^.
|
|||||||||||||||||||||||||||
T^SocT- /^o^
|
|||||||||||||||||||||||||||
oud-uto
|
|||||||||||||||||||||||||||
maandblad
|
|||||||||||||||||||||||||||
BIBLiOTHEBC DER
WJKSUNiVERSITEJT j
JTRECHT |
|||||||||||||||||||||||||||
1990
|
|||||||||||||||||||||||||||
V
|
|||||||||||||||||||||||||||
H-'v^vtit. \ i \< .
|
|||||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||||
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
|
|||||||||||||||||||||||||||
2605 402 7
|
|||||||||||||||||||||||||||
63e jaargang
|
|||||||||||||||||||||||||||
nr. 1 januari 1990
|
|||||||||||||||||||||||||||
ONTUCHT IN DE PAULUSABDIJ
|
||||||||
wijnmeester uit de eerste helft van de vijftiende
eeuw, staan op pagina 87 twee quasi-oorkonden. In de eerste staat, dat in 1446 prior en monniken eigen- machtig, tegen het gezag van de abt in, de leek Evert van Stoutenburg met het portiersambt van de abdij hebben belast^). Deze werd opgenomen als prove- nier, d.w.z. als kostkoper. Hoewel geen monnik, maakte hij deel uit van de abdijfamilie, en bekleedde hij - tegen de ordesregel in - een van de officiële amb- ten'). Motief van Evert van Stoutenburg was liefdesverdriet
om Vernaelken de Leydeckster, de teleurgestelde lief- de van een oudere man voor een jonge vrouw. Evert van Stoutenburg was de schout van Amersfoort^). Deze kreeg namelijk in 1447 toestemming van bis- schop Rudolf van Diepholt om zich in zijn ambtsuitoe- fening als schout te laten vervangen door zijn gelijk- namige zoon. Hijzelf verbleef daarna inderdaad jaren- lang in Utrecht'). Het motief van de monniken om hem op te nemen, vloeide onder meer voort uit hun ambivalentie en minachting voor vrouwen. In tweeër- lei opzicht. Vrouwen hielden een man maar af van de liefde tot God en veroorzaakten zo zijn eeuwige ver- doemenis. En zij belemmerden hem in zijn werk. Evert van Stoutenburg moest zich ,,bekeren". Dit was de voorwaarde die de monniken stelden aan zijn intrede en aanstelling als abdijportier aan de voor- avond van de Grote vasten van 1446. Maar allereerst moest hij Vernaelken vergeten, en volgens de monni- ken was het beste geneesmiddel tegen liefdesver- driet zich eerst ongeremd uitleven op de vrouwen. Zijn aanstellingsakte, die in feite totaal overbodig was, mist een strakke opbouw en indeling, heeft een buitensporige lengte en bezit ongewone kenmerken. De bloemrijke woordkeus lijkt literair, en is overwe- gend poëtisch en moralistisch gekleurd'"). De toon is ironisch met een groot aantal dubbelzinnigheden. De vermelding van een eigen zegel van de portier is on- juist. Een pater-procurator als toezichthouder op het gedrag van de monniken kende de Benedictijner orde niet. Prior en monniken noemden zich al even onjuist ,,broederschap" in plaats van ,,convent". Niettemin is het ambtelijk Latijn van de geestelijkheid de grond- slag geweest van de oorkondetekst. De ingewikkelde tekst komt dus heel duidelijk n/ef voort uit de kringen van de burgerstand, maar van de monniken van de S. Paulusabdij zelf. De aanstelling van Evert van Stou- tenburg tot portier is dus een historisch feit en ver- klaarbaar tegen de achtergrond van een verloederd kloosterleven. Pater-wijnmeester krabbelde deze overbodige oor-
konde op in een sentimentele bui, verhit door de wijn, en gedreven door erotische obsessies achter de kale kloostermuren. Vandaar bijvoorbeeld de dubbelzin- nigheid in de oorkonde-tekst"), dat het begrip ,,por- tariatus" zich paleografisch even moeiteloos liet en laat lezen als ,,porcariatus", het ambt van hoeder van |
||||||||
Inleiding
Tot de weinige tastbare overblijfselen van de al eeu-
wen verdwenen Benedictijner S. Paulusabdij te Utrecht, die ten zuiden van de Dom lag, behoort een gekleurd vloermozaïek'). Naast lelies en ranken staat op een van deze plavuizen, waarover de monniken dagelijks zo vroom met neergeslagen ogen behoor- den voort te schrijden, een frivole dame met zwoele, verlokkende oogopslag afgebeeld. Op een andere pla- vuis staat het wel zeer arreligieuze rad van avontuur, het rad van fortuin afgebeeld, zo bekend van de Car- mina Burana, de gedichtencyclus uit een Duitse Bene- dictijnerabdij. De plavuizen zijn klassiek-Romeins en profaan vergeleken met de heiligenbeelden en vrome versieringen die resteren van de andere verdwenen Utrechtse middeleeuwse kloosters. Het is een uiting van de onuitroeibare wantoestanden in de S. Paulusabdij^). Vooreerst hadden abt, prior, en tien priester-
monniken met hun twaalven een flink deel van het vermogen in twaalf vaste porties exclusief voor zich- zelf gereserveerd. Zij hadden dus in strijd met het ge- meenschappelijke leven van de Benedictijner regel, die geen beperkingen wat betreft aantallen kende, een vast aantal formatieplaatsen gemaakt^). Zij speel- den in hun kloosterleven de organisatievorm van de Utrechtse kapittels na''). Ook ambten, bij voorbeeld het ambt van de gekozen wijnmeester, werden als prebende beschouwd. Conflicten waren, mede door het irregulier karakter, onvermijdelijk. In de periode 141 5-1438 was het ambt door de wijnmeester zelfs aan iemand van buiten de abdij verpacht. In 1422-1423 hadden abt en convent moeilijkheden met hun medebroeder pater Willem van Heerde. Deze had zich de tienden van de abdij te Rheden en Velp, en de vaste inkomsten uit Beekbergen laten toewij- zen, of in ieder geval in handen gekregen. Toen de abt de rechtmatigheid ervan bestreed, liep de monnik weg uit de abdij, haalde zijn broers - beruchte vecht- jassen van de Veluwe - erbij, en inde toen op persoon- lijke titel voornoemde tienden. Bovendien bedreigden zijn broers knechts op het pachtgoed Ten Hove van de abdij op Heiligenberg onder Leusden met hun zwaard, en presten hen hun dienstbetrekking op te zeggen. Maar het misbruik van de reservering van abdij-inkomsten door één monnik zat zozeer ingebak- ken, dat de abt toe moest geven. Ja zelfs onverdach- te figuren als de prior van de Kartuizers van Monnik- huizen, en de richter te Arnhem achtten het in hun of- ficiële bemiddeling juist, dat de tienden aan één mon- nik waren toegewezen^). De aanstelling van een portier van de abdij
In het financieel aantekeningenboek van de pater-
|
||||||||
1
|
||||||||
Gezicht op de kerk van de
Paulusabdij vanuit het wes- ten met de huizen van de Korte Nieuwstraat. Gewas- sen pentekening in 0.1. inkt door M. Brouerius, 1719. G.A.U. Top.I-list. Atlas. La 9.8 |
|||||||||||||
'sJ'^J?-'"'-^/^^. ,h.: ^i//
|
|||||||||||||
inssM
|
|||||||||||||
nito periodiek te zondigen als keer- en schaduwzijde
van het kerkelijk jaar en het gemeenschappelijk kloosterleven. Wat daarbij opvalt is, dat zij vrouwen reduceerden, ofwel tot lustobjekt en voorwerp van minne, ofwel tot verleidster, objekt en oorzaak van zonde. De hier gegeven voorstelling van zaken wijkt af van
de literatuur hierover"). Vooreerst bestaat er verschil tussen het verschijnsel van de Blauwe schuit in de vijftiende, en in de zestiende eeuw. Dat het in de zestiende eeuw behoorde tot de stedelijke vasten- avond- of carnavalsfeesten, zonder verdere moralisti- sche, literaire, of ingewikkelde maatschappelijke fac- toren, is zeker"). Wat betreft het vijftiende eeuwse verschijnsel van de
Blauwe schuit, is de hier gegeven voorstelling van za- ken op een aantal essentiële punten verschillend van de opvatting van H. Pleij, de meest recente en gron- digste onderzoeker op dit terrein'^). Allereerst is daar de naam. Het is niet de Blauwe schuit, maar: ,,Uit de Blauwe schuit". H. Pleij meent dat de Blauwe schuit van de vijftiende eeuw behoort tot de literair-morali- serende en nostalgisch-getinte satyres en zotten- feesten geconcentreerd rond Vastenavond. Dat is juist, mits men de sexuele uitspattingen daarbij maar sterk accentueert. Maar Pleij stelt ook dat het bij het verschijnsel van ,,Uit de Blauwe schuit" om drukte- makende intellectuele jonge burgerzonen in vijftiende eeuwse steden gaat, bij wie verbeelding en werkelijk- heid dooreenliepen. Ook zou ,,de Blauwe schuit" be- doeld zijn als parodie op de ambities en handelsmo- raal van de opgekomen burgerij^"). De beide oorkonden uit de S. Paulusabdij, bezien in de contekst van de geschiedenis van de abdij, bewijzen dat het verschijnsel van ,,Uit de Blauwe schuit" voortkomt uit een geperverteerde traditie van Bene- dictijner monniken. De monniken van de Utrechtse S. Paulusabdij verwezen in hun toelatingsakte van om- |
|||||||||||||
een zwijnenstal. En Inderdaad, dat maakten de mon-
niken bij tijd en wijle van hun abdij. Dat kwam tot uiting in een tweede aansluitende oorkonde vol sexu- ele dubbelzinnigheden, ten dele zelfs geënt op liturgi- sche gebruiken. Uit de Blauwe schuit
In de tweede oorkonde, onmiddellijk volgend op de
aanstellingsakte, kreeg Evert van Stoutenburg, om zijn Vernaelken te vergeten en zijn boete te doen, een plaats'^) in de Vastenavondclub'^) van prior en mon- niken. Die trokken vóór de Advent en vóór de Grote Vasten in een metamorfose van haveloze ,,varende luyden" en schuinsmarcheerders onder pseudonie- men als weleer ,,Gelis gaat ter kerke" en ,,Broeder Ceelken" in carnavalsroes rond in de stad Utrecht en omgeving, net zoals zo'n dertig jaar tevoren het gilde ,,Uit de Blauwe schuit" te Antwerpen'''). Vrouwen als eertijds Lange Katherijn en Mechteld van Buren gaven zich met hen af. Zij behoorden tot ,,een schare (een koor) van meisjes", een parodie op het li- turgische begrip ,,koor der engelen". Uit hen moest Evert van Stoutenburg voor de vastenavondperiode, dus voor een korte tijd, een keuze maken. Net als eer- tijds de schuinsmarcheerders van ,,Uit de Blauwe schuit" opereerde omstreeks 1446 dit hele stel mon- niken tijdens de vastenavondperiodes van Advent en Grote Vasten, vermomd en haveloos gekleed vanuit drie panden op abdijgrond in en om de stad, die de monniken dan voor even gebruikten als smoezelige rendez-vous-huizen'^). Het is in dit verband ook be- grijpelijk, dat na de hierna nog te bespreken hervor- ming van de abdij in 1451, kamers en panden die in strijd waren met het godsdienstig en gemeenschap- pelijk leven gesloopt moesten worden'^). Het was voor die monniken door hun verkleedpartij een methode om zo nu en dan als groep samen incog- |
|||||||||||||
streeks 1446 tot het zottengilde van de abdij naar de
nostalgische dagen van „olim". Dat was in 1413 ge- weest. Van Antwerpen uit waren op een keer tijdens de Vastenavondfeesten makkers van het gilde van de Blauwe schuit naar Zuid-Beveland overgevaren, waar zij in de Oostpolder^M achter de vrouwen van Hoede- kenskerke aanzaten^^). Over dat gilde van makkers uit 141 3 is een zeer bekend middeleeuws gedicht^^). Behalve dit gedicht over de uitzonderlijke gebeurte- nissen uit 1413 en de beide quasi-oorkonden uit 1446 zijn er geen schriftelijke aanwijzingen over „Uit de Blauwe schuit" en carnavals- en vastenavond- feesten in de vijftiende eeuw. Er is dus geen zekerheid of dit incidenten waren of dat deze feesten deel uit- maakten van een ononderbroken reeks van wisselen- de of toenemende intensiteit, op een of meerdere plaatsen^*!. De gebeurtenissen uit 1413 van gemaskerde en ver-
klede mannen was tot in het midden van de vijftiende eeuw nostalgisch in het geheugen van Benedictijnen gegrift. Die Benedictijner traditie is te verduidelijken. Het gedicht over de Blauwe schuit van 1413^^), waarbij men kan gissen of het wishful thinking is, een sterk overdreven verhaal, of dat het in grote lijnen een werkelijke gebeurtenis beschrijft, dagtekent van het midden van de vijftiende eeuw. Het is van de hand van een zekere Jacob van Oostvoorne^'). Het behoort tot een bundel middelnederlandse ge- dichten die was gevoegd bij een Egmondse abdijreke- ning. Het spoor van de toenmalige Egmondse en Be- nedictijner betrekkingen leidt dan als vanzelf naar Ja- cob van Borsele, deken van het in 1449 opgerichte S. Pancratiuskapittel op de burcht van Oostvoorne (Voorne), daarom dus doorgaans Jacob van Oost- voorne geheten. Deze had bij voorbeeld in 1449-1450 met medewerking van de abdij Egmond de kapel te Egmond aan Zee - eigen bezit van de abdij - tot parochiekerk verheven, waarbij de abdij het col- latierecht behield^'). Het verhaal van de Blauwe schuit speelde op Zuid-Beveland, en daar bezat de S. Paulusabdij veel grond en tienden en had daar veel contacten. Het is dus duidelijk, dat de Benedictijnen die teksten
niet alleen hadden verzameld, neen, bij hen lag de oorsprong. Van hen waren de ideeën en de eventuele praktische toepassing van het vagantendom, en zij waren in de vijftiende eeuw de makkers van ,,Uit de Blauwe schuit". De geleerde Benedictijner oorsprong verklaart mede het Latijn dat ten dele in dergelijke teksten werd gebruikt, de kennis van kerk en liturgie, en het literaire peil en psychologisch inzicht. De monniken van de S. Paulusabdij wilden of konden zich niet beperken tot hun taken van koorgebed, mislezen, opleiding van monniken, theologische stu- die en goederenbeheer. Steeds is te merken dat de monniken buiten de gewone ordespaden wilden tre- den. Dat liep van belangstelling voor andere vakken, via volksvroomheid en bijgeloof tot morele wantoe- standen en zedeloosheid. Vanuit het standpunt van de rechtzinnige kerkelijke overheid werden al die fac- toren gewoon over één kam geschoren. Er broeide iets in de S. Paulusabdij, zeker al sinds de |
||||||||||
Houtsnede, Albrecht Dürer: Het narrenschip uit:,
Narrenschiff" door Sebastian Brandt, 1494. |
.das
|
|||||||||
veertiende eeuw. Hang naar sex, wetenschap, en cul-
tuur buiten het godsdienstige om, was sterk aanwe- zig. De monniken wilden en konden ook wél de kerke- lijke regels volgen, zelfs buitensporig nauwkeurig. Met bijna wiskundige precisie plozen zij na, hoe het nu moest, als hun belangrijke S. Benedictusfeest (21 maart) in de Goede Week of in de Paasweek zou vallen^'). Dat moest ook wel, want voor de verplaat- sing van het feest was toestemming van de kerkelijke overheid nodig. Een geleerde Dominicaan uit het Utrechtse klooster kwam dan meestal in de kerk van de S. Paulusabdij preken in de middag voor het feest. Niet zozeer voor de monniken, maar veeleer voor de bevolking, die dan ook een aflaat kon verdienen. Te- kenend is, dat de Benedictijnen zich ietwat denigre- rend uitlieten over de gelovigen. Zo noemden zij ,,het gewone volk", het ,,populus vulgaris". Het is in ieder geval een heel vroeg, en tamelijk uitzonderlijk gebruik van de term ,,het gewone volk". Eveneens bestudeerden de monniken een groot aan- tal richtlijnen betreffende het reciteren van de getij- den op belangrijke kerkelijke feesten. Zo construeer- den zij allerlei mogelijkheden van concurrentie bij het toevallig samenvallen van bepaalde liturgische feesten en de voorrangskwesties die dan speelden^'). Het leek wel monastieke kabbalistiek aan welke teksten uit misliturgie en getijden de monniken de voorrang moesten geven. |
||||||||||
^:
|
||||||||||
van de monniken weer in goede banen leiden. Boven-
dien had bisschop Frederik van Blankenheim in de pe- riode 1393-1423 verschillende monniken al eens vanwege hun losbandigheid geëxcommuniceerd'*). Misbruiken van volksvroomheid
De monniken van de S. Paulusabdij propageerden
uitingen van volksvroomheid. Zo verbreidden zij se- dert omstreeks 1380 de vroeg-christelijke ,,quo-va- dis"-legende'^), waarvan, voor zover mij bekend, geen oudere sporen in Nederlandse teksten te vinden zijn. Het betreft de legendarische verschijning van Christus op de Via Appia even buiten Rome aan S. Pe- trus, die ten tijde van keizer Nero, Rome ontvlucht zou zijn uit angst voor vervolging en marteldood. Het citaat in de documenten van de S. Paulusabdij bevat de dialoog: S. Petrus: ,,Heer, waarheen gaat gij?". Christus: ,,lk ga naar Rome om mij opnieuw te laten kruisigen""). Petrus begreep de hint. Hij keerde ijlings naar Rome terug, waar hij kort daarop de mar- teldood stierf. Deze legende was zeker tijdens het Westers schisma
sinds 1378 een propaganda-element voor de paus van Rome als rechtmatige plaatsbekleder van Christus op aarde en opvolger van S. Petrus, en als zodanig tegen de Fransgezinde paus te Avignon ge- richt. De kennis en verbreiding van de ,,Quo vadis"- legende na 1380 bevestigt opnieuw het vermoe- den"), dat de S. Paulusabdij die al in 1380 een door de Avignon-paus benoemde abt had afgewezen, van meet af aan de obediëntie van de paus van Rome volgde. De Katholieke kerk kende naast de officiële liturgi-
sche kalender de mogelijkheid van vaste votiefmissen voor de afzonderlijke dagen van de week. Op grond van deze mogelijkheid werd al omstreeks 1400 van- uit de S. Paulusabdij de volgende ,,volksvroomheid" gepropageerd. De monniken beweerden, dat Christus iemand die in angst, nood, of gevangenschap ver- keerde, zou redden, onder voorwaarde dat een vriend van de ongelukkige een week lang - als een soort godsdienstige kuur met garantie van gebedsverho- ring - de votiefmis van de dag liet lezen. De lijst van de dan voorgeschreven middeleeuwse votiefmissen verschilt echter ten dele van de gestandaardiseerde van het latere Romeins missaal. Bovendien hadden de monniken daarbij dan verplicht voorgeschreven het opsteken van een dagelijks wisselend aantal was- kaarsen"). Het is een vroeg voorbeeld van de lucra- tieve kaarsendevotie buiten de liturgische plechtighe- den om. Het stimuleren van het opsteken van zovele dure devotiekaarsen bracht de kerk - of het nu de ab- dijkerk was of welke andere kerk dan ook - veel geld in het laadje. Bovendien staan wij hier aan de basis van het katholieke begrip ,,noveen", zij het dat het in dat geval om een reeks van negen dagen gaat, terwijl hier sprake is van een cyclus van zeven dagen. Eveneens raadden de monniken ongelukkigen die in nood of angst verkeerden"") een volksdevotie aan ter ere van S. Nicolaas. Het ging in dit geval om een drie- daagse ,,kuur" van gezongen missen"'), het opste- |
||||||||||
Houtsnede van Albrecht Dürer uit:
schiff" van Sebastian Brandt. |
,Das Narren-
|
|||||||||
Aantekeningen betreffende de grondslagen'") van de
tijdrekenkunde en de liturgische kalender maakten de Benedictijnen van de S. Paulusabdij ook. Zij deden dit zó gedetailleerd over begrippen als zonne- en maan- cyclus, zondagsletter, en het ezelsbruggetje voor het onthouden van de kerkelijke feesten, de Cisiojanus, dat die aantekeningen zó door Grotefend, de beroem- de schrijver over de chronologie, overgenomen had- den kunnen worden. Hun astrologische belangstelling ging zó ver, dat zij
ook literaire teksten over sterrebeelden noteerden^'). Ook die aantekeningen stonden in dienst van chrono- logie en liturgie. Maar het gespannen leven, het zoeken naar de gren-
zen van wat nog net wel of niet kon binnen de gren- zen van het kloosterleven, dat alles leidde er wel toe, dat monniken het klooster ontvluchtten. Dat gebeur- de bij voorbeeld in 1423. Toen monniken weggingen, misschien alleen maar tijdelijk, maar zeker zonder ver- lof van de abt, achtervolgde de abt hen op een heel speciale manier. De abt waarschuwde geestelijken die hij min of meer kende, en beval hun de desbetref- fende monnik te schuwen, zodat deze overal werd buitengesloten'^). Dat deed de abt officieel door mid- del van een oorkonde. Hij beriep zich daarbij op het feit dat hij een ,,prelaat" van het Sticht was''), tot al- gemeen geldende rechtshandelingen bevoegd, als ware hij kerkelijk rechter. Weer andere monniken ont- vluchtten de abdij op een verkapte manier door een pelgrimstocht naar het Heilig Land te ondernemen'''). Al voor 1423 wilde de abt zelf het ongebonden leven |
||||||||||
ken van kaarsen voor het beeld van S. Nicolaas, en
het geven van aalmoezen en het verstrekken van ver- der onderhoud aan telkens drie verschillende mensen op elk van die drie dagen. Dat was dan ter gedachte- nis aan de meest bekende wonderen uit het leven van S. Nicolaas"). Een in die tijd zelf al als dubieus beschouwde devotie
werd door de monniken evenzeer extra onder de aan- dacht gebracht. De S. Paulusabij bevorderde pel- grimstochten naar het omstreden Heilig Bloed van Wilsnack, een sacramentsverering van drie wónder- hosties met bloedvlekken van Christus in het stadje Wilsnack in Brandenburg ten noordwesten van Ber- lijn. De S. Paulusabij met een groot moreel gezag en daarom veel gevraagd de rechtskracht van oorkon- den van derden te bevestigen, gaf ook vrijgeleide- en beschermingsoorkonden voor bedevaartgangers naar Wilsnack uit"^). De beroemde theoloog en kardinaal Nicolaas van Cu-
sa (1401-1464)*'') predikte in augustus-september 1451 ook in het bisdom Utrecht de pauselijke jubi- leumaflaat van 1450. Hij trad tevens op als bestrijder van kerkelijke wantoestanden. Hij herhaalde in zijn prediking op 13 september 1451 te Haarlem zijn met redenen omkleed verbod van pelgrimstochten naar het H. Bloed en de drie wonderhosties van Wilsnack'5). Dat was dus duidelijk ook gericht tegen de S. Paulusabdij als propagandist van de Wilsnack- bedevaarten. De S. Paulusabdij en de daar vigerende wantoestanden trokken toen pas goed de aandacht van Nicolaas van Cusa*^). Vandaar op 1 7 september 1451 een tweede bezoek
van Nicolaas van Cusa aan de stad Utrecht met als concreet doel onder meer de hervorming van de S. Paulusabdij. Namens de paus dwong Nicolaas van Cusa abt Willem van Heukelom'") afstand te doen van zijn ambt ten gunste van Jacob van Poelgeest^'). Overigens rijst het beeld, dat niet de afgezette abt Willem van Heukelom zich onwaardig had gedra- gen^'). Neen, het waren zijn monniken geweest, en die had hij niet in het rechte spoor kunnen houden. Onder toekenning van een jaargeld vertrok de afge- zette abt naar Harderwijk^"). Het is opmerkelijk, dat de teksten die belastend wa-
ren betreffende de Blauwe schuit, de volksdevoties, het bijgeloof en de astrologie niet door de beschuldi- gers en reformatoren als Nicolaas van Cusa waren opgesteld, maar dat de monniken zichzelf verrieden. Zij hadden in een officieel financieel registerboek de teksten zelf opgekriebeld, doorgehaald, en weer op- geschreven. Het gehele betreffende rekeningenboek verraadt een groezelige en broeierige sfeer^'). In een tijd waarin de hele samenleving was gebaseerd op de rechtskracht van het schriftelijke bewijs, keek men over het algemeen wel uit om zelf zaken waaruit misstanden konden worden bewezen schriftelijk vast te leggen. Deze uitzonderlijke luchthartigheid en slor- digheid is ten dele te verklaren uit de grote autonomie van een Benedictijner abdij. In de meeste andere ge- lijksoortige gevallen van wantoestanden zijn vrijwel altijd de bronnen in beschuldigende zin afkomstig van kerkelijke overheden, rechters of van theoretische. |
|||||||||
theologische, of juridische beschouwingen, en
tenslotte van anti-roomse geschriften uit later eeu- wen zoals de Papensplegel of Maria Monk, de zwarte non. Niettemin bleef ook na 1451 de ware hervormings-
geest in de S. Paulusabdij uit*^). Zoiets lag ook voor de hand. Nota bene iemand als deken Jacob van Bor- sele van Oostvoorne, de maker/schuinsmarcheerder van het Blauwe schuitgedicht, visiteerde in 1453 de nonnenkloosters in het Utrechtse, en in 1454 de gro- te Hollandse Benedictinesserabdij van Rijnsburg^^) Hij keurde alle regels goed, en vrije opvattingen over het gemeenschappelijke conventsleven werden niet bestreden. Tijdens zijn pauselijke legaatschap in het Duitse Rijk
en de Nederlanden had kardinaal Nicolaas van Cusa in 1451 allerwege al gepropageerd, dat abdijen zich bij de congregatie, dat wil zeggen het samenwerkings- verband van godsdienstiger geworden abdijen onder leiding van de abdij van Bursfeld, zouden aanslui- ten^'). Die unie van godsdienstiger geworden abdijen - vooral in het Duitse rijk - bestond al sinds de jaren veertig van de vijftiende eeuw, en Nicolaas van Cusa had juist in 1451 te Erf urt de statuten van die unie op- gesteld. Vreemd lijkt daarom, dat Nicolaas van Cusa ter con-
solidatie van zijn ingrijpen in 1451 in de S. Paulusab- dij niet kon of wilde doordrijven, dat deze abdij toen al bij de congregatie van Bursfeld werd gevoegd. Ver- moedelijk was Nicolaas van Cusa te onverhoeds met de wantoestanden van de S. Paulusabdij geconfron- teerd, en kon hij op dat moment alleen maar maatre- gelen-ad-hoc nemen. Pas in 1469 is de S. Paulusabdij officieel bij de congregatie van Bursfeld gevoegd, en, meesters in het vertragen, werd dat in de periode 1484-1490 geëffectueerd. Conclusie
De algemene conclusies voor de periode 1380-1450
liggen voor de hand. De Blauwe schuit is in oorsprong een Benedictijner verschijnsel. De bewijsstukken van hun periodieke uitspattingen of hun literaire fanta- sieën daarover lieten zij zelf achter in hun financieel aantekeningenboek. Vaganten zoals die van de Blau- we schuit waren ofwel alleen maar literaire fanta- sieën van monniken, ofwel, gezien de historische contekst het meest waarschijnlijk, het waren monni- ken die zich periodiek en kortstondig zo haveloos, la- veloos en zedeloos gedroegen. Het verklaart ook, waarom vaganten-poëzie oorspronkelijk en vooral in de Benedictijner abdijen werd aangetroffen. Hun bi- bliotheken of scriptoria waren dus méér dan alleen centrale depots voor het verwerven en kopiëren van vagantenliteratuur. Ook is het duidelijk, dat bepaalde uitingen van volks-
geloof hun oorsprong en stimulans vonden bij de Be- nedictijnen. Dit betreft in het bijzonder het op ruime schaal opsteken van devotiekaarsen buiten de regu- liere altaarkaarsen van de liturgische diensten om, en in een variatie op een novene. |
|||||||||
Amersfoort
|
|||||||||
C. A. van Kal veen
|
|||||||||
Noten:
1. Veertiende eeuwse voorwerpen behorende tot de verza-
meling van het Centraal Museum te Utrecht, en in sep- tember 1988 tentoongesteld in de Nicolaikerk. Vgl. Be- nedictus en zijn monniken in de Nederlanden 480-1980. Aspecten van het monastiek leven in de Nederlanden 480-1980 {Gent 1980), 32-35. 2. Algemeen overzicht van C. Damen, ,,Over de Sint Pau-
lusabdij van Utrecht", Jaarboekje Oud-Utrecht (1957), 29-49. 3. Zij noemden zich ,,cappittulares" in het bezit van ,,pre-
benden". Dit heet het ,,commende-systeem". In 1444/1445 waren er naast de abt Willem van Heukelom de volgende monniken: Johannes Botter prior, Godefri- dus van Dolre, Wilhelmus uten Haghen, Wilhelmus van Dam, Johannes van Drijel, Thomas Snider, Goswinus van Loon, Hermannus Sloyer, en Johannes Clauwaart. Voorts de custus of keldermeester de monnik Johannes van Etten, en Nicolaus Tol, een niet-geprofeste monnik. Rijksarchief in Utrecht, Archief van het kapittel van Oud- munster nr. 1888, anno 1444/1445: De abt en ,,ltem der heeren eiff capittulaers eicken gegeven 2 rijnsche gulden voir hoir resoen van Driel, facit. . .". 4. Vandaar de aanduiding van a! hun vergaderingen In het
midden van de vijftiende eeuw als ,,monachi conventua- les monasterii Sancti Pauli Traiectensis ordinis Sancti Benedict! in loco eorum capitulari capitulariter congrega- ti". Idem, Archief Oudmunster nr. 1888. 5. Rijksarchief in Utrecht, Archieven kleine kapittels en
kloosters. S. Paulusabdij, oudnummer 387, p. 6-9, 11. In 1426 was echter de monnik Willem van Heerde al weer zó in de gratie, dat hij gemachtigde was van de abt bij een rechtsgeding te Scherpenzeel, Idem, p. 57. 6. Rijksarchief in Utrecht, Archieven van de kleine kapittels
en kloosters, S. Paulusabdij, oudnummer 387, p. 87, 1446. 7. Benoemd in de vacature van hun overleden medebroe-
der Gerard Peterszone 8. Schout van Amersfoort 1434-1452. Cosquino de Bus-
sy, die als eerste hierover heeft geschreven, meende dat het om een jonge man, de zoon van de schout ging. A. Ie Cosquino de Bussy, ,,De Blauwe schuit". Jaarboekje Oud-Utrecht (1925) 72 vig., in het bijzonder 76. 9. Rijksarchief in Utrecht, Archief bisschoppen nr. 372-11,
fol. 22v., 28 okt. 1447: ,,Als mijn heere geconsentiert heeft den schulte van Amersfoirt dat ampt te laten regie- ren bij sijnen zoene". Deze periode van vervanging of waarneming was van 1447-1452. In 1460 was Evert van Stoutenburg.sr. Utrechts burger, en in 1468 is hij in Utrecht overleden. Zie Cosquino de Bussy, o.c. 92.
10. Met vermelding van zogenaamde of echte uitspraken
van Salomon, Isaïas, een evangelietekst, en een verwij- zing van S. Benedictus over bekering. Gebrekkig en in- gekort vertaald in Het Boek; tijdschrift voor boek- en bi- bliotheekwezen, tweede reeks jg. 20 ('s-Gravenhage 1931), 267-269. 11. H. Pleij, Het gilde van de Blauwe schuit. Literatuur,
volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen (Amsterdam 1979) 46, beschouwt deze eerste akte als een serieuze oorkonde. Naar de vorm en de eis van cor- recte formulering voldoet deze akte niet aan welk oor- kondeschema dan ook. Historisch is alleen de kern, de aanstelling van de portier. 12. Een ,,stallum in choro" is hier het ironische gebruik van
de officiële term voor een formatieplaats in een kapittel. 13. Er waren twee verschillende vastenavondperiodes, de
één voor de Grote Vasten, de ander in november vóór de Advent. Rijksarchief in Utrecht, S. Paulusabdij oudnum- |
mer 387 (1446) pp. 244 en 248: ,,ltem feria tertia ipso
die Cecilie (22 november) deden wij onse Vastelavont circa Adventum Domini, doe verleit in refectorio. . . ". Pleij's opvatting over één hele lange feestperiode van 11 november tot Aswoensdag daaropvolgend is waar- schijnlijk onjuist, gezien het stemmige vastenkarakter van de Advent, het kerkelijke karakter van Kerstmis, de stilte tijd na Driekoningen en de Voorvasten. 14. Volledigheidshalve zij hier vermeld een document uit de
Cistenciënserabdij Onze Lieve Vrouwenberg te IJs- selstein. Daar noteerden de monniken in de 15e eeuw ook recepten van geneesmiddelen tegen ziekten, ge- combineerd met het slaan van een kruis. Genoemd wordt onder meer een middel ,,tegen die Blauschuyt". In dat verband is bedoeld scheurbuik of een daarop gelij- kende ziekte. Rijksarchief in Utrecht, Archieven kleine kapittels en kloosters nr. 569a, Cartularium Onze Lieve Vrouwenberg, laatste folio. Zie ook Kiliaan, Dictionarium-Teutonico-Latino-Gallicum (Amsterdam 1642), 63 en 451. 15. Conventicula. Het gaat om ,,Prattenburg" in Abstede,
spottend het ,,kapittelhuis" genoemd, voorts om een pand te Vuilkop onder Houten, en tenslotte was er een abdijpand in Oudellen, dat wil zeggen in de Oudekamp in de stad Utrecht, Dat was het verpachte pand ,,een huysinge in die Oudelle heet Gresenhusynge 35 s. te pacht". Archief S. Paulusabdij oudnummer 387, p. 103. 16. Het stond weliswaar in een bevelschrift van kardinaal
Nicolaas van Cusa aan de S. Laurensabdij van Oost- broek in verband met de eis om de Benedictijner regel en statuten in het eigen klooster en in het nabijgelegen Vrouwenklooster te De Bilt te onderhouden, maar de strekking van de tekst was zonder meer zó algemeen, dat deze ook voor de S. Paulusabdij gold. Vgl. R. R. Post, Kerkgeschiedenis van Nederland in de middeleeuwen (Utrecht-Nijmegen 1957) II, 126. Rijksarchief in Utrecht, Archieven kleine kapittels en kloosters. Archief abdij Oostbroek, oudnummer 530, fol. 101v.-102r. 1 7. Behalve de hiervoor vermelde studies van Le Cosquino
de Bussy en Pleij, zie vooral D. Th. Enklaar, Varende luy- den (Assen 19562), 58-6I. 18. Zoals uit alle literatuur blijkt zijn er vooral zestiende
eeuwse gegevens over de Blauwe schuit in Bergen op Zoom en Nijmegen. 19. Pleij, O.C. 45, 46, 225.
20. Idem. De auteur spreekt van literair verzonnen organisa
ties. 21. De Oostpolder ligt vlakbij Hoedekenskerke. Tussen het
nabijgelegen 's-Gravenpolder en Antwerpen bestond in de middeleeuwen een veerdienst. Voor de historische geografie van dit gebied, zie C. Dekker, Zuid-Beveland (Assen 1971), 273-377. 22. Het was geen toernooi tussen Brabanders en inwoners
van Hoedekenskerke ter ere van vrouwen, zoals met na- me Enklaar stelde. Pleij was de eerste die de sexuele dubbelzinnigheid ervan opmerkte. De Blauwe schuit, 117. 23. Vondst van algemeen rijksarchivaris Hendrik van Wijn in
het begin van de vorige eeuw. Eerste editie door F. Zarncke, Sebastian Brant, Narrenschiff {Leipzig 1854), of (Darmstadt 1973), LXIII-LXVII. Het meest gezagheb- bend is de editie van E. Verwijs, Van vrouwen ende van minne: middelnederlandsche gedichten uit de XlVde en XVde eeuw. (Groningen 1871), XXIII-XXXII, en 96- 103. De meest recente uitgave is die van H. Pleij, o.c. 237-244, die het gedicht uitsluitend allegorisch en niet historisch-factografisch beschouwt, maar wel als eer- ste zeer terecht de sexuele dubbelzinnigheid doorzag. 24. Enklaar heeft indertijd tevergeefs naar aanvullende
|
||||||
6
|
|||||||
bisschoppen, de derde dag het gemeenschappelijke
misformulier voor heilige belijders in het algemeen, alle drie de misformulieren bovendien nog met varianten op het officiële. 42. Het betreft drie legenden. Achtereenvolgens betrof het
de eerste dag de herinnering aan de drie meisjes die door S. Nicolaas voor prostitutie werden behoed; de tweede dag ter herinnering aan de drie mannen (houtvesters, boswachters of zeelieden) die onschuldig waren veroor- deeld en die hij van de dood kon redden; de derde dag tenslotte ter herinnering aandedrie kinderen die hij weer ten leven zou hebben gewekt. 43. Archief S. Paulusabdij, oudnummer 387, p. 92.
44. Zie over hem behalve de in de volgende noot genoemde
werken, A. Lübke, Nikolaus van Kues, Kirchenfürstzwi- schen Mittelalter und Neuzeit (München, 1968). 45. Motieven: wonderhosties zijn bedrog, bedevaarten zijn
niet noodzakelijk voor het zieleheil, maar wel nadelig voor de door hem gepredikte jubileumaflaat en Rome- bedevaarten. Sacramentsverering en Mariaverering als zodanig moedigde hij aan, als het maar niet om wonde- ren ging. Dit in tegenstelling tot Jan Hus, die het bedrog van Wilsnack alleen als aanleiding gebruikt had voor een algehele principiële bestrijding in zijn ,,Tractatulus de omni sanguine Christi glorificato". E. van Steenberghe, Le Cardinal Nicolas de Cues (1401-1484), l'action - la pensee (Parijs 1920), 478, 485. J. C. Pool, Frederik van Heiloo en zijn geschriften (Am-
sterdam 1866), 152-154, 161. 46. Algemeen bekend is dat hij gelijktijdig met de prediking
van de jubileumaflaat onder meer Benedictijner abdijen visiteerde, en deze beval de regel en de statuten te on- derhouden. 47. U. Berlière, ,,Les origines de la congregation de Burs-
feld", Mélanges d'histoire bénédictine III (Maredsous 1901) 57, noot 3. 48. Prior van het Augustijner regulieren klooster te 's-
Gravensande, en zeker geen Benedictijner monnik ge- weest. 49. Volgens Van Steenberghe, 118, zou hij zich lang tevo-
ren hebben verplicht geen hervormingen door te voeren. Zie ook J.C, Pool, Frederik van Heiloo, p. 1 55. Akten die op gespannen voet stonden met de kerkelijke ortho- doxie en de wensen van overheden werden dan ook niet door hem, maar door prior en convent uitgevaardigd. 50. Gezien de voorliefde van Nicolaas van Cusa voor de Re-
gulieren van Windesheim en de Broeders van het Geme- ne Leven heeft Willem van Heukelom vermoedelijk op- dracht gekregen zich te vestigen in het Fraterhuis te Har- derwijk. 51. Het talloze malen geciteerde basisdocument: Archief S.
Paulusabdij, oudnummer 387. Rekeningenboek van de monnik-wijnmeester. 52. J. C. Pool, Frederik van Heiloo, 156.
53. M. Huif er, Bronnen voor de geschiedenis der abdij Rijns-
burg, deel 1, eerste stuk. Rijks Geschiedkundige Publi- cat/én kleine serie nr. 31 ('s-Gravenhage 1951)nrs. 811 en 812. Rijks Archief in Utrecht, Archieven van de kleine kapittels en kloosters nr. 1133 betreffende het Benedic- tinesser Vrouwenklooster in De Bilt. In 1465/66 was hij pauselijk gedelegeerde ten gunste van de Benedictijner abdij Oostbroek te De Bilt, waarbij hij ervoor zorgde dat er een overeenkomst werd gesloten tussen het Utrecht- se Domkapittel en die abdij over de waterlopen tussen Oostveen en De Bilt. Zie Archieven kleine kapittels en kloosters. Archief S. Laurensabdij, oudnummer 531, cartularium, fol. 16r, anno 1465. 54. Zie in het algemeen R. R. Post, Kerkgeschiedenis van
Nederland in de middeleeuwen II (Utrecht-Nijmegen 1957), 130-131. |
||||||
historische gegevens gezocht. Enklaar, Varende luyden,
43. 25. Pleij (2261 meent dat het gedicht van stedelijk-burger-
lijke oorsprong was, een repertoire-handschrift voor de stedelijke ,,vastelavond"-viering met daarin verwerkt standenkritiek. Men vindt deze theorie niet in de histori- sche contekst bevestigd, evenmin als de opvatting van Enklaar over die grote aantallen rondtrekkende losbandi- ge jongelieden. 26. Men zie de overtuigende handschrift- papier- en tekst-
analyse van E. Verwijs, Van vrouwen ende van minne, XXXIII. Verwijs en Enklaar wisten niet, wie nu eigenlijk die Jacob van Oostvoorne was. Pleij, De Blauwe schuit, 118-123, stelt dat de naam van de dichter een metafoor of allegorie is. J. van Vloten had het zelfs in de richting van Jacob van Maerlant gezocht. Taal- en letterbode I, 83 vig. 27. P. A. Meilink, Het archief van de abdij van EgmondlIH's-
Gravenhage 1951), 26-27, en regesten 1054 en 1058 betreffende de jaren 1449 en 1450. Jacob van Borsalia, deken van Oostvoorne komt in 1454 in de documenten nog voor in verband met zijn ruzie me zijn medekanunni- ken te Oostvoorne. Rijksarchief in Utrecht, Archief Domkapittel nr. 429. 28. Archief S. Paulusabdij, oudnummer 387, p. 13 en p. 45.
29. Idem, p. 89.
30. Idem, p. 23.
31. Idem, p. 24.
32. Idem, 19-20.
33. Idem, p. 57, ,,want die abt voirsz. een oberste prelaet
in des Gestichts van Utrecht ende hi machtigen mach mit sinen openen brieve wie hie wil". 34. Idem, p. 45.
35. Rijksarchief in Utrecht, Archief bisschoppen nr. 9, fol.
53v. ,,cuius monachi hactenus satis dissolute vive- runt. . . ". 36. Archief S. Paulusabdij, oudnummer 505-1, fol. 186v.,
anno 1380: ,,Quod est hoc quod hoc dicitur: ,,Domine, quo vadis", hetgeen betekent; ,,Hierna volgt datgene wat wordt genoemd ,,Domine, quo vadis". 37. Letterlijk staat in het betreffende document van de S.
Paulusabdij: ,,Domine, quo vadis? Vado Roman iterum crucifigi". Het is een tekst uit de tweede eeuw. Het ori- gineel van de complete legende is te vinden in de apo- criefe ,,Acta petri". Al in de middeleeuwen stond ten zuiden van Rome aan de Via Appia het oude ,,Domine quo vadis-kerkje", op de plek waar Christus aan Petrus zou zijn verschenen. De legende is sinds het einde van de vorige eeuw beroemd geworden door de verwerking ervan in het slotgedeelte van de roman van H. Sienkie- wicz, Quo vadis (1894), waarvan talloze drukken en vertalingen in omloop zijn, en die ook verfilmd is. 38. G. van Asseldonk, De Nederlanden en het Westers
schisma (Utrecht-Nijmegen 1955), 47-48. 39. Archief S. Paulusabdij, oudnummer 387, p. 251. Zon-
dag, een Drievuldigheidmis met drie kaarsen. Maandag een mis ter ere van S. Michael met negen kaarsen. Dins- dag ter ere van de heilige belijders in het algemeen met het opsteken van zeven kaarsen. Woensdag ter ere van de 12 apostelen met 12 kaarsen. Donderdag ter ere van S. Jan de Doper en alle martelaren met vier kaarsen. Vrij- dag ter ere van het H. Kruis, met vijf kaarsen als verwij- zing naar de vijf wonden van Christus. Tenslotte op za- terdag een O. L. Vrouwemis met het opsteken van één kaars. 40. Bij gevangenschap was zoiets op praktische gronden
uiteraard uitgesloten. 41. De eerste dag het misformulier van het feest van de H.
Nicolaas, de tweede dag het erop gelijkende gemeen- schappelijke misformulier voor heilige belijders- |
||||||
TENTOONSTELLING: AANWINSTEN 1989
GEMEENTELIJKE ARCHIEFDIENST UTRECHT |
|||||||||||||
De Gemeentelijke Archiefdienst, Alexander Numan-
kade 199, toont weer een overzicht van de aan- winsten die in het afgelopen jaar voor de Topogra- fisch-Historische Atlas werden verworven. In de At- las van het gemeentearchief worden diverse afbeel- dingen verzameld en bewaard die betrekking hebben op de stad Utrecht. De meeste aanwinsten bestaan uit recente foto's van
de Gemeentelijke Fotodienst, veelal stadsgezichten, maar ook gebeurtenissen en portretten van Utrech- ters. Hiervan wordt slechts een kleine selectie geëx- poseerd. De overige foto's zijn van maandag tot vrij- dag tussen 13.30 en 16.30 uur te bezichtigen in de studiezaal van de Atlas. Op de tentoonstelling zijn verder enkele oude foto's
te zien van gebouwen van de Universiteit, waaronder het Fysisch Laboratorium in de Bijlhouwerstraat (c. 1 8801, het Farmacologisch Instituut in de Minrebroe- derstraat (c. 1900) en het Zoölogisch Instituut (Sta- tenkamer) aan het Janskerkhof (c. 1 900). Ook zijn er foto's uit 1 906 van het lustrumfeest ter gelegenheid van het 270-jarig bestaan van de Universiteit en een foto van de bouw van het postkantoor aan de Neude (1923). Er zijn vooral weer veel eigentijdse tekeningen te zien,
stadsgezichten van bekende en minder bekende loka- ties. Na de eerder gehouden tentoonstelling over oude en moderne foto's is er nu gelegenheid om te zien hoe verschillende kunstenaars het veranderende stadsbeeld weten vast te leggen. Van Dolf Schuurmans Stekhoven is er een tekening van de Stadhuisbrug met op de achtergrond de Dom- toren. Wout Heinen tekende de Bemuurde Weerd W.Z. en de Oudegracht ter hoogte van de Ha- verstraat. Van die laatste plek is er ook een door de striptekenaar Eric Heuvel ontworpen affiche van de stripwinkel Blunder die de winkel ter gelegenheid van haar 10-jarig bestaan heeft uitgegeven. Van Chris Schut is er o.a. een panorama vanaf het
Rijkskantorengebouw Westraven te zien; Michael Fitzgerald tekende o.a. de Nathanielspoort en het Janskerkhof en van Hans van Dokkum zijn er enkele gezichten in het Wilhelminapark en omgeving. Ton Diekstra vervaardigde een aquarel van de pandhof van St. Marie met de zijgevel van het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen; Jeroen Hermkens maakte een impressie van de brand van het gebouw op 12 maart 1988 en Henri Reiling tekende het poli- tiebureau aan de Tolsteegbrug, Gerard van Woensel |
|||||||||||||
'V-' ' l ■>
|
|||||||||||||
De Nathanielspoort gezien in de richting van de
Spring weg. Pentekening door IVlichael Fitzgerald, 1988.
Aankoop van de kunstenaar, Utrecht. |
|||||||||||||
tenslotte tekende de ingang van het winkelcentrum
La Vie met winkelende mensen. Er zijn ook kleinere aanwinsten te zien zoals prent- briefkaarten uit verschillende tijden. De tentoonstelling is geopend van 1 5 januari tot en
met 24 maart 1990: maandag: 1 3.30 - 1 6.30 uur dinsdag t/m vrijdag: 9.00 - 16.30 uur zaterdag: 9.00 - 12.30 uur |
|||||||||||||
De toegang is gratis.
|
|||||||||||||
Gemeentelijke Archiefdienst
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. 030-73 66 11 |
|||||||||||||
8
|
|||||||||||||
UTRECHT IN KAART GEBRACHT: KARTOGRAFIE
VAN DE STAD 1541-1990 |
||||||||||||||
Liefhebbers van kaarten en liefhebbers van de stad
Utrecht komen volop aan hun trekken op de ten- toonstelling „Utrecht in kaart gebracht: kartografie van de stad 1541-1990". Het is voor het eerst dat een tentoonstelling in zijn geheel is gewijd aan de kar- tografische geschiedenis van de stad Utrecht. „Utrecht in kaart gebracht" vormt het begin van een reeks exposities over de Utrechtse stadsgeschiedenis waaraan de Gemeentelijke Archiefdienst en het Cen- traal Museum in gezamenlijkheid zullen bijdragen. Op de tentoonstelling geven zo'n 80 kaarten een aan-
trekkelijk en gevarieerd beeld van de ontwikkeling van de stadskartografie. Het oudste exemplaar da- teert van 1541 en is gemaakt door Evert van Schayck. Twee andere 16de-eeuwse voorbeelden zijn de veelvuldig nagevolgde kaart van Frans Hoo- genberg en de van fraaie panorama's voorziene gra- vure van Adam van Vianen. Ook de 17de eeuw is goed vertegenwoordigd met onder meer de kaartjes van Matthaeus en Casper Merian, de Atlas van Joan Blaeu en de zeer fraaie kaart van Utrecht door Jan van Vianen en C. Specht. Bijzondere vermelding verdient de „Platte grond der stad Utrecht" opgetekend door de leerlingen van de Fundatie van Renswoude van 1 776. Aan de hand van enkele stukken uit de collec- tie van de Fundatie wordt nader ingegaan op de land- meetkundige en kartografische scholing die op deze instelling aan begaafde weesjongens werd gegeven. De 19de-eeuwse voorbeelden op de tentoonstelling laten de grote invloed zien van de kadastrale karte- ring, het belang van de toepassing van de lithografie |
en de betekenis van gemeentelijke overheidsbemoei-
enis. Opvallende ontwikkelingen in de 20ste eeuw zijn on-
der meer de groei van de thematische kartografie en de digitale kartering van de stad door de afdeling Vastgoedinformatie van de gemeente Utrecht. Zo zal de meest recente kaart van Utrecht op beeldscherm worden getoond. Het geboden overzicht van historische kaarten geeft
natuurlijk ook een interessant beeld van de geschie- denis van de stad zelf: de groei van de stad is nauw- keurig te volgen; men krijgt een goed inzicht in de wij- ze waarop Utrecht wordt gepresenteerd; themati- sche kaarten informeren over uiteenlopende zaken als de roodvonk-epidemie van 1885, de industrie in 1930 en de vreemdelingen in Utrecht in 1979. Het overgrote deel van het op de tentoonstelling aan- wezige kaartmateriaal komt uit het bezit van de Topografisch-Historische Atlas. Ter gelegenheid van de tentoonstelling wordt een map met reproducties van 20 Utrechtse kaarten uit- gegeven. Na de eerder verschenen kaartmappen van Amsterdam en Rotterdam verschijnt nu die van de stad Utrecht als derde deel in de reeks Historische Stadsplattegronden van Nederland. Nadere informa- tie is te vinden in een folder, verkrijgbaar bij de boek- handel, bij de tentoonstelling en bij de Gemeentelijke Archiefdienst. 3 februari t/m 18 maart 1990
Centraal Museum
Agnietenstraat 1 Utrecht |
|||||||||||||
5e NICOLAAS VAN DER MONDE-LEZING
|
||||||||||||||
eeuw. In 1 636 verbleef hij twintig weken in de stad
Utrecht om er een aantal kerken te tekenen. De tekeningen die hij toen maakte zijn nu niet alleen kostbare kunstwerken, maar zijn tevens van onschat- bare waarde voor de Utrechtse topografie. Na zijn te- rugkeer in Haarlem werkte hij ze uit tot een aantal schilderijen dat zijn weg heeft gevonden naar de meest vooraanstaande musea in de wereld. Zij getui- gen van de schoonheid van verloren gegane bouw- werken als de Mariakerk en nog bestaande als Jans- kerk, Pieterskerk, Buurkerk, Jacobikerk en Catharij- nekerk. In deze lezing zal getracht worden een antwoord te
geven op het hoe en waarom van Saenredams Utrechtse tekencampagne. |
||||||||||||||
Drs. M. J. Bok,
historicus, mede-auteur van het onlangs verschenen
boek Pieter Saenredam. De schilder in zijn tijd: PIETER SAENREDAM IIM UTRECHT
dinsdag 20 februari 1990
20.00 uur
Pieterskerk Utrecht
toegang gratis
De Haarlemse schilder Pieter Jansz. Saenredam
(1579-1665) wordt beschouwd als een van de be- langrijkste architectuurschilders van de zeventiende |
||||||||||||||
9
|
||||||||||||||
KERKEPAARDEN TE UTRECHT
|
||||||||
De aloude bisschopsstad Utrecht telde in de Middel-
eeuwen vier parochiekerken: de Buurkerk, de St. Ja- cobskerk, de St. Nicolaaskerk en de St. Geertekerk. Verreweg de oudste van deze vier was de Buurkerk, wier grondgebied vermoedelijk samenviel met het ter- rein binnen de eerste stadsomwalling rond 1122. De drie andere kerken werden kennelijk gesticht in nieu- we wijken daarbuiten. Ruim een eeuw later zien we deze drie opgenomen binnen een nieuwe stadsom- walling, waarbij de St. Geertekerk een paar honderd meter moest worden verplaatst, om rond het midden van de 13de eeuw, ook een veilige plaats te bekomen binnen de stadswal. De oude parochiegrenzen bewaarden in de middel-
eeuwen nog een duidelijke herinnering aan deze uit- groei naar ,.stedelijke" parochiekerken. Zo omsloot de Buurkerk buiten de stad alleen de ridderlijke hof- stede Over de Vecht in het oosten en Grauwerts hof- stede en de Hoge Weyde in het westen. De drie ande- re parochiekerken echter omvatten de rest van het platteland en telden daar, naast hun burgers in Utrecht, ook vele buitenlieden. Zo omsloot de St. Jacobsparochie buiten de stad: het Veen, Blauwkapel en de Bemuurde en Onbemuurde Weert. Binnen de grenzen van de St. Nicolaasparo- chie vielen: de Stadsvrijheid aan de oostzijde van het water, Vechten, Wiltenborch, Reynouwen, Groene- woude, Abstede en de Bilt. Er liep zelfs een aparte kerkweg van Abstede naar de Bilt. De St. Geerteparo- chie tenslotte omsloot buiten de Tolsteegpoort de westzijde van de Vaartse Rijn tot aan de Nieuwe Bo- gaert alsmede het Lijnpad en Lubbenes. Zo waren de grenzen tussen de parochies, al schijnen er hier en daar nog enkele wijzigingen te moeten worden aangenomen'). In deze vier parochiekerken speelde zich het normale
geestelijke leven af van de parochianen. Van hieruit ontvingen zij ook de pastorale zorg en begeleiding op hun levensweg. Dit betekende, dat de clergé van de- ze kerken er nogal eens op uit moest trekken buiten de muren van de stad, om hun gelovigen te bezoeken, vooral bij ziekte en stervensgevaar. Bij nacht en ontij, in zomer en winter, langs goede en slechte wegen, moesten zij ook daar hun pastorale werk verrichten. Voor deze gevallen, vooral voor bezoek op grote af- stand, maakten zij daarbij gebruik van paard en wa- gen en dikwijls ook alleen van het paard. Deze paar- den kregen in de volksmond de naam van ,,kerkepaar- den". Vaak waren zij eigendom van de parochie. Deze ,,kerkepaarden" hebben trouwens een taai voortbestaan gehad in ons vaderland, want nog in de vorige eeuw hadden pastoors van uitgestrekte platte- landsparochies een eigen paard! Ook voor vele artsen betekende een paard met sjees een gewoon vervoer- middel, om hun patiënten op het platteland te bezoe- ken. Dit kerkepaard werd onderhouden door de paro- chie en steevast brachten op het platteland de boe- renknechten - namens hun werkgevers - eenmaal per |
jaar een voorraad haver, waarbij zij door de pastoor
getracteerd werden op het zogenaamde ,,haver- maal". Uitvoerig worden we ingelicht hieromtrent door de
kerkmeesters van de St. Jacobskerk, die in hun reke- ning een duidelijke omlijsting bieden bij het leven van een kerkepaard. Reeds in 1395 gebruikt pastoor mr. Meynaert van de St. Jacobskerk het zogenaamde ,,St. Jacobspeert". Dit kerkepaard was goed ken- baar, want het was van een opmerkelijke kleur, waar- door het aanstonds voor de burgers was te herken- nen. Men koos bij voorkeur een ,,bont peert"', hetzij zwart bont of rood met wit. Kwam men dit paard met ruiter tegen, dan wist men, dat de priester-ruiter het ,,hevlige sacrament naer den siecken vuerde". Het schijnt trouwens, dat de priester ook regelmatig een wagen gebruikte, zoals de rekeningen van de St. Ni- colaaskerk ons meldden in 1429/30 ,,item gegeven van i wagen, daermen tsactrament mede voerde den siecken-ix wit". Het kerkepaard, dat al spoedig de naam ,,bonte" kreeg was gestationeerd bij parochia- nen. In 1415 heet het, dat de parochiaan van de St. Jacob, Jan van der Laar, dit paard ten zijnen huize on- derhoudt. Ook had men kennelijk een weiland voor dit paard, want regelmatig wordt bij de St. Jacobskerk gesproken van ,,Bonten hoeve" reeds vanaf het jaar 1419. Werd het paard te oud, dan schafte men een nieuw paard aan. Zo werd in 1419 Hein Corthoes er- op uitgezonden om voor de kerk een ,,bont peert" te kopen ,,int Wout". In 1421 kocht men een kerke- paard in Montfoort. Als verzorger van het paard trad toen op Willam van Woerden. Ook in 1450 had men weer behoefte aan een nieuw paard, waarom men Geryt de Kraen en Derck van Meerio naar Zeist zond, om een nieuwe ,,bonte" te kopen. Zij keerden terug zonder resultaat en begaven zich daarna samen naar Beusichem. In de twee dagen, die zij hiervoor nodig hadden verteerden zij i gulden xx cromstaerten en keerden vandaar terug met een ,,cleyn bont peert", waarvoor zijn vVi gulden moesten neertellen. Natuur- lijk moest de kerk ook zorgen voor het onderhoud van het paard. Daarvoor betaalde men om ,,dat bonte peert te houden in de winter van kaff ende stro-iiii gul- den". Maar het paard had aan kaf en stro niet vol- doende, zowel Aernt Schay als Gerbrant leverden sa- men een mudde haver en een mudde rogge voor 20 cromstaerten. Als wintervoeding ,,den winter doer" werd ook nog vi mud haver gekocht ad iii g. 9 er. Was het kleine bonte paard niet in staat om zijn functie te vervullen? In hetzelfde jaar (14501 immers trekken een paar parochianen naar Abcoude en kochten daar een bont paard op de markt voor xv gulden. Men ver- teerde op deze reis tesamen ,,mitten wincoep" x er. Er was dus bij de koop nog een glas wijn gedronken. Dat de priesters van deze paarden gebruik maakten blijkt als aan pastoor heer Peter in 1450 ,,ii sporen" worden geschonken. Hij bereed dus het paard en kon het desnoods de sporen geven op de modderwegen. |
|||||||
10
|
||||||||
Voor de hoefijzers van het kerkepaard zorgde ,,Peter
de hoefslager", die xv hoefzijzers leverde ,,onder dat bonte peert". Dat men land ter beschikking had voor het kerkepaard
blijkt in 1454. Een zekere Dirc (van Meerio) maakt ,,het slach" (de inrit) van onse morgen lants, dar onse bonte peert in gaet-vVi wit". Zelfs wordt genoemd het dijkgelt, het Lekgelt en Vechtgelt, wat men be- taalde (i er. V wit). En dezelfde Dirc maakte ook de slo- ten op rond ,,onse mergen lants" ad 1 g. 3 cromst. In 1462 schijnt men geen paard meer gehad te heb- ben, want er wordt zeven keer een paard ,,gehuert daer die priester mit den heyligen sacrament op reet tot den siecken". Voor iedere keer betaalde men iii cromstaert, behalve, toen pastoor heer Symon ,,int Veen ghinc" ver buiten de stad, waarvoor men vi er. betaalde. De reden van deze paardenhuur was ,,want wy daer gheen peert en conden gecrygen". Men zal wel spoedig een nieuw paard hebben ge- kocht. In 1467 verzorgde Evert Stael het kerkepaard gedurende een heel jaar ad ilii g. 3 er. Ook werden de paarden natuurlijk van hoefijzers voorzien. Adriaen de hoefslager kon in 1467 zelfs xviiii hoefijzers in reke- ning brengen (i g. xiii er.)". Wanneer men uitging met het H. Sacrament naar de
zieken, droeg men dit in een ,,buedel". Deze gebruik- te men ook in 1467 en schafte een ,,nye buedel" aen ,,daer men dat heylige sacrament in vuert als men uut rijt (51 er.). Vermoedelijk zal men zowel in als buiten de stad ook een ,,scelle" of bel hebben gebruikt. Niet alleen in de St. Jacobsparochie gebruikte men een kerkepaard, ook de andere parochies hebben een kerkepaard gehad. In de rekeningen van de St. Nico- laaskerk komt het,,kerkepaard" ook goedmoedig om de hoek kijken. In 1449/50 verkoopt men kennelijk een oud paard ad |
||||||||||||||||
2 g. 3 er. 3 wit. In 1438/39 schafte men een wagen
aan zoals we boven reeds meldden. Zo halen de kerk- meesters in 1450 een paard op in Houten, om als ker- kepaard in functie te treden. Hetzelfde weten we uit de kerkmeesters rekeningen van de Buurkerk. In 1438 betaalde men aan Dirc Butendyck ,,van dat hy dat oerken van een scelle werde aengesoudert heeft dat ont tue was, dat men besicht, alse sacrament wtgaet-xii w.". En in 1441/42 stuurde men afgezan- ten helemaal naar Deventer, om een kerkepaard te ko- pen. ,,Henric Gerstman dair hy bonte mede coft tot Deventer tot behoef onse kerck . . . ". Ditzelfde mo- gen we veronderstellen voor de St. Geertekerk. Het kerkepaard was een medespeler in het kleurrijke leven van de Utrechtse middeleeuwse stadsparo- chies. Het is vanzelfsprekend, dat men ook in de plat- telandsparochies kerkepaarden zal hebben gebruikt, al is het de vraag of het daar speciaal een ,,bont peert" zal zijn geweest. Uit het bovenstaande blijkt immers, dat bonte paarden (zwart-bont, rood-bont of schimmel) niet veelvuldig voorkwamen, zodat men vaak grote reizen moest maken om een ,,bonte" in de wacht te slepen. M. H. de Vries f
Noot
1. Mr J. Joosting en Mr S. Muller Hzn: Bronnen voor de
gesch. der kerk. rechtspr. in het bisdom Utrecht in de mid- deleeuwen. 1 ste afd: Indeling van het bisdom (door Mr S. Muller Hzn. Tweede deel p. 360). M. H. de Vries 11913-1989) was priester van tiet Aartsbis-
dom Utreci^t en laatstelijl< pastoor te Nijl(erl<. I-lij was een ijve- rig amateur historicus. Enkele door tiem geschireven kleinere artikelen werden de redaktie ter tiand gesteld door dr, M. P. van Buijtenen, voormalig Rijksarchivaris in de provincie Utrecht. |
||||||||||||||||
BIJ DE NIEUWE OMSLAG
|
||||||||||||||||
De jaargang 1990 van het Maandblad Oud-Utrecht
wordt ditmaal niet traditioneel gesierd door een teke- |
||||||||||||||||
ning, vervaardigd door een eigentijdse kunstenaar,
maar door een afbeelding die zich bevindt in de Topografisch-Historische Atlas van de Gemeentelijke Archiefdienst (T.H.A. Ab 1). Deze afbeelding, ,,Utrecht en den Burght in't jaer on Heeren VICXC", is een tekening op perkament en in kleur, die dateert uit de 16de of de vroeg 1 7de eeuw (1 9,6 x 24,5 cm). Het is een gefantaseerde voorstelling van de burcht Trecht in het jaar 690, het jaar dat Willibrord in onze streken aankwam, nu 1300 jaar geleden. Utrecht werd hem tot zendingsgebied aangewezen. Het feit dat 1990 tot Willibrord-jaar is uitgeroepen, is dan ook mede de aanleiding geweest om voor deze afbeelding te kiezen. In een van de komende nummers van het Maandblad
zal uitvoeriger aandacht worden besteed aan de historische achtergronden van deze kaart. G.J.R.
11 |
||||||||||||||||
L^Zi^ü
|
||||||||||||||||
VERSLAG VAN DE NAJAARSLEDENVERGADERING
VAN 23 NOVEMBER 1989 |
||||||||||||||||||||||
De heer Jurriëns sprak een kort dankwoord, waarin
hij tevens de leden bedankte voor het in hem gestelde vertrouwen. In de plaats van de heren Pietersen en Jurriëns stelde
het bestuur de vergadering voor twee nieuwe leden te benoemen: de heer J. Lemaier in de functie van pen- ningmeester en de heer L. L. M. Smit. De voorzitter gaf een korte toelichting op deze keuze van het bestuur. Door middel van applaus bekrachtigde de vergadering de benoeming. Na afloop van de vergadering sprak de heer Huib de
Groot op inspirerende wijze over haardvuren en stookplaatsen in Utrecht; het onderwerp van de ten- toonstelling waarmee het nieuwe Archeologische en Bouwhistorisch Centrum van de stad zijn poorten heeft geopend. M. Dolfin |
||||||||||||||||||||||
Aan de oproep aan de leden, gedaan in het Maand-
blad om vooral ter vergadering te komen en te reage- ren op het voorgestelde beleidsplan van het bestuur, was duidelijk gehoor gegeven. In een volle zaal ont- stond n.a.v. het onder agendapunt 8 behandelde plan een levendige discussie. Aan de orde kwamen o.a. de opzet van het Maandblad en de positie van de Vereni- ging binnen de provincie. Duidelijk werd dat hetgeen in de open brief als beleid
gepresenteerd wordt, in de komende 2 a 3 jaren in da- den zal moeten worden omgezet. Het bestuur hoopt daarbij op een blijvende betrokkenheid en inbreng van de leden. De voorzitter besloot de discussie met de in- stemming van de leden te vragen op de drie in de open brief gedane voorstellen, hetgeen gebeurde. De behandeling van dit agendapunt nam het grootste deel van de vergadering in beslag. Van de overige agendapunten kan als belangrijkste genoemd worden de mutaties in het bestuur. De heer Pietersen heeft wegens persoonlijke omstandigheden te kennen ge- geven zijn zetel te beschikking te stellen. Deze om- standigheden hadden hem reeds geruime tijd genoopt zijn werkzaamheden voor de Vereniging te staken. Statutair aftredend was de heer Jurriëns, penning- meester van het bestuur. De voorzitter stond uitvoe- rig stil bij zijn kwaliteiten en de bijdragen die de heer Jurriëns in een periode van 9 jaar aan het bestuur van de Vereniging betoond heeft. Aan een zakelijk finan- cieel beleid werd steeds het belang van de leden en de Vereniging gekoppeld alsmede de kwaliteit van haar produkten. Zijn liefde en belangstelling voor de stad Utrecht zijn daarbij steeds een inspiratiebron ge- weest. |
||||||||||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
63e jaargang nr. 1 - januari 1990
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. (030) 73 66 64 Penningmeester:
J. W. Lemaier, Emmalaan 14
3581 HT Utrecht, girorekening 575520
|
||||||||||||||||||||||
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,- |
||||||||||||||||||||||
65+ f 41,
|
||||||||||||||||||||||
DANK AAN DE
BEZORGERS VAN DE JAARBOEKEN Rond de afgelopen Kerstdagen heeft een aan-
tal leden van onze vereniging opnieuw het herfstachtige weer getrotseerd om de Jaar- boeken 1989 te bezorgen. Hen geldt een woord van hartelijk dank! De distributie van de Jaarboeken is ook dit jaar weer verzorgd door de heer H. J. Slot. De Vereniging is ook hem veel dank verschuldigd. Voor de verspreiding van het Jaarboek 1 990 hoopt het bestuur op een ieder weer een be- roep te kunnen doen. Bestuur
|
||||||||||||||||||||||
Ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Sophialaan 1, 3542 AR Utrecht
tel. (03465) 7 09 40 (privé)
Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin
Harz 92, 3524 DC Utrecht
tel. (030) 89 06 13.
|
||||||||||||||||||||||
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. |
||||||||||||||||||||||
Redactie-adres:
|
/
|
|||||||||||||||||||||
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||||||||||||
12
|
||||||||||||||||||||||
DIRK ZWANINK (1887-1950);
TEGELSCHILDER TE UTRECHT |
|||||||||||
De artistieke- en werkzame periode bij Westraven-
Dirk Zwanink trad op 4 april 1908 in dienst van Westraven. De toenmalige directeur was Frederik Willem des Tombe. De jonge Dirk begon zijn loopbaan als tegelschilder. Hij leerde het vak van Cornelis de Bruin. Deze was een fijnzinnig aquarellist en een tove- naar met glazuren. Gezien de manier van schilderen heeft De Bruin een zeer grote invloed op zijn leerling gehad. Vooral Zwaninks penseelvoering is fijn en mi- nutieus. Wanneer en onder welke omstandigheden Dirk Zwa-
nink Cornelis de Bruin heeft leren kennen is niet volle- dig bekend. Mogelijk heeft De Bruin toch enige tijd ge- werkt bij Westraven. Voordat hij in 1923 definitief naar Amsterdam vertrok woonde hij achtereenvol- gens in Bunnik (1910-1913), Maarssen (1913-1918) en te Baarn (1918-1 923?)^). Van ouds schilderde men bij Westraven volgens de
traditionele z.g. ,,Oud Hollandse" manier. Specialis- ten in het schilderen op tinglazuur waren hier Jan Jo- zef Justus van Luijn (sinds 10.10.1870 bij Westra- ven), Pieter van Loverden (overleed op 24 mei 1908 en werd opgevolgd door Dirk Zwanink) en Arie Kor- tenhoff (sinds 1895). Kortenhoff was tijdens Zwa- ninks periode chef van de ,,Oud-Holland"-afdeling van Westraven. De bekende spreukentegels van Westraven waren de laatste massaprodukten van de- ze afdeling. De relatie tussen Kortenhoff en Zwanink was zakelijk
en kollegiaal te noemen. Men kwam niet direkt bij el- kaar over de vloer. De zeven jaar jongere Zwanink paste als schilder van tegels en tableaus de inmiddels meer in zwang geraakte z.g. onderglazuurtechniek toe. Deze techniek werd bij Westraven intern ,,Fayen- ce techniek" genoemd'). Het voordeel van deze me- thode was o.a. dat andere, vaak kleuriger glazuren toegepast konden worden. Maar er kon ook veel ver- |
|||||||||||
Inleiding
Het is misschien niet zo opmerkelijk te noemen, dat
tegelschilders hun werk zelden signeerden. Daarvoor werd het produkt toch te veel beschouwd als bouw- materiaal. Hooguit werd een merkje van het desbe- treffende bedrijf aangebracht. Bij een tegelfabriek met een veelbewogen geschiedenis als Westraven en zijn voorgangers^ te Utrecht, was dit niet anders. Dirk Zwanink werkte hier van 1908 tot aan zijn dood in 1950. Zijn jeugd en opleiding
Dirk Zwanink werd geboren op 3 mei 1887 te Utrecht
als zoon van Coenraad Zwanink en Roelofje van Este- rik. Dirk was hun derde kind. Zijn vader was huisschil- der en hij groeide dus op tussen potten verf en kwasten en het lag dan ook voor de hand, dat hij op de Utrechtse Ambachtsschool het schildersvak leer- de. Hij werd beloond met de jaarlijkse prijs voor de beste leerling en ontving een fraaie glassnijder met di- amant in een lederen etui. In 1903, op 16-jarige leef- tijd, deed hij eindexamen en ontving het diploma met de toevoeging ,,uitmuntend". De Utrechtse Adressen- en Beroepenboekjes uit de
periode 1903-1908 laten weten, dat hij toen ,,werk- man" was. Maar in die tijd volgde hij tevens avondon- derwijs in het tekenen en schilderen en op 1 7 augus- tus 1908 ontving hij de ,,Akte van Bekwaamheid voor L.O., voor huis- en schoolonderwijs in het Hand- teekenen". Hij volgde dit onderwijs mogelijk bij het toen nog bestaande Nijverheidsmuseum te Utrecht. Op 6 mei 1914 trouwde Dirk Zwanink met Maria van Donkelaar (1895-1969). Uit hun huwelijk werden drie zoons geboren. Aanvankelijk woonde het gezin in de Pieter de
Hooghstraat 21, maar in 1929 verhuisden zij naar de Lindestraat 5. |
|||||||||||
Afb. 7. Afbeelding uit het
weel<blad ,,De Prins" van 12 mei 1917 met Dirl< Zwa- nink, die met behulp van een mal een bouwornament mo- delleert. |
|||||||||||
13
|
|||||||||||
gelijke tableaus van het fabrieksmerkje U.T.W.H.
(Utrechtse Tegelhandel Westraven Holland). Bouwceramiek van Westraven
Zoals gezegd was Dirk Zwanink ook ontwerper van
bouwceramiek. Een afbeelding in het weekblad ,,De Prins" (12 mei 1917) laat zien hoe Zwanink met be- hulp van diverse mallen de bouwornamenten model- leert uit z.g. grèsklei (afb. 1). Eén van de mallen toont een schelpachtig decor, wel-
ke is toegepast in het voormalige zwembad Ozebi aan de Biltstraat te Utrecht. Voor het Nederlandse pavil- joen van de Wereldtentoonstelling in Parijs (dertiger jaren) verzorgde Westraven alle geglazuurde orna- menten. Maar het paviljoen brandde voortijdig af en alles moest opnieuw gemaakt worden. Een ander mooi projekt was het vervaardigen van de gouden koepel van de Bahaitempel in Haifa (Israël). De met duizenden goud gemoffelde tegels beklede koepel overstraalt het heiligdom, dat vanaf de berg Karmel zichtbaar is. Sinds 1923 was Dirk Zwanink chef van de tekenafde-
ling bouwceramiek geworden. De reliëftegels van Westraven
Door de sterk teruggelopen vraag - in de twintiger ja-
ren - van de traditionele ,,Oud Hollandse" tegels, moesten er nieuwe produkten gevonden worden. In navolging van de Porceleyne Fles te Delft werden nu ook bij Westraven reliëf- of cloisonné tegels vervaar- digd. Als tekenaar en ontwerper kreeg Dirk Zwanink ook de leiding over deze afdeling. Het ging hoofdza- kelijk om herdenkingstegels, maar er rolden uit de te- gelpersmachine ook tegels met afbeeldingen van vo- gels, bekende torens en gebouwen, stadswapens. Ook religie was een belangrijk onderwerp. Later werden voor de reliëftegels ook andere ontwer- pers aangetrokken, zoals Walstra en Van Eyck. De Potterie van Westraven
Deze afdeling was erg klein en van de produkten is be-
trekkelijk weinig bekend. Enkele vaasjes van Chris Agterberg in prachtig gebakken, rood-bruine grèsklei met kleine goud gemoffelde rondjes en een brede gouden bovenrand zijn wonderen van eenvoudige schoonheid. Ook is een vaasje van Agterberg be- waard gebleven, waarop een lammetje getekend is. Een typische schilderstijl van Zwanink, waarbij lijnen vaak even worden onderbroken (afb. 2). De zoon van Dirk Zwanink over zijn vader
,,ln het begin waren de werkdagen lang. In mijn jonge
tijd van 7 tot 12 uur. Dan wandelde vader naar huis. Een half uurtje eten en weer terug naar zijn kamertje op de fabriek. Vanuit dit kamertje had hij uitzicht op het atelier. Half zes was het middagwerk klaar. Vaak werd er een partij werk dat klaar moest meegenomen voor de avonduren. Dat was de tijd voor ons dat wij hem bezig konden zien en veel van hem konden leren. Zo werd tekenen een deel van ons leven. Wij hebben zien ontwerpen, schetsen maken, inkleuren van teke- ningen voor vloeren, gevels van gebouwen, o.a. Vin- |
|||||||
Afb. 2. Vaasje, ontworpen door Chris Agterberg met
een dekor van een springend lammetje door Zwanink, Westraven, Utrecht. Part. Kollektie. fijnder worden geschilderd. Zwanink werd de grote
man van de ,,onderglazuur" produktie bij Westraven. Naast deze aktivieiten werd hij tekenaar en ontwerper van bouwceramiek. In 1 923 werd hij benoemd tot chef van de tekenafdeling bouwceramiek. Daarnaast was hij tevens ontwerper van reliëftegels. „Fayence" tegels van Westraven
,,'Fayence' tegels schilderen is geheel anders dan de
techniek van 'Oud Hollandse' tegels." Dit zegt de oud tegelschilder en opvolger (in 1956) van Arie Korten- hoff, de heer Antonius Johannes Jacobus van Soest (geb. 10.4.1927). In een brief schrijft hij verder: ,,Bij 'Oud Hollandse' tegels wordt op het glazuur geschil- derd, bij 'fayence' er onder, dus op de scherf. Zwa- nink was de man, die altijd de 'fayence' tableaus schilderde. In mijn tijd nooit iemand anders. De tegels werden besteld bij de Mosa in Maastricht, en kwa- men in dozen binnen. Het was een witte tegel, altijd 15x15 cm. De meeste tableaus waren jubileumgeschenken, inde
grootte van 1 meter in het vierkant. Zwanink zette de tegels op een rek en tekende met potlood de voorstel- ling er op. Er werd dan geschilderd met onderglazuur- verf. Als het tableau klaar was ging het naar de spui- terij, om de transparante deklaag er over te spuiten. De voorstelling verdwijnt dan in het geheel. De tegels werden in rekjes geschoven. Dus geen open vuur. Na- dat het tableau uit de oven komt is de voorstelling weer zichtbaar, doordat de deklaag nu doorschijnend is. Deze jubileumtableaus werden ingelijst of inge- metseld." Het vervaardigen van tegels in onderglazuurtechniek
moet al vóór 1908 op gang gekomen zijn gezien de toepassing van dergelijke tableaus in Hilversum''), welke huizen 1908 als bouwdatum kennen. Dirk Zwanink is ongetwijfeld de man, die deze tech- niek verder heeft uitgebouwd. Soms voorzag hij der- |
|||||||
14
|
|||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ke te Utrecht, wijzerplaten voor klokken hoog in de
toren, zwembaden op schepen. Ons is de handigheid bijgebracht van het ,,prikken" van tekeningen, om die met behulp van een ,,sponszak" (zakje met fijn houtskoolpoeder) door te stuiven. De stoflijntjes wer- den dan met potlood of inkt overgetrokken. Dan maar weer kleuren. Westraven is nooit een rijke fabriek ge- weest. De lonen waren laag. De fabriek kreeg voor de tegels bijna niets. Engros- en detailhandel verdien- den. Vooral toen in de dertiger jaren Engeland zijn grenzen sloot voor de invoer van open haarden') (één der drijfveren) was Leiden in last. Elk Oud en Nieuw bracht spanning hoe groot de salarisverlaging zou zijn. Toch is alle studiegeld voor mij en mijn twee broers zelf opgebracht. Vaders laatste jaren op de fabriek waren moeilijk. Zijn
ogen lieten niet meer toe dat hij de punt van potlood of penseel op de juiste plaats kon zetten. Toch wilde hij werken. De direktie is goed voor hem geweest. Hij mocht halve dagen blijven komen. Er kwam een nieu- we tekenaar. Hij heette Van der Sluijs. Vader waar- deerde hem en hielp hem in te werken. Dat er op de fabriek niets van vader bekend is, is ge- woon een gevolg van vaders grote bescheidenheid. Hij was wars van uiterlijk vertoon." |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb: 3. Jubileumtableau van de Hibin-Vereniging van
Handelaren in Bouwmaterialen in Nederland t.g.v. haar 25-jarig bestaan in 1930. De drie afgebeelde heren zijn de eerste drie voorzit- ters van de vereniging. Onderglazuurtechniek, 5x6 tegels. Ontwerp en uitvoering door Dirk Zwanink. Eigendom van bovengenoemde vereniging, Amster- dam. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte
Na de Tweede Wereldoorlog werd Jacobus van der
Sluijs (geb. 30.1.1920) aangetrokken, welke de ouder geworden Dirk Zwanink assistentie kwam ver- lenen. Van der Sluijs ontwikkelde een eigen, herken- bare stijl Hij ontwierp vele en grote reliëftegelta- bleaus. Dikwijls in het formaat van 100 x 80 cm. Na het overlijden van Dirk Zwanink in 1 950 nam Van der Sluijs de verdere uitbouw van de reliëftegelproduktie ter hand, totdat hij in 1961 naar een ander bedrijf te Gouda overging. In 1962 kwam een definitief einde aan het ontwerpen van herdenkingstegels. Wel wer- den de oude mallen alsnog hergebruikt voor sommige nabestellingen. Dit duurde slechts enkele jaren. In 1 984/85 kwam er een einde aan de produktie van handgevormde keramische tegels in reliëf. Ook werd de produktie van grotere objekten, in chamotle klei gebakken, gestaakt. Produkten, waarvoor Dirk Zwanink de grondslag had
gelegd. Ik dank de heren Dick M. Zwanink en A. J. J. van
Soest voor hun interessante gegevens m.b.t. dit on- derwerp. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1845Huibert N. (zoon Henricus Ravesteijn) sticht
muursteentjesbakkerij in dakpan- en vloertegelfa- briek De Nijverheid. 1845 Huibert Nicolaas en Hendrik Frans Ravesteijn vor-
men samen de firma De Gebroeders Ravesteijn. Zij bezitten dan twee bakkerijen zijnde de dakpan- en vloertegelfabriek Westraven en de dakpan- en vloertegel- en muursteentjesfabriek De Nijverheid. Beide gelegen aan de Jutfaseweg onder Utrecht. 1895 Hubertus Nicolaas zoon van Hendrik Frans Ra-
vesteijn trekt een compagnon aan: de heer Frede- rik Willem des Tombe. Zij gaan door onder de naam de Gebroeders Ravesteijn. 1904 Gebouw de Nijverheid wordt door brand verwoest
maar in het zelfde jaar herbouwd door architect Eg- bertus G. Wentink. 1906 Op 15 september 1906 verkopen Ravesteijn en
des Tombe de dakpan- en tegelfabriek Westraven aan Arnoldus Teunis van Wijngaarden, fabrikant te Hilversum. De dakpan- en vloertegelfabriek de Nij- verheid krijgt dan de naam Westraven. (Bedongen door de verkopers!). 1906 Muursteentjesfabriek de Nijverheid draagt voort-
aan de naam WESTRAVEN. 1908 Des Tombe, directeur v. d. N.V. Tegelfabriek
WESTRAVEN v/h de Gebrs, Ravesteijn verklaart eigenaar te zijn van de Muursteentjesfabriek de Nij- verheid welke hij in eigendom verkregen heeft op 30.12.1907 en brengt deze onder in de N.V. Te- gelfabriek Westraven. 1917 1 Oktober 1917 wordt het pand, waarin de N.V.
