-ocr page 1-
4^'^"^
UTfV V 1\
In Memoriam:
Ina van der Wiele-Pasterkamp
Kromme-Rijngebied, maar bovenal de historie
van haar woonplaats Werkhoven was bij haar in
hele goede handen.
Bij vele ontwikkelingen op historisch gebied in
het Kromme-Rijngebied stond Ina aan de wieg,
waarbij zij, mede door haar niet aflatende ijver
en toewijding, al snel een onmisbare schakel
werd in het continue proces van attenderen op
de cultuurhistorische waarden in het Kromme-
Rijngebied. In deze context was zij, namens de
historisch vereniging, zeer actief betrokken bij
de organisatie van de jaarlijkse Open Monumen-
tendag in de gemeente Bunnik.
Wij zullen ons haar herinneren als een warme,
hartelijke persoonlijkheid, attent, altijd belang-
stellend en altijd klaarstaand voor de ander. Het
zal, om meer dan één reden, moeilijk zijn de
door haar overlijden ontstane leemte op te vul-
len.
Op 4 februari over-
leed, volstrekt onver-
wachts, 66 jaar oud,
ons bestuurslid Ina
van der Wiele-Paster-
kamp. Voor onze ver-
eniging, waarvan zij
reeds een tiental jaar
bestuurslid was, be-
tekent haar overlij-
den een groot zeer
verlies.
Vanaf 1990 was Ina een toegewijd bestuurslid
binnen onze vereniging, waar zij de public rela-
tions en het organiseren van lezingen onder haar
hoede had. In die hoedanigheid ontpopte zij zich
als het centrale aanspreekpunt binnen onze ver-
eniging en de spil van vele activiteiten. Het uit-
dragen van het belang van de historie van het
Antoon de Wit
Op 7 februari over-
leed, na een lang
ziekbed, 74 jaar oud,
ons oud-bestuurslid
Antoon de Wit.
"Toon van de bank"'
was sinds de oprich-
ting van de histori-
sche vereniging in
1966 binnen het be-
stuur actief als pen-
ningmeester, een
functie die hij met verve vervulde tot 1984.
Nadien was hij nog een periode van drie jaar
adviserend bestuurslid, waarna hij met ruim
20 dienstjaren afscheid nam van het bestuur.
Na zijn periode als bestuurslid kon de histori-
sche vereniging, zolang zijn gezondheid hem
dat toeliet, nog vele jaren een beroep doen op
Antoon voor diverse vrijwilligersactiviteiten.
Antoon was een man die, in een periode dat het
ledental van de vereniging slechts bescheiden
uitgaven toeliet, altijd in staat was op creatieve
wijze de financiële eindjes aan elkaar te kno-
pen, waarmee de historische vereniging haar
profijt kon doen.
Vanwege zijn teruglopende gezondheid leidde
hij de laatste jaren een wat meer teruggetrok-
ken leven en liet zich niet vaak meer zien bij
activiteiten van de vereniging. De historische
vereniging is hem echter niet vergeten.
Antoon de Wit was een der pioniers van het
eerste uur, die zich sterk heeft gemaakt voor
het leggen van een gezonde financiële basis on-
der de historische vereniging, waarvan wij nog
dagelijks de vruchten plukken.
Het bestuur van de Historische Kring
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 2-
De oude wasserij Langs de Wal in
Wijk bij Duurstede
Bep van Nimwegen-Seggelink
Het al enkele jaren bestaande plan van de
Willem van Abcoude Stichting om de voor-
malige wasserijgebouwen aan Langs de Wal
2-4 in Wijk bij Duurstede te slopen en ver-
vangen door zes nieuwbouwwoningen voor
ouderen, is sinds de zomer van het jaar 2000
onderwerp van discussie'. In dit artikel wordt,
op basis van onderzoek in de archieven van
het Wijkse stads- en gasthuisbestuur, de ge-
schiedenis geschetst van het stuk grond, de
bebouwing en de bewoners vanaf het einde
van de 16de eeuw.
I. Fragment van de bouwhistorische kaart van de Wijkse binnenstad uil 2000 met in het midden hel grote, open terrein
tussen de stadsmuur en het restant van de stads- en kasteelgracht, dat vanaf' ongeveer 1725 werd bebouwd en als blekerij-
wasserij diende. Het oudst is de bebouwing aan weerszijden van hel toegangshek op het einde van de Volderstraat (18de-
begin I9de-eeuw). Het woonhuis op nr. 4 is uit 1X52 (behalve de uitbouw aan de achterzijde) en de later tussen gebouwde
strijkkamer is uit 1911. De haaks op deze smalle bebouwing in het verlengde van de stadsmuur staande droogsehuur da-
teert uit 1874. Het grootste gedeelte van het terrein diende als bleekveld en tuin (G.W.J. van Omnie en M.A. van der Eer-
den-Vonk, Wijk hij Duurstede, een bouwgeschiedenis in kaart. Wijk bij Duurstede, 2000). Inzet: eind I7de-eeuwse teke-
ning van 'De Bleeker' door Jan Luiken (uit: Het Menselyk Bedrijf. Haarlem. 1987, nr. 68)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 3-
ren, werd in 1579 gepacht door de erfgenamen
van Henrick van Bij Ier voor 12 stuivers per jaar.
Van 1588 tot 1612 werd het voor kortere of lan-
gere tijd verpacht aan onder andere Dirck van
HoUant, Cornelis Willemssoon, Ghijsbert Aerts-
sen Vosch en Cornelis Janss Vosch, meester
Matheus Stochius en Jan Terburgh.
In 1612 werd het erf in twee gedeelten ver-
pacht. Matheus Stt)chius pachtte het oostelijke
deel dat werd omschreven als het 'hoofgen ge-
legen aan de stadsmuraelie van de Hoender-
poort ofte Duerstedense poortgen aff tot die
canael ofte heul van de Arckgraft toe'. Jan Ter-
burgh en na hem Jorriaen van Hollant betaal-
den pacht voor het westelijke deel, het 'hoof-
gen strekkende van Canael af tot aan Costver-
loren'". De Arkgracht of Mazijk scheidde het
erf dus in tweeën'. De loop van de gracht zou
volgens de huidige bewoonster nog altijd
merkbaar zijn aan de kleiïge structuur van de
grond in het gedeelte dat in het verlengde van
de Mazijk ligt.
Beplant tot boomgaard
Hoe ernstig het verval van de vestingwerken
was na 1672, werd duidelijk in 1684 toen de
meeste pachten niet betaald werden omdat erf-
jes of torens 'geruïneerd' waren. Ook dit erf,
nu weer in zijn geheel verpacht, was onbruik-
baar. In hetzelfde jaar besloot het stadsbestuur
van Wijk het in eeuwigdurende erfpacht af te
staan aan het Ewouds- en Elisabethsgasthuis,
met dien verstande dat 'indien de stadt het erff
tot fortificatie deser stadt oft andersints van
node moghte hebben' de stad het terug kreeg*.
De regenten van het gasthuis besloten het op
hun beurt te verpachten om het tot een boom-
gaard te laten beplanten. Maximiliaan Jong-
bloet, schepen en winkelier, pachtte het erf in
1685 voor vier maal zeven jaar om er een
boomgaard van te maken". Maximiliaan had
veel bezittingen, waaronder twee huizen in de
Volderstraat (ter hoogte van de huidige num-
mers 40-46) en aan de overzijde daarvan een
grote boomgaard (op de plaats van de inmid-
dels alweer afgebroken openbare lagere school
uit 1883). In een van de huizen in de Volder-
straat dreef hij een bakkerij, verkocht zuivel-
produkten en 'kimmenwaren' (wol) en er was
een tapperij. Aan de doortrekkende soldaten
werd goed verdiend. Na zijn dood in 1688
Als 'stadserfken of hoofken aan de buitenzijde
van de walmuren strekkende van Costverloren
erf tot aende Hoenrepoort', zo omschreef de
kameraar in 1579 bij de verpachting het per-
ceel dat nu bekend staat als de oude wasserij
Langs de Wal in Wijk bij Duurstede'. In 1729
werd het in het koopcontract omschreven als
een 'seekere hoeck erfs gelegen t'eynde de
Vorderstraet. Beplant tot een boomgaert soo
groot en kleyn t selve gelegen is". In 1741 als
een 'seeckere hoeck ervs, t'eynde de Vorder-
straat aen de Casteelse Gravt met de huysinge
daarop staande, genaamt den Bleek en een
boomgaardje annex'^ In 1811 was het 'zeekere
huisinge en getimmerte aan het einde van de
Volderstraat nr 157, met erf zijnde een linnen-
bleekerije'\
Nu, in 2001, zou het omschreven kunnen wor-
den als één van de twee overgebleven stadser-
ven langs de stadsmuur, met daarop een
woonhuis, een wasserijgebouw met strijkerij,
een slecht onderhouden droogschuur, een 'var-
kenshok" en moestuinen daarachter. Gelegen
aan Langs de Wal op het einde van de Volder-
straat is het de laatste getuige van de drukke
nering waar deze straat in het verleden van
gonsde. Verstild dromend van een veelbewo-
gen verleden, tussen de Hoenderpoort, de ge-
reconstrueerde Kostverlorentoren, de binnen-
stad van Wijk en het bos met de oude kasteel-
ruïne.
Het stadserf in de 16de en 17de eeuw
Vanaf eind 16de eeuw verpachtte het Wijkse
stadsbestuur de ertjes die rondom de stad tussen
de stadsmuur en de stadsgracht lagen aan bewo-
ners. De lapjes grond werden voor verschillen-
de doeleinden gebruikt: voor de opslag van
hout, kuipen en palen, als 'hangerijen' voor de
leerlooierijen, om er schuren op te zetten of
boomgaardjes te planten. De bevolking leefde
betrekkelijk veilig achter de muren en gebruikte
de ertjes daarbuiten voor dagelijkse behoeften.
In woelige tijden werd de pacht kwijtgeschol-
den, zoals na de Franse bezetting in 1672 en de
verwoestende tornado in 1674, toen doorgangen
dichtgemetseld waren en de erven onbruikbaar
waren geworden door het puin van ingestorte
muren.
Het erf aan het einde van de Volderstraat, tussen
de huidige Hoenderpoort en de Kostverlorento-
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 4-
nam zijn weduwe, Dirckje Marcelisdochter
van Velpen, met vaste hand de zaken en de op-
voeding van hun vijf minderjarige kinderen
waar.
Toch moet later het erf weer enige tijd on-
bruikbaar zijn geworden, want de stad betaalde
in 1710 twee guldens aan Willem Beeren en
Pieter Poeland 'voor het wegkruien van vuilig-
heid gelegen van de Costverlorentoren tot aan
het Casteelse poortje'"'.
Boomgaard, bleekveld en blekerij
De weduwe en kinderen van Maximiliaan
Jongbloet verkochten in 1724 het erf 'beplant
tot een boomgaard' aan de omroeper Hermen
Vin(c)k voor 250 gulden". De koper hield de
grond in een onverzuimelijke, eeuwige erf-
pacht van het gasthuis en betaalde daarvoor
jaarlijks 6 gulden en 6 stuivers. Bovendien
moest hij de muur die om het erf stond onder-
houden. Vink verkocht het erfpachtrecht en de
opstallen vijfjaar later voor 100 gulden meer
aan Alida van Ulsen'-. In de akte van 23 april
1729 is voor het eerst sprake van de blekerij en
van bebouwing. Bedongen werd dat Hermen
Vink dat jaar nog zou mogen bleken op het
bleekveld en de vruchten plukken uit de boom-
gaard, die aan de zijde van de grup (geul) van
de bleek lag. Het huisje, de vruchtbomen en
alles wat er verder nog op het erf stond, moes-
ten blijven staan en werden eigendom van de
koper.
Alida van Ulsen vermaakte bijna al haar bezit-
tingen aan haar petekind Lodewijk Verlaagh.
Zo werd deze in 1741 eigenaar van de blekerij,
van het huis Amstelwijk in de Muntstraat en
van een boomgaard aan de Hoogstraat". Lode-
wijk leende grote bedragen: 6000 gulden van
schepen Jacobus van Holst, met als onderpand
zijn onroerende goederen, en een jaar later, in
1742, 1000 gulden van Abraham van Senden'*.
Aan hem gaf hij als onderpand 'een suyker kis-
te met kooper beslaagen, waarinne enig linnen,
een stelsel kant en een ring', kostbare bezittin-
gen in die tijd. Waarvoor hij zoveel geld nodig
had, is niet duidelijk geworden. Uiteindelijk
verkocht hij in 1744 alles. De blekerij werd
gekocht door Jacobus van Holst". Op de lijst
van nachtwachten uit 1752 staat bij de Volder-
straat vermeld: 'Van Holst van de Bleijck, later
Abraham van Senden''^
De blekerij
In 1755 kocht Abraham van Senden, hoofdoffi-
cier van Wijk, de blekerij van de weduwe Van
Holst". Van Senden bezat ook het langgerekte
erf dat vanaf de oostzijde van de Hoenderpoort
tot aan de '(Schoenmakers)doelen' bij de Vrou-
wepoort liep en de voorburcht van het kasteel.
Ook veel huizen in de stad waren zijn eigen-
dom. Hij leende aan veel Wijkenaren geld met
hun huizen als onderpand. Bleef de schuldenaar
in gebreke, dan kocht Van Senden het huis voor
een lage prijs.
Waarschijnlijk verhuurde hij de blekerij uit de
hand, want uit deze tijd zijn geen huurcontrac-
ten gevonden en toen de erfgenamen van Van
Senden de blekerij in 1764 verkochten'" aan
Woeldrik Leponder Janszoon werd eenjaar la-
ter in het huurcontract met Dirk Uijtendijk''' ge-
sproken over verlenging. Er was op dat moment
sprake van 'een huizinge en verder getimmerte
etc'. Wellicht was er een wasgelegenheid bijge-
bouwd. Het wassen gebeurde in die tijd met het
water uit de 'Casteelse Gracht'. De was werd
vervolgens buiten op het bleekveld gebleekt.
Het drogen van het wasgoed, dat in die tijd van
zeer dikke stof was, moest bij regenachtig weer
binnen gebeuren. De huurder was verplicht de
bomen te snoeien en 'alles te onderhouden en te
verbeteren en niet te verargeren, zich gedragen-
de als een goede en getrouwe huurder schuldig
is en behoort te doen'.
In 1771 werd de huur weer voor 6 jaren ver-
lengd voor een bedrag van 62 gulden en 20 stui-
vers per jaar; de huurder werd op het hart ge-
drukt dat hij 'als ook niemand anders mogen
permitteren op het gehuurde erft te lossen of te
laaden hetzij met schuijten als anders'.
Het gasthuis wordt eigenaar
In 1783 kochten Cornelis en Johannes Quint-"
de blekerij, die zij na twee maanden weer door-
verkochten aan het Ewouds- en Elisabethsgast-
huis-' voor 1230 gulden. De grond en opstallen
waren dus nu weer in één hand. De blekerij was
op dat moment verhuurd aan Arien van Beckum
voor 70 gulden per jaar. Vastgesteld werd dat de
wasketel zijn eigendom bleef en dat hij de huur
nooit zou mogen overdoen zonder toestemming
van de regenten van het gasthuis.
De volgende jaren werden veel verbeteringen
aangebracht". Het huis werd gerepareerd en
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 5-
Fragmentgenealogie De Bruin
I       Gijsbertus de Bruin (Utrecht 25-9-1753 - Utrecht vóór 1850)
X (Utrecht 15-5-1780)
Cornelia Barbas (Utrecht ca. 1756 - Wijk 14-12-1850)
II      Gijsbertus de Bruin (Utrecht 13-3-1791 - 8-12-1870) (zoon van I)
X (Wijk 6-4-1817)
Dina Verbeek (Ellecom 27-8-1793 - Wijk 3-3-1869)
Illa Gijsbertus de Bruin (Wijk 15-10-1817 - Utrecht 3-9-1874) (oudste zoon van II)
X (Wijk 5-12-1845)
Petronella Johanna Grootveld (Middachten 18-1-1824 - Wijk 5-6-1889)
Illb Gerrit de Bruin (Wijk 13-1-1836 - Wijk 19-5-1919) (jongste zoon van II)
x(Wijk 12-11-1868)
Aaltje Winkelman (12-9-1848 - 25-10-1927)
IVa Gijsberta de Bruin (Wijk 15-8-1880 - naar Zeist vertr. 25-5-1937) (dochter van Illb)
x(Wijk 16-2-1922)
Johannes Cornelis Gijzenij (Gouda 20-10-1877 - naar Zeist vertr. 27-10-1949)
IVb Gijsbertus de Bruin (Wijk 15-1-1891 - Wijk 15-12-1918) (jongste zoon van Illb)
2. Fragmentgenealogie van de in de tekst genoemde leden van de familie De Bruin (met dank aan C. van Schaik)
verzocht hij ontslag van zijn huurplicht.
Met goedkeuring van de regentessen huurde
Gijsbertus de Bruin in 1804 het geheel, be-
staande uit 'een huis, getimmerte en barm
zijnde een blekerij', voor zes jaar a 70 gulden
met de verplichting om behalve voor particu-
lieren ook het wasgoed voor het gasthuis te
verzorgen". Hij mocht verder niets bijbouwen
of zelfs maar omspitten. Na twee jaren ver-
voegde hij zich bij de regenten met de mede-
deling dat hij door de prijsstijging van hout en
zeep de was van het gasthuis niet langer voor
10 gulden kon doen. Hij vroeg 4 gulden op-
slag. De regenten verhoogden het bedrag tot
13 gulden. Een jaar later stond hij weer voor
de heren met een soortgelijk verzoek. De da-
mes regentessen werd om raad gevraagd,
waarbij bleek dat deze wel geacht werden ken-
nis te hebben van een schone was, maar niet
van geld. Zij meenden namelijk dat De Bruin
al lang 20 gulden voor de was van het gasthuis
kreeg en hadden dat redelijk gevonden. Wel
ging er een gulden af voor 'yder mensch' min-
der in het gasthuis en kwam er een gulden bij
voor elke persoon meer.
geschilderd, de grachtkanten werden opge-
hoogd en een bedstede verhuisde uit het koets-
huis van het gasthuis aan de Oeverstraat naar
het huis op de bleek. Ook werden er enige
'nette steentjes' bij de haard gezet.
In 1784 werd Pieter Boerboom de nieuwe
huurder; het klepgeld voor de nachtwacht en
het vuilnisgeld kwamen voor rekening van het
gasthuis. Hierna huurden Hendrik Nagel en
Gerrigje Muyswinkel de bleek.
De eerste De Bruin
In 1803 kwamen er klachten binnen bij de re-
genten. De blekerij raakte in verval en de bin-
nenmoeder was niet tevreden over het gewas-
sen linnengoed. Nog voor de regenten konden
ingrijpen, liet de huurder weten van verdere
huur af te zien. De heren besloten dat de da-
mes regentessen inspraak in de sollicitatiepro-
cedure moesten krijgen. De dames bekeken de
lijst van sollicitanten en kozen voor Barend
van Dam. De regenten gaven hun goedkeuring.
Maar al een jaar later liet Van Dam weten dat
hij door het overlijden van zijn vrouw het
zware werk in de blekerij niet meer aan kon en
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 6-
Godschalk Heijmans was eigenaar van de
Kostverlorentoren en van de berm die in 1814
de joodse begraafplaats was geworden, gren-
zend aan de blekerij. De muur daartussen was
in 1821 in zeer slechte staat. Heijmans vroeg
toestemming de muur op zijn kosten te mogen
afbreken en er een schutting voor in de plaats
te mogen zetten-''. Hij kreeg de toestemming
mits de heining 8 voet (3 meter) hoog zou
worden.
De huurovereenkomst met Johannes Jansen
werd enkele malen verlengd maar in 1827
kwam er een einde aan. Dat werd snel bekend
in Wijk en al gauw kwamen de eerste gegadig-
den die geen belangstelling hadden voor het
bleken, maar wel voor de grond. Een zekere
Van Ewijk, die van plan was in Wijk een jene-
verbranderij te beginnen, wilde de hele blekerij
kopen of voor een lange termijn huren. De
burgemeester liet weten dat de stad behoefte
had aan een stuk van de bleek tot berging van
'de straatvulnis van de stad''^
Van Ewijks verzoek werd afgewezen, maar het
gedeelte van de bleek naast de Kostverlorento-
ren werd door het gasthuis aan de stad afge-
staan tot berging van mest en vuilnis. Het
scheepswerfje verdween.
De nieuwe huurder werd weer een Gijsbertus
de Bruin. Hij had in 1811 een huis gehuurd in
de buurt van de blekerij, nu Langs de Wal 1-3,
dat toen nog niet was gesplitst in twee wonin-
gen. In 1820 kocht hij dit huis, om het in 1832
De regenten gingen akkoord, maar zegden tege-
lijkertijd De Bruin een huurverhoging aan, die
hij overigen.s weigerde te betalen.
In 1809 was de muur 'uijtmakende de scheiding
van de Bleekerije en de opgang naar de Stads-
plantage [de huidige Hoendeipoort] geheel inge-
stort'-\ De stad en het gasthuis deelden de kos-
ten van herstel. Kort nadat De Bruin op zijn ver-
zoek weer verhoging van het wasloon had ge-
kregen werd de nieuwe huurperiode in 1811 pu-
bliekelijk aanbesteed; niet De Bruin, maar Jo-
hannes Jansen werd nu de huur gegund voor 70
gulden per jaar'. Hij was verplicht 'de kleeder
en linnen te wasschen van het gasthuis welke
om de zes weeken geschied' voor zeventien per-
sonen, tegen een vergoeding van 100 gulden per
jaar, alles tot goedkeuring van de regentessen.
Van scheepswerfje tot vuilnisbelt
Al na twee maanden werd Johannes Jansen be-
naderd door Frans van Litzenburg die een hoek-
je van het erf wilde huren om als scheepswerfje
te gebruiken en door Gerardus Vos om het hoek-
je tegen de toren te mogen gebruiken om er
leerlooikuipen op te zetten. Het laatste verzoek
werd door het gasthuis van de hand gewezen,
maar Litzenburg mocht een gedeelte voor zijn
werfje onderhuren. Wel moest Johannes Jansen
er voor zorgen dat er nooit planken of schuiten,
waarmee men over de gracht zou kunnen ko-
men, na het sluiten van de poorten zouden blij-
ven liggen.
3. Links een fragment van de kadasterkaart uit ca. 1820 en rechts uit 1933. In 1820 zijn nog alleen het oude woonhuis en
washuis gebouwd (B 159). Het perceel B 150 diende als joodse begraafplaats, B 157a als vuilnisplaats van de stad en de
gasthuiseigendommen B 157 en BI58 deden respectievelijk dienst als tuin en tuin-bleekvcld. Op de kaart uit 1933 staan
ook het (nieuwe) woonhuis uit 1852, de strijkerij uit 1911 en midden op het terrein de droogschuur uil 1874 (SAKRUH,
Atlas Wijk bij Duurstede)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 7-
te,
1
WE'''
uuy
h
i^^'^^^^^^^^M
T^^j. .^ L. I^^^B
^^^^^^^S
HKMIhk^^^^^^^ï^I
4. Het oude woonhuis en washuis vanaf de straat/.ijde en de
kloostermoppen grotendeels aan het ge/icht (Hans Dirksen
weer te verkopen-*. Het werd toen omschreven
als 'ten einde Volderstraat nr 154'.
Op verzoek van burgemeester en wethouders
van Wijk werd in 1829. vanwege de 'ver-
fraayinge gedaan aan het Kasteelse bos', de
muur van de blckerij aan de kant van het bos
gepleisterd.
Washuis
In 1834 kreeg De Bruin bij het nieuwe huur-
contract een verhoging van het wasloon met 50
cent toegezegd, in verband met de verhoogde
belasting op de zeep. In 1837 wordt voor het
eerst duidelijk gesproken over een washuis'",
waaraan aanzienlijke reparaties nodig waren. In
februari 1841 werd de huur verlengd en ver-
hoogd tot ƒ 100,- per jaar, waarop De Bruin
een maand later om verhoging van het wasloon
vroeg. Na lange discussie kreeg hij ƒ1,- extra.
Gijsbertus de Bruin was gehuwd met Dina Ver-
beek. Ze hadden zes zonen en een dochter. De
beide oudste zonen en de dochter waren al uit-
gevlogen maar de andere vier zonen, een
schoondochter en twee kleinkinderen woonden
bij het gezin in. Als de veronderstelling juist
is"' dat het gebouwtje rechts van het ingangs-
hek, nu varkenshok genoemd, het oude woon-
huis is dan was de behuizing van het gezin
zelfs voor die tijd wel erg klein.
Op de oudste kadastrale kaart van Wijk bij
Duurstede uit 1820-1832 zijn twee gebouwen
tuinzijde gezien. Een pleisterlaag onttrekt het metselwerk van
Fotografie. 2001)
aangegeven met het kadastrale nummer B 159:
rechts van de toegang het veronderstelde oude
woonhuis en links het washuis (zie afb. 3). Bei-
de gebouwtjes staan er nog steeds. De vorm en
het feit dat het gebouw rechts uit oude kloos-
termoppen is opgemetseld, bevestigen de ou-
derdom ervan en maken een datering in de
18de eeuw waarschijnlijk.
De Bruin vroeg in 1845 aan het gasthuis om
vergroting van het washuis en de aanschaf van
een 'privaat'". De kosten bedroegen ƒ 135,- en
5. Het in 1852 nieuw gebouwde woonhuis (Hans Dirksen
Fotografie. 2001)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 8-
brachten voor De Bruin een huurverhoging van
4% van dat bedrag met zich mee, om de kos-
ten te dekken.
In hetzelfde jaar diende Gijsbertus de Bruin
Gijsbertuszoon, de oudste zoon van de bleker,
tevergeefs een verzoek in bij de regenten om
een huis te mogen bouwen op het gedeelte van
het bleekveld, tegen de Kasteelse poort aan'-.
Met zijn vader werd de huur verlengd, nu voor
ƒ 106,- per jaar en er werd hem te verstaan ge-
geven dat hij de defecten aan de kelder moest
verhelpen. Als hij dit weigerde zou het op zijn
kinderen verhaald worden. Hij vroeg evengoed
weer verhoging van wasloon en kreeg dat.
Welke problemen er zijn geweest is niet duide-
lijk, maar hem werd medegedeeld dat hij de
vrije keuze had om de huur te beëindigen.
Een nieuw woonhuis
In de jaren vijftig van de 19de eeuw kwamen
er grote veranderingen. In 1852 was het kas-
teelbos volgens plannen van J.D. Zocher aan-
gelegd en werd op de blekerij een nieuw
woonhuis gebouwd. De tekeningen en het be-
stek werden door de regenten uitvoerig be-
sproken en bij Burgemeester en Wethouders
werd om toestemming aangevraagd. Helaas
zijn de tekeningen en het bestek niet bewaard
gebleven. Het woonhuis zelf uit 1852 staat er
nog altijd en is ook nog als zodanig in ge-
bruik.
De huur werd nu verhoogd tot ƒ 130,- per jaar
en De Bruin mocht voor eigen rekening veran-
deringen aanbrengen in het oude gebouw.
Gerrit van Nijendaal deed het 'verwwerk' aan
de blekerij voor ƒ 1,81, G. van Boeschoten
ontving voor het metselwerk ƒ 2,59 en vele
andere Wijkenaren leverden materialen en ver-
dienden aan de bouw. Het jaarlijkse onder-
houd van het buiten- en binnenschilderwerk
en het dak van het nieuwe huis, van de speel-
plaats, de tuinmuren, het washuis en de hek-
ken was begroot op ƒ 50,-.
In 1858 werd een van de gasthuisregenten
aangewezen om B&W te benaderen over een
nieuwe uitwatering van het open riool, dat
vanaf de Volderstraat over de blekerij liep en
uitmondde in de stadsgracht of Kromme Rijn.
B&W lieten weten dat zij 'van oordeel zijn dat
indien men over die zaak in onderhandeling
wenscht te treden zulks schriftelijk zal be-
hooren te geschieden'". Er werd lang gemod-
derd over de oplossing van het open riool. Wat
een stank dit riool, gevoed door de hele Vol-
derstraat, gegeven moet hebben voor de bewo-
ners van het perceel is niet zo moeilijk in te
denken. De schone was lag bovendien te ble-
ken tussen dit riool en een niet minder stin-
kende stadsvaalt aan de kant van de Kostver-
lorentoren. waar ook de vogels zich te goed
deden, met alle gevolgen van dien. Geen won-
der dat het stukje Langs de Wal van Volder-
straat tot Kostverlorentoren tot voor kort in de
volksmond nog 'het vuile endje' heette. Men
wilde het riool overdekken maar er moest
eerst overlegd worden met B&W. Uiteindelijk
werd overeengekomen dat het onderhoud voor
rekening van de stad zou komen en dat beide
partijen samen de kosten, ƒ 190,-, zouden be-
talen.
Gijsbertus de Bruin Gijsbertuszoon was intus-
sen nog steeds op zoek naar een geschikte wo-
ning, want in 1852 besloten B&W de bewo-
ning van de kasteeltoren niet aan hem te gun-
nen".
De Bruin en zoon
Zijn ouders werden ouder en konden het zwa-
re werk niet meer alleen aan. De regenten kre-
gen daarom in 1859, bij de aanvang van een
nieuwe huurperiode, het verzoek de huur te
6. Hot wasserijcomplox ge/ien vanuil het kasteelpark met
op de voorgrond het gemetselde uiteinde van de duiker
(Hans Dirksen Fotogratle. 2001)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 9-
kooken van goed en het wasschen van dood-
goed zullen zij in dat geval genieten twaalf
gulden s'jaars.'
• Alle kosten van het pand (belastingen en der-
gelijke) kwamen ten laste van de huurder en
vermindering van huurpenningen voor bijzon-
dere gevallen kon niet geëist worden.
Het woonhuis werd in 1861 opnieuw geschil-
derd, de waterstoep aan de Kromme Rijn werd
gerepareerd, het muurtje tussen de keuken en
de slaapkamer werd weggebroken, er werden
twee bedsteden gemetseld en buiten werd de
heul (duiker) gerepareerd. De totale kosten:
/102,41'/2.
Onrust
De Bruin sr. begon in 1865 zijn eigen eisen te
stellen. Hij liet weten dat sommige goederen op
de blekerij zijn eigendom waren. Mochten de
regenten de huur niet verlengen, dan zou hij die
meenemen. Blijkbaar zijn deze goederen van
gunnen aan vader en zoon Gijsbertus de
Bruin. Men ging akkoord en het nieuwe huur-
contract werd getekend. Voor het eerst werden
de voorwaarden puntsgewijs omschreven":
•  Het gehuurde mocht niet anders dan tot zelf-
bewoning en blekerij gebruikt worden, met
uitzondering van dat gedeelte dat tot hove-
niersland gebruikt werd.
•  Het gehuurde moest 'dak-, glas- en vloerdigt'
onderhouden worden. Ook de bestaande stoe-
pen in den Kromme Rijn moesten onderhou-
den of vernieuwd worden.
•  Als de regenten zouden besluiten het was-
goed van het gasthuis door de huurder te la-
ten wassen en bleken, moest deze het halen,
wassen, bleken en 'in behoorlijke orde we-
derom bezorgen en zulks tegen het genot van
ƒ 9,- per jaar per inwonende persoon, te ver-
meerderen of verminderen al naar gelang van
het aantal aanwezige personen op de eerste
van elke maand."'Voor het desnoodig op-
7. De droogschuur uit 1874 met zijn fraaie mansardekap. gezien vanuit het zuidoosten (Hans Dirksen Fotografie, 2001)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 10-
essentieel belang voor de wasserij geweest,
want de regenten besloten ze te laten taxeren en
bij contract vast te leggen dat, ingeval De Bruin
geen huurverlenging zou krijgen, de nieuwe
huurder deze goederen zou moeten overnemen.
De Bruin had op dit punt gewonnen, alleen het
hout van de gevelde drie bomen achter zijn huis
kreeg hij niet, dat ging als brandstof naar het
gasthuis.
In 1869 waren er plannen om het woonhuis met
het 'wring- en waschhuis', links van het toe-
gangshek, te verenigen maar het is niet onwaar-
schijnlijk dat de situatie bij het gezin van de
huurder dit opgehouden heeft. Moeder Dina
overleed in dat jaar en vader Gijsbertus een jaar
later. Nog voor het overlijden van senior vroeg
Gijsbertus jr. toestemming om de huur van zijn
vader over te mogen nemen. Hij woonde al eni-
ge jaren met zijn gezin bij zijn ouders in.
Regent Lapidoth onderzocht in de tussentijd of
er misschien een oude tabaksschuur uit Rhenen
gebruikt kon worden voor de geplande verbou-
wing, maar had geen succes. Een jaar later
kwam De Bruin met een eigen voorstel. Hij
wilde zelf wel een nieuwe schuur zetten maar
de muur Langs de Wal was in een te slechte
staat. Nu wist hij nog een met pannen gedekte
loods te koop en zijn broer Jacobus de Bruin,
timmerman, wilde die wel opbouwen. De
schuur zou bijzonder geschikt zijn voor het
drogen van wasgoed. Eenparig besloten de re-
genten hier niet op in te gaan. Wel stelden ze in
1871, bij de huurverlenging, de voorwaarde dat
zij zo nodig een gedeelte van de grond zouden
kunnen gebruiken en zonder schadeloosstelling
van de kant van de huurders op de grond kon-
den bouwen. Toch een droogschuur?
Een nieuwe droogschuur
Een jaar later kocht de stad voor ƒ 100,- het
noordelijke stukje grond van de oude joodse
begraafplaats om de stadsvaalt te vergroten*.
In 1872 kwamen er nieuwe balken in het was-
huis. Ook werd geïnformeerd naar de prijs van
een nieuwe wasmachine. In 1873 achtte een
van de regenten het zelfs hoogst wenselijk om
in Amsterdam bij de heren Pek een droogma-
chine aan te schaffen voor ƒ 275,-. De machi-
ne kwam 14 dagen op zicht maar het is niet
duidelijk of er tot aanschaf is overgegaan.
Toen in 1873 advertenties werden geplaatst om
de blekerij publiekelijk te verhuren verscheen
Gijsbertus de Bruin weer voor de regenten om
aan te geven welke goederen van hem waren,
namelijk een koestal met dak, een houten
loods met pannen, een droogheining met goot
naar de Kromme Rijn, een dwarsheining, een
fornuis met koperen kraan, een hoekbuffet en
enige vruchtbomen. Uiteindelijk werd hij sa-
men met zijn jongere broer Gerrit de nieuwe
huurder. Er zou een nieuwe droogschuur wor-
den gebouwd zodat, indien de klanten dat wil-
den, de was droog thuis bezorgd zou kunnen
worden. Daarbij moesten zij het recht laten va-
ren op de eerder genoemde goederen.
Ze gingen akkoord en beloofden niets te zullen
meenemen bij het verlaten van de blekerij en
bovendien 5% van maximaal ƒ 1000,- van de
kosten van de droogschuur op zich te nemen.
Op de vraag aan Gerrit of hij bereid was rente
te betalen over de meerdere kosten gaf hij een
ontwijkend antwoord. Na het overlijden van
Gijsbertus de Bruin in oktober 1874, twijfel-
den de regenten aan de geschiktheid van zijn
jongere broer Gerrit. In een nieuwe overeen-
komst met Gerrit de Bruin kwam daarom de
voorwaarde te staan dat hij een goede knecht
moest zoeken.
De nieuwe droogschuur werd gebouwd door
G. Boeschoten. Het uitgebreide bestek en de
aanbesteding voor een bedrag van ƒ 1333,-,
zijn gelukkig bewaard gebleven". Alle maten,
soorten hout, stenen, metselwerk en alle ande-
re materialen worden daarin vermeld. Alleen al
op de zolder zouden 280 droogstokken van elk
4,5 meter lang, halfrond geschaafd, op de
dwarsschroten komen. In het Rijksmuseum in
Amsterdam is in de prachtige poppenhuizen
nog te zien hoe deze droogstokken gebruikt
werden. De stokken konden opgelicht worden
uit de dwarsschroten, waarna men de zware
katoenen hemden van mouw tot mouw op de
stok schoof en deze terug legde in een uithol-
ling in de schroten. Hoog en zwaar werk!
Op 19 oktober 1874 werd de droogschuur offi-
cieel opgeleverd. De Commissie van Vertim-
meringen en de voorzitter van het gasthuisbe-
stuur begaven zich daarvoor naar de blekerij.
Er moesten nog wel een ijzeren raampje aan
de achterzijde en een valluik boven de trap ko-
men. De schoeiing van het terrein werd opge-
hoogd met vijf schuiten grond. De droog-
10
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 11-
schuur was er dus toch gekomen en lag in
volle glorie te pronken, goed zichtbaar aan
het einde van de Volderstraat. De regenten
hadden iets moois toegevoegd aan de blekerij.
Een eigen wasserij
In 1877 vroeg Gerrit de Bruin ontheffing van
zijn huurplicht. Als reden gaf hij op dat hij
door gebrek aan een goede knecht niet meer
kon voldoen aan de gestelde eisen. Hij wilde
wel de door hem aangebrachte verbeteringen
meenemen. De regenten bevestigden schrifte-
lijk de huuropzegging en nog geen maand la-
ter ontstonden er problemen toen De Bruin
weigerde de was van het gasthuis op te halen.
Waarschijnlijk was hij te druk met andere za-
ken. Hij kocht namelijk het grote perceel op
de hoek Volderstraat-Achterstraat, strekkende
tot aan de Singel met het grote huis, nu Vol-
derstraat 48 en 48a™ en verkocht het gedeelte
aan de Achterstraat, waar twee huisjes (het
huidige Achterstraat 80) kwamen (zie afb. 1).
Hij vestigde hier zijn eigen wasserij, later be-
kend onder de naam 'Gijzenij', met bleekvel-
den langs de Singel (zie afb. 13 en p. 16).
Na de huuropzegging verzocht hij de regenten
om schadeloosstelling. De regenten wilden
hem ƒ 25,- toekennen onder voorwaarde dat
hij geen enkele aanspraak meer zou maken op
welke goederen dan ook. Gerrit de Bruin nam
daar geen genoegen mee: hij vond dat hij veel
voor het gasthuis had gedaan en recht had op
een billijke vergoeding. De regenten bleven
bij hun besluit en dreigden dat 'hij zich zal
behooren te wachten iets mede te nemen
waartoe hij ingevolge het huurcontract onbe-
voegd is, dewijl hij zich daardoor zou schul-
dig maken aan diefstal'.
Na enige weken werd een onderzoek inge-
steld naar de toestand waarin De Bruin de
blekerij had achtergelaten. Hij had de fornui-
zen met ijzeren potten uit het washuis wegge-
broken: die waren goed bruikbaar in zijn
nieuwe wasserij. De regenten reageerden hier-
op door de vergoeding niet uit te keren en die
te gebruiken voor het installeren van een
nieuw fornuis om de was op te koken. Van
Zoest klaarde dit werk voor ƒ 35,-. Tevreden
stelden zij vast dat het gasthuis geen schade
leed. De Bruin had echter nog een huur-
schuld...
Nieuwe liuurders
Voor de wasserij Langs de Wal boden zich
nieuwe huurders aan, voorzien van een prach-
tig notarieel getuigschrift. Teunis Middelink
was 'eerlijk, trouw, beleefd, netjes en prompt
op zijn werk, kortom alle goede hoedanighe-
den die in een dienstknecht vereischt worden.
Ook zijn aanstaande. Pietje Westhof is uit-
muntend geschikt. Al twee jaren in een wasse-
rij in Doesburg werkzaam"*.' De huur werd
aangegaan voor 12 jaar a ƒ 250,-, terwijl het
gasthuis voor de was ƒ 12,- per persoon per
jaar, voor huislinnen en doodgoed ƒ 40,- en
voor iedere wollen of katoenen deken ƒ 0,30
zou betalen aan de huurder. De overeenkomst
werd getekend en de nieuwe bleker betrok de
wasserij.
Bleker Middelink verzocht meteen al om het
fornuis, dat alleen op hout brandde, zo te ver-
anderen dat er met steenkolen kon worden ge-
stookt, wat veel voordeliger was. Het verzoek
werd ingewilligd. Of het voor de omwonenden
veel verschil heeft gemaakt, rook van bran-
dend hout of steenkool, is nog maar de vraag.
De bleker klaagde nadien wel over rookvor-
ming binnen. Een eveneens aangevraagde re-
genton werd te luxe bevonden. Wel kwamen er
een 'secreetton' en planken op de vloer in de
keuken vanwege het vocht. De pomp en af-
voergoot werden gerepareerd. Middelink
mocht de koestal of het varkenshok, waarvan
in de advertenties uit 1873 al sprake was, af-
breken en op die plaats een moestuin aanleg-
gen.
Toen in 1877 over een nieuwe bestrating van
de Volderstraat werd gesproken, was er nog
steeds een open riool, dat van de straat over
de grond van de blekerij liep"". In 1878 ver-
bood het Wijkse gemeentebestuur het bleken
van linnen op zon- en feestdagen. Het was
voortaan alleen toegestaan op weekdagen van
's morgens tot 's avonds 11 uur". Voor parti-
culieren was maandag de wasdag en voor hun
zal dit geen probleem gegeven hebben. In die
jaren verschenen er steeds meer advertenties
in de Wijkse Courant met een aanbod om de
was te verzorgen. De bleekveldjes bij de hui-
zen zullen vol gelegen hebben.
