-ocr page 1-
Een familie Van Beverweerdt alias Van Werckhoven
alias Van Malsen(?). Een zoektocht in de archieven
naar smeden en een rentmeester
CasperA. van Burik*
Inleiding
In het begin van de zeventiende eeuw duikt in
de stad Utrecht en daarbuiten een aantal perso-
nen op met de naam Van Beverweerdt. Gijsbert
Dircksz van Beverweerdt was smid in Wijk bij
Duurstede. Waarschijnlijk in Culemborg
weerdts als "kapstok" fungeren om de genealo-
gische praktijk aan "op te hangen". Toegespitst
op de zeventiende-eeuwse situatie in het
Kromme-Rijngebied en de stad Utrecht geef ik
"een kijkje in de keuken" van de genealoog.
Na enige basisinformatie over naamgeving be-
spreek ik een aantal archiefbronnen en schets-
matig hun sociale- en economische achter-
grond. De praktijk van alledag en enkele tips
komen aan de orde in de paragraaf "Het onder-
zoek", waarna een en ander toegepast wordt
bij de beschrijving van de genealogische pro-
blemen die het onderzoek naar de Van Bever-
weerdts met zich meebracht. Aan het eind van
het artikel volgen enkele overwegingen bij het
publiceren van onderzoeksresultaten gevolgd
door een genealogie Van Beverweerdt. Dat wil
zeggen een opstelling van de familie conform
de regels voor genealogische publicaties. Dit
alles met het doel de lezer enigszins wegwijs
te maken in de mogelijkheden voor eigen ge-
nealogisch onderzoek in het Kromme-Rijnge-
bied.
Naamgenoten
Dat Gijsbert-, Elias- en Jan van Beverweerdt
aan elkaar verwant waren stond bij voorbaat
beslist nog niet vast. Op het eerste gezicht le-
ken zij weinig met elkaar van doen te hebben
behalve dat zij allen een vader hadden die
Dirck heette en kennelijk uit Beverweerd af-
komstig waren. Dat was althans in de zeven-
tiende eeuw een veelvoorkomend verschijnsel.
Wanneer iemand zich ergens vestigde kreeg hij
veelal de naam van de herkomstplaats als ach-
ternaam, of beter gezegd: iemand werd met die
naam door anderen zo aangeduid. In het
Utrechtse gingen tot in de zeventiende eeuw
veel mensen zonder achternaam door het le-
ven. Naast de voornaam gebruikte men een pa-
troniem, de voornaam van de vader met daar-
"De sniit" door Jan Luiken (uit: Het menselyk Bedrijf,
Haarlem. 1987, nr. 28)
woonde Elias Dircksz van Beverweerdt en Jan
Dircksz van Beverweerdt was smid in Utrecht
in 't Wijstraat. De laatste had zelfs een bijna
naamgenoot die hetzelfde beroep in dezelfde
buurt uitoefende. Deze Van Beverweerdts wek-
ten reeds jaren geleden mijn genealogische be-
langstelling: zijn zij in enig familieverband te
plaatsen?
In dit artikel zal ik proberen deze vraag te be-
antwoorden. Daarnaast zullen de Van Bever-
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 2-
aan toegevoegd "zoon" of "dochter". Tussen de
voornaam van de vader en het woord "zoon"
of "dochter" werd de "s" van de tweede naam-
val geplaatst zodat bijvoorbeeld de namen
Claes Gerritszoon en Maria Adriaensdochter
ontstonden die weer afgekort werden tot Claes
Gerritsz(n) en Maria Adriaensd(r) of eenvou-
dig Maria Adriaens.
Aanvankelijk gebruikte "het gewone volk" al-
leen de voornaam, soms aangevuld met het be-
roep (Claes die wollewever) of een ander per-
soonlijk kenmerk. In de middeleeuwen ont-
wikkelt zich het patroniem. In de zestiende
eeuw tot aan circa 1650 waren in Utrecht ter
nadere identificatie ook dubbele patroniemen
in gebruik zoals Claes Gerrit Claesz. Claes
Gerritsz was een zoon van Gerrit Claesz.
Een achternaam werd pas noodzakelijk nadat
er zoveel Jan Pieterszonen en Claas
Hendrickszonen etc. in een gemeenschap
woonden dat deze niet langer enkel door een
patroniem van elkaar waren te onderscheiden.
Uiteraard was dat in een grote gemeenschap
eerder het geval dan op het platteland. Zo ko-
men in Utrechtse archiefstukken veelvuldig
vergelijkbaar samengestelde namen als Claes
Gerritsz van Bemmel voor (ook wel aangeduid
als Claes Gerrit van Bemmelsz(n)). In de loop
van de achttiende eeuw ontstond tenslotte de
naam zoals wij die nu kennen: Claas van
Bemmel.'
Naast herkomstnamen kwamen in de zeven-
tiende eeuw ook achternamen voor die ont-
leend waren aan het beroep (de Boer, Smid) of
aan een bijzonder kenmerk (de Schele, de
Bruin). In veel gevallen versteende ook het pa-
troniem en werd het patroniem zo (in een ver-
basterde vorm) een va.ste achternaam (Janssen,
Pieters).
Gedurende de zeventiende eeuw, zeker in de
eerste helft, lag de naam ook niet vast. De ach-
ternaam kon bijvoorbeeld wijzigen van een
"herkomstnaam" in een "beroepnaam". Of de-
zelfde persoon werd zowel met als zonder ach-
ternaam, dus slechts met patroniem, aange-
duid. In het vervolg van dit artikel komt nog
ter sprake dat de Van Beverweerdts ook wel
Van Werckhoven werden genoemd, naar een
groter herkomstgebied. Beverweerd behoort
immers tot Werkhoven.
Bij families met een naam vergelijkbaar met
Van Beverweerdt zou ook nog een andere ver-
gissing kunnen worden gemaakt. Vele jaren
voordat Gijsbert-, Elias- en Jan Dircksz van
Beverweerdt ten tonele verschenen en ook na-
dien komen reeds personen voor met de naam
Van Beverweerdt. Het betreft leden van een
sinds de middeleeuwen riddermatige familie of
families die op de één of andere wijze een
band hadden met het Huis Beverweerd in
Werkhoven-. De Van Beverweerdts staan hierin
niet alleen. Zo zijn wel meer voorbeelden te
noemen waarbij burgerlijke en adellijke naam-
genoten geen familie van elkaar bleken te
zijn'.
Het zal inmiddels duidelijk zijn dat door de
losse gewoonte van naamgeving mensen met
dezelfde achternaam absoluut niet aan elkaar
verwant behoeven te zijn. Bijna het tegenover-
gestelde van deze bewering is echter ook van
toepassing: mensen met (een klein) verschil in
naam kunnen wel degelijk familie van elkaar
zijn. Zo'n verschil kon uiteraard in de loop der
jaren makkelijk ontstaan. Bijvoorbeeld door
het gebrek aan uniformiteit in spelling, door
een verschil in interpretatie van de herkomst of
doordat degene die de naam noteerde eenvou-
dig letterlijk opschreef wat hij hoorde. Zo zou,
om maar eens een paar voorbeelden te noe-
men, van families die nu door het leven gaan
met namen als Van Rensoever en Van Rijnsoe-
ver, De Kruif en Cruijf of Van Schayck en Van
Schalk op enig moment in het verleden best
wel eens verwantschap kunnen worden aange-
toond.
Ter afsluiting van deze paragraaf over naamge-
noten volgen enkele opmerkingen over vemoe-
ming. Het verschijnsel om kinderen naar fami-
lieleden, in eerste instantie de grootouders, te
vernoemen was tot in de twintigste eeuw bijna
algemeen gebruik. Per landstreek hanteerde
men verschillende "regels". Soms kwam een
grootouder pas na overlijden in aanmerking of
was de familie van moederskant eerder aan de
beurt dan die van vaderskant. Hoe dit ook zij,
zijn de "regels" eenmaal bekend dan kan de
genealoog deze gewoonte voor zijn bewijsvoe-
ring gebruiken. In het Utrechtse kwam tot in
de zeventiende eeuw vernoeming met naam en
achternaam voor. Een kind kreeg zo exact de-
zelfde naam en toenamen als degene naar wie
het vernoemd was. Dat dit tot verwarring kan
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 3-
leiden zal duidelijk zijn. Patroniem en achter-
naam van het kind komen dan niet meer over-
een met de voornaam en achternaam van de
vader Soms leidde het strikt hanteren van de
vemoemingsregels ertoe dat in één gezin twee
of meer kinderen met dezelfde voornaam door
het leven gingen. In zulke gevallen gebruikte
men de toevoegingen "de oude", "de oudere"
of "de oudste" respectievelijk "de jonge", "de
jongere" of "de jongste" om de kinderen van
elkaar te onderscheiden^ De broers Jan
Dircksz de oudste en Jan Dircksz de jongste
zullen in het vervolg van dit artikel nog uitvoe-
rig ter sprake komen.
Archiefbronnen
Wat zoeken genealogen in archieven? Het ant-
woord op die vraag zou kunnen luiden: gene-
alogen zijn op zoek naar bewijzen dat perso-
nen aan elkaar verwant zijn en streven naar zo-
veel mogelijk gegevens zodat personen tot le-
ven komen. Welke bronnen zijn interessant en
waar zijn die bronnen te vinden zijn de vragen
die vervolgens opkomen. Beperken we ons tot
het archief dan is de vraag over de vindplaats
het makkelijkst te beantwoorden. Behoudens
enkele particuliere archieven zijn archiefbron-
nen (in bewaring) overgedragen aan archiefbe-
waarplaatsen. Krachtens de Archiefwet (1995)
zijn zij daar (met enkele beperkingen) voor het
publiek raadpleegbaar. Voor het onderzoeksge-
bied waar het in dit artikel om draait zijn met
name Het Utrechts Archief (HUA) in Utrecht
en het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied
- Utrechtse Heuvelrug (SAKRUH) in Wijk bij
Duurstede van belang.
De vraag welke bronnen interessant zijn, is
veel minder eenvoudig te beantwoorden. Deze
vraag houdt iedere archiefbezoeker als het wa-
re zijn levenlang bezig. Brieven of dagboeken,
zogeheten egodocumenten, zijn van hand-
werkslieden zoals de Van Beverweerdts maar
zelden overgeleverd. De onderzoeker is aange-
wezen op documenten die betrekking hebben
op de zakelijke kant van het leven. Daarin ver-
schilde het leven destijds niet met de huidige
tijd. Ook nu worden belangrijke (financiële)
gebeurtenissen immers vastgelegd in allerlei
akten.
Veel genealogen zijn geneigd zich te beperken
tot de kerkelijke doop-, trouw- en begraafboe-
ken. In deze dtb-registers zijn weliswaar de
elementaire gegevens over voorouders te vin-
den, voor zover de registers zijn aangelegd en
bewaard gebleven. Maar om voorouders "te la-
ten leven" staat ons nog menig andere bron ter
beschikking. Hieronder laten we een aantal ar-
chiefbronnen de revue passeren.
Rechterlijke archieven
Tot 1795 (de Franse bezetting) was de rechter-
lijke organisatie op geheel andere wijze gere-
geld dan tegenwoordig. De plaatselijke over-
heid, gevormd door schout en schepenen, had
naast haar bestuurstaken, vergelijkbaar met de
huidige overheid, ook een rechtsprekende taak
en de bevoegdheid om rechtshandelingen van
burgers te registreren. De zorg voor verweesde
kinderen was een taak die de overheid even-
eens vanouds uitvoerde. Voor de stad Utrecht
leverde dat het uitgebreide archief van de
momboirkamer^ op. Voogdijstellingen en pa-
pieren van boedels waarbij minderjarige
(half)wezen betrokken waren, zijn in dit ar-
chief te vinden.
De rechtsprekende taak van de plaatselijke
overheid omvatte zowel (kleine) criminele za-
ken, waarbij de schout als aanklager optrad,
als civiele zaken, geschillen tussen burgers on-
derling. De bevoegdheid om rechtshandelingen
te registreren leidde tot de vrijwillige recht-
spraak. Niet alleen de overdracht van onroe-
rend goed en schuldbekentenissen met de regi-
stratie van de bijbehorende plechten (= hypo-
theken), maar ook testamenten en procuraties
(volmachten) behoren tot de vrijwillige recht-
spraak. Procuraties vormen altijd een interes-
sante bron omdat niet zelden een hele familie
komt opdraven om een medefamilielid of een
derde te machtigen namens hen rechtshande-
lingen te verrichten.
Helaas zijn de archieven van de dorpsgerech-
ten in het Kromme-Rijngebied (SAKRUH) bij
lange na niet volledig bewaard gebleven. Dit in
tegenstelling tot het stadsarchief van Utrecht
(HUA) en het stadsgerecht van Wijk bij Duur-
stede (SAKRUH) waarin de voormalige taken
van de overheid uitgebreid zijn terug te vin-
den.
Kwamen partijen niet tot overeenstemming
voor het plaatselijke gerecht dan bestond de
mogelijkheid om voor het Provinciale Hof in
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 4-
den in de zeventiende eeuw de dijklasten om-
geslagen naar gelang de omvang van het
grondbezit. Dit leverde een registratie op van
vele percelen land waarvan vaak de opeenvol-
gende eigenaren en gebruikers, waaronder me-
nig stedeling, door de jaren heen zijn te vol-
gen. Ten behoeve van de dijkbewaking in tij-
den van nood werden de ingelanden (bewo-
ners) op monsterrollen genoteerd. Enkele mo-
mentopnamen van de complete mannelijke be-
volking van 18 jaar en ouder van enkele ge-
rechten zijn zo bewaard gebleven''. Het spreekt
voor zich dat de uitvoerige registratie van de
waterschappen nu een rijke bron is voor onder-
zoekers'".
Notarissen
Wegens het ontbreken van een sociaal vangnet
van overheidswege was de familie in het verle-
den van groot belang voor economische zeker-
heid. Niet slechts de naaste familie, maar ook
de maagschap zoals historici wel zeggen, een
cluster van families die onderling aan elkaar
verwant waren en elkaar de bal toespeelden.
Bij belangrijke financiële transacties waar par-
tijen voor advies werden bijgestaan sprak men
al gauw over "mijne neve" als volgens huidig
begrip slechts een zeer ver familielid werd be-
doeld. Wanneer de ouders waren overleden
verleende de familie, "de vrunden en maegen",
toestemming voor een huwelijk want aan het
sluiten van een huwelijk lagen in de zeventien-
de eeuw vooral economische overwegingen ten
grondslag. Wee degene die tegen de wil van de
familie in het huwelijk trad. Hem of haar
wachtten zware financiële sancties. De vele
akten van huwelijkse voorwaarden die in de
notariële archieven zijn te vinden, waren een
uitvloeisel van die economische overwegingen.
Omdat familieleden met de aanstaande echte-
lieden bij de notaris mede verschenen komen
die akten nu weer van pas voor genealogisch
onderzoek.
Natuurrampen, epidemieën en ernstige ziektes
lagen in het verleden voortdurend op de loer.
De geneeskunde stond nog in de kinderschoe-
nen of misschien wel beter gezegd "lag nog in
de luiers". Geen wonder dat de grote pestepi-
demie in 1636 een groot gedeelte van de be-
volking wegvaagde. Die onzekerheid over le-
ven en dood dreef mensen als het ware naar de
Utrecht (HUA) in appèl te gaan. Ook sprak het
Hof in Utrecht recht in zware criminele zaken
en registreerde het rechtshandelingen van bur-
gers. Het omvangrijke archief van het Hof van
Utrecht is zodoende een rijke bron die zeker
bij het onderzoek betrokken moet worden.
Grondbezit en grondgebruik
De samenleving was in de zeventiende eeuw
sterk agrarisch georiënteerd. Niet alleen op het
platteland speelde de landbouw een belangrij-
ke rol maar ook de stad was voor een belang-
rijk deel afhankelijk van de agrarische sector.
Uiteraard voor de voedselvoorziening, maar
ook handel en nijverheid waren grotendeels
gebaseerd op landbouwproductie en bovendien
hadden stedelingen vaak land in bezit. Hand-
werkslieden in de stad bewerkten ook land
naast hun dagelijkse werkzaamheden. Grond
was zodoende een belangrijke economische
factor en waar grond is daar is registratie.
Landbezit en landgebruik werden geregistreerd
voor belastinginning, voor verpachting en voor
bewijs van eigendom.
In Utrecht waren tot het einde van de achttien-
de eeuw de Provinciale Staten als opvolger van
de bisschop en de vijf kapittels dè grootgrond-
bezitters^ Zij gaven hun enorme landbezit in
het Kromme-Rijngebied in (erf)pacht of in
leen uit aan de plaatselijke bevolking^ Bij be-
lening is in veel gevallen sprake van jarenlang
opeenvolgend gebruik door dezelfde familie.
Uiteraard is die gewoonte nu een belangrijke
bron om verwantschap aan te kunnen tonen*.
De archieven van de kapittels bevatten verder
onder meer de rekeningen waarin jaarlijks de
opbrengst van het land met de gebruikers werd
geregistreerd. De archiefstukken van de Staten
van na 1580 die betrekking hebben financiële
zaken zijn ondergebracht in het archieffonds
"Financiële Instellingen" (HUA). Hierin zijn
naast de rekeningen, pachtcontracten e.d. ook
de kohiers voor belastinginning van de Staten
te vinden.
Water- en heemraadschappen hadden de zorg
voor dijken en de stand van het water. Dit wa-
ren de eerste organisaties waarin burgers zich
verenigden en door hun gezag verplichtingen
konden opleggen. Zij ontstonden reeds in de
middeleeuwen en zijn tot op de dag van van-
daag actief. Voor het beheer van de dijken wer-
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 5-
fl
S^'
'\>-<»-d-VV "^cag ^-^ ƒ
.^,
v^-^-t --r^
o.3<J^>-f'^ -c:3-/^*.+-^'cr 3--jp-^^^?—
;>9t^
1
ai!g> 'tiy^.'
w^
^.V. -^
De tweede bladzijde uit liet testament van Gerrichgen Gerrits van Malsem uit 1682 met de naam van haar zuster als
Maechjen Dircks van Beverweert (HUA, Not.Arch., U lOlaOOl, 29-1-1682)
notaris om een testament te laten opmaken en
de voogdij over hun kinderen te regelen. Bo-
vendien speelden soms religieuze en sociale
motieven een rol om na het overlijden "goede
werken" uit de nalatenschap te bekostigen.
De praktijk van het leven van alledag is een
belangrijke reden waarom het notariële archief
van de stad Utrecht (HUA) nu zo'n rijke bron
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
..r)f
-ocr page 6-
voor onderzoek is. Vanuit het platteland verlie-
pen de vaarroutes voor het vervoer van goede-
ren via Utrecht en boeren kwamen naar de stad
om hun producten op de markt aan de man te
brengen. Wat lag dan meer voor de hand dan
onderweg of na afloop een bezoek aan de no-
taris te brengen. Zo konden in één moeite door
familieaangelegenheden, koopovereenkomsten
en huur- en pachtzaken geregeld worden. Vaak
werd dan dezelfde notaris bezocht omdat deze
ook een openbare functie (schout, secretaris)
in de woonplaats van de betrokkene bekleedde.
Zo'n familienotaris vergemakkelijkt nu weer
het onderzoek. Overigens waren in de zeven-
tiende eeuw ook buiten de stad Utrecht en in
het bijzonder in Wijk bij Duurstede notarissen
gevestigd. Hun protocollen bevinden zich op
het Streekarchivariaat te Wijk bij Duurstede.
Tot voor circa 10 jaar terug was het zoeken in
het Utrechts notarieel archief vooral een kwes-
tie van volhouden. Stuk voor stuk moesten de
boekdelen (protocollen) van notarissen doorge-
bladerd worden. Sinds enkele jaren worden de
protocollen gedigitaliseerd en door een zoek-
functie op de computer (en recent via internet:
www.hetutrechtsarchief.nl) toegankelijk ge-
maakt. Op die manier kan een notariële akte
eenvoudig door intypen van bijvoorbeeld een
achternaam, woonplaats of beroep worden op-
geroepen en afgedrukt.
Utrecht als regionaal centrum
Voor de opzet van dit artikel voert het te ver
om alle bronnen in het archief te behandelen.
Als dat al mogelijk zou zijn gezien de "levens-
lange" zoektocht van de genealoog naar inte-
ressant archiefmateriaal. Speciale vermelding
verdienen wel de genealogische collecties die
Het Utrechts Archief in de loop der jaren heeft
verworven. Met name de collectie Buchel-
Booth is van belang. Deze collectie bevat zes-
tiende- en zeventiende-eeuwse aantekeningen
over Utrechtse families van de vermaarde ge-
nealogen Arnoldus Buchelius en de gebroeders
Cornelis en Abraham Booth. Voor Wijkse fa-
milies is Abraham Booth interessant omdat hij
in de eerste helft van de zeventiende eeuw als
secretaris van Wijk bij Duurstede fungeerde.
Het zal inmiddels duidelijk zijn dat genealo-
gisch onderzoek niet beperkt moet blijven tot
de woonplaats van de betrokkene maar ook de
omgeving en met name een grote stad daarbij
te betrekken. In de zeventiende eeuw kwam
een grote trek van het platteland naar de stad
tot stand waardoor veel (familie)contacten over
en weer ontstonden". Utrecht had bovendien
als bestuurlijk middelpunt met het Provinciale
Hof, de kapittels, markten en het knooppunt
van wegen en vaarroutes een belangrijke eco-
nomische centrumfunctie voor de regio. De ar-
chieven van de kapittels en van het Hof en ook
de notariële archieven zijn al voorbeelden die
een verbreding van het onderzoek rechtvaardi-
gen. En wat te zeggen van de honderden bewo-
ners uit de regio die in de zeventiende en het
begin van de achttiende eeuw in Utrecht eerst
door het gerecht en sinds 1638 door huwelijks-
commissarissen'- hun huwelijken lieten slui-
ten! Niet alleen wanneer het echtpaar zich in
Utrecht wilde vestigen of als bruid of bruide-
gom daar woonde. De betrekkelijke anonimi-
teit in een grote stad had kennelijk zijn voor-
delen. En over huwelijken gesproken, nog een
leidraad: geld trouwde met geld. Met andere
woorden geld- en goederenbezit en maatschap-
pelijke positie van de familie waren doorslag-
gevend bij de partnerkeuze. De opkomst van
de nieuwe, Nederduits Gereformeerde kerk" in
de zeventiende eeuw beïnvloedde de motieven
voor de huwelijkskeuze nauwelijks. Dit had tot
gevolg dat in Utrecht tot in de achttiende eeuw
in alle lagen van de bevolking huwelijken tus-
sen personen van verschillende gezindten
voorkomen.
Het onderzoek
Vroeg of laat stuit de onderzoeker op archie-
ven die wegens de slechte toestand van het
materiaal niet raadpleegbaar zijn of blijkt dat
stukken in de loop der jaren zijn verdwenen.
(Onder archiefbezoekers doen verhalen de ron-
de dat in het verleden de Lek met stapels fo-
lianten zou zijn "gedempt" en over ambtenaren
die met de gedachte "dat is allemaal oud pa-
pier, dat kan wel weg" ruimte voor hun eigen
bescheiden gecreëerd hebben.) In het geval dat
archiefstukken ontbreken is het zaak de moed
niet op te geven: de sport is nu juist om "te
roeien met de riemen die er zijn". Enig door-
zoeken kan uitkomst brengen. In het archief
van het Hof van Utrecht ontbreken bijvoor-
beeld een aantal jaren uit de serie civiele sen-
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 7-
tenties (vonnissen). Om toch procespartijen te
kunnen achterhalen boden de series "de rol" en
de dossiers met civiele processtukken goede
alternatieve mogelijkheden. Met soms de ple-
zierige bijkomstigheid dat getuigen met naam,
woonplaats en leeftijd worden genoemd.
Interessante bronnen achterhalen is ook een
kwestie van ogen en oren open houden: waar
zijn mede-archiefbezoekers mee bezig. Door
contacten met anderen ontstaan altijd weer
nieuwe ideeën voor het eigen onderzoek. Me-
de-genealogen zijn sowieso onmisbaar om het
beeld van voorouders (enigszins) compleet te
krijgen. Al was het maar omdat de bronnen te
talrijk zijn en het leven te kort is om al het ar-
chiefmateriaal zelf te kunnen doorzoeken. Ge-
lukkig is de genealogie nog een vakgebied
waarin menig vrijwilliger zich belangenloos
inzet om bronnen toegankelijk te maken en
waar onderzoeksresultaten meestal ruimhartig
gedeeld worden.
In dit verband mag niet onvermeld blijven dat
met de komst van de computer veel bronnen
niet alleen op papier maar ook digitaal be-
schikbaar zijn gekomen. Regelmatig verschij-
nen CD-ROMs met jaargangen van genealogi-
sche tijdschriften en andere publicaties op his-
torisch gebied. En uiteraard heeft het internet
een ware revolutie in gang gezet. Menig gene-
aloog heeft zijn "stamboom" op een eigen site
geplaatst en zoekfuncties en "portals" verwij-
zen naar genealogische en aanverwante sites
waar gegevens gedownload of vragen gesteld
kunnen worden. Een waarschuwing is wat dat
betreft hier op zijn plaats: controleer altijd de
gegevens die u van anderen overneemt. Een
vergissing is zo gemaakt. In 2002 openen de
gezamenlijke Utrechtse archiefdiensten een in-
ternetsite waar verwijzingen naar alle archief-
bronnen in de provincie Utrecht zijn op te vra-
gen (www.utrechtsarchiefnet.nl).
De ontsluiting van bronnen door vrijwilligers
en mede-genealogen en de gegevens op CD-
ROM en via internet verkregen, hebben het
voordeel dat het onderzoek niet wordt belem-
merd door het afwijkende handschrift en taal-
gebruik in de zeventiende eeuw. Willen we
echter meer details van voorouders boven wa-
ter krijgen dan is (nog steeds) kennis van het
oude schrift onontbeerlijk. Een cursus paleo-
grafie doet dan wonderen en zeker geldt voor
het lezen van het oude schrift: al doende leert
men. Akten die aanvankelijk onleesbaar waren
blijken dan toegang te geven tot de zeventien-
de-eeuwse leefwereld van onze voorouders.
De verantwoording van bronnen waaruit tij-
dens het onderzoek is geput, de bronvermel-
ding, is aan bepaalde regels gebonden. Nemen
we het archief van de Utrechtse momboirka-
mer als voorbeeld dan dient als eerste de naam
van de archiefbewaarplaats vermeld te worden,
in dit geval Het Utrechts Archief. Na de ar-
chiefbewaarplaats volgt het archieffonds. Dit is
het geheel van bij elkaar horende archiefstuk-
ken. In Utrecht behoort het archief van de
momboirkamer tot het Stadsgerecht 2e afde-
ling. De bronvermelding eindigt met het inven-
tarisnummer waarmee het geraadpleegde ar-
chiefstuk is beschreven, eventueel de bena-
ming van het stuk en indien van toepassing het
folionummer waar het gegeven is te vinden. In
publicaties leidt dat tot de volgende afkorting:
HUA, S.A. Utrecht II, inv.nr. 1385-1 (Besoig-
nes van de momboirkamer), fol. 406/407. De
gebruikte afkortingen worden in een aparte
lijst verklaard.
Bronvermeldingen zijn noodzakelijk om het
onderzoek door anderen te kunnen laten con-
troleren. Dit brengt ons op het onderwerp: be-
wijs in de genealogie. Discussies over dit on-
derwerp zijn steeds te herleiden tot een drietal
vragen:
-in welke gevallen zijn naamgenoten identiek";
-in hoeverre is verwantschap tussen twee of
meer personen aannemelijk;
-wat is de aard van de verwantschap.
Wanneer het familieverband expliciet in een
akte wordt genoemd zal daarover geen discus-
sie ontstaan. Is dat niet het geval dan is voor-
zichtigheid geboden. Een persoon met een pa-
troniem dat overeenkomt met de voornaam van
een ander persoon mag niet zonder meer als
diens kind aangemerkt worden. Slechts uit de
context van de akte of met behulp van andere
gegevens kan dan een al dan niet "harde" con-
clusie over verwantschap getrokken worden.
Om gelijknamige personen te kunnen identifi-
ceren zijn sowieso aanvullende gegevens no-
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
):;■)! .^
-ocr page 8-
dig. Dat over bewijsvoering in de genealogie
al veel is gezegd en geschreven zal niet verba-
zen.
Tot slot een aanbeveling om onderzoek te ver-
gemakkelijken: bereid archiefbezoek goed
voor Zonder hypothese hoe het onderzoek
aangevat kan worden vaart niemand wel. Daar
staat tegenover dat die hypothese bij tijd en
wijle ook weer opnieuw beoordeeld en eventu-
eel herzien moet worden. Dat neemt niet weg
dat ondanks een gerichte werkwijze toevals-
vondsten een belangrijke rol spelen. Dat is ook
een van de leuke aspecten van de genealogie-
beoefening: de spanning van wat op de volgen-
de bladzijde van een dikke foliant zal kunnen
staan, misschien wel de ontknoping van een
reeds lang bestaand genealogisch raadsel. Eén
goede vondst vergoedt ruimschoots een dag
van verder vergeefs zoeken.
De Van Beverweerdts onder de loep geno-
men
Nu de theorie voor genealogisch onderzoek in
het Kromme-Rijngebied en Utrecht is ge-
schetst, wordt het tijd Gijsbert-, Elias- en Jan
Dircksz van Beverweerdt in dat licht te bezien.
Gedurende het onderzoek werden brokstukken
van bewijs gevonden waarvan aanvankelijk de
betekenis nog niet duidelijk was maar die na
nieuwe vondsten hun plaats in de legpuzzel
kregen'\ Het kinderloos overlijden van Jan
Dircksz van Beverweerdt in 't Wijstraat bleek
de clou om de Dirckskinderen Van Bever-
weerdt in gezinsverband te kunnen plaatsen.
Maar laten we eerst eens de Van Beverweerdts
afzonderlijk onder de loep nemen.
Gijsbert Dircksz van Beverweerdt""
Hij werd ook wel Gijsbert Dircksz van Werck-
hoven genaamd en is smid in Wijk bij Duur-
stede. Hij verschijnt in 1601 voor het eerst in
de archieven als hij door het kapittel van Oud-
Munster wordt beleend met "een acker lants in
den Enghe" te Wijk bij Duurstede. (Dat het de-
zelfde persoon betreft blijkt in 1658 uit de op-
volgende belening: Comelis Carel (sic) Ach-
terhout (= Gijsbert's schoonzoon), "door dode
van Gijsbert Dircksz van Werckhoven sijn
huysfrouws vader".) In 1605/1606 is hij onder-
man van het Heilig Sacramentbroederschap te
Wijk bij Duurstede. Gijsbert levert "ijzerwerk"
aan Otto van Leeuwen waarover in 1611 een
geschil ontstaat. Hij huwt met Jacobgen
Cornelisdr de Bije. Een meisje uit een familie
die reeds in de zestiende eeuw in Wijk bij
Duurstede voorkomt. In 1614 koopt Gijsbert
1 morgen land op de Hom te Wijk bij Duur-
stede en in 1631 dient voor het Hof van
Utrecht een kwestie tussen joffer Elysabeth
Pythan enerzijds en Gijsbert Dircksz en Gosen
Gijsbertsz de Bije anderzijds. Kennelijk be-
woonde Gijsbert met de neef van zijn vrouw
een (boeren)hofstede van Elysabeth Pythan.
Het echtpaar Van Beverweerdt-de Bije had
twee dochters:
1. Merrigje van Beverweerdt, trouwt in 1615
Gijsbert Hermensz van Bemmel, burge-
meester van Wijk bij Duurstede. Hij over-
lijdt aan de pest in augustus 1636. In 1638
hertrouwt zij Comelis Caerlen van Achter-
hout die in 1620 i.v.m. zijn nominatie tot
kameraar van Wijk bij Duurstede "goet ende
verstandich" wordt genoemd". In de jaren
daarna is hij schepen en burgemeester van
Wijk bij Duurstede;
'^
/^•t*^/ -^^^i^ i-el^^WS
Gijsbert Dircksz van Werckhoven als ouderman van de
Wijkse Sacramentsbroederschap in 1606 (SAKRUH,
Stadsarchief WbD, inv.nr 628, rekening 1605-1606)
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 9-
2. Geertruydt van Beverweerdt trouwt in 1624
Anthonis Henricksz de Vriendt.
Jan Dircksz de oudste alias Jan Dircksz van
Werckhoven
Grofsmid te Utrecht Achter 't Wijstraat, aan
de westzijde van de Oudegracht, "daer die
roos uuthanght". In 1605 trouwt hij Ariaentje
Alfers, weduwe van Ariaen Cornelisz Ver-
meulen en in 1622 Willemptgen Jans. Na zijn
huwelijk met Willemtgen Jans sluit hij met de
voogden over Ariaentje Alfers' voorkinderen
een akkoord waarbij de voorkinderen uit de
boedel uitgekocht worden. Jan Dircksz de
oudste is samen met Jan Dircksz de jongste in
1626 voogd over het kind van Gijsbert Corne-
lisz van Werckhoven (zie hieronder). In finan-
cieel opzicht gaat het hem op het eind van
zijn leven kennelijk niet voor de wind. In
1630 had hij een schuld van 100 gulden aan
jonker Daniël van den Berch in Langbroek,
terwijl hij in de vier jaren daaropvolgend nog
eens in totaal 1200 gulden leent. Tot zeker-
heid voor deze leningen verleent hij hypo-
theek op zijn huis en smederij. In 1635 draagt
Jan Dircksz de oudste zijn huis en smederij
met de bijbehorende schulden over aan zijn
zoon Adriaen Jansz van Werckhoven. Hij
overlijdt in 1636 tijdens de grote pestepide-
mie in Utrecht.
Uit het eerste huwelijk worden twee kinderen
geboren:
1. Adriaen Jansz van Werckhoven. Waar-
schijnlijk vernoemd naar Ariaen Cornelisz
Vermeulen, de eerste echtgenoot van zijn
moeder. Adriaen Jansz van Werckhoven
huwt met Marrichgen Claesdr en koopt in
1635 het huis en de smederije van zijn va-
der. Hij had een zoon die eveneens in 1636
te Utrecht overlijdt. Zelf is Adriaen dan
ook reeds overleden.
2.  Marigen Jansdr. Woont in de Weerd buiten
de stad Utrecht. Zij benoemt in 1636 haar
halfbroer Cornelis Ariaensz (zoon van
Ariaen Cornelisz Vermeulen en Ariaentje
Alfertsdr) tot haar erfgenaam en overlijdt
in september van hetzelfde jaar.
Elias Dircksz van Beverweerdt
Woonde waarschijnlijk in Culemborg. In
1652 was hij nog in leven.
Maria Dircksdr van Beverweerdt
Over haar is niet meer bekend dan dat zij
waarschijnlijk in 1622 met Gijsbert
Geerloffsz uit Culemborg huwt en dat zij na
1655 overlijdt.
Jan Dircksz de jongste alias Jan Dircksz van
Beverweerdt
Borenmaker en smid in 't Wijstraat te Utrecht.
Hij wordt in 1616, afkomstig van Beverweerd,
burger van Utrecht. In 1615 trouwt hij Meijns-
gen Claes van Bemmel uit Wijk bij Duurstede
met wie hij in 1617 een lijftochttestament'* laat
opstellen. In 1638 hertrouwt hij Comelia
Bemts Eijckelenboom. Samen met Jan Dircksz
de oudste is hij in 1626 voogd over het kind
van Gijsbert Cornelisz van Werckhoven. Jan
Dircksz van Beverweerdt overlijdt in septem-
ber 1650. Uit het eerste huwelijk wordt een
jongoverleden zoon Dirck Jansz van Bever-
weerdt geboren.