Tegelfabriek Westraven is gevestigd, verkocht. 1918 Een klein aantal werknemers onder leiding van J. J.
J. van Luijn zetten de werkzaamheden voort in een voormalige pottenbakkerij van J. Mobach; hoek Amaliastraat/Jutfaseweg. 1918 22 April 1918: oprichting van de N.V. Tegelfabriek
Westraven v/h Gebr. Ravesteijn (J. J. J. van Luijn Sr.). |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schalkwijk
Wickenburghselaan 34 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F. H. Landzaat
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met toestemming van de redaktie overgenomen uit
Tegel (17) 1989, uitgegeven door de Stichting van Vrienden van het tegelmuseum it noflik sté. Noten;
1. Korte geschiedenis Westraven.
1661 Stichting dakpan- en vloertegelfabriek Westraven.
1800 Henricus Ravesteijn koopt fabriek Westraven |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1920 10/11 December 1920 oprichting N.V. Faience-
en Tegelfabriek Westraven met als directeur J. J. J. van Luijn (in 1973 wordt de N.V. een B.V.). 1985 Verhuizing van het bedrijf Heuveloord 112 (voor- heen Helling 112) naar Groenekanseweg 246 in Groenekan. Zie ook: Singelenberg-van der Meer, M; Cornelis de Bruin schilder en boetseerder, 1870-1940, IN: Antiek, zie jrg. no, 7, februari 1987. ,,Voor Onderglazuurschilderen gebruikt men kleurstof-
fen, die in het vuur min of meer sinteren. De 'verf' bestaat hoofdzakelijk uit kaolin, aluminiumoxyde of kwarts, waarmee een metaaloxyde - het kleurend element - door een gloeiproces is verbonden. Bij het schilderen op de bis- cuit verdunt men de verf met water, zoo nodig vermengd met stroop, dextrine, e.d. Nadat het dessin is aange- bracht, wordt het vaatwerk met een glazuur overdekt. De doorzichtige glazuur, overwegend lood- of boorzuur- houdend, al naar den aard van het schildermateriaal, ver- bindt zich dan in het vuur met het decor en het geheel smelt op de biscuit vast. De scherf is gewoonlijk kalkhou- |
|||||||||||||
dend." Deze techniek wordt in de Hollandsche fabrieken
voor luxe-ceramiek veel toegepast (Distel-de-Zuid- Hollandsche Plateelbakkerij) waar het baksel ten onrech- te soms ,,favence" genoemd wordt. (Fayence is schilde- ring op tinglazuur). Bert Nienhuis-Ceramiek. Technische en aesthetische beschouwing door Bert Nienhuis in: Ne- derlandsche Ambachts- en Nijverheidskunst; Rotterdam 1921. Zie ook: L. G. A. Schram, Opglazuur- en inglazuur dekors.
Tegel 13. 41. Panden aan de Koninginneweg 77-81, Hilversum.
5). Naast ,,Oud-Hollansche" en Majolicategels leverde de
Tegelfabriek Westraven ook Bouwceramiek, zoals puibe- kledingen, letterborden- en bouwceramische hulpstuk- ken (brievenbussen, afdeklijsten, pilasterhoeken, trapba- lusters en kolommenwijzerplaten). Veel werk werd besteed aan schoorsteenmantels voor de z.g. ,,Engelsche haarden". De firma J. van Arkel te Jut- faas leverde dan hierbij de vuurvaste bak. Een houten mo- del van deze vuurbak is nog aanwezig bij dhr. J. van Arkel te Nieuwegein. |
|||||||||||||
PROF. DR F. C. DONDERS (1817-1889):
ENIGE AANVULLINGEN OP ZIJN BIOGRAFIE |
|||||||||||||
Utrecht gedagvaard om zijn bezwaren toe te lichten,
maar heeft geweigerd om aldaar te verschijnen. Als getuigen bij de huwelijksvoltrekking compareer- den slechts goede vrienden van de bruidegom, o.a. een van zijn levenslange vrienden Gerardus Johannes Mulder, toen Ridder in de Orde van den Nederland- schen Leeuw, Hoogleraar in de Wis- en Natuurkunde, oud 42 jaren''). Het verschil in godsdienst zal de oorzaak zijn geweest
van de weigering van de ouders. Dat Donders, die door zijn vader was voorbestemd om een priester- opleiding te gaan volgen, zou gaan trouwen met een dochter van een Lutherse predikant (die bovendien vrijmetselaar was), moet voor zijn moeder - zijn vader was in 1819 overleden-een gruwel zijn geweest. Het zal ds Zimmerman veel leed gedaan hebben dat zijn dochter ging trouwen met een lid van een kerkge- nootschap dat zijn geloof en levensbeschouwing ver- oordeelde. De ouders van mevrouw Donders hebben uiteraard niet kunnen beseffen dat hun dochter huw- de met een van de grootste geleerden van hun tijd. Donders was ten tijde van zijn huwelijk nog maar offi- cier van gezondheid der tweede klasse. Volgens de schrijvers van het Gedenkboek 1958 had mevrouw Donders-Zimmerman van huis uit een muzi- kaal talent meegekregen: haar vader was op dat ge- bied niet onverdienstelijk. Haar moeder, Frederica Dorothea Fortmeyer, dochter van de vrijzinnige Lu- therse predikant Jan Hendrik Fortmeyer (1 780-1850)') redigeerde een tijdschrift voor dames. Een andere eigenschap die mevrouw Donders moge- lijk heeft geërfd, was haar depressiviteit, die zich op latere leeftijd openbaarde. Ook haar broer leed daar- aan: hij is enige tijd als proponent in Utrecht werk- (Vervolg op pagina 17)
|
|||||||||||||
Wie kennis neemt van de genealogie van de familie
Donders') en van de kwartierstaat van prof. dr. F. C. Donders^), ziet dat uit een Tilburgse winkeliersfamilie het grootste genie zou voortkomen dat Nederland in de 19de eeuw heeft voortgebracht ipwl. Hirschberg) en een geleerde bij wiens dood in 1889 een van de meest harmonische levens afbrak die ooit in deze ver- warde mensenwereld geleefd heeft?). Naar aanleiding van de herdenking van het 1 25-jarig
bestaan van het door prof. dr F. C. Donders gestichte Koninklijk Nederlands Gasthuis voor Ooglijders op 6 november 1983, werden biografische gegevens ver- zameld, die kunnen dienen als aanvulling op zijn le- vensbeschrijving die in 1958 ter gelegenheid van het eeuwfeest van het Gasthuis werd gepubliceerd door dr F. P. Fischer en dr G. ten Doesschate^l. Het eerste huwelijk van dr Donders
Op 24 juli 1845 trad Donders in Utrecht in het huwe-
lijk met Ernestina Jacoba Adelheid Zimmermann (181 9-1886). Zij was een dochter van de Utrechtse Lutherse predikant ds Joannes Decker Zimmermann (1785-1867)5). De tekst van de huwelijksakte geeft aan dat het huwelijk kennelijk niet de instemming van de wederzijdse ouders had: de moeder van Donders was niet bij de huwelijksvoltrekking aanwezig, even- min als de vader van de bruid. Uit de bijlagen bij de hu- welijksakte^) bleek, dat de moeder van Donders ge- weigerd had om haar toestemming tot het huwelijk te geven. Zij was, met haar zoon, opgeroepen om voor de Kantonrechter te Tilburg te verschijnen om haar bezwaren tegen het huwelijk kenbaar te maken. Aan deze oproep heeft zij echter geen gevolg gegeven. De vader van de bruid werd door de Kantonrechter van |
|||||||||||||
16
|
|||||||||||||
zaam geweest, maar is wegens een zielsziekte nooit
tot predikant beroepen. Op 31 december 1862 werd voor notaris J. H.
Schermbeek door mevrouw Donders een testament opgemaakt, waarbij zij haar man voor de ene helft en de twee kleinkinderen Engelman voor de andere helft tot haar erfgenamen benoemde. Op 30 september 1886 overleed mevrouw Donders- Zimmermann. Blijkens de op 2 april 1887 bij het kan- toor Utrecht ingediende memorie van successie be- droeg het saldo van de nalatenschap f 266.827,-. Het huis aan de Kromme Nieuwegracht B 100 werd op een bedrag van f 1 9.100, - gewaardeerd. Tot de boedel behoorde ook een weiland ter grootte van 29 ha te Aarle-Rixtel. Het tweede huwelijk van dr Donders
Op 4 oktober 1888 hertrouwde de toen 68-jarige
Donders te 's-Gravenhage met de 33-jarige schilde- res Abramine Arnolde Louise Hubrecht. Zij was op 21 juli 1855 in Rotterdam geboren als dochter van staatsraad mr Paul Francois Hubrecht en Maria Pruys van der Hoeven. Zij was kunstschilderes en heeft van Donders een portret gemaakt. Tijdens dit werk is ver- moedelijk de romance tussen beiden ontstaan. Toen de betaling van het portret ter sprake kwam, schijnt Donders tegen Bramine gezegd te hebben, dat hij haar als beloning een reis wilde aanbieden. Toen zij vroeg wat voor reis dat dan wel zou zijn, antwoordde hij ,,een huwelijksreis"'). In de protocollen van de Utrechtse notaris H. Wander
Arendzen werden interessante gegevens uit die pe- riode aangetroffen. Op 25 januari 1887 had Donders zijn holografisch
testament'") bij de notaris gedeponeerd, doch dit werd reeds op 20 maart 1888 door hem teruggeno- men. Op 18 september 1888 begaf notaris Arendzen zich
naar het woonhuis van Donders aan de Kromme Nieu- wegracht om de acte van huwelijkse voorwaarden op te maken. Er werd bepaald dat er een volkomen schei- ding van goederen, baten en lasten zou bestaan. Zij vermaakten elkaar het vruchtgebruik van hun nala- tenschap. In een bijlage werd vermeld al hetgeen Bra- mine inbracht. Het was slechts een gering bezit aan obligaties en roerende goederen, waarvan de waarde specifiek werd vermeld. Op 1 oktober 1888 deponeerde Donders opnieuw
een holografisch testament. Hij schreef dit stuk om 1 2.00 uur, doch twee uur later schreef hij op een af- zonderlijk blaadje papier, dat indien zijn huwelijk niet voltrokken zou kunnen worden ,,wegens zijn on- gesteldheid" zijp bruid toch het haar toegedachte vruchtgebruik van 1/4 van zijn nalatenschap zou ver- krijgen. Hij schreef onder dit stuk ,,geschreven na de vroegere uiterste willen, bij het verergeren van mijn toestand." Hij deponeerde bij het testament voorts een aantal
couverten met wensen ten aanzien van schenkingen aan familieleden, vrienden en gedienstigen van boe- ken, foto's, schilderijen en andere kunstvoorwer- pen'^). |
|||||||||
F. C. Donders, zittende met zijn twee kleinkinderen
Frans Wilhelm Albert en Ernestina Therese Maria Pau- la, ca. 1875. Foto van E. Rothe, Kassei. G.A.U. Ico- nografische Atlas. |
|||||||||
Gezien zijn nagelaten vermogen - de boedel van Don-
ders werd op ca. f 240.000, - gewaardeerd - was dr Donders ook een goed financier. In zijn testament, waarin hij prof. Engelmann tot executeur-testamen- tair benoemt, staat te lezen:.....hem verzoekende, zooveel noodig of wenschelijk te rade te gaan met dr
Bouvin, oogarts te 's-Gravenhage, in wiens inzicht op financieel gebied hij (Donders) groot vertrouwen heeft. . . " Na het overlijden van Donders is Bramine Hubrecht")
op 21 april 1892 te 's-Gravenhage hertrouwd met dr Alphonse Marie Antoine Joseph Grandmont, geboren te Luik op 31 mei 1837, jur. en litt. dr, overleden op Sicilië en zoon van Joseph Laurant Grandmont en Ni- cole Marie Catharine Donders. Laatstgenoemde was de oudste zuster van Donders en dus hertrouwde Bra- mine met de 18 jaar jongere neef van Donders. Nakomelingen
Op 28 augustus 1846 verscheen Donders voor de
ambtenaar van de Burgerlijke Stand van Utrecht om aangifte te doen dat zijn vrouw op 26 augustus 1846 's nachts om twee uur bevallen was van een dochter: Maria Anna Theresia. Als getuige bij deze aangifte trad o.a. Donders' vriend Jacobus Moleschott op, een man die later door zijn filosofische geschriften van zich deed spreken, omdat zijn Hegeliaanse opvat- tingen niet allerwege gewaardeerd werden. Opmer- kelijk is dat Donders zich al in het begin van zijn carriè- |
|||||||||
17
|
|||||||||
re wist te omringen met een vriendenkring, waarvan
velen later wetenschappelijke onderzoekers van naam werden. Maria Donders bleef het enige kind. Donders was erg
op haar gesteld en zijn vrouw en hijzelf waren zeer ge- lukkig toen zij op 15 juni 1869 te Utrecht in het huwe- lijk trad met dr Theodor Wilhelm Engelmann'^) as- sistent bij het fysiologisch laboratorium, geboren te Leipzig op 14 november 1843 als zoon van dr Wil- helm Engelmann, boekhandelaar te Leipzig en There- sa Hasse. De wederzijdse ouders waren aanwezig en als getuigen traden mannen van naam op, nl. de jurist mr Cornelis W. Opzoomer, dr Herman Snellen, (mede- oprichter van het Nederlands Gasthuis voor Ooglij- ders), prof. dr G. E. Voorhelm Schneevoogt en dr Martinus Imans. Een illuster gezelschap in die dagen! De bruidegom, dr Engelmann, was door Donders aan- gesteld als assistent aan het fysiologisch laboratori- um. Wat deze geleerde tot aan zijn dood in 1909 presteerde en publiceerde grenst aan het ongelooflijke"). Op 28 februari 1870 wordt voor de ambtenaar van de
Burgerlijke Stand door Gerit Hendrik Rissint, heel- en verloskundige, aangifte gedaan van de geboorte van een tweeling, waarvan Maria Donders op 26 februari bevallen is. Om vier uur in de namiddag kwam Franz Wilhelm Albert ter wereld en een half uur later Er- nestina Theresa Maria Paula. De aangever verklaarde dat de vader, dr Theodor W. Engelmann, verhinderd was de aangifte zelf te doen. De bevalling had echter rampzalige gevolgen, want op 3 maart 1870 overleed de moeder. Voor Donders en zijn vrouw was dit een zeer zware slag. Prof. dr Engelmann is voor de tweede keer gehuwd
met Wilhelmina Francisca Emma Vick genaamd Bran- des, geboren op 20 januari 1852 te Neubukow in Meckelenburg Schwerin. Uit dit huwelijk, gesloten op 30 maart 1874 (niet te Utrecht), werden nog vier kin- deren geboren. De twee kleinkinderen van Donders werden in dit gezin verder opgevoed. Prof. Engelmann is op 27 september 1897 naar Ber- lijn vertrokken. Donders' kleindochter Maria is mee- gegaan, maar haar tweelingbroer Franz niet. Deze was al op 2 maart 1894 naar Zeist verhuisd. Wat er van de tweeling is geworden, is onbekend. Maria is gehuwd met enè Krais en zij is er verantwoor- delijk voor geweest dat een - ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag - aan Donders aangeboden meu- belstuk en veel van de door hem nagelaten papieren naar Amerika zijn gezonden. Tot de familie behoorde kennelijk ook mej. Maria Loui-
sa Engelmann, die op 22 juni 1921 het monument voor Donders op het Janskerkhof onthulde. Mogelijk was zij een kleindochter van prof. dr Th. Engelmann en een dochter van diens zoon Franz. De inscriptie op het monument is thans vrijwel onleesbaar. De laatste rustplaats
In het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad van
vrijdag 27 maart 1889 wordt uitvoerig verslag ge- daan van de begrafenis van Donders. Hij werd begra- |
|||||||
F. C. Donders, ca. 1847. Staalgravure van D. J. Sluij-
ter naar W. B. Sloof. Uit: Utrechtse Studentenalma- nak 1853. G.A.U. Iconografische Atlas. ven op het kerkhof aan de Groeneweg in Oud-Zuilen
en wel in het graf waar ook zijn vrouw en dochter wa- ren begraven. Op de rode staande steen bij de ingang van het kerkhof staat alleen vermeld ,,F. C. Donders, Hoogleeraar te Utrecht, 1848-1888". Waarom de namen van Donders' vrouw en dochter niet op de steen voorkomen, is niet bekend. Wellicht is de grafsteen later geplaatst en was het toen niet be- kend wie er nog meer begraven waren. Donders bepaalde in zijn testament:
,,/fc verlang verder, dat aan het College van Kerkvoog-
den van de Hervormde gemeente te Zuyien, als be- heerder van de begraafplaats aldaar, zal worden ter hand gesteld de som van twaalf honderd gulden, met bepaling, dat dit bedrag zal worden ingeschreven op het Grootboek der Nationale Schuld, en dat uit de ren- ten daarvan zullen onderhouden worden, de drie be- graafplaatsen, op de wijze als met twee daarvan thans geschiedt, gedekt te houden met levende Hexera helix (zoogenaamde klimop) en in orde te hou- den, zijnde het overschot van de renten bestemd om te worden ter hand gesteld aan de Diaconie der ge- meente, ten behoeve van hare bedeelden." Op 5 juni 1910 werd in het Utrechts Provinciaal en
Stedelijk Dagblad een stukje gepubliceerd over de toestand waarin het graf van Donders verkeerde. De auteur was kennelijk goed op de hoogte, want hij wist te melden dat het Donders' uitdrukkelijke wens was geweest slechts klimop op zijn graf te plaatsen en geen zerk. |
|||||||
18
|
|||||||
BIJLAGE
Verslag van de begrafenis In het Utrechtsch Provinciaal en
Stedelijk Dagblad van 27 maart 1889 Teraardebestelling
van
wijlen dr F. C. Donders
Tien maanden geleden waren wij met talloos velen, met be-
roemdheden uit heel de wetenschappelijke wereld bijeen in de schoon versierde feestzaal, om hulde te brengen aan den man, die ondanks zijn 70 jaren, met ongebogen krachten, met weergalooze helderheid van geest, als een wetenschap- pelijke reus boven heel zijn omgeving uitstak, en de kracht en de gaven en den lust scheen te bezitten, die nog tal van jaren te beheerschen. Tien maanden pas- en heden stonden we op het nederig kerk-
hof van het landelijk Zuilen, dat de overleden echtgenoote van prof. Donders had uitgekozen als een stille rustplaats voor hare dochter, aan welker zijde ook zij ten grave werd ge- bracht, en waar heden in de eenvoudige groeve, naast dat tweetal, het lijk van den grooten Donders werd neergelaten. Wederom waren velen toegesneld, nu om den doode het laat- ste eerbewijs te brengen, met een laatsten groet van zijn stot- felijk overschot afscheid te nemen. Reeds velen waren daar saamgekomen toen de lijkstoet ruim
1 2 uur naderde. Deze was ten 10 ure aan het sterfhuis gevormd. (Kromme
Nieuwegracht 34) De lijkkist, van bruin hout met koperen beslag en een plaat vermeldende den naam, den geboortedag en den sterfdag van den overledene, was bedekt met tal van kransen, waaronder één van de Physiologische und Ophtal- mologische Gesellschaft te Heidelberg. In een twaalftal rijtuigen volgden de familieleden, professo- ren en verdere genoodigden. Door de goede zorgen van den burgemeester van Zuyien, den
heer Plomp, en de beide veldwachters, en de betaamlijke houding der aanwezigen, ging, niettegenstaande de kleine begraafplaats de vele belangstelling nauwelijks kon bevat- ten, alles zeer ordelijk en geregeld, In afwachting van de stoet was het kerkhofje gesloten geble-
ven. Op het muurtje er om heen en in de boomen zaten stu- denten, op den kleiweg voor de poort wandelden eenige hon- derden personen heen en weder. Toen de stoet naderde week alles eerbiedig ter zijde; de met ruim twintig kransen getooide kist werd op het kerkhof gedragen, uit de koetsen stapten de naaste rouwbedrijvenden, de vertegenwoordigers der univer- siteit, de aanzienlijke belangstellenden en vrienden, Amster- dam was vertegenwoordigd door den president-curator, mr. van Tienhoven, de hoogleeraar Oudemans, Guije en Stokvis en een aantal doctoren, oud-leerlingen van Donders. Toen de heeren geschaard stonden vormde zich de kring, van
den weg stroomden allen naar binnen, van het muurtje en van uit de boomen kwamen de studenten in de ruimte, in een oog- wenk was het kerkhofje gevuld met een menigte, die op 600 menschen mag worden geschat. Onder de aanwezigen waren behalve de naaste betrekkin-
gen, vele hoogleeraren, uit Utrecht en van elders, vertegen- woordigers van de Kon. Academie van Wetenschappen, van de Maatschappij der Geneeskunde, van het Ooglijdersgast- huis enz, vele geleerden, ook eenige dames. Sprekers waren de hoogleeraar Halbertsma, namens de Aca-
demische Senaat, de Heer Koningsberger namens de Sena- tus Veteranorum, de heer Schröder namens de medische stu- denten, een vertegenwoordiger van de Amsterdamsche me- |
|||||||||||
,,Mettertijd verwachtte hij dat deze l<limop zich zou
mengen met die op de naastliggende graven van zijn vrouw en dochter. Daarom werd later nooit aan zijn graf geraal<t en is thans de schijnbare verwildering de volle verwezenlijl<ing van Donders wensch, die om dezelfde reden geen grafkelder, maar een zandgraf voor zich en de zijnen verlangde, " In juni 1926 correspondeerde een nicht van Donders,
me\. F. Bisdom (dochter van de Wageningse kanton- rechter mr David Adriaan Bisdom en Catharina Wil- helmina Frederica Decker Zimmermann'*) over de toestand van het graf. Zij deed dit tevens namens de kleindochter van Donders, die toen in Dresden woon- de. Ook mr H. P. van Heyst'^) (gehuwd met een dochter
uit het tweede huwelijk van prof. Engelmann) was in de toestand van het graf geïnteresseerd. De huidige grafbedekking is in ieder geval niet over- eenkomstig de wens van Donders. Het alsnog aan- brengen van een klimop-beplanting zou een daad van piëteit zijn jegens deze ,.erflater van onze bescha- ving". |
|||||||||||
W. A. Wijburg
|
|||||||||||
Utrecht
Argentiniëdreef 69 |
|||||||||||
Noten
1. Ir J. van der Eerden, Het Tilburgse geslacht Donders, 2de
druk, 1982. 2. Gens Nostra, 1971, biz. 312-313.
3. Jan en Annie Romein, Erflaters van Onze beschaving.
4. Uitgegeven door Van Gorcum en Co. Assen, 1958.
5. Zie over ds Zimmermann zijn Levensbericht door F. J.
Domela Nieuwenhuis. fn: Handelingen Mij. Nederlandse Letteren, 1868. Tevens: Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek,
deel III, bIz. 1 516-1 518; Maandö/adOud-Utrec/it, 1963, bIz. 55 e.v. 6. Rijksarchief Utrecht.
7. Dr Gerrit Jan Mulder (1802-18801, arts en chemicus,
was evenals dr Donders wegens zijn baanbrekende we- tenschappelijke onderzoeken bekend in binnen- en bui- tenland. 8. Nieuw/Nederlands Biografisch Woordenboek, deel VIII,
bIz. 557 558. 9. Volgens dr P. H. Kylstra, die in 1973 voor de leden van
Oud-Utrecht een boeiende lezing hield over Donders. 10. Een eigenhandig geschreven testament, dat open of
gesloten bij aanwezigheid van twee getuigen aan een no- taris ter bewaring wordt aangeboden. 11. Nederlands Patriciaat, 1982, bIz. 167; Algemeen Neder-
lands Familieblad, 1883, afl. 13, bIz. 3. 12. Zie ook een artikel van dr J. van Meiningen in Universltah
re Flitsen a.w., bIz. 1 56. 13. Maandblad Oud-Utrecht, 1984, bIz. 69 e.v.
14. Zij was een dochter van ds Joannes Decker Zimmermann
en dus een zuster van de eerste vrouw van dr Donders. Zie genealogie Bisdom, Nederlands Patriciaat, jaargang 4. 15. Mr H. P. van Heyst (1865-19241 huwt te Utrecht op 28
mei 1896 met Elisabeth Ida Sophia Engelmann (1875-1901), dochter uit het tweede huwelijk van prof. Engelmann (Nederlands Patriciaat, jaargang 24). Zij wer- den begraven op de 1 ste Algemene Begraafplaats Soest- bergen, waar hun grafsteen nog aanwezig is. |
|||||||||||
19
|
|||||||||||
dische studenten, de heer Royaards van Scherpenzeel na-
mens regenten van het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglij ders. Prof. Van de Sande Bakhuijzen uit Leiden namens de Kon.
Academie van Wetenschappen en Dr. Juda namens de Maat- schappij van Geneeskunde. De hoogleeraar Engelmann dankte voor de hulde aan den dier-
baren doode gebracht, en die niet een uitvloeisel is van gewo- ne beleefdheid, maar de onweerstaanbare uitdrukking van een behoefte des harten. Ware hij hier, kon hij zien en hooren wat over hem gezegd
wordt, hij zou antwoorden: ,,Het is genoeg, het is te veel, ik heb dat niet verdiend." Wij weten wel beter. Waar was ooit een leven, waarin zeventig jaren zoo rijk
besteed zijn als in dit leven die zeventig jaren. Wij, die hem het naaste gestaan hebben, weten dat beter dan |
||||||||||||||||||
iemand anders. En daarom dierbare doode, van de uwen een
laatste woord van dank. Uit naam der jonge vrouw, die U een laatste geluk geschon-
ken heeft, zoo groot als kort. Uit naam van Uwe kleinkinderen, voor wie gij een grootvader,
neen een vader waart, die den eigen vader tot voorbeeld kon strekken. Uit naam van mijzelven, die 22 jaren naast U en met U leefde
en werkte, die met U gestaan heeft aan het graf van uw eenig kind, aan den wieg van uw kleinkinderen, die met u lief en leed mocht deelen. Als men zoo verbonden is geweest als wij, weet men niet,
hoe en wat het wezen zal als de andere U ontvalt. De schoone vorm, waarin gij met ons geleefd en tot ons gesproken hebt, hebben wij begraven. Wat in dien schoone vorm leefde, nemen wij mede van hier, dat blijf leven in onze harten: onze liefde, onze dankbaarheid vergaat nooit, nooit, nooit. Groote indruk maakte deze, met diep gevoel en innige aan-
doening uitgesproken taal des harten op allen, die tegen- woordig waren en die nu in ernstige stemming den kleinen doodenakker verlieten, den doodenakker van het vredige dorpje aan de Vecht, weldra een plaats van bedevaart voor de medische geleerden der geheele wereld. |
||||||||||||||||||
INGEZONDEN
|
||||||||||||||||||
Het artikel ,,De bouwer van de Rode Poort" van M.
W. J. de Bruijn', dat verscheen naar aanleiding van mijn publicatie ,,Het Utrechtse huls de Rode Poort en zijn piscina"' is een waardevolle aanvulling van onze kennis van de vroegste geschiedenis van het voorma- lige claustrale huls de Rode Poort, waarvan het hoofdhuls tegenwoordig in de Gemeentelijke Muziek- school (Domplein 4) Is opgenomen. Het archiefonder- zoek van de heer De Bruijn leverde zelfs een nieuwe bouwheer en mogelijke opdrachtgever voor de schil- dering In de piscina op. Dat ik niet tijdig van deze ge- gevens op de hoogte was, vind Ik erg jammer. De historische gegevens die Ik In mijn publicatie heb ver- werkt zijn voornamelijk afkomstig uit transportactes, die vooral gegevens over de bouwgeschiedenis van het huis bevatten. Dat bestudering van de rekeningen in het kapittelarchief een belangrijke bijdrage kan le- veren aan de bewoningsgeschiedenis, met name voor periodes waarin transportactes schaars zijn. Is uit het artikel van de heer De Bruijn zonneklaar geble- ken. Mijn vernaai was een momentopname van de stand van zaken In het onderzoek. Met dat in gedach- ten had Ik het omzichtiger moeten verwoorden, dat Is zeker waar. Aangezien het geenszins in mijn bedoeling ligt hen die
geïnteresseerd zijn in de bewoningsgeschiedenis van het huls de Rode Poort gegevens te onthouden, ben Ik, met de aanwijzingen van de heer De Bruijn, bezig met de voorbereiding van een aanvullend artikel. On- getwijfeld zal daarmee het laatste woord over de Ro- de Poort nog niet gesproken zijn. Grondig bouwhisto- risch en archeologisch onderzoek zou ons beeld nog aanzienlijk kunnen wijzigen. Soest M. van Vlierden |
||||||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
63e jaargang nr. 2 - februari 1990
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. (030) 73 66 11 Penningmeester:
J. W. Lemaler, Emmalaan 14
3581 HT Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65-1- f 41,-.
Ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Sophialaan 1, 3542 AR Utrecht
tel. (03465) 7 09 40 (privé)
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang
Hanzestraat 56 3522 EB Utrecht tel. (030) 87 01 10 Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
|
||||||||||||||||||
Noten:
1. Maandblad Oud-Utrecht, jaargang 62 nr. 10, oktober
1989, p. 96-100. 2. Clavis Kleine Kunsthistorische Monografieën Deel 10,
Zutphen 1989. |
||||||||||||||||||
(030) 73 66 54
|
||||||||||||||||||
3572 KW Utrecht, tel.
|
||||||||||||||||||
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||||||||
20
|
||||||||||||||||||
HET SPECTRUM TERUG IN UTRECHT
|
|||||||||
Inleiding
Op vrijdag 29 april 1988 werd op Overvecht, aan de
Montalbaendreef 2, het nieuwe pand van uitgeverij Het Spectrum officieel geopend. Na ruim vijfentwin- tigjaar was ze daarmee naar de stad Utrecht terugge- keerd. Gedurende een reel<s vanjaren was Het Spec- trum gevestigd in Park Voorn bij de Stadsdam in De Meern. De oprichter van de uitgeverij hield bij de inge- bruikneming van het nieuwe gebouw een toespraak die veel herinneringen bevat aan de eerste periode van deze Utrechtse onderneming. We menen de le- zers een genoegen te doen met de publikatie van zijn speech waarvan de integrale tekst hier volgt. Degenen onder u, die zich iets kunnen herinneren van
de oertijd van Het Spectrum, ik bedoel hiermee de eerste jaren na de oprichting in 1936, zullen zich kun- nen voorstellen dat ik op dit ogenblik vervuld ben van weemoed, nostalgie en trots'). Ik denk terug aan de jaren 1936 en 1 937, toen Het
Spectrum gevestigd was op een kamer boven de ban- ketbakkerswinkel van mijn ouders, op de Biltstraat^). Ik denk terug aan de povere kantoorinstallatie, die bij elkaar nog geen tweehonderd gulden had gekost. Ik denk terug aan de eerste uitgave. De Schijnwer- pers, tien goed verzorgde boekjes, bij intekening ne- gen en dertig cent per stuk^). Ik denk terug aan het eerste personeelslid, Jo Vlug,
die tegen een salaris van twee gulden vijftig per week heel hard werkte. Ik prijs mij gelukkig dat hij, die tot zijn pensioen bij Het
Spectrum is gebleven, hier aanwezig kan zijn. Al spoedig moest er meer personeel komen. Piet van
Vogelpoel en Herman Kuitenbrouwer. Er heerste een gezellige sfeer, al moest er dikwijls tot laat in de avond worden gewerkt, 's Morgens om 11.00 uur kwam moeder Bloemsma met koffie en de taartjes uit de winkel beneden ontbraken nooit. Het café van Piet Loos
In die tijd verscheen de eerste bestseller.
Het eerste gebonden boek was verschenen: Het Lied van de Hemel*). Enkele maanden na verschijnen wa- ren er slechts twee exemplaren nabesteld en het dreigde een grote strop te worden. Plotseling kwa- men er nabestellingen, per expresse en telegrafisch, want we hadden nog geen telefoon. Wat was er aan de hand? Pater Henri de Greeve, indertijd een beroemd predi-
kant en redenaar, een man met een ontzaglijke in- vloed, had op een zaterdagavond in zijn veel be- luisterde radiopraatje heel enthousiast over het boek gesproken^). |
|||||||||
De bakermat van Het Spectrum aan de Biltstraat.
|
|||||||||
Hierop moest zo spoedig mogelijk met advertenties
worden ingehaakt. Albert Kuyie, die in die tijd de reclame voor Het Spec-
trum verzorgde, en wel op buitengewoon goede wij- ze, moest worden opgetrommeld, maar dat lukte meestal niet zo vlug. KuyIe werkte in die tijd ook voor Bredero's Bouwbedrijf^). We telefoneerden en telefoneerden, maar hij had
steeds nog geen gelegenheid. Tot we eindelijk de boodschap kregen dat hij onderweg was. Maar wie er kwam - geen KuyIe. Toen bedacht ik plotseling, dat de weg, die hij moest nemen van Achter Sint Pieter, waar Bredero was gevestigd, naar de Biltstraat door de Nobelstraat voerde. En wat bevond zich in de No- belstraat? Het café van Piet Loos. Er werd iemand op uit gestuurd. Laten we zeggen dat het Jo Vlug was. Maar na enige tijd - geen KuyIe en geen Vlug. Toen de tweede er achteraan. Eveneens zonder resultaat. Vervolgens een derde. Nog niets. Toen ben ik zelf maar gegaan. Ik trof het gezelschap aan, een partijtje Russisch biljart spelend. Een biertje in de hand. Een advertentie werd diezelfde dag toch nog gemaakt
en gezet. De volgende zaterdag stond deze in de Maasbode en . . . een bestseller was geboren. De eerste bestseller van Het Spectrum. Dat jaar gingen er duizenden de deur uit. Het is zo goed als zeker de redding van Het Spectrum |
|||||||||
21
|
|||||||||
De nieuwe vestiging op
Overvecht (tekening van Arne Zuidhoel<>. |
||||||||
gebied van feestvieren. Redactievergaderingen, het
verschijnen van een nieuwe belangrijke uitgave, wer- den meestal gevierd met een goed diner. De lokatie was, wat dat betreft, erg gunstig - vlak bij het station met in de omgeving daarvan veel horeca-bedrijven. Kagenaar op het Stationsplein en het Haagsche Kof- fiehuis op het Vredenburg hebben er zijde bij gespon- nen. De perikelen in de oorlog
De oorlog brak uit, maar de boekenverkoop steeg en
steeg. Ja, rees de pan uit. De eerste jaren kon er nog veel geproduceerd worden. Maar toen kwam er pa- pierschaarste. Er waren nu tegen de dertig personeelsleden en er
moest geld voor salarissen op de plank komen. Er werd zwart papier georganiseerd, en daarop wer- den grote oplagen gedrukt, die grif van de hand gin- gen. Ook de auteurs hadden er natuurlijk profijt van. Mannen, tot een bepaalde leeftijd, moesten in Duits-
land werken en onder het personeel bevond zich een vijftiental dat hiervoor in aanmerking kwam. Er werd contact gelegd met twee betrouwbare amb- tenaren van het Arbeidsbureau, Esmann en Bruinsma, die voor papieren zorgden. Deze twee ambtenaren kwamen na sluitingstijd naar Het Spec- trum, waar ze hun werkzaamheden met nagemaakte stempels en formulieren op positieve wijze voortzet- ten. Veel mannen, waaronder veel studenten, zijn door hen op deze wijze tewerkstelling in Duitsland ontlopen. In oktober 1943 werden Esmann en Bruinsma echter gearresteerd en in het hoofdbureau van politie ingesloten. De verzetsstrijder Jan Verleun kwam op 20 oktober
met zijn tien man tellende knokploeg naar Het Spec- trum èn ging van daaruit naar het politiebureau. Ze slaagden erin Esmann en Bruinsma te bevrijden. Zij zijn beiden de oorlog zonder kleerscheuren doorgeko- |
||||||||
geweest, want de zaken stonden er niet bijster floris-
sant voor. Met veel tam-tam
Het kantoor op de Biltstraat werd te klein. We ver-
huisden in 1937 naar de Stationsdwarsstraat no. 7. Een ongure buurt, maar gunstig gelegen, vlak bij het station. Het aantal personeelsleden groeide. Hierbij voegde
zich in dat jaar het eerste vrouwelijke personeelslid, dat niet Het Spectrum, maar mij als levensgezellin nu al bijna vijftig jaar trouw is gebleven. Het is in dit kantoor, dat eigenlijk definitief de basis is
gelegd van Het Spectrum. De twee Zonnewijzers en de Windroos, gebonden
boeken met een omvang van meer dan 400 pagina's, rijk geïllustreerd, in een oplage van 50.000 exempla- ren, tegen een prijs van 95 cent. Het begin van de 40-delige serie De Katholieke Kerk. Het begin van de 40-delige reeks Wat Leeft en Groeit. En vele andere boeken. In die tijd kon de tot dan toe stille vennoot Piet Bo-
gaard de stap wagen, zijn baan opzeggen, en wer- kend vennoot worden. In de luttele jaren in de Sta- tionsdwarsstraat is er enorm veel werk verzet. Er werd reclame gemaakt met veel tam-tam. Pagina- grote advertenties in twee kleuren in de dagbladen. Iets wat in de uitgeverswereld nog niet was vertoond en dat nog steeds met een bedrijfskapitaal dat de tien- duizend gulden nauwelijks overschreed. Ook deze kantoorruimte was in 1 939 te klein gewor-
den en er werd om de hoek, in de Stationsstraat no. 23, een goed onderkomen gevonden. De opening van dit nieuwe tehuis werd uitbundig ge- vierd, met vele auteurs en tekenaars, waaronder ook een aantal vrienden uit Vlaanderen. Het Spectrum had trouwens al naam gekregen op het |
||||||||
22
|
||||||||
men, en het verheugt mij een van beiden, namelijk
Marius Esmann, hier aanwezig te zien. Verleun werd echter kort daarop, op 4 november 1943, gearresteerd en, na gemarteld te zijn, op 7 ja- nuari 1944 gefusilleerd. De hongerwinter en daarna
Op 13 oktober 1944 bombardeerden geallieerde vlie-
gers het station en troffen daarbij Het Spectrum. Het kantoor was totaal verwoest. Alles wat nog bruikbaar was werd op een platte wa-
gen geladen en, dwars door de binnenstad, door het personeel getrokken en geduwd, naar een leegstaan- de confectiefabriek op de Oude Gracht no. 354, bij de Twijnstraat vervoerd. Veel gewerkt werd daar niet meer. De spoorwegsta-
king was uitgebroken en er konden geen nieuwe boe- ken meer verschijnen. De hongerwinter was aange- broken en er werd meer gedacht aan het probleem: ,,hoe kom ik aan levensmiddelen!" Een uitgeversdroom was echter verwezenlijkt: we waren volledig uitverkocht. Een kleurenband
Na de bevrijding werd een tijdelijk onderkomen ge-
vonden op de Catharijnesingel no. 35. Het was in die tijd, dat ik uit Het Spectrum ben getre- den en De Fontein heb gesticht. Het Spectrum verhuisde vervolgens naar de Malie- baan no. 10a, tot het grootse gebouw in De Meern gereedkwam'). Onder leiding van Piet Bogaard groeide Het Spectrum
uit tot een grote uitgeverij. Uiteindelijk werd deze overgenomen door de V.N.U. En nu Het Spectrum op het punt staat dit machtige
pand, het achtste in successie, te betrekken, prijs ik mij gelukkig dat er weer een Bloemsma, in de persoon van mijn oudste zoon Joost, aan het hoofd staat, te- zamen met zijn compagnon Jan van den Heuvel. Tenslotte: Na deze korte terugblik op de geschiedenis
van Het Spectrum een moment van bezinning op de betekenis van het woord Spectrum. Ik citeer Van Dale:
,,Spectrum, een kleurenband, verkregen door de
ontbinding van licht door een glazen prisma. Figuurlijk: een reeks van verscheidenheden, binnen gebieden van geestelijk leven." |
|||||||||||||||||
Met de wens, dat de nieuwe directeuren en hun me-
dewerkers in goede harmonie met dit beeld van het spectrum voor ogen steeds het heldere ware licht van de Sol Justitiae, de zon der gerechtigheid, in al zijn kleurenpracht in hun uitgaven moge doen schijnen, tot welzijn van allen, verklaar ik deze achtste vesti- ging van Het Spectrum voor geopend. |
|||||||||||||||||
A. H. Bloemsma
|
|||||||||||||||||
Utrecht
Dianadreef 131. Inleiding en annotatie: AHMvS.
|
|||||||||||||||||
Noten:
1. Spreker was de mede-oprichter van Het Spectrum, A. H.
(Guus) Bloemsma, in Utrecht geboren in 1913. Als 14-jarige begon hij als jongste bediende bij de Utrechtse boekhandel Dekker & Van de Vegt. In 1934 werkte hij bij een boekhandel in Kortrijk (België). Ruim eenjaar later, be- gin 1936, richtte hij samen met P. H. Bogaard de uitgeverij Het Spectrum op. Eind december 1945 stichtte hij uitge- verij De Fontein. Daarvan is hij tot aan zijn pensionering in 1976 directeur geweest. 2. Banketbakkerij Bloemsma was (en is) gevestigd aan de
Biltstraat 41. Het adres van de uitgeverij was Biltstraat 41 bis. 3. ,,De Schijnwerpers" was een reeks van tien boekjes, elk
zo'n 96 bladzijden, waarvan de eerste drie deeltjes ver- schenen in juni 1936. Samen kostte het tiental f 3,90. 4. J. N. Lenz s.j.. Die Himmel rühmen. Innsbruck, uitg. Tiro-
lia, 1934. Het boek bevatte een soort sterrenkunde met ingebouwd
godsbewijs. Dit sterk apologetisch getinte theologisch genre werd voor de Tweede Wereldoorlog door de jezuïe- ten druk beoefend. 5. H. Th. M. (Henril de Greeve (1892-1974) was aanvanke-
lijk jezuïet en werd later seculier priester van het bisdom Haarlem. Zijn spreekbeurten, het Lichtbaken genaamd, hield hij voor de KRO-radio vanaf 4 januari 1936. Deze toespraakjes van tien minuten hadden een grote luister- dichtheid. Ze werden na de Tweede Wereldoorlog nog en- kele jaren voortgezet. 6. Albert Kuyie (pseudonym van Louis Maria Albertus Kui-
tenbrouwer, 1904-1958) Utrechts journalist en oprichter- redacteur van het maandblad De Gemeenschap (vanaf 19251. In 1934 scheidde hij zich hiervan af en stichtte hij het fascistische tijdschrift De Nieuwe Gemeenschap. KuyIe maakte ook naam als literator. 7. De nieuwbouw van Het Spectrum in Park Voorn, De
Meern, dateert van mei 1960. De opening ervan werd ver- richt door Pieter van der Meer de Walcheren. Piet Bogaard overleed op 31 juli 1985. |
|||||||||||||||||
LEDENBERCHSGRAFTE VOORBURG GESCHONDEN
|
|||||||||||||||||
In 1618 gingen de Staten-Generaal ertoe over om de
Hollandse landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt, de stadspensionarissen van Leiden en Rotterdam, Rombout Hogerbeets en Hugo de Groot en de Utrechtse secretaris van de Staten, Gillis Janszn. Le- |
|||||||||||||||||
denberch te arresteren. Begin 1619 werd ook nog de
Utrechtse edelman, het lid van de Staten van Utrecht, Adolf van de Wael, heer van Moersbergen, gearres- teerdM. De directe aanleiding hiervoor was het in dienst nemen van waardgelders door een aantal Hol- |
|||||||||||||||||
23
|
|||||||||||||||||
landse steden en door de stad Utrecht, waardoor af-
breuk werd gedaan aan prins Maurits' positie als kapitein-generaal^). Bovendien kozen de eerder ge- noemde personen in de godsdiensttwisten, die toen tussen de Remonstranten en de Contra-remonstran- ten heersten, partij voor de eersten, terwijl prins Mau- rits juist de andere groep was toegedaan^). Doordat het bij het proces tegen Oldenbarnevelt, Hogerbeets, De Groot, Ledenberch en Van de Wael om staatsbe- langen ging was de rechtspraak vanaf het begin op- gedragen aan een speciaal daarvoor samengestelde rechtbank*). Vijftien van de in het totaal 28 gedele- geerde rechters, die daar in zitting hadden waren Hol- lander, waarvan vier deel uitmaakten van het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland*). Dit vanwege het feit, dat drie van de vier verdachten Hollander wa- ren. Utrecht was hierin met slechts twee rechters verte-
genwoordigd. Zeer tot zijn ongenoegen, aangezien het vanwege de berechting van Ledenberch en toen ook nog Van de Wael hier graag meer rechters voor had geleverd. Laatstgenoemde vroeg namelijk als enige in mei 1619
om kwijtschelding van de door hem begane overtre- dingen en kreeg hiervoor onder bepaalde voorwaar- den pardon^). In zijn artikel over Adolph van de Wael vermeldde
Graadt van Roggen in het kort terloops de posthume veroordeling in 1619 van Ledenberch. In dat verband wilde hij zijn lezers het verhaal over wat de Voorbur- gers met diens lijk hadden gedaan, besparen^). Door de uitgave van een handschrift van de Friese afge- vaardigde ter Staten-Generaal, jhr Fredrich van Ver- vou, die in die week de vergadering voorzat"), is hier meer van overgeleverd dan in de resoluties van de Staten-Generaal staat vermeld'). In het navolgende artikel wordt getracht te achterhalen wie nu de graf- schenners te Voorburg waren en welke motieven hen hiertoe zouden hebben kunnen bewogen. Bij wijze van hypothese lijkt het toch mogelijk iets meer over dit voorval op het spoor te komen. Wat tot Ledenberchs veroordeling leidde
Alvorens aan dit op zich kleine historische feit aan-
dacht te besteden, is het noodzakelijk eerst iets over de gespannen verhoudingen tussen Gillis van Leden- berch en prins Maurits te verhalen. Op aanbeveling van zijn beschermheer Floris Thin, advocaat van de Staten van Utrecht, werd Ledenberch in 1 588 secre- taris van de Staten van Utrecht, die toen aristocra- tisch gezind waren. Tijdens het bewind van Leicester, die zich in 1 586 niet in 's-Gravenhage maar in Utrecht had gevestigd, waren door zijn toedoen de democra- ten in het zadel geholpen'"). Vanaf het begin was hij op het gebied van de algemene politiek en de religie een medestander van Oldenbarnevelt. Toen de demo- craten uit de stad Utrecht in 1610 een oproer begon- nen, waarbij zij de situatie van net Leicesterse tijdvak wilden herstellen, onderdrukte hij dit in overleg met Oldenbarnevelt nogal gewelddadig"). In de gods- diensttwist tussen de Remonstranten en Contra- |
||||||
remonstranten koos hij duidelijk partij voor eerstge-
noemde groep. Op 5 september 1617 stelde hij de Utrechtse Staten voor om in navolging van een aantal Hollandse steden met het oog op de handhaving van de openbare orde en het behoud van de religie waard- gelders aan te nemen. Dit strookte niet met het beleid van prins Maurits, die zich aangetast voelde in zijn be- voegdheden als kapitein-generaal van het leger. Dit leidde ertoe, dat Maurits de waardgelders zelf op 31 juli 1618 kwam afdanken. Bij die gelegenheid werd Ledenberch van zijn ambt ontheven en door Anthon van Hilten vervangen. Daarop vluchtte hij met enkele van zijn geestverwan-
ten naar het remonstrantse Gouda om kort nadien in Utrecht terug te keren. Vrijwel meteen bij aankomst werd hij op 29 augustus 1618 onder verzekerde be- waring gesteld. Dit viel samen met de arrestatie van Oldenbarnevelt, Hogerbeets en De Groot in 's- Gravenhage. Op 6 en 10 september werd Ledenberch voor het eerst verhoord'^). Zes dagen later werd hij onder geleide voor berechting naar 's-Gravenhage overgebracht. Op 22 september volgde opnieuw een ondervraging door de fiscalen Pieter van Leeuwen en Laurens de Sylla. Met name eerstgenoemde zal Le- denberch weinig goeds voor de toekomst hebben doen hopen, aangezien hij hem zelf acht jaar daarvoor in verband met het oproer te Utrecht uit zijn ambt had laten zetten. Zes dagen later pleegde Ledenberch in aanwezigheid van zijn bij hem in de cel slapende zoon'') zelfmoord"). Volgens de remonstrantse predikant en partijganger
van Oldenbarnevelt, Johannes Uyttenbogaert, zou hij deze tevoren een in het Frans gesteld briefje - een taal die zijn zoon overigens niet beheerste - hebben gege- ven. Daarin stond, dat hij tot deze daad was geko- men, omdat hij niet tegen zijn vrienden wilde getuigen noch onder pijnigingen tegenstrijdigheden verklaren, waarop dan een vonnis kon worden opgebouwd. Bo- vendien zou hij van mening zijn geweest, dat de goe- deren van een dode niet verbeurd konden worden verklaard'*). Dit kan niet de ware reden zijn geweest, daar het onwaarschijnlijk is dat Ledenberch als jurist en staatsman niet de regelgeving gekend heeft, die de Staten-Generaal daarna ook ten aanzien van zijn goe- deren volgden. Deze besloten namelijk twee dagen la- ter juist vanwege het begaan van de zelfmoord, dat zij als een schuldbewustzijn opvatten, de confiscatie van Ledenberchs goederen voor te bereiden'^). Een mogelijke aanleiding voor zijn zelfmoord kan zijn ge- weest, dat Ledenberch gehoord heeft, dat men zijn correspondentie met Daniel Tresel, eerste klerk van het kantoor van de Generaliteit, op het spoor was ge- komen. Bij Tresel aan huis hadden Ledenberch en an- dere Utrechtse gedeputeerden met een aantal Hollan- ders, waaronder Oldenbarnevelt, overlegd hoe men het voorgenomen plan van het afdanken van de waardgelders door prins Maurits zou kunnen voorko- men. Ook daarna had Tresel hem regelmatig over ont- wikkelingen op dat gebied op de hoogte gehouden. Voor de gevolgen van deze ontdekking zal hij ook be- ducht zijn geweest"). |
||||||
24
|
||||||
Minuut-brief van Corneiis
Aerssens, griffier van de Staten-Generaal, aan de burgemeester en magistraat van Delft van 7 juni 1619 in- zake de schennis van Leden- bercfis graf de vorige dag te Voorburg. Algemeen Rijksarchief: Ar-
chief Staten-Generaal, inv.nr. 4934. Foto: Fotografisch atelier
Algemeen Rijksarchief. |
|||||||||||||||||||||||||
\
|
|||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||
0^1 /
|
|||||||||||||||||||||||||
Nicolaas van Kinschot werd opgedragen om samen
met Nicolaas Cromholt, Hendrik Rosa, Amelis van Ro- sendaal en Lancelot Arthurszn. Brederode, raadshe- ren van het Hof van Holland, ter plaatse een onder- zoek in te stellen^'). Het gerechtelijk onderzoel(
Tijdens het onderzoek werden negen personen ge-
hoord. Allereerst Floertgen Willems, huisvrouw van Sijmon Gerritsn. (zesenveertig jaar), die verklaarde dat zij omstreeks acht uur 's avonds naar het kerkhof was gegaan om te kijken of haar zoon, die in 's- Gravenhage in opleiding voor timmerman was, bij thuiskomst zich niet onder de jongens zou begeven, die op de plaats van Ledenberchs graf aan het graven waren. Toen zij hem daar inderdaad aantrof, verbood zij hem om ook maar één hand aan de kist te slaan, wat hij dan ook niet deed. Dit in tegenstelling tot een grote menigte jongens, die de doodskist bloot legden en er stenen opwierpen. Gerrit de bezemmaker, die onlangs in Voorburg was komen wonen, nam vervol- gens een door een onbekende aangedragen schop en begon daarmee de kist op te graven, terwijl anderen een touw gingen halen. Nadat het voeteneinde van de kist zichtbaar was, trokken zij deze er uit om hem ver- volgens van het kerkhof te verwijderen en in een daar- buiten gelegen droge greppel te werpen. Na dit alles gezien te hebben ging Floertgen Willems met haar zoon naar huis. Dit alles was naar haar zeggen onder grote publieke belangstelling gebeurd, waarna zij een opsomming gaf van een aantal personen, dat daarna werd verhoord. De ongehuwde Maritgen Meessen, die voor de afloop
naar huis keerde, voegde weinig nieuws aan het eer- ste verhoor toe. Wel vertelde zij dat de jongens onder wie één die op de kamer van Jan Garbrantszn. woon- de al enige tijd stenen op de kist gooiden. De dienst- maagd van juffrouw Van Loo, Lijsbeth Joosten (een- entwintig jaar), verhaalde dat zij toen 's middags over het kerkhof kwam, Ledenberchs kist al had kunnen zien. Nadat zij 's avonds eerst haar mevrouw naar bed |
|||||||||||||||||||||||||
De grafschennis te Voorburg
Na de zelfmoord mocht het lijk overigens niet direct
worden begraven, maar lieten de Staten-Generaal het op kosten van de familie balsemen en bewaren'*). Het op 1 5 mei 1619 over Ledenberch posthuum uit- gesproken vonnis, hield de verbeurdverklaring van zijn goederen in alsmede het besluit om zijn gekiste lijk aan de galg te hangen''). De kist werd met het lijk naar het in Rijswijk gelegen galgeveld van het Hof van Holland gebracht. Een terrein, dat langs de Rijswijkse weg op de zuidelijke oever van de Trekvliet aan de Laak lag^°). Daarheen werd het ,,op een horde gesleept^') en aan een halve galg gehangen^^)", waar het vervolgens eenentwintig dagen te schande hing. Volgens Den Tex was dit ,,de enige grove rechtsver- krachting in een proces, dat ook verder niet van juridi- sche smetten vrij was"^^). Nadat de Staten-Generaal aanvankelijk de weduwe
en de kinderen van Ledenberch op 22 oktober 1618 en op 1 7 mei 1619 geweigerd hadden om diens lijk te begraven^^), werd op 4 juni op advies van prins Mau- rits besloten, dat de provoost Carel Muijs van Holy van het Hof van Holland, het lijk van de galg mocht halen om dit in alle stilte op het kerkhof aan de noord- zijde van de kerk van Voorburg te begraven^^). Gezien de reacties van de Voorburgers was hun begraaf- plaats kennelijk nooit eerder voor het begraven van zelfmoordenaars gebruikt. Waarschijnlijk werd Le- denberchs lijk te Voorburg begraven, omdat het dan op het Delftse in plaats van het Haagse rechtsgebied plaats vond. Het galgeveld lag immers ook buiten 's- Gravenhage. Toch blijft het onduidelijk waarom het dan niet gewoon in Rijswijk gebeurde. De begrafenis te Voorburg kreeg een onverwacht gevolg. Op 7 juni moesten de Staten-Generaal namelijk de Delftse ma- gistraat als ambachtsheer van Voorburg") aanschrij- ven, omdat hun ter ore was gekomen, dat Voorbur- gers het lijk van Ledenberch hadden opgegraven en vervolgens in een droge greppel hadden gegooid^'). Dezelfde dag rapporteerde provoost Muijs van Holy dit voorval aan het Hof van Holland, waarna de fiscaal |
|||||||||||||||||||||||||
25
|
|||||||||||||||||||||||||
De executie van het lijk van Ledenberch. Foto: G.A.U. Top.-Hist. Atlas H.A. R 19.1.
|
|||||||
had geholpen, was zij afgaande op het gerucht gaan
kijken wat er gebeurde. Zij had toen vele voor haar on- bekende jongens (uitgezonderd Gerrit de bezemma- kerl met het uittrekken der kist bezig gezien. Naar haar zeggen werden deze door ,,veel cieyne kinderen die noch inden rock liepen" geholpen. Hierna werd de chirurgijn Samuel Blanchert (negen- endertig jaar) verhoord. Deze vertelde dat hij 's och- tends om half zeven een groep jongelui, waarvan de oudste ruim tien jaar was, op het kerkhof bij Leden- berchs graf een gat van een handbreed had zien ma- ken en dat de kist kort daarna reeds voor de helft was bloot gelegd. De gehele dag door had men hier stenen op geworpen en wel in het bijzonder 's avonds na het uitgaan van de school. Hiertoe aangemoedigd door de omstanders, die riepen ,,dat zij van hun kerkckhoff geen galgen velt wilden gemaeckt hebben". Het touw waarmee de kist naar boven werd gehaald, was geleend van de bakster Anneken Joosten. De om- standers hadden niet ingegrepen toen de kist in de greppel gegooid werd, omdat deze naar hun zeggen zonder toestemming van de Staten van Holland op hun begraafplaats was begraven. Integendeel, zij moedigden Gerrit de bezemmaker zelfs aan en zeiden dat hij rustig zijn gang kon gaan, daar hij hier achteraf beslist geen last mee zou krijgen. Overigens zei Blan- chert niet te weten wie de initiatiefnemers van dit al- les waren, maar dat het met uitzondering van voor- noemde Gerrit voor hem enkel onbekende jongeren waren, die het uitvoerden. De molenaar Steven Janssen, (ca. veertig jaar), die 's
avonds op het gerucht was afgegaan, kwam op een moment dat alles al was gebeurd. Zijn gezel Jan Pau- welszn. (zeventien jaar) had eerder die avond de jon- gens zien graven. De bakster Anneken Joosten (ca. zevenenvijftig jaar) zei, dat zij gisteravond aan onbe- kende jongens een touw had geleend, dat zij nadien weer waren komen terugbrengen. Het doel waarvoor |
|||||||
zij dit nodig hadden was haar bekend, want zij hadden
haar gezegd ,,dat zij alle te goede vrienden op het kerckhoff leggende hadden dan datter suicken een bij leggen soude". Commertgen Cornelisdochter, huis- vrouw van Pieter Gerritszn., had enkel haar zoontje van het kerkhof weggehaald zonder daar te blijven dralen en was meteen weer naar huis teruggekeerd. Als laatste werd de schout van Voorburg, Jochim Corssenssn. van Vliet^'), ambtshalve gehoord. Deze vertelde na het afleggen van een eed dat hij de vorige ochtend, toen hij voor zijn zaken naar Delft onderweg was, langs het kerkhof was gekomen en dat twee of drie kleine jongens het graf gedeeltelijk van aarde hadden ontdaan. Hij had toen gezegd dat zij daarvan- daan moesten gaan of dat hij hen anders naar Leiden zou brengen. Dit dreigement hield verband met het feit, dat Voorburg onder het baljuwschap van Rijn- land ressorteerde'"). Hierop waren zij weggegaan, 's Avonds thuisgekomen had hij niets van het inmiddels voorgevallende gehoord. Dit was hem naar zijn zeg- gen pas later ter ore gekomen. Vervolgingen bleven uit
Nadat deze getuigen waren verhoord, werd er kenne-
lijk in berust, want er wordt verder nergens meer iets over een strafvervolging tegen één van deze perso- nen vermeld. Noch de Delftse bronnen noch de ar- chieven van de Staten-Generaal, van de Staten van Holland en van het Hof van Holland geven duidelijk- heid over hetgeen daarna gebeurde. Wel is het moge- lijk om aan de hand van het voorgaande inmiddels eni- ge voorzichtige conclusies te trekken. Van Deursen merkte naar aanleiding van volkson- lusten op, dat niet enkel het grauw maar soms ook uitsluitend een categorie ,,jongens", waarvan de leeftijdsgroep kon verschillen, hier de hand in had. In dat verband schreef hij, dat de jongens in Voorburg |
|||||||
26
|
|||||||
binnen negen uur tijds kleine jongens op het kerkhof
werden gesignaleerd, blijkt hieruit dat de bevolking toch ondanks alle betrachte omzichtigheid vantevo- ren van het begraven van Ledenberchs lijk op de hoogte moet zijn geweest. Juist omdat het hier om zulke kleine jongens ging, krijgt men de indruk, dat deze op aansporing van thuis handelden. Daarnaast wekt het bevreemding, dat de schout, die dit zelf nota bene 's ochtends vroeg constateerde, met een be- dreiging volstond om vervolgens rustig naar Delft te gaan. Ook zijn gedrag bij terugkeer geeft te denken. Zo zou hij bij zijn terugkeer die avond niets gehoord hebben en van het voorval pas de volgende ochtend kennis genomen hebben. En dat terwijl verschillende van de getuigen verklaarden op het gerucht naar het kerkhof te zijn gekomen. Herbegrafenis te Zuilen
Hoewel Ledenberchs lijk opnieuw in Voorburg werd
begraven, was de familie door het voorgevallene der- mate verontrust, dat Ledenberchs schoonzoon, Adam van Lookhorst, die met de dochter van Leden- berch, Susanna, was gehuwd, na enige tijd zelf de kist liet opgraven en die heimelijk naar Zuilen deed |
|||||||||
allen niet ouder dan tien jaar waren'M. Hoewel dit wel
voor het grootste deel gold, is dit toch niet geheel juist. De leiding lag duidelijk bij een oudere, namelijk Gerard de bezemmaker. Wanneer men ziet welke mo- tieven de jongens, die het touw bij Anneken Joosten gingen lenen, aanvoerden, zou de taal voor tienjari- gen wellicht als veel te volwassen kunnen worden aangemerkt. Een sterker argument is in elk geval, dat men over de nodige kracht moest beschikken om een kist uit een kuil op te trekken. Verder was de zoon van Floertgen Willemszn., die overigens niets deed, in 's- Gravenhage in opleiding als timmerman. De getuige- nissen van chirurgijn Blanchert en schout Van Vliet maken duidelijk, dat het zeker 's ochtends vroeg om kleine jongens ging. Naar Lijsbeth Joosten verhaalde waren zij ook 's avonds weer van de partij. Immers de toeloop op het kerkhof was na het uitgaan van de school toegenomen. Het wekt daarom des te meer bevreemding, dat vrijwel alle getuigen desondanks beweerden de daders niet te kennen en enkel Gerard de bezemmaker bij name noemden. Men was er ken- nelijk op uit om de eigen inwoners te beschermen. Gerard de bezemmaker woonde weliswaar ook in Voorburg, maar had zich daar pas kort geleden ge- vestigd. Verder valt op dat vrijvyel niemand van de volwassen omstanders ook maar iets deed om het te verhinderen. Wel weerhielden sommige hun kinderen ervan om mee te doen, maar niemand ging bijvoor- beeld naar de schout, die wellicht nog niet terug was uit Delft. Integendeel, er waren er zelfs die hen aan- moedigden en Gerard beloofden hem tegen een even- tuele vervolging te zullen beschermen. Het blijft moei- lijk vast te stellen hoeveel ouderen aan dit incident hebben meegewerkt. Bovendien was het slim van de bevolking om de kinderen als schuldigen te noemen, daar deze te jong voor rechtsvervolging waren. Verder was het een drogreden van de Voorburgse be- volking, dat de Staten van Holland en West-Friesland toestemming voor deze begrafenis hadden moeten geven. Het proces tegen de verdachten werd name- lijk vanaf het begin op nationaal niveau gevoerd. Daartoe was een speciale rechtbank samengesteld, waarin, zoals hiervoor al werd opgemerkt, een sterke Hollandse vertegenwoordiging zitting had. Deze gang van zaken verklaart waarom noch de Staten van Hol- land en West-Friesland noch het Hof van Holland zich met deze afwikkeling van de verschillende processen konden bezighouden. Zeer zeker niet ten aanzien van Ledenberch, hoewel deze inderdaad binnen hun amb- telijk territoir werd begraven. Vooral het argument dat de inwoners van Voorburg niet wilden dat hun kerkhof een galgeveld werd, lijkt een grote rol bij hun optreden te hebben gespeeld. Hierbij zal rooms bijge- loof een rol hebben gespeeld. Het kwam hun onge- wenst voor, dat de aldaar begravenen op de Jongste dag tot de ontdekking zouden moeten komen naast een zelfmoordenaar als Ledenberch te liggen. Bij de rooms-katholieken was het immers gewoonte om zelfmoordenaars niet in gewijde aarde te begraven. Een gedachte, die kennelijk in het in naam calvinisti- sche Voorburg nog niet volledig was uitgeroeide^). Wanneer men dit voorval bekijkt en bedenkt, dat er |
|||||||||
De kist van Ledenberch hangende aan de galg. Foto:
G.A.U. Top.-Hist. Atlas H.A. R 19.2. |
|||||||||
27
|
|||||||||
overbrengen. Lookhorst had namelijk kort tevoren
omstreeks 1616 de heerlijkheid van Zuilen en West- broek vermoedelijk van Gaspar Quinget gekocht''). Hij heeft zijn schoonvader in de kapel van het slot Zui- len herbegraven. De veronderstelling van Kok, dat men dit oogluikend heeft toegelaten, lijkt alleszins plausibel'*). Men zal blij zijn geweest, dat op deze wij- ze dit voor Utrecht toch onplezierig voorval onge- merkt kon worden afgehandeld. Het is onbekend of Ledenberch ook bij de stichting van de nieuwe kapel in 1654 opnieuw werd herbegraven, doordat het zer- kenveld sinds halverwege de vorige eeuw met een houten vloer is bedekt'^). H. J. Ph. G. Kaajan
Binnenweg 25, 2264 ML Leidschendam. * Bijzondere dank ben ik verschuldigd aan mej. J.
Roelevink, die een eerdere versie van dit artikel van kritisch commentaar voorzag. Lijst van gebruikte afkortingen:
RAZH Rijksarchief in Zuid-Holland.
RGP152 Resolutiën der Staten Generaal. Nieuwe reeks
1610-1670, dl. III, 161 -1618. Grote Serie 152.
Bewerkt door J. G. Smit, 's-Gravenhage 1975.
RGP 176 Ibidem, dl. IV, 1619-1620. Grote Serie 176. Be werkt door J. G. Smit m.m.v. J. Roelevink, 's-
Gravenhage 1981.
Noten
1. RGP 176, p. 22 en p. 34 (d.d. 23 januari, 4 februari
1619). 2. J. den Tex, Oldenbarnevelt, dl. III, Bestand,
1609-1619, Haarlem, 1966, pp. 488-531. Zie ook: J. G. Smit, Prins Maurits en de goede zaak. Brieven van Maurits uit de jaren 1617-1619, in: Nederlandse Histori- sche Bronnen, 's-Gravenhage 1979, pp. 43-174. 3. O. J. de Jong, Nederlandse kerkgeschiedenis, Nijkerk
1979 (2e herziene en uitgebreide druk), pp. 182-196. 4. Naast deze verdachten werd er ook vonnis gewezen te-
gen de voortvluchtige Johan de Haen, pensionaris van Haarlem, de remonstrantse predikant Johannes Uyten- bogaert en Daniel Tresel, eerste klerk van de Staten- Generaal. Zie: RGP 176, p. 137 Id.d. 24 mei 1619). 5. RGP 176, pp. 48-49 (d.d. 20 februari 1619). Een origi-
nele commissiebrief van één der gedelegeerde rechters bevindt zich thans in: RAZH, Collectie Hollandse archi- valia uit de voormalige Collectie Oldenbarneveltiana, inv.nr. 7. Zie voor korte biografische schetsen van de gedelegeerde rechters: J. den Tex, Oldenbarnevelt, dl. IV. Documentatie, Haarlem 1970, pp. 314-326. 6. W. Graadt van Roggen, Adolph de Wael, heer van
Moersbergen, in: Jaarboekje Oud-Utrecht 1951, pp. 63-100 met name pp. 94-98. RGP 176, pp. 132-134 (d.d. 22, 23 mei 1619). 7. Ibidem, p. 93.
8. F. van Vervou, Enige aenteekeningen van 't gepasseer-
de in de vergadering van de Staten-Generaal anno 1616, 1617, 1618, 1619, 7620 (uitgegeven door het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde), Leeuwarden 1874, p. 214. 9. RGP 176, pp. 148-150 (d.d. 4, 6 en 7 juni 1619).
10. J. den Tex, De Staten in Oldenbarnevelts tijd, in: Van Standen tot Staten. 600 jaar Staten van Utrecht
(Stichts Historische Reeks dl. 1), Utrecht 1975, pp. 57-66 met name pp. 64-66. |
|||||||
11. D. A. Felix, Het oproer te Utrecht in 1610, Utrecht
1919. Fruin wees erop dat Ledenberch zelf in latere ver- sies van Emanuel van Meteren deze gebeurtenissen ten eigen voordele heeft herschreven. Zie: R. Fruin, De Historiën van Emanuel van Meteren, in: R. Fruin's Ver- spreide Geschriften (red. P. J. Blok, P. L. Muller, S. Mul- ler Fz.l, dl. VII, 's-Gravenhage 1903, pp. 383-410 met name pp. 384-386. 12. Bijv.: J. Wagenaar, Vaderlandsche Historiën, dl. X, p,
289. 13. Hogerbeets verzoek om tijdens zijn voorarrest door een
zoon te worden gezelschap gehouden werd eveneens gehonoreerd. Zie: RGP 176, p. 148 (d.d. 6 juni 1619). 14. RGP 152, pp. 507, 508 (d.d. 29 en 30 september
1618). 1 5. Uytenbogaert, Kerckeliicke Historie. . . voornamentlick
in dese Geünieerde Provinciën, dl. IV, Rotterdam 1647, p. 1006 vermeldde de tekst van deze brief voor het eerst. Een vertaling hiervan is te vinden in: A. J. van de Aa, Biografisch Woordenboek der Nederlanden (voort- gezet door K. J. R. van Harderwijk en G. D. J, Schotel), dl. 8, Haarlem 1869, p. 72, welke aan Wagenaar, dl. X, p. 29. is ontleend. H. Gerlach, Het proces tegen Olden- barnevelt en de ,,Maximen in den Staet", Haarlem 1965, p. 1 59 noot 38 neemt de door Uyttenbogaert en later door J. Trigland, Kerckelijcke Historiën, Leiden 1650, p. 1002 vermelde geschiedenis over de brief ook voor betrouwbaar aan. 16. RGP 152, p. 509 (d.d. 30 september 1618).
17. Deze gegevens zijn te vinden in de schetsen over Leden-
berch. Zie: Van der Aa, o.c, p. 71-73 met name p. 72. Nieuw Nederlandschen Biografisch Woordenboek (red. P. C. Molhuysen, P. J. Blok en P. L. Muller Fz.), dl. 6, Lei- den 1924, kol. 905-908 met name p. 907. 18. Zie noot 9.
19. Zie voor de tekst van de veroordeling: G. Baudartius,
Memorije ofte cort verhael. . . tot in het jaar 1624, Arn- hem 1624, p. 63-66. H. C. Regge, De confiscatie der goederen van Gilles van Ledenberch, in: Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, dl. XXV (1 904), pp. 322-364, waarbij op de pp. 322-333 een korte biografische schets van Ledenberch is te vin- den. Zie uitgebreid over de afwikkeling: W. Iterson, Ge- schiedenis der confiscaties in Nederland, Utrecht 1957, pp. 595-613. 20. H. G. Jelgersma, Galgebergen en galgevelden in midden
en west-Nederland, Zutphen 1978, p. 59-60. 21. Woordenboek der Nederlandsche Taal, dl. 6 (bewerkt
door A. Beets en J. A. N. Knuttel), 's-Gravenhage- Leiden, kol. 1114 deelt mee, dat het gewoonte was om zelfmoordenaars op een horde, een plat vlechtwerk van ongelijke grootte, naar het galgeveld te vervoeren. 22. K. Stallaert, Glossarium van verouderde rechtstermen,
kunstwoorden en andere uitdrukkingen, dl. I, Leiden 1890, p. 441 deelt mee, dat het in verschillende landen gewoonte was om mensen, die vals geld kochten of uit- gaven aan een halve galg te hangen. Het is onduidelijk waarom dit dan bij Ledenberch gebeurde, daar hij zich hier niet aan schuldig had gemaakt. 23. J. den Tex, Van Standen tot Staten, pp. 51-89 geeft
met name op de pp. 51-89 een goed overzicht van Le- denberchs rol in de politieke ontwikkelingen, zoals hier- voor geschetst. 24. RGP 152, p. 529 (d.d. 22 oktober 1618) en RGP 176,
p. 129 (d.d. 17 mei 1619). 25. RGP 7 76, p. 148 (d.d. 6 juni 1619).
26. De ambachtsheerlijkheid van Voorburg was op 26 sep-
tember 1615 door Maria de Melun, echtgenote van La- moraal, prins van Ligne, aan de stad Delft verkocht. Zie: |
|||||||
28
|
|||||||
het 18e-eeuwse Holland, in: Holland, regionaal-
historisch tijdschrift, 19 (1987), pp. 129-161 met name p. 154 en de kaart op pp. 160-161. A. Th. van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt, Assen 1974, pp. 336-337. Met dank aan mej. R. Roelevink, die mij op dit argument
attendeerde. J. D. M. Bardet, Kastelenboek provincie Utrecht, Bus-
sum 1975 (56 dr.), p. 349. Uit RAZH, Archief van Johan van Oldenbarnevelt, 1586-1619, inv.nr. 3506 blijkt, dat in 1616 opnieuw werd gepoogd om de voorlopige koop- contracten van de heerlijkheid Zuilen en Westbroek van 1602 en 1610 met Jacques de Cocquier alsnog ten uit- voer te brengen. J. Kok, Vaderlandsch Woordenboek, dl. XXII, Amster-
dam 1790, pp. 32-36 met name p. 36. Deze schrijft overigens niests over de grafschennis zelf. Vriendelijke mededeling van F. Schoonheim, auteur van: De Hervormde kerk van Oud-Zuilen in: Jaarboek Oud- Utrecht 1977, pp. 71-84, welk artikel later ook als af- zonderlijke brochure is uitgegeven. |
||||||||||||||||||||||||||
G. Gorris, H. Hardenberg, N. J. Pabon m.m.v. D. van der
Meide, Dorp aan de Vliet, Scheveningen 1948, p. 35. 27. RCP 176, p. 149 noot 935 a. Minuut-missive in: Alge-
meen Rijksarchief, Archief van de Staten-Generaal, inv. 31. nr. 4934 d.d. 7 juni 1619. Het origineel is verloren ge- gaan, terwijl er in geen van de archieven te Delft melding van deze missives wordt gedaan noch iets over dienten- 32. gevolge ondernomen acties was te vinden. (Met dank aan de heer B. van der Wulp van het GA Delft.) 33. |
||||||||||||||||||||||||||
28.
|
RAZH, Archief van het Hof van Holland, Zeeland en
|
|||||||||||||||||||||||||
West-Friesland, inv.nr. 377 d.d. 7 juni 1619.
|
||||||||||||||||||||||||||
29.
|
Van Vliet was schout van 1601-1632. Zie: Gorris e.a.,
|
|||||||||||||||||||||||||
p. 286. Sinds 1616, het jaar waarin Voorburg in bezit
van Delft kwam, pachtte hij dit ambt voor 30 gulden per jaar, aldus uit de serie Maanboeken bij het GA Delft bleek (met dank aan de heer B. van der Wulp). 34. In 1607 was deze schout met de secretaris en bode in
een proces met de baljuw van Rijnland verwikkeld en in 1612 moest hij zich met de secretaris en schepenen op- 35. nieuw voorde baljuw verantwoorden. Zie: Gorris e.a., p. 45. 30. Gorris e.a., p. 33. F. Egmond, De hoge jurisdicties van
|
||||||||||||||||||||||||||
INGEZONDEN
|
||||||||||||||||||||||||||
Op het onlangs verschenen artikel over de Utrechtse
volkskundige Hermina Grolman (Maandblad Oud- Utrecht 62(1989)110-115) zijn enkele kleine adden- da te melden. De lijst van haar publikaties kan aange- vuld worden met het volgende artikel: ,,Hoe de cen- trale systematische catalogus aan het Volkenkundig Instituut te Utrecht tot stand kwam", in: Opstellen bij zijn afscheid van de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht op 31 mei 1940 aangeboden aan G. A. Evers (Utrecht, 1940) 116-122. Verder bevindt zich in het archief van de Universiteitsbibliotheek (nr. 163, sub 20466) een brief van Kohlbrugge aan cura- toren van 1 5 maart 1920 waaruit blijkt dat mej. Grol- man niet pas in 1922 maar al vóór 1920 in dienst is getreden van de universiteit. Eerst ontving zij het sa- laris ,,van den niet meer bestaanden amanuensis voor |
||||||||||||||||||||||||||
de operatieve chirurgie". Kohlbrugge poogde nu een
bescheiden salarisverhoging voor haar te bewerkstel- ligen door een benoeming tot tweede amanuensis voor te stellen. Dr. J. J. de Wolf (Vakgroep Culturele Antropologie) deelde mij mee dat de Centrale Volken- kundige Catalogus, bijgehouden tot ca. 1970, voor het vinden van oudere literatuur een nog tot op heden geraadpleegd bibliografisch apparaat is. De catalogus bevindt zich in Transitorium II. Hij vestigde er voorts de aandacht op dat ook de hoogleraar H. Th. Fischer er over heeft geschreven: ,,Das Ethnologische Insti- tut zu Utrecht, Ein Institut ohne Museum und fast oh- ne Bücher" (Ethnologischer Anzeiger, III, Heft 2 (1933) 101-102). |
||||||||||||||||||||||||||
A. D. A. Monna
|
||||||||||||||||||||||||||
UB, Utrecht
|
||||||||||||||||||||||||||
EEN LUIKLOK VAN ODIJK NAAR ZEIST
|
||||||||||||||||||||||||||
De klok op de zolderverdieping van het Zeister Slot,
die als congreszaal is ingericht, is afkomstig uit het Romaanse dorpskerkje van Odijk. De klok draagt het volgende opschrift: ,,Anno Domini 1505. Sanctus Heribertus heischen
ich. Gregorius van Trier gois mich. Dit gegeven is bekend uit de moderne literatuurM. Ik wil hier stilstaan bij de aankoop van de klok in 1 593 en het ophangen in de toren van de Romaanse dorps- kerk te Zeist in 1616. Uit het visitatierapport^) betreffende de kerken ten
plattelande in het Sticht van 1 593 blijkt dat de inwo- ners van Zeis een luiklok gekocht hebben maar dat de |
financiering niet rond is. De visitatiecommissie^) ver-
zoekt de Staten van Utrecht zelfs de inwoners van De Bilt mee te laten betalen aan de reparatie van de kerk aan de Dorpsstraat te Zeist. Kenneliik is de pro- testantse gemeente te Zeist onvoldoende draag- krachtig: ,,insonderheyt in 't betalen van de clocke, die se gecocht hebben." Predikant te Zeist is dan Cor- nelis Anthonisz. van Hoornhove (Hornhovius)*), die in 1 599 in opdracht van de Staten van Utrecht de eerste kaart van de provincie Utrecht zou vervaardigen. Heeft hij wellicht zelf deze suggestie aan de visitatie- commissie gedaan? Hij woonde immers te Utrecht en had als administrateur van de St. Laurensabdij te |
|||||||||||||||||||||||||
29
|
||||||||||||||||||||||||||
Oostbroek relaties met de Staten van Utrecht.
In 1606') klaagt zijn opvolger Ds. Adolphus Spizerus over het feit ,,datter geen clock en is"*) en over de concurrentie van een R.K. priester uit Wijk bij Duurstede, die tot in Zeist pastoraal actief is. Pas tien jaar later stuiten we in de bronnen weer op de luiklok uit Odijk, die inmiddels nog niet betaald blijkt te zijn. Blijkens een uittreksel uit de rekening van de rent- meester van het Vrouwenklooster van Oostbroek') moesten de grondeigenaren in het kerspel Zeist over elke morgen land zes stuivers en veertien penningen bijdragen in de kosten van de klok, hetgeen het Vrou- wenklooster op 24 februari 1616 kwam te staan op 1 1 7 gid. inclusief voor het ophangen van de klok in de toren, aangezien het voormalige klooster op dat mo- ment 342 morgen lands in het kerspel Zeist bezat. De betaling geschiedde in handen van de schout van Zeist, Ghijsbert Adriaensz. In de verantwoording van de post heet het: ,,de nieuwe clock, hangende tot Zeyst"'). Na 23 jaar hing dan uiteindelijk de luiklok uit Odijk in
de kerktoren in Zeist. De nieuwe hoge ambachtsheer van Zeist in 1677, Willem Adriaan van Nassau-Odijk, heeft hem daaruit laten halen om deze luiklok in de to- ren van zijn nieuw gebouwde Zeister Slot (1677-1686) op te hangen. En daar hangt hij na meer dan 300 jaar nog! 3703 AD Zeist Mr Dr V. A. M. van der Burg
Griffensteijnselaan 77
|
|||||||||||
Noten:
1. J. E. A. L. Struick, ,,Een vorstelijk stuk goet". Een verge-
ten diplomaat, Willem Adriaan, graaf van Nassau-Odijk, heer van Zeist en Driebergen en zijn landhuis. Jaarboekje Oud Utrecht 1969, biz. 150: Irmin Visser, Het Slot te Zeist, De Bataafsche Leeuw, Amsterdam/Dieren 'IdSS, bIz. 143. Beide auteurs noemen ten onrecht het jaar 1 500 i.p.v. 1 505: Gerrit Vermeer, De Sint-Heribert of het witte Kerkje te Odijk, De Walburg Pers, Zutphen 1987, bIz. 39-40. 2. Ph. J. C. G. van Hinsbergen e.a., Bronnen voor de Ge-
schiedenis van Zeist, Deel II, Assen 1967, bIz. 193. 3. C Dekker, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen,
Stichtse Historische Reeks 9, Zutphen 1983, bIz. 319-320. 4. V. A. M. van der Burg, Cornelis Anthonisz. van Hoornhove
(Hornhovius), pastoor en predikant te Zeist alsmede kar- tograafin 1599, Maandblad Oud-Utrecht (611 1988, bIz. 42-43. 5. J. Ph. De Monté Verloren e.a.. Bronnen voorde Geschie-
denis van Zeist, Deel III, Assen 1980, bIz. 47 (verder te ci- teren als Bronnen III). 6. L. Visser, Het dorp Zeist, Zeist 1980, bIz. 10 meent dat
met het gegeven uit 1606 niet op een luiklok maar op een uurwerk gedoeld wordt dat in ieder geval blijkens de af- beelding van H. Saftleven uit 1 651 van het middeleeuwse kerkhofpoortje met de toren gezien vanuit het zuidoosten op de toren te Zeist aangebracht was. 7. Bronnen III, bIz. 91.