In 1880 was de muur tussen de Kasteelpoort
en het woonhuis in zo'n deplorabele staat dat
de politie de regenten verzocht 'met waekza-
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
11
-ocr page 12-
men spoed de noodige maatregelen in deze te
willen nemen, ten einde mogelijke ongeluk-
ken te voorkomen'. De muur langs de blekerij
werd in 1887 vernieuwd, hi 1881 was het dak
van het 'oude huis', dat in zeer slechte staat
was, al vervangen. Een brandje in de blekerij
werd snel geblust^-.
Oude huurschuld
Op de blekerij zelf bleef het nu enkele jaren
rustig, maar de problemen tussen de regenten
van het gasthuis en de oude bleker Gerrit de
Bruin waren nog niet de wereld uit. De Bruin
werd in 1883 aangemaand zijn belofte na te
komen om de oude huurschuld in gedeelten
te betalen. Hij verklaarde echter daartoe niet
bij machte te zijn: 'Rampen en weederwarig-
heden hadden hem getroffen.' Dat was zo,
maar Gerrit speelde wel op het gevoel van de
heren door te zeggen dat hij hoopte dat de re-
genten gunstig over hem zouden denken,
want had hij niet veel goederen op de blekerij
achtergelaten? Op de vraag welke goederen
dat waren, antwoordde hij ontwijkend. Hij
moest zo spoedig mogelijk zijn schuld beta-
len. Toen hij in 1887 nog niet had betaald,
werd de deurwaarder ingeschakeld. Nadat
Gerrit de Bruin in 1890 liet weten niet voor
het einde van het jaar zijn schuld af te kun-
nen lossen, stelde regent Van Mariënhoff
voor na te gaan of er een tweede hypotheek
op de goederen van De Bruin genomen kon
worden. Regent Van Dam sprak in 1893 met
De Bruin en die beloofde binnenkort ƒ 10,-
van zijn schuld af te lossen.
Stadspomp en muur
In januari 1888 werd gediscussieerd over de
bouw van een nieuw washuis. Het voorstel
om ijzer in de bouw te verwerken werd afge-
wezen, op grond van 'niet te vermijden roest-
vlekken door drop in de te wasschen goede-
ren'.
Van de omwonenden van de blekerij kwam in
1890 een klacht binnen over het gebruik van
de stadspomp. Deze pomp stond tegen het
washuis, links van het ingangshek. De plek is
nog altijd zichtbaar waar na verwijdering van
de pomp de muur is gladgestreken met ce-
ment. Buurtbewoners waren er achter geko-
men dat aan de andere zijde van de muur bij
8. Het wasserijcomplex ge/ien vanuit de Volderstraat, met
links van het toegangshek de nog altijd zichtbare plaats
van de pomp (foto auteur, 2000)
bleker Middelink een kraan was gemaakt. Als
die kraan openstond en omwonenden pomp-
ten hun emmers vol met water, dan werd een
gedeelte van dat water aan de andere kant in
de blekerij opgevangen. Middelink reageerde
verontwaardigd op de beschuldiging: niet hij,
maar zijn voorganger De Bruin had die kraan
daar gemaakt en bovendien ontkende hij wa-
ter dat anderen pompten te gebruiken. Als
zijn personeel dat wel deed, dan was dat bui-
ten zijn medeweten. Men besloot niets te on-
dernemen; als er weer klachten kwamen kon-
den er altijd nog maatregelen genomen wor-
den.
Bleker Middelink wilde in 1891 graag een
Engels schoorsteentje, dat wil zeggen een
smalle stookplaats voor kolen met een
schoorsteenmantel, ter vervanging van het
oude model, maar de regenten vonden dit niet
nodig. Voortvarend als de bleker blijkbaar
was, vroeg hij ook om een nieuwe welwater-
pomp. In een bedrijf als het zijne was het ge-
bruik van een stadspomp ouderwets. De re-
genten beraadden zich, wat zouden de kosten
zijn en waar lag de put, op gemeentegrond of
op de blekerij? De gemeente liet weten dat de
put 2 meter voor de pomp op de publieke
straat lag^". Het gasthuis moest de aanlegkos-
ten betalen van een tweede pomp aan de zij-
de van de blekerijmuur, de andere kosten wa-
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
12
-ocr page 13-
werd met algemene stemmen na één jaar ver-
lengd.
Stoommachine
Toen Anna trouwde, was dat niet met de onge-
lukkige Bultman, maar met G.H. Klein Leuge-
mors uit Apeldoorn. Hij moest eerst een jaar in
de gemeente wonen om als huurder te worden
erkend. Precies één jaar later vroeg hij toe-
stemming een petroleummotor te plaatsen om
'arbeidskrachten te sparen'. In 1904 wilde hij
een stoomwasserij en -drogerij oprichten''\
Daarvoor moest in de bestaande wasserij de
vloer 'verbroken' worden en had hij toestem-
ming van de regenten nodig. Bovendien moest
hij geld lenen en zijn geldschieter maakte be-
zwaar tegen het kortlopende huurcontract. De
toestemming werd verleend en het huurcon-
tract verlengd. Klein Leugemors moest het
wasserijgebouw na de installatie wel terug-
brengen in de oude staat. De schoorsteen van
de stoommachine diende 3,25 meter boven het
hoogste punt van het dak uit te steken en voor-
zien te worden van een doelmatige vonkenvan-
ger. De gemeente liet weten voortdurend toe-
zicht te zullen houden op de naleving van de
voorschriften van de Hinderwet. De brand-
schadeverzekering werd met ƒ 500,- verhoogd.
Het moet wel een ingrijpende nieuwigheid zijn
geweest in de Wijkse binnenstad. Bij alle be-
kende geluiden veroorzaakt door klompenma-
kers, schoenmakers, de smid, klepperende
klompen, paardengetrappel en ratelende wa-
genwielen, kwam nu dat van een stampende
stoommachine in het washuis. De bewoners
zullen de nieuwigheid op de voet gevolgd en
besproken hebben. Machinaal wassen, werd de
was dan wel schoon? Niet te vergeten de slijta-
ge van het wasgoed! Enige vooroordelen zal
ook de binnenmoeder van het gasthuis wel ge-
ren voor rekening van de gemeente. De nieu-
we pomp, van koper, werd geplaatst (een ij-
zeren pomp gaf roestvlekken in het was-
goed). Vrij kort daarna ontstond er brand in
de blekerij en men zal de pomp, die nu op
het terrein stond, goed hebben kunnen ge-
bruiken.
Pas in 1893 werd een muur gebouwd tussen
de stadsvaalt en de blekerij. Een muur van
nieuwe stenen, niet aangesmeerd en bedekt
met een 'ezelsrugrollaag', een dakvormig ge-
metselde rand bovenop een muur, zoals nog
te zien is op de muren naast de wasserij, en
vooral aangebracht om te voorkomen dat re-
genwater in de muur trok en kinderen er op
klommen (zie afb. 4 en 5).^^ De kosten be-
droegen ƒ135,-, waarvan de gemeente een
deel betaalde.
Anna Westhof
T. Middelink liet in 1898 weten van verdere
huur van de blekerij af te zien. Hij ging naar
Apeldoorn waar het water de beste kwaliteit
had voor een wasserij. De verloofde van zijn
nicht Anna Westhof, die al enige jaren bij hem
werkzaam was, zou de huur graag overnemen.
Deze verloofde was H.J. Bultman, spoorweg-
beambte te Apeldoorn.
Het paar tekende het huurcontract, dat op 1
mei 1901 zou ingaan. Op 1 december 1900
kregen de regenten echter te horen dat Bult-
man een ongeluk was overkomen. Hij was
door een trein aangereden en had zijn rechter-
arm en een paar vingers van zijn linkerhand
verloren. Volgens Middelink zou Bultman nu
wel afzien van de huur 'als zijnde voor het
bleekersbedrijf ongeschikt geworden'.
Nog geen week later stond Gerrit de Bruin bij
de regenten op de stoep om de huur voor zijn
zoon Gijsbertus te vragen. Er waren ook nog
andere aspirant-huurders, maar de huur werd
vol vertrouwen aan Anna Westhof gegund. Dat
was uitzonderlijk, want zij moest als vrouw
het contract ondertekenen en er was geen man
om in geval van problemen aansprakelijk te
stellen. Op haar eigen verzoek kreeg zij een
jaar proeftijd. De keukenvloer en 138 droog-
stokken werden geverfd. Anna kreeg veel ge-
daan. Onderhoud van de pomp? De regenten
besloten dat zo'n onmisbaar onderdeel van de
blekerij voor hun rekening kwam. De huur
ONDERTROUWD:
G. H. KLEIN LEUGEMORS
A. WESTHOF.
Wijk bij Duurstede, f
9. Annonce uit de Wijksche Courant van 12 april 1902
(SAKRUH, Collectie kranten)
13
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 14-
10. Het wasserijeoniplex vanaf de /.uid/ijde (kasteel Duurstede) ge/ien op een vogelvlucht-prentbrien<aart van Wijk bij
Duurstede uit ongeveer 1900. Tussen het washuis en (nieuwe) woonhuis is nog de open ruimte zichtbaar waar in 1911 de
strijkerij werd gebouwd (SAKRUH, Atlas Wijk bij Duurstede)
had hebben en ze vond haar vermoedens be-
vestigd: het wasgoed was niet schoon en ver-
toonde door de ruwe behandehng gaten die
niet aan ouderdom konden worden toege-
schreven. De dames regentessen waarschuw-
den Klein Leugemors in 1905 schriftelijk dat
dergelijke klachten in het vervolg achterwege
moesten blijven.
Aan de buiten- en binnenzijde van de muur
van het washuis werd in 1906 een norton-
pomp geïnstalleerd. De oude pompen in de
stad werden alle vervangen door nortonpom-
pen die het water uit diepere grondlagen op-
pompten, dat, naar men hoopte, zuiverder zou
zijn.
Strijkkamer
De zaken gingen goed. In 1911 werd toestem-
ming verleend tot de bouw van een strijkka-
mer"'. Op oude foto's is nog te zien dat er tus-
sen het woonhuis en het wasserijgebouw een
open ruimte was. De strijkerij heeft die ge-
bouwen verbonden. In de zuidoosthoek van de
strijkkamer is nog de schouw aanwezig met
een schoorsteenpijp op het dak. Onder die
schouw stond het fornuis waarop de strijkij-
zers werden gewarmd. Strijkijzers waren er in
verschillende soorten. Sommige ijzers konden
door het wegschuiven van een handel met het
handvat geopend worden om ze met gloeiende
kolen te vullen. Eenvoudiger en natuurlijk
schoner waren de compacte ijzers die op ka-
chel of fornuis werden opgewarmd. Op de ij-
zers stonden meestal nummers en vaak de ini-
tialen van de strijkster. De ijzers moesten met
een dikke doek of pannenlap opgepakt wor-
den en werden dan eerst over een doek gestre-
ken om zeker te zijn dat ze schoon waren,
want er kon zwart van kachelpoets of roet op
achterblijven. Er werd vakkundig wat speek-
sel op gemikt en als het siste, was de bout
warm genoeg. In de winter was het voor de
strijksters lekker warm, kachel aan en een
warme bout, maar in de zomer was het weinig
benijdenswaardig werk. Met de komst van de
elektriciteit in 1920 kwamen er elektrische
strijkbouten en verdwenen de oude ijzers.
Toen in 1944 tijdens de Tweede Wereldoorlog
de elektriciteit werd afgesneden, waren de
vrouwen die hun oude ijzers bewaard hadden,
zeer bevoorrecht. Op noodkacheltjes werden
ze toen weer opgewarmd en gebruikt.
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
14
-ocr page 15-
Opnieuw een Gijsbertus de Bruin
In 1912 kwam er bij de regenten een verzoek
binnen van J.C. Gijzenij om op een gedeelte
van de grond van de blekerij een huis te mo-
gen bouwen. Gijzenij werkte als gasfitter op
de gemeentelijke gasfabriek die in die tijd aan
de andere zijde van de Hoenderpoort stond
(zie afb. 1). De regenten wezen het verzoek
af: de gemeente moest zelf maar zorgen voor
goede woonruimte.
Klein Leugemors liet in 1915 weten de huur
te willen beëindigen. Er waren al andere ge-
gadigden. Jacob Groeneveld, wonend aan het
einde van de Volderstraat en Gijsbertus de
Bruin, zoon van Gerrit. Eén van de regenten
was ter ore gekomen dat er veel geld in de
wasserij werd verdiend, zodat het gunstig zou
zijn om de huur publiek aan te besteden. Het
hoefde niet direct de hoogste bieder te wor-
den; de nieuwe huurder moest ook tonen dat
hij in staat was de wasserij tot grote bloei te
brengen.
Vooraf diende er een gedeelte van 1024 m^
van het oude bleekveld te worden afgeba-
kend. Dit deel zou productief gemaakt kun-
nen worden door het apart te verhuren. Er
werd toch niet veel wasgoed meer gebleekt.
11. Bouwtekening van de strijkerij uit 1911 (SAKRUH,
Bestand bouwvergunningen)
12. Oude strijkijzers uit de verzameling van de auteur (Hans Dirksen Fotografie. 2001)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
15.
-ocr page 16-
Jacob Groeneveld bood ƒ 250,-. Gijsbertus de
Bruin bood ƒ 325,-, plus ƒ 25,- voor het afge-
bakende gedeelte en liet tevens weten de
wasserij met die van zijn vader in de Volder-
straat te willen combineren. Het speet de re-
genten dat Groeneveld lager bood, maar de
huur werd gegund aan De Bruin die een
'zachte wenk' van de regenten kreeg om
Groeneveld in dienst te nemen. Op het afge-
bakende stuk grond ging hij vruchtbomen
planten.
Het huurcontract was nog niet getekend of
De Bruin vroeg verhoging van de ƒ50,- was-
loon die hij van het gasthuis kreeg voor het
droog thuisbezorgen van de was. De vorige
huurder had dit ook al te weinig gevonden,
aldus De Bruin. De regenten waren ontstemd.
Nog niet eens begonnen en nu al om verho-
ging durven vragen! Als het hem niet aan-
stond, moest hij de was maar nat afleveren.
Naar de bezwaren van de binnenmoeder van
het gasthuis, die geen heil zag in het zelf dr-
ogen van de was, werd niet geluisterd. De
Bruin reageerde 'zwak en niet sympathiek'
maar ging akkoord met de belofte dat het
wasloon na een jaar opnieuw zou worden be-
keken.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog stegen de
kosten van brandstof en zeep en kreeg De
Bruin zijn verhoging van het wasloon, tot
ƒ 80,- per jaar. De waarde van de gebouwen
werd in die tijd als volgt geschat:/ 500,- voor
het gebouw dat dienst deed als wasinrichting,
ƒ 1200,- voor de stoommachine met centrifu-
ge daarin, ƒ 500,- voor het gebouw dat dien-
de tot bergplaats, ƒ 1500,- voor de droog-
schuur, en ƒ 200,- voor een stellage droog-
rekken en stokken daarin.
In 1916 bood de strijkkamer volgens de be-
palingen van de Veiligheidswet te weinig
ruimte voor uitbreiding van personeel en
werden voorzienigen getroffen. In de droog-
schuur werd voor/ 15,- een tweede strijk-
ruimte ingericht. Een jaar later waren de prij-
zen zo enorm gestegen dat De Bruin grote
moeite kreeg de benodigde steenkolen en de
zeeppoeder in te kopen. Hij kreeg daarom
ƒ 10,- per jaar verhoging van wasloon met de
aanzegging dat als de oorlog voorbij zou zijn
en de prijzen zouden dalen de verhoging on-
gedaan zou worden gemaakt.
De mens wikt...
Op 3 augustus 1918 verzocht Gijsbertus de
Bruin om veranderingen in het woonhuis in
verband met zijn aanstaande huwelijk. Hij
vroeg toestemming om de strijkkamer bij de
woning te trekken. Zijn verzoek werd in be-
handeling genomen, maar op 7 september liet
hij de heren weten dat het huwelijk was uit-
gesteld en dat de veranderingen niet meer no-
dig waren. Op 15 december 1918 overleed
hij, 27 jaar oud.
Zijn vader diende op 4 januari 1919 een ver-
zoek tot huurovername in voor zijn 38-jarige
dochter Gijsberta de Bruin. Zij kreeg hulp
van een meesterknecht. Op haar verzoek
werd in 1920 in de gebouwen elektriciteit
aangelegd. Zes procent van de kosten daarvan
werd verrekend in de huur. De huur van de
nieuw aangelegde 'bessenhof en de blekerij
werden in 1921 gecontinueerd, de blekerij
voor ƒ 400,- per jaar en de bessentuin voor
ƒ 30,-. In 1922 werd een elektromotor ge-
plaatst, waarschijnlijk ter vervanging van de
stoominstallatie.
Gijsberta trouwde met J.C. Gijzenij, die in
1921 weduwnaar was geworden. Hij was de
gasfitter die in 1912 een huis had willen bou-
wen op de grond van de blekerij. Gijzenij
nam direct het voortouw en vroeg verhoging
van het wasloon. Hoewel het loon was vast-
gelegd in het huurcontract, wilden de heren
het wel verhogen tot de prijs die particulieren
betaalden, maar dan met 10% korting. Vol-
gens de dames regentessen berekenden ande-
re wasserijen een lagere prijs, waarvoor de
was zelfs gemangeld werd thuisbezorgd. Gij-
zenij weigerde de nieuwe overeenkomst te te-
kenen en kreeg een schrijven van de regenten
dat, als hij niet tekende, de huurovereenkomst
als geëindigd zou worden beschouwd. De
huur werd inderdaad per 1 augustus 1928 op-
gezegd. Hij wilde de droogstokken meene-
men, maar dat werd hem geweigerd. Gijzenij
zette daarna de wasserij voort van zijn
schoonvader Gerrit de Bruin, die in 1919 was
overleden, in het pand Volderstraat 48.
De laatste bleker
Een advertentie werd geplaatst en met één van
de gegadigden hadden de regentessen al een
gesprek gevoerd, toen regent Van Heijst be-
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
16
-ocr page 17-
13. Het pand Volderstraat 48-48a, waar de wasserij van G. de Bruin en later J.C. Gijzenij was gevestigd. De foto links is van
vóór 1919. Voor het huis staan van links naar rechts (waarschijnlijk): Gijsberta de Bruin, een onbekende vrouw. Aaltje de
Bruin-Winkelman, Gerrit de Bruin en een onbekende De Bruin. De foto rechts is tussen 1921 en 1940 gemaakt. Naast het huis
staan (waarschijnlijk) Gijsberta de Bruin en haar man Johannes Comelis Gijzenij (SAKRUH, Atlas Wijk bij Duurstede; repro-
ducties)
zwaar aantekende omdat de man katholiek
was. Een andere gegadigde wilde op het ter-
rein een chemische ververij vestigen, maar
bleek ook al katholiek te zijn. Overigens gold
voor alle wasbazen waarmee het gasthuis in
zee ging dat deze protestants waren. Er werd
een tweede advertentie geplaatst, nu met de
toevoeging dat niet meer aan een blekerij werd
vastgehouden. Er kwamen verschillende reac-
ties binnen, waaronder die van een boer uit
Bolnes die een boerderij wilde beginnen. Ja-
cob van Willigenburg wilde de bessentuin wel
kopen. Op beide advertenties had de landarbei-
der en blekersknecht H.J. Collou gereageerd.
Nadat zijn schoonvader Hendriks zich bereid
had verklaard als borg op te treden en een jaar
huur (ƒ450,-) vooruit betaalde, werd Collou in
1923 de nieuwe huurder. De zeer noodzakelij-
ke reparaties aan de droogschuur werden direct
uitgevoerd. Nu was het J. van Nijendaal die
het schilderwerk verzorgde voor ƒ 122,40.
Tussen de 'mangelkamer' en het huis werd in
1924 een raam vervangen door een deur, het
washokje aan de 'Kromme Rijn' werd hersteld
en Collou kreeg verf om zelf de zolder te
schilderen.
Uit de veelvuldige verzoeken om uitstel van
betaling van huur en geldleningen om de nodi-
ge apparatuur aan te schaffen, kan worden op-
gemaakt dat Collou het moeilijk had. Er werd
hem voortdurend opgedragen de verzoeken
schriftelijk in te dienen, waarna hij steeds weer
te horen kreeg dat het niet officieel genoeg
was.
Of het aan Collous uithoudingsvermogen en
vastberadenheid heeft gelegen, is niet bekend.
üe ondergeteekende
HJ COLLOU
belicht den ingezetenen van Wijk
en Omstreken, dat a.s. Maandag
10 September zijne
Wasch- en
S t pij k i n p i c hting
- begint.                   :
Vergelijk UW WASCHREKENING
eens met OWZE lapieven?
Uniform tariaf •
Qpoot goad
droog toegeslagen 4 cent par atuki door elkaar.
Plalgoad gratis gemangeld. Zakdoeken 2 eent, min. Vs doeken.
Papoklaap, bijna geheel klaar, S eent par atuk.
Zakdoeken S cent.
Behaal kaatklaar 6 cent per atuk. Zakdaaken 2 cent.
KRAAKHELDER, ALLES KEURIG GEMANGELD.
Stoomwasscherij H. J. COLLOU,
Hopende door een nette bediening
ieders gunst waardig te maken
Bel.aanbev.HJ COLLOU
14. Advertenties van de wasserij van H.J. Collou in de Wijksche Courant van 8-9-1923 en 22-6-1935 (SAKRUH,
Collectie kranten)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
17
-ocr page 18-
maar er kwam toch een nieuwe wasmachine,
de droogschuur werd 'bebord' dat wil zeggen
dichtgemaakt en de put, die door slik verstopt
was, werd gereinigd. De stenen stoep en het
portaal aan de achtergevel werden opgeknapt,
het schuurtje en het oude muurwerk schoon
gebikt en gepleisterd. De vorsten^' op het
schuurtje werden aangestreken en er kwam een
nieuw vallend bovenlicht in een lichtkozijn
van de wasserij, groot circa 0,65 bij 1,20 meter
en van grenenhout. Ook werd de houten vloer
in het achterkamertje vernieuwd. Op verzoek
van Collou werd in 1931 in de droogschuur
voor ƒ215,- een grotere strijkkamer getim-
merd. De oude strijkkamer werd als woonkeu-
ken bij het huis getrokken. De huur werd nu
met ƒ 20,- verhoogd. Collou kreeg ook nog
een reprimande van de heren omdat hij zonder
toestemming de trap in de droogschuur had
verplaatst en daarvoor een trapgat in de zolde-
ring had gemaakt.
Gerucht?
Een gerucht ging rond in Wijk. De regenten
ontvingen eind 1935 een verzoek van een in-
woner van de stad om in aanmerking te mogen
komen voor een van de woningen die, zoals hij
had gehoord, op het terrein van de blekerij ge-
bouwd zouden worden^*. In eerste instantie de-
den de regenten alsof ze van niets wisten. Er
was geen sprake van woningbouw en men stel-
de voor het verzoek voor kennisgeving aan te
nemen. Maar daarmee was de zaak niet afge-
daan, want een van de regenten vroeg de aan-
wezigen hoe het mogelijk was dat een opper-
vlakkige bespreking over dit onderwerp de
aanleiding kon vormen tot dit gerucht. Ga.st-
huiszaken dienden gasthuiszaken te blijven.
De Wijkenaar gaf het niet op. Hij benaderde
de president en vroeg, overigens tevergeefs,
toestemming om de droogschuur tot woning
te mogen verbouwen.
Nog geen maand later was de N.V. Maatschap-
pij tot Exploitatie van Onroerende Goederen
'Ruysdaellaan' te Beverwijk met het gasthuis-
bestuur in onderhandeling*. De N.V. wenste in
Wijk bij Duurstede bouwplannen uit te voeren
op het terrein van de blekerij. Er werd gewikt
en gewogen. Collou wilde huurverlaging, het
terrein lag zonder bedrijf grotendeels onge-
bruikt en het in stukken verdelen en verkopen
zou financieel gezien gunstig kunnen zijn. In-
dien de grond in erfpacht werd uitgegeven,
bleef het gasthuis toch de baas. Er waren re-
genten voor en tegen. Regent Schoenmaker,
bijvoorbeeld, zou niet graag zien dat er wonin-
gen op het terrein werden gebouwd, omdat dat
de entree van het kasteelbos niet ten goede zou
komen. Men meende dat het gemeentebestuur
dit zou kunnen voorkomen door de grond in
zijn geheel te kopen en nodigde burgemeester
Naud van der Ven uit voor overleg. De burge-
meester kwam en bedankte de regenten uitvoe-
rig voor de welwillende invitatie. Hij vertelde
dat er al eerder bij hem was geïnformeerd naar
de mogelijkheid om het blekerijterrein te ex-
ploiteren maar, zo zei hij, dat was nu juist wat
het college van burgemeester en wethouders
niet wilde. Het aanzien van het 'Bosch' zou er
niet op vooruitgaan. Het college wenste het
terrein verder onbebouwd te laten om het
stadsbeeld ter plaatse niet te schaden en een
mooie doorkijk naar het 'Bosch' te behouden.
Dat vonden de regenten een sympathiek stand-
punt maar, vroegen zij de burgemeester voor-
zichtig, hoe dachten hij en zijn wethouders het
terrein in handen te krijgen? Wel, vond de bur-
gemeester, daar waren allerlei oplossingen
voor te vinden. Het gemeentebestuur zou er
niets op tegen hebben de grond cadeau te krij-
gen van het gasthuis: 'U, regenten, bent allen
burgers van deze stad dus zult U genegen zijn
alle steun te geven', aldus de burgemeester. De
regenten vroegen onverstoorbaar of de ge-
meente het terrein wel wilde kopen. Dat zou
volgens de burgemeester afhangen van de
prijs. Toen de regenten antwoordden dat de ge-
meente eerst maar eens moest bieden, merkte
de burgemeester minzaam op dat er dus nog
geen prijs was vastgesteW"
Na zijn vertrek besloten de regenten dat er
toch eens objectief moest worden nagegaan
wat de waarde van het perceel was. De ge-
meente deed een bod van ƒ 4200,- onder voor-
behoud dat Gedeputeerde Staten hun goedkeu-
ring gaven. Het bod bracht geen oplossing
voor de regenten; zij vonden dat het verhoogd
zou moeten worden met minstens 20%, als ge-
volg van de door de financiële crisis sterk ver-
minderde waarde van de gulden. Er werd gere-
kend: ƒ 4.200,- -I- ƒ 840,- = ƒ 5.040,- of
ƒ 5.100,-. Een andere regent berekende dat de
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
18
-ocr page 19-
werd 'gepraat' uit de vergadering van de regen-
ten, werd hem boos voor de voeten geworpen.
Met meerderheid van stemmen werd besloten
de gemeente te laten weten dat de vraagprijs
ƒ 6.000,-was^'.
De oplossing kwam van het Ministerie van Fi-
nanciën dat de gemeente adviseerde niet in te
gaan op het gewijzigde bod van ƒ 6.000,-".
Regent Schoenmaker memoreerde nog fijntjes
dat de gemeente toch wel bezwaar zou hebben
gemaakt tegen bebouwing op die plaats. Ook
de president-regent meende dat het de bedoe-
ling van de gemeente was om het terrein veilig
te stellen tegen allerlei ongewenste bebouwing.
Het college zou het zeer jammer vinden als er
zou worden gebouwd.
Einde van de wasserij
Het verzoek van het hoofd van de Openbare
Lagere School in de Volderstraat, C. Goud, in
1931 om op het terrein van de wasserij school-
tuintjes aan te leggen voor de leerlingen werd
zonder opgave van reden afgewezen".
Nadat Collou in 1933 een nieuwe waterput had
gemaakt en de regenten achteraf om een finan-
ciële tegemoetkoming daarvoor vroeg, werd
dat geweigerd omdat hem al eerder was ge-
zegd dat hij zonder toestemming geen veran-
deringen mocht aanbrengen. Wel overwogen
de heren nog even om bij vernieuwing van het
huurcontract een schadeloosstelling te geven,
nu het perceel door deze verbetering meer
waard was geworden. Toen de regentessen in
1934 de tarieven van het wasloon vergeleken,
kwamen zij tot de conclusie dat, met een klei-
ne verandering in de opmaak van het wasgoed,
het wasloon niet ƒ815,- maar ƒ 530,- per jaar
hoefde te bedragen. Twee maanden later vroeg
Collou huurverlaging, wat werd geweigerd.
De regenten vonden de onderhoudskosten
van de wasserij te hoog. Een paar maanden
later klaagde Collou opnieuw zijn nood en
liet weten dat, als er niets veranderde, hij ge-
noodzaakt zou zijn een agentschap op zich te
nemen van een wasserij te Leersum. In 1935
was het zover, maar hij liet wel weten dat hij
als vanouds de was voor het gasthuis wilde
blijven doen. Er ontstond een lichte paniek
bij de heren regenten. Hoe moest het nu met
de blekerij? De was van het gasthuis was zo
verbonden met dit complex, dat nu te groot
15. De nog altijd 'mooie doorkijlc naar het Bosch' met de
beide kasteeltorens vanuit de Mazijk in 2001
(Hans Dirksen Fotografie)
waarde van ƒ 1,50 per m' bij een oppervlakte
van 0,2722 ha op een totaal van ƒ 4.200,-
kwam, zonder de gebouwen. Berekend naar de
huuropbrengst van netto ƒ 225,- moest het ge-
heel op ƒ 4.500,- worden getaxeerd. In aan-
merking nemende dat men niet ongenegen was
de gemeente te gerieven, zou het geboden be-
drag van ƒ 4.200,- zijns inziens dan niet te laag
zijn. Maar deze regent kreeg meteen lik op
stuk. Hem werd verweten dat hij met een oud-
regent die nu wethouder was, had overlegd. Er
16. Het wasserijcomplex gezien vanuit het kasteelpark
(Hans Dirksen Fotografie, 2001)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
19
-ocr page 20-
zou zijn voor Collou en de huur te hoog. Hij
zou weer huurverlaging vragen. Hem werd
schriftelijk meegedeeld dat hij de was mocht
blijven verzorgen zolang het perceel ongewij-
zigd bewoond zou blijven en de bepalingen
in het huurcontract werden nagekomen. De
verzekering van de gebouwen werd in 1935
te duur geacht en het geheel werd nu zonder
herbouw tegen de 'innerlijke waarde' verze-
kerd voor ƒ 7.500,-. De 5 PK motor en de
verwarmingsinstallatie waren toen niet meer
aanwezig.
Uiteindelijk werd het terrein in gedeelten ver-
huurd. Van Dam, rentmeester van het gast-
huis, huurde de blekerij in 1937 voor ƒ 440,-
per jaar. Collou mocht zijn woning met het
wasserijgebouw en een achterliggend stukje
tuin in onderhuur houden voor ƒ 5,50 per
week. De overige te exploiteren tuingrond
zou van de rest worden afgescheiden. Ter af-
scheiding werd een .schutting geplaatst met
twee deuren tussen de droogschuur en het
wasserijgebouw. Verbreding van het toe-
gangshek, aangevraagd door Collou die een
auto had aangeschaft, werd afgewezen. Een
maand voor het uitbreken van de Tweede We-
reldoorlog werd de vloer in het woonhuis van
Collou vernieuwd. In 1941 deed hij alles over
aan wasserij De Duif in Leersum en vertrok.
Later zou hij een wasserij beginnen op het ei-
land Texel. P. Maigret nam de huur van het
woonhuis en de was voor het gasthuis over.
In 1944 wordt echter in de notulen van het
gasthuisbestuur melding gemaakt van de
'voormalige blekerij'. Na ruim tweehonderd
jaar was hiermee een eind gekomen aan het
gebruik van de grond en de gebouwen als
wasserij en blekerij.
Gaande en komende huurders
Toen in 1946 de muur rond het terrein her-
steld moest worden, stelde een van de regen-
ten voor de bij het afbreken vrijkomende oude
kloostermoppen ter beschikking te stellen
voor het herstel van de kasteelruïne. Maar de
rentmeester verkocht de bakstenen liever voor
een hoge prijs - 'ze waren toch niet mooi' -
en de nieuwe muur kon voor een schappelijke
prijs worden gezet'^\
Ook een verzoek van Maigret om verbreding
van de toegang tot het terrein werd afgewe-
zen. De Wijkse padvinders huurden in 1946
de schuur. Twee jaar later huurde H.H. van
Dam de droogschuur voor fruitopslag. J.G.
van Rooy wilde een gedeelte van het perceel
kopen, maar daar ging het gasthuis niet op in.
Maigret verliet in 1952 het woonhuis en ook
H.H. van Dam zei voortijdig de huur op,
waarna Frans de Rooy de droogschuur huur-
de, eveneens voor de opslag van fruit. Deze
droogschuur was in 1955 in zeer vervallen
staat. De regenten besloten alleen het dak te
dichten en de andere reparaties, ook aan het
woonhuis, uit te stellen. Toen ook De Rooy
om verbreding van de toegang vroeg, werd dit
derde verzoek uiteindelijk in 1957 toegestaan.
Van de oude varkensschuur werd een gedeelte
van ongeveer één meter aan de linker zijkant
afgebroken. Aan het toegangshek is nog te
zien dat het middelste gedeelte er later tussen
is gezet.
Het woonhuis werd in 1952 verhuurd aan
TM. Marchal. De regenten besloten dat, nu er
geen sprake meer was van onderhuur, de
huurders voortaan zelf het onderhoud en de
dagelijkse reparaties moesten bekostigen.
Op het terrein rechts van de ingang huurde
een handelaar in oud ijzer het varkenshok met
het terrein daarachter. Volgens ooggetuigen
moet het in en rondom het schuurtje een grote
bende zijn geweest. In of rond 1957 kwam op
een goede, of beter gezegd een kwade, dag
17. Het in 1957 verkorte gebouw en verbrede toegangshek
(Hans Dirksen Fotografie, 2001)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
20
-ocr page 21-
een lange stoet oude rijtuigen Wijk bij Duur-
stede inrijden. Via de Muntstraat reed men
naar de oude wasserij Langs de Wal. Daar
werd halt gehouden en tot ver in de Munt-
straat stonden de rijtuigen stil. Er waren
prachtige exemplaren bij. De rijtuigen werden
één voor één uitgespannen en het terrein van
de handelaar opgereden. Stuk voor stuk verd-
wenen zij op een brandstapel naast de droog-
schuur. Het oude ijzer was in die jaren duide-
lijk meer waard dan de oude equipages.
Bewonderenswaardig
In 1960 mocht Marchal op kosten van het gas-
thuis de achterzijde van de woning schilderen.
Het zal het laatste grote onderhoud zijn ge-
weest dat hij heeft kunnen doen. Twee jaar la-
ter raakte hij bij grondwerkzaamheden bedol-
ven in een kuil en liep een dwarslaesie op.
Verlamd van af zijn borstkas lag hij eerst een
jaar in het ziekenhuis in Utrecht en daarna
nog een jaar in Amsterdam. Een moeilijke tijd
brak aan voor mevrouw Marchal, die op slag
haar leven moest verdelen tussen ziekenhuis-
bezoek, de zorg voor drie kinderen en het
huishouden. In het Burgerziekenhuis in Am-
sterdam leerde zij haar man verplegen. Na
twee jaar werd aan de achterzijde van het huis
een kamer en badkamer aangebouwd, een aan-
gepaste badkamer met invalide-bad en stella-
ges waarmee de patiënt kon worden ver-
plaatst. Dit had grote financiële consequenties,
want in het bestaande huis moest daardoor
veel vernieuwd worden. Zo kon Marchal toch
thuis komen en in eigen vertrouwde omgeving
liggen. Voor zijn vrouw begon een zware taak
die dertig jaar zou duren. 'Dat doe je ge-
woon', zegt zij eenvoudig op de vraag hoe zij
dat volgehouden heeft. Liever vertelt ze dank-
baar over de steun die ze ondervond van fami-
lie en vrienden die haar man bleven bezoeken.
De goede buren, zoals de familie Van den Hei-
ligenberg aan de overkant van de straat en Van
Willigenburg die op Langs de Wal 1 woonde
en iedere avond even kwam vragen of alles
goed was. Ouderwetse vrienden- en buren-
hulp.
Nog altijd vol levenslust onderhoudt ze de
tuin en ziet toe dat de moestuinen goed bijge-
houden worden. Na een zwaar leven geniet ze
nu intens van het unieke plekje waar ze
woont". Zo'n oude dag was in het verleden
niet iedere huurder na een moeilijk leven ge-
geven.
Tot slot
Op dit moment, april 2001, bestaat nog geen
duidelijkheid over het lot van het wasserijcom-
plex. Wordt het sloop, restauratie of iets daar
tussen in ? De huidige gebouwen dateren van
(vermoedelijk) begin 18de eeuw tot begin
20ste eeuw. Ze houden de herinnering levend
aan een meer dan twee eeuwen omvattende be-
drijfsgeschiedenis op deze plaats. Die geschie-
denis, zoals hiervoor geschetst, is misschien
niet erg spectaculair, evenmin als de gebouwen
zelf dat zijn. Maar juist daarom verdient het
wasserijcomplex het om behouden te blijven.
Het is in al zijn kleinschaligheid karakteristiek
voor Wijk bij Duurstede, dat toch al niet rijk is
aan historische bedrijfsgebouwen'^'*.
E. van Nimwegen-Seggelink woont in de Vol-
derstraat in Wijk bij Duurstede en houdt zich
in het bijzonder bezig met de bouw- en bewo-
ningsgeschiedenis van deze oude straat.
Noten:
1     Zie de artikelen en ingezonden brieven in het Utrechts
Nieuwsblad, 't Groentje en de Wijkse Courant vanaf 6
juni 2000. Ook het bestuur van de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek' heeft bij het gemeentebestuur
van Wijk bij Duurstede gepleit voor behoud van het
wasserijcomplex.
2     Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechte
Heuvelrug (SAKRUH), Stadsbestuur Wijk bij Duurste-
de 1.100-1810 (WbD 1300-1810), 275-1.
3     SAKRUH. Notariële Archieven tot 1896 (NA I), 2523.
4     SAKRUH. Stadsgerecht Wijk bij Duurstede 1546-
1811 (Stadsgerecht WbD). 58.
5     SAKRUH. NA I. 2585, akte nr. 34, 10-4-1811.
6     SAKRUH, WbD 1300-1810,275-2, 1611-1612 en
1612-1613.
7     Zie hierover bijvoorbeeld recent: J.J.J. van Meerwijk,
'De Mazijk: het groene open hart van de stad', in:
M.A. van der Eerden-Vonk e.a. (red.). Wijk hij Duur-
stede 700 jaar stad. Ruimtelijke structuur en bouwge-
schiedenis.
Hilversum, 2000, 219 (afb. 10 en 11) en
228.
8     SAKRUH, Sint-Ewouds- en Elisabethsgasthuis te Wijk
bij Duurstede 1367 (1400) - 1930 (Gasthuis I) 1,
1674-1709, 7-9-1684, 126.
9     SAKRUH, Gasthuis 1,1,1674-1709. 3-4-1687, 196.
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
21
-ocr page 22-
10   SAKRUH, WbD 1300-1810, 275-7.
11   SAKRUH, NA 1,2523, 2-9-1724.
12   SAKRUH, NA 1,2525,23-4-1729.
13   SAKRUH, NA I, 2526, 1734.
14   SAKRUH, Stadsgerecht WbD, 58 en SAKRUH, NA 1,
2536, 1-4-1742.
15   SAKRUH, NA I, 2536, 11-5-1744.
16   SAKRUH, WbD 1300-1811, 138.
17   SAKRUH, Stadsgerecht WbD. 59. Zie over Abraham
van Senden, die tot de rijkste Wijkse regenten behoor-
de, L. Cortenraede, De Wijkse regenten: van timmer-
man tot rentenier. Een prosopografisch onderzoek
naar de regenten van Wijk hij Duurstede in het tweede
stadhouderloze tijdperk.
Utrecht, 1983 (doctoraalscrip-
tie geschiedenis).
18   SAKRUH, Stadsgerecht WbD, 59.
19   SAKRUH, NA 1,2561, akte nr. 31.
20   SAKRUH, Stadsgerecht WbD. 62.
21   SAKRUH, NA I, 2568, akte nr. 80.
22   SAKRUH, Gasthuis I, 15 en Gasthuis I, I. 1781-1803.
Met veel dank aan mevrouw M.A. van der Eerden-
Vonk, archivaris van het Streekarchivariaat Kromme-
Rijngebied-Utrechtse Heuvelrug die bij haar onder-
zoek naar de bouwgeschiedenis van het Ewouds- en
Elisabethsgasthuis alle informatie over de blekerij aan
mij doorgaf en aan de heer H. Meijer, studiezaalmede-
werker, die alle materiaal voor mij verzamelde.
23   SAKRUH, NA I, 2578, akte nr. 50.
24   SAKRUH. Gasthuis I, 1. 1809-1825,4-3-1809.
25   SAKRUH, NA I, 2585, akte nr. ,34. 10-4-1811.
26   SAKRUH, Gasthuis I. 1. 1809-1825,6-5-1820.
27   SAKRUH, Gasthuis I, 1, 1825-1838, .3-3-1827.
28   SAKRUH. NA I. 2679, akte nr. 316. 3-6-1820 en
SAKRUH, NA I, 2698, akte nr. 2209, 2-10-1832.
