-ocr page 1-
A)..^^
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
vier-en-zestigste jaargang
1991
Uitgave van de Vereniging
BIBLIOTHEEK DBi
«IJKSUNfVÊRSiTEIT
U T P Fr H T
Drs. R.P.M, van Antwerpen
Notebomenlaan 27
3582 CG Utrecht
Lijst van schrijvers
81 Baarf de/a fa///e, C/A., Utrechtse grachtpro- 96
fielen revisited
105 Borger, G.J., De oude geografie en de ont-         48
ginning van de Vechtstreek
60 Bruch, H. De moord op de bisschop                    87
45 Bruijn, M.J. de. Circa Turrim Trajectensem
110 Buitelaar, A., De Stichtse ministerialiteit en          43
de ontginningen in de Vechtstreek                      57
26 Burg, V.A.M, van der, Fransiscus Cohu,
eerste R.K. pastoor van Zeist                                70
19 Daniels, 5.J., Voorjaarsexcursie (Agenda)
31 Lezing en Voorjaarsexcursie (Agenda)                  1
Haverkamp, J.W.G., Benefietconcert door
Gustav Leonhardt (Agenda)
Helleman, O., Het altaar voor de Jezuïeten-
statie St. Catharijne
Herpen, J. van, 1938, De zangeres Vera Lynn
in Utrecht
Hoevenberg, J. Boekenschouw
Hoffman- Klerkx, E.L., De Majestas Domini
van de St. Pieterskerk te Utrecht
Hoogevest, C.C. van. De schuilkerk van
St. Gertrudis
Kaajan, H.J.Pti.G., Een eeuw Westerkerk •
(1891-1991)
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2211 7851
-ocr page 2-
se burgerweeshuis tussen caritas en staats-
zorg 1831-1991
40 Ed van Eeden (samenstelling). Ik voel me
welgemoed. Boswel! in Utrecht
28 (artikel) Walter Gels, Der Kreuzweg im Köl-
Iner Dom, in: Köllner Domblatt 54 (1989)
55 Cees de Graaf (samenstelling), K&W her-
bouwd voor de kunsten
10 PD. 't Hart, Utrecht en de cholera 1832-
1910
78    Claudine Hellweg (redactie), Nightlines.
Nachtregels. Gids bij de gelijknamige ten-
toonstelling
43 Hugo J. Heimer en René H.P Proos, Langs
Romeinse en middeleeuwse wegen. Archeo-
logische routes in Nederland en België
101   Dr A. van Hulzen, De Oude Gracht deel I.
Van Pellecussenpoort tot de Liesbosch
30    Nico Immink, Leeuwenbergh. Biografie van
een Utrechts gebouw 1567-1990
89    Hedda Kalshoven- Brester ed.. Ik denk zo-
veel aan jullie. Een briefwisseling tussen Ne-
derland en Duitsland 1920-1949
102   Guus Kemme, Architectuurgids voor Utrecht
42 D.T. Koen, Utrecht verdedigd, fortificatie en
mobilisatie 1914-1940
90    Dirk van Koten (editor), Utrecht. Nederlands-
Engli5h-Fran(;ais-Deutsch.
79    B.M. Laan, Rietveld route Utrecht: fietstoch-
ten in de gemeenten Utrecht, Zeist en De
Bilt langs gebouwen van G.Th. Rietveld
40    M. Langenbach, Onbekend talent. Leerlin-
gen van de Utrechtse Fundatie van Rens-
woude 1761-1795
41     FA. van Lieburg, De Nadere Reformatie in
Utrecht ten tijde van Voetius. Sporen in de
gereformeerde kerkeraadsacta
89 Fred. Matter (redactie). Toverij in Nederland,
1795-1985. Bibliografie Publikatie van het
RJ. Meertensinstituut, deel 14
55 Bettina van Santen, Architectuur en stede-
bouw in de gemeente Utrecht 1850-1949
79 Bettina van Santen, Kijk op de wijk: fiets-
tochten langs de jongere bouwkunst van
Utrecht
42     W. Thoomes, Een schaars en kostbaar goed.
Het denken over Utrechts oude stad in de
50er en 60er jaren van dezer eeuw
31     Max Tosseram, Beeldende kunstenaars in
beeld. Utrechtse kunstenaars geportretteerd
door Max Tosseram
30 Utrechts Klokkenluidersgilde, Klokken van
Personen
87 Bert Ambrose, in: 1938, de zangeres Vera
Lynn in Utrecht
26 Fransiscus Cohu, in: Fransiscus Cohu, eerste
R.K. pastoor van Zeist sedert de Hervorming
21 Ir E.W. van Heuven, in: De gietstalen luid-
klok in Maarssen
131 Joan Huydecoper, in: Philips Vingboons en
Joan Huydecoper van Maarsseveen, project-
ontwikkelaars aan de Vecht
60 Bisschop Koenraad van Utrecht, in: De
moord op de bisschop
73 Richard Lassals, in: Een reiziger in Utrecht.
Thomas Pennant op de grand tour 1765
87 Vera Lynn, in: 1938, de zangeres Vera Lynn
in Utrecht
28 Friedrich Wilhelm Mengelberg, in: Uit de
tijdschriften
24 Samuel Muller in: Het archief van Oud-
Utrecht geïnventariseerd
73 Thomas Pennant, in: Een reiziger in Utrecht.
Thomas Pennant op de grand tour 1765
131 Philips Vingboons, In: Philips Vingboons en
Joan Huydecoper van Maarsseveen, project-
ontwikkelaars aan de Vecht
Boekenschouw
41 D/c/c Adelaar, Jos van Asperen, Michael Ro-
ding, Willem van Leusden.
Essays over een
verhard romanticus
90 Marjan Agerbeek e.a.. Dank je de Koekoek.
De geschiedenis van de Vogelenbuurt.
88 E.A.G. van den Bent en C.M.RF van den
Broek,
Mijdrecht meer dan veen alleen
23 (artikel) Bibliotheek van de Rijksuniversiteit
van Utrecht,
Bibliografie van Utrecht 1964-
1983
102 Biologiewinkel/Werkgroep Herstel Leef-
baarheid Oude stadswijken,
Utrechts
Singelboek, Natuur, geschiedenis en bebou-
wing van de Utrechtse singels
77 (artikel) Saskia de Bodt, Utrechtse borduur-
werkers in het laat-middeleeuwse Utrecht,
in: Oud Holland 105(1991. p.1-31)
66 Catalogus, Burgerwezen in Utrecht. 500 jaar
Stichting Evert Zoudenbaich
101 Catalogus, Nachtregels. Nightlines
66 J.J. Dankers en J. Verheul, Als een groot par-
ticulier huisgezin. Opvoeden in het Utrecht-
-ocr page 3-
Lijst van artikelen Utrecht stad
48 St. Catharinakerk, in: Het altaar voor de je-
zuïetenstatie St. Catharijne
45 Domtoren, in: Circa Turrim Trajectensem
70 Getrudiskapel, in: De schuilkerk van St.
Gertrudis
96 Benefietconcert door Gustav Leonhardt
13     K&W, in: een muzikale fenix
14    Herinneringen aan K&W
21 St. Ludgeruskerk, in: De gietstalen luidklok
in Maarssen
1 Oosterkerk, in: Een eeuw Westerkerk
( 1891-1991)
57 St. Pieterskerk, in: De Majestas Domini van
de St. Pieterskerk te Utrecht
1 Westerkerk, in: Een eeuw Westerkerk
(1891-1991)
93 Westraven, in: De frictietegelpers van de te-
gelfabriek Westraven te Utrecht
33 Promoveren te Utrecht aan het eind van de
zeventiende eeuw
81 Utrechtse grachtprofielen revisited
42 Kylstra, E.M., Boel<enschouw
79 Boekenschouw
89 Boekenschouw
93 Landzaat, F.H., De frictietegelpers van de
tegelfabriek Westraven te Utrecht
30 Lemaler, J.W., Begroting 1991 Vereniging
Oud-Utrecht
76    Jaarrekening 1990
98    Toelichting bij begroting Vereniging
Oud-Utrecht voor het jaar 1992
118 Manten, A.A., De scheepvaart op de Vecht
15     Oort, Th.H. van, in: Herinneringen aan K&W
131 Ottenheym, K.A., Philips Vingboons en
Joan Huydecoper van Maarsseveen,
projectontwikkelaars aan de Vecht
23     Pietersma, A., Een bibliografie van de
provincie Utrecht
79 Jaarverslag over 1989
99    Jaarverslag van de Vereniging Oud-Utrecht
over 1990
14    Pof, A.W., in: Hennneringen aan K&W
24    Röhner, G.J., Het archief van Oud-Utrecht
geïnventariseerd
16    Russchen, S., in: Herinneringen aan K&W
10 Schalk, A.H.M, van. Boekenschouw
13     K&W, een muzikale fenix
30 Boekenschouw
40 Boekenschouw
55 Boekenschouw
66 Boekenschouw
78 Boekenschouw
88 Boekenschouw
101 Boekenschouw
28 Staal, CS., Uit de tijdschriften: Friedrich
Wilhelm Mengelberg
65 De Ijskelder van Huis Doorn
77     Uit de tijdschriften: Utrechtse borduurwer-
kers in het laat-middeleeuwse Utrecht
15    Steen, C. van de, in: Herinneringen aan K&W
137 Tromp, H.M.J., De buitenplaatsen langs de
Vecht: Tuin- en parkgeschiedenis
16     Verdonk- de Vos, J., in: Herinneringen aan
K&W
33 Vermij, R., Promoveren te Utrecht aan het
eind van de zeventiende eeuw
73 Vogelzar}y, F., Een reiziger in Utrecht.
Thomas Pennant op de grand tour 1765
18 Weldam- van Rooy, A., in: Herinneringen
aan K&W
14     Wilschut, M., in: Herinneringen aan K&W
21 Zulthoff, A.J., De gietstalen luidklok in
Maarssen
Utrecht Provincie
110 Breukeien, in: De Stichtse ministerialiteit en
de ontginningen in de Vechtstreek
118 De scheepvaart op de Vecht
65 Doorn, in: De Ijskelder van Huis Doorn
21 Maarssen, in: De gietstalen luidklok in
Maarssen
110 De Stichtse ministerialiteit en de ontginnin-
gen in de Vechtstreek
118 De scheepvaart op de Vecht
26 Zeist, in: Fransiscus Cohu, de eerste R.K.
Pastoor van Zeist sedert de Hervorming
Symposium over de Vechtstreek
105 De oude geografie en de ontginningen van
de Vechtstreek
110 De Stichtse ministerialiteit en de ontginnin-
gen in de Vechtstreek
118 De scheepvaart op de Vecht
131 Philips Vingboons en Joan Huydecoper van
Maarsseveen, projectontwikkelaars aan de
Vecht
137 De buitenplaatsen langs de Vecht: Tuin- en
parkgeschiedenis
-ocr page 4-
de stad Utrecht deel II. Klokkenvordering
1943, Mutaties 1945-1989, Uurwerken-
slagklokken
Hilde Vries en Puck Nijenhuis, Oudmunster-
trans. Het verhaal over verbouwing en ge-
bruik door kapittel, burgerij en universiteit
CCS. Wilmer, Utrecht. De stad in prenten
G. van Wijk (samenstelling), IVlijdrecht ne-
genhonderd jaar. Mijdrecht van toen tot bij-
na nu in vogelvlucht
aankondiging: Stadswandeling langs de
Utrechtse gevelstenen
53
96
aankondiging: Benefietconcert door Gustav
Leonhardt
147 aankondiging: De Hervormde Diaconie te
Utrecht
147 aankondiging: Een serie lezingen over de
Utrechtse musea
11, 67, 77, 91, 103 agenda
78
102
88
10, •
24
30
98
79
99
76
97
101
3 artikel: Bij de nieuwe voorplaat
artikel: Het archief van Oud-Utrecht geïn-
ventariseerd
Begroting 1991 Vereniging Oud-Utrecht
Begroting 1992 Vereniging Oud-Utrecht,
toelichting
Jaarverslag over 1989
Jaarverslag van de Vereniging Oud-Utrecht
over 1990
Jaarrekening 1990
Najaarsledenvergadering van 26 november
1991, agenda
Oproep, vacature notulist
Berichten
11
Opening van de nieuwe kostuumzaal in het
Centraal Museum
Tentoonstelling aanwinsten Gemeentelijke
Archiefdienst
38
39
39
39
39
Restauratie middeleeuwse muurschildering
in het Centraal Museum
Het Utrechts Landschap, natuurlijk hart van
Nederland
Kerken kijken zoekt vrijwilligers
Lezing over het Duitse Huis
19, 43 Propaganda: aangeboden
38, 69 Symposium De Utrechtse Heuvelrug en
Vallei
Rapport Werkgroep Herstel Leefbaarheid in
Utrecht: Pui? Een milieu-afweging tussen
sloop en hergebruik
79
Verschenen: Registers op het Jaarboek Oud-
Utrecht 1954-1983
Voorjaarsledenvergadering van 28 mei
1991, agenda
40
54
54
79
79
91
Heruitgave van H.L. Kok, De geschiedenis
van de laatste eer in Nederland
Tentoonstelling over de Willem Arntsz Stich-
ting
Utrecht uitgelicht, tentoonstelling in de Cre-
diet en Effectenbank
Zomerrondleidingen in het Catharijneconvent
Prijsvraag Oud-Leidenprijs 1992
Wie kent dit lied? (geschreven n.a.v. de en-
38
cycliek Rerum Novarum)
103 'Nederland', uit de Cultuurreisgidsenreeks
van Agon
103 Brochure Zes constructieven in Utrecht van
de Utrechtse sociëteit De Constructieve
103 Utrechtse oorlogsbelevenissen in: Letty Kos-
terman, Ver van huis
Vereniging Oud-Utrecht
10 aankondiging: Geschiedenismozaïek-4
19 aankondiging: Geschiedenismozaïek-5
19 aankondiging: Voorjaarsexcursie
31 aankondiging: Lezing en voorjaarsexcursie
apnl 1991
-ocr page 5-
EEN EEUW WESTERKERK (1891-1991)
seren van het door de Synode in 1875 opgestelde Al-
gemene reglement, het niet langer verwijzen naar
,,Schrift en Belijdenis" in de proponentsformule der
predikanten. Er werd volstaan met de belofte, dat
men de belangen van Gods Koninkrijk en in over-
eenstemming hiermee die van de Nederlandse Her-
vormde Kerk met opvolging van haar verordeningen
zou behartigen. Tenslotte, zoals in Amsterdam, om-
dat een aantal kerkeraden weigerde attest af te geven
aan catechisanten, die bij vrijzinnige predikanten hun
onderricht hadden ontvangen. Doordat ds. H. Hoek-
stra^) en ds. G. Ringnalda') van de Hervormde Ge-
meente te Utrecht met een aantal ambtsdragers in ja-
nuari 1887 het ,,Gereformeerd Kerkelijk Congres"
bijwoonden, waarin openlijk tot een breuk werd op-
geroepen, kwamen zij met hun kerkeraad in conflict.
Op 23 maart vergaderde de kerkeraad over de schor-
sing van voornoemde ambtsdragers voor een half
jaar, dat op 1 april moest ingaan. Toen geweigerd
werd dit te negeren, verlieten beide predikanten met
vijf ouderlingen en negen diakenen de vergadering. Zij
besloten nog diezelfde avond ten huize van ouderling
H. van Dijk aan de Oude Gracht om te breken met de
synodale hiërarchie en tot het stichten van een Do-
leantiegemeente te Utrecht over te gaan'). Op 27
maart belegden zij een eerste godsdienstoefening in
Tivoli aan de Kruisstraat. Naderhand kwamen zij ook
bijeen in het Gebouw van Kunsten en Wetenschap-
pen aan de Mariaplaats') en in het Johannalokaal van
freule S. M. E. De Mey in de Weistraat (thans: Mgr.
van der Weteringstraat). Vanaf mei 1888 werden de
tot dan toe 's avonds in het gebouw van Kunsten en
Wetenschappen gehouden godsdienstoefeningen
vanwege de hoge kosten niet langer daar, maar in de
bovenzaal van het Militair Tehuis in het Wed
gehouden''"). Op zondag 19 juni ging dr. A. Kuyper
zelf in Tivoli voor waar hij sprak over ,,Sion door recht
verlost"").
Doleantie-kerken
Vanaf het begin handelden de Utrechtse Dolerenden
zeer voortvarend, zodat er al gauw sprake was van
een goede organisatie. Voor het beheer van de kerke-
lijke goederen en de financiën werd een zogenaamde
Vereniging ,,De Kerkelijke Kas" opgericht, die op 1 7
september 1887 koninklijke goedkeuring kreeg^^).
Dit met het oog op het verkrijgen van rechtspersoon-
lijkheid. Hoewel men deze voordien officieel nog niet
had, kreeg H. van Dijk reeds eind juni opdracht voor
de bouw van een kerk, waarvoor in juli grond was
aangekocht. Op 29 december 1887 kon de Ooster-
kerk op de hoek van de Maliebaan en de 3e
Baanstraat (thans: Burgemeester Reigerstraat) als
eerste Doleantiekerk van Nederland in gebruik wor-
den genomen"). Dientengevolge werd de eerste Sy-
node van de Neder-duitsche Gereformeerde Kerken
(doleerende) niet in Amsterdam, maar in Utrecht ge-
Toen drs. C. Staal het boek ,,Utrechtse kerken en
kerkgebouwen" van dr. A. van Hulzen recenseerde^,
bevreemdde hem naast het ontbreken van een artikel
over de Leeuwenberghkerk van de Nederlandse Pro-
testantenbond aan het Servaas Bolwerk en van de
Rooms-Katholieke Martinuskerk aan de Oude Gracht
een bespreking van de gereformeerde Westerkerk
aan de Catharijnekade^). Als mogelijke reden veron-
derstelde hij toen dat er niet genoeg historisch mate-
riaal van voorhanden zou zijn. Nu er inmiddels een in-
ventaris van de archieven van de Gereformeerde Kerk
te Utrecht uit is, valt vast te stellen, dat dit wel
meevalt^). Hoe het zij, nu deze kerk op 26 februari
1991 een eeuw bestaat, lijkt het de moeite waard hier
enige aandacht aan te besteden. Te meer daar deze
krachtens een gemeenteraadsbesluit van 1 decemer
1988 officieel op de gemeentelijke monumentenlijst
is geplaatst. Overigens beperkt dit artikel zich niet en-
kel tot de bouwgeschiedenis. Er wordt ook aandacht
besteed aan belangrijke kerkelijke ontwikkelingen te
Utrecht in de afgelopen eeuw.
Afscheiding en Doleantie
Doordat Koning Willem I in 1816de Nederlandse Her-
vormde Kerk reorganiseerde, wat werd vastgelegd in
het ,,Algemeen Reglement voor het Bestuur der Her-
vormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden",
werd met de sinds de Dordtse Synode van 1618/19
geldende kerkorde gebroken. In plaats daarvan kwam
een van staatswege georganiseerd kerkgenoot-
schap. Door wijzigingen in het ondertekeningsformu-
lier van de predikanten ontstond er ook meer ruimte
voor vrijzinnige denkbeelden. Om deze redenen
scheidde ds. H. de Cock zich in 1834 te Ulrum met
zijn kerkeraad van de Nederlandse Hervormde Kerk af
en stichtte hij de eerste Christelijke Afgescheiden Ge-
meente. Er volgden er al gauw meer. In Utrecht had
de instituering op 18 december 1835 plaats. Op 18
februari 1839 werd deze als eerste in Nederland door
de Hoge Overheid erkend. Door latere conflicten vond
er in 1841 binnen de gemeente een splitsing plaats
tussen aanhangers van de inmiddels geschorste ds.
Scholte en de sympathisanten van ouderling E. Tak-
ken. Het merendeel van de eerstgenoemde groep
volgde ds. Scholte, toen deze in 1847 met circa 800
personen naar Noord-Amerika emigreerde. De achter-
gebleven personen van de groep-Scholte verenigden
zich in 1849 met de Takkianen. Vanaf 1854 had men
ook de beschikking over een eigen kerkgebouw in de
Breedstraat, te weten de Begijnekerk, die tot de inge-
bruikneming van de Tuindorpkerk in 1937 als zodanig
dienst zou doen*).
Met dit al was het een betrekkelijk kleine gemeente'),
toen de tweede uittocht uit de Nederlandse Hervorm-
de Kerk in 1886, te weten de Doleantie, onder leiding
van dr. A. Kuyper begon. Deze keer voornamelijk om
de drie navolgende redenen. Allereerst het niet practi-
1
-ocr page 6-
Bouwtekening van de voorge-
vel van de Westerkerk door H.
van Dijk, 1890. GAU Bouwte-
keningen 1890, nr. 387 g.
houden. Hoewel dit gebouw 2000 zitplaatsen telde,
was al spoedig door de toename van het ledental be-
hoefte aan een tweede kerk. Vier maanden na de in-
gebruikneming van de Oosterkerk ging er in de kerke-
raad al een stem op om voor het bouwen daarvan een
inzameling te houden. Diaken J. B. Calissendorff her-
innerde zich nog maar al te goed hoe groot de offerbe-
reidheid in de eerste jaren was. Ondanks dat het me-
rendeel van de Dolerenden tot de arbeidende klasse
behoorde, bracht een collecte wel eens f 4500, -
op. En dat afgezien van de gouden en zilveren siera-
den, die toen regelmatig in de collectezak zaten"|.
Op 30 oktober 1889 deelde jkhr. A. W. van Beeck
Calkoen als voorzitter van de de Vereniging ,,De Ker-
kelijke Kas" de kerkeraad mee, dat men bouwgrond
had gevonden. Deze bestond uit tien woonhuizen en
tien woningen, gelegen aan de Catharijnekade, de
Bergstraat en op het hofje van Jesse alsmede een per-
ceeltje grond. Bij de aankoop, die in het totaal
/^ 44.100,- bedroeg, werd omzichtig te werk ge-
gaan. Hier waren vijf verschillende partijen bij betrok-
ken, waarvan slechts twee lid van de Vereniging ,,De
Kerkelijke Kas" waren. Mogelijkerwijs, omdat niet
ieder met de Nederduits Gereformeerde Kerk wilde
onderhandelen. Aardig om in dit verband te vermel-
den is, dat de te bouwen kerk hierdoor grensde aan
het huis, waar dr. A. Kuyper van 1867-1869, toen
nog predikant van de Hervormde Gemeente, had
gewoond^'l. Zodra mogelijk werd de gemeente alge-
meen van de grondaankoop in kennis gesteld'^). Be-
gin van het volgende jaar werden de huizen gesloopt
door de laagste inschrijver J. G. Fukkink, die ook
ambtsdrager was. Hem was ook de bouw van de kerk
met kosterswoning en kerkeraadskamer opgedragen.
-ocr page 7-
Interieur van de Westerkerk,
gezien vanaf de galerij uit het
westen met gezicht op het
fraaie Quelhorstorgel, ca.
1900. Foto: GAU Top.-Hist.
Atlas TA Ke 8.
7
Naar alle waarschijnlijkheid evenals de Oosterkerk
naar een ontwerp van de meester-timmerman H. van
Dijk''). B. en W. van Utrecht verleende hiervoor op 1 3
juni 1890 de vereiste toestemming, terwijl een week
later voor de bouw van de kerkeraadskamer, doopka-
mer en kosterswoning een aparte toestemming af-
kwam. Dit was een gevolg van het feit, dat de hoogte
van de kosterswoning vanwege de smalle Bergstraat
volgens art. 14 van de Bouwverordening aangepast
moest worden''*). Tijdens de bouwwerkzaamheden
ontving ds. Hoekstra van mevrouw G. Smaling voor
de kansel reeds een fraaie Ravesteyn-bijbel").
Op 26 februari 1891 werd de Westerkerk onder grote
belangstelling in gebruik genomen. Ds. Hoekstra
wees de gemeente er op, dat ze dankbaar mocht zijn
na zo'n korte tijd al een tweede kerkgebouw gereed
was gekomen. Vervolgens bepaalde hij zijn gehoor bij
de tekst uit Marcus 14 : 58. ,,lkzal dezen tempel, die
met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen
eenen anderen, zonder handen gemaakt, bouwen".
Deze tekstkeuze benadrukte het belang van een gees-
telijke tempel c.q. kerk boven een tijdelijk aards on-
derkomen. Dit alles werd afgewisseld met het zingen
van Psalm 84 : 1 en 2, Psalm 22 : 1 3 en als slotzang
Psalm 1 22 : 3^"). Eén der gemeenteleden had kort te-
voren in een zeer lang gedicht zijn vreugde over het
gereedkomen van de kerk verwoord.
Zo zou de kerk gebouwd zijn op een volgens de over-
levering voor het protestantisme belangrijke plaats.
Namelijk daar waar in 1 566 de eerste hagepreek te
Utrecht werd gehouden. Dit werd als volgt verwoord:
Niet ver van waar eens Arentsen^')
De ruste kar beklom.
En moedig 's Heeren naam beleed
Voor d' opgehoopten drom
Waar eens de eerste hagepreek
(Zo wordt beschikt)
Door zulk een waardig man geleid.
De zielen heeft verkwikt^^).
Niet ver van daar, o, wonderlijk!
Verrees door 's Heeren trouw
Voor ons, een nieuwe aanspraakplaats!
Een tweede kerkgebouw.
Verder was dit gebouw een voorbeeld van de voor de
gereformeerden zo eigen soberheid.
Geen sterke torens trotsch en grootsch.
Verheffen zich omhoog;
Slechts kleine spitsen wijzen u
als door den wolkenboog
Tot God die in 't eenvoudig Huis
Te zijner eer gesticht
Wil wonen, telkenmale als
Zijn dienst daar wordt verricht
Niet schitterend van het eêlmetaal;
Doch zeer doelmatig, net.
Is alles, tot den dienst gereed.
Van binnen ingezet^').
De omgeving van de Oosterkerk vormde een schril
contrast met die van de nieuwe kerk. Lag eerstge-
noemd gebouw op de hoek van de deftige Maliebaan
en de 3e Baanstraat, laatstgenoemde kerk lag midden
in de volksbuurt wijk-C. In de omgeving was hier door
de markt een grote bedrijvigheid op handelsgebied.
Na de sloop van de Oosterkerk in 1984 is de Wester-
kerk als zaalkerk het enig overgebleven voorbeeld van
dit kerktype in Utrecht. Architectuurhistorisch be-
hoort het tot het eclecticisme met vooral neoklassi-
-ocr page 8-
kerk te Oldenzaal. Het oorspronkelijke orgel is ver-
moedelijk in 1 794 of 1 795 tijdens het bewind van de
Engelsen verloren gegaan, toen deze kerk, die sinds
1626 protestants bezit was, sterk werd verwaar-
loosd. In 1808 schonk Lodewijk Napoleon de St. Ple-
chelmuskerk weer aan de katholieken. De Duitse or-
gelbouwer G. H. Quelhorst^') bouwde voor de herin-
richting van de kerk hier in de jaren 1813-1815 voor
f 4100, - een nieuw orgel. Het is onbekend of de ge-
meente op zijn voorstel is ingegaan om zelf de orgel-
kast te bouwen, waardoor de kosten met f 500, -
verminderd zouden kunnen worden^^). Toen Jos. Th.
J. Cuypers^') het kerkgebouw in de periode van
1891-1900 deels restaureerde, paste dit orgel daar
kennelijk niet langer in^*). Tot de verkoop van de
Westerkerk in 1 966 werd het orgel tweemaal, te we-
ten in 1 936 en in 1948 door de fa. J. de Koff en Zn.
gerestaureerd^^). Deze behartigde toen het onder-
houd van alle orgels van de Gereformeerde Kerk van
Utrecht.
De plaatselijke Ineensmelting
De Dolerenden te Utrecht deden nog voor de landelij-
ke hereniging in 1892 op synodaal en classicaal ni-
veau van de Synoden van de Christelijke Afgeschei-
dene Kerk en van de Nederduits Gereformeerde
Kerken^*) locaal al spoedig toenaderingspogingen tot
de Afgescheidenen. Zo ging een verbouwing van de
Begijnekerk in 1887 met het oog op een eventuele
vereniging met de Dolerenden niet door. De Afge-
scheidenen, sinds de landelijke hereniging Gerefor-
meerde Kerk van Utrecht-A (A-gemeente) genaamd,
waren ook vertegenwoordigd bij de ingebruikneming
van de Westerkerk^').
Er deed zich echter een moeilijkheid voor doordat ds.
F. P.L.C, van Lingen") op 20 juli 1892 te Utrecht een
nieuwe Christelijke Gereformeerde Kerk had geïnsti-
tueerd. Evenals zijn Haagse collega ds. J. Wisse Czn.
had hij besloten niet met de hereniging in te stemmen.
In plaats daarvan kozen zij overeenkomstig het regle-
ment van 1 869 voor een restauratie van de Christelij-
ke Gereformeerde Kerk^'). Op 31 oktober van dat jaar
riep de kerkeraad van de ,,blijvend" Christelijke Gere-
formeerde Kerk te Utrecht al hun voormalige broeders
en zusters ter plaatse, die eerder dat jaar met de lan-
delijke Vereniging hadden ingestemd, op tot
terugkeer*"). Eén van de hoofdbezwaren tegen de Do-
lerenden gold de leer van dr. A. Kuyper rond de veron-
derstelde wedergeboorte bij de doop van kinderen.
Dit onderwerp zou in 1 944 - zoals verderop nog aan
de orde zal komen - één van de aanleidingen tot de
Vrijmaking worden. Op 1 1 juni 1893 kon de voor-
noemde kerkeraad zijn eerste dienst in het nog steeds
in gebruik zijnde kerkgebouw aan de Wittevrouwen-
singel houden.
Toen de onderhandelingen in april 1893 van de zijde
van de A-gemeente tijdelijk stagneerden, bleek bij de-
ze kerkeraad wel degelijk vrees aanwezig, dat zodra
tot een plaatselijke ineensmelting werd besloten, een
deel van de gemeente naar de Christelijke Gerefor-
meerde Kerk zou overgaan. In september echter
drong de heer G. Mulder, kerkeraadslid van de B-
cistische elementen, zoals de karakteristieke grote
rondboogvensters in de voor- en zijgevels en het bos-
seerwerk in de benedenzone en aan de hoeken van de
voorgevel. De hoge met zinken slabben gedekte kap
is van verre zichtbaar. Hieronder bevindt zich een
fraai houten tongewelf, dat de gehele kerkzaal over-
kluist. Doleantiekerken in de grote steden moesten
meestal veel mensen bergen. Zo ook de Westerkerk,
waarin aan drie zijden galerijen zijn ingebouwd. Deze
werden door gietijzeren zuiltjes gesteund, wat het ge-
heel een bijzonder aanzien gaf^*).
De orgels
Zoals dit vaak het geval was, beschikte de Wester-
kerk op het moment van de ingebruikneming niet over
een echt orgel. Doordat men er echter in was
geslaagd om voor de Oosterkerk het orgel uit de
Munsterkerk te Roermond aan te kopen, kwam het
tot dan toe in de Oosterkerk gebruikte orgel voor de
Westerkerk vrij. Dit was destijds door collectant P. H.
van Voorthuizen beschikbaar gesteld en was
bespeeld door diaken H. Mijksenaar. Laatstgenoemde
had ook de financiële aktie voor de aanschaf van een
nieuw orgel gestart, die binnen anderhalf jaar tot het
gewenste resultaat leidde^^). De fa. Gebr. Franssen te
Roermond, die het orgel van de Roermondse
Munsterkerk naar de Oosterkerk overbracht, vervoer-
de tevens begin februari het vroegere Oosterkerkor-
gel naar de Westerkerk^*). Evenals in de Oosterkerk
voldeed dit orgel, dat op zich volgens het gemeentelid
P. Derksen, die zelf een orgelmagazijn had, en het wel
f 250, - waard achtte, ook in de Westerkerk vanwe-
ge een gebrek aan volume niet. Te meer daar het in
deze kerk nog wel eens aan ,,harmonisch zingen"
wilde ontbreken. Daarom startte hij, aangemoedigd
door het eerdere resultaat van de heer Mijksenaar,
eind 1891 ook in de Westerkerk een financiële
aktie^'). Deze liep echter zeer moeizaam. Tot over-
maat van ramp vertoonde het orgel kort nadien ernsti-
ge gebreken. ,,De windbak weigerde genoegzaam
wind te geven en wat hij nog gaf ging door opengega-
ne zijnde wonden verloren". Hoewel hij was te repa-
reren, bleef het een lap op een oud kleed. Intussen
was er nog maar f 75, - binnen voor het nieuwe or-
gel. Derksen vreesde dat zo in deze eeuw het doel niet
kon worden bereikt en wilde daarom niet alleen ver-
dergaan. In navolging van de kerken in Amsterdam en
Zeist werd er op zijn verzoek een Orgel-commissie
benoemd^'). Ongeveer een jaar later kon deze meede-
len, dat men een tweedehands-orgel had weten te be-
machtigen, dat nog wel de nodige veranderingen
moest ondergaan. Er ontbrak nog maar f 500, - voor
de aanschaf. Het huidige orgel was aan de kerk van
Tienhoven verkocht. In september, toen inmiddels
reeds met de levering van het orgel was begonnen,
ontving men zelfs een gift van f 150, - voor de
onkostenbestrijding^'l. De grootste gift kwam van H.
van Dijk, die in 1891 de Vereeniging ,,De Kerkelijke
Kas" speciaal voor een orgel in de Westerkerk een be-
drag van f 1000,- legateerde^").
Het was evenals bij de Oosterkerk een orgel uit een
Rooms-katholieke kerk, te weten de St. Plechelmus-
-ocr page 9-
gemeente, met succes op hervatting van het gesprek
aan'M. Zodoende was de plaatselijke ineensmelting
desondanks op 4 juli 1894 een feit en was Utrecht de
eerste grote stad in Nederland die hierin was
geslaagd*^). Voor de voormalige B-gemeente bete-
kende dit dat verder van de pogingen om ondanks het
landelijk predikantentekort te Utrecht een derde pre-
dikant te beroepen, werd afgezien. Bij de wijkinde-
ling, die toen werd gemaakt, kreeg ds. P. W. J.
Klaarhamer*') het gebied buiten de singels tussen
Vaartse Rijn en Vecht toegewezen als ambtsterrein
met de Westerkerk als vergaderplaats. Zijn collega
ds. K. Fernhout*'') bearbeidde het resterende deel,
terwijl aan ds. M. van Minnen*^) de herderlijke zorg
over het territoir binnen de singels werd opgedragen.
Fernhout en Van Minnen catechiseerden en vergader-
den in de Oosterkerk*').
De restauratie van 1956
Het interieur onderging tot de jaren vijftig nauwelijks
ingrijpende wijzigingen. Of de plannen in 1915 voor
de aanleg van een electrische verlichting en centrale
verwarming zijn doorgegaan, is onduidelijk. In elk ge-
val verdienden de kinderen van koster G. van Hamel
in de jaren twintig nog een extraatje met
stovenverhuur*). Op 16 september 1950 werden
voorlopige voorstellen gedaan tot een bouw- en
restauratieplan van de Westerkerk, die door de kerke-
raad werden overgenomen. Uitvoering hiervan bleef
echter uit doordat de ineensmelting van de Gerefor-
meerde Kerk van Utrecht met die van Zuilen later in
dat jaar de schuldenlast van de kerk aanmerkelijk
deed toenemen*'). Door uitstel hiervan stegen de
bouwkosten in betrekkelijk korte tijd aanmerkelijk.
Desalniettemin besloot de kerkeraad op 7 april 1 952
vanwege te grote bezwaren om hierin met de Neder-
landse Hervormde Gemeente te Utrecht samen te
werken. In plaats daarvan stelde de heer L. Kroon, lid
van de Commissie van Administratie, op persoonlijk
initiatief voor om de Westerkerk te restaureren en in
meer vergaderruimte te voorzien. Hij dacht hierbij aan
het terugbrengen van het aantal zitplaatsen op de be-
gane grond van 720 tot 610, terwijl hij de galerijen in
zijn geheel wilde laten uitbreken. Tegelijkertijd zou
het orgel, dat destijds boven de kansel was geplaatst,
naar een orgelgalerij aan de zijde van de Catharijneka-
de verhuizen. Deze galerij diende met het oog op een
koor 80 zitplaatsen te krijgen. Dit alles was verant-
woord, omdat in de wijk Oog in Al binnen afzienbare
tijd met de bouw van een nieuwe kerk zou worden be-
gonnen. Een plan, dat reeds uit de oorlogsjaren da-
teerde, maar toen niet was doorgegaan. In 1943 had
de Rotterdamse architect A. van der Kraan, die voor-
dien de Tuindorpkerk had gebouwd een ontwerp voor
een nieuwe kerk in Oog in Al gemaakt*').
Verder wilde Kroon meer vergaderruimte scheppen
door de vloer voor in de kerk 2 en achterin 2,5 meter
te verhogen, waardoor een onderverdieping zou ont-
staan. Voordeel van dit alles was zijns inziens dat
hierdoor een esthetisch fraaier interieur werd gescha-
pen, terwijl de zijramen, die op de hoogte van de gale-
rijen zaten, dan op een betere plaats ten opzichte van
Exterieur van de Westerkerk aan de Catharijnekade,
gezien vanuit liet zuid-westen, 1985. Foto: GAU
Top.-Hist. Atlas TA Catharijnekade 9, 1985 (1).
de kerkvloer kwamen. De onderverdieping zou dan
bereikbaar zijn door een trap omlaag, terwijl de predi-
kant op zijn beurt via een trap vanuit de consistorie
naar de kerkzaal zou opklimmen.
Tenslotte koos de kerkeraad niet voor dit, maar voor
plan 2 van het gemeentelid, architect P. G. van
Nieuwland. Dit behelsde een restauratieplan alsmede
een plan voor de aanbouw van lokalen en een verbe-
tering van de kosterswoning aan de Bergstraat. Het
waren overigens niet de plannen van B. en W. van
Utrecht om in de komende vijftien jaar in de aan de
Westerkerk grenzende wijk C 1800 woningen af te
breken, die hiervoor de directe aanleiding vormden.
Het was voornamelijk de invloed van de voortgaande
vergrijzing in deze kerkelijke wijk, daar de jeugd zich
bij voorkeur in de buitenwijken zoals het nabij gelegen
Oog in Al vestigde. Er werd zelfs rekening mee gehou-
den dat de een jaar tevoren gereedgekomen Pniëlkerk
aan de Lessinglaan 33 de eerste tijd te klein zou
zijn^"). In dat geval had men de Westerkerk maar al te
zeer nodig. De voorkeur van de wijkkerkeraad van de
Westerkerk bleef tot het laatst naar plan 1 uitgaan,
omdat daarbij de galerijen zouden worden verwijderd.
Kerkeraad en Commissie van Administratie wilden
hier vanwege het verhoogde risico en de financiën
geen medewerking aan verlenen. Het werk werd voor
f 184.294,- aan het aannemersbedrijf D. van Zoe-
len en Zn. gegund. Nieuwland kwam opnieuw in de
kosten tegemoet door zelf in plaats van een bouw-
kundig opzichter toezicht op het werk te houden. Eer-
der had hij al geen honorarium voor de vernieuwing
van een deel van het dak en de goten van de Wester-
-ocr page 10-
meerde Utrechtse kerken was, had deze hier niets
aan behoeven te doen. Tenslotte sprak ds. Warner
aan de hand van drie teksten over de instelling van de
doop en het avondmaal en de bediening van het
Woord. Aan deze bijeenkomst werd naast het
Westerkerkkoor nog meegewerkt door twee sopra-
nen en een tenor'^).
Enkele historische feiten
Vanwege de gunstige ligging en het grote aantal zit-
plaatsen werd de Westerkerk in de loop der jaren veel
als plaats van samenkomst voor heugelijke en droeve
gebeurtenissen gebruikt. Allereerst voor de gemeen-
te zelf. Zo vierde collectant W. te Gussinkio op 13 de-
cember 1 928 in één der vergaderlokalen zijn 25-jarig
ambtsjubileum^'). Op 1 oktober was het de beurt aan
dr. H. Kaajan, wijkpredikant van de Noorderkerk, om
hier te midden van de gemeente zijn 25-jarig ambtsju-
bileum te vieren. Zijn eigen wijkkerk was hier te klein
voor. Vier dagen later sprak hij er zijn gedachtenisre-
de uit'"). Het was in deze voormalige Doleantiekerk,
dat dr. K. Dijk van 's-Gravenhage-West op de avond
van de eerste dag van de landelijke herdenking van de
Afscheiding, woensdag 10 oktober 1934, in een
dank- en bidstond voorging'').
kerk gerekend. Het aantal zitplaatsen werd van 995
tot maximaal 800 teruggebracht, terwijl het plan van
een lokaal boven het wijkgebouw geen doorgang
vond. Hoogstwaarschijnlijk werd toen ook het roos-
venster boven het orgel dichtgemetseld^').
Bij deze gelegenheid ondering het exterieur zijn meest
ingrijpende wijziging. Eerder was het aangezicht van
de voorgevel naar een ontwerp van P. Houtzagers ge-
wijzigd. Het neo-renaissance spitsje en de hoeklisenen
met neo-renaissance bekroning verdwenen. Het roos-
venster onder de nok werd dicht gemetseld. In plaats
daarvan werden hier en op de hoeken door lisenen on-
derbroken spaarvelden in de gevel aangebracht. De
tympaan boven de hoofdingang werd eveneens ver-
wijderd, terwijl de lisenen aan weerszijden van de
hoofdingang tot onder het grootste rondboogvenster
werden doorgetrokken. Waarschijnlijk werd het dak,
dat zich aanvankelijk tot aan de voorgevel uitstrekte,
toen om het zogenaamde inwateren tegen te gaan tot
over de gevel uitgebouwd'^). In 1 956 werd op de ge-
veltop een opzetstuk met een luidklok toegevoegd.
Dit was een produkt van de klokkengieterij fa. Eijs-
bouts te Asten. Hij had een diameter van 76,2 cm en
toonzetting C 2. Het randschrift luidde: ,,Ere zij God
- Westerkerk - Utrecht"'^).
In deze tijd begon de trek vanuit de binnenstad naar
de buitenwijken. In verband daarmee werd de Begij-
nekerk in 1937 gesloten. In de plaats daarvan werd
op 1 juli in het toenmalige Maartensdijk de Tuindorp-
kerk in gebruik genomen. Hoewel de meeste gemeen-
teleden voortaan daar kerkten, waren er ook voor wie
de Westerkerk gunstiger lag. In november 1 944 bleef
de kerk ternauwernood gespaard, toen een voor het
spoorwegemplacement bedoelde Engelse bom in de
nabijheid van de kerk insloeg, maar niet tot ontplof-
fing kwam. Wel liep het gebouw toen door het begin
van brand enige materiële schade op.
Op 2 september 1946 werd ds. P. Ch. van der Vliet,
die hier de langste tijd van zijn ambtsperiode wijkpre-
dikant was geweest, vanuit deze kerk begraven. Van-
af 1941 was hij verbonden aan wijk V, die bijeen-
kwam in het Evangelisatiegebouw in de Am-
bonstraat. Dit was gesticht door de in 1937 door de
Bond van Evangelisatie van wijk IV (Westerkerk) op-
gerichte Stichting ,,Rehoboth". Hier zal ds. Van der
Vliet, die veel voor dit werk deed, ongetwijfeld een
groot aandeel aan hebben gehad'"). Hij was geheel
onverwacht, op weg naar een door hem te houden hu-
welijksbevestiging van vrienden in Groningen, door
een attaque getroffen. Door zijn bijzondere wijze van
preken had hij vooral een bijzondere aantrekkings-
kracht op de jeugd. Jarenlang was hij raadsman van
de Nederlandse Bond van Jongelingsverenigingen op
Gereformeerde Grondslag. Verder was hij in 1929
één van de mede-oprichters van de Anti Revolutionai-
re Jongeren Actie. In 1944 en in 1946 heette hij nog
de namens de samenroepende kerk van Utrecht de
Generale Synode welkom op de door de kwestie-
Schilder zo bekend geworden zittingen, waarover
hierna meer'').
Wederingebruikneming
De opdracht voor deze restauratie was één van de
laatste belangrijke beslissingen van de kerkeraad van
de Gereformeede Kerk van Utrecht. Met ingang van
1 januari 1956 werd deze namelijk in vier zelfstandige
Gereformeerde Kerken gesplitst, te weten die van
Noord, Zuid, Oost en West. Zoals de naam al aan-
geeft behoorde de Westerkerk tot het ressort van
laatstgenoemde kerk. JDeze kerksplitsing voldeed aan
de verwachtingen. Reden voor ds. H. W. H. van An-
del om bij de opening van de synodezitting in 1959
het succes hiervan onder de aandacht van de Synode
te brengen. Dit naar aanleiding van het feit, dat op de
vorige synode van Amsterdam in 1955 nog de vraag
was gesteld of kerksplitsing voor die tijd nog wel de
aangewezen oplossing was'").
Nadat de Westerkerkgemeente in de tijd van de
restauratie gastvrij onderdak had gekregen in de nabij
gelegen hervormde Jacobikerk, werd de kerk op 20
september 1956 onder een overweldigende belang-
stelling met een bijzondere dienst weer in gebruik ge-
nomen. De wijkpredikant, ds. N. Warner"), heette de
gasten welkom. Naast afgevaardigden van de Gere-
formeerde Kerken van Utrecht-Noord, Utrecht-Oost
en Utrecht-Zuid waren de Christelijke Gereformeerde
Kerk, de Nederlandse Hervormde Kerk en de Rooms-
Katholieke parochie ook vertegenwoordigd. Hierna
gaf de heer J. Rodenburg, voorzitter van de restaura-
tiecommissie, een historisch overzicht. Daarbij wees
hij op de vindingrijkheid van de gemeenteleden om
aan het benodigde geld te komen. Sommigen hadden
hiervoor aardappelen gerooid, anderen hadden lam-
meren gefokt en verkocht. Hierna sprak ds. H. W. van
Andel als voorzitter van de Commissie van gedele-
geerden. Hoewel de restauratie een onderdeel van de
gemeenschappelijke belangen van de vier gerefor-
-ocr page 11-
In al de jaren dat de Generale Synode te Utrecht ver-
gaderde, wat in het totaal vijfmaal het geval was
(1905; 1923, 1943/44; 1946 en 1959/60), verga-
derde deze enkel in de periode van 30 juni 1959 tot
13 mei 1 960 in de Westerkerk"). Wel waren de ge-
bruikelijke aan deze zittingen voorafgaande bidston-
den alle keren in de Westerkerk gehouden, terwijl de
Oosterkerk dan als vaste vergaderplaats fungeerde.