8. H. J. van Eekeren, De Oude Kerk te Zeist, Deel 2, Van de
Poll-Stichting, Zeist 1975, bIz. 135 136 vermeldt deze gegevens niet en maakt ook geen gewag van de herkomst van de luiklok uit Odijk. |
|||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
|||||||||||
H. M. J. Muteren Ben J. Nichting, Opkomst en onder-
gang van een parochie. Geschiedenis van de Onze Lieve Vrouw van Goede Raad te Utrecht 1918-1990. Utrecht, Parochie O.L. V. van Goede Raad, 1989. Met drie bijlagen en foto's. ISBN 90 90003218 5. Prijs f 12,50. Verkrijgbaar bij de schrijver: Mgr. v. d. Weteringstr.
11B, tel. 33 19 81, en bij Boekhandel Broese-Kemink a.d. Stadhuisbrug. Op zondag 31 december 1989 werd de parochiekerk
van O.L. Vrouw van Goede Raad, gelegen langs het H. J. Schimmelplein in Utrecht-West, gesloten en de parochie als zodanig opgeheven. De pastoor, de historicus en oud-leraardrs. H. M. J. Müter, heeft zijn laatste dienstjaar onder meer besteed aan het vast- leggen van de geschiedenis van zijn parochie. Het re- gionale dagblad besprak het boekje inmiddels, maar meer aandacht ging uit naar het ernaast afgedrukte interview met de auteur. Deze deed daarin enkele for- se uitspraken met betrekking tot het kerkelijk verle- den, de katholieke sexuele moraal en de positie van de vrouw in de kerk. De koppenmaker had er boven gezet: ,,lk heb persoonlijk de doodzonde in m'n paro- chie afgeschaft" (U/V 12.XII. 1989). De dag na de pu- |
|||||||||||
blicatie van het vraaggesprek belde de redactie naar
het aartsbisdom om te vernemen welke maatregelen de kerkelijke autoriteiten tegen de geïnterviewde dachten te nemen. Aan de Maliebaan bleek niemand aan zoiets te hebben gedacht, waarna het relletje uit- geperst leek. De priesterraad van het bisdom blies het vuurtje nog even aan, zodat de bisschop weigerde of- ficieel het eerste exemplaar van de parochie- geschiedenis in ontvangst te nemen. Hij schreef de auteur een persoonlijk briefje met de mededeling dat deze in zijn ambtsgebied de doodzonde dan mocht hebben afgeschaft, maar dat hij er nu zélf een bedre- ven had, en wel een van ergernis. Waarna hij hem nog vele jaren toewenste om het goed te maken. Meer dan 'n paar ingezonden stukken van veront- ruste zielen zat er voor het Utrechtse journaille niet in. Nu het boekje zelf. De recensent wiens initialen onder dit stukje staan, heeft de auteur als leraar geschiede- nis gehad. Hij is dus ongeveer de laatste die een ob- jectief oordeel kan uitspreken. Daar komt bij dat hij ook nog de lagere school heeft doorlopen op de Tho- mas a Villa Nova, ver vóór Müters tijd, zodat ,,de kwestie B. te U." hem niet onbekend was. Op p. 39-44 wordt deze affaire, een welhaast klas- siek conflict tussen de fraters en een parochie- |
|||||||||||
30
|
|||||||||||
Kerk O.L. Vrouwe van Goede
Raad en Schimmelplein in de jaren vijftig. |
|||||||||||
124-130) en nu is er dit boekje met een drietal bijdra-
gen over de ramen zelf. Th. Haakma Wagenaar beschreef vlak voor zijn over-
lijden (1 986) de achtergrond van de totstandkoming. Zijn conclusie luidt onder meer: ,,de gotische Dom vraagt om wat meer kleur in de beglazing. Wellicht wordt daarvoor nog eens opnieuw een nationaal co- mité opgericht". Het leeuwedeel van het boekje gaat zitten in een achtergrondverhaal van genoemde dr. F. G. M. Broeyer over de rol die de ethische theoloog A. M. Brouwer heeft gespeeld bij de totstandkoming van de ramen. Roland Holst heeft zijn adviezen verre- gaand ingewilligd. Of de Bijbelgeleerden met de tel- kens uit negen punten bestaande karakteristiek van de vier evangelisten nu nog meegaan durf ik niet te zeggen. Brouwer gaat wel heel ver in die omschrijvingen.
Zelfs waagt hij het het viertal thuis te brengen in de vier klassieke temperamenten: Mattheüs is de fleg- maticus, Marcus de sanguinicus, Lukas de cholericus en Johannes de mysticus. Dat de kunstwerken er bij de conservatieve Domkerk-
gemeente niet zomaar ingingen, spreekt vanzelf. ,,De gemeenteleden vinden het al erg genoeg, dat er zo- veel in den Dom is, dat aan de Roomsche kerk herin- nert", klaagt een notabele. Er is een barmhartige in- stantie die verhindert dat deze gemeenteleden van- daag de dag nog eens ,,in den Dom" kunnen rondkij- ken; ze zouden er van hun geloof vallen bij de aanblik van al datgene waarvoor de godzalige vaderen goed en bloed hebben veil gehad om het eruit te krijgen. Uit heel de discussie over de ramen, en ook nog in dit artikel, blijkt een zekere onwennigheid in protestant- se kring om over iconografische kwesties te spreken en te schrijven. De beeldenstormen en de witkwast zijn de nieuwe bezitters van de Dom niet in de koude kleren gaan zitten. Broeyer heeft er een alleraardigst, vooral theologisch georiënteerd artikel over op papier gezet. Tenslotte is nog de toelichting opgenomen die Roland Holst zelf over het oud-testamentische raam heeft geschreven. Daarin betuigt hij dank aan A. M. Brouwer voor diens
bijdrage aan ,,'t iconografisch en theologisch deel" van zijn werk. V. S.
|
|||||||||||
school, uit de doeken gedaan. Laat ik maar gewoon
zeggen dat ik me met het boekje van Müter net zo min verveeld heb als dertig jaar geleden onder zijn lessen. De eigen kerkelijke opvattingen van de schrijver wor- den zowel im- als expliciet zeer duidelijk. Ook sociaal geeft hij nu en dan een fascinerend inkijk- je. Met name het streven van pastoor F. M. J. van Leeuwen (1938-1951) biedt hier aanknopingspun- ten. Overigens is deze ,,onvermoeibare werker" niet achter zijn bureau gestorven, maar in een ziekenhuis- bed (p. 47). Het lijkt mij dat de rol van de kapelaans wat onderbe-
licht is gebleven. Met uitzondering van M. Doesburg, die later een stem zou hebben in de deconfessionali- sering van het NKV, komen ze nauwelijks aan bod. Een goed idee was de integrale opname van twee pa- rochiegidsen, een uit 1940 en een uit 1 983. De ver- schillen tussen beide edities spreken boekdelen. Ben J. Nichting verzorgde een uitvoerige en precieze beschrijving van kerk en interieur. W. H. J. Dekker schreef over de orgels. Er zijn acht prachtige kleuren- foto's opgenomen. Het boekje aanschaffen en lezen is de Goede Raad die wordt gegeven door v. S. |
|||||||||||
T. Haakma Wagenaar, F. G. M. Broeyer, R. N. Roland
Holst', De gebrandschilderde ramen in de Dom. Utrecht, Citypastoraat Domkerk, 1988. 46 biz., prijs f 7,50. Verkrijgbaar in het winkeltje van de Dom- kerk. Om eerlijk te zijn: de ramen in het noorder- en zuider-
transept van de Domkerk vind ik wel imposant maar niet mooi. Ik denk dat de schoonheidsopvattingen van de jaren dertig daaraan debet zijn. Ze gaan uit van een monumentaliteit en een pretentie die gedateerd zijn. Namen als die van Jan Toorop (hij komt ook in dit boekje voor). Jozef Cantré en Leendert Bolle, in die tijd van grote bekendheid, zeggen ons niets meer. Dat neemt niet weg dat over de indrukwekkende Domra- men van R. N. Roland Holst (1868-1938), die ze als zijn levenswerk beschouwde, veel interessants te vertellen is. Dr. Frits Broeyer deed in ons Maandblad verslag van de schenking ervan (nov. 1989, |
|||||||||||
31
|
|||||||||||
Gerard Siebert en Jurjen Zeilstra, 80 jaar Stadszen-
ding te Utrecht. Kampen, J. H. Kok, 1989. 108 biz. ISBN 90 242 49 41 4. Prijs f 17.50. De verschijnselen secularisatie en kerkverlating zijn
niet iets van de laatste vijfentwintig jaar. Aan het be- gin van deze eeuw ontdekte de predikant E. B. Couvée al dat de massa van de kerk begon te vervreemden. Om die ontwikkeling te keren werd op 1 juli 1909 in Utrecht de vereniging ,,Stadszending" opgericht. Een trefcentrum en huiskamer vond men in de door de r.k. Willibrord-parochie ontruimde kerk aan de Heren- straat, een gebouw dat omgedoopt werd tot ,,Silo". De man die in de bewogen geschiedenis van de Stadszending naast en na Couvée de belangrijkste rol heeft gespeeld was ds. A. Pronkers, tot aan zijn eme- ritaat in 1975 een bekende verschijning in Utrecht. De historicus en theoloog Zeilstra doet in een viertal hoofdstukjes verslag van de ontwikkelingen tot aan dat jaar. In dat verhaal staan nog meer bekende na- men, waaronder die van de evangelist F. Alarm, ook wel ,,broeder" en zelfs ,,vader" A. genoemd. Hij leidde de stadszending op de post Hoograven, toen gemeente Jutfaas, maar kerkelijk Hervormde Gemeente van Utrecht. Over deze kleurrijke figuur zou veel meer te vertellen zijn, net als over het werk in de ziekenhuizen, onder de woonwagenbewoners, de koetsiers en de gravers van het Amsterdam- Rijnkanaal. Maar met zulke informatie is de schrijver spaarzaam. De rode draad in de geschiedenis is bij hem de dikwijls moeizame relatie Stadszending- Hervormde kerk. Gerard Siebert, op dit ogenblik part-time predikant
van de Stadszending, beschrijft de nieuwe oriëntatie van het werk na 1975. Je kunt hier gerust van een fundamentele koerswijziging spreken. Na een periode waarin de kerk zich profileert tegenover de wereld |
(Couvée) en vervolgens een waarin de kerk meer
,,werelds" wordt (Dronkers), is men vanaf 1975 de nadruk gaan leggen op de dienstbaarheid van de kerk, een dienstbaaheid die ook een sociaal en maatschap- pelijk karakter heeft. Zo wordt de oude tegenstelling kerk-wereld betrekkelijk. Een oud steunpunt in de Roobolstraat wordt nieuw leven ingeblazen, en niet alleen meer door de Hervormde kerk maar in oecume- nische samenwerking. Beide auteurs presenteren een interessant stukje
kerkgeschiedenis, waarin in de Utrechtse setting een veel bredere ontwikkeling in kerk en samenleving wordt weerspiegeld. De onzekerheden en de vragen die Siebert aan het
slot formuleert horen daar ook nog bij, al is dat geen geschiedenis meer maar het zoeken van een toe- komstperspectief. V. S.
|
|||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
63e jaargang nr. 3 - maarl 1990
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. (030) 73 66 11 Penningmeester:
J. W. Lemaier, Emmalaan 14
3581 HT Utrecht, girorekening 575520
Contributie: / 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; Gb+ f 41,-.
Ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Sophialaan 1, 3542 AR Utrecht
tel. (03465) 7 09 40 (privé)
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang
Hanzestraat 56 3522 EB Utrecht tel. (030) 87 01 10 |
||||||||||||||||
AGENDA
|
||||||||||||||||
UÏJ
|
||||||||||||||||
Op zaterdag 28 april a.s. organiseert de activi-
teitencommissie een excursie naar enkele re- gentenkamers in Utrecht. Tijdens deze excur- sie zal onder andere een bezoek worden ge- bracht aan de Oude R.K. Aalmoezenierska- mer. In verband met de beperkte oppervlakte van
deze kamers, kunnen er niet meer dan 25 per- sonen aan deze excursie deelnemen. Het ver- dient daarom aanbeveling u tijdig aan te mel- den, in ieder geval voor 25 april a.s. Bij het ter perse gaan van dit maandblad was nog niet bekend of op 28 april twee of drie ka- mers bezocht zullen worden. Voor nadere inlichtingen en voor aanmelding kunt u contact opnemen met dhr. F. Vogel- zang, tel. 030-87 01 10. |
||||||||||||||||
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||||||
32
|
||||||||||||||||
DE UTRECHTSE SCHILDER HERMAN SAFTLEVEN EN
„AN EXTENSIVE RHINEL^ND VIEW..." UIT 1669 |
||||||||
De aanleiding tot het schrijven van dit artikel is van
tweeërlei aard. Een tijdje geleden ontving ik het ver- zoek om ter gelegenheid van het afscheid van dr. Rü- diger Klessmann als directeur van het Herzog Anton Ulrich-Museum te Braunschweig een bijdrage te leve- ren. ,,Wir denken unserseits", aldus de uitnodiging, ,,an kleine wissenschaftliche oder künstlerische Bei- trage, an Freundschaft-, Erinnerungs- und Dankgrüs- se jeder Art und Form". Het Centraal Museum te Utrecht heeft in de afgelo-
pen jaren zeer intensief samengewerkt met het Her- zog Anton Ulrich-Museum te Braunschweig. Dat was onder meer het geval met de tentoonstelling ,,Nieuw licht op de Gouden Eeuw". Zonder de energieke en inspirerende inzet van dr. Rüdiger Klessmann zou die internationaal zeer hoog aangeslagen expositie nooit het niveau hebben gehaald die de tentoonstelling uit- eindelijk heeft bereikt. Als hommage aan de pur-sang museumman Klessmann voldoe ik dan ook zeer gaar- ne aan het verzoek dat ik vanuit Braunschweig ont- ving. Ongeveer gelijktijdig met de vriendelijke invitatie uit
Braunschweig kreeg ik van de Londense kunsthandel Rafael Valls de catalogus Recent acquisitions 1989, waarin onder meer een schilderij van de Utrechtse kunstenaar Herman Saftleven voorkomt lafb. 1). In die catalogus heet Saftlevens schilderij, dat gesig- neerd is en het jaartal 1669 draagt, ,,An Extensive Rhineland View with Country Folk in Boats moored by Fortified Buildings". Een grondiger analyse van de voorstelling van dit schildderij leidt, zoals we zullen zien, tot een verrassende voorstelling, waardoor de titel concreter gesteld kan worden. Mijn keuze voor een bijdrage over Herman Saftleven heeft niet uitsluitend te maken met het verschijnen van de genoemde catalogus van kunsthandel Valls. Dr. Rijdiger Klessmann heeft een uitgesproken inte- resse voor Nederlandse 1 7de-eeuwse schilderkunst. Zijn grote belangstelling en eruditie op dit gebied heeft hij jarenlang kunnen botvieren in het Herzog An- ton Ulrich-Museum, waar een keur-collectie van Ne- derlandse meesters uit de Gouden Eeuw bijeen is ge- bracht. In die verzameling ontbreekt het werk van Herman Saftleven niet. Het Braunschweigs museum heeft behalve twee fraaie schilderijen van SaftlevenM ook een aantal representatieve tekeningen. Herman Saftleven
Herman Saftleven, ook wel Zachtleven geheten,
werd in 1609 te Rotterdam geboren als telg van een familie die meerdere kunstenaars telde. Zijn vader, eveneens Herman genaamd, evenals zijn oudere broer Cornelis en zijn jongere broer Abraham schilder- den ook. Van zijn dochter Sara is bekend dat ze tekende^). Kort voor zijn huwelijk, dat op 15 mei |
1633 in de Utrechtse Dom werd voltrokken, moet
Saftleven zijn geboorteplaats verlaten hebben om zich in Utrecht te vestigen. Saftleven ging met zijn vrouw, Anna van Vliet, in een
huis ,,over St-Pieters Kerckhoff" wonen, mogelijk het huidige pand Achter St. Pieter 13 of 1 5. Vóór zijn huwelijk woonde hij in de Korte Jansstraat. Later, in 1639, kocht hij van Godart van Reede ,,een huis steende voor St. Pieter aan de suytsyde der strate" het tegenwoordige huis Achter St. Pieter 7^). Het echtpaar Saftleven bleef daar tot hun beider dood wonen. Blijkens een willig decreet van 4 maart 1669 bezat Saftleven ook nog aan de westzijde van de Eer- ste Baansteeg (aan de zuidoost zijde van de Malie- baan) een ,,hof" met enkele huisjes''). Toen Saftleven zich in 1632 of 1633 in Utrecht vestigde zal hij daar zonder twijfel direct als kunste- naar aan de slag zijn gegaan. Het was een normale gang van zaken dat iemand, die zich in een stad vestigde en daar een ambacht of nering ging uitoefe- nen, het burgerschap van die plaats verwierf. Voor Saftleven duurde het nog vele jaren voor hij inge- schreven werd in het Utrechtse Burgerboek. Dat ge- beurde op 5 maart 1659, samen met zijn zonen Dirck en Henrick. Het blijft een open vraag waarom Saftle- ven eerst vele jaren na zijn vestiging in Utrecht offi- cieel het burgerschap verwierf. Herman Saftleven stierf op 5 januari 1685 en werd begraven in de Utrechtse Buurkerk. Zijn vrouw en bei- de zonen waren toen reeds overleden; zijn dochters Sara en Levina waren nog in leven^). Voor zover mij bekend was Frans Kipp de eerste die wees op de deplorabele toestand waarin Herman Saftleven bij diens overlijden verkeerde; ,,Na de dood van zijn vrouw zag hij zich genoodzaakt zijn 'hof' bij de Maliebaan te verkopen en na zijn overlijden wor- den ten behoeve van zijn crediteuren huis en boedel bij gerechtelijk decreet geveild"*). Ruim tien jaar vóór zijn dood had Saftleven al een hypotheek op zijn huis genomen wegens een schuld van f 1.000, -'). Ove- rigens was die som meer dan het dubbele van het be- drag dat Saftlevens schoonzoon, Paul Dalbach, na het overlijden van zijn schoonvader betaalde voor de ,,huysraet, meubilen, schilderijen en teeckeningen" die nog aanwezig waren, namelijk f 400,-'). ,,Heel veel kunnen de laatste twee niet meer zijn geweest" merkt Kipp op'). Waardering
Het blijft een open vraag waarom Herman Saftleven
bij zijn overlijden niet meer in goeden doen was. Voor zover dat is na te gaan heeft zijn werk hem geen wind- eieren opgeleverd. Saftlevens schilderijen, maar ook zijn tekeningen, vonden gretig aftrek, terwijl hij ook regelmatig goed betaalde opdrachten kreeg, onder |
|||||||
33
|
||||||||
Afb. 1. Herman Saftleven,
,,An Extensive Rhineland View with Country Folk in Boats moored by Fortified Buildings", 1669. Londen, Kunsthandel Rafael Val is. |
|||||||||
meer van het Utrechtse stadsbestuur^"). Een van de
vele binnen- en buitenlandse verzamelaars die werk van Herman Saftleven in bezit had, was stadhouder Frederik Hendrik van Nassau. Samen met Abraham Bloemaert, Cornelis van Poelenburgh en Dirck van der Lisse leverde Herman Saftleven in 1635 een serie schilderijen die bestemd was voor Frederik Hendriks paleis Honselaersdijk. Het betrof een reeks met voor- stellingen uit de Pastor Fido van Giovanni Battista Guarini. Het stuk van Saftleven werd in een inventaris omschreven als ,,Dorinde en Silvio en Melampo de hont uyt den Pastor Fido van Sactleeve""). In de collectie Van Wyttenhorst - om nog maar een voorbeeld te noemen - bevonden zich minstens acht- tien schilderijen van Herman Saftleven. Dat is bekend dank zij een inventaris die verzamelaar Willem Vin- cent van Wyttenhorst in 1651 samenstelde en tot 1659 bijhield. De inventaris en een aantal schilderijen dat erin wordt vermeld, is bewaard gebleven in kasteel Herdringen in Westfalen. Van de Saftleven- schilderijen zijn er slechts drie bewaard gebleven'^). Uit de Van Wyttenhorst-inventaris valt duidelijk af te leiden dat het werk van Herman Saftleven door de bank genomen tamelijk hoog werd getaxeerd. Zo werd voor een ,,boeren scuer met veel potten en ke- tels ende beelden daer in, seer curieus alles by mael- cander geassorteert op een groot hout paneel", dat in 1651 werd aangekocht, vijftig gulden betaald, ,,dog", zo wordt er aan toegevoegd, men ,,soude daer teegenwoordig wel hondert en vyftig g(ulden)" voor betalen. Voor een ,,boerenkermis", die om- schreven wordt als ,,een groot paneel seer curieus gescildert ende playsant geordineert met veel aardige figuerties" werd bij aankoop in mei 1657 niet minder dan vijfhonderd gulden betaald. Verder vernemen we uit de inventaris van Van Wyt- tenhorst dat Herman Saftleven de figuren schilderde in landschappen ,,van de Hert een scilder tot Haer- lem"^''). Ook met Cornelis Poelenburgh werkte Her- |
|||||||||
man Saftleven samen: een ,,lantscap met een ruintie
up een paneel met beeldekens daer in, seer playsant in de hoogte van Corn. Poelenburch" werd door Saft- leven ,,voort upgemaeckt". Er was nog een kunste- naar met wie Saftleven samenwerkte: Jacob Savery, een neef van Roelant Savery. Bij een ,,callecoentie seer curieus en net uutgebeelt deur Jacques Savery op pampier" verzorgde Herman Saftleven het land- schap. Een ander geval betreft ,,Een vercke meede seer curieus geschildert deur Jacques Savery en van Herman Saftleeven de grondt gemaeckt". Voor zijn aandeel aan dit laatste schilderij ontving Saftleven twaalf gulden, Savery tien. In de inventaris is ook nog sprake van een ,,geytie" en een ,,oliphant", beide ,,curieus geschildert van Jacques Savery ende de gront van Herman Saftleeven". Overigens verdwenen ook schilderijen van Herman Saftleven uit de collectie Van Wyttenhorst. ,,Een wa- terval", die in 1649 werd aangekocht, werd later ,,aen monsieur d'Armilvillers vereert". ,,Een seer curieus hups viercant landscap van Her- man Saftleeven", op 7 juli 1 652 aangekocht werd in 1654 ,,verruylt tegen een stuckie van Andries Both" terwijl een ander ,,seer curieus hups viercant land- scap van Herman Saftleeven de weergay van het bo- venstaende", dat in september 1652 werd aange- kocht, twee jaar later ,,is verruyit tegen een stuckie van R. Savery". Het omgekeerde gebeurde ook: ,,Een heel playsant stuckie van Roelandt Savery met veel aardige beesties, hebbe het selveige verruyit tegen een stuckie van Herman Zaftleeven"; dat vond even- eens in 1 654 plaats. Terloops wordt in de inventaris bij ,,een waterval van
Hercules Zeegers" vermeld dat het schilderij in 1649 werd ,,vereert van Herman Saftleeven". Dit stuk was afkomstig uit bezit van Saftlevens vader'*). Ik ben tamelijk uitvoerig ingegaan op de inventaris
van Van Wyttenhorst omdat het dokument meer in- |
|||||||||
34
|
|||||||||
Herman Saftleven, in het bijzonder Johann Christian
Vollerdt (1708-1769) en Christian Georg Schütz Sr. (1718-1791). Naast het legertje navolgers van Herman Saftleven
duiken ook al vroeg copiisten van diens werk op. Zo wordt in de Inventaris van de nagelaten goederen van ,,z(aliger) EIbrechta van Blanckendael, laest weduwe van Cornelis van Praet, mitsgaders van Mr. Johan Strick in sijn leven advocaat" van 14 april 1673 ver- meld: ,,Twee lantschapjens sijnde copijen na Sachtleven''3)".|n de catalogus die te Utrecht werd uitgegeven naar aanleiding van de boedelveiling van de ,,overledene WelEd. Gestrenge Heer Jacob Carel Martens, regeerend Burgemeester, Raad in de Vroed- schap dezer stad etc" op 9 april 1 759 komen onder nummer 19 eveneens ,,Twee Rhijngesichten zijnde een paar, als van H. Saftleven" voor. En zo zijn er, ze- ker in de 18de eeuw, meer voorbeelden te geven van copieën naar schilderijen van Herman Saftleven^"). Afgezien van zijn artistieke capaciteiten moet Her- man Saftleven ook bestuurlijke kwaliteiten gehad hebben. In 1655, 1656 en 1665 was hij overman van het St. Lucasgilde en in 1 657, 1 658, 1666 en 1667 deken van dat gilde^^). Een saillant detail waaruit naar voren komt dat de fa-
milie Saftleven in Utrecht bekendheid genoot blijkt uit de Dagelijksche Aanteekeningen die Mr. Everard Booth, ,,Raad-Ordinaris in den Hove Provintiaal van Utrecht en Oud-Raad ter Admiraliteyt", in 1672 en 1673 ,,gedurende het verblijf der Franschen te Utrecht", bijhield^^). Booth vermeldt in zijn dagboek op 20 oktober 1 672 dat de zoon van Saftleven ,,om eenige moeyten die hij met de Fransche soude heb- ben gehad" op bevel van Stoupa, gouverneur der Fransen, op zeer gewelddadige wijze gevangen was gezet in een kelder ,,daer water in is van een leek se- creet". De volgende dag werd Saftlevens dochter ontboden bij Stoupa, van wie ze te horen kreeg dat haar broer terstond zou worden vrijgelaten op voor- waarde dat ,,sij haer wilde laten gebruyken" door |
|||||||||
formatie biedt dan een droge opsomming van schilde-
rijen en taxatiewaarden. Boeiend is zeer zeker dat we concrete gegevens krijgen over samenwerking van Herman Saftleven met andere, meestal Utrechtse kunstenaars. Die werkzaamheden hebben niet alleen betreking op het (bij)schilderen van bijvoorbeeld een landschap, maar ook op voorbereidende bezigheden zoals het aanbrengen van de ,,grondt". Behalve Saftlevens artistieke kwaliteiten werden ook zijn technische vaardigheden duidelijk gewaardeerd. Men zou dan ook verwachten dat hij een groot aantal leerlingen heeft opgeleid. De kunstenaarsbiograaf Ar- nold Houbraken laat inderdaad de indruk na dat Saft- leven meerdere ,.discipelen" had'^), maar veel meer dan twee zijn er met een hoge graad van zekerheid niet te noemen. De eerste was Willem van Bemmel (1630-1708), die behalve door Houbraken") ook door Joachim von Sandrart'*) wordt vermeld. De tweede leerling van Saftleven was Jan van Bun- nick (1654?-1 727), aan wie Houbraken ook lovende woorden besteedt"). Overigens mogen we wel aan- nemen dat ook Saftlevens dochter Sara in de leer was bij haar vader. Van Bemmel en Van Bunnick hebben een eigen stijl
van schilderen ontwikkeld, zodat er op dat punt geen sprake is van navolging van hun leermeester Saftle- ven. Navolgers waren er overigens wel. De belang- rijkste is Jan Griffier (1645, 1652, of 1656-1718), die juist bekend is geworden door zijn Rijnlandschap- pen in de trant van Saftleven. Toen Griffier in Enge- land verbleef werd hij daar de ,,Gentleman of Utrecht" genoemd, alhoewel de relatie met Utrecht - behalve die met het oeuvre van Saftleven - verre te zoeken is. Blijkbaar bestond in Engeland wel belangstelling voor
het genre dat Saftleven had gecreëerd. Zo maakte Paul Constantijn La Fargue (1 733?-1 782) voor Engel- se opdrachtgevers wandbeschilderingen in de trant van Herman Saftleven. Behalve de Nederlandse schilder Griffier waren het
vooral Duitsers die zich inspireerden op het werk van |
|||||||||
Afb. 2. Herman Saftleven,
Rijnlandschap met Utrecht- se Domltorenj, 1652. Hamburg, Kunsthalle. |
|||||||||
35
|
|||||||||
kwame Van Hoogstraeten plaatste Houbraken ,,an-
deren die min dan een gemeen verstant bezaten", maar daarentegen ,.groote vernuftelingen te boven streefden". Als voorbeeld van een alles behalve intel- ligente, maar wel bekwame schilder noemt Houbra- ken onze Herman Saftleven, ,,dien geagten Rynstroomschilder" voegt hij daar aan toe. ,,Deze was", aldus Houbraken, ,,zoo onbedreven in de Wee- reldkunde, zoo onnoozel in zyn omgang, en zoo een- voudig in zyn bergrypen buiten de Konst". Wellicht is het begrip naïviteit in deze context een correctere ka- rakterisering dan achterlijkheid. Het lijkt me althans niet erg waarschijnlijk dat het Utrechtse schildersgil- de een halfgare als bestuurder zou hebben aan- gesteld, en dat zelfs gedurende meerdere jaren. En zou men een dergelijk iemand gevraagd hebben voor de regeling van ,,de verkooppinge van de schilderyen toebehoort hebbende Syn Exselentsye Vycontte de Staffoort"? Volgens een akte van 11 oktober 1662^^) trad Herman Saftleven te Utrecht namelijk op als veilingmeester bij de verkoop van een aantal schil- derijen uit de collectie van ,.Vycontte de Staffoort", die niemand minder was dan de beroemde verzame- laar Thomas Howard, graaf van Arundel en Surrey^'). Toch zal in de opmerkingen van Houbraken ongetwij-
feld een kern van waarheid steken, te meer omdat hij het heeft over,,die goede oude Man"''). Zou Herman Saftleven op oudere leeftijd zo ,,onnoozel" zijn ge- worden dat daar de verklaring ligt voor de desolate toestand waarin hij, zoals Kipp^') op scherpzinnige wijze heeft opgemerkt, bij zijn dood verkeerde? Een sluitend bewijs is niet te leveren. Want hoe is het te verklaren dat Saftleven van 1680 - vijf jaar vóór zijn dood; hij was toen eenenzeventig jaar oud - tot 1 684 bij de zeer kunstzinnige Agnes Block op haar land- goed ,,Vijverhof" langs de Vecht nog zeer aktief was met het tekenen van bloemen en planten?^"). Daar- naast bleef hij doorgaan met schilderen; zijn laatst be- kende schilderij dateert uit 1 684^'). Kortom: het blijft een kwestie met meer vragen dan antwoorden. Oeuvre
,,Herman Saftleven", zo begint J. Nieuwstraten een
artikel over deze schilder, ,,werd geboren te Rotter- dam in 1 609 en stierf in 1 685 te Utrecht. Het groot- ste deel van zijn lange leven wijdde hij aan het schilde- ren van de stereotiepe, panorama-achtige rivierland- schappen; verhalend werk met een uitgesproken ar- chaïstische inslag en met een veelheid van miniatuur- achtige detail, die zo vaak de deprimerende kleinheid van visie begeleidt. Omstreeks 1650 verschijnt dit ty- pe vergezicht in Saftlevens werk, als het enigszins te- leurstellend besluit van de merkwaardige ontwikke- ling die hier nader zal worden belicht. Aanvankelijk schilderde hij in een verbazingwekken- de opeenvolging van stijlen, die hem kenmerkt als een uiterst beïnvloedbaar karakter en een geest die meer wendbaarheid dan diepgang bezat"^^. Nieuwstraten legt ook verantwoording af waarom hij uiteindelijk vijfendertig pagina's wijdt aan een kunstenaar waar hij nauwelijks een goed woord voor |
|||||||
Afb. 3. Pieter des Ruelles, Het St. Agnietenklooster
te Utrecht, Centraal Museum (Bruikleen Rijksdienst Beeldende Kunst). Monceaux, die door de Fransen was aangesteld als
,,ontvanger der contributiën en schattingen" in de provincie Utrecht. Uiteindelijk werd Saftlevens zoon op 5 november 1672 vrijgelaten zonder dat zijn zuster op de oneerbare voorstellen van Stoupa was ingegaan. Herman Saftleven kwam ook na zijn overlijden niet in
het vergeetboek terecht. Hij kreeg een vaste plaats in kunstenaarsbiografieën. Dat is onder meer het geval in De Groote Schouburgh der Nederlantsche Konst- schilders en Schilderessen van de 18de-eeuwse schildersbiograaf Arnold Houbraken, die de meest uitvoerige bron over Nederlandse 17de-eeuwse schil- ders is. Houbraken besluit zijn biografie van Saftleven met
een gedicht van de „Puikdichter J. v. Vondel"^^). Overigens is de literaire kwaliteit van Van den Von- dels gedicht niet bepaald van dien aard om hem het predikaat „puikdichter" toe te kennen^''). Houbraken besteedt terloops ook nog aandacht aan Herman Saftleven in het derde deel van De Groote Schou- burgh, waar hij aansluitend op de biografie van Ge- rard de Lairesse een stukje kunsttheorie ten beste geeft^'). Daar brengt Houbraken zijn leermeester Sa- muel van Hoogstraeten ter sprake. Deze bezat, aldus Houbraken, ,,een groot verstant, in by na alle zaken; inzonderheid verstont hy de grontreegels der Konst, zoo volkomen in allen deelen, dat ik niet geloof dat 'er iemant na hem dezelve beter verstaan heeft: maar, hy was daarom geen hoogvlieger in de behandeling van de zelve". Tegenover de super-intelligente maar niet zo vakbe- |
|||||||
36
|
|||||||
Afb. 4 Anoniem, Gezicht
op de stadswal bij de St. Servaastoren met het St. Agnietenl<looster te Urecht, tel<ening, ca. 1650. Utrecht, Cemeentelijl<e Ar- chiefdienst. |
||||||||||||
"««*»,,.,
|
||||||||||||
over heeft: ,,ln 1935 verscheen Stechows artikel
over Herman Saftleven in Thieme-Becker, waarin bondig en overzichtelijk de hoofdmomenten van zijn ontwikkeling zijn aangegeven. Dit beeld kan hier en daar scherper worden gesteld, hoofdzakelijk dank zij een rijker studiemateriaal van afbeeldingen dan Ste- chow destijds ter beschikking had, en behoeft slechts een enkele essentiële verbetering"^^). Stechow, aan wie Nieuwstraten zijn artikel opdraagt, was de eerste die een kort, maar degelijk overzicht van Saftlevens leven en werk presenteerde^**). Van recenter datum is het uitvoerige, goed gedocumenteerde werk van Schulz^^), dat geldt als het standaardwerk over Saft- leven. Herman Saftleven begon zijn artistieke loopbaan te
Rotterdam rond 1627 met het maken van tekeningen en prenten in de trant van Willem Buytewech. Vanaf 1630 begon Saftleven met het schilderen van land- schappen. Ze verraden de invloed van Jan van Goy- en, maar ook van Pieter Molijn en Salomon van Ruys- dael. Tussen 1 634 en 1 637, dat wil zeggen in de eer- ste jaren dat hij in Utrecht woonde, schilderde Saftle- ven stalinterieurs. Ze zijn verwant aan het werk van zijn broer Cornelis, die trouwens eind 1 634 geduren- de een korte periode ook in Utrecht verbleef. Wanneer Herman Saftleven in deze fase was blijven steken, dan zou hij naar alle waarschijnlijkheid niet te- recht zijn gekomen in de galerij van bekende Neder- landse kunstenaars uit de 1 7de eeuw, ondanks de waardering die er wel degelijk voor zijn stalinterieurs bestond. Zo schrijft Joachim von Sandrart dat Saftle- ven ,,jn Landschaften wie auch allerley Bauren- Oeconomien überaus fleissig un artig" was^^). Na zijn stal-excursie zette Herman Saftleven zich weer aan het schilderen van landschappen. Aanvankelijk ont- kwam hij niet aan de invloed van een aantal Utrechtse kunstenaars die stuk voor stuk een belangrijke bijdra- |
ge leverden aan de ontwikkeling van de Nederlandse
landschapsschilderkunst: Abraham Bloemaert, Cor- nelis van Poelenburgh, Roelandt Savery en Jan Both. In de loop van de jaren veertig van de 1 7de eeuw wist Saftleven zich steeds meer los te maken van de ar- tistieke invloeden van zijn kunstbroeders om uiteinde- lijk rond 1650 een eigen stijl en eigen genre te ontwik- kelen. Cornelis de Bie, een Zuidnederlandse tijdge- noot van Saftleven, geeft in IHet Gulden Cabinet van- de Edele VrySc^/Vder-Consf duidelijk te kennen dat hij Saftlevens stalinterieurs zeer waardeert, maar zijn landschappen nog hoger schat: ,,oock in Land- schap/plaisante verschieten ende suickdanighe wercken daer hy in is uytstekende ende alle Meesters insuickdanighen stijl overtreffende"^'). Landschappen, zoals De Bie te berde brengt, zijn in vele exemplaren bewaard gebleven. Saftlevens hoge productie is mogelijk te wijten aan een vlotte werkwij- ze, maar in elk geval had hij het voordeel van een lang leven. Saftlevens landschappen zijn vrijwel uitsluitend tafe-
relen die doen denken aan het Duitse midden- Rijngebied^*). De ingrediënten voor deze voorstellin- gen bestaan uit een heuvelachtig landschap; een ri- vier die zich door het dal slingert; enkele gebouwen, hutten of ruïnes, langs de oevers of op de heuvels; soms rotsen en begroeiing; op de rivier één of meer- dere vaartuigen, al dan niet bemand met nijvere boot- werkers; langs de oevers en in de bergen allerhande figuurtjes die met alles en nog wat in de weer zijn; soms ook 'n lastdier en gewoonlijk wel enkele vogels. Ondanks dit tamelijk beperkt arsenaal aan motieven is er in het oeuvre van Herman Saftleven geen sprake van stereotypie. Vol fantasie maakt Saftleven voor elk schilderij een nieuwe setting, compleet met aan- gepaste belichting en gevarieerd koloriet. Veel van Saftlevens landschappen zijn vanaf een hoger gele- gen punt weergegeven. Zeer typerend zijn de cou- |
|||||||||||
37
|
||||||||||||
len zoo als ze wil) altyds plaats zal ingeschikt worden
in de beroemdste konstkabinetten. Ja ik moet tot zy- nen roem zeggen, dat my onder de Nederlandsche Landschapschilders geen bekend is, die zyne ver- schieten zoo helder en dun, als ook de graden of trap- pen van wyking, beter en beveiliger heeft waargeno- men, of ook zyn werk woeliger, en cierlyker gestof- feert, te weten dit zy gezegt van stukken die van zyn besten tyd zijn; want zyn laatste werken voldoen myn oog zoo wel niet, om dat zy al te bontkleurig zyn""). ,,An Extensive Rhineland. . . "
Zoals aan het begin van dit artikel al werd meege-
deeld dook recent in de Londense kunsthandel een schilderij van Saftleven op onder de titel ,,An Extensi- ve Rhineland View with Country Folk in Boats moored by Fortified Buildings". Het paneeltje, 21 x 28 cm, is perfect in te passen in het oeuvre van Saftleven: niet meer het weidse, panorama-achtige landschap, zoals de kunstenaar dat voorheen placht te schilde- ren, maar meer in close-up gezien, wat overigens niet ten koste van de dieptewerking gaat. Voor het overi- ge lijkt de titel aardig de lading te dekken. Wel kan men zich afvragen of het correct is om te spreken van een ,,Rhineland View". Het zou zeer zeker beter zijn te spreken van een ,,impressie", maar termen als ,,Rijnlandschap", ,,Rijngezicht" etc. zijn in verband met schilderijen van Saftleven zo ingeburgerd dat men bij de onnauwkeurigheid van de terminologie niet eens meer stilstaat'"'). Interessanter is het om een nadere blik te werpen op
de ,,Fortified Buildings", de versterkte gebouwen. In Utrecht op schilderijen''') heb ik enkele schilderijen van Saftleven gepubliceerd waarop de kunstenaar in zijn zogenaamde Rijnlandschappen Utrechtse bouw- werken of onderdelen van dergelijke gebouwen plaatst. In de Kunsthalle te Hamburg bevindt zich bijvoorbeeld
een ,,Rijnlandschap" uit 1652, waarin de Domtoren voorkomt (afb. 2). Een dergelijke situatie doet zich ook voor in het hier
gepresenteerde schilderij (afb. 1): de zogenaamde versterkte gebouwen zijn namelijk te identificeren als het Utrechtse St. Agnietenklooster. Een vergelijking met andere schilderijen (afb. 3), tekeningen (afb. 4) en prenten maakt dat duidelijk. Een gedeelte van dat convent is bewaard gebleven en maakt thans deel uit van het Centraal Museum"^). Saftleven beeldt het Ag- nietenklooster af vanuit het noordoosten. Voor het rondeel dat hij rechts van het klooster weergeeft (maar daar in werkelijkheid niet stond) heeft Saftle- ven zich ongetwijfeld geïnspireerd op een gedeelte van de Utrechtse verdedigingswerken. In 1 645 heeft hij van deze verdedigingswerken een gedeelte op een schilderijtje vastgelegd, namelijk de stadswal achter de Utrechtse St. Mariakerk''^) (afb. 5). Met deze voorstelling van het Utrechtse St. Agnieten- klooster wordt een exemplaar toegevoegd aan de zeer weinige schilderijen waarop het gebouw is afge- beeld. In verhouding tot het grote aantal kloosters dat de stad Utrecht bezat, is het aantal schilderijen dat betrekking heeft op dergelijke gebouwen uiterst ge- |
|||||||
Afb. 5 Herman Saftleven, De stadswal achter de St.
Mariakerk te Utrecht, 1645. Particulier bezit. lisse-achtige constructies die Saftleven toepast en
die hij op geraffineerde wijze gebruikt bij de opbouw van zijn composities. Vóór het midden der jaren zestig van de 1 7de eeuw
zijn de landschappen gewoonlijk weids, als panora- ma's voorgesteld; daarna zijn ze veel meer in close-up gezien. In dit laatste geval gaat het praktisch uitslui- tend nog om schilderijen van beperkte afmetingen. Formaten spelen overigens geen enkele rol wat be- treft de precisie waarmee Saftleven te werk gaat; zijn gehele oeuvre is opvallend zorgvuldig afgewerkt. ,,De stukken van zyn eersten tyd", zo vat Houbraken het samen in zijn biografie van Saftleven, ,,waren eenvoudig, zynde de natuur, zoo in schikking als ko- leur gevolgt, ik heb'er gezien die my wonder wel ge- vielen. Maar naderhand, zoo 't schynt, niet te vrede met de schikkinge der natuur; dat is de voorwerpen te schilderen zoo als ze hem in 't leven voorkwamen (wyl die zig allezins niet even behaaglijk voordoen) zoo heeft hy een eige schikking, of om wel te zeggen een byeenschikking, van verscheiden behaaglyke voorwerpen te gelyk in zyn werk gebragt; uitgezon- dert eenige gezigten die hy aan den Ryn vlak naar 't leven gevolgt heeft, die ook door kenbare teekenen de plaatsen aanduiden, en van zyn ander werk duide- lijk te onderscheiden zyn. Dit zegt ik niet, om dat ik oordeel dat hy met zulks te doen tegen de konstrege- len misdaan heeft, geheel niet; in tegendeel moet ik zyn groot vernuft en fraaije vindingen in dit opzigt pryzen, dewyl hy al het schoone heeft weten uit te kiezen, en by een te schikken, zoodanig dat zyne pen- seelkonst (de mode mag hare rol daar meê onder spe- |
|||||||
38
|
|||||||
8. Protocol notaris W. Zwaerdecroon Jr. van 20 oktober
1685. Utrecht, Gemeentelijke Archiefdienst. 9. Kipp a.w. (noot 6), 33 noot 6.
10. Onder andere in 1 647-1 646 blijkens de thesauriersreke-
ningen van de stad Utrecht, fol. 51: ,,Herman Saftleven Schilder betaelt d'somme van 1 50 gId. hem vereert voor de exemplaren vande offtecykeninge deser Stadt by hem gedaen ende in plaet wtgegeven". S. Muller, ,,Schilders, beeldhouwers enz. voorkomende in de reke- ningen der stad Utrecht", in F. D. O. Obreen, Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, dl. 2, Rotter- dam 1879-1880, 266. 11. De inventaris van de schilderijen op paleis Honselaers-
dijk werd in 1707 opgemaakt door Robert Duvai en door hem in 1713 herzien en aangevuld. In 1719 werd alles opnieuw gecontroleerd. Deze inventaris werd op 27 juni 1719 ondertekend door Rousaers. Zie: S, W. A. Dros- saers en Th. H. Lunsingh Scheurleer, Inventarissen van de inboedels in de verblijven van de Oranjes, dl. 1, 's- Gravenhage 1974, 524. Saftlevens schilderij uit de serie voor paleis Honselaers-
dijk wordt bewaard in de Gemaldegalerie te Berlijn (DDR). Zie over de geschiedenis van dit doek: H. Börsch- Supan, ,,Die Gemalde aus dem Vermachtnis der Amalie von Solms und aus der Oranischen Erbschaft in den brandenburgisch-preussischen Schtössern", Zeitschrift für Kunstgeschichte ^96^,\.h.b. 165-166, 1 72 en 197 nr. 120. 1 2. Zie in dit verband: C. H. de Jonge, ,,Utrechtse schilders der XVIIde eeuw in de verzameling van Willem Vincent Baron van Wyttenhorst", Oudheidkundig Jaarboek 1932, 120-134. 13. Voor de verdere gegevens ben ik uitgegaan van de in-
ventaris en niet van het overigens zeer informatieve arti- kel van De Jonge (noot 12). 14. De Haarlemse schilder De Hert, die in de inventaris van
Van Wyttenhorst op kasteel Herdringen ook als De Hart wordt vermeld, is mij verder onbekend. Ook dr. P. Bies- boer, conservator van het Frans Halsmuseum te Haar- lem, kon mij geen nadere informatie geven, 1 5. Het schilderij van Hercules Seghers bevindt zich nog in
het kasteel Herdringen. Zie: W. Schuiz, Herman Saftle- ven 1609-1685. Leben und Werke, Berlijn-New York 1982, 3. 16. A, Houbraken, De Groote Schouburgh der Nederlant-
sche Konstschilders en Schilderessen, dl. 1, 's-Graven- hage 1753^ 343: ,,Onder de beste Discipelen van Herm, Zachtleven . , , ", 17. Idem.
18. A. R. Peltzer (ed.), Joachim von Sandrarts Academie der
Bau-, Bild-, und f^ahlerey-Künste von 1675, München 1925, 216: ,,Der berühmte Landschaftmaler Wilhelm Bemmel von Utrecht hat daselbst bey dem im vorigen Capitein gelobten Sachtleven den Anfang in der Kunst gemacht". 19. A, Houbraken, De Groote Schouburgh der Nederlant-
sche Konstschilders en Schilderessen, dl. 3, 339: ,,Na dat zyne ouders bespeurden dat hy inzonderheid tot de schilderkunst geneigt was, werd hy in 't jaar 1668 bestelt by den berugten Herman Zachtleeven, by wien hy in den tyd van drie jaren zoo veer in de Konst vorder- de, dat hy eigen werken dorst ondernemen, welke hy met veel roem teneinde bragt". 1 9a, Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, Arch. II 3146.
20. Behalve de schilderijen van Herman Saftleven waren
ook zijn tekeningen en prenten nog generaties lang dienstig aan andere kunstenaars. Zo nam Abraham Ra- demaker (1 675-1 735) voor zijn prenten regelmatig het werk van Saftleven als voorbeeld. 21. S. Muller, Schilders-Vereenigingen te Utrecht, Utrecht
|
|||||||||||||
ring. Bovendien zijn die schilderijen merkwaardig ge-
noeg alle in verband te brengen met het St. Agnietenklooster**!. Dankzij een vroedschapsresolutie van 20 januari
1668 is iets bekend over wat er zich in het St. Agnie- tenklooster afspeelde in de periode dat Saftleven zijn hier besproken schilderijtje vervaardigde"^). In die be- wuste resolutie wordt uitvoerig ingegaan op de aan- vraag van ene ,,seigneur" Jean de la Cam die in het St. Agnietenklooster een fabriek voor het vervaardi- gen van ,,crystal de montaigne" - bergkristal - zou vestigen. In het dokument is ook sprake van twee kel- ders, die door de schilder Abraham Willaerts werden gebruikt als atelier. Willaerts overleed op 1 8 oktober 1669. In het St. Agnietenklooster bevond zich toen ook de ,,,Toon-kamer", waar Utrechtse schilders hun werk konden exposeren. In hoeverre er een aanknopingspunt te vinden is tus-
sen de situatie in het St. Agnietenklooster in 1669 en het vervaardigen van het schilderijtje in datzelfde jaar, al dan niet in opdracht, is een puur speculatieve kwestie. Zeker is in elk geval dat we het schilderij in het vervolg een exacter titel kunnen geven: ,,Gefan- taseerd rivierlandschap met het Utrechtse St. Agnie- tenklooster". |
|||||||||||||
Centraal Museum, Utrecht
|
|||||||||||||
Jos de Meyere
|
|||||||||||||
Noten
1. Het Herzog Anton Ulrich-Museum te Braunschweig bezit
van Herman Saftleven een ,,Berglandschap met sater en nymfen" uit 1643 en een ,, Rijn land schap" uit 1 660. Zie: R. Klessmann, Die hollandische Gemalde, Braunschweig 1 983, 1 84 1 85, nrs. 343 en 344. 2. F. D. O. Obreen, ,,Herman Saftleven II en zijne nagelaten
schilderijen". Archief voor Nederlandsche Kunstgeschie- denis, dl. 5, Rotterdam 1882-1883, Geslachtstafel t.o.p. 128 en W. Schuiz, ,,Blumenzeichnungen von Herman Saftleven d. J.", Zeitschrift für Kunstgeschichte 1977, 149. 3. Protocollen van notaris W. Brecht, 19 december 1639.
Utrecht, Gemeentelijke Archiefdienst, 4. Notulen 1896 nr. 65. Utrecht, Gemeentelijke Archief-
dienst. De huisjes werden in twee partijen verkocht, respectievelijk op 1 2 maart en 30 mei 1684. 5. Dat blijkt onder meer uit het Protocol van notaris W.
Zwaerdecroon Jr. van 20 oktober 1685: Paul Dalbach, capitein ten dienste dezer landen, gehuwd met Zara Saft- leven en gemachtigde van Levina Saftleven, zijn vrouws zusters". Utrecht, Gemeentelijke Archiefdienst. 6. F. Kipp in catalogus De Dom in puin, Utrecht (Centraal
Museum) 1974, 29. 7. Transportregister, fol. 100, 1 2 december 1 674: ,,Herman
Sachtleven, constschilder bekent schuldig te zijn aan Ru- dolph de Goy 1000 car. gid. - stelt hypotheek op zijn huis Voor St Pieter aan de ZZ". Utrecht, Gemeentelijke Ar- chiefdienst. Op 1 3 oktober 1 685 vindt transport plaats van ,,huis, erf,
en grond, gelegen Achter St. Pieter te Utrecht, te voren eigendom van de kinderen van Herman Saftleven, aan Za- charias Verbessel, deurwaarder der stad Utrecht, na ge- rechtelijke verkoop wegens uitwinning door Roeloff de Goy". Grosse in bezit van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam, Inventaris Oorkondenverza- meling (Prins) nr. 44. |
|||||||||||||
39
|
|||||||||||||
1880, 129 en 131 In 1657 en 1658 was Saftleven sa-
men met Cornelis van Poelenburgh deken, in 1666 met Johan van der Meer en in 1667 met Jan van Bijlert. 22. J. A. Grothe, ,,Dagelijksche Aanteekeningen gedurende
het verblijf der Franschen te Utrecht in 1672 en 1673, gehouden door Mr. Everard Booth", Berigten van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, Utrecht 1857, 45, 46 en 54. 23. Houbraken (noot 161, 340-341.
24. Zie over dit en andere gedichten van Vondel die betrek-
king hebben op Saftleven: J. W. C. van Campen, ,,Von- dels relaties met Utrechtsche kunstenaars", Jaarboelfje van ,,Oud-Utrecht" 1937, i.h.b. 41-49. 25. Houbraken (noot 16), dl. 3, 137-139.
26. De kwitantie, ondertekend door Herman Saftleven, be-
vindt zich in de collectie Fondation Custodia, Instttut Néerlandais te Parijs. 27. Over de lotgevallen van deze collectie: F.H.C. Weijtens,
De Arundel-Collectie, Commencement de la fin Amers- foort 1655, Utrecht (Rijksarchief) 1971. 28. Cursivering van mij.
29. Zie noot 6.
30. Zie over dit aspect van Saftlevens kunst: Schultz, (noot
2), 135-153. 31. Het doek, voorstellende een gefantaseerd rivierland-
schap, bevindt zich in particulier bezit. 32. J. Nieuwstraten, ,,De ontwikkeling van Herman Saftle-
vens kunst tot 1650. Spiegel van stromingen in de Ne- derlandse landschapschilderkunst", Nederlands Kunst- historisch Jaarboek 1965, 81. 33. Idem, 81-82.
34. W. Stechow in: H. Vollmer, Allgemeines Lexikon der bil-
denden Künstler, d\. 29, Leipzig 1935, 310-311. |
35. W. Schultz, Herman Saftleven 1609-1685. Leben und
Werke. Mit einem kritischen Katalog der Gemalde und Zeichnungen, Berlijn-New York 1982. 36. Peltzer (noot 18), 190.
37. C. de Bie, Het Gulden Cabinet vande Edele Vry Schilder-
Const, Lier 1661, 274-276. 38. Herman Saftleven maakte slechts enkele schilderijen die
een redelijk betrouwbare topografische situatie weerge- ven. Ik hoop daar binnenkort in een apart artikel nader op in te gaan. Zie in dit verband ook: J. de Meyere, Utrecht op schilderijen, Utrecht 1 988, 48-52 en 96-98. 39. Houbraken (noot 16), 340-341. Een zeer verwant oor-
deel bij: J. Campo Weyerman, De Levens-Beschry- vingen der Nederlandsche Konst-Schilders en Konst- Schilderessen, dl. 2, 's-Gravenhage 1729, 83-86. Weyermans biografieën zijn voor het overgrote deel ge- baseerd op Houbraken. 40. Tijdens zijn reizen langs Rijn en Moezel heeft Herman
Saftleven tal van tekeningen ,,naer het leven" gemaakt. De voorstellingen op deze tekeningen heeft hij variërend en parafraserend in zijn schilderijen verwerkt. Zie in dit verband: H. Gerson, Ausbreitung und Nachwirkung der hollandischen Malerei des 17. Jahrhunderts Haarlem 1942, 206-207. 41. De Meyere (noot 38), i.h.b. 254-255 en 277.
42. Zie over de geschiedenis van dit gebouw: J. de Meyere,
Het Agnietenklooster, Utrecht 1988. 43. Zie over dit schilderijtje, dat zich in particulier bezit be-
vindt: J. W. Salomonson, Op de wal agter St. Marye, Amsterdam-Oxford-New York 1983. 44. De Meyere (noot 38), 244 251.
45. De Meyere (noot 42), 39-41.
|
|||||||||||||
VOORJAARSLEDENVERGADERING
|
||||||||||||||
7. Samenwerkingsverband historische verenigin-
gen in de provincie Utrecht 8. Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, pro-
paganda en activiteiten 9. Bestuursmutaties
Aftredend en niet herkiesbaar: mw E. I. Jimkes-
Verkade. Het bestuur stelt voor in haar plaats te benoemen: P. C. B. Maarschalkerweerd 10. Decharge van de leden van de commissies voor
propaganda en excursies. Benoeming van de le- den van de nieuwe propaganda- en activiteiten- commissie 11. Rondvraag
12. Sluiting
Na afloop van de vergadering rond 20.45 uur zal mw
drs. Marjo van Loon een lezing houden (met lichtbeel- den) over de geschiedenis van de gezondheidszorg in Utrecht. De avond zal worden afgesloten met een drankje, ditmaal muzikaal omlijst door Frits Kruijt, vi- ool en Martin Feiters, piano. |
||||||||||||||
De Algemene Voorjaarsledenvergadering vindt plaats
op donderdag 31 mei in de aula van de Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 5. Aanvangstijd: 1 9.30 uur. De zaal gaat om 19.00 uur open. N.B. In verband met verbouwingsvi/erkzaamheden is
de Fundatie van Renswoude niet beschikbaar. |
||||||||||||||
Agenda
1. Opening
2. Notulen van de vorige Najaarsledenvergadering
(ter Inzage) 3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Verslag van de penningmeester over 1 989, de
jaarrekening en de accountantsverklaring (bij het ter perse gaan van dit Maandblad nog niet gereed). 5. Jaarverslag 1989 van de secretaris (ter inzage)
6. Historisch bezoekerscentrum voor de stad
Utrecht |
||||||||||||||
40
|
||||||||||||||
NAAR EEN HISTORISCH BEZOEKERS-
CENTRUM VOOR DE STAD UTRECHT |
||||||||||||||||||
Op 16 maart 1990 w/erd de nota van de Werkgroep
Historisch Presentatiepunt met de titel ,,Naar een historisch bezoekerscentrum voor de stad Utrecht" aangeboden aan de Wethouders Van Hassel en An- driessen. Deze werkgroep was een voortvloeisel uit een brief van de Vereniging Oud-Utrecht en de Stich- ting Archeologie en Bouwhistorie van de Stad Utrecht d.d. 3 mei 1989 aan het College van B&W. Op 25 oktober stelde het College voor om een ambte- lijke verkenning naar het initiatief voor een historisch presentatiepunt uit te voeren. De werkgroep was breed samengesteld en bestond uit vertegenwoordi- gers van Oud-Utrecht, de STABU, de VVV, het mu- seum Het Catharijneconvent, de Dienst Gemeentelij- ke Musea, de Archiefdienst, de sector Monumenten, de Afdeling Economische Zaken van de Dienst Ruim- telijke Ordening, Bureau Voorlichting en P.R. en de Afdeling Openbare Werken, Milieu en Monumenten van de Secretarie. Uitgangspunt voor de werkgroep was de vraag-
stelling: hoe kunnen binnen- en buitenlandse toe- risten en recreanten en de lokale bevolking zodanig worden geïnformeerd over het historisch aanbod, de historische ontwikkeling van het gebied waar men verblijft en de mogelijkheden die de historische omge- ving, monumenten en musea bieden, zodat de omge- ving meer voor hen gaat leven en herkenbaar wordt. |
Om aan deze vragen tegemoet te komen bestaan er in
landelijk gebied (bijv. natuurgebieden) informatiecen- tra, of in Engelse steden zgn. Heritage Centres. De wens die uit de werkgroep naar voren is gekomen is om een vergelijkbaar centrum in Utrecht te ontwikke- len. Als lokatie wordt daarbij gedacht aan een plaats aan of in de buurt van het Domplein. De meest reële lokatie lijkt op het ogenblik de garage Vredendaal aan het Domplein. Op korte termijn zal de garage op deze plaats verdwij-
nen en de eigenaar heeft te kennen gegeven de ruimte te willen verhuren ten behoeve van een funktie pas- send bij de oudheden op en om het Domplein. Opmerkelijk is dat vrijwel gelijktijdig met de geboorte
van het idee binnen de vereniging Oud-Utrecht derge- lijke initiatieven in's-Hertogenbosch en Deventer het licht zagen. In samenwerking met de Nationale Con- tactcommissie Monumentenbescherming werd een nota ,,bezoekerscentra voor lokale historie" in de- cember 1 989 uitgegeven. De voorzitter van de NCM prees bij de aanbieding van de Utrechtse nota de voortvarendheid van het Utrechtse initiatief. Ook de beide aanwezige Wethouders toonden hun
enthousiasme over de voorgenomen oprichting van een historisch bezoekerscentrum. E. M. K. |
|||||||||||||||||
VAN DE REDAKTIE
|
||||||||||||||||||
Door een aantal oorzaken is het Maandblad van fe-
bruari zodanig vertraagd in de brievenbussen van de leden terechtgekomen, dat de meesten verstoken zijn gebleven van tijdige informatie over het politieke fo- rum ,,De toekomst van de stad". Dit forum, georgani- seerd door de activiteitencommissie van Oud- Utrecht, werd gehouden op 7 maart 1990. Veel leden ontvingen het Maandblad, met het inlegvel |
over het forum, pas op 8 maart.
Op deze misser is door de vereniging Oud-Utrecht een groot aantal teleurgestelde en ook boze reacties ont- vangen. De gang van zaken wordt door de redactie ernstig be-
treurd en zij zal dan ook alles in het werk stellen om een herhaling in de toekomst te voorkomen. |
|||||||||||||||||
NGEKOMEN
|
||||||||||||||||||
In het artikel over Hermina C. A. Grolman in het
Maandblad van november 1989 wordt op biz. 111, linker kolom, derde regel van onderen, gesproken over een Nederlands Hervormde H.B.S. voor Meisjes. |
Deze benaming is onjuist. Het ging hier om een zgn.
Bronsveldschool, bestaande uit 4 scholen, nl. een la- gere en een MULO-school voor meisjes en dito voor jongens. De ingang voor meisjes was aan het Oud- |
|||||||||||||||||
'4M
|
||||||||||||||||||
MULO-onderwijs werden gekwalificeerd als onder-
wijzers, die bij het V.H.M.O. als leraren. Ds. Bronsveld, aldus het Woordenboek voor de Va- derlandse Geschiedenis van K. ter Laan, was stichter der Christ. Historische Unie, tegen Rome en tegen dr Abraham Kuyper. Sedert 1880 was hij predikant te Utrecht. Hoofd van de meisjesschool was mej. Jansen en van
de jongensschool de heer A. ten Have. Deze laatste woonde naast de ingang aan het Oudkerkhof 23. Het huis staat er nog steeds. |
||||||||||||||||||
kerkhof 23 (het hek zit er nog steeds) en voor de jon-
gens aan het Domplein. Het hele complex is later ver- bouwd en uitgebreid tot 2 nieuwe schoolgebouwen, die inmiddels een andere bestemming hebben gekre- gen (Muziekschool). Wat de filosofie van ds. Bronsveld (1839-1924) pre-
cies inhield, weet ik niet. Ik weet alleen, dat men geen katholieken of socialisten wenste als leerkracht. Ver- der deed het er niet veel toe. Dit heeft mijn vader mij verteld, die, evenals mej. Grolman, in 1914 als vak- onderwijzer werd benoemd en wel voor tekenen. Hij moet haar dus hebben gekend, maar ik kan het hem niet meer vragen, omdat hij al bijna 20 jaar dood is.Ik teken hierbij aan, dat de leerkrachten bij het lager en |
||||||||||||||||||
Utrecht
Maliesingel 62 |
Mr W. Ch. Groen
|
|||||||||||||||||
BERICHTEN
|
||||||||||||||||||
meentelijke Archiefdienst. De prijs is f 10,-. De in-
leiding geeft een beknopte geschiedenis van ,,De We- duwe", die zich ook bewoog op het terrein van de re- ligieuze kust en de kerkmuziek. Ik wijs erop dat Petrus M. A. van Rossum (geb. 1903) niet in 1987, maar reeds in 1980 is overleden. Zowel in de inleiding (p. 7) als in het genealogisch overzicht (p. 45) staat het verkeerde jaartal. De inventaris, die verlucht is met portretten en afbeeldingen van in- en exterieur van de zaak, is verkrijgbaar bij de Gemeentelijke Archief- dienst aan de Alexander Numankade. |
||||||||||||||||||
Archief boekhandel Van Rossum geïnventariseerd
De boekhandel, later tevens kunsthandel en uitgeverij
van ,,de Weduwe van Rossum", Achter het Stad- huis, heeft een belangrijke rol gespeeld in de katholie- ke emancipatie. Eerst alleen in de stad, later ook lan- delijk. Hoe onomstreden zijn positie was, blijkt uit het feit dat dr Herman Schaepman, een man die altijd met geldgebrek worstelde, de firma als kassier benutte. Alle stalhouderijen en oesterleveranciers deponeer- den hun rekeningen voor ,,de doctor" bij zijn uitge- ver. G. Boer verzorgde de inventaris van het archief van de
firma. Ze zag het licht als publicatie nr. 1 van de Ge- |
||||||||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||||||||
J. G. van Rossum du Chattel, Beelden in Utrecht. Het
verhaal dat beelden vertellen. Utrecht, Matrijs 1989. Historische reeks Utrecht dl. 13. ISBN 90 704 84 3. 80 biz. m. illustr. f 19,90. Achttien jaar geleden verscheen een boekje van Cor
Schilp dat Beelden in de stad Utrecht heette. Natuur- lijk is dat intussen niet meer up to date en een aanvul- ling is dus welkom. Met de bundeling van een aantal krante-artikelen zoals die nu voor ons ligt is dat doel voorbijgeschoten. Om te beginnen is het moeilijk zoe- ken want een index ontbreekt. Verder had Schilp ge- kozen voor een indeling per wijk/buurt. Deze auteur heeft zich laten leiden door een cultuurhistorische op- zet, wat tot veel vage en slecht geformuleerde wijs- heden leidt maar niet tot zakelijke informatie. En er staan dingen in die niet kloppen. Zo heeft Troelstra wel degelijk iets met Utrecht te maken: hij woonde hier drie jaar. Nu en dan wordt er een ,,beeldspraak" gebruikt, die klinkt als het geluid van een griffel die loodrecht over een lei wordt bewogen. Voorbeeld: ,,zijn borstbeeld dat een sluimerend bestaan leidde". Straatnamen worden verkeerd gespeld {Eduard |
||||||||||||||||||
Meysterlaan), inscripties onvermeld gelaten die met
enig speurwerk te achterhalen geweest zouden zijn en bijnamen gegeven die niet juist zijn c.q. weggela- ten waar ze er wel degelijk zijn. Joop Hekmans Muzen-fontein heet in de Utrechtse volksmond ,,de douche", en Mari Andriessens Wilhelmina staat be- kend als ,,de Dokwerkster". Dat de gouden toneel-muze op de voorgevel van Du-
doks schouwburg ook wel ,,de goude dasspeld" wordt genoemd kan de schrijver niet weten want die naam rouleert alleen maar intern. Maar bovenal hin- dert mij de quasi-wijsgerige flierefluiterij en de voort- kabbelende woordenstroom die wordt afgedrukt zon- der tot iets nuttigs of leuks te dienen. Elders is er al op gewezen dat dit boekje niet volledig is. Achterin staat een lijst van beelden per wijk afgedrukt waarbij kaartjes zijn gevoegd. Die beide elementen zijn han- dig, zij het dat de kaartjes te klein zijn. Maar ,,het verhaal" dat deze schrijver zijn beelden laat vertellen komt neer op een in gebrekkige stijl ge- scheven reeks gemeenplaatsen. Culturele Zaken van de Gemeente late alsnog Schilp aanvullen en herdruk- ken. Dan zijn we beter af. v. S. |
||||||||||||||||||
42
|
||||||||||||||||||
sche kanten van het kaartenmaken belichtte. De
kaarten van de 16de tot en met de 1 9de eeuw wor- den ingeleid door Marijke Donkersloot-de Vrij, terwijl F. J. Ormeling en E. Hoeboer de 20ste-eeuwse karto- grafie voor hun rekening nemen. Dat gaat tot en met een digitaal bestand van de basiskaart van de ge- meente, waarop allerlei instanties (bestrating, groen, riolering, om er 'n paar te noemen) kaartuitsneden uit het stedelijk grondgebied voor zich op het scherm kunnen krijgen. Utrecht liep hier voorop. Veel kaar- tenmateriaal van de ROVU is nog niet ontsloten. Dat zal pas gebeuren na overdracht ervan aan het gemeente-archief. De zorgvuldige beschrijving van de 79 tentoongestelde kaarten en een twaalftal varia maakt dit boekje tot een catalogus. De reproducties van de kaarten zijn zo klein dat ze slechts een vage in- druk geven. Ik heb maar één drukfout gevonden en wel in de titel van Van Heussens Historia (nr. 31). Voorts is het woord legenda nog steeds een meer- voudsvorm (nr. 76). Opvallend is dat de katografie ook voor reclame-doeleinden wordt ingeschakeld: VVV-kaarten, vaarwaterkaarten en een kaart ,,Utrecht-kenniscentrum" zijn er voorbeelden van. Het boekje is goed verzorgd uitgegeven en verkrijgt blijvende bruikbaarheid door onder meer een perso- nenregister en een literatuurlijst. v. S. |
||||||||||
Het Griftpark. Het verhaal over een park dat nog geen
park is. Brochure gemaakt in opdracht van de Open Werkgroep Griftpark, Utrecht, 1989. 38 biz. m. fo- to's. Prijs f 2,50. Verkrijgbaar bij Wijkwinkel Witte- vrouwen, Bekkerstr. 118 en Wijkwinkel Votulast, Nwe. Koekoekstr. 85 en in de boekhandel. Als er in de jaren tachtig één schandaal is geweest dat
Utrecht landelijk in het nieuws bracht en hield, dan was het de lijdensgeschiedenis met het Griftpark. Rond 1960 werd op dit terrein de gasfabriek afgebro- ken en in 1 975 ging de Gemeente ten lange leste ac- coord met de aanleg van een park. Toen men goed en wel met de werkzaamheden begonnen was, werd er in 1980 gif gevonden. De ene schoonmaakploeg volgde op de andere. Ze haalden niets uit. Totdat de oplossing werd gezocht in de methode van de dam- wand (,,een doos met een lekke bodem"), ook weer in een eerste en een tweede variant. De wethouder van milieu dreigde op te stappen als de Raad met dat plan niet accoord ging (jan. 1 985). In 1 986 kiest een nieuwe wethouder voor een nieuwe oplossing: de geo-hydrologische. Maar de minister houdt vast aan de damwand. Die blijkt te duur, zodat Nijpels in mei 1989 toch nog instemt met een onderzoek naar af- graving, een methode die steeds door de omwonen- den is verdedigd. De ,,Open Werkgroep Griftpark" heeft de verwikkelingen en alles wat eraan vastzit in een brochure op 'n rijtje gezet. Met de bedoeling voor buurtbewoners, politici en ambtenaren enig houvast te bieden. En om er bij de eerst genoemde categorie de moed in te houden, want de helden van het eerste uur dreigen vermoeid te raken. Nuttig alleen al is de opsomming van de verschillende gifsoorten en hun werking (14-15). De brochure is geschreven van uit de binnenkant van het verzet. De bewondering voor de volhouders daarin stijgt naarmate men in het boek- je vordert. De Open Werkgroep heeft resultaten ge- boekt en is niet van plan het bijltje er bij neer te leg- gen. Haar mening staat kort en bondig op 'n oude muur aan de Blauwkapelseweg: ,,Alleen schoon is mooi!". Dat uitroepteken aan het slot wordt in dit boekje toegelicht. v. S. |
||||||||||
Drs. J. P. C. M. van Hoof en drs. A. A. Luttik, Utrecht
als militaire stad. 's-Gravenhage Sectie Militaire Ge- schiedenis Landmachtstaf, 1989. 60blz. met illustr. ISBN 90 70677 253. Op schriftelijke aanvraag gratis verkrijgbaar bij de
afd. Voorlichting COKL, Knoopkazerne Utrecht. De enige krijgskundige verrichting die op mijn naam
staat is een indianendansje met enkele gelukkige lot- genoten op het terrein van de Van Sypesteynkazerne aan de Leidseweg. Dat was in de late namiddag van woensdag 27 september 1961, nadat ons zojuist de mededeling had bereikt dat wij ,,voorgoed onge- schikt" waren bevonden voor het vervullen van de militaire dienstplicht. Bijna dertig jaar later is er in die contreien heel wat veranderd. De Van Sypesteynka- zerne heeft plaats gemaakt voor Holiday Inn (1968), de aan de Croeselaan gelegen (oude) Knoopkazerne is gesloopt (1986) en nog dit jaar 1 990 gaat de Hojelka- zerne tegen de grond. Midden 1991 zal het Militair Hospitaal Dr. A. Mathijsen worden gesloten en onder- gebracht bij het nieuwe AZU in de Uithof. Het militaire wereldje aan de westkant van de stad is kortom danig ingekrompen en zou helemaal zijn weggevaagd als daar niet in 1987 de nieuwe Knoopkazerne zou zijn verrezen. Die heeft alleen nog de naam van ,,kazer- ne" en ziet er uit als een gewoon mensenkantoor van de late jaren tachtig: een onneembare vesting van twaalf verdiepingen, die iedereen afschrikt die er niets te zoeken heeft. Bij de ingebruikneming van dit nieuwe gebouw is een
boekje uitgegeven door de Sectie Militaire Geschiede- nis Landmachtstaf in Den Haag (Brochure reeks num- mer 6) over de functie van Utrecht als militaire stad. |
||||||||||
Utrecht in kaart gebracht. Kartografie van de stad
1541-1990. Catalogus van de Tentoonstelling Gem. Archiefdienst i.s.m. het Centraal Museum. Utrecht, 1990. 86 bIz. Prijs f 15,-. De Utrechtse kartografie, zowel die van de stad als
die van de provincie, staat de laatste jaren volop in de belangstelling. De tentoonstelling in febr.-maart 1 990 was de vrucht van het grote werk Kaarten van Ufrechf verschenen in 1989 (bespr. Mbl. O Utr. okt. 1989, 100-101). Omdat kaarten grensgevallen zijn tussen archief en museum is dit project een co- productie van Gem. Archief en Centraal Museum, zo- dat de namen van de gemeentearchivaris en die van de directeur van het museum broederlijk onder het voorwoord staan. Dirkje Kuik opende de tentoonstel- ling op 2 februari met een voordracht die de techni- |
||||||||||
43
|
||||||||||
De beide auteurs beginnen bij keizer Claudius, doorlo-
pen met soldatenlaarzen middeleeuwen, tachtigjarige oorlog en Franse tijd om dan te belanden bij de perio- de na 1813 tot het begin van deze eeuw, het hoogte- punt in de militaire geschiedenis van de stad. De nieu- we Hollandse waterlinie uit 1880 is op 'n kaartje dui- delijk uitgetekend, net als de beide fortengordels aan de oostkant van Utrecht. Ook met foto's is de Sectie royaal geweest. Ik miste vermelding en/of afbeelding van de tijdspreuken onder de klok van de Kromhout (,,Zijt op tijd"). Een hoofdstukje over de nieuwe Knoopkazerne, die
aan 'n aantal staven en diensten - alles bijeen zo'n 600 man - onderdak biedt, sluit het boekje af. Ook voor militaire nitwits als boven aangeduide inge- schrevene voor de dienstplicht 41.02.01.333 is dit een begrijpelijk en heel plezierig leesbaar verhaal. En het consumenten-axioma dat wat je voor niets kunt krijgen wel niet veel waard zal zijn, gaat hier niet op. i^. S.
|
kerheid alle verdichting van alle waarheid schiften"?