29   SAKRUH, Gasthuis I, 1825-1838,4-3-1837.
30   De zoon van de laatste bleker, de heer W. Collou. nu
76 jaar oud, geboren in de het huis bij de wasserij,
vertelde dat hij als kind heeft gespeeld in wat nu wordt
aangeduid als 'het varkenshok'. maar toen nog niet als
zodanig in gebruik was. Het is zijn stellige overtuiging
dat dit gebouwtje het originele woonhuis is geweest.
Beneden was de ruimte in tweeën gedeeld en in een
van de vertrekken was een muurtje, aan de voorkant
open, dat naar zijn mening als toilet dienst moet heb-
ben gedaan. Er was een houten trap naar boven, vlak
voor de hoofdingang aan de zijde van de tuin.
31   SAKRUH. Gasthuis I, 1838-1855, 2-8-1845.
32   SAKRUH. Gasthuis I, 1838-18.55, .3-1-1846.
33   SAKRUH, Gasthuis 1, 18.56-1864. 5-.5-1858.
.34 SAKRUH, Gemeentebestuur Wijk bij Duurstede 1852-
1970 (WbD 1852-1970), Notulen besloten raadsverga-
deringen, 1851-1932.
35 SAKRUH, NA 1, 2751, akte nr 2382, 21-6-1859.
.36 SAKRUH, WbD, Raadsnotulen 1867-1877, 10-2-
1872.
37 SAKRUH, Gasthuis I, 1867-1877. Het bestek bevindt
zich in: SAKRUH, Collectie en archief J.A.F Thieme,
1746-ca. 1950.
38   SAKRUH, NA 1, 2793, akte nr. 2977, 1876.
39   SAKRUH Gasthuis I, 243,29-11-1876.
40   SAKRUH, WbD 1852-1970, Notulen raad 1867-1877.
41   SAKRUH. WbD 1852-1970, Notulen B & W 187.3-
1882, 25-6-1878.
42   SAKRUH. Gasthuis I. 1. 1879-1884.
43   SAKRUH, WbD 1852-1970, Agenda gemeentebe-
stuur Wijk bij Duurstede 1891, G44.
44   Met dank aan P.Th.L van Wijk, oud gemeente-archi-
tect.
45   SAKRUH, WbD 1852-1970, Agenda gemeentebe-
stuur Wijk bij Duurstede 1904, H2, H3, HIO, H14.
46   SAKRUH, WbD 1852-1970, Bouwvergunning Langs
de Wal 2-4. 4-4-1911.
47   Een vorst is de bovenste scherpe rand waarin de op-
gaande schuine vlakken van een dakwerk samenko-
men
48   SAKRUH, Sint-Ewouds- en Elisabethsgasthuis te Wijk
bij Duurstede 1878-1977 (Gasthuis II), 11, 7-12-1935.
49   SAKRUH, Gasthuis II. 11.4-1-19.36.
.50 SAKRUH, Gasthuis II. 11. 1-8-1936.
51   SAKRUH, Gasthuis II, 1 1, ,3-10-19.36.
52   SAKRUH. WbD 1852-1970. Notulen B & W 1931-
1939, fo. 250^.
53   SAKRUH, Gasthuis II, 10.
.54 SAKRUH, Gasthuis II, 13.
55   Met dank aan mevrouw T. Marchal.
56   Zie: F. Gaasbeek e.a.. Wijk hij Duurstede geschiedenis
en architectuur.
Zeist. 1991. 82-83 (Monumenten-In-
ventarisatie Provincie Utrecht. 6). Overigens zijn de
beschrijvingen van het wasserijcomplex Langs de Wal
2-4 in deze publicatie (p. 83 en 126-127) en in het
hieraan ten grondslag liggende rapport dat in 1990 in
het kader van het Monumenten Inventarisatie Project
in de provincie Utrecht werd geschreven (p. 136-137).
grotendeels onjuist, zoals uit dit artikel blijkt.
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
22
-ocr page 23-
De Ridder van Wijk
Een tinnen ruiterfiguurtje van omstreeks 1300
Herbert Sarfatij*
vondst werd in 1967 bij de start van de moder-
ne langdurige opgravingen gedaan.- Sedertdien
is in de vele jaren van archeologisch graafwerk
die volgden niets vergelijkbaars op deze vind-
plaats te voorschijn gekomen. Gegevens van
elders die het voorwerp in een ruimer kader
zouden kunnen plaatsen waren er destijds nau-
welijks. Ook op dit punt is er sindsdien niet
veel bij gekomen. Zo bleef de vondst een uni-
cum, raadselachtig en intrigerend.
De voorstelling {afb. la) geeft, zoals gezegd,
een ruiter te zien die in draf naar rechts gaat en
gevat is in een cirkelvormige parelrand (dia-
meter 53 mm). Het opgetuigde paard is over-
dekt met een wapenkleed dat in de vaart op-
waait. In het zadel zit een geharnaste en ge-
spoorde ridder die in de rechter hand een
zwaard geheven houdt en met de linker zowel
de leidsels van het paard als een schild voor de
borst vastheeft. Het schild vertoont een wapen
dat het beste omschreven kan worden als geke-
perd in vijf delen. Tussen voor- en achterbenen
van het paard bevindt zich een stukje 'opvul-
ling' dat aan een golvend oppervlak doet den-
Het unieke tinnen ruiterfiguurtje, waarover
dit artikel gaat, is helaas zoek. Eind 1969 is
het door de Rijksdienst voor het Oudheid-
kundig Bodemonderzoek in bruikleen gege-
ven aan de gemeente Wijk bij Duurstede.
Samen met andere archeologische voorwer-
pen was het in de jaren '70 van de vorige
eeuw te zien in een van de vitrines in het
oude stadhuis aan de Markt. Sinds 1992,
maar waarschijnlijk al sinds circa 1982 toen
de vitrines zijn leeggehaald, is het ruiterfi-
guurtje spoorloos. Wie van de lezers kan
helpen? (de redactie)
Een ridder te paard
Bij de opgravingen van het vroeg-middeleeuw-
se handelscentrum Dorestad te Wijk bij Duur-
stede' zijn, welhaast vanzelfsprekend, ook tal
van vondsten uit andere perioden te voorschijn
gekomen. Een van de merkwaardigste was wel
een rond lood-tinnen insigne van later tijd met
de voorstelling van een ridder te paard. De
1. Ruiterfiguurtje uit Wijk bij Duurstede; lood-tin legering; diameter 53 mm. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem-
onderzoek, vondstnummer WbD 810. (a) voorzijde, (b) achterzijde (foto ROB)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
23
-ocr page 24-
ken: het terrein waarover gereden wordt ? Het
voorwerp is uit metaal, een lood-tin legering,
gegoten en in a jour-techniek uitgevoerd. Door
het gieten in een platte vorm is een nagenoeg
vlakke achterzijde tot stand gekomen (ajh. Ib).
Lichte metaalribbels hierop, die van het centra-
le deel over de verbindende stukken naar de
cirkelrand lopen, geven de kanaaltjes uit de
gietmal weer. Aan de achterzijde is duidelijker
dan aan de voorzijde te zien dat zich binnen
langs de parelrand drie bevestigingsgaten be-
vinden: een tussen de oren van het paard, een
in de opgeheven staart en een onder de voor-
hoeven.
Aan de beschrijving moet toegevoegd worden
dat deze niet gebaseerd is op autopsie. Zij is
ontleend aan enkele fotoafbeeldingen en een
afgietsel. Het stuk zelf is namelijk niet meer
voorhanden.' Nadat het in 1967 opgegraven
was, is het ter conservering in het restauratie-
laboratorium van de Rijksdienst voor het Oud-
heidkundig Bodemonderzoek (ROB) behan-
deld. Wat er precies mee gedaan is, valt niet
meer na te gaan; uit de voorhanden zijnde do-
cumentatie van het laboratorium valt echter op
te maken dat het niet ingrijpend geweest is.
Als onderdeel van de behandeling is toen van
de beeldzijde van het stuk een afgietsel in
kunststof gemaakt. Na de conservering is het
voorwerp, met een verzameling andere vond-
sten uit de opgraving en van vindplaatsen el-
ders uit de stad, een tijd lang tentoongesteld
geweest in het (oude) Raadhuis van Wijk bij
Duurstede. Dan loopt het spoor dood. Op een
onbekend tijdstip is het voorwerp uit deze col-
lectie verdwenen en sindsdien is de verblijf-
plaats onbekend.
Het voorwerp kwam als archeologische vondst
niet alleen uit een latere context - waarover
aanstonds meer - maar ook door de voorstel-
ling was het stuk meteen in een latere tijd dan
Dorestad te plaatsen. Opbouw en stijl van uit-
voering maakten het karakteristiek voor de pe-
riode van de Late Middeleeuwen.
In welke tijd te plaatsen ?
Het stuk dateert uit de Late Middeleeuwen.
Deze tamelijk grove datering kan echter via
verschillende wegen aanzienlijk gepreciseerd
worden. In eerste instantie gaan we terug naar
de opgraving waar de vondstomstandigheden
een goed aanknopingspunt bieden. De vondst
is gedaan in relatie tot een aantal huisplaatsen
met laat-middeleeuwse bewoning bij het on-
derzoek op de Heul.^ Hij is afkomstig uit een
sloot die een rechthoekig terrein omringde
waarop in de 12de eeuw een woning stond.
De vulling van de sloot is echter jonger en
wordt in de tweede helft van de 13de eeuw ge-
dateerd. In hoeverre de vulling bij de oude be-
woning aansloot, dan wel samenhangt met een
belendende huisplaats uit de late 13de - vroeg
14de eeuw pal ten noorden ook door een sloot
omgeven, valt niet met zekerheid te zeggen. Er
waren meer bijzondere vondsten in de sloot-
vulling. Tot de opmerkelijkste behoren een
dolk en een deel van een ruiterspoor. Beide
zijn tot dezelfde tijd te rekenen, tweede helft
13de eeuw. Zoals de onderzoeker van deze
vindplaats opmerkt,' zou een dergelijke con-
centratie van vondsten die met een adellijke le-
venswijze lijken samen te hangen een indicatie
kunnen zijn voor de aard van de bewoning op
de laatst genoemde huisplaats.
Een volgend dateringcriterium is te ontlenen
aan de uiterlijke vorm. Een van de opvallend-
ste kenmerken van dit ronde insigne is dat het
grote gelijkenis vertoont met een zegelafdruk
zowel in uitbeelding als in afmeting. Het voor-
werp doet in zijn beeldopbouw en uitmonste-
ring sterk denken aan de zegels die bij ridder-
matige heren en vorsten in de Late Middeleeu-
wen in gebruik waren. Wat onze voorstelling
natuurlijk daarvan onderscheidt, is het ontbre-
ken van een randschrift. In plaats daarvan is
een parelrand aangebracht. Dit laatste versie-
ringselement nu maakt dat de decoratieve op-
bouw eerder aan een insigne of aan een munt
doet denken.
Nu zijn er meer incongruenties zowel op het
gebied van de sphragistiek als op dat van de
numismatiek. Door de toegepaste ajour-iech-
niek verschilt het stuk fundamenteel van zegel
en munt. Deze zijn immers uitgevoerd in
'hoogreliëf op vlakke plaat' als gevolg van het
gebruik van stempels. De toepassing van a
yoMr-techniek gekoppeld aan het gieten van
metaal bij de vervaardiging lijkt het voorwerp
daarom eerder deel uit te laten maken van de
grote en gevarieerde groep van insignes die be-
kend zijn uit de Late Middeleeuwen. Ook de
aard van het materiaal, een lood-tin legering.
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
24
-ocr page 25-
en de ruwe, of liever gezegd bijna ontbrekende
afwerking na het gieten doen aan de massapro-
ductie van insignes denken. Veel insignes on-
derscheiden zich met name hierdoor van de
doorgaans scherp afgedrukte munten en zegels
in hard metaal of was die afkomstig zijn van
fijn geciseleerde stempels. Het is de combina-
tie van een gegoten ridderfiguur binnen een
parelrand die van het voorwerp een soort zegel
en insigne ineen lijkt te maken. De vergelij-
king met een zegel biedt tevens de mogelijk-
heid de datering verder aan te scherpen.
Het ridderzegel kent al vroeg, dat is vanaf de
12de eeuw wanneer de eerste verschijnen, een
relatief sterke mate van standaardisering. Zo-
wel de opbouw van het geheel als de samen-
stellende onderdelen maken in de loop van de
tijd een vormontwikkeling door die op zichzelf
ook weer gestandaardiseerd lijkt. In het klas-
sieke overzichtswerk van G. Demay'' is dit
goed te volgen. Daardoor is het mogelijk met
behulp van de totale compositie gecombineerd
met de afzonderlijke beeldelementen een zege-
lafbeelding vrij nauwkeurig te dateren. Wat de
uitbeelding van de ruiterfiguur op het stuk uit
Wijk bij Duurstede betreft komt de opbouw
geheel overeen met de traditionele zegelvoor-
stelling vanaf de tweede helft van de 13de tot
in het begin van de 14de eeuw. Wanneer we
vervolgens de beeldelementen afzonderlijk
analyseren, is de datering binnen deze periode
verder te verfijnen.
De ruiter draagt het gebruikelijke pantserhemd
(maliënkolder) met beenbekleding, maar
schouderstukken ontbreken. Het hemd wordt
overdekt door een stoffen overkleed dat tot op
het bovenbeen valt; van daar af waait het in
een voor de tijd karakteristieke beweging naar
achteren. Op het hoofd heeft hij een helm van
een model dat naar boven toe eivormig is, op
de top bekroond met een wijd uitstaande
pluim. Het zwaard is van een lang model en
vertoont, ondanks de ruwe omtrek die het door
het nietaalgieten gekregen heeft, een in wezen
slanke vorm. De pareerstang van het zwaard is
van het rechte type en de pommel is een bol-
vormige knop. Het in maliën gevatte been van
de ruiter rust in een eenvoudige stijgbeugel en
draagt een spoor dat met een tamelijk rechte
punt - eventueel conisch te noemen, al is het
verschil niet echt duidelijk te zien - naar achte-
ren steekt. Het schild heeft een driehoekige
vorm met scherpe hoeken; de zijkanten zijn
convex, de bovenlijn is concaaf.
De ruiter zit in een zadel dat aan de achterzijde
met twee geprononceerde vleugels omhoog-
.steekt en met een eenvoudige rechte band om
de buik van het paard is vastgezet. Ook de
overige onderdelen van de 'bekleding' van het
paard passen in het van zegels bekende tradi-
tionele patroon. Zo vertoont het bit aan de uit-
einden twee stangen naar achteren waaraan de
leidsels bevestigd zijn. Tus.sen de stangen be-
vindt zich gewoonlijk een verbinding die op
deze voorstelling echter niet te zien is. Als ge-
volg daarvan is de wijze van bevestiging - aan
de verbinding of rechtstreeks aan de stangen -
niet goed vast te stellen; een lichte verdikking
ter plaatse doet aan de laatste constructie den-
ken. Het paardenlijf is vanaf de hals tot over
de staart door een lang afhangend, tweedehg
schabrak - de beide delen worden door het
zadel gescheiden - overdekt. Het schabrak is
van een flexibel materiaal (stof of leder) dat in
de vaart, net als bij het overkleed van de berij-
der, naar achteren toe opwaait.
Op grond van de elementen, zoals die hierbo-
ven beschreven zijn, kan de datering aange-
scherpt worden. De kleding van de ridder, de
vorm van helm, zwaard, schild en ruiterspoor,
alsmede de aankleding van het paard met de
onderdelen zadel, bit en schabrak, plaatsen het
stuk sigillografisch aan het eind van de 13de
of het begin van de 14de eeuw.^ Binnen de
grote groep van zegels uit deze periode kunnen
we nog wel wat verder komen. Daartoe kijken
we gericht naar het gebied waarin onze voor-
stelling op grond van de vindplaats thuis zou
kunnen horen: de Nederlanden.
De zegels verzameld in het Corpus Sigillorum
Neerlandicorum
laten vele voorbeelden van
vergelijkbare ridderzegels zien. De formaten
lopen nogal uiteen, maar zegels met een dia-
meter van 5 cm of meer komen geregeld voor.
Zij behoren tot de forsere exemplaren die veel-
al, zij het niet uitsluitend, door de landsheren
en de grote heren van aanzien gevoerd werden.
De rijrichting van de ruiter naar rechts blijkt
sterk te overheersen. Wanneer men naast de
vergelijking van de elementen afzonderlijk ook
het algemene karakter van de voorstelling en
de wijze waarop deze uitgevoerd werd - zo
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
25
-ocr page 26-
men wil 'het handschrift van de tijd' - erbij be-
trekt* dan valt op dat voor ons stuk de negenti-
ger jaren van de 13de eeuw en met name de
tweede helft daarvan als periode van ontstaan
het meest in aanmerking komen.''
Tot zover betreffende de directe vergelijking
met zegels. Wat bij een zegelvoorstelling ont-
breekt is, naast de afwezigheid van een parel-
rand, ook de invulling van de vlakke achter-
grond met iets beeldends. Juist op dit punt
wijkt onze voorstelling af van een zegelvoor-
stelling en gaat zij meer in de richting van de
traditie der insignes.
Ridderinsignes zijn er vele. In alle grote verza-
melingen die gepubliceerd zijn komen zij gere-
geld voor.'" De karakteristiek van de gewapen-
de ruiter op de wijze zoals die op zegels weer-
gegeven is, komt daarbij het meest voor. Veel
verder dan deze algemene constatering kan de
vergelijking echter niet gaan. De gangbare uit-
beelding is in veel gevallen vaak niet meer dan
een reminiscentie aan de ridderfiguur. Deze
verwordt tot een oerfiguur, een archetype. Eer
dan dat naar accurate uitbeelding gestreefd is,
lijkt er daarbij sprake zijn van een meer of
minder vage ontlening. Het onderscheid tussen
ridderinsignes in het algemeen en ons zo hel-
dere en duidelijke stuk uit Wijk bij Duurstede
is daarmee frappant te noemen. Daardoor kan
ons stuk tevens als een unicum beschouwd
worden.
Uit wat tot nu toe naar voren gebracht is, zou
men kunnen afleiden dat het stuk wellicht een
aparte status gehad heeft: enerzijds door zijn
uitbeelding als een goed herkenbaar ridderze-
gel en daarnaast door zijn uitvoering meer als
een insigne. Men kan zich vervolgens afvragen
of deze dubbele betekenis misschien ook zo
bedoeld was en door de maker bewust is nage-
streefd. Met andere woorden, dat enerzijds de
uitbeelding voldoende herkenbaar moest zijn
om identificatie bij het gebruik mogelijk te
maken, terwijl daarnaast een zodanige techni-
sche uitvoering gewenst was dat het stuk bij
een bepaald, beoogd gebruik toepasbaar was.
In de volgende paragrafen willen wij ons met
beide aspecten iets nader bezighouden.
Gekeperd in vijf delen
Wanneer men aan identificatie denkt, is het
element dat zich op het stuk bij voorkeur daar-
voor aandient het blazoen op het schild. De
weergave met twee verhoogde kepers op een
vlak veld is pregnant en duidelijk. Wanneer
men het veld in de opbouw van het wapen als
geheel opneemt - zoals wel gebruikelijk is in
de heraldiek - ontstaan er tussen de kepers ba-
nen die meegeteld moeten worden. Daarom is
al eerder gesproken van een gekeperd wapen
in vijf delen. De bovenste keper is aan de top
afgesneden. Aangezien het schild aan de on-
derzijde door de nek van het paard afgedekt
wordt, is niet na te gaan of eventueel in de be-
nedenpunt nog een - uiterst kleine - derde ke-
per gedacht moet worden. Wanneer een wapen
als dit zo duidelijk afgebeeld wordt, ligt de
vraag voor de hand of dat ook de bedoeling
kan zijn geweest. Met andere woorden, of hier
een bestaand wapen is weergegeven en zo ja,
welk geslacht hiermee dan zou zijn
aangeduid." Nu is vanzelfsprekend het gebruik
van kepers in de heraldiek sterk verbreid,
waardoor een toepassing als 'algemeen heral-
disch symbool' zeker niet uitgesloten moet
worden geacht. Om een verantwoorde keuze te
maken, willen wij enkele mogelijkheden on-
derzoeken.
Een op het eerste gezicht tamelijk voor de
hand liggende mogelijkheid lijkt te zijn het ou-
de wapen der Avesnes, het zogenaamde Hano-
nia vetus.
In dit wapen kon het aantal kepers
van een tot drie variëren; twee was echter het
meest voorkomend gemiddelde.'- Het definitief
doordringen, juist in de periode van onze rui-
ter, van de Avesnes in de politiek van het
graafschap Holland (1299) en het bisdom
Utrecht (1301) lijkt dit familiewapen tot een
gerede candidaat te maken. Er doet zich echter
de moeilijkheid voor dat in die jaren het wa-
pen van de graven van Henegouwen al sinds
meer dan een halve eeuw overgegaan was op
een klimmende leeuw."
Gekeperde wapens die rond het jaar 1300 in
gebruik waren zijn op verschillende meer of
minder ver van Wijk bij Duurstede af gelegen
plekken te vinden. Een gekeperd wapen dat
erg veel op het onze lijkt was dat van de gra-
ven van Hanau.'* Van enige relatie tussen Wijk
en dit verafgelegen graafschap aan de Main,
oostelijk van Frankfort, is overigens niets be-
kend. In de Nederlanden hebben verschillende
heren vergelijkbare wapens gevoerd. Twee of
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
26
-ocr page 27-
drie kepers, soms ook in afwisseling, vindt
men bij geslachten als Van Eversdyck en Van
Doortooge in Holland of Van Haerst / Van
Haersolte en Van Honlo in het Oversticht.
Dichter bij onze vindplaats komt het geslacht
Scrodeken / Scroedekijn dat sedert het eerste
kwart van de 14de eeuw in de stad Utrecht te
traceren is.''
Een apart geval vormt een geslacht genaamd
Van Wijk dat te Wijk bij Duurstede zelf geves-
tigd was. Leden van dit geslacht worden als
ministerialen van de Utrechtse bisschop voor
het eerst genoemd rond het midden van de der-
tiende eeuw. Zij spelen een rol bij de ontgin-
ning van de regio."' Ook later blijken de Van
Wijks plaatselijk en in het gebied westelijk van
Wijk bij Duurstede een belangrijke familie te
zijn. Zo maken enkelen in 1302 deel uit van
het college van schepenen van de stad. Zij be-
zitten goederen die ten westen van de Kromme
Rijn en aan de overzijde in de Melkwijk rich-
ting Cothen te situeren zijn." Verrassend lijkt
de vondst dat bij dit geslacht Van Wijk ook een
wapen met twee kepers voorkomt.'* Voorzich-
tigheid is echter geboden, aangezien de basis
voor deze bewering uiterst wankel blijkt te
zijn. Voor zover een wapen van de Van Wijks
uit de 13de eeuw bekend is - dat geldt in ieder
geval voor het derde kwart van die eeuw waar-
uit enkele zegelafdrukken overgeleverd zijn -
komen daar geen kepers op voor.'''
Zo lijkt het dan toch niet goed mogelijk het
gekeperde wapen van ons insigne te verbinden
met een historisch bekend geslacht of een per-
soon. Vooralsnog zullen de kepers daarom op-
gevat moeten worden als een algemeen heral-
disch symbool dat dient om de riddermatig-
heid van de afgebeelde ruiter te benadrukken.
De vraag die zich vervolgens aandient is of
dan de figuur van de ridder wellicht nader te
identificeren valt.
Een heilige ridder ?
Ridderfiguren op insignes stellen in een aantal
gevallen heiligen voor. Het is van belang na te
gaan of ons stuk misschien ook tot deze cate-
gorie behoort, dan wei zou kunnen behoren.
De heiligen die als ridder in wapenrusting op
insignes voorkomen zijn Guilhem / Guilhem-
le-Désert, Joris / Georgius, Martinus (van
Tours) en Quirijn / Quirinus (van Neuss).-"
Neemt men alle insignes waarop zij afgebeeld
worden bij elkaar dan blijken de heilige man-
nen meestentijds te voet op te treden. Alleen
de nummers twee en drie komen ook te paard
voor en vertonen dan de ons bekende krijgs-
haftige houding. In verreweg de meeste geval-
len zijn de figuren losstaand, maar een enkele
maal is de heilige in een randstructuur gevat.
Soms komt hierin een parelrand of een aandui-
ding daarvan voor. Beeldelementen die maken
dat de voorstelling te onderscheiden is hebben
in de eerste plaats betrekking op de uitmonste-
ring van de mannenfiguur en de door hem ge-
voerde wapens. Maar ook het patroon op het
wapenschild en meer in het algemeen het ka-
rakter van de onder- en/of achtergrond kunnen
bepalend zijn.
De genoemde heiligen waren allen van origine
militair. Dit moge verklaren waarom zij in
praktisch alle gevallen als geharnaste ridders
worden afgebeeld. In dit opzicht is er een
rechtstreekse overeenkomst met de ridderfi-
guur in het algemeen op insignes. Wat de heili-
gen echter doorgaans - maar toch ook weer
niet altijd - herkenbaar onderscheidt van hun
profane collega's is de nimbus. Voor het overi-
ge vormt de krijgslustige houding die door hen
aangenomen wordt - dreigend, zwaaiend, ste- .
kend, slaand, hakkend - een meer of minder
duidelijke verwijzing naar de ultieme helden-
daad waarop hun heiligheid berust. De wapens
waarmee zij uitgerust zijn sluiten onmiddellijk
hierbij aan. Zwaard en lans echter, apart en ge-
combineerd, steunend op de grond of zoevend
door de lucht: het zijn ook in deze sfeer de ge-
bruikelijke en herkenbare attributen en bewe-
gingen van de ridder. Wat dit laatste betreft -.■
zou onze ridderfiguur in het gezelschap der
heiligen zeker niet misstaan.
Van het schild, welk onderdeel van de bewape-
ning zowel in de heilige als in de profane sfeer
geregeld voorkomt, verdient het blazoen onze
speciale aandacht. Opvallend is namelijk dat
het kenmerkende symbool bij de heilige rid-
ders vrijwel zonder uitzondering een kruis is.
Op de insignes der profane tegenhangers daar-
entegen zijn ook tal van andere heraldische fi-
guren te zien. Hiermee zou het mogelijk lijken
via het wapenschild 'heilige' van 'profane' in-
signes te onderscheiden. Maar in omgekeerde
richting gaat deze stelling niet op, aangezien
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
27
-ocr page 28-
het kruis ook op het wapenschild van wereldse
ridders geregeld voorkomt. In dat geval kan
het als een normaal heraldisch symbool opge-
vat worden.
Er is bovendien meestal een extra element op
het insigne van een heilige ridder dat het van
de profane wereld scheidt. Het is een toege-
voegde verwijzing naar de wonderdaad van de
held: de draak bij Joris, de mantel en de bede-
laar bij Sint Maarten. Bij voorkomen van een
van deze elementen is identificatie doorgaans
geen probleem meer. De heiligen zijn er bijna
altijd mee toegerust.
Vergelijken we nu deze gegevens betreffende
insignes van heilige ridders met onze ruiter,
dan doen zich naast overeenkomsten opmerke-
lijke verschillen voor. Scèneopbouw en hou-
ding van ruiter en paard mogen vergelijkbaar
zijn, de bijkomende elementen maken het on-
derscheid evident. Zo ontbreekt op ons stuk
een nimbus, kent het wapenblazoen geen kruis
en is er ook geen verwijzing naar een 'helden-
daad'.-' Terwijl ons stuk opvallende parallellen
vertoont met een zegelafdruk, zijn de insignes
van heilige ridders daarmee weer niet te verge-
lijken. En ten slotte is er nog het verschil in
datering. De uit Nederland bekende exempla-
ren dateren alle uit de 15de en 16de eeuw.
Geen is er uit zo vroege tijd, laat-13de eeuw,
als ons stuk uit Wijk bij Duurstede.--
Een conclusie lijkt voor de hand liggen. De
ridder op het Wijkse insigne is geen heilige
ridder, dat staat nu wel vast. Maar gezien het
verschil in karakter bij vergelijking met de an-
dere bekende insignes kan men zich langza-
merhand ook de vraag stellen of er in dit geval
eigenlijk wel sprake is van een insigne. In de
volgende paragraaf wordt daar nader op inge-
gaan.
Insigne of applique ?
Wanneer het stuk geen insigne is, waartoe zou
het dan wel gediend kunnen hebben '.' Om de-
ze vraag te beantwoorden is een uiterlijk ken-
merk van belang waar tot nu toe nog weinig
aandacht aan besteed werd. Het betreft de drie
bevestigingsgaten binnen langs de parelrand.
Gaten voor een bevestiging komen bij insignes
regelmatig voor. Zij dienden om het voorwerp
op kleding of hoed te naaien, aan een ketting
te hangen, of, in mindere mate, om het op een
harde ondergrond te kunnen spijkeren. Vooral
insignes van religieuze aard werden daartoe
vaak voorzien van speciaal aangegoten bevesti-
gingsogen buiten of binnen langs de rand. Bij
insignes van profane aard overheerste een be-
vestiging met een op de achterzijde mee aan-
gegoten draagspeld, maar ogen en lussen kon-
den ook hier wel voorkomen. Daarnaast was er
het verschijnsel van een perforatie met gaatjes.
Dit gebruik was bij beide groepen duidelijk
minder frequent. Wanneer het al optrad lijkt
het het gevolg te zijn geweest van een secun-
daire handeling: gaatjes van beperkte omvang
die later in het voorwerp werden geslagen.
De bevestigingsgaten in ons stuk hebben een
ander karakter. Zij zijn met een diameter van 2
mm betrekkelijk fors van omvang. En zij zijn,
zoals duidelijk te zien is aan de achterzijde, bij
de vervaardiging van het voorwerp primair
aangebracht. Aan de voorzijde zijn weliswaar
gebruikssporen niet waarneembaar,-' men mag
echter aannemen dat de gaten bedoeld zijn ge-
weest om het voorwerp met nagels op een har-
de ondergrond te kunnen bevestigen. Het zou
daarmee niet zozeer meer als insigne, maar
eerder als applique beschouwd moeten wor-
den. Een applique, maar welke betekenis zou
er dan aan gehecht kunnen worden '.'
Appliques van deze aard zijn bekend als on-
derdeel van de bekleding van speciale houten
kistjes uit de Middeleeuwen. Zij tonen ver-
wantschap met de bekende kistjes in kerken
voor relieken, maar onderscheiden zich daar-
van door wereld.se voorstellingen op de buiten-
kant. De eerste die er op gewezen heeft dat er
van een bepaalde categorie kistjes gesproken
kan worden was H. Kohlhaussen. Van hem
stamt ook de oorspronkelijk uit de Romantiek
stammende benaming van Minneküstchen die
hij er als soortnaam aan gegeven heeft en die
sindsdien in gebruik gebleven is.^"" De oudste
Minneküstchen dateren uit de 12de/13de eeuw,
de jongste zijn van omstreeks 1440. Het zijn
langwerpige rechthoekige kistjes met een
scharnierend deksel. Zij dienden om gekoes-
terde kleinodiën in op te bergen en zijn ook in
verband te brengen met de huwelijkssluiting.
De meeste kistjes zijn aan de buitenkant op
wand en deksel versierd met uiteenlopende
motieven. Vaak zijn het voorstellingen ont-
leend aan de hoofse liefde. Al of niet hiermee
28
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 29-
Detail van 2a (foto Fritz 1982, atb. 179)
Over de gebruiksfunctie van de kistjes is de
mening in de loop van de tijd geëvolueerd. De
min of meer programmatische benaming Min-
nekastchen,
die aanvankelijk algemeen en zon-
der onderscheid voor deze kistjes aanvaard
was, is sindsdien genuanceerd. Met name H.
Appuhn heeft aannemelijk weten te maken dat
een aantal eerder als bewaarplaats van 'waarde-
papieren' (brieven en oorkonden) gezien moet
worden. Hij heeft hieraan de oude benaming
Briefladen gegeven."' In samenhang met het ,
gebruik van de kistjes worden daarbij vier
groepen onderscheiden. De grootste groep be-
staat uit kistjes voor privé gebruik die dienden
om kostbaarheden en waardepapieren, zoals
bijzondere juwelen, contracten en akten van al-
lerlei aard, binnen de familie te bewaren. Ver-
der zijn er de kistjes ter bewaring van een of
meer oorkonden van buitengewone waarde.
Deze kistjes vindt men vooral in de stedelijke
sfeer, bijvoorbeeld om er het stadsrecht of een
bijzonder privilege in te bewaren. Ten derde
zijn er de kistjes in kerken die al of niet in
combinatie met relieken ook juridische zaken
zoals een stichtingsoorkonde kunnen bevatten.
En ten slotte zijn er bij tal van belangengroe-
pen dergelijke kistjes te vinden die zij gebruik-
ten om er hun belangrijkste stukken in op te
bergen. Er is bij alle groepen een duidelijke re-
latie in het gebruik met juridische aspecten.
Dit bepaalt het onderscheid met de kistjes die
eerst en vooral met de hoofse liefde in verbin-
ding gebracht zijn.
De functie van de Briefladen wordt, zo heeft
Appuhn ook aangegeven, soms weerspiegeld
in de uitmonstering. Het betekent dat er ele-
2a. Bokaal mei relieken van Karel de Grote; verguld zil-
ver: begin 14de eeuw. Domschat van Halberstadt. Op het
deksel ronde ruiterappliques (foto Landesaint für Denk-
malpflege Sachsen-Anhalt. Deutschland, R. Ulbrich)
verbonden komen met een zekere regelmaat de
ons zo bekende bereden ridderfiguren voor. 'Al
of niet hiermee verbonden' betekent dat de
ruiter onderdeel kan zijn van een scenische
voorstelling, bijvoorbeeld een toernooi of een
tweegevecht, maar dat hij ook geïsoleerd kan
zijn weergegeven, bijvoorbeeld gevat binnen
een vierkant of een cirkel. In het laatste geval
is de gelijkenis met onze voorstelling groot.
De technieken waarin de versieringen zijn uit-
gevoerd lopen uiteen. Beschildering, snij- en
stempelwerk, metaalbeslag dat al of niet open-
gewerkt is, komen apart of in combinatie voor.
Als materialen zijn hierbij vooral ivoor, hout
en leer in gebruik, in mindere mate ook mes-
sing en de bekende legering van lood-tin dat
dan zilverkleurig vertind kon zijn of verguld
werd.
Het Kromtne-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
29
-ocr page 30-
1^^
l'-""™^-—--j-—
^^^^^^^^^^^^H
^^^^^^^■^H
menten van versiering kunnen zijn die op de
inhoud betrekking hebben. Het duidelijkst lijkt
dit tot uiting te komen in het voorkomen van
wapenschilden om een rechthebbende aan te
duiden. Soms is het verband evident, zoals met
name blijkt in groep twee. Maar men moet op-
passen, want het komt net zo goed voor dat ge-
bruik gemaakt wordt van het breedste scala
van de heraldiek dat men zich denken kan, in-
clusief gefantaseerde wapens van al dan niet
bestaan hebbende helden uit een meer of min-
der ver verleden. Het blijkt dat dat nogal eens
het geval is bij de kistjes uit de eerste groep.
Wat de techniek van versiering betreft lijkt
snijwerk in hout - misschien als opvolger van
ivoor - aan de basis te liggen. De vroegste
exemplaren zijn ervan voorzien. Later komen
gestempeld leer en gegoten metaalbeslag erbij.
Geeft het fijne houtsnijwerk, doordat het ver-
guld wordt, aan het voorwerp al een buitenge-
woon kostbaar aanzien, dit krijgt door de toe-
passing van verguld tin een dimensie erbij. Dit
laatste wordt regelrecht vergeleken met goud-
smeedkunst en het vermoeden bestaat dat spe-
ciale ateliers, bijvoorbeeld in Keulen, zich met
vervaardiging in serie van deze bijzondere
voorwerpen kunnen hebben beziggehouden.'"
De verbinding met goudsmeedkunst is inder-
daad opvallend. Een bijzonder fraaie parallel is
bijvoorbeeld te vinden in een verguld zilveren
bokaal uit de Domschatz van Halberstadt {afb.
2).
De bokaal, die uit het begin van de 14de
eeuw dateert, is in de kerkschat reliekhouder
met relieken van Karel de Grote. Verondersteld
wordt echter dat de oorsprong van het voor-
werp heel goed werelds geweest kan zijn en
dat het huidige kerkelijke gebruik secundair is.
Deze mening is onder andere gebaseerd op het
voorkomen van zes gelijke ronde medaillons in
reliëf op het deksel. Deze vertonen de ons zo
bekende voorstelling van een ridder te paard.
De ruiter beweegt zich van links naar rechts
binnen een parelrand. Op het schild is het wa-
pen van een adelaar afgebeeld. Ook in dit ge-
val is gewezen op de overeenkomst in stijl met
een zegelstempel, al bleek, ook nu, het wapen-
schild zelf niet nader te duiden."
De techniek, waarbij het reliëf dat op een be-
staande ondergrond bevestigd wordt uit ver-
guld tin bestaat, lijkt vooral in Zuid-Europa en
vogue
te zijn geweest. V. Gay in zijn bekende
3. Verzilverd houten kistje met ornamenten van verguld
tin; 14de eeuw. Kerlcschat van Sint Servaas, Maastricht
(foto G.Th. Delemarre, Bunnik)
Glossaire noemt verschillende voorbeelden
van op deze wijze beklede houten kistjes uit
de 14de tot 16de eeuw.-* De appliques geven
uiteenlopende motieven te zien en lijken voor
het doel vervaardigd te zijn. Regelmatig ko-
men fabeldieren voor, zoals ook het geval is
bij een kistje uit de 14de eeuw van Franse of
Italiaanse makelij dat zich in de kerkschat
van de Sint Servaaskerk te Maastricht be-
vindt.-" Van dit kistje is het hout verzilverd en
vervolgens bekleed met tinnen reliëfs die ver-
guld zijn (afh. 3). Het is het enige geval dat
ons uit Nederland bekend is.
Een mogelijkheid tot interpretatie
Het wordt langzamerhand zaak de balans van
onze uiteenzettingen op te maken. Een eerste
constatering is wel dat het niet langer moge-
lijk is te spreken van een insigne voor onze
ruiter uit Wijk bij Duurstede. Veel lijkt erop
te wijzen dat het in werkelijkheid om een be-
slagstukje gaat, een applique. Hoewel jam-
mer genoeg niet meer na te gaan is of er zich
wellicht nog sporen van verguldsel op bevin-
den, lijkt de toepassing als een gouden ver-
sierstuk op een van de bekende laat-middel-
eeuw.se kistjes daarbij het meest aannemelijk.
Gezien de aard van de voorstelling met de
weergave in de trant van een zegel van een
ridder met wapenschild geniet een kistje dat
voor het opbergen van 'familiepapieren' in
gebruik was, kortom een Briefladen, de voor-
keur. Onbeslist blijft of hier ook werkelijk
van een familiewapen van de gebruiker spra-
ke is. Onmogelijk is het zeker niet, maar
daarvoor zou verder speurwerk nodig zijn en
30
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 31-
Samenvatting
Een tinnen ruiterfiguurtje uit de opgravingen te
Wijk bij Duurstede is lange tijd aangezien voor
een insigne. De uitbeelding van de ridder lijkt
aan een zegel ontleend te zijn en plaatst het
stuk omstreeks 1300. Als insigne was het ech-
ter niet in de geestelijke sfeer der pelgrimsin-
signes noch in die der profane draagspelden
onder te brengen. Veel wijst er daarentegen op
dat het een applique, een beslagstukje is ge-
weest waarmee speciale houten kistjes uit de
Late Middeleeuwen werden versierd. Gezien
de nauwgezette weergave van het wapenschild
valt daarbij te denken aan een kistje voor be-
langrijke familiestukken, een zogenaamde
Briefladen. Het is echter niet gelukt het weer-
gegeven wapen aan een specifieke familie toe
te wijzen. Voor een toepassing in deze sfeer
pleit overigens ook de vindplaats: nabij een
huisplaats die door de erbij gedane vondsten
op een adellijke levenswijze duidt. Enkele pa-
rallelle archeologische vondsten van elders -
beslagstukken van kleine ruiterfiguren - lijken
het karakter van dit stuk te bevestigen. In zijn
soort echter is het tot nu toe een unicum.
Drs. H. Sarfatij is sinds 1967 als archeoloog
verbonden aan de Rijksdienst voor het Oud-
heidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort.
Hij is gespecialiseerd in opgravingen in mid-
deleeuwse stadskernen.
Literatuur:
-   H. Appuhn, Briefladen aus Niedersachsen
und Nordrhein-Westfalen.
Dortmund, 1971.
-   H. Appuhn, Briefladen, Wallraf-Richartz
Jahrbuch
34, 31-44. Köln, 1972.
-   H.J.E. van Beuningen en A.M. Koldeweij,
Heilig en Profaan; 1000 Laatmiddeleeuwse
Insignes uit de collectie van H.J.E. van Beu-
ningen.
Cothen, 1993 (Rotterdam Papers 8).