De eerste keer in 1 905 toen ds. Klaarhamer het inlei-
dende gebedsuur leidde^^).
De Vrijmaking
Van de voornoemde Synodes is die van 1944 wel het
meest bekend geworden, doordat toen de professo-
ren dr. K. Schilder'*) en dr. S. Greijdanus*^) achter-
eenvolgens werden geschorst en afgezet. Dit naar
aanleiding van geschillen over de opvattingen over de
veronderstelde wedergeboorte en het genadever-
band. Dit leidde vervolgens tot het ontstaan van de
Gereformeerde Kerken in Nederland (onderhoudende
art. 31 van de Kerkorde), beter bekend als de Gerefor-
meerde Kerken Vrijgemaakt**).
De Utrechtse predikanten M. de Goede en C. Veen-
hof*'), wijkpredikanten van respectievelijk de
Wester- en van de Noorderkerk, sloten zich hierbij
aan. Doordat Veenhof, een persoonlijk vriend van
Schilder, zelf bovendien adviserend lid van de Gere-
nerale Synode was, is zijn standpunt ook duidelijk in
de Acta terug te vinden. Hoewel hij aanvankelijk wel
met de schorsingsbesluiten kon Instemmen, maakte
hij bezwaar tegen de naderhand verschenen toelich-
tingen, waarbij de opvatting van dr. A. Kuyper over
de veronderstelde wedergeboorte tot kerkleer werd
verheven. Op 13 augustus 1945 besprak de Generale
Synode het door de predikanten Veenhof en De Goe-
de samen met 28 ouderlingen ondertekende voorstel-
Utrecht tot herstel der gebroken eenheid der kerken.
Eerstgenoemde nam echter nog voor de bespreking
zijn handtekening onder de bij de Utrechtse kerkeraad
ingediende verklaring van gevoelen terug, waardoor
hij als adviserend lid werd uitgesloten. Zijn verdedi-
ging voor de motieven om voor de Vrijmaking te kie-
zen, maakte bij velen grote indruk. De Generale Syno-
de achtte zich niet geroepen het voorstel voor haar re-
kening te nemen. Op zich achtte zij dat deze niets be-
vatte, waardoor de ambtssdragers niet in hun ambt
gehandhaafd konden worden, mits dat de opvatting
van de Synode over de doop werd verstaan**). En dat
was nu net niet mogelijk. Het gevolg was dat reeds
vier dagen later de Gereformeerde Kerk van Utrecht
(onderhoudende art. 31 K.0.) officieel werd geïnsti-
tueerd. Ds. Veenhof was hier nog maar kort aan ver-
bonden, daar hij reeds in 1946 als hoogleraar aan de
Theologische Universiteit (Vrijgemaakt) te Kampen
werd benoemd. Zijn collega De Goede keerde daaren-
tegen met nog enkele vrijgemaakte predikanten als
gevolg van de zogenaamde Oosterbeek-conferenties
- een op beperkte schaal gelukte poging om de breuk
tussen de beide kerkgenootschappen ongedaan te
maken - in 1950 weer tot de Gereformeerde Kerken
in Nederland terug*').
Interieur van de Westerkerk, gezien vanaf de galerij
uit het westen, na de modernisering van 1966 en de
restauratie van tiet orgel, 1986. Foto: GAU Top.-
Hist. Atlas TA Catharijnekade 9, 1986 (1).
De Vrijgemaakte Gereformeerde kerk bestond aan-
vankelijk uit 1000 gemeenteleden, maar onttrok met-
tertijd een zesde deel aan het ledenbestand van de sy-
nodaal Gereformeerde Kerk. Dientengevolge maakte
deze op minstens één kerkgebouw aanspraak. Hierin
herhaalde zich in feite de geschiedenis van de Dole-
renden. Doordat zij zich destijds als enige wettige
voortzetting van de Nederduitsch Gereformeerde
Kerk van 1618/19 beschouwden, eisten zij de kerk-
gebouwen van de Nederlandse Hervormde Kerk op.
Vanwege de centrale ligging viel de keuze op de
Westerkerk. Hiertoe werden zelfs juridische stappen
ondernomen, maar zonder resultaat'"). Na eerst jaren
de hervormde Jans- en Pieterskerk te hebben ge-
huurd, kon pas op 29 januari 1959 als eerste van de
thans drie Vrijgemaakte kerken de Rehobothkerk in
het Tolsteegplantsoen in gebruik worden geno-
men''').
Een nieuwe eigenaar
Sinds 25 mei 1924 was er in Utrecht ook een Gerefor-
meerde Gemeente. Doordat het kerkgebouw in de
Boothstraat te klein werd, opende deze in 1965 on-
derhandelingen met de Gereformeerde Kerk van
Utrecht-West, die de Westerkerk om verschillende re-
denen overwoog af te stoten. Binnen de Gerefor-
meerde kring stuitt dit echter op veel verzet. In tal van
bladen ook buiten die van de Gereformeerde Kerken
in Nederland werd fel tegen deze plannen geageerd.
-ocr page 12-
van haar gemeenteleden niet in Utrecht maar in Hou-
ten wonen, aldaar een nieuwe gemeente. Hierdoor is
de Westerkerk wat aan de grote kant geworden, zo-
dat het niet denkbeeldig is dat men op den duur elders
in Utrecht een kerkgebouw zal stichten, waardoor het
huidige parkeerprobleem meteen kan worden opge-
lost.
Leek het er in december nog op, dat de kerk binnen-
kort voor f 800.000, - kon worden aangekocht, op
16 januari 1966 moest ds. C. Harinck zijn gemeente
bekend maken, dat dit niet zou doorgaan. De bespre-
kingen werden kort nadien hervat, zodat op 31 mei
het voorlopige en op 14 oktober het definitieve kocp-
kontrakt kon worden getekend. Daarin werd bepaald,
dat de Gereformeerde Kerk van Utrecht-West dit ge-
bouw nog vijf jaar kon gebruiken. De bedoeling was
dat enkel de gemeenteleden, die op dit gebouw wa-
ren aangewezen, hier gebruik van zouden maken'^).
De Gereformeerde Gemeente had er zelf op 9 maart
1967 haar eerste dienst. Alvorens hiermee te begin-
nen, werd de kerkzaal door eigen gemeenteleden on-
der leiding van de heren A. Rijksen en G. Geitenbeek
grondig opgeknapt, waarbij deels de oude situatie
van voor de restauratie van 1956 werd hersteld. Zo
werden de met triplex-platen betimmerde galerijen
hiervan ontdaan en werd het oude snijwerk, dat in
twee kleuren werden beschilderd, weer zichtbaar.
Verder werden de kansel en de banken door nieuwe
vervangen''). Bij de voornoemde ingebruikneming
sprak ook ds. Warner, die eerlijkheidshalve zei, dat bij
hem de vreugde niet geheel onverdeeld was, daar hij
hier jarenlang op de preekstoel had gestaan. Hij was
echter blij dat de Gereformeerde Kerk voorlopig in be-
perkte mate van het gebouw gebruik kon blijven ma-
ken. Naar hij vurig hoopte zou er tussen de beide ge-
meenten een broederlijke samenwerking mogelijk
zijn").
Omstreeks de jaren tachtig was de toekomst van de
Westerkerk onzeker. De gemeente Utrecht, die toen
op verzoek van het comité Tivoli Tijdelijk op zoek was
naar een geschikte ruimte voor een jongerencentrum,
deed toen een bod aan het kerkbestuur om de
Westerkerk te kopen. Zowel vanwege de goede be-
reikbaarheid als omdat hier weinig omwonenden wa-
ren. Dit werd echter afgewezen'^). In plaats daarvan
werd het achterstallig onderhoud alsnog in de periode
van 11 juli-29 augustus 1982 uitgevoerd, wat vooral
uit een renovatie van het interieur bestond. In die tijd
kerkte men weer in de Boothstraat. Nog voordat met
dit werk een aanvang was gemaakt, was de orgelbou-
wersfirma Fama en Raadgever met een restauratie en
renovatie van het orgel begonnen. Dit was mede mo-
gelijk gemaakt door een aanzienlijke subsidie van de
Rijksdienst voor Monumentenzorg, doordat het orgel
voordien op de door deze dienst aangelegde lijst was
geplaatst. Op grond van onderzoek werd de witte be-
schildering met lichtgroene aftekening door de oor-
spronkelijke mahoniekleur met gouden biesjes ver-
vangen.
In 1988 was er opnieuw onzekerheid over de toe-
komst van de kerk. Ditmaal verscheen een bericht in
de pers, dat het pand van het modehuis Vinke moge-
lijkerwijs zou worden gesloopt. In dat verband werd
tevens opgemerkt, dat de Gereformeerde Gemeente
ook niet wist of ze op die plaats wilde blijven en dan
uitbreiden of niet'*). Op 23 november 1989 institu-
eerde dit kerkgenootschap vanwege het feit, dat veel
H. J. Ph. G. Kaajan
Binnenweg 25
2264 ML Leidschendam
Noten
1. Boekenschouw in; Maandblad Oud-Utrecht, 58 nr. 1 2 (december
1985), pp. 306-307 n.a.v. A. van Hulzen, Utrechtse kerken en
kerkgebouwen,
Baarn 1985.
2.    Van Hulzen beschreef het enige keri^gebouw van de Afgescheide-
nen en de oudste kerk van de Dolerenden. Zie: Twee Gereformeer-
de Kerken (Begijnekerk en Oosterkerk) in; Utrechse kerken, pp.
137-140.
3.  J.N. van der Meulen, Inventaris van de archieven van de Gerefor-
meerde Kerk te Utrecht 1835-1955 waarin opgenomen de archie-
ven van de Gereformeerde Kerk te Zuilen 1892-1950,
Utrecht
1987.
4.   C. Smits, De Afscheiding van 1834, dl. 4, Provincie Utrecht, Dor-
drecht 1980, pp, 180-295. Zie voor de Begijnekerk: Smits, o.c,
pp. 281, 292. A. van Hulzen, Utrecht in oude foto's: Van Plompe-
toren naar Servaas,
's-Gravenhage 1979, p. 33. Idem, Utrechtse
kerken, pp.
1 37-138. Van der Meulen, Inleiding, o.c, p. 19. Voor
de Tuindorpkerk; H. J. Ph. G. Kaajan, Vijftig jaar Tuindorpkerk,
(1937-1987), in: fVlaandblad Oud-Utrecht. 60 nr. 4 (april 1987),
pp. 45-52, waarin ook het nodige over de Begijnekerk.
5.   Jaarboekje voor de Gereformeerde Kerken in Nederland voor het
jaar 1887,
32 (1887) vermeldt voor dat jaar 550 gemeenteleden.
6.   Biografisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in
Nederland (red.
J. P. de Bie, J. Loosjes) WWPGNl, dl. 4, 's Graven
hage 1931, pp. 87-90.
7.  L. H. Wagenaar, In memoriam ds. G. Ringnalda. in: Handboek ten
dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland voor het jaar
1904,
16 (1904). pp. 257 261.
8.  Zie vooral: H.H, van Leeuwen, Doleantie en kleine luyden in de
stad Utrecht, 1883 1889,
Utrecht 1984, Doctoraalscriptie afd.
sociaal-economische geschiedenis, Instituut voor Geschiedenis.
(Te raadplegen op de bibliotheek van het GA Utrecht.) De cor-
respondentie over en de stukken met betrekking tot de schorsing
zijn afgedrukt in: Utrechtsche Kerkbode, 1 no's 1-4 (13, 20, 27,
30 maart 1 887), De Utrechtse Doleantie is door enkele nauw hier-
bij betrokken personen geboekstaafd, te weten; J. B, Calissen-
dorff, De Geschiedenis van de laatste reformatie inzonderheid der
Kerk van Utrecht.
Lezing voor de Christelijke Jongelingsvereeni-
ging ,,Soli Deo Gloria", Utrecht 118991, waarin op pp, 60, 61,
65-69, 73-78 talrijke documenten zijn afgedrukt, H, Hoekstra, De
Kerkelijke Beweging te Utrecht in het jaar 1887.
Gedachtenisrede
uitgesproken op 28 april 1912, Arnhem 1912. A. G, Honig,
Utrechtsche herinneringen, in: Utrechtsche Kerkbode, 41 no's 12,
14. 16, 18 (19 maart, 2. 16, 30 april 1927). (Eerder gepubliceerd
in; De Bazuin.) Recent verscheen nog; P, van Beek, D Th, Kuiper,
J. C. Okkema, De dolerenden en hun nageslacht. Kampen 1990,
pp. 71-78, waarin vooral aandacht voor de bij de Doleantie betrok-
ken families.
9.  GAU. Archieven Gerei. Kerk, inv.nrs. 55 en 56.
10.  GAU, Archieven Geref. Xerk, inv.nr. 38d.d. 2 mei 1888, Utrecht-
sche Kerkbode,
2 no 10 (5 mei 1888),
11,  GAU, Archieven Geref. Kerk, inv,nr, 61,
1 2. Zie uitgebreid over dit college; J, C, Rullmann, De Doleantie in de
Nederlandsch Hervormde Kerk der XlXe eeuw.
Kampen 1 930, pp.
199-202. Zie voor Utrecht; Algemeen Rijksarchief, Archief van het
Kabinet des Konings,
inv.nr, 2797 (Koninklijk Besluit, 1 7 septem-
ber no, 12, afgedrukt in; Bijvoegsel bij de Staatscourant van 30 en
31 oktober 1887 no. 2901 en GAU, Archieven Geref. Kerk, inv,nr,
62. Dit college werd op 17 augustus 1917 opgeheven, aldus: A.
E. G. Goossens, De Vereenigingen erkend krachtens de Wet van
22 april 1855 IStbl. 32), 1855 1890,
's Gravenhage 1891. p,
531.
13,   A. Graafhuis, J, G, Meynen, Historisch overzicht van de Geref.
Oosterkerk aan de Maliebaan te Utrecht,
((Utrecht 19771). A.
Graafhuis, Utrechtse Oosterkerk in ,,duigen", in: Centraal Week-
blad,
27 (10 november 1979), pp, 1 112. Van der IVIeulen, Inlei-
ding, o.c, pp, 19-20. A. de Groot, De kerkgebouwen van de Do-
leantie 1886-1892. in; Honderdvijftig jaar gereformeerde kerk-
bouw
(red. Regn. Steensma, C. A. van Swigchem), Kampen 1986,
p. 44, H, C, vander Jagt, De naamgeving van protestantse kerkge-
bouwen in Nederland vanaf de Reformatie tot 1973,
Utrecht
1981, p. 38 noemt voor de Oosterkerk abusievelijk 1890 als
bouwjaar. De Begijnekerk en de Westerkerk ontbreken geheel.
14,   Calissendorf, o.c, p. 80. Overgenomen in; Anderhalve eeuw gere-
8
-ocr page 13-
formeerden in stad en land: Utrechtired. A. P. Crome.a.l, Kampen
1984, p. 22.
15.   A. van Hulzen, Utrecht bij gaslicht. Oen Haag 1976, p. 200-203
(2ebijgew.dr.),DenHaag, 1980, pp. 193-196. Zie ook: D, Nauta,
Het beroep van Utrecht op Kuyper, in: Anderhalve eeuw; Utrecht,
o.c, p. 19, overgenomen uit: Centraal Weekblad, 15 (1967).
16.   GAU, Archieven Geref. Kerk, inv.nr. 38 d.d. 30 oktober 1889 en
inv.nr. 61. Utrechtsche Kerkbode, 3 no 38 (16 november 1889).
In: Utrechtsch Dagblad. 3 november 1889 stond hier reeds een be-
richt over in de krant. Daarin werd een bericht van de vorige dag
gerectificeerd dat hiervoor één perceel in plaats van in werkelijk-
heid zes percelen zou zijn aangekocht. Ook in: A. van Hulzen,
Utrecht op oude foto's: Van Catharijne naar Wittevrouwen, Rijs-
wijk 1977, p. 93.
1 7. Monumentale kerkgebouwen. Een inventarisatie van kerkgebou
wen uit de periode 1 850 tot heden in Utrecht. (Uitgave van de Ge
meentelijke Monumentencommissie, Utrecht 1987, p. 15 noemt
abusievelijk Calkoen als architect. Wellicht doordat de bouwteke
ningen door A. W. van Beeck Calkoen persoonlijk zijn ondertekend
18.   GAU, Archieven Geref. Kerk, inv.nr. 83. Notulen van de Commis
sie van Fabricage (Stadsarchief V, inv.nr. 389x, juni 1890, nrs
300 en 331) en Collectie Bouwtekeningen (1890, nr. 387 a-k).
19.  W. Smit, Utrechtse bijbel als restant van bloeiend gereformeerd Ie
ven, in: Maandblad Oud-Utrecht, 61 no. 10 (oktober 1988), pp
109-113. Verder: Kaajan, Noorderkerk, pp. 47-48.
20.   De Standaard. 27 februari 1891. De Oranjevaar, 11 no653(28fe
bruari 1891).
21.   Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands pro-
testantisme (BLGNP)
(red. D. Nauta e.a.), dl. 2, Kampen 1 983, pp
273-275.
22.   A. van Hulzen, Utrecht in 1566 en 1567, Groningen-Batavia
1932, p, 14-1 7 toonde aan dat er daar in augustus 1 566 geen ha-
gepreek is gehouden, maar dat het hier om een verwarring gaat
met een op 22 oktober 1 566 hiertoe verijdelde poging.
23.   Bij de ingebruikneming van de Noorderkerk op 5 juli 1923 gaf dr.
J. C. Rullmann een historisch overzicht van de lokale kerkgeschie-
denis van de gereformeerden vanaf de Afscheiding. Hij citeerde
toen ook het hiergenoemde gedicht, dat in de Utrechtsche Kerkbo-
de
van 1891 had gestaan. Zie voor de volledige tekst van Rull-
manns rede: Utrechtsche Kerkbode, 37 no, 28 (14 juli 1923).
24.  Architectonische beschrijving hoofdzakelijk ontleend aan het rap-
port Monumentale kerkgebouwen.
25.   Utrechtsche Kerkbode, 3 no, 24 (1 O augustus 1889); 4 no. 44 (27
december 1890).
26.   Peter van Dijk, Gert Oost, Utrecht, orgelstad. Inventarisatie van or-
gels in kerken en kapellen in de stad Utrecht. Uitgave , . , Orgel-
voettocht, Alphen a/d Rijn, 1981, no. 8 vermeldt abusievelijk dat
het Quelhorstorgel uit Oldenzaal in 1 893 door de Roermondse fa.
Franssen naar Utrecht is getransporteerd.
27.   Utrechtsche Kerkbode. 5 no. 33 (10 oktober 1891).
28.   Utrechtsche Kerkbode, 6 no's 8 en 10 (16, 30 april 1892).
29.   Utrechtsche Kerkbode, 7 no's 16 en 29 (10 juni, 9 september
1893).
30.  GAU, Archieven Geref. Kerk, inv.nr. 94. Hij overleed in december
1892. Zie: Utrechtsche Kerkbode, 6no. 43 (1 7 december 1892).
31.  Zie voor nadere gegevens over de orgelbouwer: A. Graafhuis, G.
Oost, Utrecht orgelstad. Een inventarisatie van orgels in kerken en
kapellen in de stad Utrecht in tabelvorm, in: Maandblad Oud-
Utrecht,
55 nr. 6 (juni 1982), p. 161.
32.   Gegevens over de bekostiging van het orgel ontleend aan het door
de orgelbouwersfa. Fama en Raatgever i.v.m. de restauratie in
1981 opgestelde rapport.
33.   Biografisch Woordenboek van Nederland (eindred. J. Charité), dl.
3, 's-Gravenhage 1989, pp. 118-120.
34.   Zie voor het verdwijnen van het orgel: Benige bijdragen tot de ge-
schiedenis van het Archidiaconaat en Aartspriesterschap Twenthe
uit de nagelatene schriften en medeelingen van wijlen J. Geerdink.
pastoor te Lutte,
uitgegeven door E. Geerdink, [Amsterdam 1 895)
p. 200. Uitgebreid over de kerk: Reeks Nederlandsche monumen-
ten van geschiedenis en kunst,
uitgegeven vanwege de Rijkscom
missie voor de Monumentenzorg, dl. IV. De Provincie Overijssel
Eerste stuk: Twente, door E. H. ter Kuile, 's-Gravenhage 1934, pp
84-103.
35.  Zie noot 2.
36.   H. Bouma, De vereninging van 1892, Groningen 1967. D. Nauta.
Van Nederduitsche Gereformeerde Kerken naar Gereformeerde
Kerken in Nederland, in: Acta van het Synodal Convent 11887) en
van de voorlopige synoden van de Nederduitsche Gereformeerde
Kerken (1888 1892).
Kampen 1985, pp. 11-36.
37.   G. van Klaveren Pz., De Ineensmelting te Utrecht, 1835-1887,
1894, in: Officieel jaarboekje ten dienste der Gereformeerde Kerk
van Utrecht.
16 (1934), pp. 3, 5.
38.   BGLNP. dl. 1, Kampen, pp. 126-128.
39.   Draijer, W. van 't Spijker, En toch niet verteerd. Uit de geschiede-
nis van de Christelijke Gereformeerde Kerk sinds 1892, Kampen
1982, pp. 9-2.
40.   Rijksarchief in Utrecht, Synodale archieven van de Gereformeerde
Kerken in Nederland, 1836-1980,
inv.nr. 1405.
41.  GAU, Archieven Geref. Kerk Utrecht, inv.nr. d.d. 26 september
1893.
42.   Klaveren, o.c, pp. 6-8.
43.   BWPGN, dl. 4, 's-Gravenhage 1931, pp. 780-782.
44.   G. S. Fernhout, In memoriam ds. K. Fernhout, in: Jaarboek ten
dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland,
37 (1954), pp.
418 420.
45.  J. Bootsma, In memoriam ds. M. van Minnen, in: Jaarboekje voor
de Gereformeerde Kerken In Nederland voor het jaar 1911,
56
(1911), pp. 350-356.
46.   Utrechtsche Kerkbode. 8 no. 21 (14 juli 1894).
47.   GAU, Archieven Geref. Kerk, inv.nr. 61 2. Vriendelijke mededeling
van mevr. A. van Brummelen-van Hatem. Haar broer W. van Halem
deelde n.a.v. H. J. Ph. G. Kaajan, De Noorderkerk: van modern
kerkgebouw tot monument, in: Maandblad Oud-Utrecht, 62 nr. 5
(mei 1 989), p. 47 mee, dat zijn vader G. van Halem en niet de heer
G. van den Brink met het gereedkomen van de Noorderkerk in
1923 de Westerkerk voor deze nieuwe kerk verwisselde. Deze
werd daar pas in 1 937 koster, toen Van Halem naar Voorburg ver-
huisde.
48.   Uitgebreid over deze ineensmelting: H. J. Ph. G. Kaajar, Van paro-
chievorming tot KAZ: gevolgen van de massaliteit (1 921-1960) in:
Jaarboek voor de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in
Nederland. 2
(1988), pp. 177-205.
49.   GAU, Archieven Geref. Kerk, inv.nr. B 29- De tekeningen berusten
in de Topografisch-Historische Atlas (THA). In het particulier ar-
chief van zijn zoon, ir. P. van der Kraan te Rotterdam, bevindt zich
ook nog een tweede ontwerp, een verbeterde versie van de in
1939 in Leiden gebouwde gereformeerde Zuiderkerk aan de Lam-
menschansweg. Deze had door de zgn. waaiervorm een aparte
plattegrond. Kennelijk is dit echter niet bij de Utrechtse kerkeraad
ingediend.
50.   Van der Meulen, Inleiding, Archieven Geref. Kerken Utrecht, p. 22.
Zie voor een verslag van de ingebruikneming op 29 september
1955: Utrechts Nieuwsblad, 30 september 1 955. Deze kerk is als
voorbeeld van moderne kerkbouw ook op de Gemeentelijke Monu-
mentenlijst geplaatst.
51.   GAU, Archieven Geref. Kerk. inv.nr. 544 en 613.
52.  Architectonische beschrijving van mevr. Kosters-Végh. Over het
dak: Van Hulzen, Uirecht op oude foto's: Van Plometoren naar
Servaas,
Rijswijk 1 977, in de THA toonde aan, dat deze wijziging
tussen 1905 en 1938 moet hebben plaats gevonden. Zie voor de
ontwerptekening: GAU, Archief Geref. Kerk, inv.nr. B 10, be-
rustend in de THA.
53.  Johan van den Hurk, Frank Rung, Klokken van de stad Utrecht, p.
93. Vergelijk van foto's Utrecht 1 982, p. 21.
54.   Zie voor ds. Van Andel: G. Laarman, In memoriam ds. H. W. H. van
Andel, in: Jaarboek Gereformeerde Kerken in Nederland, 50
(1967), pp. 472-473. Voor zijn rede tot de Synode: Acta van de
Generale Synode van Utrecht 1959 en 1960,
art. 2, pp. 6-7. Voor
de kerksplitsing zelf: Kaajan, Van parochievorming, pp. 1 93-195.
55.   J. van der Linden, in memoriam ds. N. Warner, in: Jaarboek van de
Gereformeerde Kerken in Nederland,
72 (1989), pp. 531-532.
56.   Utrechts Nieuwsblad. 22 september 1956.
57.  J.N. van der Meulen, De identificatie van een foto. Het College van
collectanten van de Gereformeerde Kerk, in: Maandblad Oud-
Utrecht.
59 nr. 9 (sesptember 1986), pp. 84-86).
58.   Utrechtsch Dagblad, 2 en 6 oktober 1 930. Zie verder: R. Hagoort,
Dr. Hendrik Kaajan, in: Officieel jaarboekje ten dienste der Gerefor
meerde Kerk van Utrecht,
11 (1930), pp. 3-20. P. Ch. van der
Vliet, In memoriam doctor Hendrik Kaajan, in: Utrechtsche Kerkbo-
de.
54 no. 17 (27 april 1940). Idem, Dr. H. Kaajan, in: Jaarboek
ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland,
2 5 (1941),
pp. 426-427.
59.   Zie voor ds. Dijk: BLGNP, dl. 2, Kampen 1983. pp. 180-181. Voor
de tekst van zijn rede: Van 's Heeren Wegen. De Afscheiding van
1 834 op 10, 11 en 1 2 oktober 1 935 te Utrecht herdacht. Uitgege-
ven door het Comité tot herdenking van de Afscheiding van 1 834,
Kampen [1934], pp. 27-36.
60.   Het evangelisatiegebouw werd op 23 november 1941 in gebruik
genomen en deed tot 19 april 1953 als zodanig dienst. Zie:
Utrechtsche Kerkbode, 55no. 47 en Classicale Kerkbode, 8 no. 1 5
(16 april 1953). Zie verder: GAU, Archieven Geref. Kerk, inv.nrs.
900-917.
61.   Zie voor ds. Van Vliet: H. Kaajan, 1912 - Ds. P. Ch. van der Vliet
- 1937, in: Utrechtsche Kerkbode, 51 no. 24 (12 juni 1937), p. 1.
De Standaard, 1 5 juni 1937. H. W. A. van Andel, in memoriam ds.
P. Ch. van der Vliet, in: Classicale Kerkbode, 1 nr. 36 (1 2 septem-
ber 1946), pp. 1-2. Christelijke Encyclopedie, di. Vi, Kampen
119311, pp. 16, 245. Zie voor de door hem in 1944 en 1 946 uit-
gesproken welkomstwoorden aan de Gererale Synode: Acta van
de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland
gehouden te Utrecht, 1943-1945,
art. 1 en Acta van de buitenge-
wone Generale Synode te Utrecht, 1946,
art. 2.
62.  Zie voor een samenvatting van deze synodes: Anderhalve eeuw
gereformeerden in stad en land, Utrecht
(red. A. P. Crom e.a.). pp.
28-31 en pp. 37-41. Voor de na-oorlogse synodes uitgebreid: J.
Plomp, Een kerk in beweging. De Gereformeerde Kerken in Neder-
land na de tweede wereldoorlog. Kampen 1987, passim.
63.  P. J. W. Klaarhamer, Wederkeering tot de Heere. Uitgesproken in
de ure des gebeds voor de aanvang der Generale Synode van de
Gereformeerde Kerken in Nederland in de Westerkerk te Utrecht op
31 augustus 1905.
64.   BLGNP (eindred. D. Nauta e.a.), dl. 1, Kampen 1978, pp.
314-318).
Geen du/mbreed.'Facetten van leven en werk van prof. dr. K. Schil-
-ocr page 14-
der, 1890-1952 (red. J. de Bruijn, G. Harinck), Kampen 1990. K.
Schilder.
Aspecten van zijn werk {o.r.v. J. Douma, C. Trimp, J. Ve-
ling), Barneveld.
65.   K. Schilder, In memoriam prof. dr. S. Greijdanus, in: Handboek ten
dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland,
4 (1949), pp.
115-136.
66.   Voor de visie der vrijgemaakten zie men: C. Janssens, De feitelijke
toedracht,
Groningen 1948, en C. Veenhof. Om de ,.Unica Catho
lica".
Goes 1949, en voorde visie der gereformeerden: C. N. Impe
ta. Waar het om ging. Kampen 1 956, en G. C. Berkhouwer, Zoe
ken en vinden.
Herinneringen en ervaringen, Kampen 1989, pp
312-366. J. Stellingwerff, De VU na Kuyper. Kampen 1990, pp
301-331.
67.   O. Mooiweer, In memoriam professor Cornelis Veenhof, informa
tieboekje van de Nederlands Gereformeerde Kerken in Nederland
1983.
pp. 143-147.
68.   K. Schilder als gevangene en onderduiker (red. W. G. de Vries),
Groningen 1977, p. 114. Acta van de Generale Synode
1943 1945, art. 625-628. Bijl. XC. Trouwe, 14, 17 augustus
1945.
69.   F. T. Bos, De weg tot elkaar. Conferenties van vrijgemaakten en
synodalen te Oosterbeek 1 948/49, in: Jaarboek voor de geschie-
denis van de Gereformeerde Kerken in Nederland,
3 (1989), pp.
158 189.
70.   Nederlands Dagblad. 24 maart 1 986. Zie verder: GAU, Archieven
Geref. Kerk,
inv.nrs. 289 292.
71.   Utrechts Nieuwsblad, 30 januari 1959. Gereformeerd Gezinsblad,
3 februari 1959.
72.   Doordat Utrechts Nieuv^sblad, 8 april 1966 spreekt van de ver-
koop van de Westerkerk is ten onrechte de indruk gewekt, dat de
Westerkerk op 8 april i.p.v. 14 oktober 1966 werd verkocht.
73.   De gegevens over de Gereformeerde Gemeente werden ontleend
aan: J. A. Saarberg, Gods akkerwerk, z.p. 1975, pp. 90-106.
74.   Utrechts Nieuwsblad. 10 maart 1967.
75.   Utrechts Nieuwsblad, 5 en 6 juni 1 981.
76.   l/V//fc-CA:rant, 3-1988/4.
BIJ DE NIEUWE VOORP^\AT
Eind februari 1991 zal het gebouw van Kunsten en
Wetenschappen aan de Mariaplaats officieel In ge-
bruik worden genomen. Nu al kan worden geconsta-
teerd dat het gebouw in volle glorie ,,uit de as" is her-
rezen. Voor de redactie voldoende reden om de 64ste
jaargang van het Maandblad Oud-Utrecht te sieren
met een afbeelding van de Mariaplaats, met het ge-
bouw van K. & W. Gekozen is voor een foto van zo'n
honderd jaar geleden, die zich bevindt in de Topogra-
fisch-Historische Atlas van de Gemeentelijke Archief-
dienst Utrecht (signatuur T.A. Mariaplaats c. 1 890).
In het volgende nummer van het Maandblad meer
over het gebouw van K. en W. en zijn verleden.
Redactie
BOEKENSCHOUW
Pas in 1883 werd door Robert Koch de veroorzaker
van deze ingewandenziekte ontdekt: een bacterie die
met de ontlasting of het braaksel van een cholera-
patiënt werd afgescheiden. Een halve eeuw lang
heeft men vergeefs geprobeerd de veroorzaker van
de cholera op te sporen om haar te kunnen indammen
en voortaan te weren.
De armoede en de slechte hygiënische toestanden in
de Utrechtse volksbuurten droegen niet weinig tot de
verspreiding van de gevreesde ziekte bij. De gemeen-
te en particuliere, meeste kerkelijke, instellingen pro-
beerden de stad telkens grondig te reinigen, maar
,,als het sein weer op veilig stond, werden de goede
voornemens vergeten, en ging alles op de oude voet
verder". De oprichting in de stad van een Gezond-
heidscommissie
in 1855 en die van de Vereeniging
tot Verbetering der Volksgezondheid
in 1866 signa-
leert de auteur van dit boeiende werk als belangrijke
keerpunten in de strijd tegen besmettelijke ziekten.
De schrijver acht de resultaten van zijn onderzoek re-
presentatief voor andere Nederlandse steden: overal
ging het ongeveer gelijk toe.
Het verschijnsel van de haast letterlijk mensen uit het
P. D. 't Hart, Utrecht en de cholera 1832-1910. De
Walburg Pers, Stichtse Historische Reeks 15, 1990.
308 biz., illustr. ISBN 90 6011 699 2. Prijs f 49,50
tgeb.).
Zolang bij uit de hand lopende mondelinge scheldpar-
tijen nog het woord ,,klereli]er" klinkt, is de levende
herinnering aan de cholera asiatica niet geheel uit-
gestorven, zij het dan dat verreweg de meeste kijvers
de betekenis van de term die ze bezigen in de verste
verte niet kennen.
Pas in 1910 werd in onze stad de Choleracommissie
opgeheven, waarmee het einde van de reeks epide-
mieën is gemarkeerd. De 19de eeuw is in stad en land
de eeuw van de cholera. Er worden minstens zeven
uitbarstingen vermeld: 1832-33, 1848-49,
1853-54, 1855 en 1859. In Utrecht zijn het er zeven,
waarvan de laatste rond 1895.
In totaal eisten ze bijna 5000 slachtoffers. De komst
van de cholera naar ons land rond het jaar 1820 ver-
oorzaakte heel wat speculaties en experimenten,
niet geheel ongelijk aan de paniek en de voorbarig aan-
gekondigde remedies rond het hedendaagse Aidsvirus.
10
-ocr page 15-
leven wegmaaiende ziekte wordt geplaatst in het bre-
dere verband van de 1 9de-eeuwse opvattingen over
de volksgezondhed, over de situatie van gezond-
heidszorg en hygiëne in Utrecht, over bestrijding en
bestrijders, de weldadigheid en de hospitalen, eerst
,,Het Huls met het IJzeren Hek" aan de Breedstraat,
later een pand op het Begijnhof en nog weer later op
andere plaatsen in de stad. Zo geeft dit boek veel
meer dan het op het eerste gezicht doet vermoeden,
namelijk een sociale geschiedenis van de stad Utrecht
in de vorige eeuw. Elf tabellen achterin versterken het
betoog met harde cijfers. Er zijn degelijke noten en
een uitvoerige literatuurlijst. Node mis ik een register
van personen. Er treden nogal wat interessante parti-
culieren in dit verhaal op. Ik noem de hoogleraar G. J.
Mulder, behalve groot-protestants voorman een ge-
leerde met progressieve ideeën over de rol van de
overheid in de gezondheidszorg, verder de scheikun-
dige De Fremerij en de arts H. Snellen, initiatiefnemer
van de genoemde Vereeniging \/an 1866.
Van historici uit het Utrechtse academische wereldje
die een geschiedverhaal kunnen vertellen dat voor
een iets breder publiek leesbaar en genietelijk is, zijn
we niet overdreven royaal voorzien. Piet 't Hart is een
man die weet waarover hij het heeft en daar een ver-
haal van maakt waar veel mensen wijzer van kunnen
worden.                                                                              v.S.
BERICHTEN
Op vrijdagmiddag 18 januari 1991 werd in het Cen-
traal Museum op een volgepakt koor boven de Agnie-
tenkapel door drie onverstaanbare sprekers de nieu-
we kostuumzaal geopend. Die drie sprekers hadden
één thema: een ,,centraal presentatiepunt" voor
oude mode en kostuums in Nederland. Dat zou vol-
gens een van de sprekers in de toekomst ,,zelfs in
Utrecht" kunnen komen. Niettemin valt er dus vanaf
heden een nieuwe inrichting te bewonderen.
Op de tweede dag van de Golfoorlog werd bovendien
een ,,Zaat der Goede Intenties" geopend met een
thema-expositie over onderbroeken en kostuums van
o.m. Romeo Gigli, een hedendaagse Italiaanse ont-
werper. De vaste opstelling staat op een plankier en
ligt in ouderwetse kleerkasten. Voor de connaisseurs
en de voyeurs zijn er veel spleten, lenzen en kijkgaten.
In een tekst bij de ,,Goede Intenties" staat te lezen:
,,We zijn de neurose voorbij. Een nieuw tijdperk
wordt aangeboord". Een overmoedige en a-histori-
sche opmerking en kromme beeldspraak bovendien.
l»J
AGENDA
GESCHIEDENISMOZAIK - 4
Dinsdag 26 februari 1991. Nederlands Klas-
siek Verbond, afdeling Utrecht. Lezing met
dia's door drs J. Beelen (Amsterdam),,,Neder-
landse opgravingen in Klazomenai, Turkije".
Woensdag 27 februari 1991. Geschiedenis-
mozaïk-4 (Zie hiernaast).
Plaats: Stadskasteel Oudaen, Oudegracht 99,
Utrecht. Aanvang: 20.00 uur.
Tot en met 17 maart 1991. ,,Burgerwezen
van Utrecht; 500 jaar stichting van Evert Zou-
denbalch".
Een tentoonstelling van de Gemeentelijke Ar-
chiefdienst en het Centraal Museum over het
oudste weeshuis in de Noordelijke Nederlan-
den. Dat weeshuis werd 500 jaar geleden op-
gericht door de Utrechtse domkanunnik Evert
Zoudenbaich als Elisabethsgasthuis, oor-
spronkelijk gevestigd aan het Vredenburg,
vanaf 1 582 aan de Oudegracht/Springweg en
na 1927 aan de Nieuwegracht.
Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht.
Geopend di. t/m za. 10.00-1 7.00 uur; zon- en
feestdagen 13.00-17.00 uur. Catalogus
f 15,-.
Donderdag 21 maart 1991. Nederlands Klas-
siek Verbond, afdeling Utrecht. Lezing door
prof. mr J. E. Spruit (Utrecht), ,,Tuin en recht
in het antieke Rome". Plaats: Stadskasteel
Oudaen, Oudegracht 99, Utrecht. Aanvang:
20.00 uur.
Een serie lezingen over aspekten van de rijl<e geschie-
denis van stad en provincie Utrecht
De vierde lezingenavond vindt plaats op 27 februari
1991
in de aula van de Gemeentelijke Muziekschool,
Domplein 4 te Utrecht.
Het programma is als volgt:
19.30 uur: zaal open
20.00 uur: Riëtte van der Plas, ,,Belle van Zuijlen:
tussen verlichting en romantiek".
Belle van Zuijlen (1740-1805) was een zeer ontwik-
kelde vrouw, schrijfster van romans en toneelspelen
in een door mannen gedomineerde wereld.
20.45 uur: pauze
21.00 uur: Thera Coppens, „Soestdijk, Groeneveld
en de Eult: de Baarnse lusthoven".
In de periode 1638-1795 trokken de rijke Utrechtse
en Amsterdamse patriciërs zich gaarne terug op hun
prachtige buitenplaatsen en rustige lusthoven. Ook
de bouwers van deze paradijzen worden in de lezing
ten tonele gevoerd.
De toegang is gratis. Introductie is toegestaan.
11
-ocr page 16-
Bouwen, verbouwen
Utrecht
030-627872
Onderhoud:
24 uur per dag
EEN OPBOUWEND IDEE
Boeken te koop gevraagd
Wij zijn bijzonder geïnteresseerd
in de aanl<oop van boeken op de
volgende gebieden:
Kunst, architectuur, literatuur,
geschiedenis, topografie,
filosofie.
Boekhandel-antiquariaat Aleph
maandblad oud-utrecht
64e jaargang nr. 1 - januari 1991
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65 4- f 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (030) 87 01 10
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schaik.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
Vismarkt 9
3511 KR Utrecht
Tel. 030-32 20 69
./Kcpaa
12
-ocr page 17-
K & W: EEN MUZIKALE FENIX
schappij voor Nijverheid trok op één zondag in 1847
zelfs 2000 bezoekers. Ook Koning Willem III kwam
een kijkje nemen en kocht heel wat aan. In 1853, bij
het historische April-bewegingsbezoek, werd de Ko-
ning en zijn gezelschap hier een diner aangeboden.
Muzikaal zijn het vooral de namen van Clara Schu-
mann en Johannes Brahms die als bespelers van het
K & W-podium in de herinnering bleven. Verbouwin-
gen, financiële perikelen en opmerkelijke gebeurte-
nissen - bijvoorbeeld de Dada-avond in 1 923 waar-
over Cor Schilp zo mooi kon vertellen - wisselden el-
kaar af.
Het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, dat dit
jaar de omslag van ons Maandblad siert, beleeft op 28
februari 1991 een glorieuze heropening. Na de brand
van bijna drie jaar geleden verheft het zich als een mu-
zikale fenix uit zijn as.
Dat is voor veel Utrechters een gebeurtenis die hen
niet onberoerd laat, omdat ,,K & W", behalve een
markante plek in de stad, ook een plaatsje in hun hart
heeft. De herinneringen aan K & W die hieronder zijn
opgenomen, spreken wat dat betreft duidelijke taal.
De geleidelijke striptease van balken, buizen en zeilen
die we de afgelopen maanden hebben waargenomen.
Een beeld uit de jaren vijftig:
het Gebouw van K & W als
een monument van rust op
een vrijwel verkeersvrije
Mariaplaats.
In 1 974 was het gebouw voor de Gemeente onrenda-
bel geworden en moesten de laatste vier werknemers
naar huis worden gestuurd. Datzelfde jaar, op 19 de-
cember a.s. zeventien jaar geleden, werd het ver-
kocht aan het Conservatorium. De fatale brand van
12 maart 1988 ligt ieder nog vers in het geheugen.
Een wezenskenmerk van K & W is altijd zijn democra-
tisch karakter geweest. Er zullen maar weinig Utrech-
ters zijn die er niet om een of andere reden binnen zijn
geweest. De Koning en de Koninginnen kwamen er,
maar het gebouw werd ook benut door de ,,Stads-
school voor de arbeidende klasse". En door alles wat
daar tussenin zit.
De Utrechtse fenix die dit jaar uit zijn as herrijst is dus
niet zo'n elitaire vogel. Een bescheiden bloemlezing
van Utrechtse memoires, hieronder opgenomen, be-
vestigt die stelling.
V. S.
heeft misschien ook nieuwsgierigheid gewekt naar de
geschiedenis van het gebouw. Daarom volgt hier een
notitie, die vooral steunt op het boekje Utrecht als
Muziekcentrum
dat bij gelegenheid van de opening
van het Muziekcentrum Vredenburg in 1979 ver-
scheen.
Op zaterdag 20 maart 1 847 werd de concertzaal van
het nieuwe Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen
geopend met een indrukwekkend muzikaal program-
ma dat ,,des avonds te zeven ure" aanving. Behalve
een muzikaal dorado werd het direct ook een middel-
punt van andere artistieke en wetenschappelijke acti-
viteiten. Het PUG kon er terecht, het ,,Nut", Kunst-
liefde, het Historisch Genootschap, de Stadsteken-
school en het Collegium Musicum Ultrajectinum, het
oudste - nog steeds bestaande, maar van functie ver-
anderde - muziekgezelschap in de stad. Het gebouw
maakte ook furore als expositie-ruimte. De Maat-
13
-ocr page 18-
HERINNERINGEN AAN „K & W"
Begin 1990 verscheen in het regionale dagblad een
oproep van het Conservatorium aan oudere Utrech-
ters om hun herinneringen aan het ,,oude" K & W op
schrift te stellen. Het idee daarachter was om die ver-
halen te bundelen en er misschien een boek van te
maken. Daarvoor bleek de opbrengst kwantitatief te
gering. Toch kwamen er bij Cees de Graaf, die de
oproep had doen uitgaan, een aantal interessante
brieven binnen. In het najaar deed hij het voorstel ze
in het Maandblad Oud-Utrecht te publiceren. De
maand februari 1991, waarin het uit zijn as herrezen
K & W zal worden geopend, leek ons daarvoor aange-
wezen. Hieronder vindt u dus een selectie van de ge-
schreven herinneringen, waarin vele lezers momen-
ten van herkenning zullen beleven.
De vroegste verhalen zijn van mevrouw M. Wilschut
in De Bijnkershoek (kamer 629). Voor haar is K & W
vooral: dansen:
Ook nog een schoenendans. De heren moesten dan
het meisje zoeken van wie een schoen was. En een
schrikkeldans, dan mochten de dames uitzoeken.
Op een dag wandelden mijn zus en ik langs K & W en
hoorden muziek. We gingen door een achterdeur naar
binnen en toen naar boven. Daar werd ook gedanst.
Voor 5 cent per dans. We hebben wel schik gehad, en
we waren ook een beetje bang. De meisjes werden er
van de ene jongen naar de andere gegooid. Dat heb ik
daarna nooit meer gedaan. Bij een bal masqué was
het hele gebouw in gebruik. Dan was er ook een draai-
orgel. Ik ben toen wel eens verliefd geweest, vooral
op een cellist. Hij was joods en heeft de oorlog niet
overleefd.
Tijdens en na de oorlog zijn we niet meer in het ge-
bouw geweest. Het leven was mooi, ach het is nog
mooi. De schaduwen die er gekomen zijn moeten ook
worden aanvaard."
i.,i L'i /„,„..„..... ,„,,, ,/,
/( ilriii'iinii
.,/. L,l,;,Ui -JS l/(,:,„, l'KSI
I. I,J/ .„1,1
,/.., ,„.,.,„/,, /..
/,„,„/.■„ ,„ <;.■/; ,.. A ,1 )/'.
■ / )„.' „„
...../,., /,„/.„., ,..,„
("/,,. o,/,/(^/,,.„.',.