R. R. Post was vijftig jaar later sceptischer en had het over een ,,legende" en de ,,zogenaamde elfduizend maagden te Keulen". Wie het nu leest, zal zich niet primair interesseren voor de ,,echtheid" van de fei- ten, maar de waarde ervan zoeken in de oudheid van het verhaal en zijn eigen sfeer. Oorsprong en achtergronden van de Cunera-cultus te
Rhenen worden er duidelijk in geschetst. Nog steeds wordt zij, zij het in zeer kleine lettertjes, vermeld in het Directorium voor de Nederlandse Kerkprovincie 1990. Op 1 2 juni wordt haar gedachtenis gevierd. V. S.
|
||||||||||
Datieven van Kunera. Getranscribeerd, van annotatie
en een inleiding voorzien door J. Combrink. Rhenen, Uitg. Historische Vereniging Oudheidkamer Rhenen e.o., 1988. 52 biz. met illustr. Prijs f 19,50. Te verkrijgen bij J. Combrink, Rozenlaan 111, Rhe- nen. Tel. 08376-1 34 11. ,,Te Schoonhoven woonde een man die zijn paard
goed wilde verkopen. Hij bad daartoe tot sinte Cunera en beloofde haar een offer, maar dat vergat hij later. Op 'n dag kwam hij met een ander paard naar de markt. Maar het dier liep en sprong naar achteren, zo- dat hij het niet verkopen kon. Toen dacht hij weer aan zijn gelofte. Hij verdubbelde die als hij dit paard goed zou verkopen. Terstond kalmeerde het dier en de man kreeg een goede prijs voor zijn paard. Daarna deed hij zijn gelofte gestand en betaalde." Aldus een van de ,.tekenen en mirakelen" van de
martelares Cunera. Samen met ,,Dat leven van Kune- ra" is het door de oudheidkundige vereniging Rhenen uitgegeven. Het bijzondere van dit boekje is dat het verhalen vertelt uit het grijze verleden van ons land, want volgens de overlevering is het gebeente van Cu- nera door Willibrord verheven. Het verhaal bestond nog maar in één handgeschreven
exemplaar dat berustte in de KB in Den Haag. Rond 1515 moet het zijn opgeschreven. Een ouder gedicht heeft er als bron voor gediend. Indertijd werd het ver- kocht in de stad Rhenen, ongetwijfeld om pelgrims te trekken. Deze uitgave bevat de zestiende-eeuwse tekst met
een uitvoerige verklarende woordenlijst en een be- knopte inleiding. Daarin wordt gerefereerd aan een abdij Berne ,,bij Hees", wat wel Heeswijk moet zijn. De oude pater Kronenburg vroeg zich in zijn Neer- lands Heiligen (1898) al af: ,,Wie zal hier ooit met ze- |
|||||||||||
maandblad oud-utrecht
63e jaargang nr. 4 - april 1990
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter;
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris;
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. (030) 73 66 11 Penningmeester;
J. W. Lemaier, Emmalaan 14
3581 HT Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65-1- f 41,-.
Ledenadministratie;
Mw. C. de Leeuw
Sophialaan 1, 3542 AR Utrecht
tel. (03465) 7 09 40 (privé)
Excursiecommissie;
Fred Vogelzang
Hanzestraat 56 3522 EB Utrecht tel. (030) 87 01 10 Redactie;
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. Redactie-adres;
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0030-6738
|
|||||||||||
44
|
|||||||||||
DE ORDENING VAN HET ARCHIEF RITTER
|
||||||||||
ze afname. Steeds als ik wekelijks hier in de UB kwam
kreeg ik nieuwe ordners, jaar voor jaar, die Van der Horst uit het depot haalde. De lust bekroop me wel- eens een keer mee naar boven te lopen om de literaire grot van Ali Baba zelf ook eens te zien. Pas na ongeveer een jaar mocht het. Toen had ik, denk ik, blijk gegeven van doorzettingsvermogen om het op mij genomen werk af te maken. Toen kon ik waarschijnlijk ook de schok doorstaan toen ik daar nog een paar meter ordners zag staan, om en om staand om ruimte te winnen. Toen zag ik voor het eerst ook de geweldige omvang. Ik berekende 100.000 brieven. Het zijn er 60.000 geworden. Na een jaar of drie had ik alle ordners gedépouilleerd en hadden we tientallen stapels ruitjesmappen. Er dien- de nu samengevoegd te worden. We hadden bijvoor- beeld tien mappen Menno ter Braak, van 1930 tot 1940. Die moesten gecumuleerd worden tot één map. Op vele aanwijzingen van Van der Horst ging ik iets leren van het archiveren van stukken. De derde fase was het alfabetiseren, eerst alle mensen met een B bij elkaar en dan die enorme B weer op alfabet. Lan- ge tafels waren nodig, er moesten immers 26 stapels op kunnen. We hebben toen het besluit genomen een grote tweedeling te maken: brieven van en aan perso- nen en brieven van en aan instellingen. Toen was de vierde fase het opbergen in mappen. Die staan nu in lange rijen (13 meter in totaal) naast elkaar. Ze moe- ten op hun rugje nog de mededelingen krijgen over wat er in zit en dan wachten ons nog twee taken waarover ik aanstonds nog wat zal zeggen. Een archief dat een kwart eeuw gesluimerd heeft is weer tot leven gewekt. Is het een belangrijk archief? Het antwoord is: Ja. Natuurlijk zitten er vele onbelang- rijke stukken in zoals al die honderden brieven die In- gezonden Stukken aan het Utrechts Nieuwsblad be- geleid hebben. Maar het archief ontleent vooral zijn waarde aan de duizenden brieven van letterkundigen en andere belangrijke Nederlandse figuren tussen 1 907 en 1 957. En niet alleen die van hen maar sinds 1 930, als Ritter een secretaris krijgt, ook de carbon- doorslagen van brieven van hem aan hen. Dat ,,heen- en-weer"-karakter van de collectie verhoogt zijn be- lang natuurlijk. Het geeft aan dat Ritter een halve eeuw midden in het Nederlandse literaire leven heeft gestaan. In zijn studententijd publiceerde hij al in let- terkundige tijdschriften. In 1918 werd hij hoofdre- dacteur van het Utrechts Dagblad, waarin hij 22 jaar lang zijn Letterkundige Kroniek schreef. Hij was 30 jaar leider van de literaire uitzendingen van de AVRO, redacteur van vele tijdschriften en auteur van vele boeken. Menno ter Braak zei van hem: ,,lk heb mij al- tijd verbeeld dat luiheid niet één van mijn hoofdzon- den was, maar desalniettemin heb ik van de daginde- ling van de heer Ritter niet het flauwste begrip. Tracht ik mij daarvan door vage gelijkenissen toch een beeld te vormen, dan kan ik mij alleen voorstellen, dat hij 's morgens voor het opstaan in bed het boek van de |
||||||||||
in 1982 werd ik 62 jaar'). Ik had toen 42 jaar bij de
AVRO gewerkt. In 1 982 kon men voor het eerst - zo- als dat heet - vervroegd uittreden, een uitdrukking die ontleend moet zijn aan het monnikenwezen. Ik wou dat wel, op 62 jaar weg, sine ira et studio. Er kwam een afscheidsreceptie, waarop sommigen uwer ge- weest zijn, en ik kon op die dag aan vrienden en rela- ties een boek schenken dat ik geschreven had over Dr. P. H. Ritter Jr. en zijn werk gedurende dertig jaar bij de AVRO. Vóór die dag had ik intussen hier in de UB de heer Van der Horst, de conservator van de handschriften, opgezocht met de vraag: ik hoor dat hier een Archief Ritter aanwezig is, is dat zo? Ja, zei hij. Geordend? vroeg ik. Nee, bekende hij. Zal ik het doen, stelde ik voor. Hij antwoordde: graag. Uit het depot kwam een ordner met brieven uit de eer- ste tien jaren van deze eeuw. Het was duidelijk dat Ritter vervolgens van jaar tot jaar ordners gevuld had met correspondenties. Al gauw bleek zijn bewaar- drift. Ik vond zelfs huishoudelijke rekeningen en kan - als u daar belangstelling voor mocht hebben - voor u opzoeken wat een liter melk in 1912 kostte of het repareren van een fietsband in 1928. Ik sprak met Van der Horst af dat ik mappen zou maken met erop de naam en het adres van de briefschrijver en het aan- tal brieven van hem en aan hem. Die mappen waren de u welbekende omslagen van ruitjespapier. De fir- ma die ze maakt heeft vier jaar gefloreerd dank zij on- |
||||||||||
Ph. Ritter jr., ca. 1934. Foto: G.A.U., Top. Hist. Atlas.
|
||||||||||
45
|
||||||||||
week leest, dit tijdens het ontbijt reeds critiseert, aan
de koffie zijn democratische speech concipieert en in bad zijn romans dicteert". En een andere uitspraak van Ter Braak is: ,,Hij is medewerker van alle bladen, waarvan hij geen redacteur is, hij duikt uit alle papie- ren op, die in Nederland met letters worden bedrukt". En intussen bracht Ritter als orator didacticus luiste-
rend Nederland met zijn wat geaffecteerde stem dan toch maar tot het lezen van het goede, althans van het betere boek. Hij heeft eens gezegd: ,,De Bonte Dinsdagavond Trein is er voor professoren, doktoren en advocaten, mijn Boekenhalfuur is er voor de man in de straat". Vele verloren gewaande radioteksten zijn uit het Archief weer tevoorschijn gekomen. U begrijpt dat die literaire archeologie me in de afgelo- pen vijf jaren veel genoegen gedaan heeft. Er waren soms ook verrassingen. Soms vond ik onder de I opeens een brief van Ina Boudier-Bakker. Na een tijd bemerkte ik pas dat een slecht leesbare handtekening die van Dirk Coster of Jan Greshoff was. In een ord- ner uit 1 953 vond ik nog weer een tekst van Ritter uit 1913. Af en toe kwamen er tabaksrestjes te voor- schijn. Paperclips waren verroest. Er was veel tekst- verlies door perforatiegaten. Eens op een dag nam ik een geordende map weer ter hand, die erg zwaar bleek: ik had er een presse-papier in laten zitten. Over een eeuw zal waarschijnlijk ook een mooie balpen met inscriptie van me gevonden worden, die ik al wer- kend kwijt raakte. Ik vond ook bepaalde stukken niet: Er moeten Perkiana geweest zijn en op het einde van zijn leven moet er een gedeelte gereed geweest zijn van Ritters biografie Klein Memoriaal. Ze zijn helaas niet gevonden. Maar kostbare stukken waren er ook - keimèlia - zoals enkele brieven van Multatuli aan Rit- ters vader, een gedicht in handschrift van Mathilde, de muze van Jacques Perk, in een poëzie-album van Dora Perk, een brief uit 1 902 van Lodewijk van Deys- sel die Ritters talent opmerkt en de 20-jarige stimu- leert en een curieuze brief van Jacobus van Looy die meedeelt: Ik heb een boek geschreven en ga het Jaapje noemen. Ik heb ook de angst gekend van het verkeerd opber-
gen. In 1 965 vond men in Madrid twee dikke banden vol tekeningen en manuscripten van Leonardo da Vin- ci, die 135 jaar lang als verloren waren beschouwd, maar die alleen maar verkeerd teruggezet waren, in plaats van op Aa.119 en Aa. 120 stonden ze op Aa.19 en Aa.20. Maar nu is dan alles geordend, al zijn er nog enkele
handelingen te verrichten. Er moet een gedrukte in- ventaris gemaakt worden. En we moeten gaan den- |
||||||||||||||
ken aan het nationale project CCB, de Centrale Cata-
logus van Brieven. Brieven van zeg maar Hooft tot Hermans, aanwezig in UB's, het Letterkundig Mu- seum, de Koninklijke Bibliotheek, Meermanno Westreenianum en enkele andere instituten gaan de komende jaren de PICA-computer in. Want brieven zijn voor een breed spectrum van wetenschappelijk onderzoek een belangrijk studie-object. Ze onthullen de verborgen achtergronden van gebeurtenissen, beslissingen en standpunten en ze geven vaak een verhelderend inzicht in de motieven en overwegingen van de schrijver. Briefwisselingen kunnen goudmij- nen zijn. Voor de neerlandistiek is het archief Ritter zo'n goudmijn. Wilt u de top tien? Herman Robbers, 260 brieven heen en weer, Samuel Goudsmit 222, Frans Mijnssen 216, Roul Houwink 180, Dirk Coster 1 57, Johan Koning 144, Jan Greshoff en Max Teipe 1 38 en M. Premsela 1 24. Maar er zijn ook brieven van Gerrit Achterberg, J. C. Bloem, Reinier van Genderen Stort, P. C. Boutens, Frans Coenen, Antoon Coolen, Lodewijk van Deyssel, P. C. Gerretson, Herman de Man en 8. Vestdijk. In een nis van een huis in het Toscaanse stadje Prato
werd het archief gevonden van de 14de-eeuwse koopman Francesco di Marco Datini: 150.000 brie- ven en documenten, uitgegeven door Iris Origo in The Merchant of Prato, vertaald als de koopman van Pra- to. Wij telden weliswaar geen 1 50.000 brieven, maar dan toch 60.000 brieven van een werkzaam man met een bestendig jeukende pen. Op 10 mei van dit jaar meldde Het Parool, dat de sinds 1 928 verdwenen fo- toverzameling van de Noorse poolonderzoeker Roald Amundsen terecht is. De collectie van 240 foto's bleek in het bezit te zijn van Alda Amundsen. De fo- to's bleken jarenlang in een doos op een zolder gele- gen te hebben. Omdat er,,melkpoeder" op stond had Alda de doos nooit geopend. Ik heb zo'n doos wel tij- dig geopend en kan met Goethe in Faust, Zweiter Teil, 5. Akt zeggen. ,,Auf strenges Ordnen, raschen Fleisz / Erfolgt der allerschönste Preis: / Dasz sich das gröszte Werk vollende, / Genugt ein Geist für tausend Hande". Wat er voor plannen zijn voor uitgave van brieven zullen we straks vertellen. Ik kan met Seneca in Brief 82 zeggen: Otium sine litteris mors est. Vrij vertaald: Een pensioentijd zonder brieven betekent de dood. |
||||||||||||||
1) Aan het woord is de heer Jan J. van Herpen (19201, voor-
malig medewerker van AVRO Radio. Deze spreekbeurt werd gehouden op 5 september 1 986 in de
Utrechtse Universiteits Bibliotheek, b.g.v. de presentatie van de briefwisseling Ritter-Kloos. |
||||||||||||||
DE DOM ALS DECOR
|
||||||||||||||
ons, pas in 1636, een blik gunt in dit grote gotische
bouwwerk.
Een miniatuur echter waarvan de afbeelding deze bij-
|
||||||||||||||
In tegenstelling tot het exterieur is het interieur van de
gotische Domkerk bij mijn weten in de middeleeuwen nooit afgebeeld. Pieter Saenredam was de eerste die |
||||||||||||||
46
|
||||||||||||||
drage vergezelt, maakt inbreuk op deze status quo.
Zij is allerminst een exact interieur van de Utrechtse Domkerk, maar zij vertoont naar mijn mening zoveel gelijkenis met het koor van deze kathedraal, dat zij als geïnspireerd op dit interieur geboekstaafd mag wor- den. De miniatuur laat zich vinden in het Getijdenboek van Jan van Amerongen, dat ook de naam draagt van Getijdenboek van Maria van Vronensteyn. Het boek was te zien op de tentoonstelling ,,Middeleeuwse mi- niaturen uit de Noordelijke Nederlanden", die in het Catharijneconvent werd gehouden. Op folio 97 verso van dit getijdenboek bevindt zich een voorstelling over de hele pagina waarop Christus te zien valt als Salvator Mundi. Ter weerszijden van hem knielen Jan van Amerongen, schout van Utrecht van 1468 tot 1470, en zijn echtgenote Mechtilt Hendricksdr. van Gent. De in Utrecht werkzame miniaturist, die de noodnaam Meester van Evert Zoudenbaich draagt, heeft zich bij het kerkinterieur waarin hij de drie perso- nages situeerde, sterk op het koor van de Maartens- dom geïnspireerd. Ter adstructie wordt naast de mini- atuur een tekening van Saenredam uit 1636 afge- beeld. Wij zien een hoge koorruimte waarin de ribben van
een stenen gewelf samenkomen in de sluitsteen, die door het kader van de miniatuur wordt doorsneden. In de tweede helft van de 1 5de eeuw had het koor van de Dom reeds zijn stenen gewelf. Er zijn smalle lancetramen met daaronder twee aan twee zwarte vlakjes. Deze komen overeen met het triforium dat in de Domkerk bestaat uit tweelichten. De scheibogen tussen het koor en de kooromgang hebben de voor de Dom kenmerkende hoogte, maar zij missen de goti- |
||||||||||
sche spitse vorm. De pijlers streven ongeleed naar de
gewelven waar zij een gewelfkapiteel hebben, een vormgeving die eveneens identiek is aan die van de Dom. De kapitelen zelf die de geboorte van de boog markeren, bevinden zich op dezelfde plaats als waar we ze in de Domkerk treffen, nl. ongeveer halverwe- ge de vensters van de koorlantaarn. De basementen van de pijlers zijn op de miniatuur eenvoudig van vorm wat ook van de bundelpijlers zelf gezegd moet worden. Het koor is belegd met een grijs, rood, roze tegelvloer, waarvan de ordening, niet de kleur, iden- tiek is aan die welke bij de opgraving van het laagkoor werd gevonden, nl. niet overhoeks zoals bij Saenre- dam. Resumerend valt te zeggen dat geen van de bouwon-
derdelen exact is weergegeven. Maar tegelijk vind ik dat van ieder bouwdeel te zeggen is dat de essentie ervan in de miniatuur is terug te vinden. Mijns inziens heeft het interieur van de Dom deze Utrechtse minia- turist tot voorbeeld gediend. Min of meer uit het hoofd schilderde hij, toen hij voor de drie figuren een kerkinterieur nodig had, het interieur van de kathe- draal van zijn bisschopsstad als decor. De schilder be- oogde geen topografisch nauwkeurig beeld te schet- sen, maar de bron van inspiratie laat zich niet looche- nen. |
||||||||||
Utrecht,
Hasebroekstraat 48 |
Casper H. Staal
|
|||||||||
47
|
||||||||||
DE WERKEN VAN BARMHARTIGHEID
IN UTRECHT GEFOTOGRAFEERD |
|||||||||||
Lijken dus titel en setting wat geforceerd, de foto's
zelf zijn er niet minder boeiend om. Voor zover een leek kan oordelen, hebben de fotografen met geduld en visie hun thema aangepakt en het resultaat van die toeleg ziet er buitengewoon professioneel uit. De zwart-wit opnames hangen er bovendien keurig inge- lijst per onderwerp bij. De fotografen zijn allen lid van de in 1 987 opgerichte Stichting Stedelijke Fotografie Utrecht (SSFU), die een aanvulling van de tot nu toe verzamelde foto's nastreeft met fotografische docu- mentaires opgezet vanuit een persoonlijke visie. Er is dus een Utrechts cultureel en cultuur-historisch be- lang mee gediend: het laten zien van de stad en alles wat er omgaat. In 1 987 was de voorbereiding van het Utrechts Mid-
deleeuwse kerken-jaar aan de orde. De Stichting koos toen voor een thema, dat daar zo'n beetje bij aan- sloot: de traditionele werken van barmhartigheid. Bo- ven werd al uiteengezet waarom die titel min of meer in de lucht hangt. Er komt bij dat op het moment van de expositie de genoemde aanleiding alweer door iedereen vergeten is. Bij elk thema is veel werk gemaakt van het ,,samen
optrekken" met de gefotografeerden: het winnen van vertrouwen, het waarborgen van privacy, het thuisra- ken in de omgeving. Enkele fotografen vertelden daar Indringend over tijdens de persbezichtiging. Toch voelt de toeschouwer zich nogal eens een indringer en een voyeur. Een bejaarde man die in een zieken- huis de hele medische martelgang maakt: het treft je wel maar waarom zou je naar die man gaan staan kij- ken en naar hem blijven kijken? |
|||||||||||
In het Rijksmuseum te Amsterdam hangen zeven pa-
nelen in een lijst, die op naam staan van ,,de Meester van Alkmaar". Samen vormen ze een uitbeelding van de werken van barmhartigheid: de hongerigen spijzi- gen, de dorstigen laven, de naakten kleden, pelgrims herbergen, zieken bezoeken, gevangenen verlossen, alle uit Mattheus 25 en tenslotte: doden begraven (Tobias 1). Op de zes eerstgenoemde staat Christus onopvallend als toeschouwer onder het publiek, op het laatste tafereel verschijnt hij als Rechter in heer- lijkheid. Op de foto-expositie met hetzelfde thema, nu gefoto-
grafeerd in de stad Utrecht aan het eind van de jaren tachtig, ontbreekt zelfs die anonyme Christus-figuur en lijkt de bijbelse inspriratie er ook een beetje bij- gesleept vanwege de lokatie (Het Catharijneconvent) en de aanleiding: Utrecht-kerkenstad. Bovendien is het woord barmhartigheid voor het overgrote deel niet relevant want er zijn slechts twee thema's waar- bij je kunt opmerken dat een reguliere salariëring ont- breekt: het spijzigen, laven en verzorgen bij het Leger des Heils, en het herbergen van vreemden bij de zusters in de Waterstraat. Andere uitgebeelde wer- kers worden weliswaar soms onderbetaald (de men- sen in de gezondheidszorg) maar het zijn geen broe- ders en zusters van barmhartigheid meer. In een enkel geval, dat van de lijkbezorging, die hier ook te zien is als begrafenis en als crematie, wordt zelfs via een uit- gekiende commerciële opzet geopereerd, met recla- mespotjes op de televisie en al. Bij die ondernemers was er in de voorbespreking zelfs angst voor be- drijfsspionage. |
|||||||||||
I Fotograaf Hapé Smeele.
Thema: de zieken verzorgen.
Onderwerp: Wilhelmina Kinder- ziekenhuis. |
|||||||||||
48
|
|||||||||||
Fotograaf Willem Mes.
Thema: de hongerigen spijzi- gen, de dorstigen laven en de naakten kleden. Onderwerp: het Leger des Heils. |
||||||||||
Fotograaf Michiel de Ruiter.
Thema: de vreemdelingen her- bergen. Onderwerp: asylzoekers. |
||||||||||
Titel: 2 WIJZEN VAN KIJKEN
Datum: 7 april tot en met 10 juni 1990
Samenstelling: Nettie Stoppelenburg en Jaap de Boer
(SSFU) Henk Renou ('t Haakje)
Plaats: Rijksmuseum Het Catharijneconvent
Nieuwegracht 63, 3512 LG Utrecht
030-31 38 35
Catalogus: 24 pag., formaat A4, 48 reprodukties met
begeleidende tekst, f 7,50.
Openingstijden: di. t/m vr. 10.00-1 7.00 uur;
za., en zon- en feestdagen 1 1.00-1 7.00 uur;
maandag gesloten, tweede pinksterdag geopend.
Toegangsprijzen: volwassenen f 3,50: 65-i--ers en
jongeren tot 18 jaar f2,-.
Museumjaarkaart gratis
Kortingen voor groepen.
Rondleidingen: op aanvraag.
Nadere informatie: afdeling Presentatie,
030-31 38 35.
|
||||||||||
Een verpleegkundige in het Wilhelminakinderzieken-
huis is gefotografeerd op een moment dat ze tegen de beroepsvoorschriften handelde door twee kinderen tegelijkertijd te voeden: de fotograaf als aanbrenger. Er is gefotografeerd in een opvangcentrum voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning willen, ter- wijl iedereen op zijn vingers kan natellen dat elke foto- graaf voor de asielzoeker een natuurlijke bedreiging is. Hel fotograferen van gevangenen lijkt mij on- ethisch en een misser, en het vastleggen van twee nonnen in een botsautootje op een kermis is een cli- ché, waartoe de fotograaf wel zijn toevlucht moest nemen, omdat de vrouwen en meisjes van Meis- jesstad hem uit de weg gingen om voor de hand lig- gende redenen. Het pakt je hier en daar wel aan, dat fotowerk, maar ongeveer zoals ,,de oude schrijver Nescio" indertijd werd aangepakt door De Avonden van G. K. van het Reve. Ton van Schalk
|
||||||||||
49
|
||||||||||
EXCURSIE NAAR LEUVEN
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Op zaterdag 1 6 juni 1 990 organiseert de Utrechtse Klokkenspel Vereniging een excursie naar de Belgische stad
Leuven. Na ontvangst in de Universiteitsbibliotheek zal er een bezoek worden gebracht aan de beiaardten- toonstelling. Deze tentoonstelling is ingericht door de Leuvense Beiaardkring „Campanea Lovanienses" naar aanleiding van het feit dat eind vorig jaar het universiteitsarchief de hand heeft weten te leggen op een uit 1 756 daterend beiaardboek. Dit boek zal tijdens ons bezoek in facsimile worden uitgegeven. Dit belooft een bijzonde- re gebeurtenis te worden, omdat sinds 1 922 geen belangrijk beiaardhandschrift meer is gevonden. Na de war- me maaltijd zullen we een bezoek brengen aan Park Abdij, de St. Geertruikerk en de St. Pieterskerk. Na een receptie, aangeboden door het Gemeentebestuur van Leuven zal er tijdens de broodmaaltijd, een causerie wor- den gehouden over het onlangs ontdekte beiaardhandschrift. Na afloop zal Arie Abbenes, stadsbeiaardier van Utrecht, een korte beiaardbespeling geven op de beiaard van de Universiteitsbibliotheek. Om 22.00 hopen wij weer terug te zijn in Utrecht. U kunt deelnemen aan de excursie door overmaking van f 60,- op giro 474407 t.n.v. de Utrechtse Klokkenspel
Vereniging, Eikstraat 59, 3581 XK Utrecht. Wilt u vermelden dat het om de excursie gaat en u ingescheven heeft als lid van Oud-Utrecht. Dit laatste vragen
wij, opdat wij u een bevestiging van de excursie kunnen sturen alsmede het preciese programma van de dag. (De dag begint om 8.00 uur; voor deelnemers uit Zuid-Holland e.o. is er de mogelijkheid om om 9.00 uur in Breda bij de groep aan te sluiten.) |
||||||||||||||||||||||||||||||
BERICHTEN
|
||||||||||||||||||||||||||||||
van 1793-1812, had er een Senatus Veteranorum
Glirium (= Senaat van oude rotten) bestaan, die tot taak had de pas aankomende studenten te ont- groenen. Die taak om de studenten te ontgroenen werd vanaf
26 februari 1814 overgenomen door de Senatus Ve- teranorum, het bestuur van het Utrechtsch Studen- ten Corps. Dit gebeurde alleen bij studenten in de juri- dische, medische, filosofische en letterkundige fac- tulteit. Studenten in de theologische faculteit ston- den er buiten en hadden vanaf 1 831 een eigen vereni- ging: de Senatus Theologorum onder de zinspreuk ,,Amicorum Concensus Virtutem Alit Gaudiumque" ( = vriendschap en eensgezindheid kweekt deugd en |
||||||||||||||||||||||||||||||
Tentoonstelling: ,,Het Utrechtsch Studenten Corps
1814-1945" Zeer recent is het archief van het Utrechtsch Studen-
ten Corps geïnventariseerd en daardoor toegankelijk gemaakt. De in druk verschenen archiefinventaris - deel 2 in de Reeks Publicaties van de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht - omvat de periode 1 81 4-1 945. Ter gelegenheid van de gereedgekomen inventarisatie is in het archiefgebouw een kleine ten- toonstelling ingericht van foto's en archivalia, afkom- stig uit het Corpsarchief. Hoewel er al sinds 1636 een Hogeschool in Utrecht
bestaat en er ook dus studenten zijn, dateert het Utrechtsch Studenten Corps pas van 1814. Eerder |
||||||||||||||||||||||||||||||
^'^t,, "^k
|
||||||||||||||||||||||||||||||
,„r %^
|
||||||||||||||||||||||||||||||
IJ*
|
||||||||||||||||||||||||||||||
v^ i tri ,,s^. f . n
|
||||||||||||||||||||||||||||||
.«
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Km-''' ''* /"" ^^^ studentenleven. Litho
J^" -> j'*-" door Van Beeck Calkoen,
^ ' '^ " ca. 1826. In: Utrechtsche
Studenten Almanak 1826.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
-X X. -és .Aa«-
|
||||||||||||||||||||||||||||||
50
|
||||||||||||||||||||||||||||||
vreugd). Op 22 mei 1848 verenigden beide senaten
zich tot de Senatus Veteranorum. Sindsdien geldt als dies natalis ( = geboortedag) van het Utrechtsch Stu- denten Corps 22 mei. Bestond het aantal bestuursleden van de Senatus Ve-
teranorum in 1814 nog uit veertien man, sinds 1 873 is dit aantal teruggebracht tot vijf. Een studentenvereniging zonder een sociëteit is on- denkbaar. Sinds 26 februari 1816 heeft het Utrechtsch Studenten Corps dan ook haar eigen so- ciëteit onder de zinspreuk ,,Placet Hic Requiescere Musis" ( - het is hier prettig uit te rusten van de stu- die). Voordat de sociëteit op het Janskerkhof op 23 april 1901 haar poorten opende, was zij eerst op di- verse adressen in de stad, o.a. van 1 858-1 901 op het Domplein, gevestigd. Vooral de door de Corpsstudenten georganiseerde
Maskerades ( = openluchtspelen) spraken tot de ver- beelding van de Utrechtsche bevolking. In het verle- den werden er kapitalen aan besteed, als men alleen al afgaat op de bewaard gebleven afbeeldingen. Na 1945 werden de maskerades soberder van opzet. De tentoonstelling laat het volgende zien: het oudst bewaard gebleven notulenboek van de Senatus Vete- ranorum, de oudste wetten van het Corps, het leden- register van de sociëteit, veel foto's (de sociëteit van binnen en buiten, de maskerades van 1911, 1 926 en 1936) en ander beeldend materiaal. De tentoonstelling is geopend van 27 april t/m 29 juni
1990.
Maandag: 13.30-16.30 uur:
dinsdag t/m vrijdag: 9.00-16.30 uur;
zaterdag: 9.30-12.30 uur.
De tentoonstelling is niet geopend op maandag 4 juni
i2de Pinksterdag).
De toegang is gratis.
Gemeentelijke Archiefdienst
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. 030-73 66 11 |
||||||||
teerd met schriftsoorten die voor een leek nauwelijks
zijn te ontcijferen. Bij de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht worden ieder jaar cursussen paleografie ge- geven, waarbij het lezen van het oude schrift wordt geoefend. De cursus duurt ruim een half jaar (eind september tot april) en omvat 14 lessen, die eens in de twee weken worden gehouden. Er is een cursus Nederlandse paleografie (een groep op woensdag- avond en een groep op zaterdagochtend) en een cur- sus Latijnse paleografie (een groep op woensdag- avond). Voor de Nederlandse paleografie is geen spe- cifieke vooropleiding vereist; voor het kunnen volgen van de cursus Latijnse paleografie is (school)kennis van het Latijn noodzakelijk. Wie geïnteresseerd is kan bellen naar de Archief-
dienst: tel. 030-73 66 1 1. Men krijgt dan nadere in- lichtingen toegestuurd en ontvangt automatisch half augustus een aanmeldingsformulier. Na terugzending van dit formulier staat men als cursist ingeschreven. Het cursusgeld bedraagt f 100,-. Heemstede, architectonisch onderzoel< van een
17de-eeuwse buitenplaats Op zaterdag 2 juni 1990 opent de Van de Poll-
Stichting de tentoonstelling Heemstede in de Zilver- zaal van het Slot te Zeist. Op deze tentoonstelling zul- len tekeningen, foto's, bouwfragmenten en een ma- quette van het huis Heemstede bij Houten te zien zijn. Allereerst wordt aandacht besteed aan de renaissan- ce buitenplaats van 1 645. Het huis blijkt een interes- sant bouwwerk, waaraan de invloeden van diverse architectuurstromingen duidelijk afleesbaar zijn. Hier- bij wordt het huis ook met andere Utrechtse kastelen en buitenplaatsen vergeleken. Het merendeel van de tentoonstelling wordt gewijd
aan de verbouwing die eigenaar Diderick van Velthuy- sen in de jaren 1 680-1 695 liet uitvoeren. Hij was het die de geroemde baroktuinen en de rijke interieurs aanbracht. Toen ontstond de architecturale eenheid van huis, tuinen en interieurs. Het is juist deze een- heid die Heemstede uniek maakt. De tekeningen, in- terieurfoto's en de maquette van huis en tuinen laten Heemstede in zijn glorietijd zien. Tenslotte tonen enkele foto's de huidige toestand
van het huis, na de brand van 10 januari 1 987. Deze brand vormde voor L. Wevers - student bouw- kunde aan de Technische Universiteit te Delft - een aanleiding om (in het kader van zijn afstudeerop- dracht) de gespaarde interieurs op te meten en een uitgebreid onderzoek naar de bouwgeschiedenis van het huis in te stellen. Vrijwel alle geëxposeerde bouw- kundige tekeningen zijn dan ook van zijn hand (zie ook de Boekenschouw op pag. 54). De tentoonstelling is te bezichtigen tijdens de ope-
ningstijden van de dan eveneens lopende expositie van de Zeister Kunststichting in het Slot Zeist. De uit de afstudeeropdracht voortvloeiende publicatie - ,,Heemstede, architectonisch onderzoek van een 1 7de-eeuwse buitenplaats" - dient tevens als de ca- talogus van de tentoonstelling. |
||||||||
Nieuwsbrief
Bij de Gemeentelijke Archief- en Fotodienst Utrecht is
in februari het eerste nummer van de Nieuwsbrief ver- schenen. Het is de bedoeling dat door middel van dit medium de gebruikers van de dienst geïnformeerd worden over alle mogelijke zaken die zich zoal voor- doen. Te denken valt hierbij aan tentoonstellingen, aanwinsten, gereedgekomen inventarisaties, infor- matie over de studiezalen enz. De Nieuwsbrief zal drie maal per jaar verschijnen en is gratis af te halen bij de balie van de Archiefdienst, Alex. Numankade 199. Het tweede nummer zal begin juni verschijnen. Paleografie
Paleografie is de wetenschap die de historische ont-
wikkeling van het schrift beschrijft en verklaart. Iedereen die archiefonderzoek doet en die teksten uit de 1 7de eeuw of eerder moet lezen wordt geconfron- |
||||||||
51
|
||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||
A/f. S. Verweij, M. J. Dolfin, N. Vroman. Het Kasteel
te Woerden, het gebouw, de geschiedenis en de restauratie. Stichts-Hollandse Bijdragen 20. Woer- den, 1989. 70 biz., geill., deels in kleur. N. Plomp. Het kasteel van Woerden; een reactie. In: Heemtijdinghen, orgaan van de Stichts-Hollandse Historische Vereniging, 25e jaargang no. 3/4, de- cember 1989. bIz. 50-54. Wat het vijfentwintig-jarig bestaan van een drukkerij
vermag voor de uitgave van een boek blijkt overdui- delijk uit het „Het Kasteel van Woerden". Het is een bijzonder fraaie uitgave geworden met kleurenafbeel- dingen en een uitslagplaat. De offsetdrukerij Sterprint b.v. heeft kosten noch moeite gespaard er een prachtuitgave van te maken. De aanleiding tot de uitgave van het boek was echter
de afronding van de restauratie van het Kasteel. Respectievelijk door M. S. Verweij en M. J. Dolfin worden de geschiedenis en de staat van het Kasteel voor de aanvang van de restauratie in 1986 behan- deld. De architect, N. Vroman, geeft een verslag van de
restauratiewerkzaamheden. Deze verslaglegging gaat gedetailleerd in op de
restauratie, zelfs zo gedetailleerd dat bijvoorbeeld wordt vermeld hoeveel bakstenen er bij de restauratie zijn verwerkt. Over de ontstaansgeschiedenis van het Kasteel
tasten wij in gezelschap van verschillende auteurs in het duister. Het gevolg hiervan is een aantal hypothe- sen en speculaties die niet alle even gedocumenteerd onderbouwd zijn. Waar stond het in 1288 genoemde ,,steenhuis", en
was dit hetzelfde als het in 1418 afgebroken ,,Huis Honthorst"? Waar lag het ,,huus ten berghe", en werd met de ,,bergh" de plaats bedoeld die bisschop Godfried van Rhenen in de 1 1 de eeuw als versterking gebruikte? De heer Verwey heeft het niet zo erg op de meningen van voorgaande auteurs. In een reactie van N. Plomp in Heemtijdinghen wordt bij het artikel van Verwey dan ook een aantal kanttekeningen ge- plaatst. Pas vanaf 1415-1416 krijgen wij duidelijkheid over
de geschiedenis van het huidige kasteel. Aan de hand van rekeningen en andere archiefbronnen en archeo- logische gegevens kan een beeld geschetst worden over de ontwikkeling van en de verbouwingen aan het gebouw. Geconcludeerd wordt dat de bouw van het Kasteel in het begin van de 1 5de eeuw in betrekkelijk korte tijd heeft plaatsgevonden. Niet alleen de bouwgeschiedenis kan op de voet ge- volgd worden, ook de bewoningsgeschiedenis komt in het artikel van Verweij aan de orde. De bouwkundige beschrijving van de gebouwen door M. J. Dolfin geeft een rondgang door het huidige Kasteel. De verschillende ruimten worden in relatie met hun ontstaansgeschiedenis in het kort belicht. Zo |
||||||||||
wordt duidelijk uiteengezet wat het uitgangspunt van
de restauratie geweest is. E. M. K. |
||||||||||
De onbekende Voetius. Voordrachten Wetenschap-
pelijk Symposium te Utrecht 3 maart 1989. Onder redactie van J. van Oort, C. Graaf land, A. de Groot en O. J. de Jong. Kampen, J. H. Kok, 1989. 266 bIz. ISBN 90 242 2498 5 geb. Prijs f 45, - . Gisbertus Voetius (1 589-1676) was een van de foun-
ding fathers van de Utrechtse universiteit en een groot theologisch licht aan het gereformeerde firma- ment in de Republiek. Hij is bovendien de auctor van wat later de ,,Nadere Reformatie" zou gaan heten: een beweging naar binnen, om de leer ook in het le- ven te laten doordringen. Voetius' grote bekommer- nis was het wandelen van de kinderen Gods in deze wereld in nauwkeurige overeenstemming met Zijn woord, ,,voorsichtelijck, ja preciselijck". Hij schreef daarover in het Latijn - de man was een voortreffelijk latinist - en noemde het ,,praecisitas", wat oorspron- kelijk steilheid betekent, van een berg bv. Een van de aardigste verhalen die over hem in omloop zijn is dat van het Utrechtse bedelvolk, dat erop gespitst was de geleerde man van zijn huis naar de collegezaal te zien wandelen en weer terug. Voetius was namelijk kwistig in het uitdelen van aalmoezen. Om voor de hand liggende redenen van huishoudelijke aard trachtte zijn vrouw hem hierin enige matiging bij te brengen. Hij deed deze adviezen leukweg af met de opmerking dat aalmoezen niet kunnen dwalen en dat hij niet gesteld was om mensen te straffen die armoe- de lijden. Het verhaal is niet te vinden in deze erudiete bundel
met 1 7 bijdragen over Voetius, die hier ,,de onbeken- de" wordt genoemd. Dat slaat vooral op zijn innerlijk leven, waarvan hij het meeste naar binnen en naar zijn Schepper gekeerd hield. Juist op dit punt, het psy- chologische, vertoont de uitvoerige biografie van A. C. Duker (Leiden, 1897-1915) een terecht gesigna- leerde lacune. In deze congresbundel gaat het vooral over theologische kwesties: de pennestrijd met Jan- senius, Descartes en Coccejus, de invloed van de Teellinks en de belezenheid in Augustinus. Interes- sant is de beschrijving van zijn relatie met Jodocus Lodensteyn die bijna 25 jaar zijn collega-predikant in Utrecht was. Het verschil tussen beide mannen is er een van karakter en van spiritualiteit: Voetius meer extravert, Lodensteyn meer introvert. Ook specifiek Utrechts is het artikel Voetius en Utrecht van F. G. M. Broeyer. Voetius' invloed in de stad was niet alleen een persoonlijke, ze werkte ook door in de predikan- ten en ouderlingen die volgens zijn voorkeuren in de stad benoemd werden: Voetius maakte kerkelijk ge- zien volledig de dienst uit. De tucht waaraan hij hechtte schetst Broeyer als niet rigoristisch en ex- treem, maar eerder neigend naar een zeker evenwicht |
||||||||||
52
|
||||||||||
en een zekere mildheid. Alles natuurlijk volgens de
toentertijd in de gereformeerde kerk geldende maat- staven. Deze verzameling artikelen is de neerslag van een we-
tenschappelijk symposium dat bij gelegenheid van Voetius' 400ste geboortedag in het Utrechtse Aca- demiegebouw is gehouden. Het is een boek dat voor- al voor theologisch geïnteresseerden veel te bieden heeft, zeker als ze met de taaie Kanaans zijn grootge- bracht. Tussen de godgeleerde bedrijven door is er ook heel wat over de Utrechtse geschiedenis op te delven. Zoals uit het werk van Voetius zelf heel veel te leren is over het dagelijks leven in zijn tijd. Maar daarvoor kan men toch beter Duker raadplegen. Van diens monumentale levensbeschrijving is vorig jaar een fotomechanische herdruk verschenen. V. S.
|
|||||||||||||
de moeite waard. De uitgekozen artikelen zijn inte-
graal opgenomen en waar nodig aangepast aan de nieuwe inzichten door middel van noten en literatuur- verwijzingen. Ook het aantal illustraties is in vergelij- king met de oorspronkelijke artikelen belangrijk uitge- breid. Tevens is er een volledige bibliografie van Meischkes publicaties opgenomen. J.H.
|
|||||||||||||
G. M. de Meyer m.m.v. E. W, F. van den Elzen, Min
en Onmin. Mannen en vrouwen over hun omgang aan het einde van de vijftiende eeuw. (Middeleeuwse Stu- dies en bronnen XI, Uitgeverij Verloren Hilversum 1989) ISBN 90-6550-217-3 prijs f 30,00. Voor deze studie en bronnenuitgave werd gebruik ge-
maakt van de zogenaamde Vechtkeuren die zich be- vinden in het Utrechtse Gemeentearchief. Deze keu- ren beslaan een periode van ongeveer 50 jaar en lo- pen van 1477 tot 1528. Hoewel men in eerste instantie wat moeite zal heb-
ben met het doorgronden van de opbouw van het boek, inleidende hoofdstukken met daarna de trans- scriptie en vertaling van een aantal keuren, herbergt het boek een schat aan gegevens over de middel- eeuwse gewone vrouw en man en hun ruzies. Me- ningsverschillen, meestal gevolgd door een vechtpar- tij, en opgetekend door de notulist van de keur- meester laten niet alleen alle vormen van geweld zien (van schelden tot messteken) maar geven bij nadere bestudering veel prijs over opvattingen over bijvoor- beeld het huwelijk, scheiding en overspel. Het is de schrijfster gelukt ons een blik te gunnen in |
|||||||||||||
M. A. Vente, Utrechtse Orgelhistorische verkennin-
gen. Bijdragen tot de geschiedenis der orgelcultuur in de Lage Landen tot omstreeks 1630. (Utrecht, Ver- eniging voor de Nederlandse Muziekgeschiedenis, Muziekhistorische Monografieën dl 12 1989) illustra- ties en register. ISBN 90-6375-1 13-3. Niet alleen voor de orgelliefhebber biedt dit boek een
schat aan gegevens. De auteur, een bekende orgel- kenner en kort voor het gereedkomen van dit boek overleden, geeft een beschrijving van de ontwikke- ling van het orgel tussen 1 400 en 1 600 en een schets van de werk- en levensomstandigheden van de kunstenaars en ambachtslieden in het orgelbedrijf. Een gedeelte van het boek, namelijk de hoofdstukken 10, 11 en 12, is gewijd aan de orgelkultuur in Utrecht. Een ander hoofdstuk gaat over het gebruik van het orgel tijdens een dienst in de kerk (voor en na de Reformatie). Voor dit onderzoek is gebruik ge- maakt van zowel archiefstukken uit de Utrechtse ka- pittelarchieven (RAU) als van archieven uit andere steden zoals Leiden, Haarlem en Maastricht. Hieruit valt op te maken dat in de loop van de 1 5de en 1 6de eeuw steeds meer van de diensten van orgel en orga- nist gebruik werd gemaakt. Het orgel werd meer en meer gebruikt ter opluistering van hoogmissen en missen op hoogtijdagen maar ook bij de vieringen van allerlei Broederschappen. J.H.
|
|||||||||||||
R. Meischke, De gothische bouwtraditie. Studies
over opdrachtgevers en bouwmeesters in de Neder- landen, G. W. C. van Wezel en K. A. Ottenheym (edi. (Amersfoort, Uitgeverij Bekking 1988) ISBN 90-6109-1977 prijs f 49,50. Al enige tijd geleden zag een gebundelde uitgave van
de artikelen betreffende gotische bouwkunst het licht die dr. Meischke eerder in diverse publicaties deed verschijnen. Ook voor diegenen die op de hoogte zijn van de publicaties van deze specialist is deze bundel |
|||||||||||||
W. L. Straus (ed), Max Geisberg, The german single-
leaf woodcut 1500-1550, 4 din (Nw York 1974), I 228. |
|||||||||||||
53
|
|||||||||||||
het leven van alledag. De heldere en amusante inlei-
dingen geven een goed beeld van dit leven. Daarnaast is het lezen van de keuren, waarvan een goede verta- ling is gemaakt, een nuttige bezigheid voor diegenen die de overtuiging hebben dat slechts de moderne mens zijn driften niet kan beheersen. J.H.
Een verhaal over Groningen, Drente, Coevorden en
allerlei andere zaken onder verschillende Utrechtse bisschoppen, ingeleid, uitgegeven en vertaald door Hans van Rij. (Middeleeuwse Studies en Bronnen I, Uitgeverij Verloren, Hilversum 19891 ISBN 90-6550-005-7 prijs f 25,00. De voor de geschiedenis van het Sticht en Oversticht
in de eerste helft van de 1 3de eeuw zo belangrijke kroniek Quedam Narracio de Groninghe.., in 1977 vertaald en uitgegeven in de serie van het Historisch Seminarie Amsterdam, was jaren uitverkocht. Het is daarom van groot belang dat deze kroniek opnieuw is uitgegeven maar nu in een handelseditie door de Uit- geverij Verloren. H. van Rij heeft zorg gedragen voor een nieuwe verta-
ling met gebruik van het zogenaamde Mudenus- handschrift. Hij heeft daarmee een verzorgde bron- nenuitgave het licht doen zien. Ook Van Rij vindt geen nieuwe aanwijzigingen voor de identiteit van de schrijver. Utrechts bisschop Wilbrand komt volgens hem niet in aanmerking. De schrijver blijft anoniem. J.H.
Annus Quadriga Mundi. Opstellen over middeleeuw-
se kunst, opgedragen aan prof. dr. Anna Esmeijer, drs. J. B. Bedaux (ed) m.m.v. dr A. M. Koldeweij. ICIavis Kunsthistorische monografieën dl 8 Zutphen 1989) ISBN 90-6011-660-7 prijs f 47,50. In deze bundel die aan prof. dr. Esmeijer ter gelegen-
heid van haar 70ste verjaardag werd aangeboden, is een voor Utrecht zeer interessant artikel opgenomen. Onder de titel Pro Turri Trajectensi. De positieve sym- boliek van de Domtoren in de stad Utrecht en op de ,,Aanbidding van het lam Gods" van de gebroeders van fyc/c breekt de schrijver, dr. A. J. J. Mekking, een lans voor het voorkomen van de Utrechtse Domtoren op het beroemde altaarstuk van de gebroeders van Eyck. De Meijere doet in zijn Utrecht op schilderijen (1988) geen uitspraak over deze kwestie en verwijst naar de opvattingen van anderen waaronder die van Coremans die de Domtoren als een toevoeging van Jan van Scorel beschouwt, Mekking sluit zich aan bij de opvatting dat de toevoeging van de Domtoren vóór de gehele voltooing van het retabel in 1432 moet hebben plaatsgehad. Hij zoekt de verklaring in het feit dat de opdrachtgever Joos Vijd in 1426/26 in het gevolg van Filips de Goede in de Noordelijke Ne- derlanden verbleef. Hij heeft waarschijnlijk toen ook de stad Utrecht bezocht en dus de Domtoren gezien. Deze toren was in de middeleeuwen een van de hoog- ste van Europa en moet alom bewondering hebben |
||||||
gewekt. Voor wie geïnteresseerd is in het hoe en
waarom van de afbeelding van juist deze Domtoren op het schilderij van ,,Het Lam Gods" is dit artikel ze- ker de moeite waard. J. H.
Villa's en buitenplaatsen
Nanning, Klaas B. Houdringe, historie van een Blitse
buitenplaats. De Bilt, Grontmij NV, 1987. 92 biz.,
geïll.
Staal, E. Villa Blanda te Zeist, zwart op wit. Zeist, Pro-
duktschap voor Pluimvee en Eieren, 1989. 1 14 bIz.
geïll.
Wevers, L. B. Heemstede, architectonisch onderzoek
van een 1 7de eeuwse buitenplaats. Delft, werkgroep
restauratie van de Technische Universiteit Delft,
1990. ca 200blz., geïll. Prijs tot 15mei 1990 f 40,-,
daarna f 65,-
Het is toe te juichen dat bedrijven die monumentale
onderkomens ter beschikking hebben als kantoor- ruimte de waarde van deze panden en hun historie op waarde weten te schatten en uit willen dragen. Als dit tevens tot gevolg heeft dat het gebruik van de panden zoveel mogelijk de monumentale waarden respec- teert is dat mooi meegenomen. Wie kent niet het landgoed Houdringe, als je weet hoe
het hoort zeg je Hoedringe, één van de buitenplaatsen die De Bilt rijk is. Al meer dan dertig jaar is het het on- derkomen van de Grontmij. Ter gelegenheid van de jaarwisseling 1987/1988 besloot de directie tot uit- gave van een reeds langer bestaand manuscript van de voormalige medewerker Nanning. Fraai vormge- geven bevat het boek de geschiedenis van het 1 7de- eeuwse Houdringe in De Bilt, zijn bouwers en eige- naars, het geslacht Mamuchet, de heerlijkheid Hou- dringue in Aubers nabij Lille en de eigendommen van de eigenaars van Houdringe: de boerderij ,,De Grune- rie" in Oegstgeest, de ridderhofstad Sterkenburg, de polder Themaat, het huis ,,DeWiers" bij Vreeswijk en de ridderhofstad Vuylcoop. Jonger is de villa Blanda aan de Utrechtseweg in
Zeist. In 1877 werd met de bouw van het huis naar ontwerp van een onbekend architect begonnen. De heer Staal laat achtereenvolgens de eigenaren van het terrein en de gebouwen uitgebreid aan de orde ko- men. Daarna komen hoofdhuis en bijgebouwen aan de orde, gevolgd door de bewoners van de bijgebou- wen. Tot slot worden enige losse inventarisstukken beschreven. Welke toekomst de buitenplaats Heemstede zal krij-
gen is nog niet duidelijk. Na de brand van 1 O januari 1987 is een restauratie dringend noodzakelijk. Maar wie zal een grote investering hieraan wagen? De restauratie van een kasteel is een geliefd onder- werp voor het afstuderen aan de TUD-bouwkunde met specialisatie restauratie. Zeker wanneer het een zo reëel onderwerp is als Heemstede. De auteur van het werk over de buitenplaats heeft bouwhistorisch en archiefonderzoek gedaan ten behoeve van zijn af- studeren. Het produkt hiervan is een overzicht van de bouwgeschiedenis met talrijke reconstructietekenin- |
||||||
54
|
||||||
,,hulp-abt") bij de vorige zieke en stomme abt van
Oostbroek. Die vorige abt, die nog maar een schim was van wat zo'n ,.prelaat" eertijds moet zijn ge- weest, was wel een heel duidelijk symbool en exem- pel van de zieltogende middeleeuwse kerk. Zoals de hele officiële contra-reformatorische kerk van de reorganisatie van 1559 door koning Philips II en de doorvoering in 1 565 van de vrome besluiten van Trente voor een vernieuwde roomse kerk, al snel te gronde zijn gegaan in de jaren van de Opstand, zo heeft ook Roest het als abt niet lang gemaakt. In 1 567 is hij vergiftigd en was de kans verkeken voor Oostbroek als contra-reformatorische abdij. Zijn grote tegenspeler van meet af aan was pater Cor- nelis Anthoniszone. Die ontwikkelde zich ook, maar dan als kritische, vrijgevochten figuur, in volstrekt te- genovergesteld richting. Door steeds dwars te liggen, te provoceren, of te intrigeren, holde Cornelis Anto- niszone de abdijen waar hij kwam, van binnen uit. Door zijn provocerend, bot gedrag maakte hij pas goed duidelijk, wat er in Oostbroek, Klaarwater, of Staveren allemaal fout zat. Cornelis Anthoniszone had het coadjutorschap van die fanatieke Roest belet, en had daarna zelf het coadjutorschap in 1 565/1 566 kortstondig verworven bij de invalide, oude abt. Bij de abtsbenoemingsprocedure in 1 566 werd hij gepas- seerd. Ketterse boeken las en bezat Cornelis Anthoniszone.
Als proost van de benedictinessen van het Veluwse klooster Klaarwater liet hij kerkelijke inspectie niet toe. Toen in 1 572 Klaarwater door de geuzen grondig was geplunderd, en het gebied daarna snel onder Spaans gezag terugkeerde, trok Cornelis Anthoniszo- ne de ,,juiste" conclusies: geen belasting en dijk- lasten meer betalen, en geen poot uitsteken voor her- stel. Hij vergreep zich aan twee nonnen, maar met een van hen is hij later keurig getrouwd, na eerst nog voor zijn bruid extra klooster-alimentatie verworven te hebben uit de goederen van het in 1 580 opgeheven Klaarwater. En zo gedroeg Cornelis Anthoniszone zich steeds
meer als een echte geus, die tenslotte in 1 580 de eer- ste calvinistische predikant van Zeist werd. Eindelijk kreeg hij de kans kerkelijk en administratief opbouw- werk te doen, toen de Reformatie en de Opstand na 1 579 definitief in het Utrechtse succes hadden. Over dit alles en nog veel meer met betrekking tot de handel en wandel van Cornelis Anthoniszone velt Van Buijtenen een zéér negatief oordeel. Hij doet dat met zijn welversneden, welhaast literaire pen, hetgeen de overtuigingskracht vergroot. Hij beschrijft en oor- deelt echter vooral vanuit het gezichtspunt van de la- te middeleeuwen. Naar mijn mening kan echter het hele onderwerp met
minstens even veel recht vanuit de verwarrende be- ginperiode en de opbouw van de nieuwe tijd en het calvinisme worden beschouwd. Het duidelijkst is dit aan de orde in de taxatie van de bemoeiing van het Centraal Bestuur te Brussel namens koning Philips II met de abtsbenoeming van Christoffel Roest in 1 566, het kernthema van dit boek. Hierover is al in 1 986 door R. H. Vermij in dit ,,Maandblad" beknopt ge- |
|||||||||
gen van de situatie die na 1680 door Diderick van
Velthuysen werd gecreëerd. Begin juni zal het boek verschijnen. Intekenen tegen
de gereduceerde prijs van f 40,- is mogeijk tot 1 5 mei, door overmaking van het bedrag op girorekening 1539616, t.n.v. Werkgroep Restauratie te Delft, o.v.v. ,,Boek Heemstede". f. M. K.
|
|||||||||
M. P. van Buijtenen en A. K. de Meijer, Herfsttij over
Oostbroel<s abdij; politiële rond abtsbenoeming uit de nadagen gespiegeld aan het begin (Zeist 1990), 144 pp prijs f 36,00. M. P, van Buijtenen is inmiddels welhaast de nestor
van de kerkhistorici in Nederland geworden. Hij heeft nu in samenwerking met A. K. de Meijer een mono- grafie geschreven rond de aanstelling van de op één na laatste abt in de Benedictijnerabdij van Oostbroek in De Bilt. Die abtsbenoeming kreeg in 1 566 zijn beslag, dus precies in het roerige jaar van de Beel- denstorm, toen de opstand tegen koning Philips II doorbrak. Allereerst het tijdsbestek. De kern van de uiteenzet-
tingen van Van Buijtenen loopt over de periode 1 563-1 567, met uitwaaiering van gebeurtenissen tot kort na 1 600. De woelige tijd van de 80-jarige oorlog vormt dus het decor, in het bijzonder de definitieve vestiging en overheersing van het calvinisme. Het is bepaald geen abstracte of kerkjuridische uit- eenzetting geworden. Neen, er treden bij voorbeeld twee hoofdpersonen in op, die niet als kartonnen fi- guren zijn beschreven, maar als mensen van vlees en bloed, en eigen karakter. Tevens zijn die twee als te- genstanders de verpersoonlijking van rooms versus ontluikend protestant in die tijd, de eerste periode van de nieuwe geschiedenis in Nederland. Zeer duidelijk leggen de auteurs over alle handelende personen al hun kaarten op tafel. Van Buijtenen on- derdrukt bepaald niet eigen oordelen, noch schuwt hij de partijdigheid. Dat is in het algemeen vanouds een kenmerk van veel geschiedschrijving over het tijdperk van onze Opstand. Maar juist de cleane weergave daarbij door Van Buijtenen van alle feiten, dus gemak- kelijk los te koppelen van de interpretatie ervan, geeft de lezer gelegenheid eigen conclusies te trekken. In deze mikrokosmos van geschillen en gedragingen rond een abtsbenoeming in een doorsnee abdij, vor- men de gebeurtenissen en figuren de concretisering en personificatie van elementen uit het toch zo inge- wikkelde algemene geschiedverhaal over de eerste jaren van de Opstand. Om welke twee centrale figu- ren draait het verhaal? De één heet pater Christoffel Roest, die zich als steeds hervormingsgezinder ont- popte, en duidelijk zich ter plekke van traditioneel geestelijke tot een streng contra-reformatoriche geestelijke ontwikkelde, zoals het concilie van Trente dat zo graag zag. Christoffel Roest werd in 1 566 de nieuwe abt over de
paters Benedictijnen van Oostbroek, na een vooraf- gaand mislukt coadjutorschap aldaar (een soort |
|||||||||
55
|
|||||||||
schreven. Uit de minutieuze beschrijvingen en helde-
re beschouwingen van Van Buijtenen over de tot stand koming van de abtsbenoeming in 1 566 blijkt overtuigend, dat een snelle rechtstreekse benoeming door het Brusselse Centraal Bestuur uit naam van de koning niet zo maar even kon worden doorgedrukt. Allicht niet. Een monarch van de nieuwe tijd, die naar absolutisme streefde, was wel iets anders dan een of andere militairement decreterende dictator uit de nieuwste geschiedenis sinds 1 789. Een naar absolu- tisme strevende vorst zette bestaande rechten, wet- ten en procedures met betrekking tot onderdanen en instellingen naar zijn hand, centraliseerde ze, plaatste er nieuwe overheen, en versterkten zijn ,,bureaucrati- sche" greep. Vooral - en juist dat speelde in de Neder- landen al decennia lang sterk mee - waren verschillen- de soorten raden het politiek en ambtelijk instrument van de vorst, en dat werkte bij zorgvuldig bestuur ver- traging van vorstelijke beslissingen in de hand. Dit verschijnsel, op zich dus zeker niet bevreemdend, speelde bij de abtsbenoeming van 1 566 een grote rol. Minder essentieel dan Van Buijtenen betoogt, hoewel op zich zeker niet onjuist beschreven, speelde in 1565 de voorgeschiedenis van het placetrecht (toestemmingsrecht) en andere vorstelijke kerkelijke regelingen sinds de Bourgondische tijd nog een rol. Hel leek wel of juist tijdsduur en onderzoek bij de voorbereiding van de abtsbenoeming - evenals bij de problematiek van de eerdere coadjutorkwesties - moesten leiden tot een vergroting van de vorstelijke rechten in kerkelijke zaken. Uitvoerig wordt beschre- ven hoe het Hof van Utrecht - in die periode tevens de regeringsraad en het bestuurscollege van de koning en de landvoogdes bij uitstek - de voorbereidingen trof. Was bij de kwesties rond het coadjutorschap in 1 563/64 stadhouder Willem van Oranje nog betrok- ken geweest, die was inmiddels zeker na 1564 opstandig geworden en geëclipseerd. Daardoor trad Persijn, de president van het Hof, steeds meer naar voren. Zo komt in dit boek de verschuiving van ver- minderde stadhouders-invloed ten gunste van het Hof en vooral van zijn president omstreeks 1564-1565 goed tot uiting. De ,,peiling" door het Hof van Utrecht van de monni-
ken, wie nu eigenlijk de nieuwe abt moest worden, mag niet de schijn wekken als ware het een verhoor in een rechtszaak. Neen, het meest opmerkelijk is veeleer dat voor het eerst elke notie of schijn van zelfs maar een formele abtsverkiezing door de monniken, totaal verdwenen was. Dat was een beslissende nou- veauté. De benoeming door de landvoogdes op naam van de koning en de bevestiging door de paus was zo- zeer een uitsluitend Brusselse zaak geworden, dat de stukken ervan in ieder geval niet te Oostbroek be- waard werden, maar te Brussel ergens tussen de la- wine van paperassen moeten zijn geraakt, en nu blijk- baar niet meer te vinden zijn. Het zal duidelijk zijn, dat deze en andere essentiële kwesties het belang van dit boek nog eens extra onderstrepen. |
|||||||||||||||||||
AGENDA
|
|||||||||||||||||||
23 juni 1990. Excursie naar kasteel Sypestein,
Nieuw-Loosdrechtse dijk 1 50, Nieuw-Loosdrecht. Het kasteel bezit een verzameling kunst en voor- werpen van kunstnijverheid en is omgeven door tuinen. De deelnemers worden om 13.30 uur ontvangen
met koffie en thee en een strijkkwartet zal een kort concert geven. Om 14.30 uur begint een rondleiding van ca. een uur door het kasteel. Daar- na kan men op eigen gelegenheid wat rondwande- len. Het kasteel Sypestein is vanuit Utrecht te berei-
ken met busdienst 32; vertrektijden op 23 juni om 11.09 en 13.09 uur. U wordt verzocht zich aan te melden bij F. Vogel-
zang, tel. 030-87 01 10. |
|||||||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
63c jaargang nr. 5 - mol 1990
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht lel. (030) 73 66 11 Penningmeester:
J. W. Lemaier, Emmalaan 14
3581 HT Utrecht, girorekening 575520
|
|||||||||||||||||||
Contributie: f 47,-
C.J.P-houders: f 30, |
|||||||||||||||||||
; 65-1- z' 41,-
|
|||||||||||||||||||
Ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Sophialaan 1, 3542 AR Utrecht
tel. (03465) 7 09 40 (privé)
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang
Hanzestraat 56 3522 EB Utrecht tel. (030) 87 01 10 Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. Redactie-adres:
Alex. Numankade 1 99
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0030-6738
|
|||||||||||||||||||
C. A. van Kalveen
|
|||||||||||||||||||
Amersfoort
|
|||||||||||||||||||
56
|
|||||||||||||||||||
HET ONTSLAG VAN DR. P. H. RITTER JR.
BIJ HET UTRECHTS DAGBU\D IN 1934 |
||||||||||
In 1986 verscheen van dr. H. J. Scheffer het boek De
dagbladonderneming. Historische verl<enningen. Voor het vierde en laatste hoofstuk, handelend over de ontslagen van de hoofdredacteuren van het Utrechts Dagbiaddr. P.H. Ritter jr. en M. C. van Mou- rik Broekman, kon ik de auteur een aantal stukken verstrekken, die ik tijdens het ordenen van het Ar- chief Ritter in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek had aangetroffen. Intussen zijn er meer papieren gevonden waardoor
we ons een nog helderder beeld kunnen vormen van Ritters ontslag. Scheffer vertelt hoe de geschiedenis van het
Utrechtsch Dagblad teruggaat tot 1863, toen de Utrechtsche Provinciale en Stads-Courant werd om- gedoopt in Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dag- blad. De krant werd uitgegeven door de naamloze vennootschap Drukkerij v/h L. E. Bosch en Zn. met als raad van commissarissen: A. J. S. van Lier, S. J. Pit en W. A. P. van Lier. De directie werd in de jaren der- tig gevoerd door vader en zoon Van der Giessen. In 1918 was dr. P. H. Ritter jr. (die in 1916 volgens een brief aan zijn vriend Frans Mijnssen al de functie van hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad geambieerd had) W. Graadt van Roggen als hoofdre- dacteur opgevolgd. In 1928 had hij bij de AVRO de leiding aanvaard van de Boekenhalfuren. Ritter drukte een duidelijk stempel op het UD. Hij
schreef in het rechts-liberale blad de hoofdartikelen, nam de verslagen van de Utrechtse Gemeenteraad voor zijn rekening en vulde wekelijks de Literaire Kro- niek. F. C. Gerretson schreef in 1949: ,,Het Utrechsch Dagblad is onder Ritter's leiding het laatste grote, door één persoonlijkheid gestempelde 'Journal d'opinion' geweest, waar onze journalistieke ge- schiedenis op bogen kan." En Wouter Paap: ,,Er zal moeilijk een tweede dagblad te noemen zijn, dat op zulk een literaire voet leefde". IVIaar tijdens de jaar- wisseling 1933-1934 kreeg de hoofdredacteur het moeilijk. Van 5 januari 1934 is een brief aan Ritter van de Com-
missarissen der N.V. Drukkerij voorheen L. E. Bosch te Utrecht waarin meegedeeld wordt dat hem in de af- gelopen jaren herhaaldelijk gewezen is op het feit, dat het in het belang van het UD was dat hij zijn neven- werkzaamheden beperkte en zijn werkkracht meer besteedde aan de algemene leiding der redactie in plaats van aan allerlei zaken, die in geen verband stonden met zijn hoofdredacteurschap. Zijn gebrek aan zorg ten aanzien van de redactie had grote nade- len ten gevolge. ,,Niettegenstaande deze aanmerkingen op Uw beleid,
zijt U op den eenmaal ingeslagen weg voortgegaan en |
||||||||||
Dr. P. H. Ritter jr, 1932. Koperdiepdruk. Foto: G.A.U.
Top.-Hist. Atlas. |
||||||||||
hebt U niet Uw volle werkkracht gewijd aan de belan-
gen van de (. . .) courant". (...) ,,Commissarissen hebben (...) hun uitdrukkelijken wensch te kennen gegeven, dat U Uwe werkzaamheden zoudt beperken en ook geen arbeid meer zoudt verrichten voor de A.V.R.O.". Hij kan met ingang van 1 januari 1934 hoofdredac-
teur blijven tegen een salaris van f 7000 's jaars en de jaarlijkse gratificatie maar moet dan al zijn neven- werkzaamheden hebben beëindigd. W. Graadt van Roggen ,,zal belast worden met het toezicht op de al- gemeene leiding der redactie, in dier voege, dat bij verschil van inzicht tusschen U en den heer Graadt van Roggen, U U bij het inzicht van den heer Graadt van Roggen zult hebben neer te leggen. Hoewel Com- missarissen inzagen, dat een dergelijke toezicht on- der normale omstandigheden in strijd is met het ka- rakter van het hoofdredacteurschap, zijn Commissa- rissen tot het nemen van deze beslissing uitsluitend geleid door de overweging, dat alleen op deze wijze Uwe maatschappelijke positie grootendeels gehand- haafd zou kunnen blijven, zonder dat de belangen van het Utrechts Dagblad verder in gevaar zouden wor- den gebracht door Uw gebrek aan belangstelling en |
||||||||||
57
|
||||||||||
kunnen zijn, dat U Uw volle werkkracht aan het
Utrechtsch Dagblad zoudt wijden en geen bijwerk- zaamheden meer zoudt verrichten. Commissarissen hebben U toen eenigen bedenktijd gegeven en de volgende vergadering bepaald op 29 December 1933 en U hebt (...) de toezegging ge- daan vóór 29 December 1933 mede te deelen of U het besluit (...) aanvaardde (...), waarop U geant- woord hebt bij schrijven d.d. 22 December 1933 (...) dat Uw standpunt (...) vóór de vergadering van 29 December 1933 bekend zou zijn. Aan laatst- bedoelde toezegging hebt U niet voldaan, doch op de vergadering van Commissarissen (...) op 29 De- cember 1 933 hebt U (. . .) medegedeeld principieel bezwaar te hebben tegen het contact van den heer Graadt van Roggen met de redactie (...) daar dit het autonoom karakter van het hoofdredacteurschap aantastte. Commissarissen hebben U daarop mede- gedeeld, hun besluit (...) niet te kunnen veranderen, daar zij, gezien de wijze waarop U gedurende gerui- men tijd en niettegenstaande herhaalde waarschu- wingen de belangen der algemeene leiding der redac- tie {...) veronachtzaamd hebt, het autonoom hoofd- redacteurschap zonder verdere waarborgen in Uwe handen niet langer veilig achten. Tenslotte hebt U (...) verzocht Uwe definitieve beslissing nog aan Commissarissen te mogen mededeelen, zoo, dat de- ze nog in hun bezit was vóór 1 Januari 1 934. Com- missarissen hebben toen in dit verzoek bewilligd. Den 30sten December hebt U een onderhoud gehad met den Voorzitter van Commissarissen, waarbij U verzocht Uwe beslissing te mogen uitstellen tot giste- ren, opdat U daarover nog rustig zoudt kunnen na- denken. (...) Ook aan dit verzoek hebben Commis- sarissen (...) voldaan. Thans is ook deze tijd ver- streken, zonder dat U (. . .) Uwe beslissing medege- deeld hebt. Dientengevolge bestaat er sedert 1 Ja- nuari 1934 geen band meer tusschen onze Vennoot- schap en U. Commissarissen zijn desniettegenstaande bereid U
(...) een bedrag, gelijkstaande met Uw vóór 1 Ja- nuari 1 934 genoten salaris over de maanden Januari tot en met April 1934 uit te keeren, benevens Uwe gratificatie uit de winst (...) en bovendien, onder nader vast te stellen voorwaarden, gedurende vijf ja- ren, ingaande 1 Mei 1934, een som van f 2.000,- jaarlijks." De brief is ondertekend door Voorzitter en Secretaris,
beiden met de achternaam Van Lier. Van 3 januari 1934 is een brief van Ritter aan de voor-
zitter dr. A. J. S. van Lier: (. . .) Mijn principieel bezwaar tegen elke aantasting van
het directief en autonoom karakter van het hoofdre- dacteurschap heeft zich ook in den mij nader toe- gestanen bedenktijd niet gewijzigd. De Heeren Com- missarissen hebben echter besloten, dat voorloopig geen bepaalde instructie aan den Heer Graadt van Roggen zal worden gegeven, zoodat alleen de praktijk kan uitmaken in hoeverre er inderdaad door den |
|||||||||
Het gebouw van het Utrechtsch Dagblad aan de Ou-
degracht nr. 176 in 1938. Foto: G.A.U. Top.-Hist. Atlas U 2.39 (verz. 32). |
|||||||||
toewijding voor een belangrijk deel der algemeene re-
dactioneele leiding. Commissarissen hadden boven- dien de overtuiging, dat het contact tusschen U en den heer Graadt van Roggen zich in de praktijk dusda- nig zou ontwikkelen, dat, ook al stelden Commissa- rissen den eisch, dat bij verschil van inzicht tusschen U en den heer Graadt van Roggen, U zich bij de maat- regelen van laatstgenoemde zoudt moeten neerleg- gen, naar buiten het autonoom karakter van het hoofdredacteurschap onaangetast zou kunnen blij- ven, mits U dan ook Uw volle werkkracht en ar- beidstijd uitsluitend aan de belangen van het Utrechtsch Dagblad zoudt geven. Na de mededeeling van het besluit (...) hebt U in die (...) vergadering van 10 November 1933 (...) gezegd de meening van Commissarissen te kunnen billijken en hebt U Uwe erkentelijkheid betuigd met het feit, dat Com- missarissen rekening hebben gehouden met Uwe ver- diensten voor de courant gedurende Uw 15jarig hoofdredacteurschap. U hebt verder (...) verklaard, dat U het besluit (...) aanvaardbaar achtte, maar toch gaarne eenigen bedenktijd zou wenschen, dat het Besluit (...) voor U finantieele offers zou mede- brengen. U hebt daarbij (...) de verzekering gege- ven, dat indien het besluit (...) door U aanvaard zou worden. Commissarissen ervan overtuigd zouden |
|||||||||
58
|
|||||||||
nieuw-getroffen maatregel aantasting van dat (...)
karakter (...) zal plaats vinden. Aangezien zoodanige aantasting in de gegeven om- standigheden voor mij de eenige aanleiding zou kun- nen zijn tot het vragen van een eervol ontslag (...) en die aantasting thans nog niet heeft kunnen blijken, verklaar ik in te gaan op de met 1 Januari 1 934 in werking tredende dienstvoorwaarden. (...) worden de maanden Januari, Februari, Maart en April 1934 beschouwd als een proeftijd, waarin voor Directie en Commissarissen zal blijken of de nieuwe regeling aan de gestelde verwachtingen beantwoordt, en voor mij, of zij niet in strijd is met mijn (...) Principieele be- zwaren. (...) Tegenover de mij herhaaldelijk van de zijde van
HH Commissarissen betoonde welwillendheid meen ik alleen bij duidelijk gebleken tegenstelling tusschen mijne overtuiging en de opdracht welke mij wordt ver- strekt, aan de roepstem van mijn overtuiging gehoor te moeten geven. Ook de gehechtheid aan het door mij ruim vijftien jaar geredigeerde blad noopt mij er- toe, mijn eventuele ontslagaanvrage niet te baseeren op een hypothese, maar op duidelijk te constateeren feiten, welke zich onverhoopt zouden kunnen voor- doen. Dat ik omtrent een questie van beginsel langere overweging heb noodig gehad en dat ik ook haar for- mele zijde scherper heb geformuleerd dan dat bij an- dere dienstverhoudingen gebruikelijk is, zullen Hee- ren Commissarissen in den hoofdredacteur, die als eersten plicht heeft, een beginselvol mensch te zijn, weten te waardeeren. Tenslotte meen ik slechts bij uiterste noodzaak de mij toevertrouwde politieke be- langen in den steek te kunnen laten. Ook binnen het kader der liberale politiek zijn, met name ten aanzien der internationale verhoudingen van Nederland, ver- schillende opvattingen mogelijk. Op dat punt bestaat er in het bijzonder een band tusschen mijn persoon en het blad, waarin ik, zonder daarover van Heeren Com- missarissen aanmerkingen te hebben vernomen, een bepaald standpunt heb ingenomen. Dat standpunt te blijven verdedigen in het openbaar is voor mij even- eens een plicht der overtuiging. Ik begrijp overigens als de bedoeling van HH Commis- sarissen, dat ik voortga het blad in nationalen en libe- ralen zin te redigeren en de liberale vrijheidstraditie te verdedigen." Ritter verzendt de brief niet. Hij wint eerst nog het ad-
vies in van een bevriend advocaat in Amsterdam, mr. N. J. C. M. Kappeyne van de Coppello, die hem op diezelfde 3de januari schrijft zich met het concept- schrijven te kunnen verenigen behoudens één enkele opmerking: ,,U zegt: 'dan zullen bij de liquidatie mijner positie de-
zelfde voorwaarden gelden'. Dit is te stellig uitgedrukt in verband met het zeer
wenschelijke en ook gemaakte voorbehoud aan het einde dier alinea, luidende: 'maar ten aanzien van welke uitkeeringsregeling zij nog nader overleg heb- ben overgelaten'. Ik zou daarom in stede van den eersten passus willen
lezen: 'dan worden Uwerzijds gehandhaafd dezelfde voorwaarden' enz." |
Ook van diezelfde 3de januari is de brief van Ritter aan
dr. A. J. S. van Lier, waarin de wijziging is aange- bracht die Kappeyne van de Coppello aanbeval. Die brief is wel verzonden. Van 5 januari is een weer niet verzonden brief van Rit-
ter aan Van Lier. Hij bericht de goede ontvangst van het schrijven van 5 januari. ,,lk begrijp, dat H.H. Commissarissen een spoedige
beslissing op prijs hebben gesteld, maar H.H. Com- missarissen zullen hunnerzijds willen begrijpen, dat mijne beslissing over eene aangelegenheid, die mijne verdere levenspositie bepaalt, voor mij uitermate moeilijk en gewichtig was, zoodat mijn late beslissing niet is te beschouwen als een gemis van deferentie, maar uitsluitend als een gevolg van de noodzakelijk- heid eener zeer ampele overweging. Ik zou het op prijs stellen de aanhangige quaestie met H.H. Commissarissen te mogen bespreken in eene vergadering, te stellen op den datum, die aan de Hee- ren convenieert, en tot de formuleering van de publi- catie van mijn eventueel eervol ontslag in die verga- dering over te gaan. Mochten de Heeren daartoe niet bereid zijn, dan stel ik voor, eenvoudig te vermelden, dat ik op 1 Februari eervol ontslag heb aangevraagd en verkregen." Wél verzonden is Ritters brief van 6 januari aan Heren
Commissarissen: ,,Hiermede bevestig ik de goede ontvangst van Uwen
brief van 5 Januari II., welke mijn brief van 3 Januari 1934 aan Uwen Voorzitter heeft gekruist. Ik stel het op prijs, thans in het midden latende of mij- ne dienstbetrekking (...) op dit oogenblik werkelijk geëindigd is, U uitvoerig op dien briefte antwoorden. Ik mag vertrouwen, dat U aandacht zult schenken aan het verweer van iemand die ruim vijftien jaren lang Uwe Vennootschap heeft gediend, en dat U, teneinde den lateren beschrijver van de geschiedenis der Ven- nootschap in de gelegenheid te stellen, zich uit de kennisneming van de uiteenzetting van beide partijen een objectief oordeel te vormen, naast Uwen brief ook mijn uiteenzetting zult willen bewaren in Uwe ar- chieven. Er zijn twee omstandigheden welke mij tot die uiteen-
zetting nopen. In de eerste plaats is het een heel ongewoon feit, dat
een belangrijk functionaris na ruim vijftien jaar dienst, waarin de onderneming en het abonnentental zich voortdurend in gunstige richting is blijven ontwikke- len en het oordeel der courant nog steeds als gezag- hebbend door andere pers-organen wordt erkend, door het Bestuur tot het vragen van een eervol ont- slag wordt gedrongen. Dit feit (...) houdt reeds een disqualificatie van mijn persoonlijkheid in. (...) In de tweede plaats wordt die disqualificatie geaccen- tueerd doordat U in Uw brief (...) eene reeks van ernstige verwijten tot mij richt die, naar mijn oordeel, in een geheel ander licht verschijnen, bij bekendheid met de oorzaken en omstandigheden, welke tot die verwijten aanleiding hebben gegeven." Hij stelt het op prijs te antwoorden op de grieven en |
||||||
59
|
|||||||
De kamer van de hoofdredacteur van het Utrechtsch Dagblad in 1938. De toenmalige hoofdredacteur was dr.
J. G. Loohuis. Foto: G.A.U. Top.-Hist. Atlas U 2.39 (verz. 32). |
|||||||||
begint met mee te delen dat de ernstige vermaningen
pas in december 1932 begonnen, dus ruim veertien jaar na zijn indiensttreding. ,,ln die veertien jaren (...) heb ik wel eenige aanmer-
kingen ontvangen, doch de waardeering die daarte- genover stond was zoo groot, dat van een ernstig ge- mis aan overeenstemming geen sprake was. (...) Ik herinner eraan, dat het Bestuur der Vennootschap, toen er op 1 September 1918 een hoofdredacteur moest worden benoemd, zijn keuze heeft laten vallen op een persoon buiten de journalistiek, die werd be- noemd op grond van zijn schrijverstalenten en de be- kendheid van zijn naam in Utrecht. De bedoeling was dus, met het hoofdredacteurschap te bekleeden een schrijvend en representatief man, niet een vak- journalist, die zich in de eerste plaats met de details der redactioneele bedrijfsvoering zou hebben te be- moeien. Ik heb daarom in de vele jaren die achter ons liggen mijn arbeid (...) geconcentreerd op de politie- ke en literaire leiding der courant, waarin ik (. . .) suc- cessen mocht boeken. (...) Ik heb mij afgevraagd, of Commissarissen niet
de mogelijkheid hadden kunnen vinden, mijn politieke en literaire leiding (...) te continueeren en de vak- kundige journalistieke belangen te beveiligen door het aanstellen van een naast of onder mij werkend vak- journalist van veel ervaring. Ik had gaarne (...) een aanmerkelijke salarisverlaging aanvaard. Thans (. . .) word ik plotseling gesteld (...) voor het aanvaarden |
|||||||||
van een supervisie op het hoofdredacteurschap,
(...) die voor een journalist die de eer van zijn ambt wil handhaven (...) niet is te aanvaarden, óf het ge- dwongen zijn tot het aanvragen van eervol ontslag. En dit dilemma is nog scherper gesteld, doordat H.H. Commissarissen (...) in hunne vergadering van 29 December reeds met den Heer Graadt van Roggen tot bindende afspraken zijn gekomen. (. . .) Ik kom thans tot de questie der nevenwerkzaamhe-
den. Ik vraag mij af, waarom H.H. Commissarissen mij dien eisch stellen op een moment, waarin mijn ge- heele levenswijze zich op het hooger inkomen heeft gericht, en niet jaren vroeger, toen het opgeven (...) nog niet finantieel van ernstigen aard voor mij zou worden. (...) Een groot deel van mijn neven- inkomsten, het AVRO-salaris, is zelfs wegens een aangegane leening verbonden. (. . .) Ik heb deze zijde van mijne moeilijkheden niet eerder naar voren ge- bracht, omdat ze voor mij pijnlijk is. (. . .) Indien ik mijn AVRO-salaris in pand heb gegeven voor eene leening, die eerst op 1 Augustus 1934 is afgelost, dan acht ik het onbehoorlijk om mijn AVRO-positie voor 1 Augustus 1934 prijs te geven. (...) Er bestaat in het strafrecht een onderscheiding tusschen de begrippen opzet en schuld. Indien ik ge- zondigd heb, dan is het een culpoos en geen doloos delict. Ik heb de mij toevertrouwde belangen (...) naar beste weten gediend, maar ik ben door levens- |
|||||||||
60
|
|||||||||
omstandigheden in een kolk gedrongen en heb thans
mijn betrekking prijs te geven, niet als een door mij gewilde daad, maar als een gevolg van de tragische logica, die in mijne levensomstandigheden aanwezig Is. Ik meen overigens, dat het waarnemen van bij-
werkzaamheden in een vak als het mijne, speciaal moet worden beoordeeld. Ik heb door hetgeen ik naast de courant verrichtte, den naam van de courant niet verlaagd, maar verhoogd (...) en ben door mijn bij-functies veel te weten gekomen wat ik in het be- lang der courant moest weten. Het is daarbij (...) nog de vraag, of de uitsluiting van bijwerkzaamheden voor iemand die een intellectuele functie verricht op zichzelf noodzakelijk is en die bij-werkzaamheden op zichzelf ongeoorloofd zijn. Mag een Hoogleraar geen wetenschappelijke adviezen geven, geen medische praktijk verrichten? Mag een orchest-dirigent geen muzieklessen geven? (...) In mijn geval worden de bij-werkzaamheden verboden, omdat men alle func- ties der redactioneele leiding in één hand wil laten en aan het Utrechtsch Dagblad ontbreekt, hetgeen aan eene menigte andere couranten bestaat, en wat ik ook (...) heb gevraagd, een functionaris in de redac- tie, die den Hoofdredacteur in zijn toezicht op de be- drijfsvoering assisteert (...) Tenslotte mag ik er op wijzen, dat mijn te veelvuldige
afwezigheid (...) als voornaamste oorzaak had, de gebrekkige localiteit waarin ik jarenlang heb vertoefd, en die zelfs in den verbouwingstijd onbewoonbaar was. (...) De courant vertoont in den laatsten tijd, sedert ik in mijn nieuwe kamer dagelijks aanwezig ben, weinig opmerkelijke fouten en een groote verbe- tering. Die verbetering is ingetreden zonder controle op het Hoofdredacteurschap en zonder opgeven van bijverdiensten. (...) Ik meen (...) dat ik na vijftien jaar van vaak
zwaren en vaak succesvollen arbeid, een ander lot had mogen verwachten dan een breuk van mijn car- rière, op een oogenblik waarin mijn levensmogelijkhe- den aanzienlijk zijn verminderd en de tijdsomstan- dighden allerongelukkigst zijn. (...) Indien het in de vergadering van Zaterdagmiddag tot een ontslagaanvrage moet komen, zou ik de Heeren dringend willen vragen te overwegen, of de voor- waarden waaronder mijn Hoofdredacteurschap wordt beëindigd niet nog enigszins kunnen worden verbeterd. Ik moet een geheel nieuw leven opbouwen en heb daarvoor tenminste eenigen tijd finantieele rust noodig. Mochten HH Commissarissen in dit ver- zoek niet willen bewilligen, dan zou ik willen vragen of het salaris van Januari, Februari, Maart en April thans terstond ineens kan worden uitgekeerd, tenein- de crediteuren die mij op het bericht van mijn ontslag zullen lastig vallen onmiddellijk te bevredigen, en mijn AVRO-salaris vrij te maken. Verder zou ik willen vra- gen begin Juni fl. 5.000,- en de rest (fl. 10.000,- vol) gedurende 2 jaren, in maandelijksche termijnen." Van 9 januari 1934 is de volgende brief aan Ritter:
,,Commissarisen (...) bevestigen U hierbij, dat U in hunne vergadering van Zaterdag 6 Januari 1934, op |
|||||||
Uw verzoek, met ingang van den eersten Februari
1934 eervol ontslag is verleend. (...) Commissaris- sen kwamen daarbij met U overeen, dat U op 31 Ja- nuari 1934 als salaris zal worden uitbetaald 1/12 van f 7.000,- of vijfhonderd drie en tachtig gulden vier en dertig cent, benevens een som, gelijkstaande met het bedrag van vier maanden salaris, berekend naar f 7.000,- 's jaars, of twee duizend drie honderd drie en dertig gulden zes en dertig cent; dat U bovendien zal worden uitbetaald, indien de resultaten van het bedrijf over 1933 dit toelaten, zoodra de balans en winst- en verliesrekening zijn vastgesteld. Uwe ge- wone gratificatie (...) Verder kwamen commissarissen met U overeen U ge-
durende vijfjaren, ingaande den eersten Juni 1934, maandelijks, voor het eerst op één Juli 1934, uit te betalen 1/12 van f 2.000,- of een honderd zes en dertig gulden zeven en zestig cent. Daarnaast is met U overeengekomen, dat U, ook na één februari 1934, Uwe bijdrage voor de ,,Letterkundige Kroniek" van elk Zaterdagavondblad (...), gelijk voordien, zoudt doorgaan te leveren tegen eene eerst 1 Juni 1934 in- gaande vergoeding berekend naar een duizend gul- den per jaar, in maandelijksche gelijke terijnen uit te betalen, voor het eerst één juli 1934. Deze laatste overeenkomst zal echter te allen tijde door enkele op- zegging kunnen worden beëindigd. Het aan U verleende eervol ontslag zal deze week door U in het Utrechtsch Dagblad gepubliceerd wor- den. Over de wijze van publicatie zal door U vooraf overleg gepleegd worden met Commissarissen." Ritter gaat in een kort briefje van 9 januari accoord
met deze regeling. Op de achterkant van zijn geschre- ven copie zien we hem een lijst maken van alle vaste inkomsten in zijn nieuwe status. Het totaal valt mee: f 13.000,- 's jaars. Hij schrijft ,,Een persoonlijk woord tot mijne lezers".