-   A. Carmiggelt, Laat- en postmiddeleeuwse
bewoningssporen aan de Hoogstraat te Rot-
terdam, in: A. Carmiggelt, A.J. Guiran, M.C.
van Trierum, Boorbalans 3; Archeologisch
onderzoek in het tracé van de Willemsspoor-
tunnel te Rotterdam.
Rotterdam, 1997, 139-
278.
-   Corpus Sigillorum Neerlandicorum. De Ne-
derlandsche zegels tot 1300,
's-Gravenhage
1937-40, I dl tekst, 2 dln platen.
4. Verguld bronzen ridderfiguurtje gevonden op de wal
van het kasteelterrein 't Goy te Houten; eerste helft 14de
eeuw. Grootste breedte 6 cm. (foto ROB)
bovendien, naar onze mening, een flinke do-
sis geluk.
De ridder van Wijk als bodemvondst versterkt
het beeld van een adellijke bewoning zoals
die op archeologische gronden op de Heul
vastgesteld is voor de periode rond 1300. Hij
sluit aan bij enkele vergelijkbare vondsten
van elders met deels eenzelfde indicatie. Zo
komt uit hetzelfde Kromme-Rijngebied een
fragment van een tljn uitgewerkt ruiterfiguur-
tje van een geharnaste ridder dat duidelijk als
beslagstuk toegepast geweest is. Het is van
verguld brons, bol opgewerkt aan de voorzij-
de en hol van achteren, met enkele spijkerga-
ten en een omgebogen nagel die in een ervan
is achtergebleven. Deze vondst komt van de
wal rond het kasteelterrein 't Goy in Houten"
en lijkt, los van het verschil in uitvoering,
functioneel met onze Wijkse ridder overeen te
komen (afh. 4). Moeilijker is dat te zeggen
van een vlak bronzen ruiterfiguurtje dat opge-
graven werd te Rotterdam." Het is zeker als
beslag gebruikt, maar de veel grovere uitvoe-
ring met ingeritste lijnen, alsmede de merk-
waardige vindplaats in een burgerlijk stedelij-
ke context maken het fragwürdig of dit ook in
een adellijke levenssfeer geplaatst zou kunnen
worden. Zo behoudt onze Wijkse ridder voor-
alsnog zijn exclusieve karakter.
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
31
-ocr page 32-
-   C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de
middeleeuwen. Een institutioneel-geografi-
sche studie.
Zutphen, 1983 (Stichtse Histori-
sche Reeks 9).
-   G. Demay, Le costume au moyen age
d'après les sceaux.
Paris, 1880.
-   J. van Doesburg, i.v.. Kasteel of moated site
? De laat-middeleeuwse bewoningssporen
op De Geer te Wijk bij Duurstede.
-   W.A. van Es en W.A.M. Hessing, Romeinen,
Friezen en Franken in het hart van Neder-
land. Van Traiectum tot Dorestad. 50 v.C. -
900 n.C.
Utrecht/Amersfoort, 1994.
-   J.M. Fritz, Goldschmiedekunst der Gotik in
Mitteleuropa.
München, 1982.
-   V. Gay, Glossaire du moyen age et de la re-
naissance.
Paris, I-II, 1887-1928 [repr.:
Neudeln 1967].
-   J.M. Heineccius, (Syntagma historicum) De
veterihus Germanorum aliarumque natio-
num sigillis.
Francfort-Leipzig, 1719.
-   H. Kohlhaussen, Minnekastchen im Mitte-
lalter.
Berlin, 1928.
-   H. Kohlhaussen, H., Unveröffentlichte frühe
Schmuck- und Minnekastchen, Zeitschrift
für Kunstwissenschaft 3,
1-14, 1949.
-   H. Kohlhaussen, Geschichte des deutschen
Kunsthandwerks.
München (Deutsche
Kunstgeschichte, Bd. V), 1955.
-   E. van Leeuwen, Een archief- of relieken-
kistje. Spiegel Historiael 9, 500-1, 1974.
-   J. van Loo, Een minnekist uit Catalonië, An-
tiek
1, VIII, 21-5, 1966-1967.
-   De monumenten van geschiedenis en kunst
in de provincie Limburg. Geïllustreerde be-
schrijving. Eerste stuk: De monumenten in
de gemeente Maastricht.
's-Gravenhage,
1935 (Derde aflevering).
-   R. van Marie, Zwei italienische Min-
nekastchen des 14. Jahrhunderts, Pantheon,
Monatsschrift für Freunde und Sammler der
Kunst, Bd.
15, 171-173, 1935.
-   J.-Th. de Raadt, Sceaux armoriés des Pays
Bas et des pays avoisinants (Belgique, roy-
aume des Pays-Bas, Luxemhourg, Allemag-
ne, France); Recueil historique et héraldi-
que.
Bruxelles, 4 vol, 1898-1903.
-   J.B. Rietstap, Armorial Général I Illustra-
tions
bezorgd door V. en H.R. Rolland, foto-
statische herdruk London, 1967, 3 Vol.,
[1967].
-   B. Spencer, Pil grim Souvenirs and Secular
Badges.
London (Medieval tlnds from exca-
vations in London 7), 1998.
-   W.J. van Tent, Archeologische kroniek van
de provincie Utrecht over de jaren 1970-
1971, Maandblad Oud-Ut recht 49, 59-74,
1976.
-   M. de Waha en J. Dugnoille, Le Hainaut au
Moyen Age, in: C. Billen, X. Canonne &
J.-M. Duvosquel (réd.), Hainaut - Mille Ans
- L'avenir, s.\., 1997,25-51.
Noten:
* Deze bijdrage werd eerder gepubliceerd in D. Kicken.
A.M. Koldeweij en J.R. ter Molen (red.), Gevonden
voorwerpen / l^>st and found. Opstellen over midel-
eeuwse archeologie voor I Essays on medieval archa-
eology for H.J.E. van Beiiningen.
Rotterdam, 2000,
306- 315.
1     Van Es en Hessing 1994, m.n. de bijdragen 24 tot 27,
226-241.
2     Vondstnummer WbD 67 - 810.
3     De documentatie over de zoektocht naar het voorwerp
in 1999 alsmede een exemplaar van het afgietsel uil
1967 bevinden zich bij de auteur
4     De gegevens betreffende de circiimstanlial evidence
zijn mij ter beschikking gesteld door J. van Doesburg
(ROB) die een publicatie over de laat-middeleeuwse
sporen uit het onderzoek te Wijk bij Duurslede voor-
bereidt (Van Doesburg, i.v.).
5     Zie de vorige noot.
6     Demay 1880.
7     Demay 1880, resp. 114-8, 132-8, I49-.54, 145-8, 205-
6, 172-5, 168-9, 179-82.
8     Corpus Sigdlorum nr 533 - jaar 1285, 537 - 1298, 543
-  1299, 753 - 1290, 753 - 1292, 779 - 1290, 781 -
1294, 783 - 1295, 934 - 1298, 10.36 - 1296, 10.39 -
1297, 1075- 1290, 1123- 1281, 1280- 1269, 1283-
1290, 1.344- 1274.
9     Deze vaststelling is natuurlijk enigszins beperkt door-
dat het Corpus met het jaar 1300 eindigt. Anderzijds
zijn er al zoveel 'aanlopen' in het materiaal uit de
voorafgaande 15 il 20 jaar dal de 'uitloop' na 1300
nooit veel kan zijn geweest. Ook de gegevens bij De-
may 1880 wijzen in die richting.
10   Hier zij verwezen naar de belangrijkste moderne over-
zichtswerken: Van Beuningen en Koldeweij 1993, 243-
6 en Spencer 1998, 299-300.
I I Dat dit gebruik inderdaad voorkwam toont een bijzon-
der fraaie zilveren gesp van omstreeks 13.30/1.340 ge-
vonden in de bedding van de rivier de Oder. Op de
gesp houden een man en een vrouw een wapenschild
tussen zich in. Dit wapen, dat net als in ons geval ge-
keperd is in vijf delen, kon thuisgebracht worden als
behorend tot een adellijke familie uit Pommeren (Fritz
1982, 231-2 en afb. 325; Kohlhaussen 19.55, 161).
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
32
-ocr page 33-
12   Le Roy 1693, 23-30; Chalon 1848, 25; De Raadt
1897,11, 15; 1,207.289.
13   De leeuw was afkomstig uit Vlaanderen en de wisse-
ling speelde een rol in de toenmalige strijd tussen de
Avesnes en de Dampierres (mededeling professor Mi-
chel de Waha, UL Bruxelles). Voor een moderne visie
op de ontwikkeling in hoofdlijnen van de Avesnes in
Henegouwen zie De Waha & Dugnoille 1997.
14   Het was Yves Metman van de zegelafdeling der Archi-
ves de France (Parijs) die mij hier in 1970 opmerk-
zaam op maakte. Zie bijvoorbeeld het zegel van graaf
Ulrich II (1306-1346) zoals afgebeeld bij Heineccius
1719.
21   Men zou kunnen veronderstellen dat zich tussen voor-
en achterbenen van het paard iets als delen van een
draak bevinden, maar duidelijk en overtuigend is dit
niet. Het beeld van 'golvend oppervlak' zoals eerder
bij de beschrijving in een voorgaande paragraaf gege-
ven is aannemelijker.
22   Oudere insignes zijn wel bekend uit Engeland (Spen-
cer 1998, 241: Guilhem / Guilhem- le-Désert) maar
deze vertonen een ander karakter.
23
Ik heb mij hier, noodgedwongen, alleen kunnen base-
ren op de foto's en het afgietsel van het voorwerp.
24
Kohihaussen 1928 met aanvullingen in Kohihaussen
1949 en kort in Kohihaussen 1955, 186 vig. Sinds de
eerste publicatie hebben verschillende onderzoekers
vergelijkbare kistjes gepresenteerd en doorgaans als
'minnekistje' beschreven, bijvoorbeeld Van Marie
1935, Van Loo 1966-67, Van Leeuwen 1974.
25   Appuhn 1971 en Appuhn 1972.
26   Appuhn 1972,33.
27   Fritz 1982, 208 en atU 178 en 179.
28   Gay 1967,1,403-4.
29   Maastricht 1935, 427.
30   Van Tent 1976,69.
31   Carmiggelt 1997, p. 152.
15
Gegevens van N. Plomp (Centraal Bureau voor Gene-
alogie, Den Haag). Afbeeldingen van de wapens in
Rietstap 1967.
16
17
Dekker 1983,395-396.
Dekker 1983. 500.
18   Collectie wapenbeschrijvingen door R.T. Muschart op
het Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, nr.
41c.
19   Gedetailleerde informatie van N. Plomp (als voren).
20   De aartsengelen die ook wel als ridders in wapenrus-
ting weergegeven worden blijven hier buiten beschou-
wing aangezien zij ook met vleugels zijn toegerust.
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
33
-ocr page 34-
Boeken
Schalkwijks dialectwoordenboek
Eind 2000 verscheen als deel 5 van de Histo-
rische Reeks Kromme-Rijngebied 'n Haonde-
rik vol ruggemeters. Schalkwijks dialect
van
P.M. Heijmink Liesert (159 blz., met afb.;
ISBN 90- 806002-1-0; ƒ 19,50, voor leden
ƒ 14,95). De verschijning van dit boek is het
zoveelste bewijs dat dialecten zich momen-
teel in een steeds groeiende belangstelling
mogen verheugen. Er is sprake van een heuse
dialectrenaissance, die paradoxaal genoeg sa-
mengaat met een gestage verdwijning van de
dialecten.
Het boek van Heijmink Liesert bestaat uit een
inleiding waarin de positie van het Schalk-
wijkse dialect uiteengezet wordt en de werk-
wijze die de auteur heeft gevolgd. Hierna
volgt een overzicht van de kenmerken van het
dialect. Het woordenboek Schalkwijks-Ne-
derlands vormt de hoofdmoot van het boek.
Ter ontsluiting van ondoorzichtige dialect-
woorden is achterin een register Nederlands-
Schalkwijks opgenomen, wat zeer gebruiks-
vriendelijk is. Het boek besluit met een korte
bibliografie.
In het woordenboek zijn de Schalkwijkse
woorden en in mindere mate uitdrukkingen
opgenomen die afwijken van het Standaard-
nederlands. De auteur heeft meer dan veertig
jaar lang materiaal verzameld, en hij is te ra-
de gegaan bij oudere, mannelijke informan-
ten, die het dialect het best bewaard hadden
of hebben. Want zoals zoveel dialecten groeit
ook het Schalkwijks langzaam maar zeker
steeds meer naar het Standaardnederlands
toe, en verdwijnt de tradionele woordenschat,
die voor een groot deel verbonden was met
inmiddels verdwenen landbouwtechnieken.
Het woordenboek legt niet alleen de Schalk-
wijkse woordenschat vast, maar geeft bij ver-
schillende trefwoorden uitgebreide cultuur-
historische toelichtingen, soms voorzien van
een informatieve illustratie. Zo vinden we bij
de trefwoorden boer allerlei gezegdes met het
bewuste woord, bij boerderij wordt uitleg
over boerderijtypen gegeven, en bij blokwao-
ge, koets en verewaoge
staat een heldere be-
schrijving van de wagensoorten.
Ook taalkundige wetenswaardigheden komen
aan bod: vervormingen van achternamen, de
vorming van verkleinwoorden, getallen, aftel-
woorden en voorbeelden van zeispreuken zo-
als ieder ze meug, sprcik de hoer, en ie vrat
vuige.
Kortom: dit boek biedt voor elk wat
wils.
Het woordenboek is een waardevolle aanvul-
ling op het Zuidutrechts woordenboek van H.
Scholtmeijer, dat in 1993 verscheen en dat de
dialecten in de gehele Kromme-Rijnstreek en
de Lopikerwaard beschreef. Het Schalkwijkse
woordenboek is beperkter van opzet omdat
het alleen de woordenschat van het Schalk-
wijks opneemt, maar die woordenschat is dan
weer aanzienlijk uitgebreider dan die van het
Zuidutrechtse woordenboek. Het is verheu-
gend dat dankzij dit verzorgd uitgegeven
boek het Schalkwijkse dialect voor het nage-
slacht bewaard blijft.
Nicotine van der Sijs
l
34
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 35-
Varia
Korte stukjes gevraagd
De redactie wil meer korte artikelen en varia-
mededelingen in het tijdschrift plaatsen. Uit de
enkele jaren geleden onder de leden van de
Historische Kring gehouden enquête (zie het
nummer van december 1998) is gebleken dat
relatief veel leden zaken onderzoeken en na-
speuringen doen. Helaas worden de resultaten
daarvan en bevindingen daaruit dikwijls niet
gepubliceerd. Dat is jammer omdat anderen er
hun voordeel mee kunnen doen en vele zaken
het verdienen aan de vergetelheid te worden
ontrukt, dan wel juist voor de vergetelheid die-
nen te worden behoed. De redactie roept u dan
ook op om de pen dan wel de pc ter hand te
nemen. Het kan, bij wijze van voorbeeld, gaan
om een stukje bij een (oude) foto van een fa-
milie, van een boerderij of van een gebeurte-
nis. Heeft u een prangende vraag over iets, bij-
voorbeeld over de betekenis van een specifiek
gebruik of woord, aarzel dan niet die voor ant-
woord aan uw medeleden voor te leggen.
Denkbaar is dat u in een niet voor de hand lig-
gende archiefbron onverwachts informatie
heeft gevonden over het Kromme-Rijngebied,
informatie die nuttig voor andere leden kan
zijn. Dit is dan bij uitstek geschikt voor de ru-
briek varia. Kortom, ons inziens 'publicatie-
stof' te over.
Wilt u één en ander voor publicatie aanbieden
of twijfelt u of dat wel interessant voor het
tijdschrift is, neem dan contact op met Ria van
der Eerden van de redactie (tel. en fax: 0343-
595516 of 578023 of e-mail:
rvdeerden@wijkhijduurstede.nl).
Nogmaals de peilsteen in Werkhoven
De (reeds eerder herziene) ouderdom van het
peilsteentje in de Hoge Zandbrug te Werkho-
ven, daterend uit begin 19de eeuw (zie het tijd-
schriftnummer van maart/juni 2000 34 1/2)
wordt door de heer R.J. Holtman uit Odijk in
twijfel getrokken. Hij meent dat de Werkho-
vense steenhouwer zijn tijd vér vooruit moet
zijn geweest door vóór 1820 reeds een peil-
steen te maken met Nederlandse benamingen
van het metrieke stelsel (el en duim), die pas
vanaf dat jaar stap voor stap ingevoerd zouden
worden en tot 1869 waren voorgeschreven.
Volgens de heer Holtman is de steen derhalve
tussen 1820 en 1870 te dateren.
Bij deze ruime periode wil ik de volgende
kanttekeningen maken. Er was bij de herbouw
van de brug in 1858 sprake van een aanwezige
peilsteen die herplaatst diende te worden. De
huidige steen is toen in ieder geval geplaatst,
gelet op het metselwerk dat rond de steen is
gemetseld en niet is uitgehakt. Dus van tweeën
één: of de steen is ouder dan 1858 en her-
plaatst of er is toen een nieuwe (moderne)
steen aangebracht, maar dat is niet conform de
eisen van het bestek. Daarbij komt dat de eer-
ste peilstenen met A.R (Amsterdams Peil) en
een hoogtemaat reeds sinds 1774 werden toe-
gepast (onder andere bij Vianen) en in de pe-
riode 1797-1812 onder leiding van generaal
Krayenhoff op grote schaal werden verspreid.
Dus waarom ook niet in Werkhoven?
Wanneer de Nederlandse benamingen inder-
daad pas sinds 1820 zijn ingevoerd, valt het
steentje mijns inziens kort nadien te dateren,
mogelijk in samenhang met de nieuwe weg-
route van Cothen naar Utrecht (zie het oor-
spronkelijke artikel over de brug in het tijd-
schriftnummer van september 1999 33-3) en
niet jonger. Zolang wij echter (nog) niet over
bronnen beschikken die over het vervaardigen
en plaatsen van de thans aanwezige steen rep-
pen, zal het een kwestie van 'gissen' blijven.
Het peilsteentje tijdens de restauratie van de brug in 1999
(foto auteur)
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
35
-ocr page 36-
Internetsite over archeologie in Houten
Archeologie staat in een groeiende belangstel-
ling. Regelmatig verschijnen er stukken in de
pers over nieuwe ontdekkingen zoals een Ro-
meins schip en een Romeinse weg in Leidse
Rijn, een Vroeg Middeleeuws grafveld in Rhe-
nen of de vondst van een Romeinse grafsteen
in Houten. Over al die onderzoeken en vond-
sten verschijnen boeken en worden tentoon-
stellingen georganiseerd. Nieuwe vondsten
hebben vaak tot gevolg dat gedeelten van de
geschiedenis van Nederland kunnen worden
aangevuld of zelfs moeten worden herschre-
ven.
De Rijksdienst voor het Oudheidkundig
Bodemonderzoek (ROB) heeft het plan opge-
vat om de resultaten van opgravingen toegan-
kelijk te maken via internet. Hiervoor zijn
twee proefprojecten gestart: één in samenwer-
king met de gemeente Houten over het archeo-
logisch onderzoek in deze gemeente en één
over de bewoningsgeschiedenis van Friesland.
De ROB gebruikt deze proefprojecten om er-
varing op te doen voor een publieksvriendelij-
ke ontsluiting van archeologische kennis en
gegevens. De presentaties over Houten en
Friesland worden onderdeel van een boom-
structuur die als kapstok zal gaan dienen voor
allerlei webpagina's over archeologie.
Via deze website is tevens een zogenaamde
TRAP-route (Toeristisch Recreatief Archeolo-
gisch Project) te raadplegen waarin een fiets-
route staat beschreven langs een aantal interes-
sante archeologische terreinen en monumenten
in de gemeente Houten. Deze TRAP-route, die
binnenkort tevens in boekvorm te verkrijgen is,
moet de bezoeker van de site stimuleren om de
archeologische monumenten 'live' te gaan be-
kijken.
Het doel van de gemeente Houten is om alle
(nieuwe) inwoners op een makkelijk toeganke-
lijke manier en gratis op de hoogte te stellen
van de bewoningsgeschiedenis van dit gebied.
Een andere mogelijkheid die het internet biedt
is dat middelbare scholieren de site kunnen
gaan gebruiken voor hun opleiding. Binnen de
gemeente Houten zijn sinds de start van de
eerste uitbreiding van het dorp aan het eind
van de zeventiger jaren van de twintigste eeuw
een groot aantal opgravingen gedaan, voorna-
melijk door de ROB. Daarvoor werd al onder-
zoek gedaan door de lokale archeologische
werkgroep. De resultaten van al deze grote en
kleine opgravingen zijn in deze site overzich-
telijk toegankelijk gemaakt.
De ontwikkeling van de site gebeurt onder su-
pervisie van de ROB en de gemeente Houten,
de tekst wordt geschreven door Otto Wttewaall
die tevens de illustraties verzorgt, het ontwerp
van de site is van de hand van bureau Blikveld
uit Rotterdam en de uiteindelijke technische
uitvoering gebeurt door bureau Opsys uit Den
Haag.
De site is vanaf eind april op het internet te be-
kijken. Op dit moment is echter nog niet be-
kend onder welke naam de site te vinden is;
deze zal via de pers worden bekendgemaakt.
Otto Wttewaall
I
36
Het Kromme-Rijngebied, 35-1/2 (2001)
-ocr page 37-
Historische grenspalen in het Kromme-Rijngebied:
een inventarisatie
Ad van Bemmel
In het maart-juni 2000 nummer van dit tijd-
schrift heeft de redactie onder de titel 'Grens-
palen in het Kromme-Rijngebied gezocht', een
oproep geplaatst. Op die oproep zijn enkele
kleine reacties en een grote reactie binnenge-
komen. De redactie heeft de indiener daarvan,
Ad van Bemmel, gevraagd het navolgende arti-
kel te schrijven. Het bestuur van de Histori-
sche Kring 'Tussen Rijn en Lek'zal de betrok-
ken overheden attenderen op het bestaan van
historische grenspalen in hun gebied en hen
adviseren die te beschermen (de redactie).
Afbakening
Het is opmerkelijk hoeveel palen er in het
Kromme-Rijngebied staan als je daar expliciet
op let. Uiteraard veel heiningpalen in alle ma-
ten en soorten. Palen van allerlei nut.sbedrij-
ven, paaltjes ter aanduiding van de waterputten
van de brandweer etc. Meestal kleine maar
soms ook grote, betonnen kadasterpalen ter
markering van eigendom al dan niet met de
naam van een gemeente of van de provincie
Utrecht (pe = provinciaal eigendom) erin. Gro-
te vierkante palen die in 1997 zijn geplaatst
om ons aan de grens van het Romeinse Rijk te
herinneren. Ontelbare aantallen palen met ver-
keersborden. Toeristische aanduidingspalen.
Kortom, het Kromme-Rijngebied is in ieder
geval bovengronds een woud van palen. In dat
woud staan hier en daar de historische grens-
of, zoals ze eertijds werden genoemd, limiet-
palen waar de redactie op zoek naar was. Het
lijkt op het zoeken naar de bekende speld in de
hooiberg. Toch valt het wel mee. Goed kijken
is vereist. Ook i'k heb palen ontmoet die me
nog nooit eerder waren opgevallen hoewel ik
er toch al jaren langs was gekomen.
Opvallend is ook dat sommige palen in de lite-
ratuur (bijvoorbeeld in de reeks Monumenten-
Inventarisatie Provincie Utrecht) wel worden
genoemd en andere in het geheel niet. Door-
gaans zijn de meeste palen niet beschermd.
Vaak zien ze er ook niet als bijzonder uit. On-
bekend maakt onbemind. Ze kunnen zomaar
verdwijnen. In 1995 heb ik een aantal negen-
tiende-eeuwse grenspalen langs de Kromme
Rijn gefotografeerd. Enkele jaren later bleken
ze van de ene op de andere dag te zijn 'ge-
ruimd'. De meeste palen stonden en staan op
de Lekdijk: een groot deel is echter bij de dijk-
verzwaring rond 1987 verdwenen.
In het navolgende heb ik een beeld van bedoel-
de palen geschetst. Ik pretendeer niet dat dit
alle nog in het gebied aanwezige historische
grenspalen zijn maar het zal behoorlijk dek-
kend zijn. Ook heb ik weinig aanvullend on-
derzoek gedaan maar primair gebruik gemaakt
van informatie die mij anderszins bekend was.
Het is niet meer maar ook niet minder dan een
inventarisatie. Bij die inventarisatie heb ik me
laten leiden door de bestuurskundige indeling
van ons land: rijk, provincie, gemeente en wa-
terschap. Daar heb ik een categorie 'overige'
aan toegevoegd.
Kaarten
Zoals een geograaf betaamt, ben ik eerst op
zoek gegaan naar algemene kaarten waarvan te
verwachten is dat daar de locatie van grenspa-
len op zou staan aangegeven. In verband met
de invoering van het Kadaster in 1832 is voor
de officiële grensbepaling van iedere toenmali-
ge gemeente een procesverbaal opgemaakt'.
Onderdeel daarvan is een kaart. Uit die proces-
sen verbaal blijkt dat er op selecte plaatsen
grenspalen stonden dan wel toen zijn geplaatst.
Op enkele van die plaatsen staan nog steeds
palen.
Een volgende bron betreft de topografische
kaarten van 1:25.000. Op veel van die kaarten
staat ook de locatie van grenspalen (met 'GP')
aangegeven. De Topografische Dienst te Em-
men beschikt van elk kaartblad over alle uitga-
ven in de tijd (sedert 1870). Door verschillen-
de uitgaven te vergelijken, is informatie over
het wel en wee van bedoelde palen te verkrij-
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
37
-ocr page 38-
gen (zie de tabel). Op de eerste uitgave van
1870 zijn in ons gebied geen grenspalen opge-
nomen; op de volgende herziene uitgave van
1906/1910 wel. Let wel: een kartograaf kan
een grenspaal niet (meer) hebben (h)erkend en
dus niet (meer) op de kaart hebben opgeno-
men! Dit impliceert dat bij eigen waarneming
een grenspaal er wel kan zijn (geweest).
Grenspalen op topografische kaarten 1:25.000
(1906/1910, 1990) en aanwezigheid 2001
de verbetering van de Hollandse Waterlinie ge-
kanaliseerd. Na de kanalisatie heeft de genie
de rivier opgemeten. Daarbij zijn volgens het
bestek ongeveer 350 vierkantige, natuurstenen
zogenaamde limietpalen geplaatst; palen die de
grens van het toenmalige eigendom van het
Rijk markeerden. Ze staan enkele meters uit de
oever en zijn te herkennen aan de letter O (de
O van het Ministerie van Oorlog) met een
nummer. Men is in Wijk bij Duurstede met het
nummeren begonnen. De meeste palen zijn in-
locatie gemeentegrenspaal (kaartcoördinaten 1990)
top. kaart
top. kaart
waarneming
1906/1910 a)
1990 b)
2001
(1990 kaartblad 39A: Culemborg)
- grens Odijk-Houten (Houtenseweg: 141,5/449,5)
nee
ja
nee c)
- grens Werkhoven-Houten (Oostromsdijkje; 142,2/447,8)
nee
ja
nee c)
- grens Cothen-Houten (Tuurdijk; 145,1/445,6)
nee
ja
nee c)
- grens Cothen-Werkhoven (Tuurdijk-Hollende Wagenweg;
nee
ja
nee
146,3/445,9)
- grens Cothen-Houten (Nachtdijk; 145,5/445,2)
nee
ja
nee
- grens Cothen-Houten (Kapeileweg; 145,8/444,6)
ja
ja
nee c)
- grens Langbroek-Driebergen/Rijsenburg (Langbroeker-
nee
ja
nee
wetering; 149,2/447,7)
- Lekdijk (Schalkwijk; 144.2/443,4)
nee
ja
ja
(]990 kaartblad 39B: Wijk bij Duurstede)
- grens Cothen-WbD (Trechtweg; 150.3/444,0)
ja
ja
ja
- grens Cothen-WbD (Gr. v. L. v. Sandenburgweg;
ja
nee
nee
150,9/444,7)
- grens Cothen-WbD (Kromme Rijn; 150,6/445,2)
ja
nee
nee
- grens Cothen-WbD (Landscheidingsweg; 150,7/445,4)
ja
nee
nee
- grens Langbroek-Driebergen/Rijsenburg (Gooyerdijk;
nee
ja
nee
150,0/448,8)
- grens WbD-Langbroek (Wijkerweg-Landscheidingsweg;
ja
nee
ja
152,1/444,5)
- grens WbD-Amerongen (Amerongerdijk; 154,4/444,2)
nee
ja
ja
- grens WbD-Amerongen (Lekdijk; 155,0/443,1)
nee
ja
ja
- Lekdijk (Amerongen; 159,7/445,4)
nee
nee
ja
De gemeenten Werkhoven en Odijk zijn in 1964 opgegaan in de gemeente Bunnik. De gemeenten Cothen en Langbroek
zijn in 1996 opgegaan in de geineente Wijk bij Duurstede.
a) Historische Atlas Utrecht - Chromotopografische Kaarl des Rijks l:2,'j.()()(). Den lip, 19X9. Het bctrci'l de kaartbladen
486 (Culemborg) en 487 (Wijk bij Duurstede).
b) Topografische Dienst te Emmen.
c) Geen grenspaal meer aanwezig maar wel een ijzeren paal met een tckstbord 'Welkom in de gemeente Houten'.
Rijk
Rond 1870 is de Kromme Rijn tussen Wijk bij
Duurstede en Odijk, in opdracht van het toen-
malige Ministerie van Oorlog, ten behoeve van
middels verdwenen. Op een aantal plaatsen op
de linkeroever zoals vlak bij de grens van Wijk
bij Duurstede met Cothen, bij de sluis te Werk-
hoven en stroomafwaarts van kasteel Bever-
38
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
-ocr page 39-
!flk
II
,,,.....I'
Bb^
1
; »0 •' -'^^
^^
2. Langs de (voormalige) provinciale wegen tussen Utrecht
en het Culemborgse resp. het Wijkse veer staat nog een
groot aantal betonnen waarschijnlijk iets na 1930 door de
provincie Utrecht geplaatste, vierkantige grenspalen voor-
zien van het provinciewapen. Deze - ten dele toen ontgra-
ven - paal staat in de buurt van het voormalige zwembad
de Trip onder Schalkwijk (Foto auteur voorjaar 2000)
op dat langs de betreffende wegen om de 1000
meter de aanduiding 'MP' gevolgd door een
vanaf Utrecht oplopend nummer voorkomt^
MP staat voor mijlpaal. Deze mijlpalen zijn
geen grenspalen en zijn, bij mijn weten, overal
verdwenen.
I. Langs de Kromme Rijn tussen Wijk bij Duurstede en
Odijk, staan, enkele meters uit de oever, hier en daar nog
enkele uit circa IS?."! daterende liinietpalen. Deze paal on-
der Cothen is inmiddels verdwenen (Foto auteur juli 199,'ï)
weerd, stonden ze in 1995 nog. Inmiddels is
een aantal tussen Wijk bij Duurstede en Cothen
verdwenen (afb. 1 ).-
Provincie
Van oudsher is de provincie Utrecht eigenaar
en beheerder van een aantal wegen in ons ge-
bied. Het betreft hier wegen die de stad Utrecht
verbinden met veren over de rivier de Lek, dus
via Houten-Schalkwijk naar het Culemborgse
veer, via Houten-'t Goy naar het Beusichemse
veer en via Bunnik naar het Wijkse veer. Langs
die wegen heeft de provincie ooit hardstenen
grenspalen laten plaatsen. Langs de weg via
Schalkwijk en langs de weg via Bunnik (vooral
onder Vechten) staat nog een groot aantal ro-
buuste, vierkantige betonnen palen met het pro-
vinciewapen erin (afb. 2). Zij dateren waar-
schijnlijk uit de jaren dertig van de twintigste
eeuw toen deze wegen werden opgeknapt en
verbreed ingevolge het in 1927 vastgestelde
provinciale wegenplan'. Langs de weg via 't
Goy staan vooral onder 't Goy nog enkele vijf-
kantige natuurstenen palen waarvan ik denk dat
die daar eerder en wel in de negentiende eeuw
zijn neergezet (afb. 3). Wie de oude topografi-
sche kaarten van 1:25.000 goed beziet, merkt
3. Langs de voormalige provinciale weg tussen Utrecht en
het Beusichemse veer staat nog een aantal natuurstenen
waarschijnlijk door de provincie Utrecht in de negentiende
eeuw geplaatste vijfkantige grenspalen. De foto van deze
paal is genomen onder 't Goy: Beusichemseweg 136 (Foto
auteur voorjaar 2000)
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
39
-ocr page 40-
..mt^
6. Deze negentiende-eeuwse. spits toelopende, vierkanti-
ge, betonnen en gehavende paal dient ter hoogte van de
kruising Wijkerweg-Landscheidingsweg ter markering van
de grens van Wijk bij Duurstede en Langbroek (Foto Hans
Dirksen september 2001)
Gemeente
Alle (voormalige) gemeenten in het Kromme-
Rijngebied zijn ooit afgegrensd geweest door
houten dan wel stenen grenspalen. Daar zijn er
nog maar enkele van over. In het 1978 versche-
nen boekje Grenspalen in Nederland staat een
tekening van een 'eenvoudig uitgevoerd grens-
paaitje dat de namen HOUTEN en WERKHO-
VEN draagt" en aan de weg ertussen staat'. Dit
inmiddels onvindbare paaltje zal bij de latere
reconstructie van die weg zijn verdwenen.
Genoemd boekje bracht me op het spoor van
een zeer interessant dossier in het gemeente-
archief van Wijk bij Duurstede uit de jaren
1827-1828". Daaruit blijkt dat de grens tussen
die gemeente en de omliggende gemeenten
Houten. Cothen. Langbroek en Amerongen in
1828 is afgebakend met in totaal vijf stenen en
22 houten palen. Al die houten palen zijn ver-
dwenen. Ik heb vier stenen palen gevonden
waarvan waarschijnlijk drie op plaatsen waar
in 1828 een stenen paal is neergezet plus één
waar toentertijd een houten paal is geplaatst.
Bedoelde drie stenen palen staan respectieve-
lijk op de grens met Cothen aan de Trechtweg
(afb. 4), op de grens met Amerongen op de
Lekdijk (afb. 5) en op de grens met Langbroek
op de kruising Wijkerweg-Landscheidingsweg
(atb. 6). De vierde stenen paal staat ook op de
grens met Amerongen maar dan aan de Ame-
rongerdijk en zal daar later zijn neergezet (afb.
7)'. Overigens staan langs de Trechtweg onder
Wijk bij Duurstede ook enkele vijfkantige na-
4. Deze waarschijnlijk in 1X28 op de Lekdijk gcplaulsic
vierkantige stenen paal (getooid met de inscripties AME-
RONGEN en WIJK BIJ DUURSTEDE) slaat op de grens
van Wijk bij Duurstede met Amerongen: de gemeentewa-
pen-bordjes zijn verdwenen (Foto auteur voorjaar 2()()())
5. Aan de Trechtweg staat op de grens van Wijk bij Duur-
stede en Cothen een waarschijnlijk in 1828 geplaatste
vierkantige stenen paal met gaten voor inmiddels verdwe-
nen gemeentewapen-bordjes (Foto auteur voorjaar 2000)
40
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
-ocr page 41-
dom aan te geven, heeft de gemeente Wijk bij
Duurstede ergens aan het eind van de negen-
tiende - begin twintigste eeuw, kleine grens-
paaltjes langs de Wijkerweg neergezet. Een
tiental daarvan staat er nog; de meeste zijn
sterk beschadigd bij het grasmaaien (afb. 8).
Waterschap
Nog niet zo lang geleden was het Kromme-
Rijngebied een lappendeken van allerlei water-
schappen die uiteindelijk zijn samengevoegd
tot het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijn-
landen. Tot het onderhoud van de door die wa-
terschappen beheerde watergangen (inclusief
de Kromme Rijn) en wegen, waren allerlei
personen en dorpen verplicht. Zij dienden een
hen toegewezen deel, een slag genoemd, te on-
derhouden; een activiteit die de verhoefslaging
werd genoemd. De slagen waren door palen
gemarkeerd. Van al die palen is, voor zover mij
bekend, niets meer over behalve op de Lek-
dijk, eertijds eigendom van het Hoogheem-
raadschap Lekdijk Bovendams.
Het al meermalen genoemde boekje uit 1978
(p. 81) bevat de volgende passage: 'Vol raad-
sels zit een reeks achthoekige paaltjes aan de
dijk van Amerongen naar Wijk bij Duurstede.
De serie paaltjes, die alle voorzien zijn van een
nummer, begint bij Amerongen. De vormen
van de paaltjes, de manier van schrijven van de
nummers en de vergissingen bij het inhakken
doen ons vragen oproepen. Zijn de plaatjes
wellicht bewerkt door een leerling van steen-
houwer die het vak nog moest leren of was het
7. Aan de Amerongerdijk staat op de grens van Wijk bij
Duurstede en Amerongen een waarschijnlijk in de negen-
tiende eeuw geplaatste vierkantige, hardstenen en onver-
sierde paal (Foto auteur najaar 2000)
tuurstenen palen van het zelfde formaat als dat
van de al genoemde palen aan de Beusichem-
seweg onder 't Goy (zie afb. 3).
Ooit had de stad Wijk belang bij een weg rich-
ting Overlangbroek en naar 'Het Gat in de
Berg', de gemakkelijke doorgang in de Heu-
velrug bij Leersum. Vandaar dat de stad in
1367 een stuk grond kocht vanaf de Gooyer-
dijk naar Darthuizen om de voordien al in haar
bezit zijnde (Boven)Wijkerweg door te trek-
ken. Die (Boven)Wijkerweg is tot 1982 eigen-
dom van de stad, van de gemeente Wijk ge-
weest en toen verkocht aan de gemeente Lang-
broek. Sedert de gemeentelijke samenvoeging
met Langbroek in 1996 is de weg opnieuw ei-
gendom van Wijk geworden". Om haar eigen-
8. Langs de Wijkerweg onder Langbroek staat nog een
tiental vierkantige, betonnen paaltjes die zijn gesierd met
het wapen van de gemeente Wijk bij Duurstede: ze date-
ren waarschijnlijk uit het eind van de negentiende - begin
twintigste eeuw (Foto auteur inedio 1997)
9. Tot de dijkverzwaring rond 1987 stonden langs de Lek-
dijk zoals hier bij Amerongen, talloze verhoefslagingspa-
len (Uit: H. van het Loo, Bescryvinge van Ameronghen.
Amerongen. 1991. 86)
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
41
-ocr page 42-
Amerongen. Ze staan doorgaans op oude topo-
grafische kaarten (1:25.000) en op waterstaats-
kaarten. Ooit waren de hectometerpalen van
steen, toen van hout en recent heeft het Hoog-
heemraadschap De Stichtse Rijnlanden die me-
rendeels weer vervangen door palen van wit
kunststof. In de Amerongse Bovenpolder ligt
vlak aan de rivier de Rijn op de zomerdijk een
natuurstenen paal met de aanduiding 'HP 127'
(afb. 11). Ik ben in het bezit van blad 36,
"Wijk bij Duurstede', van een in 1871 uitgege-
ven waterstaats kaart van de rivieren de Waal
en de Rijn". Volgens die kaart stond hectome-
terpaal 127 stroomafwaarts van de stad Wijk
bij Duurstede voorbij het wiel aan de Lekdijk
West. Het is bijna niet aan te nemen dat die
paal ooit kilometers stroomopwaarts naar het
oosten is vervoerd... Een raadsel dus.
Het Hoogheemraadschap Lekdijk Bovendams
was al sedert de late Middeleeuwen verant-
woordelijk voor een groot deel van de Noorde-
lijke Lekdijk, te beginnen in Amerongen. Dat
begin wordt gemarkeerd door een markante
grenspaal die uit de achttiende eeuw dateert.
Hij is van hardsteen en wordt bekroond door
een classicistisch hoofdgestel (atb. 12)''. Ver-
der stroomafwaarts staat op diezelfde dijk ter
hoogte van De Heul te Schalkwijk een waar-
schijnlijk eveneens achttiende-eeuwse paal met
10. Eén van de weinige op de Lekdijk overgebleven waar-
schijnlijk in 1880 geplaatste verhoefslagingspalen (nr.
130) van het voormalig Hoogheemraadschap Lekdijk Bo-
vendams. onder Amerongen tussen Lekdijk nr. 13 en nr.
15, tezamen met een - recent vervangen - laat twintigste-
eeuwse houten hectometer paal (nr 40) (Foto auteur voor-
jaar 2(K)0)
een proeve van bekwaamheid?'
Het overgrote deel van deze 'raadselachtige'
paaltjes is rond 1987 verdwenen bij de dijkver-
zwaring (afb. 9). Een deel is 'hergebruikt' en
siert momenteel de binnenstad van Wijk bij
Duurstede. Alleen te Amerongen achter de hui-
zen ter hoogte van de stuw in de rivier zijn ze
in rij blijven staan (afb. 10). Het zijn genum-
merde, achtkantige natuurstenen palen waar-
schijnlijk in 1880 geplaatst bij de grote dijk-
verhoging''.