I'KIIS I' 1.-
,,lk ben als jong meisje ruim vóór de Tweede Wereld-
oorlog vaak in het gebouw geweest. In de grote zaal
werden veel amateur toneel- en muziekuitvoeringen
gegeven. Consumpties enz. moest je halen in de klei-
ne zalen. Toen wij ouder werden, mijn zus en ik, kre-
gen wij 's middags, ik geloof op zondag, dansles. Van
de leraar moest je steeds die mannelijke partner ne-
men die je kwam vragen. Als je daar geen zin in had,
dan ging je zogenaamd naar het toilet om niet met die
knul te hoeven dansen. Het was een beetje 'n deftige
beweging, maar toch wel leuk. Om de drie maanden
werd er een avond gegeven. De dames kregen dan
een kaartje met verschillende dansen. De heren kwa-
men dan om een dans vragen. Dat was voor ons erg
fijn, want dan kon men zelf uitkiezen met wie je wilde
dansen. Er werd ook altijd een stoelendans gegeven.
De heer A. /M. Pot heeft als zestienjarige een ster-
optreden in K & W gehad. Hij is blij met de herbouw
van dit muzikale centrum en hoopt dat het zijn plaats
in Utrecht mag houden. Zijn relaas spreekt voor zich:
,,0p 9 december 1 938 werd in K & W een concert ge-
geven door het Utrechtsch Studenten Concert o.l.v.
Jan van Epenhuijzen. Er werd o.a. een werk uitge-
voerd van H. Schütz: De twaalf-jarige Jezus in de
tempel
voor koor, soli en orkest. De rol van de
12-jarige Jezus moest gezongen worden door een
jongenssopraan.
In deze kringen had men geen traditie met jongensko-
ren en zo klopte men aan bij de pastoor van de Kathe-
draal aan de Lange Nieuwstraat, omdat dat koor goed
14
-ocr page 19-
bekend stond. Deze pastoor verwees men naar de di-
rigent van het koor, Sjef van der Eerden, die hem
vroeg of hij een jongen voor deze rol kon leveren. Dat
kon hij en mijn naam werd genoemd.
Op een avond kwamen bij mij thuis (ik woonde in de
Beukstraat achter het Maliebaanstation) twee heren
die mijn ouders wilden spreken. Ze werden in de voor-
kamer toegelaten. Na enige tijd werd ik binnen geroe-
pen en zij vroegen mij of ik het wilde doen. Ik heb ja
gezegd en een en ander werd geregeld.
Bij mw Karin Kwant Törngren (een hele lieve vrouw,
haar man was 1 ste fluitist bij het USO) werd de partij
ingestudeerd en volgens voorbeschouwing in de
krant op zeer bevredigende en verrassende wijze.
Voor de generale repetitie in het gebouw aan de Drift
werd ik door een student in een auto opgehaald en ge-
bracht. De straat liep uit. Een auto in die tijd was hele-
maal een luxe. Het was een eenvoudige arbeiders-
buurt en iedereen vroeg zich af wat er met mij toch
aan de hand was.
Toen de datum van het concert bekend was, wilden
mijn ouders mij een ander pak geven, want het pak
wat ik had was maar heel gewoon. Maar geld ervoor
was er niet. Gelukkig kon een buurvrouw uitkomst
geven door een pak van haar zoon aan mij uit te lenen.
En zo stond ik dan tijdens mijn aandeel van dit concert
in een geleend pak, met weliswaar wat te lange mou-
wen, maar het was netjes.
Het concert verliep goed. De recensie in de krant was
positief. Ik had een goed figuur geslagen en mijn goed
geschoolde stem bracht mooie momenten. Als waar-
dering voor mijn medewerking kreeg ik een jaarabon-
nement voor de Volksconcerten van het USO in Tlvoli
aan de Kruisstraat.
Ik ben in 1922 geboren, ik was dus al 16 jaar toen ik
optrad. Groot was ik niet en in mijn tijd kwam de mu-
tatie van de stem, ook wel de baard in de keel, veel
later dan nu het geval is.
Het programma en de recensies heb ik als een dier-
baar goed bewaard. Tot 1 973 ben ik het Kathedrale
koor trouw gebleven waar ik o.a. tot 1949 Hendrik
Andriessen heb mogen meemaken, die toen ook Di-
recteur van het Utrechts Conservatorium was."
De heer Th. H. van Oort meldt dat K & Ween centrum
w/as van parochie- en verenigingswerk van de oud-
katholieke kerk in Utrecht. Op loopafstand stonden
twee o.k.-kerken: de Gertrudis-kathedraal aan het
Willemsplantsoen en de Maria Minor aan het Achter
Clarenburg. De bedrijfsleider (heette hij Van Hemert?)
was een man bij wie het goed toeven was. Ook to-
neelmeester Guldemond leeft nog in de herinnering.
Mijnheer Van Oort stuurt een foto van het toneel - in-
clusief souffleursbox - met de opvoering van het suc-
cesstuk ,,Een zomerzotheid" van Cissy van Marx-
veld. Regisseur was P. Cruys. Mevrouw Carolien v. d.
Steen, Kouwerplantsoen 10, schrijft er ook over:
Ó^^i^l/K
/^ryyf xA»-*.^
13egToetingsavond
,,Het Gebouw van K & W was voor de Oud-
Katholieken in Utrecht een gebouw dat bij hun ge-
loofsgemeenschap hoorde. Vooral in de twintiger ja-
ren was er volop interesse voor dit gebouw: congres-
sen, vergaderingen, uitvoeringen en bijeenkomsten
vonden plaats in K & W, zoals: Het congres van de
Oud-Katholieke kerk in de twintiger jaren, de o.k.-
werkliedenvereniging, de jongeliedenvereniging
'O.I.O.S.', de damesvereniging 'Weldoende door-
gaan', de toneelvereniging 'OPA', de zangvereniging
'A.B.H. Verheij' en het ondersteuningsfonds
'O.K.O.F.'. Omdat de Oud-Katholieke gemeenten in
Utrecht geen eigen gebouw ter beschikking hadden,
werd vooral voor grotere bijeenkomsten van K & W
gebruik gemaakt en we voelden ons er helemaal
thuis. Er waren zelfs mensen die dachten dat het ge-
bouw van de Oud-Katholieken was. De verstandhou-
ding met de directie was uitstekend en we kunnen
zeggen dat we er 'dag en nacht' terecht konden.
Vooral de 'jonge' oud-katholieken waren nogal eens
dorstig. Op feestavonden werd dan b.v. de afspraak
gemaakt dat het bier in kleinere glazen geschonken
zou worden en de prijs iets omhoog zou gaan. Op die
manier behoefden we dan geen huur te betalen.
Een uitvoering of toneelavond werd in die tijd altijd
besloten met een groot bal. Tijdens deze dansfestij-
ter lïelegoiilieid <ler Ö3e Jaar!, Aigeniene Vergnde-
rinp van liet Oiid-Katli. Ondersteiiniiigsuinas tevens
Ier herdenking van hel
ÓO-Jniig bestaan van de afd. hltrecht
van het OK.O.'T.
f
op 2-1 Mei 1050 in het Oebouw voor Kunsten
en Wetenschappen te Utrecht Mariaplaats 27.
Aanvang 10.30 uur precies.
j^ledewerhing van: hpt Zangkoor
„A.B.H. ÏERHEY"
onder leiding van Jilex Je ]ong
■k
OuA-Katholieke Toneelgroep
„O.K.TJ."
onder leiding van 'P. Cruifs.
15
-ocr page 20-
m^m^^m^m^^m&^^&^m^^m^<mm
'Nv^/
Diploma A m-uJ.o,
Diploma van het Exa-iien M.U.L.O., afgenomen door de Slichting „Het Rooms-
Katholiek M.U.L.O.-Examen"
(gesticht bij akte van 15 Maart 1924) in tegen-
woordigheid van een Rijksgecommitteerde.
Uitgereikt aan de Vos, Johanna,— _ _ _            _          „ ^ __ . .                              .. -
geboren -18 Jebniari 1930<-- ^ ...te ïïteeeht,_____
na afgelegd examen op 22 en -23 Mei en oft 17 JuiilAugmtiit 19 47.
;^
»
De voonlttcr der stIch'Lng
„Het R.K. M.U,L-0--ExarLin"
Dr. J, P. M. VAN CIL5
De candidaat i* geixamineerd
Kljksgecommlttccrde
-----          Vdonltter
CODsai
NEDERLANDSE
FKANSf
DullSf
ENGELSE
.- o-yf V- ■
P3
De Secretdrif der Stichting
„Het K.IC. M.U.L.O.-Exdn.cn"
C. J. ARNOLD
BOEiHOUDEN
HA*JDE.SRt«NEN
ME' HANDELSÜENNG
RHYSICA + MENSXUNDE
|IM*II i'i BltnMU'HE
GESCHIEDEND
>LAPDRUÖKUNDE
Utre o h t
Dc Examen-Commisele te
nenkwam. Om beurten moest er een meisje naar bin-
nen voor het mondelinge examen. De uitslag kreeg je
nog niet direct. Toen allen geweest waren moest men
buiten voor het gebouw blijven wachten. Inmiddels
stonden er ook al familieleden om de eventuele
geslaagde te feliciteren. Na een half uurtje wachten
werden allen weer K & W binnen geroepen en hoorde
men de uitslag.
Ik was geslaagd, dus gauw naar huis, waar mij als
dochter uit een gezin van dertien kinderen een feestje
wachtte.
Dit is mijn herinnering aan het gebouw van K & W.
Nu nog steeds, als ik er langs kom met wie dan ook,
dan zeg ik altijd weer 'hier heb ik mijn mulo-examen
nog gedaan'."
nen zijn dan ook heel wat huwelijken tot stand
gekomen.
Kortom: we hebben de meest plezierige herinnerin-
gen aan K & W en tijdens de brand zeiden we tegen
elkaar: 'Daar gaat ons K & W."
Mevrouw De Pagter-Thomas uit Nijmegen stuurde
een uitnodiging van Astra, de schoolvereniging van
de Gemeentelijke H.B.S. aan de Catharijnesingel voor
een uitvoering op 28 maart 1931 in het Gebouw van
K & W. (,,Dit betrof mijn eerste dansavond"). Een
wat prozaïscher aangelegenheid was een oproeping
van de Nederlandsche Vereeniging van Leeraren in de
Stenografie tot het afleggen van het examen leraar
stenograf ie op 16juli 1934. Mevrouw J. Verdonk-de
Vos, Fruinplantsoen, deed verslag van een ander exa-
men, dat voor de MULO voor meisjes aan de Alen-
dorpstraat. Ze stuurt een kopie van haar diploma
mee:
Het meest uitvoerig is het relaas van S. Russchen uit
Odijk. Onder de titel,, Voor en achter de coulissen"
schrijft hij over de toneelbelevenissen van de Streek-
vereniging ,,Drenthe" in Utrecht. Zijn (ingekort) ver-
haal spreekt voor zichzelf:
,,ln de jaren veertig zat ik op de meisjesmulo St. Do-
minicus in de Alendorpsteeg (thans Alendorpstraat)
bij de Mariaplaats.
We kregen les van de Zusters Dominicanessen, die
hun klooster hadden aan de Springweg.
Na 3 jaar zwoegen (met het laatste jaar halve dagen,
vanwege de kolennood i.v.m. zeer strenge winter),
werd het eindexamen afgenomen op 1 7 juli 1 947 en
dit gebeurde in het gebouw van K & W. Veel zweet-
druppeltjes en traantjes zijn daar gevallen in het lo-
kaal, ik meen links van de gang als je het gebouw bin-
,,Tot de vele verenigingen waarvan de leden dierbare
herinneringen hebben aan het Gebpuw voor Kunsten
en Wetenschappen (algemeen bekend als K & Wl be-
hoort ongetwijfeld de Streekvereniging 'Drenthe' te
Utrecht.
Deze vereniging is opgericht in 1 936 en hoopt dus in
1991 haar 55-jarig bestaan te gedenken.
De aanleiding om een vereniging voor 'Drenten in de
(Vervolg op pagina 1 7)
16
-ocr page 21-
(Vervolg van pagina 16)
Vrömdte' op te richten was het verschijnen van de
streekroman 'Bartje' van Anne de Vries. Na het lezen
van dit boek kwam bij de heer S. Landmeter de vraag
op, of er belangstelling zou bestaan voor een zekere
band tussen de Drenten die in Utrecht en omgeving
een werkkring en/of woonplaats hadden gevonden.
Het was namelijk wel bekend dat onder ambtenaren
en onderwijzend personeel, alsmede onder de werk-
nemers van bedrijven als Demka en Werkspoor nogal
veel personen waren uit de Noordelijke provincies,
waaronder een flink percentage Drenten. Eén gege-
ven speelde hierbij een grote rol: het kontakt met het
'thuisland' was veel minder frekwent dan tegenwoor-
dig. Slechts weinigen hadden een auto en ook de
wegverbindingen waren veel minder ontwikkeld dan
nu. De trein was praktisch het enige vervoermiddel en
het kopen van een spoorkaartje schikte in deze crisis-
jaren niet iedereen. Velen, waaronder ook schrijver
dezes, legden de afstand dan ook nogal eens af per
fiets.
Drentse toneelspelers veel prettige herinneringen aan
het Gebouw voor K & W.
We willen in dit artikel ons licht laten schijnen op een
bepaalde periode in het verenigingsleven van de ver-
eniging 'Drenthe', omdat dan tegelijk ook enkele an-
dere gewestelijke verenigingen in de schijnwerpers
komen. Het betreft n.l. de episode van de toneel-
wedstrijden tussen de verenigingen 'Groningen',
'Fryslan', 'Twenthe', 'Ons Zeeland' en 'Drente'.
In het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog
bloeide het verenigings- en uitgaansleven in Utrecht
als nooit tevoren. Als reactie op de sobere jaren daar-
voor wilde men nu graag de schade inhalen en eens
'een avondje de deur uit'. Vooral de toneel- en caba-
retavonden met 'bal na' waren erg populair. Het was
een prettige en niet al te dure mogelijkheid tot ont-
spanning in een tijd toen er nog geen sprake was van
televisie en maar weinigen op wintersportvakantie
gingen.
De secretaris van de vereniging 'Drenthe', de heer J.
G. Wind, opperde het idee, een toneelwedstrijd te or-
,,Een zomerzotheid" in K & W.
De oproep van de initiatiefnemer in een plaatselijke
krant leverde veel reacties op. Inplaats van de ver-
wachte 25 a 30 personen die op de kennismakings-
avond werden verwacht, kwamen er zo'n zestig men-
sen opdraven, die zich bijna allemaal opgaven als lid.
In het bestuur kwamen notaris A. C. Cool uit IJs-
selstein, de heren Lulofs, Dekker, Oost en Wolters,
alsmede mevrouw Petri-Schuil.
De vereniging ontleende (ook nu nog) haar bestaans-
recht aan de grote mate van saamhorigheid van de
Drenten onderling. Doel was het houden van gezelli-
ge avonden met toneel en voordracht in het Drents di-
alect alsmede het bevorderen van kennis en belang-
stelling voor Drente en het Drents,
Van deze aktiviteiten heeft het toneelgebeuren zich
voor een belangrijk deel afgespeeld in het Gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen.
Het zou te ver voeren alle toneelstukken op te noe-
men die de Drenten in de loop der jaren voor het voet-
licht hebben gebracht. Het zullen er (met een onder-
breking in de jaren 1940-'45) zeker een honderdtal
zijn geweest. Naast de uitvoeringen in de zalen van
'Noord-Brabant' en het 'N.V.-Huis' bewaren de
ganiseren tussen de amateurtoneelspelers van bo-
vengenoemde verenigingen. Het Nieuw Utrechts
Dagblad nam de suggestie over en stelde een beker
beschikbaar voor de winnende ploeg. Het Gemeente-
bestuur waardeerde dit streven voor cultuurbehoud
door een medaille uit te loven. Ook waren er prijzen
voor de beste regie en voor de beste mannen- en
vrouwenrollen.
Er werd een jury bereid gevonden van personen die op
toneelgebied tot oordelen bevoegd waren. We komen
hierin de namen tegen van de heren C. A. Schilp, mr
D. Visser, dr J. C. v. d. Steen, M. J. W. Simons en H.
Feenstra.
De beker werd 3 maal gewonnen door de toneelgroep
van de Drenten, waardoor hij definitief in het bezit
kwam van deze vereniging.
En behoudens een enkele uitwijkmanoeuvre naar het
N.V.-Huis aan de Oude Gracht, werden de meeste
avonden gehouden in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen. Vóór het doek was het voor het pu-
bliek altijd een boeiende en gezellige avond (mede
door de comfortabele zitplaatsen) met een geani-
meerd bal na. Achter de coulissen werd hard gewerkt
17
-ocr page 22-
door spelers, regisseurs, grimeurs, decorbouwers en
souffleurs.
Soms dreigde er een en ander fout te gaan en parel-
den de zweetdruppels op de geschminkte gezichten.
Maar altijd slaagde men er in met vereende krachten
de zaak zó op te lossen, dat het publiek in de zaal er
niets van merkte.
Een belangrijke factor hierbij was de goede accom-
modatie van K & W, de verscheidenheid aan decors
en meubelstukken en de hulpvaardigheid van het per-
soneel.
Alle genoemde streekverenigingen spelen nog elk jaar
voor hun leden (en introducées) een toneelspel in hun
eigen streektaal, maar dit gebeurt niet meer in
wedstrijdverband, zoals in de jaren 1952 t/m 1959.
Talloos velen, spelers en toeschouwers hebben in die
periode aan de toneelcompetitie heel veel genoegen
beleefd. Een groot deel van het succes is toe te schrij-
ven aan de goede 'witte reus' uit 1 847, het Gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen aan de Mariapiaats
te Utrecht."
Tenslotte de herinneringen van een bloemenmeisje,
mw A. Weldam-van Rooy te Zeist:
,,Als meisje van acht of negen jaar ging ik met mijn
vader en moeder naar een uitvoering van 'n toneelver-
eniging waar mijn oom in meespeelde. Dat is me bij-
gebleven omdat we eigenlijk nooit uitgingen. Dus ik
'n mooi jurkje aan door moeder zelf gemaakt! En ik
moest aan de bezoekers bloemetjes verkopen. Met
een mandje aan mijn arm liep ik daar mooi te wezen.
Van wat er gespeeld werd heb ik niets gezien want er
was natuurlijk voor een kind van acht veel te zien. Ik
ben nu 72 jaar, dus het zal ongeveer 1925 of 1 926
zijn geweest. Ik ben in Utrecht geboren, dus K & W
blijft me interesseren."
Dan/c aan alle inzenders. Alle goeds voor het herboren
K & Wl
Redactie Maandblad Oud-Utrecht
BERICHTEN
Tentoonstelling aanwinsten Gemeentelijke Archief-
dienst
De jaarlijks terugkerende overzichtstentoonstelling
van aanwinsten, bestaande uit tekeningen en pren-
ten, die in het afgelopen jaar door de Topografisch-
Historische Atlas zijn verworven, is van 1 7 januari tot
en met 28 maart 1991 in de gang van de Archief-
dienst te bekijken.
Onder het aangeschafte, recent werk neemt Chris
Schut met zijn drie panorama's van Utrecht in aquarel
een eigen plaats in. Geen gebouw is hem te hoog om
de stad op indrukwekkende wijze vast te leggen: de
flat aan de Karel Doormanlaan, het gebouw van het
Waterleidingbedrijf Midden Nederland op het in-
dustrieterrein Lage Weide en Transitorium II in de
Uithof.
Een totaal andere aquarellist is Wout Heinen, met zijn
De Pausdam gezien vanaf de
Nieuwegracht met in het
midden het Paushuize. Ets
van Anna Doedijns.
18
-ocr page 23-
twee gezichten op de huizen van het Oorsprongparl<
en van de Wolter Heukelslaan. Een aquarel van Leon-
tien Jansen geeft een kleurrijk beeld van het Rosa-
rium. Terrasjes aan het Wed op een litho van Gerrit
Schoppert geven het huidige sfeertje goed weer.
Matthijs van de Wijer heeft de inmiddels gesloopte
Hojelkazerne vastgelegd.
In de vitrines is een serie kleine etsen van Anna Doe-
dijns te zien.
Onder de oudere tekeningen en prenten vinden we
twee tekeningen van een anonieme kunstenaar om-
streeks 1800. Deze heeft twee 1 7e-eeuwse prenten
van A. Rademaker gekopieerd; een gezicht op de Bijl-
houwerstoren en een gezicht op de oostelijke stads-
buitengracht tussen Tolsteeg en Wittevrouwen met
de Servaastoren.
De Wittevrouwenpoort met de toren ,,de Hond" is te
zien op een ets van c. 1 756, terwijl een tekening van
A. J. Eymer het afgraven van de wal tussen de Catha-
rijnepoort en de Tolsteegpoort (c. 1845) laat zien.
Van kort voor 1892 dateert het gezicht op de
Vismarkt met het oude afslaggebouwtje, getekend
door Eugène Rensburg. De ets van de Westerstroom
geeft een beeld van de situatie van omstreeks 1925,
die inmiddels onder de bebouwing is verdwenen.
De tentoonstelling is geopend vanaf 1 7 januari tot en
met 28 maart, op
werkdagen: maandag: 13.30-16.30 uur
dinsdag tot en met vrijdag: 9.00-1 6.30
uur
zaterdag: 9.00-1 2.30 uur
Vanzelfsprekend bestaat de mogelijkheid om ook an-
dere afbeeldingen van de stad Utrecht te bekijken in
de studiezaal van de Topografisch-Historische Atlas.
Deze studiezaal is geopend op werkdagen tussen
13.30 en 16.30 uur.
VOORJAARSEXCURSIE
Op zaterdag 27 april a.s. zal er een excursie zijn naar het
pas gerestaureerde Kasteel Amerongen. Op weg naar
Amerongen zal er een aantal orangerieën, gelegen in het
gebied van de Langbroekerwetering, aangedaan wor-
den. Zowel op Kasteel Amerongen als in de orangerieën
zal er door een deskundige uitleg worden gegeven.
In verband met genoemde excursie zal er op donder-
dag 11 april
a.s. een lezing gehouden worden door de
heer ing. E. Geytenbeek, over orangerieën in het
Utrechtse. Een kenner op dit gebied!
In het maandblad van maart as. wordt u over plaats en tij-
den van genoemde activiteiten nader geïnformeerd.
RESERVEERT U GENOEMDE DATA ALVAST IN UW
AGENDA!
Namens de activiteiten-commissie van uw vereniging,
S. J. Daniels
GESCHIEDENISMOZAÏEK
Een serie lezingen over aspekten van de rijke geschie-
denis van stad en provincie Utrecht
De vijfde lezingen-avond vindt plaats op woensdag
27 maart 1991
in de aula van de Gemeentelijke Mu-
ziekschool, Domplein 4 te Utrecht.
Het programma is als volgt:
19.30 uur: zaal open
20.00 uur: Bert Maes,,,Bomen en groen-aanleg vroe-
ger en nu in de Utrechtse binnenstad"
20.45 uur: pauze
21.00 uur: Marieke Knuijt, ,,Ruim tweehonderd jaar
papierbehang in Utrecht"
De toegang is gratis. Introductie is toegestaan.
AANGEBODEN:
a)    Ingebonden jaargangen Maandblad Oud-
Utrecht 1927 t/m 1937 en 1959 t/m 1 978.
b)    Ingenaaide jaargang 1796 (73 stuks) van de
Stichtsche Courant
Ingenaaide jaargang 1797 (44 stuks) van de
De v/h Stichtsche nu Rhijnlandsche Courant.
c)    Kranten van 31 december.
Utrechtsch Dagblad                1933 t/m 1939
Algemeen Handelsblad          1945
Nieuw Utrechtsch Dagblad 1946
Utrechts Nieuwsblad              1947 t/m 1989
e.a.
Tel. 03404-5 69 06.
AANGEBODEN:
Maandbladen en Jaarboeken Oud-Utrecht.
Jaargangen 1970 t/m 1988 tegen aannemelijke
prijs.
J. van 't Hullenaar, Karel Doormanlaan 172,
3572 NT Utrecht.
Tel. 030-73 23 16.
19
-ocr page 24-
Bouwen, verbouwen
Utrecht
030-627872
Onderhoud:
24 uur per dag
EEN OPBOUWEND IDEE
Boeken te koop gevraagd
Wij zijn bijzonder geïnteresseerd
in de aankoop van boeken op de
volgende gebieden:
Kunst, architectuur, literatuur,
geschiedenis, topografie,
filosofie.
Boekhandel-antiquariaat Aleph
maandblad oud-utrecht
64e jaargang nr. 2 - februari 1991
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 6b + f 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (030) 87 01 10
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schaik.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
Vismarkt 9
3511 KR Utrecht
Tel. 030-32 20 69
ALEPH
schitterend
druHv^ferh
stipt optijd
„.___„               bel eens
""è               C030) 822 822
drukkerij en uitgeverij
de boer-cuperus bv
vrieslantlaan 14, 3526 AA utrecht,
postbus 7052, 3502 KB utrecht,
tel. (030) 822 822, fax (030) 88 35 61
20
-ocr page 25-
DE GIETSTALEN LUIDKLOK
MAARSSEN
heer A. S. de Muinck Keizer, een der direkteuren en
afkomstig uit Groningen, wist dat er in Heiligerlee en
in Midwolda twee klokkengieters van het oude klok-
gietersgeslacht Van Bergen waren. Hij wist ook dat
de chef van het laboratorium - en dat was ik - ge-
trouwd was met een dochter van een Van Bergen uit
Midwolda.
En zo gebeurde het dat hij naar mij kwam met de
vraag of ik kans zou zien een klok te gieten voor de
R.K. kerk in Zuilen, die schuin tegenover de fabriek
stond. Ik reageerde positief en zei het te willen probe-
ren. Zo begon het avontuur. We goten een klein
proefklokje, vervolgens tekende ik de vorm van de
grote klok. Ik kreeg veel medewerking van het perso-
neel in de gieterij; ze vonden het een leuke opdracht,
een klok spreekt altijd tot de verbeelding.
De klok kwam gereed, voorzien van een zes-zijdige
kroon, zoals de gieterij in Midwolda deze gebruikte.
De diameter aan de onderzijde bedroeg 110 cm, de
toon was C". De pastoor schreef het opschrift in het
latijn: DEMKA restituit pacifico chalybe, teutonicum
furtum quod luctum retulit aeris. Anno domini
1 946.
In vertaling: DEMKA herstelde (vergoedde) met
vreedzaam staal, de roof door Teutonen, hetgeen de
rouw om het brons wegnam.
Ik had de voldoening de inwijding en de ophanging
van de klok mee te maken en hoorde zijn luidklank
over Zuilen, waar ik toen woonde. Vele jaren deed de
klok dienst, totdat de kerk werd afgebroken in 1977.
De klok staat nu in een hofje vlak voor de nieuwe Lud-
geruskapel en schijnt nog in uitstekende konditie.
Toen het eerste schaap over de dam was, volgden er
meer. We goten een klein klokje voor het kerkje in
Oud-Zuilen. Het had een diameter van 52 cm, geen
kroon maar een platte ophangflens; opschrift: Roof
door brute overmacht, bronzen stem tot zwijgen
bracht. DEMKA staal tot klok gegoten, roept ter kerk
de dorpsgenoten. Anno Domini 1946.
Hoewel ik niet in Oud-Zuilen woonde, kerkten we er
dikwijls en werden drie van onze kinderen er gedoopt.
Het klokje hangt er nog steeds.
Voor de Hervormde kerk in Maarssen werd een grote
klok gegoten met kroon, 110 cm en toon C", dezelf-
de als voor de Ludgeruskerk in Zuilen was gemaakt.
Ik denk dat de klok door DEMKA is geschonken en dat
is wel begrijpelijk. De heer A. S. de Muinck Keizer had
enige tijd in een Vechthuis binnen de gemeente
Maarssen gewoond. De familie was van protestantse
huize. Zijn grootvader was predikant geweest in
Scheemda. Nu de R.K. kerk in Zuilen een gietstalen
klok had, moest Maarssen ook wel een vervanger krij-
gen voor de gestolen bronzen klok.
Het opschrift van deze klok luidde: DEMKA goot 'm
Vele kerktorens verloren in de oorlog '40-45 hun
bronzen luidklokken door de brute roof van Hitler-
Duitsland. In 1940 was in Nederland en België een
gewicht van ruim 8 miljoen kg aan luidklokken en ca-
rillons aanwezig. Daarvan sleepten de Duitsers 5,5
miljoen kg weg. Ze konden niet eens alles verwerken
en na de oorlog werd 1 miljoen kg aan klokken terug-
gevonden en weer naar Nederland gebracht. Alle te-
ruggehaalde klokken zijn doorgemeten aan de TU te
Delft.
Alleen al uit Nederland waren een paar duizend klok-
ken geroofd en daaronder bevonden zich o.a. de luid-
klokken van de R.K. Ludgeruskerk te Zuilen, die uit
het kerkje in Oud-Zuilen en die uit de toren van de her-
vormde kerk te Maarssen.
In de Ludgeruskerk te Zuilen hing een stuk rail aan een
staaldraad, als schamele vervanging voor de uurslag
van het toren uurwerk.
Na de bevrijding in 1 945 was het niet mogelijk om op
korte termijn al de verloren klokken aan te vullen. Er
was geen geld, geen materiaal en onvoldoende ar-
beidskracht in de ontwrichte bedrijven.
De pastoor van de Ludgeruskerk in Zuilen ging naar
de direktie van de Nederlandse Staalfabriek DEMKA
(Afkorting van de De Muinck Keizer) Hij had gehoord
(waarschijnlijk van een van zijn parochianen die bij
DEMKA werkte), dat in Duitsland en Engeland
gietstalen klokken waren gemaakt. Zijn vraag aan de
direktie was: kunt u in de staalgieterij van uw bedrijf
geen gietstalen luidklokken maken voor onze kerk. De
21
-ocr page 26-
stemmen van de klok is vooral voor een carillon van
uitermate groot belang geworden. Het betekende een
revolutie in het testen van klokken. Thans wordt elke
klok electronisch geanalyseerd.
Omstreeks 1 947 kreeg ik een telefoontje van ir. Van
Heuven. Hij wilde mij bezoeken omdat hij had ge-
hoord over gietstalen klokken die wij bij DEMKA go-
ten. Voor zijn metingen was het interessant om brons
met gietstaal te vergelijken. Het is een interessante
samenwerking geworden. We goten nog een proef-
klok, konden de Maarssense klok doormeten en ook
de uitklinktijd bepalen.
Op 21 december 1 949 verwierf ir E. W. van Heuven
de doctorstitel op zijn proefschrift. Het was een uit-
stekend theoretisch betoog, maar vooral had het gro-
te waarde voor de praktijk. Er wordt thans geen klok
meer afgeleverd zonder akoestische frequentie-
analyse. Als gevolg daarvan zijn de eisen toegeno-
men en is de kwaliteit verbeterd.
Dr Van Heuven heeft nog een aantal jaren bij Philips
gewerkt. Helaas deden zich in 1955 de eerste ziekte-
verschijnselen voor die hem totaal zouden slopen
door verlammingen. Na 20 jaar aan zijn bed te zijn ge-
bonden overleed deze begaafde fysicus in 1978, hij
was toen 58 jaar oud. Met grote moed verdroeg hij
zijn situatie, zich verheugend over het succes van zijn
vinding.
Ik zelf denk terug aan deze bescheiden en vriendelijke
man die destijds bij DEMKA enkele klokken heeft
doorgemeten. (zie foto). De klokkengieterswereld
en ik luid blijde over de Vecht en over weide. Klanken
golven plechtig voort 'k roep het kerkvolk rond Gods
woord. Anno Domini 1947.
De klok hangt nu 43 jaar in de toren van de Hervorm-
de kerk en heeft velen ter kerke geluid.
Na Maarssen werd nog een kleine klok, diameter 96
cm op bestelling gegoten voor de R.K. Pauluskerk in
Tuindorp Utrecht. Deze klok heeft geen kroon. Het
opschrift luidt: DEMKA me fecit. Anno Domini 1947.
Tijdens onze produktie van gietstalen klokken ge-
beurde er nog iets wat heel interessant zou blijken
voor de ontwikkeling voor het klokgieten.
Van de uit Duitsland teruggekeerde klokken wilde de
Rijkscommissie voor klokken en klokkenspelen, er
een aantal laten doormeten op hun kwaliteit. Het ging
om bijna 200 klokken. De bedoeling was de goede
van de slechte te onderscheiden. De Technisch Fysi-
sche Dienst in Delft werd met het onderzoek belast.
De uitvoering kwam in handen van ir Van Heuven. Hij
is tenslotte op deze materie gepromoveerd. Van Heu-
ven ontwikkelde niet alleen een beschouwing over de
klok als trillend lichaam met grondtoon en bovento-
nen, maar hij ontwierp tevens een electronische toon-
meting. Deze was veel nauwkeuriger dan de tot dan
toe gebruikte stemvork-methode.
Er kon een volledig frequentie-patroon van de klok
worden gemaakt en vervolgens kon de klok door uit-
draaien worden bijgestemd. Dat hadden de beroemd
geworden gebr. Hemony in de 17de eeuw ook reeds
gedaan; maar het kon nu veel beter. Het electronisch
22
-ocr page 27-
een geschonken bronzen klok is vervangen.
In Duitsland zijn vrij veel gietstalen klokken.
Ik acht het een voorrecht dat ik destijds een aandeel
heb gehad in de fabrikage van de DEMKA-klokken. In
1952 verliet ik het bedrijf en werd als hoogleraar in
Delft benoemd. Sinds 1977 ben ik emeritus. DEMKA
bestaat al enige jaren niet meer.
Het doet me veel genoegen dat de klok van de Her-
vormde kerk te Maarssen steeds nog zijn functie ver-
vult.
kan hem dankbaar zijn voor het baanbrekende werk
dat hij heeft verricht.
Aan het vervaardigen van gietstalen klokken bij DEM-
KA kwam een einde. De bronsgieters kwamen weer
op gang. DEMKA had veel andere zaken onder han-
den en liet de neventaak van de klokfabrikage schie-
ten.
Er zijn in Nederland meer gietstalen klokken aanwezig
uit Engeland en Duitsland. Ik noem er enkele:
de Nassau kerk te Amsterdam (1 926);
de Hervormde kerk in Oudorp (Alkmaar), Noord
Scharwoude.
Vreeland had er een uit 1864 die echter in 1968 door
Ch. de Bourbonstraat 12
Delft
Prof. dr A. J. Zuithoff
EEN BIBLIOGRAFIE
VAN DE PROVINCIE UTRECHT
In 1 967 verscheen de driedelige Bibliografie van de
geschiedenis van de provincie Utrecht,
lopende over
de periode tot 1 963. Alleen al het feit dat hieraan se-
dert 1950 was gewerkt, toont aan dat er sprake is ge-
weest van een martelgang. Onder auspiciën van de
Vereniging Oud-Utrecht zijn gedurende deze jaren
verschillende bewerkers actief geweest, die niet altijd
wisten hoe de voorgangers tewerk waren gegaan.
Het resultaat werd ronduit als teleurstellend ervaren.
De bibliografie was namelijk niets anders dan een al-
fabetische catalogus op auteursnaam en zij kon pas
enigszins aan haar doel beantwoorden, toen in 1 974
op initiatief van de Stichtse Culturele Raad registers
van persoonsnamen, aardrijkskundige namen en on-
derwerpen waren samengesteld. Een gemis bleef
echter dat de trefwoorden uitsluitend waren ontleend
aan de titelgegevens.
Het was voor alle betrokkenen duidelijk dat er een
vervolg moest komen in de vorm van een lopende bi-
bliografie en tevens dat de organisatie op een geheel
andere, meer professionele leest moest worden ge-
schoeid. In 1 975 vond daarover een eerste schuchter
overleg plaats tussen vertegenwoordigers van ver-
schillende bibliotheekinstellingen. De Stichtse Cultu-
rele Raad fungeerde als gangmaker en ook het Provin-
ciaal Bestuur was geïnteresseerd. (Vlen stelde vast
dat er behoefte was aan een algemene bibliografie en
dat een beperking tot het historische veld grotendeels
dubbel werk zou opleveren. Er bestaat immers een
jaarlijks verschijnend Repertorium van boeiden en tijd-
schriftartikelen betreffende de geschiedenis van Ne-
derland,
waarin ook een onderdeel is gewijd aan pu-
blikaties op het terrein van de regionale en lokale ge-
schiedenis. Verder nam men als uitgangspunt aan dat
vanuit een centraal punt een vaste kracht (gedacht
werd aan een halve formatieplaats) de werkzaamhe-
den zou moeten coördineren. De titelgegevens zou-
den volgens een vast formaat door de deelnemende
bibliotheken moeten worden aangeleverd.
Ondanks een kleine financiële toezegging van de pro-
vincie Utrecht stagneerde de zaak in het begin van de
jaren '80. De organisatorische optuiging bleek een
niet geringe opgave en er waren onvoldoende kwanti-
tatieve gegevens beschikbaar waarop een doordacht
plan kon worden gebaseerd.
Voor de beoefenaars van de regionale en lokale ge-
schiedenis van onze provincie is het ontbreken van
een actuele bibliografie een grote handicap. Het is
dan ook niet verwonderlijk dat binnen de Vereniging
Oud-Utrecht regelmatig de wens weerklinkt om de
Utrecht-bibliografie nieuw leven in te blazen. Het
punt is onder andere naar voren gebracht in het be-
leidsplan van de huidige voorzitter en in het rapport
van de voorbereidingscommissie voor de oprichting
van een samenwerkingsverband van historische ver-
enigingen in de provincie Utrecht. Dit samenwer-
kingsverband zou mede door de gewenste aansluiting
bij de Federatie Stichts Cultureel Erfgoed mogelijk als
convergentiepunt kunnen fungeren. Uiteraard is
daarnaast de medewerking van een aantal bibliothe-
ken vereist en moet men het eens zien te worden over
de organisatie en de inhoudelijke vorm en opzet. Met
een beetje doordouwen zal dit moeten lukken. De tijd
is er rijp voor: een en ander past goed in het provin-
ciaal cultuurbeleid en de inschakeling van de compu-
ter maakt een efficiënte en flexibele werkwijze moge-
lijk.
Ook op dit terrein blijft onze provincie achter bij een
groot aantal andere. Bijna overal kent men goede lo-
pende en retrospectieve bibliografieën, met name is
dit het geval in de provincies Groningen, Overijssel,
Noord-Brabant en Limburg. Dankzij een hechte orga-
nisatorische opzet lijkt de continuïteit - een absolute
voorwaarde voor een dergelijke diepte-investering -
daar redelijk gewaarborgd. Voor starters op dit terrein
23
-ocr page 28-
tikelen de jaargang van het tijdschrift binnen de chro-
nologische indeling niet wordt herhaald. Dat maakt
de kans op foute zoekacties erg groot. In het alge-
meen schort het aan de typografische ondersteuning
(bijvoorbeeld herhaalde kopjes) bij het zoeken. Het is
opvallend dat het begrip ,,hoofdwoord", waarop bij
catalogi doorgaans wordt gealfabetiseerd, niet wordt
gehanteerd. Daardoor worden eerst per jaar de titels
zonder auteur en vervolgens die met auteur (en dus
niet zoals gebruikelijk door elkaar) gerangschikt. De
reden hiervan is niet duidelijk.
Essentieel is uiteraard de volledigheid van de biblio-
grafie. Enkele steekproefjes op het terrein van de ge-
schiedenis van de stad Utrecht vielen bevredigend
uit, al zal het doorvlooien van de catalogi van de bi-
bliotheek van de Gemeentelijke Archiefdienst nog
wel een enkele niet-gepubliceerde doctoraalscriptie
opleveren, een categorie die gelukkig niet wordt uit-
gesloten. Heel terecht geldt dit wel voor kranten, jaar-
verslagen, almanakken e.d. Dat het jaar 1963 door
geen van beide bibliografieën wordt gedekt is een wat
sneu gevolg van de ongelukkig geformuleerde titel
van de vorige bibliografie: ,,tot" in plaats van ,,tot en
met" 1963. . .
Met de Groningse collega's deelt de bewerker van de-
ze bibliografie het voor een juiste indeling rampzalige
verschijnsel van de identieke namen van provincie en
provinciehoofdstad. Terug naar het Sticht! Tenslotte:
er zijn geen (kruis)verwijzingen gemaakt en bij titels
die betrekking hebben op meerdere plaatsen moet dit
wel tot omissies leiden. Dit geldt onder andere bij
werken over een bepaalde gemeente. De geografi-
sche indeling is immers gebaseerd op plaatsnamen en
- in tegenstelling tot het bovengenoemde Repertori-
um - niet tevens op regio's.
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht zou.het
toejuichen, wanneer de Universiteitsbibliotheek het
initiatief neemt tot een eerste overleg tussen een aan-
tal bibliotheekinstellingen en andere betrokkenen
over een voortzetting in de vorm van een lopende bi-
bliografie. Het bestuur is graag bereid daarin ook ac-
tief te participeren.
De bibliografie is - ook op diskette - verkrijgbaar bij de
Bibliotheek van de Rijksuniversiteit Utrecht, Postbus
16007, 3500 DA Utrecht. Prijs f 100,-.
A. Pietersma
Noot
1. Zie voor een overzicht van de provinciale bibliografieën:
Open 21 (1989) 304-309.
valt er heel wat te vergelijken, want over zaken als
verschijningsvorm, indelingssystematiek en aan-
dachtsgebieden wordt kennelijk zeer verschillend ge-
oordeeld.^
Onder het motto ,,geen woorden, maar daden" ver-
raste de Bibliotheek van de Rijksuniversiteit te
Utrecht afgelopen november met de uitgave van een
driedelige, 558 bladzijden tellende Bibliografie van
Utrecht 1964-1983,
op basis van een gegevens-
bestand waaraan een van de medewerkers van de UB
al jaren in het verborgene bleek te hebben gewerkt.
Men besloot zich te pantseren tegen kritiek van
vakspecialisten en een als voorlopige werkuitgave
geafficheerde bibliografie uit te brengen. Zo heeft
geen bibliografische controle op de juistheid en de
volledigheid van de gegevens plaatsgevonden. De UB
wil de impasse in het denken over de Utrecht-
bibliografie doorbreken door met dit concrete resul-
taat als uitgangspunt een discussie over de meest
wenselijke opzet uit te lokken.
De bibliografie bestaat uit een doorlopend genum-
merde serie van 4435 titels, ingedeeld per plaats en
daarbinnen per jaar en vervolgens in alfabetische
volgorde van auteur of titel. De titelbeschrijving bevat
de auteursnaam, de titel, de vindplaats (bijvoorbeeld
een tijdschrift) en enkele trefwoorden. Toegevoegd
zijn een register van auteursnamen onder verwijzing
naar de betreffende nummers en lijsten van geraad-
pleegde en niet-geraadpleegde tijdschriften en ande-
re vervolgwerken.
Er is een belangrijk hulpmiddel voor onderzoek be-
schikbaar gekomen en het initiatief verdient daarom
alle lof, temeer omdat de UB nadrukkelijk vraagt om
commentaar te leveren. Er zijn inderdaad nog wel en-
kele noten te kraken. De gebruiker zal vooral de afwe-
zigheid van een zakenregister betreuren. Een voor-
beeld zal dit duidelijk maken: de bladzijden 359-486
hebben betrekking op de stad Utrecht. Hierin valt niet
meer te zoeken. De samenstelling van een zakenre-
gister hoeft in dit geval overigens niet zo'n kwarwei
te zijn, de titelbeschrijvingen bevatten zoals gezegd
immers al één of meer trefwoorden. Het vervaardigen
van een goed trefwoordenapparaat is geen sinecure,
bepaalt in feite de waarde van een niet-onderwerps-
gewijs ingedeelde bibliografie. Wat te denken van het
enige trefwoord ,,bisdom" bij de titel De patrocinia
van de HH. Servatius, Gertrudis en Lambertus in hiet
middeleeuwse bisdom Utrecht?
Verder is het bepaald gebruiksonvrlendelijk dat bij ar-
HET ARCHIEF VAN OUD-UTRECHT
GEÏNVENTARISEERD
Het lid van de vereniging Oud-Utrecht dat tijdens een
ledenvergadering gebruik maakt van het agendapunt
,,rondvraag" realiseert zich wellicht niet dat hetgeen
hij of zij opmerkt, wordt vastgelegd in de notulen van
deze vergadering en dat derhalve deze uitgesproken
woorden nog vele generaties na de onze kunnen wor-
24
-ocr page 29-
- het begin van deze eeuw - waren dergelijke vereni-
gingen al ontstaan, onder andere in Den Haag en in
Amsterdam, maar in Utrecht was dit niet mogelijk.
Tegenwoordig zeggen we dan: Muller lag dwars. Met
hem ging het niet, zonder hem kon het ook niet.
Het is dan toch wel enigszins wrang dat twee maan-
den na het overlijden van Muller door burgemeester
Fockema Andreae het initiatief werd genomen tot de
oprichting van de vereniging Oud-Utrecht. Op 12
maart 1923 werd deze oprichting geëffectueerd. De
opvolger van gemeentearchivaris Muller was dr. W.
C. Schuijlenburg, die van 1923 tot 1945 deel uit-
maakte van het bestuur. Daarmee was de verbinding
gelegd tussen het gemeentearchief en het bestuur
van Oud-Utrecht, later in stand gehouden door mr. J.
W. C. van Campen, dr. J. E. A. L. Struick, ondergete-
kende, J. A. C. Mathijssen en - nu - A. Pietersma. Zo-
doende is het geen wonder dat het gemeentearchief
de vaste plek is geworden waar zowel het archief van
Oud-Utrecht als haar verkoopvoorraden zijn onderge-
bracht.
En dat had - en heeft - tot gevolg dat alle papier produ-
cerende Oud-Utrecht-f unctionarissen (zoals de elkaar
opvolgende secretarissen, penningmeesters, leden-
administrateurs, redactieleden) tussentijds of na af-
loop van hun verenigingsloopbaan, de onder hen be-
rustende archiefbescheiden in stapeltjes, dozen, pak-
ketjes, omslagen, stof- en hechtmappen en ordners
kwamen - en komen - inleveren.
Eind jaren '60, begin jaren '70 kwam de stencil- en fo-
tokopieerapparatuur in zwang en daarmee nam de
produktie van papier aanzienlijk toe. Om een voor-
beeld te noemen; notulen van bestuursvergaderin-
gen. Tot 1956 werden deze keurig in een register in-
geschreven, bij de eerstvolgende vergadering werden
ze dan voorgelezen en vervolgens ter vaststelling ge-
tekend door de voorzitter en de secretaris. Maar na
1956 kreeg ieder bestuurslid een gestencild (later een
gekopieerd) exemplaar van de notulen, bewaarde dat
voor zichzelf en leverde deze stukken na verloop van
tijd in bij het gemeentearchief. Deze handelwijze
werd door verreweg de meeste bestuursleden ge-
volgd, zodat tijdens de inventarisatie van het archief
de notulen in veelvoud werden aangetroffen. Geen
probleem, hoor ik u denken! Bewaar één exemplaar
en gooi de rest weg. Dat is een goede gedachte, ware
het niet dat elk van de stapeltjes notulen wel hier en
daar - elkaar niét overlappende - hiaten vertoonde.