In de drukproef wijzigt Mr. A. J. S. van Lier twee za- ken. In de zin: ,,lk heb, met ingang van 1 Maart aan Directie en Commissarissen een eervol ontslag aan- gevraagd en verkregen" wordt de datum veranderd in 1 Februari, en de zin ,,En ook daarna hebben Direc- tie en Commissarissen het uiterste gedaan om mij te behouden en heb ik het uiterste gedaan om te blijven" moet vervallen. Het artikel is opgenomen in mijn boek A\ wat in boeken steekt, dertig jaar radiowerk van dr. P. H. Ritter jr., bij de AVRO, biz, 17. W. Graadt van Roggen zal van 1 februari 1934 tijde- lijk als hoofdredacteur optreden. Met ingang van 1 april 1934 komt de redactionele lei- ding in handen van prof. dr. M. C. van Mourik Broek- man als hoofdredacteur en van W. Graadt van Roggen. De twee weken om de jaarwisseling 1933-1934
moeten uitermate cruciaal in Ritters leven geweest zijn. In grote verwarring zal hij bestendig met zijn ge- dachten bij de gewichtige zaak geweest zijn. Een brief van 21 februari aan Pit bevestigt dit: ,,Ongesteldheid verhinderde mij, U eerder te antwoorden op Uw vrien- delijken brief, waarvoor ik U hartelijk dank zeg. Het |
|||||||
61
|
|||||||
AVONDBLAD
«MiUig 31 jMMari 1934 |
||||||||||||||||||||
13l( Jurgaig Nt. 2B
|
||||||||||||||||||||
UTRECHTSCHr»DAGBLAD
UITGAVE VAN DE N.V. DRUKKERIJ '/. L. E. BOSCH k ZOON
|
||||||||||||||||||||
_A(»M^(n«MM ■ lar rm
|
||||||||||||||||||||
MtbMwKMtni «ictflin. On sckMM «■ «m
|
||||||||||||||||||||
MOOCDRCDACTflUlli Da P H. KITTIR Ji
|
||||||||||||||||||||
DimCTlUII' &. VAN OCR WWMK»
|
||||||||||||||||||||
De laatste keer dat P. H. Ritter jr in de kop van de krant wordt vermeld als hoofdredacteur van het Utrechtsch
Dagblad. Foto: Gemeentelijke Fotodienst Utrecht. |
||||||||||||||||||||
geeft mij bevrediging, dat U elementen van waarde-
ring vond in mijn werk, en ik blijf er U ook steeds er- kentelijk voor, dat U aan die waardeering uiting heeft willen geven op de vergaderingen van Commissaris- sen, die ik mocht bijwonen. Te meer waarde krijgen deze herinneringen voor mij, omdat ik nog steeds den sleutel niet kan vinden van de oorzaken, die mijn car- rière plotseling vernietigden. Het was zooveel makke- lijker voor mij, de berusting te verkrijgen, die noodza- kelijk is, indien alles mij duidelijk was. Nu komen er telkens weer nieuwe dilemma's. Zoo, dezer dagen, een brief van den Secretaris der Gemeente, die mij over mijn raadsverslagen even bewonderend schreef als Mr. de Boer, wiens oordeel gewogen heeft, bij de vaststelling van mijn vonnis, afwijzend stond. Ik heb deze moeilijkheden ook medegedeeld aan de beide Heeren van Lier, toen zij zoo vriendelijk waren, per- soonlijk afscheid van mij te komen nemen. Intusschen ben ik aan H. H. Commissarissen zeer er- kentelijk voor de wijze, waarop zij mijne financieele positie wilden regelen. Ook aan U zeg ik voor Uwe ge- waardeerde medewerking hartelijk dank." Er is een bron waaruit we kunnen opmaken dat Ritter
midden (herfst?) 1933 kunstredacteur van het Haag- se dagblad Het Vaderland heeit willen worden. Men- no ter Braak schrijft op 30 oktober 1933 aan E. du Perron: ,,Het Vad. is me nu definitief aangeboden. Ik heb nog
speling gevraagd tot Maandag, omdat ik een soort proefbenoeming wil trachten te krijgen, waarvoor ik de hulp van den rector noodig heb. De goede Panne- koek blaakte letterlijk van vreugde, dat Scholte van de baan was. Ritter en Top Naeff zijn geketst." G.H. 's-Gravesande Pannekoek was corrector en ver- slaggever bij Het Vaderland. Ritter moet op het einde van 1933 overigens contact
hebben gehad met de Nieuwe Arnhemsche Courant. In het AR bevindt zich een brief aan hem van de directeur-hoofdredacteur (Van der Kuil?) gedateerd 21 december 1933: ,,ln aansluiting bij ons onder- houd deel ik U mede, dat de door mij gevoerde besprekingen met belanghebbenden er toe hebben geleid dat geen wijziging in de redacties van de Arn- hemsche en de Nieuwe Arnhemsche Courant zal wor- den gebracht. Zooals de zaken thans staan bestaat er voor mij volstrekt geen mogelijkheid eenige mede- werking Uwerzijds aan deze bladen tot stand te bren- gen. Het spijt mij dat een en ander zoo is geloopen, het zal wel 1936 worden voor ik gelegenheid krijg de- ze aangelegenheid onder de oogen te zien". |
||||||||||||||||||||
In het Archief bevinden zich ook twee brieven die ons
in staat stellen de banden met de AVRO te bekijken. In een brief van 5 december 1933 schrijft W. Vogt, di- recteur, aan Ritter: ,,lk heb de verschillende denkbeelden en suggesties,
die U gemaakt heeft met betrekking tot Uw plaats in de AVRO-f iguur overwogen en in mijn kring voor zoo- veel noodig ter sprake gebracht. Het resultaat van de wenken, die ik kreeg, gevoegd bij mijn eigen inzicht, heeft mij doen besluiten om U me- de te deelen, dat ik er de voorkeur aan geef Uw tegen- woordige positie gehandhaafd te zien. Mocht U in deze beslissing een onvoldoende mede- basis zien om Uw tegenwoordige post bij het U. D. te verlaten, dan ben ik bereid om U toe te zeggen Uw vergoeding van diensten op te voeren tot f 3000,- 's jaars, waartegenover Uwerzijds een nader in detail te regelen aandeel zou moeten worden aanvaard in de voorbereiding van het programma het gesproken woord betreffend" Op 2 januari 1934 schrijft Ritter aan Vogt:
,,lk heb nog te antwoorden op Uw vriendelijken en door mij zeer gewaardeerden brief van 5 December j.l. De onderhandelingen met mijn commissarissen heb-
ben hiertoe geleid, dat ik mij bereid verklaard heb, de politieke en literaire leiding van het Utrechtsch Dag- blad te blijven voeren, terwijl de technische leiding in andere handen komt, zoodat ik meer vrij kom voor li- terair werk. - Een en ander brengt echter een zoodani- ge salarisvermindering met zich mede, dat de door U in Uw brief van 5 December in uitzicht gestelde op- voering mijner vergoeding noodzakelijk zal zijn. Er komt bij dat de nieuwe regeling een voorloopig karak- ter draagt, die op 1 Mei definitief kan worden, indien ze beide partijen bevalt, zoodat een verlaten van het U.D. op 1 Mei geenszins is uitgesloten. Gaarne zou ik daarom Uwe gewaardeerde toezegging aanvaarden. De verminderde salarisregeling, die mij het driedubbe- le ontrooft van de door U toegezegde vergoeding gaat in op 1 Januari, zoodat het mij zeer welkom zou zijn, indien ook de nieuwe regeling bij de AVRO op 1 Ja- nuari inging. - Gaarne zal ik de nader in détail te rege- len voorbereidingen in het programma aanvaarden. - Ik heb daaromtrent reeds met den Heer den Daas (programmamaker, vH) eenige voorbesprekingen ge- voerd, die U waarschijnlijk bekend zullen zijn. Ten spoedigste zal ik mij wederom met den Heer den Daas in verbinding stellen." In een brief van 5 januari 1934 schrijft Willem Vogt:
|
||||||||||||||||||||
62
|
||||||||||||||||||||
't is lang niet gemakkelijk een plaatsvervanger te
vinden. Gisteren had ik, over een geheel ander onderwerp,
een onderoud met den directeur (...) (A. van der Giessen, directeur van 1916-1942, vH). (. . .) (...) of ik soms iemand wist.
Na lang nadenken, en na ook even Picard (waarschijn- lijk Ritters toekomstige schoonzoon, vH) te hebben genoemd, heb ik dan jou voorgesteld. 'Ik weet één man, die volkomen is wat ge moet heb- ben; en die, als hij wil, de geknipte man is: Geyl.' (. . .) Een lang gesprek kort samengevat: het denkbeeld viel
in zeer goede aarde. Hij wilde aanvankelijk dat ik di- rect stappen zou doen, om namens hem kennisma- king te verzoeken; doch meende beter te doen, te wachten tot Graadt van Roggen terug was." Gerretson dringt er dan met klem op aan dat Geyl zich
candidaat stelt. Geyl antwoordt op 24 juli 1 934, dat er veel in is dat hem machtig aantrekt. Maar hij wil eerst meer zekerheid hebben 'dat er op de andere Utrechtse positie inderdaad geen kijk is'. Hij bedoelt een door hem zeer begeerd hoogleraarschap. Hij wil ook dat Van der Giessen en Graadt van Roggen 'fel zijn om mij te krijgen'. 'Ik ga (. . .) niet solliciteeren, maar moet aangezocht worden'. Gerretson schrijft op 27 juli 1934: ,,Voor 't oogenblik moet Gy niets doen. Niet gy stelt
uw candidatuur of wordt verzocht deze te stellen, maar ik heb, buiten uw voorkennis, uw candidatuur bij de directie gesteld. Deze liep warm, maar moet ook commissarissen warm maken. (...) Gij wordt ge- censeerd niets te weten tot dus ver. Het eenige wat Gij thans hebt te doen is, gevolg te geven, aan mijn verzoek nog een curriculum vitae te zenden; dat ik dan, al dan niet aangevuld, aan V. d. Giessen zal zenden. |
|||||||||||
,,lk heb er geen bezwaar tegen, dat de nieuwe rege-
ling 1 januari a.s. in gaat. Voor de bijzonderheden ver- sta ik mij met den heer Den Daas". Gerretson schrijft over Ritters ontslag op 19 juli 1934
aan Geyl: ,,Kijk een Ritter is, zooals je weet, weg als H.R. van
het Utrechtsch Dagblad. Volgens zijn eigen zeggen, zou de grondoorzaak zijn, Mussert's dringen: Ritter zou namelijk, onder mijn invloed, te fel stelling tegen den Leider hebben genomen. Dat is niet de heele waarheid, maar er is eenige waar-
heid in. Men heeft Ritter vervangen door een malle moderne
dominee (M. C. van Mourik Broekman, vH), die in Bre- da als predikant en hier als professor ethiek en ver- wante artikelen leurde, en die onder hooger toezicht stond van Graadt van Roggen, de oud- hoofdredacteur, Ritter's voorganger, thans Jaarbeurs-secretaris. Dat is subiet mis gegaan, steeds misser, tot de haastige aftocht van H.M.'s in- nig geliefde gemaal een allermisst, en om de waarheid te zeggen, allermisselijkst artikel uitlokte: zoo in den trant van: we motte de waarheid toch zeggen; we smalen niet, maarr..." (Het gaat om het onder de kop ,,Z.K.H. Prins Hendrik
Overleden" in het Utrechts Dagblad van 3 juli 1934 geplaatste artikel met deze passages: ,,Het moge den Prins niet gegeven zijn geweest, krachtens zijn persoonlijkheid en wijze van leven, om eerbied af te dwingen; men begrijpt ook dat het voor hem een moeilijke positie is geweest, om naast een markante figuur als onze Koningin zich een grootsche plaats te verwerven in de harten der menschen". (...) ,,Dit negatieve tot ons leedwezen constatee- rende, ligt over dit verscheiden een waas van te- leurstelling, dat niet opgeheven kan worden al heeft niemand recht tot smaad.") |
|||||||||||
Doe mij nu het genoegen in deze precies mijn leiding
te volgen." Geyl reageert niet. In zijn brief van 3 augustus is Ger-
retson woedend: ,,(...) dat ik razend op je ben, en met reden.
Ik heb me voor je uitgesloofd en vraagje alleen \e cur- riculum. (. . .) Dat vroeg ik je weken geleden; ondanks dringend her-
haald verzoek krijg ik het niet!! Het zal me een goede les zijn me nogeens voor mijn vrienden in te spannen." Op diezelfde 3de augustus 1934 schrijft Geyl aan
Gerretson: ,,ingesloten brief was op de Bataafsche blijven lig-
gen." Drs. P. van Hees, die de Briefwisseling Gerretson-Geyl annoteert vermoedt dat het om het curriculum gaat. Op 30 augustus schrijft Gerretson: ,,Het is jammer, dat door het uitblijven van de inlich- tingen, het ijzer niet heet gesmeed is." |
|||||||||||
(Het Utrechts Dagblad van 4 juli 1934 schreef onder
de kop ,,Ons hoofdartikel van gisteren" o.a.: ,,Als men verstaat wat wij bedoelen dan zal men naar toon en inhoud kunnen beseffen, dat het ons verre lag om te smalen. Wat wij zelf schreven dat niemand recht heeft te smalen, zullen wij toch in de eerste plaats op ons zelf in onze verantwoordelijke taak wil- len toepassen".) ,,Enfin, de reactie was foudroyant, vooral op 't ge-
bied van 'ze zeggen' - 140 bedankjes in twee dagen naar 't beweren van Lohman, 88 volgens dat van den commissaris Van Lier. En de historische waarheid op 't kerkhof. Resultaat, na een pitoyabel excuus: 'ik hep toch niet
gesmaald? Ik zei toch: we motte nie smalen. . .', prompt aftreden des hoofdredacteurs. Ritter gnuift en met hem heel Utrecht. (...) Nu, op het U. D. zit men in zak en asch. Want het
weggaan eerst van R., nu van van Mourik Broekman, dreigt de reputatie van het blad geen goed te doen, en |
|||||||||||
63
|
|||||||||||
trauma. Die andere zaak betreft de publicatie in het
Utrechts Dagblad van 23 februari 1929 van een Frans-Belgisch Militair Verdrag. Ritter was overtuigd van de authenticiteit, maar het bleek een vervalst do- cument. Toen het falsum duidelijk werd is hij ook een tijd lang van de kaart geweest. Uit het trauma van 1934 zijn drie brieven te verklaren. Op 22 juni 1 936 schrijft hij aan een zekere Radier: ,,ln antwoord op Uw brief bericht ik U, dat ik U het kiezen van het ambt van journalist ten sterkste moet afra- den. Dit beroep geeft aanleiding tot de allergrootste teleurstelling, zoowel voor de aankomende als oude- re journalisten. Ik spreek na 1 5-jarige ervaring, en zou het een groote ramp achten, indien mijn eigen zoon, die ongeveer van Uw leeftijd is, een beroep van jour- nalist zou kiezen." Op 16 juli 1936 aan een zekere Hauer: ,,Eveneens moet ik U ernstig afraden, uit hoofde van Uw letterkundige belangstelling, de jour- nalistiek te kiezen als levenstaak. Dit beroep heeft voor de meeste menschen die er zich in begaven, het- geen meestal met veel illusies geschiedt, een bittere teleurstelling gebracht." En op 17 december 1948 aan een zekere Van Mancius: ,,De letterkunde en de journalistiek als beroep uitgeoefend geven zeer groote teleurstellingen. Persoonlijk betreur ik het al- tijd, dat ik geen kruidenier ben geworden. Wie letter- kundig talent bezit moet kousen gaan verkopen als wijlen Vondel; wie wijsgerig talent heeft moet brillen gaan slijpen als wijlen Spinoza. Het overbruggen van de scheiding tussen broodwerk en literatuur is de oor- zaak van duizenden mislukkingen, zowel in de kunst als in het leven." Overigens behield hij na zijn ontslag een sprankje hu-
mor. In 1934 liet hij naamkaartjes drukken met onder zijn naam ,,weggejaagd hoofdredacteur". In zijn brief van 6 januari 1934 aan de Commissaris-
sen zinspeelt Ritter op een latere beschrijver van de geschiedenis van zijn ontslag bij het UD. Die histori- cus moet zich op grond van bewaarde brieven een ob- jectief oordeel vormen. Dat is de reden voor de publi- catie van bovenstaand artikel. |
|||||||||||||||
Van 4 september is een in de Briefwisseling gepubli-
ceerde onvolledige nota die Gerretson voor Van der Giessen over Geyl schreef. Maar op 19 oktober 1934 moet hij Geyl berichten: ,,lk moetje iets melden, dat me pijn doet. Niets hoo-
rend van de U.D. kwestie, ben ik eens gaan luisteren. En nu: de zaak, die eerst, dat erkende V. d. Giessen, ook bij commissarissen in zoo goede aarde gevallen was is gekelderd ... ja raad eens om welke reden? Wegens je optreden tegen Colenbrander. - Van Vuu- ren, Lohman, ik zelf later hebben de geheele zaak geëxpliceerd, - maar Van Lier bleef van meening evenals Graadt van Roggen, dat je toch anders had moeten optreden. Het was ontactvol... en dus zou men, in de toekomst toch altoos last hebben met 'conflicten'. En daarvoor was men aan het U.D. bang ..."
Geyl had samen met P. N. van Eyck het plagiaat ge- gispt dat de historicus Colenbrander gepleegd had in een artikel over Willem van Oranje in De Gids in 1933. Terug naar het ontslag van Ritter. Van 6 juli 1934 is
een brief van Gerretson aan hem: ,,Beste ouwe vriend, ,,Mij komt de wrake toe, ik zal het vergelden."
De wrake over het U door 't U.D. aangedaan onrecht komt wel prompt. Ik ben zelfs paf van het prompte. . . 500 bedankjes! - En niet alleen hier in den omtrekt is
men woest, ook in 't politieke den Haag. Ik was gisteren op Koloniën: ,,Zoo iets zou onder Rit- ter toch onmogeijk zijn geweest." Kwam jij, als politiek hoofdredacteur maar terugl Ik gaf V. d. Giessen een hint. Hij is zoo ongelukkig . . .1" Als Ritter op 7 oktober 1940 door de Duitsers van huis gehaald wordt en vier jaar gegijzeld, schrijft Mr. A. J. S. van Lier op 8 oktober aan Mevrouw Ritter: ,,ligt in de bedoeling voorloopig voort te gaan met de uitkeering van het bedrag, hetwelk Uw man ter zake gewoon was te ontvangen." Welhaast zeker het ho- norarium voor zijn Letterkundige Kroniek. Het ontslag is in Ritters leven nog lang een trauma ge-
bleven. Samen met een andere UD-kwestie zelfs een dubbel- |
|||||||||||||||
Jan J. van Herpen
|
|||||||||||||||
Hilversum
|
|||||||||||||||
WILUBRORD OP SCHOOL
|
|||||||||||||||
rivierengebied leefden te kerstenen. Hun arbeid ging
echter verloren, de Friezen wilden zich niet zo snel la- ten overtuigen. Pas de monnik Willibrord gelukte het om in de loop van zijn leven een groot deel der Neder- landen voor het katholieke geloof te winnen. Willibrord
Zo rond 658 n. C. wordt in Northumbrië Willibrord ge-
boren. Al vroeg brengen zijn ouders hem naar het |
|||||||||||||||
De Amerikaanse ,,Holyness-churches" zijn een of-
fensief tegen de duivel begonnen, die Europa in zijn greep heeft. Duizenden jonge missionarissen, velen nauwelijks de puberteit ontgroeid, zijn op weg om het oude continent weer met God in kontakt te brengen. Ook Nederland is doelwit van deze kruistocht. Het is niet de eerste keer dat ons land door missiona- rissen van over zee wordt bezocht. Al in de 6e en 7e eeuw na Christus kwamen er monnikken uit de An- gelsaksische landen om de wilde stammen die in ons |
|||||||||||||||
64
|
|||||||||||||||
H. Willibrordus, 17de eeuw;
ontw.: Abraham Bloemaert; kopergravure, ca. 46,5 X 30 cm. |
||||||||||||||||||||||
■'« C^fif ƒ■.'
|
||||||||||||||||||||||
U-üKlUa'f ÈBTf-Wli*.'
|
||||||||||||||||||||||
a,
|
||||||||||||||||||||||
iri?^
|
||||||||||||||||||||||
J 'w^ «-/■><./
|
||||||||||||||||||||||
"T"
|
||||||||||||||||||||||
Koning Pippijn II geeft hem het land der Friezen als
missiegebied, een taak die in 695 door de Paus wordt bekrachtigd. De Paus benoemt Willibrord tot aartsbisschop der
Friezen. Willibrord sticht te Utrecht de St. Salvatorkerk en het
St. Martinusklooster, maar zijn predikingen beklijven niet. In 714 komt koning Radboud in opstand en moet Willibrord voor de Friezen naar Echternach in Luxem- burg vluchten. Pas na de overwinningen van Karel Martel op de Friese opstandelingen kan Willibrord in 722 terugkeren. Hij heeft dan intussen grote bezittin- gen in Brabant en Limburg opgebouwd, zodat zijn kersteningsarbeid een goede economische basis heeft. Bij de dood van Willibrord in 739 in Echternach |
||||||||||||||||||||||
klooster Ripon, dat onder leiding staat van de bis-
schop van York, Wilfridus. Deze Wilfridus wordt de leermeester van Willibrord en oefent grote invloed op hem uit. Wilfridus krijgt het echter aan de stok met de bisschop van Canterbury en moet Engeland verlaten. Hij vertrekt naar Rome maar maakt onderweg een reis door het land der Friezen. Willibrord gaat na het vertrek van zijn geliefde abt
naar Mellifont Abbey in Ierland. De abt aldaar, Egber- tus is een groot voorstander van missies naar het vasteland, met name naar Nederland. Het is dan ook niet bevreemdend dat Willibrord in 690 met elf met- gezellen naar Noord-Nederland vertrekt, teneinde de heidenen daar de zegeningen van het ware geloof te brengen. |
||||||||||||||||||||||
65
|
||||||||||||||||||||||
is een groot deel der Nederlanden overgegaan naar
het nieuwe geloof. In dat jaar wordt Bonifacius de nieuwe aartsbisschop. Geschiedenis op school
In onze samenleving staat geschiedenis niet heel
hoog aangeschreven. Op school is het eerder een „leuk vak" dan een belangrijk vak. „Harde" vakken als wiskunde en economie geven veel meer uitzicht op een schitterende maatschappelijke carrière dan geschiedenis. Toch is geschiedenis van groot belang voor de maatschappij, het is het reservoir van het col- lectieve geheugen. De identiteit van een samenleving wordt vooral gevormd door haar geschiedenis. De le- den van een samenleving moeten dan ook hun ge- meenschappelijke verleden leren kennen. En hoewel de overheid grotere nadruk legt op maatschappelijk ,,nuttige" vakken (denk bv. aan de ,,Kies Exact" campagne) is geschiedenis nog niet uit het onderwijs verdwenen. Het vak heeft nog steeds bestaansrecht. En hoofdzakelijk is het via het geschiedenisonderwijs dat het merendeel der mensen in aanraking komt met de eigen geschiedenis. Weliswaar zijn er historische romans en speelfilms, maar die kunnen nauwelijks fungeren als betrouwbare bron van geschiedkundige kennis. De laatste jaren is geschiedenis ,,in vogue" en schrijven historici belangrijke en populaire studies (ik denk daarbij bv. aan SImon Schama' ,,Overvloed en onbehagen") maar toch zijn die voor een klein pu- bliek bestemd. Een voor de hand liggende conclusie is, dat aan het
geschiedenisschoolboek de grootst mogelijke aan- dacht besteed zou moeten worden. Daaruit tenslotte leert de samenleving zijn eigen verleden kennen. Toch trekken vele historici hun neus op voor geschie- denisboeken. Niet verwonderlijk Is het daarom, dat de informatie in de schoolboeken vaak niet is aangepast aan de nieuwste ontwikkelingen in de geschiedwe- tenschap. Het komt voor dat de kennis in het school- boek decennia achterloopt op de officiële geschied- schrijving. Het is 1300 jaar geleden dat de Engelse monnik Willi-
brord met elf metgezellen de oversteek waagde en voor onze kusten verscheen. De meeste Nederlan- ders kennen de naam Willibrord, voornamelijk uit hun schooltijd. Wat leren en hebben de meeste Nederlan- ders geleerd over deze figuur uit de vaderlandse ge- schiedenis? In het volgende artikel wil ik een kort overzicht geven van de informatie die door de diverse schoolboeken gegeven wordt over Willibrord en zijn tijd. Ik heb daarbij de schoolmethoden van de laatste 60 jaar genomen. Willibrord op school
Bij het onderzoeken van geschiedenis schoolmetho-
den is het eerste wat opvalt, dat er voor 1 960 slechts een kleine keuze was uit verschillende methoden. Na die tijd wordt de keuze duidelijk ruimer omdat er meer methoden op de markt verschijnen. |
|||||||
De schrijver van een schoolmethode heeft een be-
langrijke handicap: er is maar een beperkt aantal les- uren geschiedenis per schooljaar en het is onmogelijk de gehele geschiedenis te behandelen. Hij moet een keuze maken en dit kan met pijn in het hart geschie- den. Onderwerpen of personen die hij belangrijk vindt moeten soms worden overgeslagen. Toch is er in de loop der jaren een soort ,,canon" ontstaan. In grote lijnen is men het er over eens welke onderwerpen/pe- rioden aan bod dienen te komen in het geschiedeni- sonderwijs. Maar deze canon treedt niet in details en is ook niet bindend. In de methoden van voor 1960 komen zowel Willi-
brord als Bonifacius heel duidelijk voor. Soms worden beiden met een halve pagina vereerd. IVIeestal wor- den ze in een adem genoemd, al zijn ze niet echt gene- ratiegenoten. De gegeven informatie verschilt hier en daar: een methode geeft de eer van de kerstening aan Liudger, een bisschop die veel later zou optreden. Soms wordt een keuze gemaakt tussen Willibrord en Bonifacius. De informatie is ook niet altijd betrouwbaar: Willi-
brord landt de ene keer in 690, een andere keer in 691 in Nederland; hij sticht soms de St. Salvatorkerk maar ook wel de St. Martinuskerk. Volgens een methode is Willibrord in Noord-
Nederland nauwelijks succesvol, maar ligt het zwaar- tepunt van zijn arbeid in zuidelijker streken. Na 1960 zijn er veel meer schoolmethoden op de
markt. In het oog loopt dat de schoolboeken niet meer duidelijk naar ,,algemene" en ,,vaderlandse" ge- schiedenis worden gesplitst. De rol van Willibrord is natuurlijk in de ,,vaderlandse" methoden groter dan in de andere. De nieuwe methoden gaan meer uit van een ontwikkeling waarin vaderlandse en algemene geschiedenis worden geïntegreerd. De ruimte die ge- geven kan worden aan vaderlandse geschiedenis neemt daardoor af. Willibrord is daarvan duidelijk het slachtoffer. Veel meer dan een alinea kan er bij de meeste schoolboeken niet meer af. In die alinea wordt nauwelijks meer verteld dan dat Willibrord aartsbis- schop te Utrecht wordt en zo rond het jaar 700 ope- reert. Vaak wordt er informatie bij gegeven, die niet duidelijk door feiten wordt gesteund. Een methode maakt bv. het onderscheid tussen Willibrord de ge- dreven missionaris en Bonifacius, de organisator. Een ander weet te vertellen dat de kerstening van Willi- brord met wisselend succes verloopt, omdat de ,,ver- loederde" Frankische en Gallische geestelijkheid hem tegenwerkt. Vaak gaat de naam Willibrord verloren omdat het schoolboek slechts nog spreekt van ,,An- gelsaksische geestelijken". De schoolboeken die in de jaren zeventig en tachtig
verschijnen zijn anders van opzet. IVIede onder in- vloed van de Mammoetwet verandert het schoolboek van leerboek in gebruiksboek. Niet langer wordt het meeste gewicht gegeven aan feiten, maar wordt veel meer plaats ingeruimd voor ontwikkelingen,,,lijnen". In die schoolboeken uit deze periode vindt men wel |
|||||||
66
|
|||||||
culturele rol) in de samenleving. Over de periode
waarin Willibrord werkzaam was staat niets genoemd. Concluderend kan worden gesteld, dat Willibrord is
verdwenen uit de schoolboeken. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat komende generaties Willibrord en zijn arbeid niet meer kennen. Hij is in vergetelheid ge- raakt. Niet langer maakt hij deel uit van het collectieve geheugen van de nieuwe samenleving. Dit is niet ern- stig. Dit collectieve geheugen is constant in bewe- ging, er wordt ook dagelijks meer aan toegevoegd. Niet alles kan bewaard blijven. Andere zaken hebben de plaats van Willibrord ingenomen. |
||||||||||||||||
hoofdstukken over de samenleving in de middel-
eeuwen en de rol van de kerk in het dagelijks leven, maar specifieke onderwerpen als de kerstening en daarmee ook Willibrord zijn naar de achtergrond ver- dreven. De oprukkende ontkerkelijking van de Neder- landse samenleving speelt daarbij een grote rol. Uit de modernste schoolmethoden is Willibrord ge- heel verdwenen. Alleen in een paar specifiek ,,vader- landse geschiedenis"-boeken komt nog wat informa- tie voor over het leven van Willibrord. Ook in het vorig jaar verschenen rapport ,,Advies eindtermen basisvorming voortgezet onderwijs- geschiedenis en staatsinrichting" speelt Willibrord geen rol. In dit advies, dat zou moeten vastleggen welke kennis de leerling moet bezitten wanneer hii de middelbare school verlaat, is meer aandacht gegeven aan de rol van de kerk (en dan met name de sociaal- |
||||||||||||||||
Utrecht
|
||||||||||||||||
Fred Vogelzang
|
||||||||||||||||
HET ARCHIEF VAN HET UTRECHTSCH
STUDENTEN CORPS GEÏNVENTARISEERD |
||||||||||||||||
Op donderdag 26 april 1990 is het eerste exemplaar
van de inventaris van het archief van het Utrechtsch Studenten Corps aangeboden aan de Senatus Vetera- norum van het U.S.C. Deze archiefinventaris is ver- schenen als het tweede deel van de Reeks Publikaties van de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht. Het verhaal van de inventarisatie van het archief van
het Corps is een lang verhaal. De eerste contacten tussen de Gemeentelijke Archiefdienst en de Senatus Veteranorum van het Utrechtsch Studenten Corps dateren van 1888. In een brief van 29 april 1888 richtte de toenmalige abactis van het U.S.C, zich tot gemeente-archivaris Muller om ,,alle notulen en ande- re belangrijke bescheiden van het U.S.C, van 1793 af" tijdelijk in het Oud Archief van de gemeente Utrecht te mogen deponeren, want ,,de bovenkamer van onze sociëteit is geheel ongeschikt voor de bewa- ring van dergelijke 'eenige' stukken". De wel eens knorrig reagerende gemeente-archivaris Muller was nu een en al welwillendheid en antwoordde in zijn brief van 1 mei 1888 met de volgende woorden: ,,Gaarne zal ik B. en W. voorstellen mij tot de overne- ming daarvan (= het archief) te machtigen". Nu was dit wel een ongebruikelijke overname van een archief. De Senaat had namelijk bedongen dat het archief niet publiek toegankelijk zou zijn, zodat het dus niet ge- raadpleegd kon worden. Verder moest het archief in een afgesloten ruimte bewaard worden. Er was dan ook duidelijk sprake van een tijdelijke bewaring van het archief totdat de Senatus Veteranorum een bete- re archiefruimte in de sociëteit had gevonden. Op zo'n verzoek zal tegenwoordig geen enkele gemeente-archivaris meer ingaan, maar Muller deed het toen in 1888 wél! Hij eindigde zijn brief aan de Se- natus Veteranorum met de volgende woorden: |
||||||||||||||||
,,Wenscht U echter het archief in eene gesloten kast
in het brandvrije berglokaal te deponeren, dan zal zich waarschijnlijk de moeilijkheid voordoen dat alleen de ambtenaren van het archief aldaar gewoonlijk toege- laten kunnen worden". Op 5 mei 1888 verzocht Muller aan B. en W. toestem-
ming om het archief van het U.S.C, tijdelijk in het ar- chiefgebouw te mogen deponeren. In verband met het niet-toegankelijk zijn van het archief van het U.S.C, stelde Muller voor om aan de planken van een open archiefkast twee deurtjes te doen maken, waar- van de Senaat de sleutel zou bewaren. Op 10 juli 1888 werd door B. en W. toesteming verleend. Dit heuglijke bericht werd op 12 juli 1888 aan de Senatus Veteranorum doorgegeven: ,,B. en W. hebben mij ge- machtigd Uw oud archief tot wederopzeggens toe in het gemeente-archief in bruikleen op te nemen op voorwaarde dat de kosten van het maken der nodige afsluiting door U gedragen zullen worden". In een volgende brief op 30 juli 1888 meldde Muller dat ,,het kastje ter berging van het oude archief van de Sena- tus Veteranorum gereed is. De timmerman Loran zal de rekening aan de Senatus Veteranorum sturen". Nog diezelfde dag schreef de abactis Van Goudoever aan Muller terug, dat het archief door de pedel van het Corps op 31 juli afgeleverd zou worden. Hij vroeg of de heer Muller zo vriendelijk zou willen zijn om de sleutel van het kastje aan de pedel mee te geven. Zelf was de heer Goudoever verhinderd hierbij aanwezig te zijn ,,daar ik morgenvroeg de Stad uitga". Veertien jaar lang bleef het archief van het U.S.C, ge- deponeerd in het gemeente-archief. In 1901 kwam het sociëteitsgebouw aan het Jans- kerkhof gereed en dit was voor gemeente-archivaris Muller aanleiding om in een brief van 9 oktober 1902 op de tijdelijke inbewaringgeving van het archief van |
||||||||||||||||
67
|
||||||||||||||||
de Senaat terug te komen. Aan de abactis Buchner
schreef Muller dat „vele jaren geleden" het archief van de Studenten Senaat, „dat in de vroegere Stu- denten Sociëteit in eene zeer vochtige kast op weg was om geheel ten onder te gaan", door de gemeente-archivaris in tijdelijke bruikleen was over- genomen. ,,lk heb dit toen overgenomen in het be- lang van het archief, hoewel er redenen waren, die beletten het archief voor het publiek open te stellen en het gemeente-archief anders geene stukken in de- pot neemt, die niet voor het publiek toegankelijk zijn". Op 20 oktober 1902 reageerde de rector van het U.S.C., De Beaufort, op deze brief en schreef voortvarend: ,,Ten zeerste zoudt U mij verplichten door mij te doen weten, wanneer ik mij naar 't stad- huis zal kunnen begeven om dit plan (n.l. het terugha- len van het archief van de Studenten Senaat) ten uit- voer te brengen". Waarschijnlijk heeft de gemeente- archivaris hem laten weten dat dit niet onmiddellijk kon gebeuren. Eerst moest op formele wijze aan B. en W. toestemming gevraagd worden om de tijdelijke deponering van het archief van het U.S.C, op te hef- fen. Op 20 januari 1903 werd, na lezing van de brie- ven van Muller en van de Senatus Veteranorum, door B. en W. besloten ,,de gemeente-archivaris te machti- gen tot teruggave aan genoemde Senaat van het zich in de gemeenteverzameling bevindende in bruikleen afgestane archief van de Studenten Senaat". Vier dagen later, op 24 januari 1903, schreef de abactis van de Senatus Veteranorum aan de gemeente-archivaris ,,Namens de Senatus Veterano- rum heb ik de eer U beleefd te verzoeken brenger de- zes mede te geven het archief van het Utrechtsch Studenten Corps, dat zich onder Uw berusting bevindt". Pas in 1974 werden de contacten tussen de gemeen-
telijke Archiefdienst en de Senaat van het Corps weer hervat. Het Corps bezat zo'n 35 m archief, dat het graag in het gebouw van de Gemeentelijke Archief- dienst wilde deponeren. En dat gebeurde dan ook. In 1978/1979 werd met hulp van de toenmalige ar- chiefcommissie van het Corps het archief voorlopig geïnventariserd. Een stagiair van de Rijksarchief- school, de heer A. Vos, zou het archief definitief in- ventariseren in 1 980/81. Dat waren althans de plan- nen. Maar omdat geconstateerd werd dat het archief verre van volledig was - van de Senaat ontbraken de belangrijke notulenboeken - werden uiteindelijk alleen de vrij complete archieven van ,,Secor Dabar" en ,,Triton" geïnventariseerd. Met het eigenlijke Senaatsarchief kon, zolang het nog
onvolledig was, niets worden gedaan. Pas toen in 1985 de ,,Stichting archieven van het Utrechtsch Studenten Corps" in het leven werd geroepen, kwam er enig schot in de zaak. In de daaropvolgende jaren kwam successievelijk de notulenboeken en andere belangrijke archivalia van de Senaat en de Sociëteit het gebouw van de Gemeentelijke Archiefdienst bin- nendruppelen. Toen eind 1989 geconstateerd werd, dat de archie- |
ven van de Senaat en de Sociëteit over de periode
1814-1945 vrij volledig waren, werd de inventarisa- tie afgesloten. Helaas konden de zo belangrijke ar- chieven van de Corps- en Particuliere Gezelschappen niet in de inventaris worden opgenomen, omdat deze archieven verre van volledig waren. Er werd ook nog een poging ondernomen om de door het Corps aan het Universiteitsmuseum in bruikleen afgestane ar- chivalia in het archief op te nemen, maar dat bleek he- laas tevergeefs te zijn. Dank zij de gereedgekomen inventarisatie is het ar-
chief nu toegankelijk. Het zal tot in lengte van jaren vertroeteld worden en een veilig onderkomen hebben in het depot van de Gemeentelijke Archiefdienst. |
|||||||||||||||
Utrecht
Gem. Archiefdienst
|
A. B. R. du Croo de Vries
|
|||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
63e jaargang nr. 6 - juni 1990
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. (030) 73 66 11 Penningmeester:
J. W. Lemaier, Emmalaan 14
3581 HT Utrecht, girorekening 575520
|
||||||||||||||||
Contributie: f 47,
C.J.P.-houders: f |
||||||||||||||||
30,-; 65-1- f 41,-.
|
||||||||||||||||
Ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Sophialaan 1, 3542 AR Utrecht
tel. (03465) 7 09 40 (privé)
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang
Hanzestraat 56 3522 EB Utrecht tel. (030) 87 01 10 Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. Redactie-adres: /
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||||||
68
|
||||||||||||||||
GERRETSON EN ZIJN AFWIJKINGEN
|
|||||||||||
WOORD VOORAF
|
|||||||||||
Zijn redevoeringen en lezingen precies zo uitgespro-
ken als ze naderhand gepubliceerd werden? Of willen sprekers nog weleens afwijken van hun opgeschre- ven teksten? Wijzigen ze passages al sprekende en/of voegen ze soms volzinnen toe? Kan men er zeker van zijn dat bij voorbeeld de in Verzamelde Werken opge- nomen teksten ook werkelijk zo voorgelezen zijn? Wat F. C. Gerretson of Geerten Gossaert betreft dient
het antwoord „nee" te luiden. Op 16 april 1956 vond er in het Stedelijk Museum in
Amsterdam een bijeenkomst plaats ter gelegenheid van de 1 19e verjaardag van het tijdschrift De Gids. De eerste spreker was redacteur prof. dr. E. J. Dijksterhuis. Daarna las A. Roland Holst uit zijn ge- dichten voor. Vervolgens nam Geerten Gossaert het woord en daarna Herman van den Bergh, Anna Bla- man, Bert Voeten, Adriaan van der Veen en Ed. Hoor- nik. Het onderwerp van Gossaerts rede was ,,De Vrij- heid van de Dichter". Zijn tekst is opgenomen in De Gids, eerste halfjaar 1956, p. 332-337 en ook in de door dr. G. Puchinger bijeengebrachte Verzamelde Werken, deel 1, p. 563-569. De werkelijk gehouden causerie wijkt echter in hoge mate af van die nader- hand gepubliceerde tekst. Dat zouden we niet weten als de geluidsopnamen van
die 1 6e april niet bewaard waren gebleven. De AVRO nam alles van de bijeenkomst op en zond er welhaast zeker gedeelten van uit in het Radioscoop-Journaal van 20.25-20.35 uur op die 1 6e april 1 956. Vervol- gens zijn de opnamen, niet alleen de uitgezondene, onder de signatuur HA 4026 opgenomen in het Histo- |
risch Archief van de Hilversumse Omroep. Ze tonen
duidelijk aan dat Gerretson (was er alcohol geschon- ken?) door de geestdrift van zijn gehoor zo mee- gesleept werd en zo op dreef kwam, dat hij in hoge mate van zijn tekst ging afwijken en buiten zijn opge- schreven rede om vrolijk ging improviseren of extem- poreren. Zelfs bekende hij het schrijven van zijn ,,Priapeia" en
zinspeelde hij op publikatie ervan, een wens die 27 jaar later in vervulling is gegaan. In 1 983 verschenen ze in het verborgene als Priapaeën bij de Thalassa Pers in Groenendaal. Gerretsons opgescheven lezing ,,De Vrijheid van de
Dichter" verscheen dus in De Gids, maar met als (la- ter door Puchinger overgenomen) toevoeging ,,Toe- spraak op de gesproken Gids-avond, 16 april 1956 (Fragment)". Aangezien er in werkelijkheid door Gos- saert meer gezegd is dan genoteerd stond zal hij of de redactie het woord ,,fragment" toegevoegd hebben. Van Eyck schreef Gerretson op 8 december 1 930 al:
,,Je hebt in sterke mate de eigenschappen van de re- denaar, die zijn gehoor 'voelt'. Ook van je redenaar- schap afgezien ben je daarbij zeer sensitief voor om je heen heerschende gunstige of ongunstige stemmin- gen." Ook G. Puchinger spreekt in zijn artikel ,,lets over Gerretson als literator" in het Nieuw Letterkun- dig Magazijn,irg. 2, nr. 2 (nov. 1 984), p. 41-49, over Gossaerts improviseren en over zijn inspiratie door een onverwacht auditorium. En ook Annie Romein-Verschoor weet erover mee te
praten. Zij was onder Gerretsons gehoor tijdens de |
||||||||||
Prof. Gerretson (Geerten Gos-
saert) spreekt in oktober 1955 tij- dens een bijeenkomst t.g.v. het 50-jarig bestaan van de Vereni- ging van Letterkundigen. Achter hem (v.l.n.r.) Godfried Bomans, dr P. H. Bitter jr, prof. dr N. A. Donkersloot en Jan Engelman. |
|||||||||||
69
|
|||||||||||
Vondelherdenking op 17 november 1937 in de Nieu-
we Kerk in Amsterdam en vertelt in haar Omzien in Verwondering, deel 1, p. 302-303, dat zij hem ande- re dingen meende te hebben horen zeggen dan ze la- ter in de gepubliceerde versie las. Ook die rede is, althans gedeeltelijk, onder de signa- tuur HA 281 9 bewaard. Annie Romein schrijft, dat ze de gepubliceerde tekst van Gerretsons rede (,,De Vondelherdenking 1937") nog eens inkeek. Daar stond: ,,Stel een Roomsche dichter, begaafd met Mil- ton's genie, woont omstreeks het midden van de 1 7e eeuw in Antwerpen. Medio vitae wordt hij calvinist, schept een Verloren Paradijs en vermaakt zich voorts met het schrijven van poëtische paskwillen tegen de Jesuiten. Gelooft gij, dat zijn asch even vredig zou rusten in Antwerpen's kathedraal, als de asch van on- zen Roomschen puikpoëet in dit protestantsche be- dehuis?" Het klinkt me als een verstarde echo van wat ik die novemberochtend in de Nieuwe Kerk meen gehoord te hebben. Ik zie Gerretson nog met een wat melodramatisch gebaar zijn hand over veel toga's en omgekeerde boordjes uitstrekken en zijn stem klinkt zo: ,,Daar bij die pilaar rust het gebeente van Vondel in de kerk van Trigland en Smout. Stel een Roomsche dichter. . . dat zijn asch even vredig zou rusten in Antwerpens kathedraal? Neen, zijn lichaam zou ver- brand en zijn as in de Schelde gestrooid zijn." Een be- |
drog van mijn geheugen? Zouden er nog getuigen van
die ochtend zijn met een even bedriegelijk geheu- gen?" Volgens de bewaarde opname zei Gerretson (ik cursi-
veer de afwijkingen): ,,lk wil trachten u de betekenis van dit feit door tegenstelling du\öe\ï\k te maken. Stel een rooms dichter, begaafd met Miltons genie, woont omstreeks het midden van de 1 7e eeuw in Antwer- pen. Medio vitae wordt hij calvinist, schrijft een 'Ver- loren Paradijs' en kort zijn f//d voorts met het schrij- ven van poëtische paskwillen tegen de Jezuiten. Ge- looft gij, dat zijn as even vredig zou rusten in Antwer- pens kathedraal, als de as van onze roomse poëet rusf in dit protestantse bedehuis? Ik vrees dat die as wel- licht aan het zwerven zou zijn geraakt op de winden en op de wateren." Maar laten we terugkeren naar de G/ds-bijeenkomst.
Naast elkaar volgen hier Gerretsons gedrukte rede en de rede, zoals die (onderbroken door gelach en ap- plaus) uitgesproken is. Het belang van het Hilversums Historisch Archief, ook voor de Nederlandse letter- kunde, wordt er weer eens door bevestigd. |
|||||||||||||||||||||
Hilversum
Kapittelweg 359 |
J. J. van Herpen
|
|||||||||||||||||||||
UITGESPROKEN
|
||||||||||||||||||||||
GEPUBLICEERD
|
||||||||||||||||||||||
,,Der Mensch ist nicht geboren frei zu sein". Ook niet
de dichter. Vrijheid wil veroverd worden; die verove- ring is het doel van de levensstrijd. |
,,Der Mensch ist nicht geboren frei zu sein. Ook niet
de dichter. De vrijheid kan slechts veroverd worden naar binnen en naar buiten en die verovering is het doel van de levensstrijd. |
|||||||||||||||||||||
En vrijheid is alleen denkbaar als bevrijdzijn van een
gebondenheid. Wie over de vrijheid van de dichter spreekt, spreekt daarom tevens van de banden, waaruit hij zich bevrijden moet om zichzelf te worden. |
||||||||||||||||||||||
En vrijheid is alleen denkbaar als los-zijn, als loswor-
den van gebondenheid. Wie dus over de vrijheid van de dichter spreekt, spreekt daarom hoofdzakelijk over de banden waaruit hij zich bevrijden moet Om zichzelf te worden. |
||||||||||||||||||||||
Slechts een enkel woord over zijn vrijheid als poëet,
als bewuste ,,maker" van het gedicht, waarbij hij, van nature, gebonden is door de traditie van zijn am- bacht. ,,De ware vrijheid luistert naar de wetten", dus moet de dichter eerst de wetten van zijn am- bacht, de poëtische |
||||||||||||||||||||||
Slechts een enkel woord over zijn vrijheid als bewuste
maker van het gedicht, waarbij hij van nature, gebon- den is door de traditie van zijn ambacht. ,,De ware vrijheid luistert naar de wetten", dus moet de dichter eerst de wetten van zijn ambacht, de poëtiek |
||||||||||||||||||||||
dichtersambt behoort tot de aller moeilijkste ambach-
ten die er zijn; het maken van een horloge zo klein als een robijn in een ring is, technisch, kinderspel bij het maken van een technisch waarlijk goed gedicht. En wie onzer (de prins onzer dichters, die met ons is, kan het getuigen!) zou zelfs aan het eind van zijn loopbaan durven beweren, dat hij zijn ambacht beheerst? En dan, wanneer wij de schalen zorgvuldig gevormd hebben, het angstige verbeiden, of het levende water uit de rots wil springen om ze te vullenl |
ambacht behoort tot de allermoeilijkste die er zijn; het
maken van een horloge zo klein als een robijn in een ring is, technisch, kinderspel bij het maken van een technisch volmaakt gedicht. En wie onzer (de prins onzer dichters, die met ons is, kan het getuigen!) wie onzer durft zelfs tegen het slot van zijn loopbaan be- weren, dat hij zijn ambacht verstaat? En dan, wanneer wij de schalen zorgvuldig gevormd hebben, dan nog het angstig verbeiden, of het leven- de water uit de rots wil springen om ze te vullen! |
|||||||||||||||||||||
70
|
||||||||||||||||||||||
De werking, de openbaring van het talent is van oor-
sprong nooit vrij, nooit los van de traditie: het oor- spronkelijke is altoos variant van het gegevene. |
||||||||||||||||||
Want de werking, de openbaring van het talent, zelfs
van het genie, is van oorsprong nooit vrij, nooit auto- noom, nooit los van de traditie. Het oorspronkelijke is altoos variant van het reeds gegevene, het reeds be- staande. En dan blijft de dichter nog afhankelijk van het moment van de intuïtie. |
||||||||||||||||||
Maar binnen de grenzen van zijn natuurlijke gebon-
denheid aan het ambachtelijke en traditionele is de dichter vrij, stelt hij zich eigen wet. Geen macht ter wereld kan hem normen stellen. Hij is soeverein in zijn eigen kring. Dit brengt mee, dct hij ook soeverein moet zijn in zijn uiterlijk levensbestek. Want, hij, armste, is in zijn produktie een slaaf van zijn zenuw- gestel. Een volmaakt evenwichtig dichter is niet wel denkbaar, want zijn zenuwen zijn de snaren, die hij vi- breren doet, wanneer hij diclit. Het is geen ,,zonderlingheid", wanneer, om aan 't
dichten te komen, Bilderdijk een slaapmuts opzette en Schiller zijn voeten in heet water dompelde, maar eenvoudig, een stemmen der snaren. Die snaren vi- breren tussen twee uitersten: de indolentie der medi- tatie en de orgie der creatie. |
||||||||||||||||||
Maar binnen de grenzen van het ambachtelijke, het
traditionele, is de dichter vrij, in die zin dat hij zijn eigen wet stelt. Geen macht ter wereld kan hem van buiten af normen stellen. Hij is Godsonmiddelbaar, soeverein in zijn eigen kring. Dat brengt mee, dat hij ook soeverein moet kunnen zijn in zijn uiterlijk levens- bestel. Want, hij, de arme, is in zijn produktie een slaaf van zijn zenuwstelsel. |
||||||||||||||||||
Het is geen ,,zonderlingheid" wanneer Bilderdijk om
te dichten een slaapmuts opzette en Schiller zijn voe- ten in een kuip heet water dompelde (zacht gelach). Dat is alles slechts tempereren van de zenuwen (ge- lach). Daarbij schommelt het zenuwleven van de dichters, de een wat meer dan de ander, maar ik ge- loof toch van allen, tussen twee extreme polen: de rust, zelfs de indolentie van de meditatie en de orgie. Dat bepaalt hun zo karakteristieke onmaatschappe-
lijkheid. Maar de eerbied voor zichzelf behoort hen er- van af te houden als interessantigheid ten toon te stellen wat in de grond der zaak niets is dan armzalige menselijkheid. Ontdekt een melaatse zich voor de menigte? De zedelijke vrijheid van de dichter nope hem zijn onmaatschappelijkheid, zijn noodwendige onzedelijkheid, zo men wil, eer te verbergen dan te etaleren. Ook anderen dienen aan die etalage niet mee te doen. Niets, naar mijn mening, is onverkwik- kelijker dan die moderne manie om te wroeten in het particuliere leven van de dichter, zoals nog onlangs door de publikatie van voor de kennis van het dichter- schap der Tachtigers volstrekt onbelangrijke particu- liere bescheiden en bijzonderheden (gelach en ap- plaus). Men zou haast bang worden dichter te zijn wanneer dit, na dode, nog een straf moet worden door dikke academische dissertaties (gelach) met als bijlage een wetenschappelijk verantwoorde, uitvoe- rig geannoteerde catalogus van al de meisjes, die de dichter de eer en het genoegen hebben aangedaan om zijn legerstede te delen (gelach). Dit alles is slechts perverse sensatiezucht, die niet het aller- minste te maken heeft met echte liefde voor de poëzie. |
||||||||||||||||||
Dat bepaalt de karakteristiek onmaatschappelijke
aanleg van de dichter. De maatschappij eist regel. Ook de dichter zal zijn leven regelen; maar zijn leefre- gel zal bepaald worden door de eis van zijn instru- ment. Het inzicht van de afhankelijkheid van zijn dich- terschap van zijn armzalige menselijkheid nope de dichter zijn onmaatschappelijkheid, zijn noodwendige onzedelijkheid, eer te verbergen dan te etaleren. Ont- dekt een melaatse zich voor de menigte? Ook anderen behoren aan die ontdekking niet mede te werken. Niets, naar mijn oordeel, onverkwikkelijker dan die moderne manie om te wroeten in het menselijke al te menselijke leven der dichters, zoals nog onlangs ge- schied is door de openbaarmaking op hoog gezag van voor de kennis van het dichtschap der Tachtigers volstrekt onbelangrijke bescheiden. Men zou haast bang worden dichter te zijn, wanneer dit, na dode, nog gestraft moet worden door een academische dis- sertatie met als bijlage een wetenschappelijk verant- woorde en uitvoerig geannoteerde catalogus van al de meisjes, die hem de eer hebben aangedaan zijn sponde te delen. Dit alles is slechts decadente sensa- tiezucht, die niet het allerminste te maken heeft met echte liefde voor de poëzie. |
||||||||||||||||||
Mag de dichter eisen, dat de soevereiniteit van zijn
eigen levenskring worde ontzien, dan behoort hij zij- nerzijds ook afstand te bewaren van de beide andere soevereine levenskringen, de maatschappij en de staat,waarmede hij van nature in aanraking leeft. |
||||||||||||||||||
Eisen wij enerzijds eerbied voor de soevereine le-
venskring van de dichter dan behoort de dichter zij- nerzijds ook afstand te bewaren van de beide andere levenskringen, de maatschappij en de staat, waarme- de hij noodzakelijkerwijze wel in aanmerking komen moet. |
||||||||||||||||||
Het is een gewoonte in ,,artistieke" kringen, af te ge-
ven op de ,,bourgeois" en de burgerlijke, vooral sek- |
Het is gewoonte in ,,artistieke" kringen af te geven
op de ,,bourgeois" en zijn en dan vooral seksuele mo- |
|||||||||||||||||
■n
|
||||||||||||||||||
raal. Ik keur dit af (gelach). De burgerlijke moraal is
het cement van het gezinsleven en de kern van de maatschappij. En ofschoon er, hoe zou het ook anders mogelijk zijn,
veel humbug en huichelarij bij is, die moraal heeft zo zijn eigen soevereine recht, in de eigen vrijheid in de zin van het eigen rechtsgebied van de samenleving. Wij mogen krachtens onze produktievoorwaarden ze- kere dingen in onze eigen kring weleens anders zien, maar wij moeten onze eigen vrijheid handhaven, onze aanraking met de burgerlijke samenleving stellen op het natuurlijk en an sich gerechtvaardigde standpunt van die samenleving. Schimpen op haar burgerlijk- heid en op haar burgerlijke moraal is mijns inziens het toppunt van burgerlijkheid (gelach en applaus) en de burgerlijke moraal opzettelijk aantasten is een in ge- vaar brengen ook van de vrijheid van de dichter in diens eigen sfeer omdat zulk een uitdaging natuurlijk uitlokt tot represailles in de vorm van een aantasting van en indringen in de sfeer van de dichter met al der- gelijke akeligheden als het vragen van Jan en alleman om portretten of signaturen alsof wij filmhelden en beroepsboksers waren (gelach). De dichters horen niet thuis op de markt des levens, zelfs niet op de ,,boekenmarkt" (gelach). |
||||||||||||||||
suele moraal. Ik keur deze gew/oonte af. Die moraal is
en blijft het cement van het gezinsleven dat de kern vormt van het maatschappelijk bestel. Hoe vaak haar hommage worde gedaan in de vorm van huichelarij, zij put haar eigen recht uit de eigen vrijheid van de soevereine kring der gebonden samenleving. De dich- ters mogen krachtens hun eigen constitutieve onge- bondenheid sommige dingen anders zien: om eigen vrijheid te handhaven behoren wij anderer vrijheid te ontzien: in zijn aanraking met de maatschappij stelle ook de dichter zich op het noodzakelijke en daardoor gerechtvaardigde standpunt der samenleving. Schimpen op haar burgerlijkheid en haar burgerlijke moraal is, naar mijn oordeel, het toppunt van ,,bur- gerlijkheid"; haar artiestelijk kwetsen brengt de vrij- heid van de dichter in gevaar, omdat zulk een kwet- sing de lagere maatschappij uitlokt tot represailles in de vorm van plebejisch indringen in de besloten sfeer der dichters met akeligheden als het gebedel om por- tretten en signaturen, als waren wij filmhelden of be- roepsboksers. De dichters behoren niet thuis op de markt des levens, zelfs niet op de ,,boekenmarkt". |
||||||||||||||||
Ik wil, in dit verband, met een enkele zinsnede nog
iets zeggen dat sommigen uwer wellicht mishaagt (gelach). Het is een onderwerp, waaromtrent ik eerst langzaam
en laat tot vastheid van overtuiging gekomen ben. Ik meen dat schrijvers en uitgevers, meer dan thans ge- bruik is, met wat zij publiceren de moraal van de bur- gerlijke samenleving behoren te eerbiedigen en te ontzien. Ik denk zelf over het schrijven van Priapeia zeer vrij. Ik heb zelf in jonge jaren zeer vrije verzen ge- schreven, die ik gaarne zou publiceren èn omdat ik ze tot mijn beste werk reken èn omdat ze het comple- ment vormen van de verzen die in de Experimenten zijn gedrukt. Doch ik ben er nooit toe kunnen komen, niet omdat ik me daarvoor schaam, integendeel, maar omdat ik niet gaarne iemand, een kind, een jong meis- je, zou kwetsen (gelach). In zulke gevallen geldt mijns inziens de regel: de kleinen niet ergeren (gelach). Door publikatie zou ik vrezen tegen de Liefde te han- delen. En dat weegt bij mij zwaarder dan alle littera- tuur van de wereld. |
||||||||||||||||
Mag ik, in dit verband, met een enkele zinsnede nog
iets zeggen wat sommigen uwer wellicht misschien mishaagt? Het is een onderwerp, waarover ik zelf eerst langzaam en laat tot vastheid van overtuiging gekomen ben. Ik meen, dat schrijvers en uitgevers, meer dan thans mode is, met wat zij op de boeken- markt brengen de burgerlijke moraal behoren te ont- zien. Zelf heb ik zeer vrije verzen geschreven, die ik gaarne zou publiceren, niet alleen omdat ik ze onder mijn beste werk reken, maar vooral omdat ze het complement vormen van wat van dit werk in de Expe- hmenten is gedrukt. Doch ik ben daartoe nooit kun- nen komen, niet omdat ik me ervoor schaam, maar omdat ik niet gaarne het gebod zou schenden, de klei- nen niet te ergeren. Door publicatie zou ik vrezen te- gen de Liefde te handelen. En dat weegt mij zwaar- der, dan alle litteratuur ter wereld. |
||||||||||||||||
Wil de dichter zich dus in zijn autonome sfeer handha-
ven dan moet hij de autonome sfeer van de burgerlijke samenleving ontzien. De soevereiniteit in eigen kring eist dat de buitenmaatschappelijke sfeer van het dich- terschap en de maatschappelijke sfeer gescheiden blijven. Dit is mijns inziens een eis van geestelijke kuisheid. |
||||||||||||||||
Wil de dichter zich dus in de vrijheid van zijn eigen le-
venskring handhaven, dan dient hij de evenwaardige vrijheid van de burgerlijke levenskring te eerbiedigen, 's Dichters buitenmaatschappelijke en de maatschap- pelijke sfeer dienen zo streng mogelijk gescheiden te blijven. Dat is een eis van geestelijke kuisheid. |
||||||||||||||||
Daaruit volgt, dat de dichter, die, uit vrije wil of uit
noodzaak een maatschappelijke werkkring moet aan- vaarden wellicht goed doet een baantje te zoeken, dat niet al te dicht naast de dichterlijke loopbaan ligt; an- ders ontstaat er allicht contaminatie (gelach). Zo lijkt mij persoonlijk de veel voorkomende verbinding van |
||||||||||||||||
Daaruit volgt, dat de dichter, die, door innerlijke of
uiterlijke nooddrang genoopt, een maatschappelijke werkkring aanvaardt, goed doet een baan te zoeken, die technisch niet al te dicht naast de dichterlijke loopbaan ligt; anders ontstaat er licht contaminatie. Zo lijkt mij de veel voorkomende verbinding van dich- |
||||||||||||||||
72
|
||||||||||||||||
terschap en dagblad-schrijverij-als-broodwinning, om
die reden, minder wenselijk; wat ik er bij jongere en oudere tijdgenoten van heb gezien, heeft mij in die op- vatting bevestigd. |
|||||||||||
dichterschap en journalistiek, of dergelijke baantjes,
minder wenselijk: wat ik daarvan bij jongere en oude- re tijdgenoten zelf van heb gezien, heeft mij in die op- vatting bevestigd. Ik ben voor het niet inslaan in jon- gere jaren van die voor de hand liggende oplossing veel dank schuldig aan de levenswijsheid van mijn va- der. Ik was in mijn jeugd zelf nogal lang en diep onder- gedoken in de bohème. Ik meende alleen daar te kun- nen leven omdat ik mij voor alle praktische werk on- geschikt achtte door mijn inderdaad vergaande ver- strooidheid, waarover mijn jeugdvriend Ritter, overi- gens nogal barmhartig, onlangs een boekje heeft opengedaan (gelach). Maar media vita begreep ik, dat het onderduiken weleens op ondergaan zou kunnen uitlopen. En toen pakte mij een nieuw ideaal, het ideaal van Arthur Rimbaud ,,un petit bourgeois" te worden en zoveel geld te verdienen, dat ik een eigen huisje met tuintje zou kunnen kopen en tegen ieder- een zou kunnen zeggen: je m'en fiche (gelach). Maar daarvoor was geld nodig en geld verdienen. Maar ik durfde eigenlijk geen baan aanvaarden. Toen vond ik een morgen op mijn schrijftafel (en ik begreep wel wie het daar gelegd had) een papiertje met een citaat: A man of thought, fancy and sensibility may at any time be a man of ideas if he will only give himself the trou- ble. Die gedachte trof me. Ik besloot maar een poging te wagen. Wat nu te worden? Mijn eerste sollicitatie bracht mij
tot mijn stomme verbazing numero 1 op de voor- dracht voor bibliothecaris van Rotterdam. Maar mijn vader die daar toen wethouder was holde naar de bur- gemeester en zei: als je nou Rotterdam en die jongen ongelukkig wil maken (gelach) dan moet je (hij moet zelf lachen) numero 1 benoemen want die verdoet zijn dag met die boeken te lezen in plaats van ze rich- tig te zetten (gelach). En tegen mij zei hij: als je nu werkelijk de geestelijke vrijheid als dichter, waar je zo tuk op bent, wil bewaren kies dan als vak dat dat het verst van de litteratuur af ligt en waaraan je het meest het land hebt. Dat was buiten kijf financiën en admi- nistratie (gelach). En zo ben ik aan de Koninklijke ge- komen. En ik heb inderdaad mijn geestelijke vrijheid daardoor kunnen bewaren. |
|||||||||||
De vraag is alleen of men door een dergelijke combi-
natie behalve zijn vrijheid ook zijn produktievermogen kan handhaven en daar ben ik niet zo zeker van. Het kan. Goethe en Potgieter bij ons tonen dat het kan, maar dat waren ook niet de eersten de besten! |
|||||||||||
Is het mogelijk naast het met volle toewijding bekle-
den van een volwaardige maatschappelijke plaats te- vens de dichterlijke produktie te handhaven? Goethe en Potgieter bij ons tonen dat het kan; maar zij waren niet de eersten de besten! |
|||||||||||
In elk geval behoort hij, die het dichterschap met eni-
ge maatschappelijke werkkring combineert deze bei- de streng uit elkaar te houden. Hij moet in zeker op- zicht een dubbel leven leiden, zoals die krijgslieden uit de middeleeuwen, die onder hun harnas de pij droe- gen van de derde orde. Denk overigens niet dat dit verbergen lukt. Ge zijt en ge blijft voor de maatschap- pij een dichter en dat is en dat moet ook van het bur- gerlijk gezichtspunt zo zijn: een dichter en dat is iets onvergefelijks. In zaken had ik als directe chef onder andere Deterding, die me wel mocht. Maar toen ik hem eens een wat ingewikkelde financiële nota |
|||||||||||
In elk geval behoort hij, die deze combinatie kiest, zijn
dichterlijke en maatschappelijke werkzaamheid streng gescheiden te houden. In zeker opzicht dient hij een dubbel leven te leiden, zoals die krijgslieden in vroeger eeuwen, die onder hun harnas de pij van de derde orde verborgen. De maatschappij vergeeft een dichter nooit, en dat is, van haar standpunt, ook juist. |
|||||||||||
73
|
|||||||||||
bracht, die hem niet beviel, smakte hij deze achter
zich tegen de muur en zei met een onuitsprekelijke
verachting: je bent ook een dichter (gelach).
Ik meende door de vloer te zinken. Zoveel jaren braaf
opgepast (gelach) en dan nog de zonde der jeugd niet
vergeten.
En als Kamerlid kan ik me niet zó inspannen om bijna
even droog te spreken als de minister-president (he- vig gelach) of een mijner ambtsgenoten fluistert me met een sardonische grimlach toe: hoe dichterlijk weer! (gelach) Je komt van het dichterschap evenmin af als van de meisjes (gelach). |
||||||||||||||
Zelfs als Kamerlid kan ik me niet zó inspannen om bij-
na even droog te spreken als onze minister-president, of een ambtgenoot fluistert me met een sardonische grimlach in 't oor: hoe dichterlijk weer! |
||||||||||||||
Deze verdubbeling dwingt bijna tot een zelfironise-
rende levenshouding; altoos bekijkt men zijn alter ego met een sceptische glimlach. Die in de loop der jaren natuurlijk tot een tweede natuur geworden houding wekt wel eens misverstand. En aan dit misverstand wijt ik de niet malse censuur, die onze redacteur Van Duinkerken in De G/ds van oktober heeft uitgeoefend op de Kamerrede, die ik, invallend voor een collega, heb gehouden over de instelling van een Raad voor de Kunst. Van Duinkerken zag in die rede een kwalijke grapjas-
serij; de Kamerleden, mij incluis, hadden toegegeven aan een drang om zich grappiger voor te doen, dan zij, van nature, zijn . . . (gelach). Wat wilden ze, vroeg hij, in die voorgewende humor
ontveinzen? Met name professor Gerretson distan- tieede zich ,,akelig leuk (hij moet zelf lachen) van (ge- lach) de ci-devant poète, een zekere Gossaert". Uit die censuur blijkt, mijnes erachtens, dat Van Duinker- ken zich de noodzaak van die splitsing tussen de poli- ticus en de poëet, in het algemeen van de poëet en het maatschappelijk ambt, niet voldoende heeft ge- realiseerd. Lucebert, die ik critiseerde, bevindt zich thans in hetzelfde stadium waarin ik veertig jaar gele- den verkeerde. Ik begrijp hem dus best. Ook kan ik zijn werk misschien nog wel waarderen, in elk geval zal ik, ook al kan ik dat niet, mij wel wachten een jon- ge dichter te ridiculiseren. Maar ik sprak in de Kamer niet als dichter maar als
volksvertegenwoordiger en ik heb van dit standpunt uit principieel te beoordelen of de gemeenschap aan existentieloze jonge dichters de broodkorf behoort te vullen. Ik heb die vraag ontkennend beantwoord en wel voornamelijk in het belang van de geestelijke vrij- heid van de dichters. Want wie beoordeelt of Luce- berts talent hem waardig maakt om, want dit is au fond de pretentie, uit de staatskas, dat is uit de volks- beurs, te leven? |
||||||||||||||
Dit dubbele leven dwingt tot een zelfironiserende le-
venshouding, altoos bekijkt men zijn alter ego met een half geërgerde, half-geamuseerde verbazing. Die levenshouding wekt wel eens misverstand. En aan dat misverstand wijt ik de niet malse censuur, die Van Duinkerken in De G/ds van oktober heeft uitgeoefend op de Kamerrede, die ik, invallend voor een kranke ambtgenoot, bij de beraadslaging over de instelling van een Raad voor de Kunst heb uitgesproken. Van Duinkerken kon in die rede niet anders zien dan kwalij- ke grapjasserij; de Kamerleden, ik incluis, hadden toe- gegeven aan een drang om zich grappiger voor te doen, dan zij, van nature, zijn. . . ,,Vooral prof. G. distantieerde zich ,,akelig leuk" van een ,,vroegere auteur", een zekere Gossaert". Van Duinkerkens misvatting ligt, dunkt mij, daarin, dat hij zich van de noodzakelijkheid van het scherp gescheiden houden van de maatschappelijke en dichterlijke existentie niet voldoende heeft gerealiseerd. |
||||||||||||||
Een jonge dichter staat voor de noodzaak brood te
winnen. Zal hij dit doen door zijn dichterlijke produk- tie? Dat is in ons land, evenals overal ter wereld, en- kele uitzonderingen daargelaten, ten enenmale on- mogelijk. Behoort hij dus zelf de handen uit de mou- wen te steken en een maatschappelijke broodwin- ning, hoe nederig, hoe ,,ondichterlijk" ook, te aan- vaarden? Of is de gemeenschap, want dat is in de grond der zaak de pretentie, moreel verplicht zijn broodkorf te vullen? |
||||||||||||||
Het was deze laatste vraag, die bij de bedoelde be-
raadslaging, die implicite ging over de overheidssub- sidies aan de kunstenaars, principieel aan de orde kwam. Ik had over deze vraag mijn advies te geven, niet als
dichter, maar als volksvertegenwoordiger. En als volksvertegenwoordiger heb ik gemeend die vraag |
||||||||||||||
m
|
||||||||||||||
ontkennend te moeten beantwoorden. En dat heb ik
gedaan, mede op grond van eigen levenservaring, uit tweeërlei oogpunt. |
|||||||||||||||||
Uit het oogpunt van maatschappelijke rechtvaardig-
heid. De volksvertegenwoordiger is gesteld om toe te zien op de juiste besteding van de, vaak hoe zuur! ver- diende penningen van burger en buur in het gemeen- schapsbelang, en dit weegt mij zwaar. Is het teren van aankomende dichters op kosten van de staats- kas, d.w.z. volksbeurs, een gemeenschapsbelang? |
|||||||||||||||||
Ik als vertegenwoordiger ben daar gesteld om toe te
zien op de richtige besteding van de hoe zuur vaak verdiende penningen van burger en boer. En dat weegt mij zwaar. |
|||||||||||||||||
Wie zullen dat beoordelen?
Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren. Van de
honderd ,,begaafde jongeren" wordt er wellicht één dichter voor zijn volk. |
|||||||||||||||||
Kunnen de Kamerleden die de koorden der beurs hou-
den, uitmaken of b.v. een Lucebert een zó begenadig- de is, dat hij een redelijke kans maakt de een op de honderd te blijken en daarom recht heeft op een plaatske aan de staatsruif? Zij kunnen dat niet. Voor 90% der enkelen die hem lezen, moet hij een ,,rare kwibus" zijn en wie kan hun dat euvel duiden? En de rest die hem niet leest, toont juist haar verantwoorde- lijkheid, door zich niet aan te stellen of ze het wèl kan! Het moet dus gebeuren door een of andere amb- tenaar. |
Maar bovendien: die beoordeling kan niet geschieden
door de Staten-Generaal, die, volmaakt begrijpelijk, van Luceberts werk geen sikkepit begrijpen^ge/acW, maar dat moet gebeuren door een of andere amb- tenaar. |
||||||||||||||||
Op deze wijze wordt de dichtkunst de afhankelijke
broodslavin van de staat en dat vind ik niets. |
|||||||||||||||||
Uit het oogpunt van het belang der dichters. Want
wordt de ,,deskundige" ambtenaar met de toeken- ning der subsidies belast, dan wordt de dichtkunst op den duur onvermijdelijk de afhankelijke broodslavin van de staat. |
|||||||||||||||||
En dat wil ik niet, onder generlei beding en in generlei
vorm, want dat is in strijd met de vrijheid en de waar- digheid van de dichter. |
|||||||||||||||||
Onder generlei beding en in generlei vorm. Dat komt
mijns inziens in strijd met de vrijheid en de waardig- heid van de dichter. |
|||||||||||||||||
Begrijp wel, dat ik géén tegenstander ben van subsi-
dies uit de openbare kas aan de kunsten; ik heb op dit punt overduidelijk en gedetailleerd gesproken. Maar ik ben en blijf een volslagen vijand van alle af- hankelijkheid van de lyricus van de staat. Ik pleeg in de Kamer, om de reden die ik opgaf, nogal
eens ironisch te spreken. Maar in stede van gewild grappig, is deze rede de enige geweest, waarin ik, al- thans tegen het einde, mij in volle ernst, óók als dich- ter, heb laten gaan. Want, al moge de verhouding tussen dichter en maat-
schappij, schoon altoos moeilijk, met zorg en tact nog wel te regelen zijn: er is één vijand, die, naar mijn vaste overtuiging, de dichters, qua dichters, zich in verdediging van hun vrijheid en waardigheid tot elke prijs van het lijf moeten houden, de staat als op- drachtgever tot lyrische produktie, of, erger nog, als souteneur van ,,lyrische existenties". |
|||||||||||||||||
Begrijp mij wel, dat ik géén tegenstander ben van sub-
sidie uit de openbare kas aan de kunsten; ik heb op dit punt overduidelijk en gedetailleerd gesproken. Maar ik ben en blijf een volslagen vijand van elke afhanke- lijkheid van de lyricus van de staat. Ik pleeg in de Kamer, om de reden die ik u opgaf, nogal
eens ironisch te spreken. Maar in stede van would-be grappig, is deze rede de enige geweest, waarin ik, al- thans tegen het einde, me in volle ernst, ook als dich- ter, heb laten gaan. Want al moge de verhouding tussen dichter en maat-
schappij, schoon altoos moeilijk, met zorg en tact nog wel te regelen zijn: er is één vijand, die, naar mijn vaste overtuiging, de dichters, qua dichters, zich in verdediging van hun vrijheid en waardigheid tot elke prijs van het lijf moeten houden: de staat als op- drachtgever tot lyrische produktie, of, erger nog, als souteneur van ,,lyrische existenties" {gelach). |
|||||||||||||||||
Tot welke dwaasheden dit leiden kan en moet heb ik
nu onlangs zelf aan den lijve wedervaren. Binnen |
|||||||||||||||||
Ê9
|
|||||||||||||||||
veertien dagen na deze rede bedacht de minister me
in zijn goedigheid met een opdracht. Een opdracht voor een Ode op Bilderdijks 200-jarige geboortefeest è raison van 1 500 pop (gelach). Het was inderdaad zo goed bedoeld en ik was voor de bedoeling ook werke- lijk dankbaar, maar wie weet wat lyrische inspiratie is moet niet glimlachen en hoe gevaarlijk voor econo- misch zwakke jongeren. Dan liever zolderkamer en hongeroedeem (gelach). Het is een goed ding van de Gidskring, dat we ook de
kritiek van een Gids-redacteur in diezelfde kring mo- gen beantwoorden. Vergun mij daarom, als mijn verantwoording op Van
Duinkerkens censuur, u, ten besluite van deze cause- rie, het slot mijner gecensureerde rede voor te dra- gen. Ik zou mijn waarschuwing: poëten, wacht u voor den staat, niet beter kunnen verwoorden dan ik toen onder de indruk van het ogenblik improviserend heb gedaan. Ik zeide: ,,lk geloof, dat bij geen kunst overheidssteun gevaar-
lijker is dan bij de lyriek. Ik heb veel op met over- heidssteun, b.v. aan goede, goedkope uitgaven van verzamelde werken van belangrijke oude en nieuwe schrijvers. Ook dat grote kunstenaars, die een werke- lijk belangrijk oeuvre hebben voltooid, in hun ouder- dom, wanneer het scheppend vermogen is verzwakt, zo nodig directe geldelijke overheidssteun bij wijze van nationaal dankoffer aanvaarden, acht ik niet in strijd met hun waardigheid; zij ontvangen slechts uit- gesteld honorarium. |
|||||||||||||||||
Het is een goed ding van de Gidskring, dat de mede-
werkers ook de kritiek van een Gidsredacteur in de- zelfde kring mogen beantwoorden. Vergun mij daarom, als mijn verantwoording op Van
Duinkerkens censuur, u, ten besluite van deze toespraak, het slot van mijn gecensureerde rede voor te dragen. Ik zou mijn waarschuwing: poëten, wacht u voor de staat, niet beter kunnen uitdrukken, dan ik toen, onder de indruk van de beraadslaging, heb gedaan: ,,lk geloof, dat voor geen kunst overheidssteun ge-
vaarlijker is dan voor de letterkunde. Ik heb veel op met overheidssteun, b.v. aan goede, goedkope uitga- ven van verzamelde werken van belangrijke oude en nieuwe schrijvers. Ook dat grote kunstenaars, die een werkelijk belangrijk oeuvre hebben voltooid, in hun ouderdom, wanneer het scheppend vermogen is ver- zwakt, zo nodig directe geldelijke overheidssteun bij wijze van nationaal dankoffer aanvaarden, acht ik niet in strijd met hun waardigheid; zij ontvangen slechts uitgesteld honorarium. |
|||||||||||||||||
Maar steun aan jonge lyrische dichters acht ik om vele
redenen zeer bedenkelijk. |
|||||||||||||||||
Tot dusver heb ik getracht weer te geven wat ik de
gemiddelde mening oordeel in de kring der kunst- naars, vogels van zeer diverse pluimage. Maar hier- mede is ook de voorraad van mijn zelfverloochening finaal uitgeput. Want ik kom nu aan een bijzondere tak der letterkunde, de lyriek, waarmede ik zelf een korte liaison heb gehad. Toen ik een mijner vrienden had verteld hoe braaf ik over dit ontwerp te spreken dacht, keek hij me bedenkelijk aan en vroeg: ja, maar hoe zou die Gossaert van jou (als hij nog leefde) daar- over gedacht hebben? Zou hij ook behoefte hebben gevoeld aan regeringsaanmoediging, regeringssub- sidies? |
Tot dusver, vervolgde ik, heb ik getracht weer te ge-
ven wat ik de gemiddelde mening oordeel in de kring der kunstenaars, vogels van zeer diverse pluimage. Maar hiermede is ook de voorraad van mijn zelfverloo- chening finaal uitgeput. Want ik kom nu aan een zeer bijzondere tak der letterkunde, de lyriek, waarmede ik zelf een korte liaison heb gehad. Toen ik een mijner vrienden had verteld hoe braaf ik over dit ontwerp zou spreken, keek hij mij bedenkelijk aan en vroeg: ja, maar hoe zou die Gossaert van jou (als hij nog leefde) daarover gedacht hebben? Zou hij ook behoefte heb- ben gevoeld aan regeringsaanmoediging, regering- sopdrachten, regeringssubsidies? |
||||||||||||||||
En toen vroeg ik aan de Kamer: mag ik die vraag in het
opnbaar beantwoorden? Het kon zijn nut hebben! |
|||||||||||||||||
Mag ik die vraag in het openbaar beantwoorden?
Het kön zijn nut hebbenl |
|||||||||||||||||
De dichters zijn onder de kinderen der mensen de
Gods-onmiddelbaren, de amorelen, de vrijen kat' exo- chèn ( = bij uitstek) van nature opstandelingen tegen de staat, vreemdelingen in de maatschappij. Hun zijn de eenzaamheid en de smart en de armoede en de ver- stoting geschonken tot een eigen rijk. Tracht niet. Overheid, door uw fooien en gunsten hen van dat rijk te vervreemden, hen te declasseren tot van staatswe- |
|||||||||||||||||
De dichters zijn onder de kinderen der mensen de
Godsonmiddelbaren, de amorelen, de vrijen kat' exo- chèn (= bij uitstek) van nature opstandelingen tegen de staat, vreemdelingen in de maatschappij. Hun zijn de eenzaamheid en de smart en de armoede en de ver- stoting geschonken tot een eigen rijk. Tracht niet. Overheid, door uw fooien en gunsten hen van dat rijk te vervreemden, hen te declasseren tot van staatswe- |
|||||||||||||||||
76
|
|||||||||||||||||
ge vrijgestelde kleinburgers. Zij kunnen, zij mogen dat
niet zijn! Zelfs de stoutste fantasie kan zich Sappho niet ver-
beelden als erepresidente van een koninklijk goedge- keurde en gesubsidieerde vrouwenvereniging tot be- vordering van Lesbische poëzie. Laat hen dan, bid ik u, onberaden en buiten rade, on-
gemoeid op de gewijde vrijplaats, waarop God hen, op deze aarde, tussen de heiligen en de hoeren heeft gesteld: radeloos, redeloos, reddeloos. |
ge vrijgestelde kleinburgers. Zij kunnen, zij mogen dat
niet zijn! Zelfs de stoutste fantasie kan zich Sappho niet ver-
beelden als erepresidente van een koninklijk goedge- keurde en gesubsidieerde vrouwenvereniging tot be- vordering van de Lesbische poëzie (gelach). Laat hen dan, bid ik u, onberaden en buiten rade, on-
gemoeid op de gewijde vrijplaats, waarop God hen, op deze aarde, tussen de heiligen en de hoeren heeft gesteld: radeloos, redeloos, reddeloos. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
JAARREKENING
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Balans per
31-12-1989 |
Balans per
31-12-1988 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VOORRADEN
|
Themanummer jaarboek 1987
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.141
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.141
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33.241
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.561
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LIQUIDE MIDDELEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EIGEN VERMOGEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
81.927
|
83.455
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Propagandafonds
Register 1954-1983 |
3.903
33.500 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VOORZIENINGEN
|
3.903
33.500 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37.403
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37.403
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SCHULDEN OP KORTE TERMIJN Crediteuren
Te betalen en vooruit-
ontvangen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Resultatenrekening Begroting Resultatenrekening
1988 1989 1989 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BATEN
|
Contributies
Advertentiebaten Opbrengst verkopen Donaties en giften Interest |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LASTEN
|
Kosten jaarboek
Kosten maandblad Kosten overige aktiviteiten Beheerskosten Algemene kosten Afschrijvingen Archeologische kroniek |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RESULTAAT
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de jaarvergadering van 31 mei 1990 werd de hiervoor afgedrukte jaarekening gepresenteerd. In de najaarsledenver-
gadering zal deze jaarrekening ter goedkeuring worden aangeboden. Het jaar 1989 werd met een negatief saldo ad f 1.528, - afgesloten. Dit, voorziene, tekort werd afgeboekt van het kapitaalsaldo. Het eigen vermogen bedraagt per ultimo 1989 f 81.927,-. Per ultimo december 1989 hadden 1795 leden de contributie betaald tegen 1780 leden per ultimo december 1988.