Overigens kan hier en daar langs de gehele
dijk tot aan Schalkwijk nog een solitair exem-
plaar worden gevonden. Zo staan er bijvoor-
beeld twee bij de ingang van het landgoed
Kolland onder Amerongen. Met de raadselach-
tigheid ervan valt het wel mee. Van Vliet meldt
in haar proefschrift over het Hoogheemraad-
schap Lekdijk Bovendams dat er heel bewust
door de eeuwen heen in het kader van de ver-
hoefslaging grote en kleine palen werden ge-
bruikt'". De grote palen waren zogenaamde
'hoefslagpalen' en onderscheidden zich van de
andere palen niet alleen in grootte maar ook
door het hebben van de letter 'H'. Alle palen
waren genummerd te beginnen in Amerongen.
Op een gegeven moment in de negentiende
eeuw heeft het Hoogheemraadschap besloten
afstandspalen langs de dijk te plaatsten. Deze
hectometerpalen (HP) staan om de honderd
meter en ze zijn genummerd, te beginnen in
1 1. Een op de zomerdijk langs de Rijn in de Amerongse
Bovenpolder liggende vierkante, natuurstenen waarschijn-
lijk uit de negentiende eeuw daterende hectometerpaal
(Foto auteur voorjaar 2()()())
42
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
-ocr page 43-
13. Deze waarschijnlijk achttiende-eeuwse vierkante, na-
tuurstenen paal (nr. 187) staat op de Lekdijk bij De Heul
te Schalkwijk en draagt het wapen en de wapenspreuk van
het Hoogheemraadschap Lekdijk Bovendams (Foto auteur
voorjaar 2000)
huis staan [in 1985 bij navraag bij de auteur]
aan het begin van de laan 2 hardstenen palen
met het gekroonde wapen van Nassau en Be-
verweerd''\ Zelfs met hulp van aldaar goed
bekend zijnde personen heb ik de paal respec-
tievelijk de twee palen niet (meer) kunnen vin-
den. Bij Beverweerd moeten nog wel meer
grenspalen hebben gestaan. Het huisarchief be-
vat immers twee wellicht zeventiende-eeuwse
tekeningen van een grenspaal met het opschrift
'ODIJK"\
Soms blijven palen raadsels. Aan het Oos-
tromsdijkje te Werkhoven staat bij de boerderij
op nummer 3 een grote hardstenen paal waar-
van de betekenis onbekend is gebleven (afb.
15). Ook te Odijk staat zo'n paal en wel aan
het begin van het jaagpad langs de Kromme
Rijn richting Utrecht. Misschien heeft die paal
iets van doen met het landgoed Rijnwijk aldaar
(afb. 16).
12. De achltiende-eeuwse vierkante, natuurstenen paal op
de Lekdijk bij Amerongen die aldaar het begin van het ter-
ritoir van het Hoogheemraadschap Lekdijk Bovendams
markeert, met het opschrift LEKKENDIJK BOVEN
DAMS en het wapen van het Hoogheemraadschap (Foto
auteur voorjaar 2()()())
het wapen van het Hoogheemraadschap en de
wapenspreuk 'Concordia res parvae crescunt'
('Door eendracht groeien kleine dingen') (afb.
13)".
Overige
Landgoedeigenaren bakenden hun landgoed
soms ook af met grenspalen. Het meermalen
genoemde boekje bevat op pagina 87 een af-
beelding van een grenspaal met het wapen van
het geslacht Nassau, aan de oostkant van het
park van kasteel Beverweerd te Werkhoven
(afb. 14). Dat geslacht woonde van 1620 tot
1781 op Beverweerd. Gelet op de overeen-
komst in stijl met de paal op de Lekdijk (zie
afb. 12) gaat het hier waarschijnlijk eveneens
om een achttiende-eeuwse paal. Het Monu-
menten-Inventarisatie boekje van Bunnik
meldt op pagina 120 bij Beverweerd: 'Bij het
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
43
-ocr page 44-
4
^^^jf^^rW^^^"' ^
Il lp
R^"^^;'.^
. M-zfey^'^^' .É^, ->
■'S
^L^i^^^l
^S^
*■
16. Aan het begin van het jaagpad langs de Kromme Rijn
bij Odijk (Driebergseweg) richting Bunnik staat deze,
door planken omheinde, afgeronde hardstenen paal waar
van verder niets bekend is (Foto auteur juli 1995)
Tot slot
Laten we zuinig zijn op het kleine aantal histo-
rische grenspalen dat de tand des tijds (veelal
bulldozer en grasmaaier) heeft overleefd. Ze
zijn een tastbaar bewijs van de eeuwenoude
geschiedenis van ons gebied en de doorwer-
king daarvan in het heden en naar de toekomst.
Dr. A.A.B, van Bemmel is sociaal geograaf,
woonachtig in Wijk bij Duurstede en werkzaam
in Den Haag als senior adviseur bij de Vereni-
ging van Hogescholen, de HBO-raad. Zijn his-
torisch onderzoek richt zich vooral op Cothen
en het Kromme-Rijngebied.
Noten
I. In de regel is dat procesverbaal in het oud-archief van
een gemeente terug te vinden. Bijvoorbeeld: Streekar-
chivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug
te Wijk bij Duurstede (SAKRUH): Gemeentebestuur
Cothen 1811-1947, 155; Gemeentebestuur Langbroek
1811-1949, 129; Gemeentebestuur Wijk bij Duurstede
1811-1851, 40, dan wel Gemeente Houten: Gemeente-
bestuur Houten 1811-1961, 163 en Gemeentebestuur
Schalkwijk 1811-1961, 82 plus Gemeente Bunnik: Ge-
meentebestuur Bunnik 1596-1964, 250, Gemeentebe-
14. In 1978 is deze foto van een hardstenen grenspaal aan
de oostkant van het park van kasteel Beverweerd te Werk-
hoven, met het wapen van het geslacht Nassau, gepubli-
ceerd; in 2001 kon deze paal niet (meer) worden gelokali-
seerd (Brouwer, 1978, 87: foto Monumentenzorg)
15. Bij de boerderij aan het Oostromsdijkje nr 3 te Werk-
hoven staat deze grote, trapsgewijs toelopende, hardstenen
paal waarvan verder niks bekend is (Foto auteur voorjaar
2000).
44
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
-ocr page 45-
stuur Odijk 1566-1964, 104 en Gemeentebestuur
Werkhoven 1811-1964, 105.
Zie A.A.B, van Bemmel, De Kromme Rijn - water-
staal, onderhoud en gebruik vanaf 1600.
Houten,
1996, 89, 92.
G.J. Borger, Slaat van land en water Provinciale wa-
terstaat van Utrecht IHH2-I982.
Zutphen, 1982, 139-
114, 174, 206; J.A.M. Smits, O.J. Wttewaall, Houten -
historische bebouwing.
Monumenten-Inventarisatie
Provincie Utrecht. Zeist, 1991, 70.
Zie Historische Atlas Utrecht - Chromotopografische
Kaart des Rijks 1 : 25.000.
Den lip, 1989.
T. Brouwer, Grenspalen in Nederland. Zutphen, 1978,
39.
Brouwer, 1978, 38-39 en 117; SAKRUH, Gemeente-
bestuur Wijk bij Duurstede 1811 - 1851, 40.
S. van Ginkel-Meester en A. Vernooy. Colhen - ge-
schiedenis en architectuur
Monumenten-Inventarisatie
Provincie Utrecht. Zeist, 1992, 68.
A.A.B, van Bemmel, 'Naar de markt - de stad in haar
omgeving". In: M.A. van der Eerden-Vonk, J. Hauer,
G.W.J. van Omme (red.). Wijk bij Duurstede 700 jaar
stad. Ruimtelijke structuur en bouwgeschiedenis.
Hil-
versum, 2000, 47.
9.    Zie L. Giebels, 'Waterkrijg en wie keer het water? De
maatschappelijke discussie rond de verhoging van de
Lekdijk Bovendams in 1880'. In: NEHA-Jaarboek
voor economische, bedrijfs- en techiek geschiedenis
61
(1998X226-250.
10.  M. van Vliet, Het Hoogheemraadschap van de Lekdijk
Bovendams.
Assen, 1961, 403- 406; Streekarchief
Rijnland te Woerden, Lekdijk Bovendams, 793 en
1380.
11 Voor een exemplaar van deze kaart zie Streekarchief
Rijnland, Lekdijk Bovendams, 2140.
12.  H. van het Loo, Bescryvinge van Ameronghen. Ame-
rongen, 1991, 87; E. Kurpers hoek, E. Kurpershoek,
Amerongen - geschiedenis en architectuur Monumen-
ten- Inventarisatie Provincie Utrecht. Zeist, 1996, 168;
Brouwer, 1978,77.
13.  Brouwer, 1978, 77; M. Donkersloot-de Vrij e.a.. De
Slichtse Rijnlanden -geschiedenis van de zuidelijke
Utrechtse waterschappen.
Utrecht, 1993, 151.
14.  S. van Ginkel-Meester, Bunnik - geschiedenis en ar-
chitectuur
Monumenten-Inventarisatie Provincie
Utrecht. Zeist, 1989,120
15.  Het Utrechts Archief: Huisarchief Beverweerd, 71.
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
45
-ocr page 46-
Burg-en valknamen:
sleutels tot het middeleeuwse Odijk?
Raymond Uppelschoten
In 1983 schreef C. Dekker in zijn Kromme
Rijngebied in de Middeleeuwen
kort over de
mogelijke plaats van de middeleeuwse kern
van Odijk'. Het dorp bestond in de vroege
Middeleeuwen uit de gebouwen van de meier,
de hof. De meier bestuurde het dorp uit naam
van de keizer, de bisschop van Keulen en de
abdij van Deutz, die in de feodale tijd heer van
Odijk waren. Verder zal Odijk hebben bestaan
uit de kleine woningen van horige of wellicht
al vrije boeren, omringd door de akkers die zij
bewerkten, de zogenaamde 'eng'. Dekker geeft
echter aan dat de plaats van zowel de hof als
de eng erg onzeker is. In dit artikel zal ik aan
de hand van een paar Odijkse boerderij-, ak-
ker- en tiendnamen verder filosoferen over het
middeleeuwse Odijk.
Waarom het middeleeuwse Odijk ?
Waarom is informatie over dat middeleeuwse
Odijk zo belangrijk? Dat is eigenlijk heel een-
voudig: uit die periode weten we maar weinig
van Odijk. Het dorp staat alleen genoemd als
'Jodichem' of 'lodichem' in de elfde-eeuwse
kopie van een negende-eeuw.se goederenlijst
van de Domkerk-. Daarna is pas weer uit de
dertiende eeuw een aantal documenten be-
schikbaar. Maar meer dan een paar namen van
boeren hebben we niet uit die periode. Verder
resteert een aantal namen van landerijen. Ge-
lukkig kunnen we aan de hand van een combi-
natie van gegevens een heel eind komen. Van-
uit de namen van landerijen en boerderijen wil
ik proberen een beeld te schetsen van het mid-
deleeuwse Odijk. Maar zoals gezegd: een hoop
zaken zijn en blijven voorlopig onduidelijk,
dus het zal een ruw beeld zijn. Laten we daar-
om allereerst eens op een rijtje zetten wat we
wel weten van het middeleeuwse Odijk.
De historische hof
Dat er een Odijkse hof is geweest, is wel be-
kend. Rond 1001 schonk de Duitse keizer Otto
III de drie hoven Wijk, Werkhoven en Odijk
aan aartsbisschop Heribert van Keulen: 'tres ...
curtes: Wich et Werchinge et Odinge'. Dit is
ook de enige vermelding van de Odijkse hof of
curtis, want hiervoor en hierna is er alleen
sprake van een villa of dorp. Uit dezelfde tijd
hebben we wel verschillende vermeldingen
van de hoven in de omgeving van Odijk
(Vechten, Bunnik, Zeist, Werkhoven) en daar-
om kunnen we aannemen dat de Odijkse hof
toen ook nog heeft bestaan. De hof werd ge-
leid door een meier: hij beheerde de landerijen
van de keizer, de bisschop en de abdij van
Deutz en heerste over de horigen en later de
vrije boeren die deze landerijen bewerkten.
Maar van de Odijkse meier weten we niets.
Met Dekker wil ook ik er voorzichtig vanuit
gaan dat de enkele bekende leden van het ge-
slacht Van Odijk ten minste iets te maken had-
den met de vroege ministerialen van de bis-
schop of de meiers. Daarvoor in aanmerking
komen: Lubbert van Odijk (die in ieder geval
genoemd is als ministeriaal tussen 1165-1176),
Werenboud van Odijk (1243) en Willem van
Odijk (1288)'. Met deze 'feitelijke bagage'
kunnen we eens nader kijken naar de aanwij-
zingen voor het middeleeuwse Odijk.
Bebouwing
De Odijkse bebouwing bestond in de Middel-
eeuwen niet uit het dorp aan de Meent zoals
we dat kennen uit de negentiende en twintigste
eeuw. Daar stonden in de Middeleeuwen geen
of nauwelijks gebouwen. Hier lag de Riet-
meent, een gemeenschappelijk stuk wild land,
waar het loslopende vee van de boeren graas-
de. Pas tegen het einde van de Middeleeuwen
worden er aan de huidige Meent huizen ge-
bouwd en dan nog meestal illegaal. Voor de
enkele bewoners van het vroegmiddeleeuwse
Odijk moeten we naar een hoek van het dorp
waar ook nu nog maar een paar boerderijen
staan. Dekker schrijft al dat de middeleeuwse
Odijkse hof gelegen kan hebben op of bij de
huidige boerderij het Burgje (die voorkomt als
46
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
-ocr page 47-
Odijk zien. Maar dit zijn niet de enige burgna-
men in de Odijkse archieven en wellicht was
het middeleeuwse Odijk dus groter.
Valkenburg
Om te onderzoeken of het middeleeuwse Odijk
inderdaad uit meer bestond dan het Burgje en
Vinkenburg, moeten we weer terug naar de
'Dikke Dekker'. Dekker schrijft in zijn hoofd-
stuk over de ontginningen van Odijk ook over
de ontginningseenheid Valkenburg. Deze zou
ruwweg liggen tussen de Schoudermantel, Vin-
kenburgweg, het Raaphofsepad en de oude
grens met Bunnik. Dat is interessant, want een
burgnaam wijst gewoonlijk op een aanzienlijke
woonkern. Valkenburg zou daar dus op kunnen
wijzen, wat zou betekenen dat ten westen van
de huidige Schoudermantel een boerderij Val-
kenburg moet hebben gelegen. Dekker veron-
derstelt echter dat de naam Valkenburg een
verbastering is van Vinkenburg en we dus ei-
genlijk zouden moeten spreken over de ont-
ginning Vinkenburg'. Deze ontginningseenheid
zou haar naam ontlenen aan de boerderij Vin-
'Terborch' vanaf 1586). Er zouden bij deze
boerderij aanwijzingen zijn voor een gracht en
zelfs een grote tuin die op enkele kaarten staat
afgebeeld. M.S.F. Kemp heeft daarnaast aan-
getoond dat in deze hoek van het dorp twee
hofsteden met een burgnaam stonden: één ten
zuiden van de huidige Vinkenburgweg (het
Burgje) en één ten noorden daarvan (Vinken-
burg, dat voor het eerst in een document ver-
scheen in 1473 als 'Wynckenburg')\
Tezamen met het Bur^e zou Vinkenburg de
kern hebben kunnen vormen van het middel-
eeuwse Odijk. Dekker en Kemp veronderstel-
len beiden dat we in Terborch of het Burgje de
woning van de eerder genoemde Willem van
Odijk kunnen zien. Deze Willem bezat in 1288
in Odijk 41 morgen van het Utrechtse kapittel
van Sint Marie, waaronder 17 morgen rondom
zijn eigen huis*^. Zoals gezegd, is het mogelijk
dat Willem een meier was: een middeleeuwse
zaakwaarnemer van de abt van Deutz, die in
die tijd heer van Odijk was. Zo kunnen we in
deze twee hofsteden met een burgnaam waar-
schijnlijk de vroegmiddeleeuwse hof van
(}(hjck: Jfa/fienciiroh
■Aj:...f......-^
's *A.»'..—.-< —
1<A'.....^ —
.rSvrt,,... f.
^Ijf^wóSX'^'^'^
- C,
',i^..c4~Y.- i~- - -
i ft*""*-/" *--■•
■P/^
Ce—**>
1. Kaart van de tiend Valkenburg (HUA, St. Marie, 790, 1717)
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
47
-ocr page 48-
kenburg, wat logisch lijkt gezien het onder-
zoek van Kemp, dat de boerderij plaatste in dit
gebied. Maar ik heb het altijd vreemd gevon-
den dat Vinkenburg tot Valkenburg is gewor-
den, omdat zoiets een grote wijziging is en
ook vrij hardnekkig standhoudt: in alle bron-
nen wordt immers gesproken over Valkenburg
voor dit gebied. Daarom wil ik Valkenburg
eens nader bespreken om te zien wat voor licht
het kan werpen op de bewoning in het middel-
eeuwse Odijk.
De naam Valkenburg werd in de oude archief-
stukken gegeven aan een tiendblok in de ont-
ginningseenheid (zie kaart 1). Even in het kort:
een tiend was een stuk land waarvan een per-
soon het recht bezat op een tiende deel van de
oogst of de jonge dieren die daar werden gebo-
ren. De Valkenburgtiend behoorde vanouds toe
aan de bisschop van Utrecht, de keizer en na
de vestiging van de republiek der Verenigde
Provinciën aan de Staten van Utrecht. In 1717
verkochten de staten het tiendrecht aan het ka-
pittel van Sint Marie in Utrecht. Deze ver-
pachtte het tiendrecht in hetzelfde jaar weer
aan Theodorus Backer, de schout van Odijk*.
Dekkers reden om Valkenburg als naam te la-
ten vallen ten gunste van Vinkenburg, is dat er
geen valknamen zouden voorkomen in Odijk:
niet als naam van akkers of boerderijen en niet
als persoonsnaam. Dat lijkt logisch: een naam
komt niet zomaar uit de lucht vallen en er zijn
meestal wel aanwijzingen voor te vinden in an-
dere plaatselijke namen, van personen of ak-
kers. Zo schreef Kemp dat Vinkenburg ge-
noemd kan zijn naar de Utrechtse kanunnik
Herman Vinke, die in 1337 ook land bezat in
Odijk. Voor de naam Valkenburg zou dan ook
ten minste een aanwijzing in Odijk te vinden
moeten zijn. Dekker had die aanwijzingen niet
en hernoemde de ontginning Valkenburg dus
onder voorbehoud Vinkenburg. En dat voorbe-
houd bleek terecht: Odijk heeft namelijk wèl
valknamen en zij liggen nog in de Valkenburg-
tiend ook!
Yalknamen
In de archiefstukken van Odijk worden vier
valknamen genoemd: Valkland, Valkakkers, Val-
kenakker en het Valkakkertje. Ik zal ze hieron-
der stuk voor stuk bespreken:
Valkland: In 1571 verkochten de erfgenamen
van Dirck Adriaensz. Stael 1 morgen land in
Odijk 'op Valcklant streckende van de woerde-
wech (huidige Schoudermantel, RU) tot inde
vloekwijcksche weteringe'. In 1710 werd het in
de boekhouding van Beverweerd genoemd ais
'twee ackeren (...) genaemt het Walkland" of
'Valckland', met een grootte van 1 morgen en
58 roeden. Het land was 'tiendplichtig in t Bis-
dom Valckenburgh', ofwel: het lag in de Val-
kenburgtiend''.
Valkakkers: in 1781 verkochten de kinderen
van de overleden ouders Elbartus van Velpen en
Grietje van Eek twee morgen als onderdeel van
14 morgen 'genaamd de Valckackers' aan Jan
André van Westrenen. Via een vermelding in
deze akte is het te combineren met een perceel
in het oudschildgeldregister waarvan in 1600
staat vermeld dat het werd gebruikt door Frans
Cornelisz. Van hem heeft Kemp aangetoond dat
hij op Vinkenburg woonde en vele morgens
land in de omgeving bezat en gebruikte. In
1717 werd het land gebruikt doorTibben Wil-
iemsz. van Schalk, zoals is aangetekend op de
afgebeelde kaart van de tiend Valkenburg: daar-
op is maar één perceel van 14 morgen te vinden
en de Valkakkers zijn dus precies te lokaliseren
in Valkenburg'".
Valkenakker: deze werd genoemd in de regis-
ters van de negentiende-eeuwse verkoop van de
Utrechtse kapittelgronden, in dit geval van het
Domkapittel. Het perceel loopt van de Voor-
dijk (Schoudermantel) tot het Achterzandpad
(Raaphofsepad). Het zal niet verbazend zijn:
ook de Valkenakker valt via de belendingen te
plaatsen in de Valkenburgtiend".
Valkakkertje: dit perceel 't Walckackertjen'
van 3 hond groot was eind zestiende eeuw on-
derdeel van het bezit van de Odijkse pastoor, zo
blijkt uit de rekeningen van de inkomsten van
de Odijkse pastoor, opgemaakt tussen 1586 en
1588. Het is het enige valknaamperceei dat niet
precies is te plaatsen op de kaart van Odijk,
omdat een jongere vermelding ontbreekt: in
1669, als opnieuw de inkomsten van de pastorie
(nu dus de inkomsten van de predikant) worden
opgemaakt, is het perceel waarschijnlijk al ver-
kocht. Het komt in ieder geval niet voor in de
boekhouding. Het register van het oud.schild-
geld van 1600, dat in tijd bijna naadloos aan-
sluit op de eerste rekening, biedt geen uitkomst
over de ligging. Er wordt land van de pastoor
48
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
-ocr page 49-
^ ^ ^ y^.'i
Y V^^
\ %0 cS»*^^
n1 \^\ <^
Ni ^ \X
'"■'■'"■'■"■■---"^'"'Ofeen ^" ■' '"*
10^
^"""^ --—SSil^n ___ >/
2. Valknamen die zijn te plaatsen in Valkenburg (kaart auteur)
genoemd als belending van landerijen in Val-
kenburg, maar van de grootte en exacte ligging
van deze belendende akkers, is (nog) niets be-
kend'-.
Drie van de vier Odijkse valknamen zijn dus
zonder twijfel te plaatsen in de Valkenburgtiend
(zie kaart 2). Zodoende kunnen we veronder-
stellen dat er toch echt sprake moet zijn van een
tiend en ontginningseenheid Valkenburg en niet
van Vinkenburg.
Het middeleeuwse Odijk?
Het aardige is dat deze naam Valkenburg, zoals
gezegd, kan duiden op een belangrijk gebouw,
misschien zelfs een versterkte boerderij waar-
naar het gebied is vernoemd, zoals de oude
Vinkenburgersteeg (nu de Vinkenburgweg) is
vernoemd naar het huis en de hofstede Vinken-
burg. Nu we hebben gezien dat dit gebied Val-
kenburg moet heten, is het voorstelbaar dat in
de Middeleeuwen een aanzienlijk huis moet
hebben gestaan in deze ontginningseenheid.
De Valkenburg was echter al verdwenen voor
er kaarten verschenen van het gebied, eind zes-
tiende eeuw. Daarop is immers geen andere
boerderij te zien dan Kemps Vinkenburg. De
naam Valkenburg is echter blijven bestaan tot
in de achttiende eeuw!
Met Terborg (Burgje), Vinkenburg en Valken-
burg hebben we dus al drie burgnamen in
Odijk. En in de archieven is nog een vierde te
vinden. In 1676 verpandt Philippa van Amstel
van Mijnden, weduwe van Barend van Rijsen-
burg, heer van Rijsenburg, al haar bezittingen
in Odijk. Onder die bezittingen bevindt zich
ook 'vijff mergen genaempt Clarenborch strec-
kende wtte Vlowyckerweteringhe tot Jerusa-
lem & Vrouwe Cloosterlandt toe'. De exacte
locatie van dit Klarenborg heb ik nog niet kun-
nen vaststellen en daarom kunnen we aan deze
brugnaam geen harde conclusies verbinden.
Het perceel met deze burgnaam lag echter aan
de Vlowijkerwetering (evenals de andere bur-
gen) en gezien de belendingen vermoedelijk in
de buurt van de 'burgen' die ik in dit artikel
heb genoemd. Kortom: in de buurt van de ver-
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
49
-ocr page 50-
5     Terborch: Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug (SAKRUH). Dorpsgerechten,
1589, fo. 194 (18-5-1586). Gracht en tuin: Dekker,
1983, 126; Y.M. Donkersloot-de Vrij, 'Een buiten-
plaats met geometrische tuin te Odijk op 18e eeuwse
kaarten: een droom die werkelijkheid werd ?', in: Tii.s-
sen Rijn en Uk.
21 (1987-1), 21- 23: Y.M, Donker-
sloot-de Vrij, 'Het Burgje in Odijk. Hen kasteelloca-
tie?", in: Het Kromme Rijnaebied. 29 (1995-2). 39-41.
Vinkenburg en hel Burgje: M.S.F. Kemp, 'Vinkenburg
en het Burgje", in: Tnssen Rijn en Lek, 20 (1986-2) 1-
20 en 20(1986-3), 1-17. Wynckenburg 1473: HUA,
Zoudenbalch, 68, fo. 153 e.v.
6     Zie hiervoor noot 3 en HUA, St. Marie, 1423 (13 no-
vember 1288). Dit is wellicht dezelfde persoon als
Willem Utermate en zijn zoon die van St. Marie in
1280 goederen in Odijk in lijfpacht ontvangen: G.
Brom. Regesten van oorkonden lietreffende het Sticht
Utrecht (694-l3()J)
deel 1-2. Utrecht, 1908, nr. 1975
(16 juni 1280).
7     Dekker, 1983, 224 en 227.
8     Tiend Valkenburg: HUA: Beverweerd, 22, fo. 127 e.v.
(1710). Verkoping Staten aan St. Marie en verpachting
aan Theodorus Backer: HUA. Si. Marie, 790 (3 au-
gustus 1717), (6 augustus 1717), (13 oktober 1717) en
(22 februari 1721). Kaan Valkenburg: HUA, idem
(1721).
9     Valcklanl: SAKRUH. Dorpsgerechlen, 1589, fo. 150
(2 november 1571); Walkland: HUA, Beverweerd, 22,
fo. 127 (1710): Valcklant: idem. fo. 155 (1710).
10   Valkakkers: HUA, Familie Weslrenen, 70 (8 februari
1781). Oudschiklgeldregisler: HUA, Financiële Instel-
lingen, 1676, fo. 428-4.54.
I I Valkenakker: HUA. Hypolheekbewaarders. 312, fo.
58, nr. 49 (I oktober 1821) en idem, 335, nr. 38 (21
maart 1827).
12   Walckackerljen: HUA, Stadsarchief Utrecht, 3580
(1586/88 en 1669). Pastorieland in Valkenburg: 'op
Valcklant streckcnde van de woerdewech lol inde
vloekwijckse weleringe daer die pastoor van Odijck
noorlwaarls en Willem Wouters suijlwaarts naesl gele-
gen zijn" SAKRUH, Dorpsgerechten, 1589, fo. 150
(2 november 1571). Ook in verschillende registers van
bijvoorbeeld oudschildgeld en morgengeld worden
percelen van de pastorie genoemd (zie HUA, Stalen
en HUA, Financiële Instellingen).
13   Clarenborch: SAKRUH. Dorpsgerechlen, 1590, fo. 37
en 38 (29 februari 1676).
meende Odijkse hof. Het is alweer een aanwij-
zing dat het middeleeuwse Odijk uit meer
moet hebben bestaan dan alleen het Burgje en
Vinkenburg".
Natuurlijk is er over de Odijkse hof en het
middeleeuwse dorp meer te vertellen. Zo heb
ik het hele probleem van de meenten (de ge-
meenschappelijke gronden) buiten beschou-
wing gelaten. En dat alleen is voor Odijk, met
twee meenten waarvan de locatie nog lang niet
zeker is, al een hele uitdaging. Datzelfde geldt
voor de Odijkse eng, de middeleeuwse akkers.
Wanneer we van deze drie aspecten (hof,
meenten en eng) aanwijzingen hebben, kunnen
we pas zeggen dat we het middeleeuwse Odijk
enigszins in beeld krijgen. Maar het is zoals
Kemp al schreef in zijn geciteerde artikel over
Vinkenburg: gelukkig wordt niet alles in één
keer gevonden.
Raymond Uppelschoten (1967) groeide op in
Odijk. Hij werkt aan een hoek over de geschie-
denis van Odijk tot ongeveer 1800, met het ac-
cent op landschap, bewoners en huis- en veld-
namen. Hij woont in 's-Hertogenbosch.
Noten
1     C. Dekker. Het Kromme Rijni^ehied in tie Middeleeu-
wen. Een institiili(>neel-)fe(>i;i-uji.sche studie.
Stichtse
Historische Reeks, 9. Zutplien, 1983, 126 en 224.
2     M. Gijsseling en A.C.F. Koch, Diplomata belgica ante
annum millesimwn centesimiim scripta
(2 delen). Ton-
geren, 1950, no. 195. Zie ook de afbeelding in R. Up-
pelschoten. Ts de plaatsnaam Bunnik wel Germaans?',
in: Het Kromme-Rijngehied. M (2000-1/2), 9-12.
3     Schenking Otto 111: Wisplinghoff, Rhein. Urk. I. nr.
120 (deperditum voorjaar 1000-24 januari 1002). Van
Odijks: S. Muller Fz. e.a., Oorkondenhoek van hel
Sticht Utrecht tol 1301
(5 delen). Utrecht-"s-Gravenha-
ge, 1920-1959. Ino. 455 (22 april-18 juni 1165) en
488 (II76): II no. 1004 (9 november 1243): IV no.
2357 (13 november 1288).
4     Zie bijvoorbeeld de opmerkingen van Maria van Boec-
hout die bewoonde percelen op de meenl schenkt aan
de Odijkse kerk. maar 'gene andere parcclen ol'te
plecken wesende in die voorn, gemeijnte dan die gene
die voorsz. staen'. Het Utrechts Archief (HUA), Her-
vormde gemeente Odijk (HGO). 106 (20 augustus
1566, afschrift 1668) of de kopie van schout Theodo-
rus Backer in HUA, Beverweerd, 22, fo. 16. Ook over
een perceel van Beverweerd aan de meent: "een par-
ceelken voor dese van de gemeente ofte den Brenck
afgegraven" (1710), HUA, Beverweerd, 22, fo. 121.
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
50
-ocr page 51-
Cothen op foto's uit 1916 en 2001
Ad van Bemmel
Wat te doen als je tijdens de Eerste Wereldoor-
log in Cothen woont en je verloofde in Woer-
den? Dan stuur je haar regelmatig een ansicht-
kaart. Dat deed mijn opa Adrianus van Bem-
mel (1876-1954) naar zijn verloofde Alida Ja-
coba van den Hoogen (1884-1960). In mei
1917 is ze met hem getrouwd en naar zijn
boerderij in Cothen verhuisd (Zandpad 11).
blijkbaar nog niet nodig) in Woerden. Heel
discreet bevatten de kaarten alleen zijn naam.
Mooie, nostalgische plaatjes. Het zijn zoge-
naamde foto-kaarten; echte, dus op zich unieke
foto's waarin handmatig een opschrift is ge-
stanst.
Met de kaarten in de hand ben ik naar Cothen
gegaan en heb, waar mogelijk vanuit eenzelfde
Adrianus van Benimel en Alida Jaciiba van den Hoogen. genomen ergens op het Vreeburg te Utrecht in waarschijnlijk
1916-1917 (collectie auteur)
De (vier) ansichtkaarten nam ze mee en ze zijn
bewaard gebleven. Uiteindelijk zijn de kaarten
in het door mij beheerde familie-archief te-
recht gekomen. Het betreft kaarten die volgens
de poststempels in de tweede helft van 1916
zijn verstuurd en wel naar haar ouderlijke wo-
ning aan de ^Straatweg (een nummer was toen
positie als indertijd, een foto genomen van de
hedendaagse situatie. Eén ansichtkaart toont
kasteel Rijnestein, dat er nu nog net zo uit ziet
als in 1916. Een andere kaart laat de RK-kerk
aan de Kerkweg zien vanaf de noordwestzijde.
Nadien is in het gezichtsveld een huis ge-
bouwd en zijn er hoogopgaande bomen geko-
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
51
-ocr page 52-
Dorpsstraat Cothen in 19ld (collectie auteur)
Dorpsstraat Cothen in 2001 (foto auteur mei 2001)
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001
52
-ocr page 53-
Hoek Doipssliaal-Willem Alexanderweg Cothen in 2001 (toto auteur mei 2001)
Hoek Dorpsstraat-Willem Alexanderweg Cothen in 2001 (foto auteur mei 2001)
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
53
-ocr page 54-
de hoek van de Dorpsstraat (37) en de Willem
Alexanderweg (tot ver in de twintigste eeuw
met de ontginnings-historisch juiste naam
Achterdij k getooid maar dat vonden sommige
bewoners op een gegeven moment te 'min').
Het is tot begin van dit jaar altijd een manufac-
turenwinkel geweest. Midden op de kruising
een lantaarn paal en een prachtige wegwijzer
van de ANWB: echt veel verkeer was er niet.
Voor het huis staat waarschijnlijk de toenmali-
ge winkelierster. Het links van de winkel gele-
gen huis is later verbouwd tot postkantoor (la-
ter verplaatst verderop de straat in). Nadien is
rechts van de winkel een kruidenierszaak (re-
cent gesloten) gekomen.
Dn A.A.B, van Bemmel is sociaal geograaf,
woonachtig in Wijk hij Duurstede en werkzaam
in Den Haag als senior adviseur hij de Vereni-
ging van Hogescholen, de HBO-raad. Zijn his-
torisch onderzoek richt zich vooral op Cothen
en het Kromme-Rijngebied.
men, wat een foto-vergelijking sterk bemoei-
lijkt. Twee andere kaarten - met het opschrift
'Groeten uit Cothen' - tonen de Dorpsstraat en
die zijn hieronder afgedrukt tezamen met een
foto van de huidige toestand.
De eerste ansichtkaart doet ons vanuit de rich-
ting Wijk bij Duurstede het dorp inkijken. De
betreffende foto is genomen ter hoogte van de
Brink. Rechts zien we de voormalige onderwij
zerswoning (Brink 1) en de toenmalige lagere
school, later gemeentehuis (Dorpsstraat 30).
Links zien we café, nu cafetaria Het Oude
Raedthuys (19-21). De Dorpsstraat is nog on-
geplaveid met in het midden een bakstenenpad
waarop een (beslagen) trekpaard kon lopen.
Een deel van de dorpsjeugd is voor het foto-
evenement uitgelopen. Cothen, dorp pliis bui-
tengebied, telde toen zo'n 900 inwoners en te-
genwoordig ongeveer 2800. De toestand nu
laat zien dat er links huizen zijn gekomen, de
bomen langs de weg zijn verdwenen en de
weg is geplaveid.
Voor de afbeelding op de tweede ansichtkaart
lopen we verder de Dorpsstraat in. We zien
toen en nu een winkel-woonhuis. Het ligt op
54
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
-ocr page 55-
Opgeruimde Koninginnefeesten in
Wijk bij Duurstede
Bep van Nimwegen-Seggelink
Het nieuws werd in de jaren dertig van de vo-
rige eeuw steeds grimmiger. De Wijksche
Courant
bracht in die jaren nog tweemaal per
week, op woensdag en zaterdag, op de voor-
pagina het wereldnieuws en dat loog er niet
om. Berichten over de Spaanse burgeroorlog,
in Duitsland zouden gevaarlijke wapens wor-
den geproduceerd, aan de Frans-Duitse grens
werden blokkades opgeworpen en de Su-
deten-Duitse Partij zette Praag onder druk,
20.000 joden moesten Italië verlaten, Cham-
berlain confereerde met Hitler en diens rede-
voeringen werden voluit in de krant afge-
drukt.
In Nederland werden luchtbeschermingsoefe-
ningen gehouden en er werd een wetsontwerp
ingediend om de voedselvoorziening in tijden
van oorlog te waarborgen. Er werden vergelij-
kingen getrokken met de tijd van vóór 1914.
met 'de oorlog' die toen nog niet de 'Eerste
Wereldoorlog' heette. Er leek geen plaats voor
vrolijke berichten.
Festiviteiten in 1938
Maar toch... in de Wijksche Couranten van
augustus en september 1938 verscheen ook
ander nieuws. Onder de rubriek 'plaatselijk
nieuws' werden de feesten ter gelegenheid
van het veertigjarig regeringsjubileum van
Koningin Wilhelmina aangekondigd. Op 31
augustus zou haar verjaardag, Koninginnedag,
gevierd worden en op 6 en 7 september het
jubileumfeest.
De Oranjevereniging publiceerde het pro-
gramma en eindigde elke mededeling met
'Leve de Koningin'. Het moest net zo worden
als in 1923 toen men van heinde en ver naar
de versierde straten was komen kijken.
De bevolking werd enthousiast. De straten
werden 'geweldig' versierd met groen, vlag-
gen, erebogen en verlichting. De Veldpoort
werd herbouwd, weliswaar van triplex maar
'van uiterlijk even zuiver oud als hij vroeger
was'. De wijnhandelaren Van Teilegen en Van
1. De triplex-Veldpoort uit 1938 op een prentbrietT<aart
(SAKRUH. Collectie J.A.F. Thienie)
Rijn adverteerden met Oranjebitter. Wijk ging
feest vieren en hoe!
Kanonschoten openden de eerste feestdag, ge-
volgd door klokgelui. Concordia liet haar klan-
ken horen vanaf de stadstoren en in de kerken
werden diensten opgedragen aan de Koningin.
Burgemeester Naud van der Ven hield zijn
feestredes die, naderhand gepubliceerd in de
krant, vele kolommen besloegen. Men moet
wel veel geduld hebben gehad in die jaren en
de gezamenlijke kreet 'Lang leve Koningin
Wilhelmina' aan het einde van iedere rede
moet haast wel een verlossende klank bevat
hebben.
Er werd uitbundig feestgevierd, zonder wan-
klanken. De commissie, verantwoordelijk voor
de namaak Veldpoort, kreeg zulke enthousiaste
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
55
-ocr page 56-
PROGRAMMA
FEESTELIJKHEDEN
te WIJK BIJ DUURSTEDE
op 31 Augustus en 1 September 1945.
Vrijdag 31 Augustus 1945:
8.— uur Koraalmuziek van den Stadstoren
8.30 „ Kiokluiden
9.— j, Kerkdiensten
10.10 „ Kindertractatie op de lagere scholen
10.30 „ Zangaubade schoolkinderen op de Markt.
11.— „ KINDERSPELEN:
Metsjesspelen, leeftijd 11 t.e.m. 14 jaar;
Wasch ophangen
Tonnetje rollen.
Jongensspelen, leeftijd 8 t.e.m. 10 jaar;
Busslaan
Zakloopen
13.30 „ Muzikale rondgang met versierde wagens. Prij-
zen voor Allegorische wagens en Reclame-
wagens. Opstellen in de aangegeven straten om 13.15 u.
14.30 „ KINDERSPELEN;
Jongensspelen, leeftijd 11 t.e.m. 14 jaar:
Wedloop met hersengymnastiek
Wedloop met hindernissen.
Meisjesspelen, leeftijd 8 t.e.m. 10 jaar:
Busslaan
Ei op lepel.
16.30 „ Singelloop. Prijzen wisselbeker en medailles.
17.— „ Ringrijden met losse paarden. Prijzen Toor ringsteken.
Alle spelen worden op de Markt gehouden.
19.— „ Groote Muziek- en Zanguitvoering op de Markt.
20.30 „ Muzikale rondgang, waaraan deelnemen ver-
eenigingen en de versierde wagens.
Zaterdag 1 September:
9.— uur Kiokluiden
9.30 „ Ringsteken met lletsen voor jongens en meisjes van
15 jaar af. Prijzen voor versiering en ringsteken.
11.— „ Wedstrijd met hindernissen voor jongens van 15
jaar af.
11.45 „ Wedstrijd met hindernissen voor meisjes van 15
jaar af.
13.30 „ Ringrijden voor paren (dame en heer) met til-
bury's. (Eén der deelnemers-neemsters moet Wijk's
ingezetene zijn). Prijzen voor versiering en ringsteken.
Alle spelen werden op de Markt gehouden.
16.— „ Gecostumeerde voetbalwedstrijd op het terrein
aan den Zandweg. Deze wedstrijd duurt 1 uur. Er
wordt afgemarcheerd van de Markt om 15.45 uur.
Muzikale begeleiding.
17.30 „ Kanowedstrijd. Deze wedstrijd wordt gehouden in het
Kanaal van de Singelbrug bij den heer Deen tot aan
de houtzaagmolen. Deelnemers moeten met hun kano's
om 17.15 aanwezig zijd.
19.30 „ Muzikale rondgang, waaraan deelneemt de ge-
heele bevolking.
2 Het feestprogramma in 1945 uit de Wijksche Courant (SAKRUH, Collectie Wijkse Courant, jrg. 75, 30-8-1945)
reacties dat zij plannen smeedde voor de her-
bouw van de poort. Het kasoverschot van
ƒ 15,- werd voor dat doel beschikbaar gesteld
en een straatcollecte zou het benodigde bedrag
verder aanvullen. Maar de opbrengst van de
collecte bedroeg ƒ 17,- en het was wel duide-
lijk dat voor het totaal bedrag van ƒ 32,- zelfs
in die jaren geen nieuwe 'oude' Veldpoort her-
bouwd kon worden ! Het bedrag werd toen
maar aan de Oranjevereniging geschonken.