Een tip voor het zittende en de komende besturen der-
halve: laat uw secretaris de originele stukken bewa-
ren en laat de andere bestuurs- en commissieleden
hun in kopie verkregen stukken vóór de overdracht
vernietigen.
De vraag is nu of de mensheid er mee gediend is dat
het archief van Oud-Utrecht geordend en toegankelijk
is? Het antwoord luidt vanzelfsprekend ,,ja" en wel
om twee redenen. In de eerste plaats is het papieren
geheugen van de vereniging nu eindelijk goed raad-
pleegbaar en dat kan - zeker voor het bestuur en voor
de commissies - heel handig en nuttig zijn. In de twee-
de plaats is er nu de mogelijkheid om onderzoek te
den nagelezen. En datzelfde lid dat een brief schrijft
aan het bestuur realiseert zich wellicht evenmin dat
deze brief tot in lengte van jaren bewaard blijft.
Immers, deze handelingen van ons lid gaan deel uit-
maken van - aldus luidt de definitie - het geheel van
de archiefbescheiden, ontvangen of opgemaakt door
de vereniging Oud-Utrecht. En dit geheel van archief-
bescheiden, samen het geheugen van de vereniging,
is onlangs geïnventariseerd en daarmee toegankelijk
geworden. Van de bestanddelen van het archief is
een systematisch ingedeeld geheel van beschrijvin-
gen gemaakt, een zogenaamde archief-inventaris. En
deze archiefinventaris is - voorlopig nog slechts als
typoscript - te raadplegen in de studiezaal van de Ge-
meentelijke Archiefdienst van Utrecht, alwaar zich
ook het archief bevindt.
Het archief van de vereniging Oud-Utrecht heeft
sinds mensenheugenis onderdak gevonden bij de Ge-
meentelijke Archiefdienst. Aan de ene kant is dat niet
zo verwonderlijk, aan de andere kant toch weer wel.
De oud-gemeentearchivaris Samuel Muller was in zijn
tijd een begenadigd onderzoeker van de Utrechtse
stadsgeschiedenis. Hij was ook in staat om het resul-
taat van zijn onderzoekingen in een populaire vorm
aan de man te brengen. Voorbeelden zijn de ,,Schet-
sen uit de Middeleeuwen" en de ,,Oud-Utrechtse ver-
tellingen". Het merkwaardige is, dat hij desondanks
een tegenstander was van de geschiedbeoefening in
de context van een historische vereniging. In zijn tijd
mi
utrecht, 1 Februari B2a
Van verschillende zljrlen Is in den laatster
tijd de wenschelljkheid betoogd ora te Icomen
tot de oprichting van een vereenlglng, die
zich met de Jilstorle van Utrecht zou bezig-
houden en o,a, In een Jaarboekje de uitkom-
sten van geschiedkundige nasporlngen zou neer-
leggen.
Naar aanleiding van eenlge In dien zin ge-
voerde voorlooplge besprekingen veroorloof Ik
mlJ een aantal stadgenooten, die geacht Ininnen
worden zich hiervoor te willen Interesseeren
-en onder hen meen Ik U te mogen rekenen-
samen te roepen tot een bijeenkomst op Maan-
dag, B Februari a.s^ 'avonds te 8 uur,ten
Stadhuize (kamer 14).
Het zal mij aangenaam zijn, zoo U aan deze
mijne uitnootUging zal irlllen gevolg geven.
Aan                                    De Burgemeester van Utrecht,
den Heer Dr.W.A.F,Bannier,
UTRECHT,
JL
Uit: archief Oud-Utrecht, inv.nr. 67.
25
-ocr page 30-
Deelnemers aan de kastelentocht 1928 bij ,,Coudestein" in Maarssen. Uit: archief Oud-Utrecht, inv.nr. 262.
De tijden veranderen en Oud-Utrecht veranderde
mee. Vanaf het begin van de jaren zestig ontwikkelde
de vereniging zich stormachtig. Het gestelde taakveld
verbreedde zich aanzienlijk en het ledental groeide
sterk. In 1 923 waren er 94 leden, in 1 985 waren dat
er ca. 1850. De zittingsduur van de bestuursleden
nam daarentegen aanzienlijk af. Nu is de maximale
termijn statutair negen jaar, maar bijvoorbeeld G. A.
Evers en ir. F. D. M. Bardet hielden het beiden 25 jaar
vol. De vereniging bleek op middelbare leeftijd nog
een zeer vruchtbare dame te zijn, want zij kreeg een
groot aantal dochters en kleindochters: de Stichting
Stichtse Historische Reeks, het Utrechtse Gevelte-
kenfonds, de SPOU, de Stabu, enzovoorts.
Kortom, Oud-Utrecht groeit en bloeit en heeft nog
een mooie toekomst voor zich. Het verleden kent im-
mers geen einde!
G. J. Röhner
doen naar de geschiedenis van Oud-Utrecht en de rol
die zij gespeeld heeft in het Utrechtse stedelijke en
provinciale gebeuren. Er is weer een bron van onder-
zoek bijgekomen.
Zal de onderzoeker bij het raadplegen van deze ar-
chiefbron interessante en spannende zaken tegenko-
men? Ja en nee, het is maar hoe je het bekijkt. Oud-
Utrecht was - zeker vóór de oorlog - een vereniging
van gegoede burgers die zich ten doel stelden om bin-
nen de eigen kring het cultureel verleden stijlvol te sa-
voureren. Kenmerkend in dat verband is de wijze
waarop in de beginjaren aan ledenwerving werd ge-
daan. Het bestuur placht zich schriftelijk te wenden
tot dié Utrechters, waarvan men aannam dat zij in de
sfeer en de stijl van de vereniging zouden passen. De-
ze Utrechters werden er dan van in kennis gesteld dat
't het bestuur behaagde om hen lid te laten worden
van Oud-Utrecht. Sommige aangeschrevenen waren
zeer gevleid, anderen weer uitermate boos over deze
overrompelingstactiek.
FRANCISCUS COHU,
EERSTE R.K. PASTOOR VAN ZEIST
SEDERT DE HERVORMING
De recente ontsluiting van het archief van het Aarts- seph, die in aansluiting op de publicaties') van de Van
priesterschap Utrecht') en de Collectie Rijsenburg^)
heeft nieuwe gegevens aan het licht gebracht betref-
fende de bij K.B. van 19 augustus 1842, no 53 opge-
richte R.K. Parochie te Zeist toegewijd aan St. Jo-
de Poll-Stichting de eerste R.K. pastoor na de Hervor-
ming te Zeist, Franciscus Cohu (Utrecht 1801-Zeist
1 858) en de moeilijke beginfase van de R.K. Parochie
te Zeist duidelijker uit de verf doen komen.
26
-ocr page 31-
Voorafgaand aan de oprichting van de R.K. Parochie
te Zeist in 1842 hadden de R.K. inwoners^) vijf jaar bij
de Aartspriester G. A. Vermeulen (1781-1844) voor
een eigen pastoor geijverd. De kerkelijke oprichtings-
akte van 14 oktober 1842^) uitgevaardigd door Ino-
centius Ferrieri „Kamerheer honorair van Zijne Heilig-
heid Paus Gregorius XII, vice-superior der Holland-
sche Zending, Zaakgelastigde van den H. Stoel bij
Z.M. den Koning der Nederlanden enz. enz." spreekt
dan ook ,,van het groot en vurig verlangen van de Ka-
tholijke inwoonders van het dorp Zeijst" en rept van
het nihil obstat van de R.K. pastoor van Bunnik, de
statie waartoe Zeist sedert de Hervorming van 1 580
behoorde. De grenzen van de parochie Zeist vallen
grotendeels samen met die van de burgerlijke ge-
meente met uitzondering van dat gedeelte ,,dat gele-
gen is ten zuiden eener oude Grift de hakswetering in
een regte lijn, van daar tot aan de Odijkerbrug, en ge-
volglijk de Vinkenbuurt en de boerderijen en wonin-
gen aan de Kromme Rijn, en aan de Odijkerbrug blij-
ven onder de Parochie van Bunnik". De grens met de
in 1837 reeds opgerichte parochie Soesterberg valt
ook niet samen met die van de burgerlijke gemeente
Zeist; ,,Allen die wonen ten noorden van de Straat-
weg Woudenberg op Zeijst, van daar af maar aan die
weg op het grondgebied van Zeijst, komt tot aan de
Krakeling; en van daaraf ten noorden van de weg, ge-
naamd de bovenweg, en eindelijk ten noorden van
den oude Woudenbergsche weg, tot aan de groote
straatweg tusschen Utrecht en Arnhem, blijven voor
het vervolg onder de statie van den Soesterberg."
Op 27 september 1846^) wordt door Aartspriester
Vermeulen de eerste pastoor benoemd; Franciscus
Cohu (Utrecht 1801-Zeist 1858). Deze uit de stad
Utrecht afkomstige priester, gewijd in 1829, heeft
pastorale ervaring opgedaan als kapelaan te Vleuten
en Utrecht (St. Martinus)') en wordt in de noodkerk,
gebouwd in november 1842 te Zeist, gelegen tussen
Jufferstraat en Dorpsstraat, op 9 februari 1843
geïnstalleerd door de Aartspriester tegelijk met de in-
wijding van het kerkgebouw.*)
In oktober 1842 zijn reeds de eerste vier kerk-
meesters uit de Zeister Katholieken benoemd; R. G.
van Roeij (kleermaker), P. van Ling (zadelmaker), C.
Hoogstraten (smid) en J. H. Bloemenkemper (kleer-
maker en behanger)^). Laatstgenoemde zal uit onvre-
de met de excentrisch gelegen plaats voor de nieuw
te bouwen kerk in 1846 het kerkbestuur verlaten^").
Het kerkbestuur vormde de sociale bovenlaag van
R.K. Zeist dat voor het merendeel bestond uit daglo-
ners, arbeiders of werklieden en dienstpersoneel op
de buitens langs de Utrechtse- en Driebergseweg.
Pas in juli 1 885 kreeg Zeist zijn eerste R.K. gemeente-
raadslid; W. van Dijk Phzn.
R.K. Zeist is dan ook niet in staat zelfstandig de gel-
den buiten de rijkssubsidie om voor een Waterstaat-
kerk op te brengen. Via de katholieke Utrechtse advo-
caat mr A. W. K. Ariëns, de vader van de bekende
priester Alphons Ariëns, komt op 1 juni 1 843") van
een onbekende weldoener, naar later zal blijken mej.
B. Vermeulen uit Amersfoort, een gift onder het ver-
band van een misfundatie binnen, die de financiering
rond maakt. In de kern van Zeist is geen bouwgrond
voor kerk en pastorie te vinden maar de burgemeester
van Zeist, F. N. van Bern, is bereid een nieuw ge-
bouwde villa aan de Utrechtseweg genaamd ,,Buiten-
zorg" op 31 mei 1 843 voor f 7.000, - te verkopen
na tussenkomst van een Amsterdamse makelaar op 4
maart 1843. Uit de rekeningcourant verhouding tus-
sen advocaat Ariëns en het R.K. Kerkbestuur blijkt
dat op kosten van het kerkbestuur reeds 1 3 mei 1843
de buitenplaats ,,Buitenzorg" met hekwerk wordt
voorzien en 9 juli 1843 ,,aan den huisbewaarder" een
bedrag wordt uitgekeerd. 1 september 1843 wordt
de koopakte geregistreerd en eerst 25 januari 1844
wordt de koopakte in de openbare registers
ingeschreven'^). Pas daarna zal pastoor Cohu het bui-
tengoed zijn gaan bewonen terwijl de noodkerk nog
steeds dienst deed.
Nadat kerkmeester Bloemenkemper vertrokken is,
begint in 1846 de bouw van de Waterstaatkerk aan de
Utrechtseweg toegewijd aan St. Joseph. De financie-
ring is opgebracht door een rijkssubsidie, een inzame-
ling onder de R.K. van Zeist en een collecte binnen de
steden Utrecht en Amersfoort alsmede het platteland
van het district Utrecht, waartoe de Aartspriester
Vermeulen bij schrijven van 1 5 februari 1 843") had
opgeroepen stellende dat de inwoners van Zeist het
aan alles ontbreekt en zij ,,in vol vertrouwen op de
goddelijke voorzienigheid, hunne toevlucht tot hunne
meergegoede geloofsgenoten (menen) te mogen ne-
men". Gebouwd onder architectuur van Th. Molken-
boer (1 796-1 853) te Leiden en door aannemer A. van
Beek te Utrecht") wordt de kerk die naast de villa
,,Buitenzorg" verrijst op 18 november 1846 door J.
Hartman, Aartspriester van Utrecht (1843-1853) in-
gewijd. De kosten bedragen f 16.749,50. In 1848
was reeds een verbouwing nodig.
De problemen rond de aanleg van een R.K. Kerkhof in
1853 aan de Utrechtseweg zijn elders reeds
beschreven'^). Anders dan met de openbare begraaf-
plaats aan de Bergweg in 1 829 het geval was, moest
er een dure kerkhofmuur van de autoriteiten rond de
R.K. Begraafplaats aan de Utrechtseweg komen, die
weer een zware financiële last legde op de niet erg
draagkrachtige R.K. gemeenschap van Zeist. R.K.
Zeist werd in augustus 1856 door een calamiteit ge-
troffen; bijna alle kerkelijke attributen en ornamenten
worden ontvreemd'^). In dat zelfde jaar treft ook het
faillisement van het R.K. Amsterdamse bankiershuis
Roothaan de Zeister Parochie. Zonder weldoeners
van buiten de parochie zou de gehele 1 9de eeuw R.K.
Zeist het niet kunnen stellen. De draagkracht van de
Zeister Katholieken bleef daarvoor te gering.
Van Pastoor Cohu, die op 3 juli 1 858 te Zeist over-
leed, is een geschilderd portret bewaard gebleven ")
in de sacristie van de R.K. Parochie van de H. Familie
J. M. J. te Zeist, Kerkelijk Centrum Zeist-West. Hij ligt
begraven in een monumentaal priestergraf op het
thans gesloten R.K. Kerkhof aan de Utrechtseweg.
3703 AD Zeist,
Grifftensteijnselaan 77
Mr dr V. A. M. van der Burg
27
-ocr page 32-
Noten
1.   H. L. Ph. Leeuwenberg en A. M. A. van Geloven, Inven-
taris van de archieven van de Aartspriesters van de Hol-
landse Zending 1 727-1853 (1867), Rijksarchief Utrecht
1982 (verder te citeren: De archieven van de Aarts-
priesters).
2.   C. C. de Glopper-Zuiderland en L. P. W. de Graaft, Inven-
taris van de Collectie Rijsenburg. Verzameling archivalia
en documentalia toebehorend aan het Aartsbisdom
Utrecht 1983 (verder te citeren: Collectie Rijsenburg).
3.   Th. G. P. M. Ruijs, Een historische schets van Katholiek
Zeist, Van de Poll-Stichting, Zeist 1979; V. A. M. van
der Burg, Uit de geschiedenis van de R.K. Parochie van
de H. Joseph te Zeist (1 842-1 900), Bulletin van de Van
de Poll-Stichting(9)1979, biz. 3 e.v.
4.   De archieven van de Aartspriesters, inv.no. 11 34. Visi-
tatieverslag Zeist 5 september 1844: 762 zielen en 508
communicanten. In 1849 telde Zeist op een bevolking
van 3.763 ruim 1053 R.K. Vgl. J. A. de Kok o.f.m., Ne-
derland op de breuklijn Rome-Reformatie, Assen 1964,
btz. 350. De inkomsten van de pastoor uit 's Rijks kas
bedroegen f 400,- per jaar.
5.   De archieven van de Aartspriesters, inv.no. 1489.
6.   De archieven van de Aartspriesters, inv.no. 11 57 in vo-
ce Zeist.
7.   Collectie Rijsenburg, inv.no. 1218: De Godsdienst-
vriend 1842, II, bIz. 264 en 270; 1843, I, bIz. 171 en II,
bIz. 48 en 84; 1858, II, bIz. 84.
8.   De archieven van de Aartspriesters, inv.no. 11 57 in vo-
ce Zeist.
9.   De archieven van de Aartspriesters, inv.no. 11 58, in vo-
ce Zeist.
10.   J. C. van der Loos, Van een ontevreden kerkmeester,
AAU (49) 1924, bIz. 257 e.v.
11.   De archieven van de Aartspriesters, inv.no. 1494.
12.   De archieven van de Aartspriesters, inv.no. 1493.
13.   Collectie Rijsenburg, inv.no. 1218.
14.   De archieven van de Aartspriesters, inv.no. 1492.
1 5. V. A. M. van der Burg, Utrechtse Katholieke notabelen
te Zeist begraven, Maandblad Oud-Utrecht (58) 1985,
bIz. 258-259. Vgl. ook: Roland Blijdenstein, Zeist, Groei
en Bouw. Utrechtseweg-Driebergseweg, Zeist 1984,
bIz. 1 78-181 en P. J. Verdam, Provincie en gemeenten
in het Utrechtse van 181 5 tot 1850. Opstellenbundel P.
van Zanten, 's-Gravenhage 1988, bIz. 36.
16.   Th. G. P. M. Ruijs, a.w., bIz. 29-30.
17.   Het is m.i. van groot belang in onze provincie een inven-
tarisatie van pastoors- en predikantenportretten te doen
uitvoeren. Wellicht zou het Rijksmuseum Het Catharij-
neconvent te Utrecht goede diensten kunnen bewijzen
om dit stukje bedreigd provinciaal cultuurbezit weten-
schappelijk verantwoord in kaart te brengen.
UIT DE TIJDSCHRIFTEN
neogotische stijl; hij beeldhouwde ze zelf, of liet ze
beeldhouwen. Zo is een van Mengelbergs topstukken
het hoogaltaar in de Utrechtse Willibrorduskerk aan
de Minrebroederstraat. Daarbij moet worden opge-
merkt dat - ook in Utrecht ■ een aantal scheppingen
van Mengelberg verloren ging, bijvoorbeeld de hoog-
altaren en zijaltaren in zandsteen van de O.L. Vrouwe-
kerk aan de Biltstraat, de Martinuskerk aan de Oude-
gracht en de inrichting van de kapel van het Hiërony-
mushuis aan de Maliesingel.
Mijn tweede motief dit artikel hier te signaleren zijn de
jaartallen. De Keulse kruisweg (1893-1898), recen-
telijk geheel gerestaureerd, stamt uit de tijd dat de
kunstenaar al 24 jaar in Utrecht woonde en werkte.
In zijn produktie lopen dus Nederlandse en Duitse op-
drachten door elkaar heen. Dat wordt, als zijn naam
eens ergens valt, nauwelijks opgemerkt: in ons land
is Friedrich Wilhelm meestal een Duitser die naar Ne-
derland kwam en daar tot zijn dood in 1919 werkte.
In het artikel van Walter Geis wordt een soort spiegel-
beeld opgeroepen: weliswaar verhuisde Mengelberg
naar Utrecht en werkte hij aan de decoratie van Ne-
derlandse kerkgebouwen, maar hij is evenzeer een
Duitser die voor Duitse kerken arbeidde. . .
Een fraai voorbeeld dat de auteur ons geeft, (en dat
gecompliceerd is) is het Mariabeeld dat Mengelberg in
1886 beeldhouwt en dat hij inzendt voor de Vaticaan-
se tentoonstelling in 1887. De Utrechtse katholieken
schenken vervolgens deze neogotische Maria met
Kind aan Paus Leo XIII bij gelegenheid van diens gou-
den priesterfeest dat in hetzelfde jaar gevierd wordt.
Friedrich Wilhelm Mengelberg
Friedrich Wilhelm Mengelberg (1837-1919) is niet
een beeldhouwer die hier ten lande algemene waarde-
ring geniet. Slechts in betrekkelijk kleine kring is het
werk van deze Duitser, die zich in 1869 in Utrecht
vestigde, bekend. Hij kwam naar de Domstad nadat
de Utrechtse kapelaan Gerard Willem van Heukelum
hem en zijn werk aan de Keulse Dom had leren ken-
nen. Dat werk viel bij de geestelijke goed in de smaak,
en de 32-jarige beeldhouwer verhuisde en vestigde
zich op Hoogt 10. Drie jaar later was een eigen huis
en atelier gereed en zien we hem Maliebaan 80 be-
trekken.
Over deze beeldhouwer schrijft Walter Geis in het
/Cö//ner Domö/aff 54 (1989) ,,Der Kreuzweg im Köll-
ner Dom". Het artikel dat fraai met een aantal kleu-
renfoto's van de kruisweg ondersteund wordt, be-
handelt uitvoerig de veertien kruiswegstaties die
Mengelberg tussen 1 893 en 1 898 vervaardigde voor
de Keulse Dom. Het Köllner Tageblattvan 21 oktober
1898 is enthousiast: ,,in den Stationen, besonders in
den beiden letzten (13 und 14), scheint Mengelberg
sein Bestes gegeben zu haben, was er als Gottbegna-
deter Kunstier, als würdigen Enkel seijnes Grolien
Ahn, des Freundes Wallrafs gegeben konnte".
Waarom vestig ik in het Maandblad de aandacht op
dit artikel? Er zijn een aantal redenen. De eerste is dat
ondanks dat Mengelberg uit Duitsland komt, het om
een beeldhouwer gaat die zijn atelier in Utrecht had,
er woonde en werkte. Vervolgens ontwierp hij voor
veel Nederlandse kerken grote beeldhouwwerken in
28
-ocr page 33-
De Paus op zijn beurt doet het beeld cadeau aan de in
aanbouw zijnde Marienkirche te Bonn.
In feite opereert Mengelberg gelijktijdig in het Rijnland
en in Nederland. Dat die gegevens over en weer
slecht bekend zijn, vind je terug in dit artikel, als je
leest hoe de auteur die het Keulse materiaal goed
kent, direct struikelt wanneer hij het over het Utrecht-
se werk heeft. Zo laat de auteur Mengelberg het
hoogaltaar in de Utrechtse Dom beeldhouwen. ,,Für
den Dom in Utrecht schuf Mengelberg 1885 den
Hochaltar. Das daraus erhaltene Gehëuse mit den
Darstellung des Abendmahls war im Stil des 14. Jahr-
hunderts gestaltet, also der Periode, in der der Dom
errichtet worden war".
In een voetnoot verwijst Geis naar de catalogus
Beeldhouwkunst van het Aartsbisschoppelijk Mu-
seum te Utrecht die directeur D. P. R. A. Bouvy in
1963 schreef. Maar het betreffende Laatste Avond-
maal kwam uit het in 1957 gesloopte hoogaltaar van
de H. Hartkerk te Maarssen. (Daar heeft het sedert
1 972 overigens als reliëf weer een plaats gekregen in
de absis van de kerk.)
Mengelberg werkte tegelijkertijd in de aartsbisdom-
men Keulen en Utrecht. Hij was een kunstenaar die
sterk in middeleeuwse termen dacht. In Utrecht was
hij lid van het Bernulphusgilde. Utrecht was in de mid-
deleeuwen een bisdom dat onderhorig was aan de
aartsbisschop van Keulen. Er waren allerlei betrekkin-
gen, o.a. in de zin dat kunstenaars over en weer reis-
den en werkten. Dat is in Mengelbergs dagen weer
zo. Om nog enkele voorbeelden te noemen. In 1892
voltooide Mengelberg de bronzen vleugeldeuren voor
het noordtransept van de Keulse Dom. Hij had de
prijsvraag gewonnen. Drie gipsafgietsels van deze
deuren sieren sinds mensenheugenis de gang van
Nieuwegracht 61, toendertijd de woning van de
aartsbisschop.
In 1894 ontwierp Mengelberg de achterkant en de al-
taartafel voor het St. Klara-altaar dat een plaats kreeg
in de Keulse Dom. Dit altaar was afkomstig uit de af-
gebroken Klarakirche in dezelfde stad. Thans staat
het in de noordelijke beuk van de Dom.
Terug naar de kruisweg in hetzelfde kerkgebouw. Ka-
nunnik Alexander Schnütgen wilde dat die persé door
Mengelberg, zijn oogappel, gemaakt werd. Diens stijl
beviel de domheer zo, omdat Mengelberg telkens zijn
stijl voegde in die van het ter beschikking staande
bouwwerk of voorwerp.
Mengelberg vervaardigde een groot aantal kruiswe-
gen, o.a. voor de Utrechtse Catharijnekerk. Die was
niet gebeeldhouwd hetgeen volgens de Keulse ka-
nunnik het fraaiste zou zijn. Voor vochtige kerken be-
val Schnütgen echter in zijn artikel ,,Der neue Kreuz-
weg im Dom zu Köln (Zeitschrift für Christliche Kunst
6 (1893), 87-94) schilderingen op koper aan. De Ca-
tharinakerk was zo'n vochtig gebouw. Zowel de
Catharijne- als de Willibrordkerk kregen zo een op ko-
per geschilderde serie. We zien het kader dat Schnüt-
gen in zijn Zeitschrift für Christliche Kunst procla-
Fofo; G.A.U. Icon. Atlas F. W. Mengelberg (3).
meert, van toepassing in tenminste twee Utrechtse
kerken. Die van de Willibrorduskerk bevindt zich nog
in situ: die van de Catharijnekerk siert nadat er enkele
centimeters zijn afgefreesd, sedert 1975 de Marti-
nuskerk te Duistervoorde (Overijssel).
Hoe meer je je verdiept in Mengelberg, hoe interes-
santer diens oeuvre wordt. Ik zou hier een lans willen
breken voor een totaalstudie van het werk van Frie-
drich Wilhelm Mengelberg. Ik denk dat de tijd er rijp
voor is. In de Keulse Dom is Mengelbergs werk ge-
restaureerd. De neogotiek is er als stijl gerehabiliteerd
zo ze daar ooit in discrediet geraakt mocht zijn. Wel
moet worden vastgesteld dat in Duitsland veel van
zijn werk in de bombardementen van de Tweede We-
reldoorlog verloren gegaan zal zijn.
In ons land heeft de zgn. Tweede Beeldenstorm van
de jaren zestig van deze eeuw het nodige verwoest.
Maar ook is het nodige de dans ontsprongen. Met een
knipoog naar het Verenigd Europa van 1992: deze
Utrechts-Keulse beeldhouwer aan de Maliebaan ver-
dient een gedegen studie zonder dat de landsgrenzen
gerespecteerd worden.
Casper Staal
29
-ocr page 34-
BEGROTING 1991 VERENIGING OUD-UTRECHT
Uitgaven
Inkomsten
Contributies
Advertentiebaten
Opbrengst Verkopen
Donaties/Giften
Interest
Nadelig resultaat
82.000, -
Kosten Jaarboek
11.000, -
Kosten Maandblad
3.000,-
Kosten Arch. Kroniek
12.000,-
Beheerskosten
10.000,-
Algemene Kosten
1.000, -
Activiteitencommissie
119.000,-
Toelichting
38.000,-
55.000,-
10.000,-
7.000, -
5.000, -
4.000, -
119.000,-
Bovenstaande begroting sluit met een licht nadelig resultaat. De vereniging heeft ambitieuze plannen met het Maand-
blad. Er wordt naar gestreefd om te schakelen naar een groter, beter leesbaar, lettertype. Naast de wetenschappelijke
historische artikelen zal ook ruimte zijn voor,,lichtere, journalistieke, tekst". Met meer ruimte voor verenigingsnieuws
en een omslag in kleur kan de vereniging dan de jaren negentig in.
Prijs-prestatie-verhouding
Het is goed eens te inventariseren wat de vereniging voor de leden in directe zin biedt. Per jaar worden elf Maandbladen,
een Jaarboek en de Archeologische Kroniek aan de leden toegezonden. Een eenvoudige rekensom leert, dat voor het
hoogste contributiebedrag ad f 47, - een tegenwaarde van f 62,29 alleen aan drukwerk wordt geleverd.
Zouden we In,, winkelwaarde" voor belde boeken (totaal) f 49,50 rekenen en stellen wij de kosten van het Maandblad
op f 30, -, dan is het verwonderlijk, dat niet méér leden zich aanmelden teneinde dit voordeel van f 32,50 te in-
casseren.
29-11-1990.                                                                                                                               J. W. Lemaier, penningmeester
BOEKENSCHOUW
Nico immink, Leeuwenbergh. Biografie van een Utrechts
gebouw 1567-1990. (Utrecht, 1990.1 47biz. m. illustr.
Prijs f 20,
-. Verkrijgbaar bij boekhandel Bijleveld op het
Janskerkhof. Voor verzamelaars is een aantal genum-
merde en gesigneerde exemplaren voor f 50, - be-
schikbaar.
Hoeveel Utrechters zouden weten dat de voorgevel van
de Leeuwenberghkerk aan het Servaasbolwerk zich be-
vindt op een binnenplaatsje dat te bereiken is door een
poortje aan de Schalkwijkstraat? Ik wist het niet en vond
het als eerste wetenswaardigheid in het voorwoord van
dit charmant uitgegeven boekje.
In het jaar 1 562 bestemde juffrouw Agnes van Leeuwen-
bergh haar nalatenschap voor de stichting van een pest-
huis. Vijf jaar later kwam het gasthuis Leeuwenbergh tot
stand, achter in de tuin van het St. Quintijnsgasthuis
(kaartje aanwezig).
De verdere lotgevallen van het gebouw zijn in vier tref-
woorden al op de omslag aangegeven: pesthuis, kazerne,
laboratorium, kerk. In 1 930 is het in gebruik gekomen bij
de vrijzinnig Hervormden. Een eeuw eerder had de be-
faamde scheikundige en fervent protestantse voorman
G. J. Mulder er zijn laboratorium gehad.
Sinds 1990 is het gebouw in het bezit van de Stichting In-
standhouding Leeuwenbergh. Deauteurvandit boekje is
secretaris van het bestuur van de gemeente die er kerkt.
Hij verschaft behalve de ,,biografie" van het gebouw ook
veel wetenswaardigheden over enkele bijzondere kunst-
werken in het interieur: de gebrandschilderde ramen van
J. H. E. Schilling, de beeldengroep Gethsemanevan Wil-
helm Grosz en het orgel van D. A. Flentrop. Er staan 1 3 il-
lustraties in dit boekje.
De bronvermelding achterin munt niet uit door nauwkeu-
righeid. Bepaald onjuist is het om een gebouw dat in
1 567 werd opgetrokken een ,,middeleeuws monument"
te noemen. Dan zouden we de beeldenstorm, de komst
van Alva en het Verbond der edelen ook middeleeuws
moeten noemen. Dat lijkt wat al te vrijzinnig.             v. S.
Klokken van de stad Utrecht dl. II. Klokkenvordering
1943, Mutaties 1945-1989, Uurwerken-slagklokken.
Utrecht, Utr. Klokkenluidersgilde, 1990. 42blz. m. zes il-
lustraties. Te verkr. d.o.v. f 6,75 (incl. verz.kosten) op
postrek. 4331491 t.n.v. Administratie UKG te Utrecht
o.v.v. Klokken Utrecht 2.
In 1990 bestond het enthousiaste Utrechts Klokkenlui-
ders Gilde alweer tien jaar.
Bij gelegenheid daarvan werd een nieuw plan gelanceerd
tot herstel van het gelui van de Buurkerk, waarvoor
Jacobi- en Nicolaikerk klokken zouden moeten afstaan
die op hun beurt weer moeten worden vervangen.
Ook studieus zijn de gildebroeders actief. Zo verscheen
een tweede deeltje van hun Klokken van de stad Utrecht,
30
-ocr page 35-
Beeldende kunstenaars in beeld. Utrechtse kunstenaars
geportretteerd door Max Tosseram. Utrecht, Broese Ke-
mink/Muziek Staffhorst, 1990. 93 bIz. ISBN 90 713 66
20 0. Prijs f 17,50.
De portretfotograaf Max Tosseram heb ik één keer ont-
moet. Hij leek mij een aardige man met een zachte stem
en een milde blik. In zijn vak kiest hij niet voor actie-foto's,
maar voor het,,staatsie-portret": de geportretteerde po-
seert frontaal en kijkt de toeschouwer aan. En het resul-
taat is niet zelden hard. Niet alleen zie je op Tosserams
portretten alle puistjes en rimpeltjes - die horen erbij en
hebben hun eigen charme - maar ook de ijdelheid, de ko-
ketterie, het machisme, de melancholie en de aftakeling.
Het boekje met portretten van 45 Utrechtse kunstenaars
heeft dat allemaal in zich, welke kwalificatie bij wie past
is aan de toeschouwer zelf ter beoordeling.
Een foto-expositie in Muziekcentrum Vredenburg in het
voorjaar van 1990 vormde het uitgangspunt van deze
boeiende publikatie. De toelichtende biografische notitie
bij elke foto verschilt sterk per persoon. Soms zijn het vier
regels met alleen de jaren en plaatsen van exposities, dan
weer is het een min of meer uitvoerig citaat met een type-
ring van het oeuvre of een zelf-karakteristiek. De auteur
van die teksten wordt nergens vermeld, evenmin als de
verschillen worden verantwoord. Het Voorwoord is een
gebrekkig reclame-tekstje en de verantwoording van de
fotograaf valt wel erg bescheiden uit. Het Amy
Groskamp-taboe dat van oudere dames geen geboorte-
jaar wordt genoemd staat hier nog recht overeind.
Zo wordt verteld dat Eka Thoden op Sumatra is geboren,
maar niet wanneer dat is gebeurd. Terwijl b.v. van Pyke
Koch wel gewoon wordt vermeld dat hij van 1901 is.
Het is een van de weinige M/V-discriminaties die nog over
zijn.
Maar ik zei het al: om de tekst hoef je dit boekje niet te ko-
pen. Het gaat om de foto's. En die zijn prachtig. v. S.
dat het klokkenbestand overziet aan de vooravond van de
Tweede Wereldoorlog. Verder behandelt het de klokver-
huizingen na 1945 en de mutaties in het bestand tussen
1982 (het jaar waarin het eerste deel Klokken van de stad
Utrecht verscheen) en 1989.
De opschriften in het Latijn zijn niet altijd precies weerge-
geven of niet juist aangebracht, dat valt van achter een
bureau niet uit te maken. Al direct bij de eerste klok (Aloy-
sius) is het raak. Er staat: ,,Jubilemus Deo salutaris
nostro", dat moet sa/utarizijn. Verder is de aardigheid dat
de klokken die de naam van een heilige dragen in de op-
schriften dikwijls als personificatie van die heilige worden
opgevoerd. Zo bijvoorbeeld de Theodorus in de toren van
de Jozefkerk aan de Draaiweg. Daarop staat te lezen:
,,Sanctus Theodorus Deum laudo" enz.
Als je dat vertaalt met ,,Door St. Theodorus prijs ik God",
gaat het sprekend opvoeren van de klok verloren. Er zou
dus sterker kunnen worden vertaald, b.v. met: ,,lk, sint
Theodorus, prijs God".
Tenslotte een voorbeeld van roof en herstel tijdens,
respectievelijk na de oorlog. Uit de voormalige Ludgerus-
kerk op Zuilen werden in 1943 drie klokken geroofd, die
na mei 1945 niet terugkeerden. In 1946 schonk de Dem-
ka ter vervanging een gietstalen klok met het opschrift,
afkomstig uit de pen van de pastoor, oud-leraar klassie-
ken Willem van Albach: ,,Demka restituit pacifico chaly-
be teutonicum furtum", ,,Demka vergoedde met vreed-
zaam staal de roof van de moffen". Die klok is nu nog te
zien op de binnenplaats van de Ludgerkapel aan de Boni-
faciusstraat (Zie het artikel van prof. A. J. Zuidhoff in dit
nummer). Zo zijn hier heel wat gegevens bijeengebracht
over alle klokken in de stad vanaf 1940. Er bestaat het
voornemen om nog met een derde deeltje te komen, dat
gewijd zal zijn aan de in de beide eerste boekjes genoem-
de klokkengieters.
Voorlopig is met deze inventarisatie opnieuw een ver-
dienstelijk werk gedaan. De gildemeesters brengen niet
alleen de klokken aan het luiden, ze leggen ook uit waar
de klepels hangen.                                                           v. S.
LEZING EN VOORJAARSEXCURSIE APRIL 1991
Zoals u reeds in het februarinummer hebt kunnen le-
zen vindt er op donderdag 11 april a.s. een lezing (met
lichtbeelden) plaats door de heer E. Geytenbeek over
Orangerieën in Nederland. Plaats: CSB gebouw.
Kromme Nieuwegracht 39
te Utrecht. Aanvang:
20.00 uur.
De toegang is gratis. Introducés/aspirant
leden zijn van harte welkom!!
Genoemde lezing is een inleiding op de excursie op
zaterdag 27 april a.s. De excursie heeft als eind-
bestemming het pas gerestaureerde Kasteel Ameron-
gen
te Amerongen.
Programma:
1.  vertrek te 12.00 uur precies (!!) in bus vanaf Jaar-
beursplein (bij roltrappen) te Utrecht.
2.   13.00 uur bezoek aan orangerie van Kasteel San-
denburg te Langbroek
3.   13.45 uur bezoek aan orangerie van het Huis Leeu-
wenburg te Langbroek.
4.   1 5.30 uur bezoek o.l.v. gidsen aan Kasteel Ame-
rongen.
5.   16.30 uur thee in de theeschenkerij nabij Kasteel
Amerongen.
6.   17.00 uur vertrek uit Amerongen naar Utrecht.
Aankomst aldaar bij Jaarbeursplein circa 18.00
uur.
Onderweg zal de heer Geytenbeek uitleg geven over
de diverse bijzondere plaatsen welke we op weg naar
Amerongen passeren.
De kosten van de excursie bedragen f 1 5, - per per-
soon. In dit bedrag zijn begrepen de kosten van ver-
voer heen en terug naar Amerongen alsmede de toe-
gangsprijs van Kasteel Amerongen.
U kunt zich inschrijven middels overmaking van
f ^5,- op girorekening: 56066 ten name van de
Penningmeester vereniging Oud Utrecht te Utrecht
onder vermelding ,,voorjaarsexcursie 1991". Uw be-
taling dient uiterlijk 20 april a.s. bij de penning-
meester binnen te zijn.
Namens de activiteitencommissie,
Mr. S. J. Daniels
31
-ocr page 36-
Bouwen, verbouwen
Utrecht
030-627872
Onderhoud:
24 uur per dag
EEN OPBOUWEND IDEE
Boeken te koop gevraagd
Wij zijn bijzonder geïnteresseerd
in de aankoop van boel<en op de
volgende gebieden:
Kunst, architectuur, literatuur,
geschiedenis, topografie,
filosofie.
Boekhandel-antiquariaat Aleph
maandblad oud-utrecht
64e jaargang nr. 3 - maart 199)
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Vismarkt 9
,                    3511 KR Utrecht
W
ÏS"
^'4i\ Tel. 030-32 20 69
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-
65+ f 41,
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (030) 87 01 10
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. IVI. van Schaik.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
32
-ocr page 37-
PROMOVEREN TE UTRECHT AAN
HET EIND VAN DE ZEVENTIENDE
EEUW
De in 1636 opgerichte Utrechtse universiteit ontwik-
kelde zich tot een prominente instelling. Groei en
bloei van de Utrechtse universiteit in de zeventiende
en achttiende eeuw zijn echter moeilijk in detail te vol-
gen.
Een probleem voor de onderzoeker is dat de inschrij-
vingslijsten vrijwel niet werden bijgehouden. Hoewel
het officieel verplicht was, lieten de meeste Utrecht-
se studenten zich nergens registreren. Alleen wan-
neer men wilde promoveren voldeed men kort voor de
plechtigheid aan deze verplichting. Op die manier
werd slechts een klein gedeelte van het totale studen-
tenbestand geregistreerd. In een studierichting als
theologie was het zeer ongebruikelijk om te promove-
ren en ook in rechten of medicijnen haalde, blijkens
gegevens van andere universiteiten, een groot deel
van de studenten nooit zijn bul. Het feitelijk ontbreken
van inschrijvingslijsten betekent dat wij voor de
Utrechtse universiteit geen gegevens hebben over
aantallen studenten, studieduur, en dergelijke.
Kernkamp, in zijn bekende kloeke overzicht van de
geschiedenis van de universiteit, heeft dit probleem
willen ondervangen door naar het verloop van het
aantal promoties te kijken. Dit zegt wel niets over de
absolute studentenaantallen, maar men mag (aldus
Kernkamp) toch aannemen dat een vermindering of
vermeerdering van het aantal promoties correspon-
deert met een periode van verval of bloei van de uni-
versiteit als geheel.
Hij stelde vast dat de zeventiende eeuw een gestage
stijging van het aantal promoties te zien gaf, zelfs een
zeer sterke stijging in het laatste kwart van de eeuw
(na de onderbreking veroorzaakt door de Franse be-
zetting). In het decennium 1681-1690 ontvingen
445 studiosi te Utrecht de doctorale waardigheid, in
het decennium 1691-1 700 maar liefst 543. In het be-
gin van de achttiende eeuw zette echter een daling in,
waarna het aantal zich rond 1720 stabiliseerde op
een gemiddelde van ongeveer dertig per jaar^).
Het aantal promoties is evenwel een buitengewoon
hachelijk criterium om bloei of aanzien, of zelfs om-
vang, van een universiteit aan af te meten. In de ze-
ventiende en achttiende eeuw werden aan een pro-
motie heel andere eisen gesteld dan tegenwoordig. Er
waren universiteiten waar het behalen van een doc-
torsbul zeer gemakkelijk ging. In Nederland is Harder-
wijk het bekendste voorbeeld. Wanneer de kwaliteit
van het onderwijs de maatstaf moet zijn was de uni-
versiteit van Harderwijk een tweederangs instelling.
Het aantal promoties was echter buitengewoon
hoog. Dat kwam doordat het promoveren was losge-
koppeld van het eigenlijke studeren. Als opleidings-
centrum trok Harderwijk nauwelijks studenten van
buiten de Gelderse regio. Daarentegen was er een
enorme toeloop van studenten, Nederlanders en ook
buitenlanders, die naar Harderwijk kwamen louter om
hun doctorsbul te halen. Deze mensen hadden hun
eigenlijke opleiding dan al elders genoten. De univer-
siteit van Harderwijk was geheel op zulke snelle pro-
moties ingericht. De formele eisen voor een promotie
hield men er zo eenvoudig mogelijk, zodat de promo-
vendi maar een paar dagen in Harderwijk hoefden te
verblijven^).
Het gebeurde vaak dat een student zijn opleiding
volgde aan een gerenommeerde universiteit als Lei-
den, om aan het einde van zijn studie even naar Har-
derwijk te gaan om te promoveren. Naar valt aan te
nemen waren de redenen voor zo'n overstap veelal
van financiële aard. Dat het promoveren zelf te Har-
derwijk goedkoper was schijnt niet waar te zijn, maar
in een stad waar men verder niemand kende hoefde
men zich niet verplicht te voelen om mensen voor een
duur diner of andere feestelijkheden te inviteren. Mis-
schien kwam het ook wel eens voor dat een student
geen examen deed bij een hoogleraar bij wie hij niet
al te best bekend was of aan wie hij zelfs nog college-
geld schuldig was.
Te Leiden zag men deze voortdurende aderlating met
lede ogen aan. Senaat en curatoren drongen er (maar
tevergeefs) herhaaldelijk bij de Staten van Holland op
aan dat graden, behaald aan een andere universiteit
dan de Leidse, in het vervolg niet meer binnen Holland
zouden worden erkend. Dit op grond van de ,,oneerlij-
ke concurrentie" van de andere universiteiten - om-
dat ,,de studenten op verscheyde plaetsen buyten
dese provincie in alle faculteiten weeten gepromo-
veert te werden, al sijn sij nog soo ignorant en on-
waardig"').
Helemaal zonder grond was deze beschuldiging niet,
al is hij zwaar overdreven. Ook in Harderwijk moest
men aan zekere eisen voldoen. Bovendien had een
academische studie minder inhoud dan tegenwoor-
dig. Het was heel normaal als iemand al na twee jaar
studie promoveerde. Het staat echter vast dat het
Leidse promotiebeleid veel strikter was dan dat van
Harderwijk. Incidenteel vinden we ook te Leiden wel
promoties van mensen die slechts een zeer korte tijd
te Leiden ingeschreven stonden, maar dit betreft
meestal bijzondere gevallen. Bijvoorbeeld ervaren
mannen die reeds een beroep als predikant of arts
ontvangen hadden en die voor hun indiensttreding
kennelijk in stijl wilden promoveren. Maar de twee
22-jarige studenten die zich op 18 december 1686 in-
schreven en minder dan een week later, op 24 de-
33
-ocr page 38-
'AJij. J.^-rcrr.<yjE.o.nsjj. j!.<j:n:'cx..ic. va^jv.h. jiecj.-^-.k.^JUCj^DJ. .4c. ej-vs. '£ahaiijo. Sacm'.k.
pim !|-;kf pRouiniK in hft i
VAN nPN IMIM
f en openbare promotie aan de Utrechtse Academie. Kopergravure van H. Winter naar J. Vennecool, 1668.
GAU Top.-Hist. Atlas Ha R 68.1.
cember, promoveerden; of het geval van A. G. Le Fe-
vre uit hetzelfde jaar (ingeschreven 25 maart, gepro-
moveerd 28 maart), laten toch zien dat ook Leiden
zelf niet geheel vrij was van de feilen die men zo gaar-
ne aan de buren verweef*).
Keren wij na deze uitweiding terug naar de Utrechtse
universiteit. Het zal duidelijk zijn dat uit het aantal
promovendi weinig valt af te leiden betreffende het
nivo van het onderwijs of het aantal studenten. Voor
hetzelfde geld kan men volhouden dat de groei van
het aantal promovendi te Utrecht wijst op een afglij-
den naar het Harderwijkse model. Het feit dat de groei
vooral optreedt in het laatste kwart van de zeventien-
de eeuw geeft wat dat betreft te denken. Dit loopt na-
melijk parallel aan de ontwikkeling te Harderwijk. Frij-
hoff heeft er op gewezen dat Nederlanders die snel
een doctorsbul wilden halen, dit voor 1672 plachten
te doen te Oriéans of een andere Franse universiteit.
De oorlog met Lodewijk XIV maakte aan deze moge-
lijkheid een einde. Daardoor bestond er na 1672 in
Nederland opeens een grote vraag naar snel te halen,
goedkope diploma's. De ontwikkeling van Harderwijk
tot een ,,promotiefabriek" was vooral een reactie op
deze vraagt). Het is echter heel goed denkbaar dat be-
halve Harderwijk ook andere universiteiten, zoals
Utrecht, van deze situatie hebben geprofiteerd.