Dit jaar ontving de vereniging een bedrag aan donaties van f 11.000, - . In tegenstelling tot voorgaande jaren werden
bedragen ontvangen boven de verschuldigde contributie niet meer als donatie maar als ontvangen contributie verant- woord. Alle donateurs zeggen wij hartelijk dank. Namens het bestuur
(w.g.)
J. W. Lemaier, penningmeester
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
INGEZONDEN
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lectie documentaire foto's, die tot nu toe vooral de
stedebouwkundige ontwikkeling van de stad tot on- derwerp had. Ton van Schaik bekritiseert de publicatie van foto's
van gedetineerden en asielzoekers, zijnde ,,onetisch" en ,,in strijd met de privacy". De foto's zijn echter - vanzelfsprekend - gemaakt met volledige instemming van de betrokkenen. Allen waren vooraf op de hoogte van doel en gebruik van de foto's. Het doet overigens wat vreemd aan dat Van Schaik publicatie van foto's van asielzoekers eerst nadrukkelijk afwijst, om ver- volgens in zijn eigen blad een van deze foto's promi- nent te plaatsen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een enkele opmerking naar aanleiding van de bespre-
king in Oud Utrecht over de fototentoonstelling van de Stedelijke Stichting Fotografie Utrecht (SSFU) in het Catharijneconvent. Natuurlijk kan er geen sprake van zijn dat fotografen lid zijn van een stichting. De SSFU verstrekt aan jaarlijks wisselende fotografen opdracht een serie documentaire foto's te maken over het leven in de stad Utrecht. Deze foto's worden in langdurig bruikleen afgestaan
aan de Topografische Atlas van het Gemeentelijk
Archief.
Daar vormen zij een aanvulling op de bestaande col-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
78
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werk en zichzelf met de schrijver Nescio; is dat voor
beiden niet wat te veel eer? Namens de Stedelijke Stichting Fotografie Utrecht,
Bert van den Hoed
|
|||||||||||||||
Uw recensent eindigt zijn stukje met een parafrase op
een gedicht van Gerard van het Reve. ,,De ten- toonstelling heeft mij hier en daar wel aangepakt", schrijft Van Schalk. ,,Maar ongeveer net zoals Nescio indertijd was gegrepen door De Avonden". De expo- sitie van de SSFU te vergelijken met Reve's meester- |
|||||||||||||||
MEMORIAM COR SCHILP
1892-1990
|
|||||||||||||||
deze materie verdiept, maar volgde zijn verhaal aan-
dachtig. Hij wist er blijkbaar heel veel van, kon dus |
|||||||||||||||
Op de zeer hoge leeftijd van 98 jaar overleed de 16de
mei jl. Cor Schilp. Met zijn heengaan na een bijzonder arbeidzaam leven verloor Utrecht een markante per- soonlijkheid. Een man die steeds markanter werd naarmate hij toenam in jaren. Want in 1957 op zijn 65ste verjaardag stopte Cor Schilp allerminst met werken. Hij bleef als journalist en publicist zijn am- bacht, dat hij in 1910 al begonnen was, uitoefenen. Terwijl hij in allerlei bladen en periodieken doorging met schrijven over zeer diverse onderwerpen, waar- onder ook de historie, werd hij zelf historie. Cornelius Adrianus Schilp werd op 9 mei 1892 in
Jutphaas geboren als zoon van het hoofd van de Her- vormde Diaconie-school aan de Jutphaseweg. Nadat hij met een studiebeurs van de gemeente de 5-jarige HBS aan de Catharijnesingel had doorlopen, wilde hij graag de journalistiek in. Hij solliciteerde bij het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad op een administratief baantje, in de hoop dat hij langs deze weg op de redactie zou belanden. Die vlieger ging niet op. Maar enkele weken later werd hij uitgenodigd als volontair bij deze krant te komen werken. We schrij- ven dan 1910; Cor was achttien jaar. Hoe hij slaagde voor het ,,examen" dat de hoofdredacteur hem per- soonlijk afnam, viel te lezen in het Utrechts Nieuws- blad van 19 september 1985. ,,Nog zie ik me op een zonnige dag in september onder de hoge linden van de Maliebaan lopen op het middenpad - dat kon toen! - schouder aan schouder naast de toenmalige hoofd- redacteur van het UD, Klaas Reye. Met lood in z'n schoenen en kloppend hart was de wat schrale, acht- tienjarige Schilp naar het Wilhelminapark gewandeld, waar de gevreesde "baas" woonde." Na m'n trek aan een koperen belknop, deed hij zelf open: een vrij forse man, blozend, niet onvriendelijk gezicht. Hij haalde nog gauw een ongewoon grote, strooien bol- hoed van de kapstok en zette die op het welvarende hoofd. Zo liepen wij over het Hogeland, door de Maliebaan,
vervolgens door de Parkstraat en Herenstraat naar de Oudegracht. De grote man was al die tijd aan het woord. Hij deed nauwkeurig uit de doeken, welke systemen van militaire verdediging Nederland er in de loop van zijn geschiedenis op na had gehouden. Ik had mij, zoals men misschien begrijpt, nog nooit in |
|||||||||||||||
Cor Schilp in 1986.
(fotodienst Gem. Utrecht, Cees van Dijl<l.
|
|||||||||||||||
ook de grote lijn aangeven, zonder wijdlopigheid.
Aantekeningen maken mijnerzijds was een onmoge- lijkheid. Toen wij op de zaak, tussen Gaardbrug en Wed waren aangeland, moest ik in een heel eigenaar- dig vertrek een opstel maken naar aanleiding van het wandelend college. Het lukte en ik leverde na een paar uur het artikel in. De volgende middag kon ik mij opnieuw in dat won-
derlijke vertrek neerzetten - men sprak van anti- chambre, maar het bevond zich op de eerste etage - waar ik een feuilleton kreeg te vertalen uit de grote Kölnische Zeitung. Een degelijk Duits blad met een gedetailleerd verhaal over de laatste periode van Tolstoi. De vlucht van de oude man uit zijn landhuis |
|||||||||||||||
79
|
|||||||||||||||
Niet onvernoemd hier mag blijven Schilps Beelden in
Utrecht (1972), nog immer een interessant naslag- werkje met veel wetenswaardigheden, helder gefor- muleerd en vlot - als immer - geschreven. Maar schrijven was het niet alleen. Zijn spreken - ge-
dragen, met flitsende wendingen, en spiritueel - zal ik niet licht vergeten. In dit verband denk ik dan aan de gedenkwaardige avond van 20 maart 1973, toen Oud-Utrecht in het Spoorwegmuseum zijn 50-jarig bestaan vierde. Onder ceremonie-meesterschap van Peter Hans Kylstra, die zich met pet en fluit van zijn taak kweet, hield Cor Schilp een luchtige causerie over het Utrecht zoals hij het die halve eeuw (van zijn 31ste tot zijn 81ste) had meegemaakt. Het was een onvergetelijk verhaal waaraan pas een einde kwam toen de stationchef het vertreksein gaf met zijn spoorfluitje. Utrecht verloor met het verscheiden van Cor Schilp
een bijzondere figuur: hij was de belichaming van een deel van Utrechts hedendaagse geschiedenis. Hasebroekstraat 48 Casper H. Staal
Utrecht
|
||||||||||
Jasjana Poljana en de bittere dagen daarna. Tegen
vertalen heb ik nooit opgezien en het verhaal was fas- cinerend, hoewel geschreven in een ver van populair taaltje. Wat je noemt ,,Deutsch-gründlich". Na enige dagen kon ik de uitslag van dit ,,examen" vernemen op de mooie lichte kamer van de hoofdre- dacteur, met uitzicht op de Oudegracht. Reyne zelf maakte mij zonder veel omhaal de uitslag bekend. Hij noemde beide stukken heel behoorlijk, hoewel er tot zijn spijt enkele lelijke taalfouten in voorkwamen. Dit laatste bevreemdde mij hogelijk, want met de gram- matica had ik op de HBS nooit enige moeite. Ze wer- den mij, vreemd genoeg, niet getoond en later heb ik ook nooit meer geïnformeerd." Met alle taken van journalistiek heeft Cor Schilp zich
bezig gehouden. Hij was recensent van de beeldende kunst en het (amateur)toneel. Wij komen hem tegen als verslaggever van het wereldgebeuren; zo is hij bijv. aanwezig bij de ontmoeting tussen Hitler en Chamberlain in 1938. Hij was stadsredacteur en rechtbankjournalist. In 1 942 verbood de bezetter het verschijnen van het
Utrechtsch Dagblad. Schilp ging toen een poosje bij het Utrechtsch Nieuwsblad werken. Na de oorlog treffen wij hem bij het Nieuw Utrechts Dagblad, een onderdeel van Het Parool. In de jaren na zijn pensionering verschijnen zijn bijdra-
gen vooral in tijdschriften. Ik noem Arts en Auto, de Kunst en Antiek Revue, en Van Buiten, de periodiek van het Utrechts Landschap. Maar naast deze schrijversarbeid uit zijn lange arbeid-
zame leven is er nog een speciale reden deze opmer- kelijke persoonlijkheid te herdenken in de kolommen van Oud-Utrecht. Dat hangt samen met Schilps be- langstelling voor de contemporaine geschiedenis. Tweemaal publiceerde hij in het Jaarboek van de ver- eniging. In het Jaarboek 1 973 verscheen bij gelegen- heid van het halve eeuwfeest van de Vereniging Oud- Utrecht ,,Vijftig jaar toneel in Utrecht". Twee jaar la- ter publiceerde hij Toneel in Utrecht in de twintiger en dertiger Jaren. Schilp was toen 83. Het 192 pagina's tellende boek dat met trefzekere keuzes uit diverse fotocollecties geïllustreerd is, geeft de historie uit de eerste hand, want niet alleen was Cor recensent van het toneel, ook speelde hij het. Een afbeelding in dit boek laat Cor Schilp bijvoorbeeld zien als Genesius in het gelijknamige stuk van Henri Ghéon. Andere spe- lers op dezelfde foto zijn Aja Schilp-Jansen, zijn echt- genote, als Poppea, Chris Leeflang als keizer Diocle- tianus en Jo van Staveren als Felix. Zijn tweede jaarboekartikel schreef hij in 1977. Het
verscheen in 1979 en droeg als titel,, Vijftig jaar beel- dende kunst in Utrecht". Ook hier wordt de contem- poraine geschiedenis verteld door een ooggetuige, die tevens medespeler was. In het NRC-Handelsblad van 14 augustus 1986 noteert Rudie Kagie uit Cors mond de gebeurtenissen van de historische dada- avond in 1923 in het gebouw van Kunsten en Weten- schappen aan de Mariaplaats. |
||||||||||
EXCURSIES
|
||||||||||
Op zaterdag 25 augustus 1990 organiseert de activi-
teitencommissie een fietstocht naar huis Oudaen te Breukelen. De deelnemers worden in Oudaen met koffie verwelkomd, waarna een rondleiding door het huis volgt. De rondleiding duurt ongeveer drie kwartier.
De deelnemers aan de fietstocht verzamelen zich bij de Molen aan de Adelaarstraat om 12.00 uur. De rondleiding begint ongeveer om 13.00 uur. Het is helaas niet mogelijk huis Oudaen met openbaar
vervoer te bereiken. Voor wie niet kan of wil fietsen, maar met de auto wil komen: het adres van huis Ou- daen is Zandpad 80, Breukelen. Ter plaatse kunt u uw auto langs de Vecht parkeren. Op zaterdag 22 september 1990 wordt door de acti-
viteitencommissie een excursie georganiseerd naar het fort Rhijnauwen. Dit is het grootste fort van de Hollandse waterlinie en is zowel een belangrijk natuur- als historisch monument. Het programma (achtereenvolgens een lezing met
dia's, koffie en een rondleiding over het terrein) be- gint om 13.30 uur en eindigt omstreeks 1 5.30 uur. Het fort Rhijnauwen ligt in het landgoed ,,Amelis- weerd" en is vanaf Utrecht CS. te bereiken met de buslijnen 40 en 43 (Centraal Nederland). Vanaf de bushalte is het 1 5 a 20 minuten lopen naar het fort. |
||||||||||
80
|
||||||||||
„HET BEGIN
VAN EEN SUCCESVOLLE ONDERNEMING"
DE EERSTE VIJF JAAR
VAN DE UTRECHTSE JAARBEURSGESCHIEDENIS
|
|||||||||
Wie in 1 990 een van de beurzen van de Koninklijke
Nederlandse Jaarbeurs in Utrecht bezoekt, zal als hij door de enorme grote Jaarbeurshallen loopt, zich moeilijk kunnen voorstellen op welke manier men bij- na 75 jaar geleden de eerste jaarbeurs in Utrecht or- ganiseerde. Hoewel de grootte, opzet en omvang van de beurzen uit die tijd niet in de schaduw konden staan bij de huidige beurzen, waren de successen en de belangen voor de stad Utrecht, in de eerste 5 jaar van de Jaarbeursgeschiedenis, ook toen al onom- streden. In het begin van mijn artikel schets ik het beeld van de
Jaarbeurs gezien vanuit het perspectief van de Raad van Beheer van de Jaarbeurs (Jaarbeursbestuur). De geschiedenis van de Jaarbeurs gaat terug tot het jaar 1916. In dat jaar werd n.l. op 26 april opgericht de Vereniging tot het houden van jaarbeurzen in Neder- land. Zij stelde zich als belangrijkste doel om de Ne- derlandse industrie zo goed mogelijk te stimuleren en haar produkten onder een zo groot mogelijk publiek bekendheid te laten krijgen. De Jaarbeurs was vooral bedoeld om ondernemers en wederverkopers in nau- wer contact te brengen zodat hun wensen beter op el- kaar konden worden afgestemd. Op deze manier wil- de men proberen meer produkten te verkopen. Er heerste namelijk ook tijdens de oorlog een sterke nei- ging bij het Nederlandse publiek om tóch buitenland- se produkten te kopen, vooral omdat zij goedkoper waren. De eerste beurzen (1917-1921)
Op de eerste beurs, die van 26 februari tot 10 maart
1917 gehouden werd op de terreinen van het Vreden- burg en het Janskerkhof, mocht iedere Nederlandse fabrikant monsters, modellen of afbeeldingen van waren in de monsterkamers uitstallen en daar zijn be- zoekers die uitsluitend handeldrijvenden waren, ont- vangen. De inrichting werd geheel aan de deelnemers overgelaten. Electriciteit, gas en water, werden voor een zacht prijsje geleverd. De huurprijs per monster- kamer bedroeg 200 gulden voor de hele jaarbeurs en men kon meerdere kamers huren. De prijs der stands bedroeg 25 gulden per strekkende meter. Na afloop van de eerste beurs was de Raad van Be-
heer van mening dat er sprake was van een groot suc- ces. Er werden over het algemeen goede zaken ge- daan en er kwamen meer dan 1 50.000 bezoekers. De Raad van Beheer concludeerde dat een omzet van bij- |
|||||||||
na 7 miljoen voor 346 deelnemers in deze voor in-
dustrie en handel zó moeilijke tijd alleszins tot tevre- denheid moest stemmen. Ook de deelnemers waren tevreden gezien het feit dat van de 690 mensen van de eerste beurs er al 455 verklaard hadden om aan de tweede beurs te willen deelnemen. De groei van de Jaarbeurs bewoog zich in 1918 in
sterk stijgende lijn: méér deelnemers, groter aantal terreinen en monsterkamers, belangrijke toename in het bezoekersaantal en een grotere omzet. Het was tijdens deze beurs opvallend dat veel deelnemers van de nelegenheid gebruik maakten om zich van een gro- tere ruimte te voorzien door het huren van 2 of 1,5 ka- mer in plaats van één kamer. Men maakte op deze manier onderscheid door zijn kamer in te delen tussen kopende en kijkende bezoekers. Deze manier van in- richting voldeed over het algemeen zéér voor die groepen van industrieën die belang hadden én bij het zakelijke der beurs en bij haar expositie-karakter. Tijdens de tweede jaarbeurs ontwikkelde men plan- nen tot het stichten van een eerste vast Jaarbeursge- bouw. Het zou zich in de onmiddellijke omgeving van het Vredenburg moeten bevinden. In het gebouw wil- de men 300 monsterkamers en 400 meter tafelvlakte onderbrengen. De deelnemers vonden de plannen om de Jaarbeurs als blijvende instelling te vestigen dan ook zeer positief. De derde beurs die van 24 februari tot 8 maart 1919
plaatsvond, was de eerste die in vredestijd werd ge- houden. Na de eerste beurs die nadrukkelijk als een experiment gold en de tweede die duidelijk haar blij- vende, economische karakter aantoonde, werd de derde beurs gehouden in de sfeer van nationaal den- ken. Er werden in dit eerste vredesjaar alleen Neder- landse fabrikaten en produkten toegelaten. Het was opvallend dat het de deelnemers verboden was recla- memiddelen, uithangborden, vlaggen en dergelijke aan te brengen. Het bestuur wilde op die manier er voor zorgen dat het uiterlijk van de monsterkamers niet mee zou bepalen of men deze wel of niet zou be- zoeken. Wat er echter in de monsterkamers gebeurde kon de Raad van Beheer niet bepalen en bood menig inventief ondernemer voldoende gelegenheid om toch reclame te maken. Voor de eerste keer werd het Jaarbeursbestuur met
een tegenslag geconfronteerd. Zowel het aantal be- zoekers als de omvang der afgesloten zaken, waren voor de deelnemers teleurstellend. Desondanks be- |
|||||||||
81
|
|||||||||
Het houten (nood)secretariaats-
gebouwtje van de Jaarbeurs op het Vredenburg, ca. 191 7. Foto: G.A.U. Top.-Hist. Atlas T 17.01. |
||||||||||||
Om de lezers alvast in de stemming te brengen voor
de beurs deed de pers uitgebreid verslag van de op- bouw van de houten gebouwtjes. ,,De kalme Utrech- tenaars staan verbaasd over de energie waarmee in korten tijd de beide groote pleinen, het Vreeburg en Janskerkhof zijn volgebouwd met lange rijen monsterkamertjes, met grote hallen en knusse dienst- gebouwtjes". Zo werd de indruk gewekt dat het de moeite waard was om eens een kijkje te gaan nemen. Men kreeg dan een indruk hoe zo'n Jaarbeurs eruit
zou zien. De pers was over het verloop van de werk- zaamheden dol enthousiast en roemde vooral de vei- ligheidsmaatregelen die tegen brandgevaar waren ge- nomen. Een verslaggever ging zelfs zo ver door onder de monsterkamers te kruipen en te constateren dat er geen krullen onder de vloer lagen en dat er zanddam- metjes waren opgeworpen om te voorkomen dat eindjes sigaar er onder zouden kunnen rollen. Dit was toch een staaltje van grondige verslaggeving en toont aan dat de pers er alles aan deed om de beurs tot le- ven te wekken! Voordat de beurs op 24 februari 1917 officieel werd
geopend vond de Raad van Beheer het een goede ge- legenheid om de dag ervoor de pers een rondleiding te geven over de terreinen. |
||||||||||||
klemtoonde de Raad van Beheer dat de Jaarbeurs een
blijvende taak te vervullen had in het economisch le- ven na de oorlog. In tegenstelling tot de vierde beurs, besloot men op
de vijfde beurs in 1921, wél buitenlandse produkten toe te laten. In verband met de extra voorbereiding die een internationale beurs voor de eerste keer ver- eiste, gevoegd bij de verwachting dat de conjunctuur in het najaar gunstiger zou zijn, deden de Raad van Beheer besluiten om de beurs in september te laten plaatsvinden. Ook werd besloten om vanaf 1922 twee beurzen per jaar te houden, één in het voorjaar en één in het najaar. De vijfde beurs werd voor de eer- ste keer gehouden in het nieuwe Jaarbeursgebouw aan het Vredenburg. De Utrechtse kranten over de Jaarbeurs
Naast het wat formele en soms droge verslag van de
Raad van Beheer over de eerste vijf jaar van de Jaar- beursgeschiedenis, schreef de dagbladpers uitvoerig en levendig over de totstandkoming van en uitvoering van de eerste vijf jaarbeurzen. Waar de pers niet aan wilde meewerken was de door sommige doemden- kers uigesproken twijfel over de levensvatbaarheid van een beurs in Nederland, dat immers zo weinig in- dustrieel ontwikkeld was. |
||||||||||||
De heer Van Zijst (voorzitter van de Raad van
Bestuur) had hierbij de leiding. De verschillende kran- ten gaven eerst een opsomming van hetgeen er op de terreinen te zien was en merkten tot slot vol respect op dat het beurs-bestuur hen na afloop van de wande- ling een lekkere lunch had aangeboden en zelfs een keurig notitieboekje met informatie over de beurs. Deze houding tekent de sfeer waarin de pers de tot- standkoming van de eerste beurs begeleidde. De beurs was er toch voor onze hele natie en moest sla- gen getuige de wens: ,,Moge de beurs nu een succes |
||||||||||||
De Utrechtse pers daarentegen probeerde van het be-
gin af wél de beurs zo goed mogelijk te steunen en te ,,promoten." Op het moment dat sommige Utrechtse gemeenteraadsleden aarzelden bij het toekennen van een subsidie van 10.000 aan de Jaarbeurs, leverde de pers kritiek. Deze mensen moesten niet aarzelen want de beurs zou toch naast nationale ook zeker plaatselijke, Utrechtse belangen dienen. Vooral de horeca-branche en winkeliers zouden een materieel belang hebben bij het eventueel succes van de Jaar- beurs. |
||||||||||||
82
|
||||||||||||
extra inkomsten die zij ontvangen hadden uit de ver-
koop van artikelen uit hun winkels. De eerste beurs had naast haar succesvolle poging om fabrikanten en wederverkopers in nauwer contact te brengen vol- gens de pers ook nog een zeer krachtige propaganda voor de Nederlandse produkten betekend. Of anders gezegd: ,,dat de nederlandsche energie onder de sla- gen van het noodlot, onder het barnen der gevaren niet gefnuikt was noch vernietigd, maar dat zij krach- tig en fier, in alle hoeken des lands, herleefd is en werkzaam is om Nederland economisch krachtig te maken voor den zware concurrentiestrijd, welke na den oorlog Europa wacht!" Na het succes van de eerste beurs werd besloten om
ook in 1918 weereen Jaarbeurs te houden. In dit jaar liet volgens de pers de Utrechtse winkelstand zich ook weer van haar beste kant zien. In de etalages zag men nieuwe reclame-figuren, de z.g.n. ,,mechani- sche poppetjes" die reeds lang in het buitenland be- kend waren maar hier nog maar spaarzaam gebruikt werden. Zelfs de burgemeester werkte volgens de pers mee om Utrecht er als een grote stad te laten uit- zien doordat er van lichtbeperking tijdens de beurs geen sprake was en de winkels alle hun feestverlich- ting lieten branden, ,,wat was het gezellig en groot- steeds in Utrecht". De middenstand attendeerde op een aantrekkelijke wijze het publiek op haar produk- ten en gezien de tevredenheid over de aantallen be- zoekers is het duidelijk dat de uitstralingseffecten van de Jaarbeurs de middenstand geen windeieren leg- den. De pers was er in 1918 dan ook voorstander van om de beurs een gemeentelijke subsidie te verlenen van f 20.000 en vond dit ook in het gemeentebe- lang. Op het moment dat de beurs zich blijvend in Utrecht zou vestigen, zou zij waarschijnlijk geen sub- sidie mee behoeven en zouden de voordelen voor de gemeenteleden blijven zonder dat de gemeente nog subsidie behoefde te verlenen. In 1918 werd er voor het eerst gesproken over plan- nen voor een vast Jaarbeursgebouw. De pers on- dersteunde deze plannen krachtig: de beurs had im- mers haar doelmatigheid en onmisbaarheid bewezen en was een blijvende instelling geworden die ook als zodanig gehuisvest moest worden. De voordelen van een vaste behuizing waren talrijk. Meer comfort voor de deelnemers en bezoekers, een aanzienlijke bespa- ring van de opbouwkosten voor de monsterkamers en het feit dat geen openbare pleinen en straten geblok- keerd werden. De pers vond het nodig om zich over de derde beurs
niet alleen in positieve zin uit te laten. Tijdens de beurs in 1919 leverden de kranten kritiek op de traag- heid waarmee het gemeentebestuur de plannen voor da vaste Jaarbeursgebouwen behandelde. Het ge- vaar dat Utrecht de Jaarbeurs zou verliezen was zeer dreigend. Daarom moest de gemeenteraad zo snel mogelijk haar Jaarbeursplannen bekend maken en zich slechts laten leiden door de vraag: ,,Wilt ge van Utrecht doen worden een jaarbeursstad, een centrum van nationale welvaart en hebt ge daar alles-alles voor over?" De pers gaf soms levendige en sprekende voorbeel- |
|||||||||
Het ,,logo" van de eerste Utrechtse Jaarbeurs.
|
|||||||||
worden tot heil onzer nationale nijverheid en zoo van
ons gansche volk". Tijdens de eerste beurs in 1917 vond de pers het een
aangename verrassing om te constateren dat ook zo- veel Utrechtse bedrijven aanwezig waren. De pers was dan ook blij dat ,,ons ontluikende Utrechtse in- dustrie en nijverheidscentrum reeds zo vooraan stond in de rij". De pers constateerde bij haar bezoek aan het Janskerkhof dat men zich daar richtte op het bre- de publiek. Bij de stand van Calvé-bak- en braadproe- ven mocht de journalist alleen naar binnen indien hij werd begeleid door een dame. Hij werd bij deze stand met hoge uitzondering toegelaten, omdat de toegang eigenlijk alleen was bestemd voor vrouwen. Het was in dit verband opvallend om te lezen hoe de media de industriebelangen gratis dienden door herhaaldelijk lovend te schrijven over bepaalde artikelen! Want het was toch maar een genot om in deze tijden van dure boter en vet een produkt te hebben dat deze artikelen verving en goedkoper was: ,,Met een flesje slaolie van 1,20 doet men evenveel als 1 Yi pond boter". Volgens de pers was de eerste beurs een groot suc- ces vooral gezien het feit dat de deelnemers tevreden waren en talloze orders hadden geboekt. Ook de Utrechtse middenstand sprak zijn tevredenheid uit. Zij had ook geprofiteerd van de Jaarbeursbezoekers door logiesverhuur, café- en restaurant bezoek en de |
|||||||||
83
|
|||||||||
De,,monsterkamers" (informa-
tiebureau'sj naast de ingang van de Jaarbeurs aan /iet Vre- denburg, 1917. G.A.U. Hist. Atlas V 17.80. |
||||||||||||||
■"ifli
|
||||||||||||||
iillGlil
"»a«rHAi(iiEL'
|
||||||||||||||
□I
■
|
||||||||||||||
speciaal Duitse, kwam nu echter aan de oppervlakte.
De gewaande superioriteit van het Nederlandse t.o.v. het buitenlandse produkt bleek in veel gevallen niet op te gaan. In ons land zou er volgens een deel van de pers een slechte politiek gevoerd worden. Het Utrechts Nieuwsblad schreef op 18 september 1921: ,,Het wekt ontmoediging als men ziet hoe het buiten- land door zijn reëler welvaartpolitiek zich beter wa- pent voor de felle economische strijd dan wij met on- ze eenzijdig gerichte sociale maatregelen, met onze te korte arbeidsdagen en te hoge lonen die zich op de duur zullen wreken . . . aan de arbeiders". De waardering voor het eerste vaste Jaarbeursge- bouw was bij de pers unaniem. Het gebouw was in de eerste plaats eenvoudig van opzet en inrichting, zon- der enige overdaad en weelde. Door het aanbrengen van verschillende lichtpunten, een beetje kleur hier en daar, door de gebrandschilderde ramen, was de har- de, kille sfeer geheel verdwenen. ,,Er is daar binnen iets aangenaams, iets prettigs dat genoegelijk stemt". Het algemeen beeld van de eerste vijf jaar van de
Jaarbeursgeschiedenis vertoont louter positieve trek- ken. De Jaarbeurs had zich een definitieve plaats ver- overd in het economisch leven van Nederland. Het feit dat zij zich na 5 jaar had gevestigd in een perma- nente behuizing en vanaf 1921 een internationaal ka- rakter droeg, geeft wel aan dat zij de toekomst met vertrouwen tegemoet kon zien. Dat de pers in deze 5 jaar bij het,,promoten" van de jaarbeurs een stimule- rende factor is geweest, staat volgens mij wel vast. De pers propageerde de ideeën van de Jaarbeurs met groot enthousiasme, maar vergat hierbij soms wel eens een onafhankelijk en kritisch geluid te laten ho- ren. Hans Boomsma,
Nachtegaalstraat 35, 3581 AC Utrectit 1) Dit artikel is een samenvatting van een afstudeerscriptie
aan de Hogeschool Midden Nederland. |
||||||||||||||
den van aardige bijzonderheden op de verschillende
beursterreinen. Op het Lucasbolwerk werden in 1 920 voor de eerste keer monsterkamers ingericht. Dit was een hele nieuwe gewaarwording voor de Utrechters want deze plaats was toch na de Maliebaan het meest favoriete wandelgebied. Alleen het feit dat deze opof- fering werd gedaan voor de Jaarbeurs deed het pu- bliek niet luid protesteren. Want ,,zij behoort tot de lievelingen van het publiek en heeft in de oorlog zo'n beetje de kermis vervangen". Verder probeerden de tabaksfabrikanten het pijproken te stimuleren omdat de sigaar zoveel duurder was geworden in de oorlog. De pers merkte in dit verband op dat de sportman graag rookte, ook omdat het zo Engels en ,,sportsmanllke" stond. Het feit dat de pers de vierde beurs niet als een
mislukt gebeuren beschouwde, kwam niet door ver- blind stadschauvinisme maar omdat de feiten anders waren. Hoewel er minder bezoek en drukte was, mocht men niet concluderen dat er geen goede zaken werden gedaan. Het was immers zo dat een beurs met 1000 bezoekers een succes kon zijn en met 10.000 niet. Na afloop van de vierde beurs vroeg de pers met grote nadruk of de pessimisten met ,,het voorstellen van de Jaarbeurs als een mislukt insti- tuut" eens voorgoed wilden ophouden. Sommige pessimisten zonden het gerucht de wereld in dat de 5e beurs geen deelnemers zou trekken. Deze onzin moest nadrukkelijk worden tegengesproken want in het nieuwe beursgebouw was vrijwel alle ruimte ver- huurd. De pers beschouwde ook de 5e beurs als een groot succes. De duizenden orders die waren ge- boekt, het enorme bezoek dat er was geweest ontlok- ten optimistische uitspraken. Hiernaast bleek dat het internationale karakter van de beurs een succes was. Door de aanwezigheid van veel buitenlandse bedrij- ven, kwamen er meer bezoekers en kon menig Neder- lands ondernemer lucratieve contracten afsluiten. Hiernaast waren zij ook in staat om waardevolle bui- tenlandse contacten op te bouwen. Het grote gevaar voor buitenlandse concurrentie, |
||||||||||||||
84
|
||||||||||||||
DE DATERING
EN EERSTE BESTEMMING
VAN WED 5-7 IN UTRECHT
|
|||||||||
Het gebeurt niet vaak dat de geschreven bronnen een
nauwkeurige datering van een middeleeuws huis mo- gelijk maken. Als er al schriftelijke gegevens uit de bouwtijd bewaard zijn gebleven, dan zijn ze meestal van dien aard dat daaruit slechts bij benadering de bouwtijd kan worden afgeleid. Van enkele van die ge- vallen heb ik in enkele korte publikaties melding ge- maakt. Bij het voormalige huis De Rode Poort aan het Domplein, waarvan resten bewaard zijn in de tegen- woordige muziekschool, bleek de datering aan de hand van de archivalia overeen te stemmen met die volgens de bouwkundige gegevens, namelijk rond 1300'). Het dertiende-eeuwse pand Boterstraat 20 kon slechts in samenhang met de bouwkundige date- ring op grond van zijn bestemming, te weten Lombar- denhuis, gedateerd worden als mogelijk van om- streeks 1260^). In het geval van het imposante laat- middeleeuwse huis Jeruzalemstraat 8-10 was het vaststellen van de ouderdom nog problematischer'). Zogeheten dendrochronologisch of jaarringenonder- zoek van de kapconstructie heeft inmiddels 1517 aangewezen als jaar waarin het hout gekapt werd*). Een van de oudste Utrechtse gebouwen met de func-
tie van woonhuis staat aan de zuidkant van het Wed, de tegenwoordige nummers 5 en 7. In de jaren zeven- tig zijn deze huizen ingrijpend verbouwd. Uit het toen gedane bouwhistorisch onderzoek kwam vast te staan dat Wed 5-7 deel had uitgemaakt van een lang- gerekt gebouw dat ook bebouwing ter plaatse van Wed 3A en oostelijk van Wed 7 omvatte^). Omvang- rijk tufstenen muurwerk in de zuidgevel wees op een hoge ouderdom. De kern van het pand werd op grond van bouwkundige criteria gedateerd op omstreeks 1200^). De auteurs van het standaardwerk over de Utrechtse huizen spraken - overigens zonder aan te geven waarom - het vermoeden uit dat het in oor- sprong om de gemeenschappelijke woonruimte van de kanunniken van het Utrechtse kapittel van Oud- munster zou zijn gegaan, vóórdat zij eigen huizen gin- gen bouwen'). In dit artikel wil ik aan de hand van de schriftelijk bron-
nen ingaan op de oorsprong en eerste functie van dit intrigerende gebouw. Alvorens dat te doen, moet eerst in het kort iets ver-
teld worden over de plaats van deze bebouwing in het Utrechtse stadsgebied. Zij bevindt zich in de middel- eeuwse kern ervan, aan de zuidwestkant van de na- genoeg verdwenen bisschoppelijke burcht. Een stuk- je verder naar het noorden stond in de middeleeuwen de kerk van Sint-Salvator of Oudmunster. Deze vorm- |
|||||||||
de met de aan Sint Maarten gewijde domkerk een
dubbelkathedraal. Westelijk van de Oudmunsterkerk bevond zich het terrein van het bisschoppelijk paleis. Ofschoon de kerk van Oudmunster aan het eind van de zestiende eeuw is afgebroken, zijn de omtrekken ervan door opgravingen en uit afbeeldingen goed be- kend. Aan de kerk van Oudmunster was, net als aan de
domkerk, een college van geestelijken verbonden, ka- nunniken genaamd. In oorsprong hebben zij een kloosterlijk leven geleid, maar op den duur kozen zij voor het wonen in afzonderlijke huizen. De gedachte van de schrijvers van het Utrechts huizenboek dat de kanunniken van de Utrechtse kapittels omstreeks 1 200 nog niet in aparte huizen woonden, moet wor- den verworpen. Al in een twaalfde-eeuwse kroniek van Sint-Marie wordt vermeld dat de kanunniken van dit jongste Utrechtse kapittel in 1135 uit hun huizen werden verdreven*). De regel waarnaar deze geeste- lijken leefden liet het wonen in afzonderlijke huizen al zeer vroeg toe. De kapittelheren legden wél de gelof- ten van kuisheid en gehoorzaamheid af, maar niet die van armoede. Ze mochten een eigen vermogen heb- ben, waarvan een huis een belangrijk bestanddeel was. Aanvankelijk moest dit een huis zijn binnen het kerngebied van het kapittel, waar dit college ,,immu- niteit" genoot, dat wil zeggen eigen bestuur uitoefen- de. Het door muren, grachtjes en poorten omsloten territoir werd behalve ,,immuniteit" ook wel claustrum genoemd - claudere betekent sluiten -; de huizen voor de afzonderlijke kanunniken domus claustrales, claustrale huizen'). Ik plaats het tijdstip dat de Utrechtse kanunniken eigen huizen gingen bewonen op rond het midden van de elfde eeuw. Precies in die tijd werden er twee nieu- we kapittels - Sint-Pieter en Sint-Jan - gesticht en werd de benedictijnerabdij van Sint-Paulus vanuit de omgeving van Amersfoort naar Utrecht overge- plaatst. Deze abdij en het kapittel van Sint-Pieter wer- den tegen het terrein van de bisschoppelijke burcht aangelegd, de abdij in het zuiden en Sint-Pieter in het oosten. Misschien is er bij die gelegenheid een nieu- we gracht gegraven, die een stuk buiten de oude, nog Romeinse burchtgracht kwam te liggen; maar het is ook denkbaar dat daarvoor gebruik werd gemaakt van een al bestaande gracht. Deze vormde aan de oostkant - ter plaatse van het huidige Achter Sint- Pieter - de grens met het gelijknamige kapittel en aan de zuidkant die met de Sint-Paulusabdij. Het westelijk deel van dit grachtje moet gelegen hebben onder de bebouwing aan de zuidkant van het Wed. Bij het bouwhistorisch onderzoek van Wed 5-7 werd name- |
|||||||||
85
|
|||||||||
kant van het Wed, waarover dit artikel handelt, over
het tracé van deze sloot is heengebouwd. Volgens de bouwhistorici moet dat gebeurd zijn omstreeks 1 200. Laten we eens bezien of ook de geschreven bronnen op die datering uitkomen. Volgens het necrologium van het kapittel van Oud-
munster, het boek waarin de memories voor de over- ledenen werden opgetekend, werd op 18 augustus de nagedachtenis gevierd van proost Wouter, die niet alleen twee stenen huizen ,,naar het oosten toe" had laten bouwen die hij aan het kapittel had vermaakt, maar ook een gemeenschappelijk huis had gesticht dienende tot dormter (slaapzaal), school, kelder en kapittelhuis'^). Alvorens nader in te gaan op deze ge- gevens, zal ik eerst aantonen dat met dit gemeen- schappelijk gebouw inderdaad de bebouwing ter plaatse van Wed 3A-9 bedoeld is. Een tipje van de sluier wordt opgelicht door een me- morie in hetzelfde necrologium, waaruit blijkt dat ze- kere Volsindis, die op 4 augustus herdacht werd, be- halve een hofstede op de Pausdam een halve hofste- de achter de voormalige dormter had geschonken. Voor haar memorie dienden de renten die jaarlijks uit deze percelen betaald werden. Die uit de halve hof- stede achter de dormter werd daarbij gesitueerd op de plaats die Wiuwer werd genoemd'*). Het is dus van belang de ligging van die plek te bepalen. Een goederenlijst van Oudmunster van rond 1 300 ver- meldt tevens dat zij gelegen was bij de ingang van het claustrum '^|. Wuwerkan aan de hand van andere ge- gevens nog nauwkeuriger worden gesitueerd. In het begin van de veertiende eeuw had Johan Doel of Dole een conflict met het Oudmunster over een stuk grond'^). In de overeenkomst waarin het geschil beslecht werd, was sprake van een hofstede of ruim- te gelegen naast het huis waarin Johan toen woon- achtig was, gewoonlijk l/V/nnergeheten"). Ongetwij- feld zal hier Wiuuer, Wuweroi iets dergelijks gelezen moeten worden; waarschijnlijk heeft de schrijver van de oorkonde het concept niet begrepen. In oudere stukken werd het grondstuk gesitueerd in de straat die Garde werd genoemd, gelegen tussen de hofste- de waar Johan op woonde aan de ene kant en de openbare weg die naar de kerk van Oudmunster leid- de aan de andere kant."). Met deze weg kan eigenlijk alleen het huidige Wed bedoeld zijn. De plek blijkt dus te hebben gelegen op de zuidhoek van de huidige Ou- degracht en het Wed (thans Oudegracht 166). Naar mijn idee gaat het bij de plek die Wuwerwerd ge- noemd om de ruimte die vrijkwam door het dempen van het zuidelijke burchtgrachtje. Die overtuiging wordt nog gesterkt door het feit dat er ter plaatse nog een ondergrondse waterloop overgebleven was die Johan Dole onder bepaalde voorwaarden mocht afsluiten"). Bovendien duidt de benaminng Wuwer op een waternaam. Hij zal afgeleid zijn van het Latijn- se vivarium of ,,vijver". Uit een oorkonde van 11 fe- bruari 1417 blijkt dat hier nog in de vijftiende eeuw de benaming Wuwer bewaard was gebleven. Het ging daarbij om het naast Oudegracht 166 gelegen huis geheten Middelborch, dair die husinge ende hofstede |
||||||||
De achtergevel van Wed 7 met de tufstenen resten
die dateren uit de bouwtijd in het begin van de der- tiende eeuw. Foto: Gemeentelijlae Fotodienst Utrecht. G.A.U.
Top.-Hist. Atlas Wed 5-7, 1981 111. |
||||||||
lijk aan de zuidkant het talud van een sloot aangetrof-
fen die van oost naar west ongeveer evenwijdig aan het Wed moet hebben gelopen'"). Ter verduidelijking heb ik al deze topografische gegevens verwerkt op bijgaand plattegrondje"). De ruimte binnen de bisschoppelijke burcht, met zijn
twee kerken, zijn keizerlijk en bisschoppelijk paleis was, zelfs nadat het oorspronkelijke, nog Romeinse burchtterritoir aan de noord-, de oost- en de westkant aanmerkelijk was vergroot, nog te beperkt voor de bouw van een voldoende aantal claustrale huizen voor de kanunniken'^). Het behoeft daarom niet te verbazen dat ook dit vergrote burchtgebied al snel te krap gevonden werd. De mogelijkheid tot ontmante- ling deed zich voor, toen de bewoners van Utrecht in of kort vóór het jaar 11 22 het recht kregen een stads- gebied af te bakenen en te omgeven met een wal. De- ze versterking maakte de bisschoppelijke burcht voor de veiligheid overbodig. Overigens kan men zich af- vragen of het buitenste burchtgrachtje nog wel een echt verdedigende functie heeft gehad. Zoals ik al heb opgemerkt, werden rond het midden van de elfde eeuw buiten de burcht de kapittelkerken van Sint- Pieter en Sint-Jan gebouwd en werd de benedictijner- abdij van Sint-Paulus vanuit de omgeving van Amers- foort naar Utrecht overgeplaatst. De onbeschermde aanwezigheid van zo veel dure natuurstenen gebou- wen met hun ongetwijfeld ook kostbare interieurs duidt op een stabiele en veilige periode. Het hoeft dus niet te verbazen dat het buitenste grachtje niet lang meer bestaan heeft. We hebben im- mers al vastgesteld dat de bebouwing aan de zuid- |
||||||||
86
|
||||||||
overleden, zal die oorkonde van het eind van dat jaar
dateren^^). De laatste gegevens over proost Wouter zijn een testament en codicil uit 1220. Hij was toen zwaar ziek en zal niet kort daarna overleden zijn^*). De bouw van Wed 3A-9, waarvan de bebouwing in de nummers 5 en 7 nog bewaard is gebleven, zal dus van tussen 1 207 en 1220 zijn. Daarmee wordt de bouw- historische datering - circa 1200 - door de schriftelij- ke gegevens bevestigd en iets nader gespecificeerd. Een interessant gegeven tot slot vormt het feit dat de-
ze gemeenschappelijke gebouwen nog door de proost ten behoeve van het kapittel zijn neergezet. Dat dit het geval was, blijkt uit zijn testament waarin wél de hierboven genoemde twee huizen ten oosten van de kerk werden vermeld, maar niet dit multifunc- tionele kapittelgebouw. De proost had in oorsprong de beschikking over het hele kapittelvermogen. Dit had een dusdanige bezits- en machtsconcentratie tot gevolg dat het heeft geleid tot de splitsing van het vermogen van de proost en van het kapittel. Kennelijk was dit proces in het begin van de dertiende eeuw nog niet zo ver voortgeschreden dat het kapittel zelf de bouw van zijn kapittelgebouwen ter hand kon ne- men; dat werd nog steeds gedaan door de proost. De gegevens over Wed 3A-9 maken dus ook iets duide- lijk over het functioneren van deze prelaat in dit tijd- perk. |
||||||||||||
ten Doem boven ende dat huys te Waterwuwer bene-
den naestgelegen siin"'). Het huis Ten Dom is het hui- dige numer 172. Dat we het met de goede plek te doen hebben blijkt ook uit een oorkonde van 14 maart 1 303. Daarin is sprake van een hofstede in de Garde tussen het huis van Jan Dole aan de ene en van heer Christiaan Thomasz. aan de andere zijde^'). Op de rug staat in veertiende-eeuws handschrift dat op de be- treffende hofstede toen het huis Mitdelborch stond, naast het huis van Albern Dole. Achter deze hofstede, gelegen op de zuidhoek van
het Wed en de Oudegracht, heeft dus het gemeen- schappelijk kapittelgebouw van Oudmunster ge- staan. Strikt genomen zou men daarbij ook nog kun- nen denken aan bebouwing ter plaatse van het tegen- woordige Wed 1, waar nog steeds middeleeuwse be- bouwing aanwezig is. Al in het midden van de veer- tiende eeuw bevond zich daar een klein claustraal huis van Oudmunster^^). Deze bebouwing moet ech- ter te klein zijn geweest om tegelijk te kunnen dienen als dormter, school, kapittelzaal en kelder. Het is dan ook duidelijk dat voor al deze functies alleen het lang- gerekte pand ter plaatse van Wed 3A-9 in aanmerking kan komen. Keren we nu terug tot de gegevens in het necrologi-
um van Oudmunster, waarvan hierboven sprake was. We kunnen het huis dateren als we de jaren kennen waarin de bouwer, proost Wouter, als zodanig ge- functioneerd heeft. Dat is hier inderdaad het geval. Hij komt het eerst voor in een oorkonde uit 1207. Aangezien zijn voorganger Otto op 27 oktober is |
||||||||||||
Martin W. J. de Bruijn
|
||||||||||||
Stadionlaan 41
3583 RB Utrecht |
||||||||||||
Noten
|
||||||||||||
1. M. W. J. de Bruijn, ,,De bouwer van de Rode Poort in
Utrecht", Maar^dblad Oud-Utrecht, 62 1^989), 96-100. 2. M. W. J. de Bruijn, ,,Boterstraat 20 in Utrecht: het Lom-
bardenhuis". Maandblad Oud-Utrecht, 62 (1989), 117-120. 3. B. J. M. Klück, ,,Jeruzalemstraat 8-10", Archeologi-
sche en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht over 1984, Maandblad Oud-Utrecht, 58 (19851, 97-102, ald. 98. Vgl. idem, ,,Jeruzalemstraat 8-10", Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht over 1987, Maandblad Oud- Utrecht, 61 (1988), 167-176, ald. 167-168. M. W. J. de Bruijn, ,,Wanneer werd het huis Jeruzalemstraat 8-10 in Utrecht gebouwd?". Maandblad Oud-Utrecht, 60 (1987), 13-16; idem, ,,De hardheid van steen, hout en papier: nogmaals de datering en situering van Jeruza- lemstraat 8-10", Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht 1988 (Utrecht z.j.), 40-43. 4. Vriendelijke mededeling Bart Klijck.
5. A. F. E. Kipp, ,,Wed 5-7 (-9). Eén van Utrechts oudste
huizen". De Timmerwerf. Personeelsorgaan van de Dienst Openbare Werken Utrecht, 29 (1976), 11-17. 6. M. J. Dolfin, E. M. Kylstra, J. Penders, Utrecht. De hui-
zen binnen de singels. Beschrijving, De Nederlandse Mo- numenten van Geschiedenis en Kunst. De provincie Utrecht. De gemeente Utrecht, dl. UIA ('s-Gravenhage 1989), 195-199, ald. 195. 7. T.a.p., 199.
|
||||||||||||
Het gemeenschiappelijk kapittelgebouw van Oud-
munster IWed 3A-9: gearceerd) en zijn omgeving in de middeleeuwen. 1. De Romeinse muur. 2. De kerk van Sint-Salvator of Oudmunster. 3. Het bisschops- hof met mogelijke bisschopstoren. 4. De zuidelijke burchtgracht. 5. De westelijke burchtgracht (thans Oudegracht). 6. Het huidige Wed. 7. De tegenwoordi- ge Trans. 8. Het huis Wuwer (thans Oudegracht 166). 9. Het huis Middelburg (Oudegracht 168-170). 10. Het huis ten Dom (Oudegracht 172-176). |
||||||||||||
87
|
||||||||||||
8. S. Muller Fz., „Drie Utrechtse kroniekjes vóór Beka's
tijd", Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, 11 (1888), 477. 9. Zie hieromtrent S. Muller Fz., Over claustraliteit. Bijdra-
ge tot de geschiedenis van den grondeigendom in de middeleeuwsche steden (Amsterdam 1890), 7-10. 10. ,,Wed 5-7", in: Archeologische kroniek gemeente
Utrecht 1976/1977, Maandblad Oud-Utrecht, 53 (1980), 31 32. 11. Ik heb daarbij gebruik gemaakt van de afbeelding in E. J.
Hasslinghuis, De Nederlandse monumenten van ge- schiedenis en kunst, dl. II: de provincie Utrecht, 1ste stuk: de gemeente Utrecht ('s-Gravenhage 1956), 12, welke plattegrond ook is gebruikt in Dolfin e.a., Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving, 2. 12. Aan de westkant had vermoedelijk al in de tiende eeuw
een uitbreiding van het Romeinse castellum plaatsge- vonden. Zie A. F. E. Kipp,,,Lichte Gaard 7", Archeologi- sche en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht over 1986, Maandblad Oud-Utrecht, 60 (1987), 193-194. 13. Rijksarchief in Utrecht [RAUI, Archief van het kapittel
van Oudmunster [OudmunsterI, nr. 395, fol. 106: XVo kal. [septembrisi --- obiit Walterus dyaconus, prepositus noster, qui dedit nobis unum mansum supra Venum, pro quo fit hic proportionalis distributie de quinque mansis in Westerbroec supra Venum. ---. Item edificari fecit duas domos lapideas versus orientem, quas legavit ecclesie nostre; item domum communem ad dormitorium quon- dam et ad scolas, ad cellarium et domum capitularem. 14. RAU, Oudmunster 395, fol. 102v.: Ilo nonas laugustil
obiit Volsindis, soror nostra, que contulit nobis dimidiam aream retro domum quondam dormitorii nostri a parte meridionali, et aliam aream apud sanctum Petrum in iu- risdictione dominorum ibidem a parte meridionali supra Dammum, pro qua datur hic pensio iam dicte aree supra Dammum et pensio aree in loco qui appellatur Wiuwer site. 15. RAU, Oudmunster 396. fol. V: Item secus introitum
|
||||||||||||
claustri nostri in loco qui antiquitus vocabatur Wiuv\fer,
de qua agitur memoria Vosindis Ilo honas aïujgusti. 1 6. RAU, Oudmunster 992. De oudste stukken, 992-1, zijn afgedrukt in F. Ketner (uitg.), Oorkondenboek van het sticht Utrecht, V, nrs. 3015 (1301 mei 1 7 juli 10); de overige zijn niet gepubliceerd: 992-2 (1301 juli 10), 992-3 (1301 september 2), 992 4 (1301 september 2 met aangehecht perkament z.d.), 992-5 (1 301 septem- ber 7), 992-6 (1301 september 19). 17. RAU, Oudmunster 993 (1302 februari 28): area seu
spacio domui ipsius lohannis quam inhabitat nunc adia- cente. Winner vulgariter nuncupato. 18. T.a.p., 992-1 (tussen 1301 mei 17 en juli 10) {Oorkon-
denboek Utrecht, V, nr. 301 5): in vico quidicitur Garde, iacentem inter aream quam idem lohannes inhabitat ex uno latere et viam publicam que ducit ad ecclesiam sancti Salvatoris predictam ex attero. 19. RAU, Oudmunster 993: quod idem lohannes aqueduc-
tum sive meatum subterraneum, quem occasione aree predicte tenuit sive duxit hactenus, non claudet neque obstruet ante dominicam qua cantatur ,,lnvocavit me" proximo venturam, qua dominica preterita eundem clau- dere seu obstruere poterit cum votuerit, hoc tamen prius denuntiato et insinuato decano et capitulo nostro per dies quadraginta antequam meatum obstruat antedic- tum. 20. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, Bij het stadsar-
chief bewaarde archieven II, 1578-1/2 (opgenomen in een oorkonde van1435 maart 31). 21. RAU, Oudmunster 399-4: area sua in civitate Traiecten-
si in vico Garde inter domum lohannis dicti Doel ex uno latere et domini Christiani filii Thome ex altero. In dorso onder meer: in qua structa est domus que vocatur Mil- delborch, vicinia domui Alberni Doel. 22. In het goederenregister van 1348 (RAU, Oudmunster
934, fol. 3v.) komt het voor als infima domus et minima et occidentalior. 23. Oorkondenboek Utrecht, II, nr. 581 (1207).
24. T.a.p., nrs. 685 (1 220) (RAU, Oudmunster 395, fol. 10)
en 687 (c. 1220) (Oudmunster 131). |
||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||
L. R, P. Ozinga, e.a., Het Romeinse castellum te
Utrecht. Studies in Prae- en Protohistorie 3, Albert Egges van
Giffen Instituut, Universiteit van Amsterdam. Utrecht, Broese Kemink 1989. 192 biz., geïll., ISBN 90 71366 17 0. Prijs gebonden f 59,50, inge- naaid f 44,50. H. Sarfatij, red.. Verborgen Steden, stadsarcheologie
in Nederland. Amsterdam, Meulenhof 1990. 200 biz., geill., ISBN 90 290 9936 4. Prijs tot 30 sep- tember f 39,50, daarna f 59,50. Tot voor kort verkeerde ik in de veronderstelling dat
(stads)archeologie een boeiend en vooral praktijkge- richt vak was. De heer Sarfatij heeft mij duidelijk ge- maakt dat deze veronderstelling onjuist moet zijn. |
Archeologie is niet de bezigheid waardoor materiaal
wordt aangedragen dat een bouwsteen kan zijn in de kennis van de materiële cultuur, nee, (stads)archeolo- gie is een wetenschap. Sterker nog, het is een auto- nome wetenschap. Het zal duidelijk zijn dat wanneer we in staat zijn om de archeologie op te delen in ver- schillende ,,archeologieën" (sic, biz. 10), het onder- zoeksgebied te verdelen en hierom een muur op te trekken, we bezig zijn met (autonome) wetenschaps- beoefening. Mag stadsarcheologie zo bekrompen zijn dat zij ,,beperkt blijft tot de stadskern?" Natuurlijk mag dat niet, immers de ontwikkeling van een stad kan niet los worden gezien van zijn omgeving. Topo- grafische omstandigheden beperken zich niet tot de plek waar meer of minder toevallig een stad is ontwik- keld. Zou het niet beter zijn om te beseffen dat de (stads)ar- |
|||||||||||
88
|
||||||||||||
gie van de Romeinse tijd" probeert hij duidelijk te ma-
ken hoe de opkomst en neergang van een castellum als dat van Utrecht in een omgeving met andere, en met name minder ontwikkelde culturen tot stand <wam. Na een overzicht van conclusies uit het voorhanden
materiaal, waarin stap voor stap de geschiedenis van de Romeinse aanwezigheid in Utrecht uit de doeken wordt gedaan, volgt een inventaris van tekeningen en vondsten. Deze inventaris is het belangrijkste onderdeel van de
publicatie, een ieder is hierdoor in staat, binnen zeke- re grenzen eigen conclusies te trekken over het Ro- meinse Utrecht. Eén van de makkelijkst te trekken conclusies is meer een vraag: waar is het vroeg mid- deleeuwse Utrecht? Voorzover geborgen bij de bo- vengenoemde opgravingen is het middeleeuwse materiaal slechts in de opgravingsverslagen aan de orde gekomen. Met spanning moet dan ook worden uitgekeken naar een verdergaande bewerking van de vondsten. Gelukkig is het Domplein toen ter tijd niet volledige opgegraven, zodat we nu of later de lacunes die bij de bewerking van het materiaal naar voren ko- men, kunnen trachten op te vullen. Ten aanzien van de publicatie kan nog gezegd worden dat de informatie dan wel toegankelijk is geworden voor een groot publiek, maar dat deze toegankelijk- heid nog wel veel inspanning vraagt. Wordt er in de tekst over een bepaalde muur gesproken, dan vergt het nog veel zoekwerk de bijbehorende tekening te vinden. Jammer is ook de afwezigheid van een teke- |
|||||||
cheoloog in eerste instantie degene is die de bodem
als bron van informatie aanwendt, net zoals de bouw- historicus een gebouw, en de archivaris de geschre- ven bronnen toegankelijk maken. Elk van die personen is daarnaast vrij om met de be- treffende bronnen naar believen wetenschappelijk onderzoek naar bijvoorbeeld de ontwikkeling van een stad of de geschiedenis van de materiële cultuur te doen. Het Romeinse Castellum te Utrecht is een poging tot
het toegankelijk maken van de archeologische bron- nen. In 1927 werd door de vondst van Romeins materiaal
in de bouwput van het ontvangstgebouw van de Domtoren de aanzet gegeven tot een aantal planma- tig opgezette opgravingscampagnes op het Dom- plein, in 1936, 1938, 1943/44 en 1949. Sinds die opgravingen is de toegankelijkheid van het materiaal uiterst summier gebleven. Brunsting legt in het eerste hoofdstuk met een flinke dosis humor uit waarom. In de ,,Geschiedenis van het historisch en archeolo- gisch onderzoek naar het Romeinse Castellum in Utrecht" verhaalt Ozinga de eeuwenlange strijd tus- sen voor- en tegenstanders van een Romeins Utrecht. De heer Bloemers maakt de bovengenoemde door
Sarfatij geponeerde stelling dat archeologie toch op zijn minst een wetenschap is meer dan waar, ten- minste voorzover moeilijk en ontoegankelijk schrijven hiervoor een criterium is. In ,,Utrecht en de archeolo- |
|||||||
89
|
|||||||
vormgeving kan het drukwerk bogen op het predicaat
uitstekend. Naast drukkersaanwijzingen (afbeelding pag. 119), onverklaarbare streepjes onder de tekst of in de afbeelding (pag. 102 en 103) en vergeten cijfers en symbolen bij een kaart (pag. 40) is de kwaliteit van zowel kleuren- als zwart-witfoto's soms onder de maat. Na het hoofdstuk ,,Stad en archeologie" van Sarfatj
volgt de kern van het boek: ,,Opgravingen in negen- tien steden". Hierin wordt aan de hand van verschil- lende aspecten van archeologisch onderzoek een overzicht geboden van de resultaten hiervan. Deze opzet heeft de curieuze situatie opgeleverd dat Utrecht is ondergebracht in een hoofdstuk ,,de bloei- tijd van de stadsvorming, 13e-15e eeuw". Dat is voor een stad die toch tot de oudere stedelijke neder- zettingen behoort toch wel vreemd. Overigens is dit deel van het boek zeker het aardigste;
negentien steden worden op bondige wijze gepresen- teerd. In nog bondiger vorm passeren in ,,panorama van de stadsarcheologie in Nederland" 65 gemeen- ten de revue waar op welke wijze dan ook geregeld archeologisch onderzoek plaatsvindt. E. K.
|
|||||||||||
ning waarop de ligging van het castellum van Utrecht
in relatie tot de directe omgeving en aangrenzende Romeinse nederzettingen te zien is. Tussen de altijd weer gepubliceerde kaart met de Limes van Germania Inferior en het Utrechtse castellum met de twee vici wordt een dergelijke afbeelding wel gemist. Een visu- alisering van de, gereconstrueerde werkelijkheid kan veel bijdragen aan het begrip van de gepresenteerde informatie. Verborgen Steden mikt, neem ik aan, op een ander,
groter publiek. Bovenvermelde discussie over het wel of niet zijn van een wetenschap lijkt dan ook niet echt op zijn plaats in een dergelijke publicatie. Vormgeving en uitgever doen vermoeden dat dezelf- de doelgroep wordt benaderd die in 1 986 gold voor Verleden Land. Toen ter tijd was er echter een veel zorgvuldiger vormgeving toegepast waardoor met name het evenwicht tussen tekst en afbeeldingen be- ter ,,oogde". Op het eerste gezicht komt de vormgeving van Ver-
borgen Steden rommelig over: veel plaatjes van steeds verschillende omvang her en der verdeeld over de bladspiegel. Soms zijn plaatjes zodanig klein of krap uitgesneden dat de essentie van de afbeelding nauwelijks meer is vast te stellen. Evenmin als de |
|||||||||||
BERICHTEN
|
|||||||||||
Schilderij Saftleven: Aanwinst Centraal Museum
In het maandblad van april jl. publiceerde Jos de
Meyere, conservator Beeldende Kunst van het Cen- traal Museum, het artikel ,,De Utrechtse schilder Her- man Saftleven en ,,An Extensive Rhineland View. . ." uit 1669. In dat artikel toont De Meyere aan, dat in een gefanta-
seerd Rijnlandschap, geschilderd door Herman Saft- leven, het Utrechtse St. Agnietenklooster is weerge- geven. Een gedeelte van het Agnietenklooster is be- waard gebleven en maakt tegenwoordig deel uit van het Centraal Museum. Saftlevens schilderijtje, dat de kern vormt van het ar-
tikel van De Meyere, is inmiddels aangekocht door het Centraal Museum. Dat paneeltje is samen met an- dere schilderijen, tekeningen en prenten van Saftle- ven uit de collectie van het Centraal Museum gedu- rende de zomermaanden geëxposeerd in het Prenten- kabinet van het museum. Belle van Zuyien 1740 1990
Op 20 oktober 1 740 werd op Slot Zuyien Isabelle Ag-
neta Elisabeth van TuyII van Serooskerken geboren. Als schrijfster verwierf zij onder de namen Belle van Zuyien en Madame de Charrière bekendheid bij haar tijdgenoten door haar vele, opvallende geschriften. Uit haar vele novellen, romans, pamfletten en to- neelstukken, maar bovenal uit haar sprankelende brieven komt Belle naar voren als een vrouw met een |
|||||||||||
zeldzaam oorspronkelijke, onafhankelijk denkende
geest vol ,,esprit" en humor, met een fijn gevoel en een grote gave voor vriendschap. Al vroeg kwam zij in opstand tegen het deftige, conventioneel ingestel- de regentenmilieu, waarin ze opgroeide. In haar eer- ste werk, de novelle Le Noble (1762), drijft zij even geestig als onbarmhartig de spot met de verstarde op- vattingen van de toenmalige adel - met als gevolg, dat haar ouders onmiddellijk de gehele uitgave uit de cir- culatie lieten nemen! Zij zocht daarop een minder ge- makkelijk te censureren vorm van literaire expressie: de briefwisseling. Haar zeer persoonlijke correspon- dentie met Constant d'Hermenches, een Zwitsers of- ficier in Staatse dienst, behoort ontegenzeggelijk tot de hoogtepunten van de epistolaire literatuur. Haar 250ste geboortejaar vormt dan ook een aanlei- ding voor de Stichting Slot Zuyien, het Genootschap Belle de Zuyien en de Vereniging Vrienden van Slot Zuyien om samen in ruime mate en op zeer gevarieer- de wijze aandacht te schenken aan deze boeiende schrijfster uit de Verlichting. In 1990 wordt een breed scala aan activiteiten ont-
plooid die diverse aspecten van haar werk belichten. Centraal in deze activiteiten staat de tentoonstelling ,,lk heb geen talent voor ondergeschiktheid", waarin leven en werk van Belle worden behandeld. Deze ten- toonstelling wordt van 6 juli t/m 21 oktober gehou- den op Slot Zuyien, waar deze schrijfster geboren en |
|||||||||||
90
|
|||||||||||
gesloten. Slot Zuyien, Tournooiveld 1, Oud-Zuilen (bij
Utrecht). Telefoon 030-44 02 55.
Buslijn 36 (vanuit Utrecht).
Toegangsprijs f 3,75 (volw.), f2- (kinderen tot 16
jr.).
Middeleeuwse Nederlandse kunst uit Hongarije
Van 2 september tot en met 4 november 1990 is de
expositie ,,Middeleeuwse Nederlandse kunst uit Hon- garije" te zien in het Rijksmuseum Het Catharijnecon- vent. Een uitgekiende keuze van middeleeuwse schil- derijen en beeldhouwwerken uit de twee belangrijk- ste Hongaarse musea, het Museum voor Schone Kunsten in Boedapest en het Christelijk Museum van Esztergom, zal te bewonderen zijn. De tentoonstelling is opgenomen in het Oost-Europa project ,,Boulevard Oost West" dat de gemeente Utrecht in de herfst van 1990 organiseert. Vanaf de late Middeleeuwen werden Nederlandse schilderijen en beelden door Hongaarse kunstliefheb- bers verzameld. Vooral in de 18e en de 19e eeuw toonden de Hongaren zich goede verzamelaars. Zij maakten vanaf 1867 deel uit van de Donaumonarchie en net als in Wenen werden er in Boedapest rijke ver- zamelingen aangelegd. In 1906 opende Keizer Frans Jozef het monumentale Museum voor Schone Kunsten, waarin de verzameling Nederlandse Kunst een belangrijke plaats in neemt. In 1987 was in het Centraal Musseum van Utrecht een selectie van de 1 7e-eeuwse meesters uit dit museum te zien. Nu toont het Catharijneconvent een fraaie keuze uit de rijke collectie middeleeuwse Nederlandse schilder- en beeldhouwkunst. Het Christelijk Museum van Eszter- gom, dat rijk is aan middeleeuwse kunst, stuurt ook enige fraaie stukken naar Utrecht. Daaronder bevindt zich het ontroerende paneeltje met de Man van Smar- ten van Hans Memling, en een tafereel met de Ver- zoekingen van Antonius door Jan Wellens de Cock. Uit Boedapest komen prachtige stukken als de Treu- rende Johannes van Colijn de Coter, het lieflijk pa- neeltje van Maria met het Slapend Kind door Joos van Cleve, het serene portretje van Maria van Hongarije door de Meester van de Magdalena-legende, en de Heilige portretten van J. Cornelisz. van Oostzanen en Adriaen Isenbrant. Onder de sculpturen zijn de meer dan levensgrote beelden van Maria en Johannes van de Nederlandse beeldhouwer Meester Tilman het ver- melden waard. De tentoonstelling biedt een unieke gelegenheid om
deze voor velen onbekende topstukken uit de Neder- landse laat-middeleeuwse kunst te bekijken. De voor- werpen zijn zo opgesteld dat de bezoeker rustig kan genieten van hun intieme schoonheid. De toelichting bij de kunstwerken gaat vooral in op de aard van de voorstellingen en de eventuele relaties tussen de stukken uit de Hongaarse musea in en de verzameling van het Catharijneconvent. Bij de tentoonstelling verschijnt een catalogus die rij- kelijk is voorzien van illustraties. Deze is van de hand van de twee conservatoren middeleeuwse kunst van het museum in Boedapest; mevrouw S. Urbach en mevrouw E. Szmodis-Eszlary en kost f 19,75. |
|||||||||
Belle van Zuyien 26 jaar. Pastel door M. Q. de la Tour.
|
|||||||||
getogen is en waar een deel van haar oeuvre tot stand
kwam. Er wordt een groot aantal voorwerpen, boeken en do-
cumenten getoond die afkomstig zijn uit een aantal musea, bibliotheken, archieven en particuliere collec- ties in Zwitserland, Frankrijk en Nederland. Op de ten- toonstelling zijn vele schilderijen, manuscripten, vroege drukken van Belle's werk en voorwerpen van haarzelf of uit haar naaste omgeving te zien. Van de bijzondere bruiklenen noemen wij onder meer:
- het enige nog bekende exemplaar van Belle's eerste
publicatie: Le Noble - een tekendoos van de beroemde 18de eeuwse
kunstenaar Maurice Quentin de la Tour (deze had jarenlang een hechte vriendschap met Belle van Zuyien en legateerde haar zijn tekendoos) - origineel meubilair uit haar huis te Zwitserland waar
Belle vanaf haar huwelijk tot haar dood (1805) ver- bleef - een bijzonder portret van Belle's vriend James Bos-
wel! uit de tijd dat hij in Utrecht studeerde en door Europa reisde - vele andere authentieke zaken die met het leven en
werk van deze bijzondere, spirituele en veelzijdige vrouw te maken hebben De tentoonstelling is te bezichtigen van 7 juli t/m 21
oktober, 14.00 tot 17.00 uur, maandag en vrijdag |
|||||||||
91
|
|||||||||
Openingstijden: di t/m 10.00-1 7.00 uur, zaterdag en
zondag 11.00-17.00 uur. Maandag gesloten. Toegangsprijzen: Volwassenen f 3,50; 65-F , CJP en
jongeren tot 18 jaar f2,-; Museumjaarkaart gratis; korting voor groepen van meer dan 20 personen. Adressen Volkscultuur gezocht
Het Informatiecentrum Volkscultuur is op zoek naar
mensen die zich op een of andere manier bezig hou- den met volkscultuur. Dit beslaat het brede terrein van ,,het leven van alledag": de manier waarop men- sen hun leven vormgeven. Volkscultuur kan variëren van gebruiken rond vrijen en trouwen tot een verza- meling bidprentjes of stoomminiaturen. Het kan gaan over de manier waarop we eten en drinken, over mas- sacultuur, over de taal van tieners en het dialect van een streek. Talloze particulieren en organisaties houden zich met
aspecten van volkscultuur bezig, zoals: spel, mode, wonen, muziek, sieraden, kindercultuur, normen en waarden, volksgeloof, feesten, tuincultuur, hygiëne enzovoorts. Dit gebeurt echter vaak zonder op de hoogte te zijn van eikaars activiteiten. |
Het Informatiecentrum Volkscultuur wil al deze gege-
vens graag opnemen in haar uitgebreide adressen- bestand. Omroepen, kranten, musea, verenigingen en dergelijke kunnen hiervan gebruik maken voor bij- voorbeeld uitzendingen, artikelen en tentoonstellin- gen. Bovendien gebruikt het Informatiecentrum Volks- cultuur het bij haar eigen werk: het beantwoorden van vragen, het uitgeven van publikaties, het organi- seren van lezingen, tentoonstellingen en cursussen. Wilt u uw gegevens op laten nemen in het adressen-
bestand, dan kunt u contact opnemen met het Infor- matiecentrum Volkscultuur, Lucasbolwerk 11, 3512 EH Utrecht, tel. 030-31 99 97 (iedere werkdag tus- sen 9.00 en 17.00 uur bereikbaar). |
|||||||||||
maandblad oud-utrecht
63e jaargang nr. 9 - september 1990
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. (030) 73 66 11 Penningmeester:
J. W. Lemaier, Emmalaan 14
3581 HT Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65-F f 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066
ten name van de penningmeester van de Ver-
eniging Oud-Utrecht. Excursiecommissie:
Fred Vogelzang
Hanzestraat 56 3522 EB Utrecht tel. (030) 87 01 10 |
||||||||||||
NAJAARS CONCERT REEKS
De propagandacommissie van Oud-Utrecht is
er in geslaagd om in de maanden oktober en november een tweetal orgelconcerten te orga- niseren. Tijdens deze concerten zijn ook niet- leden van de vereniging van harte welkom. Een goede gelegenheid om hen enthousiast te maken voor Oud-Utrecht. De concerten worden gehouden:
Zaterdag 27 oktober 1990 in de kerk van de
Doopsgezinde Gemeente, Oudegracht 270, Utrecht. De organist is Jaap Huibers. Aanvang: 1 5.00 uur (einde ca. 1 7.00 uur). Zaterdag 17 november 1990 in de kerk van de
Evangelisch-Lutherse Gemeente, Hambur- gerstraat 9, Utrecht. De organiste is Maria Uij- lehoet. Aanvang: 1 5.00 uur (einde ca. 1 7.00 uur). Het programma voor beide dagen is als volgt:
- een korte inleiding over de geschiedenis van
de kerk; - koffie/theepauze;
- orgelconcert.
Aan de bezoekers van de concerten zal een be-
scheiden bijdrage in de kosten worden ge- vraagd. Het is niet nodig om zich van te voren aan te melden. Inlichtingen: mr. S. J. Daniels, tel.
030-31 35 23. |
||||||||||||
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||
92
|
||||||||||||
UIT DE GESCHIEDENIS VAN
DEKKER & VAN DE VEGT |
|||||||||
Tot de Utrechtse boekverkopers die een bekende
klank in stad en regio hebben gehad behoren onge- twijfeld de heren Dekker en Van de Vegt, twee vakge- noten die in de jaren vijftig van de 19e eeuw een zaak in boeken, al of niet gelijnd papier en kantoorbehoef- ten begonnen zijn. Ook het uitgeven van boeken en de boekbinderij moeten hun niet vreemd geweest zijn. Uit hun zakelijke onderneming is een boekhandel annex uitgeverij gegroeid die vooral voor katholieke wetenschappelijk georiënteerde lezers betekenis heeft gekregen. In het navolgende wordt de geschie- denis van deze onderneming in hoofdlijnen ge- schetst. Stichting
Jean Gulllaume Dekker (1810-1901), geboortig van
leper in West-Vlaanderen, was de oudste zoon van Antoine Adrien Dekker, fourier van het 33e bataljon infanterie, en Marie Nakke. In de jaren veertig van de vorige eeuw trok het gezin Dekker naar Utrecht, waar Jean Gulllaume op verschillende adressen het vak van boekbinder uitoefende. In 1852 huwde hij de Utrechtse Elisabeth Wilhelmina van Odijk; het huwe- lijk bleef kinderloos. Wilhelmus Johannes van de Vegt (181 6-1903) was
een zoon van de garentwijnder Johannes van de Vegt en Elisabeth Klarenbeek, geboren in de Putsteeg. Hij werd eveneens boekbinder, en huwde op 54-]arige leeftijd Maria Stephana Zandkuijl, die ook niet een van de jongsten was (48 jaar); ook dit huwelijk bleef kinderloos. In het register der patentschuldigen van Utrecht voor
het jaar 1855/56 worden hun namen voor het eerst vermeld. Op het adres Heerenstraat wijk A nr. 1208 staat J. G. Dekker als winkelier in papier en kantoor- behoeften en als papierlijnder genoteerd. Zijn mede- tekenende deelgenoot is W. J. van de Vegt. Uit de da- tering valt af te leiden dat zij hun zaak begonnen zijn in februari 1856. Het Algemeen adresboek voorden Nederlandschen Boekhandel, editie 1857, vermeldt de onderneming als kantoorhandel, boekbinderij en artikelen de luxe. Met die artikelen zullen religieuze ar- tikelen bedoeld zijn: kruisbeelden, heiligenbeelden, rozenkransen en zo meer. Zeker tot in het eerste de- cennium van de 20e eeuw hebben deze artikelen deel van het sortiment uitgemaakt. In de kelder heeft nog tientallen jaren een restantje gelegen van door vocht aangetaste kruisbeeldjes, en ook donkerbruine gegla- zuurde kruikjes met inkt, ooit een courant artikel, wa- ren naar de kelder afgevoerd. Karal<ter van de zaal<
Vanouds heeft Dekker & Van de Vegt een katholieke
signatuur gehad. Het lijdt geen twijfel dat zo kort na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie (1853) |
|||||||||
Jean Gulllaume Dekker.
|
|||||||||
de kansen voor katholieke boekverkopers toenamen.
Dat de eerste vestiging in de Heerenstraat is ge- weest, schuin tegenover de St. Willibrordkerk, kan evengoed toeleg als toeval genoemd worden. Uit de oudst-bekende uitgaven die met het impressum Dek- ker & Van de Vegt zijn verschenen valt in ieder geval op te maken dat de zaak zijn debiet had onder de r.-k. geestelijkheid en gegoede katholieken. Titels als Het manna des Nieuwen Verbonds door W. F. N. Rootse- laar (1 864), Een versche meikrans neergelegd aan de voeten van Maria door J. Essink (1869), en Negen- daagsche oefening ter eere van het Allerheiligst Hart van Jezus door A. Hogenboom (1875) spreken duide- lijke taal. Deze werkjes waren alle van de hand van priesters van het aartsbisdom Utrecht. In het archief van de zaak bevinden zich enkele 1 9e-eeuwse bid- prentjes, die als leverancier Dekker & Van de Vegt vermelden. De activiteiten van boekverkoper, uitge- ver en verzorger van drukwerk waren in de vorige eeuw niet zo strikt gescheiden als tegenwoordig. In het najaar van 1866 verplaatste Dekker zijn zaak van de Heerenstraat naar de Lange Nieuwstraat, nr. 498. Dat deelde hij mee in het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad van 31 oktober 1866. Het pand van de eerste vestiging is geamoveerd, dat van de tweede bestaat nog en draagt nu het huisnummer 35. Dekker zocht het ook nu dicht bij een katholieke kerk: de me- |
|||||||||
93
|
|||||||||
Lange Nieuwstraat ca. 1870; de pijl wijst naar het pand van Dekl<er & Van de Vegt. Foto GAU Top. Atlas C
5.1 75. |
|||||||||
boekhandel van de firma Dekker & Van de Vegt,
waarin ik sedert ruim 6 jaren werkzaam ben, voor- heen gedreven door wijlen mijn patroon de heer J. G. Dekker, na diens overlijden door mij is overgenomen en onder dezelfde firma zal worden voortgezet. Be- leefd verzoek ik UZEerw. het vertrouwen gedurende ruim 40 jaren aan wijlen mijn Patroon geschonken op mij over te brengen. Door geleidelijke opheffing mij- ner antiquarische boekhandel wensch ik mij geheel op de nieuwe Boek- en Papierhandel benevens den han- del in Religieuze artikelen toe te leggen en geef U de verzekering alles te zullen aanwenden om Uwe orders stipt, vlug en bijzonder goedkoop uit te voeren. Met Hoogachtiging en aanbeveling, UZEerw. dw. dienaar |
|||||||||
tropolltane kerk oftewel Catharijnekerk. De prelaat
die in 1891 plebaan van deze kerk werd, J. G. H. C. Essink, was een vruchtbaar schrijver van geestelijke lectuur en heeft verscheiden gebeden- en meditatie- boeken bij Dekker & Van de Vegt uitgegeven. Zijn Kruiswegoefeningen haalden 11 drukken. Periode Verouden
In 1 895 trad een 20-jarige jongeman in dienst, Fran-
ciscus C. J. Verouden, zoon van een Utrechse spoor- beambte. Zes jaar later, in oktober 1901, deelde hij de clientèle mede in een circulaire met als aanhef ,,Zeer Eerwaarde Heer": ,,Hiermede heb ik de eer UZEerw. te berichten dat de |
|||||||||
94
|
|||||||||
Interieur Dekker & Van de Vegt, Oude Gracht Tz 42. Foto van 16 april 1913.
|
||||||||
soonlijk opgevat worden, daar Veroudens vader bij
het spoor werkte: voor de zoon een plicht, voor de va- der een recht. Periode Verhoeff
Na de dood van Verouden zette zijn weduwe, Maria
Margaretha C. Verouden-Bijlard de zaak voort. In 1908 hertrouwde zij met de Leidenaar Theodorus Adrianus Verhoeff (1876-1954), zoon van een krui- denier en handelaar in comestibles. Diens streven was het van Dekker & Van de Vegt een katholieke wetenschappelijke boekhandel te maken. Daar hij ruim een jaar na zijn huwelijk weduwnaar werd en niet hertrouwde, kon hij zich ten volle aan dit zakelijke ideaal wijden. Toch werd nog in Het Centrum van 30 november 1912 onder de kop St. Nicolaas Etalages waarderend gesproken over het gemengde assorti- ment: ,,De firma Decker (sic) & Van de Vegt Oude- gracht toont in haar etalage dat zij zoowel op het ge- bied van religieuze artikelen als op dat van boekwer- ken goed gesorteerd is. Is de eene winkelkast geheel gevuld met religieuse artikelen, gedeeltelijk zich zeer goed, gedeeltelijk zich minder leenend voor St. Nicolaas-cadeaux, de boekwerken in de andere kast geëxposeerd zijn zoowel voor oud als jong uitstekend voor dit doel geschikt." In de uitgaven kwam Verhoeffs ideaal gaandeweg
ook tot uiting; hij gaf bijvoorbeeld in 1915 een studie uit van de jonge priester-filosoof J. H. R. Hoogveld over de wijsbegeerte van Henri Bergson, en in 1916 |
||||||||
F. C. J. Verouden/Firma Dekker & Van de Vegt".
Het jaar daarop, in augustus 1902, deelde hij zijn rela- ties mee dat zijn winkel naar een groter perceel. Oude Gracht Tolsteegzijde bij de Gaardbrug (nr. 42) was verplaatst, een royaal grachtenhuis dat thans nr. 206 draagt. Het verhuisbericht bevatte tevens een goed- kope aanbieding, voornamelijk voor zijn assortiment, daar er ook postpapier, couverts, plaatjes en rozen- kransen op voorkomen. Een opvallende titel uit de boekenaanbieding is de in dat jaar verschenen uit het Italiaans vertaalde Beoefening der nederigheid/ver- klaard door Joachim Pecci, thans Z. H. Paus Leo XIII - aldus de titelpagina. Niet gedateerd, doch zeker uit het eerste decennium
van onze eeuw is een serie foto's van de in- en exte- rieurs van alle Utrechtse parochiekerken op brief- kaartformaat, in de handel gebracht door Dekker & Van de Vegt. Herkomst van de foto's en initiatief tot de uitgave zijn (nog) niet achterhaald. In oude an- sichtkaartencollecties zullen waarschijnlijk nog wel losse foto's voorkomen. Verouden is niet lang eigenaar van Dekker & Van de
Vegt geweest; hij stierf op 30-jarige leeftijd in 1 905. Een jaar voor zijn dood is hij nog de uitgever van het Jaarboekje voor den werkman voor 1904. Uitgege- ven door den anti-sociaal-democratischen bond van Nederlandsch Spoorwegpersoneel ,, Recht en Plicht". Dit werkje is waarschijnijk een drukorder ge- weest, waaraan hij niet de naam van zijn zaak wilde koppelen. Recht en plicht moeten hier wel zeer per- |
||||||||
95
|
||||||||
Dekker &v.d. Vegt
utrecht.