Na het overlijden van Jan Dircksz van Bever-
weerdt was het Utrechtse stadsgerecht belast
met de afhandeling van diens boedel. Twee
commissarissen stelden daartoe een uitgebrei-
de boedelinventaris op. Aan die gang van za-
ken danken we nu de vele bijzonderheden over
Jan's smederij en over zijn bezittingen en
schulden. Zo'n juweeltje van een vondst geeft
een prachtig doorkijkje naar het dagelijkse le-
ven in de zeventiende eeuw en doet een gene-
aloog uiteraard hevig likkebaarden. Enkele fa-
milieleden worden genoemd. Zo komt zoon
Dirck Jansz van Beverweerdt naar voren die
reeds was overleden maar zijn vader had voor
hem een rentebrief van 400 gulden ten laste
van de Staten van Utrecht gekocht. Nicht Aelt-
gen Cornelis die buiten Utrecht in de Weerd
woonde had reeds een tafel uit de boedel ont-
vangen. Verder blijkt uit de boedelinventaris,
dat Jan een zuster Marigen Dircks heeft en een
niet met naam genoemde broer die in Culem-
borg woont. Dit zijn weliswaar aanwijzingen
dat Jan Dircksz van Beverweerdt uit een gezin
met meerdere kinderen stamde maar de harde
bewijzen voor de verwantschap tussen de Van
Beverweerdts moeten nog geleverd worden.
De verwantschap
Om die verwantschap te kunnen aantonen zijn
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 10-
akten nodig waarin de Van Beverweerdts of
hun nakomelingen in familieverband naar vo-
ren komen. Jan Dircksz van Beverweerdt over-
leed zonder kinderen na te laten, maar er was
wel een erfenis te verdelen. In zulke gevallen
komen de collaterale erfgenamen, dat wil zeg-
gen broers en zusters van de overledene of hun
nakomelingen, graag opdraven om de nalaten-
schap te verdelen. Hoe ouder de kinderloze
overledene is hoe groter de kans dat de zijsta-
ken met twee of meer generaties in een akte
vermeld worden. In zo'n geval kan de familie
groots uitgetekend worden wat natuurlijk extra
jeu geeft aan de beoefening van de genealogie.
Het streven is immers de familiepuzzel com-
pleet te krijgen.
Nadat in september 1650 Jan Dircksz van Be-
verweerdt was overleden werd een aantal akten
opgemaakt waarin zijn broer en zuster en zijn
neven en nichten als erfgenamen optreden.
Hieronder worden die akten zo volledig als no-
dig weergeven:
4 febr. 1651: Elias Dircksz van Beverweert,
Lambert Henricksz van Reeckum, Cornelis
Carel van Achterhout, Splinter Aertsz van Ros-
sum en Jan Reael allen "als man ende vooch-
den van haere respective huysfrouwen in dier
qualite tezamen broeders en susters kinderen
van zaliger Jan Dircksz van Beverweert ende
in dier qualite erffgenamen van deselve"
machtigen (de procureur) Coten (HUA, S.A.
Utrecht II, inv.nr. 3254, Procuraties).
23 jan. 1653: Comelis Caerlen van Achterhout
burgermeester der stad (Wijk bij Duurstede)
gehuwd met Maria van Beverweert voor zich-
zelf en sterkmakende voor Geertruyt van Be-
verweert weduwe van zaliger Anthonis de
Vrindt mede erfgenamen van zaliger Jan
Dircksz van Beverweert in zijn leven gewoond
hebbende in 't Wijstraat te Utrecht transpor-
teert aan Splinter Aertsz van Rossum wonende
Utrecht het recht van een rentebrief die zij
geërft hebben van voorschreven Jan Dircksz
van Beverweert, alsmede een huis in 't Wij-
straat (SAKRUH, Not.Arch. WbD, inv.nr.
2497, not. J. van Sandick).
7 april 1655: Maria Dircks van Beverweert
zuster en erfgenaam van Jan Dircksz van Be-
verweert constitueert "Coesfelt" in omnibus ad
lites en "specialyck in der saecke tegens An-
thonis Jansz de With (..)" (HUA, Hof van
Utrecht, inv.nr. 236-1, Procuraties). N.B. "de
samentlycke" erfgenamen van Jan Dircksz van
Beverweerdt hebben in 1655 een zaak tegen
Anthonis Jansz de With (HUA, Hof van
Utrecht, inv.nr. 166-45, Civiele processtuk-
ken).
18 febr. 1658: "Jan Reael voor sijn selven,
Claes Huyberts de Roy nomine uxoris'" ende
Isaack Anthonisz voor sijn selven tesamen me-
de erfgenamen van Jan Dircksz van Bever-
weert (..) ende sich sterckmaeckende voor
hunne mede erfgenamen" transporteren aan
"Glaude de Boude sijn huisvrouw ende haer-
lieden beyder erfgenamen seeckere huysinge
staende aen de oostzijde int Wijstraet (..)"
(HUA, S.A. Utrecht II, inv.nr. 3243, Transport-
en plechtregister).
Uit de akte d.d. 4 februari 1651 blijkt de ver-
wantschap tussen Elias Dircksz van Bever-
weerdt en Jan Dircksz van Beverweerdt. Hoe-
wel Elias, als we de tekst letterlijk opvatten,
optreedt in naam van zijn vrouw moet dit wel-
haast op een vergissing berusten. Gijsbert
Dircksz van Beverweerdt was kennelijk in
1651 reeds overleden want Cornelis Carelsz
van Achterhout, de man van zijn dochter,
treedt op als erfgenaam evenals in 1653. Op 7
april 1655 wordt Maria Dircks van Bever-
weerdt erfgename van haar broer genoemd. De
verwantschap tussen Gijsbert Dircksz van Be-
verweerdt, Maria Dircks van Beverweerdt en
Jan Dircksz van Beverweerdt is hiermee vol-
doende aangetoond. Jan Dircksz de oudste en
zijn nakomelingen waren reeds voor Jan
Dircksz van Beverweerdt overleden. Zij kon-
den uiteraard in de jaren 1651/1658 niet als
erfgenamen optreden. De verwantschap tussen
deze twee broers bleek reeds bij hun beider le-
ven. Hoe dat werd ontdekt wordt hieronder uit-
eengezet waarbij ook de overige comparanten
ter sprake komen.
Meer familie
Dat het archief van de Utrechtse momboirka-
mer een rijke bron voor onderzoek is kwam
reeds ter sprake. Ook Jan Dircksz de oudste
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
10
-ocr page 11-
smid Achter 't Wijstraat en Jan Dircksz de
jongste borenmaker in 't Wijstraat bleken sa-
men voor de momboirkamer te verschijnen en
wel met de vermelding "broeders"^". Dat Jan
Dircksz de jongste identiek moest zijn aan Jan
Dircksz van Beverweerdt kon niet missen ge-
zien het feit dat zijn beroep reeds in 1617 werd
vermeld.
De twee broers werden in 1626 als "oudtoo-
men van svaders sijde" benoemd tot voogden
over het onmondige kind-' van zaliger Gijsbert
Comelisz van Werckhoven, in leven hoefsmid
bij de Catharijnepoort, en van Geurtgen Claes.
Een jaar later riepen de heren van de mom-
boirkamer ook eene Sander Jacobsz, zijnde
oom van vaderszijde, op om voor hen te ver-
schijnen. Welk verband zou er bestaan tussen
Sander Jacobsz en de broers Jan Dircksz die
allen kennelijk verwant waren aan Gijsbert
Comelisz van Werckhoven? Het spoor van
Claes Huybertsz de Roy die in 1658 namens
zijn vrouw optrad als erfgenaam van Jan
Dircksz van Beverweerdt bleek naar een ge-
deeltelijk antwoord op deze vraag te leiden.
Claes, zoon van Huijbert Jansz de Roy en af-
komstig uit Vleuten huwde" in mei 1639 met
Aeltgen Comelis, de weduwe van Abraham
Comelisz Blom. Het huwelijk tussen Aeltgen
Cornelis en Abraham Comelisz Blom vond in
juni 1634 plaats waarbij Aeltgen weer als we-
duwe vermeld werd en wel van de eerder ge-
noemde Sander Jacobsz! Het huwelijk in juni
1626 tussen Sander Jacobsz en Aeltgen Come-
lis bracht duidelijkheid. Aeltgen woonde in
Werkhoven en werd met dubbele patroniemen
ingeschreven: Aeltgen Comelis Ghijsbertszdr.
Zij moest een zuster zijn van Gijsbert Come-
lisz van Werckhoven en was beslist identiek
met de nicht van Jan Dircksz van Beverweerdt
die reeds een tafel uit diens nalatenschap had
ontvangen (zie hierboven).
Oom alias Van Werckhoven
Gijsbert Comelisz van Werckhoven huwde in
juni 1619 als Ghijsbert Comelis Ghijsbert
Oomszn wonende te Werkhoven met Geurtgen
Claes, weduwe van Peter Joostensz van Erp.
Zouden Gijsbert's dubbele patroniem en zijn
achternaam Oom in combinatie met de vermel-
ding oudoomen van vaderszijde van de broers
Jan Dircksz nog nieuwe gezichtspunten ople-
veren? In 1601 doet het hof van Utrecht uit-
spraak over een eigendomskwestie van 8 hont
land te Werkhoven en 1 morgen te Odijk tus-
sen Cornelis Gijsbertsz Oom te Werkhoven als
"nazaat" (opvolger) van Johan Thonisz en boe-
delhouder van zijn zaliger huisvrouw enerzijds
en Henrick Jansz en Adriaen Adriaensz ge-
huwd met Anna Jans, kinderen van Jan Tho-
nisz en Belichgen-', hun ouders, anderzijds^*.
Cornelis Gijsbertsz Oom was kennelijk we-
duwnaar van Belichgen die op haar beurt reeds
weduwe was van Jan Thonisz. Als Aeltgen
Comelis een nicht was van Jan Dircksz (de
jongste) van Beverweerdt en de broers Jan
Dircksz waren oudoomen van het kind van
Gijsbert Comelis Gijsbert Oomszn dan was
Belichgen mogelijk een zuster van de Jan
Dircksz-en de moeder van Aeltgen en Gijsbert
Comelisz van Werckhoven (Oom). Hier tegen
spreekt dat noch het kind van Gijsbert Come-
lisz van Werckhoven noch de in 1601 genoem-
de Henrick Jansz en Anna Jans of hun verwan-
ten in 1651/1658 als erfgenamen van Jan
Dircksz van Beverweerdt optreden, uiteraard
tenzij zij allen toen reeds overleden waren.
Aeltgen en Gijsbert kunnen natuurlijk uit een
eerder of later huwelijk van Comelis Gijs-
bertsz Oom geboren zijn. Hoe dan ook, dit
spoor liep dood want over de familie Oom te
Werkhoven waren verder helaas geen gegevens
bekend die helderheid konden verschaffen.
Claes Huybertsz de Roy, Aeltgen's echtgenoot
was nu als erfgenaam van Jan Dircksz van Be-
verweerdt te plaatsen. Resteert ons nog een
verklaring te vinden waarom Jan Reael, Lam-
bert Henricksz van Reeckum, Isaack Antho-
nisz en Splinter Aertsz van Rossum in de jaren
1651/1658 als erfgenamen optraden.
Jan Reael trouwde in mei 1643 met Maria
Cornelis van Amerongen. Beiden waren af-
komstig van Culemborg. Van Lambert Hen-
ricksz van Reeckum is niets naders gevonden,
maar zijn achternaam duidt ook op een her-
komst uit de Betuwe". Isaack Anthonisz komt
ook voor met de achtemaam Van den Nijen-
dijck. Hij huwde in oktober 1650 met Swaent-
gen Gerrits Vermeulen. In 1665 na het overlij-
den van zijn vrouw benoemde hij Jan Reael tot
voogd over zijn kinderen^^ Wellicht zijn Jan
Reael en Lambert Henricksz van Reeckum
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
11
-ocr page 12-
verwant aan Elias Dircksz van Beverweerdt of
aan Maria Dircks van Beverweerdt van wie de
inogelijke echtgenoot ook in Culemborg
woonde. Om die mogelijke Betuwse betrek-
kingen en de verwantschap tussen Isaack An-
thonisz en de Van Beverweerdts te achterhalen
is nader onderzoek geboden.
Gerrit Dircksz van Malsen smid te Werk-
hoven
Splinter Aertsz van Rossum compareerde in
1651 als vierde nog te verklaren erfgenaam
van Jan Dircksz van Beverweerdt. Splinter
Aertsz van Rossum was kleermaker te Utrecht
en woonde in 't Wijstraat. Van hem viel wel
een verband met Van Beverweerdt aan te to-
nen. Hij huwde in eerste echt met Marigen
Comelis van Beverweerdt! Waarmee een nieu-
we Van Beverweerdt ten tonele verschijnt. Ma-
rigen speelt een cruciale rol in het genealogi-
sche probleem dat hieronder uiteengezet zal
worden. Tussen haar en de Dirckskinderen Van
Beverweerdt moest een verband bestaan. De
hamvraag was evenwel hoe steekt de relatie in
elkaar?
Al vroeg tijdens het onderzoek kwam het ver-
moeden op dat in het gezin Dirckskinderen
van Beverweerdt mogelijk een zesde persoon
thuishoorde en wel Gerrit Dircksz van Malsen
smid in Werkhoven. Evenals de Van Bever-
weerdts duikt Gerrit Dircksz van Malsen op in
het begin van de zeventiende eeuw. Hij had
niet alleen hetzelfde patroniem en beroep maar
Splinter Aertsz van Rossum en Marigen Cor-
nelis van Beverweerdt benoemden Gerrit
Dircksz van Malsen ook tot voogd over hun
kinderen. Gerrit kon in tegenstelling tot zijn
broers in zijn geboortedorp zijn blijven wonen
en daar het "familieberoep" uitgeoefend heb-
ben. Dat hij in de bronnen nooit met de achter-
naam Van Beverweerdt of Van Werckhoven
wordt aangeduid zou daarmee verklaard zijn.
De naam Van Malsen zou dan op een eerdere
herkomst van de Van Beverweerdts/Van Werck-
hovens kunnen duiden, was de redenering.
Marigen Cornelis van Beverweerdt ontving
een kindsdeel uit de nalatenschap van Gerrit
Dircksz van Malsen en en diens vrouw Mar-
richgen Comelis van Schonevelt. Het echtpaar
van Malsen-van Schonevelt had onder andere
een dochter Gerrichgen Gerrits van Malsen die
in twee testamenten haar zuster Marigen Cor-
nelis van Beverweerdt tot erfgename benoem-
de. Door deze vondsten spitste het probleem
zich toe op de vraag of Marigen Cornelis van
Beverweerdt een dochter is van Gerrit Dircksz
van Malsen en Marrichgen Everts van Schone-
veldt. Het afwijkende patroniem van Marigen
behoeft geen bezwaar te zijn als we met een
bijzondere vorm van vernoeming te maken
hebben. Als Marigen een dochter is van Gerrit
Dircksz van Malsen dan moet Gerrit welhaast
een broer zijn van Jan Dircksz van Bever-
weerdt en de zijnen.
Gezicht op het dorp Werkhoven rond 1750 (tekening van Paul van Liender naar J. de Beijer; origineel in Brussel, Konink-
Hjke Musea voor Schone Kunsten, Collectie de Grez)
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
12
-ocr page 13-
Er ican ook iets anders aan de hand zijn. Hoe-
wel Marigen Comelis van Beverweerdt een
aandeel in de nalatenschap van Malsen-van
Schoneveldt ontving kan zij slechts een doch-
ter van Marrichgen Everts van Schoneveldt
zijn geweest. Gezien het patroniem van Mari-
gen Cornelis van Beverweerdt kan haar moe-
der in eerste echt gehuwd geweest zijn met een
Cornelis en zeer waarschijnlijk was die Corne-
lis dan een Dirckszoon van Beverweerdt. Deze
hypothetische Cornelis Dircksz van Bever-
weerdt zou dan thuishoren in het gezin Dircks-
kinderen van Beverweerdt in plaats van Gerrit
Dircksz van Malsen. Na het overlijden van
Cornelis Dircksz van Beverweerdt hadden de
voogden over zijn dochter Marigen kennelijk
haar erfdeel zodanig verzekerd dat zij mee-
deelde in de nalatenschap Van Malsen-Van
Schoneveldt. Bij deze voorstelling van zaken
was Gerrit Dircksz van Malsen de stiefvader
van Marigen Cornelis van Beverweerdt.
Overwegingen
Laten we de inventaris eens opmaken van de
betrokken vondsten met de overwegingen die
daarbij gemaakt kunnen worden:
1.  Marigen van Beverweerdt deelt als kind vol-
ledig mee in de nalatenschap van het echt-
paar Van Malsen-Van Schoneveldt, maar in
het geval dat zij slechts een dochter is van
Marrichgen Everts van Schoneveldt is dat
erfdeel ook te verklaren.
2.  Het echtpaar Splinter van Rossum en Mari-
gen van Beverweerdt benoemt Gerrit
Dircksz van Malsen tot voogd over hun kin-
deren. Gerrit wordt daarbij echter niet de va-
der van Marigen genoemd.
3.  Gerrichgen Gerrits van Malsen noemt in
twee testamenten Marigen haar zuster. De
eerste keer heet haar zuster "Merrichgen
Gerrits"(!) en de andere keer "Maechjen
Dircks van Beverweerdt" (zie afbeelding).
De eerste benaming duidt op het vaderschap
van Gerrit Dircksz van Malsen. De tweede
benaming kan het gevolg zijn van onwe-
tendheid of een verschrijving van de notaris.
Dat het in de testamenten steeds om Mari-
gen Cornelis van Beverweerdt gaat kan niet
missen want het gezin Van Malsen-Van
Schoneveldt is uit andere akten volledig be-
kend.
4. Slechts Marigen Comelis van Beverweerdt,
vertegenwoordigd door haar echtgenoot
Splinter Aertsz van Rossum, is erfgenaam
van Jan Dircksz van Beverweerdt. Waarom
komen de andere kinderen van Gerrit
Dircksz van Malsen en Marigen Everts van
Schoneveldt niet als Jan's erfgenamen voor?
Een verklaring kan zijn dat die kinderen
Splinter Aertsz van Rossum hadden ge-
machtigd orn als zodanig op te treden.
Jan Vermeulen
In januari 1656 benoemde Gerrit Dircksz van
Malsen wegens zijn ouderdom tot medevoogd
over de kinderen van Marigen van Bever-
weerdt en Splinter van Rossum twee van zijn
zonen, Jan Reael en eene Jan Vermeulen. Jan
Vermeulen verschijnt na het overlijden van
Splinter Aertsz van Rossum (samen met Jan
Reael) in januari en febmari 1656 inderdaad
voor de momboirkamer om de belangen van
de minderjarige kinderen van het echtpaar van
Rossum-Van Beverweerdt te behartigen. Het is
jammer dat Jannen Vermeulen door hun vele
naamvarianten (Vermolen, van der Molen, van
der Meulen) zo veelvuldig in de archieven
voorkomen waardoor het moeilijk is de juiste
Jan te identificeren. De Jan Vermeulen, die in
mei 1662 als weduwnaar van Catharina Corne-
lis van Odijck en wonend te Utrecht, in het hu-
welijk trad met Geertruyt Anthonis Verhoef,
wonend in Bunnik, komt nog het meest in aan-
merking. Deze Jan Vermeulen bleek in mei
1653 onder de naam Jan Aelbertsz van Covels-
waey-' getrouwd te zijn met Trijntje Comelis
van Odijck. Trijntje Comelis was een dochter
van de "cremer" Cornelis Jochumsz (van
Odijck) waarmee we weer op "bekend terrein"
komen want Splinter en Marrichgen benoem-
den naast Gerrit Dircksz van Malsen ook Cor-
nelis Jochumsz tot voogd over hun kinderen.
Comelis Jochumsz was kennelijk een "neve"
van het echtpaar Van Rossum-Van Bever-
weerdt.
De rol van Jan Vermeulen mag dan min of
meer verklaard zijn, veel wijzer voor de beant-
woording van de vraag of Marigen Comelis
van Beverweerdt een dochter was van Gerrit
Dircksz van Malsen, zijn we niet geworden.
De aanwijzingen over het vaderschap van Ma-
rigen Comelis van Beverweerdt zijn te dubbel-
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
13
-ocr page 14-
zinnig. De plaatsing van Gerrit Dircksz van
Malsen in het Dirckskinderen van Beverweerdt
gezin lieten we afhangen van de beantwoor-
ding van de vraag over het vaderschap van
Marigen Cornelis van Beverweerdt. Gerrit
Dircksz van Malsen kan zodoende niet met ze-
kerheid in het Dirckskinderen gezin geplaatst
worden. Voor het alternatief, Marigen Cornelis
van Beverweerdt is een dochter van eene Cor-
nelis Dircksz van Beverweerdt, zijn überhaupt
geen aanwijzingen voorhanden. Voor de oplos-
sing van dit genealogische probleem is het
wachten op nieuwe vondsten.
Familie-cluster
Intussen is het beeld van de leefwereld van de
families Van Beverweerdt, Van
Werckhoven/Oom, Van Malsen en Van Rossum
wel duidelijker geworden. We hebben onmis-
kenbaar te maken met een cluster van families
zoals eerder ter sprake kwam. Jan Reael en
Cornelis Jochumsz van Odijck en later Jan
Vermeulen en Ysaack Thonisz van den Nijen-
dijck figureren in de marge van dat cluster.
Veel familieleden hadden zich in de loop van
de zeventiende eeuw vanuit de omliggende re-
gio in Utrecht gevestigd maar onderhielden
nog nauwe relaties met de plaats van her-
komst. In de stad waren zij werkzaam in typi-
sche middenstandsberoepen zoals smid, kleer-
maker of kramer en zij hebben ongetwijfeld
geprofiteerd van de welvaart van de Gouden
eeuw. Ook de grote pestepidemie van 1636 in
Utrecht ging niet aan hen voorbij. Voor hun
economische zekerheid waren zij sterk op el-
kaar aangewezen hetgeen tot uitdrukking komt
in de voogdijbenoemingen die over en weer
werden gedaan.
Op zoek naar een rentmeester
In de inleiding werd gesteld dat de Dirckskin-
deren van Beverweerdt uit het niets tevoor-
schijn lijken te komen. In de genealogie bete-
kent dit min of meer dat van personen in de-
zelfde woonomgeving geen ouders te vinden
zijn. De genealoog is daar nu juist wel op uit:
"verder terug", hoe ziet het voorgeslacht eruit?
Ook bij het onderzoek naar de Van Bever-
weerdts kwam vanzelfsprekend de vraag op
wie de ouders van de Dirckskinderen waren.
Een aanwijzing voor het vaderschap leek te
vinden in een gerechtelijke procedure wegens
achterstallige betaling die Gijsbert Dircksz van
Beverweerdt in 1611 te Wijk bij Duurstede
aanspande tegen Otto van Leeuwen. Zoals zo
vaak sleepte de kwestie zich voort over vele
gerechtsdagen. Nadat de nodige formaliteiten
waren afgewikkeld kwamen inhoudelijke argu-
menten ter sprake. De vader van de eiser zou
als rentmeester van de heer Van Gent reeds
geld ontvangen hebben en dat geld diende met
de geëiste som verrekend te worden. De eerste
gedachte was: op zoek naar een rentmeester.
En inderdaad, er werd een rentmeester Dirck
van Malsen gevonden. Weliswaar van de vrou-
we paltzgravin van Monscheau'* en niet van de
heer Van Gent, maar een functiewisseling is zo
gemaakt. Alleszins dus de moeite waard om
dit spoor verder te volgen. De stukjes van de
Van Beverweerdt/Van Werckhoven/Van Mal-
sen-puzzel zouden aan het eind best wel eens
in elkaar kunnen passen. Als Dirck van Malsen
de vader van de Van Beverweerdt kinderen zou
zijn dan viel Gerrit Dircksz van Malsen daar
misschien ook op aan te sluiten. Met de heer
Van Gent moest Willem van Gent bedoeld zijn
die uit Gent in de Overbetuwe afkomstig was
en die door zijn huwelijk met Anna van Ab-
coude van Meerten alias Anna van Esschesteyn
bezittingen in Wijk bij Duurstede had verwor-
ven-'. Als Willem van Gent op Huis Bever-
weerd had gewoond dan zou de cirkel rond
zijn.
Toch, er knaagde iets. Waarom werden de zo-
nen van een rentmeester smid? Dat is immers
een beduidende daling op de maatschappelijke
ladder. De sociale positie van een rentmeester
strookte niet met het milieu waarin de maag-
schap Van Beverweerdt c.s. begin zeventiende
eeuw verkeerde. De heren Van Gent waren bo-
vendien nooit in het bezit geweest van het huis
Beverweerd, hadden voor zover viel na te gaan
zelfs in Werkhoven nooit bezittingen gehad'".
Daarnaast bleek Otto's vader Aelbert van
Leeuwen in 1602 rentmeester van de graaf van
Hohenloo te zijn en in 1612 rentmeester van
Beverweerd(!) en Odijk"'"'. De Van Leeuwens
leken begin zeventiende eeuw in sociaal op-
zicht veel dichter bij Willem van Gent te staan
dan de Van Beverweerdts. Waren de argumen-
ten die Gijsbert Dircksz van Beverweerdt en
Otto van Leeuwen hadden uitgewisseld wei-
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
14
-ocr page 15-
*yr»^ z^'-^;^;::^ \.-^>^v^— 77 /                   J^y • v>»*'-*-^ï^ ,-/i.v'_
13^
De vermelding van Aelbert van Leeuwen in 1602 als rentmeester van de graaf van Hohenloo (SAKRUH, Stadsgerecht
WbD.inv.nr 69. 9-7-1602)
licht verkeerd geïnterpreteerd of verkeerd gele-
zen en was de vader van Otto van Leeuwen
rentmeester van de heer Van Gent geweest?
Dat was toch niet het geval. Althans het herle-
zen van alle aantekeningen die de secretaris
van het gerecht tijdens de zittingen kennelijk
met veel moeite op een te kleine ruimte had
genoteerd maakte dat niet duidelijk. Otto van
Leeuwen had weliswaar gedurende de proce-
dure een tegeneis ingediend, waarmee hij zich
als eiser in reconventie opstelde, maar de pas-
sage waarin de heer Van Gent ter sprake kwam
had wel degelijk betrekking op Gijsbert
Dircksz van Beverweerdt. Tenzij uiteraard de
secretaris door de wirwar aan tekst een vergis-
sing had gemaakt. Hoe moest het onderzoek
nu verder verlopen'? Hoewel het tegendeel niet
was gebleken bleef het twijfelachtig of het
spoor van de rentmeester tot de oplossing zou
leiden. De vader van de Dirckskinderen moest
op een andere manier worden achterhaald.
Terug naar Beverweerd
Het onderzoek moest gebaseerd worden op het
volgende: een Dirck, circa 1580 wonend in
BeverweerdAVerkhoven, van wie het gezien
het sociale milieu waarin hij verkeerde aanne-
melijk is dat zijn zonen in een smederij wer-
ken. Voor zo'n brede aanpak van het probleem
was de eigen genealogische verzameling niet
toereikend. De laat zestiende-eeuwse mannelij-
ke bevolking van Werkhoven moest zo volle-
dig mogelijk in kaart gebracht zijn alvorens
een keuze uit de ongetwijfeld vele Dircken te
kunnen maken.
De genealogische verzameling van Marcel
Kemp bracht uitkomst. Hij had o.a. met behulp
van de belastingkohieren van het Oudschild-
geld de landeigenaren en -gebruikers in Werk-
hoven opgetekend". Uit Kemp's gegevens
dienden zich drie kandidaten voor het vader-
schap van de Dirckskinderen aan: Dirck Wil-
lemsz, Dirck Thonisz en Dirck Comelisz. Al-
len gebruikten zij in 1600 zekere goederen van
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
15
-ocr page 16-
naar de onderhavige familie Van Beverweerdt
is duidelijk nog niet voltooid gezien de "losse
eindjes" waarmee enkele paragrafen afgesloten
moesten worden. Ik houd mij dan ook aanbe-
volen voor suggesties van de lezers. Een
"voortijdige" publicatie dient in ieder geval
aanknopingspunten te bevatten waarop mede-
genealogen kunnen inhaken.
De leidraad voor publicaties zou kunnen zijn
dat de wijze waarop gepubliceerd wordt moet
aansluiten bij het geboekte resultaat. Een gene-
alogie in boekvorm leent zich veel moeilijker
voor aanvullingen en correcties dan een publi-
catie in een genealogisch blad. En publiceren
op een internetsite is uiteraard het toppunt van
flexibiliteit waarmee de genealoog eindelijk
het "noodlot" niet meer hoeft te tarten omdat
de mooiste vondsten, zo leert de ervaring, vaak
worden gedaan nadat de publicatie gereed is.
De onderstaande genealogie Van Beverweerdt
zal ongetwijfeld in de loop der jaren ook nog
aangevuld en misschien verbeterd kunnen wor-
den. Niettemin hoop ik met de genealogie en
de beschrijving van het onderzoek de lezer
"een kijkje in de keuken" van de genealoog te
hebben gegeven. Dat is immers het uitgangs-
punt van dit artikel geweest.
De genealogie
I. Dirck Cornelisz, smid te Werkhoven, moge-
lijk rentmeester van de heer Van Gent, tr.(l)
Maria Jan Jeliszdr, tr.(2) Maria Dircksdr.
20 sept. 1568: Dirck Cornelisz smid te Werk-
hoven betaalt 2 philipsgulden van zijn hofstede
"daer hij op woent" erfpachtgoed van Bever-
weerd. Idem betaalt jaarlijks 16 gulden pacht
voor 2 morgen land".
15-1-1577: Gelis Janss en Deliana Jansdr, zijn
zuster en Dirck Corneliss smit tot Werckhoven
en Maria Jan Jeliss, "daer hij op dese tijt"
(blijkende geboorte bij heeft), transporteren
Sebastiaen van Zijl en Anna van Hollandt ech-
telieden het vierde deel van vijf morgen land
te Wijk bij Duurstede (SAKRUH, Stadsgerecht
WbD, inv.nr. 45, fol.i5vso/16).
9 april 1579: Dirck Cornelisz "smit" schepen
te Werkhoven (HUA, Bewaarde Archieven II,
inv.nr. 737).
19 okt. 1594: Dirck Cornelisz smit Maria
Dircksdr zijn huisvrouw, Willem Cornelisz ge-
huwd met Deliana Jansdr, Cornelis Dircksz ge-
het Huis Beverweerd, maar Dirck Cornelisz
werd expliciet "smit" genoemd. Een perceel
land waarvan hij in 1600 eigenaar en gebruiker
was, was bovendien in 1685 in eigendom van
de weduwe van Jan van Malsen". Reeds in
1568 betaalde Dirck Cornelisz "smith" voor
zijn hofstede 2 philipsguldens erfpacht aan
prins Willem van Oranje die Beverweerd na-
mens zijn zoon Philips Willem in bezit had. In
1579 was Dirck Cornelisz "smith" schepen van
Werkhoven. Hij huwde kennelijk tweemaal:
Maria Jan Jeliszdr en Maria Dircksdr. Dirck
Cornelisz kon wel eens de juiste kandidaat
zijn. Helaas zijn van hem geen kinderen be-
kend. Een zoon Elias Dircksz zou evenwel
goed tot de mogelijkheden kunnen behoren ge-
let op het tweede patroniem van zijn eerste
vrouw en ook uit beide huwelijken een zoon
Jan Dircksz (de oudste en de jongste) is niet
onmogelijk. Verder ontbreken de aanwijzingen
zodat ook via dit spoor geen conclusie over het
vaderschap van de Dirckskinderen getrokken
kan worden. Dat neemt niet weg dat het gege-
ven van de rentmeester misschien wel aansluit
op Dirck Cornelisz. Als we het beeld van de
rentmeester die vanuit het landhuis van zijn
meester een groot landgoed bestiert loslaten
dan kan Dirck Cornelisz (nog onbekende) goe-
deren van Willem van Gent hebben beheerd.
En om de Van Malsens nogmaals op te voeren:
waarom zou de herkomst van Dirck Cornelisz
niet in (Gelder)Malsen kunnen liggen? ...
Publiceren
Wanneer te publiceren en hoe te publiceren?
Dat zijn vragen waarvoor iedere genealoog
komt te staan. Hoewel eerder ter sprake kwam
dat door de vele bronnen onderzoek bijna le-
venslang kan duren bereikt iedere genealoog
een moment dat hij zijn resultaten openbaar
wil maken. Ook al is het onderzoek niet vol-
tooid en voldoet het niet aan van tevoren ge-
koesterde verwachtingen. Het onderzoek kan
in een impasse komen te verkeren omdat de
meest voor de hand liggende bronnen geen re-
sultaat opleverden. Suggesties en vondsten van
lezers kunnen na publicatie nieuwe impulsen
aan het onderzoek geven. Indien de publicatie
nog niet voldragen is kunnen de resultaten van
het vervolgonderzoek als aanvulling of correc-
tie gepubliceerd worden. Ook het onderzoek
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
16
-ocr page 17-
1^ ^f»0m6ki~ M^"f(f ^^^|i«rl)f Q&WWgjift^
Passage over de pachtbetaling door Dirck Comelisz smid in 1568 (HUA, Financiële instellingen, inv.nr. 102, p. 157)
huwd met Anna Aertsdr allen wonend te Werk-
hoven gezamenlijk schuldenaren en Gielis
Jansz ook wonend te Werkhoven borg, verkla-
ren 200 gulden schuldig te zijn aan mr. Peter
van Asperen gehuwd met Dorothea Henricksdr
van Coesfeldt (HUA, Bewaarde Archieven II,
inv.nr. 1949).
Mogelijke kinderen (volgorde onbekend):
1.  Gijsbert Dircksz van Beverweerdt volgt Ila;
2. Jan Dricksz de oudste volgt Ilb;
3.  Elias Dircksz van Beverweerdt, woonde
waarschijnlijk te Culemborg. 4 febr. 1652
mede-erfgenaam van Jan Dircksz van Be-
verweerdt;
4.  Marigen Dircksdr van Beverweerdt, 7 april
1655 zuster en erfgenaam van Jan Dircksz
van Beverweerdt, tr. (mogelijk) Utrecht ge-
ref. (Geertekerk) 5 mei 1622 Gijsbert Geer-
lofsz, wonend te Culemborg. Zij woont te
Utrecht "bij St. Servaes";
5. Jan Dircksz de jongste volgt lic;
6.  misschien Gerrit Dircksz (van Malsen) of
een zoon Cornelis Dircksz volgt lid;
7.  een dochter misschien genaamd Belichgen,
overl. vóór 12 okt. 1601, tr.(l) Jan Thonisz,
tr.(2) Cornelis Gijsbertsz Oom te Werkho-
ven. Uit het tweede huwelijk wellicht twee
kinderen: Aeltgen Cornelis en Gijsbert Cor-
nelisz van Werckhoven.
Ila. Gijsbert Dircksz van Beverweerdt, smid te
Wijk bij Duurstede, tr. Jacobgen Comelisdr de
Bije, dr. van Cornelis Goosensz de Bije en
Elijsabeth Gerritsdr Tijnaegel.
25 sept. 1601: Door opdracht van Gijsbert
Dircksz de Roy wordt Gijsbert Dircksz van
Werckhoven beleend met een "acker" land in
den Engh. Hij lijftocht zijn vrouw Jacobgen
Cornelis (HUA, Kapittel Oud-Munster, inv.nr.
1846-2, fol. 341/342).
1605/1606: "Rekeningh ende reliqua" van ^^
Gijsbert Dircksz van Werckhoven, onderman
van het Heilig Sacramentsgilde te Wijk bij
Duurstede (SAKRUH, Stadsarchief WbD,
inv.nr. 628. Vriendelijke mededeling mr. C.
van Schalk) (zie afbeelding).
1611/1612: Geschil tussen Gijsbert Dircksz
van Beverweerdt eiser enerzijds en Otto van
Leeuwen gedaagde anderzijds. De eiser claimt
betaling wegens arbeidsloon en geleverd ijzer-
werk. Op 25 juni 1611 noteert de secretaris
van het gerecht dat de vader van de eiser rent-
meester was van de heer Van Gent (SAKRUH,
Stadsgerecht WbD, inv.nr. 17).