Daarvoor zijn ook wel enige aanwijzingen. Als men
34
zich een weinig verdiept in de geschiedenis van het
intellectuele leven in het laatste kwart van de zeven-
tiende eeuw, komt men daar herhaaldelijk personen
tegen die in Utrecht promoveerden zonder er gestu-
deerd te hebben. Een notoir voorbeeld is Adriaan Oe-
verland, een van de beruchtste libertijnen van zijn
eeuw. Hij was de schrijver van het boek De peccato
originale,
waarin het bijbelse verhaal van de zondeval
aanleiding was voor erotomane fantasieën. Bever-
land studeerde rechten te Leiden vanaf 1672, maar
promoveerde op een uitstapje naar Utrecht in 1677;
zijn promotie verhinderde hem overigens niet om zijn
bestaan van Leids student vervolgens rustig voort te
zetten^). Een ander voorbeeld, niet helemaal verge-
lijkbaar, is Petrus van Balen. Van Balen was al eerder
te Leiden tot doctor in de godgeleerdheid gepromo-
veerd. Na een veelbewogen carrière was hij in 1675
predikant te Breda geworden. In 1676 promoveerde
hij te Utrecht tot doctor in de medicijnen. Toen het
hem vervolgens niet werd toegestaan de medische
praktijk te combineren met zijn predikantsambt, be-
haalde hij het volgende jaar in Harderwijk nog het
doctoraat in de rechten').
Illustratief is het geval van Bernard Nieuwentijt, later
een bekend wiskundige en filosoof. Hij schreef zich in
februari 1675 op twintigjarige leeftijd in te Leiden,
maar ging nog geen jaar later over naar Utrecht, waar
hij begin 1676 promoveerde'). In zijn geval valt het
-ocr page 39-
ook te achterhalen waaronn hij niet in Leiden bleef.
Het blijkt dat Nieuwentijt in Leiden voor de academi-
sche vierschaar heeft terecht gestaan wegens onder
andere verscheidende staaltjes van geweldpleging.
Hij werd deswegen van de universiteit verwijderd en
voor tien jaar uit de stad verbannen'). Zonder manke-
ren schreef hij zich daarop in te Utrecht en promo-
veerde enkele weken later, op 8/1 8 februari 1 676'°),
bij professor Jacobus Vallan tot doctor in de medicij-
nen. Een van zijn kornuiten, die tegelijk met hem was
gearresteerd en verbannen, promoveerde eveneens
te Utrecht, zij het pas een jaar later").
Een poosje grasduinen in het archief van de Leidse
academische vierschaar levert trouwens wel meer
namen op die later aan een andere universiteit weer
opduiken. In maart 1 674 werd Abraham de Matter uit
Leiden verbannen wegens een ernstig geval van
huisvredebreuk'^). In december van datzelfde jaar
promoveerde hij tot doctor in de medicijnen, niet te
Harderwijk, wat voor de hand zou hebben gelegen (hij
kwam uit Zutphen), maar te Utrecht. Zijn medeplich-
tige Johannes Gort week wel uit naar Harderwijk,
waar hij op 30 mei/9 juni 1675 promoveerde tot doc-
tor in de rechten''). Dat men te Utrecht niet erg kies-
keurig was wat betreft het verleden van zijn promo-
vendi was trouwens al duidelijk uit het door Kern-
kamp (a.w. biz. 1 58-1 59) verhaalde geval van Petrus
Phelten, dat speelde in 1660. Phelten was in Leiden
van de universiteit gezet en in Harderwijk onder arrest
geplaatst. Niettemin liet de Utrechtse Senaat hem,
ondanks krachtig protest van Harderwijk (Phelten
had zijn arrest verbroken; hangende de procedure
was het hem verboden te promoveren), tot de promo-
tie toe"). De curatoren voelden zich in de zeventien-
de eeuw bij herhaling gedrongen om de senaat te ma-
nen geen onwaardigen tot de promotie toe te laten'^).
gaat hier om de jaren 1 676, 1686 en 1 696. Deze ja-
ren zijn representatief in die zin dat ze zich niet onder-
scheiden door een bijzonder groot of bijzonder klein
aantal promoties.
In 1676 promoveerden te Utrecht 28 mensen. Twaalf
van hen waren eerder te Leiden ingeschreven. Van
deze twaalf vinden wij er vijf terug in de recensielijst
van 1676. Met inbegrip van de bovengenoemde
Nieuwentijt, die nog geen gelegenheid had gehad om
zich te Leiden te laten recenseren, maakt dat zes stu-
denten die van Leiden naar Utrecht overstapten lou-
ter om te promoveren. Het opvallendste voorbeeld is
wel Philippus Arnoldus am Ende, die zich, na een eer-
dere inschrijving te Leiden, te Utrecht eind 1675 in-
schreef en daar op 9/19 februari promoveerde, om
zich twee dagen later, op 21 februari 1676, alsnog te
Leiden te laten recenseren").
6 a
Dit zijn aardige feiten, maar het blijft wel op het anec-
dotische vlak. De vraag is welke omvang dit ver-
schijnsel had. Incidentele snelle promoties kwamen,
zoals we zagen, zelfs te Leiden voor. In hoeverre
maakte men er te Utrecht een systeem van? Daar we
hier niet, zoals te Leiden of Harderwijk, de inschrij-
vingsgelden met de promotielijsten kunnen vergelij-
ken is het moeilijk een bevredigend antwoord op deze
vraag te geven. Wat we echter kunnen doen is kijken
hoeveel van de Utrechtse promovendi eerder elders,
in het bijzonder te Leiden, hadden gestudeerd. Voor
Leiden kunnen we uit de recensielijsten bovendien bij
benadering afleiden wanneer deze studenten daar
vertrokken zijn'^).
Veel meer dan een indicatie geeft dit natuurlijk niet.
Het is niet onaannemelijk dat ook mensen zonder
voorafgaande studie te Leiden wel eens snel een bul
kwamen halen in Utrecht. Over de talrijke studenten
die niet eerder in Leiden stonden ingeschreven valt
niets te zeggen. Misschien studeerden zij te Utrecht,
misschien elders, misschien in het geheel niet. Van-
wege deze onzekerheden lijkt het niet zinvol een uit-
puttend onderzoek te verrichten. Ik heb daarom
slechts enkele jaren steekproefsgewijs bekeken. Het
Afbeelding van een promotiepenning uit 1643. GAU
Top.-Hist. Atlas HA R 43.4.
In 1686 vinden wij te Utrecht 33 promovendi, van
wie opnieuw twaalf eerder te Leiden waren inge-
schreven. Van deze twaalf vinden we er weer zes in
de onmiddellijk voorafgaande recensielijsten. Daar-
naast vinden we een drietal promovendi dat zich pas
te Leiden lieten inschrijven nadat ze al in Utrecht ge-
promoveerd waren; twee van hen waren buitenlan-
ders. In 1696 gaat het om 57 promovendi, van wie
vijftien uit Leiden. Daarvan hadden zich echter maar
vier bij de voorgaande gelegenheid te Leiden laten re-
censeren. Twee studenten, die zich pas in februari
1696 voor het eerst te Leiden hadden ingeschreven
en dus geen gelegenheid hadden gehad om zich daar
35
-ocr page 40-
er minder op aan kwam) doelbewust beleid. Men kan
zich afvragen of de toeloop van promovendi naar
Utrecht in het laatste kwart van de zeventiende eeuw
evenzeer bewust werd nagestreefd, of dat dit onbe-
doeld werd veroorzaakt door een samenloop van om-
standigheden. Vooreerst valt te wijzen op het feit dat,
juist in het laatste kwart van de zeventiende eeuw, te
Utrecht de private promotie werd ingevoerd. Van
ouds dienden alle promoties openbaar te zijn. In 1 663
verzocht de senaat aan het stadsbestuur om in het
vervolg ook private disputaties en promoties toe te
staan. Zij voerden daarbij aan dat studenten anders
naar andere universiteiten zouden uitwijken, waar die
mogelijkheid al wel bestond. Er waren toen klaarblij-
kelijk al studenten die met een minimum aan formali-
teiten hun bul wilden halen. Bij deze gelegenheid hiel-
den burgemeesters nog vast aan het publieke karak-
ter van de promoties, maar uiteindelijk kregen de
hoogleraren toch hun zin. Hierbij moet overigens wel
worden opgemerkt dat aan de meeste andere univer-
siteiten de private promotie al veel eerder was
ingevoerd'*).
Een aardige kijk op de houding van de hoogleraren in
dezen vinden we in de correspondentie van Gaspar
Sibelius, een Amsterdamse arts en een bekende fi-
guur in het wetenschappelijke en culturele leven in
die stad. Hij was een vriend van de Engelse filosoof
John Locke. Van Amsterdam verhuisde hij later naar
Deventer en nog later, in 1 692, naar Engeland''). Een
van hem afkomstige bundel correspondentie is zo-
doende terechtgekomen in de British Library. Een van
de brieven in deze bundel is aan Sibelius geschreven
door Jacobus Vallan, hoogleraar te Utrecht in de me-
dicijnen van 1675 tot 1720, hiervoor al even ge-
noemd als promotor van Bernard Nieuwentijt. (Hij
was trouwens ook de promotor van Petrus van Ba-
len.) De brief, van 12/22 december 1681, is kennelijk
een antwoord op een brief van Sibelius waarin deze
voor een relatie inlichtingen had gevraagd over de
kosten van een promotie in de medicijnen te
Utrecht^").
Vallans antwoord is interessant omdat hij de reële
kosten begroot (al kan men vermoeden dat hij uit
reclame-oogpunt aan de optimistische kant blijft). Wij
bezitten wel officiële opgaven, maar dat zijn ook in-
derdaad slechts de officiële tarieven: kosten van de
bul, examengeld, honorarium voor de hoogleraren, en
dergelijke^'). Zo volgt uit een beschikking van de se-
naat van de Utrechtse universiteit uit 1675 een to-
taalbedrag van 118 gulden en twaalf stuivers voor
een private promotie, terwijl men bij een publieke pro-
motie een bedrag verschuldigd was van 1 26 gulden
twaalf stuivers, benevens nog een halve rijksdaalder
voor elke aanwezige hoogleraar (maximaal der-
tien)^^). Volgens Vallan echter kan een eenvoudige
promotie, zowel publiek als privaat, verkregen wor-
den voor vijftig ducatons, een kleine honderdzestig
gulden (de Hollandse ducaton had een waarde van
f 3,1 5). Vallan bedoelt hiermee klaarblijkelijk de tota-
le kosten: niet alleen de verschuldigde leges en derge-
lijke, maar ook de kosten van het proefschrift. Vallan
maakt bij zijn opgave dan ook het voorbehoud dat het
Een promotie met de kap in het auditorium tiieologi-
cum, 1785. Kopergravure van R. Vinl<eles naar i.
Buijs. GAU Top.-Hist. Atlas HA S 85.5.
te laten recenseren zijn hierbij niet meegerekend.
In deze jaren had dus ruwweg een derde van de
Utrechtse promovendi eerder in Leiden ingeschreven
gestaan. Dat is een aanzienlijk deel van het totaal aan-
tal gepromoveerden in Utrecht. Van deze mensen
schijnt echter niet meer dan de helft voortdurend te
Leiden te hebben gestudeerd. Slechts van hen is het
aantoonbaar dat zij enkel voor een promotie naar
Utrecht kwamen. In werkelijkheid waren het er waar-
schijnlijk meer: wat wij vinden is een minimum.
Bij alle onzekerheid kunnen wij vaststellen dat snelle
promoties te Utrecht meer waren dan een incident.
Zo belangrijk als te Harderwijk was het verschijnsel
echter niet. Wat dit betreft neemt Utrecht tussen Lei-
den en Harderwijk een middenpositie in. Voor de vol-
ledigheid wil ik nog opmerken dat er geen sprake lijkt
van een duidelijk overwicht van promoties in de rech-
ten dan wel de medicijnen.
Tot zover het tel- en turfwerk. Wij kunnen een univer-
siteit echter niet alleen beoordelen op basis van zulk
cijfermateriaal. Minstens zo belangrijk is de achterlig-
gende bedoeling. Te Harderwijk was het aantrekken
van zo veel mogelijk promovendi (waarbij de kwaliteit
36
-ocr page 41-
Noten
1.   G. W. Kernkamp, De Utrechtse academie 1636-1936, I,
De Utrechtse academie 1636-1815 (Utrecht 1936),
183-184. De Utrechtse promotielijsten zijn gedrukt: F.
Ketner ed.. Album promotorum, qui inde ab anno
MDCXXXVI" isque ad annum MDCCCXV in Academia
Rheno Trajectina gradum doctoratus adeptisunt
(Traiecti
ad Rhenum [Utrechtl: Provinciaal Utrechts Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen, 1936). De inschrij-
vingslijsten: Album studiosorum academiae Rheno-
Traiectinae MDCXXXVI-MDCCLXXXVI
(Ultraiecti
(Utrecht! 1886).
2.   R. E. O. Ekkart, ,,De Harderwijkse academie in de 18de
eeuw", Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskun-
de, natuurwetenschappen, wiskunde en techniek
1
(1978) 51-58. Zie ook de inleiding bij Het album promoto-
rium van de academie te Harderwijk,
O. Schutte e.d. (Zut-
phen 1980).
3.   Kernkamp, a.w. 184-185, 265-267, 285-287 (het geci-
teerde staat op biz. 285).
4.   Voor de inschrijvingen te Leiden: Album studiosorum aca-
demiae Lugduno Batavae MDLXXV-MDCCCLXXV
(Ha-
gae Comitum [Den Haag) 1875). De promotielijsten zijn
gepubliceerd in: P. C. Molhuysen (ed.). Bronnen tot de ge-
schiedenis der Leidsche universiteit,
III, S Febr 1647-18
Febr
7682 (RGP 38) ('s-Gravenhage 19181 283'-334*;
idem, IV, 18 Febr 1682-8 Febr 1725 (RGP 45) ('s-
Gravenhage 1920) bIz. 191 *-2%%'. De gegevens zijn op
basis van naam en datum eenvoudig in de gepubliceerde
lijsten terug te vinden. Daarom wordt voor inschrijvingen
of promoties die in dit stuk ter sprake komen niet voortdu-
rend naar deze lijsten verwezen.
5.   W. Th. M. Frijhoff, La société néerlandaise etsesgradués,
7575-;874 (Amsterdam 1981) 38-39.
6.   R. de Smet, Hadrianus Beverlandus (1650-17161. Non
unus e multis peccator.Studie over het leven en werk van
Hadriaan Beverland
(Brussel 1 988) 22. Volgens De Smet
zou Beverland in Utrecht slechts licentiaat zijn geworden;
het album promotorum vermeldt echter uitdrukkelijk zijn
promotie tot doctor utriusque juris.
7.   M. J. A. de Vrijer, Ds. Petrus van Balen. Medicinae et Juris
Doctor, ambassade- en hofprediker in de gouden eeuw
(Utrecht 1928) 82-85, 91. Zie ook Het album promoto-
rum van de academie te Harderwijk,
47 (1677 juni 28).
8.   Zie Bernard Nieuwentijt, Een zekere, zakelijke wijsbegeer-
te,
R. H. Vermij ed. (Baarn 1988).
9.   Den Haag, Algemeen Rijksarchief (derde afdeling): Aca-
demische vierschaar nr. 13, f. 108-109v).
10.   In de Republiek waren in deze tijd twee dateringen gang-
baar: in Holland en Zeeland volgde men net als wij nu de
Gregoriaanse kalender, in de overige gewesten de Juli-
aanse, die tien dagen achterliep.
11.   Ibidem, f. 106v-107v. Het gaat om Assuerus (of Ahas-
verus) Langenholt. Hij promoveerde op 6/16 januari
1677. (In Utrecht werd, in tegenstelling tot Holland, in
de beschreven periode nog de Juliaanse kalender ge-
bruikt. 6 januari volgens de Juliaanse kalender is 1 6 ja-
nuari volgens de Gregoriaanse. Voor de duidelijkheid
worden voor Utrechtse data beide getallen gegeven.
12.   Ibidem f. 105v-106.
13.   Den Haag, Algemeen Rijksarchief, academische vier-
schaar nr. 13f. 106v-107. Het album promotorum van
de academie te Harderwijk, O.
Schutte e.d. (Zutphen
1980), 42.
14.   Kernkamp, a.w., 158-159.
15.   Kernkamp, a.w., 97, 176.
16.   Deze recensielijsten, die gemaakt werden in verband
met de accijnsvrijdom, geven voor elk jaar het totale stu-
dentenbestand. Op van tevoren opgemaakte lijsten
dispuut niet groter is dan een vel of anderhalf (dat wil
zeggen, twaalf bladzijden op quartoformaat^^) en de
oplage niet groter dan 100 of 1 50 exemplaren. An-
ders worden de kosten van drukken en binden aan-
merkelijk hoger.
Daarnaast vermeldt hij nog de promotie ,,met de
kap", een zeer luisterrijke vorm. Deze komt veertig
gulden hoger, maar in dit geval krijgt men van stads-
wege wel een gouden penning ter waarde van twintig
a dertig gulden en geld voor de stadswijnkamer. Het
is overigens merkwaardig dat hij deze vorm op gelijke
voet met de overige behandelt: promoties met de kap
waren uitzonderlijke gebeurtenissen.
Een promotie bracht echter ook allerlei bijkomende
kosten met zich mee in de vorm van maaltijden of
drinkgelagen die men geacht werd professoren en
vrienden aan te bieden. Zoals gezegd veronderstelt
men wel dat sommige studenten juist om deze kosten
te ontgaan naar een andere stad uitweken om te pro-
moveren. Ook deze bijkomende kosten worden door
Vallan genoemd. Hij wijst er op dat deze hoger zijn
naarmate de promotie met groter plechtigheid omge-
ven is. ,,Ja alsmen privaat disputeert kanmen sonder
eenighe maaltyd of selfs sonder een glas wyn te gee-
ven met fatsoen bestaan". Een publieke promotie
vereist toch altijd dat men tenminste de opposanten
iets aanbiedt.
Na deze nauwkeurige prijsopgave komt Vallan ter za-
ke. ,,Indien de candidatus geneegen was syne pro-
motie alhier te neemen in haaste, wenschte dat hoe
eer hoe liever overquam, alsoo na deese week de win-
ter vacantie beginnen & daarom al verscheyde stu-
denten vertrokken syn". Hij was zelf ook van plan om
voor acht dagen naar Amsterdam te vertrekken, maar
wachtte nog omdat hij ,,hier expres een Candidaat op
donderdag volgens syn E. gegeeven woord verwach-
te om op zaturdagh^") geheel afgevaardight te syn
practis tentaminibus examinibus disputatione privatu
& promotione cum testimonio Bullae". Het lijkt hem
daarom wel een goed idee als de kandidaat ten wiens
behoeve Sibelius informeert zich bij deze andere wil
voegen ,,en als saamen haar gradus neemen".
De schaamteloosheid bereikt zijn top in de slotpassa-
ge van de brief, waarin Vallan verzekert dat hij net zo
veel contentement hoopt te geven aan alle kandida-
ten die Sibelius de goedheid zal hebben aan de
Utrechtse faculteit te recommanderen, als hij het
heeft gegeven aan een eerdere promovendus^*! die
hem nog onlangs uit erkentelijkheid vanuit Zwitser-
land een medisch tractaatje van zijn hand toestuurde.
Het blijkt dus dat hoogleraren doelbewust inspeelden
op de in de maatschappij bestaande vraag naar snelle
en goedkope promoties. Afsluitend moet echter wel
gezegd worden dat, in tegenstelling tot Harderwijk,
dit aspekt van de universiteit het studiekarakter niet
werkelijk overvleugeld heeft. Utrecht bleef ook ge-
woon vanwege zijn onderwijs aantrekkelijk. Boven-
dien schijnt de positie van Utrecht op de snelle-
promotiemarkt in het begin van de achttiende eeuw
weer teloor te zijn gegaan, zodat Harderwijk vanaf
dat moment in Nederland het rijk alleen had.
R. Vermij
37
-ocr page 42-
werd in februari aangetekend wie daadwerkelijk te Lei-
den studeerde. De studenten moesten daarvoor de be-
wijzen produceren.
In een dergelijk geval is fraude niet helemaal uitgesloten:
door zich te laten recenseren kon men accijnsvrijdom
verkrijgen, dus het was wel verleidelijk dit te doen op
naam van Iemand die zelf vanwege zijn vertrek geen ge-
bruik kon maken van zijn recht. In ons geval is echter
slechts van belang dat de betreffende student het afge-
lopen jaar kennelijk gestudeerd had, niet wie vervolgens
met de bonus ging strijken.
Kernkamp, a.w., 151-152.
M. Cranston, John Locke: a biography (Londen enz.
1957) 233 noot 2; zie ook 237, 359.
Londen, British Library, Sloane MSS 2729 f 94-95.
21.   Frijhoff, a.w. 56-59; Schutte in ,A/bumpromotorum Har-
derwijk, 9.
22.   Kernkamp, a.w,, 173-174.
23.   Inderdaad geen ongebruikelijke omvang voor een proef
schrift uit die tijd. Zie bijvoorbeeld de dissertaties van C.
W. Spoor, de sudore (Utrecht 1679) en A. Faritius, de
ictere flavo
(Utrecht 1684).
24.   Dat is, 17/27 december 1681. Op deze datum promo-
veerde te Utrecht Th. H. Rosinus uit Saxen tot doctor in
de medicijnen, echter niet bij Vallan, maar bij zijn collega
Munnicks.
25.   De naam is moeilijk te ontcijferen, maar waarschijnlijk
gaat het om de Zwitser Henricus Bildermannus. Deze
was op 10/20 april 1679 bij Vallan gepromoveerd.
17.
18.
19.
20.
VOORJAARSLEDENVERGADERING
De Algemene Voorjaarsledenvergadering vindt plaats
op dinsdag 28 mei in de aula van de Gemeentelijke
Muziekschool, Domplein 5. Aanvangstijd: 19.30 uur.
De zaal gaat om 1 9.00 uur open.
Agenda
Rondvraag
Aanbieding van het eerste exemplaar van de Re-
gisters op het Jaarboek Oud-Utrecht
1954-1983, samengesteld door J. A. C. Mat-
hijssen en C. A. J. M. Mathijssen-Penders
Sluiting
10,
1.   Opening
2.    Notulen van de vorige Najaarsledenvergadering
(ter inzage)
3.    Ingekomen stukken en mededelingen
4.    Verslag van de penningmeester over 1 990, de
jaarrekening en de accountantsverklaring
5.   Jaarverslag van de secretaris (ter inzage)
6.    Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, pro-
paganda en activiteiten
7.    Bestuursmutaties
Het bestuur stelt voor in de vacature eertijds
ontstaan door het vertrek van mw. M. W.
Braams te benoemen: F. Vogelzang
Na afloop van de vergadering rond 20.45 uur:
Geschiedenismozaïek-6
De zesde lezing in de serie Geschiedenismozaïek
wordt gehouden door Marian Langenbach, beheerder
van de Fundatie van Renswoude.
Onderwerp: Weeshuizen en weeskinderen in Utrecht.
Eerst wordt een algemene inleiding gegeven over het
,,weeshuiswezen" met aandacht voor onder meer
het Stadsambachtshuis. Daarna wordt gesproken
over de Fundatie met het accent op de weeskinderen.
SYMPOSIUM ,,DE UTRECHTSE HEUVELRUG EN VALLEI"
Op 26 oktober 1991 wordt in Slot Zeist het vierde
symposium over de provincie Utrecht gehouden. Dit-
maal wordt de aandacht gericht op de Utrechtse heu-
velrug en vallei met als overkoepelend thema: het da-
gelijks leven door de eeuwen heen.
In een zestal lezingen worden verschillende aspecten
belicht: de prehistorie, het leven van de hogere stan-
den, religie, de rol van de natuur, economische in-
vloeden en de toekomst van het gebied.
Nadere informatie over sprekers, kosten en aanmel-
ding volgen op de algemene ledenvergadering van 28
mei a.s. en in komende maandbladen.
BERICHTEN
Restauratie middeleeuwse muurschildering
Vanaf maart wordt in het Centraal Museum een zeld-
zame, middeleeuwse muurschildering gerestaureerd.
Tijdens de restauratie wordt het publiek in de gele-
38
genheid gesteld, de voortgang van het werk van nabij
te volgen.
De muurschildering is afkomstig uit een Utrechts
pand in de binnenstad: Wed 7, een claustraal huis van
het kapittel van Oud-Munster, gebouwd iets na
1 200. Het huis is tussen 1 977 en 1 979 ingrijpend ge-
-ocr page 43-
restaureerd. Toen werd de schildering aangetroffen
en afgenomen van een muur die op instorten stond,
en vervolgens ter restauratie overgebracht naar het
Centraal Museum.
Dankzij subsidie van W.V.C, en de provincie Utrecht
zijn er nu voldoende middelen om het kostbare herstel
te realiseren.
Datering, herkomst en formaat van de muurschilde-
ring uit Wed 7 zijn bijzonder. Het gaat om een 1 5de
eeuwse schildering uit een niet-kerkelijk gebouw,
waarvan de oorspronkelijke maten ongeveer 1,70 bij
4,00 m bedragen.
De schildering heeft vermoedelijk een religieus the-
ma. De afbeelding is verdeeld over vier scènes. In
twee ervan wordt de hoofdrol vervuld door een oude-
re man met lange baard en lang haar, mogelijk een bij-
belse figuur. Eén accent bevat de voorstelling van een
vrouw. Op alle afbeeldingen zijn geharnaste mannen
op de achtergrond aanwezig. Het raadsel dat de voor-
stelling nu nog is, wordt mogelijk tijdens de restaura-
tie ontrafeld. Op de schildering zijn namelijk banderol-
len te zien met een verklarende tekst. Nu is de tekst
nog onleesbaar; straks niet meer?
De restauratie wordt uitgevoerd door Willem Haakma
Wagenaar, Peter Dijkman en Judith de Vries. Zij zul-
len de komende maanden regelmatig te vinden zijn in
het ,,muntenkabinet" op de historische afdeling
(tweede verdieping), waar de restauratie plaatsvindt.
Utrechts landschap
Naar aanleiding van het zestigjarig bestaan van de
stichting ,,Het Utrechts Landschap" in 1987 werd
een boek op stapel gezet over de natuurgebieden in
de provincie. In 1 990 verscheen ,,Het Utrechts Land-
schap, natuurlijk hart van Nederland", onder redactie
van Hans Brand en Jan Brand. Zowel de geschiedenis
van de stichting als die van het landschap wordt erin
verteld. Koos van Zomeren vertelt over zijn ervarin-
gen met de natuur en Bert van Holst over de aktivitei-
ten van de mens in het landschap: wonen, werken
enz. Er staat ook een lijst met natuurgebieden en bui-
tenplaatsen in.
Alle 14.000 ,,beschermers" hebben een exemplaar
van het boek gekregen en de overige exemplaren wa-
ren snel verkocht. Dit bericht heeft dus alleen nog
maar documentaire waarde. Er staan vele prachtige
kleurenfoto's in het boek. De Stichting Het Utrechts
Landschap in De Bilt, gehuisvest in het buiten Oosf-
broek, gaf het zelf uit.
Kerken Kijken zoekt vrijwilligers
Dit jaar is het de negende keer dat in het kader van het
project Kerken Kijken een aantal oude, Utrechtse bin-
nenstadskerken voor het publiek wordt opengesteld.
Kerken Kijken loopt van 1 8 juni tot en met 1 4 septem-
ber (Open Monumentendag). De volgende kerken ne-
men aan dit project deel: Augustinuskerk, Ste. Ger-
trudiskerk (oud-katholieke kerk), Jacobikerk, Luther-
se kerk en Pieterskerk. Wellicht komen de Janskerk
en de Willibrorduskerk hier nog bij.
VVV Utrecht en de Stabu (Stichting Archeologie en
Bouwhistorie Utrecht) zoeken vrijwilligers die als gids
in de kerken willen werken. Enkele gevraagde eigen-
schappen zijn: enthousiasme, cultuurhistorische be-
langstelling voor Utrecht, een redelijke spreekvaar-
digheid in één der vreemde talen, goed met mensen
om kunnen gaan en in teamverband kunnen werken.
Ook wordt van de gids verwacht dat hij of zij geduren-
de de duur van het project minimaal twee maanden
één dag per week beschikbaar is.
Naast een schriftelijk informatiepakket zorgt VVV
Utrecht voor een introductieprogramma. Dit zal onder
meer bestaan uit een aantal excursies, een cursus so-
ciale vaardigheden en een rondleiding door de kerken.
U hoeft dus geen ,,Kerkenspecialist" te zijn om mee
te doen!
Heeft u belangstelling en/of wilt u meer informatie
over dit project, schrijf dan een briefje naar of neem
telefonisch contact op met:
Stabu-werkgroep Kerken Kijken
Rik Sanders (coördinator)
p/a VVV Utrecht
Vredenburg 90
3511 BD Utrecht
030-33 15 44 (ma. t/m do.)
Lezing over het Duitse Huis
Op woensdag 1 5 mei a.s. houdt de heer Klück een
tweede lezing over zijn onderzoek van het Duitse
Huis. De lezing begint om 20.00 uur in de Doopsge-
zinde Kerk, Oudegracht 270.
De bouwhistorische geheimen van het Duitse Huis,
voor de meeste Utrechters een onbekende plek in het
hart van de stad, worden stukjes bij beetjes onthuld.
Er ontstaat een beeld van wat er sinds het midden van
de 14de eeuw allemaal gebouwd is en in de loop van
de tijd weer veranderde. En hoe een kerk door natuur-
geweld verdween maar door diezelfde natuur nu een
lieflijk paradijs is.
Wie op 5 februari jl. de Van der Monde-lezing miste én
diegenen, die van de sindsdien gedane ontdekkingen
op de hoogte willen blijven, is er 1 5 mei gelegenheid
alles met eigen ogen op dia te zien.
Rapport Herstel Leefbaarheid
De Werkgroep Herstel Leefbaarheid in Utrecht is op-
gericht in 1970. Ze heeft dus intussen het vierde
lustrum achter de rug. Aan werk en aan creativiteit
heeft het haar in die periode niet ontbroken. De lijst
van publikaties laat dat overduidelijk zien.
Het twintigjarig bestaan wordt gevierd met een rap-
port getiteld: Puin? Een milieu-afweging tussen sloop
en hergebruik.
Zoals de titel aangeeft wordt hier voor-
al gewezen op de milieu-aspecten van sloop van ge-
bouwen, vergeleken met die van renovatie. In wijken
als Lombok en Pijlsweerd dreigt op grote schaal te
worden gesloopt zonder dat iemand daarom heeft ge-
39
-ocr page 44-
heid Oude Stadswijken Utrecht: Achter Clarenburg 2,
351 1 JJ Utrecht.
,,De laatste eer"
De Utrechtse uitvaartstichting Reposa, onderdeel
van de UBO Verzekeringen, verzorgt een heruitgave
van H. L. Kok, De geschiedenis van de laatste eer in
Nederland
(Lochem, De Tijdstroom bv, 1970). De
auteur is een toegewijd hobbyist op dit terrein, die be-
gint bij de hunebedden en eindigt in de 20ste eeuw.
Voor deze tweede editie is een hoofdstuk over de pe-
riode 1970-1990 toegevoegd. Met bibliografie, re-
gister en veel illustraties. In Lübeck opent een dode
de dans met de tekst; ,,lhr musset einen Tanz nach
meiner Pfeife wagen". Te verkrijgen o.v. f 59,50 op
girorekening 202939 van NV Levensverz. Mij. UBO
te Utrecht o.v.v. ,,De laatste eer".
vraagd. WHL pleit voor behouden en renoveren. Cen-
traal argument in deze nota is dat het milieu een be-
perking van het afval vereist met 90%. Maar er zijn
natuurlijk meer argumenten te bedenken. De Werk-
groep geeft ook een behoud-toptien uit haar geschie-
denis, de plekken ,,waar het puin bleef zitten". Wie
dat lijstje bekijkt en op zich laat inwerken heeft geen
moeite met een gelukwens aan het adres van deze
anti-sloopbrigade. De herstellers leefbaarheid vor-
men de onmisbare luis in de pels. Wat bestuurders en
managers van hen kunnen leren is een andere dan
,,kwantitatieve benadering" oftwel: niet alles is in
geld uit te drukken.
Het rapport is te bestellen door f 1 5, - te storten op
postrek. 3752939 t.n.v. Esther Wessel o.v.v.
,,Puin". Adres van de Werkgroep Herstel Leefbaar-
BOEKENSCHOUW
M. Langenbach, Onbekend talent. Leerlingen van de
Utrechtse Fundatie van Renswoude 1761-1 795. Zut-
phen, De Walburg Pers, 1991. CIP/ISBN
906011. 723.9, 109 biz. m. illustr. Prijs f 22,50.
Vanaf 1761 leidde de Fundatie van Renswoude be-
gaafde kinderen uit zeer eenvoudige Utrechtse mi-
lieus op tot hoog gekwalificeerde beroepen, ge-
lijkstaande aan die waarvoor nu een HBO-opleiding
nodig zou zijn.
Dat gaf hun grote mogelijkheden om in de wereld
vooruit te komen maar sociaal gezien kwamen ze in
een soort niemandsland terecht. Ze hoorden niet
meer bij het milieu waaruit ze afkomstig waren en ten
opzichte van de heren die hun voogden en bescher-
mers waren geweest moesten ze vooral dankbaar en
bescheiden blijven. Die gespletenheid is op de soms
onbeholpen maar altijd ontroerende portretten van
42 kwekelingen of élèves van de Fundatie te zien.
Ook hun levensbeschrijvingen, samen een stukje pro-
sopografische (groepsbiografischel geschiedschrij-
ving uit de heffe des volks, vertonen nogal wat spo-
ren van deze ontworteling.
Botsingen en opstandigheden resulteren soms in een
spoorloos verdwijnen van een pupil, dan weer in een
nederige terugkeer en het aanbieden van veront-
schuldigingen.
Marjan Langenbach heeft van de 42 geportretteerden
zoveel mogelijk biografische gegevens bij elkaar ge-
zocht. Ze leveren vaak een aangrijpend levensbeeld
op. In de artistiek gesproken pretentieloze portretten
- een welkome afwisseling bij alle arrogante 18de-
eeuwse regentenkoppen - wordt zo'n leven soms dui-
delijk weerspiegeld. Zo verbeeld ik me dat in het ge-
zicht en de gestalte van Johannes Jacobus Marant,
die eigenlijk graveur wilde worden maar de opleiding
voor schrijnwerker moest volgen, de tegenzin tegen
zijn vak en ook de overige ellende van zijn leven valt
af te lezen (p. 91).
Op de dag dat de kleine expositie van deze portretten
in het Centraal Museum werd geopend liep een
groepje toeschouwers met de auteur van het boekje
langs de galerij van haar ,,knullen". Van elk van hun
wist ze uit het blote hoofd hun levensverhaal op te
dissen als een ware binnenmoeder. Deze geestdrift
voor het onderwerp heeft tot een prachtig boekje ge-
leid dat een stukje onderbelichte sociale geschiedenis
onder de aandacht brengt. Bovendien geeft het in-
zicht in de procedures van regenten en leermeesters
in die unieke Utrechtse inrichting. En het wekt op-
nieuw de nieuwsgierigheid naar de grondlegster er-
van, Maria Duyst van Voorhout, de Vrijvrouwe van
Renswoude.                                                                     ^ 5
Ik voel me welgemoed. Boswell in Utrecht. Keuze,
vertaling en commentaar door Ed van Beden. Utrecht.
Boekhandel Van der Galie, 1990. 24 bIz. m. illustr.
Prijs f 9,90.
James Boswell heeft in september 1763 in Utrecht
dagen van diepe melancholie beleefd. Hij had ,,in het
geheel niets om handen" en er was geen ziel om te-
gen te praten dan de klerk van de Engelse kerk. Ten
einde raad neemt hij de wijk naar Rotterdam, maar
aan zijn gevoelens van verlatenheid verandert dat niet
veel. Terug in Utrecht maakt hij gelukkig kennis met
,,Mademoiselle de Zuyien" en toen was het gedaan
met de verveling. Op een wat onrustige manier wordt
hij verliefd op haar en gelukkig schrijft hij haar heel
mooie brieven. Een tijdjelang sluit hij die in een enve-
lop die wordt geadresseerd aan Monsieur Spruyt,
Boekhandelaar in de Koorstraat.
De boekhandel Van der Galie in diezelfde Choorstraat
werd in maart 1990 door Ben Brinkman en Evert de
Wilde overgenomen. Ter gelegenheid daarvan ver-
scheen een boekje met een keus uit de brieven van
Boswell uit zijn Utrechtse periode. Aanbevolen voor
40
-ocr page 45-
aspirant-melancholici en heren die verliefd zijn op
meisjes en/of dames van het andere geslacht. En voor
de minnaars (m/v| van Utrecht.
V. S.
Dick Adelaar, Jos van Asperen, Michael Roding, Wil-
lem van Leusden. Essays over een verhard romanti-
cus. Utrecht, Kwadraat, 1990. 206 biz. m. illustr.
ISBN 90 6481 080
x. Prijs f 59,50.
Langjarige lezers van dit Maandblad zullen zich nog
de omslag van de jaargang 1983 herinneren. Die liet
een gefantaseerd doorkijkje op de Dom zien van de
graficus Willem van Leusden (1886-1 974). We von-
den het als redactie zo fascinerend dat we er een prijs-
vraag aan verbonden.
In het hier besproken boek, het eerste dat aandacht
schenkt aan alle aspecten van Van Leusdens werk,
vinden we meer Utrechtse topografie: de Buurkerk,
de Jacobi, Tolsteeg en een gezicht op de stad vanaf
Abstede, alle van 1 909. In dat jaar staat Van Leusden
aan het begin van een ontwikkeling die hem, na een
studiereis door België en Frankrijk en een kennisma-
king met moderne stromingen als kubisme, futurisme
en expressionisme tijdelijk onder de invloed brengt
van De Stijl en tenslotte, na een constructivistisch in-
termezzo, doet uitkomen bij het surrealisme. De op-
somming van deze -,,ismen" geeft al aanstonds een
indruk van de veelzijdigheid van Van Leusden als
beeldend kunstenaar. Omdat veel van zijn werk in
particuliere collecties was ondergebracht, heeft het
veel tijd en intensieve naspeuringen gevergd voor die
veelzijdigheid aan het licht kon komen. Dit fraaie boek
over de in Utrecht geboren en gestorven kunstenaar
geeft er met een zestal essays, geschreven door Dick
Adelaar, Jos van Asperen en Michiel Roding, een
overzicht van. Nadeel van de hier gevolgde aanpak is
dat de schilder in een aantal facetten wordt opge-
deeld, waardoor hij nog meer een gespleten persoon-
lijkheid wordt dan hij al was.
De drie laatste hoofdstukken hebben mij het meest
geboeid. Het eerste daarvan heet: Van Leusden, sur-
realist in Maarssen
(een mooie titel) en beslaat de ja-
ren dertig. In Utrecht, dat een rol van betekenis speel-
de in het Nederlandse surrealisme, stonden Moes-
man, Wijmans en Wagenaar aan de wieg van deze
richting. In hun schilderijen - en in die van Van L., die
in 1930 kennismaakte met het werk van Dali - wordt
tot uitdrukking gebracht hoe de burgerlijke moraal na
Nietzsche en Freud is gestrand. Een aantal ,,wange-
drochten" uit deze periode heeft Van L. zelf vernie-
tigd. Zo ongeveer dertig keer heeft de schilder zich-
zelf geportretteerd: ,,enig narcisme kan Van Leusden
niet ontzegd worden". Dit is het thema van het
hoofdstuk Zelfbespiegelingen. Een steeds terugke-
rend onderwerp vanaf 1 945 in het oeuvre van Van L.
is dat van Ondergang en verval (hfdst. 7). Zijn pessi-
misme, wortelend in een calvinistisch gestempeld
zondebesef en versterkt door het culturele doemden-
ken na de crisis van 1929, leidt tot soms morbide
voorstellingen. De ,.verharde romanticus" uit de on-
dertitel wordt eerst in dit laatste hoofdstuk voluit
zichtbaar. Gelukkig worden er ook lichtere toetsen
aangeslagen. Zoals in het hoofdstukje over de school-
platen van Van L. Als didactische methode zijn ze
achterhaald, maar ze blijven mooi. Hetzelfde geldt
voor de resultaten die zijn voortgekomen uit de sa-
menwerking met Gerrit Rietveld. Een rijk maar wat
brokkelig boek.                                                               v. S.
F. A. van Lieburg, De Nadere Reformatie in Utrecht
ten tijde van Voetius.
Sporen in de gereformeerde kerkeraadsacta. Rotter-
dam, boekhandel Lindenburg, 1989. 172 bIz. m. il-
lustr. ISBN 90 70 355 183. Prijs f 34,90.
Over Voetius, Van Lodenstein en Anna Maria van
Schurman weten we inmiddels al heel veel. Aan alle
drie zijn min of meer uitvoerige biografieën gewijd.
Maar van de gereformeerde kerkmensen in Utrecht
gedurende de tweede helft van de zeventiende eeuw
blijft het beeld vaag.
De schrijver van het hier voorliggende boek, een jon-
ge historicus die is verbonden aan de VU in Amster-
dam, licht een deel van de sluier op. Aan de hand van
de acta van de kerkeraad, bewaard in het Gemeente-
archief, vertelt hij heel wat over handel en wandel van
,.gewone" Utrechters uit die periode, soms als naam-
loos collectief, soms met naam en toenaam en veel
familiebijzonderheden. De kerk poogde haar ideologie
in de praktijk op te leggen door herhaaldelijk bij het
stadsbestuur op ,,reformatie der zeden" aan te drin-
gen. Twee desiderata keren daarbij telkens terug: de
heiliging van de zondag en het weren van paapse
stoutigheden. De successen waren op beide punten
gering. Intern werd de reformatie der zeden na-
gestreefd via de kerkelijke tucht. Van belang zijn hier
de categorieën waarin de censureringen worden on-
derverdeeld: de kerkelijke orde. huwelijk en gezin,
sexualiteit. handel en beroep. Uitvoerig komen twee
gevallen van tuchtoefening voor het voetlicht. Dat
van de metselaar Peter Specht, woonachtig aan de
LIjnmarkt en in heel de stad berucht vanwege het feit
dat hij zijn kinderen op zondag met het ganzebord liet
spelen en vanwege de ruzies met zijn vrouw, waarbij
Zelfportret met ledenpop (1943).
41
-ocr page 46-
W. Thoomes, Een schaars en kostbaar goed. Het den-
ken over Utrechts oude stad in de 50er en 60er jaren
van deze eeuw. Utrecht, Stichting Het Utrechts Mo-
numentenfonds, 1990. 28blz. m. foto's. Prijs f 7,50
in de boekhandel. Kan ook worden besteld bij het
UMF, Dorstige Hartsteeg 21, tel. 030-31 17 61.
Wat een leuk idee om iemand bij zijn 25-jarig ambtsju-
bileum de gelegenheid te geven om een boekje te
schrijven. W. Thoomes, een kwart eeuw secretaris
van het Utrechts Monumentenfonds, kreeg die kans.
Hij schreef een kort relaas over de plannen vanaf
1954 (Feuchtinger, Kuiper) om tot ,,sanering" en
,,doorbraak" in de binnenstad te komen tot aan het
keerpunt in die megalomane projecten met de nota
Kernbeeld van 1970. Enkele kaartjes en sprekende
foto's ondersteunen dit relaas.
Stadhuiswaan, minachting voor de wensen van de
bevolking en gemis aan historisch besef hebben de
plannenmakerij beheerst. Maar het waren niet alleen
de bestuurders die verblind waren. Nog in 1 969 pleit-
ten de winkeliers in de city voor demping van de Ou-
degracht, een gedachte die bij het stadsbestuur nooit
is opgekomen. En ook Gerrit Rietveld, de wereldbe-
roemde architect, toonde zich voorstander van het
,,structuurplan" van 1954. Hij dacht dat de stad zon-
der die doorbraken zou versuffen en doodgaan.
Laat ons tijdelijk de grachten dempen met de groot-
grutters en minstens een halve eeuw van totale ver-
suffing uitroepen.
Monumentenzorg heeft in de loop der jaren de scheld-
naam ,,Kloostermoppenbrigade" gekregen. Een geu-
zennaam.                                                                          V. S.
hij het dreigement had geuit haar ,,op Hasenberg" -
de gevangeniskelder - te laten zetten. En verder is er
de tuchtprocedure tegen Johannes Vinck, die zijn
moeilijkheden met de kerkeraad op 26 kantjes folio
heeft vastgelegd.
Een derde hoofdstuk handelt over het Labadisme en
zijn invloed op Anna Maria van Schurman. Van belang
in dit boek is de uitvoerige verantwoording van de
term „nadere reformatie", al dan niet met hoofdlet-
ters, en de belangrijke plaats die de stad Utrecht in de-
ze beweging inneemt. De uitdrukking ,,nadere refor-
matie" wordt in de Utrechtse kerkeraadsacta waar-
schijnlijk voor het eerst gemeld. Overigens bevat het
boek geen weergave van de grote werken uit deze
godzalige stroming, maar een zoektocht naar de ,,re-
ceptie" ervan en de uitwerking in de dagelijkse prak-
tijk. 1 670 is daarbij het breukjaar als gevolg van de la-
badistischse afscheiding van de gereformeerde kerk.
Het is vooral een ontnuchterende werking die van
heel de geschiedenis uitgaat. Al met al is er van die re-
formatie der zeden maar weinig terechtgekomen. Het
stadsbestuur had andere prioriteiten en bij de ge-
meenteleden zelf was, zoals bij iedereen, het leven
sterker dan de leer.
Zondenlijsten, reformatieprogramma's en tuchtoefe-
ning hebben maar een zeer beperkte uitwerking. Wat
dat betreft is het verhaal ook leerzaam als het gaat
over het uitspreken van morele oordelen en het doen
van politieke uitspraken door de kerk(en) vandaag de
dag.
Ik licht nog een punt uit dit boek. Bij het reformatie-
program van 1665 worden de papen en doppen ver-
meld, van wie de laatsten ,,begijnhofsgewijs" (in de
Mariahoek) samenwonen. Het rapport vermeldt dat
voor iedereen al lang duidelijk is dat in Utrecht op dat
ogenblik ,,de papen drie a vier tegen één predicant"
uitmaken. Dat zal er inderdaad niet veel naast zijn. De
gereformeerden gingen blijkbaar de gangen van hun
stadgenoten die bij het oude geloof gebleven waren
zorgvuldig na.