Maar toen de feesten voorbij waren, baarde het
opruimen van de versieringen het gemeentebe-
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
56
-ocr page 57-
stuur grote zorgen. Een ludieke oplossing werd
gevonden. In de krant verscheen een medede-
ling dat bij gunstige wind op 13 september
1938 's avonds om 21.00 uur van de restanten
van de versieringen een vreugdevuur gestookt
zou worden achter de Wal muur. En het werd
weer feest. Bij mooi weer en de wind van de
stad af marcheerde Concordia naar het terrein,
het publiek liep en zong mee. Donderbussen
en Bengaalsvuurwerk werden afgestoken. De
Wijkse bevolking, verzameld op de Walmuur,
genoot van dit extraatje.
'Gelukkige bevolking van Wijk, die zich, ter-
wijl de gansche wereld schokt van onrust, weet
te amuseren met een vuurtje achter den Wal-
muur', was de slotzin van het verslag in de
krant.
In de daarop volgende jaren was er weinig
aanleiding tot feestvreugde. In mei 1943 kwam
de voorlopig laatste Wijksche Courant uit: het
papier was door de bezetter in beslag geno-
men.
Op 19 mei 1945 kwam de eerste bevrijdings-
krant uit, weliswaar in klein formaat en een-
maal per week, maar er was weer nieuws.
Festiviteiten in 1945
Toen 31 augustus 1945 in zicht kwam, ver-
schenen er opnieuw mededelingen over de
viering van Koninginnedag. Het moest weer
een groot feest worden: op vrijdag 31 augustus
Koninginnedag en op zaterdag 1 september
zou de herkregen vrijheid worden gevierd. De
Oranjevereniging publiceerde het programma.
De straten werden weer versierd met groen en
vlaggen, maar omdat de energievoorziening
nog schaars was, werd de verlichting wel
moeilijk want de straatlantaarns brandden nog
niet. Zelfs daar werd iets op gevonden. De
Oranjevereniging plaatste een verzoek in de
krant aan de inwoners van Wijk om hun lich-
ten in de kamers aan de straat aan te doen en
de gordijnen open te laten. 'Hierdoor wordt
Wijk verlicht en door de in de straten aange-
brachte versiering en kan men spreken van een
feestverlichting.'
En opnieuw was het stadje op z'n mooist uitge-
dost. De Veldpoort van triplex werd weer ge-
plaatst, de straten en etalages waren weer
prachtig versierd. De grote eensgezindheid on-
der de bevolking om na vijf zwarte jaren een
mooi feest te organiseren was enorm. De klan-
ken van Concordia schalden als voorheen van-
af de stadstoren en de klokken luidden. Het
werd een geweldig feest en weer kwamen be-
zoekers van heinde en ver om het versierde
Wijk te bekijken.
De Oranjevereniging was het 'nafeest' van
1938 nog niet vergeten. Het sparregroen en pa-
pier van de versieringen werd naar de strek-
dam aan de Lek gebracht en op de avond van 7
september 1945 feestelijk verbrand. Achter
Concordia aan marcheerde het publiek naar de
brandstapel en toen de vlammen hoog oplaai-
den verscheen de brandweerauto, volgeladen
met grote partijen propagandamateriaal uit de
bezettingstijd, die tot grote vreugde van de
aanwezigen in de vlammen werden gegooid.
Wijk had zijn vrijheid gevierd en schoon schip
gemaakt.
E. van Nimwegen-Seggelink doet onderzoek
naar de geschiedenis van Wijk bij Duurstede,
in het bijzonder naar de bouw- en bewonings-
geschiedenis van de Volderstraat.
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
57
-ocr page 58-
Jaarverslagen van de Historische Kring over 2000
Bep van Nimwegen-Seggelink
Verslag van de algemene ledenvergadering
op 19 april 2000 te Schalkwijk
Opening
De voorzitter P.S.A. de Wit verwelkomde de
aanwezigen en gaf daarna een kort overzicht
van de activiteiten van de vereniging in 1999.
Verslag van de kascommissie
De kascommissie, bestaande uit de heren
A.A.J. van der Leun en H.J. Meesters, ver-
klaarde zich na inzage van de stukken akkoord
met de financiële administratie en bedankte de
heer W. Donselaar voor zijn werkzaamheden
als penningmeester van de vereniging. In 2001
zal de kascommissie bestaan uit de heren H.J.
Meesters en H. Snippe.
Verkiezing bestuursleden
Aftredend en herkiesbaar waren de heren O.J.
Wttewaall (vice-voorzitter) en H.J. Steenman
(secretaris). Er waren geen tegenkandidaten
voor een bestuursfunctie ingediend, zodat bei-
den voor een nieuwe termijn werden herkozen.
Rondvraag
Dhr. Schemmekes vroeg het bestuur om haast
te maken met de uitgave van een nieuwe fol-
der.
't Waal 4, Schalkwijk 18, 't Goy 9, Zeist 14,
Driebergen-Rijsenburg 4, Bunnik 53, Odijk 47,
Werkhoven 21, Doorn 7, Langbroek 6, Cothen
13, Wijk bij Duurstede 60 en in het overige
deel van de provincie Utrecht nog eens 16 le-
den. De verdeling over de rest van Nederland
is: Noord-Holland 8, Zuid-Holland 8, Flevo-
land 2, Gelderland 9, Noord-Brabant 5 en
Limburg 2. Eén lid woont in België. Volgens
de gebruikelijke berekening wonen 369 leden
'echt in' en 80 leden 'echt buiten' het Krom-
me-Rijngebied.
Ter vergelijking volgt hier een overzicht van
het ledenaantal op 31 december van de afgelo-
pen jaren. 2000 - 449, 1999 - 450, 1998 - 459,
1997- 454, 1996 - 426, 1995 - 411, 1994 -
382. U ziet dat het ledental zich najaren van
stijgingen gestabiliseerd heeft op ongeveer
450.
In het afgelopen jaar hebben 142 leden hun pe-
riodieken en nieuwsbrieven per post ontvan-
gen. Bij 308 leden werden de bescheiden door
een klein legertje van 11 vrijwilligers steeds
netjes op tijd bezorgd. Uiteraard is het bestuur
hen daar zéér dankbaar voor. Door hun inzet
bespaart de vereniging jaarlijks zo'n 3500 gul-
den aan portokosten.
Ruilabonnementen
Onze vereniging wisselt de verenigingsbladen
en aankondigingen van lezingen en excursies uit
met een tiental zusterverenigingen in de regio.
Bestuur
In 2000 werd het bestuur gevormd door: Ir
RS.A. de Wit, Odijk (voorzitter), O.J. Wtte-
waall, 't Goy (vice-voorzitter), H.J. Steenman,
Houten (secretaris), W. Donselaar, Wijk bij
Duurstede (penningmeester), mw K. van der
Wiele-Pasterkamp, Werkhoven ( 2e secretaris,
PR en lezingen) en de leden A.P van der Hou-
wen en J. van Herwijnen, beiden uit Houten.
Het bestuur kwam viermaal bijeen, waarvan
eenmaal in een gecombineerde vergadering
met de redactie en afgevaardigden van de ar-
Sluiting
De voorzitter bedankte de vergadering voor het
in het bestuur gestelde vertrouwen. Ook dank-
te hij de redactie van het tijdschrift, de leden
van de archeologische werkgroep, de kascom-
missie, zijn medebestuursleden en de bezor-
gers van ons tijdschrift voor hun inzet voor de
historische vereniging.
Verslag van de secretaris over 2000
Het ledenbestand
Op 1 januari 2000 heeft de vereniging 450 be-
talende leden, op 31 december is dit aantal ge-
daald tot 449. De geografische spreiding van
onze leden is, als we het Kromme-Rijngebied
een beetje ruim willen zien, als volgt: Utrecht
(stad) 14, Nieuwegein 5, Houten 124, Tuil en
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
58
-ocr page 59-
cheologische werkgroep. Onderwerpen die aan
de orde zijn geweest: begrotingen 2000 en
2001, PR beleid, historische boeken- en pren-
tenmarkt, excursies en lezingen, het opzetten
van nieuwe werkgroepen en de drukkosten van
het periodiek.
Beleid in 2000
Door nieuwe werkgroepen te helpen opzetten,
hoopt het bestuur het aantal activiteiten waar
aan onze leden kunnen meedoen uit te breiden
en tevens meer mensen voor het lidmaatschap
van onze vereniging te interesseren. Hierin is
het bestuur niet geslaagd: er zijn wel ver ge-
vorderde plannen voor een monumenten-werk-
groep; een genealogische werkgroep is er nog
steeds niet. Beide werkgroepen moeten in
2001 van de grond komen.
Het bestuur streeft ernaar de contributie die in
1999 werd vastgesteld op fl. 42,50 ook in 2001
niet te verhogen. Wel wordt er naar besparin-
gen in de uitgaven gezocht.
Een belangrijke taak voor het bestuur, willen
we het hoge niveau van ons tijdschrift handha-
ven, is ervoor zorgen dat onze vereniging er
meer leden bij krijgt. Een ontwerp voor een
nieuwe folder is in de maak.
Activiteiten in 2000. Lezingen en excursies
Op zaterdagmiddag 25 maart was in Wijk bij
Duurstede, binnen de viering van 700 jaar
stadsrechten, een stadswandeling georgani-
seerd waaraan 70 leden deelnamen. Na korte
introducties, leidden Ria van der Eerden-Vonk,
Kees van Vliet en Hélène van Rossum ons
langs schitterende monumentale panden en
historische plekjes in de stad. Veel leden heb-
ben nog net de bijbehorende bouwhistorische
kaart kunnen aanschaffen.
Historicus Ferdinand van Remmen en land-
schapsarchitect Har Kuypers verzorgden op 19
april te Schalkwijk in Het Gebouw een diale-
zing over wielen in de Betuwe en Utrecht, die
na evenzoveel doorbraken in de Lekdijk in het
landschap achter gebleven zijn. Er waren 35
personen aanwezig.
De grote excursie op zaterdag 13 mei naar
België telde 52 deelnemers. Bezocht werden in
Hoek Maleborduurstraat, Achterstraat, Kostverlorenpad, potloodtekening door Jaap van Nijendaal uit 1941
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
59
-ocr page 60-
Op woensdagavond 22 november hield Go
Wammes, voorlichter van het Hoogheemraad-
schap De Stichtse Rijnlanden, een lezing in De
Gouden Leeuw te Wijk bij Duurstede met de
titel 'veilige dijken, droge voeten, schoon wa-
ter, waterbeheer vroeger en nu'. Er waren 47
personen aanwezig.
Historische hoeken- en prentenmarkt
Voor deze markt, gehouden op 17 februari in
De Engel te Houten, was belangstelling van
veel bezoekers uit Houten maar toch ook van
elders uit de regio. De deelnemers waren te-
vreden, de organisatoren Hans Schemmekes,
Harry van de Heiligenberg en Bert van der
Houwen ook.
Het tijdschrift Het Kromme-Rijngebied
Het verenigingsblad van de Historische Kring
verscheen in 2000 drie keer (de eerste afleve-
ring was een dubbelnummer). De in totaal
tachtig pagina's werden gevuld met tien hoofd-
artikelen van evenzoveel auteurs, een boekbe-
spreking en elf kleinere bijdragen in de rubriek
Varia. De redactie bestond uit: dr A.A.B, van
Bemmel uit Doorn, drs M.A. van der Eerden -
Vonk uit Wijk bij Duurstede, drs S.G. van Gin-
kel - Meester uit Zeist en O.J. Wttewaall uit 't
Goy.
Het bestuur wil langs deze weg ieder die op
een of andere manier actief is geweest voor
onze vereniging nogmaals bedanken voor zijn
of haar inzet.
J.M. van Aken en H.J.J. Steenman
de historische handelsnederzetting Ename het
Provinciaal Museum en de archeologische op-
gravingen van het Benedictijner klooster, en,
in de textielstad Oudenaarde het Stadhuis en
de Lakenhal. Nog gevolgd door een stadswan-
deling onder leiding van gidsen langs o.a. het
Begijnhof en de St. Walburgakerk.
Zaterdagochtend 3 juni brachten 50 deelne-
mers een bezoek aan de buitenplaats Hinder-
steijn aan de Langbroekerdijk te Langbroek.
Eric Geijtenbeek, die in oktober 1999 ook
voor onze vereniging een lezing over oranje-
rieën in Nederland verzorgde, leidde ons nu
rond over het landgoed. Daarna nam Ad van
Bemmel ons mee voor een wandeling, langs de
woontoren Weerdesteijn, naar een typische
ontginningskavel gelegen in de 'Dertig Hoe-
ven, Rijnwaarts'. Hij schreef hierover in het
maartnummer 1999 van het tijdschrift.
In de nieuwe vestiging van Museum Dorestad
in huize Amstelwijk aan de Muntstraat was tot
4 september in het kader van de Wijkse stads-
feesten een tentoonstelling te zien van werken
van de Wijkse schilders, vader Jan Roelof
(1880 - 1975) en zoon Jacobus Jan (1916 -
1990) van Nijendaal. Op zaterdagmiddag 2
september bezochten 25 leden deze expositie.
Conservatrice Lisette Ie Blanc hield een inlei-
ding over leven en werk van de kunstschilders.
'Grepen uit het bouwhistorisch onderzoek in
Utrecht met een blik op kasteel Rijnauwen'
was de titel van de dialezing die bouwhistori-
cus Frans Kipp op donderdagavond 2 novem-
ber hield voor 45 personen in Huis Rijnauwen
te Bunnik.
l(
60
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
-ocr page 61-
HISTORISCHE KRING TUSSEN RIJN EN LEK
Financieel jaaroverzicht 2000
2000
Begroting
1999
Be
igroting
Be
ïgroting
2000
1999
2001
Ontvangsten
Contributies
ƒ 18495
ƒ
19100
ƒ
19384
ƒ
19100
ƒ
18700
Rente bank
738
-
600
-
698
-
700
-
500
Verkoop losse nummers
220
-
100
-
43
-
100
-
100
Advertenties
725
-
600
-
600
-
600
-
500
Opbrengst publicaties
- 8183
p.m.
-
139
-
0
p.m.
Totaal ontvangsten
ƒ 28361
ƒ
20400
ƒ
20864
ƒ
20500
ƒ
19800
Uitgaven
Drukken periodiek
f
11630
ƒ
14000
ƒ
12736
ƒ
11500
ƒ
12000
Porti
-
2203
-
2500
-
2324
-
2500
-
2500
Bestuurskosten
-
104
-
250
-
133
-
250
-
500
Bankkosten
-
513
-
500
-
238
-
600
-
500
Folder
-
1000
-
1000
-
0
-
1000
-
500
Zaalhuur
-
590
-
800
-
450
-
800
-
750
Kosten lezingen
-
324
-
850
-
494
-
850
-
750
Convocaties
-
971
-
600
-
555
-
900
-
1000
Attenties
-
422
-
350
-
318
-
350
-
350
Kosten excursies
-
467
-
500
-
329
-
500
-
500
Projectieapparatuur
-
370
-
350
-
365
-
350
-
0
Archeologische Kroniek
-
450
-
500
-
500
-
500
-
500
Kosten publicaties
-
8367
-
0
-
1000
-
0
-
0
Kosten werkgroepen
-
0
-
500
-
0
-
0
-
500
Boekenmarkt
-
0
-
0
-
0
-
0
-
500
Totaal uitgaven
ƒ
27411
ƒ
22700
ƒ
19442
ƒ
20100
ƒ
20850
Dotatie publicaties-
fonds
-/-
184
-
0
-/-
861
-
0
-
0
Per saldo een vermo-
gensmutatie van
-
1134
-/-
2300
2283
-
400
-/-
1050
Totaal uitgaven
ƒ
28361
ƒ
20400
ƒ
20864
ƒ
20500
ƒ
19800
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
61
-ocr page 62-
Balans per 31 december 2000
ACTIVA
2()()()
1999
ƒ
0
-
8257
-
17622
-
186
-
0
-
1885
-
19
-
105
-
700
f
28774
Projectieapparatuur
Rabobank r.c. 32.98.07.498
Rabobank .spaarrek. 32.98.287.555
Kas
Provincie Utrecht
Te ontvangen contributie
Te ontvangen rente
Te ontvangen excursiegelden
Te ontvangen advertentieopbrengsten
ƒ 370
-   I1484
-   17000
346
-     2850
-     1530
O
78
575
ƒ 34233
PASSIVA
2000
1999
f
12832
-
9798
-
3598
-
1596
-
950
f
28774
Vermogen
Publicatiefonds
Te betalen drukkosten periodiek
Overige te betalen posten
Te betalen SPOU
ƒ   11698
-   9982
-   9918
-   1635
-   1000
ƒ    34233
Toelichting bij de jaarrel^ening 2000
Op grond van afspraken tussen het bestuur en de redactie wordt het voor- of nadelig saldo van de
uitgaven in de historische reeks gemuteerd op het publicatiefonds. Dit fonds dient ter financiering
van toekomstige publicaties. Gestreefd wordt hierbij de publicaties kostendekkend te laten zijn,
eventueel onder verrekening van verkregen subsidies. De publicaties komen niet ten laste van de
exploitatie van de vereniging.
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
62
-ocr page 63-
Jaarverslag van de archeologische werkgroep
'Leen de Keijzer' over 2000
Het afgelopen jaar was voor de werkgroep een
jaar vol activiteiten, afwisseling en mobiliteit.
Als een moederpoes die maar geen goed plekje
kon vinden voor haar jongen, versleepten we
onze bullen twee keer. En bij iedere verhuizing
bleek dat onze roerende goederen weer ver-
meerderd waren met ettelijke kubieke meters.
Op 30 maart betrokken we een nieuw onderko-
men aan de Keercamp, ons ter beschikking ge-
steld door de gemeente Houten. Tot die tijd
werden we jarenlang belangeloos en gastvrij
gehuisvest en onthaald bij de familie
De Keijzer.
Ook op 30 maart besloot ons bestuur daarom
om Henriëtte de Keijzer te benoemen tot lid
van verdienste van onze werkgroep. Dat dit
niet vanwege een sinecure, een baantje van
niks, gebeurd is, moge blijken uit het feit dat
ze benoemd is vanwege :
' ... de goede kennisse, die wij hebben van de,
vrouwhafte, onze lieve getrouwe vrouwe
Henriëtte de Keijzer, mitsgaders van hare
goede qualiteiten en bewezen preuven van ge-
trouwigheid, beleid en ervarenheid in het stuk
van de archeologie in het algemeen en in het
stuk van de zorg voor onze werkgroep in het
bijzonder....'.
Met deze, in haar geval zeker niet te grote,
woorden werd deze beslissing in de haar uitge-
reikte oorkonde gemotiveerd.
Doordat ons nieuwe honk na enige tijd door
anderen opgeëist werd, kregen we een ander
"clubhuis" toegewezen meer in het centrum van
Houten. Op 8 juli verhuisden we naar de Re-
genboog. We hopen daar wat langere tijd te
kunnen resideren.
Naast verhuizen, waren we dit jaar weer op di-
verse lokaties archeologisch actief. Aan de
Binnentuin en op Heemstede werd het in 1999
begonnen archeologisch onderzoek voortgezet.
Bijzondere vondsten aan de Binnentuin waren
een slingerkogel, Romeins? / Ijzertijd? (zie fo-
to 1) en een groot fragment van een maalsteen
1. De aan de Binnentuin gevonden slingerlcogel (foto J.
van Herwijnen, oktober 2000)
(zie foto 2) waarvan de ouderdom (Romeins? /
middeleeuws?) (nog) niet met zekeiheid vast-
gesteld kon worden. Bij kasteel Heemstede
werd onderzoek gedaan naar de funderingen
en omgrachting van de daar gesloopte bouw-
huizen. De oudste vondsten daar tot nu toe wa-
ren fragmenten van een tweetal flessen uit
rond 1700.
2. Het opgegraven maalsteenfragment (foto J. van Herwij-
nen. oktober 2000)
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
63
-ocr page 64-
3. De archeologische excursie bij kasteel Heemstede (foto J. van Herwijnen. oktober 2000)
Aan de Houtensewetering, op De Hoon, werd
begonnen met een systematische grondboring,
die tegen de verwachting in, nog geen Ro-
meins vondstmateriaal opgeleverd heeft.
Ben Elberse ontdekte dit jaar een groot stuk
van een Romeinse grafsteen in een grondstort.
Op de waarschijnlijke plaats van oorsprong, de
fietstunnel op de Molenzoom, assisteerden een
aantal leden van onze werkgroep bij een syste-
matische opgraving van de Vrije Universiteit
Amsterdam in samenwerking met de Provin-
ciale Archeoloog. Hoewel daarbij veel Ro-
meins materiaal te voorschijn kwam (dakpan-
nen; terra) werden geen verdere fragmenten
van de grafsteen meer gevonden.
Op 14 oktober waren we gastgroep voor de
(amateur-)archeologen uit de regio Utrecht en
gedeputeerde Kok. De gemeente Houten stelde
als locatie daarvoor de Raadzaal ter beschik-
king. In de middag waren er twee excursiemo-
gelijkheden: naar het museum van de collega's
in Schalkwijk of naar de tuinen en de opgra-
vingen van onze groep op kasteel Heemstede
(zie foto 3). Blijkens de vele positieve reacties,
mag de werkgroep op een geslaagde dag terug
kijken.
Rest mij aan het eind van dit verslag nog de
volgende leden eervol te vermelden, vanwege
de vele moeite en inspanning, die ze zich voor
de werkgroep getroost hebben. Vaak kwamen
ze per week een aantal keren extra bijeen, om
de determinatie en documentatie van de geda-
ne vondsten te voltooien. Joke van den Barse-
laar, Willemijn Blitterswijk, Boudewijn de
Jonge, Wil Griffioen, Joop van Herwijnen en
Hans van Aken, bedankt daarvoor.
Anton van Schip
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
64
-ocr page 65-
Varia
waren een halve eeuw geleden nog aanwezig in
het terrein van het huidige sportcomplex Tol-
huislaan. Ten westen van dit complex zijn res-
tanten van de kromakkers nog duidelijk in het
terrein te onderscheiden. Deze kromakkers wer-
den geploegd met de zware Utrechtse karploeg,
die in de vroege Middeleeuwen getrokken werd
door een groot span ossen, vaak acht in getal.
Zo'n karploeg met grote bespanning was een
onhandelbaar geval. Om aan het eind, op de
wendakker, de ploeg gemakkelijk te kunnen ke-
ren bereidde men de draai al voor op de akker.
Vandaar de gebogen zijkanten van het bouw-
land'.
Omstreeks 1122 gaf de bisschop van Utrecht
verlof tot ontginning van het Zeister Catten-
broec. Dit werd een cope-ontginning, waarbij
Een interessant weggetje in Bunnili
Bezoekers van het landgoed De Niënhof te
Bunnik kennen wel het stukje weg langs de ou-
de Hakswetering, vanaf de Kouwenhovense
laan tot aan de volkstuinen (zie afb.). Die weg
lag daar al twaalf eeuwen geleden als bescher-
mende kade tegen het water van het moerassige
Cattenbroec. Aan beide zijden van de weg lig-
gen oude landbouwgronden. Aan de Bunniker
zijde lag de Rumpst, al sedert de 9de eeuw be-
kend als bezit van de bisschop van Utrecht. Aan
de Zeister kant lag het Cattenbroec, dat na 1122
ontgonnen werd.
In de Rumpst treffen we restanten van 'kromak-
kers' aan. Een kromakker is een smalle strook
oud bouwland met gebogen zijkanten, meestal
in een sterk gestrekte S vorm. De kromakkers
Kadasterkaart Gemeente Bunnik,
sectie A, 1' blad
(aangevuld door auteur)
De Rumpst
^ai Kouwenhoven
Kouwenh. wet.
„ (oude loop?)
Uitmonding Kouw. wet.
Oude watergang
Dam in Kattenbroek
Oude watergang
Weg
1
la
2
3
4
5
XXX
IDam
100m/7m
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
65
-ocr page 66-
we de indruk krijgen dat de bisschop vrij direct
betrokken is geweest bij de ontginning ervan.
Toen de grond verdeeld werd, kreeg hij dan ook
een hoeve - de Coude Hoet'f - (Kouwenhoven)
met twee morgen grond in eigendom. Noch de
bisschop noch zijn pachters hebben ooit veel
zorg aan deze boerderij besteed. Het terrein tus-
sen de hofstede en de oude Hakswetering is
blijkbaar nimmer geëgaliseerd. De diepe oude
geulen waardoor het water van het Cattenbroec,
vóór de ontginning, naar de Rijn werd afgevoerd
zijn nu nog duidelijk in het terrein te herkennen.
Ten behoeve van de belangen van de bisschop
werd daarnaast een voor die tijd nogal omvang-
rijk waterstaatkundig werk in de ontginning tot
stand gebracht. Het betrof een damconstructie
van lOOm lang en 7m breed; die dam is nog
steeds aanwezig (zie de afb.).
De Utrechtse bisschop had al sedert eeuwen het
gebied de Rumpst, gelegen naast het Catten-
broec, als hofgoed in bezit en trok daaruit aan-
zienlijke inkomsten. Dit deel van de Rumpst
loosde zijn overtollig water door een watergang
waarvan de restanten over de gehele lengte nog
te vinden zijn en die door de brede hakhoutsin-
gel, vanaf het Tolhuis, richting Cattenbroec liep
(zie de afb.). Daar kon het water geloosd wor-
den op het nog niet ontgonnen Cattenbroec.
Bij de ontginning van het Cattenbroec heeft de
bisschop waarschijnlijk afspraken gemaakt met
de ontginners en zijn er maatregelen getroffen
waardoor deze afwateringsmogelijkheid voor de
Rumpst bewaard bleef, zonder dat het Catten-
broec last van dit water zou krijgen. Tegenover
de uitgang van de watergang werd in de ontgin-
ning Cattenbroec bovengenoemde damconstruc-
tie aangelegd, waardoor het water van de
Rumpst gedwongen werd de Hakswetering te
volgen, zonder dat het lage Cattenbroec er hin-
der van ondervond-.
D.R. Klootwijk
1    Zie hiervoor luchtfoto's. In alle landen van
West-Europa wordt studie gemaakt van dit
onderwerp. In Nederland o.a. door J.A.J.
Vervloet, hoogleraar historische geografie
in Wageningen. De deskundigen zijn lang
niet altijd eensgezind.
2   Zie ook Tussen Rijn en Lek, 18 (1984-2),
15-18.
Transcriptie Wijkse overledenen 1610-1645
Ten behoeve van genealogi.sch onderzoek was
tot nu toe slechts het begraafboek beschikbaar
om de overledenen in Wijk bij Duurstede te
achterhalen. Omdat dit begraafboek alleen de
18de-eeuw bestrijkt (uitgezonderd de jaren
1579 en 1645) en dat ook nog met grote hia-
ten, zijn de overledenen die in de rekeningen
van de Nederduits gereformeerde kerk (later
Hervormde gemeente) zijn opgetekend een
goede aanvulling. Deze vormen een reeks die
vanaf 1610 tot 1929 goeddeels compleet is.
Uit deze rekeningen zijn bovendien in veel ge-
vallen extra gegevens over de overledene af te
leiden zoals het bezit van een eigen graf en de
sociaal-economische situatie van de familie.
Thans zijn van de rekeningen de jaren 1610-
1645 getranscribeerd en voor bezoekers be-
schikbaar op de studiezaal van het Streekarchi-
variaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heu-
velrug in Wijk bij Duurstede.
In de rekeningen van de kerk werden telkenja-
re door de kerkmeester (later de kerkvoogd) de
inkomsten en uitgaven van de kerk verant-
woord. De looptijd van de rekeningen is van
Victoris (10 oktober) tot Victoris, met soms
een uitloop tot 1 november. Hoewel de kerk-
meester verantwoordelijk was lijkt het erop dat
de rekeningen door een ander werden geschre-
ven. Die andere persoon was waarschijnlijk de
stadssecretaris. Gezien het handschrift was het
in ieder geval de stadssecretaris Abraham
Booth die de rekeningen over de jaren 1626-
1632 samenstelde.
De overledenen komen in de rekeningen steeds
naar voren onder de rubriek 'extra ontfanck
van overluijdingen en openen van het graf" of
soortgelijke benamingen. Meestal volgt dan
een opsomming van de overledenen met de be-
taalde bedragen zonder dat duidelijk wordt
wanneer de overledene precies werd begraven.
De exacte begraafdatum wordt in enkele reke-
ningen wel vermeld.
Overigens zijn in de kerkrekeningen naast de
overluidingen veel meer gegevens over de
toenmalige bevolking te vinden. Ook het ge-
bruik van land van de kerk, leveranties door de
middenstand en verstrekte leningen aan en
door de kerk met de regelmatig terugkerende
rentebetalingen werden geregistreerd. Kortom
veel gegevens over hetgeen in vroegere eeu-
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
66
-ocr page 67-
De radersalonboot 'Kapitein Kok' op de Lek bij Jaarsveld in april 2000 (foto H. Kraaivanger)
worden hydraulisch aangedreven door middel
van een Cummins 620 pk hoofdmotor en twee
Hagglunds hydromotoren. De twee raderen of
wielen kunnen onafhankelijk van elkaar draaien.
Het een 'echte' raderboot en heeft dus geen
hoofdschroef. Wel is een boegschroef aange-
bracht.
wen het economische leven in een kleine ge-
meenschap bepaalde.
De rekeningen van de kerk zijn te raadplegen op
Het Utrechts archief in het archief van de Her-
vormde gemeente Wijk bij Duurstede (toegang
19-2) en wel onder de inventarisnummers 169-
185.
De vierde 'historische vaart' vindt plaats op za-
terdag 27 oktober 2001 vanuit Wijk bij Duurste-
de. Deze rivierstad, gelegen op de overgang van
Rijn en Lek, was in de jaren 1934 tot en met
1938 's zomers het eind-/beginpunt van de
'Lekdienst' van de Stoomboot-Reederij op de
Lek. De plaats van afvaart is de haven aan de
Lek, vlakbij de molen 'Rijn en Lek', tevens
stadspoort. Het inschepen kan vanaf 9.30, het
vertrek is stipt om 10.00 en de terugkeer rond
17.00. Langs onder meer Culemborg, Hagestein
(stuw), Vianen, Vreeswijk en Ameide vaart de
boot tot voor Schoonhoven waar gekeerd wordt.
In Schoonhoven bij de Veerpoort staat aan de ri-
vier het beeld van kapitein Theunis Kok, naar
wie de raderboot genoemd is.
De vaartocht wordt georganiseerd door de Stich-
ting Over Water (te Amsterdam en Schoonho-
ven) in samenwerking met de Radersalonboot
Kapitein Kok BV en met medewerking van on-
der meer de Historische Vereniging Schoonho-
ven, de VVV Wijk bij Duurstede en de VVV
Schoonhoven/Krimpenerwaard. Deze 'histori-
sche vaarten' zijn alleen mogelijk door bijdra-
gen van vele personen en instellingen. Aan
boord zullen weer beknopte voordrachten
plaatsvinden over scheepvaartgeschiedenis en
streekliteratuur. Ook zullen er diverse foto- en
teksttentoonstellingen zijn. Het definitieve pro-
gramma is nog in voorbereiding.
Casper A. van Burik
Vierde historische vaartocht met de
'Kapitein Kok'
Meer dan 1000 mensen zijn al mee geweest met
de drie voorgaande 'historische vaarten' in 2000
en 2001 met de raderboot 'Kapitein Kok'. Deze
heeft van 1911 tot 1946 als 'Reederij op de Lek
6' in de lijndienst Culemborg - Schoonhoven -
Rotterdam van de Stoomboot-Reederij op de
Lek (SRodL) gevaren. In 1948 is deze lijndienst
gestaakt. De 'Zes' heeft nog enkele jaren ver-
huurvaarten verzorgd en is in 1950 naar het
Duitse Ludwigshafen aan de Rijn verkocht. Na
26 jaar stilliggen als onder meer loodsenstation
en restaurant is de 'Rheingaststatte Kurpfalz'
aangekocht door de Nederlandse familie Key en
in 1976-77 geheel hersteld. Het schip heeft
sinds de restauratie de Oostelijke Handelskade
in Amsterdam als thuishaven en is eigendom
van Martin Key/Radersalonboot Kapitein Kok
BV, gevestigd in Diemen.
De 'Kapitein Kok' is gebouwd in 1910 - 1911
bij J&K Smit in Kinderdijk. Afmetingen: totale
lengte 57,88m, breedte over de raderkasten
13,65 m, grootste breedte van de romp 7,00 m,
maximale diepgang 1,40 m. Als lijndienstboot
kon het schip 1200 passagiers herbergen. Met
de huidige, veel geriefelijker accommodatie is
de capaciteit 400 personen. De schepraderen
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
67
-ocr page 68-
De Stichting Over Water heeft onder andere tot
doel culturele, historische en informatieve vaar-
tochten op touw te zetten. Aanvullend worden
soms ook busexcursies gehouden. De aard van
een vaart kan variëren van een scheepvaart-his-
torische tocht op een van de grote rivieren tot
een literaire rondvaart op zee, gewijd aan een of
meer belangrijke (maritieme) schrijvers. Ook
zijn er plannen voor muzikale vaartochten. Ver-
dere inlichtingen over de Stichting Over Water
en haar activiteiten zijn te verkrijgen bij Hubert
Kraaivanger in Amsterdam op tel. 020 -
6279343 en Wim Slappendel in Schoonhoven
op tel. 0182 - 382887. Correspondentie: Zwa-
nenburgwal 176, 1011 JH Amsterdam.
Hubert Kraaivanger
Nieuwe Intemetwebsites
Sinds april 2001 is op het Internet een site te
zien over archeologie in de gemeente Houten.
Op de zeer uitgebreide site kunt u veel informa-
tie vinden over de bewoningsgeschiedenis van
Houten. Bijna alle grote en kleine archeologi-
sche onderzoeken worden door middel van tekst
en foto's behandeld. Daarnaast is er ook wat
meer algemene informatie over archeologie, de
Historische Kring, de archeologische werkgroe-
pen en Museum Het Bakhuis te vinden. Het
adres van de website is:
www.archeologienet.nl/houten.
De gezamenlijke archiefdiensten in de provincie
Utrecht zijn hard bezig met een nieuwe, geza-
menlijke website. In eerste instantie zal de in-
formatie bestaan uit adres- en openingsgegevens
en een compleet en actueel overzicht van de
duizenden openbare archieven en collecties die
bij de Utrechtse archiefdiensten kunnen worden
geraadpleegd. Verwacht wordt dat de website in
november of december 2001 gereed zal zijn.
Het adres wordt: www.utrechtsarchiefnet.nl.
'Thuis in de bodem van Houten'
De Archeologische Werkgemeenschap Neder-
land (AWN) bestaat in 2001 50 jaar. Landelijk
wordt dit op diverse manieren gevierd, onder
andere met een grote tentoonstelling in Haarlem
die op 29 september van start gaat. Tegelijker-
tijd bestaat de Archeologische Werkgroep 'Leen
de Keijzer' bijna 35 jaar. Deze werkgroep is een
onderdeel van de Historische Kring Tussen Rijn
en Lek. Aan beide feestelijkheden wordt door
middel van een expositie van vondsten uit de
bodem van Houten aandacht besteed.
Onder bovenstaande titel zal daarom van 4-25
oktober 2001 een tentoonstelling worden gehou-
den in het gemeentehuis van Houten. Een deel
van de tentoonstelling zal op de laatste drie zon-
dagen van oktober, november en december bo-
vendien te zien zijn in het dorpsmuseum Het
Bakhuis te Schalkwijk. Er zullen vondsten wor-
den tentoongesteld uit het bezit van onze werk-
groep van opgravingen uit de afgelopen jaren
vanwege de Vinex-activiteiten. Ook zullen er
voorwerpen te zien zijn van de archeologische
werkgroep uit Schalkwijk, uit de gemeentelijke
Oudheidkundige Verzameling en uit het provin-
ciaal archeologisch depot. Met behulp van tek-
sten, tekeningen en foto's wordt een overzicht
gegeven van de activiteiten die hebben plaats
gevonden om de historie van Houten zichtbaar
te maken.
Vacature penningmeester
Wim Donselaar heeft aangekondigd met ingang
van 2002 te willen stoppen met zijn bestuurs-
werkzaamheden van de Historische Kring 'Tus-
sen Rijn en Lek'. Als penningmeester heeft hij
jarenlang de financiën van onze vereniging be-
heerd en dit beheer verantwoord middels finan-
ciële jaarverslagen. Het bestuur verliest een be-
kwaam penningmeester en doet daarom een
dringend beroep op u.
Heeft u enige ervaring met financieel beheer en
voelt u ervoor om een gedeelte van uw vrije tijd
te besteden in het belang van de vereniging? De
vereniging heeft uw kennis en ervaring hard no-
dig; kom het bestuur versterken, meldt u aan.
Neem hiervoor contact op met het secretariaat:
Hans van Aken, Karpersloot 9, 3993 TN Hou-
ten. Tel (030) 63 77 513. Inlichtingen over de
werkzaamheden kunt u verkrijgen bij Wim Don-
selaar, Zigzagoven 33, 3961 EC Wijk bij Duur-
stede. Tel (0343) 57 57 84.
Het Kromme-Rijngebied, 35-3 (2001)
68
-ocr page 69-
n^,'^^e
VxA^ ^ ^^^
a
De memoriesteen voor Samuel Gijsberts in de
Grote Kerk te Wijk bij Duurstede
Peter van der Eerden*
Inleiding
In de Grote Kerk in Wijk bij Duurstede, voor-
heen gewijd aan S. Jan de Doper, bevindt zich
een opmerkelijke memoriesteen voor een zeke-
re Samuel uit circa 1514. Hij is gehouwen uit
Baumberger kalksteen, een steensoort uit de
omgeving van Billerbeck in Munsterland.
Baumberger steen is van het eind van de 14de
tot het midden van de 16de eeuw op veel plaat-
voor allerlei vormen van chemische en fysische
aantasting^ De Wijkse memoriesteen, die dank-
zij zijn plaats binnen de kerk de eeuwen goed
doorstaan had, is vermoedelijk het slachtoffer
geworden van kristallisatieprocessen, die op
gang gekomen zijn als een onbedoeld nevenef-
fect van de bij de restauratie van 1968-1976
aangelegde verwarming in de kerk'. Op een foto
uit 1971 vertoont de steen zich nog in redelijke
staat en als nagenoeg volledig leesbaar (zie afb.
op pag. 71). Thans is een groot deel van het op-
pervlak afgebrokkeld, waardoor vooral het bo-
venste gedeelte reeds onherstelbaar beschadigd
is. Te vrezen valt dat de voortgaande werking
van schadelijke zouten dit kleine, maar in zijn
soort hoogst uitzonderlijke monument uit de
vroege 16de eeuw weldra volledig teniet zal
hebben gedaan. In 2000 werd besloten om, met
behulp van de foto uit 1971, een kopie van de
steen te laten hakken, waarop de oorspronkelij-
ke tekst weer goed zichtbaar zou zijn. De ont-
hulling van deze kopie op 22 november 2001
vormt de aanleiding tot dit artikel. Centraal
daarin staat de transcriptie van de tekst, de ver-
taling en de interpretatie ervan. Daarnaast zul-
len de schaarse gegevens aan de orde komen,
die gevonden konden worden over de in 1514
gestorvene voor wie de steen bestemd was.
Het object
De steen bevindt zich in de westmuur van de
noordelijke dwarsarm van de kerk. Hij is op
ongeveer drieëneenhalve meter hoogte inge-
metseld en heeft een formaat van circa 32x83
cm. Het is niet met volledige zekerheid uit te
maken of de steen zich van meet af aan op de-
ze plaats heeft bevonden. Het jaartal dat op de
steen wordt vermeld, 1514, plaatst hem mid-
den in een langdurige, in 1486 begonnen,
bouwcampagne, waarbij de kerk een geheel
vernieuwd aanzien kreeg. Met G. Berends zou
men kunnen veronderstellen, dat de steen een
aanwijzing ervoor vormt dat het dwarsschip in
1514 al gereed gekomen was, als tweede groot
De memoricsteen uit l.") 14 in de westmuur van de noon'e-
lijke dwarsarm van de Grote Kerlc in februari 2001 (foto
A.J. Gelok)
sen in Oost en Midden-Nederland toegepast.
Precies uit de tijd dat de Wijkse memoriesteen
werd vervaardigd, is de leverantie van grote
partijen van deze steensoort ten behoeve van de
Utrechtse Dom bekend'. Helaas gaat de gemak-
kelijke bewerkbaarheid van Baumberger ge-
paard aan een tamelijk grote kwetsbaarheid
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
69
-ocr page 70-
Het interieur van de gratl^elder aan de voet van de memo-
riesteen, zoals blootgelegd tijdens de opgravingen in 1971
(foto ROB neg.nr. H 1140-7)
Het transept van de Grote Kerk tijdens de opgravingen in
1971, gezien vanuit het noorden. Rechts op de voorgrond
het gewelf van de grafl<elder aan de voet van de memo-
riesteen (foto ROB neg.nr. H 1140-9)
bouwonderdeel na het torenonderstuk dat rond
1506 moet zijn voltooide Dat de steen aanvan-
kelijk in het koor van de kerk was aangebracht
en later verplaatst naar de huidige plek in het
transept, zoals op een recent bijschrift in de
kerk gesuggereerd, lijkt veel minder plausibel.