Heden verschijnt
Forstmann Mogia Moralis
Specialts il (Oe Jure et Juttitia.)
Prijs f 2.75, fr. p. p. f 2 85. Reeds verschenen Theologia Moratis Gneralis
f 2.-.
Tbeologia Moralis Specialis I
|
||||||||||||||||||||
als ondergeschikte van de firma Van Rossum.
Zijn streven naar een vooraanstaande katholieke we- tenschappelijke boekhandel botste nogal eens met de opvattingen van zijn broodheer. Ook de Interpretatie van het contract gaf aanleiding tot meningsverschil- len. Ze liepen zo hoog op dat Verhoeff zijn vertrek aankondigde en per 1 juli 1 921 ontslag nam. Hij had vóór zijn voorgenomen vertrek al plannen ontwikkeld om in Nijmegen een eigen boekhandel te beginnen, zodra de katholieke universiteit zich daar zou hebben gevestigd. Daartoe kocht hij voor eigen rekening in ju- li 1921 een herenhuis aan de Oranjesingel, op een tijdstip dat het nog volstrekt niet vaststond dat Nijme- gen door de St. Radboudstichting als universi- teitsstad zou worden uitverkoren. Vóór Verhoeff ech- ter zijn positie als directeur van Dekker & Van de Vegt opgaf, werden er pogingen in het werk gesteld de za- kelijke meningsverschillen door arbitrage uit de weg te ruimen. Daarvoor werd de Leidse boekhandelaar- antiquaar K. Fercken benaderd, die de boekhandel J. W. van Leeuwen dreef. Het conflict werd opgelost, Verhoeff trok zijn ontslagaanvraag in en er werden gezamenlijk toekomstplannen gemaakt. Naamloze Vennootschap
In oktober 1 921 werd Dekker & Van de Vegt in een
naamloze vennootschap omgezet, waarin de gehele zaak te Utrecht en het pand aan de Oranjesingel te Nij- megen werden ingebracht. Het maatschappelijk kapi- taal bedroeg f 250.000, - . Omdat Verhoeff ook de handel in het antiquarische boek van belang achtte, werd de zaak van Van Leeuwen uit Leiden gekocht. Voluit heette de nieuwe N.V. Dekker & Van de Vegt en J. W. van Leeuwen. Bij een statutenwijziging in 1934 werd de naam herleid tot de beide stichters. De raad van beheer werd gevormd door J. F. Th. van Rossum (president-commissaris tot 1 948) en diens broer F. Th. A. van Rossum, de beide firmanten van Wed. J. R. van Rossum. Zolang de vennootschap bestaan heeft, is deze in handen van de familie Van Rossum geweest. In 1 940 traden twee zoons van de president-commissaris toe als commissaris; zij zou- den later ook de firmanten van Wed. J. R. van Ros- sum worden. Door vererving van aandelen bleef de |
||||||||||||||||||||
f 2.75-
|
||||||||||||||||||||
11919
wsBem
|
||||||||||||||||||||
Advertentie in Het Centrum d.d. 1 sept. 1917. I-let
boek van Forstmann was een uitgave van Wed. J. R. van Rossum. |
||||||||||||||||||||
de openbare les van dr. F. Roels Psychologisch expe-
riment en introspectie, uitgesproken bij de opening van diens colleges aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Ook het proefschrift van H. B. Vroom, in het latijn gesteld en getiteld De Commodiani metro et syntaxi annotationes, verscheen in 1 91 7 bij Dekker & Van de Vegt. Vroom was priester-classicus en doceerde zijn hele leven oude talen aan het klein-seminarie van het aartsbisdom. Met het oog op een goede relatie met de katholieke
universiteitsstudenten, verenigd in het CS. Veritas, richtte Verhoeff een kamer van het bovenhuis in als leeskabinet. Daar konden de studenten in alle rust tijdschriften lezen en kennis nemen van nieuwe boe- ken. Dekker & Van de Vegt was niet de enige katholieke
boekhandel in Utrecht. Van grotere omvang en meer allure was de firma Wed. J. R. van Rossum, gevestigd achter het stadhuis sinds 1830. Hoewel beide zaken goed beschouwd eikaars concurrenten waren, had- den zij met het oog op hun gezamenlijke belangen eni- ge afspraken gemaakt, met name over de prijzen van geïmporteerde liturgische uitgaven. In 1 91 6 zocht de heer Verhoeff nader contact met een van de firman- ten, de heer J. F. Th. van Rossum (,,de weduwe met de baard"), om te praten over een combinatie van beide firma's. De gesprekken hadden uiteindelijk tot gevolg dat Dekker & Van de Vegt in 1917 voor f50.000,- gekocht werd. Voor het pand werd f 10.000, - betaald. Verhoeff bleef directeur, echter |
||||||||||||||||||||
LUSTRUM U. S. C.
|
||||||||||||||||||||
ICHNATON
KUNST, GESCHIEDENIS EN
GODSDIENST VAN EGYPTE GBOOTE VOORRAAD VAN BOEK- EN
PLAATWERKEN OVER BOVENSTAANDE ONDERWERPEN GESTALEERO :: EN VOORHANDEN BIJ N.V. DEKKER en VAN DE VEGT
en J. W. VAN LEEUWEN. Oude Gracht 206 :: Telef. 14524 |
||||||||||||||||||||
Advertentie in Utrechts Nieuwsblad d.d. 21 juni
1926. |
||||||||||||||||||||
96
|
||||||||||||||||||||
dekker & v. d. vegl boekver
koopers <sn c||^^n^nschap uilgev<^ fiti^^tófoodigen
u uilJ^^^Se^^^^^aff ^
en kuyie lezen uit eigen werk |
|||||||||||
Uitnodiging d.d. 17 mei 1929.
|
|||||||||||
zaak steeds in het bezit van Van Rossums. Alleen de
hierna te noemen tweede directeur van de boekhan- del te Nijmegen was aandeelhouder zonder tot de fa- milie te behoren. Nieuwe directie
Door het vertrek van Th. Verhoeff naar Nijmegen
kwam de functie van directeur in Utrecht vrij. Nu was een van de zonen van J. F. Th. van Rossum sinds me- dio 1919 werkzaam bij Dekker & Van de Vegt. Dat was Michael F. M. van Rossum (1896), die na zijn gymnasiale opleiding enkele jaren in Amsterdam bij de wetenschappelijke boekhandel Scheltema & Hol- kema gewerkt had om het boekenvak te leren. Het lag voor de hand dat M. F. M. van Rossum de positie van directeur kreeg; zo had zijn vader dat ook gepland. Het ideaal van Verhoeff werd ook door zijn opvolger nagestreefd. In Nijmegen zou zich naast een weten- schappelijke boekhandel een academische uitgeverij moeten ontplooien, geënt op de daar in 1923 gestich- te universiteit. Er zou aldus geen aanvaring komen met de firma Van Rossum, die weliswaar evenzeer een katholiek stempel droeg, maar zich door assorti- ment, uitgaven en doelgroepen duidelijk onderscheid- de van de handel in het boek voor het wetenschappe- lijk georiënteerde katholieke lezerspubliek. Aan de directie van de N.V. werd in 1 925 de heer A. J. W. van de Bilt toegevoegd. Hij was een zoon van de eigenaar van het Haagsche Koffiehuis, een bekend etablissement op het Vreeburg, en had een opleiding tot accountant gevolgd. Door zijn komst werd het mogelijk het bedrijfskapitaal uit te breiden. De eerste jaren was hij belast met het financieel-economische beleid van de vennootschap, en na het vertrek van Verhoeff als directeur te Nijmegen werd Van de Bilt diens opvolger (1928). De heren M. van Rossum en A. van de Bilt zijn directeur geweest tot 1 966, waar- na zij door de jongere generatie zijn opgevolgd. |
Clerus
Eén doelgroep bleef voor Dekker & Van de Vegt en de
firma Van Rossum interessant: de clerus en de priesterstudenten. In goed overleg werden hierover afspraken gemaakt. Bij toerbeurt zouden Van Ros- sum en Dekker wekelijks het groot-seminarie in Rij- senburg bezoeken om daar boeken aan studenten en professoren te verkopen. De leverantie van hand- en studieboeken aan het begin van het studiejaar werd eveneens eerlijk verdeeld. Zo toog directeur M. van Rossum van Dekker & Van de Vegt eens in de veer- tien dagen op vrijdag naar Rijsenburg. Klein van stuk als hij was kreeg hij daar al spoedig de bijnaam ,,Dek- kertje". De meest recente nieuwe boeken werden in ,,het koffertje van Rijsenburg" door hem meegeno- men, terwijl de basisvoorraad regelmatig in ,,het kist- je van Rijsenburg" door bode Vendel werd bezorgd. Uit dit frequente contact met aanstaande priesters en hun docenten groeide van lieverlee een goede relatie tussen boekverkoper en lezer. ,,Dekkertje" kende de clerus van het aartsbisdom bij naam en toenaam, en ontmoette deze geregeld op de tweejaarlijkse retrai- tes die iedere priester diende bij te wonen. Tijdens de- ze meerdaagse bijeenkomsten werd door Dekker èn Van Rossum een grote verkoopexpositie in Rijsen- burg ingericht, waar behalve boeken, liturgische uit- gaven zoals missaals en breviers, en religieuze artike- len ook bonnetten en sigaren aan de man werden ge- bracht. Uit de contacten met de seminarieprofessoren vloei-
den ook wel eens publicaties voort. Hun scripta wer- den dan de basis voor een boek dat door Dekker & Van de Vegt werd uitgegeven. Het Handboel< van de Kerkgeschiiedenis door de toenmalige president van het groot-seminarie dr. J. de Jong is zo tot stand ge- komen. De eerste druk verscheen In twee delen (1931), de vijfde druk - in vijf delen - verscheen tus- sen 1962 en 1970. |
||||||||||
97
|
|||||||||||
Interieur Del<l<er & Van de Vegt ca. 1930.
|
||||||||
Wetenschappelijke markt
De katholieke professoren aan de Utrechtse universi-
teit waren uiteraard auteurs in spe voor het fonds van de uitgeverij. Hun publicaties betekenden veelal eer- der prestige dan commercieel gewin. Met de namen van de hoogleraren Roels {Handboel< der psycholo- gie, 5 delen), Pompe (een serie Criminologische Stu- diën) en Buytendijk (enkele oraties) kon een uitgever in ieder geval voor de dag komen. Overigens werden de activiteiten en de acquisitie voor de uitgeverij gro- tendeels van Nijmegen uit ondernomen. Proefschrif- ten van Utrechtse promovendi, en in de eerste tijd ook de stellingen van juridische afgestudeerden, maakten deel uit van het fonds. Dekker & Van de Vegt trad dan eerder op als bemiddelaar tussen druk- ker en promovendus dan als uitgever van een com- mercieel interessant boek, maar deze service ver- sterkte wel het beeld van de wetenschappelijke uitge- verij. Met de katholieke studenten werd een goede ver-
standhouding nagestreefd. Dat gebeurde onder meer door de uitgever van het verenigingsblad van Veritas, de Vox Veritatis, in ruil waarvoor Dekker & Van de Vegt gratis mocht adverteren. Oud-alumni van Utrecht die hun studieboeken steeds bij Dekker & Van de Vegt gekocht hadden, stuurden hun zonen en dochters zodra die in Utrecht gingen studeren naar hun vertrouwde boekverkoper op de Oude Gracht, net zo goed als zij hun kinderen lid van Veritas lieten worden. |
||||||||
Beperkingen
Er waren echter meer academische boekhandels in
Utrecht, die behalve de strikt voorgeschreven hand- boeken en overige wetenschappelijke lectuur een royaler algemeen en literair assortiment voerden dan Dekker kon aanbieden. Met name de literatuur die in katholieke kring niet recu of zelfs verboden was, werd niet in confessionele zaken verkocht. Het laat zich denken dat studenten in hun ,,Sturm- und Drang- periode" zich niet lieten betuttelen door voorschrif- ten en beperkingen van kerkelijke zijde bij de keuze van hun literatuur. ,,Een voetreis naar Rome" van Bertus Aafjes (1 946) was niet verkrijgbaar bij Dekker & Van de Vegt, maar iedere Veritijn met een beetje li- teraire smaak had het boekje in de kast staan of leen- de het. Romans van Graham Greene werden, vanwe- ge de precaire verwikkelingen waarin katholieke priesters in zijn boeken verward raakten, door katho- lieke boekverkopers gemeden of na lang aarzelen in- gekocht. De keuze en samenstelling van de voorraad werd tot in het begin van de jaren zestig beïnvloed door het kerkelijk gezag, waarbij de kwalificaties van de Informatiedienst inzake lectuur (Idil) richtsnoer waren. Bleek een titel die op basis van een voorlopige aankondiging was ingekocht door Idil te worden afge- wezen, dan werden de exemplaren apart gezet op een boekenschap, dat al spoedig door het personeel ,,de hel" werd genoemd. Wanneer de vertegenwoordiger van de betreffende uitgeverij weer langs kwam, dan werd er eerst schoon schip gemaakt. De reiziger |
||||||||
98
|
||||||||
moest de geleverde exemplaren van het dubieuze
boek terugnemen; daarna werden pas zaken gedaan over de nieuwe titels. Hoe ver de bemoeienis van de officiële kerkelijke in-
stanties inzake lectuur ging, laat zich illustreren door het optreden van de deken van de stad Utrecht Mgr. B. A. de Wit, in de jaren dertig. Deze hoogwaardig- heidsbekleder kwam met een ernstige klacht bij de di- recteur van Dekker & Van de Vegt: hij had vernomen dat er in deze zaak een boek was verkocht dat op de index (de lijst van door het Vaticaan verboden boe- ken) stond. Toen de heer Van Rossum vroeg om welk boek het dan wel ging, bleef de deken het antwoord schuldig. Hij kon alleen vertellen welk formaat het had en hoe dik het ongeveer was. Na de belofte van de directeur dat hij er op zou toezien dat dergelijke boeken niet meer verkocht zouden worden, ging de deken met een gerust hart weer naar huis. Eén titel uit het fonds van de uitgeverij heeft uitzon-
derlijk veel belangstelling van het kerkelijk gezag on- dervonden. Dat was het in 1930 verschenen boek van de arts J. N. Smulders: Periodieke onttiouding in het liuwelijk - Methode Ogino-Knaus. Hierin werd de enige door de katholieke kerk onder voorbehoud ge- tolereerde geboorteregeling beschreven. Het boek mocht alleen aan anderen dan priesters en dokters verkocht worden als zij schriftelijke toestemming hadden van hun arts of geestelijke leidsman. De ka- tholieke boekverkoper mocht het boek niet etaleren, de uitgever mocht er geen reclame voor maken. Het boek moest voorzien zijn van een manchet, waardoor verhinderd werd dat het ,,zo maar" even ingekeken kon worden. Dit alles op last van het Nederlands epis- copaat, dat overigens wel het ,,imprimatur" (kerkelij- ke toestemming tot drukken) had verleend, maar op verzoek van de uitgever werd deze toestemming niet, zoals gebruikelijk, in het boek afgedrukt. Vanzelfspre- kend konden al deze beperkingen niet worden opge- legd aan neutrale boekverkopers, en niemand kon het tegenhouden als een katholiek eigener beweging een exemplaar ging kopen bij een niet katholieke boekver- koper. Het boek heeft in talloze drukken tot diep in de jaren zestig een vast deel van de omzet geleverd, on- danks de kritiek van conservatieve zijde en ondanks de inmenging van het kerkelijk gezag. Eén van de felste tegenstanders van de methode was de Utrecht- se rooms-katholieke vrouwenarts dr. A. W. Ausems. Hij bezocht al heel snel na het verschijnen van het boek een vergadering van directie en commissarissen van Dekker & Van de Vegt om te pleiten voor stopzet- ting van de uitgave, daar verspreiding niet nuttig, ja zelfs gevaarlijk was in zijn ogen. Zijn pleidooi is be- leefd aanhoord, maar de uitgave werd niet gestaakt. Personeelsleden
Met de groei en uitbreiding van de zakelijke activitei-
ten nam ook het aantal medewerkers toe. Verkoop op rekening en contant, bestelboek, zichtafdeling, tijd- schriftenadministratie, crediteuren- en debiteuren- boekhouding, expeditie en magazijn kregen meer |
||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||
t //
|
||||||||||||||||||
j^iiriT-./ ■ssnTO??
'm '
|
||||||||||||||||||
Schets van het pand Oudegracht 206 in 1946.
|
||||||||||||||||||
reikwijdte en vereisten meer mankracht. Op de foto
uit 1913 zijn met enige moeite vier personen te zien, in 1928 waren het er acht, en in 1953 waren er minstens zestien medewerkers. De ,,loop"jongen, die vóór het gemotoriseerde tijd- perk over een solide transportfiets met rieten mand beschikte, had een speciale taak rond 8.45 uur, als een van de jongere kinderen uit het gezin van Rossum naar de r.-k. montessorischool op de Oude Gracht bij de Geertebrug gebracht moest worden. De kleuter werd eenvoudigweg in de mand gezet en naar school gereden. Een aantal bedienden kwam met de vooropgezette
bedoeling het boekenvak te leren om het later zelf- standig uit te oefenen. Zo kwam P. H. Bogaard in 1 920 als 1 5-jarige jongen bij Dekker & Van de Vegt werken. Na 17 jaar dienstverband, het laatst als winkelchef,
vertrok hij om zich te wijden aan Het Spectrum, de uitgeverij die hij samen met zijn collega A. H. Bloemsma in 1935 had opgericht. In de eerste jaren van het Spectrum was Bloemsma de enige gesala- rieerde werkkracht van deze uitgeverij. Ook hij had het vak bij Dekker geleerd. Zijn zoon Joost Bloemsma, de huidige directeur van Het Spectrum, volgde dezelfde leerschool als zijn vader, en begon zijn carrière bij Dekker & Van de Vegt. De boekhandel is altijd een arbeidsintensief bedrijf geweest, en er diende steeds flink aangepakt te worden. De winkel was voor de oorlog tot acht uur 's avonds open, en op |
||||||||||||||||||
99
|
||||||||||||||||||
boekhandel. Er leken mogelijkheden te zijn bij de
buurman op nr. 204, een zaak in herenmode- artikelen, gedreven door de heer Van der Valk die geen opvolger had. Het pandje van de andere buur- man, nr. 208, waar de herenkapper Nues huisde, was wel te koop maar bood te weinig ruimte. Tot resultaat hebben deze uitbreidingspogingen niet geleid, mede ten gevolge van de tijdsomstandigheden. Daarom werd in 1 946 besloten tot een flinke verbouwing van het eigen pand. Het jaar daarop, in november 1 947, was het zo ver dat na een renovatie van 5 maanden de winkel inclusief het kantoor erachter gemoderni- seerd heropend konden worden. In 1 963 bracht een radicale verbouwing en uitbreiding van bedrijfsruimte naar de eerste etage een ware metamorfose tot stand. Ook de kelder (de DV-cave) werd toen ge- schikt gemaakt voor de verkoop. De feestelijke her- opening in november 1 963 kreeg een extra accent door de voordracht van Kees Fens over de lezer en zijn boekverkoper. Toen de universiteit haar territori- um naar de Uithof ging verleggen, zijn er gedachten ontwikkeld ook daarheen te verhuizen, doch de af- stand tussen plannen en realiteit bleek te groot. Oorlogsjaren
Een van de eerste maatregelen van de bezetter betrof
de uithangborden die de aandacht van passanten en klanten plachten te trekken. Ze dienden allemaal ver- wijderd te worden, en ook het solide uithangbord van Dekker & Van de Vegt verdween van de gevel. Toen in de zomer van 1 940 het driemanschap Eintho- ven. Linthorst Homan en De Quay de Nederlandsche Unie had opgericht, stuurde directeur M. van Rossum een telegram naar laatstgenoemde: ,,Met volle sym- pathie de Nederlandsche Unie begroetend wil de uit- gever van Uw proefschrift en inaugurale rede gaarne ook Uw eventuele geschriften verband houdende met Uw nieuwe taak publiceeren". Kennelijk heeft eerder de persoonlijke relatie met De Quay dit aanbod inge- geven dan de doelstelling van de Unie. Tot aan 1 943 kon de boekhandel vrijwel ongestoord zijn activiteiten voortzetten, zij het dat de bezetter de verkoop en het in voorraad houden van bepaalde boe- ken verbood. Daaronder vielen kinderboeken als ,,Oranje Boven op Velsentin" en ,,De Zoon van Dik Trom", een boek van C. J. Kievit uit 1907, waarin een sneeuwbalgevecht tussen ,,Hollanders" en ,,Duitsers" beschreven wordt dat slecht voor de laatsten afloopt. In het Nieuwsblad voor de Boekhan- del verschenen regelmatig lijsten van door de Sicher- heitspolizei en de SD verboden boeken. Daar waren veel boeken van joodse auteurs onder, maar ook ro- mans van Vestdijk. Welk boek ook verboden werd, als de Duitse controleurs kwamen kijken of het in voorraad was, vingen zij altijd bot. Er bleven voldoende titels voor de verkoop over, en menig boekverkoper raakte in die jaren zijn winkel- dochters kwijt. Mooie boeken, van voor-oorlogse kwaliteit, werden voor speciale klanten en relaties weggezet en dienden bij de toenemende schaarste aan levensmiddelen en goederen als gewild ruilmid- del. In november 1944 - toen er geen elektriciteit |
|||||||||
M. F. M, van Rossum, directeur Dekker & Van de
Vegt 1921-1966. |
|||||||||
zaterdag tot tien uur. Overwerk was geen uitzonde-
ring, een royaal salaris wel, maar dat werd gecom- penseerd door een grote mate van arbeidsvreugde. Pand en huisvesting
Details over Oude Gracht Tz. 42 zijn niet bekend; het
stamt uit de 16e eeuw en wordt vermeld in het regis- ter van transporten en plechten anno 1 580. Bij diver- se verbouwingen zijn oude betegelingen aan het licht gekomen en gered van de ondergang. In het begin van de 20e eeuw bestond de parterre uit een winkel, met daarachter een huiskamer. Daaraan grensde een ,,plaatsje", waarachter nog een keuken was. Het in- terieur van de winkel bevatte twee toonbanken en langs de wanden boekenkasten, met glazen schuif- deuren gesloten. Het bovenhuis was aanvankelijk bestemd als woon-
huis voor de directeur en zijn gezin. De gave kluiskel- der was niet geschikt voor opslag van boeken; wel is deze in 1 933 een tijdlang verhuurd aan een groep ver- kenners. Aan de werfmuur hing een groot naambord over de volle breedte van het pand. Er zijn heel wat verbouwingen geweest, te beginnen op zolder met het bouwen van een dienstbodenka- mertje in 1928 (kosten f 135,-1). Zeven jaar later werd de gehele zolderetage verbouwd tot slaapka- mers. In 1941 werd dooreen bedrijfskundig adviseur aangedrongen op een ruimere behuizing voor de |
|||||||||
100
|
|||||||||
ekkep &va.n öe veqt nv
|
||||||||||
Pui Dekker & Van de Vegt na de verbouwing in 1963.
|
||||||||||
meer was - kwam een transactie tot stand tussen de
batterijenfabriek De Witte Kat en Dekker & Van de Vegt, waarbij een aantal lampen op droge batterijen werden geruild tegen boeken ter waarde van f 354, - . Deze fabriek, met de Duitser Herberhold als directeur, werkte voor de bezetter en kon daar- door blijven produceren. Het uitgeven van boeken werd door de Duitsers aan
banden gelegd, daar voor ieder nieuw boek of iedere herdruk vergunning gevraagd moest worden. Veel aanvragen werden afgewezen, maar de Utrechtse auteur Roels, hoogleraar psychologie, kreeg het dank zij zijn persoonlijke relatie met de Duitse instanties voor elkaar dat er voor deel III en IV van zijn Handboek der Psychologie toestemming tot uitgave en een pa- piertoewijzing loskwamen. Op grond van zijn Deutschfreundlichkeit is hij overigens na de oorlog van zijn positie ontheven; zijn opvolger werd Buyten- dijk. Zorgelijk werd de toestand toen de bezetter mannelij-
ke medewerkers in de boekhandel ging vorderen voor werk in Duitsland. Twee bedienden van Dekker & Van de Vegt trof dit lot; zij zijn beiden heelhuids terugge- keerd. In maart 1 943 zond de boekhandel een velletje papier rond van briefkaartformaat (papierschaarste!) met het bericht dat de Utrechse boekverkopers beslo- ten hadden verkoop op rekening zoveel mogelijk te weren, bestelde boeken door de klant te laten afhalen en slechts bij hoge uitzondering zichtzendingen mee te geven. Dit alles wegens gebrek aan geschoold per- soneel. Boekverkopers konden in de duistere oorlogsjaren, en
vooral in de winter 1 944-45, voor verlichting zorgen, omdat het boek vrijwel het enige artikel was dat in die dagen nog te koop was. In de Sinterklaas- en Kersttijd |
||||||||||
puilde de winkel uit van de mensen en tijdens de ope-
ningsuren moest de winkel van tijd tot tijd dicht om de toeloop van kopers onder controle te houden en de kassa te legen. Deze raakte snel vol met de zilverbon- nen van één en twee-en-een-halve gulden. Een boek dat massaal verkocht werd was Juultje, de Neder- landse vertaling van Juichen, van Wilhelm Busch. Het was in 1 943 uitgegeven, op slecht papier gedrukt en gebonden in een band van behangselpapier. Prijs: f 2,25. Materiële schade heeft Dekker & Van de Vegt in de
bezettingsjaren niet opgelopen. Wel werd in januari 1 945 door de Feldgendarmerie, gevestigd op het Ser- vaas Bolwerk, een schrijfmachine gevorderd, maar deze werd vóór de Duitsers daar vertrokken zowaar teruggebracht. Klantenkring
Vormde aanvankelijk de geestelijkheid van het aarts-
bisdom de grootste klantengroep, emanciperend ka- tholiek Nederland raakte geleidelijk aan meer ver- trouwd met het boek. Dat kwam tot uiting in het as- sortiment van de boekhandel. In de eerste decennia van haar bestaan kon de omzet in religieuze artikelen en papierwaren niet gemist worden, maar Verhoeff durfde het aan uitsluitend boeken te verkopen. Voor het ,,katholieke" boek konden de Utrechters terecht bij drie boekverkopers: Dekker & Van de Vegt, Van Rossum en Van Wees. De laatstgenoemde zaken oc- cupeerden zich niet met het wetenschappelijke boek, en juist in die categorie wilde Dekker & Van de Vegt zich ontplooien - een markt die overigens met enkele andere boekhandels ter stede gedeeld moest worden. De service aan de zich uitbreidende clientèle bestond onder meer uit lang crediet, vooral aan studenten en |
||||||||||
101
|
||||||||||
Tljd voor samenwerking en fusie
De directeuren M. van Rossum en A. van de Bilt trok-
ken zich eind 1966 terug en maakten plaats voor de nieuwe generatie. Zij bleven als adviseur aan de ven- nootschap verbonden. In Utrecht volgde P. G. M. van Rossum zijn vader op als directeur van de boekhan- del, waar hij sinds 1961 al werkzaam was. Hij be- hoort tot de vijfde generatie van het Utrechtse boekverkopers- en uitgeversgeslacht Van Rossum, en heeft zijn directeurschap tot najaar 1971 vervuld. Daarna aanvaardde hij een functie in het bibliotheek- wezen. In de tweede helft van de jaren zestig werd ook in het
boekenvak duidelijk dat schaalvergroting en bunde- ling van krachten geboden waren. In kleiner verband had Dekker & Van de Vegt al in 1 966 een vorm van samenwerking ontwikkeld met de Academische Boekwinkel P. H. Vermeulen te Amsterdam op het terrein van direct mail aan specifieke adresgroepen. Er werden hiertoe wekelijks titellijsten samengesteld, die onder de vlag ABC (Academische Boekhandels Combinatie) werden verzonden aan medici, psycho- logen en sociologen. Het eerst manifesteerde zich de fusiedrang in de uit-
geverswereld. Er ontstonden grote concentraties als Unieboek, Verenigde Nederlandse Uitgeversbedrij- ven (VNUI, Combo en de Kluwergroep. In 1 969 werd de uitgeverij van Dekker & Van de Vegt verkocht aan de Koninklijke Van Gorcum & Comp. te Assen, omdat voorzien werd dat zelfstandig voortbestaan op de lan- gere termijn economisch niet haalbaar zou zijn. Bo- vendien werd er door de vennootschap altijd al veel meer in de beide boekhandels dan in de uitgeverij geïnvesteerd. Ook ontstonden er concentraties of ketens van boek-
handels. Kluwer was er op uit alle academische boek- handels in den lande te verwerven terwijl Elsevier meer belangstelling had voor algemene boekwinkels. In 1 972 raakten Dekker & Van de Vegt en Kluwer met elkaar in gesprek, hetgeen resulteerde in de overna- me van de aandelen door Kluwer in maart 1973. Omdat de boekhandel in Nijmegen de beste kans tot verdere groei leek te hebben, werd deze vestiging van Dekker & Van de Vegt onder directie van C. F. J. Si- mons gecontinueerd. De boekhandel in Utrecht werd opgenomen in de grote combinatie van Broese en Ke- mink, ook twee aloude Utrechtse boekhandels die Kluwer zich verworven had. Op de Stadhuisbrug werd het voormalige pand van Vroom & Dreesmann door Broese-Kemink betrokken, en daarin kreeg de oud-directeur M. van Rossum een aparte werkkamer waar hij tot voor kort nog dagelijks bibliografisch werk verrichtte. Besluit
Onafgebroken 11 7 jaar heeft Dekker & Van de Vegt
zich in Utrecht en ver daarbuiten gericht op de ver- spreiding van het boek. Geheel in de geest van de tijd wijdde de onderneming zich aanvankelijk vooral aan de handel in devotionele lectuur, religieuze artikelen en kantoorbehoeften. Het katholieke volksdeel was nog niet vertrouwd met het boek; in dat opzicht |
||||||
hun pa's, en zichtzendingen aan vaste klanten. Een
van hen, hoogleraar aan de juridische faculteit, placht op de dagen dat hij college gaf na afloop zijn boeken- tas in de winkel te deponeren - de afstand Domplein- Oude Gracht 206 was hooguit 200 m - waarna de loopjongen de tas bij de hooggeleerde thuis bezorgde. Een wel zeer excellente klant was aartsbisschop dr. J. de Jong, die een groot boekenliefhebber was. Van- wege zijn positie kon hij tot zijn verdriet nooit een boekwinkel binnenlopen en daar op zijn gemak rond- kijken. Directeur M. van Rossum wist daar een mouw aan te passen en bood hem op een zondagmiddag de gelegenheid ongestoord een keuze te doen uit de nieuwe boeken die hem interesseerden. Een onverge- telijke middag voor boekverkoper en lezer, die beslo- ten werd met de bisschoppelijke zegen voor het gezin Van Rossum. Bij zijn 40-jarig jubileum als directeur in november
1961 werd M. F. M. van Rossum benoemd tot ridder in de orde van St. Silvester, een kerkelijke onder- scheiding op grond van zijn verdiensten als katholiek boekverkoper en uitgever en vanwege zijn activitei- ten op sociaal-charitatief gebied. In de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels vervulde hij vele jaren bestuursfuncties. Eén van de pijlers waarop de omzet steunde vormden de leveranties aan Philips in Eindhoven, die jaarlijks zeer grote bestellingen deed voor zijn vakscholen en de afdeling Philips Onderwijs en Volksontwikkeling. Ook zijn ontspanningsbibliotheken werden van Utrecht uit beleverd. Een reiziger boekte orders bij be- drijven in Oost-Nederland. Na de oorlog werd door een ambitieuze medewerker
de medische afdeling op touw gezet. Artsen, specia- listen, ziekenhuizen en klinieken werden door middel van titellijsten stelselmatig geïnformeerd over nieuwe vakliteratuur. Daaruit groeide ook een speciale relatie tot een paramedische beroepsgroep, die van de fysio- therapeuten. Voor het landelijk congres van het ge- nootschap van fysiotherapeuten organiseerde deze afdeling twee maal 's jaars een succesvolle verkoop- tentoonstelling. Cijfers
Het zou interessant zijn de jaarlijkse omzetten, winst-
en verliesrekeningen, gratificaties en tantièmes in een aantal tabellen te presenteren, maar het archief van Dekker & Van de Vegt is niet zo rijk dat deze ge- gevens geproduceerd kunnen worden. Nu zeggen cij- fers op zich niet zo veel, zeker niet als ze niet ge- plaatst kunnen worden in de sociaal-economische context waar ze in thuis horen. Toch is een greep uit de beschikbare cijfers dienstig, om daarmee de groei en ontwikkeling van de boekhandel te illustreren. De omzet in Utrecht bedroeg: in 1936 f 94.000,-
in 1942 f 220.700,-
in 1945 f 138.000,-
in 1946 f 300.000,-
in 1955 f 448.000,-
in 1966 f 827.000,-
in 1969 f 1.036.000,-
|
||||||
102
|
||||||
moest zijn emancipatie nog beginnen. Via de aan-
staande wetenschapsbeoefenaren en leidinggevende figuren, de studenten van Veritas, en de clerus van het aartsbisdom veroverde Dekker & Van de Vegt een deel van de boekenmarkt. Tot na de Tweede Wereld- oorlog bleef de zaak binnen de grenzen van deze doel- groepen. Toen de ontzuiling in de samenleving doorbrak, ver-
vaagde ook het begrip ,,katholieke boekhandel". Dekker & Van de Vegt trad buiten het traditionele grondgebied en specialiseerde zich in specifieke disci- plines. In de jaren dat de boekenwereld in beweging kwam door fusies, combinaties en overnames von- den de boekhandels van Dekker & Van de Vegt aan- sluiting bij de keten van academische boekwinkels van het Kluwerconcern. In de naam van de uitgeverij en de boekhandel te Nijmegen zijn de beide stichters |
vereeuwigd. Zij zijn begonnen met een handel in boe-
ken en al of niet gelijnd papier. Dat er in de geschiede- nis van hun onderneming een lijn valt te ontdekken moge uit dit artikel blijken, hoe geduldig papier ook is. |
||||||||||
K. W. J. van Rossum
Geraadpleegde literatuur en bronnen
Notulenboek van Dekker & Van de Vegt 1922-1973.
W. van de Pas, De Strijd voor het katholieke boek. Amster- dam, 1949. G.H. Jansen en S. Vess, Ballonnen en brood. Utrechtse por-
tretten. Utrecht, 1986. K. W. J. van Rossum, ,,De Nijmeegse vestiging van Dekker
& Van de Vegt". Verschenen in Wumaga/Tijdschrift gewijd aan heden en verleden van Nijmegen en omgeving. Jrg. XXXVI nr. 1, april 1989. |
|||||||||||
NAJAARSLEDENVERGADERING
|
|||||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot het bijwonen van de Algemene Na-
jaarsledenvergadering op donderdag 29 november a.s. des avonds om 1 9.30 uur in de aula van de Ge- meentelijke Muziekschool, Domplein, Utrecht. De zaal is vanaf 19.00 uur open. Agenda
1. Opening
2. Notulen van de Voorjaarsledenvergadering (ter inzage tijdens de vergadering)
3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Begroting 1991
5. Aanwijzing van een registeraccountant voor de controle van de jaarstukken over 1990. Het
bestuur stelt voor het accountantskantoor mr. P. J. Schade 6. Stand van zaken: historisch bezoekerscentrum en samenwerkingsverband historische verenigin-
gen 7. Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, propaganda, activiteiten en SPOU
8. Samenstelling van het bestuur.
Aftredend en herkiesbaar; voorzitter H. H. W. Kernkamp, secretaris A. Pietersma en bestuurslid
H. L. de Groot. Ingevolge artikel 12, lid 8 van de Statuten kunnen tegenkandidaten schriftelijk gesteld worden
door tenminste 10 leden. De namen van de tegenkandidaten dienen tenminste drie dagen voor de aanvang van de vergadering waarin de vacatures zullen worden vervuld, schriftelijk aan het bestuur te zijn medegedeeld. 9. Rondvraag
10. Sluiting
Na afloop van de vergadering en de pauze (ca. 21.00 uur):
Lezingen met lichtbeelden: N. van Dongen: de Zeven Steegjes, 125 jaar voll<sleven in Utrecht;
W. P. C. van Wllligenburg: de stegen van Utrecht. Het programma na de pauze is vrij toegankelijk, ook voor niet-leden. Introducés zijn welkom!
De secretaris
|
|||||||||||
103
|
|||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
|||||||||||||
Grote Provincie Atlas 1 : 25 000 Utrecht van de To-
pografisclie Dienst. Groningen, Wolters - Noordhoff Atlasproduktie, 1989. 105 biz. ISBN 9001 96204 1. Prijs f 90,-. De Commissaris van de Koningin is ervoor ingehuurd
om zijn onleesbare handtekening te zetten onder an- dermans reclameteksten. In de Grote Provincie Atlas neemt hij in het Ten Geleide het volgende voor zijn verantwoording: ,,Elke keer valt weer iets nieuws te ontdekken. Een andere wereld gaat open. Men waant zich elders". Dat heb ik nu nooit. Als ik in de provincie Utrecht fiets, probeer te fietsen, weet ik altijd zeker dat ik in Utrecht ben en nergens anders. Dat komt door de autowegen die nergens verder dan honderd meter van het rijwielpad verwijderd zijn, vol nerveuze automobilisten op weg van de ene groeikern naar de andere. Dit is het kloppende hart van Nederland, hier gebeurt
het. Alleen, zo vraag ik me met ,,Beelaerts van Blok- land" - zo is het Ten Ge/e/de ondertekend - af: ,,Waar is het nog echt stil?" Met zo'n voortreffelijke atlas on- der handbereik is dat een vraag naar een bekende weg, een retorische vraag, ja een gotspe, want het antwoord luidt: ,,Hoogedelgestrenge B. v. B.: ner- gens. Niet in die prachtige, dynamische, centraal ge- legen, volledig dichtgeslibde provincie van u". Een atlas is nog de leukste manier om Utrecht te bekij-
ken. Ik citeer nogmaals: ,,Hij opent nieuwe wegen en maakt de mooiste plekjes toegankelijk". Zo is het. Iemand die gemeenplaatsen neerschrijft heeft nog geen ongelijk. Hij heeft het grootste gelijk van de vismarkt en in dit geval zelfs met een dubbele bodem: het mooiste is een boek met goede kaarten. De Topo- grafische Dienst in Emmen heeft van deze atlas de 23 officiële topografische kaarten vervaardigd en Wolters-,,Grote Bosatlas"-Noordhoff heeft er een uitstekend verzorgd boek van gemaakt. De uitgever noemt hem de meest uitgebreide en nauwkeurige at- las van Utrecht die ooit is verschenen. Ook dat is waar. Niet alleen kan ik mijn ouderlijk huis aan de Groenedijk in De Meern aanwijzen, ook mijn eerste kampeeradres, zijnde boerderij De Knapschinkel aan de Koningsweg richting Bunnik, staat erop, net als |
Eben Haëzer op Reyerscop en de Heldam bij Harme-
ien. Een voortreffelijk register bevat alle namen die op de kaarten voorkomen. Een atlas om lang in te kijken, een atlas waarmee wordt voldaan - ik ben het van har- te met de Commissaris der Koningin eens - ,,aan een reeds lang gekoesterde wens van velen". V. S.
|
||||||||||||
maandblad oud-utrecht
63c jaargang nr. 10 - oktober 1990
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. (030) 73 66 11 Penningmeester:
J. W. Lemaier, Emmalaan 14
3581 HT Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65-1- f 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066
ten name van de penningmeester van de Ver-
eniging Oud-Utrecht. Excursiecommissie:
Fred Vogelzang
Hunzestraat 56 3522 EB Utrecht tel. (030) 87 01 10 Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0030-6738
|
|||||||||||||
AANGEBODEN
|
|||||||||||||
Maandbladen Oud-Utrecht 1976-1990.
Te bevragen bij:
mw. S. C. Smit-Maan,
Kon. Wilhelminalaan 11 7,
1975 GJ IJmuiden.
|
|||||||||||||
104
|
|||||||||||||
DE KAART VAN UTRECHT
HET JAAR 690 |
|||||||||
In het eerste Maandblad van dit jaar is de lezer een
toelichting beloofd bij het kaartje dat op het omslag voorkomt. Deze kaart is daarvoor uitgekozen vanwe- ge het feit dat 1300 jaar geleden de Engelse Benedik- tijner monnik Willibrord (658-739) in Utrecht een missiepost vestigde en 1990 tot Willibrord-jaar werd uitgeroepen. De kaart geeft een beeld van de situatie die was ont-
staan nadat de Frankische Hofmeier Pepijn II de Friese koning Radboud bij Dorestad in 689 had verslagen en Utrecht weer in Frankische handen was gekomen. Willibrord stichtte er de Salvatorkerk (of Oud- munsterkerk) en herbouwde het door de Friezen ver- woeste kerkje gewijd aan St. Maarten, schutspatroon van de Franken (later van Utrecht). Deze eerste Utrechtse kerken lagen beide naar alle waarschijnlijk- heid binnen de resten van het door de Romeinen ge- bouwde fort op het Domplein. Wanneer we het historische kaartje met de bijbeho-
rende latijnse tekst bekijken dan zien we het Merovin- glsche Utrecht gesitueerd op een eiland (,,Batavorum Insulae Pars") in de Rijn (,,Rhenus flu."); linksonder staat ,,Rhenus flu. Catvicum defluens" (de Rijn stro- mend naar Katwijk). ,,Vetus vicus" (Oudwijk) ligt tussen de Vecht (Vecta fl.) en de noordelijke tak van de Rijn. Langs de andere tak van de Rijn, aan de zuid- kant, loopt een belangrijke (militaire) weg, de ,,via mi- litaris". Op het eiland ligt de ,,immunitas" (de kerke- lijke immuniteit) met het ,,castrum Trecht" (de Fran- kische burcht) en de ,,templum S. Thomae" (kerk ge- wijd aan St. Thomas). Rechts op het eiland wordt tol (,,Telonum") geheven. Buiten de immuniteit woont de boerenbevolking (,,villani"). De noordelijke Rijntak scheidt ,,Galliae Pars" (zie de letters schuin in het kaartbeeld) van ,,Germaniae Pars" waar de ,,Frisii" (Friezen) wonen. Oudste kaarten
Alvorens op de mogelijke vervaardigingsdatum en
auteur van het niet gesigneerde kaartje in te gaan, eerst enkele algemene opmerkingen over de oudste kaarten. Antwoord geven op de vraag wanneer de eerste kaart werd getekend is niet mogelijk. Belang- rijk is dat men zich realiseert dat de mens reeds kaar- ten tekende voordat hij het schrift uitvond. Men den- ke aan de primitieve, prehistorische rotstekeningen die een topografische situatie weergeven. De oudste stadskaart die we kennen werd in Mesopotamië ge- vonden: een kleitablet uit het derde millenium vóór Chr. met daarop de stad Nippur. Bepalen we ons tot de Nederlandse situatie, dan zijn tot dusver twee ano- nieme fortificatieplankaarten van 's-Gravenhage uit ca. 1 526 als oudste aan te merken, gevolgd door de schilderijkaart van Amsterdam vervaardigd door Cor- nelis Anthonisz. in 1538. De oudste kaart van |
|||||||||
Utrecht is de schilderijkaart die Evert van Schayck in
1 541 van de stadsvrijheid maakte^. Maar, de primi- tieve schets van het poldergebied tussen Aardenburg en Boekhoute in Zeeuws-Vlaanderen uit ca. 1307, gevonden in archivalia te Lille, is tot dusver het oudste kartografische document uit ons land. Er zijn nauwelijks meer dan tien kaarten bekend die op het Nederlandse grondgebied betrekking hebben, die da- teren uit de periode vóór 1 500^). Deze hebben met el- kaar gemeen dat het zeer simpele schetsen zijn, die dienst deden bij juridische processen. In de 16de eeuw werden gaandeweg meer kaarten geprodu- ceerd, voor verschillende doeleinden. Vooral na de ja- ren twintig werden er meer en betere kaarten ge- maakt. Dit hing enerzijds samen met de grotere be- hoefte aan kaarten en anderzijds met de uitvinding van de driehoeksmeting (triangulatie-methode) die in 1 533 door de Leuvense hoogleraar Gemma Frisius gepubliceerde werd. Het maken van kaarten kon met deze methode succesvoller en sneller plaatsvinden. Hiermee is overigens niet gezegd dat alle kaarten van na 1533 met behulp van de driehoeksmeting tot stand zijn gebracht. Historische kaarten
Voor de historische (reconstructie)kaarten geldt een
geheel ander ontstaansverhaal. Op een zeker mo- ment in de geschiedenis zijn geleerden, die zich bezig hielden met de archeologie en geschiedenis van hun eigen woonplaats of land, kaarten gaan tekenen waarin zij de topografische situaties die in het verle- den bestonden tot uitdrukking brachten. Deze kaar- ten zijn een mengeling van fantasie en min of meer betrouwbare, door onderzoek verkregen, gegevens. Wanneer men niet over voldoende kennis van de ge- schiedenis van de kartografie beschikt is het te begrij- pen dat ongedateerde, historische kaarten, die een topografische situatie weergeven uit de middel- eeuwen of eerder, gehouden kunnen worden voor au- thentieke kaarten. Vooral bij de vroegste historische kaarten die er oud uitzien is het gevaar aanwezig dat men in die valkuil stapt. Het is overigens zo dat des- kundigen op het terrein van de geschiedenis van de kartografie vaak onvoldoende onderscheid hebben gemaakt tussen de historische kaarten en de topogra- fische kaarten die de werkelijke situatie uit de tijd van de vervaardiging weergeven. Terecht verbazen Foc- kema Andreae en Van 't Hoff er zich over dat de be- kende kaarthistoricus F. C. Wieder in een publikatie spreekt over een kaart van Zeeland uit het jaar 600, 1180, 1274 en 1288, een kaart van Den Haag uit 1 249 enzovoort, zonder er op te wijzen dat het histo- rische reconstructies betreft^). Ook door vele catalogi van kaartencollecties (zelfs die recent gemaakt zijn) kan men misleid worden wanneer de volgorde van de |
|||||||||
105
|
|||||||||
iel
|
|||||||||||
^ «^ # ««» » # •-> /
|
|||||||||||
^Tr^;--!-r/''^v:^«ri >.^/^
|
|||||||||||
V, ^ ♦ If
|
|||||||||||
^ t \c,i. < . J:,(Iurj.ii ii.i iuv'i\.(H:c;\.. si \c
|
|||||||||||
kaartbeschrijving wordt bepaald door het kaartbeeld-
jaartal in plaats van het vervaardigingsjaartal. Ik be- doel die catalogi waarin de historische (reconstruc- tiejkaarten die een middeleeuwse situatie weergeven vooraan staan beschreven, waardoor ze de indruk wekken de oudste kaarten te zijn. Wanneer ze in een aparte rubriek gerangschikt worden (liefst achterin) zal er van verwarring geen sprake meer zijn. Uit ons land zijn nogal wat oude historische kaarten bekend, vanaf ongeveer begin 17de eeuw. Behalve de hiervoor genoemde kaarten zijn ze er met name van overstroomde gebieden, zoals de Grote Zuidhol- landse Waard (de BiesbosI en het Dollartgebied, maar vooral ook van steden*). Veelal bevinden deze kaar- ten zich in leerboeken, maar ook zijn ze los in kaarten- verzamelingen aan te treffen. Het historische kaartje Utrecht in het jaar 690 bevindt zich als los exemplaar in de verzameling van de Topografische Historische Atlas van het Gemeentearchief in Utrecht. Niets wijst erop dat het uit een boek of atlas afkomstig is. Dat het wèl voor een leerboek bestemd is geweest, kan na- tuurlijk niet worden uitgesloten. Wanneer werd de eerste historische kaart gemaakt? Algemeen wordt aangenomen dat deze kaarten ont- stonden in de tijd van de Renaissance. Met name moet men daarbij denken aan kaarten die de geschie- denis van de klassieke oudheid tot onderwerp heb- ben. De Antwerpenaar Abraham Ortelius (1528-1598), die vooral bekend is geworden als de 106
|
|||||||||||
samensteller van de eerste wereldatlas (gedrukt en
uitgegeven in 1 570) is een van de eersten geweest die historische kaarten maakte. Aan de edities van zijn wereldatlas, Theatrum Orbis Terrarum, voegde hij vanaf 1 581 een historisch deel toe, het Parergon, waarin kaarten voorkomen die betrekking hebben op de geschiedenis van landen van de antieke bescha- ving. Het Parergon staat aan het begin van een reeks van historische atlassen die sindsdien regelmatig ver- schenen^). Of Ortelius in de Nederlanden de eerste is geweest die historische kaarten maakte is moeilijk te zeggen. Uitputtend onderzoek is hiernaar nog niet ge- daan^). Betrouwbaarheid en datering van de kaart
De kaart Utrecht in het jaar 690 heeft vanwege het
vroege jaartal en het aantrekkelijke uiterlijk - getekend op perkament en voorzien van frisse kleuren - de aan- dacht van vele historici in en buiten Utrecht getrok- ken'). Tot het eind van de vorige eeuw werd er vrij al- gemeen van uitgegaan dat het kaartje van middel- eeuwse herkomst was, uit de Merovingische tijd. Maar verscheidene argumenten zijn naar voren te brengen waarom die veronderstelling niet juist kan zijn. Onder verwijzing naar wat ik hiervoor over de oudste kaarten heb opgemerkt, is het zonder meer al moeilijk te geloven met een kaart uit 690 (of even- tueel een kopie ervan) te maken te hebben. Niet alleen het zeer vroege jaartal, ook de vrij gedetailleerde in- |
|||||||||||
houd laten dat niet toe. Een van de eersten die inza-
gen dat het om een historische reconstructie gaat, voor een groot deel ontsproten aan fantasie van de maker, was de Utrechtse gemeentearchivaris S. Mul- ler Fz., zoals duidelijk blijkt uit zijn beschrijving van de kaart in de supplementcatalogus van de topografi- sche atlas van het Gemeentearchief uit 1907. De belangrijkste bezwaren die over de inhoud naar
voren kunnen worden gebracht zijn: - De in 690, door Willibrord gestichte kerk was de
Salvatorkerk en niet een kerk gewijd aan St. Tho- mas (een vergissing die in de 1 7de en 18de eeuw veel gemaakt werd). - Opgravingen hebben geen enkel spoor gevonden
van de Frankische burcht, zoals is weergegeven. - Het uiterlijk van torens, muren en de kerk met hoge
spits, maken niet de indruk van 690 te zijn maar uit de late middeleeuwen. - De huizen die rood gekleurd zijn suggereren stenen
bouwwerken, terwijl de toenmalige huizen van hout waren. - De eilandjes die in de bocht van de Rijn staan aange-
geven, kunnen nooit langs de buitenbocht van de ri- vier hebben gelegen vanwege de uitschurende wer- king van het water die daar juist de vorming van zandbanken zal beletten. Van wanneer dateert het historische reconstructie-
kaartje en door wie werd het gemaakt? Het precieze antwoord daarop is niet te geven. Op zijn vroegst stamt het uit het laatste kwart van de 1 6de eeuw. De maker heeft een oriëntering uitgekozen die hem het meest vertrouwd was, namelijk het noorden linksbo- ven. Deze oriëntering is conform de kaarten van de stad vanaf 1 572. Voordien hebben de (weinige) be- staande kaarten van de stad een andere oriëntering. Later dan in 1 650 is het kaartje vermoedelijk niet. Misschien is het gemaakt met het doel om het op te nemen in een publikatie over de geschiedenis van de stad. Als mogelijke auteurs zijn te noemen: Lamber- tus Hortensius (1500-1574), Aernout van Buchell (1 566-1641) of Cornelis Booth (bibliothecaris van de Universiteit vanaf 1636 tot aan zijn dood in 1678), van wie bekend is dat zij zich bezighielden met de stadsgeschiedenis. Het wachten is op een onderzoe- ker die meer licht kan laten schijnen op dit intrigeren- |
|||||||||||||||||
de kaartje, dat nu al eeuwen lang de gemoederen be-
zighoudt. |
|||||||||||||||||
Marijke Donkersloot-de Vrij
|
|||||||||||||||||
Odijk
|
|||||||||||||||||
Noten:
1. Zie Y. M. Donkersloot-de Vrij, Kaarten van Utrecht. Topo-
grafische en thematische kartografie van de stad uit vijf eeuwen. Utrecht, 1989, p. 126 nr. 138. 2. Een overzicht van deze oudste kaarten is te vinden in: Y.
M. Donkersloot-de Vrij, Topografische kaarten van Neder- land voor 1750. Handgetekende en gedrukte kaarten - aanwezig in de Nederlandse rijksarchieven - toegelicht en beschaven (proefschrift). Groningen 1981, p. 23 en 24. Zie ook C. Koeman, Geschiedenis van de kartografie van Nederland. Zes eeuwen land- en zeekaarten en stadsplat- tegronden. Alphen aan den Rijn 1983, p. 28-33. 3. S. J. Fockema Andreae en B. van 't Hoff, Geschiedenis
der kartografie van Nederland. 's-Gravenhage 1947, p. 12. 4. In Topografische kaarten van Nederland vóór 1750 (zie
noot 2) p. 23 worden de vindplaatsen van een aantal van deze 16de en 1 7de eeuwse historische kaarten van Zee- land, de Biesbos en het Dollartgebied vermeld. De oudste historische reconstructiekaart van Amsterdam dateert vermoedelijk van 1663 (zie A. E. d'Ailly. Catalogus van Amsterdamse Plattegronden. Amsterdam 1934, nr. 13), van Rotterdam werden ze voor het eerst in het laatste kwart van de 1 7de eeuw gemaakt (zie A. Gordijn en P. Ratsma. Catalogus van de kaartenverzameling van de Ge- meentelijke Archiefdienst Rotterdam. Rotterdam 1984, nr. 1 t/m 12). 5. In het Lexicon zur Geschichte der Kartografie (onder re-
dactie van Ingrid Kretschmer, Johannes Dörflinger en Franz Wawrik: Wenen, 1986), deel I, p. 265-269, kan men een overzicht krijgen van de diverse soorten histori- sche atlassen vanaf 1 581. 6. In het bovengenoemde Lexicon wordt als oudste voor-
beeld een historische kaart uit 1 561 van de Weense histo- ricus Wolf gang Lazius (1514-1 565) genoemd (titel van de kaart: Hegni Francor. orientalis sive Austriae ad Danubium alterius descriptiol. 7. Twaalf navolgingen van het kaartje daterend van de 17de
t/m de 19de eeuw staan beschreven in Kaarten van Utrecht (zie noot 1), p. 93-97. In het Jaarboekje Oud- Utrecht van 1 939 en 1 945-1 946 wordt er uitvoerig over geschreven door respectievelijk J. W. C.van Campen en J. H. Jongkees. En het valt op dat het kaartje in onze tijd heel veel als illustratie wordt gebruikt, zowel te pas en te onpas (onlangs is het gebruikt als reclame-afbeelding in een Utrechtse krant). Het is jammer dat de bijschriften bij deze illustraties vrijwel altijd onvermeld laten dat het om een historische reconstructiekaart gaat. |
|||||||||||||||||
BEDRIJFSSPIONAGE IN DE ACHTTIENDE EEUW.
EEN AGENT VAN DE TSAAR TE „ZIJDEBALEN" |
|||||||||||||||||
nieuw procédé een zijderederij inrichtte waarbij de
machines door waterkracht werden aangedreven. Het bedrijf kwam tot grote bloei, de Van Mollems kwamen tot grote rijkdom en aan de Vecht ontstond een lusthof die een vermaarde toeristische attractie werd. Vooral Jacobs zoon en opvolger David van |
|||||||||||||||||
Sinds de tentoonstelling die het Centraal Museum in
1 981 aan de Lusthof ,,Zijdebalen" en het bedrijf van de eigenaars, de familie Van Mollem, wijdde, heeft dit onderwerp eigenlijk geen introductie meer nodig'). Ik wil slechts heel kort in de herinnering terugroepen dat Jacob van Mollem in 1 681 aan de Vecht volgens een |
|||||||||||||||||
107
|
|||||||||||||||||
Gezicht op de voorgevel van Zij-
debalen, 1719. Kopergravure van D. Stoopendaal. G.A.U. Top.- Hist. Atlas Pa 74. |
|||||||||||
. &//c,.
|
|||||||||||
waarbij Schumacher nauw betrokken was, om in St.
Petersburg een wetenschappelijke academie op te richten. De Franse astronoom Deslisie kwam op zijn uitnodi-
ging inderdaad naar Rusland, de beroemde Duitse fi- losoof Christiaan Wolff uiteindelijk niet. Tenslotte moest Schumacher boeken, rariteiten en weten- schappelijke instrumenten aanschaffen voor de kei- zerlijke bibliotheek en kabinetten, zich op de hoogte stellen van de inhoud van kabinetten en verzamelin- gen elders, en correspendenties met bekende geleer- den aanknopen"). Wat Nederland betreft vermelde zijn instructie dat hij
de instrumentmakers Fahrenheit en Van Musschen- broek diende te bezoeken en dat hij de tsaar enkele tuinlieden moest sturen die hadden gewerkt bij De la Court in Leiden. De textielfabrikant Pieter de la Court (1628-1685), tegenwoordig vooral bekend als schrij- ver van Het interest van Holland (1662), was onder tijdgenoten vooral vermaard wegens zijn kweken van exotische gewassen, in het bijzonder ananassen. Zijn zoon, ook Pieter geheten, (1 664-1 739) had deze cul- ture voortgezet. Daarnaast bezocht Schumacher in Nederland een
aantal particuliere kunst- en rariteitenkabinetten. Het bezoek aan ,,Zijdebalen" was niet duidelijk in zijn op- dracht opgenomen, hoewel tsaar Peter het bedrijf ze- ker kende: in 1717, tijdens zijn tweede bezoek aan Nederland, had hij het zelf bezocht en er nog bijna een ongeluk gekregen toen hij probeerde met zijn hand het waterrad, dat de machines aandreef, tegen te houden^). Het bezoek was een eigen initiatief van Schumacher in het kader van zijn ruimere opdracht. Het relaas ervan is wel uitvoerig opgenomen in het offi- ciële verslag van zijn reis dat hij na zijn terugkeer in Rusland in 1 722 aan de tsaar uitbracht. Dit verslag is indertijd uitgegeven door Pekarskij in het oorspronkelij- ke Russisch, maar daar het in Nederland onder historici tot dusverre nauwelijks aandacht heeft getrokken laat |
|||||||||||
Mollem, die hier van 1 709 tot 1 746 de scepter zwaai-
de, was een ijverig maecenas die zich zeer voor deze tuinaanleg heeft ingespannen. Beschrijvingen van ,,Zijdebalen" vinden we in de
dagboeken van buitenlandse reizigers, zoals de ge- leerden Albrecht von Haller en Bengt Ferner. Overi- gens waren het niet enkel de tuinen die hun belang- stelling hadden. Ook de machines van de zijderederij waren een bezienswaardigheid. In het reisverslag van Von Uffenbach lezen we hoe diens broer, met wie hij in 1711 de reis maakte, de machines wilde uitteke- nen. Dit werd hem echter door Van Mollem verbo- den^). De apparatuur was klaarblijkelijk bedrijfs- geheim. Een andere opmerkelijke bezoeker van ,,Zijdebalen",
wiens reisverslag tot dusverre weinig is opgemerkt, is Johann Daniel Schumacher, bibliothecaris van tsaar Peter I van Rusland'). Schumacher werd geboren in 1690 te Colmar in de Elzas. Na zijn studiie aan de uni- versiteit van Straatsburg ging hij in 1714naarSt. Pe- tersburg waar hij bibliothecaris van de tsaar was ge- worden. In 1 721 belastte deze hem met een weten- schappelijke reis naar West-Europa. Hij had een offi- ciële missie te vervullen bij de Franse Academie van Wetenschappen te Parijs, waar hij een brief van de tsaar, een nieuwe kaart van de Kaspische Zee, en een paar ornithologische boeken over Rusland diende te overhandigen. In Duitsland diende hij zichte informe- ren over het perpetuum mobile dat daar te Kassei heette te zijn gebouwd door de wonderlijke figuur van Johann Ernst Elias Orffyreus. Deze uitvinding deed in die tijd nogal wat stof opwaaien. Ook de Leidse hoog- leraar 's Gravesande heeft zich er mee bezig gehou- den. Voorts diende Schumacher diverse met name ge-
noemde geleerde uit te nodigen om naar Rusland te komen. Dit was een belangrijk onderdeel van zijn opdracht en
hield verband met de plannen van de tsaar, plannen |
|||||||||||
108
|
|||||||||||
ik het stuk dat betrekking heeft op het bezoek aan „Zij-
debalen" hier in een Nederlandse vertaling volgen'). ,,Te Utrecht bezit de heer Van Mollem') een prachtige verzameling naturaliën maar zijn zijdemolen is belang- rijker, niet alleen curieus maar ook zeer nuttig, aange- zien hierbij in het zijdespinnen meer kan worden uit- gericht door twee mensen, dan door twintig mensen bij een ander ontwerp. Om deze reden houdt hij hem strikt geheim. Echter, ik spande mij op alle mogelijke manieren in om hem te leren kennen, en in die tijd vond ik in Amsterdam een vermaard wiskundige, des- kundig in machines, genaamd Kaschuber. Ik ging bij hem te rade en we kwamen overeen dat hij mij in het llvrei van een lakei zou volgen en, wanneer men mij de machines zou tonen, deze aandachtig zou bekijken en er een tekening van maken. Behalve de goede recommendatie, die ik van zijn (Van
Mollems) beste vrienden had, bezorgden geschenken van barnsteen, die ik te Danzig en Koningsbergen had gekocht, mij vrije toegang bij hem en een grote harte- lijkheid, zozeer dat ik twee weken lang elke dag bij hem werd uitgenodigd. Op dezelfde manier behandel- den ze mijn bovengenoemde lakei. Hij werd ook als zodanig beschouwd, bij mensen immers die niets kwaads van hem vermoedden, hij ging steeds onge- hinderd naar de machine en had voldoende tijd om al- les te bekijken en een tekening te maken; hij maakte er voor mij zelfs een Grund- en Standriss*) van, zoals bij modellen. Ik heb de man met mij meegenomen naar Parijs we-
gens zijn hulp in deze zaken en ik had hem graag mee hierheen [dus naar Rusland, rvl genomen als dat geen hoge kosten voor mij zou hebben meegebracht; bo- vendien was hij in die tijd zo razend en waanzinnig dat het gevaarlijk was met hem samen te leven." De man die zoveel succes de rol van lakei speelde was waarschijnlijk de geleerde Johann Wenceslaus Ka- schube (zonder r), van wie bekend is dat hij uitgebrei- de reizen naar Nederland, Frankrijk en Engeland heeft ondernomen. Hij kwam uit Silezië, behaalde een graad aan de universiteit van Jena en publiceerde in die stad, in 1 71 7 en 1 718, enkele boekjes over on- derwerpen uit de wiskunde en de mechanica. Overi- gens is er niet veel van hem bekend; hij overleed waar- schijnlijk in 1729'). Het zal de gemeenschappe- lijke Duitse afkomst zijn geweest waardoor hij, in een vreemde omgeving, zo goed met Schumacher kon sa- menwerken. De tsaar schijnt niet ontevreden te zijn geweest over
de resultaten waar zijn bibliothecaris van zijn buiten- landse reis mee thuis kwam. Hij stelde Schumacher na diens terugkeer aan tot secretaris van de nieuw op te richten academie van wetenschappen. In die func- tie heeft Schumacher enkele decennia lang een niet onaanzienlijke invloed uitgeoefend op het weten- schappelijk bedrijf in Rusland. Bij de geschiedschrij- vers van de academie heeft hij echter een slechte naam; hij wordt algemeen beschouwd als een onver- beterlijk intrigant. De lezer van het bovenstaande ver- haal zal het wel willen geloven. Het zou wellicht de moeite waard zijn om te weten of de tekeningen die Kaschube van de machinerieën van |
||||||||||
David van Mollem (1670-1746). Borstbeeld rechts
met pruik op gebeeldhouwd piëdestal. Buste van J. Cresant, 1740. Centraal Museum Utrecht. |
||||||||||
Zijdebalen heeft gemaakt nog in een of ander Lenin-
grads archief voorhanden zijn; rechtstreeks gegevens over deze installatie bezitten wij verder niet. Of men in Rusland nog heeft geprobeerd een zijderederij op te zetten met behulp van de aldus veroverde ontwerpen is mij niet bekend. Instituut voor geschiedenis R. Vermij
der natuurwetenschappen, Utrecht
|
||||||||||
Noten
1. Zijdebalen: lusthof aan de Vecht: tuin- en tekenkunst uit
het begin van de 18e eeuw (catalogus tentoonstelling Centraal Museum Utrecht 22 mei-1 9 juli 1981) (Utrecht: Centraal Museum 1981). Zie ook S. Muller Fzn., ,,Zijde- balen", in: Bouwkunst. Tweemaandelijks tijdschrift ge- wijd aan de aesthetische, kunsthistorische en technische studie der oude en nieuwe bouwkunst en aanverwante kunstnijverheid vakken 4(1912) 1-13. 2. Muller, biz. 2.
3. Zie over hem: P. Pekarskij, Nauka iliteratura y Rossiipri Pe-
tre Veiikom, I, Vvedenie v istoriju prosvescenija v Rossii XVIII stoletija (Sanktpeterburg 1862, repr. herdruk Cam- bridge 1972) ölz. 49. 4. Pekarskij, bIz. 49, en voor een opsomming van Schuma-
chers opdrachten, bIz. 533-534. Vgl. voor tsaar Peters am- bitie om de wetenschap te bevorderen A. Vucinich, Scien- ce in Russian culture, \, Ahistoryto ï860(Stanford 1963) 38-74. |
||||||||||
109
|
||||||||||
5. J. F. Reitz, Oude en nieuwe staat van 't Russisct)e of 7. Schumacher schrijft: „fon-Molin".
|
|||||||||||||
Moskovische keizerrijk, behelzende eene uitvoerige
historie van Rusland en deszelfs groot-vorsten, deel III (Utrecht, 1 7441 303 304. Pekarskij, a.w.; het relaas van Schumacher is opgeno-
men als bijlage nr. 5, biz. 533-558. Het hier vertaalde fragment is te vinden op bIz. 551. |
|||||||||||||
8. In de tekst „grund i schtandris", dus zoveel als een boven-
en een zijaanzicht. 9. Günther in Allgemeine deutsche Biographie, XV (Leipzig
1882) 434. |
|||||||||||||
UTRECHTSE GEVELTEKENS
|
|||||||||||||
kenfonds. Ter gelegenheid van de verschijning van dit
boekje presenteert het Centraal Museum bovendien een gedeelte van haar collectie geveltekens. Hierbij verscheen een door dezelfde Susanne Welde samen- gesteld vouwblad, dat de tentoongestelde stukken beschrijft. Het lijkt een overdaad, maar - ik zeg het maar meteen
- ik ben in mijn nieuwsgierigheid allerminst bevredigd. Wat hebben genoemde publicaties te bieden en wat zou ik hebben gewenst? Om met het laatste te begin- nen. Het liefst had Ik een uitgebreide monografische studie van alle nog bestaande geveltekens, met goe- de registers op straat- en huisnamen en op personen. Elk gevelteken zou erin moeten zijn afgebeeld. In de begeleidende teksten zou getracht moeten worden uit de geschiedenis van het huis en haar bewoners te verklaren wat de oorsprong en de betekenis van de huisnaam en de op het gevelteken afgebeelde voor- stelling is. Verdwenen, maar uit afbeeldingen nog wel bekende geveltekens zouden daar eventueel ook in kunnen worden opgenomen'). Welke van deze wen- sen Is vervuld? Ten eerste Van Schalks boekje. Hij beschrijft alleen
die stenen die omstreeks 1840 door Nicolaas van der Monde werden opgetekend in een tweetal hand- schriften dat nu in de topografische atlas van het Ge- meentearchief is. Men kan zich afvragen of de regi- stratie door een willekeurige liefhebber op een wille- keurig moment in de geschiedenis wel een juist crite- rium vormt om Utrechtse geveltekens te beschrijven. Daarbij komt echter dat de auteur die stenen die door Van der Monde niet zijn afgebeeld maar wel beschre- ven weglaat, de door Van der Monde gegeven kleur- aanduidingen negeert, geen pogingen doet de stenen op basis van eigen archiefonderzoek te dateren, laat staan te verklaren. De beschrijvingen zijn zo beknopt dat men er weinig uit leert. Van Schalk stelt vast dat Van der Monde de werkelijkheid in zijn tekeningen vaak weinig getrouw navolgde. Dat is inderdaad zo, maar het had geen kwaad gekund als de lezer dat dan ook aan de hand van vergelijkende foto's had kunnen zien. Van Schalks werk heeft een sterk kunsthistorische in-
slag. Hij beschrijft de stilistische aspecten van alle ge- veltekens en doet een poging ze in stijlgroepen onder te brengen (p. 16-19). Hij blijft hier echter steken in het maken van lijstjes. Bij de bespreking van bijvoor- beeld het gebruik van kwabornamentiek had toch |
|||||||||||||
J. W. C. van Scliaik, Nicolaas van der Monde en de
Utrechtse gevelstenen. Utrecht 1990. ISBN 90 9003424 2. 118 biz. m. illustr. Prijs f 24,90. S. Weide, Langs Utrechtse geveltekens. Zeist, Kerke-
bosch 1990. ISBN 90 6720 084 O. 64 biz. m. illustr. Prijs f 15,00. De Vergulde Druif, geveltekens uit depot. Ten-
toonstelling Centraal Museum, Utrecht, 19 mei t/m 26 augustus 1990. Toen het huis dat ik nu bewoon in 1979 werd ge-
kraakt kreeg het volgens goed krakersgebruik al vrij snel een naam: De Vliegende Teeling. De naam was aanvankelijk vooral voor intern gebruik, maar de be- woners raakten er geleidelijk aan zo aan gehecht dat ze hem ook in hun correspondentie gingen gebruiken. Vervolgens werd de naam notarieel vastgelegd in de statuten van de bewonersvereniging. Na de renovatie van het huis, in 1987, werd een ontwerp gemaakt voor een gevelsteen, en het wachten is nu nog slechts op voldoende geld om De Vliegende Teeling in de gevel te doen aanbrengen (afb. 1). Krakers zetten een traditie voort die eeuwen terug gaat. Lang niet iedereen die in de Utrechtse bin- nenstad woont zal zich realiseren dat ook zijn huis in de loop der eeuwen een of meer namen heeft gedra- gen. Al sinds de middeleeuwen verbonden onze voor- vaderen hun eigen naam, verwijzingen naar hun be- roep, hun overtuigingen, persoonlijke ervaringen, le- gendes, enzovoorts, aan hun huis. Deze namen vin- den we nu nog terug in de archieven en in de weinige bewaard gebleven oude gevelstenen en opschriften. Die gevelstenen spreken tot de verbeelding en verle- vendigen het stadsbeeld in niet geringe mate. Het valt daarom toe te juichen dat het Utrechtse Gevelteken- fonds in samenwerking met de gemeente Utrecht is begonnen aan een proefproject om gevelstenen terug te brengen in het straatbeeld. Onlangs verschenen drie publicaties betreffende
Utrechtse gevelstenen. De eerste is van J. W. C. van Schalk en draagt de titel Nicolaas van der Monde en de Utrechse gevelstenen. Zij is een gewijzigde versie van zijn in 1 987 voltooide doctoraalscriptie kunstge- schiedenis. De tweede is Langs Utrechtse gevelte- kens van Susanne Weide. Deze wandelgids langs ge- velstenen in het oostelijk deel van de binnenstad werd uitgegeven onder auspiciën van het Gevelte- |
|||||||||||||
110
|
|||||||||||||
Kitty Kilian, ontwerp voor een
gevelsteen voor Teelingstraat 4, 1987. |
|||||||||
vouwblad dat het Centraal Museum kosteloos ver-
strekt bevatte voor mij eigenlijk de meeste nieuwe in- formatie. Het behandelt grotendeels stukken die se- dert lange tijd in het depot van het museum hebben berust. In tegenstelling tot de in de museumtuin op- gestelde stenen zijn ze daarom dan ook niet beschre- ven in Langs Utrechtse geveltekens. Waar mogelijk geeft het vouwblad een beknopte geschiedenis van het huls waarin de geveltekens ooit waren aange- bracht. Het is bij de andere twee publicaties dan ook een wezenlijke aanvulling, hoewel ook hier nog weer stukken ontbreken die wel weer zijn opgenomen in de Catalogus van het Historisch Museum van 1 928. Ik heb de verleiding niet kunnen weerstaan zelf nog een steentje bij te dragen. Dank zij het feit dat in het Centraal Museum twee verwante stenen (de num- mers 20 en 21) naast elkaar worden geëxposeerd kan ik een ervan hier identificeren. De herkomst van num- mer 20 was al wel bekend. Het is een uit het huis Nieuw Amelisweerd afkomstige steen met het wapen van de familie Van Groenewoude. Aangezien deze fa- milie al sinds het begin van de vijftiende eeuw niets meer met het huis te maken had lijkt het me overigens beter nummer 20 aan te duiden als ,,wapen van het huis Groenewoude of Nieuw Amelisweerd"^). Zoals wel vaker is gebeurd is hier het wapen van de eerste eigenaars aan het huis - en de heerlijkheid Amelis- weerd - blijven hangen. Nummer 21 is een wa- pensteen van onbekende herkomst en onbekende da- tering. Het stuk wordt bescheven als ,,wapensteen met de voorstelling van het wapen van de familie Bosch van Drakestein. In het midden bevindt zich het wapen van de familie Van Groenewoude". Het wa- pen Groenewoude moet hier worden opgevat als een hartschild. Dit duidt aan dat een lid uit de familie Bosch van Drakestein moet worden gevonden dat eigenaar was van Nieuw Amelisweerd en daarom het wapen van dit huis als hartschild voerde. In het Kasteelenboek is dat snel gevonden. IN 1811 kocht de Utrechtse maire mr. P. W. Bosch van Drakestein zowel Oud- als Nieuw Amelisweerd. Hij, of een van |
|||||||||
minstens mogen worden opgemerkt dat deze stijl tot
bloei kwam, en een internationale verspreiding kreeg, dankzij Utrechts beroemdste zilversmeden: de ge- broeders Paulus en Adam van Vianen. Susanne Weide borduurt met haar wandelgids voort op een concept dat het Geveltekenfonds al in 1 984 in dit blad lanceerde. In vier wandelingen wordt de lezer door een gedeelte van de oostelijke binnenstad ge- voerd, langs van de straat zichtbare gevelstenen. Een vijfde betreft de in de tuin van het Centraal Museum opgestelde stenen. Wie denkt alle gevelstenen ten oosten van de Oude Gracht beschreven te vinden komt bedrogen uit. Vergelijking van deze gids met de drie eerder in het Maandblad Oud Utrechit verschenen wandelingen (1 984, 1 986) leert dat Weide grote de- len van de oostelijke binnenstad niet beschrijft (vooral langs de Oudegracht en in het gebied ten noorden van de Voorstraat). Daar waar beide elkaar overlappen (omgeving Neude, Schoutenstraat) komt de tekst haast woordelijk met die van de eerder verschenen wandelingen overeen. Ik heb me laten vertellen dat deze gids de eerste is in een reeks van wandelingen langs Utrechtse geveltekens. Uit de tekst wordt ech- ter nergens duidelijk dat er een vervolg op dit deeltje zal verschijnen. Een verantwoording van de gemaak- te keuze ontbreekt eveneens. De stenen zijn niet alle- maal afgebeeld. Een register op huisnamen ont- breekt. Hier staat tegenover dat de historische beschrijvin-
gen van huizen en bewoners in sommige gevallen aanzienlijk uitgebreider zijn dan die van Van Schalk. De kwaliteit van de beschrijvingen is echter zeer wis- selend. Sommige stenen worden uitputtend behan- deld, andere moeten het met één zin doen. Een mooie vondst vond ik dat ,,IN DEN HOCH DEVSCHE VER- GVLDE BIBEL 1615" (vroeger Vismarkt 18, nu Cen- traal Museum) blijkt te zijn aangebracht door de uit Worms afkomstige ,,bouckvergulder" Johan Jacob Kerner alias Coornhart. Hier is de oorsprong van de huisnaam naar volle tevredenheid verklaard. Het uit zes gefotokopieerde pagina's bestaande |
|||||||||
111
|
|||||||||
zijn nakomelingen, moet de steen daarom hebben la-
ten aanbrengen. We hebben dus te maken met een negentiende eeuwse gevelsteen afkomstig uit Nieuw Amelisweerd. Samengevat ben ik van mening dat we nu in plaats
van met een mooie monografie, die enige tijd mee zou kunnen, jammergenoeg zitten opgescheept met een iaoDendeken van onvolkomen publicaties over Utrechtse geveltekens. Manen Jan Bok
,,ln de Vliegende Teeling" Teelingstraat 3 Utrecht |
||||||||||||
Noten:
1. In de verdere toekomst zou dan een uitgebreidere studie
naar alle verdwenen huisnamen in Utrecht moeten ver- schijnen. Dit is een zeer uitgebreid project, maar dankzij de indexering van de prekadastrale en notariële archieven is het mogelijk geworden hier op betrekkelijk eenvoudige wijze onderzoek naar te doen. Hieraan wordt op het Gemeente archief overigens al ge-
ruime tijd gewerkt. 2. Kasteelenboek provincie Utrecfit. Samengesteld door den
Provincialen Utrechtschen Bond voor Vreemdelingenver- keer, Utrecht z.j., pp. 7-8. Hier Is ook het wapen afge- beeld. |
||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||
Gary Schwartz en Matten Jan Bok, Pieter Saenre-
dam. De schilder in zijn tijd. Met afbeeldingen en cata- logus van alle werken, 275 afb. waarvan 55 in kleur. Uitg. Gary Schwartz/SDU, Maarssen/'s-Gravenhage, 1989. 344 biz. ISBN 90 6 T 790654. Prijs f 125,-.. Pieter Saenredam. Gezicht op de Mariaplaats en de
Mariakerk te Utrecht. Samenst. Guido Jansen. Rot- terdam, Museum Boymans-van Beuningen, 1987. 24 bIz. m. illustr. Prijs f 12,50. We weten nauwkeurig wanneer en hoelang de schil-
der Pieter Saenredam (1597-16651 In Utrecht is ge- weest. Zomer en najaar 1636 is hij in de stad, alles bij elkaar twintig weken, die samen een periode van hard werken hebben gevormd. De eerste van de reeks te- keningen die hij hier maakt, die van het schip van de Mariakerk naar het westen, is gedateerd 18 juni 1636. De laatste, een portret van Jan Jans. van Er- melo, de koster van St. Marie, draagt de dagtekening 23 oktober 1636. Het interieur van de Mariakerk moet bij zijn verblijf hier ter stede de absolute voor- rang hebben gehad: hij begon en eindigde ermee en maakte er in totaal elf tekeningen van, waarnaar hij la- ter in Haarlem zeven schilderijen vervaardigde. Voor het overige trekt de schilder kriskras door de stad: van de Buurkerk naar de Jacobi, de Pieterskerk, de Janskerk, de Dom en de Catharina. De beide auteurs van het jongste standaardwerk over Saenredam ver- delen zo zijn verblijf in twee onderscheiden werkcam- pagnes: vijf werkweken in de Mariakerk, dan dertien weken voor zes andere kerken, zonder duidelijke systematiek. Hun conclusie: de Mariakerk was het eigenlijke doel van zijn excursie, de rest behoeft een nadere verklaring. Op zoek naar S.'s connectie met St. Marie stuiten de
schrijvers natuurlijk op het kapittel van die kerk, een machtig gezelschap dat grote maatschappelijke en economische belangen behartigde. De stelling dat het ,,door een speling van het lot" de Reformatie over- leefde (136) klinkt wat al te romantisch. De kapittels bleven bestaan dank zij een geleidelijke maar doelbe- |
||||||||||||
wust uitgevoerde secularisatie van deze in oorsprong
kerkelijke instellingen en wel met het oog op de ge- naaste kerkelijke goederen, die immers ook na de Re- formatie verantwoord dienden te worden beheerd. De belangrijkste Utrechtse families hadden bij dat voortbestaan grote belangen en ze hebben er dan ook alles aan gedaan om het lot een handje te helpen. Het voortbestaan ervan was dus niet zo dwaas en doel- loos (1 38) als het hier wordt voorgesteld. Een andere kleinigheid is dat de uitdrukking ,,apostolisch vicaris van Utrecht" (141) niet deugt en kerkhistorisch en kanoniek-rechtelijk zelfs een contradictio in terminis inhoudt. Ook heeft nooit iemand ooit ergens ,,de melk van de H. Maagd" aanbeden (984). In deze en andere details blijken de auteurs de kerkhistorische Sitz im Leben van hun held onvoldoende te kennen, wat te- meer zaak was omdat ze hem van zijn ,,calvinisti- sche" image hebben willen ontdoen. Terug naar Utrecht. Ten tijde van Saenredams bezoek was deken van het Maria-kapittel Willem van der Nij- holt, die, min of meer in het geheim, katholiek moet zijn geweest. Saenredam moet over zekere institutio- nele banden met dit kapittel hebben beschikt, maar welke die zijn kon door de schrijvers niet worden ach- terhaald. Wel wordt een Constantijn Huygens- connectie aan het licht gebracht en geadstrueerd. Ten tijde van Saenredams Utrechtse logeerpartij heerste er in de stad een pestepidemie, die eind augustus met ongeveer 250 doden per week haar hoogtepunt bereikte. In Haarlem heerste de gevreesde ziekte eveneens,
maar daar liep het aantal slachtoffers in de loop van oktober 1636 plotseling snel terug. Dat was het ogenblik waarop de kunstenaar besloot huiswaarts te keren. De auteurs houden er rekening mee dat een en ander S.'s tweede werkperiode in de stad Utrecht verklaart: het trekken van kerk naar kerk om er teke- ningen te maken voor schilderijen die niemand bij hem had besteld. De beide schrijvers concluderen dat de Utrechtse maanden in artistiek opzicht voor Saenre- dam de meest intensieve periode van zijn leven zijn geweest en dat ze ook psychisch als een zware last |
||||||||||||
112
|
||||||||||||
vermeldt mevrouw Donkersloot niet de afwezigheid
van de Sint Jansbrug over de Oudegracht. Het is jammer dat voor de reproductie van ,,'t Con- cept vande plat grondinghe afbeeldingh des oude en niwe stad Utrecht. Anno 1664" van Hugo Ruys de kopergravure van Herman Specht is gebruikt en niet de handschriftkaart in kleur van Hugo Ruys, waarop een veelheid van topografische gegevens voorkomt die in 1664 nog bestonden, maar niet op de kopergra- vure zijn afgebeeld. In 1983 werd bij de bespreking van de Historische
Stedenatlas van Nederland, aflevering 2, Amersfoort (zie MOU 1983, bIz. 185) vermeld dat ook Utrecht in deze reeks aan de orde zou komen. De Historische Ste- denatlas is een initiatief van de Internationale Commis- sie voor Stedengeschiedenis. Opmerkelijk in deze atlas is het weergeven van een
aantal kaarten op één schaal; in het geval van Amers- foort werd Van Deventer zowel als het kadastrale mi- nuutplan van 1824 op schaal 1 : 5000 afgebeeld. De kadasterkaart is tevens op transparant papier afge- drukt. Hierdoor is de vergelijking van de twee kaarten optimaal mogelijk. Na het grote aantal publicaties over kaarten van
Utrecht is het de vraag of ook de Historische Steden- atlas van Utrecht zal verschijnen. Toch zou het pret- tig zijn als deze atlas werd uitgegeven, ook nu de fan- tastische atlas van Canaletto voorhanden is. E. M. K.
|
|||||||||
op hem hebben gedrukt vanwege de omstandigheden
zowel in Utrecht als in zijn woonstad Haarlem. Voor de kunsthistorische aspecten met betrekking tot Utrecht is dit werk van Schwarz en Bok van grote betekenis. In andere besprekingen zijn andere kwali- teiten van dit werk geroemd zoals de „totaalaanpak" door een kunsthistoricus en een economisch histori- cus, en de ontcalvinisering van het beeld dat van de schilder en zijn kerkinterieurs vrij algemeen bestond. Daar komt bij dat alle van S. bekende werken zijn af- gebeeld, de schilderijen op prachtige, pagina-grote reproducties. Een in veel opzichten rijk werk, dat voorlopig op allerlei punten een laatste woord spreekt al wordt op een aantal vragen geen antwoord gege- ven. Het Rotterdamse museum Boymans-van Beuningen
exposeerde in 1987 het gerestaureerde schilderij dat Saenredam maakte van het Gezicht op de Mariaplaats te Utrecht. Bij die gelegenheid is het werk van alle kan- ten onderzocht en bestudeerd. Een klein boekje dat de titel van het schilderij draagt en dat met zorg is uitge- voerd, doet daarvan verslag. Het interessante is dat S.'s standpunt op de Maria-
plaats met de beide torens van Dom en Buurkerk ook nog op dit moment voor de schilder zelf herkenbaar zou zijn.