9 sept. 1614: Barbara Jan Adriaenszweduwe
voor haarzelve en stermakende voor haar drie
kinderen, erfgenamen van hun bestevader Ae-
riaen Jacobsz van Noort, transporteert Gijsbert
Dircksz van Beverweerdt de helft van een
morgen land op de Hom te Wijk bij Duurstede.
Gijsbert bezit de wederhelft (SAKRUH, Stads-
gerecht WbD, inv.nr. 48, fol. 105).
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
17
-ocr page 18-
jan. 1631: Joffer Elisabeth Pythan requirante
versus Gijsbert Dircksz en Gosen Gijsbertsz de
Bije gerequireerden. (..) de gerequireerden
hebben de requirante of Gerrit Claesz beloofd
200 gulden te betalen indien zij de hofstede
willen verlaten, zoals zij hebben gedaan (..)
(HUA, Hof van Utrecht, inv.nr. 154-10).
Kinderen:
1.  Merrigje van Beverweerdt tr.(l) WbD geref.
19 nov. 1615 Gijsbert Hermensz van Bem-
mel, burgemeester te Wijk bij Duurstede,
waarsch. overl. ald (aan de pest) 22 aug.
1636, zn van Herman Comelisz van Bem-
mel en Elisabeth Willemsdr Vastrick. Zij
tr.(2) WbD geref. 6 nov. 1638 Comelis
Caerlen van Achterhout, afkomstig van Zalt-
bommel, wednr. van Lijsbeth Adriaensdr
van Garderen, schepen en burgemeester van
Wijk bij Duurstede, overl. voor 6 dec. 1664.
Uit het eerste huwelijk kinderen.
2.  Geertruyt Gijsberts van Beverweerdt, tr.
WbD geref. 2 mei 1624 Tonis Hendricksz
de Vrint. Hebben kinderen.
Ilb. Jan Dircksz de oudste alias Jan Dircksz
van Werckhoven, smid Achter 't Wijstraat te
Utrecht, overl. Utrecht (aan de pest) 19 sept.
1636 (aangifte momboirkamer ald.), begr.
Geertekerk, tr.(l) Utrecht (geref.) 28 juli 1605
Ariaentje Alfertsdr, dr. van Alfert Reyersz en
Cunera Jan Anthoniszdr"'; wed. van Ariaen
Comelisz Vermeulen; tr.(2) Utrecht geref.
(Geertekerk) 24 febr. 1622 Willemken Jansdr,
wed. van Heyman Elbertsz van Voorthuysen.
19 sept. 1622: Uitkoopcontract tussen Jan
Dircksz van Werckhoven enerzijds en Splinter
Alfertsz wonend aan de Vaart en Joost Come-
lisz wonend in Achtienhoven, voogden over
Comelis Adriaensz, circa 21 jaar smid en
Cunera Adriaens, circa 19 jaar, kinderen van
Ariaentje Alferts en Adriaen Comelisz ander-
zijds (HUA, S.A. Utrecht II, inv.nr. 3243,
Transporten- en plechtenregister).
10 april 1630: Schuldbekentenis van 600 gul-
den aan de kerkmeesters van de Geertekerk te
Utrecht door Jan Dircksz van Werckhoven en
Willemtgen Jans echtelieden. (Zij hebben
reeds 100 gulden schuld aan jonker Daniël van
den Berch in Langbroek.) 18 sept. 1632
schuldbekentenis van 400 gulden aan Anthonis
Jansz Bauwman in 't Goy. 21 mrt. 1634
schuldbekentenis van 200 gulden aan Reijer
Gosensz Hack. Voor alle leningen worden hy-
potheeken op het huis Achter 't Wijstraat ge-
vestigd (HUA, S.A. Utrecht II, inv.nr. 3243).
9 jan. 1635: Jan Dircksz van Werckhoven, bur-
ger en smid te Utrecht en Willemtgen Jans,
echtelieden transporteren Adriaen Jansz van
Werckhoven hun huis a/d westzijde van de Ou-
degracht Achter 't Wijstraat. De koper zal 1300
gulden aan schulden aflossen (HUA, S.A.
Utrecht II, inv.nr. 3243).
Uit eerste huwelijk:
1. Adriaen Jansz van Werckhoven, overl. voor
12 sept. 1636, tr. Marrichgen Claesdr. Uit
dit huwelijk een kind, overl. Utrecht (aan de
pest) 12 sept. 1636 (aangifte momboirkoma-
er), begr. Geertekerk. (De grootvader is erf-
genaam.)
2.  Marigen Jansdr, woont in de Weerd buiten
de stad Utrecht, overl. sept. 1636.
9 sept. 1636: Twee getuigen verklaren dat
Marigen Jansdr onlangs is overleden en op
haar doodsbed gewild heeft dat haar broer
Cornelis Arisz (=halfbroer), hoefsmid buiten
de Wittevrouwenpoort, haar goederen zal er-
ven. Haar vader Jan Dircksz van Werckho-
ven zal het vruchtgebruik van haar nalaten-
schap genieten (HUA, Not.Arch. Utrecht,
inv.nr. U015a002, fol. 291, nots. Bartholo-
meus van Eek).
lic. Jan Dircksz de jongste alias Jan Dircksz
van Beverweerdt, smid en borenmaker in 't
Wijstraat te Utrecht, 31 aug. 1616 burger van
Utrecht, overl. ald. 2 sept. 1650 (aangifte
momboirkamer), begr. Claeskerk, tr.(l) Utrecht
(otr. gerecht ald. 14 okt. 1615) Meynsgen
Claesdr van Bemmel, geboren te Wijk bij
Duurstede, overl. Utrecht 27 mrt 1637 (aangif-
te momboirkamer), begr. Claeskerk, dr. van
Claes Gerritsz van Bemmel en Maria
Adriaensdr van Maseyck; tr.(2) Utrecht huwe-
lijkscommissarissen (otr. 27 okt.) 1638 Corne-
lia Berntsdr van Eykelenboom, overl. Utrecht
20 april 1652 (aangifte momboirkamer), begr.
Claeskerk, dr. van Bernt Wesselsz en Marigen
Berntsdr; wed. van Jan Harmensz van Alen.
(met wie tr. Utrecht gerecht (otr. 31 jan.) 1617;
uit welk huwelijk een zoon Harmen van Alen
die bij het overlijden van zijn moeder "uitlan-
dig" is.
18
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 19-
12 mei 1617: Jan Dircksz van Beverweert,
borger, borenmaker te Utrecht en Meynsgen
Claes van Bemmel, echtelieden, lijftochten el-
kaar in al hun goederen (HUA, Not.Arch.
Utrecht, inv.nr. U010a002 fol. 37vso, nots.
Nic. van Lostadt).
Circa 1652: Boedelinventaris van Jan Dircksz,
smid a/d oostzijde van 't Wijstraat (HUA, S.A.
Utrecht II, inv.nr. 3145).
Uit het eerste huwelijk:
Dirck Jansz van Beverweerdt, overl. tussen 27
maart 1637 (na zijn moeder) en 2 sept. 1650
(vóór zijn vader).
lid. Mogelijk Gerrit Dircksz (van Malsen),
smid in Werkhoven, tr. Marrichgen Evertsdr
van Schonevelt, mogelijk wed. van Comelis
N.N. (? Comelis Dircksz van Beverweerdt),
uit welk huwelijk dan dochter Marigen Cor-
nelis van Beverweerdt.
22 jan. 1656: Gerrit Dircksz van Malsen te
Werkhoven, momber over de kinderen van za-
liger Splinter Aertsz van Rossum en Merrich-
gen Cornelis van Beverweert in leven echte-
lieden, verklaart wegens zijn ouderdom tot
mede-momber te benoemen zijn zonen Cor-
nelis en Evert Gerritz van Malsen en Jan Ver-
meulen en Jan Reael, beide burgers te Utrecht
(HUA, Not.Arch. Utrecht, inv.nr. U034a003,
fol. 540, not. Nicolaes de Cruyff).
18 maart 1660: Testament van Gerrit Dircksz
van Malsen, smid te Werkhoven en Marrich-
gen Everts van Schonevelt, echtelieden. Zij
legateren hun zoon Baers "hoffstede, berch,
duyffhuys ende toebehoren" te Werkhoven,
zijnde erfpachtgoed van de heer Van Bever-
weerd en winkel en gereedschap behorend tot
hun smederij en 2 koeien (met bepalingen).
Wanneer Baers "buiten consent ofte jegens
will en dank van de comparanten ofte haer
vordere kinderen of vrienden mocht comen te
trouwen dan cesseert het legaat" (HUA,
Not.Arch. Utrecht, U034a004, fol. 348, nots.
Nicolaes de Cruyff).
2 april 1664: Boedelscheiding Gerrit Dircksz
van Malsen en Marrichgen Everts van
Schonevelt. De boedel wordt verdeeld in vijf
porties van elk 320 gulden t.w.: Cornelis-,
Jan- en Baers Gerritsz van Malsen, Gerrich-
gen Gerrits van Malsen gehuwd met Gijsbert
Willemsz en Jan Reael en Jan Vermeulen
mombers van de kinderen van Marigen Cor-
nelis van Beverweert in leven gehuwd met
Splinter Aerts van Rossum. Evert Gerritsz van
Malsen heeft al meer dan 320 gulden ontvan-
gen. Allen worden erfgenamen van hun ou-
ders genoemd. Jan van Malsen krijgt 4 hond
land en boomgaard genaamd "het Haentgen"
erfpachtgoed van huis Beverweert (HUA,
Not.Arch. Utrecht, inv.nr. U034a005, fol. 259,
not. Nicolaes dè Cruyff).
Kinderen:
?1. Marigen Comelis van Beverweerdt, overl.
Utrecht 20 nov. 1654 (aangifte momboirka-
mer), wonend in 't Wij straat, begr. Nico-
laaskerk, tr. Splinter Aertsz van Rossum,
kleermaker, overl. voor 22 jan. 1656. Hij
tr.(2) Utrecht (Ie gebod huwelijkscommis-
sarissen 25 aug.) 1655 Cunera Jans van
Suylen.
16 aug. 1647: Splinter Aertsz van Rossum,
kleermaker en burger te Utrecht en Mari-
gen Comelis van Beverweert, echtelieden,
benoemen tot voogden over hun kinderen,
naast de langstlevende, Cornelis Jochumsz
cremer en burger alhier en Gerrit Dircksz
wonend te Werkhoven. Akte getekend ten
huize van de comparanten in 't Wijstraat.
Getuigen o.a. Jan Dircksz van Beverweert
(HUA, Not.Arch. Utrecht, inv.nr.
U015a006, fol. 51, nots. Bartholomeus van
Eek).
2.  Evert Gerritsz van Malsen, bakker te
Utrecht;
3.  Cornelis Gerritsz van Malsen, woont te
Loenen;
4. Jan Gerritsz van Malsen, woont in Werkho-
ven;
5.  Gerrichje Gerrits van Malsen, woont in
Westbroek, tr. Gijsbert Willemsz de Goyer.
1 april 1671: Testament van Ghijsbert Wil-
lemsz en Gerrichgen Gerrits van Malsen
echtelieden, wonend a/d Gagel, gerecht
Westbroek. Gerrichgen benoemt tot erfge-
namen de kinderen van haar broers Come-
lis-, Evert-, Baers-, en Jan Gerritsz en de
nagelaten kinderen van haar zuster Maych-
gen Gerrits (=Marigen Comelis van Bever-
weerdt!) elke staak 1/5 deel (HUA,
Not.Arch. Utrecht U060a009, fol. 14, nots.
Carel van Doom).
29 jan. 1682: Testament Gerrichjen Gerrits
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
19
-ocr page 20-
vinciale Staten (Staten van Utrecht) zijn in Het
Utrechts Archief te raadplegen.
7.    Het leenstelsel functioneerde niet alleen op hoog ni-
veau (de landsheer en zijn vazallen) maar na verloop
van eeuwen tot aan 1795 ook op het laag.ste niveau.
Onderbelening zorgde er ook voor dat een boer be-
leend land bewerkte.
8.    Voor literatuur over het leenstelsel en repertoria op
Utrechtse lenen zie A. Johanna Maris, Repertorium op
de
Sticht.se leenprotocollen uit het landsheerlijlc tijdvak,
l de
Nedersticht.se leenacten {1394-1581}, 's-Gravenha-
ge 1956 en J.C. Kort, Repertorium op de lenen van
Gaasheel;.
Historische reeks Kromme-Rijngebied 6,
Hilversum 2001. Het laatste werk bevat een overzicht
van eerder verschenen repertoria op lenen in de provin-
cie Utrecht.
9.    De waterschappen die destijds actief waren in het
Kroinme-Rijngebied behoren thans tot het hoogheem-
raadschap De Stichtse Rijnlanden. De archieven bevin-
den zich in het Streekarchief Rijnstreek te Woerden.
10.  Dat vóór 1600 op basis van grondbezit en grondge-
bruik goede genealogische resultaten zijn te behalen
demonstreerde M.S.F. Kemp in zijn artikel 'Genealo-
gisch onderzoek vóór 1600. Relaas van een methode
toegepast en ontwikkeld op het Kromme-Rijngebied' in
Spiegel Historiael november 1986.
11.  De vele nieuwkomers die zich als burger van Utrecht
lieten registreren zijn terug te vinden in het "Publicatie-
boeck" (HUA, S.A. Utrecht II, inv.nr 153).
12.  De Utrechtse schepenen benoemden uit hun midden
een aantal commis.sarissen die met huwelijkszaken wa-
ren belast.
                                          — s
13.  Sinds circa 1800 Nederlands Hervormde kerk ge-
noemd.
14.  Hetzelfde geldt soms voor ongelijknamige personen.
Denk aan wisselingen van achternaam.
15.  Het onderzoek strekte zich uit over vele jaren. Ter wille
van de opbouw van het artikel is het verloop van het
onderzoek enigszins "gestroomlijnd" weergegeven.
16.  Waar in het vervolg van dit artikel geen bronvermeldin-
gen zijn vermeld zijn deze te vinden in de paragraaf
'Genealogie'.
17.  J.W. van Brakel, Wijk bij Duurstede in de periode van
de hervorming. In: Jaarboek Oud- Utrecht 1984. p. 30.
18.  Een testament waarin echtelieden het vruchtgebruik
van hun bezittingen aan elkaar vermaken.
19.  Uit naam van zijn vrouw.
20.  HUA, S.A. Utrecht II, inv.nr. 1385-1 d.d. 24 febr. 1626.
21.  Uit een latere akte blijkt het om Petronella Gijsberts
van Werckhoven te gaan die in oktober 1645 huwde
met Elias Petersz van Blauwcappel (HUA, Not.Arch.
Utrecht, inv.nr U015a006, lol. 209v,so d.d. 20 nov,
1648, not. Bartholomeus van Eek).
22.  Tenzij anders vermeld werden de huwelijken die in het
vervolg van dit artikel ter sprake komen steeds in
Utrecht voor het gerecht of door huwelijkscommissa-
rissen gesloten.
                     /
23.  Helaas zonder patroniem!
van Malsem", weduwe van Gijsbert Wil-
lemsz de Goyer, wonend a/d Gagel. Zij be-
noemt tot erfgenamen behalve de kinderen
van haar broers de kinderen van "Maechjen
Dircks van Beverweert" (=Marigen Corne-
lis van Beverweerdt!) (HUA, Not.Arch.
Utrecht, UlOlaOOi, nots. Barent Kenne-
wech)
6. Baers Gerritsz van Malsen, smid in Werk-
hoven.
CA. van Burik doet ruim 25 jaar onderzoek in
archieven. Hij publiceert doorgaans in gene-
alogische tijdschriften.
Gebruikte afkortingen:
HUA
Het Utrechts Archief
SAKRUH
Streekarchivariaat Kromme-
Rijngebied - Utrechtse Heu-
velrug
S.A. Utrecht II
Stadsarchief Utrecht 2e afde
ling
Not.Arch.
Notarieel archief
Noten:
* Met dank aan drs. W.J. Spies en mr. C. van Schalk die
bereid waren een eerdere versie van dit artikel van kritische
opmerkingen te voorzien.
1.    De spelling van namen door de eeuwen heen is een ar-
tikel op zich waard. Alle variaties met k, ck of aa en ae
e.d. zijn mogelijk. Pas in de 19de eeuw nadat de over-
heid de registratie van de bevolking ter hand had geno-
men en na invoering van de eenheid van spelling kwa-
men de meeste namen vast te liggen.
2.    Bijvoorbeeld Mechteld van Zuylen van Beverweerd
alias Mechteld van Beverweerd (1345) (J.O. Lopes, In-
ventaris van het archief van het Huis Beverweerd
1437-1859,
inventaris 69, Rijksarchief Utrecht, 1988,
p.6).
3.    Families Van Bronkhorst, Van Linden, Van Wassenaar.
4.    Gelijknamige vaders en zonen gebruikten dezelfde toe-
voegingen om verwarring te voorkomen.
5.    Spreek uit "momboorkamer" of momberkamer. Ook
wel weeskamer genoemd. Niet te verwarren met een
weeshuis.
6.    In Utrecht waren het Domkapittel en de kapittels van
Oud-Munster, St. Jan, St. Marie en St. Pieter gevestigd.
De archieven van de kapittels evenals die van de Pro-
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
20
-ocr page 21-
24. HUA, Archief van het Rijksarchief, inv.nr. 252 d.d. 12
okt. 1601.
grondbezit. Uitgezonderd de ridderschap en de geeste-
lijkheid diende iedere eigenaar en gebruiker van een
perceel land bij te dragen. De manualen van 1600 en
1685 zijn bewaard gebleven (HUA, Financiële instel-
lingen, inv.nrs. 1673-1680).
34.  Waarschijnlijk Jan Gerritsz van Malsen, zoon van Ger-
rit Dircksz van Malsen en Marigen Everts van Schone-
veldt.
35.  HUA, Financiële instellingen, inv.nr. 102. Rapport be-
treffende de verbeurd verklaarde Utrechtse goederen
van de prins van Oranje. Rekening betreffende Bever-
weerd geba.seerd op het jaar maart 1566 - maart 1567.
Vriendelijke mededeling drs. M.S.F. Kemp en drs. R.
Uppelschoten.
36.  Gegevens over Anaentje Alfertsdr zijn ontleend aan De
Nederlandsche Leeuw,
cxiv (1997), kolom 186/187.
Betreft vraag over familie Van Schaik/Van Rossum
door C. van Schaik. Nakomelingen van Alfert Reyersz
noemen zich Van Schaik.
37.  Let op de willekeurige spelling: Van Malsem i.p.v. Van
Malsen.
25,
26.
27,
Reeckum is waarschijnlijk een verbastering van Redi-
chem, een buurtschap bij Culemborg.
HUA, S.A. Utrecht II, inv.nr. 1385-8 d.d. 27 .sept. 1665.
Jan Aelbertsz van Covelswaey was een zoon van Ael-
bert Martensz van Covelswaey en Petertgen Peters van
Otterspoor die weduwe was van Gerrit Claesz Vermeu-
len. Jan nam kennelijk de achternaam van de voorover-
leden eerste echtgenoot van zijn moeder aan.
28
HUA, Staten van Utrecht, inv.nr. 264-2 (Resoluties van
de gedeputeerden) d.d. 21 aug. 1584.
29
A. Johanna Maris, Het Wijkse of Rijswijk.se veer over
de Lek. In: Jaarhoekje Oud-Utrechl 1963, p. 40.
30. Mededelingen van drs. M.S.F. Kemp en drs. R. Uppel-
schoten.
31
SAKRUH, Stadsgerecht WbD, inv.nr. 69 d.d. 9 juli
1602.
32,
HUA, Hof van Utrecht, inv.nr. 154-6 d.d. 20 juli 1612,
"eyschen", sub voce "v. Nijenrode".
33. Het oudschildgeld was een belasting op basis van
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
21
-ocr page 22-
'Met de koorden gestraft':
een opgehangen dief in Wijk bij Duurstede in 1772
Bep van Nimwegen
Hendrik Lammers, ongeveer 45 jaar oud en
geboren in Brabant, woonde al enige jaren in
Wijk bij Duurstede toen hij daar als gedeti-
neerde op 22 juni 1772 voor het Stadsgerecht
'buijten pijn en banden van ijzer' (dus onge-
boeid) zijn doodvonnis voorgelezen kreeg'.
Hij had zich, alleen en samen met anderen, en-
kele jaren lang schuldig gemaakt aan een reeks
van diefstallen en inbraken. Zo bekende Hen-
drik Lammers dat hij, in plaats van op een eer-
lijke wijze de kost te verdienen, zo'n 4 a 5
jaar eerder uit een schouw die in de Kromme
Rijn lag in gezelschap van een zekere Dirckje,
bijgenaamd De Poepin, 110 turven had gesto-
len. In dezelfde tijd had hij uit de boomgaard
naast die van Jan van Harpen, eveneens verge-
zeld door Dirckje de Poepin, 's nachts een
dracht (vracht/last) appels van de bomen ge-
schud. Drie jaar terug had hij, toen hij op de
hofstede van Van den Burgh werkte, tot vier
keer toe lood gestolen en dat verkocht.
In 1768, zo'n vier tot vijf dagen voor de
Cothense kermis, had hij uit de boomgaard van
oud-burgemeester Du Bois een vet lam, dat
toebehoorde aan Gerrit van Dijk, op het daar-
bij gelegen land van Jan van Achthoven ge-
slacht. Het vlees was geconsumeerd, maar het
vel had zijn dochter weggegooid omdat zij ver-
moedde dat het gestolen was. Twee jaren terug
had hij in gezelschap van Hendrik Vink (die
ook gevangen genomen was) 's nachts uit het
bakhuis van Teunis van der Loo twaalf hoen-
ders en een kalkoen gestolen; na het verdelen
van de buit waren zij samen bij het Jodenkerk-
hof met een ladder over de stadsmuur geklom-
men^
Kort daarna waren de twee Hendrikken
's nachts op dezelfde plek opnieuw heen en
terug over de muur geklommen om uit het
bakhuis van Hendrik Spaan zeven hoenders te
stelen. Samen stal het tweetal nog talloze
hoenders; bij Hendrik Kootman was Hendrik
Lammers daarbij door de honden gebeten.
terwijl bij de weduwe De Cruijff in de Wijker-
sloot geen hoenders werden aangetroffen.
In de laatste winter klom hij met Carel Lepon-
der (ook een medegevangene) over de goot bij
de Waterpoort over de stadsmuur. Bij de hof-
stede van Broekhuyzen 'aan de duinen' braken
zij met geweld een plank van een viskaar en
namen grote hoeveelheden snoek, baars, voorn
en zeelt mee, deelden de buit en klommen
langs dezelfde weg terug over de muur. Een
deel van de vis werd opgegeten en een deel
verkocht. Tijdens de winter van 1770 hadden
zij 's nachts uit de schuur van de juffrouwen
Bruijns, die in gebruik was bij Gerrit Ster-
ringh, met de hand door een vergaan raam de
klink van binnen opgetild en de deur, waarte-
gen een ploeg en eggen stonden, open geduwd
en drie drachten kuippalen meegenomen om
die thuis op te stoken. In dezelfde tijd ging
Hendrik Lammers 's nachts weer naar die
schuur, die toen met een hangslot was geslo-
ten; met een in zijn bezit zijnde sleutel wist hij
het slot te openen, maar hij werd gestoord
door een stille nachtwacht.
In januari 1770 was hij 's nachts met Hendrik
Vink naar het huis van bakker Johannes Ferdi-
nand Verkerk gegaan. Door over de muur te
klimmen kon hij het tuinpoortje aan de binnen-
zijde openen. Uit de loods werden twee zeisen
en twee drachten ijzer meegenomen alsook een
last met touw gebonden takkenbossen, die
thuis werd opgestookt. Dezelfde maand was
hij weer naar dit huis gegaan en over de muur
in de tuin geklommen. Daar sneed hij met een
mes het lood uit een raam, waarbij hij in zijn
hand stak, lichtte een raampje uit het lood,
opende het raam door middel van het knipje
aan de binnenzijde en sloop de bakkerij in.
Daaruit nam hij twee kinnebakshammen en
twee drie ponds broden mee. In de nacht van 2
op 3 februari 1770 ging hij voor de derde maal
naar hetzelfde huis, klom op dezelfde wijze de
tuin in, verwijderde het lood van het raam,
22
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 23-
ging hij om één uur 's nachts weer naar het
huis van de weduwe en brak een raam dat in
de tuin uitkwam. In de bakkerij gekomen nam
hij een stuk rundvlees, een beddesloop gevuld
met tarwemeel, een stuk boter, brood en kaas
mee.
Januari 1771 klom hij van achter de wal op het
erf van Wouter Vogelpoels huis, brak een on-
der- en bovenraam en brak het binnenluik
open. Hij klom naar binnen met een ladder die
op het erf bij de hooiberg stond en stootte met
de ladder uit de schoorsteen dertien tot veer-
tien worsten. Verder nam hij uit de kast een
veertien pondsbrood en rijst. Alles werd ge-
consumeerd. Begin 1771 stal hij tweemaal een
hoeveelheid vis uit de vismanden van Willem
Vemoy en Jacob Koppes. Van de vis werd een
deel opgegeten en een deel verkocht.
Tijdens de nacht van oud op nieuw 1772 ging
hij naar de boerderij van Harmen van Vheelen
en haalde een schaap uit de schuur. Het schaap
werd in de boomgaard geslacht en met het
vlees en het vel in een zak klom hij bij de Cas-
teelse Poort over de stadsmuur. Het vlees werd
geconsumeerd en het vel werd door Hendrik
Lammers zoon verkocht voor 17 stuivers aan
Eduard Knop. Die zelfde nacht ging hij naar
de de wijnkelder van Gerardus Wannaar en
forceerde met een pin het slot van de kelder.
Daar deed hij zeven tot acht 'boutelies' witte
wijn in een zak hooi en nam deze mee. De
wijn werd opgedronken, de lege flessen ver-
kocht.
Zijn laatste vergrijp vond plaats in april 1772.
In de nacht van 13 op 14 april van dat jaar
brak hij een plank van het keldervenster van
het huis van de chirurgijn Van de Wepel los,
lichtte het raam eruit en sloop de kelder en
keuken in op zoek naar buit. De man en vrouw
des huizes hoorden echter gerucht, gingen kij-
ken en zagen Hendrik. Hij vluchtte over de
muur van de binnenplaats.
De Wijkse galg
'Deze aaneenschakeling van geweldadige dief-
stallen, huisbraken en veedieverijen kon niet
getolereerd worden'. Daarom luidde het von-
nis, naar de eis en conclusie van de hoofdoffi-
cier van de stad 'den Hoog Gebooren Gestren-
ge Heer Adolph Hendrik Graven van Rechte-
ren Heere van Geerestijn, de gevangene te
stootte het glas stuk en nam dit keer een zij
spek, komijnekaas en een maatje boter mee.
Op 20 oktober 1770 brak hij aan de achterzijde
van het huis van Joachim van Tellegen een
venster en nam uit de keuken twee zilveren
gespen mee, die verkocht werden aan een zil-
versmid in Utrecht. Tijdens de laatste winter
was hij 's nachts bij het huis van Professor De
Gorter over de walmuur van de tuin geklom-
men, sloeg een ruit uit een achter venster in en
opende dit van binnenuit. Van de keldertrap en
uit de keuken nam hij een stuk varkensvlees,
een stuk brood, een stuk komijnekaas, twee
gerookte tongen, twee stukken gerookt vlees,
een hengselmand met knollen en aardappelen,
een bord boter, gehakt vlees en een schinkel
mee. Alles werd opgegeten. In het najaar van
1771 had hij 's nachts op de hofstede van Pie-
ter van Bemmel de knip van een hok geopend
en daar twee kalkoenen, twee kippen en vier
of vijf eenden meegenomen. Van 30 op 31 de-
cember 1771 had hij in Overlangbroek van het
huis van de predikant een raam opengeschoven
en het houten binnenluik, dat met een boom
gesloten was, geforceerd. Binnengekomen
deed hij twee gerookte borststukken, twee rib-
stukken, een stuk rookvlees, twee zilveren
mansgespen en een paar oude vrouwenschoe-
nen in een zak en klom bij de berm van juf-
frouw Van Senden over de stadsmuur om thuis
te komen. De etenswaren werden geconsu-
meerd en de gespen werden aan een zilversmid
in Culemborg verkocht.
Op 10 januari 1771 verwijderde hij, opnieuw
bij de wijnkoper Joachim van Teilegen, een
glas uit een achter venster en stal uit de keu-
ken een koperen keteltje, een koffiekan, een
zilveren gesp, een stukje rookvlees en een
klein potje vet. De etenswaren werden weer
geconsumeerd, het keteltje was enige tijd in ei-
gen gebruik maar werd later met de koffiekan
naar de Lommerd gebracht. De gesp werd ver-
kocht aan Thomas Vink in Utrecht.
Begin 1771 klom hij bij het huis van de wedu-
we Flierboom achter over de muur in de tuin
en kwam over een andere muur door de schuur
in de kelderkamer van dat zelfde huis, waar hij
een oude zoetemelkse kaas meenam en van de
binnenplaats drie tinnen kannen. De kaas werd
verorberd, de tinnen kannen werden verkocht
aan Theodorus Vink. Na de slachttijd van 1771
23
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
-ocr page 24-
ook een, vermoedelijk 16de-eeuwse, helle-
baard in het oeverzand gevonden'.
De stadskameraar noteerde in 1772 de betalin-
gen aan personen die werkzaamheden aan de
gerechtsplaats hadden verricht: Jacobus Vogel-
poel voegde de galg. Dirk van Hevelingen le-
verde drie bomen voor de galg, Rijnier ter
Steeg leverde hangsloten voor de boeien, ter-
wijl Willem de Koning 23 spanten voor de
galg leverde en aan het schavot werkte^
De toeschouwers moeten er een stevige wan-
deling voor over hebben gehad om het
schouwspel te zien maar ze werden wel be-
loond: de tot tweemaal toe door Hendrik be-
stolen Joachim Telligen werd betaald voor het
schenken van twee bottels malagawijn ten tijde
van de executie. Jan van Rijnbout voor het
schenken van een tles jenever en de weduwe
Fliers en Hendrik Vermeulen voor het uitdelen
van koek en krakelingen.
Zoete hartversterkingen bij een bitter schouw-
spel!
E. van Nimwegen-Seggelink houdt zich bezig
met de geschiedenis van Wijk hij Duurstede en
in het bijzonder met de houw- en bewonings-
geschiedenis van de Volderstraat.
Noten:
1     Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH), Stadsgerecht Wijk bij Duurste-
de 1546-1811, 561-3 (Register van sententies 1730-
1810).
2     Het klimmen over de stadsmuur na het sluiten van de
stadspoorten was een strafbaar feit. Het betreft hier de
oudste joodse begraafplaats bij de Vrouwenpoort: zie
F.E. van Hekelen e.a., 'Ordentelijke Heden van de
joodsche natie
'. Bijdragen tot de joodse geschiedenis
van Wijk hij Duurstede, 1671-1923.
Historische Reeks
Kromme-Rijngebied 2, Bunnik 1994, 38-39.
3     Zie: L.C.J.M. Rouppe van der Voort, 'De Wijkse galg
met een hellebaard in de kaart gespeeld", in: Tussen
Rijn en Lek,
1974 (8-1). 12-16.
4     SAKRUH, Stadsbestuur Wijk bij Duurstede 1300-
1810, 275-11 (Rekeningen van de kameraar 1765-
1776).
Fragment van de kaart van Wijk bij Duurstede door Jacob
van Deventer uit circa 1560, met links onderaan omcirkeld
de galg
brengen ter plaatse aldaar men gewoon is cri-
minele justitie te doen en aldaar met de koor-
den gestraft te worden dater de dood na volgt;
en zulx gedaan zijnde, dat deszelfs dode li-
chaam zal worden gevoert ter gewoonlijke
plaatse daartoe gedestineert en aldaar in een
keeten aan den Galge gehangen te worden an-
deren ten afschrik en exemple.' Het doodvon-
nis werd op 1 juli 1772 voltrokken. De plaats
waar Hendrik Lammers werd opgehangen, is
te zien op de kaart van Wijk bij Duurstede uit
circa 1560 door Jacob van Deventer. Links on-
deraan bij de bocht in de Lek is hier de galg
aangegeven (zie afb.). Op die plek is in 1974
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
24
-ocr page 25-
Boeken
De Utrechtse Heuvelrug
CL. van Groningen, De Utrechtse Heuvelrug.
Deel I De Stichtse Lustwarande, Buitens in het
groen. Deel 2 Dorpen en landelijk gebied.
De
Nederlandse Monumenten van Geschiedenis
en Kunst/Geïllustreerde Beschrijving. Zwol-
le/Zeist, 1999 en 2000. ISBN 90-400-9407-1
en 90-400-9429-2 (343 + 387 blz., geïll., met
indexen, per deel 43,50 Euro)
In de reeks 'De Nederlandse Monumenten van
Geschiedenis en Kunst', waarin al bijna sedert
een eeuw de bouwkundige monumenten van
ons land per gebied of per object worden be-
schreven, zijn twee delen verschenen die de
Utrechtse Heuvelrug behandelen.
Het zijn in velerlei opzicht eigenaardige boe-
ken. Om te beginnen wat betreft de gebiedsaf-
bakening, die in de eerbiedwaardige reeks tot
nu toe bijna altijd door gemeentegrenzen werd
bepaald. In dit geval heeft men gekozen voor
een gebied waarin de gemeenten Zeist en
Doorn volledig zijn opgenomen en voorts gro-
te delen van De Bilt, Driebergen-Rijsenburg,
Maam, Leersum, Amerongen en Rhenen. Net
zo min als de bestuurlijke indeling, speelde
daarbij het geomorfologische fenomeen 'Heu-
velrug' een doorslaggevende rol. De afbake-
ning werd uiteindelijk bepaald door wat de au-
teur tot de 'Stichtse Lustwarande' rekent. In de
praktijk komt dat erop neer dat bijvoorbeeld
wel Oostbroek, Wulperhorst, Rhijnwijck en
Moersbergen mogen meedoen, maar niet
Leeuwenburgh, Rhodenstein of Sandenburg.
Wel het dorp Eist en ook het in de uiterwaard
gelegen kasteel Amerongen, maar niet Kol-
land. Wel Achterberg, maar niet Overberg.
Deze weinig consequente begrenzing vormt
nog een van de geringere ongemakken die de
boeken de lezer bezorgen. Veel ernstiger is de
zeer ongelukkige indeling van de tekst. De
schrijfster heeft besloten de behandeling van
de door haar beschreven objecten te verdelen
over vele verspreide paragrafen en subparagra-
fen. Dat heeft geleid tot een ongelooflijk ver-
splinterde presentatie.
Een voorbeeld uit vele: de Amerongse An-
drieskerk. Wil men weten wat het boek daar-
over meedeelt, dan dient men op vierenvijftig
verschillende plaatsen te kijken, de bladzijden
met afbeeldingen niet meegerekend! Dat komt
omdat steeds van alle (of van een aantal - men
weet het nooit van te voren) kerken in het ge-
bied een bepaald aspect behandeld wordt, on-
geacht of er enige samenhang tussen het be-
sprokene bestaat of niet. Zo zal men gegevens
over de Andrieskerk dienen op te vissen uit de
paragrafen 'Datering en ouderdom, Patrocinia,
De verschillende typen gebouwen. Lotgevallen
- de 12de eeuw. Lotgevallen - de 15de eeuw.
Lotgevallen - de 16de eeuw, De gevolgen van
de reformatie voor de kerkgebouwen. Restau-
raties van de oude kerkgebouwen - de 20ste
eeuw. Materiaal - natuursteen. Materiaal - bak-
steen. Constructie - gewelven en kapconstruc-
ties. Torens en torenspitsen. Meubilair - preek-
stoelen, de I7de eeuw. Beeldhouwwerk, Meu-
bilair - dooptuinen, banken en dispositie,
Kerkborden - rouwborden, Orgels, Koperwerk
-  lezenaars, 17de eeuwse typen. Kroonluchters,
Klein koperwerk. Zilver, Zilver - de 17de
eeuw. Zilver - de 19de en 20ste eeuw. Zilver -
Van Kempen en Begeer, De Dorpen'.