Rond 1514 stond het koor op de nominatie om
eveneens te worden vernieuwd en het ligt niet
voor de hand dat daar op dat moment nog ge-
denkstenen geplaatst werden en graven gedol-
ven'. Dat laatste is ter zake, want op grond van
de tekst op de steen staat een nauwe relatie
tussen epitaaf en graf wel vast: de woorden
'hic iacet ante oculos' ('hier ligt voor uw
ogen') laten daar weinig twijfel over bestaan".
Bij opgravingen in het begin van de jaren ze-
ventig van de vorige eeuw bleek zich boven-
dien recht onder de steen een grote grafkelder
te bevinden, die zeer goed de laatste rustplaats
van Samuel geweest kan zijn (zie afb.).
Het is onbekend of de steen deel heeft uitge-
maakt van een groter memoriestuk, inclusief
een gebeeldhouwde of geschilderde voorstel-
ling, die dan na de reformatie gesneuveld zou
zijn. Op de steen zelf zijn daarvan geen sporen
te ontwaren en het muurvlak erboven is bedekt
door een pleisterlaag die eventuele informatie
onzichtbaar maakt. Memoriestenen met louter
inscripties vormen overigens naast de meer
complexe stukken die beeld en tekst combineren
een eigen type en de Wijkse steen zou daartoe
zeer wel kunnen behorend De tekst op de steen
lijkt zich ook niet zo goed te lenen voor de com-
binatie met het soort devotievoorstellingen dat
in deze periode gangbaar was.
Twee uiteriijke kenmerken verdienen nog afzon-
derlijke aandacht. Ter hoogte van de tweede en
derde regel bevinden zich rechts enkele verticale
inkervingen, waaraan vermoedelijk geen speci-
fieke inhoudelijke betekenis moet worden toege-
kend. Het zou kunnen dat de beeldhouwer er
zijn bijtel heeft uitgeprobeerd of de structuur
van de steen getest.
Significanter is het duidelijk afwijkende karak-
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
70
-ocr page 71-
Hic iacet ante oculos Samuel dum viveret omni
Pervigil officio. Lausque decusque virum
Pierios meruit cantus et secula longa,
Secula que nullo sunt peritura die.
Qualis Aristides, qualis Numa, qualis Largus
Talis erat, magno a nomine nomen habens.
Qui obiit octava Augustis anno 1514.
De eerste zes regels van deze tekst hebben het
klassieke elegische distichon tot model. Daarin
volgen elkaar eeri hexameter en een pentame-
ter telkens paarsgewijze, elk met hun eigen
metrische voorschriften. De beeldhouwer heeft
dit versificatieschema in de vierde en zesde re-
gel aangeduid door in te springen bij het begin
van de pentameter. In de tweede regel is dat
niet het geval. Het heeft er de schijn van dat
hij zich de subtiliteit van de tekst niet bewust
was en halverwege gecorrigeerd is, wellicht
door de auteur van de verzen.
Deze onbekende dichter heeft met de keuze
van deze specifieke literaire vorm een bewijs
van eruditie geleverd. Het elegisch distichon
was al in de oudheid in zwang bij graf-
schriften''. Ook de drie disticha zelf getuigen
van vakmanschap. Metrisch zijn ze foutloos.
De vijfde regel is een versus spondiacus, dat
wil zeggen dat de vijfde voet uit twee lange
syllaben (qüalTs) bestaat. Een dergelijk vers
ter van de zevende regel, waarin de sterfdatum
van Samuel wordt vermeld. Hetzelfde lettertype
als in de eerste zes regels is hier op ongeveer
halve grootte ingehakt. De reden is duidelijk: de
steen liet onvoldoende ruimte om met dezelfde
interlinie en lettergrootte voort te gaan. Hoewel
verkeerde bemetingen veelvuldig voorkwamen,
is een andere mogelijkheid waarschijnlijker, na-
melijk dat de sterfdatum pas achteraf is toege-
voegd en dat de steen derhalve al tijdens het le-
ven van Samuel gemaakt is. Het laten vervaardi-
gen en doen aanbrengen van graftekens ante
mortem was niet ongebruikelijk".
De tekst
Om te beginnen volgt hier de tekst in diplomati-
sche weergave, dat wil zeggen zo getrouw mo-
gelijk naar de inscriptie (zie afb.):
Hic iacet ante oculos samuel dü viveret oiii
Pervigil officio: laus qu3 decus qu3 virü
Pierios meruit cantus et secula longa
Secula que nullo süt peritura die
Qualis aristides qualis numa qualis larg'
Talis erat magno a nomine nomë habens
Qui obiit octava Augustis a° xv*- xiiii
Vervolgens de tekst met opgeloste afkortingen
en met moderne interpunctie, kapitalen en cij-
fers:
De nog goed leesbare en in redelijke staat verkerende memoriesteen in december 1971 (foto Rijksdienst voor de Monu-
mentenzorg, Zeist)
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
71
-ocr page 72-
inhoud waarin alle laat-middeleeuwse sjablo-
nes terzijde zijn geschoven.
Vertaling en commentaar
De vertaling is in proza, maar typografisch is
de regeleenheid van de oorspronkelijke tekst
aangehouden:
1  Hier ligt voor uw ogen Samuel, zijn leven
lang in elk
2  ambt vol plichtsbetrachting. Zijn lof, zijn
roem onder de mensen
3  heeft de zang der muzen verdiend en dat
eeuwen lang,
4  eeuwen die nooit zullen vergaan.
5  Zoals Aristides, zoals Numa, zoals Largus
6  zo was hij, die zijn naam van een grote naam
had.
7  En hij stierf de achtste augustus 1514.
De eerste zin geeft geen problemen. De aan-
vangswoorden vormen een aanwijzing dat de
steen zich aanvankelijk dichtbij, vermoedelijk
boven het graf van Samuel heeft bevonden. De
verwijzing naar meerdere functies die de dode
had bekleed, moet waarschijnlijk letterlijk
worden genomen, zoals hierna zal blijken.
Dat zijn roem, zoals de tweede zin zegt, door
de muzen bezongen behoort te worden is uiter-
aard op zichzelf al een humanistische wen-
ding. De keuze van het woord 'pierius' is een
aanwijzing voor de moderne scholing van de
dichter. Het is een in het middeleeuws Latijn
spaarzaam gebruikte aanduiding voor de mu-
zen naar het Macedonische gebied van hun
mythologische herkomst, die in de renaissance
haar antieke populariteit heeft herwonnen.
Het aankondigen van de eeuwige roem wordt
gekenmerkt door een dubbele bodem die men
in renaissancistische poëzie vaak aantreft: het
is immers de dichter zelf die de verdiende lof
van de dode zingt en het is de steen die deze
lofzang tot in eeuwigheid zal bewaren. Impli-
ciet wordt in deze regels gezinspeeld op een
typisch antiek idee, de onsterflijkheid die de
mens verwerft door zijn faam bij het nage-
slacht. Het behoeft geen betoog, dat deze op-
vatting nogal verwijderd is van de christelijke
conceptie van onsterflijkheid in het hierna-
maals, die de doorsnee memoriestukken uit de-
ze periode beheerst. Op de Wijkse steen der-
halve geen gebedsformule en geen verwijzing
De gehavende memoriesteen in september 1999
(foto A.J. Gelok)
was weliswaar tamelijk uitzonderlijk, maar het
leende zich goed voor de gedragen toon van
een grafschrift. Misschien heeft de dichter
hiermee juist zijn deskundigheid willen tonen.
De caesuur valt in alle zes regels na tweeën-
halve voet (penthemimeron). In de tweede re-
gel valt zij samen met het syntactische einde
van de eerste zin, op de steen gemarkeerd door
de dubbele punt achter officio.
De zevende regel, die zich, zoals we zagen,
onderscheidt door een kleinere letter, heeft
geen relatie tot het gedicht. Het is een vermel-
ding van de sterfdatum van Samuel, prozaïsch
in letterlijke en overdrachtelijke zin. Dat de
geleerde auteur van het grafschrift er geen en-
kele bemoeienis mee heeft gehad, wordt zeer
waarschijnlijk gemaakt door de eigenaardige
vorm 'Augustis' waar men 'Augusti' zou heb-
ben verwacht. Het lijkt er enigszins op dat de
verkeerde uitgang naar analogie van 'Septem-
bris' etcetera gemaakt is door iemand die nau-
welijks Latijn beheerste. Het kan in dat geval
natuurlijk zowel een schrijffout van de op-
drachtgever van de steen zijn geweest, als een
hakfout van de steenhouwer. Hoe dan ook con-
trasteert deze zevende regel dus ook in stilis-
tisch opzicht met de zes voorafgaande - een ar-
gument temeer om aan toevoeging achteraf te
denken.
De eerste zes regels, het eigenlijke grafschrift,
maken het unieke karakter van deze Wijkse
steen uit. Voorzover ik heb kunnen nagaan, be-
vindt zich in het gehele Nedersticht en wellicht
zelfs in een nog groter gebied geen tweede zo
vroeg voorbeeld van een graftekst die volledig
gedrenkt is in humanistische stijlvormen. Dat
geldt zowel voor de strikte metriek, als voor de
72
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 73-
naar zielenheil of ten hemelopname, maar
slechts de 'roem onder de mensen' als ver-
troosting voor de dood.
Het laatste distichon is naar vorm en inhoud
het zwaarst opgetuigd. De woordherhalingen
met qualis in de hexameter'" en met nomen in
de pentameter", gecombineerd met de slepen-
de tred van de versus spondiacus hebben een
plechtig effect, dat ongetwijfeld beoogd werd.
De drie personages waarmee Samuel vergele-
ken wordt, vormen naast de metrische perfec-
tie het belangrijkste bewijs van de humanisti-
sche pretenties van de dichter. Hun antieke
herkomst is op zichzelf al opmerkelijk, de keu-
ze juist voor deze tamelijk ongebruikelijke trits
is dat nog meer. Aristides zou de Griekse rhe-
tor Aelius Aristides uit de 2de eeuw na Chris-
tus kunnen zijn. Al aan het begin van de 15de
eeuw fungeerde diens bekende lofrede op
Athene, de Panathenaicus, als model voor de
Laudatio Florentinae Urbis van Leonardo
Bruni'^ Ruim honderd jaar later kan de faam
van Aelius Aristides heel goed inmiddels het
noorden hebben bereikt. In dat geval zou Sa-
muels grafschrift naar diens welsprekendheid
verwijzen.
Een andere mogelijkheid is dat de Atheense
veldheer en staatsman Aristides uit de 5de
eeuw voor Christus wordt bedoeld, die al in de
oudheid object van legendevorming werd en
als de belichaming van rechtvaardigheid werd
beschouwd". Uiteraard zou dat dan ook de
deugd zijn die in Samuel werd geprezen. De
kans dat het om deze Aristides ging, wordt
vergroot door de combinatie met Numa Pom-
pilius, de legendarische tweede koning van
Rome. Zowel van Aristides als van Numa had
de Griekse historicus Plutarchus de levensbe-
schrijving opgenomen in zijn 'Parallelle Le-
vens'. In de middeleeuwen was dat boek in het
westen vrijwel onbekend, maar vanaf de late
14de eeuw werden zowel de Griekse tekst als
vertalingen en samenvattingen vanuit Italië
over Europa verbreid'\ Het is goed denkbaar
dat de dichter van de graftekst beide namen uit
Plutarchus heeft geplukt. Of met Numa behal-
ve een geleerde ook een gepaste vergelijking
kon worden gemaakt is de vraag. De belang-
rijkste verdiensten die aan deze Romeinse ko-
ning werden toegeschreven, betreffen zijn vre-
delievendheid en zijn wetgevende activiteiten.
niet de eerste zaken waaraan men bij een
kleinsteedse kanunnik denkt".
De derde klassieke figuur die ter vergelijking
wordt aangehaald, is een geval apart. Het gaat
om de arts Scribonius Largus die tussen 44 en
48 n. Chr. een receptenboek heeft geschreven
met de titel Compositiones"'. Aangezien mid-
deleeuwse handschriften van dit boek uiterst
zeldzaam zijn en de eerste editie uit 1528, dus
van enige tijd na Samuels memoriesteen, da-
teert", ligt het voor de hand dat de dichter de
naam van Scribonius ergens heeft opgepikt.
Dat zou bij Galenus kunnen zijn, de klassieke
medische autoriteit par excellence, die zich
meermalen met zoveel woorden op Scribonius
beroept'*.
Hoe dan ook moet de vergelijking met Scribo-
nius Largus erop wijzen dat de kanunnik Sa-
muel ook over een zekere medische kennis be-
schikte. Dat is niet zo bijzonder in het tijdsge-
wricht waarin hij leefde. Een voor de hand lig-
gende parallel biedt Wessel Gansfort, de grote
humanistische theoloog, die als persoonlijk
arts van bisschop David van Bourgondië is op-
getreden".
De laatste regel van het grafdicht is op zichzelf
duidelijk genoeg. De overledene ontleende zijn
naam aan een 'grote naam', waarmee uiteraard
de bijbelse Samuel bedoeld wordt. Op het eer-
ste oog lijkt dit een tamelijk overbodige mede-
deling. Dat is het echter niet. De dichter heeft
namelijk de aandacht willen vestigen op het
bijzondere karakter van deze naam, dat hem en
andere tijdgenoten stellig is opgevallen. Zo
populair als de oudtestamentische naam Samu-
el in sommige kringen na de reformatie is ge-
worden, zo schaars was het gebruik dat men er
in de late Middeleeuwen van maakte. Destijds
zal de naam vooral joodse associaties hebben
opgeroepen en op zijn minst als buitenissig
zijn beschouwd.
Tegen welke culturele achtergrond moet dit
naar vorm en inhoud uitzonderlijke grafdicht
zijn ontstaan? Zoals in de volgende paragraaf
zal blijken, bieden de persoonlijke gegevens
van de Samuel voor wie het bestemd was on-
voldoende houvast om het moderne humanisti-
sche karakter ervan te verklaren. Eerder dan op
de bezongen dode zal men zich op de anonie-
me dichter moeten richten. Wel bijna zeker
moet hij gezocht worden aan het bisschoppe-
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
73
-ocr page 74-
lijk hof dat onder de 'Bourgondische' bis-
schoppen David, Frederik en Philips meesten-
tijds in Wijk bij Duurstede gehuisvest was. Het
sterfjaar 1514 plaatst de steen enkele jaren
vóór het aantreden van Philips, binnen wiens
renaissancistisch cultuurbeleid een dichter van
dit soort verzen het gemakkelijkst geplaatst
zou kunnen worden'". De periode van zijn
voorganger Frederik van Baden is op cultureel
gebied terra incognita, zodat het gissen blijft
naar een hoveling van deze bisschop die al in
1514 metrische grafschriften vol antieke remi-
niscenties kon schrijven.
Samuel
Is hij te identificeren, deze Samuel wiens na-
gedachtenis dankzij het ingehouwen graf-
schrift inmiddels inderdaad 'lange eeuwen'
heeft overleefd? Vaak is zoiets bijna onmoge-
lijk wanneer alleen een voornaam is overgele-
verd en de ambten van de gestorvene niet na-
der worden omschreven. Een gelukkige om-
standigheid in dit geval is evenwel de onge-
bruikelijke voornaam zelf. Het is dan ook bo-
ven alle twijfel verheven dat de memoriesteen
betrekking heeft op een zekere meester Samuel
Gijsberts die als enige Wijkse gegadigde deze
uitzonderlijke naam heeft gedragen''.
Samuel Gijsberts duikt voor het eerst in de
Wijkse bronnen op in 1477 als hij samen met
zijn moeder Lijsbet (Elijzabeth) in een akte fi-
gureert die betrekking heeft op een huis aan de
Markt nabij de Nederhof. Dit huis was zijn
moeder bij loting toegevallen, wel bijna zeker
bij de verdeling van de bezittingen van haar
overleden echtgenoot, waarschijnlijk de Gijs-
bert waarnaar Samuel zich noemde''. Anders
dan zijn zoon droeg deze een zeer gangbare
naam, zodat hij moeilijk verder te traceren
valt. In de oorkonde van 1477 wordt Samuel
als kanunnik van de S. Jan Baptist aangeduid.
Wanneer hij die functie verworven heeft, is niet
zeker. Wellicht combineerde hij haar voordien
enkele jaren met het pastoorschap in Cothen.
Dat laatste ambt bezat hij in elk geval in de
jaren 1473-1474 tot en met 1475-1476, blijkens
de rekeningen van de officiaal van de aartsdia-
ken van de Dom. Het werk in de dorpskerk liet
hij echter opknappen door vicarissen^'. In de
Wijkse oorkonde uit 1477 voerde Samuel ook
de meestertitel. Dat maakt het mogelijk een
nog vroegere fase in zijn levensgang op te spo-
ren, namelijk zijn studietijd. Alweer komt zijn
zeldzame voornaam ons te stade. Zonder twij-
fel was hij de 'Samuel Wijc Trajectensis dioce-
sis' die zich op 11 november 1466 aan de ar-
tesfaculteit van de Leuvense universiteit had
laten inschrijven'^ Als we van een leeftijd van
16 tot 20 voor deze Wijkse eerstejaars uitgaan,
moet hij dus rond of iets voor 1450 geboren
zijn. De Leuvense matrikels leveren nog een
aardig bijkomstig detail. Samuel was namelijk
niet alleen toen hij zich zover van huis waag-
de: dezelfde dag in 1466 schreef zich bij de-
zelfde faculteit ook een 'Helyas Wijc' in'\ Op
grond van het feit dat amper een handvol
Wijkse zonen gedurende de hele eeuw in Leu-
ven heeft gestudeerd, zou dat al frappant zijn.
De oudtestamentische aard van de voornaam,
die weliswaar iets minder uitzonderlijk dan Sa-
muel was, maar toch ook zeker geen pasmunt,
maakt het wel heel waarschijnlijk dat deze
Elias een andere zoon van Gijsbert was en een
broer van Samuel.
Naast zijn canonicaat bekleedde Samuel nog
een tweede aanzienlijke functie binnen het re-
sidentiestadje van de Utrechtse bisschoppen.
Hij wordt vanaf 1486 tot in zijn sterfjaar 1514
vele malen genoemd als gasthuismeester van
het Ewoud- en Elisabethgasthuis. Voor een
groot deel vloeiden die vermeldingen uit zijn
eigen pen, want hij schreef eigenhandig de re-
keningen van het gasthuis die voor deze perio-
de ten dele zijn overgeleverd'". Hij duidt zich-
zelf daarin aan met de eerste persoon als 'ie'
/ïipwf- I
Fragment uit de gasthuisrekening van juni 1488 waarin Sa-
muel de uitgaven voor een reis naar Geervliet en Antwer-
pen verantwoordt (SAKRUH, Gasthuis I, 15, 1486-1491)
74
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 75-
of 'ie Samuel' en met de derde persoon als 'Sa-
muel', 'mr. Samuel, priester' en dergelijke.
Als kanunnik, maar wellicht nog meer als gast-
huismeester is Samuel nauw betrokken geweest
bij twee belangrijke bouwcampagnes die Wijk
bij Duurstede rond 1500 een voornamer aanzien
gaven. De S. Jan kreeg in zijn ambtsperiode het
indrukwekkende onderstuk van de toren en ver-
moedelijk ook het huidige hoge transept". En
toen hij aantrad als bestuurder van het Ewoud-
en Elisabethgasthuis werd juist de vleugel aan
de Oeverstraat opgericht en kort daarop de oude
achtervleugel volledig verbouwd. Ook onder
zijn bewind werd de nog bestaande gasthuiska-
pel gebouwd en ingewijd^*.
In februari 1514 is in de boekhouding van het
gasthuis sprake van de 'executores van heer
Samuel', die de rekening van dat jaar verder
afhandelen^'. Zou men niet over de sterfdatum
op de steen beschikken, dan lag het voor de
hand om aan te nemen dat hij kort voordien
gestorven was. Nu is het waarschijnlijker dat
hij in de loop van het ambtsjaar 1513-1514 te
ziek of te oud geworden was om zijn werk
voort te zetten, waarna hij uiteindelijk op 8 au-
gustus 1514 is gestorven. Deze gang van zaken
wordt nog aannemelijker door een testament
van 25 januari 1514 waarbij Samuel een deel
van zijn bezittingen reserveert voor de Onze
Lieve Vrouwebroederschap in Wijk bij Duur-
stede die de betrokken middelen diende aan te
wenden voor de voedseluitdelingen aan de
plaatselijke armen'".
Behalve in zijn eigen rekeningen treedt Samu-
el ook in verscheidene overgeleverde akten na-
mens het gasthuis en eenmaal ook namens het
kapittel op, steeds binnen de periode 1477-
1514". Helaas vormen rekeningen en oorkon-
den niet bepaald het soort bronnen waarin veel
persoonlijke details tot uiting komen. Eén be-
scheiden uitzondering doet zich niettemin toe-
valligerwijze voor. In de gasthuisrekeningen is
een strookje perkament verzeild geraakt waar-
op in het handschrift van Samuel enkele admi-
nistratieve kladaantekeningen staan". Anders
dan de in het Nederlands gestelde rekeningen
die ook toegankelijk dienden te zijn voor lager
geschoolden, zijn deze notities in het Latijn,
een taal waarvan hij zich kennelijk voor eigen
gebruik bediende. Dat strookt uiteraard met
zijn universitaire opleiding en laat een enkele
lichtstraal schijnen op de achtergrond waarte-
gen het geleerde grafschrift moet zijn ontstaan.
Samuel zal het zelf wel niet hebben kunnen
dichten, appreciëren kon hij het vermoedelijk
wel degelijk.
Het testament van Samuel van 25 januari 1514 (SAKRUH, Collectie Handschriften, ongeïnv., regestnr. 25)
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
75
-ocr page 76-
15   E.M. Moorman en W. Uitterhoeve, Van Alexandros tot
Zenohia.
Nijmegen, 1998-'*, 167-168.
16   S. Sconocchia (ed.), Scrihonii Largi Composiliones.
Leipzig, 1983, VI.
17   Idem, IX.
18   Idem, VIII.
19   M. van Rhijn, We.wiel Gansfort. Den Haag, 1917, 113-
115.
20   Philips had al voordat hij in 1517 zijn intrede deed
veelvuldig contact met het Nedersticht. Het valt niet uit
te sluiten dat Samuels grafstekst door iemand uit zijn
toenmalige entourage is geschreven, vergelijk J. Sterk,
Philips van Bourgondië 11465-1524), bisschop van
Utrecht als protagonist van de Renaissance, zijn leven
en maecenaat.
Zutphen, 1980, 24 en 26.
21   In een door Booth afgeschreven 'poortboeck' wordt in
1464 een zekere Henrick Samuel Gijsbertsen genoemd
en in 1481 een Henrick Gijsbertsen Sammel (met dank
aan CA. van Burik). Of deze namen enige relatie heb-
ben met de Samuel Gijsberts van de memoriesteen is
onduidelijk, vgl. Het Utrechts Archief (HUA), Verzame-
ling Van Buchel Booth, 112, fo. 70^.
22   HUA, S. Jan Baptist. 100.
23   J.G. Joosting en S. Muller Hzn. (ed). Bronnen voor de
geschiedenis van de kerkelijke rechtspraak in hel bis-
dom Utrecht. Eerste Afdeeling (De Indeeling van het
bisdom), eerste deel
(= Werken der Vereeniging tot uit-
gave der bronnen van het Oude Vaderlandsche Recht.
2e reeks 8). Den Haag, 1906, 247 en H.L. Leeuwen-
berg, Indices op de rekeningen van de officiaal van de
aarstdiaken van de dom (Gooiland en Betuwe) 1405-
1609.
Utrecht. 1995. 38 en 48. Deze verwijzingen dank
ik aan Dr. A.A.B, van Bemmel.
24   J. Wils, Matricule de l'Universiié de Linivain, dl 11
(1453-1485). Brussel, 1946, 179.
25   Idem.
26   Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH), Sint Ewouds- en Elisabethsgas-
thuis te Wijk bij Duurstede, (1367) 1400-1930 (Gast-
huis I), 15. rekeningen 1486-1491 en 1502-1513, pa.s-
sim.
27   Halbertsma, 327.
28   P.C. van der Eerden en M.A. van der Eerden-Vonk, 'De
bouwgeschiedenis van het Ewouds- en Elisabeth.sgast-
huis', in: Van der Eerden-Vonk e.a., 167-173.
29   SAKRUH, Gasthuis I. 15, rekening 1.502-1513, fo. 58^
(18-2-1514).
30   SAKRUH, Collectie Handschriften, ongeïnventariseerd,
regestnr. 25.
31   SAKRUH, Gasthuis I, 125 (14-2-1512), 144 (28-7-
1497), 145(31-3-1498), 149(13-1- 1505), 161 (14-2-
1503), 206 (9-8-1511), 229 (14-12-1493) en 2.36 (31-5-
1.502).
32   SAKRUH, Gasthuis I, 15, rekening 1486-1491, tussen
fo. 36-37 en fo. 46-47.
Drs. P. C. van der Eerden is docent middel-
eeuwse geschiedenis aan de Universiteit van
Amsterdam. Hij publiceert over demonologie.
hekserij en diverse idee- en cultuurhistorische
onderwerpen.
Noten
* Mijn dank gaat uit naar Dr. A.A.B, van Bemmel, Dr. T.
van Bueren en Drs. L.C. Meijer die mij van waardevol-
le adviezen hebben voorzien en in het bijzonder naar
Prof. Dr. Chr. Heesakkers die mij bij de vertaling van
de tekst langs enige obstakels heeft geleid die ik op ei-
gen kracht niet kon passeren.
1     Restcninitievudemecum Rijksdienst voor de Monumen-
tenzorg (RDMZ).
2b, Rvblad 03-19, 1993; H. Janse en
D.J. de Vlies, Werk en merk van de steenhouwer. Zwol-
le-Zeist, 1991, 17.
2     A. Kramer en J.F. Feenstra, Schade aan natuursteen in
Nederlandse monumenten.
Zeist- Den Haag, z.j. (Res-
tauratievademecum bijdrage 08), 32-39.
3     Vriendelijke mededeling G.A. Overeem (RDMZ).
4     G. Berends, 'De Hevormde kerk van Wijk bij Duurste-
de", in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oud-
heidkundige Bond.
73 (1974), 150-151. Zie ook H. Hal-
bertsma, 'De Kerk van Sint Johannes de Doper te Wijk
bij Duurstede', in: Spiegel Historiael. 13 (1978), 327.
5     De bouwgeschiedenis van het koor is door het ontbre-
ken van adequaat archeologisch onderzoek in nevelen
gehuld. In een recente publicatie wordt betwijfeld of
het 16de-eeuwse koor überhaupt tot stand gekomen is,
zie J.J. van Meerwijk. 'De Mazijk: het groene open hart
van de .stad', in: M.A. van der Eerden-Vonk e.a. (red.).
Wijk hij Duurslede 700 jaar stad. Ruimtelijke structuur
en bouwgeschiedenis.
Hilversum, 2000, 225-227.
6     Een nauwe ruimtelijke relatie tussen epitaaf en graf is
niet dwingend, maar wel zeer gebruikelijk, zie T. van
Bueren, Leven na de dood. Gedenken in de late Middel-
eeuwen.
Turnhout-Utrecht, 1999, 66.
7     P. Schoenen, 'Epitaph', in: Reallexikon zur deutschen
Kunstgeschichte
dl V. Stuttgart, 1967, kol. 875.
8     Van Bueren, 53.
9     L. Nougaret, Traite de métrique latine classique. Parijs,
1963-^, 59 (par. 149).
10   H. Lausberg, Handhuch der literarischen Rhetorik.
München, 1973, I, 612, 618, 629, 799 (repetitio).
11   Idem, 637, 640-648 (adnominatio).
12   H. Baron, The crisis of the Early llalian Reiuiissance.
Princeton, 1966, 192-195.
13   K. Ziegler en W. Sontheimer (ed.). Der Kleine Pauly I,
557. H. Cancik en H. Schneider (ed.). Der Neue Pauly
I,
1095.
14   R. Weiss, 'Lo studio di Plutarco nel trecento', in:
R.'Wehs, Medieval and Humanistic Greek. Padua, 1977,
212-226. G. Resta, Le epilomi di Plutarco nel quattro-
cento.
Padua, 1962. R. Hirzel, Plutarch. Leipzig, 1912,
106-107.
76
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 77-
Aan kasteel Heemstede zat een aardig schroefje los
Anton van Schip*
Marcel Kroonenburg, uitvoerder bij de restau-
ratie van kasteel Heemstede te Houten, meldde
ons, leden van de archeologische werkgroep
'Leen de Keijzer', begin juli 2001 een aantal
archeologische vondsten. Daarbij was onder
andere een groot fragment van een mogelijk
zeventiende-eeuwse fles met een bijzondere
'coating'. Hij had de vondst gedaan bij recon-
structiewerkzaamheden in de gracht rond het
kasteel. Bij deze werkzaamheden waren verder
diverse bewerkte grenen kinderbalken en één
van eikenhout aangetroffen en ook een zeer
vreemd gevormde paal (zie afb. 1) Deze laatste
werd aangetroffen een aantal meters ten zuid-
oosten van de toegangsbrug naar het kasteel.
De gedachte kwam op dat balken en paal mo-
gelijk dienst gedaan konden hebben in een mo-
len die in de nabijheid van het kasteel gestaan
zou kunnen hebben'.
De zeer vreemd gevormde paal bleek een hou-
ten schroef te zijn met een lengte van 115 cm,
een grootste doorsnede van 15,5 cm en een
draadhoogte van 1,5 cm. De schroef was voor
het gebruik als paal aan één zijde gevlakt en
vierzijdig aangepunt (puntlengte 20 cm). Om-
dat het aangepunte gedeelte zonder overgang in
de schroefdraad doorliep, kan de schroefdraad
oorspronkelijk een stuk(je) langer geweest zijn.
Na ontvangst werd direct actie ondernomen om
deze schroef adequaat te conserveren: dit om-
dat er nog veel vocht in zat en er bij de minste
aanraking stukjes afvielen. Hij werd daarom
eerst langzaam gedroogd en daarna geïmpreg-
neerd met paraffine, ter bescherming en verste-
viging. Er rezen toen we dit voorwerp in han-
den kregen onmiddellijk een tweetal vragen:
hoe oud is het en waar heeft het oorspronkelijk
voor gediend?
Hoe oud is deze schroef?
Bij onderzoek ter plekke op 21 juli bleek, dat
de reconstructie al zodanig ver gevorderd was
dat hier en daar alleen nog maar resten van de
palen 'in situ', op de plek waar ze in de grond
geslagen waren, aangetroffen werden. Het
balkhout bleek verweringssporen te vertonen,
die aangaven dat ze al lang onder water had-
den gelegen. Er was één enkele eiken balk bij,
die dezelfde verweringssporen vertoonde als
de eiken palen en deze (en de andere balken?)
moet(en) daarom gelijktijdig daarmee ge-
plaatst zijn.
1 De zeer vreemd gevormde paal na conservering (foto Joop van Herwijnen)
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
77
-ocr page 78-
Op de grondhopen rond de gracht werd nog
een groot aantal palen aangetroffen, met een-
zelfde verweringslaag. Deze waren over het al-
gemeen van eiken en evenals de schroef ook
vierzijdig aangepunt. Uit de vorm van een aan-
tal palen kon afgeleid worden dat voor het ma-
ken daarvan een dikkere eiken balk in vieren
gezaagd was. Er waren echter ook eiken palen
die uit een dikkere balk of stam gekloofd wa-
ren. De palen waren een meter of minder lang,
dit laatste mogelijk door het wegrotten van de
koppen. De dikte was redelijk gelijk, 8 cm,
terwijl de breedte varieerde van 12 tot 15 cm.
Een klein deel van de palen bleek van grenen,
deels ronde palen, deels rechthoekig. De mees-
te daarvan waren in zeer slechte staat, één ech-
ter, die gemenied was en oorspronkelijk moge-
lijk deel had uitgemaakt van een kozijn was
nog in uitstekende conditie. Blijkbaar waren
ook grenen delen als paal benut. Er werd een
compleet aangepunt deel aangetroffen van
100x24x3 cm en een aantal fragmenten van
soortgelijke delen. Daarnaast werd een aantal
fragmenten van eiken planken en schaaldelen
aangetroffen, even verweerd als de eiken pa-
len. Bij deze planken varieerde de dikte over
de breedte gemeten van 2 tot 1 cm.
Aanvankelijk werd er van uit gegaan dat palen,
planken en balken gebruikt waren voor het
maken van een grachtbeschoeiing. Uit de teke-
ningen van het kasteel blijkt echter dat de
gracht er omheen afgegrensd was met muren.
Daarom wordt nu verondersteld dat de ge-
noemde materialen deel hebben uitgemaakt
van een bekisting, die diende om de grachtmu-
ren te funderen. De bekisting heeft bestaan uit
een rij palen, met in de rij een onderlinge af-
stand van 40 tot 50 cm. Daartegenaan werden
balken en grenen delen aangebracht, waarop
vervolgens de grachtmuur werd opgetrokken.
Eerder hadden we al resten van de fundering
van bijgebouwen gevonden die op een identie-
ke manier gefundeerd bleken. Verder is ook de
fundering van de torens op dezelfde manier
opgebouwd. En bij de grote tuinvijver, die oor-
spronkelijk ook met een muur omringd was,
werd op een aantal plaatsen een rij van deze
palen nog aangetroffen.
Op grond van de verweringssporen op de
schroef valt aan te nemen, dat hij als onderdeel
van de oorspronkelijke bekisting geplaatst
werd, bij de bouw van het kasteel in 1645. Dit
zou inhouden dat deze schroef, oorspronkelijk
gemaakt met een heel ander doel voor ogen,
zo'n driehonderdvijftig jaar geleden letterlijk
voor paal kwam te staan.
Met welke bedoeling werd hij ooit gemaakt?
Houten schroeven worden al eeuwenlang ge-
bruikt. Uit Herculaneum, door een plotselinge
uitbarsting van de Vesuvius in 79 na C. onder
vulkanische as bedolven, is een afbeelding be-
kend van een linnenpers met twee schroeven.
Ook werd daar een linnenpers met één schroef
opgegraven-. Wijnpersen die gebruik maakten
van een schroefmechanisme moeten al voor
1046 in gebruik geweest zijn. Otto Roller
schrijft namelijk, dat in de Codex Aureus Spi-
rensis
van de Duitse koning Hendrik III een
afbeelding van zo'n wijnpers voorkomt'.
Tot in recente tijd werden deze schroefmecha-
nismen nog gebruikt. Zelf fotografeerde ik in
1985 een grote, waarschijnlijk olijfoliepers in
Playa del Ingles op Gran Canaria, die daar
blijkbaar als een soort monument opgesteld
was (zie afb. 2). Van Cordula Peper van het
2 01ijfolie(?)pers (foto Anton van Schip)
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
78
-ocr page 79-
schroef van de Baumkelter, met een diameter
van maar liefst 23 cm, werd mij duidelijk dat
daarbij soms schroeven gebruikt werden met
beduidend grotere afmetingen dan het op
Heemstede aangetroffen exemplaar.
Houten schroeven werden tot in de vorige
eeuw ook vaak gebruikt bij mangels, kaas- en
papierpersen en bankschroeven. Een andere
toepassing ervan was in een vijzel om de kap
van de hooiberg hoger of lager te brengen (zie
afb. 4). Het apparaat is bij de linker hooiberg
onder de kap gemonteerd op een bergroede
rechts op de foto'. Bij deze toepassingen zijn
de houten schroeven echter vaak kleiner of
niet veel groter dan 8-9 cm.
Nu lijkt het me heel erg onwaarschijnlijk dat
er op of in de omgeving van kasteel Heemste-
de een olijfoliepers gestaan zal hebben. En
ook aan een grote wijnpers zal men daar wei-
nig gehad hebben. Dus werd eerst eens nage-
gaan of de Heemsteedse bekistingspaal/schroef,
zoals door onze voorzitter Joop van Herwijnen
geopperd, deel uitgemaakt zou kunnen hebben
van een molen. Daartoe werd een bezoek ge-
bracht aan de Werkhovense molen. Een aanra-
der, ook voor zo maar een bezoek. Vriendelij-
3 Wijnpers (foto Landesmuseum Koblenz)
Landesmuseum te Koblenz kreeg ik een foto
van een zeer grote wijnpers uit 1790, van het
type Baumkelter (zie afb. 3), die daar in het
museum tentoongesteld wordt^ Uit eigen
waarneming in Playa del Ingles en uit de mij
door het Landesmuseum Koblenz toegezonden
mededelingen over de afmetingen van de
4 Werkhovenaren bij een hooiberg met bergwijn (ongedateerde foto van onbekende fotograaf, collectie Arie van der Gaag)
79
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 80-
5 Blokvijzel (foto Provinciaal Molenmuseum Wachtebeke)
ke mensen, een prachtig en imposant me-
chaniek en u kunt er nog diverse gezonde
produkten kopen ook. Een nauwkeurige in-
spectie samen met de molenaar, Michel
Strik, van het mechaniek kon de aanwezig-
heid van een houten schroef met de afme-
tingen van het op Heemstede gevonden
exemplaar niet aan het licht brengen. He-
laas!
Maar och, ik had nog meer schroeven op
mijn boog. Er werden brieven verzonden
aan diverse instanties, die iets zouden kun-
nen weten over het gebruik van dit soort
reuzenschroeven.
Van W.F. Renaud, conservator Collecties
van het Openluchtmuseum, kreeg ik de sug-
gestie dat de schroef onderdeel geweest zou
kunnen zijn van een zeer grote linnenpers.
Toen ik mijn licht hierover opstak bij Guus
den Besten van het Nederlands Strijkijzer-
museum te Noordbroek en mede-auteur van
het boek Strijken Streek Gestreken '', bleek
deze het gebruik van een schroef van dit
formaat in een linnenpers niet te kennen.
Hij veronderstelde dat de schroef onderdeel
van een vruchtenpers zou zijn geweest.
De oplossing
Ik had ook een brief aan de Vereniging De
Hollandsche Molen gestuurd met een verzoek
om informatie. Daarop kreeg ik van Nico
Kruger, medewerker Techniek daarvan, de
stellige verzekering dat de op Heemstede ge-
vonden schroef geen molenonderdeel kon
zijn, noch een relatie met molens had. Vol-
gens hem zou het kunnen zijn dat de schroef
oorspronkelijk dienst gedaan had in een blok-
vijzel, een soort houten dommekracht. Deze
veronderstelling leek hem des te aannemelij-
ker, omdat bij de bouw in een kasteel zeer
zware balken, zogenaamde moerbalken, aan-
gebracht worden, die te groot en te zwaar zijn
om alleen maar met spierkracht gemanoeu-
vreerd te worden. Hij meende dat er in het
Molenmuseum te Wachtebeke (Oost-Vlaan-
deren) een paar van deze vijzels opgesteld
waren.
Ik had het gevoel dat ik steeds dichter bij de
oplossing van mijn vraagstuk kwam. Daarom
ging er een brief naar het Belgische Molen-
museum met het verzoek om informatie over
de afmetingen en constructie van de bij hen
tentoongestelde blokvijzels. Walter van den
80
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 81-
Branden, conservator van dit museum, stuur-
de me een foto (afb. 5) en de relevante gege-
vens toe. Een blokvijzel is, zoals uit de foto
blijkt, een hijstoestel met twee schroeven.
Met dit toestel kunnen zeer zware lasten op-
geheven worden. De diameter van de daar
geëxposeerde schroefvijzels bleek 12 cm te
bedragen, terwijl de lengte van de schroef-
draad 60 cm was. Deze afmetingen zijn dus
wat minder groot dan de in ons bezit zijnde
schroef.
Met de kennis die ik u tot nu toe voorgelegd
heb, lijkt het me redelijk om te veronderstel-
len dat onze schroef, tezamen met een iden-
tiek exemplaar, aanvankelijk heeft dienst ge-
daan in een blokvijzel bij de bouw van Heem-
stede. Uiteindelijk, misschien doordat de vij-
zel het begaf, begon onze schroef een tweede
leven als bekistingspaal. Was dat niet ge-
beurd, dan was hij waarschijnlijk al eeuwen
geleden opgestookt en zou ik er geen artikel
over hebben kunnen schrijven. Zo ziet u maar
weer, het kan raar lopen in het leven.
Drs. A.S.M, van Schip is psycholoog en secre-
taris-penningmeester van de archeologische
werkgroep 'Leen de Keijzer' van de Histori-
sche Kring 'Tussen Rijn en Lek'.
Noten
* Met dank aan alle in dit artikel genoemde personen en
instanties voor hun bijdrage.