Opvallend is nog dat de dronkenschap, wel als de na-
tionale zorg in de Republiek aangeduid, onverander-
lijk in de zondenliisten terugkeert.
En de mannen met de zwarte hoeden komen wel
angstig dichtbij wanneer men éérst hoort spreken
over de gevaren van het nalopen van de mode ,,van
kleederen, hayrlokken en dergelyke" en pas daarna
over ,,liefde en cordiale genegentheid tot malkan-
der". Soms moeten de heren van de kerkeraad letter-
lijk met de handen in het haar hebben gezeten. Zo
wordt op een goede dag een gemeentelid berispt om
zijn pruik (,.dragende een paruycke met seer lang
haeyr, op de borst en schouderen hangende").
De man antwoordde lakoniek dat het hem niet bekend
was dat ooit aan een gereformeerde pruikenmaker
verboden was om zijn beroep uit te oefenen.
Tenslotte: een ,,middeleeuws aartsbisdom Utrecht"
(57) heeft nooit bestaan. Utrecht was pas in 1 559 ze-
tel van een aartsbisschop.
V. S.
D. T. Koen, Utrecht verdedigd, fortificatie en mobili-
satie 1914-1940. Utrecht, Uitgeverij Matrijs, 1990.
80 biz. ISBN 90 70482 89 4. Prijs f 19,90.
Zeven jaar geleden, in 1983 verscheen het eerste
deel in de Historische Reeks Utrecht van de Stichting
Matrijs. De heer Koppert beet het spits af met ,,De
forten rond Utrecht". Inmiddels is het veertiende deel
van de reeks aan de beurt. Douwe Koen heeft vanuit
een andere invalshoek diezelfde forten tot onderwerp
gekozen. Tussentijds verscheen ook nog het boek
,,De Hollandse Waterlinie" onder redactie van Hans
en Jan Brand.
Het zal duidelijk zijn dat het onderwerp van de 19de-
eeuwse verdedigingswerken in het centrum van de
belangsteling staat. Recent is dat maar al te duidelijk
gebleken bij de verkoop van het Fort Voordorp door
Domeinen aan de huidige gebruiker, die het binnen
korte tijd met winst weer doorverkocht. De ontwikke-
ling waarbij de forten objecten voor speculatie wor-
den is vanuit het oogpunt van cultuurbehoud niet
aantrekkelijk. Van de Rijksoverheid is kennelijk niet
meer te verwachten dat er een positieve bijdrage ge-
leverd wordt tot het behoud van cultuurhistorische mo-
numenten. In hoeverre deze houding van de Rijksover-
heid de toekomst van bijvoorbeeld het Duitse Huis zal
bepalen moet in de nabije toekomst nog blijken.
Beschreef Koppert met name de forten als gebou-
42
-ocr page 47-
staan veel kerkjes, waarvan de stichtingsdata terug-
gaan tot in de Karolingische periode. De Franken wil-
den toentertijd hun nieuw verworven gebieden con-
solideren en stuurden daarom Angelsaksische monni-
ken - waaronder Willibrord en Bonifatius - om de hei-
dense bevolking te kerstenen.
In de beschrijvingen van de routes wordt op een dui-
delijke wijze aandacht besteed aan de landschappelij-
ke en cultuurhistorische achtergronden. De beziens-
waardigheden worden kort, maar zinvol toegelicht.
Het thema van de route (herkenbaar in de titel van het
hoofdstuk) wordt in de inleiding uitgebreid beschre-
ven.
Hoewel op de achterflap van het boek staat dat de
routes per fiets, auto of te voet gemaakt kunnen wor-
den, wordt er in de tekst consequent gesproken over
,,we fietsen". Elke route begint ook op een N.S. stati-
on, waar fietsen gehuurd kunnen worden.
Naast een inleiding en een routebeschrijving heeft el-
ke route een routekaartje. Op dit kaartje zijn in het be-
treffende gebied de bezienswaardigheden aangege-
ven, de steden, dorpen en rivieren. Mede gezien de
nadruk die door de schrijvers wordt gelegd op het
landschap, had ik daar graag meer van teruggezien in
de kaartjes. Het zou bovendien handiger zijn geweest
deze kaartjes los bij te voegen. Nu moet er tijdens het
volgen van de route steeds teruggebladerd worden.
Jammer genoeg is het boekje zo goed als ongeschikt
voor gebruik onderweg. Al bij het eerste gebruik (bin-
nenshuis) viel een groot aantal bladzijden spontaan
uit de gelijmde band, zodat na lezing een vrijwel los-
bladig systeem overbleef. Misschien was een ring-
band een betere, in elk geval handiger uitvoering voor
dit reisboek geweest.
wen, Douwe Koen benadert de forten vanuit de oor-
spronkelijke gebruiker en het gebruik: de militair en de
mobilisatie. Gedetailleerd gaat hij in op het functione-
ren van de forten. Het boek bevat een schat aan gege-
vens, die hij bij zijn taak als conservator van de topo-
grafische atlas van het Utrechse rijksarchief tegen-
komt.
Deze informatie verdient het om via een trefwoorden-
register toegankelijk te zijn, helaas is dat niet het ge-
val. Ondanks dat is het boek voor de geïnteresseer-
den in verdediging en forten een aanrader, niet in het
minst vanwege de vele oorspronkelijke afbeeldingen.
E. M. K.
Hugo J. Heimer en René H.P. Proos, Langs Romeinse
en Middeleeuwse wegen. Archeologische routes in
Nederland en België. Utrecht/Antwerpen, Uitgeverij
Kosmos, 1990. 1 76 pp. Prijs f 29,90.
Dit reisboek omvat 10 archeologische routes, hoofd-
zakelijk in Nederland, deels in België en Duitsland. De
lengte van de routes varieert van 31 tot 110 kilome-
ter. Romeinse en middeleeuwse wegen worden ech-
ter weinig bewandeld. Zij vormen zeker geen domi-
nant onderwerp in dit boek, hoewel de titel dit sugge-
reert. Ook is het zeker niet zo, dat alleen de romeinse
en de middeleeuwse perioden belicht worden. Van de
10 routes zijn er twee voornamelijk gericht op de pre-
historie, drie op de romeinse tijd en vier op de middel-
eeuwen. Naast het hoofdthema van elke route wor-
den echter ook de overige zichtbare en soms onzicht-
bare bezienswaardigheden uit alle archeologische pe-
riodes beschreven, zoals 18e eeuwse markestenen
op de Hondsrug en het castellum in Woerden.
Mocht u tijdens of na de tocht enthousiast of nieuws-
gierig geworden zijn en meer willen weten over be-
paalde bezienswaardigheden, natuurterreinen of ar-
cheologische opgravingen dan zult u tevergeefs een
bibliografie zoeken. Ook een index op plaatsnamen en
een verantwoording van de afbeeldingen zijn niet op-
genomen. Toch jammer van dit qua inhoud en illustra-
ties interessante reisboek.
Jaqueline Hoevenberg
De schrijvers hebben in de inleidingen en de routebe-
schrijvingen geprobeerd ,,de resultaten van het ar-
cheologisch onderzoek in een landschappelijke en
cultuurhistorische context te plaatsen". Ik ben van
mening dat zij daarin goed zijn geslaagd.
De lezer krijgt een goed beeld van het ontstaan van
een landschap, hetgeen weer de basis is voor een be-
paalde bewoningsvorm. Zo ziet men de hunebedden
vooral op de Hondsrug; deze keileemrug verschafte
de grote stenen die voor de bouw van de grafmonu-
menten gebruikt werden. In het Noordwest-
Groningse zeekleigebied en op de Zeeuwse eilanden
dwingen de regelmatige overstromingen tot het aan-
leggen van respectievelijk terpen en vliedbergen (of
kasteelbergen). Rivieren hebben soms eeuwenlang
dienst gedaan als grens: de Oude Rijn als romeinse Ui-
mes en de Schelde als scheiding tussen het graaf-
schap Vlaanderen en het Duitse Rijk.
Het cultuurhistorische aspect komt duidelijk tot uiting
in (Belgisch) Zuid-Limburg. In dit gebied werd in de ro-
meinse tijd een uitgebreid wegennet aangelegd. De-
len hiervan dienen ook nu nog als wegen. Zoals ge-
bruikelijk legde ook de geromaniseerde bevolking
langs de wegen grafvelden aan. De tumuli zijn hier de
laatste getuigen van. Een ander voorbeeld treft men
aan in het duinlandschap van Kennemerland. Hier
Maandbladen Oud-Utrecht van 1 970 t/m 1990
compleet in één koop f 40,-.
Tel: 030-88 28 04.
AANGEBODEN
Maandblad
1990. Grat
galaan 97,
Oud-Utrecht,
s af te halen bij
Utrecht.
jaargangen
F. S. L, Brac
1965 t/m
ht, Huizin-
43
-ocr page 48-
Bouwen, verbouwen
Utrecht
030-627872
Onderhoud:
24 uur per dag
EEN OPBOUWEND IDEE
maandblad oud-utrecht
64e jaargang nr. 4 - april 1991
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65-f f 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (030) 87 01 10
Van Blaricum en Vis vertelt u meer over
een Perzisch tapijt dan de prijs alleen
Over Perzische tapijten zijn duizend-en-één
verhalen te vertellen. Van Blaricum en Vis kent als
geen ander de diepere betekenissen die in een
kwaliteitstapijt zijn verweven. Die bijzondere
kennis gebruiken wij óm de waarde van een tapijt
te beoordelen. Door de jaren heen hebben wij een
befaamde koUektie opgebouwd die met zorg in
stand wordt gehouden.
* tevens inkoop van oude Perzische tapijten.
SU
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 1 99
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
VAN BLARICUM EN VIS
PERZISCHE TAPIJTEN
's-Gravelandseweg 35, Hilversum
Telefoon 035-218434
(hoek Alb. Perkstraat)
44
-ocr page 49-
CIRCA TURRIM TRAIECTENSEM
stond. Dit huis behoorde tot de immuniteit van Oud-
munster*). De betreffende oorkonde is uitgevaardigd
door beide kapittels; de bisschop komt er niet in voor.
Ook aan de overeenkomst die tot stand kwam en
waarvan ons de bepalingen eveneens op perkament
zijn overgeleverd*), had hij geen deel.
Het volgende gegeven is een oorkonde van 26 juli
1320, waar ook Aart Mekking naar verwijst'). In dit
stuk wordt een regeling getroffen over de bebouwing
aan de zuidkant van de toren. Volgens Mekking zou
de bisschop in deze oorkonde de plaats hebben be-
paald ,,waar de toren diende te verrijzen"^). Gezien
de hiervóór genoemde documenten, waarvan het eer-
ste dateert van 9 mei 1320, dus van anderhalve
maand eerder, lijkt het al tamelijk twijfelachtig dat de
bisschop nog op 26 juli van dat jaar zou moeten vast-
stellen waar de toren moest komen te staan. En bekij-
ken we de inhoud van deze oorkonde, dan blijkt dat
daarin ook helemaal niet over dat onderwerp wordt
gesproken.
De bisschop deed volgens dit document op verzoek
van het domkapittel afstand van een stuk grond
waarop zijn consistorie stond voor de bouw van de
toren en behield zich een aantal rechten voor. Zo be-
loofde hij zijn consitorie te zullen afbreken en de
plaats daarvan leeg en vrij aan het kapittel te zullen la-
ten tot aan het oosteinde van de muur van zijn zaal,
zoals de situatie was vóór de tijd van zijn voorganger
Gwijde. Het consistorie zou daarna op eigen grond
van de bisschop worden herbouwd en niet op grond
van het domkapittel. De bisschop zou het sloopafval
ontvangen. Hij behield zich een doorgang voor van
acht voet - ruim twee meter - breed tussen de toren
en zijn huis om vanuit de zaal naar de kerk te gaan.
Het domkapittel moest op eigen kosten de ontstane
schade herstellen en de weg voorlopig overdekken
totdat de toren hoog genoeg was om de steunbalken
erin te kunnen bevestigen. Dan zou de bisschop zelf
de kosten voor de overdekking dragen. Het domkapit-
tel zou geen andere erfdienstbaarheden hebben dan
het recht van toegang van de bisschop tot zijn kapel
in de toren, op welke kapel of altaar deze zich zijn
rechten voorbehield.
Twee dagen later, op 28 juli 1320, vaardigde het ka-
pittel een oorkonde uit waarin het beloofde om de
eventuele schade die uit de bouw van de toren en de
afbraak van een deel van het bisschopelijk paleis zou
voortkomen te zullen herstellen op kosten van de
domfabriek'l.
Overzien we deze gegevens, dan blijkt dat het domka-
pittel op 9 mei 1320 of kort daarna een overeenkomst
sloot met het kapittel van Oudmunster over het ver-
werven van de benodigde grond aan de noordkant
In een recent verschenen artikel stelt de kunsthistori-
cus - inmiddels professor - dr Aart Mekking dat het
initiatief voor de bouw van de Utrechtse domtoren in
het jaar 1320 is uitgegaan van de bisschop. Deze zou
zelf de plaats hebben bepaald waar de toren diende te
verrijzen. Volgens Mekking had de bisschop „kenne-
lijk grote behoefte aan een nieuw en respresentatlef
teken van macht". Dit zou „ongetwijfeld" te maken
hebben gehad met zijn pogingen om een deel van de
bisschoppelijke jurisdictie, die hij verloren had aan de
aartsdiakens, te herwinnen^.
De gedachte dat de dom een bisschoppelijke kerk
was ligt voor de hand, ook al was het tevens de kerk
van het kathedraal kapittel. Zeker is in ieder geval dat
de bisschop nauw betrokken was bij de stichting van
een nieuwe domkerk, waarvan de bouw kort na het
jaar 1250 werd begonnen. De zogeheten Domtafe-
len, vermoedelijk daterend uit de tweede helft van de
dertiende eeuw, noemen bisschop Hendrik van Vian-
den (1 249-1 267) als bouwer van de kathedraal^) en
volgens de Catalogus episcoporum Trajectensium uit
de eerste helft van de veertiende eeuw had de bis-
schop zelf de eerste steen van de kerk gelegd').
Maar was de kerkvorst ook zo nauw betrokken bij de
bouw van de toren, die pas meer dan een halve eeuw
later werd begonnen? En in hoeverre was het de bis-
schop die de plaats daarvoor bepaalde? De gegevens
daarover zijn niet bepaald overvloedig. De weinige
beschikbare bronnen zijn in 1982 gebruikt door oud-
gemeentearchivaris dr J. E. A. L. Struick in een artikel
in dit maandblad over ,,De ruimtelijke v.oorbereiding
op de bouw van de gothische domtoren te
Utrecht"*). In deze studie werd overigens niet inge-
gaan op de vraag wie het initiatief tot die bouw heeft
genomen en de plaats heeft bepaald waar de toren
moest verrijzen.
In dit artikel wil ik de stelling van Aart Mekking dat de
bisschop het initiatief tot de torenbouw nam eens
toetsen aan het schriftelijk bronnenmateriaal en zal ik
bovendien nog enige aandacht besteden aan de ruim-
telijke indeling van de oude Sint-Maartenstoren, de
voorganger van de huidige domtoren. Zowel Struick
als Mekking hebben daarvan naar mijn idee een niet
geheel juiste voorstelling.
Wie nam het initiatief tot de bouw?
Het eerste gegeven over de ruimtelijke voorbereiding
tot de bouw van de domtoren dateert van 9 mei
1 320. In een oorkonde van die datum machtigden de
kapittels van de dom en Oudmunster hun dekens en
een kanunnik van elk van hen om een bindende rege-
ling te treffen over de perceelsgrens van een huis dat
onmiddellijk ten noorden van de oude domtoren
45
-ocr page 50-
van de toren en anderhalve maand later, op 26 juli van
dat jaar, met de bisschop over de grond aan de zuid-
kant. Hieruit blijkt dat niet de bisschop, maar het
domkapittel het initiatief had in de onderhandelingen
over de benodigde ruimte voor het leggen van het
fundament. Ik sluit niet uit dat de bisschop welwillend
zijn medewerking aan de bouw van de toren heeft ge-
geven - van verzet van zijn kant blijkt immers ook niet
-, maar dat die bouw ook van hem is uitgegaan, lijkt
me gezien dit alles tamelijk onwaarschijnlijk^"). Teke-
nend voor zijn passieve houding Is ook de omstandig-
heid dat de eerste steen van de toren op 26 juni 1321
niet door hem werd gelegd, maar door de domdeken
Jacob van Oudshoorn en de domkanunnik Gijsbert
van Everdingen"). Weliswaar zal de bisschop zich
toen buitenslands, in Zeeland, hebben bevonden'^),
maar wanneer hij zelf het initiatief tot de bouw van de
toren had genomen, zou hij zeker opdracht hebben
gegeven tot zijn terugkeer te wachten alvorens met
de bouw te beginnen. Op zijn laatst in september
1321 was de bisschop weer in Utrecht'^).
De ruimtelijke Indeling
Ik wil hier ook nog wat zeggen over de ruimteverde-
ling In de oude toren in vergelijking tot de nieuwe (zie
het bijgaande plattegrondje). Uit het voorgaande is al
gebleken dat de oude SInt-Maartenstoren op de
plaats stond van de nieuwe. Over de omvang van het
torenlichaam Is waarschijnlijk vooral daarom maar
weinig bekend. Toen de bebouwing ten zuiden van de
nieuwe toren in 1927 gesloopt werd voor de bouw
van het tegenwoordige ontvangstgebouw, kwam on-
der meer het fundament van een wenteltrap tevoor-
schijn dat uit de twaalfde eeuw zou kunnen dateren.
Deze fundering is nog steeds zichtbaar in het poortje
naast de toren. Aangenomen wordt dat de trap deel
heeft uitgemaakt van de oude toren en dat er zich aan
de noordzijde ook zo'n trap zal hebben bevonden. Via
deze trap zou de bisschop vanuit het bisschoppelijk
paleis zijn aan Sint-Michiel gewijde kapel in de toren
hebben kunnen bereiken^'').
Volgens Struick, en in zijn navolging Mekking, be-
vond zich in de oude toren aan de noordkant de Sint-
Michlelskapel en aan de zuidkant de zogeheten
,,zaal" van de bisschop'^). Struick kwam tot deze in-
deling op grond van oorkonden uit 1241 en 1 243 die
betrekking hebben op het hierboven genoemde per-
ceel van Oudmunster ten noorden van de toren en
verder op een uit 1 297 daterende oorkonde ten aan-
zien van grond ten zuiden van de toren.
In de oorkonde van 1243 wordt het perceel van Oud-
munster naast de Sint-Maartenstoren gesitueerd'*).
In een oorkonde van 1 241 wordt echter van hetzelfde
grondstuk gezegd dat het bij de Sint-Michielskapel
lag"). Aangezien dit perceel aan de west- en noord-
kant grensde aan de zogenaamde Bisschopsweg'"),
moeten zowel de Sint-Maartenstoren als de Sint-
Michielskapel ten zuiden ervan hebben gelegen en ligt
het dus voor de hand te veronderstellen dat de Sint-
Michielskapel zich in de toren bevond.
Maar in een oorkonde van 26 oktober 1297 spreekt
de bisschop ook nog van onsen saelan sunte Michiels
capelle^^).
Struick heeft daaruit geconcludeerd, en
Mekking volgt hem daarin, dat ook deze ,,zaal" zich
in de toren moet hebben bevonden.
Dat mag echter niet uit deze gegevens worden afge-
leid, zoals blijkt uit de oorkonde van 26 juli 1320,
waarin de bisschop beloofde dat hij zijn consistorie
zou afbreken en de plaats daarvan leeg en vrij aan het
domkapittel zou laten tot aan het oosteinde van de
muur van zijn zaal, zoals de situatie was vóór de tijd
van zijn voorganger Gwijde. Mekking beweert, waar-
schijnlijk in navolging van dr E. J. Hasllnghuis^"), dat
de zaal ook wel consistorie werd genoemd en de offi-
ciële vergaderzaal van de bisschop was^'). Maar uit
de oorkonde van 26 juli 1320 blijt duidelijk dat de zaal
en het consistorie twee verschillende vertrekken wa-
ren en dat de zaal ten westen van het consistorie gele-
gen was. Het consistorie was het gerechtsgebouw
van de bisschoppelijke officiaal. Het is nauwelijks
denkbaar dat in de oude toren aan de noordkant de
Sint-Michielskapel lag en ten zuiden daarvan zowel
de bisschoppelijke zaal als het consistorie.
Als men echter dit gerechtsgebouw, dat voor de
bouw van de nieuwe domtoren moest worden afge-
broken, situeert ten zuiden van die toren, en de zaal
ten westen daarvan - dus deel uitmakend van het bis-
schoppelijk paleis aan de zuidkant van de Ser-
Toelichting bij de plattegrond. Omdat een precieze re-
constructie van de middeleeuwse situatie problema-
tisch is, geven de lijnen de huidige situatie weer en
bepalen de cijfers - soms bij benadering - de plek van
de middeleeuwse bebouwing, zowel vóór als na de
bouw van de nieuwe domtoren. 1. Dom- of Sint-
Maartenstoren met Sint-Michielskapel. 2. Huis vjn
Oudmunster. 3. Bisschoppelijk consistorie. 4. Bis-
schoppelijke zaal met spinde en bottelarij. 5. Wentel-
trap. 6. Doorgang voor de bisschop langs de toren. 7.
,, Hof steden ende craemsteden an des bisscops huus
in der borch". 8. Borchstraat (Servetstraat). 9. Bis-
schopsweg.
46
-ocr page 51-
3.   S. Muller Fz. luitg.), ,,Drie Utrechtsche kroniekjes vóór
Beka's tijd". Bijdragen en Mededeelingen van het Histo-
risch Genootschap,
11 (1888), 485-496, ald. 494.
4.   IVIaandblad Oud-Utrecht, 55 ^^ 982), 130-133.
5.   Rijksarchief in Utrecht (RAU), Archief van het kapittel
van Oudmunster 445-1.
6.   RAU, Oudmunster 445-2.
7.   RAU, Archief van het domkapittel 404.
8.   Mekking, ,,Pro turri Trajectensi", 138.
9.   RAU, Archief van de bisschoppen 333a.
10.   Ook W. H. Vroom, De financiering van de kathedraal-
bouw in de middeleeuwen, in het bijzonder van de dom
van Utrecht
(Maarssen 1981), 293, gaat impliciet uit
van het domkapittel als initiatiefnemer tot de bouw. On-
juist is zijn opmerking dat in een oorkonde van 1320
(RAU, Oudmunster 445) sprake is van een scheidsrech-
terlijke beslissing over de grensscheiding van een huis
van de dom en een claustraal huis van Oudmunster.
RAU, Dom 559, waarnaar hij innt. 26 verwijst, heeft be-
trekking op het consistorie van de domproost, dat gele-
gen was Achter de Dom. De oorkonden onder dat num-
mer dateren overigens pas van 25 januari 1340.
11.   Aldus bv. De Tielse kroniek, ed. Jan Kuys e.a. (Amster-
dam 1983), 102. Zie ook: E. J. Haslinghuis en C. J. A.
C. Peeters, De dom van Utrecht, De Nederlandse monu-
menten van geschiedenis en kunst, II, De provincie
Utrecht, 1 ste stuk. De gemeente Utrecht, 2 ('s-Graven-
hage 1965), 413, 457-458.
12.   J. W. Berkelbach van der Sprenkel, Regesten van oor-
konden betreffende de bisschoppen van Utrecht uit de
jaren 1301-1340,
Werken Historisch Genootschap, 3de
serie, nr. 66 (Utrecht 1937), nrs. 464 (1320 oktober
30), 472 (1321 april 24) en 475 (1321 juli 8).
13.   Berkelbach, Regesten oorkonden bisschoppen, nr. 483
(1321 september 23).
14.   Haslinghuis, De Nederlandse monumenten van geschie-
denis en kunst,
II, De provincie Utrecht, 1ste stuk. De
gemeente Utrecht, 1 ('s-Gravenhage 1956), 86:
Haslinghuis en Peeters, De dom van Utrecht, 167; Mek-
king, ,,Pro turri Trajectensi", 141.
15.   Struick, ,,Ruimtelijke voorbereiding domtoren", 131,
afb., en 132. Deze auteur maakt hier ook nog onder-
scheid tussen een ,,Oude vergaderzaal van de bis-
schop" en een ,,Sael, Bottelarij, spinde". De oude zaal
situeert hij in het zuidelijk deel van de oude toren en de
zaal, botttelarij en spinde in het achterste deel van het
tegenwoordige Servetstraat 7. Mekking, ,,Pro turri Tra-
jectensi", 140, afb. 6, en 141.
16.   Oorkondenboek van het Sticht Utrecht lOSU), II, uitg. K.
Heeringa ('s-Gravenhage 1940), nr. 995. Overigens ook
al in nr. 956 (1240 oktober 30). Dat het om hetzelfde
perceel gaat blijkt uit een cartularium van Oudmunster,
waarin de oorkonden met de hierna genoemde in samen-
hang opgenomen zijn (RAU, Oudmunster 935-1, fol. 1
en 2-2v).
17.   OSU, II, nr. 973.
18.   Dit volgt onder meer uit RAU, Oudmunster 471 (1303
juli 25). In een oorkonde van die datum kreeg de kanun-
nik van Oudmunster Peter van Dordrecht toestemming
zijn huis bij de Sint-Michielskapel aan de noord- en de
westzijde te omheinen met een houten schutting.
19.   OSU, V, uitg. F. Ketner ('s-Gravenhage 1959), nr.
2894.
20.   Haslinghuis, De Nederlandse monumenten, 86.
21.   Mekking, ,,Pro turri Trajectensi", 141.
22.   Haslinghuis, De Nederlandse monumenten, 86.
23.   Haslinghuis en Peeters, De dom van Utrecht, 167.
24.   Mekking, ,,Pro turri Trajectensi", 138; Th. Haakma Wa-
genaar, Memorandum domtoren (Utrecht 1975), 22;
Vroom, Financiering kathedraalbouw, 239-241.
vetstraat -, wordt ook duidelijk waarom de oorkonde
uit 1297 spreekt van hofsteden ende — craemsteden
die gheleghen siin an des bisscops huus in der borch,
van sunte Michiels capelle totter graft.
Had de straat,
waarlangs we die percelen moeten situeren, gelopen
van de gracht tot aan de bisschoppelijke zaal, dan zou
men toch deze zaal als begrenzing hebben vermeld en
niet de Sint-Michielskapel.
Hoewel de bisschop in de oorkonde van 26 juli 1320
beloofde zijn consistorie op een andere plek te zullen
herbouwen, kwam het toch weer onmiddellijk ten zui-
den van de domtoren te staan, op de plaats van het
tegenwoordige ontvangstgebouw^^). Toen de bebou-
wing daar in 1927 gesloopt werd, kwam naast het
fundament van de traptoren ook de fundering van een
evenwijdig aan de toren lopende muur tevoor-
schijn^^). Het zal daarbij om de noordmuur van zowel
het oude als het nieuwe consistorie zijn gegaan.
Dat we de zaal en het consistorie niet in de toren moe-
ten zoeken, blijkt overigens ook uit de hiervóór ge-
noemde oorkonden van 1241, 1 243 en 1 297, die de
toren simpelweg vereenzelvigen met de Sint-
Michielskapel. Net als in de nieuwe domtoren zal dus
deze bisschopskapel ook in de oude toren de hele op-
pervlakte van het torenlichaam omvat hebben.
Ik kom dus door bestudering van de beschikbare oor-
konden tot de volgende conclusies ten aanzien van de
ruimtelijke indeling: de zaal van de bisschop bevond
zich zowel vóór als na de bouw van de nieuwe domto-
ren in het bisschoppelijk paleis ten zuiden van de Ser-
vetstraat. Ten oosten daarvan, ten zuiden van de to-
ren, stond het bisschoppelijk consistorie, het ge-
rechtsgebouw van de officiaal. Het werd afgebroken,
maar nagenoeg te zelfder plaatse weer opgebouwd.
In de oude toren bevond zich over het hele oppervlak
de Sint-Michielskapel. Ook dit werd in de nieuwe to-
ren herhaald. De ruimtelijke indeling na de bouw van
de nieuwe toren week dus, anders dan Struick en
Mekking menen, alleen in details af van de oude situa-
tie.
Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat het eerder de
bedoeling was die toren op een andere plek neer te
zetten, is er naar mijn idee ook geen reden om aan te
nemen dat de plaats van de nieuwe toren plannen
voor de bouw van de domkerk doorkruist heeft, zoals
Aart Mekking ons, in navolging van ir Th. Haakma
Wagenaar, wil doen geloven^'').
Stadionlaan 4 1
3583 RB Utrecht
M. W. J. de Bruijn
Noten
1.   A. A. J. Mekking, ,,Pro turriTrajectensi", in: Annusgua-
driga mundi. Opstellen over middeleeuwse kunst opge-
dragen aan prof. dr Anna C. Esmeijer
(Zutphen 1989),
129-151, ald. 138-140.
2.   N.B. Tenhaeff, Diplomatische studiën over Utrechtsche
oorkonden der Xe tot Xlle eeuw [Utrecht
1913), 55-56.
47
-ocr page 52-
HET ALTAAR VOORDE
JEZUIETENSTATIE ST. CATHARIJNE
Henri Defoer, directeur van Rijksmuseum Het Catha-
rijneconvent, publiceerde in een aflevering van jaar-
gang 1980 van dit Maandbladeen artikel overeen ge-
schilderd interieur van de Sint Catharijnekerk te
Utrecht uit 1843 (zie afb. DM. De schilder, A. W.
Nieuwenhuizen, gaf het interieur weer, gezien vanuit
het zuid-westen. Geheel rechts op het doek is in beeld
gebracht hoe in het zuidtransept de mis wordt opge-
dragen aan een altaar. Boven het altaarstuk met de
Verrijzenis van Christus is een, waarschijnlijk in hout
gesneden, reliëf weergegeven. De voorstelling van
dit reliëf, de Verschijning van Maria aan Ignatius van
Loyola (zie afb. 2)^), de stichter van de orde der Je-
zuïeten, zou men, zoals Defoer in zijn artikel opmerkt,
eerder in een Jezuïetenkerk verwachten. Terecht
stelt hij dat men moet bedenken dat er, voordat de St.
Catharinakerk in 1840 als statiekerk aan de Rooms
Katholieke Gemeente werd overgedragen, gekerkt
werd in de statie in het Catharijnesteegje, een schuil-
kerk die tot 1767 aan de Jezuïeten behoorde.
De voorstelling van de verschijning van Maria aan Ig-
natius zoals we die waarnemen op het door Nieuwen-
huizen geschilderde altaar, treffen we ook aan op een
getekend altaarontwerp van Henricus Franciscus
Verbrugghen (Antwerpen 1654-1724 Antwerpen)
uit 1701 (zie afb. 3)^). Het altaarontwerp van deze
Zuidnederlandse beeldhouwer, bouwmeester en or-
namentist, is, te zamen met een ontwerptekening van
het reliëf zelf (zie afb. 4), tot 10 juni 1991 te zien op
de tentoonstelling ,,Jezuïeten in Nederland" in
Rijksmuseum Het Catharijneconvent. Op deze ten-
toonstelling hebben de tekeningen een plaats gekre-
gen bij de afdeling schuilkerken der Jezuïeten en il-
lustreren aldaar de Utrechtse situatie.
Het ontstaan van schuilkerken in de Noordelijke Ne-
derlanden was het gevolg van het verbod van over-
heidswege om Rooms Katholieke erediensten te hou-
den. In Utrecht kondigde de magistraat hiertoe op 1 8
juni 1580 een ordonnantie af ,,tegens de exercitie
Gezicht in de St. Catharina-
l<erl< vanuit het zuid-westen,
A.W. Nieuwenhuizen, 1843,
Olieverf op doek, 51,5 x 43
cm. Particuliere verzameling
(foto: Rijksmuseum Het Ca-
tharijneconvent, Utrecht).
48
-ocr page 53-
Gezicht in de St. Catharina-
l<erl< vanuit het zuid-westen,
A.W. Nieuwenhuizen, detail
(foto: Rijl<smuseum Het Ca-
tharijnecon vent).
Utrecht en was daarmee waarschijnlijk één van de
eerste missionarissen in die stad.
In de eerste decennia van de missie hadden de missio-
narissen geen vaste woning en kan men dan ook niet
van standplaatsen spreken. Zij wisselden voortdu-
rend van verblijf en kerkten bij particulieren die hen
welgezind waren. Met de opbouw en organisatie van
een statie') konden de missionarissen aanvangen
wanneer zij voldoende werden geruggesteund door
een groep trouwe aanhangers. Een logisch vervolg
hierop was het inrichten van een schuilkerk met bijbe-
horende pastorie.
In Utrecht stichtten en bedienden de Jezuïeten twee
staties die op een steenworp afstand van elkaar la-
gen. De schuilkerk gewijd aan Martinus was ge-
vestigd in de Heerestraat en werd van 1623 tot 1765
door de Jezuïeten beheerd. De andere statie, het zo-
genaamde Catharijnesteegkerkje, werd waarschijn-
lijk in het tweede decennium van de 17de eeuw
gesticht en bevond zich op het terrein dat begrensd
werd door de Nieuwegracht, het Catharijnesteegje en
de Lange Nieuwstraat. In een document dat te date-
ren is in 1664/65 en dat een opsomming geeft van in
Utrecht werkende ,,Mispriesters", wordt de locatie
van de Roomsche Religie en het dragen van geestelij-
ke klederen"^). De periode direct voorafgaand aan en
volgend op dit verbod was van cruciaal belang voor
de kerkelijke gezindte van de bevolking. Utrecht, dat
gedurende de 1 7de eeuw een populatie van bij bena-
dering 25.000 inwoners heeft gehad, telde in 1602
1 2.000 a 14.000 katholieken. In 1 622 was het aan-
tal communicanten geslonken tot 8.000^1. Een afna-
me die men kennelijk niet vermocht te keren'), wat
niet vreemd is gezien het geringe aantal priesters dat
werkzaam was in de Noordelijke Nederlanden gedu-
rende deze periode. Rond de eeuwwisseling bijvoor-
beeld waren slechts 70 priesters beschikbaar ter be-
diening van 1 300 parochies") of staties.
In het keren van het tij ten goede van de katholieke
gezindte, heeft de Sociëteit van Jezus van aanvang
aan een actieve rol gespeeld. Na de dood in 1 580 van
de eerste en laatste aartsbisschop na de reformatie,
Schenk van Toutenburg, werden de Noordelijke Ne-
derlanden door de Jezuïeten als missiegebied be-
schouwd. Het verzoek dat twee seculiere priesters op
20 juni 1 592 aan de paus en de Vlaamse provinciaal
richtten om bijstand, werd gehonoreerd met de aan-
stelling van vier missionarissen. Eén van hen, Willem
de Leeuw, verbleef van 1 592 tot zijn dood in 1612 in
49
-ocr page 54-
digde. De strekking van deze verordening was, dat er
binnen de muren van de stad slechts priesters werk-
zaam mochten zijn met toestemming van de vroed-
schap. Hiervoor kwamen alleen seculieren (wereld-
geestelijken) in aanmerking die waren geboren op
Staats grondgebied en die bereid waren een verkla-
ring omtrent de pauselijke macht te tekenen, gelijk
aan die, welke in Holland bij plakkaat van 21 septem-
ber 1 730 was voorgeschreven. Het was de opzet om
de regulieren (ordegeestelijken) in de stad te doen uit-
sterven door bij overlijden hun plaats aan seculieren
te vergeven. De laatste pastoor van de Catharij-
nesteegkerk, Frederik de Smet, overleed in 1 767. Uit
een ,,Memorie van Goud, Silver, Juwelen en verdere
kerkciraden, als bevonden zijn in de Bidplaatse der
Roomsch-Catholijke Gemeente binnen de Cathrij-
nesteeg, ..." van 1 2 maart 1 768 blijkt, dat de as-
sistent van De Smet, pater Petrus Baetens, ,,op orde-
re van de Ed. achtb. Heeren Borgemeesteren deeser
Stad, op den 1 5 Febr. deeses Jaar 1 768 was hier ver-
trokken"'^). Na enige jaren te hebben leeggestaan
werd de statie vanaf 7 juli 1 774 tot 6 mei 1842 be-
mand door seculiere geestelijken. Na die tijd werd de
schuilkerk verlaten voor de St. Catharinakerk. De Je-
zuïeten die uit de stad waren verjaagd bleven, waar-
schijnlijk tot de opheffing van de orde in 1773 door
paus Clemens XIV, de hoop koesteren dat zij eens
naar hun eigendommen, de schuilkerk met aangeho-
righeden en inventaris, terug konden keren. Echter de
overname van de statie door seculiere geestelijken
hield in dat goed en have aan laatstgenoemden wer-
den toegewezen. Men kan er dus van uitgaan dat de
overgang van reguliere naar seculiere bediening geen
consequenties heeft gehad voor de aanwezige kerk-
inventaris.
Terugkomende op de koopakten en daarmee op de
precieze locatie van de schuilkerk, is er het volgende
te melden. Op de openbare veiling van 9 januari 1790
werd het perceel Nieuwegracht 47 verkocht. Volgens
de koopakte belendde het perceel zuidelijk, dat wil
zeggen aan de zijde van het pand Nieuwegracht 49,
de Rooms Katholieke kerk"). Op 1 november 1823
werd perceel nummer 47 gekocht door Joannes Ge-
rardus Dadelbeek, pastoor van de Catharijnesteeg-
kerk^''). Het pand figureerde ten derde male op een
verkoping op 25 september 1 841. Dit maal tezamen
met twee andere percelen, te weten Nieuwegracht
49 en Catharijnesteeg 3/3 bis. Deze drie panden wer-
den op de markt gebracht door de pastoor en de kerk-
meesters van de Rooms Katholieke gemeente verga-
derende in de kerk van de Catharijnesteeg. Volgens
de opgestelde akte waren de panden meer dan vijftig
achtereenvolgende jaren in bezit en beheer geweest
van de Rooms Katholieke gemeente, zonder dat de ti-
tel of overschrijving van eigendom vereist was ge-
weest.
Het pand Nieuwegracht 49 en het pand Catharij-
nesteeg 3/3 bis werden in de akte respectievelijk om-
schreven als:
1. Een kerkgebouw, vanouds genaamd de kerk in de
Ontwerp van een altaar voor een Jezuïetenstatie te
Utrecht, Henricus Franciscus Verbrugghen, 1701,
pen in bruin en aquarel op papier, 38,5 x 22 cm, Ste-
delijk Prentankabinet, Antwerpen (foto: Stedelijk
Prentenkabinet, Antwerpen).
als volgt omschreven: ,,P. van Dillen, Jezuit, woont
op de Nieuwe Graft, naest Jofr, Dierout, die oock
meestresse van 't paepsche huys veynst te wezen;
de kerck komt uyt aen de Nieuwe Graft, op 2 punten
in 't Catharijne steechjen en in de Nieustraat"'"). In
hetzelfde document wordt ook een zekere pater Go-
defridus genoemd ,,die soude dienst doen in de nieu-
we kerck achter Jor. Dierout, daarbij een goet getal
kloppen wonen""). Mogelijk moeten we uit deze
laatste zinsnede opmaken dat het schuilkerkje op het
terrein met de begrenzingen zoals boven omschre-
ven, op een gegeven moment een nieuwe behuizing
heeft gekregen. Op de precieze locatie van de schuil-
kerk krijgt men pas zicht door middel van koopakten
uit het einde van de 18de en de eerste helft van de
19de eeuw. Voor de goede orde moet wel vermeld
worden dat de statie reeds in 1 767 niet meer door Je-
zuïeten werd bediend.
Aanleiding voor het verdwijnen van de Jezuïeten uit
het Utrechtse stadsbeeld, is een verordening die de
Utrechtse vroedschap op 1 5 october 1 764 uitvaar-
50
-ocr page 55-
Ontwerp voor een altaardeco-
ratie voorstellende: de Ver-
schijning van Maria aan Ignati-
us van Loyola, Henricus Fran-
ciscus Verbrugghen, 1701,
pen over potlood op papier,
20 X 15,5 cm. Stedelijk Pren-
tenkabinet, Antwerpen (foto:
Stedelijk Prentenkabinet, Ant-
werpen).
"i Y .
_j-----------------,—1---------------------1,
■ié
Catharijnesteeg, (waarbij) pastoriehuisinge en
tuin, . . . ook een uitgang hebbende in de
Catharijne-steeg door de gang- of poortweg langs
de woning onder nummer twee nagemeld.
2. Een kamer of woning, zijnde de kosterswoning
van het voorgaande perceel, . . . aan de noordzij-
de van de Catharijnesteeg . . . '^).
Een gesprek dat Albert van Rooijen in 1915 had met
de toen 94-jarige hovenier Jan Verheul brengt nog
enig licht in de zaak^*). Verheul ging in zijn jeugd in
het Catharijnesteegkerkje ter catechismus en werd
daar in het voorjaar van 1833 aangenomen. Uit de
weergave van het gesprek blijkt, dat de kerk vanaf de
Nieuwegracht via een brede, hoekige voorgang van
nummer 49 te bereiken was. Een schets van de toe-
gang tot deze voorgang, twee jaar na de koppelver-
koop van de drie panden in 1841 en zoals de inscrip-
tie op de schets aangeeft vlak vóór de verbouwing
van 1843, is hierbij afgebeeld (zie afb. 5). Dat het af-
gebeelde huis het pand Nieuwegracht 49 is, valt af te
leiden uit het feit dat de heer Alewijn en de heer J. Nij-
land als eigenaar worden aangeduid respectievelijk in
het jaar 1843 en 1881"). Volgens hovenier Verheul
kwam men aan het eind van de voorgang in een soort
voorportaal, van waaruit men rechtdoorgaande direct
in de kerk terecht kwam. Ging men echter links dan
kon men via een trap de bovengalerij bereiken die zich
boven de zijbeuk bevond. Deze beuk bereikte men
door vanuit het voorportaal direct rechts te gaan. In
de westelijke gevel, liggend tegen'over de ingang, wa-
ren volgens de hovenier hoog in het muurwerk een
paar grote kerkramen aangebracht.
Brengt men vandaag de dag een bezoek aan Nieuwe-
gracht 49, dan treft men aan het einde van de brede
gang, in het achterhuis, op de begane grond en de
eerste verdieping, de zalen aan van danscentrum De
Rijk. Ondanks de aan- en verbouw aan het pand, zijn
de elementen zoals ze door Jan Verheul werden ge-
schetst, nog enigszins herkenbaar. Denkt men de
aanbouw van de begane grond en de verdiepings-
vloer weg, dan houdt men een ongelede ruimte over
die twee verdiepingen beslaat. Bij de toegang tot de
benedenzaal bevindt zich een trap die naar de eerste
verdieping leidt waar vanouds de zijbeukgalerij te vin-
den was. De zijbeuk en de steunende elementen van
de galerij zijn op de begane grond herkenbaar aan een
51
-ocr page 56-
ongeveer twee meter brede strook die aan de oostelij-
ke zijde van de zaal visueel gescheiden wordt door
twee zuilen. De van oorsprong houten kolommen,
drie in getal, werden door de heer Nijland, eigenaar
van Nieuwegracht 49 vanaf 1870, aangetroffen
staande in noord-zuidelijke richting ongeveer twee
meter van de oostelijke zijmuur af.
Voor deze ruimte heeft Henricus Franciscus Ver-
brugghen in 1701 het altaar ontworpen dat, toen in
1842 de Rooms Katholieke gemeente naar de Sint
Catharlnakerk verhuisde aldaar werd opgesteld in het
zuidtransept^'). Het door Nieuwenhuizen geschilder-
de interieur is niet het enige bewijs dat het ontwerp
van Verbrugghen werd uitgevoerd. Op de keerzijde
van de grote ontwerptekening geeft de kunstenaar
zelf, via een inscriptie onomwonden te kennen: ,,Dit
hebbe ick gemaeckt in myn Broeders kerk tot Uy-
trecht in het jaer 1 701". De broer waar Henricus op
doelt is Hubertus Verbrugghen. Deze was zes jaar als
Jezuïet-missionaris werkzaam in de Noordelijke Ne-
derlanden. Hij overleed in Utrecht in 1702'').
Vergelijken we de grote ontwerptekening van Ver-
brugghen met de hierboven geschetste ruimte van de
schuilkerk, dan valt op dat, afgaande op de schriftelij-
ke bronnen, slechts één van de door Verbrugghen ge-
plande zijbeuken en zijbeukgalerijen is gerealiseerd.
Tevens dringt zich de vraag op naar de exacte locatie
van het altaar. Jan Verheul gaf in zijn gesprek met Al-
bert van Rooijen aan dat, wanneer men de kerk vanuit
het voorportaal betrad, het altaar stond opgesteld te-
gen de linker- ofwel de zuidmuur^"). Dat deze muur
van oudsher de plaats was waar zich een altaar be-
vond, laat zich bevestigen door een akte uit 1664 met
de naam; ,,Van een raam boven den autaar". Deze
akte was in 191 5 in bezit bij de toenmalige eigenaar
van het perceel Nieuwegracht 51^M.0p22juli1664
verklaart Joan van Blockland, overste van de missie
S.J., ten overstaan van Joffr. Agatha Dierouts dat de
muur waar het altaar tegenaan staat gemeen is; in het
bovenste deel van de muur is ,,bij gedooge" een raam
aangebracht, zonder afbreuk te doen aan de gemeen-
schappelijkheid van de muur. Dit raam, of althans een
spoor daarvan in de vorm van een brede boogvormige
toog, werd door Van Rooijen op de bovenverdieping
van het achterhuis van perceel Nieuwegracht 51
aangetroffen^^). Mogelijk werd het raam dichtgemet-
seld toen in 1 701 het nieuwe altaar van Verbrugghen
werd geplaatst.
De ruimte die de kunstenaar bemeten kreeg voor het
altaar was, afgaande op de huidige situatie, ongeveer
zeven meter. Wat betreft de maten die het altaar
heeft gehad, is ons alleen de breedte van het reliëf
overgeleverd. Op de ontwerptekening hiervan heeft
Verbrugghen een breedtemaat aangegeven van 7
voet 7 duim. Dit is bij benadering twee meter^'). De
overige inscripties op de tekening duiden aan op wel-
ke wijze de kroonlijst door de Mariavoorstelling moet
worden doorbroken, en wat de optische verhouding
dient te worden ten opzichte van de voorstelling van
Ignatius. Het veld dat op de grote ontwerptekening
open werd gelaten, bevatte waarschijnlijk het schil-
^Hj -1-4
f i .i-
.mm<.'m,m>^^
•m- . TT i,„i:~rr>imf$ti-
?Ö??M^f «i«5 ^' ' /^f3
.Ait-i.