De irritatie die deze opsomming wellicht op-
wekt, staat in geen verhouding tot de ergernis
die de lezer bevangt, die daadwerkelijk al deze
passages dient op te sporen en vervolgens tot
een samenhangend geheel te reconstrueren.
Dit alles is des te ongelukkiger, omdat bijna in
geen enkele van die paragrafen een nieuwe of
tenminste interessante samenhang tussen de
beschreven objecten aan de orde komt. En dat
is ook geen wonder. De Utrechtse Heuvelrug is
maar in een zeer beperkte mate als een 'cul-
tuurlandschap' op te vatten en zeker niet als
het om kerktorens, koperwerk of 'lotgevallen'
gaat! Hooguit tussen de verschillende buiten-
plaatsen en villa's is gedurende een tamelijk
korte periode een zekere thematische samen-
hang te bespeuren. Dat had een geschikt on-
derwerp kunnen vormen voor een monografi-
sche studie. Voor een overzichtswerk levert het
nog niet de schijn van een basis.
Een ander ernstig bezwaar is de selectie die de
auteur gemaakt heeft van het te beschrijven
materiaal, zonder dat de lezer duidelijk wordt
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
25
-ocr page 26-
wat daarbij de criteria waren. Om weer een
willekeurig voorbeeld te geven. Leersum bezit
nog enkele tientallen monumentale boerderij-
en. Twaalf daarvan hebben de status van rijks-
monument. Om onnaspeurlijke redenen behan-
delt de schrijfster van die groep er acht wel en
vier niet. Dat gekozen is voor een selectie is
op zichzelf al betreurenswaardig, dat daarbij
niet tenminste alle rijksmonumenten automa-
tisch zijn geselecteerd is onbegrijpelijk en dat
de lezer moet raden naar de criteria (veronder-
steld belang van de gebouwen, persoonlijke
voorkeuren van de auteur, toeval?) is voor een
boek dat een standaardwerk beoogt te zijn on-
vergeeflijk.
Waarom moet men zich, ondanks deze zwakke
punten, beide delen toch maar aanschaffen?
Ten eerste vanwege de vele honderden voor-
treffelijke en functio-
nele illustraties. In
het bijzonder de
bouwkundige teke-
ningen van A. Vier-
sen en A. Reinstra
zijn een enorme aan-
winst. Ten tweede
omdat in de wanorde
waarmee de auteur
haar materiaal pre-
senteert allerlei nutti-
ge, soms nieuwe en
vaak onmisbare in-
formatie schuil gaat,
die kennelijk met
veel inzet en enthou-
siasme verzameld is.
Die informatie nege-
ren zou onverstandig
zijn en er zit dus
niets anders op dan
zich telkens een ei-
gen weg door de boe-
ken heen te worste-
len. Wel moet de
hoop worden uitge-
sproken dat, als de
Rijksdienst ooit aan
de beschrijving van
het aangrenzend
Kromme-Rijngebied
zal toekomen, maat-
staf en richtlijn niet
door deze twee delen
maar door sommige
andere en betere de-
len van de reeks ge-
vormd zullen wor-
den.
Bouwkundige tekening (lengtedoorsnede en plattegronden toren) van de Andrieskerk in
Amerongen (afbeelding uit de besproken boeken)
P. C. van der Eerden
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
26
-ocr page 27-
Varia
Historische verenigingen en het onderwijs
Historische verenigingen bezitten vaak een
schat aan kennis en bronnenmateriaal over de
geschiedenis van de eigen streek. Sommige
van hun leden zouden die kennis graag over-
dragen aan anderen. En aan wie kun je dat
beter doen dan aan de jeugd? Zo ontstaan
vaak plannen voor het maken van lespakket-
ten en het opzetten van projecten voor scho-
len. Dit past goed in de doelstelling van his-
torische verenigingen om de kennis van de
geschiedenis van de eigen omgeving uit te
dragen. Het aanspreken van een jong publiek
zou tegelijk een oplossing kunnen zijn voor
de toenemende vergrijzing waarmee de mees-
te historische verenigingen te kampen heb-
ben. Het begint echter langzaam duidelijk te
worden dat het voor historische verenigingen
erg moeilijk is om jongeren aan te spreken.
De weg via het onderwijs is daarbij al hele-
maal bezaaid met voetangels en klemmen.
Lesbrieven
Voor het maken van lesbrieven of onderwijs-
projecten is meer nodig dan een gedegen his-
torische kennis. Een goed project zou in
Tycho heeft geen tijd om te blijven kijken. Hij moet gelijk weer aan het
werk. De gerechten moeten op tafel gezet worden. Samen met de
bedienden loopt hij af en aan met allerlei lekkers. Fruit, dadels en
vijgen, amandelen, knapperig verse witte
broodjes, gebraden wild, visgerechten, wijn en
bier.
De gasten zitten te smullen. Het is behaaglijk
warm in de grote zaal. De haardvuren zijn
hoog opgestookt. Op de tafels staan
kandelaars met kaarsen en er hangen fakkels
tegen de muur. Dat geeft een feestelijke sfeer.
De gasten zien er allemaal schitterend uit.
Speciaal voor het feest hebben ze hun mooiste
kleding aangetrokken. De mantels en jurken
zijn gemaakt van de mooiste stoffen: zijde,
satijn en fluweel. Druk pratend zitten ze rond
de grote tafels.
De tafel van de bisschop staat op een
verhoging. Vooral Philips ziet er prachtig uit.
Om zijn schouders hangt losjes een mantel
van goudbrokaat en bont. Aan zijn vingers
draagt hij prachtige ringen. Je kan wel zien dat
de bisschop van mooie dingen houdt. Naast
hem zit de hofschilder Jan Gossaert. Ook aan
tafel bij de bisschop zitten de jonge
hofgeleerde uit Frankrijk, Filippe Dumont, en
de hofraadsheer Gerrit Geldenhouer. De vier
Fragment uit het cahier De stad als geschiedenisboek. De middeleeuwen in Wijk bij Duurstede door M.J.T. van Loon
(ISBN 90-72691-16-4) waarin een feest op kasteel Duurstede wordt beschreven. Het lespakket is onderdeel van het
onderwijsproject 'Jeugd en Erfgoed" dat op initiatief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en het Nationale
Contact Monumenten in het kader van omgevingsgeschiedenis in 1993 op de basisscholen in Wijk bij Duurstede plaats-
vond
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
27
-ocr page 28-
plaats van de gewone lessen gebruikt moeten
kunnen worden, want voor iets extra's tussen-
door is in de drukke lesroosters meestal geen
tijd. Dit betekent dat bekend moet zijn welke
lesmethoden (boeken) gebruikt worden, wel-
ke lesstof wanneer behandeld wordt en op
welke gebieden zo'n lesstof vervangend pro-
ject voor een bepaalde klas zinvol zou kun-
nen zijn. Men moet dus behalve kennis van
het onderwijsveld, ook contacten met scholen
hebben, zodat duidelijk is waaraan binnen het
onderwijs behoefte is. Daarmee wordt voor-
komen dat er goed materiaal ontwikkeld
wordt, waar vervolgens geen markt voor
blijkt te zijn. Dan is er het probleem van de
voortgang. Wanneer eenmaal een project ont-
wikkeld is, zou het jammer zijn als dat maar
één keer gebruikt zou kunnen worden. Maar
is een vereniging in staat om langdurige ban-
den aan te gaan met het onderwijs? Willen de
vrijwilligers zich volgend jaar ook weer in-
zetten voor het ontvangen of rondleiden van
schoolklassen? Men moet bereid en in staat
zijn zich voor een lange periode vast te leg-
gen, of voor een vervanger kunnen zorgen.
De ervaring leert dat dit in de praktijk vaak
erg moeilijk is.
IXissenpersoon
Kunnen historische verenigingen in de pro-
vincie Utrecht dan niets betekenen voor het
onderwijs? Gelukkig wel. De Federatie
Stichts Cultureel Erfgoed maakt lesmateriaal
over de omgeving van de leerlingen met ge-
bruik van cultureel erfgoed, voor zowel de
basisschool als het voortgezet onderwijs en
de vervolgopleidingen: van acht tot achten-
twintig, zou je kunnen zeggen. De federatie
is nu reeds vier jaar bezig met het opzetten
en onderhouden van structurele banden met
het onderwijs en kan als zodanig optreden als
intermediair tussen het onderwijs en culturele
instellingen. Dit zijn onder andere musea en
archieven, maar kunnen ook historische ver-
enigingen zijn. Zo wordt momenteel samen
met leden van de Historische Kring Austerlitz
gewerkt aan een project voor de basisschool
over het dagelijks leven in 1910. Dit project
draait al in Amerongen, Amersfoort en Bun-
schoten-Spakenburg en wordt nu op initiatief
van de Historische Kring Austerlitz 'vertaald'
naar de plaatselijke situatie. De Van de Poll
Stichting in Zeist heeft veel informatie ver-
strekt ten behoeve van een project over de
Tweede Wereldoorlog in Zeist voor het voort-
gezet onderwijs. En voor een project over het
Valleikanaal voor .scholen voor voortgezet
onderwijs in Amersfoort is een lid van de
Historische Kring Leusden behulpzaam ge-
weest met het verstrekken van informatie
over de Grebbelinie.
Leden van historische verenigingen kunnen,
kortom, veel betekenen voor de jeugd. Zij
kunnen hun kennis en expertise delen, bron-
nenmateriaal beschikbaar stellen, verhalen
vertellen en rondleidingen geven. De federa-
tie maakt daar graag gebruik van en zal ook
in de toekomst de weg naar de historische
verenigingen weten te vinden. Als u plannen
of ideeën heeft, of als u informatie wilt vra-
gen, kunt u contact opnemen met de afdeling
Cultuur & School van de federatie. Vraag
naar Hiske Land of Edwin Maes. Telefoon
030-2343880.
Het Kromme-Rijngebied, 36-1 (2002)
28
-ocr page 29-
/b--T<
De kerk van Overlangbroek
Claire Boe Is*
De bijzonderheden
De Hervormde Kerk van Overlangbroek is ge-
situeerd op een omgracht terrein aan de lom-
merrijke Langbroekerdijk (zie afb. 1). Op dit
terrein zijn verder een pastorie en een kerkhof
gelegen. Rechts naast de kerk bevindt zich de
middeleeuwse ridderhofstad Huis Zuilenburg.
De kerk bestaat uit een éénbeukig schip met
een toren aan de westzijde en een consistorie-
kamer aan de oostzijde. Het schip is bereik-
baar via het torenportaal en via een aange-
bouwd portaal aan de zuidzijde. Aan de noord-
zijde bevindt zich een portaal ten behoeve van
de consistoriekamer.
Schip
Wat het schip van de kerk betreft, is met name
de eikenhouten kapconstructie erg bijzonder.
De constructie bestaat uit zes spanten die veer-
Halverwege het jaar 2001 werd de restauratie
van de Nederlands Hervormde Kerk van Over-
langbroek voltooid. Bij de aanvang van de res-
tauratie gaf de architect Ch. van der Weiden, in
overleg met de Rijk.sdienst voor de Monumen-
tenzorg, opdracht aan Vlaardingerbroek en
Wevers (architecten en bouwhistorici) voor een
bouwhistorisch onderzoek van de als rijksmo-
nument geregistreerde kerk'. Bij dit type on-
derzoek wordt een gebouw op bouwsporen en
markante onderdelen van het interieur en exte-
rieur onderzocht. Het doel van dit onderzoek
was het ontrafelen van de verschillende bouw-
fasen.
Hieronder treft u een korte beschrijving van de
kerk aan waarbij speciale onderdelen worden
benadrukt. Daarop volgt de uiteenzetting van
de verschillende bouwfasen die tijdens het on-
derzoek aan het licht zijn gekomen.
I De kerk van Overlangbroek tijdens de restauratie 2000-
2001, vanuit het zuiden gezien (Vlaardingerbroek en
Wever.s, 2001)
2 Plattegrond van de kapconstructie met opname van alle
aangetroffen telmerken (Tekening L.B. Wevers naar een
opmeting van Ch. van der Weiden)
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
29
-ocr page 30-
tig sporenparen ondersteunen. De spanten zijn
van oost naar west gemerkt met gehakte tel-
merken op de stijlen en korbelen. Aan de rech-
ter {zuid)zijde van de spanten zijn gebroken
merken aangebracht om een onderscheid tus-
sen links en rechts te maken. Ook de sporen-
paren zijn van telmerken voorzien, waarbij dit-
maal de gebroken merken aan de linker
(noord)zijde zijn aangebracht. In de telling van
de sporen is overigens geen systematiek te her-
kennen (zie afb. 2).
Het interieur van het schip wordt vooral be-
heerst door het houten tongewelf en de trek-
balken met sleutelstukken daaronder. Tegen de
westelijke wand bevindt zich een orgel uit de
tweede helft van de achttiende eeuw en aan de
oostzijde van het schip is een preekstoel uit
1768 geplaatst. De vloer is bekleed met hard-
stenen plavuizen. Bovendien zijn een grote
grafzerk en enkele brokstukken van een twee-
de zerk in de vloer opgenomen.
Toren
De in totaal 25,5 meter hoge toren is karakte-
ristiek vanwege zijn massieve opbouw. Hij
wordt bekroond door een ingesnoerde, octago-
nale naaldspits die bovenaan is afgeknot en
met leien bedekt. Evenals het schip kent de to-
ren een eikenhouten kapconstructie die van ge-
hakte telmerken is voorzien. Intern bestaat de
toren uit een begane grond met drie verdiepin-
gen daarboven.
Het portaal wordt overwelfd door een gestuct
kruisribgewelf waarvan de ribben eindigen in
fraai vormgegeven kraagstenen die met ossen-
bloed beschilderd zijn. Op de eerste verdiepin-
gen zijn de dichtgemetselde doorgang naar het
orgelbalkon in het schip en de opening naar de
zolder van het schip het vermelden waard. Op
de derde verdieping bevindt zich de klokken-
stoel. Vandaar dat de verdiepingsvloer hier ex-
tra stevig is uitgevoerd; de balkoplegging bezit
aan de westzijde forse consoles. De constructie
van de klokkenstoel zelf bestaat uit vier jukken
die met andreaskruizen zijn verstevigd. Om-
wille van de stabiliteit zijn er ook andreaskrui-
zen tussen de jukken onderling aangebracht en
worden de dekbalken van de jukken verbonden
door twee dwarsbalken. De klok is met ijzeren
pennen aan een (derde) dwarsbalk met raderen
verankerd.
Consistoriekamer
De consistoriekamer bezit een gevelsteen met
het jaartal 1913, het jaar van de bouw van de
huidige consistoriekamer. Het bouwsel wordt
bekroond door een schilddak dat aan de west-
zijde wordt beëindigd door de oostgevel van
het schip. Het exterieur en interieur zijn een-
voudig gehouden. Opmerkelijk is dat onder de
vloer van de consistoriekamer de funderingen
van de vroeg negentiende-eeuwse consistorie-
kamer zijn aangetroffen.
De verschillende bouwfasen
Overlangbroek werd in 1289 voor het eerst ge-
noemd, namelijk als rechtsgebied van het
Domkapittel-. Het dorp bestond naar alle waar-
schijnlijkheid uit een groepje boerderijen dat
toen nog tot de parochie van de katholieke
kerk van Nederlangbroek behoorde. In 1429
werd voor het eerst melding gemaakt van een
kerk of kapel te Overlangbroek. Over dit ge-
bouw, dat aan St. Hyacinthus gewijd was, is
echter niets bekend. Het is niet uitgesloten dat
het gebouw uit hout was opgetrokken en ge-
sloopt werd toen men met de bouw van de hui-
dige kerk begon. Een andere mogelijkheid is
dat het van steen was en daarna deel is gaan
uitmaken van de kerk. Archeologisch onder-
zoek ter plaatse zou wellicht voor uitsluitsel
kunnen zorgen.
Jan de Beijer
In ieder geval kwam de huidige kerk groten-
deels in het laatste kwart van de vijftiende
eeuw tot stand. Dit is gebleken uit het in op-
dracht van de Rijksdienst voor de Monumen-
tenzorg uitgevoerde dendrochronologisch on-
derzoek. Het eikenhout van de kapconstructie
van het schip en van de toren dateren respec-
tievelijk uit 1477 en 1504. Een tekening van
Jan de Beijer uit 1744 geeft de in 1504 ontsta-
ne situatie weer (zie afb. 3). Naast de nog be-
staande toren en het schip staat een laatgotisch
koor afgebeeld. Dit kende een 3/8-sluiting;
daarop wijst althans de plattegrond van de
driezijdig afgesloten crypte. Het koor bezat
spitsboogvormige vensters met driepasmotie-
ven en gebrandschilderde ramen, waartussen
getrapte steunberen waren geplaatst. In de
oostgevel bevond zich een, toegang tot de
crypte.
                            /
30
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 31-
3 Tekening in oost-indische inkt met de kerk van Overlangbroek, gezien vanuit het zuiden (Gemaakt door Jan de Beijer,
1744: uit: H. Romers, / de Beijer, Achltiende-eeuwse gezichten van steden, dorpen en huizen, deel II, Utrecht 1994, nr. 522)
consistoriekamer is naar alle waarschijnlijk-
heid bedekt met Oudhollandse pannen terwijl
het schip en het koor met leien in Rijndekking
bekleed zijn. Tot slot onderscheiden ook de
raamvormen zich van elkaar. Het gotische koor
en schip tonen spitsboogvensters terwijl de
aanbouw van rondboogvensters is voorzien.
Op basis van deze details en de betrouwbaar-
heid van de tekening en tekenaar mag ervan
uitgegaan worden dat de toenmalige consisto-
riekamer secundair is. De aanwezigheid van
rondboogvensters in de wanden van de consis-
toriekamer ondersteunt bovendien de veron-
derstelling dat deze aanbouw in de zeventiende
eeuw tot stand kwam.
Het is mogelijk dat Bornius ook opdracht gaf
tot de vervanging van de noordgevel van het
schip. Deze gevel is als enige ongepleisterd en
het formaat van de bakstenen (22 x 10,5 x 4,5
cm) getuigt van een zeventiende-eeuwse oor-
sprong.
Op de tekening van Jan de Beijer zijn een drie-
tal duivengaten in de geveltop waarneembaar.
Dit is een vrij opmerkelijk detail aangezien het
houden van duiven een zogenaamd 'heerlijk
recht' was. Het is niet uitgesloten dat één van
Johcmnes Bornius
In 1608 kreeg de kerk van Overlangbroek haar
eerste eigen predikant, Johannes Bornius ge-
naamd. Op zijn instigatie hebben mogelijk ver-
schillende wijzigingen plaats gevonden. Eén
van die wijzigingen is wellicht de plaatsing
van de huidige klokkenstoel in de toren. De
dendrochronologisch gedateerde klokkenstoel
stamt namelijk uit omstreeks 1613. Verder is
het niet ondenkbaar dat de consistoriekamer in
zijn opdracht gebouwd werd en dus uit het
tweede decennium van de zeventiende eeuw
dateert. Dat deze ruimte aan de zuidzijde van
het schip later moet zijn gebouwd dan het
schip is onomstotelijk: op de tekening van Jan
de Beijer is zichtbaar dat de waterlijst en uit-
springende plint van de betreffende aanbouw
wat hoogte betreft niet overeenkomen met de
hogere waterlijst en plint van het koor en het
schip. Bovendien onderscheiden de dakvoeten
zich van elkaar. De consistoriekamer op de te-
kening bezit een uitkraging met een dubbele rij
afgeschuinde baksteenkoppen in tegenstelling
tot het schip en koor die onder de dakrand een
muizentandlijst lijken te bezitten. Verder is er
ook verschil in dakbedekking. Het dak van de
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
31
-ocr page 32-
voorzien (zie afb. 4). De witgepleisterde gevels
waren verfraaid met lisenen. Aan de noordzij-
de was een deur opgenomen terwijl zich aan
de zuidzijde een schuifvenster bevond. Het dak
was belegd met blauwe, Oudhollandse pannen.
Bijna dertig jaar na de nieuwe consistorieka-
mer kwam aan de zuidzijde van de kerk een
nieuw portaal tot stand. Blijkens de kadastrale
minuut (1832) heeft het nieuwe portaal een
voorganger gehad die tussen 1744 en 1832
moet zijn gebouwd (zie afb.5). Het portaal is
namelijk niet op de tekening van Jan de Beijer
weergegeven maar stond er wél al toen de ka-
dastrale minuut werd opgesteld. Het staat vast
dat het oude portaal in 1857 tot 25 cm beneden
het grondpeil werd afgebroken om vervolgens
opnieuw opgemetseld te worden op de reeds
bestaande fundamenten. Op aanwijzing van de
aannemer werd de aanbouw van 'pilasters en
afsprongen' voorzien.
In aansluiting op de werkzaamheden aan het
portaal werden de binnenmuren van de kerk
gepleisterd en verving men de originele ven-
sters door vensters met ijzeren kozijnen. Ver-
der werd de brug naar het kerkterrein gerepa-
de heren van het naastgelegen Huis Zuilenburg
een steentje had bijgedragen in de kosten voor
de bouw van de consistoriekamer van de kerk.
Mogelijk heeft deze heer vervolgens van zijn
invloed gebruik gemaakt door duivengaten in
de gevel te laten aanbrengen.
Gedeeltelijke sloop
Naar alle waarschijnlijkheid moderniseerde
men in 1768 het interieur van de kerk, aange-
zien de huidige preekstoel uit dat jaar dateert.
Hierover zijn echter geen nadere gegevens be-
kend. In 1824 werden het koor en de zeven-
tiende-eeuwse consistoriekamer afgebroken.
Dit blijkt uit het archief van de Kerkvoogdij'.
Met de bakstenen van deze afgebroken bouw-
delen werd het gat dat toen in het schip gesla-
gen was, afgesloten. Men verstevigde de nieu-
we sluiting aan de oostzijde met drie steunbe-
ren en voorzag de wand van twee vensters.
Blijkens het bestek uit 1824 zouden de steun-
beren een getrapte opbouw bezitten. Echter, de
opbouw van de twee thans nog aanwezige
steunberen is gewoon recht, waaruit geconclu-
deerd zou kunnen worden dat de steunberen
tijdens de bouw niet getrapt zijn uitgevoerd.
Uit het genoemde archief blijkt verder dat in
de steunberen restanten van de oude koorgevel
aanwezig zijn^
In de literatuur werd vaak aangenomen dat in
1824 behalve het koor en de consistoriekamer
ook het schip gesloopt werd. Getuige de nog
bestaande middeleeuwse zuidgevel en kapcon-
structie is deze gedachte onjuist. Met betrek-
king tot het schip vond wél de bepleistering
van de muren plaats, met uitzondering van de
zeventiende-eeuwse noordgevel. Verder werd
de fundering plaatselijk hersteld met bakstenen
die afkomstig waren van het koor.
De in 1768 geplaatste preekstoel werd in 1824
van een nieuw klankbord en een nieuwe trap
voorzien.
Een nieuwe consistoriekamer en een nieuw
portaal
In 1857 werd besloten een nieuwe consistorie-
kamer aan de oostzijde van de kerk te bouwen.
Een oude foto van omstreeks 1900 toont de
nieuwe aanbouw en geeft weer dat deze veel
kleiner van formaat was dan het oorspronkelij-
ke koor, maar wel van een 3/8 afsluiting was
"91
" ,' .Wip . . '? t
" '^Wm
:?l ^^'
X-
?■■■
; ' r^'^'-''
4
4 De kerk te Overlangbroek omstreeks 1900. Rechts op de
foto is de voormalige consistoriekamer uit 1857 zichtbaar
(Collectie Kerkvoogdij der N.H. te Overlangbroek)
32
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 33-
5 Deze tekening toont ondermeer het oude portaal en een
houten brug waarop draaihekken zijn geplaatst. Er bevindt
zich nog geen consistoriekamer aan de oostzijde (Vermoe-
delijk gemaakt door de heer V. Kenniphous ca 1855, 21 x
30 cm; Collectie Kerkvoogdij der N.H. te Overlangbroek)
reerd en plaatste men er een tweevleugelig
spijlenhek van gietijzer.
Grafzerken
In 1913 werd de in 1857 gebouwde consisto-
riekamer vervangen door een rechthoekig
exemplaar. De laatstgenoemde werd naar alle
waarschijnlijkheid deels op de funderingen van
de negentiende-eeuwse voorganger of van het
oorspronkelijke koor gebouwd, hetgeen het
wegzakken van de hoeken aan de oostzijde zou
kunnen verklaren.
Bij het opbreken van de vloer van de consisto-
riekamer op 12 december 1913 trof men een
grafkelder met twee grafstenen aan. De ene
grafsteen bleek van het graf van Berent Uten-
engh, heer van Zuilenburg, afkomstig te zijn
(zie afb. 6). De andere grafsteen bleek te horen
bij het graf van Joost van Amstel van Mijnden,
echtgenoot van Philippota Utenengh, vrouwe
van Zuilenburg (zie afb. 7). De grafzerken da-
teren respectievelijk uit 1503 en 1554. De
grafzerk van Berent werd in het zuidportaal in-
gemetseld, terwijl die van Joost, waarvan al-
leen een koperen grafplaat resteerde, naar mu-
seum Het Catharijneconvent te Utrecht werd
overgebracht.
Onderhoud en restauratie
In het vervolg van de twintigste eeuw werden
vooral onderhouds- en herstelwerkzaamheden
uitgevoerd. Dit was het geval in 1930 en daar-
na in 1974 toen de kerk schade had opgelopen
6 Tekening van de grafsteen van Berent Utenengh, heer
van de naastgelegen ridderhofstad Zuilenburg. De graf-
steen uit 1503 is in het zuidportaal ingemetseld (Foto To-
pografische Atlas Langbroek, SAKRUH)
door twee zware stormen in 1972 en 1973. De
werkzaamheden bestonden ondermeer uit de
vervanging van de koningsspil. Voorts werd de
bovenste punt van de spits en de dakbedek-
king van de toren vernieuwd en werden de
klankborden vervangen. Op de torenspits
plaatste men een gietijzeren bal en een kope-
ren windhaan die gemaakt was door leerlingen
van de Technische school Valkenheide te
Maarsbergen.
Het schip werd van binnen en van buiten op-
nieuw gepleisterd. Bovendien werd een hete-
luchtverwarming geïnstalleerd, waarbij in de
vloer langs de gevels inblaasroosters werden
aangebracht. Tegen de noordgevel van de con-
sistoriekamer uit 1913 bouwde men een recht-
hoekig portaal met sanitaire voorzieningen. In
1979 werden acht nieuwe gebrandschilderde
ramen geplaatst, ontworpen door J.M. Meine.
Het meest recente herstelwerk vond plaats in
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
33
-ocr page 34-
*>A ^ * ^ Mm t jmj f ^
Lj^ jj^jj:r*.
jrriutoU'ü aj®i)F!^r V tof lö nmmi ïiu ï
7 Tekening van de koperen grafplaat van Joost van Amstel
van Mijnden met een afbeelding van het echtpaar Van
Mijnden-Utenengh en hun zoon Joost. Deze grafplaat be-
vindt zich in het museum Het Catharijneconvent te
Utrecht (Collectie auteur)
2000 naar de plannen van architect Ch. van der
Weiden uit Leersum (zie afb. 8). Deze restau-
ratie had een zeer conserverend karakter en
richtte zich met name op het herstel van de
kerktoren. Niettemin werden ook werkzaamhe-
den ten behoeve van het schip, de consistorie-
kamer en het zuidelijke ingangsportaal uitge-
voerd. De noodzakelijke vernieuwingen van
historisch materiaal werden tijdens het bouw-
historisch onderzoek gedocumenteerd, zodat
de gegevens daarvan niet verloren gaan en la-
ter nog gebruikt kunnen worden bij het behoud
van dit bijzondere gebouw.
*Drs. C. Boels is in 2001 als kunsthistorica
(specialisme architectuur) afgestudeerd aan de
Universiteit van Utrecht. Sinds december 2000
is zij werkzaam bij het bureau Vlaardinger-
broek & Wevers, dat gespecialiseerd is in
bouwhistorisch onderzoek en restauraties.
8 Plattegrond met de bouwfasen (Naar een tekening van
Ch. van der Weiden, Leersum 1999)
Noten:
1     Een exemplaar van het rapport bevindt zich onder
meer in de bibliotheek van het Streekarchivariaat
Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug te Wijk bij
Duurstede (SAKRUH).
2     S. van Ginkel-Meester M. Kooiman. R. Blijdestein
(red.). Geschiedenis en urchilectmir van lumghroek,
Zeist 1990, 22. Zie ook: C. Dekker. Het Kromme Rijn-
gebiecl in de Miildeleeuwen,
Utrecht 1983.
3     SAKRUH, Hervormde gemeente Overlangbroek 1665-
1989, Kerkvoogdij, voorl. inv.nr. 7 (notulen kerkvoog-
den en notabelen 1900-1919) en 56 (Stukken be-
treffende het onderhoud en herstel van het kerkgebouw
etc. 1824). P. Th. Bunjes, B. de Koning, J.J. de Kort,
700 Jaar Overlangbroek, Overlangbroek 1989, 9.
4     SAKRUH, Hervormde gemeente Overlangbroek lóó-i-
1989, Kerkvoogdij, voorl. inv.nr. 7 (notulen kerkvoog-
den en notabelen 1900-1919), 1913.
34
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 35-
De waterstaatskerk te Cothen - een episode uit 700
jaar RK-geschiedenis
Ad van Bemmel*
asla van de grote kachel werd uitgestrooid. Al
die impressies kwamen terug toen ik, in een
notariële acte, het bestek en - in kleur - de te-
keningen van de bouw ervan uit 1838 vond'.
Parochie Cothen: genoemd in 1302^
De RK-kerk te Cothen is ontstaan als dochter-
kerk van de Maartenskerk in Doom. Waar-
schijnlijk is dit gebeurd tijdens of kort na de
ontginning van Langbroek in de twaalfde
eeuw. In ieder geval is in een in het Latijn ge-
stelde tekst van 30 mei 1302 sprake van land
'in p[a]rochia de Coten'. Dit is de mij vroegst
bekende vermelding van die parochie. Tijdens
de reformatie werd de eeuwenoude RK-Agnes-
kerk aan de Brink opgeheven. De kerk ging in
1581 over in hervormde handen en is daar ge-
bleven.
In dat zelfde jaar werd ook de aan het Heilige
Sacrament gewijde, eeuwenoude kapel in de
Dwarsdijk (een sedert 1811 onder Cothen val-
Aanleiding
In de zomer was het er warm en in de winter
koud. Het was stoffig en het was donker. De
trap naar de zolder was voor onze kinderbeen-
tjes - het is 1959/1960 - veel te steil. Op som-
mige stukken van die zolder, waar ooit het or-
gel stond en het kerkkoor zong, mochten we
niet komen omdat de houten vloer te slecht
was. 's Ochtends stonk het dikwijls vanwege
een festiviteit de avond ervoor in de beneden-
zaal. In die benedenzaal werd gegymd, toneel
gespeeld, bruiloft gevierd en Sinterklaas ge-
vreesd. Terugkijkend was het gebouw in ieder
geval zeer brandonveilig. En dat terwijl daar al
ruim twintig jaar een kleuterschool met enige
tientallen kleine kinderen was gevestigd. Die
school zat op de zolder van de voormalige, in
1967 afgebroken roomskatholieke kerk op de
hoek van de Kerkweg en de Hinkerstraat te
Cothen. We speelden in de ommuurde tuin van
de voormalige pastorie waar 's winters ook de
De doorsnede en voorgevel van de kerk op de bouwtekening uit 1838 (SAKRUH, NA I, 2615, not. CA. van Strijen, no.
555)
                                                                                                                                    ,,..., , , .
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
35
-ocr page 36-
Een nieuwe kerk
Op een gegeven moment realiseerde katholiek
Cothen zich dat men het ook in dit geval ho-
gerop moest zoeken. De pastoor en de kerk-
meesters schreven daartoe een brief aan ko-
ning Willem I. In die brief van 12 mei 1835 le-
zen we: 'Dat gezegde R.C. Gemeente, Kerk
zijnde 440 communicanten tot het houden van
derzelver Godsdienst oefening een Kerkge-
bouw heeft dat indertijd is daargesteld van een
zoogenaamd Boeren Achterhuis of koeijenstal,
waarvan het zelve thans nog alle kentekenen
draagt; welk Kerk-Gebouw niet alleen voor de
Godsdienst geheel en al ongeschikt kan ge-
acht worden, maar boven dien nog voor deze
gemeente veel te klein is'. Dat de kerk inder-
daad in een boerderij was gevestigd, is ook af
te leiden uit de zogeheten minuutplannen;
kaarten die voor de vorming in 1832 van het
Kadaster zijn opgemaakt. Volgens die kaarten
stond aldaar een boerderij van het zogenoemde
T-type. Bij boerderijen van dit type staat het
voorhuis dwars op het achterhuis (de deel).
De briefschrijvers willen een nieuwe kerk die
volgens de begroting 1.000 gulden kost. De af-
braak van het oude gebouw kost 300 gulden,
tezamen 1.300 gulden. Of en zo ja wat de ko-
ning heeft geantwoord, is mij niet bekend. In
ieder geval bevat het parochie-archief een brief
van de 'Directeur-Generaal van de Generale
Directie voor de zaken van de R.K. Eeredienst'
van 25 juli 1838 waarbij voor de bouw 4.900
gulden wordt toegekend. Die toekenning moet
zijn gebaseerd op een hogere begroting dan de
begroting in de brief aan de koning. Dat zal
dan wel de begroting zijn van 4 oktober 1836
welke totaliseert tot een bedrag van 9.768 gul-
den."
De bouw
Op 23 januari 1838 vindt, onder het bezielend
oog van pastoor Hermanus van Miltenburg en
de kerkmeesters Gerrit van Bemmel (mijn
voorvader), Cornelis van Leeuwen, Comelis
Vemooij en Willem Pappelendam, in herberg
De Lindeboom in Nederlangbroek de openbare
aanbesteding plaats van 'het Bouwen eener
Nieuwe Roomsch Catholijke kerk te Cothen'.
De kerk moet een lengte krijgen van 47 ellen
(1 el = 1 meter) en een breedte van 10,5 ellen.
Binnenin komt een nis voor het altaar, een sa-
lend buurtschap) opgeheven; Dwarsdijk be-
hoorde tot de RK-parochie Werkhoven. Nadien
verviel de kapel tot een ruïne. In 1674 kreeg
de stad Wijk bij Duurstede toestemming van
de Staten van Utrecht om 'tot het repareeren
van de brug aan den Dwarsdijk te mogen em-
ployeeren de steen van sekere oude muur van
een capel daar bij staand".
In 1695 werd de statie of parochie Werkhoven
(opnieuw inclusief Dwarsdijk) her opgericht;
Cothen en ook Langbroek gingen er toebeho-
ren. Zowel in het dorp Werkhoven als in het
dorp Cothen kwam, zo ver als mogelijk van de
hervormde kerk vandaan, een zogenaamd
schuurkerkje. In Cothen was dat op de hoek
van de latere Kerkweg en Hinkerstraat. Daar-
toe werd waarschijnlijk een bestaande boerde-
rij geschikt gemaakt.
Volgens een bericht uit 1741 deed de pastoor
's zondags om 7.00 uur de mis te Werkhoven
(waar hij woonde) en om 10.00 uur te Cothen^
Dat was niet ideaal. Rond 1800 probeerden de
parochianen in Cothen dan ook een eigen pa-
rochie te worden met een eigen pastoor\
Na een lange aanloopperiode gingen in 1818
de kerkmeesters Thomas Smorenburg, Bart
van Bemmel en Folkert Pappelendam rond met
een intekenlijst voor de bouw van een echte
pastorie. Ze deden dit met succes en weldra
werd met de bouw begonnen. Helaas kwamen
de toegezegde gelden niet binnen waardoor de
kerkmeesters in moeilijkheden kwamen. De
rechtbank dreigde met de verkoop van de oude
kerk en pastorie. Binnen 14 dagen moest 1800
gulden worden betaald aan de houtkooplieden
voor al geleverde materialen. Gelukkig werd
dit bedrag voorgeschoten door een weldoener,
de heer Bosch van Drakensteyn".