1    In november 2001 werden tijdens de restauratiewerk-
zaamheden van de tuin restanten gevonden van de 'mo-
len'. Ten zuid-oosten van de halfronde theatermuur
kwam in een watergang een circa 6 meter lange duiker
tevoorschijn. Aan weerskanten van deze duiker staan
muren met uitsparingen ten behoeve van balken voor de
verder in hout opgetrokken opbouw. Waarschijnlijk
werd in dit gebouw door middel van een vijzel water
omhoog gebracht ten behoeve van de fonteinen en de
waterpoort. Over deze vondst zal in de nabije toekomst
een apart artikel verschijnen, (noot redactie)
2   G.J den Besten en L.S.J. den Besten-den Burger, Strij-
ken Streek Gestreken.
Zutphen, 1983, 19-20, afb 18 en
19.
3   O. Roller, 'Die Baumkelter im Weinmuseum des Histo-
rischen Museums der Pfalz', in: Sonderdruck aus den
Mitteilungen des Historischen Vereins der Pfalz,
dl. 67
(Festschrift hundert Jahre Historisches Museum der
Pfalz). Speyer.
1969,357.
4   Frans Landzaat uit Schalkwijk maakte mij op deze
wijnpers attent.
5    Mijn zwager Wim Miltenburg, die jarenlang op het
Rijnsoever in Bunnik geboerd heeft, kent de schroef
van dit apparaat als het 'mannetje' en het gedeelte
waarin de schroef draaide als het 'vrouwtje'. Willemijn
Blitterswijk uit Bunnik herinnert zich dat ze dit appa-
raat bij haar thuis een 'bergwijn' noemden.
6   Zie noot 2.
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
81
-ocr page 82-
Reparatie van de molen van Beverweerd in 1715
Raymond Uppelschoten
Wie vanuit de richting Utrecht Werkhoven bin-
nen rijdt, ziet rechts de molen 'Rijn en Weert'.
Deze molen dateert uit 1882 en verving de
rond die tijd afgebroken, al in 1395 genoemde,
molen van Beverweerd. Vanouds lieten de boe-
ren uit de omgeving van Odijk en Werkhoven
hun graan malen bij die aan de Kromme Rijn
gelegen molen. De molen behoorde toe aan de
heren en vrouwen van Beverweerd, die deze
verpachtten aan de molenaars. Het was de taak
van de rentmeester van Beverweerd, als zaak-
waarnemer van zijn heer en vrouwe, om te
zorgen voor de goede staat van de molen. In
1715 was de as van de Beverweerdse molen
zover vergaan dat deze moest worden vervan-
gen. In die tijd was Theodorus Backer behalve
schout van Odijk ook rentmeester van Bever-
weerd. Uit zijn correspondentie en uit de re-
keningen die hij tijdens zijn ambtsperiode
(1705-1725) opmaakte voor de heer van Be-
verweerd is een goede reconstructie te maken
van de situatie van de Beverweerdse molen in
1715 en de gang van zaken rond de reparatie'.
Situatie
De pachters van landerijen van het huis Bever-
weerd waren, ingevolge de zogenoemde mo-
lendwang, verplicht hun graan te laten malen
bij de Beverweerdse molen. Deze stond aan de
zogenaamde Molensteeg, die vanaf de weg
naar Werkhoven via een brug leidde naar het
landgoed van Beverweerd op de oostelijke oe-
ver van de Kromme Rijn. In de pachtcedullen,
die de pachters van de landerijen van Bever-
weerd in het begin van de achttiende eeuw te-
kenden bij het ingaan van een pachttermijn,
stond expliciet dat zij 'gehouden zijn ter Mael-
stede te komen aen de Molen van Beverweert,
mits dat die Molenaer die luyden goedt gerijf
doet'.
Kaart van de molen van Beverweerd anno 1710 door Theodorus Backer (HUA, Huis Beverweerd, 22, fol. 70)
82
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 83-
In 1715 was Jan Willemsz. van Wesenburg al
enkele jaren pachter van de molen van Bever-
weerd. Hij had de molen in 1707 overgenomen
van Gerrit van Enspick, die kort tevoren door
de vrouwe van Beverweerd 'vermits zijn on-
macht' was ontslagen van de pacht van de mo-
len. In 1716 noteert Theodorus Backer in zijn
rekening over 1715: 'Jan Willemsz van Wesen-
burg heeft in hure de koom wind en Rosmolen
met de huijzinge en erve mitgaders het Weijtje
agter de Rosmolen en de weijde van den lan-
gen boomgt: voor zes jaren tegen 250-0-0 per
jaar'-. Op de kaart die Theodorus Backer enke-
le jaren daarvoor, in 1710, van de omgeving
van de molen maakte, is de toenmalige situatie
goed te zien.
Financiering
In 1715 bleek de as van de molen vervangen te
moeten worden. Dit was een aanzienlijke klus
die behoorlijk wat geld zou gaan kosten. Dat
was een probleem; er was geen geld. De toen-
malige heer van Beverweerd, Maurits Lode-
wijk, bezat behalve het Stichtse leen Bever-
weerd vele andere goederen, maar hij had
vooral tienduizenden guldens schuld. Om de
reparatie van de molen te kunnen bekostigen,
besloot hij daarom enkele morgens land in
Odijk verkopen. Niet geheel toevallig was
Theodorus Backer de koper van het land. In de
periode dat Backer schout en gadermeester van
Odijk en rentmeester van Beverweerd was,
maakte hij regelmatig gebruik van de slechte
economische toestand op het platteland en de
penibele financiële situatie van plaatselijke
landverkopers. Zo bouwde hij een aanzienlijke
hoeveelheid eigendommen op in Odijk en
Driebergen, vanuit een soort voorkennis avant
la lettre...
Bij de verkoop van het land van Beverweerd
aan Theodorus Backer rees echter een pro-
bleem: het was in strijd met het testament van
Maurits van Oranje, overgrootvader van Mau-
rits Lodewijk en eertijds heer van Beverweerd.
Maurits had in 1625 m zijn testament veror-
donneerd dat niets van de heerlijkheid Bever-
weerd en de bijbehorende landerijen verkocht
mocht worden. Het land dat verkocht zou moe-
ten worden om de reparatie te betalen, viel
binnen de clausule van het testament. Anna
Isabella van Beieren van Schagen, moeder van
Maurits Lodewijck en vrouwe van Bever-
weerd, diende vervolgens een verzoek in bij de
Staten van Utrecht om te worden ontslagen
van het voorbehoud en het land toch te mogen
verkopen. De Staten van Utrecht waren be-
voegd tot een dergelijk besluit als de hoogste
autoriteit in het Sticht Utrecht. Zij gaven waar-
schijnlijk niet om de reparatie van de molen.
Zij erkenden echter wel dat de vrouwe van Be-
verweerd 'in dese Zorgelijcke tijden, als mede
doorde groote reparatien aen de Beverweertse
molen, van den nieuwe asch, nieuwe steen,
steenreep (...) buijten staet gesteld wert om
onse ongelden te voldoen'. De leden van het
Huis Beverweerd zouden dus hun belastingen
niet kunnen betalen als de Staten niet zouden
toestemmen. Deze kozen daarom eieren voor
hun geld en gaven toestemming voor de ver-
koop van de acht a negen morgen land. Daar-
bij maakten zij de nadrukkelijke aantekening
dat het geld alleen mocht worden gebruikt
voor de reparatie van de molen en belasting-
betaling, niet voor privézaken. Theodorus Bac-
ker kocht het land van zijn heer Maurits Lode-
wijk voor 1125 gulden^
Gang van zaken
De gang van zaken bij de reparatie is zeer ge-
detailleerd beschreven door Theodorus Backer
aan zijn zus en zwager in Amsterdam. Backer
vraagt daarin zijn zwager contact op te nemen
met een Amsterdamse molenmaker over de
kosten van de reparatie. We hebben daarbij het
geluk dat zowel de Amsterdamse molenmaker
als de zwager van Theodorus Backer, Paulus
Schoonhoven, niet al te snugger moeten zijn
geweest. In drie opeenvolgende brieven vraagt
Theodorus Backer zijn zwager steeds uitvoeri-
ger om bij de molenmaker in Amsterdam te in-
formeren wat bij hem het werk aan de Bever-
weerdse molen zou hebben gekost. Het lijkt
een verzoek om een 'second opinion'. Immers:
de molen is dan al gerepareerd, zo blijkt uit la-
tere brieven. De offerte van de Amsterdamse
molenmaker geldt waarschijnlijk als toets van
de rekening van de feitelijke molenmaker. Dirk
van Rijswijk. Als antwoord op het eerste offer-
teverzoek schrijft Paulus dat hij weliswaar ver-
schillende keren bij de molenaar is langs ge-
weest, maar deze vaak niet thuis was en de
offerte bij zich droeg. Als de molenaar een
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
83
-ocr page 84-
asch en steen met daer aen dependerende on-
kosten die den eijgenaer van de molen apart
moet betalen'. Ook aan deze beschrijving heeft
de molenmaker niet voldoende. Hij laat Paulus
Schoonhoven aan de rentmeester vragen nog
meer informatie te geven, waarop Theodorus
Backer uiteindelijk (en waarschijnlijk ten ein-
de raad) de uitgebreide beschrijving stuurt die
ons precies vertelt hoe de molen is gerepareerd
(zie hierna op pag. 85). Dat heeft eindelijk ef-
fect: de vergelijkingsofferte lijkt dan toch echt
binnen te zijn gekomen, want in de rekening
van Beverweerd over 1715, die in 1716 werd
opgemaakt, noteert Theodorus Backer de vol-
gende betalingen:
keer wel thuis is, kan hij niet zeggen hoeveel
hij voor de reparatiewerkzaamheden moet vra-
gen omdat hij deze niet gedetailleerd op een
rijtje heeft en de molen niet kent. Vervolgens
schrijft Theodorus Backer aan zijn zwager dat
hij de molenaar kan vragen wat het kost om
'simpelijk een molen asch te beslaen en deze
beslagen zijnde in de molen te brengen, daer
onder gereckent het uijtnemen van de roeden
uijt de oude asch, alsmede de asch selfs en de
roeden wederom in de nieuwe te brengen,
mitsgaders een molen-steen (door een ander
geprepareert en zo't behoort klaer gemaekt
zijnde) in de molen op zijn plaets te brengen
en te stellen .. het wijder vervormen van de
Datum
Omschrijving
Bedrag Totaal
25 augustus 1715
aen Hendrik Verkerk betaeld voor een zeventhienden
molensteen aen de molen van Beverweerd geleverd
volgens quitantie
88-0-0
4 februari 1716         aen de wed. Agterberg betaeld in mindering van           100-0-0
geleverde houtwaaren aen de Molen van
Beverweerd, volgens quitantie
En rest nog aen de voors. specificatie van hout tot
de Molen geleverd, daer onder gerekent een nieuwe
asch
67-3-0
Totaal
163-3-0
Betaeld aen de Molenmaker Dirk van Rijswijk
voor verdient arbeijtsloon aen de Molen in
mindering van zijn specificatie volgens quitantie
Onbekend
110-0-0
En rest nog aen de voors. specificatie een zomma van 33-0-0
Totaal
143-0-0
Item de wed. van Cornelis Adriaensz smit tot
Werkhoven van t gene zij aen de Molen en huijze
van Beverweerd heeft verdient, volgens specificatie
87-13-0
Onbekend
Totaal
481-16-0
84
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 85-
Beschrijving van de reparatie van de molen van Beverweerd in 1715:
'om een nette beschrijving van de molen etc te hebben zo zult ued: gelieven te weten;
1.    dat het is een koom-windmolen, staande omtrent de huijse Beverweerd en malende met steenen, die men
zeven thienders juffers noemd.
2.    dat de asch in de voors: molen vergaen zijnde, ick als Rentmeester van Beverweerd een stuck houts bij
Agterberg tot een nieuw asch heb gekogt en ten mijne kosten heb doen brengen ten huijze van de Mo-
lenmaker.
3.    dat het hout aldaer zijnde, de molenmaker deselve beslagen en tot een asch gemaeckt heeft.
4.    dat ik die asch ten mijnen kosten heb doen brengen ter plaetse voors:
5.    dat deselve daer zijnde, de molenmaker met zijn instrumenten de 2. roeden uijt de oude asch heeft geno-
men,
6.    dat hij vervolgens de oude asch uijt de molen heeft uijtgehaeld.
7.    dat gedaen zijnde, heeft hij de nieuwe asch wederom in de molen gebragt en ook de twee roeden weder-
om daer ingestoken.
8.    dat eenige personen die aenschouwers waren, de molenmaker en zijn 3. knegts, daerin behulpzaem zijn
geweest, dewelcke ik 4 gis tot drinkgeld heb gegeven
9.    dat vervolgens een zeventhiender molensteen (niet een volle zeventhiender, want daer is groot onder-
scheijd in, daer de den de 17en Juffer tot Thiel gekogt, maer kost f 88,- en daerentegens voor een volle
zeventhiender geeischt wierd f 170) gekogt tot Thiel van dair doen halen en aen de Molen doen brengen
heb, alles ten mijnen kosten."
10.  dat ik het maken van t gad in de steen, als mede deselve ofte bicken, en bequaam te maken, om daer me-
de te kunnen muien heb bekostigt.
11.  Dat de steen also klaer gemaekt zijnde, de molenmaker niet anders heeft gedaen, als een openinge in de
solderinge van de molen te maken, de steen met zijn instrumenten in deselve zijn plaets te brengen en te
leggen en openinge wederom digt te maken.
Raymond Uppelschoten (1967) groeide op in
Odijk. Hij werkt aan een boek over de geschie-
denis van Odijk tot ongeveer 1800, met het ac-
cent op landschap, bewoners en huis- en veld-
namen. Hij woont in 's Hertogenbosch.
Noten
1     Correspondentie 1705-1725 Theodorus Backer:
Het Utrechts Archief (HUA), Stadsarchief, 1711.
2    Pachtcedullen: HUA. Huis Beverweerd, 81. Overname
huur molen: HUA, Huis Beverweerd, 147 en 148;
pacht 1715: idem, 155.
3    Testament stadhouder Maurits van Oranje-Nassau:
HUA, Huis Beverweerd, 295. Verkoop land Beverweerd,
inclusief transport gerecht Odijk, codicil op testament
Maurits, procuraties Beverweerd en goedkeuring Staten:
Slreekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heu-
velrug (SAKRUH), Dorpsgerechten, 1590.
4    Een zeventiender was de grootste soort molensteen, met
een omtrek van 17 Amsterdamse voeten en een diameter
van 1,50 m. Het verschil tussen een juffer- en een volle
zeventiender betreft waarschijnlijk de dikte, maar dat is
niet zeker Met dank aan dhr T Blekkenhorst van Stich-
ting De Utrechtse Molens.
De molen van Beverweerd op een kaart uit 1606
(HUA, TA S.Jan 328-40)
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
85
-ocr page 86-
Hijmans' boek over Wijk bij Duurstede uit 1951
in het Engels
Ad van Bemmel
Verbazing
Ik geloof mijn ogen niet. De via internet
(www.abebooks.com te Canada) op 22 augus-
tus 2001 op mijn beeldscherm verschenen
tekst zegt toch duidelijk: 'H. Hijmans Wijk bij
Duurstede.
English translation. Delhi, 1961'.
Natuurlijk ken ik het dit jaar precies vijftig
jaar geleden met die titel uitgegeven boek van
Hendrik Hijmans. Tot het in 2000 verschenen
Wijk bij Duurstede 700 jaar stad was dit hét
boek over Wijk. Is er een Engelse vertaling
van? Mij in ieder geval niet bekend. Wat kan
dit zijn? Het boek wordt aangeboden door an-
tiquariaat Q.M. Dabney in Washington DC in
de VS. Ik bestel het via e-mail en enkele dagen
later wordt via mijn credit-card ƒ 126,07 van
mijn rekening afgeschreven. De terroristische
aanslagen op 11 september in New York en
Washington DC hebben ongetwijfeld de ver-
zending en het transport bemoeilijkt, maar 21
oktober ploft er een pakket uit de VS in mijn
brievenbus. Ik pak het zeer zorgvuldig inge-
pakte boek uit, sla het open en val van de ene
verbazing in de andere.
Privé-uitgave
Het gaat inderdaad om een Engelse vertaling -
door mw. G.R. Peereboom-Chambers in Over-
veen - van het boek van Hijmans en dat in op-
dracht van een zekere Philip Van Wyck in Wil-
ton, Connecticut in de VS. Volgens het colofon
betreft het een privé-uitgave van 150 met de
hand genummerde exemplaren. Mijn exem-
plaar draagt nummer 37. De uitgave is in het
zelfde formaat in mei 1961 gedrukt door Prin-
ters United te Delhi in India. Vervolgens is in
ieder geval mijn exemplaar ingebonden door
T.B. Merrett te Stroud, Glos. Voorin heeft
waarschijnlijk Van Wyck eigenhandig geschre-
ven: 'September 1963. Gift of Philip Van
Wyck to the Reference Library Long Island
Historical Society'. Een eigendomssticker en -
stempel van die Society bevestigen dit. Een
stempel met de tekst 'Withdrawn Brooklyn
WIJK BIJ DUURSTEDE
H. HIJMANS
ENCLISH TR.ANSLAT10N
xi^i.l!M^
V
De titelpagina van de Engelse Hijmans
Historical Society' biedt zicht op de verdere
geschiedenis van het boek dat op een gegeven
moment vanuit New York bij het antiquariaat
in Washington DC terecht moet zijn gekomen.
Wie is Philip Van Wycli?
Volgens eigen schrijven is hij - met alle andere
Van Wycken in de VS - een afstammeling van
Comelis Barentse uit Wijk bij Duurstede die in
1660 op negentienjarige leeftijd naar Nieuw
Amsterdam, het latere New York, is geëmi-
greerd. Van Wyck heeft aan de Engelse versie
van het boek van Hijmans (132 pagina's) een
epiloog van 58 pagina's tekst en enkele foto's
toegevoegd. Die epiloog heeft hij voltooid na
zijn bezoek eind juni 1960 - dus 300 jaar na
het vertrek van zijn voorvader - aan Wijk bij
86
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 87-
Brieven
Wellicht is Van Wyck op het idee van de En-
gelse vertaling gekomen omdat het boek van
Hijmans indertijd zo goed was ontvangen.
Een in mijn bezit zijnde, prijzende recensie in
de Nieuwe Rotterdamse Courant van 3 no-
vember 1951 getuigt daarvan. Het kan bijna
niet anders dan dat er contact tussen Van
Wyck en Hijmans moet zijn geweest. Geluk-
kig blijkt Hijmans een collectie en archief te
hebben nagelaten. De plaatsingslijst ervan
maakt melding van een omslag met daarin
een briefwisseling met Philip van Wyck^! De
eerste brief in de omslag is van eind septem-
ber 1957, geschreven door Van Wyck en ge-
richt aan Hijmans als auteur van het boek
Wijk bij Duurstede. Hij stelt hem een aantal
genealogische vragen onder meer over het ge-
slacht Van Cortlandt: het begin van een groot
aantal brieven. In een brief van eind juni 1958
vraagt Hijmans of het mogelijk is zijn boek te
vertalen en in Amerika uit te geven. Van
Wyck, dan verbonden aan de Amerikaanse
ambassade in Phnom Penh in Cambodja, ant-
woordt daartoe mogelijkheden te zien. Later
zegt hij dat het boek dan wel enige 'rewor-
king' behoeft. Hijmans regelt op zijn verzoek
het bezoek van Van Wyck aan Wijk bij Duur-
stede en de bronzen plaquettes (door de firma
Begeer). Tijdens dat bezoek laat de burge-
meester weten eventueel wel bij te willen dra-
gen aan een Engelse uitgave. Daarvoor wor-
den voorbereidingen getroffen. Bij drukkerij
Brill in Leiden wordt offerte gevraagd voor
een uitgave van 1000 exemplaren. Dat blijkt
nogal kostbaar te zijn. Van Wyck is inmiddels
gestationeerd bij de Amerikaanse ambassade
in New Delhi. Hij laat weten dat het drukken
in India veel goedkoper is en dat hij nu denkt
aan een gelimiteerde privé-uitgave. Uit een
brief van begin februari 1961 van Brill aan
Van Wijck blijkt dat ook in Nederland de lief-
de inmiddels wat is bekoeld. Het is de laatste
brief in de omslag. Uit niets blijkt dat Van
Wyck enkele maanden later inderdaad zelf
een privé-uitgave heeft laten verzorgen. Uit
niets in de tekst blijkt dat hij contact met Hij-
mans heeft gehad; de burgemeester en de do-
minee van de NH-kerk worden wel genoemd.
^^tt^Hfllanöi^tatnrfra/^
1£V\«
"f^t
%
PRESENTED BY
Mr. PhiUp Van Wyck
Eigendomssticker en -stempel voorin het boek
Duurstede. Aan dat bezoek is aandacht be-
steed in de Wijkse Courant'. Op 30 juni heeft
hij in het dwarsschip van de Grote Kerk op
de Markt, onder het toeziend oog van burge-
meester Kentie, een bronzen plaquette laten
aanbrengen ter herdenking van dat feit. Te-
zelfdertijd schonk hij het kerkbestuur 1000
gulden voor de restauratie van het kerkorgel.
Afkomst
Cornelis Barentse is, volgens Van Wyck, een
zoon van Berndt Danielse, een rademaker uit
Schalkwijk die in 1637 burger van Wijk bij
Duurstede wordt. Hij huwt aldaar in 1639
Anneken Cornelisdr. van den Engh. De moe-
der van Berndt Danielse was een De Cruijff.
Broers en zusters van Berndt die in Schalk-
wijk achterbleven, droegen de achternaam
De Cruijff. Afstammelingen van Cornelis zijn
zich in de VS Van Wyck gaan noemen. Wel-
licht is hij naar Nieuw Amsterdam geëmi-
greerd omdat daar in 1638 Oloff Stevense
van Cortlandt uit Wijk bij Duurstede al naar
toe was gegaan. De families kenden elkaar,
aangezien Berndt Danielse van de weduwe
Jan Comelisse van Cortlandt een smederij
aan de Markt had overgenomen. Van de ge-
noemde Oloff stammen, alweer volgens Van
Wyck, alle Van Cortlandts in de VS aP. Ter
herinnering aan Oloff heeft Van Wyck tijdens
zijn bezoek eveneens een plaquette in de
Grote Kerk laten aanbrengen. Beide plaquet-
tes zijn nog steeds aanwezig (zie de afbeel-
ding op p. 69).
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
87
-ocr page 88-
Van Cortlandt
In zijn epiloog besteedt Van Wyck, ten dele
vragenderwijs, aandacht aan Van Cortlandts in
onder meer Utrecht en aan een Kortland in
Rotterdam. Tijdens het lezen daarvan kreeg ik
een gevoel van herkenning, van 'hé, dat heb ik
eerder gezien'. Gelukkig heb ik van mijn ei-
gen archief een computer-inventaris en na eni-
ge ogenblikken blijkt dat mijn gevoel me niet
heeft bedrogen. Ooit heb ik bij een antiquari-
aat in Haarlem op de kop getikt de doorslag
van een getypte, twee pagina's tellende in het
Engels gestelde notitie van de hand van W.
Wijnaendts van Resandt, gedateerd 26 novem-
ber 1962. De notitie is getiteld 'Van Cortlandt
(Wijk bij Duurstede, Utrecht)'. Het is het re-
sultaat van een betaalde opdracht van een niet
nader genoemde opdrachtgever Hij zegt daar-
in dat met de dood van Steven van Cortlandt,
mogelijk in Utrecht, de mannelijke lijn van dit
geslacht in Nederland blijkbaar is uitgestor-
ven. Hij gaat ook in op een Kortland in Rot-
terdam en zegt dat deze niets met de Van
Cortlandts uit Wijk bij Duurstede van doen
heeft. Wat een toeval (of niet?)! Het kan niet
anders dan dat de onbekende opdrachtgever
Philip van Wijck is! Niet zo vreemd overigens
omdat Wijnaendts van Resandt gerelateerd
was aan het Centraal Bureau voor Genealogie
waaraan Van Wyck, zoals hij zelf memoreert,
betaalde onderzoeksopdrachten had verstrekt.
Wijkenaren over zee
Het bezoek aan Wijk bij Duurstede heeft veel
indruk op Van Wyck gemaakt: 'The feeüng of
a past continuity with Wijck (sic) bij Duurste-
de, because it was the home of my ancestry in
the early seventeenth century, is very real to
me and has grown as I have visited and revisi-
ted the ancient little city' (Epilogue, 2). Uitge-
breid gaat hij dan ook in op de sociaal-econo-
mische achtergrond van de Van Wijcks en de
Van Cortlands. Bovendien put hij zich uit in
het aangeven van historische links tussen die
stad en de rest van de wereld. Naast de Van
Wijcks en de Van Cortlandts in de VS, wijst hij
er op dat de meeste Van Wijks in Zuid-Afrika
ook afstammen van iemand uit Wijk bij Duur-
stede. In dat laatste geval zou het gaan om
Arie van Wijk - wiens grootvader Roelof rond
1600 in Wijk bij Duurstede zou zijn geboren -
die circa 1688 in de Kaapkolonie aankwam.
Van Wyck besteedt ook aandacht aan de Wijkse
(notaris)familie Van Sandick waarvan sinds
1694 een aantal leden commissaris/eigenaar
was van plantages in Suriname'. Hij had dieper
kunnen in gaan op het feit dat het voorgeslacht
van Jan van Riebeeck, stichter van de Kaapko-
lonie in 1652, afkomstig is van de hofstede
Riebeeck (nu de Kleine Melkweg aan de Lang-
broekseweg 2-4) te Wijk bij Duurstede^ Ook
had hij kunnen ingaan op Nicolaas Schaghen,
geboren aldaar in 1644, vertrokken naar de
Oost, en ondermeer gouverneur van Malakka.
Later was Schaghen gouverneur van Ambon al-
waar hij in circa 1690 op het eiland Honimoa
(nu Saparua) het nog bestaande VOC-fort
Duurstede heeft gebouwd'. Overigens is het
opvallend hoeveel mensen uit dit gebied in de
zeventiende eeuw over zee zijn gegaan. Kemp
heeft op verzoek van een Van Schaick te New
York onderzoek gedaan naar de achtergrond
van een twintigtal hoofdzakelijk uit Bunnik en
Houten afkomstige kolonisten die zich in de
eerste helft van die eeuw ten noorden van
Nieuw Amsterdam hadden gevestigd. In ieder
geval via één van hen was er een relatie met de
al genoemde Oloff Stevensse van Cortlandt''.
Ten slotte
Het is heel verassend hoe je via zo'n modern
medium als internet en via een omzwerving
over de gehele wereld eigenaar wordt van een
met liefde in privé-beheer uitgegeven boek, een
boek dat mij alleen al daardoor nog meer be-
wust maakt van, zoals Van Wyck dat noemt,
'the feeling of a past continuity' met in dit ge-
val ons beider 'voorvaderlijk gebied'.
Dr. A.A.B, van Bemmel is sociaal geograaf,
woonachtig in Wijk hij Duurstede en werkzaam
in Den Haag als senior adviseur hij de Vereni-
ging van Hogescholen, de HBO-raad. Zijn his-
torisch onderzoek richt zich vooral op Cothen
en het Kromme-Rijngebied.
Noten
1 Zaterdag 2 juli 1960: Streekarchivariaat Kromme-Rijn-
gebied - Utrechtse Heuvelrug (SAKRUH), Collectie
Wijk.se Courant. Met dank aan mw. B. van Nimwegen-
Seggelink.
88
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 89-
2     SAKRUH, Collectie en Archief Hendrik Hijmans, 3.
Met dank aan mw. R. van der Eerden-Vonk.
3     G. Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou: twee Suri-
naamse plantages 1720-1870.
Dordrecht, 1989.
4     Z. van Doorn, 'Riebeeck". In: De Nederlandsche
Leeuw. S4 0961).
169-187.
5     M. Donkersloot-de Vrij, 'Plattegrond der Vesting Duur-
stede'. In: Tuuen Rijn en Lek. 27 (1993-3), 24-27;
C.J.G.L. van den Berg van Saparoea, 'De Tragedie op
het Eiland Saparoea in het jaar 1817 tijdens den Op-
stand in de Molukken. Waarin is opgenomen het boei-
end relaas van den eenigen, bij den moord in het Fort
Duurstede gespaarden ooggetuige, den kleinen Nean'.
In: BKL 104 (1948-2/3), 237-336.
6 M.S.F. Kemp, 'Krommerijners in de nieuwe wereld.
Een onderzoek naar de achtergrond en onderlinge ver-
wantschap van vroege kolonisten in Nieuw Nederland
(voornamelijk Rensselaerswijck), afkomstig uit het
Utrechtse Krommerijngebied'. In: De Nederlandsche
Leeuw,
109 (1992), 405-433.
Boeken
Het geslacht In den Eng
H.J.M. Klute, Het geslacht In den Eng. Leer-
dam 2000 ( uitgegeven in eigen beheer; 184
blz., geïll.)
Op 24 november 1524 stichtte Gerrit Jacobs-
zoon in den Engh een vicarie op het altaar van
Sint Maria en Barbara in de kerk van Sint Jan
Baptist te Wijk bij Duurstede. De stichter gaf
aan daarmee een voornemen van zijn voorva-
deren uit te voeren. Een eind 16de-eeuws af-
schrift van de stichtingsakte bevindt zich in het
archief van het Stadsbestuur Wijk bij Duurste-
de 1300-1810'. De vicarie werd begiftigd met
7,5 morgen en een akker land onder Wijk en
een rente uit een huis in de Achterstraat.
De opbrengsten hiervan dienden ter bekosti-
ging van het lezen van drie missen per week.
Na het lezen van de mis diende de priester zich
te begeven naar de graven van Dirck Baers,
Jan van Leut, jonkvrouw Willam Baers en hun
ouders, 'desgelijks zall die priester nog gaen
nae sijnre missen te graeve van mijnen
(= Gerrit Jacobs in den Engh) ouders alzo
vader ende moeder ende nae mijnre doot tot
mijnen graeve en mijnre huijsvrouws...'.
Het coUatierecht, dat wil zeggen het recht om
een dienstdoende pastoor aan te stellen en de
overige revenuen van de vicarie te genieten,
bleef nog tol circa 1785 in het bezit van de
Schalkwijkse tak van de familie In den Engh.
Alle thans nog in Nederland levende In den
Enghen blijken af te stammen van een Jan in
den Engh die van 1820 tot 1891 leefde te
Beesd. Hij behoorde tot de Schalkwijkse tak
waarvan achtereenvolgende leden van circa
1620 tot 1785 molenaar waren op de korenmo-
len aan de Heul.
In een attestatie op 18 april 1643 voor notaris
Gerard Vastert te Utrecht verklaarde de 63- of
64-jarige Joost Aerts in den Engh in Wijk bij
Duurstede te wonen, 'wesende oudste nagela-
ten soone van Aert Jacobs in den Engh, die
soone was van Jacob Gerrits in den Engh,
soone van Gerrit Jacobs in den Engh fundateur
van zekere vicarie op Sint Maria en Barbara
altaar in de kerk van Sint Johan Baptist tot
Wijck geconstitueert volgens fundatiebrief
daarvan
sijnde in date 1524 en 24 november'l De af-
stammingslijn uit Gerrit Jacobs in den Engh
wordt daarmee duidelijk bevestigd. (Deze at-
testatie is een vondst van de recensenten.)
De auteur heeft getracht de stamreeks met drie
generaties in mannelijke linie verder op te voe-
ren door de gebroeders Dirck Baers en Jan van
Leut en hun zuster jonkvrouw Willam Baers in
die linie te koppelen aan de stichter van de
vicarie. Een verwantschap via een vrouwelijke
linie lijkt echter meer voor de hand te liggen.
In het boek worden per generatie de afstam-
melingen in mannelijke lijn van de genoemde
Gerrit Jacobszoon uitgebreid beschreven
waarbij af en toe ook de 'grote', vaderlandse
historie ter sprake komt. De schoolkennis
komt op die manier te pas om de 'kleine' ge-
schiedenis van de In den Engen tot leven te
brengen. Daarnaast bevat het boek veel fami-
liefoto's en afbeeldingen van oude kaarten en
akten en van Wijkse gebouwen. Aan het eind
volgt de genealogie van de familie waarin alle
naamdragers In den Eng en hun partners nog
eens in het kort de revue passeren. Opvallend
is de fraaie gekleurde omslag met de kaart van
Jacob van Deventer uit circa 1563 met daarop
de hoerenhof stede 'Den Engh' te Wijk bij
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2(X)1)
89
-ocr page 90-
Duurstede. Het is jammer dat het boek niet
voorzien is van een namenindex waarmee
(aanverwante) personen makkelijk zijn terug
te vinden. Dat zal voor familieleden de pret
niet drukken. Zij zullen de boeiende informa-
tie over hun voorouders zeker weten te waar-
deren.
Noten
1     Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug, Stadsbestuur Wijk bij Duurstede 1300-
1810,522.
2     Het Utrechts Archief. Notariële Archieven stad
Utrecht 1560-190.5, U Ü21a010.
Casper van Burik en Kees van Schalk
Varia
Presentatie Leenrepertorium
Op 15 november 2001 werd, als eerste geza-
menlijke uitgave van de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek' en Uitgeverij Verloren in
Hilversum, deel zes in de Historische Reeks
Kromme-Rijngebied feestelijk gepresenteerd.
Het betreft het Repertorium op de lenen van
Gaasbeek
door Jacob Kort. De goed bezochte
presentatie vond plaats in het oude stadhuis
van Wijk bij Duurstede op de Markt. Na korte
toespraken van Peter de Wit, bestuursvoorzitter
van de Historische Kring, Ad van Bemmel, die
namens de redactie de uitgave heeft begeleid,
en de auteur Jacob Kort zelf, overhandigde de
laatste het eerste exemplaar van zijn boek aan
de Wijkse burgemeester, Guus Swillens. Deze
sprak in zijn dankwoord ondermeer zijn verba-
zing uit over het feit dat van de 70.000 inwo-
ners van het Kromme-Rijngebied er slechts
450 lid van de Historische Kring waren. Als
nieuwe inwoner van Wijk bij Duurstede en
binnenkort Cothen leverde hij een persoonlijke
bijdrage aan de bloei van de vereniging door
zich als lid aan te melden.
Zoals in de aan de leden toegestuurde aanbie-
dingsfolder beschreven, is het boek in de boek-
handel of bij de uitgever (Uitgeverij Verloren,
Postbus 1741, 1200 BS Hilversum, www.ver-
loren.nl) te koop voor ƒ 19,90. De volledige ti-
tel luidt: J.C. Kort, Repertorium op de lenen
van Gaasbeek. De hofsteden Abcoude (1270-
1664), Wijk (1355-1664), Woudenberg (1368-
1648) en het leenhof van Simon en Hendrik
van Haarlem (1388-1650).
Houten- Hilver-
sum, 2001. Historische Reeks Kromme-Rijn-
gebied 6 (ISBN 90-6550-676-4).
Ria van der Eerden
Sandebruggetje te Cothen behouden
Na een langdurige discussie heeft de gemeen-
teraad van Wijk bij Duurstede een wijs besluit
genomen. Het Sandebruggetje te Cothen wordt
niet gesloopt maar opgeknapt. Bovendien blijft
het toegankelijk voor voetgangers. Het aan de
noordkant van het dorp gelegen bruggetje over
de Kromme Rijn vormt vanouds één van de
drie overgangen aldaar over die rivier. Het
wordt al in 1459 genoemd (J.C. Kort, Reperto-
rium op de lenen van Gaasbeek,
2001, 79).
Eertijds gebruiken de bewoners van het Cothen
het bruggetje vooral om naar hun akkers aan
de andere kant van de Kromme Rijn te gaan.
Die akkers lagen - heel toepasselijk - in het
Overtijnseveld (1336). En is dat nog steeds
precies wat de bewoners van het dorp willen
doen: naar de overkant wandelen.
Auteur Jacob Kort (links) overhandigt het eerste exem-
plaar van het boek aan de burgemeester van Wijk bij
Duurstede, Guus Swillens (foto Marijke Dekker)
I
I
Ad van Bemmel
90
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
-ocr page 91-
Inhoudsopgave en index jaargang 35 (2001)
Inhoudsopgave
Jaargang 35-1/2 (maart/juni 2001)
In Memoriam Ina van der Wiele-Pasterkamp. 1
In Memoriam Antoon de Wit. 1
* Artikelen:
Nimwegen-Seggelink, E. van. De oude wasserij
Langs de Wal in Wijk bij Duurstede. 2-22
Sarfatij, H., De Ridder van Wijk. Een tinnen
ruiterfiguurtje van omstreeks 1300. 23-33
*  Boeken:
Schalkwijks dialectwoordenboek, door A^. van
der Sijs.
34
* Varia:
Korte stukjes gevraagd. 35
Nogmaals de peilsteen in Werkhoven. 35
Internetsite over archeologie in Houten. 36
Jaargang 35-3 (september 2001)
* Artikelen:
Bemmel, A.A.B, van. Historische grenspalen in
het Kromme-Rijngebied: een inventarisatie.
37-45
Uppelschoten, R, Burg- en valknamen: sleutels
tot het middeleeuwse Odijk? 46-50
Bemmel, A.A.B, van, Cothen op foto's uit 1916
en 2001. 51-54
Nimwegen-Seggelink, E. van. Opgeruimde Ko-
ninginnefeesten in Wijk bij Duurstede. 55-57
Jaarverslagen van de Historische Kring over
2000. 58-64
* Varia
Een interessant weggetje in Bunnik. 65
Transcriptie Wijkse overledenen. 66-67
Vierde historische vaartocht met de 'Kapitein
Kok'. 67-68
'Thuis in de bodem van Houten'. 68
Nieuwe Internetwebsites. 68
Vacature penningmeester. 68
Jaargang 35-4 (december 2001)
* Artikelen:
Eerden, P. C. van der. De memoriesteen voor
Samuel Gijsberts in de Grote Kerk te Wijk bij
Duurstede. 69-76
Schip, A.S.M, van, Aan kasteel Heemstede zat
een aardig schroefje los. 77-81
Uppelschoten, R, Reparatie van de molen van
Beverweerdin 1715. 82-85
Bemmel, A.A.B, van, Hijmans' boek over Wijk
bij Duurstede uit 1951 in het Engels. 86-89
*  Boeken:
Het geslacht In den Eng, door CA. van Burik
en C. van Schaik.
89-90
* Varia:                                                        ;:
Presentatie Leenrepertorium. 90
Sandebruggetje te Cothen behouden 90
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
91
-ocr page 92-
Index van namen en zaken
Vermeld worden: jaargang-aflevering en tussen
haakjes de pagina's.
Leenrepertorium 35-4 (90)
M
memoriestenen 35-4 (69-76)
molens 35-4 (82-85)
N
Nimwegen-Seggelink, E. van 35-1/2 (2-22),
35-3 (55-57)
O
Odijk 35-3 (46-50)
onderwijs 35-4 (91)
appliques 35-1/2 (23-33)
archeologie 35-1/2 (23-33; 36), 35-3 (63-64;
68), 35-4(77-81)
archieven 35-3 (66; 68)
B
Bemmel, A.A.B, van 35-3 (37-45; 51-54), 35-
4 (86-89)
Beverweerd (molen) 35-4 (82-85)
blekerij 35-1/2 (2-22)
Bunnik 35-3 (65)
burg- en valknamen 35-3 (46-50)
Burik, CA. van 35-4 (89-90)
peilstenen 35-1/2(35)
penningmeester 35-3 (61-62; 68)
Cothen 35-3 (51-54), 35-4 (90)
D
dialectwoordenboek 35-1/2 (34)
E
Eerden, P.C. van der 35-4 (69-76)
Eng, In den 35-4 (89-90)
G
genealogie 35-3 (66-67), 35-4 (89-90)
grenspalen 35-3 (37-45)
Grote Kerk 35-4 (69-76)
H
Heemstede, kasteel 35-4 (77-81)
historische vaartochten 35-3 (67-68)
Hijmans, H. 35-4 (86-89)
Houten 35-1/2 (36), 35-3 (68), 35-4 (77-81)
I
In Memoriam 35-1/2(1)
Intemetwebsites 35-1/2 (36), 35-3 (68)
ruiterfiguur (applique) 35-1/2 (23-33)
Samuel Gijsberts 35-4 (69-76)
Sandebruggetje 35-4 (90)
Sarfatij, H. 35-1/2(23-33)
Schaik, C. van 35-4 (89-90)
Schalkwijk 35-1/2 (34)
Schip, A.S.M, van 35-3 (63-64), 35-4 (77-81)
schroef blokvijzel 35-4 (77-81)
Sijs, N. van der 35-1/2 (34)
transcripties 35-3 (66-67)
U
Uppelschoten, R. 35-3 (46-50), 35-4 (82-85)
veldnamen 35-3 (46-50)
W
wasserij 35-1/2(2-22)
Werkhoven 35-1/2 (35), 35-4 (82-85)
Wiele-Pasterkamp, Ina van der 35-1/2 (1)
Wit, Antoon 35-1/2(1)
Wijk bij Duurstede 35-1/2 (2-22; 23-33), 35-
(55-57; 66-67; 67-68), 35-4 (69-76; 86-89)
jaarverslagen 35-3 (58- 64)
K
kastelen 35-4 (77-81)
kerken 35-4 (69-76)
Koninginnefeesten 35-3 (55-57)
Het Kromme-Rijngebied, 35-4 (2001)
92