^y/^
De eerste Jezuïetenstatie ICatharijnesteegl. Gezicht
op de voorgevel der kerk aan de Nieuwegracht vóór
de verbouwing van 1843, Gemeentelijke Archief-
dienst Utrecht, Topografische Atlas Kb. 3.1. (foto:
Gemeentelijke Archiefdienst, Utrecht).
derij met de Verrijzenis van Christus dat als altaarstuk
op het interieur van Nieuwenhuizen te zien is. In de
hierboven reeds vermelde ,,Memorie van Goud, Sil-
ver. Juwelen en verdere kerkciraden ..." uit 1768
wordt namelijk een altaarstuk met de Verrijzenis van
Christus genoemd^*).
Gemaakt voor de Jezuïetenstatie, sloot de iconogra-
fie van het altaar van Verbrugghen aan bij wat bij deze
orde gangbaar was. Behalve een episode uit het leven
van de stichter van de orde, uitgebeeld op het reliëf,
prijkte direct onder de Heilige Geest in de vorm van de
duif, het devies van Ignatius ,,Ad Maiorem Dei Glori-
am". Aan weerszijden van het altaar zijn beelden
weergegeven van de ordeheiligen Franciscus Xaveri-
us (links) en Franciscus Borgias (rechts), en medail-
lons met Aloysius en Stanislaus Kostka flankeren het
reliëf. Deze iconografie vond men kennelijk minder
goed van toepassing op de nieuwe locatie van 1 842.
Slechts de Verschijning van Maria aan Ignatius is be-
houden gebleven. Het devies van Ignatius is wegge-
haald en vervangen door een bekroning die volgens
Defoer verband houdt met de Broederschap van het
Allerheiligste Hart van Maria ter Bekering van de Zon-
daren (39).
In een volgend artikel ben ik voornemens dieper in te
gaan op de iconografie van het altaar en van het hier-
mee in verband staande en in de 18de eeuw in de sta-
tie aanwezige liturgische gerei.
Rijksmuseum Het Catharijne-
convent, Utrecht.
Onno Helleman
52
-ocr page 57-
Noten:
14. A. van Rooijen, o.c, p. LXIV
1 5. A. van Rooijen, o.c, p. LXVI-LXVIII
16.   A. van Rooijen, o.c, p. LXXVIII, nt. 2
17.   De heer Nijland kocht het pand Nieuwegracht 49 (alsme-
de de woning Catharijnesteeg 3/3 bis) op 1 5 januari
1870 van de heer Alewijn die er vanaf 1841 woonde,
samen met zijn dienstmaagd Julia: A. van Rooijen, o.c,
p. LXVIII, LXXVIII, nt. 2
18.   Het eerste artikel van de verkoopacte uit 1841 bepaalde
dat de drie betreffende percelen werden verkocht,,zon-
der iets daarvan aard- of nagelvast uit te zonderen dan
hetgeen in het kerkgebouw voor de godsdienstoefening
gebezigd werd, als het orgel, het altaar met aanbehoren,
de preekstoel, het marmeren wijwatervat etc". Zie A.
van Rooijen, o.c, p. LXVIII
H.L.M. Defoer, Een geschilderd interieur van de Sint Ca-
tharinakerk te Utrecht uit 1843, Maandblad Oud-Utrecht
53 (1980), pp. 37-39
L. Réau, Iconographie de l'art chrétien, l-lll. Paris
1955-1959, III 2, p. 675. De heilige Maagd verscheen
aan Ignatius van Loyola in de grot van Manresa alwaar zij
hem de ,,Geestelijke Oefeningen" dicteerde.
De heer Casper Staal van Rijksmuseum Het Catharijne-
convent werd door de kunsthistorica Iris Kockelbergh
middels een brief dd. 14 maart 1987 op deze tekening op-
merkzaam gemaakt. De tekening bevindt zich in de collec-
tie van het Stedelijk Prentenkabinet te Antwerpen (inv.nr.
2.100)
Met dank aan de heer Carl Depauw, wetenschappelijk as-
sistent bij het Stedelijk Prentenkabinet, Antwerpen. De
tekeningbevindt zich in de collectie van bovenvermeld in-
stituut (inv.nr. 2.101).
Zie voor de geschiedenis van de katholieken in Utrecht: N.
Boukema, De Katholieken in Utrecht 1580-1672, Maand-
blad Oud-Utrecht 56 (1983), pp. 177-180; citaat: p. 177
N. Boukema, o.c, p. 179
Dit aantal schijnt zich na 1622 min of meer te stabiliseren.
P. Begheyn S.J., Geschiedenis van de jezuïeten in Neder-
land, in: Tentoonstellingscatalogus ,,Jezuïeten in Neder-
land", Rijksmuseum Het Catharijneconvent Utrecht
1991, pp. 6-18, m.n. p.7
Een statie is een werkgebied van een priester voor de
parochie-indeling van 1856.
J.H. Hofman, Allerlei, betreffende de stad Utrecht, Ar-
chief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht
V (1878), pp. 180-234; nr. d.9
J.H. Hofman, o.c, nr. d.19
P. Polman, Katholiek Nederland in de achtiende eeuw,
deel II: De Hollandse zending 1727-1795, Hilversum
1968, pp. 326 327
A. van Rooijen, Nog iets over het Catharijnesteegkerkje,
Utrechtsch Jaarboekje 75 (1916), p. LXIV
19.
C.H. van Herck, Hendrik Frans Verbrugghen. Ant-
werpsch beeldhouwer 1654-1724, Jaarboek van Ant-
werpen's Oudheidkundige Kring 16 (1940), nr. 82
20.
21.
A. van Rooijen, o.c, p. LXXVIII, nt. 2
A. van Rooijen, o.c. p. LXXVII. Zie voor de redenering
dat het perceel Nieuwegracht 51 deel heeft uitgemaakt
van het schuilkerkcomplex: A.F.E. Kipp, Archeologisch
en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht
over 1984, Maandblad Oud-Utrecht 58 (1985), pp.
133-137
22.
23.
A. van Rooijen, o.c, p. LXXIV, nt. 1
De Utrechtse voet was circa 26,8 cm, en er gingen 10
Utrechtse duimen in een voet. Zie: E.J. Haslinghuis,
Bouwkundige termen, Utrecht/Antwerpen 1986, pas-
sim
10
24.
Behalve van het altaarstuk met de Verrijzenis wordt in
de ,,Memorie ..." nog melding gemaakt van twee al-
taarstukken, voorstellende de Geboorte van Christus en
Christus aan het kruis. Zie: P. Polman, o.c, p. 327. Mo-
gelijk waren ook dezealtaarstukken voor het altaar van
Verbrugghen bedoeld en werden de drie genoemde
schilderijen naar gelang de tijd van het jaar geplaatst.
25. H.L.M. Defoer, o.c, p. 39
13
Stadswandeling langs Utrechtse gevelstenen
Zaterdag 22 juni a.s., zal onder leiding van drs. J. W. C. van Schalk een stadswandeling plaatsvinden
langs gevelstenen in de Utrechtse binnenstad.
Drs. J.W.C, van Schalk studeerde kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij is auteur van
de publikatie ,,Nicolaas van der Monde en de Utrechtse gevelstenen", die hij vorig jaar in eigen beheer
uitgaf. Daarin beschrijft hij oude gevelstenen en maakt een vergelijking met de tekeningen die Nicolaas
van der Monde ongeveer 1 50 jaar geleden maakte.
Onderzoek werd verricht naar de herkomst en de betekenis ervan.
Aan de wandeling, die circa anderhalf uur zal duren, zijn geen kosten verbonden. Om 10.00 uur wordt
van start gegaan' op de Pausdam. Indien de belangstelling erg groot is, zal er 's middags een extra wan-
deling plaatsvinden.
U kunt zich op twee manieren opgeven:
-    Door middel van een opgave-formulier bij de lezingenavonden van Oud-Utrecht.
-    Door een briefje met opgave van het aantal personen en voorzien van uw naam, adres en telefoon-
nummer te zenden aan:
Mw. H. P. I. M. Vries
Voorstraat 87bis
3512 AL Utrecht
53
-ocr page 58-
BERICHTEN
Tentoonstelling over de Willem Arntsz Stichting
Onlangs heeft de Gemeentelijke Archiefdienst met fi-
nanciële steun van de Willem Arntsz Stichting de in-
ventarisatie van het archief van deze instelling afge-
rond. Het archief beslaat de periode 1840-1920 en
heeft een omvang van 55 m\ Het bestaat uit ruim
1300 inventarisnummers. De kern ervan wordt ge-
vormd door de volledig bewaard gebleven serie pa-
tiëntendossiers. Deze dossiers zijn onder bepaalde
voorwaarden in de studiezaal van de Gemeentelijke
Archiefdienst voor onderzoek ter inzage.
Ter gelegenheid van het verschijnen van de inventaris
heeft de Gemeentelijke Archiefdienst een kleine ex-
positie ingericht. Aan de hand van originele documen-
ten uit het archief, afbeeldingen uit de Topografisch-
Historische Atlas en enkele voorwerpen uit het Wil-
lem Arntsz Huis wordt een aantal aspecten van de ge-
schiedenis van dit op één na oudste krankzinnigen-
gesticht van ons land in beeld gebracht.
Enkele voorbeelden; de ,,Stichtingsakte" van het
Dolhuis, een naamlijst en het wapenboek van de re-
genten, stukken over de ,,Dolhuiskermis", een por-
tret en een rapport van prof. dr. Schroeder van der
Kolk, gezichten in en op het gesticht aan de Agnie-
tenstraat (o.a. een tekening door L. P. Serrurier uit ca.
1 730 en een door een patiënt vervaardigde aquarel
van de binnenplaats voor mannen uit 1850). Er wor-
den verschillende stukken getoond, waaruit de ont-
wikkeling blijkt in de visie op de zorg voor de patiën-
ten. Ook zijn er verscheidene foto's en tekeningen
van de Willem Arntsz Hoeve.
De tentoonstelling is te bezoeken tot en met zaterdag
22 juni 1991.
De openingstijden zijn:
maandag: 1 3.30-16.30 uur
dinsdag tot en met vrijdag: 9.00-16.30 uur
zaterdag: 9.00-12.00 uur.
De toegang is gratis.
Het Utrechts Nieuwsblad deed verslag van de ope-
ning.
,,De Burgemeester, dr. J. P. Fockema Andreae, om-
ringd zijn door wethouders en raadsleden, opende het
stadsfeest met een lofrede waar de burgers zeer van
onder de indruk waren". De burgemeester sprak o.a.
de volgende woorden: ,,Duizenden, wier verbeel-
dingskracht langzamerhand in niet geringe mate ge-
prikkeld is en die in de laatste dagen door de zichtbare
toebereidselen in straten en op daken in spanning zijn
gebracht, wachten met ongeduld op het ogenblik,
waarop van het stadhuis de victorie van het feeërieke
kunstlicht zal beginnen".
Aan de lichtweek was ook een fotowedstrijd verbon-
den, georganiseerd door de vereniging Oud-Utrecht
en de Vereniging voor Vreemdelingenverkeer. De
voor deze wedstrijd ingezonden foto's bevinden zich,
in origineel, in de Topografisch-Historische Atlas van
de Gemeentelijke Archiefdienst van Utrecht.
En deze foto's zijn nu te zien in een tentoonstelling in
de Crediet en Effectenbank, die is ingericht door de
Gemeentelijke Archiefdienst en de Gemeentelijke Fo-
todienst, in samenwerking met het Gemeentelijk
Energie Bedrijf en het Universiteitsmuseum.
„Utrecht uitgelicht"
,,Een lange en eindelooze stoet Utrechtenaren schui-
felde de Kloostergang binnen. Politie regelde hier den
toeloop practisch en afdoende. (...) Stil en schier
geheimzinnig brandde het licht in de gangen, teere
kleuren op toog en muur tooverend (. . .)".
Dit verslag van de in Utrecht gehouden ,,feest- en
lichtweek" stond in het Utrechtsch Nieuwsblad van
11 september 1930. Het was één jaar na de viering
van het vijftig-jarig bestaan van de gloeilamp. Ter ge-
legenheid van de herdenking van dit feit was Philips
in 1929 gestart met het organiseren van een aantal
lichtwerken in tal van steden. En zo werd ook
Utrecht, in 1930, ,,in het licht gezet".
54
-ocr page 59-
Ter illustratie zijn er ook nog elektrische voorwerpen diet en Effectenbank, Kromme Nieuwegracht 4-6,
uit het begin van deze eeuw te zien. Deze voorwerpen
zijn in bruikleen gegeven door het G.E.B, en het Uni-
versiteitsmuseum.
De tentoonstelling is tot en met vrijdag 7 juni 1991 tij-
dens de normale kantooruren te bezoeken in de Cre-
Utrecht. De toegang is gratis.
Een hedendaagse kijk op de stad Utrecht in het licht
wordt door het Centraal Museum verzorgd met de
tentoonstelling ,,NACHT REGELS" (27 april-15 okto-
ber 1991).
BOEKENSCHOUW
Bettina van Santen, Architectuur en stedebouw in de
gemeente Utrecht 1850-1940. Zwolle, Waan-
ders/Zeist, Rijksd. v. d. Monumentenzorg, 1990. 180
bIz. met vele foto's ISBN 90 6630 246 1. Prijs
f 30,-.
Het op initiatief van het ministerie van WVC gestarte
Monumenten Inventarisatie Project (MIPI gaat in de
loop van de jaren 1 987-1 992 in heel het land straat
na straat en plaats na plaats de waardevolle monu-
menten uit de periode 1850-1940 opsporen en be-
schrijven. Een heel nieuw gebied voor monumenten-
beschrijvers.
De resultaten van deze onderneming zullen in een
16-delige serie worden gepubliceerd. Met dit boek
bijt Utrecht het spits af en ik wed dat heel wat stadge-
noten ervan zullen smullen. Het onderzoek in de stad
werd verricht door E. C. (Bettina) van Santen en J. A.
van der Hoeve onder het toeziend oog van E. M.
Kylstra van de afdeling Monumenten en van het
Maandblad Oud-Utrecht.
Door een gelukkige inconsequentie houdt het boek
zich niet aan de tijdsgrenzen die op omslag en titel-
blad zijn afgedrukt. Zo opent het met een overzicht
van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad vanaf de
Romeinse tijd tot aan de plannen anno hodie met be-
trekking tot Papendorp en Galecop. Ook wordt o.m.
uitvoerig verteld over Kanaleneiland, Overvecht en
Lunetten, waarmee de grens van 1940 ruimschoots
wordt overschreden. De eigenlijke inventarisatie om-
vat alleen gebouwen en straatmeubilair uit de aange-
geven periode van negentig jaar. Veel ervan heb je als
Utrechter duizend keer gezien en zie je dus niet meer.
Nu ze hier als ,,gebied met bijzondere waarde" wor-
den opgevoerd, word je gedwongen nog eens op-
nieuw, en deze keer aandachtiger, te kijken. Dat
werkt verfrissend en inspirerend.
Handig is het alfabetisch stratenregister achterin en
de lijstjes met geografische, stijl- en bouwkundige
termen. Die maken het ook voor leken meer toegan-
kelijk. Behalve architectonische informatie geven de
foto's soms ook een instapje voor de sociale geschie-
denis. De ene auto in de Mendelssohnstraat in de ja-
ren dertig; ze staan er nu huis aan huis, net als in de
Zeven Steegjes want het automobiel is allang geen
luxe meer.
De ,,slagersjongen" die, rond 1940, de foto's bekijkt
die bij de City-bioscoop zijn opgehangen, de graffiti
op het transformatorhuisje aan de Heycopstraat. Het
viel mij op dat elke bronvermelding m.b.t. de foto's
ontbreekt. Onderzoek leerde al snel dat ze allemaal
komen van de Gemeentelijke Fotodienst en de
Topografisch-Historische Atlas van de Gemeentelijke
Archiefdienst. De bijschriften bij die foto's zijn infor-
matief en terzake, precies wat je erbij verwacht.
V. S.
K & W herbouwd voor de kunsten. Utrecht, Hoge-
school voor de Kunsten, Faculteit Muziek, 1991. 48
bIz. met illustr. in zwart-wit en kleur. Prijs f 29,50.
Toen ik bij Cees de Graaff, de samensteller van dit
boekje, om een recensie-exemplaar voor het Maand-
blad vroeg,
antwoordde hij dat dat moeilijk zou gaan
aangezien het in eerste instantie ,,voor de sponsors"
bedoeld was. Nu het langs een andere weg toch de re-
dactie bereikt heeft, kan een recensent alleen maar
beamen dat het een typisch werkje is voor geldschie-
ters met weinig tijd. Dat wil zeggen: een beknopte
tekst, veel plaatjes en een glossy uitvoering. Alles
glimt en glanst dat het een aard heeft.
E. Kylstra en Huib de Groot schrijven een korte ge-
schiedenis van de plek en de opgravingen in het ro-
maanse en het gotische koor van de Mariakerk, uit-
voeriger te vinden in de Arch. en Bouwhist. Kroniek
1 989, p. 54-59. Hilde de Haan en Ids Haagsma schre-
ven het hoofdstuk ,,Een brand voor een muziekzaal",
behelzende de overdracht van het vergane glorie-
gebouw van K & W aan het conservatorium en de in
de brand - uit de brand
geschiedenis sinds 1 2 maart
1988. Carel Blotkamp besluit het tekstgedeelte met
een beschouwing over de kleurpanelen van Peter
Struycken in het vernieuwde gebouw. Die in de grote
zaal ,,maken de hoge ruimte tot een eigentijdse equi-
valent van een gotische kathedraal met gekleurde ra-
men".
Een vijftal los bijgevoegde op doorzichtig plastic aan-
gebrachte plattegronden van het terrein Mariakerk/K
& W geven een historisch over- en inzicht vanaf de
twaalfde eeuw tot anno nu.
De kleurenfoto's van Wim Ruigrok maken van deze
gelegenheidsuitgave een feestuitgave.
v.S.
55
-ocr page 60-
Bouwen, verbouwen
Utrecht
030-627872
Onderhoud:
24 uur per dag
EEN OPBOUWEND IDEE
maandblad oud-utrecht
64e jaargang nr. 5 - mei 1991
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65 + f 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
tel. 03465-6 29 30,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (030) 87 01 10
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schaik.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
Van Blaricum en Vis vertelt u meer over
een Perzisch tapijt dan de prijs alleen
Over Perzische tapijten zijn duizend-en-één
verhalen te vertellen. Van Blaricum en Vis kent als
geen ander de diepere betekenissen die in een
kwaliteitstapijt zijn verweven. Die bijzondere
kennis gebruiken wij om de waarde van een tapijt
te beoordelen. Door de jaren heen hebben wij een
befaamde koUektie opgebouwd die met zorg in
stand wordt gehouden.
* tevens inkoop van oude Perzische tapijten.
SU
VAN BLARICUM EN VIS
PERZISCHE TAPIJTEN
's-Gravelandseweg 35, Hilversum
Telefoon 035-218434
(hoek Alb. Perkstraat)
56
-ocr page 61-
DE MAJESTAS DOMINI VAN DE
ST. PIETERSKERK TE UTRECHT
Op de halve koepel van de absis van de romaanse ka-
pel van de St. Pieterskerk te Utrecht bevindt zich een
schildering waarvan de betekenis tot nu toe niet ge-
heel duidelijk is geweest. Het volgende artikel is een
poging om aan de hand van de ontwikkeling in het uit-
beelden van een bepaald thema - in dit geval het the-
ma de „Majestas Domini" (de tronende Christus) -
deze voorstelling te determineren. Mijn conclusies
heb ik gebaseerd op een combinatie van deze gege-
vens en de uitkomsten van het bouwhistorisch onder-
zoek dat indertijd door prof. dr ir C. L. Temminck Groll
is verricht. Bovendien heeft de Duitse restaurateur
van de schildering - de heer G. Goege uit Soest - mij
zijn rapport ter beschikking gesteld (afb. 1).
In 1968 trof de heer Goege de reeds vrijgelegde schil-
dering in deplorabele toestand aan. Het oppervlak
was vooral aan de noordkant dicht bedekt met witte
schimmelplekken en zoutafzettingen, terwijl over de
middenpartij en de zuidelijke helft een wit waas lag,
die vermoedelijk was veroorzaakt door afgenomen
kalkoverschilderingen. Rechts en links aan de onder-
kant van het gewelf waren gaten, waarin zich nog
vergane resten van balken bevonden. Deze hadden
waarschijnlijk als dragers van een houten vloer gefun-
geerd. Boven de vensterboog bevond zich een taps-
toelopende beschadiging van de muur die zich verder
als een breuk door de middenpartij voortzette en tot
aan de bovenkant van het gewelf liep. Overal was het
oppervlak van de schildering beschadigd; er was een
groot gat van ± 20 x 40 cm in het gezicht van de
noordelijke bijfiguur, waarschijnlijk om een afvoerpijp
door te laten. (Onder de schildering bevond zich na-
melijk de badkamer van de koster!)
Als ondergrond voor de schildering diende een 10 tot
20 cm dikke pleisterlaag van rivierzand gemengd met
(schelp?) kalk die op het tufstenen muurwerk was
aangebracht. Hierop kwam een tweede laag van een
0,5 tot 2 cm dikke kalkbrij vermengd met fijn zand.
Dit oppervlak heeft een grove, overwegend vertikale
borstelstructuur. De compositie van de schildering is
gedeeltelijk met hulplijnen in de pleisterlaag geritst.
De middellijn van het gewelf bij voorbeeld is nog
zichtbaar evenals drie evenwijdig lopende lijnen op
ongeveer 1 4 cm afstand van elkaar. Deze waren voor
een grote mandorla gedacht. Direct op de pleisterlaag
zijn geen sporen van verf waargenomen. De oudste
resten schildering bevinden zich op de laag van kalk-
brij, waarbij naast deze op vele plaatsen een met het
penseel getrokken voortekening in rode oker te her-
kennen is. Uit de behouden verfresten valt op te ma-
ken dat na de voortekening een onderschildering in
oxydrood, oker en zwart op de nog vochtige kalklaag
is aangebracht, zodat slechts deze kleurvlakken in
fresco-techniek beter behouden zijn gebleven. Ogen-
schijnlijk is de schildering in secco-techniek afge-
maakt, wat de nu spaarzame verfresten doen ver-
moeden. De resten van deze secco-schildering die op
een oudere foto nog zichtaar waren, zijn door zout-
vorming of door schimmelgroei - die de lijmhoudende
bindmiddelen heeft omgezet - van de muur af ge-
drukt.
In de middenpartij van de schildering zijn binnen twee
elkaar snijdende ornamentcirkels twee figuren zicht-
baar: een hoger in het beeldvlak aangezette, grotere
figuur, waarvan de nimbus en de schouderlijn nog als
duidelijk omgrensde vlakken herkenbaar zijn en een
beter zichtbare, kleinere en lager geplaatste figuur,
waarvan details van het gezicht en de kleding goed te
zien zijn. (Zo ook de ingekraste schouderlijn.) De
plaats waar de punt van de passer in de muur is ge-
drukt om de nimbus van de kleinere figuur te trekken
is nog als putje voorhanden. In deze centrale partij be-
vinden zich kleurresten waarvan het de vraag is of ze
tot de oorspronkelijke secco-schildering behoren of
dat ze als latere toevoegingen - laat-middeleeuwse of
jongere - gezien moeten worden: b.v. zwarte kleur-
Afb. 1. Schildering na de
restauratie door de heer G.
Goege
(opname: Theo Coolsma).
"-^ -■<"*^^^^y«^
57
-ocr page 62-
vlakken over de onderschildering van de figuren en de
omgeving ervan. Gedeeltelijk is in dit gebied ook een
oxydrood aangetroffen, waarvan de aanwezigheid
niet verklaard kan worden. Bovendien zijn er over-
schilderingen - ook op de afsluitband met ruitvormige
versiering, die om de voorstelling heen loopt - in aard-
groen, oxydrood en zwart die over de originele kalk-
grond en de later ontstane beschadigingen heen zijn
aangebracht. Ze komen vooral voor binnen de dubbe-
le cirkelband en op de brede, horizontale zwarte zone
op de achtergrond van de voorstelling. Opvallend zijn
nog de boogvormige afschavingen van de zwarte verf-
laag rechts naast de nimbus van de zuidelijke bijfi-
guur. Bij de noordelijke bijfiguur zijn tot op de pleister-
laag ingekraste zwarte lijnen die niet op een herken-
bare vorm duiden. De op meerdere plaatsen voorhan-
den zijnde potloodlijnen die een reconstructie beoog-
den, zijn waarschijnlijk pas in deze tijd na het vrijleg-
gen van de schildering getrokken. Aldus het rapport
van de heer Goege (afb. 2).
Een schets van de hand van de heer Goege waarop
vermeld staat dat de kleinere figuur een baard draagt,
nemen alle twijfels omtrent de identiteit van deze fi-
guur weg. Het gaat om een z.g. ,,Majestas Domini".
Daar de kleinere figuur met zijn nimbus het gezicht
van de grotere merendeels overlapt, kan het niet an-
ders zijn dan dat er twee Christusfiguren na elkaar en
over elkaar heen zijn geschilderd. Op de ,,Majestas
Domini" die van ongeveer het midden van de Xlle
eeuw tot in de loop van de volgende in zijn uiteindelij-
ke vorm gelijktijdig in heel Europa - met kleine plaatse-
lijke afwijkingen - in de monumentale beeldhouw- en
schilderkunst in de mode is geweest, is de volgende
beschrijving van toepassing. Christus wordt frontaal
afgebeeld, zittende op een met een kussen bedekte
troon of bank. In zijn linkerhand houdt Hij het (open-
geslagen) Boek des Levens, Zijn rechterhand is in
spreekgebaar opgeheven. De stand van de benen is
contrapostisch, d.w.z. dat het rechterbeen iets bui-
tenwaarts is gedraaid en het linker iets is teruggetrok-
ken. De voeten rusten op een bankje of op de wereld-
bol. Het haar is op het midden van het hoofd geschei-
den. Ter weerszijden van het gezicht vallen lokken tot
op de schouders. Snor en korte baard ontbreken niet.
Een (krulslnimbus omstraalt het hoofd. Christus is in
een (donkere) mantel gehuld waarbij de rechter-
schouder door een flap is bedekt. Van de linkerschou-
der valt de mantel loodrecht naar beneden om door
een gordel te worden oversneden. Het vrije uiteinde
ligt over de linkerarm of hand die het Boek vasthoudt
om vervolgens in een plooi tot op de heup neer te val-
len. Aan de andere kant wordt de mantel strak om de
rechterheup en het been schuin naar boven getrok-
ken. Deze schuin omhooggaande lijn wordt tussen de
benen door een paar plooien onderbroken.
Over de linkerknie valt het vrije uiteinde van de mantel
tenslotte opzij tot op het midden van het been. Het
lange witte onderkleed neemt de schuine lijn en de
plooienval tussen de benen over. Een amandelvormi-
ge stralenkrans - de mandorla - omgeeft de hele fi-
guur.
zuidkant
noordkant
Afb. 2. Schildering van de lialve koepel van de ro-
maanse kapel in de St.-Pieterskerk te Utrecht.
1.  Opgevulde beschadigingen.
2.  Cirkelvormig aureool.
3.   Wereldbol of regenboog.
4.  Silhouet van de grotere figuur.
5.  Kleinere figuur met gezicht.
6.  Flap van de mantel op de rechterschouder van de
kleine figuur.
7.  Bijfiguren.
8.  Ingekraste lijnen voor een mandorla.
9.  Romaans venster.
Rechts boven naast de mandorla staat het symbool
van de evangelist Mattheüs - de mens - afgebeeld,
links boven de adelaar voor Johannes, rechts bene-
den de leeuw van Marcus en daar tegenover het rund
voor Lucas. De twee laatste dieren lopen als het ware
van de mandorla weg. Twee voorbeelden onder de
vele zijn: de ,,Majestas Domini" van de bovenkerk in
Schwarzrheindorf (1151, afb. 3) en die van de St.-
Patrocluskerk in Soest (DId.) (Xlle eeuw, afb. 4).
Op de schildering in de Pieterskerk is geen spoor te
bekennen van de vier evangelistensymbolen. Wel zijn
er in het bovenste deel van de noordelijke helft de drie
evenwijdige lijnen die in de mortellaag zijn gekrast,
wat betekent dat men van plan was een Majestas-
voorstelling in een mandorla te maken. Op een detail-
foto zijn deze lijnen inderdaad in de vorm van een
mandorla te volgen en wel zodanig dat de top van de
mandorla het gezicht van de grotere figuur doorsnijdt.
Die figuur hoort dus bij de grote cirkelvormige aure-
ool. De dubbele ronde omraming van de Christus
komt naast de ovale voor, maar nauwelijks nog in de
Xlle eeuw, wanneer de ovale vorm de overhand
krijgt. Van de twee cirkels is de onderste de wereldbol
of de regenboog waarop de Heiland zetelt. Zijn voe-
ten steunen óf op een voetenbankje öf op een kleine
regenboog of wereldbol, soms ook op de zon en de
maan, de leeuw en de basilisk of op de personificaties
van de aarde en de zee. Voorstellingen gevat in een
dubbele omraming stammen uit de Xle eeuw of zijn
van nog vroegere datumM. Een Duits voorbeeld uit de
Xle eeuw is de ,,Majestas Domini" uit het Evangeliari-
58
-ocr page 63-
Afb. 3. De ,,Majestas Domi-
ni" van de bovenkerk in
Scliwarzrheindorf. (Tafel
XXI uit: P. Clemen, Die ro-
manische Monumentalmale-
reiin den Rheinlanden,
Band
III, Düsseldorf 1916).
urn van het Keulse Priesterseminarium (afb. 5). Het
lijkt mij waarschijnlijk dat de grotere figuur in de twee
cirkels uit de Xle eeuw stamt - de eeuw waarin het
koorgedeelte van de Pieterskerk tot stand kwam
(1 048) - en dat deze voorstelling tot de originele ver-
siering van deze romaanse kerk hoort.
In de monumentale schilder- en beeldhouwkunst,
maar ook in de decoratieve kunsten is de ,,Majestas
Domini" eigenlijk een onderdeel van een groter ge-
heel. De oudste ervan is de Wets- en Sleuteloverhan-
diging. Al naar gelang de verering voor Petrus groter
is dan voor Paulus - wat in West-Europa het geval is
- komt hij aan de rechterkant van Christus te staan. Bij
een dergelijke voorstelling steken de armen van de
Heiland meestal buiten het lichaam uit om respectie-
velijk de sleutels aan Petrus en de wetsrollen aan Pau-
lus te overhandigen.
Bij de schildering in de Pieterskerk is dit niet het geval
en blijven de armen binnen het lichaamssilhouet. Een
andere mogelijkheid die hier echter uitgesloten is, is
de Hemelvaart. Zo'n voorstelling is in twee zones ver-
deeld: in de bovenste zit of staat de Heiland in een
krans van licht, onder dit schouwspel kijken Maria en
de apostelen Hem na. Voor dit tafereel is de halve
koepel echter te klein, evenals voor het drama van het
Laatste Oordeel. De ,,Majestas Domini" komt een en-
kele keer voor in het Pinkstergebeuren, wanneer de
Heilige Geest wordt uitgestort over de apostelen.
Ook dit laatste is hier niet van toepassing. Wat rest is
de weergave van een z.g. ,,Deesis", de tronende
Christus tussen Maria en Johannes de Doper als oran-
ten.
Volgens dr R. Berger toont de Rijnlands-Westfaalse
school een voorliefde voor dit thema als muurschilde-
ring^). Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de absis
van de parochiekerk te Nideggen, van de St.-
Nikolaikapel en van de St.-Patrocluskerk te Soest
(afb. 3), alsmede op het altaarantependium van het
stift St.-Walpurgis in Soest, dat in de ,,Gemaldegale-
rie" Dahlem te Berlijn wordt bewaard. Maria treedt
hierin op als vertegenwoordigers van de kerk van het
Nieuwe Testament, Johannes de Doper staat voor de
gelovigen van het Oude Verbond.
In de Duitse portaalbeeldhouwkunst echter neemt
Petrus vaak de plaats van de Doper in omdat hij in dat
land een grote verering geniet. Hij is immers degene
die toegang tot de hemel kan verschaffen''). Aange-
zien het bisdom Utrecht - waartoe de Pieterskerk
heeft behoord - toentertijd suffragaan was van het
aartsbisdom Keulen, is het aannemelijk dat hier spra-
ke is van een ,,Deesis" met Maria en Petrus in plaats
van de Doper omdat Petrus de schutsheilige is van de-
ze kerk.
Zouden de twee figuren inderdaad Maria en Petrus
voorstellen, dan bevindt Maria zich vanzelfsprekend
rechts van haar Zoon. Zij horen in dit geval tot de Xle
eeuwse ,,Majestas Domini".
Rond het midden van de Xlle eeuw ontstond er in
Afb. 4. De ,,Majestas Domini" van de St.-Pieterskerk
in Soest. (Afb. 12 uit: Dr R. Berger, Die Darstellung
des thronenden Christus In der romanischen Kunst,
Fleutlingen 1926.
59
-ocr page 64-
1130, waarmee de Gotiek een aanvang nam. In de
Franse beeldhouwkunst bereikte de voorstelling van
de ,,l\/lajestas Domini" haar uiteindelijke compacte
verschijningsvorm zoals eerder in dit artikel is be-
schreven.
Kerken van enige importantie in heel West-Europa
volgden het Franse voorbeeld en wensten zich zulke
tympanen of muurschilderingen volgens de laatste
mode. Een voorbeeld van een dergelijk tympaan in
Nederland is het tympaan boven de oostelijke vleugel
van de kruisgang van de St.-Servaaskerk te Maas-
tricht. Ik veronderstel dat er in de St.-Pieterskerk iets
dergelijks heeft plaats gevonden. Men heeft de schil-
dering in de romaanse kapel willen aanpassen aan de
nieuwe trend. De lijnen voor een mandorla zijn getrok-
ken, een kleinere Christusfiguur die in de mandorla
zou passen is geschilderd, maar verder is men niet ge-
komen. De oorzaak van het plotselinge afbreken van
de werkzaamheden moet mijns inziens gezocht wor-
den in het feit dat er in 1 148 een brand in de kerk
heeft gewoed. Na de brand werd de ruimte van de ka-
pel door middel van een houten vloer verdeeld in een
onder- en bovenruimte^).
Hierdoor verviel de noodzaak om de schildering af te
maken. Men kon haar immers vanuit de kapel en de
kerk niet meer zien, te meer daar de bovenruimte van
de kapel door een muur van het dwarsschip werd af-
gesloten. Mijn conclusie luidt dan ook dat de oudste
,,Majestas Domini" dateert uit de beginjaren van de
St.-Pieterskerk, omtrent 1050, dat met de werk-
zaamheden aan de jongere versie vlak voor 1148 is
begonnen en dat deze in 1 1 48 vanwege een brand
zijn gestaakt om niet meer opgenomen te worden.
Utrecht
E. L. Hoffman-Klerlax
Afb. 5. De ,,Majestas Domini" uit het Evangeliahum
van het Keulse priesterseminarium, midden Xle
eeuw. (Afb. 39 uit: Dr R. Berger, Die Darstellung des
thronenden Christus in der romanischen Kunst,
Reut-
iingen 1926.
Europa een nieuvi/ gevoel voor waarden, in de bouw-
kunst uitte die zich door de constructie van de gewel-
ven van de kooromgang van St.-Denis te Parijs in
Noten
1.   Voorbeelden: afb. 27, 32, 38 en 90 uit: Dr R. Berger, Die
Darstellung des thronenden Christus in der romanischen
Kunst,
Reutlingen 1926.
2.   Idem, ibidem, afb, 39,
3.   Idem, ibidem, p, 158, Ook andere heiligen kunnen mede
afgebeeld zijn,
4.   Idem, ibidem, p. 1 58,
5.   Prof. dr ir Temminck Groll. De St. Pieterskerk te Utrecht
in: Bulletin KNOB 213 ig. 81, oktober 1982, p, 90, 91,
DE MOORD OP DE BISSCHOP
Oe berichten
De moord op bisschop Koenraad van Utrecht
(1074-1099) was groot nieuws: het bericht Is door-
gegeven in een aantal kronieken die verder niets over
Utrecht meedelen. Zoals gewoonlijk schrijven ze van
elkaar af, maar van het begin worden er verschillende
berichten gegeven, soms met ongelijke gegevens, en
soms met tegenstrijdige. In moderne werken is men
het eigenlijk maar over één ding eens: de dader was
een Fries.
De berichten van de tijdgenoten kan men in drie groe-
pen verdelen. Slechts een paar zijn de bisschop slecht
gezind: in Konstanz zowel als in het land van Stedin-
gen vertelt men, dat Koenraad - geen bisschop, maar
een scheurmaker - smadelijk is vermoord door iemand
die hij wilde beroven. Dat laatste kan op van alles
slaan, bv. dat hij hem van zijn geloof afvallig wilde
maken, maar lateren hebben het bericht letterlijk ge-
nomen.
Een tweede groep berichten zegt, dat bisschop Koen-
60
-ocr page 65-
raad is gedood op paaswoensdag door een Friese
l<oopman. Hieronder vallen zeer oude berichten, se-
dert 1102. Men spreekt niet van smadelijk (turpiter),
maar wreed (crudeliter); dat laatste woord bedoelt
het misdrijf met verzwarende omstandigheden te om-
hullen.
Een derde groep geeft een andere lezing. Als eerste is
er de zeer verspreide Chronographia van Sigebert van
Gembloux die tot 111 2 (het jaar van zijn dood) loopt;
,,ln 1099 is bisschop Cuonradus van Utrecht in zijn
eigen woning op woensdag na pasen, nadat hij de mis
had opgedragen, door een van de zijnen vermoord".
Hier is een plaatsaanduiding, terwijl de dader geen
Fries blijkt te zijn: niet een van buiten, maar een van
binnen.
De kroniek van Sigebert was zeer verbreid (er zijn 43
handschriften over) en men heeft in de abdij Egmond
zeker één en misschien wel twee exemplaren ge-
had^).
De tekst van Sigebertus is vrijwel letterlijk door de Eg-
mondse Annalen overgenomen. Alleen de aanduiding
,,van Utrecht" is weggelaten: in de wereldkroniek
van Sigebert is zij natuurlijk noodzakelijk, terwijl in
Egmond maar één bisschop van belang is, en die
hoeft niet nader te worden aangeduid. Hierna volgt de
Egmondse tekst in vertaling en gecursiveerd is, wat
er later aan is toegevoegd^).
In 1099 is bisschop Cuonradus in zijn eigen woning
op woensdag na pasen, nadat hij de mis had opgedra-
gen, mef een mes vermoord, en in de Sint-Mariakerk,
die hij zelf met veel kosten had gebouwd, begraven.
Dat de aanduiding ,,door de zijnen" (a quodam suo-
rum) is weggelaten, zal wel alleen stilistische redenen
hebben, maar de toevoeging wijst op een Utrechtse
bron, waarvan meer sporen in de Annalen zijn te vin-
den. Men veronderstelt dat het gaat om een verloren
Utrechts geschiedwerk dat met de Annales Sancte
Marie' samenhangt. Vaststaat dat in Egmond de
tekst van Sigebert is overgenomen en uit een Utrecht-
se bron is aangevuld.
De Annales zijn omgewerkt tot het Chronicon
Egmundanum'') en dit is weer gebruikt door Melis Sto-
ke omstreeks 1305. Deze geeft een vrij goede verta-
ling, met enige aanvullingen^).
95 Dusent was't ons Heren jaer
Ende 99, dat's waer -
Was biscop Coenraat van Utrecht
Vermort van enen Vrieschen knecht
In sijn huis na mistijt.
100 Ende ontran wech sonder strijt.
Men groevene in onser Vrouwen kerke.
Die van harde sconen ghewerke
Selve maken dede twaren
Ende setter in provendenaren^).
Het mes is hier weggelaten, evenals de datering,
maar de Fries, die in andere bronnen opduikt, vinden
we ook hier. Dat bisschop Koenraad een prebende
stichtte, is uit andere bronnen bekend, maar het is
Bisschop Koenraad met model van de Mariakerk in de
handen. Kussenovertrek uit Mariakerk eind 15e eeuw
(ASM t. 2191). Rijksmuseum Het Catharijnecon-
vent/Ruben de Heer.
niet duidelijk, hoe de dichter aan die bijzonderheid is
gekomen.
Uit dezelfde bron put Jacob van Maerlant'), die wat
heeft bekort, maar toch duidelijk dezelfde bron als
Stoke gebruikt*). Hij vertelt:
67 In dit jaer ghevielt t'Utrecht
Des woensdags na Pascen recht.
Dat bisscop Coenraat messe dede
70 Ende in sinen pallaise mede
Wart hi van enen Vriese vermort
Die ontginc al uter port.
t'Onser Vrouwen wart hi begraven,
In den coer, dien hi van haven
75 Rike maecte ende stichte de kerke.
Die noch es van dieren werke.
Het vermelden dat het graf in het koor lag, moet wel
op eigen aanschouwing berusten en het lijkt erop, dat
Maerlant het zelf heeft toegevoegd. Opvallend Is, dat
de datering bij Stoke is verdwenen. Maar we hebben
hier een vertaling van het Chronicon Egmundanum,
die is opgesierd met enkele berichten uit andere bron-
nen, die wel in Utrecht gezocht moeten worden.
De datering
Fama crescit eundo, het verhaal groeit bij het door-
vertellen. Vóór we de ontwikkeling van het verhaal
verder onderzoeken, willen we bij een feitelijke aan-
gelegenheid stilstaan: wat is de sterfdag van Koen-
raad? In de Egmondse bronnen') lezen we: ,,De juiste
sterfdag is XVIII kal. maii, dat is 14 April", maar daar-
61
-ocr page 66-
na: ,,Chron. Egm . ... 13 April". Pijnacker Hordijk,
Lijsten van Utrechtsche Prelaten in: Ned. Archieven-
blad X (1911-12), bIz. 89, kent alleen de datum 14
april, maar Strubbe en Voet, De Chronologie van de
Middeleeuw/en
(1960), bIz. 309, geven op: ,,13/14
april". In de laatste bisschopslijst'") staat op bIz. 1 93
de datum ,,1099apr. 13", maar op de volgende blad-
zij noot 371 staat de datum 14 april ook vermeld. De
kroniek van Beke vermeldt 14 april") en dat vinden
we in alle van hem afhankelijke kronieken. Dat wordt
bevestigd door een necrologium van Sint Pieter'^),
waar bij 18 kal. mail bisschop Koenraad wordt ver-
meld en ten overvloede: Tiburtii et Valeriani. Deze
heiligen werden vereerd op 14 april, dus dat klopt.
Het is echter niet duidelijk, hoe we de andere datum
woensdag na pasen moeten verklaren. Pasen viel in
1099 op zondag 10 april, en rekent u het zelf maar
uit: de woensdag erna is 13 april. En tot overmaat van
ramp staat in het Chronicon Hildeshemense") op
f°34 een lijst van sterfdata van bisschoppen met
daaronder: Koenraad, bisschop van Utrecht, ver-
moord 1099 id. apr. De idus is de 13e van de maand;
het zal wel een omrekening zijn van de woensdag na
pasen.
Hoewel een datering met een weekdag beter gefun-
deerd is dan een met een getal, lijkt ons toch de date-
ring op 14 april de beste. Maar we zijn niet overtuigd
en troosten ons met de gedachte dat het verschil ge-
ring is.
Voor de overlevering is van belang dat de datering op
paaswoensdag verbonden is met de mis, de woning
van de bisschop (blijkbaar van de kerk gescheiden) en
de beschuldiging van ,,een der zijnen" (quidam suo-
rum of ook wel a suis). Het lijkt op een verslag van een
verre toeschouwer, terwijl het andere verhaal wijst
naar een Friese koopman. Ik voel een verschil tussen
de beschuldiger van verre en de verdediger van dicht-
bij.
Wat zal er gebeurd zijn?
De bisschop ging vóór in de mis en trok zich terug.
Dat zal in een lokaal in de kerk zijn geweest. Daarna
begaf hij zich volgens sommige berichten naar zijn
woning, blijkbaar ergens anders. Het kan worden
aangeduid als het bisschoppelijk paleis. Daar wordt
hij vermoord. Waren er dan geen dienaren in de
buurt? De dader kon ontkomen, maar men weet dat
het een Friese koopman was. Ligt het niet voor de
hand, dat de in het paleis aanwezigen medeplichtig
waren, de dader hebben gedekt en de schuld hebben
geworpen op iemand die niet te vinden is? Een koop-
man was daar wel het meest geschikt voor en dat
was vaak een Fries.
Pas bij Maerlant en Stoke wordt alleen de Fries ge-
noemd, zonder functie.
Het is mogelijk, dat in de eerste jaren na 1100 met
een Fries een Hollander is bedoeld, want juist in die ja-
ren gaat men de naam Holland gebruiken"), maar zo
hebben Maerlant noch Stoke het opgevat. Feit is ech-
ter dat na de dood van Floris I diens weduwe trouwt
met een Vlaamse gravenzoon, die wegens dit huwe-
lijk de bijnaam ,,de Fries" heeft gekregen.
De schuld wordt blijkbaar op een onvindbare Fries ge-
worpen, maar een deel van de berichten heeft een an-
dere verdenking: een van zijn mannen, of ,,de zij-
nen".
De Utrechtse berichten
Wij hebben berichten die in tijd dicht bij de gebeurte-
nis staan, maar we willen nu de berichten bekijken die
er in plaats dicht bij staan. Na biografieën van heilige
bisschoppen en missionarissen en na het alleenstaan-
de meesterwerkje van Alpertus van Metz^^) ver-
schijnt het eerste Utrechtse annalenwerk: de Annales
Sancte Marie, volgens Romein ,,het eenige bewaard
gebleven voorbeeld in hun soort van de Utrechtsche
historiografie"'^).
In deze annalen van 1138 staat op het jaar 1099: Cu-
onradus episcopus interfectus est (bisschop Koen-
raad is vermoord)") (zie afbeelding).
Neutraler kan het niet en dat nog wel in de annalen
van de kerk die door de bisschop Is gesticht en waar
hij is vermoord. Maar een gelijktijdige hand voegt daar
aan toe:
a quodam plebejo cultello miserabiliter, eodem mo-
mento postquam missam cantaverat et ad domum vlx
venerat.
(door een volksman met een mes op misdadige wijze
op het moment dat hij de mis had gelezen en net in zijn
woning was aangekomen.)