Het bleef echter tegen zitten. In de nacht van 9
op 10 november 1828 werd door een venster
in de sacristie ingebroken en van alles gesto-
len: een zilveren ciborie (bewaarkelk voor hos-
ties, waarde 150 gulden), een zilveren kelk
(waarde 80 gulden), een zilveren 'zeekenbusje'
(waarde 40 gulden) alsmede twee grote zilve-
ren boekkrammen, drie alben (miskleed), een
kelkkleed en een spiegel met een vergulde
lijst. De daders zijn onbekend gebleven. In die
tijd werd ook in de sacristie te Everdingen in-
gebroken, wellicht door de zelfde inbreker(s)'.
36
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 37-
De plattegrond van de kerk op de bouwtekening uit 1838 (SAKRUH, NA I, 2615, not. CA. van Strijen, no. 555)
cristie, een biechtkamer, een communicatie en
een bergplaats. Uit bestek en tekening blijkt
dat de bakstenen kerk 11 ellen hoog moet
worden. Het dak dient te worden afgewerkt
met dakpannen. De 'hals' van de voorgevel
dient te worden bekroond met een ijzeren
kruis. Er komt een portaal met een grote toe-
gangsdeur. Er moeten 14 grote ramen en 1
rond raam worden geplaatst. Boven de ge-
noemde ruimtes komen twee zolders. Op de
bouw zal worden toegezien door een 'beambte
aan den Waterstaat'. (Dit is de reden waarom
in het begin van de negentiende eeuw ge-
bouwde RK-kerken in Nederland dikwijls
'waterstaatskerken' worden genoemd.) De
kerk moet uiterlijk 1 oktober 1838 worden op-
geleverd.
Op het werk schrijven twee aannemers in.
Hendrik van der Wielen, timmerman te Cot-
hen, zegt het voor 12.000 gulden te kunnen
doen. Hendrik Coenen, timmerman te Amers-
foort, doet het voor minder en wel voor
11.400 gulden. Hem wordt het werk gegund.
De oude kerk was al afgebroken en de beno-
digde extra grond was reeds geschonken door
baron Arnold van Brienen voor wie daarvoor
jaarlijks Heilige Missen moesten worden op-
gedragen. Coenen moet met vliegende trom
van start zijn gegaan want al op 17 juli ver-
klaart hij zijn geld te hebben ontvangen daar
het werk is voltooid. Op 17 oktober wordt de
nieuwe kerk ingewijd.''
Nergens wordt in de stukken gerept van de
{ver)bouw van een pastorie. Toch was die er
wel. Haaks op de kerk aan de oostelijke kant,
aan de kant van de sacristie stond pal tegen de
kerk tot en met de afbraak in 1967 een woon-
huis. Het kan niet anders dan dat de nieuwe
kerk in de plaats is gekomen van het achter-
huis van de T-boerderij en dat het voorhuis er-
van is blijven staan.
Verkoop
Bij de afbraak van de oude kerk en bij de
bouw van de nieuwe kerk was allerlei materi-
aal overgebleven. Het parochiebestuur besloot
daarvan een openbare verkoop te houden. Die
vond plaats op 23 november 1838 ten huize
(lees café) van Willem van de Bild, dat vlak
bij de kerk was gelegen. In totaliteit is voor
ruim 224 gulden aan spullen verkocht. Onder
de kopers waren veel Cothenaren: Gerrit van
Bemmel (bouwman, dat wil zeggen boer), Wil-
lem van de Bild (tapper, koopman), Arie Blan-
ken (veearts), Willem van Dien (wagenmaker).
Rijer van Dijk (bouwman), Johannes van Eek
(korenmolenaar). Rijk van Eek (bouwman).
Jan de Graaf (timmerman), Antonie Goes
(daggelder), Hendrik van Hensbergen (tapper),
Anthonie van der Horst (bouwman). Reinier
Kloot (veldwachter), Comelis van Leur (bouw-
man). Jan van Leur (arbeider). Jan van de
Meent (arbeider), Hermanus Middelweerd
(bouwman), Hendrik Millevart (boerenknecht),
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
37
-ocr page 38-
De voor- en zijgevel van de kerk rond 1910 (SAKRUH, Topografische Atlas Cothen)
Van Ginkel-Meester en Vernooij (1992) mel-
den dat de kerk een begraafplaats had die in
1856 werd opengesteld. Ze schrijven: '... oor-
spronkelijk was het een begraafplaats voor
priesters ...'. Dit lijkt me onjuist. Het kadaster
van 1832 heeft het immers duidelijk over een
kerk en een kerkhof. Omdat de pastoors toen-
tertijd nog in Werkhoven woonden, zullen zij
ook daar en niet in Cothen zijn begraven. Het
kerkhof zal eertijds dus in de praktijk alleen
voor het begraven van overleden parochianen
zijn gebruikt. In een memoriaal in het pa-
rochie-archief staat te lezen dat Cothen door
'ijverige bemoeiingen van kapelaan Jacobus de
Wildt [rond 1830] zijn eigen katholiek kerkhof
[had] verkregen'.Voordien zullen de doden op
een eigen deel van het kerkhof rond de NH-
kerk te Cothen begraven zijn. Daar was, zoals
elders, immers de officiële begraafplaats. Wel-
licht is verwarring ontstaan omdat in de ooste-
lijke muur van het kerkhof een steen zit met de
tekst: 'gelegd door den We. H.H.B. Kok Past.
van Cothen 3 maart 1857'. Waarschijnlijk is
het al bestaande kerkhof toen vergroot. Voor
de bewoners van de Dwarsdijk gold volgens
dat gerecht in 1809: 'Dat de lijken der alhier
afgestorvene zedert onheugelijke jaaren in de
kerk of op het kerkhof van den dorpe van
Hermanus Oostrum (koopman). Jan Scherpen-
zeel (arbeider), Steven Stoker (klompenma-
ker), Willem Streumer (schipper), Hendrik
Vermeulen (arbeider), Pieter Vermeulen (arbei-
der), Evert Vemooij (bouwman), Hendrik van
der Wielen (timmerman), Hermanus van Zeist
(koopman). Veel van deze achternamen komen
heden ten dage nog steeds in Cothen voor.'"
Parochie, kerkhof
Cothen had nu wel een nieuwe kerk maar was
nog geen zelfstandige parochie. Toen pastoor
Miltenburg stierf, kon ook dat weer worden
bereikt en dit dan voor het eerst sedert 1581.
Op 10 december 1840 werd Adrianus van der
Manden tot pastoor van Werkhoven en Corne-
lis Adrianus van Romondt tot pastoor van de
parochie Petrus en Paulus te Cothen benoemd.
Of de kerk zelf toen ook die naam kreeg, is
onduidelijk.
'Waterstaatskerken' mochten in eerste instantie
geen toren hebben. Later versoepelde dat be-
leid en rond 1845 probeerden de Cothen se pa-
rochianen dan ook een toren bij hun kerk te
bouwen. Echter de aartsbisschop vond dat
weggegooid geld omdat de kerk toch al te
klein was en men beter kon sparen voor een
nieuwe kerk".
38
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 39-
De zijgevel van de kerk en de voormalige pastorie, rond 1935 vanaf de Kerkweg gefotografeerd (SAKRUH, Topografi-
sche Atlas Cothen)
Werkhoven begraven zijn, uit hoofde dat alhier
geen kerk of begraafplaatsen gevonden wor-
den'.'^
Van kerk tot parochiehuis
De nieuwe kerk was al snel te klein. Het voor
parochianen beschikbare deel van de kerk was
van muur tot muur maar 160 m' groot. Dit is
naar schatting goed voor zo'n 200 zittende
mensen terwijl de parochie in 1835 reeds 440
communicanten telde. Het duurde nog tot 1906
voordat, eveneens aan de Kerkweg, een nieu-
we en veel grotere kerk kon worden gebouwd.
Die aan Petrus en Paulus gewijde kerk is van-
daag de dag nog steeds in gebruik. Een deel
van het kerkmeubilair is mee verhuisd. Rond
1967 sloeg ook in Cothen een tweede 'beel-
denstorm' in de roomskatholieke kerk toe. Die
resulteerde onder meer in de verkoop van al-
lerlei 'ouderwets' kerkmeubilair. Aldus staat de
voormalige doopvont nu in de voortuin van
Wijkersloot 21 te Wijk bij Duurstede. Wellicht
is die stenen doopvont - her bestemd tot plan-
tenbak - nog afkomstig uit de oude water-
staatskerk.
Die oude kerk werd na een verbouwing omge-
vormd tot parochiehuis en later tevens tot kleu-
terschool. Het parochiehuis werd gebruikt voor
toneelvoorstellingen, sinterklaasvieringen, ver-
enigingsactiviteiten, feesten enz. Een prachtig
beeld daarvan schetst het zich het in parochie-
archief bevindende boekje met de 'Notulen der
Commissie tot Exploitatie van het Parochie-
huis'. De kleuterschool is vlak voor 1940 ge-
sticht. De burgemeester van Cothen laat de
provincie Utrecht begin 1943 desgevraagd we-
ten dat er in zijn gemeente een 'bewaarschool'
is die uitgaat van het RK-schoolbestuur en is
gevestigd in het RK-Verenigingsgebouw. (In
één adem door deelt hij tevens mede 'dat in
deze gemeente geen woningen van joden zijn
ontruimd'.)"
Het begin van het einde komt in 1960: de kleu-
terschool verhuist naar een eigen, nieuw ge-
bouwd onderkomen. In 1962 rijst het plan om
het parochiehuis te verbouwen tot dorpshuis.
Dit blijkt niet haalbaar te zijn. Elders in het
dorp wordt een dorpshuis gebouwd waar in
1966 alle verenigingen naar toe gaan. In 1963
wordt het aan de kerk verbonden woonhuis, de
voormalige pastorie, onbewoonbaar verklaard.
Complete onttakeling is het gevolg. Op 2
maart 1967 verkoopt de parochie 'het oude
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
39
-ocr page 40-
Werkhoven. In: Archief Aartsbisdom Utrecht, deel 35
(1909), 240- 274; M.J. Gasman, Scheiding tussen Cot-
hen en Werkhoven. In: Archief Aartsbisdom Utrecht,
deel 39 (1913), 270 en 318-321; B. Voets, Katholiek
Cothen in de branding der eeuwen. In: Archief Aarts-
bisdom Utrecht,
deel 68 (1949), 2e aflevering, 69-220;
het oud- archief van RK-parochie Peter en Paulus te
Cothen in Het Utrechts Archief (HUA). Het is ongeïn-
ventariseerd (30 dozen resp. losse registers). Met dank
aan pastor A.A. van der Graaf voor haar toestemming
het archief toch te mogen raadplegen.
Vroegst bekende vermelding parochie Cothen op 30-5-
1302 (HUA, DOM, 1806).
3     De vroegst bekende vermelding van de kapel te
Dwarsdijk is van april 1375 (Dekker, 1983, 353); af-
braak kapel in HUA: Staten, 246-1, 664, 25-6-1674.
4    Archief Aartsbisdom Utrecht, deel 1 (1875), 62.
5     Archief Aartsbisdom Utrecht, deel 8 (1880), 104-105.
Deze Hinkerstaat werd tot diep in de twintigste eeuw
Hinkersteeg genoemd. Dit is een verschrijving (!?) van
Stinker(t)steeg, de naam waarop de weg tot ver in de
negentiende eeuw bekend stond. Op 2-10-1893 is
sprake van 'de Stinkesteeg of Henkesteeg'(SAKRUH,
NA I, 2666, not. A.J.G.A. Verhoeff, 522). De mij
vroegst bekende vermelding is van 6-6-1740 wanneer
Margaretha van Honthorst. wed. Pieter van Borsele, te
Utrecht, aan Anna Mechteld van Borsele, gehuwd met
Eduard Joseph Ram van Schalkwijk, een huis schenkt
met westwaarts de 'Stinkertsteeg' en noordwaarts de
Heereweg (de huidige Kerkweg) (HUA, NA, U166al7,
not. E. Vlaer. no. 44). Als 'Steeg' is de weg al veel
eerder bekend namelijk op 30-12-1428 (HUA, DOM,
2959).
6     HUA, RK-Parochie Cothen, ongeïnventariseerd (doos
2), Registrum Memoriale, Caput I, 5-6.
7     Idem, 6.
8     HUA, RK-Parochie Cothen, ongeïnventariseerd; brie-
ven 12-5-18.35 en 25-7-1838 (doos 13); begroting 4-
10-1836 (doos 8).
9     Voor bron bestek en tekening zie noot 1. Bestek en teke-
ning bevinden zich niet in het parochie-archief. Dat be-
vat wel een procesverbaal van de openbare aanbesteding,
de gereedverklaring van Coenen en een rekening van
verantwoording van de bouw dd. 25-1-1841 (doos 4).
10   SAKRUH. NA I. 2616, not. CA. van Strijen, no. 684.
11   HUA, RK-Parochie Cothen. ongeïnventariseerd (oa.
doos 2). Registrum Memoriale, Caput I, 6.
12   Ginkel-Meester, S., A.Vemooij, Cothen: Geschiedenis
en Architectuur
Zeist, 1992, 111- 112; Kadaster:
SAKRUH, Gemeente Cothen 1811-1947, 407, sectie B
no. 83; aanleg kerkhof: zie noot 6, 6. Brief gerecht
Dwarsdijk van 23-11-1809 in HUA, Staten, 1,349-5,11.
13   Notulenboekje in HUA, RK-Parochie Cothen, ongeïn-
ventariseerd (doos 24); brief burgemee.ster in SA-
KRUH, Gemeente Cothen 1811-1947, 624.
14   Tran.sport voor notaris CA. Luyckx te Wijk bij Duur-
stede (HUA, RK-Parochie Cothen, ongeïnventariseerd,
doos 12).
                           ,
[negentiende-eeuwse] parochiehuis met bijbe-
horende grond en weg, staande en gelegen aan
de Kerkweg 23 .... alsmede een de oude [acht-
tiende-eeuwse] pastorie...' voor 15.000 gulden
aan de gemeente Cothen'". Door en voor reke-
ning van de gemeente worden de gebouwen
korte tijd later gesloopt. Alleen het kerkhof
blijft over en open. Dit laatste tot 1 maart 1978
wanneer de nieuwe begraafplaats aan de Groe-
newoudseweg in gebruik wordt genomen. Het
nu gesloten kerkhof is het enige dat ons heden
nog herinnert aan meer dan driehonderd jaar
RK-geloofsbeleving op die plaats. Tja, het mo-
numentenbeleid van de voormalige gemeente
Cothen berustte immers, net zoals dat van veel
andere gemeenten, op twee peilers: 'weg met
die oude troep' en 'opgeruimd staat netjes'.
*Dr. A.A.B, van Bemmel is sociaal geograaf,
woonachtig in Wijk bij Duurstede en werkzaam
in Den Haag als senior adviseur bij de Vereni-
ging van Hogescholen, de HBO-raad. Zijn his-
torisch onderzoek richt zich vooral op het
Kromme-Rijngebied en Cothen.
Noten:
1     Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug te Wijk bij Duurstede (SAKRUH), Notarië-
le Archieven tot 1896 (NA 1), 2615, not. CA. van
Strijen. no. 555, 23-1-1838. In hetzelfde notariële ar-
chief heb ik ook het bouwbestek en -tekening van de
vergroting van de RK-kerk te Schalkwijk aangetroffen
(SAKRUH, NA I, 2609, not. CA. van Strijen, no. 203,
23-7-1835). Ook stuitte ik op bestek en condities voor
de gehele voltooiing van het RK-kerkgebouw te WbD
(SAKRUH, NA I, 2701, not, H.J. van Mariënhoff, no.
2382, 18-7-1833). Idem bestek en tekening (ver)bouw
pa.storie en NH-kerk te Bunnik (SAKRUH, NA I,
2714, no. 3558, 11-12-1840) ,Mw. E. van Nimwegen-
Seggelink wees me op het bestek van de bouw van de
NH-pastorie te Cothen (SAKRUH, NA I, 2728, not.
H.J. Mariënhoff, no. 479. 21-10-1847). Volgens een
losse aantekening bij die laatste acte is de bouwteke-
ning eruit gehaald en ondergebracht in de de Topogra-
fische Atlas [van Het Utrechts Archief] en zou aldaar
dus nog moeten zijn. Hetzelfde geldt voor de bouwte-
kening bij het bestek en aanbesteding van de pastorie
van de NH-kerk te Werkhoven (SAKRUH, NA I,
2706, not. H.J. van Mariënhoff, no. 2853, 10-5-1836).
2     Voor dit artikel heb ik in het bijzonder gebruik ge-
maakt van:
C Dekker, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeu-
wen.
Zutphen, 1983, 312-314, 351- 353; M.J. Gasman,
40
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 41-
Werd in Houten een middeleeuwse graaf
opgedolven?
Anton van Schip*
Een Haagse graaf, zijn zoon en Floris V
Hoe het u vergaat weet ik niet, maar als ik het
woord 'graaf' hoor moet ik altijd denken aan
die graaf in Den Haag. Die, met dat zoontje
Jantje, die op zo'n rare manier reageert als je
hem vraagt waar zijn pa woont. Dan wijst hij
'met zijn vingertje en zijn duim'. Nou, zo wijs
je een huis niet aan, dat doe je met je wijsvin-
ger. Als je al met je vinger en duim wijst, dan
wijsje naar je voorhoofd om duidelijk te ma-
ken dat je de ander mesjokke vindt.(Dat zal
Jantje van de graaf overigens niet gedaan heb-
ben, immers het liedje eindigt met: 'Dag mijn
lieve Jantje'.) En bij een middeleeuwse graaf
moet ik denken aan Floris V, 'der keerlen
God', die in 1296 zo laaghartig vermoord
werd. Maar in dit artikel ga ik het hebben over
een andere graaf, zoals u weldra zult verne-
men.
Graven in de Middeleeuwen
In 1997 werd archeologisch bodemonderzoek
gedaan aan de Beusichemseweg. Daarbij werd
een groot aantal fragmenten aardewerk gevon-
den, waardoor duidelijk werd dat we op bewo-
ningssporen uit de Middeleeuwen gestuit wa-
ren. Een bijzondere vondst bleek achteraf een
grote langwerpige klomp roest, opgegraven op
een diepte van 100 cm. Deze stond in de leng-
te omhoog in een zandlaag. Hij werd in zijn
geheel met het aanklevende zand ter determi-
natie meegenomen door Ton van Rooijen. Na
het afspoelen van het zand, bleek de klomp
roest een dubbelwandig schepblad te zijn (zie
afb. 1). Ton dateerde het blad, gezien de con-
text waarin het gevonden werd op 'rond 1200'.
De gemaakte röntgenfoto's bestuderend, kwam
hij tot de conclusie dat het blad samengesteld
was uit een aantal losse onderdelen. Deze wa-
ren aan elkaar geweld: een soort van ijzersol-
deren, waardoor een dubbelwandig vlak schep-
blad ontstond met een scherpe en vlakke on-
derkant. Zoals door Ton van Rooijen gere-
1 Het door ons gevonden schepblad (rechts) en de recon-
structie (links) (Foto A. van Rooijen, Provincie Utrecht,
opname 19970423/7. Locatie: provincie Utrecht, locatied-
ossier 16-3-1996; Reconstructietekening A. van Rooijen,
Provincie Utrecht, tekening 19970816. Locatie: provincie
Utrecht, locatiedossier 16-3-1996. Oorspronkelijk gepu-
bliceerd in: A. van Schip, 'Houten Beusichemseweg'. In:
D.H. Kok e.a, Archeologische Kroniek Provincie Utrecht
1996-1997.
58-60
construeerd (zie afb. 1), was het ijzeren blad
oorspronkelijk over het blad van een houten
schep geschoven en vervolgens daaraan vast-
geklonken. Dit type wordt een beslagen schep
genoemd.
Het blad was zwaar geoxydeerd en bedekt met
een zeer dikke korst ijzerroest. Op een later
tijdstip bleek verdere conservering nodig om-
dat er steeds meer stukken oxydehuid van het
blad afvielen. De oxydelaag werd bij conser-
vering gehandhaafd en verstevigd, omdat er op
veel plaatsen in het blad nog maar heel weinig
metallisch ijzer aanwezig was. Dit gebeurde
door deze te impregneren met een oplossing
van houtlijm.
Was liet een schep om te graven of om te
spitten?
Nu lijkt het antwoord op deze vraag in eerste
instantie erg simpel: 'Natuurlijk om te schep-
pen én te spitten!'. Wie zich echter wat meer
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
41
-ocr page 42-
verdiept in het 'schepgereedschap', komt tot
de ontstellende conclusie dat er, alleen al in
Nederland, nogal wat soorten speciale schep-
pen en spaden zijn. Een onvolledige opsom-
ming: graanscheppen, hoosscheppen, gier-
scheppen, rechte en kromme batsen voor in de
(wegen-)bouw, steekscheppen met lange ste-
len, pioniersscheppen, sleuvenspaden en spa-
den om te spitten in een veelheid van uitvoe-
ringen. Echter, al deze gereedschappen ken-
merken zich door een gekromd blad, zodat het
te scheppen materiaal er beter op blijft liggen.
Dat is niet het geval bij het door ons gevonden
schepblad: dat is vlak. Dus geen 'gewone'
schep of spade? Maar wat dan wel?
Het veronderstelde verband tussen 'schep'
en 'graaf'
Deze vraag werd weer actueel toen ik bij de,
onlangs gesloten, Pannekoekenboerderij Aan
de Vork in Odijk een koperen bruiloft mee-
maakte. Want daar hing zo'n beslagen houten
schep met een vlak blad zomaar als versiering
aan de wand. De eigenaars, Ineke en Jaap
Dekker, wisten echter niet waarvoor de schep
gediend had. Dit exemplaar bleek qua snijvlak
af te wijken van onze schep: het had een
scherpe afgeronde onderkant. Eef Meijer van
Putten maakte me vervolgens attent op een pu-
?i (Ook) een graaf (Foto Joop van HL-rwijnen)
blicatie, waarin een in Dordrecht gevonden
middeleeuws vlak schepblad dat in een punt
uitliep te zien was (zie afb. 2)'. In deze publi-
catie gaf men als waarschijnlijke functie: het
steken van kleiplaggen voor ophoging van de
binnenstad en bij de bouw van dijken'. De
vorm van dit blad bracht me op het idee dat
zowel het door ons gevonden schepblad, als
dat van de pannekoekenboerderij iets met een
graaf van doen kon hebben.
Een graaf is namelijk niet alleen een (zeer)
adellijk persoon, maar ook een soort puntige
vlakke spade (zie afb. 3). Deze werd vroeger
gebruikt om hooi 'af te steken'. Toendertijd
werd het hooi vaak nog los opgetast in een
hooiberg. Dat afsteken moest dan gebeuren,
omdat het hooi in de berg vaak zo vast in el-
kaar verstrengeld was, dat het moeilijk was, en
zwaar werk, om er plukken ('lokken') uit los
te trekken. Met de graaf kon men door de la-
gen hooi heensnijden en daardoor kwam dan
een flinke portie ervan los. Gezien de treffende
overeenkomst tussen de bladvorm van de graaf
en het in Dordrecht gevonden blad, meende ik
2 In Dordrecht gevonden middeleeuwse steekschep (Foto
Henk Bransen)
42
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 43-
het antwoord zeker te weten: het door ons ge-
vonden blad was van een graaf!
Van 'graaf' naar 'molskeppe' en 'öfbonkjen'
Maar omdat in het leven (gelukkig) niets zeker
is, werd ik daar al gauw op geattendeerd. Me-
vrouw Dekker kwam niet alleen met nog een
beslagen schep, met een vlakke onderkant,
maar van een andere constructie, namelijk met
het blad verlaagd op de steel geschroefd (zie
afb. 4)', en ze deed me die ook nog eens ca-
deau! Als er bij één familie al twee, zij het wat
verschillend geconstrueerde, exemplaren kun-
nen opduiken van een schep van middeleeuwse
constructie, dan zouden er naar alle waar-
schijnlijkheid nog erg veel meer moeten zijn.
En dan zouden die tot vrij recent in gebruik
geweest moeten zijn. Maar dan misschien in
een veel te groot aantal om allemaal graaf te
kunnen zijn?
Daarom schreef ik een tiental landbouw- vee-
teelt- en veenmusea in Groningen, Friesland,
Drente, Noord-Holland, Overijssel en Zeeland
aan. Ze kregen een reproductie van afb. 4 met
het verzoek om nadere informatie en literatuur
over dit soort schep en afbeeldingen daarvan.
De reactie van deze musea was onverwacht
groot: een zestal schreef terug! De musea en
oudheidkamers uit Friesland waren daarbij in
de meerderheid:'Hulde dêrfoar!'". Verrassend
was ook dat alle reacties betrekking hadden op
gereedschap voor het steken of verwerken van
veen. Ik kreeg afbeeldingen, documentatie en
de per streek bekende namen voor zo'n besla-
gen schep.
F.J. Timmer van het Streekmuseum De Oude
Wolden te Bellingwolde en mevrouw M.H.
van der Zwaag-Hoekstra van Landbouwmuse-
um De Brink te Veenklooster berichtten me dat
zo'n soort schep een 'molskeppe' heet'. Ze
vertelden me ook dat zij hem kenden als een
schep voor het afgraven van veen.
Mevrouw Van der Zwaag stuurde me de Friese
uitleg van het gebruik, mét de vertaling: ' Dat
öfgraven, ek öfbonkjen neamd, die men mei in
besleine skeppe, in houten skeppe mei in stie
len bek, dy 't men molskeppe neamde.' In ver-
taling: 'Dat afgraven, ook afbonken genoemd,
deed men met een beslagen schep, een houten
schep met een stalen bek, die men molskeppe
noemde"'.
De molskeppe is ook bekend in een uitvoering
met een wat opgekrulde voorkant, waarbij
steel en houten blad één geheel vormen en in
een uitvoering waarbij het vlakke houten blad
verlaagd aan de steel gemonteerd is, zoals bij
afb. 4. De vlakke molskeppe werd gebruikt om
de 'bolster' (de bovenste, verweerde, laag van
het hoogveen) af te scheppen/steken. Als alle
turf op die plek gestoken was, werd de zande-
rige ondergrond vermengd met de bolster.
Daardoor ontstond 'dalgrond' waarop getui-
nierd of landbouw gepleegd kon worden.
Per streek, zo blijkt uit mijn correspondentie
met andere musea, kan dit stuk gereedschap
wat uitvoering en naamgeving betreft verschil-
len. Zo schreven A.J. Algra van 'It Damhüs' in
Nij Beets, J. Boerema uit Marum en F. Koster
van 'Bebingehoes" te Exloo mij, dat het door
mij gereproduceerde exemplaar volgens hen
een 'loete' of 'loede' was voor het afgraven
van veen. Volgens Boerema waren daarvan
twee uitvoeringen: de korte en de lange loede.
De korte werd gebruikt voor het bovenste
hoogveen, de lange om het onderwater liggen-
4 De gekregen molskeppe (Foto Joop van Herwijnen)
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
43
-ocr page 44-
tot vijftien centimeter en zeker nooit meer dan
dat. Anderhalve meter dekgrond afgraven om
vijftien centimeter turf te krijgen lijkt me wel
een probaat middel om 's winters warm te blij-
ven, maar toch niet echt lonend!
Met het blad zou je uitstekend plaggen hebben
kunnen steken. En als de grond voldoende sa-
menhang had, bijvoorbeeld nat zand of lichte
zavelige grond, zou je er ook goed mee hebben
kunnen spitten of afgraven. Als zandschep
voor droog zand zou het echter een fiasco blij-
ken: dit zand zou al van het blad afgegleden
zijn voordatje het had kunnen verplaatsen.
Was het een schep of spade met kruk of
zonder?
De bij dit artikel afgebeelde en tot recent ge-
bruikte scheppen hebben allemaal een handvat:
een kruk. Is deze noodzakelijk of kun je daar-
door zo'n schep/spade beter of gemakkelijker
hanteren? Bij gebruik als spade lijkt een kruk
niet noodzakelijk, maar wel handig. Daardoor
kun je de plak grond die je er mee afgestoken
hebt beter keren en er beter mee manoevreren
dan met een schep of spade zonder. Bij erg
stugge of harde grond kun je, de spade schuin
in de grond stekend, je hele lichaamsgewicht
op de kruk van de spade in laten werken, om
de grond te klieven. Op die manier kan dat in
een vloeiender bewerkingsgang dan wanneer
je zou proberen om de spade de grond in te
drijven door op de bovenrand van het blad er-
van te trappen.
De vroegste afbeeldingen van spaden zijn ei-
genlijk steekscheppen. Deze hebben een lange
steel en geen kruk en worden met de voet de
grond ingedreven. De Romeinen gebruikten ze
al, naast de hak, om de bovenste aardlaag om
te woelen. Ook in de Middeleeuwen lijkt de
spade met kruk nog onbekend, maar is de
steekschep met lange steel evenals de hak vo-
lop in gebruik". Nog in de tijd van de Franse
Revolutie is dat zo'. En dat is zo gebleven tot
op heden. Het lijkt er op dat de uitvoering van
de schep of spade afhangt van gewoonte: wat
voor vorm men gewend is en wat men er mee
wil doen. In Nederland lijkt er een sterke voor-
keur voor de schep en de spade met kruk.
De vroegste afbeelding van een spade met
kruk die ik heb kunnen vinden (ik heb overi-
gens niet uitputtend gezocht) is op een schilde-
5 Diverse molskeppen (Foto J. Boerema?)
de veen, 'klien' genaamd, te winnen.
Koster en Boerema gaven mij ook nog de na-
men 'truffelschop' en 'zandstek' voor respec-
tievelijk de gewone en de versmalde uitvoering
van afb. 4. De smalle versie werd gebruikt
voor het spitten van afwateringskanalen in het
hoogveen. Ook stuurde de heer Boerema mij
copieën ontleend aan een boek waarin deze na-
men voorkwamen, vergezeld van afbeeldingen
ervan. Jammer genoeg, wist hij niet (meer) uit
welk boek dit overgenomen was'. Boerema
stuurde mij daarnaast een afbeelding van een
drietal molskeppen. Het treffende is dat ze al-
lemaal verschillen in lengte en in constructie
(zie afb. 5).
Dus geen graaf, maar wat dan wél?
Het lijkt me nu niet meer waarschijnlijk dat
het door ons gevonden schepblad als graaf ge-
bruikt is. Is het dan voor het steken van turf
gebruikt? Dat lijkt ook niet voor de hand te
liggen omdat in de streek rond Houten wel
veenlagen voorkomen, maar zelden in dikten
44
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 45-
die bij uitstek de persoon was om op mijn vragen
antwoord te kunnen geven.
De handgreep van deze molskeppe/loede is verloren
gegaan. De schep is een stuk hand werk uit een zach-
te houtsoort: van populieren-?/wilgen?hout, en da-
teert uit eind 1800. De greep, aangebracht bij een
restauratie in 2001 door de auteur, is vervaardigd van
machinaal gedraaid eiken en is een 40-50tal jaren
jonger.
Met dank aan Jitse van de Weg voor het vertalen van
'Hulde daarvoor!' in het Fries.
De heer Timmer verwees daarbij naar F. van Dul-
men,red.. Hel hoek van oude gereedschappen,
         . -.
Leeuwarden 1995.
A.K. Ma\éer, Aid Ark, Ljouwert 1990, 128. Vertaling
van de aangehaalde passage: mevr. M.H. van der
Zwaag-Hoekstra.
Ondanks veel moeite van ons werkgroepslid Wil
Griffioen, die getracht heeft om bij (Rijks- en/of
Universiteits-bibliotheken in Den Haag, Utrecht en
Wageningen het betrokken boek op te sporen, wer-
den deze pogingen niet met succes bekroond.
Zie de illustraties in: 7000 Jaar Wereld-geschiedenis.
De Middeleeuwen,
Rotterdam z.j., 202-203.
Zie de ilustratie in: D.L. Dowd, De Franse Revolutie.
(Nederlandse bewerking en copyright Saalborn), Den
Haag z.j. 18.
In: M. Levey, Van Giotto lol Cézanne. Vijf eeuwen
schilderkunst,
Den Haag 1962, 55.
rij van de Italiaanse schilder Franceso Del
Gossa (1436-1478) getiteld 'Herfst'"'. Het lijkt
daarom waarschijnlijk dat de schep waarvan
het door ons gevonden schepblad deel uit-
maakte geen kruk heeft gehad. Daar houd ik
het voor dit moment op. Tot u, lezer, mij met
feiten aantoont dat deze conclusie niet juist
kan zijn. Hierbij nodig ik u daartoe uit.
*Drs. A.S.M, van Schip i.s psycholoog en se-
cretaris-penningmeester van de archeologische
werkgroep 'Leen de Keijzer' van de Histori-
sche Kring 'Tussen Rijn en Lek'.
Noten:
Met dank aan allen die aan dit artikel hebben bijgedra-
gen.
1     J.H.F. Bloemers, L.P. Louwe Kooijstra, H. Sarfatij,
Verleden Ltind. Archeologische opgravingen in Ne-
derland.
Amsterdam z.j.(foto spade op p. 145 en toe-
lichting op p. 152).
2     Een herhaald schriftelijk verzoek van mij om verdere
informatie over de constructie van dit schepblad en
de vondstomstandigheden aan de heer Sarfatij bleef,
jammer genoeg, onbeantwoord. Dit terwijl zijn me-
deauteurs hem mij aangewezen hadden als degene
10
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
45
-ocr page 46-
De Boomgaard aan de Herenweg in Houten
Hans van Aken*
staat aan de Burgemeester Wallerweg het voor-
malig Waterschapsgebouw, dat nu in gebruik is
als kerkelijk centrum (Sions Poort). Op een bre-
de strook grond in het westen en grenzend aan
De Poort staat het dorpshuis De Grund. Deze
strook grond is eigendom van de gemeente. De
achtertuinen van de huizen aan de Prinses Beat-
rixweg vormen de oostgrens.
De 4 huizen zijn gepland aan de Herenweg in
het noorden en nemen inclusief de ventweg
meer dan eenderde van de beschikbare ruimte
in beslag. De 4 kavels verschillen in grootte,
maar zijn gemiddeld 725m- groot. Op het overi-
ge terrein is een wijkpark gepland (zie de fo-
to's).
Na 7 jaar plannenmakerij zou iedereen tevreden
moeten zijn. De projectontwikkelaar kan einde-
lijk 'vangen", de bewoners van het Oude Dorp
krijgen hun wijkparkje en de gemeente Houten
is apetrots op het bereikte compromis. Een
schoolvoorbeeld van een win-win situatie, of
toch niet?
De geschiedenis
Het gebied waarin de voormalige boomgaard
ligt, was ooit een deel van de Lobbentiend en
behoorde toe aan het Kapittel van St. Marie. De
grond is eeuwenlang als bouwland in gebruik
geweest. De gebruikers ervan moesten elk jaar
10% van de oogst afstaan aan het Utrechtse ka-
pittel. In de 17de eeuw werd het terrein, door de
aanleg van de huidige Herenweg, van de Lob-
bentiend afgesneden. Pas in de 20ste eeuw, eerst
door de aanleg van de Utrechtseweg en later van
de Prinses Beatrixweg, werden er opnieuw stuk-
ken van afgehaald'. De legendarische burge-
meester Waller was ooit eigenaar van een ge-
deelte. Veertig tot vijftig jaar geleden werd er
een aantal malen de Houtense kermis gehouden,
totdat een gedeelte weer werd ingeplant als
boomgaard".
In 1976, na het bekend worden van de eerste
grote uitbreidingsplannen voor Houten, werd
dit terrein voorbestemd om als wijkpark inge-
richt te worden. Toch werden er rond 1977 de
De auteur is bestuurslid van de Historische
Kring. De mening die hij ventileert is per-
soonlijk en niet die van het voltallige bestuur.
De meningen binnen het bestuur over deze
kwestie zijn verdeeld. Hoe kan de vereniging
voorkomen dat bedreigd cultuurhistorisch erf-
goed wordt vernietigd? Hoe voeren we acties?