V. S.
Donkersloot-de Vrij, Marijke. Historisclie plattegron-
den van Nederlandse steden, deel 3, Utrechit. Alphen aan den Rijn, Uitgeversmaatschapij Canaletto, T990. 20 biz., 21 kaarten op 31 losse bladen, deels in kleur. ISBN 90 6469 647 O. Prijs f 125,-. Je zou denken dat de kaarten van Utrecht nu wel vol-
doende gepubliceerd waren. Een eerste uitgebreid overzicht werd in 1988 gegeven in het boek ,,De ideale stad, ideaalplannen voor de stad Utrecht 1664-1988". Nadeel van dit overzicht was dat de kaarten wel erg klein werden weergegeven. Het meest complete overzicht geeft Marijke Don- kersloot in ,.Kaarten van Utrecht", waarin eveneens de kaarten op kleinere schaal dan de originele worden weergegeven. De meest optimale mogelijkheid de kaarten te bestuderen en onderling te vergelijken bood natuurlijk de tentoonstelling ,,Utrecht in kaart ge- bracht" die van 3 februari tot 1 8 maart in het Centraal Museum te zien was. Hier waren achtenzeventig plat- tegronden in het echt te zien. Het kaartboek dat tegelijkertijd met de tentoonstel-
ling het licht zag is een prachtige vervanging voor de originele kaarten. Een aantal van de belangrijkste plattegronden en aanzichten is op schaal of met een verkleining gereproduceerd. Vijf ervan zijn in kleur ge- copieerd. De korte beschrijving van de kaarten is ver- zorgd door Marijke Donkersloot. De datering van de kaart van Van Deventer blijft nog steeds onduidelijk. Algemeen wordt aangenomen dat de plattegronden van steden in Nederland door Van Deventer voor 1 665 gemaakt zijn. Het afbeelden van het Apostelgasthuis dat in 1 669 gebouwd zou zijn maakt een latere datering aannemelijk. Overigens |
|||||||||
Drs. Barbara M. Laan, Rietveld Route Utrecht. Fiets-
route in de Gemeente Utrecht, Zeist en De Bilt langs gebouwen van G. Th. Rietveld. (Dienst Volkshuisves- ting Gemeente Utrecht, afdeling Bouwbeheer sector Monumenten 1990.1 32 p., ill. en 2 plattegronden. ISBN 90 73448 01 8,
prijs f 10,00. Voor wie eens een leuke fietstocht wil maken is er een
interessante route verschenen. De Dienst Volkshuis- vesting van de Gemeente Utrecht heeft een boekje met twee fietstochten uitgegeven langs gebouwen en complexen van de beroemde architect Gerrit Rietveld. In dit boekje vindt u twee fietskaarten en beschrijving van de routes. De ene route blijft in de Gemeente Utrecht, de andere gaat langs negen huizen in de Ge- meenten Zeist en De Bilt. Van ieder pand is een beschrijving en een afbeelding
in zwart/wit of kleur opgenomen. De route langs de gebouwen heeft zoveel mogelijk een chronologische volgorde zodat de fietser een goed overzicht krijgt van Rietvelds werk. De routes duren elk ca. 2y2 uur. Het boekje heeft een handzaam formaat. Jammer is alleen dat de plattegronden te klein zijn afgedrukt. Met een stadsplattegrond of een fietskaart van de omgeving is er wel uit te komen. Naast de Nederland- se versie is er ook een Engelse vertaling beschikba- sar. Het boekje is verkrijgbaar bij de boekhandel en de VVV's van Utrecht, Zeist en De Bilt en bij het Ge- meentelijk Informatiecentrum in Utrecht (Vredenburg 90). J. w |
|||||||||
113
|
|||||||||
tenseweg in de jaren tussen 1920 en 1940. En in de
beschrijving van typisch Utrechtse trekjes in de toen door niemand ter discussie gestelde standsverschil- len. v. S.
Hoort de Randstad nu wel of niet bij Utrecht?
Ko Jacobs, Ludger Smit (red.). De ideale stad, ideaal-
plannen voor de stad Utrecht 1664-1988. Utrecht, Centraal Museum, 1988. 172 bIz., geïll. Prijs f ?? Welke zich zelf respecterende gemeente heeft nu niet
een ontwikkelingsplan dat een half miljard moet kosten? Ook Utrecht realiseert zich dat terdege. Een reeks grote bouwplannen dient zich hedentendage aan: de bebouwing van het voormalige AZU-terrein, sloop en nieuwbouw ter plaatse van de Hojelkazerne, bebouwing van de Papenpolder bij het kruispunt Ou- denrijn en bebouwing van Overvecht noordoost langs de Gageldijk. Het Utrecht City Project is echter zeker de klapper in de reeks. Elk van de respectievelijke plannen heeft zijn prijs:
een brug over de Catharijnesingel, sloop van een mo- numentaal kazernegebouw, belemmering van het zicht op de Domtoren door horizonvervuiling, het ver- nietigen van een nog gaaf en authentiek middeleeuws verkavelingspatroon in een middeleeuwse veenont- ginning en de volledige overkluising van wat dan wel een autoweg geworden is, maar nog wel als voorma- lig singeltraject is te herkennen. Ook een reeds langer bestaand project, de Uithof, eist alsnog zijn tol: de sneltram door de binnenstad. Werd er tien jaar gele- den dan niet gekozen voor het niet aanleggen van een tram door de binnenstad? Nieuw is het dromen van een ,,ideale" stad aller-
minst. In het Centraal Museum werd in 1 988 ter gele- genheid van het 1 50-jarig bestaan een tentoonstel- ling ingericht met als titel ,,De ideale stad". Naar aan- leiding van de tentoonstelling verscheen een boek on- der dezelfde titel. De bekende reeks namen en projec- ten Moreelse, Meyster, Asch van Wijck/Zocher, Hon- derd Stratenplan, Nieuwenhuis en Berlage/Holsboer, Hoog Catharijne en de verschillende nieuwbouwwij- ken komen aan de orde. Juliette Roding beschrijft wat de 1 7de-eeuwse bur-
ger van Utrecht te wachten stond wanneer verschil- lende plannen tot uitvoering gekomen waren. Zij zet vier plannen van respectievelijk Paulus en Hendrick Moreelse, H. Ruysch en Everard Meyster op een rij. Elk plan heeft deels, en bij Ruysch vooral, een defen- sief karakter met elkaar gemeen. Hoewel de schrijfster het feit dat de belangrijkste stadsuitbrei- ding aan de westkant van de stad werd gesitueerd als overeenkomst van de vier plannen noemt is dit slechts bij de plannen van vader en zoon Moreelse het geval. Ook zou het ,.focuspunt" van de Mariakerk een overeenkomst in de plannen zijn. Dit zou als ge- volg hebben dat de Mariaplaats een belangrijk plein werd, ten koste van het Vredenburg. Opmerkelijk is echter dat geen van de plannenmakers een brug over de singel bij de Mariaplaats ontwierp, zodat een rela- tie met de stadsuitbreiding niet gelegd werd. ,,ln alle |
|||||||
Ton Schreutelkamp, Een keurige burgerstraat. Herin-
neringen aan een katholieke jeugd. Amsterdam, Uit- geverij Wildeboer, 1990. 200 biz. ISBN 90 70 661 41 1. Prijs f 29,50. Met herinneringen aan een Utrechtse jeugd zijn wij
niet rijk gezegend. Ton Schreutelkamp (1920) noemt op de titelpagina zijn boek uitdrukkelijk 'n roman en op de achterflap heet het zelfs zijn „debuutroman". Die aanduiding is misleidend, want het verhaal over de jongensjaren in ,,een keurige burgerstraat" bevat de memoires van de schrijver die zichzelf tot een bij- figuur maakt, maar wel zijn eigen voornaam houdt. Op de omslag is een fotootje te zien waarop de aanko- mende auteur met een aantal buurkinderen poseert in de Bilderdijkstraat-hoek Van Limburg Brouwerstraat, een ontroerend plaatje, ik denk uit 1927 of 1 928. De Bilderdijkstraat is de straat van de titel. Ze bevond zich in het toenmalige uitbreidingsplan Nieuw Enge- land, nu een buurt met een grote concentratie buiten- landers. De geografie van deze wijk aan de westkant van de stad wordt minutieus weergegeven, het socia- le klimaat ervan wordt realistisch geschetst, de gods- dienstige atmosfeer hier en daar knap getypeerd, kortom: alles is voor tijd- en buurtgenoten tot in on- derdelen herkenbaar. Het enige punt waar onze schrijver consequent veranderingen heeft doorge- voerd zijn de persoonsnamen. Maar daar is de invul- oefening voor enigszins ingewijden een fluitje van 'n cent. Hoofdonderwijzer Swieten van de school aan de Malakkastraat heette eigenlijk Swüste, de kape- laan die er katechismus kwam geven (,,Reuring") heette Beuling, Duinmeijer is Duynstee, de familie Lutters is in het echt Lutterman en er is ook al niet veel onderzoek voor nodig om vast te kunnen stellen dat met ,,een grote textielzaak in de Kanaalstraat" die van Snijders bedoeld is. De camouflage van individuele personen door het ge-
bruik van pseudonymen doet gekunsteld aan en leidt in een enkel geval zelfs tot een soort geschiedverval- sing. In hoofdstuk III figureert de ,,dikke zakenman" Dirk Dreun, de r.k.-variant van de kapitalistische uit- buiter zoals die in de Notenkraker door Albert Hahn werd getekend. Deze onsympathieke ondernemer, een man die overal waar hij maar kans zag ,,de katho- lieke zaak" begunstigde, naar hier blijkt ten koste van zijn werknemers, heeft alle trekken van Jan Jongeri- us, de welbekende garagehouder aan de Leidseweg. S. voert hem op als kerkmeester in zijn eigen paro- chie, de Goede Raad, in werkelijkheid hoorde hij bij de Antonius aan de Kanaalstraat thuis. Van augustus 1929 tot april 1941 was hij er kerkmeester. Literair zal dit werk geen diepe sporen nalaten en de Maarten 't Hart van het katholieke volksdeel zal deze schrijver niet worden. Ook de thema's van de nette armoede in de crisistijd en die van het roomse jeugd- leed van onkuisheid met de bijbehorende dreigemen- ten van hel en verdoemenis zijn niet erg opzienbarend meer sinds we Uit het rijke Roomsche leven, de Taaie rooierakkerser\a\ hunopvolgers hebben gelezen. Het leuke van dit boekje schuilt in de schets van de buurt rond het Schimmelplein, de Kanaalstraat en de Vleu- |
|||||||
114
|
|||||||
meer met het landschap waarin zij zijn ontstaan.
Landwegen, rivierlopen, oeverwallen worden door grootschalige ontwikkelingen losgekoppeld van de tegenhangers binnen de oude stad. Niet alleen is het van belang om de historisch-geografische informatie vast te leggen voordat het verdwijnt, maar ook is het onderzoek noodzakelijk om randvoorwaarden op te stellen voor een homogene ontwikkeling, die de rela- tie stad en land in stand houden. In tegenstelling tot deel 4 van de reeks cahiers: ,,Stadsgeschiedenis" van P. Kooij, geeft het deel ,,Historische geografie: landschap en nederzetting" van Beenakker de lezer een aantal duidelijke richtlij- nen voor het opzetten van een onderzoek naar land- schappelijke en stedelijke ontwikkelingen. Kort en bondig wordt uiteengezet welke bronnen en metho- den kunnen worden toegepast voor het doen van historisch geografisch onderzoek. Duidelijk wordt gemaakt welke archiefbronnen infor- matie voor de onderzoeker kunnen bevatten. Ook worden de verschillende soorten kaartmateriaal, zo- als historische plattegronden, bodemkaarten en ka- dastrale kaarten met hun voor- en nadelen beschre- ven. Het veldwerk, het onderzoek buiten, neemt een prominente plaats in in de werkzaamheden van de historisch geograaf. In relatie met de bibliografie die het boek bevat geeft
het cahier een goede aanzet voor het opzetten en doen slagen van historisch geografisch onderzoek. E. M. K.
Kooij, P. Stadsgeschiedenis. Cahiers voor lolole en
regionale geschiedenis, deel 4. Zutphen, De Walburg Pers, 1989. 72 biz. ISBN 90 6011 671 2. Prijs f 15,-.
Je eigent je het begrip ,,stadsgeschiedenis" toe, je
perkt het begrip in en je stelt zelf de regels vast, zo verwerf je een plaats in de ,,wetenschappelijke" we- reld. Bovendien heb je het recht verworven een oor- deel uit te spreken over onderzoekers die het werk niet volgens jouw regels hebben uitgevoerd. Dit nu is de achtergrond die bij het boekje Stadsgeschiedenis van de heer Kooij lijkt te zijn gehanteerd. Dat dit tot gevolg heeft dat dat de argeloze ,,lokale onderzoe- ker" voor wie dit boekje een handleiding zou moeten zijn zich flink bekocht kan voelen, zal toch niet de be- doeling geweest zijn. |
|||||||||||
plannen blijft het kerkenkruis naast de met mythen
omgeven loop van de Rijn het belangrijkste archetypi- sche gegeven, dat steeds bepalend is voor gekozen richtingen en assen". Het is niet duidelijk wat deze assen en richtingen dan wel waren. Naast het feit dat uitgangspunt van de plannen een bestaande middel- eeuwse stad is geweest, is een voormalige Rijnloop geen archetypisch gegeven geweest, zeker niet de meest mythische Rijnloop die Ludger Smit in de inlei- ding optekent: de rivier stroomde nooit als Rijn door de tegenwoordige Oudegracht van zuid naar noord. Als directe opvolger van de 17de-eeuwse uitbrei- dingsplannen beschrijft Peter Karstkarel het ,,ideaal- plan Van Asch van Wijck" uit 1827. Hij geeft een ge- detailleerd inzicht in de ontwerpen van Zocher, die de stad een ander aanzicht zouden geven na de ontman- teling van de middeleeuwse stadsmuren. Hoewel de plannen slechts deels zijn uitgevoerd, hebben ze toch een stempel gedrukt op de rand van de oude stad. Ludger Smit onderstreept het voorbeeld dat Hendrick Moreelse is geweest voor Van Asch van Wijck. Dat hij als Burgemeester voor het eerst na Paulus Moreelse in 1842 een reglement op het bouwen ontwierp is echter niet waar gezien de verordeningen van 1646, 1656, 1675 en 1824, die mede ten grondslag lagen aan het reglement van 1838. Ko Jacobs slaat met de ,,ordening van een gezonde
groei" de brug naar de grootschalige veranderingen die in de 20ste eeuw plaatsvinden. Deze lijn wordt voortgezet door Rob Dettingmeijer, die in zijn conclu- sie de discrepantie tussen de voorstanders van stede- bouw met het ,,grote gebaar" en aan de aanhangers van de ,,compacte geruststellende stad" aan de orde stelt, die in de tijd van inspraak en medezeggenschap steeds duidelijker wordt. Nu, in 1 990 lijkt er een nieu- we vorm van inspraak te ontstaan: de politiek deelt op een inspraakavond slechts mee wat er gaat gebeu- ren; de tram komt er toch wel. In ,,het rad van Rietveld" doet Jan de Heer uit de doe- ken welke invloed Rietveld op de Utrechtse stede- bouw heeft gehad. Het laatste hoofdstuk, ,,synopsis van de groei" geeft
aan de hand van een reeks stadsplattegronden de stand van ontwikkeling van de stad weer van 1541 tot 1 988. Helaas is de schaal van afbeelding zodanig dat de tekst volstrekt onmisbaar is geworden en een beroep gedaan wordt op de ruimtelijke verbeelding van de lezer. E. M. K.
|
|||||||||||
Beenakker, J. J. J. M. Historische geografie: land-
schap en nederzetting. Cahiers voor lokale en regio- nale geschiedenis, deel 3. Zutphen, De Walburg Pers, 1989. 56 bIz. ISBN 90 601 I 672 0. Prijs f 15,-. Historisch geografisch onderzoek is heden ten dage
van groot belang, nu er in steeds hoger tempo nog vrijwel ongeschonden oude cultuurgronden worden herverkaveld of stedelijk ontwikkeld. De oude stads- kernen die tot in het begin van deze eeuw nog in een landelijke omgeving lagen, die tot aan de voormalige stadswallen reikte hebben nu vrijwel geen relatie |
De Cahiers gaan met name in op de periode na 1600.
Deze keuze kan echter problemen geven, wanneer het jaar 1600 geen breuklijn in een ontwikkeling is. Dit blijkt overduidelijk in het boekje van Kooij. Kooij geeft drie verschillende tradities in onderzoek naar stadsgeschiedenis: de biografische traditie, de exemplarische traditie, de urban history traditie. In de biografische traditie werden de steden als afgeronde eenheden beschouwd, de verschillende aspecten: politiek, handel, nijverheid etc. zijn dan meestal in af- zonderlijke hoofdstukken beschreven, die weinig on- derlinge samenhang vertonen. Hiermee is voor Kooij |
||||||||||
115
|
|||||||||||
de kous af, de biografische traditie behoort tot het
verleden en levert alleen nog stof voor publicaties als ,,Ach Lieve Tijd". De exemplarische traditie, waar Kooij duidelijk aan-
hanger van is, probeert op ,,lokale schaal voorbeel- den van ontwikkelingen'en samenhangen te vinden, die als voorbeeld of bouwsteen kunnen dienen bij synthetiserende studies op een deelterrein van de ge- schiedwetenschap". ,,Steden fungeren daarbij als een soort decor. Het gaat immers niet om een dieper inzicht in een specifieke stad". Opnieuw een waarde-oordeel van Kooij over andere onderzoekers die een ,,dieper inzicht in een specifieke stad" wensen. In de urban history traditie worden ,,verschillende
aspecten van de stedelijke samenleving zoveel moge- lijk in onderlinge samenhang en in ruimtelijk verband bestudeerd, terwijl ook de relaties met de buitenwe- reld in ruimtelijke termen gepreciseerd worden". De drie bovenstaande tradities bekijkend, blijkt de ur- ban history niet anders dan een vertaling van het woord stadsgeschiedenis en het logisch voortbordu- ren op de biografische traditie. In deze traditie kan je dan ook werkelijk over stadsge- schiedenis spreken, een onderzoeksgebied dat tot aan de stadsontwikkelingen in de 1 7de eeuw bijzon- der belangrijk is, en helaas slechts weinig (meer) be- treden wordt. In de 1 9de en 20ste eeuw, wanneer de |
autonome stedelijke taken steeds meer onderge-
schikt worden aan die van de landelijke overheid is het minder zinnig te spreken over stadsgeschiedenis. Over die periode zijn exemplarische studies steeds meer de aangewezen weg. Dan is de term stadsge- schiedenis echter niet erg toepasselijk meer. Kooij, die volgens de titel van zijn boekje nog steeds onder de vlag van de stadsgeschiedenis vaart gaat met name in op die 19de en 20ste eeuw, en roert slechts zijdelings de periode vanaf 1600 aan. Het zou daarom beter geweest zijn om het boekje, dat overigens taalkundig en qua indeling weinig toegan- kelijk is, een andere titel te geven. E. M. K.
|
|||||||||||||
maandblad oud-utrecht
63e jaargang nr. 11 - november 1990
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. (030) 73 66 11 Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65-1- / 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066
ten name van de penningmeester van de Ver-
eniging Oud-Utrecht. Excursiecommissie:
Fred Vogelzang
Hunzestraat 56 3522 EB Utrecht tel. (030) 87 01 10 |
||||||||||||||
GESCHIEDENISMOZAÏEK
schetsen uit de historie van stad en
provincie Utrecht |
||||||||||||||
Op donderdag 20 december 1990 vinden er twee le-
zingen plaats over aspecten van de Utrechtse ge- schiedenis. 20.00 uur: Hilde Vries, De Oudmunstertrans.
De Oudmunstertrans ligt in het oudste gedeelte van
de stad Utrecht. Gesproken zal worden over de be- wogen geschiedenis van bebouwing en bewoning. 20.45-21.00 uur: pauze
21.00 uur: Stijn Verbeeck, De Abdij Oostbroek
Ten oosten van Utrecht lag eeuwenlang de abdij
Oostbroek. Van de oude sfeer is op het landgoed nog steeds iets merkbaar. In de lezing wordt ingegaan op de geschiedenis van de abdij, het leven van de monni- ken en de ,,Vita contemplativa", het ,,ingekeerde le- ven", waar velen, ook in onze tijd, naar op zoek zijn. De lezingen vinden plaats in zaal 2 van het C.S.B.-
gebouw, Kromme Nieuwegracht 39, Utrecht. De zaal
is open vanaf 19.30 uur. Introducées zijn van harte
welkom.
De toegang is gratis.
|
||||||||||||||
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||||
116
|
||||||||||||||
800 JAAR DUITSE ORDE
|
||||||||||
Expositie in Nürnberg
,,Het Duitse Huis aan de Spring weg, heeft dat iets met de
oorlog van doen?" Meer dan eens, zeker nu het Duitse Huis meer in de belangstelling staat, is die vraag me gesteld. Het antwoord is eenvoudig. Niets. In de oorlog was het Duitse Huis militair hospitaal, een functie die het gebouw al in 1811 had gekregen. Als aanduiding dat de gebouwen een ziekenhuis herbergden, waren er op de daken witte kruisen in een rode cirkel geschilderd: het te- ken van het Rode Kruis. Nog altijd is vaag een van die krui- sen die bescherming moesten bieden bij luchtaanvallen, te zien. Als ik dit schrijf ben ik terug van een reis naar Nürnberg
waar ik de grote herdenkingsexpositie ,,800 Jahre Deut- scher Orden" in het Germanisches National Museum be- zocht heb. Tijdens mijn verblijf in deze stad ben ik er drie keer heen geweest, zo omvangrijk was de expositie. Gründlich heet zo'n Ausstellung bij onze oosterburen. Met de laatste oorlog blijken episoden uit de geschiedenis van de Duitse Orde wel degelijk iets te maken gehad te hebben. De boven geciteerde vraag kwam niet uit de lucht vallen. Ze was echter uiterst onzorgvuldig, zeg lie- ver wat associatief, geformuleerd. Afdeling VII van de ex- positie wierp daar een verhelderend licht op. Maar om dat duidelijk te maken is het noodzakelijk eerst enkele grote lijnen te trekken door de 800-jarige historie van deze mid- deleeuwse stichting. |
||||||||||
Kruistochten
De orde stamt uit de Derde Kruistocht (1189-1193).
Kooplieden uit Bremen en Lübeck stichtten in Jeruzalem in 1190 een veldhospitaal ten behoeve van ridders en pel- grims uit de Duitse gebieden. Zij waren de romaanse talen niet machtig. In hetzelfde jaar werd deze stichting over- genomen door een broederschap. Een geestelijke ridder- orde vormde zich in 1198, die zoals de Tempeliers en de Johannieters die van oudere datum zijn, twee taken op zich nam. Ten eerste poogden de ridders het Heilig Land voor de christenheid te veroveren op de islamitische vorsten en ten tweede bedreef de orde caritas voor pel- grims en gewonden in de strijd. Monachus et miles heten de leden van de orde, monnik en soldaat. Toen de kruisridders aan het einde van de 13de eeuw werden teruggedreven uit het Heilig Land, waren ze ook al uitgezwermd over Europa. Daar ontvingen zij ter liefde Gods en ter financiering van de oorlog in het Heilig Land grote schenkingen aan grond. De Duitse Orde vestigde zich o.a. aan de oostelijke grenzen van het Heilige Room- se Rijk. Is even later de strijd tegen de volgelingen van de profeet Mohammed niet meer mogelijk, er zijn nog andere heidenen die tot het christendom bekeerd kunnen wor- den: de bewoners van die grensgebieden, bevolkt door Pruisen, Litouwen, Polen en Russen. De orde functio- neerde dus niet alleen als grenswacht. Zij trad missione- rend op en veroverde eigenhandig ook stukken land op de heidenen buiten het rijk. Zo werd de Duitse Orde een staat aan de staat en vervolgens een staat in de staat. Wat in het Heilig Land mislukte, slaagde in Pruisen. Evenals de andere geestelijke ridderorden ontvingen de ridders van de Duitse Orde in de 13de eeuw ook in onze streken landerijen en gronden. Er werd zoveel groot- grondbezit verworven, dat er een eigen balije ontstond: Utrecht. Een balije is een moedervestiging van waaruit andere vestigingen ontstaan en bestuurd worden. In 1232 werd er een kloostergebouw buiten de wallen van de stad Utrecht opgetrokken, ongeveer ter hoogte van het thans gesloopte Academisch Ziekenhuis aan de Ca- tharijnesingel. Na een verwoesting van dit complex in 1345 werd de vestiging verplaatst naar een terrein bin- nen de muren: het huidige complex tussen de Springweg, het Willemsplarrtsoen, de Walsteeg en de Natha- naëlspoort. In 1410 leden de ridders van de Duitse Orde een verplet-
terende nederlaag tegen de Polen, de Litouwen en de Tar- taren. De Duitse Orde was over het hoogtepunt van haar politieke en territoriale macht heen. In 1457 moest de or- de haar hoofdzetel, slot Marienburg, aan de Polen over- dragen. De Europese banden werden losser inde tijd van de refor-
matie. De hoogste functionaris binnen de orde, de hoog- meester Albrecht van Brandenburg ging in 1525 over naar het protestantisme. De protestantse hoogmeester, nooit keurvorst van het Duitse Rijk, nu ook geen geestelijk rijksvorst meer, liet zich door de Poolse koning met Prui- sen belenen waardoor dit gebied geseculariseerd werd. |
||||||||||
De versierselen, behorende bij het Kruis van de Rid-
derlijl<e Duitse Orde, balije van Utrecht. Uit: Mr. F. J. W. Fabius, De Ridderlijke Duitse Orde van verleden tot heden. 1961. |
||||||||||
117
|
||||||||||
Het complex van het Duitse
huis aan de Springweg, van- uit de lucht gezien. Foto: Ge- meentelijke Fotodienst Utrecht, 1990. |
||||||||
Het Utrechtse Duitse Huis aan de Springweg en de Balije
in de Hofpoort hebben niets met dit alles van doen maar de vragenstellers uit het begin van mijn verhaal hoorden wel een verre echo van wat zich in 1939 afspeelde aan de Poolse grenzen. Het verhaal is in 1945 niet afgelopen. Het loopt door. Zo-
als de Duitsers in de 19de en 20ste eeuw de historie an- nexeerden, deden de Polen dat na 1 945. De Poolse partij- leider Gomoelka meet zich in 1960 historische wortels aan door vergelijkingen te maken met 1410. De Oder- Neissegrens wordt met de Slag op de Tannenberg ver- bonden. Wat gebeurt er buiten Pruisen? Richten we onze blik weer
op de dagen van de reformatie en op het niet-Pruisische deel van de Orde. De ridders konden op den duur katho- liek, luthers of calvinistisch zijn. Ook hier vinden we tel- kens liaisons tussen de ambtsdragers in de orde en de po- litieke machthebbers. Een deel van de orde leeft vol statie in de schaduw van het keizerlijk huis van de Oostenrijkse dubbelmonarchie. Hoge adel en bisschoppen bekleden dubbelfuncties. Napoleon heft alles op. Diens bondgenoten verrijken zich
net als hijzelf aan het kerkelijk bezit van de orde. Alleen in het kamp van zijn tegenstanders, bij de Habsburgse mo- narchie te Wenen, handhaafde zich een katholiek restant van de orde. Utrecht
Gaat dit verhaal dat zich afspeelt in Oost-Europa en dat
betrekking heeft op Pruisen, Oostenrijk, het Derde Rijk, Polen, enz. de Utrechtse vestiging van de Duitse Orde iets aan? Er zijn twee balijen die in deze ontwikkeling een geheel
eigen plaats innemen: het zojuist genoemde Wenen en Utrecht. Wenen heeft een eigen positie omdat de orde er niet seculariseerde zoals elders in Europa. Weliswaar ze- telden in de Donaustad telgen en keizers uit het Habs- burgse Huis die het hoogmeesterschap bekleedden, maar dat nam niet weg dat de christelijke caritasbeoefe- ning in Wenen niet geheel teloor ging. In de 19de eeuw leefde die zelfs op. |
||||||||
Pruisen was voor de orde als katholieke Europese
kloosterlijke instelling verloren maar de Pruisische herto- gen zien we in de 18de, 19de en 20ste eeuw terug als ko- ningen en keizers. Het vanouds hoogste ambt in de orde raakt gelieerd aan een erfelijk koningschap. Toen de 18de eeuw op zijn einde liep werd door de daad van enkele enthousiastelingen, mensen met oog voor middeleeuwse bouwkunst, de Marienburg - het onder- tussen in verval geraakte slot van de hoogmeester - van de ondergang gered. De Marienburg werd gerestaureerd en kreeg eenzelfde rol als de Keulse Dom die tegelijkertijd werd voltooid. Met alle ,,pomp and circumstance" die in de vorige eeuw rond het ridderwezen hing, werd het ge- restaureerde slot - dat nu symbool wordt voor de Duitse eenheid en militaire grootheid - opnieuw in gebruik geno- men. Het verleden ontmoette begeesterende belangstel- ling. In Pruisen ontstond als onderscheiding het IJzeren Kruis. Het zwarte kruis op het witte veld dat de kruisrid- ders van de Orde op hun mantels droegen en dat immer in gebruik was gebleven, stond model. En de keizer van Duitsland, hoogmeester, liep voorop achter de wappe- rende vanen. Evenals de Duitse geschiedvorsers kregen ook de Poolse
historici interesse in de Duitse Orde. Maar zij keken heel anders tegen dezelfde historische gebeurtenissen aan. Na een periode van vreedzaam samenwonen in één rijk, ontstond halverwege de 19de eeuw het nationalisme dat tweedracht zaaide. De Polen keken anders naar 1410, de slag op de Tannenberg die de Orde verloor. De Duitse kei- zer Wilhelm II sprak op zijn beurt over de Duitse grenzen die door de Polen werden bedreigd. We schrijven dan 1902, Het,,Derde Rijk" zette aan dezelfde Pools-Duitse grens
de lijn van de actualisering van de historie van de Duitse Orde voort. Het IJzeren Kruis werd gecombineerd met een hakenkruis. Toen in 1939 de overwinning op Polen moest worden gevierd, werden de Duitse zegevanen plechtig teruggebracht naar... de Marienburg. De ver- pletterende nederlaag van 1410 was gewroken en de ge- schiedenis van de Duitse Orde geannexeerd als groot- duitse historie. |
||||||||
118
|
||||||||
van de koning van Spanje naar de Staten van Utrecht was
verhuisd. Zonder die titel te dragen en zonder deel uit te maken van het Utrechtse kapittel wordt het staatshoofd dus een soort duitsmeester. Deze situatie bestaat nog al- tijd. In zijn ontwikkeling verschilt de Nederlandse tak funda-
menteel van de Duitse vestigingen. De Utrechtse vesti- ging werd nooit een politieke macht. Zij had nimmmer ter- ritoriale ambities en behield als doelstelling de christelijke caritas. De expositie besteedde dan ook een eigen hoofd- stuk aan Utrecht. Wat zich in onze stad afspeelde was zo interessant en zo visueel aantrekkelijk, dat de duizenden bezoekers, die op deze historische expositie afkwamen, over Utrecht het nodige te horen en uit Utrecht het nodige te zien kregen. Het gebouw van de Balije in de Hofpoort, leverde een belangrijk bruikleen: een commandeurspa- neel vertegenwoordigde de unieke reeks comman- deursportretten die in het kapittelhuis te zien is. Er waren meubelen, voorwerpen die ter kapittelvergadering wer- den gebruikt, prenten, kostuums en archiefstukken uit het rijke orde-archief. Duitse Huis
Utrecht bezit, naast wat zich in de Hofpoort bevindt, nog
het oude gebouw van de Orde: het Duitse Huis. Op bevel van koning Lodewijk Napoleon moest de Balije het in 1808 voor f 5.000, - van de hand doen omdat de ko- ning van Holland er zijn rijksgeneeskundig hospitaal in wilde onderbrengen. De ridders verhuisden voor enkele jaren naar een pand in Den Haag, maar sedert 1836 be- trokken zij het gebouw aan de Hofpoort, nadat een plan voor een behuizing aan Achter Sint Pieter, ontworpen door de Utrechtse architect Christiaan Kramm in 1835 in neogotische stijl, niet werd uitgevoerd. Daar zetelt nog immer de Balije. In een schitterend ingerichte kapittelzaal wordt vergaderd. Maar de stad Utrecht heeft in zijn oude centrum nog altijd
dat gebouw uit 1345 staan, compleet met kloosterter- rein. Dat is een uniek bezit. Er zijn in West-Europa wel meer balijen of commanderijen bewaard gebleven, maar heel veel van deze gebouwen hebben inde tijd van de ba- rok en de roccocco een volledige gedaanteverwisseling ondergaan naar de smaak van de bewoners van de orde- gebouwen. En de Marienburg bijv. is op een romantische wijze gerestaureerd, zelfs meerdere malen. Maar in Utrecht is er eigenlijk nooit veel gebeurd met de klooster- gebouwen van de ridders van de Duitse Orde. Het oudste middeleeuwse gebouw, een mooi voorbeeld van een niet-militaire vestiging, is een paar keer verbouwd; maar het is vooral verwaarloosd. En het is nooit gebombar- deerd zoals zovele van deze monumenten in Duitsland. Na de bezichtiging van de tentoonstelling 800 Jahre Deutscher Orden in Nürnberg blijkt dat Utrechtse Duitse Huis een nog grotere schat is dan ik al verwachtte. De ex- positie onderstreepte wat op diverse plaatsen al gezegd is en wordt. Dat Utrechtse Duitse Huis is een uniek en kost- baar monument, zeker van nationaal belang, maar wel- licht zelfs van internationaal belang. Dat verdient een goede restauratie en een passende nieu- we bestemming. Utrecht Casper Staal
Hasebroekstraat 48
|
||||||||
Omdat de Weense tak katholiek bleef, zien we daar
priesters lid van de orde blijven. Het middeleeuwse ge- bruik werd gecontinueerd en bloeide onder invloed van de aandacht voor het middeleeuwse kloosterlijke verle- den op. Er ontstond bijv. weer een vrouwelijke tak, zusters die in de ziekenzorg werkzaam zijn. Utrecht heeft eveneens een eigen positie. Als we de draad weer opnemen vanaf het moment dat de Utrechtse Balije zich aan de Spring weg vestigde, treffen we daar tot 1619 een geestelijke ridderorde. De leden zijn geestelij- ken of ridders. De laatste voeren minstens vier adels- kwartieren, d.w.z. dat van een ridderde vier grootouders van adel dienen te zijn. Verder moeten de ridders uit een wettig huwelijk geboren zijn en zij moeten leven volgens hun kloosterlijke geloften. Dit laatste betekent dat zij ge- hoorzaamheid beloven aan hun oversten, dat zij armoede beloven hetgeen inhoudt dat zij geen persoonlijk bezit hebben, en dat zij kuis leven, d.w.z. ongehuwd blijven. Vanaf 1619 protestantiseert de balije Utrecht. Nieuwe ridders - er zijn er dan 14 - moeten protestant zijn. Zij be- heren de oude bezittingen, mogen sedert 1637 in het hu- welijk treden en leven niet meer in kloosterlijke gemeen- schap. De afschaffing van het celibaat komt de Utrechtse balije te staan op een verwijdering van de Duitse takken van de orde. Maar hoewel er pogingen ondernomen wor- den de eenheid (in verscheidenheid) te herstellen, wordt er toch niet zó zwaar getild aan de eenheid, dat de eigen- heid daarvoor wordt opgeofferd. Zo nadert de Utrechse Balije met zijn gezeten bepruikte adellijke heren, die haast erfelijk lid van het Utrechts kapittel zijn, de Franse Tijd. Napoleon heft ook hier, net als elders in de wereld, het anachronisme op. Maar terwijl in de stad Utrecht allerlei andere opgeheven
corporaties zoals de kanunnikenkapittels zich schikken in de nieuwe situatie, weet de Utrechtse Balije wat talmen is. Die Napoleon maakt het misschien niet zo lang, luidt de speculatie van de ridders. De geschiedenis geeft ze gelijk. Nauwelijks is Napoleon van het Europese toneel verdwe- nen, of de Ridderlijke Duitse Orde Balije Utrecht herleeft. Niet geheel identiek aan de situatie van vóór Napoleon. De koning krijgt een vinger in de pap. Hij bekrachtigt de benoemingen van nieuwe ridders. In feite oefent koning Willem I dus het recht uit dat de duitsmeester vanouds uitoefende doch dat door de reformatie en de afzwering |
||||||||
Het voormalige hoofdhuis van de Balije van Utrecht
aan de Springweg. Uit: Mr. F. J. W. Fabius, De Rid- derlijke Duitse Orde van verleden tot heden. 1961. |
||||||||
119
|
||||||||
HET EERSTE STATION VAN DE
STAATSSPOORWEGEN IN UTRECHT |
||||||||||||||||||||||
De plaats waar zich nu het nieuwe kantoorgebouw
van de Nederlandse Spoorwegen bevindt, (het zoge- noemde H.G.B, vier) heeft een opmerkelijk verleden. Tussen 1938 en 1985 was hier het spoorwegpost- kantoor gevestigd. Voor die tijd trof men er de oudste tunnel aan die in Utrecht onder een spoorlijn door liep. Deze tunnel liep naar de plaats waar de basis werd ge- legd voor de huidige N.S., n.l. het éérste station van de toenmalige Staatsspoorwegen in Utrecht. Het ver- haal van deze tunnel en dit station geeft een goed beeld van de manier van denken over dienstverlening aan het publiek bij ,,het spoor" toen. Voordat de staat spoorwegen ging beheren, hadden al diverse particuliere maatschappijen, zoals de Hol- landse IJzeren Spoorwegmaatschappij en de Neder- landsche Rhijnspoorweg Maatschappij, spoorlijnen aangelegd. Deze spoorlijnen bevonden zich echter voornamelijk in de dichtbevolkte streken van ons land. Om ook de dunbevolkte streken van ons land van
spoorlijnen te voorzien, besloot het ministerie Van Hall in 1860 dat ook de staat spoorwegen zou gaan aanleggen. Hierbij dacht men vooral aan die lijnen die niet zo snel winst zouden gaan opleveren, zoals de lijn Utrecht-Den Bosch. Deze spoorlijn omvatte, wat men toen noemde, het ,,achtste wereldwonder": de spoorbrug over de Lek bij Culemborg. Deze brug had een voor die tijd ongelofelijke overspanning van maar liefst 1 53,5 meter. De brug had dan ook in die tijd de naam ,,langste spoorbrug van de wereld". De aanleg van spoorwegen door de staat was een ge- duchte klap voor de particuliere maatschappijen, zo- als de NRS en de HIJS. Zij zouden voortaan moeten gaan concurreren met een machtig lichaam. Het is |
||||||||||||||||||||||
dan ook begrijpelijk dat door deze maatschappijen de
treinen van de staat beschouwd werden als ,,besmet- te voorwerpen". In 1862 begon men in ons land met het bouwen van
stations volgens standaardontwerpen. De commissie voor de Staatsspoorwegen ging uit van vier klassen. Van het type 1ste klasse (het grootste) bestonden drie uitvoeringen, te weten van de eerste, tweede en derde soort. Daarnaast had de commissie een inde- ling ontworpen van de plaatsen, gerangschikt naar type. Utrecht werd mede in verband met haar centra- le ligging ingedeeld bij de eerste klasse, tweede soort en kreeg daarom een station met overdekte spoor- baan. Dezelfde indeling gold voor Groningen en Rot- terdam. De ingenieurs, die de stationsgebouwen ontwierpen,
schreven hierover aan de Commissie voor de staatsspoorwegen: ,,Wij hebben hierbij op te merken dat bij al de ontwerpen streng vermeden is alle orna- mentiek en er alleen naar gestreefd is geworden door den vorm van het gebouw het vereischte karakter aan den zaak te geven. Alle weelde is daarbij geheel op zij- de gezet; bij eene behoorlijke inrigting wenschte men het doel te bereiken om het reizen voor het publiek zo gemakkelijk mogelijk te maken. Dat gemak vermee- nen wij te moeten zoeken in het overdekken zooveel mogelijk van de beweging van reizigers en hunne goe- deren, zoowel bij het komen naar de treinen, als bij het verlaten der treinen en het station. Zelfs bij een station vierde klasse (een halte H.B.) is dat beginsel gedeeltelijk doorgevoerd". Omdat de regering en de NRS niet tot overeenstem-
ming konden komen over een gemeenschappelijk sta- tion in Utrecht, werd in 1863 besloten tot het bou- |
||||||||||||||||||||||
•iTAJcr) - ]«mo«nrKK*.
|
||||||||||||||||||||||
iwrwpnitiiiü^iiiiii — ff
|
||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||
-IZT.
|
||||||||||||||||||||||
ÜP
|
||||||||||||||||||||||
Ssr»
|
||||||||||||||||||||||
^rd.......?;'n: n; L.......pp,
|
||||||||||||||||||||||
Plattegrond en opstanden van het stationsgebouw van de Staatsspoorwegen, 1866. GAU Top.-Hist. Atlas TA
V 5.35 IA) |
||||||||||||||||||||||
120
|
||||||||||||||||||||||
Gezicht op het station van de Staatsspoorwegen, ca. 1870. GAU Top.-Hist.Atlas TA V 5.36
|
||||||||
gaf tot de vestibule. Hierin was o.a. het plaatskaar-
tenkantoor gesitueerd. Het eerste station van de staatsspoorwegen in
Utrecht werd op 1 november 1868 in gebruik geno- men. Men kon het vanuit de stad bereiken via de Wil- lemsbrug (deze brug werd in de volksmond ,,Polkient- je" genoemd naar de burgermeester van Utrecht, Kien en de gouverneur van de provincie Utrecht, Van der Pol). Op het terrein van de staatsspoorwegen kwamen een stationsgebouw, een locomotiefloods en een rijtuigenloods. Het stationsgebouw was vanaf de Catharijnesingel
bereikbaar via Puntenburg (waar nu het H.G.B. I. staat) en een tunnel onder de NRS-lijn door. Men moest een omweg maken om van het SS-station naar het NRS-station te komen. De staatsspoorwegen besloten in 1869 om haar
hoofdzetel van Den Haag naar Utrecht te verplaatsen en zij vestigden zich in 1871 in het eerste administra- tiegebouw aan de Moreelselaan. In datzelfde jaar ont- stonden er bezwaren tegen het ontbreken van een ge- meenschappelijk station voor alle te Utrecht samen- komende lijnen. De reizigers ondervonden daarvan het grootste ongemak, terwijl ook het goederenver- voer ernstig belemmerd werd. De onhoudbaarheid van de toestand bleek zo groot dat de NRS en de SS in 1871 een overeenkomst sloten ,, waarbij het mede- gebruik van het Rhijn-spoorstation voor den dienst van reizigers, bagage en bestelgoederen, benevens het doorgaand verkeer, werd geregeld". Het SS- station bleef daarna alleen voor het goederenvervoer en ,,den inwendigen dienst" in gebruik. |
||||||||
wen van een eigen station voor de Staatsspoorwe-
gen. De Staat koos in 1 866 uit 2 ontwerpen. Het niet uit-
gevoerde ontwerp bestond uit een hoog middenge- bouw waarin onder meer een „salon voor vorstelijke personen", een ,,damessalon" en een restauratiezaal waren ondergebracht. In het middel van dit gebouw was een grote en zeer hoge doorgang aangebracht, die men als een herinnering aan de stadspoort van Utrecht zou kunnen beschouwen. Deze doorgang was met een glazen lantaarn overdekt en diende als verbinding met de perrons. De linker vleugel bevatte de wachtkamer 1 ste en 2de klasse en de rechter vleu- gel de wachtkamer 3de klasse. Ten slotte bevond zich aan de uiteinden van de vleugels een hoog eind- gebouw die diende als ontvangst- en woonruimte. Het wél uitgevoerde ontwerp bestond uit een hoog gebouw met een middendeel en twee iets naar voren staande einddelen. Daartussen (dus voor het midden- deel) bevond zich een laag gedeelte, dat drie grote ge- koppelde rondboogdeuren bevatte. De toegang werd daardoor duidelijk aangegeven. Ook de overige deu- ren en vensters van de bagane grond hadden een rondboog. Boven de deuren bevond zich een balustra- de die het tot de woning behorende terras aan de straatzijde afsloot. Langs het gehele gebouw was een omgaande balustrade aangebracht die midden boven de toegang werd onderbroken door een uurwerk, dat o.a. versierd was met een soort palmtak; rechts hier- van bevond zich de beeltenis van een vrouw met een Mercurius-staf. De ingang liep via een bordes en een poortvormige opening naar een portiek, die toegang |
||||||||
121
|
||||||||
^iH^Xi
|
|||||||||||||
Gezicht op de tunneldoorgang ,,Uit en In" vanuit het noordoosten: links een gedeelte van de school aan de
Laan van Puntenburg, 1935. GAU Top.-Hist.Atlas TA Uit en In, 1935. |
|||||||||||||
Het staatsspoorweggebouw, dat achter de spoorweg
naar Arnhem lag, bevond zich op een ongunstige plek, ,,een dood uithoekje van onze stad". Het was voor de doorgaande reizigers nogal bezwaarlijk om met veel bagage van het ene station naar het andere te moeten lopen. In oktober 1874 verklaarden de Staatsspoorwegen dan ook ,,dat de dienst voor ver- voer van personen, bagage en bestelgoederen op het station van de staatsspoorwegen te Utrecht met 1 november eerstkomende geheel wordt opgeheven, om vandaar te worden overgebracht deels naar het station van den Nederlandschen Rhijnspoorweg- maatschappij, deels naar dat van den Oosterspoor- weg in de Maliebaan". Het voormalig stationsge- bouw van de S.S. dat ook wel ,,Lijngebouw" werd genoemd, deed nog een tijd lang dienst als magazijn voor verbruiksartikelen, drukwerken enz. en als labo- ratorium van de keuringsdienst. Het perron werd soms nog gebruikt als er extra treinen werden inge- zet. Tenslotte brandde het gebouw in december 1944 uit. Omdat men de reizigers die naar het stationsgebouw
gingen niet voor een overweg wilde laten wachten, legde men onder de spoorbaan naar Arnhem een tun- nel aan die toegang verleende tot het station van de Staatsspoorwegen. Het was een betrekkelijk eenvou- dige tunnel met een nauwe rijweg en een smal voet- pad aan weerszijden. Om het verkeer in de tunnel rechts te laten houden, werd er aan beide kanten van |
de tunnel boven de rijweg links het woord ,,Uit" en
rechts het woord ,,ln" aangebracht. Voor de Utrech- ters heette deze onderdoorgang dan ook snel ,,Uit en In". Nadat het Staatsspoorgebouw in 1 874 voor rei- zigersvervoer gesloten werd, deed de tunnel geen dienst meer en lag hij er dan ook wat doelloos bij. In 1928 echter werd voor de voetgangers de mogelijk- heid geopend om van de Mineurslaan te lopen over het terrein van de toen niet meer gebruikte Damlust- kazerne, via de overweg en door de tunnel ,,Uit en In" naar de administratiegebouwen van de Spoorwegen. Voor de spoorwegambtenaren, die niet langer via de
Leidse Weg naar hun kantoor hoefden te lopen, bete- kende deze kortere weg een besparing van enkele mi- nuten. Tevens was de tunnel een ideale speelplaats voor de leerlingen van de scholen aan de Laan van Puntenburg. In 1935 werd de spoorbaan verhoogd en sloot men de tunnel ,,Uit en In" af. Op de plek van de tunnel werd het spoorwegpostkantoor gebouwd, dat op 16 juli 1 938 in gebruik werd genomen. Nadat de N.S. dit gebouw in 1985 hadden verlaten, werd er besloten om op deze plaats het nieuwe Hoofdgebouw Vier te bouwen. Het is nu moeilijk voorstelbaar dat meer dan 100 jaar geleden op deze plek klanten van de spoorwegen zich via een tunnel konden begeven, naar het 1ste stationsgebouw van de spoorwegen. |
||||||||||||
/
|
|||||||||||||
Utrecht
Nachtegaalstraat 35 |
|||||||||||||
H. Boomsma
|
|||||||||||||
122
|
|||||||||||||
UTRECHTSE PREEKSTOEL PER ABUIS
IN AMERIKAANS PELUK |
|||||||||
aan de Nieuwe Gracht (no. 32). zoals uit aantekenin-
gen op de achterzijde blijkt, omdat zij veronderstelden dat Scholte hier had gepreekt respectievelijk ge- woond. In beide gevallen ten onrechte. Totdat ds. Scholte in 1847 emigreerde, werden de gods- dienstoefeningen namelijk sinds 16 december 1838 in de voormalige Oud-Katholieke kerk ,,Soli Deo Glo- ria" aan de Nieuwe Gracht gehouden. Deze kerk ging schuil achter de aan de Nieuwe Gracht gelegen kosterswoning en pastorie. De hoofdingang lag aan de zijde van de Oude Kamp'"). Omstreeks februari 1847 werd dit complex in verband met de voorberei- dingen van de emigratie van ds. Scholte en een deel van zijn gemeente verkocht opdat ook behoeftige ge- meenteleden zouden kunnen meegaan. Hierbij werd bepaald dat niets weggenomen mocht worden dan al wat ,,tot uitoefening van de Eeredienst der Christelij- ke afgescheidene gemeente . . . strekt"''^. De theo- retische mogelijkheid, dat de Scholtianen deze inboe- del aan de achterblijvende Takkianen hebben ver- kocht, lijkt gezien de gespannen verhoudingen tussen beide groepen uitgesloten. Er zal dus vanaf het begin een andere preekstoel in de voorloper van de latere Begijnekerk hebben gestaan. Het complex van ,,Soli Deo Gloria" werd samen met
enkele belendende percelen vermoedelijk reeds kort nadien gesloopt om voor een herenhuis (thans no. 32) plaats te maken'^). Momenteel is hier een nieuwe parochie c.q. pastorie in gehuisvest, namelijk dat van het Utrechtse studentenpastoraat. Hierin werken de Rooms-Katholieke Kerk, de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerk nauw samen'^). Een ontwikkeling, die in de tijd van de Afscheiding geens- zins was te bevroeden. Hieruit blijkt, dat mr. en mrs. Beard in 1 908 het verkeerde huis voor pastorie aan- zagen. In werkelijkheid was dit het huis, dat later op die plaats was gebouwd. Het zou ook wel een erg gro- te pastorie zijn geweest voor een kleine gemeente als de Christelijke Afgescheiden Gemeente toen was. Over de kerk kan een soortgelijk verhaal worden ge- daan. De Begijnekerk dateerde namelijk van 1854 en was gebouwd op de plaats van het voormalige Diako- nessenhuis. Koopman W. Horst jr., die lange tijd ambtsdrager was, had dit op 1 juni 1849 ten behoeve van de Christelijke Afgescheidene Gemeente aange- kocht. Nadat de kerkeraad in 1853 tot herbouw van de kerk had besloten, verkocht hij de overblijfselen van het inmiddels gesloopte pand met enkele daar- achter gelegen huizen op 24 april 1854 aan voor- noemd kerkgenootschap^''). In 1865 kreeg dit ge- bouw een nieuwe voorgevel waardoor het nog meer als kerk was te herkennen'*). Een in 1887 voorgeno- men restauratie ging hier door, omdat de kerkeraad hierdoor een mogelijke hereniging met de Nederduit- |
|||||||||
De naam van ds. H. P. Scholte^) zal altijd aan de ge-
schiedenis van de Afscheiding te Utrecht blijven ver- bonden. Allereerst omdat hij op 18 december 1835 de Christelijke Afgescheiden gemeente te Utrecht in- stitueerde. Zonder ooit een afzonderlijk beroep van deze gemeente aan te nemen, was hij hier vanaf 1 837 een decennium lang feitelijk haar predikant. In de loop der tijd deden zich echter verschillende ge- schillen binnen de Utrechtse gemeente voor. Aller- eerst ten aanzien van zijn visie op doop en verbond in de prediking en zijn toepassing van de tucht. Het jaar daarop leidde zijn bemoeienis met het beroepen van ds. S. van Velzen^) door de destijds door hem in 1835 geïnstitueerde Christelijke Afgescheiden Gemeente te Amsterdam tot een splitsing binnen de Utrechtse kerkeraad. Een aantal ambtsdragers scheidde zich onder leiding van ouderling E. Takken af. Vanaf die tijd kende men de groep-Scholte (Scholtianen) en de groep-Takken (Takkianen). Deze zouden zich na Scholte's vertrek op 21 september 1849 herenigen. Doordat Scholte geen gehoor gaf aan de oproep van de Synode van de Christelijk Afgescheidene Gerefor- meerde Kerk van 1840 om zijn ongelijk te erkennen werd hij officieel geschorst en vervreemdde hij van zijn vroegere vriend ds. H. de Cock') en van de hoofd- stroom van de Afscheiding. In 1846 besloot ds. A. C. van Raalte'l met een groot
aantal Afgescheidenen naar Amerika te emigreren. Een voorbeeld, dat Scholte in juni 1 847 zou volgen*). Hij vestigde zich in de staat lowa, waar hij de kolonie Pella stichtte. Als gevolg van zijn godsdienstige en la- ter ook politieke optreden ontstonden hier eveneens spanningen binnen de door hem op 13 november 1848 geïnstitueerde Christelijke kerk te Pella. Als ge- volg hiervan verenigde een aantal van de gemeentele- den zich al spoedig in een nieuwe ,,Gereformeerde kerk". Scholte's mede-kolonisten verdachten hem zelfs van ongeoorloofde grondverkopen. In 1854 werd hij door zijn eigen kerkeraad geschorst. Van de- genen die hem in een nieuwe organisatie volgden, verloor hij twee jaar later door een geschil over het bouwterrein voor een tweede kerk het grootste deel^). De uitgetredenen gingen over naar de door ds. Van Raalte in 1854 geïnstitueerde Protestant Refor- med Dutch Church. Scholte ging de kleine overgeble- ven groep tot aan zijn dood in 1848 voor. Een jaar na zijn overlijden werd deze gemeente echter al opgehe- ven'). Familie Baard op pelgrimage naar Utrecht
In 1908 bezochten mr. Robert R. Beard en zijn twee-
de vrouw, mrs. Kate Keables, een kleindochter van ds. Scholte'), Nederland. Hij maakte toen een drietal foto's, te weten van het ex- en interieur van de Begij- nekerk aan de Breedstraat (no. 40)') en van een pand |
|||||||||
123
|
|||||||||
opvangen voor wie de afstand tot deze kerk te ver
was^°). In elk geval wisten de zusters Nollen de preekstoel
van de Utrechtse kerkeraad dan wel van de fa. Boek- hoven te verwerven. Deze werd ingescheept en in een koetshuis op het landgoed van Scholte opge- knapt. Daar er weinig belangstelling voor was, werd de preekstoel in het State Historical Museum in Des Moines (lowa) ondergebracht. Toen het Department of Archives als onderdeel van Central College werd ingesteld, keerde de preekstoel naar deze plaats te- rug. In 1976, twee eeuwen na het uitroepen van de Onaf-
hankelijkheid, werd het 200-jarig bestaan van de Ver- enigde Staten herdacht. In verband daarmee werd onder andere een replica van het eerste door ds. Scholte te Pella gestichte kerkje herbouwd. Aange- zien op de oorspronkelijke plaats thans huizen staan, gebeurde dit enkele straten verderop. Omdat men in de mening verkeerde, dat Scholte op de voormalige preekstoel uit de Begijnekerk had gestaan, kreeg deze als enig oud stuk meubilair in dit geheel ,,nieuwe" kerkje weer een bestemming. Zoals uit het voorgaan- de gebleken is echter ten onrechte. In werkelijkheid was het ds. P. J. Oggel die, sinds 1849 aan de ge- meenten van Utrecht en Zeist verbonden, als eerste Utrechtse predikant deze preekstoel vele malen be- klom. In 1854 nam hij een beroep aan naar de Hollands-Gereformeerde Gemeente te Grand Haven (Michigan), die hij tot 1 859 diende. Hierna was hij tot aan zijn dood in 1 869 predikant van de ook al eerder genoemde Reformed Church te Pella^'). Met dit al blijft het een aardig idee, dat deze preekstoel na onge- veer 83 jaar in Utrecht dienst te hebben gedaan, nu een Amerikaans kerkgebouw siert. |
||||||||||||
sche Gereformeerde Kerk (dolerende) niet in de weg
wilde staan^'). Nadat het jaar tevoren van kerkbouw- plannen in het zuidelijk deel van Utrecht tussen Tolsteeg en de Westerhoek was afgezien, werd de kerk in 1 908 - het jaar dat mr. en mrs. Beard Utrecht bezochten - grondig gerestaureerd en met een aan- bouw uitgebreid"). Deze kerk was dus al evenzeer van later datum. Utrechtse preekstoel op transport naar Pella
Later bezochten Sara en Hanna Nollen, kleindochters
uit het eerste huwelijk van Scholte met Sara Maria Brandt, en dochters van John Nollen en Sara Johanna Suzanna Scholte, Nederland'*). Mrs. M. Lautenbach, voormalig archivist van het Central College te Pella, meende zich te herinneren dat dit op het moment was, dat juist met de sloop van de voormalige Begij- nekerk en de twee aangrenzende huizen (no's 40-44) werd begonnen. Dit zou betekenen dat het eind 1939 was, aangezien de sloopvergunning op 1 1 augustus 1939 aan de eigenaar, de firma drukkerij J. Beekho- ven door de gemeente werd afgegeven. Deze drukke- rij, die reeds in 1932 enkele panden aan de Breedstraat had opgekocht, kocht in mei 1 936 ook de Begijnekerk aan met de bedoeling deze voorlopig als opslagplaats voor papier te gebruiken"). In het geval dat de dames Nollen toen in Nederland waren, zou de preekstoel in het gebouw achtergelaten zijn, wat niet waarschijnlijk lijkt. Het ligt meer voor de hand, dat het bezoek van hen in 1937 plaats had, toen op 28 maart 1 937 de laatste dienst in de Begijnekerk werd gehou- den. In plaats van dit kerkgebouw werd kort daarna op 1 juli de Tuindorpkerk in Utrecht-Maartensdijk in gebruik genomen. Dit was een gevolg van de voort- gaande ontvolking van de binnenstad en de behoefte aan een kerk in de nieuwbouwwijk Tuindorp. Boven- dien kon de naburige Westerkerk de gemeenteleden |
||||||||||||
H. J. Ph. G. Kaajan
|
||||||||||||
Binnenweg 25
2264 ML Leidschendam
|
||||||||||||
' Dit artikel is gebaseerd op de in 1 978 door dr. C. Smits te
Haren (Gn) met mrs. M. Lautenbach gevoerde correspon- dentie inzake de drie door mr. Robert B, Beard in 1908 in Utrecht gemaakte foto's. Bijzondere dank ben ik verschul- digd aan eerstgenoemde voor zijn op het concept van dit artikel geleverde commentaar. Noten
1. Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Ne-
derlands protestantisme (BLGNP) (red. D. Nauta e.a.), dl. II, Kampen 1983, pp. 390-393. 2. BLGNP, dl. II, pp. 431-433.
3. BLGNP, dl. II, pp. 129-132.
4. BLGNP, dl. I, Kampen 1978, pp. 270 272,
5. Over de Afscheiding in het kort: H. Kaajan, De Afschei
ding in Utrecht, in: Officieel Jaarboekje ten dienste der Gereformeerde Kerk van Utrecht, 18e jrg. (1936), pp. 5-14. G. Klaveren Pz., De Christelijke Afgescheiden Ge- meente en de eerste jaren van haar bestaan, in: f\/laand- blad van Oud-Utrecht, 14e jrg. nr. 2 (februari 1939), pp. 20-23. A. Graafhuis, ,,Soli Deo Gloria" - God alleen de eer. De Afscheidingsbeweging in de stad Utrecht, in: Maandblad Oud-Utrecht, 57e jrg. nr. 11 (november 1984), pp. 169-174. Uitgebreid: C. Smits, De afschei- ding van 1834, dl. 4, Provincie Utrecht, Dordrecht 1980, pp. 194-276. 6. Zie voor afbeeldingen van de twee door Scholte in Pella
|
||||||||||||
124
|
||||||||||||
gestichte kerkgebouwen: G. A. Stout, C. Cole, N. J.
German, Souvenir History of Pella, lowa, Pella, lowa 1922, p, 129. 7. Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche voll<
(red. F. W. Grosheide e.a.), dl. V, Kampen 1929, pp. 94-96. Voor de emigratie in het algemeen: L. Oosten- dorp, H. P. Scholte. Leader of the Secession of 1834 and Founder of Pella, Franeker 1964. P. R. D. Stokvis, De Nederlandse trek naar Amerika 11846-1847), Leiden 1977. 8. Beard was voordien vanaf 1870-1892 gehuwd geweest
met Maria H. E. Krantz, de tweede weduwe van ds. Scholte. Zie voor genealogie van H. P. Scholte: C. Smits, De afscheiding van 1834, dl. 1, Oudkarspel 1971, pp. 48a-48b. Voor biografische gegevens over hem: Stout e.a., o.c, p. 181. 9. Dit is meteen de oudst bekende exterieuropname van de
Begijnekerk. Zie voor de twee overige in de Topogra- fisch Historische Atlas van het GAU berustende foto's uit ca. 1910 en van 27 maart 1937: J. N. van der Meu- len, Inleiding, Inventaris van de archieven van de Gere- formeerde Kerk te Utrecht 1835-1955, waarin opgeno- men de archieven van de Gereformeerde Kerk te Zuilen 1892-1950, Utrecht 1 987, p. 9 en Utrechtsch Dagblad (AvondbladI, 27 maart 1937 (naderhand afgedrukt in de in noot 15 genoemde publikaties). 10. Deze ligging maakte het de politie moeilijk om tot het
kerkgebouw door te dringen, zoals uit het proces- , verbaal van 23 december 1838 blijkt. Zie: F. L. Bos,
Stukken betreffende de Afscheiding van 1834, dl. IV, Kampen 1 946, pp. 333-336. Zie verder de plattegrond in: C. Smits, De afscheiding van 1834, dl. 4, Provincie Utrecht, Dordrecht 1980, p. 236. 11. Smits, dl 4, p. 281.
12. Aldus een mondelinge mededeling van de heer G. J. C.
A. Smilda destijds gedaan aan de heer C. Smits. De oudst bewaarde bouwtekening van het nieuwe pand da- teert van 1874 en had betrekking op een wijziging aan |
|||||||||||||
de voordeur, aldus mededeling van mevr. J. N. van der
Meulen van het GA Utrecht. 13. J. M. van Minnen, Utrechtse studenten al vroeg samen
op weg, in: Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land: Utrecht {red. A. P. Crom e.a.l. Kampen 1984, pp. 42-43. 14. Meest uitvoerige beschrijving over de verbouwing van
1854 in een artikel van H. Kaajan, in: Utrechtsche Kerk- bode, 51ejrg. no. 13 (27 maart 1937), overgenomen in: Utrechtsch Dagblad (Avondblad), 27 maart 1937. 1 5. A. van Hulzen, Begijnekerk, in: Utrecht op oude foto's:
Van Plompetorengracht naar Servaas, Rijswijk 1977, pp. 32-33. Idem, Twee Gereformeerde kerken (Begijne- kerk en Oosterkerkl, in: Utrechtse kerken en kerkgebou- wen, Baarn 1985, p. 137-138. 16. G. van Klaveren Pz., De Ineensmelting te Utrecht,
1835-1887, 1894, in: Officieel jaarboekje ten dienste der Gereformeerde Kerk van Utrecht, 1 6e jrg. (1 934), p. 3. 17. H. J. Ph. G. Kaajan, De Zuiderkerk (1925-1986), in:
ti/laandbladOud-Utrecht, 59jrg. no. 6 (juni 1 986), p. 58 en Van der Meulen, Inleiding, p. 19. 18. Smits, o.c, p. 48a.
19. Nadat de hoek van de Begijnehof en de Breedstraat ge-
heel bezit was geworden van drukkerij Boekhoven, werd hier in september 1951 een nieuw bedrijfspand ge- bouwd. Dit is sinds 1 976 tot een complex van 76 wonin- gen verbouwd. Zie: Utrechts Nieuwsblad, 21 april 1976 en Van Hulzen, Utrecht op oude foto's: Van Plompeto- ren naar Servaas, Rijswijk 1977, pp. 36-37. Daar waar nu de open toegangspoort aan de Breedstraat is, stond eens de Begijnekerk. Deze lag precies tegenover de Be- gijnesteeg, zoals uit de in noot 9 genoemde foto van ca. 1910 blijkt. 20. H. J. Ph. G. Kaajan, Vijftig jaar Tuindorpkerk
(1937-1987), in: MaandbladOud-Utrecht, 60e jrg. nr. 5 (mei 1987), p. 47. 21. Smits, o.c, dl. 4, pp. 175-177.
|
|||||||||||||
De sterfdag van Thomas Basin
500 jaar geleden |
|||||||||||||
Midden in het gotische koor van de Utrechtse St.
Janskerk ligt het graf van Thomas Basin, bisschop van Lisieux. Op 30 december van dit jaar is het vijf- honderd jaar geleden dat hij in Utrecht overleed. Basin is in 1477 naar Utrecht gekomen waar hij tot aan het jaar van zijn dood een aanzienlijk claustraal huis bin- nen de immuniteit van St. Jan heeft bewoond. Drie jaar voor zijn komst naar Utrecht had hij noodge- dwongen afstand gedaan van zijn bisdom in Norman- dië, en had paus Sixtus IV hem tot titulair aartsbis- schop van Caesarea benoemd. Noodgedwongen, omdat de Franse koning Lodewijk XI, wiens politiek Basin van meet af aan openlijk had bekritiseerd, hem de uitvoering van zijn episcopaat onmogelijk had ge- maakt. Al in 1468 had hij Frankrijk moeten verlaten, waarna hij zich in Leuven en Trier vestigde. Waarom hij tenslotte de stad Utrecht als woonplaats |
|||||||||||||
uitkoos, is niet geheel duidelijk, maar men neemt aan
dat zijn vriendschappelijke relatie met de Utrechtse bisschop, David van Bourgondië, daarbij een belang- rijke overweging vormde. In de literatuur over Basin wordt algemeen aangeno-
men dat Basin op 3 december 1491 is overleden^). Weylingh, die het verblijf van Basin in Utrecht tot nu toe het meest uitvoerig heeft beschreven, heeft aan- nemelijk gemaakt dat deze datum op een fout in de Heda-editie van Van Buchel berust. Dezelfde Van Bu- chel geeft in zijn Monumenta namelijk een andere da- tum: 30 december 1491. Deze datum komt in tegen- stelling tot de vorige geheel overeen met de datering van enkele stukken die de uitvoering van Basins testament betreffen. Houdt men rekening met de kerststijl die toentertijd in het bisdom Utrecht werd gehanteerd, dan moet de dag van Basins overlijden |
|||||||||||||
125
|
|||||||||||||
Interieur van de St. Janskerk te Utrecht, gezien vanuit het middenschip naar het koor. Tekening met pen en
aquarel door Pieter Saenredam, daterend van 15 september 1636. (Hamburg, Kunsthalle, Kupferstichkabinet.) |
|||||||||||
op 30 december 1490 worden gesteld^). Tot dezelfde
datum komt men bij lezing van de, Weylingh niet be- kende, inscriptie op de onderzijde van het devotie- altaartje dat Basin bij zijn dood aan het kapittel van St. Jan schonk: Donum reverendissimi domini Thome de Bazyn, archiepiscopi Cesariensis, qui obyt 30 decem- bris 149P). Toen het graf van Basin bij opgravingen in de St.
Janskerk tijdens de restauratie van 1 948 werd her- ontdekt, constateerde men dat zijn kist oorspronkelijk in een ander graf moet hebben gerust. Glazema ver- onderstelde dat de kist omstreeks 1537, toen de bouw van het gotische koor bijna voltooid was en het oude koor kon worden afgebroken, naar zijn huidige plaats is overgebracht*). Waar bevond zich dan het oude graf van Basin? Naar alle waarschijnlijkheid op de plaats waar Van Buchel nog In de zeventiende eeuw de epithaaf van Basin aantrof: Ante chorum ubi nunc suggestum concionatoris erectum (voor het koor waar tegenwoordig het preekgestoelte staat op- gesteld). Een prent van de hand van Saenredam, da- terend van 1636 (zie afb.), laat zien dat dit preek- gestoelte destijds het centrale deel vormde van een stenen koorafsluiting, die daar eind zestiende eeuw was opgetrokken. Het oorspronkelijke graf zou dus midden in de viering voor de opgang naar het (goti- sche) koor hebben gelegen. |
In de kist van Basin werd bij de opening van zijn graf
in 1948 een bronzen plaatje met inscriptie gevonden, dat op de borst van de overledene lag. Dit plaatje is daarna aan de zuid-wand van het koor bevestigd. In verband met Basins vijfhonderdste sterfdag zal dit plaatje vanaf 30 december a.s. van een transscriptie met vertaling en een kleine biografische noot worden voorzien. Utrecht Kaj van Vliet
J. P. Koenstraat 18-bis
|
||||||||||
Noten:
|
|||||||||||
1. Voor een overzicht van deze literatuur, zie: Louise E. van
den Bergh-Hoogterp, Goud- en zilversmeden te Utrecht in de late middeleeuwen, 2 din. ('s Gravenhage 1990). Al- daar: dl. 2, p. 437. 2. J. F. A. N. Weyling, Bijdrage tot de geschiedenis van de
wijbisschoppen van Utrecht tot 1580 (Utrecht 1951), 273. 3. Het devotie-altaartje en de inscriptie staan afgebeeld in:
Van de Bergh-Hoogterp, 434, 436. 4. P. Glazema, ,,Oudheidkundige opgravingen in de St.
Janskerk te Utrecht in 1948', Jaarboek Oud-Utrecht (1949), 41-52. Aldaar: 47-49. 5. A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monaste-
rils Traiectinae urbis atque inventa, pag. 46. Het hand- schrift berust in de bibliotheek van de GAU. |
|||||||||||
126
|
|||||||||||
6e NICOLAAS VAN DER MONDE-LEZING
Bart Klück,
bouwhistorisch onderzoel<er, werl<2aam bij het Archeologisch
en Bouwhistorisch Centrum van de gemeente Utrecht:
RIDDERS IN DE STAD.
DE BOUWGESCHIEDENIS VAN HET DUITSE HUIS-COMPLEX IN UTRECHT
dinsdag 5 februari 1991
20.00 uur
Pieterskerk Utrecht
toegang gratis
|
||||||||||||
„Ridders in de stad". Zelfs aan het eind van de twintigste eeuw roepen deze woorden een romantisch beeld
op van imponerend uitgedoste heren die zich te paard boven de gewone sterveling verheffen. Historisch onder- zoek kan zo'n beeld kleurrijk invullen, maar ook van nuances voorzien waarbij de bovenmenselijke proporties wat worden afgezwakt en de herkenbaarheid van zo'n voornaam gezelschap in een complexe samenleving gro- ter wordt. In Utrecht leefde een apart soort ridders die tevens geestelijken waren: de leden van de Ridderlijke Duitse Orde.
Zij hadden tot 1811 hun ,,klooster" in het Duitse Huis aan de Springweg. Na bijna twee eeuwen als militair hospitaal te hebben gediend wordt voor dit complex thans een nieuwe bestemming gezocht. In afwachting hiervan wordt uitgebreid bouwhistorisch onderzoek gedaan dat zich vooral richt op het tiental gebouwen die destijds in bezit waren van de Duitse Orde. Er is niet alleen veel aan het licht gekomen over de bouwtechnieken en veranderingen in de diverse perioden, maar er zijn ook conclusies mogelijk over de verschillende functies van de diverse gebouwen. Dit buitengewoon interessante gebouwencomplex wordt omgeven door fraaie, deels zeldzame bomen waarin
ruim 25 vogelsoorten huizen. Een toekomstige bestemming van de gebouwen moet erop gericht zijn het unieke karakter van deze ommuurde enclave in de binnenstad zo min mogelijk aan te tasten. |
||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||
weg naar dezelfde bestemming. Dan gaat het met de
trein naar Alkmaar, voorlopig zonder eten, zonder mi- litaire kleding, zonder behoorlijke voorzieningen aan behuizing en sanitair, kortom: het Nederlandse leger anno 1 940. Onze held wordt ingedeeld bij de lucht- doelartillerie en hij weet daar menig smakelijk en gê- nant verhaal over op te dissen. Op p. 106 is het vrijdag 10 mei en volgt het beste stuk van het boek. Op p. 182 levert Ton als krijgsgevangene zijn geweer (,,Je beste kameraad") in aan de Duitsers, nadat hij het eerst op de straattegels heeft kapotgeslagen. Dat laatste vergt een grote zelfoverwinning want er is hem van jongsaf bijgebracht meerderen te gehoorza- men en geen kritiek te oefenen. Deze herinneringen zijn nuttig voor het RIOD in Am- sterdam omdat ze de belevenissen van een Neder- landse soldaat ongefilterd en volslagen onliterair weergeven. |
||||||||||||
Ton Schreutelkamp, Twintig passen heen, twintig
passen terug. Herinneringen aan mobilisatie en mei- dagen. Amsterdam, Wildeboer, 1990. ISBN 90 7066 446. Prijs f 29,90. Het gaat erop lijken dat de wereld zal kennismaken
met de verzamelde werken van de uit Utrecht af- komstige Ton Schreutelkamp. Al eerder signaleerden we in dit Maandblad (nov. '90) de Keurige burgerstraat, zijnde de Bilderdijkstraat in zijn geboortestad, gevuld met jeugdherinneringen uit de jaren twintig en dertig. Nu zijn de oorlogsdagen van 1940 aan de beurt, voor- afgegaan door het in dienst treden van de hoofdfiguur in januari van datzelfde jaar. We volgen de dienstpl. militair vanaf het bovenhuis Bilderdijkstraat 44bis naar de nu verdwenen Knoopkazerne aan de Mineurs- laan. In de Damstraat ontmoet hij zijn vriend Karel, die zeulend met zijn koffer de Kanaalstraat uitkomt, op |
||||||||||||
127
|
||||||||||||
Voor de leden van Oud-Utrecht heeft mw. Van Winter
de overgebleven brochures ter beschikking gesteld en voor hen is er nu de mogelijkheid in bezit te komen van haar afscheidscollege. Men kan de brochure, zo- lang de voorraad strekt, vanaf 2 januari 1991 uitslui- tend afhalen aan de receptie van het Gemeentear- chief, A. Numankade 1 99, Utrecht. (Telefonische- en postbestellingen worden niet in behandeling geno- men). De brochure is gratis. Openingsuren van het Gemeentearchief zijn: maandag 13.30-16.30 uur; dinsdag t/m vrijdag 9.00-16.30 uur; zaterdag 9.00-12.30 uur. J.H.
|
||||||||||||||||
Voor Utrechters is het boek leuk omdat de hoofdfi-
guur (hij noemt zich ,,Van Stigt") onmiskenbaar een stadsgenoot is. Waar anders spreken volwassen mannen elkaar aan als „jochie", waar anders ging je naar Zandvoort om er te ,,pootjebaaien" en waar an- ders bestaat de onbegrijpelijke krachtterm ,,Stik de blubber"? Het is hier allemaal te vinden. Er staan in het boek drie of vier voetnoten. Een ervan luidt: ,,Utrechtenaren laten dikwijls de uitgangs-t weg". v.S.
|
||||||||||||||||
Utrecht, centraal of marginaal?, Afscheidscollege
van Johanna Maria van Winter, 22 december 1988. 16 pagina 's. Al weer twee jaar geleden nam prof. dr. Van Winter
afscheid als hoogleraar geschiedenis van de Middel- eeuwen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Bij deze gelegenheid gaf zij haar afscheidscollege getiteld ,,Utrecht, centraal of marginaal"? Hierin stelde zij aan de orde ,,hoe het nu eigenlijk zit met de natuurlij- ke ligging van Utrecht en welke invloed deze heeft ge- had op zijn rol in de geschiedenis". Zij beperkt zich tot de middeleeuwen en concludeert dat de stad Utrecht bloeide in de tijd dat ,,het functioneerde als kern in de marge", d.w.z. als een stad, gelegen aan de rand van het Duitse Rijk, onderhevig aan de centrale rijkspoli- tiek van de keizers. Na het Concordaat van Worms (1122), wanneer de keizers de bisschoppen niet meer mogen benoemen, wordt de stad Utrecht een speel- bal van andere machtsfactoren. Dit heeft grote gevol- gen voor de positie van Utrecht: de ligging is dan wel centraal (tussen de graafschappen Holland en Gelre) maar de machtspositie is marginaal. |
||||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
63e jaargang nr. 12 - december 1990
Vereniging Oucj-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25 Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht tel. (030) 73 66 11 Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65+ f 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066
ten name van de penningmeester van de Ver-
eniging Oud-Utrecht. Excursiecommissie:
Fred Vogelzang
Hunzestraat 56 3522 EB Utrecht tel. (030) 87 01 10 |
||||||||||||||||
Lezing
|
||||||||||||||||
In het kader van de lezingencyclus ,,geschiede-
nismozaïk", organiseert de activiteitencommissie van Oud-Utrecht op donderdag 24 januari een le- zingenavond. Het betreft twee korte lezingen over de recente
bouwgeschiedenis van de stad Utrecht. Eerst zal mevr. B. van Santen een voordracht hou- den over de bouwkunst in de stad tussen 1850 en 1940. Na de pauze volgt er een lezing van mevr. E. Wessel. Deze gaat over het gebruik van materialen en technieken in diverse jonge Utrechtse monumen- ten. De lezingen vinden plaats in het gebouw van de
C.S.B, aan de Kromme Nieuwegracht 39 te Utrecht. De aanvang is 20.00 uur en de toegang is gratis. |
||||||||||||||||
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk. Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
|
||||||||||||||||
128
|
||||||||||||||||