Hoe ver voeren we die acties door? Hoe be-
houden we goede relaties met de gemeentebe-
sturen? De auteur wil met dit artikel bereiken
dat de discussie hierover ook buiten het be-
stuur gevoerd wordt. Hij hoopt dat individuele
leden van de Historische Kring meedenken
over antwoorden op deze vragen en actief
gaan meehelpen om het cultuurhistorisch erf-
goed in het Kromme-Rijngebied te bewaren.
Het ziet ernaar uit dat het doek gevallen is voor
de voormalige boomgaard aan de Herenweg /
De Poort te Houten. Op 16 juli 2002 heeft de
gemeenteraad ingestemd met het definitieve ver-
kavelingplan, de schetsontwerpen voor 4 woon-
huizen en de inrichting van een wijkpark. Dat
betekent dat er binnenkort een bouwaanvraag
ingediend zal worden. Het vrije uitzicht vanaf
de hoek Herenweg / De Poort op de twee Hou-
tense torens zal tot het verleden gaan behoren.
De gemeente Houten schendt hiermee al lang
bestaande afspraken met de bewoners van het
Oude Dorp. Het vigerende bestemmingsplan
wordt genegeerd.
De bouwplannen bestaan al sinds 1995 en zijn
zeer omstreden. De Historische Kring is tegen
de plannen, omdat een karakteristiek stukje
Houten verloren gaat en het bodemarchief wordt
bedreigd. Ook bewoners van het Oude Dorp zijn
fel tegen en hebben al aangekondigd naar de
Bestuursrechter te stappen.
Het terrein en de plannen
De boomgaard zelf is ruim een hectare groot en
eigendom van een projectontwikkelaar. Afge-
scheiden van de boomgaard staan 2 gebouwen
op het terrein. In een hoek in het zuidoosten
46
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 47-
al eerder genoemde gebouwen neergezet, het
Waterschapsgebouw en De Grund. De plannen
daarvoor stamden uiteraard van een aantal ja-
ren daarvoor.
Naar het Bestemmingsplan (1977-1985)
In augustus 1977 verschijnt de Structuurnota
Kern Houten (SKN).
Daarin worden alle wen-
sen van de bewoners van het Oude Dorp uitge-
werkt. Eén van de vele wensen is een wijk-
park. In de inleiding van de SKN wordt bena-
drukt, dat de uitgroei van Houten alleen dan
mag plaatsvinden als het eigen karakter van
het Oude Dorp behouden blijft en het als zelf-
standige wijk kan blijven functioneren. Het be-
gin van de Herenweg vanaf de Utrechtseweg
wordt bestempeld als karakteristiek dorpsge-
zicht. Het vormt namelijk de entree tot Houten
en van daaraf heeft men een vrij uitzicht op de
Houtense kerktorens die boven het geboomte
uitsteken.
In die tijd is Houten nog omgeven door vele
boomgaarden, waarvan er een aantal zal ver-
dwijnen door de uitbreidingen. De SKN is heel
duidelijk. Zo staat op pagina 8 dat: 'de boom-
gaarden in en rond de kern een landelijke stof-
fering vormen, die karakteristiek is voor dit
landschap'. Met andere woorden: met de
boomgaarden die overblijven, moet heel zuinig
worden omgegaan. De boomgaard aan de He-
renweg krijgt op pagina 18 zelfs nog een extra
functie, want: 'deze boomgaard beschermt het
oog tegen een te harde confrontatie van de ste-
delijke uitbreiding'.
De toenmalige eigenaar van de boomgaard
heeft daar kennelijk overheen gelezen, want hij
dient in 1978 een bouwaanvraag in voor een
bescheiden woonhuis. De aanvraag wordt
prompt door de gemeenteraad afgewezen. Fei-
telijk wordt hiermee de cultuurhistorische
waarde erkend en beschermd, bovendien wordt
uitvoering gegeven aan het bestemmingsplan
1 ücziclit op het üiidc Dorp vanuit hel noordwesten. Op de voorgrond de Herenweg. In het midden, tussen de huizen aan
de Pr. Beatrixweg door. de toren van de N.H. kerk en iets links daarvan de toren.spits van de R.K. kerk. De rooilijn van de
4 nieuw te bouwen huizen ligt een paar meter vóór die van het huis links op de foto. De noklijnen komen haaks op de He-
renweg te staan. De nokhoogte van de huizen is 11 meter, de goothoogte 6 meter, de breedte 7,5 meter en de diepte 12,5
meter (veranda's, erkers en dakkapellen niet meegerekend). De ruimte tussen de huizen bedraagt 7 meter. Het zal duide-
lijk zijn dat het gezicht vanaf de Herenweg / De Poort op de twee Houtense kerktorens straks tot het verleden behoort. De
4 huizen benemen het zicht op het parkje erachter volkomen. Het protest van omwonenden richt zich vooral hiertegen. Zij
vrezen allerlei overlast als gevolg die beslotenheid (Foto auteur, I juli 2002)
                                                  .         , .
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
47
-ocr page 48-
i ., T ■ ,"
i^r . ^.......■^■^
2 Gezicht op de voormalige boomgaard vanuit het noorden. Op de voorgrond de Herenweg. Achter het hek liggen nog de
uit de grond gerukte stammen, door gras overwoekerd. Links de huizen aan de Pr. Beatrixweg. Op de achtergrond, aan de
Burg. Wallerweg, is (links van het midden) het afgeplatte dak van de Sionkerk te zien (voormalig Waterschapsgebouw).
Rechts, aan De Poort, dorpshuis De Grund. De rooilijn van de 4 nieuw te bouwen huizen hgt ongeveer op de lijn van de
kale omhoogstekende takken, zo'n 20 meter achter het hek. De acheologische waarde van het terrein blijft voor een groot
deel behouden door de aanleg van het parkje. Onder het gedeelte waar de huizen zijn gepland, wordt deze vernietigd. On-
derzoek moet de waarde ervan nog wel aantonen (Montage van 2 foto's door de auteur, 1 juli 2002)
in wording. Het duurt echter jaren voor er ver-
der aan wordt gewerkt.
Pas in 1984 zijn de hierboven genoemde punten
terug te vinden in de Uitgangspunten Bestem-
mingsplan Kern Houten.
Op pagina 7.3 staat
bovendien dat: ' ... De beëindiging van het
vooralsnog voor het Dorp karakteristiek te ach-
ten agrarisch gebruik als boomgaard en de ver-
werving van de gronden door de gemeente het
moment zal zijn, waarop de basis van een totaal
inrichtingsconcept een algehele herinrichting
van het buurtpark dient plaats te vinden. Op ter-
mijn is het totale areaal van het buurtpark voor
het Dorp onmisbaar te achten ...'. Het duurt
dan nog tot 1985 voordat het Bestemmings-
plan wordt vastgesteld. Ogenschijnlijk gebeurt
er daarna niets meer.
Naar het compromis (1995-2002)
We schrijven 2000. Inmiddels is de eerste uit-
breiding voltooid en is Houten alweer bezig
aan een tweede. Kennelijk is alle tijd, energie
en geld daarin gaan zitten. In ieder geval heeft
de gemeente in die 16 jaar niet één keer seri-
eus met de eigenaar/fruitteler onderhandeld
over de aankoop van de grond. Het wijkpark is
maar een van de vele wensen op het lijstje uit
1985 die sindsdien nog steeds niet zijn gereali-
seerd. Houten verwelkomt de Visie Oude Dorp
2000.
Dit stuk is nodig om de bewoners van
het Oude Dorp ervan te overtuigen dat de oude
afspraken niet vergeten zijn en dat ze nu ein-
delijk ingelost zullen worden. Op 26 septem-
ber 2000 stemt de raad hiermee in. De boom-
gaard behoudt daarmee zijn groenbestemming.
Niets staat de inrichting van een wijkpark
meer in de weg.
Of toch wel? We moeten even terug naar de ja-
ren 1995-1996. De gemeente en een aanne-
mersbedrijf aan de Prinses Beatrixweg zijn
met elkaar in overleg. Doel van het overleg is
het bedrijf te verplaatsen naar een bedrij ven-
48
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 49-
terrein buiten de Rondweg. De reden is de on-
veilige situatie die zo langzamerhand in de
straat ontstaan is. Eenmaal aan de onderhande-
lingstafel komen bedrijf en gemeente snel tot
overeenstemming. Het bedrijf wordt verplaatst.
Als compensatie mag de aannemer op de vrij-
gekomen grond woonhuizen bouwen. Eind
goed al goed; de kindertjes kunnen weer veilig
spelen op straat.
Later wordt bekend dat het snelle onderhande-
lingsresultaat in het 'achterafkamertje' is be-
reikt. In die jaren is de financiële positie van
de gemeente Houten niet al te best, maar het
college van burgemeester en wethouders denkt
groot en meent dat een grootschalig project
verlichting kan brengen. Het college vindt na-
tuurlijk een willig oor bij de aannemer Het
komt erop neer dat de aannemer als extra com-
pensatie een voor de gemeente lucratief project
mag gaan uitvoeren in, jawel, het beoogde
wijkpark. Aan de borreltafel wordt in 1996 een
toezegging voor de realisatie van een kantoor-
flat, 20 woonhuizen en een trapveldje voor de
jeugd op .schrift gesteld en getekend. Zonder
ontbindende voorwaarden. Het college ver-
zuimt deze intentieverklaring voor te leggen
aan de raad. De aannemer verwerft de grond
en ontwikkelt een plan. In 1999 wordt een in-
tentieovereenkomst getekend, die voorziet in
de bouw van 13 woningen en een kantoorflat.
Nu met de ontbindende voorwaarde dat de ge-
meenteraad moet instemmen met de overeen-
komst. Op basis van deze voorwaarde ontbindt
de raad de overeenkomst nog in 1999. De da-
mes en heren schrikken hevig van het grote
aantal woonhuizen en wijzen daarom de plan-
nen af. Zij laten geen enkel protest horen over
de wijze waarop een en ander tot stand is ge-
komen. Maar juist door deze afwijzing kreeg
de intentieverklaring van 1996 weer rechtsgel-
digheid.
Om dat feit goed aan de gemeenteraad duide-
lijk te maken, zwaait in juli 2000 de project-
ontwikkelaar vanaf de publieke tribune met
beide overeenkomsten naar de vergadering.
De wethouder sust, door te stellen dat het
slechts om een intentie-overeenkomst gaat. De
volgende dag liggen de bomen in de boom-
gaard plat. De projectontwikkelaar laat het niet
bij dat protest alleen. Het college en de pro-
jectontwikkelaar onderhandelen opnieuw.
Nieuwe plannen. Minder huizen. Dan ver-
dwijnt de kantoorflat ook uit beeld. Uiteinde-
lijk, eind 2000, blijven er 4 woningen over. In
de loop van 2001 komt de zaak in de publici-
teit. De Historische Kring 'Tussen Rijn en
Lek' protesteert tegen de plannen en wijst de
gemeente op de reeds lang bestaande afspra-
ken met de bewoners van het Oude Dorp. Ook
de raad sputtert tegen en wil het bestaande be-
stemmingsplan handhaven. 'Een betrouwbare
partner willen zijn' is echter het credo van het
college. Zij zet de raad klem, want ze laat
doorschemeren dat de gemeente met hoge
schadeclaims namens de projectontwikkelaar
geconfronteerd kan worden.
De raad laat zich niet meteen afschrikken en
wil van het contract af. Een juridisch bureau
wordt om advies gevraagd. Zoals te verwach-
ten valt, is het oordeel tweeslachtig: de ge-
meente staat sterk maar het is de vraag of de
rechter er ook zo over denkt. Het college krijgt
het toch voor elkaar dat de raad de wethouder
voor Ruimtelijke Ontwikkeling op pad stuurt
om een oplossing te vinden. Het instandhou-
den van het college is op dat moment een van
de problemen waarmee de raadsfracties wor-
stelen'. Er worden vele kritische vragen ge-
steld over de totstandkoming van het contract,
het vigerende bestemmingsplan, de archeologi-
sche waarde van het terrein en de hoogte van
de schadeclaims. De meerderheid van de raad
neemt genoegen met de merendeels vage ant-
woorden van de wethoudef. De wethouder is
zeer volhardend. Hij slaagt erin de druk die de
projectontwikkelaar op het college uitoefent op
de raad over te brengen. De oppositie komt
nog met alternatieven, waaronder grondruil.
Steevast snoeren de coalitiefracties de opposi-
tie de mond met het verwijt dat zij destijds zelf
bij de ondertekening van de intentieverklaring
betrokken waren.
Omdat de gemeenteraad de plannen op 16 juli
2002 heeft goedgekeurd, zal een Artikel 19
procedure worden gevolgd om het bestem-
mingsplan te veranderen, waarna een bouwver-
gunning kan worden aangevraagd.
De rol van de provincie en ROB
Tot overmaat van ramp heeft de Provincie
Utrecht in april 2000 een algemene verklaring
van geen bezwaar afgegeven. Het is mij niet
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
49
-ocr page 50-
bekend of de gemeente hier om gevraagd
heeft. Nu zal de provincie de Artikel 19 proce-
dure bij dit zogeheten 'inbreidingsplan' van de
gemeente soepel afhandelen. Ongeveer net zo
soepel als een gemeente een bouwaanvraag
voor een dakkapelletje moet afhandelen.
Bij het besluit om uiteindelijk 'maar' 4 wonin-
gen te bouwen, heeft de archeologie ook een
rol gespeeld. In 1977 werden tijdens de bouw
van het Waterschapsgebouw belangrijke ar-
cheologische ontdekkingen gedaan. Het onder-
zoek van de Rijksdienst voor het Oudheidkun-
dig Bodemonderzoek (ROB) wees uit dat de
grondsporen direct verband hielden met de
Romeinse villa die in 1957 gevonden was tij-
dens rioleringwerkzaamheden aan de Burge-
meester Wallerweg, dichtbij de toren van de
N.H. kerk. Ook duidelijk was dat diezelfde
grondsporen verder doorliepen in noordelijke
en westelijke richting. Men nam aan dat de
hele boomgaard een nederzetting uit de Late
Ijzertijd en Romeinse tijd was geweest (2200
tot 1600 jaar geleden). De nederzettingssporen
wezen ook in oostelijke richting, maar die zijn
door de aanleg van de Prinses Beatrixstraat en
de bouw van de huizen daar verloren gegaan.
Tegenwoordig zou na zo'n ontdekking onmid-
dellijk een begrenzingsonderzoek volgen. In-
dertijd, 25 jaar geleden, werd dat niet nodig
geacht. In de boomgaard zat deze nederzetting
veilig onder de grond. Er was geen noodzaak
tot opgraving. Daarom werd afgezien van ver-
der (kostbaar) onderzoek.
Nog weer later bevestigden losse vondsten in
de omgeving van de boomgaard het vermoe-
den uit 1977. Nadat de ROB in 1986 en 1987
in een groot gebied ten westen van het Oude
Dorp (op Tiellandt) grootschalig onderzoek
had verricht, werd de link met de Romeinse
villa bewezen geachtl In feite werd de neder-
zetting steeds groter en belangrijker.
De kaart van de ROB
Rond 1988 worden stappen ondernomen om
het terrein ook wettelijk te beschermen. Die
zijn echter niet krachtig doorgezet. Pas in
1995 wordt het predikaat 'beschermenswaar-
dig' erop geplakt, maar alleen op het zuidelij-
ke gedeelte van het terrein. Op de kaart die het
ROB van het te beschermen gebied heeft ge-
maakt, is een deel van de boomgaard in
'zwart' weergegeven en een groot gebied er
omheen in 'grijs'. Men heeft gebruik gemaakt
van een kadastrale kaart waarop de boomgaard
in twee delen staat afgebeeld'. Waarom alleen
het zuidelijke deel zwart is gemaakt, weet nie-
mand. Het noordelijke gedeelte en grote ge-
deelten aan de overkant van de Herenweg en
De Poort staan grijs ingekleurd. Is dat gebeurd
om aan te geven dat de grondsporen daar mo-
gelijk teveel verstoord zijn'? De gemeente
heeft alleen gekeken naar het zwarte gebied.
De Historische Kring kan de wethouder ervan
overtuigen dat de archeologische waarde zeer
waarschijnlijk niet ophoudt ten noorden van
de kadasterlijn. De gemeente heeft daar han-
dig gebruikt van gemaakt, want zij informeert
eind 2001 bij de ROB of op de boomgaard een
park aangelegd zou mogen worden. Zij vraagt
wijselijk niet of de ROB bezwaar zou maken
tegen de bouw van 4 huizen. De Rijksdienst
verzoekt de gemeente voorzichtig te zijn met
het verwijderen van de fruitbomen en verwijst
de gemeente voor verder advies naar de pro-
vincie. Als de ROB via via verneemt dat de
bomen indertijd uit de grond gerukt zijn, re-
ageert men onthutst maar onderneemt niets.
Het gevolg is dat niet de hele boomgaard de
status 'beschermenswaardig' heeft gekregen.
Zolang het verdrag van Malta niet van kracht
is, is er geen opgravingsverplichting voor de
plek waar de huizen gebouwd worden. Laat
staan dat de verstoorder verplicht is de kosten
te betalen. Toch is de projectontwikkelaar zich
sinds juni 2002 aan het oriënteren om een ver-
kennend archeologisch onderzoek uit te laten
voeren. Er zijn volgens de wethouder offertes
aangevraagd. Als het verkennend onderzoek
iets oplevert, betekent dat alleen maar het ver-
lies van het bodemarchief en niet de stopzet-
ting van de bouwplannen.
Een voor de Houtense geschiedenis belangrijk
bodemarchief moet intact blijven en niet door
allerlei deelonderzoekjes verloren gaan. We
moeten af van het idee dat elk bedreigd stukje
bodemarchief maar opgegraven moet worden
om bijvoorbeeld woningbouw mogelijk te ma-
ken. 'Nederland gaat op de schop' houdt in dat
de druk op bekende vindplaatsen toeneemt,
maar ook dat tot nu toe onbekende vindplaat-
sen aan het licht komen. EHe worden vervol-
gens onderzocht. Ons bodemarchief verdwijnt
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
50
-ocr page 51-
op die manier. We moeten ons realiseren dat
zelfs na een opgraving niets, maar dan ook
echt niets van dat archief overgebleven is. Het
is vernietigd, wat rest is een onderzoeksrap-
port. Ook generaties na ons moeten kunnen
zeggen: 'we wonen in een plaats waar nog
sporen uit de Ijzertijd en uit de Romeinse tijd
te vinden zijn'. Het klinkt ongeloofwaardig,
maar de archeologen van nu zijn er vooral op
gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk
voor de toekomst te bewaren. Bestaande geo-
logische technieken worden aangepast en ver-
beterd om het bodemarchief te kunnen lezen
zonder ook maar een spade in de grond te
hoeven steken. Archeologie gaat vervangen
worden door archeometrie.
De discussie
Het verhaal is niet af. Ik heb niets verteld
over de bezwaren van bewoners, hoe zij tot
nu toe actie hebben gevoerd en waarom zij
verder gaan met een juridische procedure. Ik
heb het niet gehad over de controverse binnen
het bestuur over deze zaak. Enkele bestuursle-
den zijn van mening dat de Historische Kring
zich moet aansluiten bij het verweer van de
bewoners. Samen sterk! Wel zijn we
(bestuursleden) het met elkaar eens dat we
veel te laat met onze bezwaren zijn gekomen
en dat we verzuimd hebben om meteen onze
leden erbij te betrekken. We hadden vertrou-
wen in het gezonde verstand van de (gemeen-
te-)bestuurders. We misten de expertise, juri-
disch en anderszins, om op tijd de valkuilen
te zien. Onze argumenten voor het behoud
van de cultuurhistorie en tegen de bouwplan-
nen zijn door de plannenmakers handig ge-
bruikt om hun gelijk mee te illustreren".
De gemeente zegt: 'We kunnen niets anders.
We hebben de Houtenaren een park beloofd.
Dat komt er nu. Kostenneutraal.' De gemeente
voelt ook zich niet gehouden aan de Belvedè-
renota.
Dat is een manifest over 'de duur-
zaamheid van onze samenleving'. We roeien
onvervangbare dingen niet meer uit, staat
erin, dat is een vorm van beschaving. En wat
zegt de gemeente Houten: De Belvedèrenota
is een beleidsnota, waaraan geen wet- of
regelgeving is gekoppeld' en voegt eraan toe:
'De Herenweg / De Poort is geen beschermd
dorpsgezicht'.
We moeten niet vergeten dat door de recente
uitbreidingen van Houten heel veel karakteris-
tieks verloren is gegaan en nog verloren zal
gaan onder het mom van: 'we kunnen niet al-
les bewaren.' Het gaat hier om het behoud van
een kenmerkend en onvervangbaar stukje
Houten. Het gaat hier om het respect dat de
gemeente zou moeten betonen aan de bewo-
ners van het Oude Dorp. Ten slotte is hun
leefomgeving sinds 1977 totaal veranderd.
Het is ze door de strot geduwd. Met allerlei
mooie beloften.
De huizen die straks gebouwd gaan worden,
zijn een symbool. Waarvoor eigenlijk? Voor
de minachting die de opeenvolgende Houten-
se gemeentebesturen opeens opbrengen voor
de ideeën van hun illustere voorgangers?
Voortschrijdend inzicht dus. Of is het de mi-
nachting voor de wensen van een deel van de
Houtense bevolking? Oftewel het compromis.
Is het voor de krampachtige manier waarop
gemaakte blunders zijn toegedekt? Staan ze
symbool voor de tang waarmee projectont-
wikkelaars overheden in de wurggreep krijgen
en houden? De win-win situatie?
Dit verhaal illustreert hoe snel onherstelbare
ingrepen in 'veilig gewaande' gebieden kun-
nen plaatsvinden. Ik doe daarom een oproep.
Als zoiets als een dorpsgezicht mag verdwij-
nen omdat het niet beschermd is, dan moeten
we er met z'n allen voor gaan zorgen dat iets
dergelijks beschermd wordt. Van kleurige
glas-in-lood raampjes uit de jaren twintig en
dertig van de vorige eeuw tot complete dorps-
en landschappelijke sfeerbepalende elemen-
ten. Ik vraag u, lid van de Historische Kring,
meldt u aan. Laten we met een groep enthou-
siaste mensen als werkgroep van de vereni-
ging aan de slag gaan. Signaleren, inventari-
seren, overtuigen en, als dat niet helpt, actie
voeren. De vereniging heeft uw expertise en
uw inzet hard nodig.
*Hans van Aken is secretaris van de Histori-
sche Kring 'Tussen Rijn en Lek', lid van de
Archeologische Werkgroep 'Leen de Keijzer',
woont in Houten (Karpersloot 9, 3993 TN
Houten) en is vooral geïnteresseerd in de so-
ciale geschiedenis van de Kromme-Rijnstreek.
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
51
-ocr page 52-
Noten:
5     Na de opgraving van 1957 werd aangenomen dat de
Romeinse villa in de buurt van een reeds bestaande
nederzetting was gebouwd.
6     Een voorbeeld: zie citaat Uitgangspunten Bestem-
mingsplan Kern Houten (1984).
De wethouder hier-
over: 'Het is ons nooit gelukt de gronden te verwer-
ven. De eigenaar vroeg te hoge prijzen. Dus heeft de
gemeente niet eerder op die plek een groenvoorziening
kunnen realiseren. Nu is een bouwonderneming ons
voor geweest.'
Een ander voorbeeld: behoud van een karakteristiek
dorpsgezicht. Een lid van een van de coalitie-fracties
heeft een nog beter argument: 'Langs een weg horen
huizen. Deze (4 nieuwe) huizen zijn in harmonie met
de monumentale bebouwing aan De Poort en het begin
van de Herenweg'.
Een deel van de provinciale weg van Schalkwijk naar
Utrecht werd vanaf Houten Utrechtseweg genoemd.
Ter hoogte van het Oude Dorp is een gedeelte, na de
eerste grote uitbreiding van Houten, omgedoopt tot De
Poort.
Waarschijnlijk zijn er in het verleden meerdere eigena-
ren geweest. Op kadastrale kaarten is de huidige
boomgaard in 2 stukken gedeeld. Een noordelijk en
een zuidelijk deel. respectievelijk ongeveer 1/3 en 2/3
deel van de totale grootte. Deze kadastrale verdeling is
door de ROB gebruikt om de begrenzing aan te geven
van een archeologisch belangrijk gebied. De huizen
zijn gepland op het noordelijke gedeelte. Het park op
het zuidelijke.
Kort daarvoor is een college ten val gekomen en na
veel moeite een nieuw gevormd.
Het dossieronderzoek dat in 2001 zou zijn gedaan,
toont volgens de wethouder niet aan dat er op het ter-
rein niet gebouwd zou mogen worden. 'Weliswaar is
er een zekere tegenstrijdigheid met de visie Oude
Dorp 2000, maar daar staat tegenover dat een groen-
voorziening gerealiseerd wordt.'
Over de hoogte van de te verwachten schadeclaims
worden geen mededelingen gedaan 'Omdat partijen
nog steeds in onderhandeling zijn'.
52
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 53-
HISTORISCHE KRING TUSSEN RIJN EN LEK
Financieel jaaroverzicht 2001
(Alle bedragen zijn 2001
Begroting
2000
Begroting
vermeld in euro's)
2001
2002
Ontvangsten
Contributies 8611
8486
8393
9000 [
Rente bank 277
227
335
350 1
Verkoop losse nummers 494
45
100
100 1
Advertenties 315
227
329
275 i
Opbrengst publicaties 5412
p.m.
3713
p.m.
Totaal ontvangsten 15109
8985
12870
9725
Uitgaven
Drukken periodiek 5728
5445
5277
6250
Porti 638
1134
1000
800
Bestuurskosten 233
227
47
225
Bankkosten 106
227
233
250
Folder 227
227
454
125
Zaalhuur 201
340
268
500
1 Kosten lezingen 229
340
147
300
Convocaties 445
454
441
450
Attenties 180
159
191
200
Kosten excursies 120
227
212
225
Projectieapparatuur 0
0
168
0
Archeologische Kroniek 100
227
204
100
Kosten publicaties 5587
0
3797
0
Publiciteit 0
0
0
450
Kosten werkgroepen 0
227
0
250
Boekenmarkt 0
227
0
300
Totaal uitgaven 13.794
9461
12439
10425
Dotatie publicatiefonds •; -175
0
-84
0
Per saldo een vermogensmutatie 1490
-476
515
-700
Totaal uitgaven 15109
8985
12870
9725
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
53
-ocr page 54-
Balans per 31 december 2000
(Alle bedragen zijn vermeld in euro's)
ACTIVA
2001
2000
Rabobank rekening courant 32.98.07.498
4266
3747
Rabobank spaarrek. 32.98.287.555
11345
7997
Kas
33
84
Te ontvangen subsidie historische reeks
2064
0
Te ontvangen contributie
250
855
Te ontvangen rente
6
9
Te ontvangen excursiegelden
0
48
Te ontvangen advertentieopbrengsten
272
317
Te ontvangen verkoopopbrengst losse tijdschriften
494
0
18730
13057
PASSIVA
2001
2000
Vermogen
7313
5823
Publicatiefonds
4271
4446
Te betalen drukkosten periodiek
1528
1633
Te betalen kosten historische reeks
5155
0
Te betalen SPOU
100
431
Overige te betalen kosten
363
724
18730
13057
Toelichting bij de jaarrekening 2001
Op grond van afspraken tussen het bestuur en de redactie wordt het voor- of nadelig saldo van de
uitgaven in de Historische Reeks gemuteerd op het publicatie-fonds. Dit fonds dient ter financie-
ring van toekomstige publicaties. Gestreefd wordt hierbij de publicaties kostendekkend te laten
zijn, eventueel onder verrekening van verkregen subsidies. De publicaties komen niet ten laste
van de exploitatie van de vereniging.
W. Donselaar, penningmeester
                                                                       /
54
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 55-
Jaarverslagen van de Historische Kring over 2001
Verslag van de algemene ledenvergadering
op 28 maart 2001 te Schalkwijk
Opening
De voorzitter P.S.A. de Wit heet de aanwezi-
gen welkom en geeft een overzicht van de acti-
viteiten van de vereniging in 2000.
Hij memoreert Ina van der Wiele-Pasterkamp
en Toon de Wit, bestuurslid en oud-bestuurslid.
Beiden overleden in februari 2001.
Verslag van de kascommissie
De kascommissie, bestaande uit de heren H.J.
Meesters en H. Snippe, verklaart zich na inza-
ge van de stukken op 23 maart akkoord met de
financiële administratie en bedankt de heer W.
Donselaar voor zijn werkzaamheden als pen-
ningmeester van de vereniging. In 2002 zal de
kascommissie bestaan uit de heren H. Snippe
en C. de Heer, beiden uit Houten.
Verkiezing bestuursleden
Aftredend en herkiesbaar waren de heren
P.S.A. de Wit (voorzitter) en J. van Herwijnen
(lid). Er zijn geen tegenkandidaten voor een
bestuursfunctie ingediend, zodat beiden voor
en nieuwe termijn worden herkozen. Vervol-
gens wordt J.M. van Aken gekozen als nieuwe
secretaris en H.J.J. Steenman bedankt voor
zijn jarenlange inzet als secretaris van de ver-
eniging. Hij blijft deel uitmaken van het be-
stuur en houdt de ledenadministratie onder zijn
hoede.
Rondvraag
De heer J.G.S. Schemmekes vraagt of de ver-
eniging contacten onderhoudt met (middelba-
re) scholen in het Kromme-Rijngebied. Vol-
gens hem bestaat er op scholen veel belang-
stelling voor de plaatselijke historie. Waar kun-
nen deze scholen met hun vraag terecht? Is de
vereniging in staat om te helpen? Wat kan de
vereniging doen om die belangstelling te voe-
den? Is alleen beschrijven en vertellen over
wat verloren is en wat verloren dreigt te gaan
wel voldoende?
Bekend is dat Stichting 'Het Bakhuis' intensie-
ve contacten onderhoudt met basisscholen in
de gemeente Houten. In het verleden is door
de Historische Kring hulp geboden bij geschie-
denisonderwijs op enkele scholen voor het ba-
sisonderwijs. Binnen de vereniging zijn men-
sen beschikbaar om projecten op scholen te
begeleiden. De provincie Utrecht is op dit mo-
ment bezig om de belangstelling en de behoef-
te van scholen te inventariseren. Die inventari-
satie zal worden uitgevoerd door de Federatie
Stichts Cultureel Erfgoed. Alle historische ver-
enigingen in de provincie zullen hierbij wor-
den betrokken. De vereniging zal ingaan op de
initiatieven die de Federatie zal ontplooien
(nagekomen informatie).
De heer A.A.B, van Bemmel maakt een drietal
opmerkingen:
-   wil de vereniging meer bereiken, dan moet
dat gepaard gaan met meer bekendheid. Dat
zou ook goed zijn voor het ledenaantal. Hij
is van mening dat we een onzichtbare ver-
eniging hebben. Iemand vertelde hem over
zijn vergeefse zoektocht naar onze vereni-
ging. De persoon in kwestie had naar de
Historische Kring geïnformeerd bij de afde-
lingen voorlichting van de drie gemeenten
(Houten, Bunnik en Wijk bij Duurstede).
Deze konden hem niet de weg naar onze
vereniging wijzen. Het bestuur moet ervoor
zorgen dat met name nieuwe inwoners via
de gemeentelijke info-map over onze vereni-
ging worden geïnformeerd;
-   de vereniging zou bij de gemeenten kunnen
aankloppen voor subsidie. Als voorbeeld
noemt hij de Vereniging voor Natuurbeheer
in de gemeente Wijk bij Duurstede die een
flinke subsidie gekregen zou hebben;
-   als lid van de redactie meldt hij de uitgave
van deel 6 in de Historische Reeks Krom-
me-Rijngebied Repertorium op de lenen
van Gaasbeek
door J.C. Kort. De uitgave
wordt in september 2001 verwacht.
Sluiting
De voorzitter bedankt de vergadering voor het
in het bestuur gestelde vertrouwen. Ook dankt
hij de redactie van het tijdschrift, de leden van
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
55
-ocr page 56-
de archeologische werkgroep, de kascommissie,
zijn medebestuursleden en de bezorgers van ons
tijdschrift voor hun inzet voor de Historische
Kring.
Verslag van de secretaris over 2001
Bestuur
In 2001 werd het bestuur gevormd door: Ir
P.S.A. de Wit, Odijk (voorzitter), O.J. Wtte-
waall, 't Goy (vice-voorzitter), H.J.J. Steenman,
Houten (ledenadministratie), J.M. van Aken (se-
cretaris), W. Donselaar, Wijk bij Duurstede
(penningmeester), en de leden A.P. van der
Houwen en J. van Herwijnen (archeologie), bei-
den uit Houten.
Het overlijden van mw K. van der Wiele-Paster-
kamp uit Werkhoven betekende een zwaar ver-
lies. Ina was een bijzonder sympathieke vrouw
en zeer actief binnen het bestuur. Zij organi-
seerde de lezingen en verzorgde de PR en het
contact met onze leden.
Het bestuur kwam vijfmaal bijeen, waarvan
eenmaal in een gecombineerde vergadering met
afgevaardigden van de redactie en van de ar-
cheologische werkgroep. Onderwerpen die aan
de orde zijn geweest: begrotingen 2001 en
2002, herverdeling van bestuurstaken, het le-
dental, PR- beleid, historische boeken- en pren-
tenmarkt, excursies en lezingen, het opzetten
van werkgroepen.
Ledenbestand
Op 1 januari 2001 heeft de vereniging 449 beta-
lende leden, op 31 december is dit aantal ge-
daald tot 446. De spreiding van onze leden in
het Kromme-Rijngebied is als volgt, met tussen
haakjes de aantallen in 2000: gemeente Houten
154 (155), gemeente Bunnik 116 (121) en ge-
meente Wijk bij Duurstede 83 (78).
Ruilabonnementen
Onze vereniging wisselt de verenigingsbladen
en aankondigingen van lezingen en excursies
uit met een tiental zusterverenigingen in de re-
gio.
Beleid
De plannen om twee werkgroepen te vormen
(een monumenten- en een genealogische werk-
groep) zijn nog niet uitgevoerd. De contributie
voor 2002 wordt vastgesteld op 20 euro en voor
studenten en scholieren op 12,50 euro per jaar.
De Historische Kring zal zich meer gaan profi-
leren waar het gaat om de aantasting van het
cultureel-historisch erfgoed in ons gebied. Indi-
viduele leden hebben zich ingezet voor het be-
houd van de met sloop bedreigde oude wasserij
langs de Wal te Wijk bij Duurstede. Vanuit het
bestuur is actie gevoerd om de boomgaard aan
de Herenweg te Houten te behoeden voor wo-
ningbouw.
Resultaat van de enquête 'Archeologische Kro-
niek van de provincie Utrecht'
Ongeveer een kwart van onze leden (114) heeft
aangegeven de Archeologische Kroniek te wil-
len ontvangen. Het merendeel van hen gaf aan
voor de ontvangst te willen betalen (94) of in te
stemmen met een contributieverhoging (86). Nu
bekend is geworden, dat er veel minder dan 500
exemplaren aangeschaft hoeven te worden,
denkt het bestuur dat daardoor alleen al vol-
doende op de kosten wordt bespaard. Portokos-
ten kunnen worden bespaard doordat belang-
stellenden de Kroniek op een van onze avonden
kunnen afhalen.
Activiteiten in 2001. Lezingen en excursies
Dinsdagavond 30 januari presenteerde mw CL.
van Groningen in Langbroek resultaten van
haar onderzoek. Dit werd uitgevoerd in op-
dracht van de Rijksdienst voor Monumenten-
zorg en gepubliceerd in twee boeken De Sticht-
se Lustwarande, Buitens in het groen
(1999) en
Dorpen in Landelijk gebied (2000). 'De
Utrechtse Heuvelrug' was de titel van haar le-
zing voor de Historische Kring. Daarbij waren
45 personen aanwezig.
Op zaterdagmiddag 10 februari werd door 48
personen, onder leiding van dhr J.D. Meyer, een
bezoek gebracht aan de Maartenskerk in Doorn.
De vitrines in de consistoriekamer oogstten veel
bewondering. Daarin lagen prachtige tableaus,
samengesteld uit de 1200 brokstukken die in
1996 bij restauratie werkzaamheden onder de
vloer van het kerkportaal gevonden waren.
Woensdagavond 28 maart sprak dhr D.T. Koen
over de Nieuwe Hollandse- of Utrechtse Water-
linie. In Schalkwijk waren 45 personen aanwe-
zig. Deze lezing kreeg een vervolg toen op za-
56
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 57-
terdagmiddag 7 april Douwe Koen en Anne
Visser een rondleiding verzorgden op Fort
Honswijk, waaraan 27 personen deelnamen.
Aan de grote excursie op zaterdag 12 mei na-
men 55 mensen deel. Bezocht werden de Abdij
en het Kristalmuseum te Seraing en de histori-
sche binnenstad en de Batholomeuskerk van
Luik.
Op 12 november hield dhr C.H. Staal in Bunnik
een lezing over relieken en reliekverering naar
aanleiding van de tentoonstelling hierover in het
Catharijne Convent in 2000. Deze eerste lezing
van het winterseizoen 2001-2002 werd bijge-
woond door 36 personen.
Op woensdagavond 28 november, weer in Wijk
bij Duurstede, sprak dhr R. Rutte over 'Bastide-
steden in het Rivierengebied'. Deze lezing werd
bezocht door 25 personen.
Open Monumentendag
Het thema van de 15de Open Monumentendag
was 'Huis en Haard', met vooral aandacht voor
het interieur en de ontwikkeling ervan. De ge-
meenten Bunnik en Houten (Wijk bij Duurstede
deed dit jaar niet mee) hadden gezorgd voor
een boeiend programma, waaraan ook leden
van onze vereniging hun medewerking verleen-
den. Als altijd was de belangstelling groot. Op
initiatief van Ina van der Wiele en Wil van Ech-
teld was in Odijk een tentoonstelling van pop-
penhuizen georganiseerd, die druk werd be-
zocht. Omdat het interieur in sommige van de
huizen na de bouw niet werd veranderd, illus-
treerde deze expositie prachtig het thema van
deze dag.
Historische Reeks Kwmme-Rijngebied
Donderdag 15 november werd in Wijk bij
Duurstede deel 6 in de Historische Reeks Het
Kromme-Rijngebied feestelijk gepresenteerd.
De heer J.C. de Kort overhandigde zijn boek
aan burgemeester G. Swillens van Wijk bij
Duurstede. Het Repertorium op de lenen van
Gaasbeek
geeft een opsomming van zo'n 300
door een heer in leen gegeven goederen en
rechten, verspreid over het Kromme-Rijnge-
bied, met de namen van opeenvolgende leen-
mannen.
Tijdschrift 'Het Kromme-Rijngebied'
Het verenigingsblad van de Historische Kring
verscheen in 2001 driemaal: één dubbelnum-
mer en twee afzonderlijke nummers. De 35ste
jaargang alweer, met een totale omvang van 92
pagina's, 10 hoofdartikelen van 6 auteurs, 2
boekbesprekingen en 11 kleinere bijdragen in
de rubriek Varia. Met in nummer 4 een in-
houdsopgave en een index op auteurs en on-
derwerpen. De redactie bestond uit: dr A.A.B,
van Bemmel en drs M.A. van der
Eerden-Vonk uit Wijk bij Duurstede, drs S.G.
van Ginkel-Meester uit Zeist en O.J. Wtte-
waall uit 't Goy.
Het bestuur wil langs deze weg ieder die op
een of andere manier actief is geweest voor
onze vereniging bedanken voor zijn of haar in-
zet.
Hans van Aken, secretaris
Jaarverslag van de archeologische werkgroep
'Leen de Keijzer' over 2001
Het lijkt erop dat in dit nieuwe millennium de
jaren omvliegen. We zijn alweer een jaar(-ver-
slag) verder, terwijl het vorige nog vers in het
geheugen ligt. Gelukkig voor mij heeft de
werkgroep zich, ook dit jaar weer, in voldoen-
de activiteiten gestort, zodat ik u een aantal in-
teressante dingen kan melden.
De inventarisatie van ons bezit aan boeken en
tijdschriften werd dit jaar afgerond. Een be-
hoorlijk omvangrijke klus waarvoor Joke van
den Barselaar en Joop van Herwijnen hier nog
eens lof wordt toegezwaaid.
Op onze onderzoekslocatie aan de Binnentuin
in Houten werden de opgravingen voortgezet
en afgesloten. Daarbij werden (als verwacht)
weer veel ijzertijdscherven gevonden waaron-
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
57
-ocr page 58-
der een vrij groot aantal met nagelindrukken.
Ook werden op het diepste niveau enkele paal-
spitsen aangetroffen die goed geconserveerd
waren in het grondwater. (Deze staan nu overi-
gens nog steeds in het water, maar dan wel in
een pot!)
Een vondst waarvan het belang pas achteraf bij
het schoonmaken bleek, was een stuk bewerkt
hertengewei. Het lijkt een fragment van een
stuk gereedschap of van een strijdknots. Op
een hoger bodemniveau deden we vondsten
waardoor uitgesproken duidelijk werd dat onze
datering van die woonlaag de juiste was. In die
laag die we, op grond van gevonden scherven,
als: 'middeleeuws' gedateerd hadden, werd
een aantal muntjes aangetroffen uit de periode
700-1200 (zie foto 1).
In verband met deze opgraving moet ook het
voorval gememoreerd worden dat door een
misverstand over het al of niet nog in gebruik
zijn een rioolbuis geperforeerd werd, waardoor
een grote vloed van uiterst smerig water onze
opgravingsput binnenstroomde en blééf stro-
men. Na een heroïsch gevecht van een aantal
leden, slaagden deze er in om, als echte Hol-
landers, de toevloed de baas te worden en de
buis te dichten. Wij worstelden en kwamen bo-
ven. Jammer dat ons erelid Bram, een geboren
Zeeuw, dit niet meer mee mocht maken omdat
hij, een paar jaar geleden al, verhuisd is.
Ook op Heemstede waren we actief. Een aan-
tal zaterdagen werd besteed aan het uitgraven,
fotograferen en opmeten van de resten van een
brug die over de watergang rond de bouw-
huizen en het grachtenstelsel van het kasteel
lag. De fundering bleek bij inspectie door
bouwkundigen nog in zo'n goede staat dat er
plannen zijn om deze brug weer in oude glorie
te herstellen.
Een vondst, niet door ons, maar door de heer
Kroonenburg gedaan, stelde ons aanvankelijk
voor een raadsel. Het was een fragment van
een grote houten schroef, lengte 115 cm, door-
snede 15,5 cm, die, secundair gebruikt, in de
grachtbodem ingeheid was als onderdeel van
een fundering voor de grachtmuur. Als u dit
verslag onder ogen krijgt, zult u als trouwe le-
zer van ons periodiek de oplossing van dit
raadsel al hebben vernomen: een artikel over
deze schroef heeft in ons blad van december
2001 gestaan.
In samenwerking met de Archeologische
Werkgemeenschap Nederland (AWN), de ge-
meente Houten en de Archeologische Werk-
groep Houten, werd een expositie door onze
werkgroep ingericht waarbij een deel van de in
de loop der jaren in Houten gevonden oud-
heidkundige voorwerpen getoond werd. Een
flinke klus voor de werkgroep. Deze tentoon-
stelling werd goed bezocht en oogstte veel po-
sitief commentaar
Heel treffend was daarbij dat niet een van de
oudste voorwerpen de show voor velen stal,
maar een vrij recent (1955-56) geëmailleerd
bordje met reclame voor Molenaars Kinder-
meel (zie foto 2). Voor een aantal 'oudere jon-
1 Een van de gevonden muntjes: een Tremissis (Foto J.
van Henvijnen)
2 Het bekende papbordje (Foto J. van Herwijnen)
58
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 59-
geren' bleek het een directe terugblik op hun
jeugd op te leveren.
Een deel van het geëxposeerde werd vervol-
gens nog een aantal weken tentoongesteld in
het onderkomen van de Archeologische Werk-
groep Schalwijk. Hulde aan Frans Landzaat en
Sonja Dijns voor hun inspanningen daarbij.
In de loop van dit jaar werden ook systema-
tische grondboringen verricht op terreinen aan
de Koppeldijk en de Beusichemseweg. Op het
laatste terrein werden fragmenten van Romeins
en Inheems Romeins aardewerk in de boorker-
nen aangetroffen. Tezijnertijd zal daar een op-
graving volgen.
Anton van Schip                                 '
Varia
Biografieëndeel Het Kromme Rijngebied
Op 14 september 2002 (Open Monumenten-
dag) zal in Wijk bij Duurstede het voorlaatste
deel in de reeks Utrechtse biografieën worden
gepresenteerd. Het 208 bladzijden tellende
boek bevat 36 korte levensbeschrijvingen van
bekende en onbekende mensen uit het Krom-
me-Rijngebied. Aan het boekje hebben 25 au-
teurs meegewerkt, waaronder verschillende le-
den van de Historische Kring. Er staan biogra-
fieën in van: Gerrit Achterberg, Susanna d'Au-
male, Theodorus Backer, Willem Jabes van
Beeck Calkoen, Toon van Bemmel, Joan Fre-
derik Croockewit, David van Bourgondië, An-
thony van Eyndhoven, Wulfert Floor, Christi-
aan Haentjens, Johan Adolph van Harden-
broek, Gerrit van Hazendonk, Henricus Jaco-
bus van Heyst, Isaac Hij mans. Geurt Hilhorst,
Adrianus Kaptein, Leen de Keijzer, Willem de
Kruijff, Jannetje de Later, Johannes Lington,
Jan Hendrik van Lynden van Lunenburg, Con-
stantijn Theodoor van Lynden van Sanden-
burg. Piet van Manen, Abigael Nathan, Hester
Rebecca Nepping, Willem Anthony Ockerse,
Philip Christian Popp, Adriaan Ram, Ries van
Rooijen, Jan van Soest, Frits Thieme, Johan-
nes Hendricus du Tromp, Gert Veld, Betty van
der Ven, Joost Wentink en Ans van Zeijst.
Leden van de Historische Kring kunnen het
boekje met 10% korting voor € 10,22 bestellen
bij bestuurssecretaris Hans van Aken (0343-
595516). U kunt het ook in de boekhandel ko-
pen voor de gewone prijs van € 11,35
(Utrechtse biografieën - Het Kromme Rijnge-
bied,
M.A. van der Eerden-Vonk,
H.L.Ph. Leeuwenberg en F. Vogelenzang
(red.), uitgave SPOU, Utrecht 2002,
ISBN-nr. 90-5479-52-0).
Houten, het kasteel, de put en het paard
Onder deze titel verschijnt 13 september een
fietsrouteboekje door Houten. Het betreft een
zogenaamde TRAP-route (een Toeristisch Re-
creatief Archeologisch Project) die tot stand is
gekomen door samenwerking tussen de ge-
meente Houten en de Rijksdienst voor het Oud-
heidkundig Bodemonderzoek. Een TRAP-route
brengt u in contact met de archeologische mo-
numenten in ons land, maar leidt ook langs an-
dere punten van cultuurhistorische waarde. Het
deeltje over Houten is deel 37 in de reeks. De
route bestaat uit twee gedeeltes; de noordelijke
route van ca. 19 km lengte voert u door de
nieuwbouw van Houten en door het landelijk
gelegen dorpje 't Goy en de zuidelijke route
van ca. 17 km lengte door het polderlandschap
van Schalkwijk en Tuil en 't Waal. Deze TRAP-
route maakt onderdeel uit van een aantal activi-
teiten die de gemeente Houten samen met de
ROB ontwikkeld om de lokale archeologie en
cultuurhistorie voor een breed publiek toegan-
kelijk te maken. Een van deze activiteiten was
het maken van een internetsite over de bewo-
ningsgeschiedenis van Houten, die sinds 2001
te bekijken is (www.archeologienet.nl/houten).
In de komende jaren zullen op een aantal van
de archeologische terreinen langs de TRAP-
route kleine bronzen beelden geplaatst worden,
geïnspireerd op datgene wat zich op die plek in
de bodem bevindt. Daarnaast komen op enkele
terreinen grotere kunstwerken, die eveneens
naar het verleden verwijzen.
Het TRAP-routeboekje is vanaf 16 september
bij het Wooninformatiecentrum in het gemeen-
tehuis van Houten voor 6 euro te koop. Verder
is het boekje te verkrijgen in de boekhandel
(ISBN 90 76046 26 3).
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
59
-ocr page 60-
werk als chemicus een zeer gedreven genealoog
was, werd ook bij haar belangstelling voor fami-
liegeschiedenis en genealogie gewekt.
Aangezien de toegankelijkheid en beschikbaar-
heid van Indisch genealogisch bronnenmateriaal
via officiële kanalen en instanties nog veel te
wensen over laat, heeft de Stichting Ellen de
Bruijn-ter Denge Memorial Fund de Dr. J.H. de
Bruijnprijs ingesteld. Deze prijs is bedoeld voor
auteurs van bronnenpublicaties die een directe
en stimulerende bijdrage leveren aan de beoefe-
ning van het genealogisch-heraldisch onderzoek
betreffende Nederlands-Indië. Daarbij kan zowel
worden gedacht aan reguliere genealogische
bronnen zoals kerkelijke doop-, trouw- en be-
graafregisters als aan passagierslijsten van sche-
pen, kampregisters en vertalingen in het Neder-
lands of Engels van in het Maleis of Javaans ge-
stelde documenten.
De prijs bestaat uit een bedrag van €2500 en de
uitgave in boekvorm van het manuscript. De
prijs wordt in principe om de 5 jaar toegekend,
voor de eerste keer in augustus 2004. Inzendin-
gen hiervoor moeten vóór eind 2003 zijn ont-
vangen door het secretariaat van de stichting.
Voor nadere informatie kunt u zich eveneens
daartoe wenden. Het adres is: Secretariaat Stich-
ting Ellen de Bruijn-ter Denge Memorial Fund,
de heer G.J. ter Denge, A. Kieboomstraat 40,
1785 HL Den Helder (tel. 0223-632316; e-mail
GJ.Denge@wxs.nl).
Historische vaartoclit
Zondag 20 oktober vindt opnieuw een 'histori-
sche vaartocht' plaats van de Stichting Over Wa-
ter in de succesvolle reeks met de radersalon-
boot KAPITEIN KOK, een vroegere lijndienst-
boot op de Lek. Ditmaal vanuit Wijk bij Duur-
stede de Rijn op richting Rhenen. Vaarprijs
23,50 euro per persoon, aanmeldingen bij de
VVV Wijk bij Duurstede op tel. 0343 575995.
In verband hiermee ook een oproep: wie infor-
matie over vroegere (met name passagiers-)
scheepvaart vanuit en langs Wijk bij Duurstede
heeft wordt verzocht contact op te nemen met
het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug,
Gemeentehuis Wijk bij Duurstede, postbus 83,
3960 BB Wijk bij Duurstede, tel. 0343 595516,
email rvdeerden@wijkbijduurstede.nl.
Hubert Kraaivanger.
Het Amsterdam-Rijnkanaal 50 jaar
Op 23 september geeft de heer Ir. J.C. Schweig
voor onze vereniging in Houten een lezing over
de geschiedenis van het Amsterdam-Rijnkanaal.
Het is dit jaar 50 jaar geleden dat dit kanaal
voor de scheepvaart werd opengesteld. Wij wil-
len graag een oproep doen aan u als inwoners
van het Kromme-Rijngebied voor oude foto's of
andere papieren met betrekking tot de aanleg of
het gebruik van het kanaal. Het kan ook zijn dat
u zelf iets heeft meegemaakt of dat u iets van
uw ouders heeft gehoord waarvan u denkt dat
het interressant is voor de geschiedenis van het
kanaal. Mocht dit het geval zijn, wilt u dan con-
tact opnemen met de heer O.J. Wttewaall, tel
030-6012015. Deze reacties worden eventueel
nog verwerkt in de lezing. Ook mag u natuurlijk
op de avond zelf foto's of andere stukken mee-
nemen.
Vraagje
Onlangs trof ik bij notaris Petrus Bosch
(SAKRUH, Notariële Archieven tot 1896, inv.nr.
2492, fol 220, 5-11-1623) een getuigenverkla-
ring uit 1623 van enkele bejaarde mannen, o.a.
Hemmerick Jansz, 'wonende op De Duijnen in-
den gerechte van Amerongen' ongeveer 70 jaren
oud. Op verzoek van de molenaars te Wijk bij
Duurstede verklaarden zij dat 30 a 40 jaar tevo-
ren, toen de Spanjaarden nog Deventer en
Zutphen bezet hielden, zoveel plattelanders uit
Amerongen Langbroek en de Betuwe naar Wijk
waren gevlucht, dat ze aldaar nauwelijks gehuis-
vest konden worden.
Waarom hebben de molenaars een dergelijke at-
testatie nodig gehad? Uw reactie graag naar de
redactie van dit tijdschrift {Jeroen van
Meerwijk).
Dr. J.H. de Bruijnprijs
In agustus 1994 is op initiatief van de heer dr.
J.H. de Bruijn (1923-2000) in Doom een stich-
ting in het leven geroepen, die zich ten doel stelt
activiteiten op het gebied van genealogisch en
heraldisch onderzoek met betrekking tot Neder-
lands-Indië financieel te ondersteunen. Zij werd
opgericht ter nagedachtenis van zijn in 1993
overleden echtgenote, mevrouw Ellen de Bruijn-
ter Denge, die in 1941 in Salatiga (Semarang)
was geboren. Door haar huwelijk in 1974 met
dr. J.H. de Bruijn, die naast zijn professionele
60
Het Kromme-Rijngebied, 36-2/3 (2002)
-ocr page 61-
700 jaar geschiedenis verdronken!
Wat niemand voor mogelijk had gehouden, is toch gebeurd. In de vroege ochtend van 18 oktober
2002 zijn de gemeenschappelijke archiefbewaarplaats en studiezaal van het Streekarchivariaat
Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug onder water gelopen. Een cultuur-historische ramp
van ongekende omvang. De archieven en collecties waren ondergebracht in de kelder van het
stadskantoor van de (centrum)gemeente Wijk bij Duurstede. Het streekarchief heeft betrekking op
de 9 gemeenten Amerongen, Bunnik, Doom, Driebergen-Rijsenburg, Houten, Leersum, Maam,
Rhenen en Wijk bij Duurstede en hun rechtsvoorgangers (zie www.utrechtsarchiefnet.nl). Ook het
moderne archief van de gemeente Wijk bij Duurstede lag in de kelder.
Het stadskantoor wordt momenteel verbouwd. Door een technische storing is er water in de kel-
der gekomen en heeft aldaar een aantal uren tot 1,8 meter hoog gestaan. Van de circa 1300
strekkende meters archief is ongeveer 1000 meter volkomen doorweekt geraakt. Door een snelle
en professionele reactie is het archief in 48 uur leeggeruimd en in zo'n 8000 verhuisdozen opge-
slagen in een vrieshuis te Cothen bij min 20 graden celsius onder nul. De niet-doorweekte delen
zijn nadien grotendeels bij het Gemeentearchief Rotterdam ondergebracht.
Inmiddels zijn vrijwilligers onder deskundige leiding begonnen met het herstel van de uitgebreide
collectie dia's en foto's. De tot het archief behorende middeleeuwse perkamenten akten (charters)
zijn door een restauratie-atelier in Helmond behandeld en hebben de stormvloed overleefd. De
restauratie van de rest van de collectie kan nog jaren duren en zal heel veel geld kosten. Wij heb-
I
         ben overigens begrepen dat de verwachting is dat het overgrote deel van de collectie uiteindelijk
weer hersteld kan worden en dus ook weer raadpleegbaar zal zijn.
De bedoeling is dat aan het eind van het voorjaar van 2003 de - nieuwe - studiezaal weer open-
gaat. (Inherent aan de vigerende verbouwing is een verhuizing van de studiezaal van de kelder
naar de begane grond.) Wij hebben begrepen dat in beginsel eerst die delen van het archief weer
toegankelijk zullen worden gemaakt waar veel vraag van bezoekers naar is. Dit betreft in belang-
rijke mate zaken bestemd voor genealogisch onderzoek.
Eén en ander heeft vanzelfsprekend grote gevolgen voor al die mensen die archiefonderzoek doen
of gebruik maken van andere diensten van het streekarchief. Het heeft natuurlijk ook grote gevol-
,
         gen voor historische tijdschriften als Het Kromme-Rijngebied. Immers veel copij is gebaseerd op
!         onderzoek van bronnen aanwezig in het streekarchief. Het is daarom dan ook dat het bestuur van
de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' het initiatief heeft genomen om te bezien of samen
met de ongeveer tien andere in zuidoost-Utrecht werkzame historische verenigingen een platform
kan worden gevormd. Dit platform zou dan kunnen dienen om de gebruikers van het archief te
representeren en de functie van aanspreekpunt te vervullen.
Vanaf deze plaats wensen wij alle medewerkers van het streekarchief (waaronder de archivaris
mw. R. van der Eerden-Vonk, tevens hoofdredacteur van dit tijdschrift) en de gemeente Wijk bij
Duurstede alle sterkte toe in de komende jaren.
Het bestuur van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)                                              , v ; « .-n ;                        61
-ocr page 62-
De grote gouden broche uit Dorestad opnieuw
bekeken
Cor Bastinck*
Beroemd in de archeologische wereld is de
grote gouden broche van Dorestad. De broche
(schijffibula) werd in 1969 tijdens opgravings-
werkzaamheden door de ROB (Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te
Amersfoort) in Wijk bij Duurstede gevonden
op de bodem van een vroeg-middeleeuwse wa-
terput. De opgravingen vonden plaats in het
kader van het oudheidkundig bodemonderzoek
naar de vroeg-middeleeuwse, internationale
overslaghaven Dorestad, gelegen op de plaats
waar zich nu de stad Wijk bij Duurstede be-
vindt. Dorestad beleefde haar bloeitijd van
midden achtste- tot midden negende eeuw.
Deze schijffibula wordt door W.A. van Es,
oud-directeur van de ROB, toegeschreven aan
de Karolingische tijd en wel rond het jaar
800'. Dit unieke sieraad is te bezichtigen in
het Rijks museum van Oudheden in Leiden
(zie afb. 1).
schijffibula (laat zevende eeuw) zou zijn ge-
maakt. De broche zal mijnsinziens op zijn
laatst zijn gemaakt in het eerste kwart van de
achtste eeuw, als sluitstuk van de voortschrij-
dende ontwikkeling in zowel het formaat, de
stilistische vormgeving, het toenemend ge-
bruik van almandijn en de goudsmidkunst van
de schijffibulae. Het stilistische ontwerp is
gebaseerd op destijds gangbare, overgeleverde
vormen en door de ontwerper (waarschijnlijk
in opdracht) vervolgens verder uitgewerkt
volgens een interpretatie, waarmee een top-
stuk werd gecreëerd in christelijke symboliek.
Vergelijkend onderzoek
Het heeft er alle schijn van dat de maker van
de Dorestadbroche zich mede heeft laten leid-
den door het ontwerp van de Zürichbroche
(zie afb. 2). Deze gouden broche gevonden in
het kanton Zürich (zevende eeuw na Chr.) is
net als de Dorestadbroche een schijffibula-.
De versiering op de broche is voornamelijk
uitgevoerd in zogenoemd filigraan (opgelegd
gouddraad). In deze versiering is een opval-
lende gelijkenis met de Dorestadbroche te
zien. De vorm en plaats van de aaneen ge-
schakelde voluten (gekrulde versiering) is bij
beide broches gelijk. Het kruisvormig motief
is duidelijk herkenbaar en wordt opgeluisterd
door een driehoekige zetting aan het uiteinde
van elke kruisarm. In het centrum van de
broche prijkt een grote ronde zetting waar,
net als bij de driehoekige zetUngen, de oor-
spronkelijke inzet van email verloren is
gegaan.
2. Gouden broche uit het
kanton Zürich, zevende eeuw
(Bron: zie noot 2)
1. De grote gouden Dorestadbroche (diameter ca.
8,3 cm.), in de stand waarin deze vermoedelijk gedragen
is © Rijksmuseum van Oudheden in Leiden
Stelling
Het is niet waarschijnlijk dat de Dorestadbro-
che zo'n honderd jaar na de laatst gevonden
62
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
-ocr page 63-
Dezelfde voluten, eindigende in roofvogelkop-
pen, hetgeen wijst op Oost-Romeinse invloe-
den, toont afbeelding 3'. Dit detail van het
evangeliarium van Lindisfame (Engeland) is
gedateerd eind zevende eeuw. Ook de schijffi-
bula van Wittislingen (Beieren) uit eind
zevende eeuw, genoemd door Van Es', toont
deze roofvogelkoppen. Hetgeen aantoont dat
de toegepaste motieven geografisch wijd ver-
breid waren. In de goudsmid-ateliers vond men
de roofvogelkoppen kennelijk niet erg zinvol
(meer) en liet ze weg'. Wellicht omdat deze in
oorsprong geen christelijke grondslag hadden.
door twee goudbolletjes, de gelijkenis op met
de gestileerde levensboom in de armen van het
kruisvormig motief met de groene velden, in
de Dorestadbroche. Vier van de tegenover el-
kaar liggende driehoekige zettingen zijn
gevuld met rood almandijn en de andere vier
met groen glas, waardoor ook in deze Soest-
broche twee kruizen zijn te ontwaren.
De vondsten van schijffibulae betreffen allen
grafbijgiften, hetgeen in het begin van de acht-
ste eeuw, door christelijke invloed, in onbruik
raakte^ De Dorestadbroche is daarop dus een
uitzondering, tenzij deze van grafroof afkom-
stig is. Eveneens uniek bij de Dorestadbroche
zijn de uitgezaagde openingen tussen de vier
krulvormige randmotieven, die deze daarmee
een nog grotere zeggingskracht geven.
Het schematisch basisontwerp van de broches
is niet uniek, zie het Romeins glazen flesje uit
circa 300 van afbeelding 5 (vindplaats Zuid-
west-Duitsland)'. De maker van de schijf-
fibulae zal het flesje waarschijnlijk niet gekend
hebben, maar het ontwerp is significant en lijkt
overgeleverd te zijn aan de Vroeg-Middel-
eeuwse goudsmid-atelier(s) in dezelfde regio.
Bij nauwkeurig bekijken is steeds een tweede
kruis te ontwaren, maar ik ben van mening dat
dit net als bij de Dorestadbroche een toevallig-
heid is, voortvloeiende uit de compositie van
een Grieks (gelijkarmig) kruis, geplaatst in een
cirkelvorm met een eveneens cirkelvormig
object in het centrum. Wellicht betreft het bij
de Kanton-Zürichbroche en Soestbroche zelfs
dezelfde maker (of atelier) als die van de
Dorestadbroche, welke met de ingewikkelder
uitgevoerde cloisonnétechniek, een stap verder
is gegaan in de edelsmeedkunst. We zien zelfs
een overeenkomst in de manier van werken.
De terugkerende vormen zijn namelijk onre-
gelmatig in uitvoering.
5. Romeins glazen flesje van
27,5 centimeter hoog met opgeleg-
de glasdraadversiering, in
verschillende kleuren (Romeins-
Germaans Museum in Keulen,
ca. 300 (Bron: zie noot 7)
3. Detail evangeliarium van Lindis-
fame (Engeland), eind zevende
eeuw (Bron: zie noot 7)
De Germaanse goudsmeedkunst in de Franki-
sche tijd (Frankische rijk- Duitsland) ontwik-
kelde zich onder Byzantijnse invloed vanaf
circa 550'. De schijffibula werd steeds groter
in doorsnee. De Dorestadbroche is met zijn
8,3 centimeter uniek in grootte. Tevens werd
het overwegend filigraan teruggedrongen ten
gunste van meer zettingen en het cloisonné
met geslepen almandijn"". Vóór dit inzicht
pleit de recente vondst van de gouden schijf-
fibula, uit de zevende eeuw, bij opgravingen in
Soest in Noordwest-Duitsland (Noordrijn-
Westfalen 1995-1998). Deze is te plaatsen
tussen de Zürichbroche en de Dorestadbroche
(zie afb. 4)'. Opvallend is bij deze Soestbroche
de grote randversiering, die bestaat uit acht
omgekeerde druppelvormen in cloisonné en al-
mandijn. Deze vinden we terug als een
Andreaskruisvormig motief rond de centrale
almandijn in de Dorestadbroche.
Verder valt bij de acht driehoekige zettingen
4. Frankische (Frankische rijk-
Duitsland) gouden schijffibula
uit Soest (Noordwest- Duits-
land), zevende eeuw (Bron: zie
noot 9)
rond de middencirkel, die bekroond worden
door een omgekeerde druppel en geflankeerd
Het Kromme-Rljngebied, 36-4 (2(X)2)
63
-ocr page 64-
Het hoofdmotief
In de Dorestadbroche zijn twee kruisvormige
motieven te ontwaren. Van Es schreef over
deze broche onder andere: 'Het gaat hier om
een gelijkarmig kruis, dat, wanneer de broche
geplaatst wordt in de stand waarin hij ver-
moedelijk gedragen is, als een Andreaskruis
verschijnt (bedoeld wordt hier, het kruisvor-
mig motief met de groene velden in de
armen). Het andere kruis is eveneens gelijkar-
mig, maar het heeft voor ons gevoel een wat
bizarre vorm. ... Elke arm is samengesteld uit
een rond veld met daar bovenop iets wat op
het eerste gezicht een dubbele krul lijkt. Bij
nader toezien kan men er nog juist twee rudi-
mentaire dierlichamen in herkennen. De lange
smalle lichamen doen aan slangen denken,
maar zij lopen in gekromde roofvogelsnavels
uit. Telkens twee dierkoppen klemmen een
van de grote parels in ruitvormig montuur
tussen zich in.' Tot zover het citaat'.
Ramskoppen
De gekrulde armen, die bestaan uit twee aan-
een geschakelde voluten met een naar binnen
gerichte krul, doen mij eerder denken aan de
hoorns van een ram. De kop wordt dan ge-
vormd door het genoemde enigszins uitlopen-
de, ronde veld eronder. De snuit wordt bij
twee koppen weergegeven door een parel en
bij de andere twee door een groen gekleurd
glasbolletje. Waarom er twee glasbolletjes
zijn gebruikt in plaats van parels is een gis-
sing, maar gezien het feit dat de andere parels
(langs de rand van de broche zijn ook nog
zestien kleine parels gemonteerd) doorboord
zijn en kennelijk afkomstig van een parel-
snoer, is het niet ondenkbaar dat de ambachts-
man gewoon geen parels meer had. Of dat om
één of twee parels ging, weten we natuurlijk
niet, maar voor het evenwicht in de composi-
tie zal hij ook in het eerste geval twee glas-
bolletjes hebben gebruikt als vervanging.
De hoekige vorm van de hoorns heeft de am-
bachtsman niet vergeten en tot uitdrukking
gebracht door een verhoogde goudrand aan te
brengen over de lengte van de hoorns en de
hellende cloisonnévakjes aan weerszijden.
De van nature brede basis en het spitse toelo-
pen van de ramshoorns, zijn daarmee natuur-
getrouw weergegeven. De maker heeft daar-
mee het bestaande krulvormige motief (zie
ook de andere genoemde fibulae) samenge-
smeed met de christelijke symboliek van de
ramshoorns (zie onderstaande paragraaf). Zo
kon hij tot een passende compositie komen,
met de andere onderdelen van de broche.
Christelijke symboliek
Waarom zou de maker aan ramshoorns heb-
ben gedacht? Uit het Oude Testament leest
men dat, toen de aartsvader Abraham in op-
dracht van God zijn zoon Izaak zou offeren.
God een ram zond met zijn hoorns verward in
de struiken, om in plaats van Izaak te worden
geofferd: 'De ram is hier een beeld van Chris-
tus, die ook voor anderen opgeofferd werd en
tevens als voorganger en leider van de kudde,
die de schapen voorgaat en naar grazige wei-
den leidt. De beide hoorns herinneren aan de
armen van het kruis.
Als zodanig komt de ram ook wel voor als
versiering in de krul van Romaanse bis-
schopsstaven^.
Op de broche zitten tussen de ramshoorns een
grote en twee kleine parels geklemd. Alsook
tussen de ramshoomparen onderling: een gro-
te ovaal geslepen almandijn en twee kleine
parels. Deze kunnen mijnsinziens mede sym-
bool staan voor de goddelijke drie-eenheid:
respectievelijk de Vader, de Zoon en de Heili-
ge Geest. Het kruis met de opvallende groene
velden in de armen en bekroond met een rode
almandijn, is een Grieks (gelijkarmig) kruis
in een vrije versie van een vorm die volgens
de ene bron een Rozenkruis, en volgens een
ander een Klaver-of Lazaruskruis wordt ge-
noemd. De vrije versie is aangepast aan de
ronde ramskoppen zodat een zijdelings afge-
vlakte vorm ontstaat van de velden. In de
armen van dit kruis is in cloisonné een voor-
stelling gemaakt die de levensboom voorstelt.
De groene velden van email, met de levens-
boom erin, staan symbool voor de Hof van
Eden (het Paradijs), en de grote ovaal gesle-
pen almandijn in het centrum van de broche,
met het kruis, als symbool voor de almachtige
God, zoals Van Es al beschreef in zijn artikel
in Spiegel Historiael'. Vergelijkbare uitvoerin-
gen uit dezelfde periode zijn uiterst zeldzaam.
/
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
64
-ocr page 65-
Datering
Van Es baseert zijn uiteindelijke overweging
om de Dorestadbroche als Karolingisch, rond
800, te dateren op de vergelijking met stilisti-
sche motieven van kerkelijke gebruiksvoor-
werpen uit die tijd'. Naast die door Van Es
genoemde en getoonde vergelijkende afbeel-
dingen en dergelijke welke dateren uit eind
achtste en begin negende eeuw, heb ik echter
twee afbeeldingen kunnen vinden van voor-
werpen en dergelijke uit de zesde eeuw, die
duidelijke overeenkomsten vertonen met het
ontwerp van de levensboom in de Dorestad-
broche, hetgeen vroegere datering mogelijk
maakt. De één is een afbeelding van de
'St. Apollinare in Classe' in Ravenna (Italië)
en stamt uit de zesde eeuw (zie afb. 6)\
De ander is een afbeelding van een consulair
tweeluik van de Oost-Romeinse (Byzantium)
consul Flavius Aerobindus Dagalaifus uit 506
(zie afb. 7)'.
De vorm van het kruis met de groene velden
vindt men na goed bekijken terug in de reeds
genoemde Soestbroche van afbeelding 4. De
bekendheid met motieven uit de christelijke
symboliek was wijd verbreid, daarvoor zorgde
niet alleen de kerkelijke hiërarchie, maar ook
de vele pelgrims, de handel en de militaire ac-
tiviteiten uit die tijd.
mee de bloeitijd van de schijffibulae te zijn
afgesloten. Het ziet er naar uit dat de edel-
smidkunst zich daarna voornamelijk is gaan
richten op de vervaardiging van reliekhouders
en andere kerkelijke gebruiksvoorwerpen.
7. Detail consulair diptychon uit
506 (Tours, Frankrijk (Bron: zie
noot 6)
Toelichting levensboom Dorestadbroche
Het piramidevormige lichtblauwe grondvlak
met brede basis, staat voor de stevig gewortel-
de stam van de levensboom. De aanhangsels
met de rode bolletjes, staan voor de vruchten.
De hartvormige, donkerblauwe aanhangels
daarboven staan voor de bladeren terwijl de
witte 'druppels' lijken te staan voor de stam'.
Deze twee witte, omgekeerde 'stamdruppels'
lijken mij echter bewust zo apart te zijn vorm-
gegeven om (de plaats van) Adam en Eva te
symboliseren bij de levensboom in de Hof van
Eden, als wezenlijk onderdeel van het schep-
pingsverhaal. De christelijke symboliek van de
toegepaste vier positieve kleuren wijzen in de
bevestigende richting". Het groen staat onder
andere voor hoop, rood voor liefde, blauw
voor onschuld en het wit voor waarheid en
maagdelijkheid. Dubbele symboliek lijkt mij
zeker niet uitgesloten. Daarmee doel ik op de
veronderstelling van Van Es, dat de vier klei-
nere ovaal geslepen almandijnen aan de
buitenrand van de Dorestadbroche, kunnen
staan voor de vier evangelisten. Het getal vier
staat voor veel uitingen in de christelijke sym-
boliek zoals bijvoorbeeld de vier paradijs-
stromen (rivieren)".
Bevestiging
De bevestigingsspeld, op de achterzijde van de
Dorestadbroche, ontbreekt. De aanzetten van
de bevestigings-punten zijn nog wel aanwezig.
De plaats waar de speld moet hebben gezeten
(schuin op het kruis) komt overeen met de na-
tuurlijke handeling om een broche met de
rechterhand hoog op de mantel, vast te spel-
den. (De lezer kent wellicht het probleem om
een naamplaatje met een horizontale speld.
6. Detail St. Apollinare in Classe in Ravenna (Italië),
midden zesde eeuw (Bron: zie noot 5)
Conclusie
Gezien de hiervóór geschetste en door afbeel-
dingen ondersteunde stilistische- en chrono-
logische ontwikkeling, is er mijnsinziens geen
reden meer om de vervaardiging van de Dore-
stadbroche later te dateren dan op zijn laatst in
het eerste kwart van de achtste eeuw. Aange-
zien er geen andere daarbij aansluitende
soortgelijke vondsten zijn gedaan, lijkt daar-
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2(X)2)
65
-ocr page 66-
zelf netjes recht op het revers te spelden; een
schuine speld biedt uitkomst.) Op die manier
opgespeld, zal het kruis met de groene velden
erin, ook daadwerkelijk als een rechtopstaand
kruis naar voren komen (zie afb. 1).
Samenvatting
De grote gouden Dorestadbroche is een uniek
exemplaar, zeker voor Nederland.
De broche is vermoedelijk gemaakt in de om-
geving van Zuidwest-Duitsland, op zijn laatst
in het eerste kwart van de achtste eeuw. Het
vormt waarschijnlijk het sluitstuk van bijna
tweehonderd jaar goudsmeedkunst voor de
schijffibulae. Het ontwerp en de uitwerking
daarvan, is zó gekozen dat het ten voeten uit
christelijke symboliek uitstraalt. Het schema-
tisch basisontwerp is echter gebaseerd op
bestaande ontwerpen, die teruggaan tot in de
Romeinse tijd. De uitvoering is, zowel inhou-
delijk als in de gekozen materialen, dusdanig
kostbaar, dat het bezit (opdrachtgever) moet
worden toegeschreven aan iemand met een
zeer hoge kerkelijke functie.
Gezien het bovenstaande en de functie van het
sieraad als mantelspeld, zal het de bedoeling
hebben gehad, de drager daarmee onweerleg-
baar, christelijk macht/gezag te doen uitstra-
len/verpersoonlijken. Dit zal het meest tot zijn
recht zijn gekomen in een uitvoerende functie.
Naschrift
De onderzoeker kan de broche, vanwege de
emailtechniek in cloisonné, in de tijd plaatsen
naar de dichtstbijgelegen, jongere kerkelijke
voorwerpen", of vanwege de almandijnclois-
onné bij de oudere schijffibulae zoals de
Soestbroche. Andere tussenliggende vondsten
zijn (nog) niet bekend. Ik geef dus de voorkeur
aan de laatste veronderstelling. In de eerste
plaats omdat de Dorestadbroche een draagsie-
raad is en dus een voorwerp van een geheel
andere orde dan de kerkelijke voorwerpen. In
de tweede plaats omdat de stilistische uitvoe-
ring overeenkomt met de lijn van de evolutie
van de reeds besproken schijffibulae. In de
derde plaats omdat het niet waarschijnlijk is
dat er honderd jaar gelegen zou hebben tussen
het maken van de Dorestadbroche en de ande-
re schijffibulae. En in de vierde plaats omdat
de stilistische uitvoering van het emailcloison-
né lang niet zo verfijnd is als bij de kerkelijke
voorwerpen.
8. Uitvergroot detail van één van de
leven.sboomvelden van de Dorestadbroche
Een wat gewaagde mogelijkheid zou ik - tot
slot - nog naar voren willen brengen, namelijk
dat de Dorestadbroche oorspronkelijk niet was
uitgevoerd met de groenachtige velden van de
levensboom, maar op die plaatsen was voor-
zien van filigraan en dat de broche later
voorzien is van deze emailcloisonné versie-
ring. Drie zaken pleiten hiervoor, namelijk
omdat de broche reparatiesporen vertoont, de
vier genoemde velden omsloten zijn door een
aparte cloisonné goudrand en deze velden bo-
vendien (in tegenstelling tot de andere, hoger
liggende, delen van de broche) spiegelglad ge-
polijst zijn, waardoor het erop lijkt dat deze
velden later zijn bijgemaakt en vervolgens elk
in zijn geheel ingesoldeerd. Dit zou kunnen
betekenen dat de broche in de lijn van de an-
dere schijffibulae is gemaakt in het begin van
de achtste eeuw en aan het eind daarvan moge-
lijk is gerenoveerd.
* Cor Bastinck woont in Wijk bij Duurstede.
Hij is de initiatiefnemer van de Dorestadkids
(de juniorclub van Museum Dorestad) en te-
vens projectleider van het Jongerengilde
Castellum (van de Stichting Wijks Castellum)
voor archeologie, geschiedenis en cultuur
Noten:
Met dank aan Frans Bergwerf, Leo Grobben en
W.J.H. Verwers (ROB)
1.    W.A. van Es, De grote gouden broche, In: Spiegel His-
toriael,
1978 (13-4), 247-250.
2.    Archeologisch Landesmuseum Baden-Württenberg,
Die Alamannen. Stuttgart, 1997.
3.    K. Theiss, Die Alamannen. Stuttgart, 1978.
4.    J.J.M. Timmers, Christelijke symholieli en iconografie.
Haarlem, 1981.
5.    F. van der Meer, Christus, oudste gewaad. Utrecht,
1949.
6.    H. Wolfram, Das Reich und die Germanen. Berlin,
1991.
66
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
-ocr page 67-
V.H. Elbern, Das erste Jahrtausend - Kultur und Kunst
im werdenden Abendland an Rhein und Ruhr
3 Dln.
Düsseldorf, 1962.
F. Rademacher, Frankische Goldscheiben fibeln. Mün-
chen, 1940.
Römisch-Germanisches Museum der Stadt Köln,
Fundort, Nordrhein-Westfalen, Millionen Jahre Ge-
schichte.
Mainz, 2000.
Almandiet is een roodachtig gekleurd granaat uit In-
dia. Het werd geslepen tot almandijn, als dunne
plaatjes en als cabochon steen. In goud gezet, was het
de meest toegepaste halfedelsteen in sieraden van de
Merovingische tijd. Het was wijd verbreid in Perzië en
Byzantium. Van daaruit kwam het via het gebied rond
de Middellandsezee naar Europa. Ateliers voor de ver-
fijnde goudsmeedkunst waren vermoedelijk gevestigd
in kerkelijke centra (kloosters?) die we moeten zoeken
in het gebied van Noord-Italië, Zwitserland en Zuid-
west-Duitsland. Er is echter zeer weinig bekend over
de Vroeg-Middeleeuwse ateliers. In het begin werd het
almandijn nog spaarzaam toegepast, wellicht was de
toelevering nog beperkt. Later werd het geslepen al-
mandijn steeds meer gebruikt. De indringende rode
kleur van het almandijn, is wellicht de verklaring, voor
het toenemende gebruik ervan in kerkelijke sieraden.
W.A. van Es, La grande fibule de Dorestad. In: Fes-
toen,
1976, 249-266.
10.
11
Het Kroinme-Rijngebied, 36-4 (2002)
67
-ocr page 68-
Voormalige boerderij te Cothen ouder dan gedacht
Ad van Bemmel*
Precies op tijd
Enigzins verscholen aan de rand van het dorp
Cothen ligt de voormalige boerderij van mijn
voorouders (Zandpad 11). Het staat, halverwe-
ge de buitenplaats Steniswaard en de NH-kerk,
pal aan de Kromme Rijn met aan de achterkant
zicht op kasteel Rijnestein. Voor het huis staat
één van de oudste leilinden in het gebied. Het
ligt vlak bij wat het Wed wordt genoemd, oor-
spronkelijk een doorwaadbare plaats door de
rivier aldaar. Rond 1968 heeft mijn familie de
boerderij verkocht. Het is toen geheel ver-
bouwd tot woonhuis. Medio 2001 is het in
andere handen overgegaan en opnieuw grondig
verbouwd. In die tijd stond ik op een middag
voor het huis, de nieuwe eigenaar sprak me
2. De boerderij frontaal met links het bakhuis en rechts
een schuurberg. Voor de boerderij een aantal familieleden
waaronder Wilhelmina van Bemmel (1918) en haar broer
Adriaan van Bemmel (1919). Foto genomen circa 1925
(Collectie mevrouw T.A. van Bemmel)
aan, ik vertelde wie ik was en hij nodigde me
uit om binnen een kijkje te nemen. Er werd
volop gewerkt en gebroken. De vloeren lagen
eruit, tengelwerk was verwijderd, plafonds wa-
ren opengelegd. Kortom, het was mogelijk een
(snelle) indruk van de bouwgeschiedenis te
krijgen. Al spoedig werd me duidelijk dat die
geschiedenis verder terug gaat dan de negen-
tiende eeuw die de eigenaar te horen had
gekregen bij de voorbereidingen van de ver-
bouw.
Uiterlijke schijn bedriegt
In 1672-1673 zijn Franse troepen het zuidoos-
ten van de provincie Utrecht binnen gevallen.
Ze hebben daar toen enorm huis gehouden.
Veel gebouwen zijn in vlammen opgaan.
Decennia nadien zijn de verwoestingen nog te
zien. Zo maakt het gerecht Overlangbroek in
1724 - dus zo'n veertig jaar later - een lijst op
van het ontvangen huisgeld (een belasting).'
De lijst telt in totaal 35 posten. Onder het kop-
je 'gedestrueerde huijsen die lange jaren sijn te
niet geweest en voorts door d'invasie der Fran-
cen te gronde geruïneert' staan maar liefst tien
posten. Dikwijls wordt dan ook gedacht dat in
1. Kijkje in het straatje tussen rechts de boerderij en links
het bakhuis. Te zien zijn aan de pomp in klederdracht
Wilhelmina van Bemmel - van Bennekom (1834-1917) en
haar zoon Adrianus van Bemmel (1876-1954). De foto zal
rond 1910 zijn genomen (Collectie auteur)
68
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
-ocr page 69-
In 1609 is de Kromme Rijn vanaf Utrecht tot
Wijk bij Duurstede uitgebreid - stroomop-
waarts - beschreven in een visitatie-rapport.' In
dit rapport wordt te Cothen de brug over de
Kromme Rijn bij Rijnestein genoemd, vervol-
gens bijna 200 meter verder een wed, en vanaf
daar ligt na ongeveer 70 meter 'een brug bij
het huis van Peter Comelisz.'. Dit moet wel op
de plaats van de boerderij van mijn voorvaders
zijn.
Eind 1664 is een inspectie-rapport opgesteld
over de conditie van het jaagpad langs de
Kromme Rijn vanaf Wijk bij Duurstede. In dit
rapport is tussen Steniswaard en het al ge-
noemde wed bij Rijnestein sprake van de
hofstede van Adriaen Dirckszn. Deze Adriaen
Dirckszn. [van Dam] wordt aldaar ook in 1652
en 1662 genoemd. Zeer waarschijnlijk wordt
ook hier weer de boerderij aan het Zandpad 11
bedoeld.' Al met al is een vroeg zeventiende-
eeuwse datering van die boerderij een reëele
mogelijkheid.
Huidig aanzien
Na het overlijden van mijn overgrootvader
Gerrit van Bemmel (1821-1900) is een inven-
taris opgemaakt.' De inventaris leert dat de -
kleine - boerderij toen uit de volgende gebou-
wen en (hoofd)vertrekken bestond: voorhuis,
keuken, opkamer, kelder, zolder, bakhuis,
wringhuis, schuur(berg) en achterhuis. Oor-
spronkelijk was de boerderij er één van het
type hallehuis. Boerderijen van dit type ken-
merken zich door een voorhuis (het woon-
gedeelte) gescheiden door een brandmuur van
het achterhuis. Het achterhuis is verdeeld in
een middendeel met links en rechts een stal-
gedeelte voor het vee. De ruimte boven het vee
doet dienst als hooizolder
De schuur(berg), het bakhuis - waar men 's zo-
mers woonde - en het wringhuis zijn rond
1968 afgebroken. In plaats van dat huis is een
woonvleugel aangebouwd. Terzel f dertijd is
ook de pomp verwijderd die tussen beide
gebouwen stond. Het achterhuis (de 'deel',
inclusief zolder en rieten kap) is geheel afge-
broken en opgebouwd tot woonhuis. Het voor-
huis (inclusief de ooit aangebouwde zijkamer,
de keuken (goot of geut genoemd), de opka-
mer, de slaapkamers op zolder en de half-
verzonken kelder (met pekelbak) zijn toen wel
dit gebied, op de kastelen na, nauwelijks meer
oude gebouwen staan. Die gedachte wordt ver-
sterkt door de monumenten-inventarisatie
publicatie (mip) die per gemeente is versche-
nen. Deze publicaties zijn in hoofdzaak geba-
seerd op het exterieur van gebouwen. Het exte-
rieur is in de tijd vaak aan grotere veranderin-
gen onderhevig dan het interieur: een moderne
gevel kan een veel oudere kern omhullen. Een
qua uiterlijk negentiende-eeuws huis dat een
oudere niet-zichtbare kern heeft, krijgt de mip-
kwalificatie 'negentiende-eeuws' of wordt
soms niet eens vermeldingswaard geacht.
Het grote gevaar is dat een niet-ingevoerde ge-
bruiker die kwalificatie ziet als zijnde geldend
voor het gehele huis met alle gevolgen van
dien bij voorbeeld de beoordeling door een
gemeente van een (ver)bouwaanvraag.
Aantasting of zelfs sloop kan dan het onbe-
wuste resultaat zijn! Ook hiervoor geldt:
onbekend maakt onbemind. Een voorbeeld
daarvan is de voormalige boerderij van mijn
voorouders. Overigens is die boerderij in het
geheel niet opgenomen in de mip-publicatie
over Cothen.^
Bronnen
Eind 1796 koopt mijn voorvader Gerrit van
Bemmel (1743-1803) voor bijna 2400 gulden
van Jan Weijersse: '... zeekere huisinge met
omtrent acht hond [circa 1,1 ha] boomgaard
staande ende geleegen onder den gerechte van
Coothen, strekkende uyt den Grommen Rijn
over 't Zandpad tot aan den gemeene weg [de
huidige Groenewoudseweg], daar oostwaards
de kosterye van Goothen en westwaards dezel-
ve kosterye ...'." De boerderij is tot omstreeks
1968 in mijn familie gebleven alhoewel de fa-
milie zelf al in 1938 was verhuisd naar een
ervoor gelegen, nieuw gebouwde boerderij
(Groenewoudseweg 1).
Jan Weijersse - alsdan wonend onder Werkho-
ven - had het huis in 1787 gekocht van
Philippus Schilge c.s. uit Wijk bij Duurstede.
De koopsom bedroeg ruim 1100 gulden (min-
der dan de helft van wat er nog geen tien jaar
later voor zal worden betaald). De koopacte is
aldaar gepasseerd voor notaris Joan Tessema-
ker maar niet meer in diens archief aanwezig."
Dit is de vroegste vermelding in 'rechte lijn'.
Voordien resteren enkele losse vermeldingen.
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
69
-ocr page 70-
1894 G.M. van Bemmel Cothen' en op de
rechtertussenmuur: '3 april 1894/jongens gaa
je mee/ nu of nooit/ allemaal een dubb.' De
initialen staan voor Gerarda Maria (1873-
1930), een dochter van mijn overgrootvader.
De aantekeningen zullen dan ook wel van haar
hand zijn. Omdat het stucwerk hetzelfde stuc-
werk is als in de aangebouwde zijkamer en
van de voorgevel, ligt het voor de hand dat die
zijkamer ook in 1894 is gebouwd en dat er
toen tevens een geheel nieuwe voorgevel in is
gezet. Inmiddels is het stucwerk met de aante-
keningen verdwenen. Gelukkig heb ik ze nog
wel op foto kunnen vastleggen.
Baksteen
Aangestoken door mijn enthousiasme gaf de
eigenaar me als geschenk een baksteen afkom-
stig uit de keldermuur. (Die baksteen heeft nu
een ereplaats op mijn vensterbank.) Ik zag
toen ook dat bovenin die muur een aantal her-
gebruikte kloostermoppen - met als grootste
formaat 29,5 cm lang, 14,5 cm breed en 6,5
cm dik - was verwerkt. De keldermuur zelf be-
staat uit bakstenen van het formaat 26 cm lang,
13 cm breed en 5,5 cm dik. Omdat het formaat
van bakstenen doorgaans tijdgebonden is, is al-
dus een goede datering mogelijk. De vraag is
natuurlijk welke datering. Met de baksteen op
de autostoel naast me, ben ik eerst door Wijk
bij Duurstede en later langs de Langbroeker-
wetering gereden om te zien of ik ergens
dezelfde stenen kon ontdekken. Langs die we-
tering was het al snel raak en wel bij het
3. De keldersteen (26x13x5,5 cm) (Foto auteur, september
2001)
aangepast maar qua indeling niet wezenlijk
veranderd. Wel zijn alle bedsteden uitgebro-
ken. De binnenmuren en de zware brandmuur
(met plaats voor de 'Wijkse kachel' of 'platte
buiskachel') tussen voor- en achterhuis zijn
blijven staan. Dit geldt ook voor de voorgevel
en voor het voorste deel van de oorspronkelij-
ke linkerbuitenmuur.*
4. De voorgevel tijdens de verbouwing (Foto auteur, sep-
tember 2001)
Familie-contact
Op het moment dat ik september 2001 het huis
betrad, was men druk doende een belangrijk
deel van de nog bestaande originele binnenmu-
ren te slopen. Ik zag aan de gebruikte
bakstenen dat de voorgevel inclusief de zijka-
mer van veel latere datum waren dat dan de
kelder en de binnenmuren. De eigenaar wees
me op potloodaantekeningen van één en de-
zelfde hand op het stucwerk van die muren. Ik
kwam dichterbij en zag tot mijn genoegen op
de achtermuur in ieder geval staan: '3 april
5. Het huis voor de laatste verbouwing (Foto auteur, april
1979)
70
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
-ocr page 71-
6. Interieur met grotendeels gesloopte binnenmuren met links de kelder en achteraan de brandmuur met deur naar het
voormalige achterhuis (Foto auteur, september 2001)
* Dr A.A.B, van Bemmel is sociaal geograaf,
woonachtig in Wijk bij Duurstede en werk-
zaam in Den Haag als senior adviseur bij de
Vereniging van Hogescholen, de HBO-raad.
Zijn historisch onderzoek richt zich vooral op
het Kromme-Rijngebied en op Cothen.
Noten:                                                    '
I
1     Het Utrechts Archief (HUA), DOM, 3894.
2     S. van Ginkel-Meester, A. Vemooy, Cothen - geschie-
denis en architectuur.
Zeist, 1992. In een recensie
hiervan in Tussen Rijn en Lek (jrg. 27, 1993-2, 25-27)
heb ik indertijd gewezen op de gevaren van de ge-
hanteerde methodiek.
3     Koop in HUA, Notarieel Archief (NA), U283a0O3,
not. H.J. van Loenen, no. 52, 1-10-1796. Transport in
Streekarchivariaat Kromme-Rijn - Utrechtse Heuvel-
rug (SAKRUH), Dorpsgerechten, 507 en 509,
24-6-1797.
4     Koop 21-3-1787 via HUA, Financiële Instellingen,
2508, 3-8-1787. Bevesting koop in 1787 voor schout
en schepenen van Cothen op 29-5-1792 (SAKRUH,
Dorpsgerechten, 507).
poortgebouw van het voormalige kasteel Groe-
nestein. In dat poortgebouw zitten zowel qua
formaat als qua textuur precies dezelfde bak-
stenen als in de kelder van de boerderij van
mijn voorouders. Dat poortgebouw dateert vol-
gens een ingemetselde datumsteen uit 1617.
Dit stemt prachtig overeen met 1609, het jaar
van de vroegst bekende schriftelijke vermel-
ding van de boerderij.
Beteuterd
Toen ik de huidige eigenaar te midden van de
sloopwerkzaamheden vertelde van het resultaat
van mijn datering, keek hij wat beteuterd om
zich heen en zei met zoveel woorden: 'Goh,
als ik dat had geweten'. De voormalige boer-
derij van mijn voorouders is nu grotendeels
nieuwbouw, met een laat negentiende-eeuwse
voorgevel en met een steeds kleiner geworden
zeventiende-eeuwse kern. Ik ben heel zuinig
op de baksteen uit die kern. Je weet immers
maar nooit.
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
71
-ocr page 72-
HUA, Staten, 551. Zie ook A.A.B, van Bemmel, De
Kromme Rijn - waterstaat, onderhoud en gebruik
vanaf 1600.
Houten, 1996, 205-206.
23-11-1664: Streekarchivariaat Rijnstreek te Woer-
den, Het Gemene Land van Wijk bij Duurstede, 84;
1652: Streekarchivariaat Rijnstreek, Het Gemene
Land van Wijk bij Duurstede, 79; 15-10-1661:
Streekarchivariaat Rijnstreek, Het Gemene Land van
Wijk bij Duurstede, 87.
SAKRUH, NA 1896-1905, 324, not. H.J. van Heijst,
no. 1782,26-10-1900.
Met dank aan mevrouw T.A. van Bemmel.
7. Oorspronkelijke kelder met pekelbak en vroegere buitenmuur (Foto auteur, september 2001)
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
72
-ocr page 73-
Bij kasteel Heemstede gevonden fragmenten van
Utrechtse gegoten marmervloertegels
Anton van Schip*
Het is niet alles marmer wat gemarmerd is
Op de Open Monumentendag op 14 september
2002 werd Heemstede extra onder de aandacht
gebracht. Dit omdat de restauratie van het kas-
teel zelf voltooid was. Dit kon toen (voor
kaarthouders) onder begeleiding bezichtigd
worden, en de daarbij gelegen tuin was vrij
toegankelijk. Bij dit alles hadden we: Henk van
Herwijnen en ik, een poortwachtersfunctie: we
moesten de bezoekers op het bezit van kaarten
controleren en parkeerchaos trachtten te voor-
komen. Op zeker moment bleek Henk het,
gezien de toeloop en het gedrag van de bezoe-
kers, best alleen afkon. Nu was het mij bij
aankomst op het terrein opgevallen dat de bag-
ger uit de kasteelgracht, die in de groenten- en
fruittuin opgeslagen had gelegen, na indroging
over gedeelten van het terrein verspreid was. Ja
en toen kon ik natuurlijk de verleiding niet
weerstaan om op die gedeelten nog even wat
veldwerk te gaan doen. Mijn verwachtingen
waren echter niet hooggespannen, omdat ik
wist dat de gracht bij een vorige restauratie in
1973 ook al uitgebaggerd was. Er werd dan
ook weinig spectaculairs door me gevonden.
Dacht ik. Maar ik vond wel een drietal, naar ik
dacht marmeren, tegelfragmenten.
Frans Landzaat, onze ceramolitholoog (letter-
lijk vertaald: kleisteenkundige), onze
deskundige dus op het gebied van bouwmate-
rialen van gebakken klei, hielp me echter gauw
uit de droom toen ik ze hem liet zien. Hij toon-
de me ter plekke met argumenten aan dat
slechts één van de stukken van - Noords -
marmer was en dat de overige twee, zie foto,
wel van marmer leken, maar geen marmer wa-
ren. Daardoor werden het toch nog bijzondere
stukken, omdat bij de restauratie niets gebleken
was van een vloer van dergelijke tegels van on-
eerbiedig gezegd: nepmarmer. Het Noordse
tegelfragment is van hetzelfde materiaal als de
marmeren tegelvloer die nu in de hal van het
kasteel ligt.
Fragmenten van het gegoten marmer (Foto auteur)
Determinering van de fragmenten nep-
marmer
In 1691 wordt octrooi verleend 'waar bij mr.
Francois van Oort wort toegestaan alleen te
mogen backen marmer steenen (...)' '. Met
'steenen' wordt hier bedoeld 'tegels'. Bij dit
octrooi ging het niet om het produceren van
een tegel van echt marmer maar om een tegel,
samengesteld uit een gebakken mengsel van
klei met pijpaarde. De beide ingrediënten wer-
den zodanig met elkaar gemengd dat er een
aardkleurige massa ontstond met witte marme-
ring. Nadat deze massa in een tegelvorm
gegoten was, werd deze 'groene': ongebakken,
tegel, na voldoende gedroogd te zijn, in een
steenoven gebakken. Door dit bij hoge tempe-
ratuur te doen, ontstond een 'soorte van
gemarmerde steen (...) soo vast ende bondigh
als natuerlijcke marmer'.
                             :?
Werd tijdens het bakproces lucht en dus zuur-
stof in voldoende mate in de oven toegelaten,
oxyderend bakken genoemd, dan ontstond een
rode tegel met witte marmering. Werd echter
de toevoer van lucht en zuurstof tijdens het
bakken zo miniem mogelijk gehouden, men
noemt dit reducerend bakken, dan was het
eindproduct een blauwgrijze tegel met echter
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
73
-ocr page 74-
ook weer een witte marmering. Het kleurver-
schil in het eindproduct heeft te maken met de
mate waarin in de klei ijzerverbindingen voor-
komen. Deze verbindingen kleuren bij oxydatie
rood en bij reductie blauwgrijs. Omdat in pijp-
aarde geen ijzerverbindingen aanwezig zijn, is
en blijft de kleur wit, onafhankelijk van het
bakproces. De beide door mij gevonden frag-
menten zijn blauwgrijs en witgemarmerd en
zijn dus reducerend gebakken.
Door zijn hardheid is deze tegel zeer slijtvast.
Bovendien blijft, ook bij sterke afslijting het
marmerpatroon aanwezig. Dit komt omdat de
marmertekening over de gehele dikte in de te-
gel aanwezig is. De door mij op Heemstede
gevonden fragmenten moeten aan de tegelbak-
kerij van Van Oort toegeschreven worden op
grond van het feit dat ze ongeglazuurd zijn.
Men noemt dit type, omdat het in de provincie
Utrecht gefabriceerd is, Utrechtse of Stichtse
gegoten marmervloertegel. Dit om dit type te
onderscheiden van een geheel ander soort ge-
marmerde tegel die in Friesland geproduceerd
werd. Hierbij werd op de groene tegel van klei
een gemarmerde engobe: een vloeibaar meng-
sel van een klei en pijpaarde, aangebracht-. Na
een eerste keer bakken werd vervolgens lood-
glazuur op de tegel gedaan en werd hij
opnieuw gebakken tot dit glazuur uitgevloeid
was. Deze manier van fabriceren had tot gevolg
dat bij sterke afslijting het marmerpatroon, dat
alleen aan het oppervlak van deze tegels aan-
wezig was, volledig verdween.
Poging tot datering van de Fragmenten
Op 4 mei 1680 wordt Diderick van Velthuysen
heer van Heemstede'. Deze laat in 1682, getui-
ge de vermelding in het balkonhek aan de
achtergevel: 'BEERENT HOFSMIDT
VTRECHT 168T' de achtergevel veranderen.
Mogelijk zijn in dat jaar ook de hal en de grote
zaal van enige aanpassingen voorzien. Omst-
reeks 1695 - 1698\ een exacter datering is niet
te geven, laat hij ingrijpender veranderingen in
het kasteel zelf verrichten.
En bij dit laatste zouden Frangois van Oort en
zijn 'marmersteenen' in beeld kunnen komen.
Immers Fran^ois en Diderick kenden elkaar. Ze
waren blijkbaar zo goed met elkaar bekend dat
Van Oort in 1714 een gedicht maakte ter gele-
genheid van de 63"° verjaardag van Diderick'.
Daarin komt als negende vers voor:
'Ik had syn goedhen al in 't oog,
Doen 'k pas syn jaren kon dubbléren;
Hem by syn speelmaets sag verkeren,
Hoe ider na syn bysyn vloog.'
Gezien de respectievelijke geboortejaren van
Fran9ois en Diderick: rond 1642-1643 en 1651,
levert een eenvoudig rekensommetje aan de
hand van gegevens in dit vers als resultaat op,
dat Fran^ois acht of negen geweest moet zijn,
toen Diderick geboren werd. Daaruit volgt dan
weer dat hij om Diderick's leeftijd te kunnen
'dubbléren', zestien of achttien geweest moet
zijn, toen deze acht of negen was. Vanaf 1660
moeten ze elkaar dus gekend hebben.
Uitgaande van de datum: 1691, van het octrooi
voor de gegoten marmertegels is het dus heel
goed mogelijk dat dit type, door Van Oort aan
Van Velthuysen geleverd, tussen 1695 en 1698
als 'vloerbedekking' in het kasteel gelegd zijn.
Maar waar in het gebouw? Dat lijkt me niet
meer te achterhalen. Zeer waarschijnlijk niet in
de entree van het kasteel: daar lag, en ligt weer,
echt Noords marmer.
* Anton van Schip is secretaris/penningmeester
van de Archeologische Werkgroep 'Leen de
Keijzer' te Houten.
Noten:
Met dank aan Frans Landzaat voor suggesties en het aan-
dragen van literatuur.
1     F.H. Landzaat, De Stichtse gegoten marmervloertegel.
In: Jaarboek Tegel, van de Stichting Vrienden van het
Tegelmuseuni It noflik Sté te Otterlo, 1981, nr. 9, 9-15,
zie afb. 3.
2     Ibid, p. 15.
3     L.B. Wever, Heem.stede. Architectonisch onderzoek van
een zeventiende
eeuw.se buitenplaats in de provincie
Utrecht.
(Het artikel heeft een tweetalige: Nederlandse
èn Engelse paralleltekst.) Technische Universiteit Delft.
4     Ibid p. 50.
5     Ibid p. 52.
6     F. van Oort, Geboortetoorts, Met veel vreugde ontsto-
ken op den 63^" verjaardag van den doorluchligen heer
Diderik van Velthuysen, heer van Heemstede, enz,
18-12-1714 (Koninklijke Bibliotheek, 852 A 14).
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
74
-ocr page 75-
Varia
Historische grenspalen
Het september 2001 nummer van dit tijdschrift
bevat een artikel over historische grenspalen in
het Kromme-Rijngebied. Naar aanleiding er-
van heeft het bestuur van de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek' de besturen van de ge-
meenten Bunnik, Houten en Wijk bij Duur-
stede, van de provincie Utrecht en van het
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
aangeschreven met het verzoek de in hun ge-
bied nog aanwezige palen te beschermen. Het
College van B&W van Wijk bij Duurstede
heeft de Historische Kring bij brief laten weten
dat de Dienst Openbare Werken is gevraagd bij
de werkzaamheden rekening te houden met be-
doelde grenspalen.
De caschrom (Bron: zie noot 2)
Wat kun je doen met een 'graaf'?
In het vorige nummer van dit tijdschrift (36-
2/3, pp. 41-45) schreef A.S.M, van Schip een
artikel over een te Houten gevonden middel-
eeuwse schep, een 'graaf', waarschijnlijk
zonder kruk. Zo'n graaf werd dikwijls gebruikt
voor het steken van veen en van heideplaggen.
Dat gebruik lijkt hem in Houten echter minder
voor de hand te liggen. Wat dan wel? Drie re-
acties van lezers:
a De mogelijkheid bestaat dat de graaf is ge-
bruikt voor het steken van mest in een
mestvaalt en/of in een primitieve potstal
waar door het vee 's winters de eigen mest
vermengd met stro en dergelijke, zeer stevig
was vastgestampt {Ad van Bemmel).
b Ik ben indertijd - op papier - een zelfde
schep tegengekomen in Cattenbroeck'. Tot in
de 19"^ eeuw werd in West- Ierland en de
Highlands van Schotland een vergelijkbaar
apparaat gebruikt, de 'caschrom'. Dit is een
smalle schop op lange steel, een veredelde
graaf stok. Het apparaat werd met de voet in
de grond gedrukt en daarna met een draai
van het rechterpolsgewricht naar rechts om-
geworpen. Zo ontstond een smalle 'ploeg'-
voor. Een kruk was niet aanwezig daar die
belemmerd zou hebben gewerkte Ten aan-
zien van het voorkomen van veen, is bekend
dat in Zeister bronnen beroepsverveners
worden genoemd en ook particulieren die
voor eigen behoefte een stuk veen kochten
en dat ontgonnen. Zelfs het Vrouwenkloos-
ter in Oostbroek verkocht turf. Veel later -
in 1815 - werd er nog in onder meer Ame-
rongen. Doom, Driebergen en Leersum
verveend" {D.R. Klootwijk).
1   D.R. Klootwijk, Pachtcontracten van 'Vrou Beelen
Hoeven' in Cattenbroeck. Anno 1475. In: 'Seijst',
18-4(1988), 79.
2   J.B. Mitchell, Historical Geography. Londen, 1954
(herdruk 1973), 116.
3   D.R. Klootwijk, De belangrijkste brandstoffenleveran-
cier in de tweede helft van de Middeleeuwen. Een
vergelijking van vervening bij Zeist en Gouda. In: De
Schatkamer- regionaal historisch tijdschrift,
september
1988.
4   De Utrechtse gemeenten in 1815. Utrecht, 1972.
c Ik kan u melden dat een houten kruk is
gevonden bij de opgraving van een twaalfde-
eeuwse boerderij in Gouda. De datering kan
worden aangescherpt tot 1120-1135. Uiter-
aard is niet met zekerheid te zeggen of de
kruk aan een schep heeft gezeten maar de
gelijkenis met de kruk van een moderne
schep is treffend' (Ruurd Kok).
1 R.S. Kok, Wonen op het veen - archeologisch en ecolo-
gisch onderzoek van een twaalfde eeuwse boerderij in
de Oostpolder te Gouda.
Gouda: Gemeente Gouda, 67.
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
75
-ocr page 76-
Joest Gerytsz., schout van Schalkwijk (2)
In 1992 schreef ik in dit tijdschrift (26-1,
10-18) een artikel over Joest Gerytsz. die van
1480-1525 wordt genoemd als schout van
Schalkwijk. In dit artikel wordt de vraag ge-
steld: 'Wie is de vader van Joest Gerytsz.'.
Vier mogelijkheden worden genoemd. En wat
blijkt nu tien jaar later?, geen van deze vier
was de vader. Wel wordt in hetzelfde artikel
gesproken over een Joest Gerytszoen die wordt
beleend met 7,5 hont land in het kerspel Tuil
na het overlijden van zijn broer Gerytszoen die
het op 12-12-1446 had verkregen. Gezien het
grote tijdsverschil nam ik toen aan dat dit een
ander persoon zou moeten zijn dan onze Joest
Gerytsz. In het in 2001 uitgekomen Reperto-
rium op de lenen van Gaasbeek
(Hilversum,
2001, 157) komt dit leen uitvoerig aan bod.
Op 2-4-1446 wordt Joost Gerardsz. er mee
beleend bij dode van Willem Gerardsz., zijn
broer. Vele jaren later, en wel op 9-2-1530,
wordt met dit leen beleend Jan Frederiksz., bij
dode van Joost Gerardsz., zijn oom. Die laatste
moet de zeer hoge leeftijd van circa 95 jaar
hebben bereikt. Uit de belending van het leen
in 1446 kan worden afgeleid dat de vader van
de broers Willem, Frederik en Joest, een
Gerard Willemsz is en niet één van de ander
vier welke in het artikel uit 1992 als mogelijk-
heid worden genoemd {H.M. Pothuizen).
Het Kromme-Rijngebied, 36-4 (2002)
76