Dit zal een officieuze toelichting zijn geweest.
,,Iemand uit het volk". Een officiële toelichting heb-
ben we in het martyrologium Usuardi''), dat op 14
april vermeldt: ,,ln 1099 overleed bisschop Cuonra-
dus, waardiger nagedachtenis, die onze kerk (d.i. de
Sint-Mariekerk) stichtte en een prebende voor de
broeders vestigde".
Geen Utrechter was Johannes de Beke, die om-
streeks 1 346 te Egmond zijn kroniek schreef, maar hij
Iliycf»ctnnc'fugar eftrob fgtto comaxr
^^zcomcs
mteffrcb'f ft-
YyocxnnonvvcimA mozxaliaffiur , .x.a.i^-V''^' j
Guitiuo cpc mtfcctrcAv -Tianni^v re3cac{fawonar c '^
Cotnca clMXrutfAc-iii-iö^'ëïuiiciono^-^ieh'jcviii
Uit: de Annales Sancte Marie van 1133.
62
A-lmrc piMii cC'yaytuü
occi den te wafl^ ai cffc ■
Clêcuu; tlörMrpc CSutf-
Tq cHiücfcncütjj/aplóiv.
lofiU'TauII Jribrtc flu
J
-ocr page 67-
was wel in Utrechtse geschriften thuis. Hij heeft ge-
bruik gemaakt van het Chronicon Egmundanum, zo-
wel als van Melis Stoke (Maerlant vermoedelijk niet),
maar zeker wel van het bericht dat wij zo juist ver-
meldden.
De ,,plebejer" wordt bij Beke tot een eigennaam, Ple-
berus, en wij blijven in het onzekere, of Beke zich op
naïeve wijze vergist dan wel of hij de zaak zeer be-
wust opsiert, als men wil: fantaseert. Hij levert graag
een compleet verhaal en zijn vertelling over het omko-
pen van des bouwmeesters zoon kan wel zijn geïnspi-
reerd door het bovenvermelde bericht, dat de bis-
schop vermoord is door iemand die hij wilde beroven.
We weten geen bron voor het verhaal over de modde-
rige grond en dat heeft juist het meest op de fantasie
gewerkt: later vertelt men dat de palen op ossehuiden
zijn geplaatst, maar dat is weerlegd door onderzoek
bij de afbraak van de kerk in IBIS''). Maar het ver-
haal gaat van Beke^°) via de Divisiekroniek en Goud-
hoeven verder tot bij Van Lennep^'l. In een artikel uit
1 902 wijdt S. Muller Fz aandacht aan opschriften die
zich in de kerk hebben bevonden^^) en hij geeft de
tekst volledig weer. Wel zegt hij ,,dat de sceptische
19e eeuw over de gehele legende der St. Mariekerk
de schouders moet ophalen", maar wat er van de le-
gende moet worden afgedaan, vermeldt hij niet. Het
opschrift in de kerk is een verdere opsiering van het
verhaal van Beke en dat geeft Halbertsma de conclu-
sie, dat er eigenlijk alleen overblijft ,,de daadwerkelij-
ke steun door bisschop Koenraad van keizer Hendrik
IV bij de bouw van de St. Mariekerk te Utrecht onder-
vonden enerzijds, de moeilijkheden bij de fundering
ondervonden anderzijds, uitlopend op de moord op
bisschop Koenraad door een Fries". Ik meen dat die
moeilijkheden door Beke zijn gefantaseerd, dat de
moord niets met de kerkbouw te maken heeft en dat
de Fries een denkbeeldige persoon is geweest. De le-
gende begint al bij de eerste berichten en is duidelijk
zichtbaar bij wat Maerlant en Stoke vertellen. Maar
reeds de eerste berichten tonen een tegenstrijdigheid
die er op wijst dat men een rookgordijn heeft gelegd.
Nog een Utrechts werk moet besproken worden. Het
wordt door Halbertsma nogal uitvoerig behandeld^^):
de Catalogus episcoporum Ultrajectinorum^*). Hij
zoekt niet naar de samenhang van de kronieken^*),
waaruit zou kunnen blijken dat de Catalogus zijn best
doet om de gegevens van Beke zo veel mogelijk door
andere te vervangen, tot in de datering. Hij legt een
verband tussen de verwoesting van een kerk te Mi-
laan (niet aan Maria maar aan Ambrosius gewijd,
maar dat weet hij niet) en ik meen dat Halbertsma in
de roos schiet, wanneer hij wijst op een verwarring
met een andere keizer (Frederik Barbarossa) en een
andere bisschop, Godfried (11 56-77). We vinden de
Fries en zijn ontsnapping ook hier, maar het eindigt
met een dissonant: de bisschop, die het Sticht
bestuurde van 1076 tot 1099, regeerde volgens de
Catalogus 16 jaar. Maar het geschrift leert ons, dat
2/2 eeuw na de feiten de legende alles heeft over-
woekerd. Er blijft slechts: in 1099 is op 1 3 of 14 april
bisschop Koenraad van Utrecht vermoord, vermoe-
delijk door mensen uit zijn omgeving.
Bisschop Frederik
Van 815 tot omstreeks 835 was Frederik bisschop,
van wie de Annales S. Marie vertellen dat hij in 828
in een oorkonde wordt genoemd^') en niets meer,
maar de Catalogus vermeldt dat hij is vermoord^'); dit
bericht is afkomstig uit de Passio Frederici, zijn le-
vensgeschiedenis. Dat is een vervalsing, waarvan
hoogstens de datering omstreden is (de Annales S.
Marie dateren van 1138), maar Van Buijtenen^') acht
11 e a 12e eeuw wel mogelijk. Dan zou er een herinne-
ring aan de moord op Koenraad in kunnen zitten: de
moordenaars worden door de bisschop zonder getui-
gen ontvangen en hij zegt, dat ze hun opdracht moe-
ten vervullen. Ze trekken hun messen en als ze zijn
vertrokken, kan de bisschp nog juist aan zijn getrou-
wen zeggen wie de opdrachtgevers zijn: de keizer en
zijn vrouw, Lotharius en Judith. Die worden afge-
schilderd als een sukkel en een stoere vrouw. We
gaan dan denken aan een Fries als dader, die ook wel
een Hollander zou kunnen zijn, met het echtpaar Flo-
ris II en Petronilla als aanstokers. Hun huwelijk is om-
streeks 1100 gesloten^'), maar het is dan toch niet
duidelijk, wanneer we de Passio Frederici moeten
plaatsen; kort na de moord of pas toen tussen Utrecht
en Holland moeilijkheden ontstonden. Onder bis-
schop Godebold (1112-1127), kwam keizer Hendrik
V via Friesland in Utrecht en bedreigde Holland. Dit
gevaar is in 1125 afgewend, doordat de keizer te
Utrecht stierf. Het beeld is dan echter anders gewor-
den, want Floris was reeds in 1121 gestorven. Ik heb
daarom de gedachte wel moeten opperen, dat de
moord op bisschop Frederik is verteld met de geschie-
denis van Koenraad op de achtergrond, maar meen
dat er voor de ware feiten geen grote helderheid uit
komt.
Politieke motieven
Pas zeer laat wordt verondersteld, dat er wel eens een
politieke kwestie aan de grond van de moord op bis-
schop Koenraad zou kunnen liggen. Heda, 400 jaar
na dato, zegt na een aantal andere mogelijkheden, dat
hij gelooft, dat de moord is gepleegd door aanhangers
van de in 1090 vermoorde Egbert II van Brunswijk.
Het is ver gezocht, maar Niermeyer heeft de mogelijk-
heid opnieuw betoogd (in de Alg. Gesch. der Neder-
landen), maar in de tweede druk is dat verdwenen. En
Halbertsma heeft in een stelling bij zijn dissertatie
juist uitgesproken, dat er geen Fries-nationale motie-
ven achter zouden zitten.
Gezien de Friese houding, dat men het eigen grondge-
bied verdedigt, maar niet op andermans land op-
treedt, lijkt het erg onwaarschijnlijk dat een Fries na
tien jaar naar Utrecht zou reizen om met de bisschop
af te rekenen. Van graaf Arnulf zijn de omstandighe-
den waaronder hij sneuvelde niet bekend, maar Eg-
bert (1090) en Hendrik de Vette, zijn verwant. Ze
sneuvelen in Friesland (1101), evenals later graaf
Willem II en Willem IV. Een Friese moord op bisschop
Koenraad valt daardoor geheel uit de toon. Eerder zou
men nog kunnen denken aan de moord op Godfried
met de Bult (1075) door een dienaar van graaf Dirk V,
maar deze wist de vrede met Utrecht te bewaren, en
m
-ocr page 68-
Noten
1.    Bruch, Chronographia Johannis de Beke Rijks Ge
schiedk. Pub!. n° 113 's-Grav. 1973, biz. XL.
2.    Fontes Egmundenses 119331, bIz. 134, Het Chronicon
Egmundanum heeft letterlijk dezelfde tekst.
3.    Annales S. Marie Trajectenses, uitg. S. Muller Fz, Bijdr.
Med. Hist. Gen. XI (1888), bIz. 475.
4.    Het Chronicon Egmundanum heeft de Annales vooral
aan het begin bijgewerkt, uitweidingen over buiten-
Hollandse zaken (niet zeer consequent) weggelaten.
Het geheel heb ik getypeerd als een publicatie (vier hssl)
van het als klad gebruikte hs van de Annales, Hierover
uitputtend J, A, Gumbert in: Heiligen, Annalen en Kro-
nieken; Geschiedschrijving in middeleeuws Egmond
11990).
BIz, 55-69, Het Chron, Egm, is in 1620, 1700
en 1 738 nogal slordig uitgegeven en daarna voortreffe-
lijk door A. Kluit, Historie critica comitatus Hollandiae, I,
1, Middelburg 1 777, bIz, 1-215, Hoe voortreffelijk ook,
het is niet op de hoogte van de moderne eisen van een
dergelijke uitgave, en het is bovendien niet meer ver-
krijgbaar,
5.    F, W, N. Hugenholtz, Wat Stoke wegliet uit het Chroni-
con Egmundanum
In: Ned, Archievenblad 54 (1980),
Men heeft nog nooit een lijst gemaakt van wat Stoke
toevoegde aan het Chron, Egm, Wij hebben hiervan eni-
ge voorbeelden en hopen dat men ze aanvult,
6.    Rijmkroniek van Melis Stoke, uitg, W, G, Britt (1885),
boek II, VS 95-105,
7.    Jacob van Maerlant, Spiegel Historiael, uitg, J, de Vries
en E, Verwijs, Leiden 1 863, 4e partie boek III kap. 9 Iblz,
393),
8.    Bruch, De kroniek van Melis Stoke, Tijdschr, Ned, Taal
en Lett, 1 06 (1 990), bIz. 85 106, Daar wordt een ano
nieme vertaling van het Chronicon Egm, verondersteld,
die bij Stoke vollediger is bewaard dan bij Maerlant,
9.    Oppermann, Fontes Egmundenses, p. 108,
10, Series episcoporum ecclesiae Catholicae occidentalis,
series V Germania, tomus I archiep. Coloniae,
p, 167
Traiectum/Utrecht, door W. Jappe Alberts en Stefan
Weinfurter.
1 1. Door een copiefout is dat 24 april geworden, maar dat
verbeteren we stilzwijgend, zie in noot 1) a,w., bIz, 95
noot 1 5,
12, Rijksarchief Utrecht inv. n° 741, volgens opgave van
1 309-1 311, maar ik houd het stuk voor later, want er
komen citaten uit Beke in voor.
1 3. Monumenta Germaniae Historica Scriptores VII p. 845,
14, Met nauwkeurige documentatie D. P. Blok, Holland und
Westfriesland'm:
Frühmittelalterliche Studiën III (1969),
347-361. Ook Kruisheer, Oe oorkonden en de kanselarij
van de graven van Holland
1971) I bIz. 6 noot 6, Alles
kort samengevat bij Cordfunke, Gravinnen van Holland
(1987), bIz. 57, Een Vlaamse gravenzoon die met de
weduwe van Floris I trouwde, kreeg de bijnaam Robert
de Fries, Het is mogelijk dat de naam Holland in 1 1 00
nog niet was ingeburgerd, zodat,,Hollands" en ,,Fries"
nog verwisselbaar waren,
1 5, Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd, uitg,
H, van Rij (1980), Het werk staat geheel geïsoleerd inde
historiografische traditie van Utrecht.
16,    J. M. Romein, Geschiedenis van de Noord-Nederland-
sche Geschiedschrijving in de Middeleeuwen
(1932),
bIz, 38, Bruch, Supp/ementdaarop (1 956), bIz. 6-7. Aan
de Domannaten geloof ik niet meer.
17,    In noot 3 a.w., bIz, 475,
18.   Terz, pi., bIz. 475 noot 1.
19.    Halbertsma, De zogenaamde afgodsbeeldjes van St.
Marie te Utrecht,
Berichten Rijks Oudheidk. Bureau XII-
XIII (1962-63), bIz. 269 noot 22.
het is niet waarschijnlijk dat zijn zoon Floris II reden
heeft gehad om een complot tegen Koenraad te sme-
den. Hoogstens kan men beweren, dat men het Hol-
landse hof ervan zou kunnen beschuldigen.
Als Koenraad, naar wij menen, door iemand uit zijn
eigen omgeving is vermoord, wordt een Friese koop-
man als de dader aangemerkt, waarmee men wel een
Hollander zou kunnen hebben bedoeld.
Door Stoke en Maerlant wordt een Fries (geen koop-
man) als dader genoemd en sedertdien kan de legen-
de zich opsieren, waarbij Beke een groot aandeel
heeft. Hij heeft de Fries tot ambachtsman omge-
bouwd en sindsdien blijft het zo. Ik meen te hebben
aangetoond, dat de dader helemaal geen Fries hoeft
geweest te zijn, en dat ten onrechte nog steeds de
Fries voor ongeveer het enige juiste uit de overleve-
ring wordt gehouden.
Wil men een politieke achtergrond veronderstellen,
dan is alleen de kerkelijke zinvol: bisschop Koenraad
was, zoals sommige berichten zeggen, schismaticus,
de paus vijandig gezind, en het is wel degelijk moge-
lijk dat er onder de kanunniken van Sint-Marie waren,
die een andere partij aanhingen, zodat het bericht dat
hij is gedood door de zijnen, of één der zijnen, ook zo
kan worden uitgelegd. De werkelijke dader blijft ge-
heim.
Conclusie
Wij hebben er een soort detective van gemaakt en alle
feiten en omstandigheden bekeken. We kunnen de
moord op Koenraad vergelijken met die op Godfried
met de Bult (10751, waar het een sluipmoord betreft,
waarvan de dader ook nog genoemd wordt. We den-
ken ook aan de moord op Karel de Goede van Vlaan-
deren (1127), openlijk bij de mis, gelijkend op die van
Thomas van Canterbury (11 70), beide met zwaarden
en in het laatste geval met een opdrachtgever. Bij
Koenraad was er geen opdrachtgever, maar werd de
moord aan een particulier toegeschreven, en bij een
kerkdienst. Het meest op de moord op Koenraad lijkt
het verhaal over bisschop Frederik, ongeveer in de-
zelfde tijd geschreven. Daar is wel een opdrachtge-
ver, keizerin Judith, en de daders komen met messen.
De bisschop ontvangt hen zonder getuigen en zegt
dat ze hun werk moeten doen. Als ze vertrokken zijn,
kan hij aan zijn getrouwen nog juist vertellen wat is
gebeurd. Men zou kunnen zeggen: dit is een geïdeali-
seerde moord op Koenraad. Dan zou men kunnen
denken aan een verwijzing naar gravin Petronilla van
Holland. Misschien zoek ik er teveel achter, maar in
ieder geval lijkt de beschuldiging ten onrechte geuit.
De schrijver van een detective mag zijn dader zelf uit-
zoeken. Dat mag een historicus niet, maar ik zou zeg-
gen: iemand uit 's bisschops omgeving, gedekt door
de anderen. Het motief en wat er verder kan worden
gevraagd blijft verborgen onder de verhalen die
kwistig zijn rondgestrooid om de daders elders te zoe-
ken.
Heemstede, Narcissenlaan 14
64
Dr H. Bruch
-ocr page 69-
20.   Chronographia JoU. de Beke, uitg. Bruch, RGP n° 143
(1973), c. 49b (biz. 95) en in Ned. vertaling Croniken,
RGP n° 180 (1982), c.XLVI (bIz. 66) reg. 8-27.
21.   In noot 19 a.w., biz. 271. Het artikel is belangrijk we-
gens de afbeeldingen van de kerk, maar het gaat niet
over de moord, maar over de relatie tussen Koenraad en
keizer Hendrik IV, op zich zelf wèl belangrijk.
22.   S. Muller Fz, Utrechts Mariekerk Oud-Holland jg 20
(1902), bIz. 191.
23.   In noot 19 a.w., bIz. 270noot 25, 26 en 27. In de laatste
noot worden enkele van de vele oudste bronnen aange-
tiaald. Eigenlijk is een volledig overzicht van de ong. 20
berichten nodig, maar wij menen dat de lezer ze niet mis-
sen zal. Strikt genomen is een heruitgave van de twee
besproken Utrechtse werken geboden.
24.   Uitg. in noot 3 a.w., bIz. 492.
25.   De gangbare mening is, dat de Catalogus wordt be-
schouwd als een ouder werk dan Beke, dat echter niet
door hem is gebruikt. Ik beschouw hem als een Utrechts
werk dat tot doel had, het werk van de Hollander Beke
te vervangen. Gezien het aantal handschriften, Beke
met 21 latijnse, 20 Nederlandse en 7 Franse en de Cata-
logus met O latijnse (1 in de oorlog vernietigd) en 1 Ne-
derlandse rijmbewerking), is dat niet gelukt.
In noot 3 a.w. bIz. 473.
,,ln de Salvatorkerk (= de Dom) vóór het altaar ver-
moord", bIz. 488.
26
27
28
Langs de heiligenweg, Verh. Kon. Akad. v. Wet. afd.
Letterkunde Nieuwe Reeks deel 94 (1977), bIz. 56.
Eigenlijk is de tijd van vervaardiging nogal onzeker.
29. Cordfunke en Hugenholtz, Gravin Petronilia van Holland
(1 990), bIz. 38. Kluit stelde het huwelijk op 111 3, Cord-
funke op ,,kort voor 1108", maar nu op ,,omstreeks
1100". Het hangt samen met de meerderjarigheid van
graaf Dirk VI: pas in 1125 of eerder. 1100 past in onze
redenering, maar meer kunnen we er ook niet van zeg-
gen.
DE IJSKELDER VAN HUIS DOORN
Het IJskelderbos te Doorn ontleent er zijn naam aan:
de ijskelder van het Huis Doorn. Het betreft hier een
kelder van steen die geheel met zand is omgeven zo-
dat er een heuvel ontstond. In deze kelder die bereik-
baar w/as door een ongeveer zeven meter lange gang,
wed het Ijs opgeslagen. Dat was in de winter uit de
wateren rondom Huis Doorn, waartoe de kelder be-
hoorde tot 1921, gezaagd en in de kelder gestort. Op
een bed van zaagsel, dat samen met de beplante
zandheuvel, voor de zo noodzakelijke isolatie zorgde,
smolt het ijs niet. 's Zomers was het beschikbaar om
spijzen en dranken te koelen en kon het voor medi-
sche doeleinden worden aangewend.
De Doornse ijskelder verkeert nu in een slechte staat,
reden voor een groep mensen in de gemeente Doorn,
Reconstructie van de ijskel-
der van Doorn
Schaal 1 : WO
Vertikale doorsnede
Horizontale doorsnede
Architectenbureau Van As-
beck ,,Leeuwenbergh",
Langbroekerdijk 39, Drie-
bergen
65
-ocr page 70-
ren voorzichtig dat deze stenen afkomstig lijken uit
een en dezelfde veldoven, en dat zij als 14de-eeuws
te dateren zijn. Daarmee zou de kelder de oudste nog
bestaande ijskelder van ons land kunnen zijn want er
zijn geen duidelijke aanwijzingen dat de moppen uit
hergebruik afkomstig zijn. Omdat echter niets bekend
is omtrent ijskelders uit de middeleeuwen, blijven de
onderzoekers zeer voorzichtig in hun conclusies: ,,De
mogelijkheid bestaat dat de kelder in de 1 7de eeuw
gebouwd werd van materiaal van een van de torens
van Huis Doorn".
De Commissie Ijskelder maakte een restauratieplan
waarvoor thans de middelen worden vergaard. De to-
tale kosten zijn begroot op f 73.000,-.
Van dit bedrag was begin 1991 reeds f 25.000,- aan
toezeggingen binnen.
Nadere inlichtingen: Mr A. J. M. J. Werners (Commis-
sie Ijskelder), Dorpsstraat 13, 3941 JJ Doorn; jhr ir
D. L. Six, Bureau voor Architectuur en Stedebouw en
ir J. B. Baron van Asbeck, ,,Leeuwenburgh", Lang-
broekerdijk 39, 3972 NC Driebergen.                    C. S.
om tot een restauratieplan te komen. Immers: ijskel-
ders vormen een geheel eigen type bouwwerken.
Voor het nageslacht is het interessant als deze kelder
niet verder in verval raakt. Zij vormt een cultuur-
historisch monument en kan naar analogie met ande-
re bestaande ijskelders natuurhistorisch waardevol
worden als vleermuizen ook deze kelder ontdekken
als overwinteringsplaats.
Het restauratieplan omvat o.a. het herstel van de koe-
pel.
Hoe oud is de Doornse ijskelder? Onderzoek bracht
aan het licht dat de kelder van een uitzonderlijk steen-
formaat gemetseld is: 30x14x6, exact hetzelfde
steenformaat dat gebezigd is in het poortgebouw van
kasteel Rijnesteyn te Cothen Nauwelijks afwijkende
maten worden in de omgeving aangetroffen in Huis
Doorn zelf (33 x 15x8), het sousterain van kasteel
Amerongen 130,5x14,5 x 7,5), de woontoren van
Rijnesteyn (30 x 14 x 7,5), de kerk van Wijk bij Duur-
stede (30 X 1 5 X 6,5) en de Rummolenpoort in dezelf-
de plaats (29 x 14 x 7,5). De onderzoekers conclude-
BOEKENSCHOUW
zijn verdwenen kon in zijn tijd wel niemand voorzien.
Bij gebrek aan wezen werd het huis in 1 963 als zoda-
nig gesloten. De foto op p. 235 toont het gezelschap
van bewoners, oud-bewoners, medewerkers en oud-
medewerkers, op het gazon van de Nieuwegracht ge-
fotografeerd vanaf een hogere standplaats. De ideale
gezinssfeer die altijd was nagestreefd leek nagenoeg
bereikt op het moment dat de laatste bewoners het
huis verlieten.
De ontwikkelingen van 1491 tot 1813 worden in vo-
gelvlucht behandeld, het verhaal begint pas echt bij
het laatst genoemde jaartal. Het Weeshuis van de ka-
nunnik werd na de Reformatie tot ,,Gereformeerd
Burgerweeshuis" en kreeg vanaf 1582 de beschik-,
king over het uitgestrekte terrein van het voormalige
Regulierenklooster tussen Oudegracht en Spring-
weg. Daar zou het, bij de ,,Weesbrug", tot 1926 ge-
huisvest blijven. In het begin van deze eeuw bood een
van de regenten, mr J. F. de Beaufort, het pand Nieu-
wegracht 98 te koop aan, waarnaar de wezen
tenslotte verhuisden, de oude plek overlatend aan de
Spoorwegmannen die er hun ,,NV Huis" van maak-
ten, waarna het nog Tivoli zou gaan heten. In de oor-
log van 1940-1945 werd het weeshuis ,,beschlag-
nahmt" en vanaf 1963 konden er enkele instellingen
voor jeugdzorg worden ondergebracht.
De voornaamste en uiterst interessante invalshoek
van het omvangrijke gedenkboek is die van de sociale
positie van de pupillen, die werd uitgemaakt door het
opnamebeleid van de regenten. Het pedagogische kli-
maat, het onderwijs en de sfeer in huis gedurende de
negentiende en de twintigste eeuw krijgen eveneens
J. J. Dankers en J. Verheul, Als een groot particulier
huisgezin. Opvoeden in het Utrechtse Burgerwees-
huis tussen caritas en staatszorg 1813-1991.
Zutphen, Walburg Pers, 1991. 311 biz. m. illustr.
ISBN 906011 724 7. Prijs f 65, -.
Burgerwezen in Utrecht. 500 jaar stichting Evert Zou-
denbalch. Catalogus bij de gelijknamige tentoonstel-
ling gehouden van 13 januari-17 maart 1991.
Utrecht, C.M.U.-Gem. Archiefdienst, 1991. 118 bIz.
m. illustr. ISBN 90 73285 046. Prijs f 15,-.
Op zaterdagmiddag 1 2 januari 1991 werd in de Nico-
laïkerk met hooggestemde redevoeringen, gewijde
muziek en een theepauze de tentoonstelling ,,Burger-
wezen van Utrecht - 500 jaar Stichting Evert Zouden-
balch" geopend. De kanunnik en Dom-thesaurier
wiens stichting een half millenium bestaat, leeft in het
Utrechtse stadsbeeld voort in het naar hem genoem-
de Evert Zoudenbalchhuis aan het einde van de Nieu-
wegracht. De rol van deze machtige stichter wordt in
het eerste hoofdstuk van het grote gedenkboek Als
een groot particulier huisgezin
met enige uitvoerig-
heid geschetst. En met wat meer nuancering dan de
stadsredacteur van de regionale krant die wist te mel-
den dat de man, had hi] nu geleefd, wegens machts-
misbruik in de gevangenis zou zijn beland. Allicht,
want dan zou de plaatselijke pers, die ons allen zo be-
trokken houdt, deze laat-middeleeuwse projectont-
wikkelaar ongetwijfeld als een terriër hebben achter-
volgd. Nu wordt 's mans naam met ere herdacht.
De regenten die de stichting beheerden waren aan-
zienlijken in de stad en ze zijn dat nog. Zoudenbalchs
initiatief getuigde van durf en visie, en dat het begrip
weeskinderen in onze dagen uit het taalgebruik zou
66
-ocr page 71-
uitvoerige aandacht. Opvallend daarin is het gewicht
dat de Verlichtingsidealen in dit christelijke milieu krij-
gen.
Na de Eerste Wereldoorlog is het met de charitas op
het gebied van de wezenzorg geleidelijk aan afgelo-
pen. De door de Staat gefinancierde instellingen voor
de jeugd die na 1945 van de grond kwamen voltooi-
den dit proces. Vanaf 1955 maakt het ,,weeshuis"
de omvorming door tot ,,kindertehuis". De kinderbe-
scherming stelde echter heel andere eisen dan de tra-
ditioneel nagestreefde gezinssfeer in het weeshuis en
zo ging het huis aan zijn succes ten onder. Een ware
geschiedenis dus van ,,opkomst, bloei en verval". En
een fenix-achtig nieuw leven na de sluitingsdag.
Het boek van Dankers en Verheul laat zich geboeid le-
zen al vormen de bladspiegel en de regellengte geen
prikkel tot het fameuze ,,in één adem".
Een enkele kritische opmerking mogen de auteurs mij
vergeven. De ondertekening van de stichtingsbrief
van het weeshuis vond plaats op ,,St. Pontiaans-
avond 1491", dat wil zeggen op de vooravond van
het heiligenfeest dat op 14 januari werd gevierd. Nu
is onze Utrechtse Pontianus niet de bisschop van Ro-
me zoals hier op p. 11 wordt verteld, maar de patriciër
uit Spoleto. De paus-martelaar stierf in 235, de Spo-
letaan getuigde voor Christus omstreeks 1 70. Hier
worden beiden kennelijk door elkaar gehaald. Deze
bijzonderheid en het ,,mysterieuze" van zijn verering
hadden kunnen worden ontraadseld door kennis te
nemen van P. Polmans artikel ,,Sint Ponciaen van
Utrecht" in Archief voor de Gesch. v. d. kath. kerk in
Nederland" 9
(1967) 213-220.
Dit in menig opzicht imponerende boek zou niet ge-
schreven kunnen zijn zonder de bescheiden titanenar-
beid van een drietal noeste werkers op het Gemeen-
tearchief dat de 55 strekkende meter archivalia heeft
geïnventariseerd. De naam van de heer A. Graafhuis,
die het laatste en meest omvangrijke deel van deze
operatie voor zijn rekening nam, mag hier met ere
worden genoemd.
De tentoonstelling die de herdenking opluisterde
werd begeleid door de voortreffelijk uitgevoerde cata-
logus Burgerwezen van Utrecht. Eindredacteuren:
Arend Pietersma en Ludger Smit. Hier worden namen
tot mensen van vlees en bloed: de regenten, de bin-
nenhuisvader en -moeder en de kinderen om wie het
allemaal begonnen was. De zorg voor hun gezond-
heid naar ziel en lichaam, de opvoedingsidealen, de
strenge straffen en de tot op vandaag voortlevende
feodaal aandoende folklore van de regenten worden
er sprekend in belicht. In de inleidende artikelen
wordt de geschiedenis van het weeshuis die in het ge-
denkboek uitvoerig aan de orde komt, nog eens be-
knopt samengevat. De laatste lichting ,,wezen" kan
er nog over vertellen. In het UN van 29 december
1990 kwam een van hen aan het woord, mevrouw
Dicky van Oostenbrugge, bewoonster van 1938 tot
1 947. Ze heeft eigenlijk alleen maar goeds te melden.
Zij was het eerste meisje dat zich in huis verloofde en
dat daar ook vierde. De weg naar een gebeurtenis als
deze is een lange geweest. Beide publicaties doen
daar op een boeiende wijze verslag van.               v. S.
AGENDA
Symposium: De Utrechtse Heuvelrug en Vallei
Op zaterdag 26 oktober 1991 vindt het vierde en laatste sym-
posium in de serie over de provincie Utrecht plaats in Slot
Zeist te Zeist. Na de symposia over het Kromme Rijngebied,
de Vechtstreek en de Zuid-West hoek staat dit keer de
Utrechtse Heuvelrug en de Vallei in het middelpunt van de be-
langstelling. Overkoepelend thema van dit eendaags gebeu-
ren is: „het dagelijks leven door de eeuwen heen". Middels
een aantal lezingen worden verschillende aspecen van het
dagelijkse leven op de Heuvelrug en in de Vallei aan de orde
gesteld. Het programma valt uiteen in een ochtend- en een
middaggedeelte en ziet er (onder voorbehoud! aldus uit:
9.00-
9.30 u.
9.30-
9.40 u.
9.40-10.00 u.
10.00-10.45 u.
10.45-
11.00 u.
11.00-
12.00 u.
ontvangst met koffie en levende muziek
opening door H. W. Kernkamp, voorzit-
ter vereniging Oud-Utrecht
E. J. M. Hooymayers: een korte geschie-
denis van de bewoners van Slot Zeist
R. Isarin: de vroegste bewoners van de
Heuvelrug en Vallei
koffiepauze
R. Blijdenstein: het dagelijks leven in de
landhuizen: heren en knechten
gezamenlijke lunch met levende muziek
C. Broers: economische aspecten. Abdij-
en en hun middeleeuwse ontginningen
op de Heuvelrug
C.  Vernooij: de rol van de religie vanaf
het begin van onze jaartelling
theepauze met levende muziek
D.  Prins: de veranderende rol van de na-
tuur in het dagelijks bestaan
P. A. C. Beelaerts van Blokland: de toe-
komst van de Utrechtse Heuvelrug en
Vallei
Afsluiting
12.00-13.00 u.
13.00-14.00 u.
14.00-15.00 u.
15.00-15.15 u.
15.15-16.15 u.
16.15-17.00 u.
17.00 u.
Tijdens het symposium zal de Van der Pollstichting in samen-
werking met Oud-Utrecht een kleine expositie in het Slot hou-
den van historische voorwerpen uit het dagelijks leven van de
bewoners van de Heuvelrug en Vallei.
De toegangsprijzen zijn als volgt:
-  leden en introducés                                                     f 39, -
- jongeren tot 26 jaar                                                    f 25, -
-  alleen het ochtend- of middagprogramma                f 20,-
(excl, lunch)
U kunt zich opgeven door het juiste bedrag over te maken op
girorekening 3436241 t.n.v. R. W. Fokkema te Utrecht,
o.v.v. symposium Heuvelrug.
Excursie in augustus
Op 31 augustus 1991 organiseert de activiteitencommissie
een boswandeling door Amelisweerd onder leiding van Ad Vi-
anen. Voordat we echter de natuur in gaan is er de mogelijk-
heid om het huis Oud-Amelisweerd en dan met name het
prachtige Chinese behang te bezichtigen.
Het programma ziet er als volgt uit:
10.00 u.                   verzamelen voor de deur van Oud-
Amelisweerd
10.00-10.30 u. gelegenheid tot het bezichtigen van het
behang
10.30-12.30 u. boswandeling
Leden en introducés zijn van harte welkom....... ,•
67
-ocr page 72-
Bouwen of verbouwen ?
•  Renovatie, restauratie,
•  utiliteits- woningbouw,
•  bouwkundig onderhoud
24 uur per dag.
B.V. Bouw- en Aannemersbedrijf
Californiëdreef 28-32 3565 BM Utrecht Telefoon 030-627872 - Fax 030-627852
maandblad oud-utrecht
64e jaargang nr. 6 - juni 1991
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 1 99
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65-f f 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw/
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
tel. 03465-6 29 30,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (030) 87 01 10
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
Van Blaricum en Vis vertelt u meer over
een Perzisch tapijt dan de prijs alleen
K/Lb
Over Perzische tapijten zijn duizend-en-één
verhalen te vertellen. Van Blaricum en Vis kent als
geen ander de diepere betekenissen die in een
kwaliteitstapijt zijn verweven. Die bijzondere
kennis gebruiken wij om de waarde van een tapijt
te beoordelen. Door de jaren heen hebben wij een
befaamde kollektie opgebouwd die met zorg in
stand wordt gehouden.
* tevens inkoop van oude Perzische tapijten.
SI,
VAN BLARICUM EN VIS
PERZISCHE TAPIJTEN
's-Gravelandseweg 35, Hilversum
Telefoon 035-218434
(hoek Alb, Perkstraat)
68
-ocr page 73-
DE UTRECHTSE HEUVELRUG EN VALLEI
Op zaterdag 26 oktober 1991 vindt het vierde en laatste symposium in de serie over de provincie Utrecht plaats
in Slot Zeist te Zeist. Na de symposia over het Kromme Rijngebied, de Vechtstreek en de Zuidwesthoek staan
dit keer de Utrechtse Heuvelrug en de Vallei in het middelpunt van de belangstelling. Overkoepelend thema
van dit eendaags gebeuren is: „het dagelijks leven door de eeuwen heen". Middels een aantal lezingen worden
verschillende aspekten van het dagelijkse leven op de Heuvelrug en in de Vallei aan de orde gesteld. Het pro-
gramma valt uiteen in een ochtend- en een middaggedeelte en ziet er (onder voorbehoud) aldus uit:
9.00- 9.30 u. ontvangst met koffie en levende muziek
9.30- 9.40 u. opening door H. H. W. Kernkamp, voorzitter vereniging Oud-Utrecht
9.40-10.00 u. E. J. M. Hooymayers: een korte geschiedenis van de bewoners van Slot Zeist
10.00-10.45 u. R. Isarin: de wordingsgeschiedenis van de Utrechtse Heuvelrug en Vallei. Veel van de unieke
ontstaanswijze van Nederland vinden we terug in de Utrechtse Heuvelrug en Vallei. Het land-
schap is ontstaan door een wisselwerking van rivieren, landijs, de zee en de wind. Vanaf het
moment dat de mens zijn intrede deed in dit gebied, zo'n 1 50.000 jaar geleden, is hij een
steeds belangrijker rol gaan spelen in de ontwikkeling van het landschap.
10.45-11.00 u. koffiepauze
11.00-1 2.00 u. R. Blijdenstein en B. Olde Meierink: Kastelen en buitenplaatsen op de Heuvelrug en in de Val-
lei.
De bisschoppen van Utrecht bouwen in de middeleeuwen een aantal kastelen om het Sticht
aan de oostzijde te beschermen. Later ontstaan er in de nieuwe ontginningen adellijke huizen,
waarvan slechts enkele als ridderhofstad worden erkend. De geestelijkheid bezit versterkte
huizen en landgoederen op de Heuvelrug. In de zeventiende eeuw geven de Nassaus op-
dracht tot de bouw van grote landhuizen omringd door formele tuinen.
In de 1 9e eeuw krijgt de Heuvelrug bekendheid door de aanleg van de Stichtse Lustwarande,
een gordel van buitenplaatsen waar door rijk geworden stedelingen grote en kleinere land-
schapsparken worden aangelegd. Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog zijn vele van deze
buitens in handen van bedrijven gekomen, terwijl ook de verstedelijking sterk oprukt.
12.00-13.00 u. gezamenlijke lunch met levende muziek
13.00-14.00 u. C. Broer: Abdijen en hun middeleeuwse ontginningen op de Heuvelrug
Sinds de 10e eeuw worden vooral in het Eemland grote gebieden ontgonnen. Dit gebeurt
vooral vanuit de abdij Hohorst te Amersfoort. Later is het vooral de Paulusabdij in Utrecht
die in deze streken grote bezittingen heeft en het gebied via ontbossing en ontvening bruik-
baar maakt. De latere ontginningen vinden meer plaats binnen de gewone agrarische structu-
ren en nederzettingen.
14.00-15.00 u. C. Vernooij: De verwevenheid van godsdienst en politiek op de Heuvelrug en in de Vallei.
Godsdienst en politiek spelen een belangrijke rol in het leven van de mensen in dit gebied.
Vanaf het begin van de kerstening tot de Hervorming is het de bisschop van Utrecht die ker-
kelijk en wereldlijk vorst is, iets dat veel overlast (oorlogen) met zich meebrengt. De Hervor-
ming verloopt in dit dunbevolkte gebied moeizaam en de afname van het katholieke volksdeel
moet ook in belangrijke mate worden toegeschreven aan de 18e-eeuwse immigratie van pro-
testantse groepen. Door afsplitsingen binnen de Hervormde Kerk ontstaan in de 19e eeuw
weer verschillende groeperingen binnen deze protestanten, iets dat nog steeds duidelijk aan-
wijsbaar is. Sinds 1945 is door een sterke migratie het inwonertal van de streek verdubbeld,
waardoor de autochtone bevolking een minderheid gaat vormen.
1 5.00-1 5.1 5 u. Theepauze met levende muziek
1 5.1 5-16.1 5 u. D. Prins: de veranderingen in de relaties tussen mens, natuur en landschap.
Tot de middeleeuwen zijn alleen de hoger gelegen delen (bosranden) in trek als woon- en
werkgebied. De mens heeft slechts marginale invloed op de natuur door zijn geringe aantal
en het extensieve karakter van de landbouw. In de 11e eeuw verandert dit door ontginnin-
gen, waardoor vorming van heide en stuifzanden optreedt. Sinds meer dan een eeuw wordt
dit tegengegaan door de beplanting met bomen, maar de invloed van intensieve landbouw,
stads- en industrie-uitbreidingen doet zich voelen.
In de Vallei is het na de turfwinning en de ontwatering vooral de bio-industrie die een on-
gunstige invloed uitoefent op de natuur. Veel planten en dieren worden in hun bestaan be-
dreigd, hoewel het milieu- en natuurbesef gelukkig toeneemt.
16.15-17.00 u. P. A. C. Beelaerts van Blokland: de toekomst van de Utrechtse Heuvelrug en Vallei.
17.00U.                 Afsluiting
69
-ocr page 74-
Tijdens het symposium zal de Van der Pollstichting in samenwerking met Oud-Utrecht een kleine expositie in
het slot houden van historische voorwerpen uit het dagelijks leven van de Heuvelrug en de Vallei.
De toegangsprijzen zijn als volgt:
-   leden en introducés                                                                                            f 39, -
-   jongeren tot 26 jaar                                                                                            f 25, -
-   alleen het ochtend- of middagprogramma (excl. lunch)                          f 20, -
U kunt zich opgeven door het juiste bedrag over te maken op girorekening 3436241 t.n.v. R. W. Fokkema te
Utrecht, o.v.v. symposium Heuvelrug.
Over de sprekers:
R. (René) Isarin heeft fysische geografie gestudeerd aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zijn bijzondere belang-
stelling gaat uit naar het landschap en de prehistorie van Nederland.
R. K. M. (Roland) Blijdenstein studeerde kunstgeschiedenis en werkte tussen 1980 en 1 983 bij de gemeente
Zeist t.b.v. een monumenteninventarisatie. Sindsdien is hij verbonden aan de provincie Utrecht, vanaf 1987
als leider van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede eindredacteur van een gelijknamige publi-
catiereeks.
B.  (Ben) Olde Meierink studeerde kunstgeschiedenis en is sinds 1 989 werkzaam bij de provincie Utrecht in het
kader van het MIP. Hij publiceerde over kastelen en buitenplaatsen in Nederland en is momenteel bezig met
een dissertatie over de receptie van het Hollands-Classicisme bij de Adel in de Republiek 1625-1675.
C.  (Lotte) Broer studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en is vanaf 1 987 als Assistent in
Opleiding verbonden aan de vakgroep Middeleeuwse geschiedenis van dezelfde universiteit. Zij bereidt een
proefschrift voor over de St. Paulusabdij te Utrecht en de St. Laurensabdij te De Bilt als voorbeelden van 11 e-
en 12e-eeuwse Benediktijner abdijen die door de bisschop van Utrecht zijn gesticht.
C.   (Kees) Vernooy studeerde na de kweekschool pedagogiek en psychologie aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht. Promoveerde in 1 988 op het proefschrift,,Boerengezinnen in beweging. Een sociaal-pedagogisch on-
derzoek naar het functioneren van katholieke boerengezinnen uit het Kromme Rijngebied 1 930-1 985". Verder
onderzoek op dit terrein volgde. Vernooy is als onderwijskundige verbonden aan het Christelijk Pedagogisch
Studiecentrum te Hoevelaken.
D.  (Dirk) Prins is landbouwkundig ingenieur en werkzaam als docent biologie aan een avondschool. Houdt zich
daarnaast intensief bezig met milieu- en natuurorganisaties, het geven van kursussen en lezingen over de na-
tuur. Studeert momenteel psychologie aan de Open Universiteit.
Jhr. P. A. C. (Pieter) Beelaerts van Blokland studeerde sociale geografie en administratief recht. Was achter-
eenvolgens burgemeester van Wolphaartsdijk, Vianen en Amstelveen. Werd in 1 977 Minister van Volkshuis-
vesting en Ruimtelijke Ordening. Na een periode als burgemeester van Apeldoorn werd hij in 1 985 Commissa-
ris van de Koningin in de Provincie Utrecht.
DE SCHUILKERK VAN ST. GERTRUDIS
De GertrudIskapeP) is ontstaan in de eerste helft van       het dwarsverband tussen de buitenmuren werd
de 17de eeuw als zogenaamde 'schuilkerk' voor de       verwijderd, had een gevaarlijke scheefstand tot ge-
parochie-gemeente van Ste. Gertrudis, die aan 't eind       volg, hetgeen mede aanleiding was voor de huidige
van de zestiende eeuw verdreven was uit de Geerte-       restauratie.
kerk. Het voormalige claustrale huis waarin deze ge-       Eeuwenlang heeft deze kapel dienst gedaan als kerk
meentehaar toevlucht zocht behoorde oorspronkelijk       voor de katholieke en later Oud-Katholieke parochie
tot de immuniteit van Ste. Marie en bestond waar-       van Ste. Gertrudis. Bouwkundige wijzigingen onder-
schijnlijk uit meerdere bouwdelen'). Voor de nieuwe       ging het gebouw bijna niet. Het interieur daarentegen
kerkelijke functie heeft men indertijd de bouwkundige       werd meermalen gewijzigd. Tijdens restauratie werd
situatie ingrijpend veranderd. De verdiepings-       een kleuronderzoek uitgevoerd, waaruit nieuwe infor-
balklagen werden doorgezaagd, waarbij de resteren-       matie is voortgekomen ten aanzien van de oor-
de delen ter weerszijden van de hiermee ontstane ho-       spronkelijke en gewijzigde situaties van het interieur,
ge middenruimte als galerijen konden worden benut.        In 1 829'') onderging de kapel een grote opknapbeurt:
Voor de plaatsing van een balustradeorgeP) is deze       onder de galerijen werden ter ondersteuning kolom-
galerij aan de westzijde doorgetrokken. Ten behoeve       men geplaatst met rijkversierde kapitelen; het inte-
van de stabiliteit van het gebouw bracht men een ijze-       rieur werd gewit, afgewisseld met goudkleurige ac-
ren trekstangconstructie aan die uiteindelijk       centen en vermoedelijk dateren ook de huidige spits-
constructief ontoereikend zou blijken te zijn. De       boog-vensters uit deze tijd, waarmee het kerkelijk ka-
zeventiende-eeuwse verbouwing waarbij eigenlijk       rakter ook naar buiten toe als zodanig herkenbaar
70
-ocr page 75-
Aquarel met in het midden de gevel van het nieuw te bouwen kerkelijk centrum. Aquarel: C. C. van Hoogevest.
Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, negatiefnr. K 2034.
werd. In 1 914 is de kapel grotendeels ontruimd^l. De
Oud-Katholieke gemeente betrok toen de in 1912 -
1914 gebouwde nieuwe kerk gelegen aan de
Catharijnesingel ten zuiden van de Gertrudiskapel; de
huidige Ste. Gertrudiskerk. Vanaf 1926 werd in de
kapel tijdelijk het Oud-Katholiek museum gevestigd
dat in 1 968 overging naar het Catharijneconvent. In
de jaren tachtig ontstond de gedachte om de reste-
rende Utrechtse Oud-Katholieke parochies^) te fuse-
ren en onder te brengen in één gemeenschappelijk
kerkgebouw. De keuze viel op de kathedrale kerk van
Ste. Gertrudis, die tezamen met de kapel en een
nieuw te bouwen verbinding tussen beide bouwde-
len, uitstekend dienst zou kunnen doen als kerkelijk
centrum voor de Oud-Katholieke gemeente. Daartoe
vond in 1 989 een met name technische restauratie
van de Gertrudiskerk plaats en wordt momenteel de
kapel gerestaureerd. Ook de eerste aanzetten tot de
bouw van een nieuw kerkelijk centrum (afb. 1) zijn
reeds gedaan. Het ligt in de bedoeling om het gehele
project af te ronden in het voorjaar van 1992.
Restauratie Gertrudiskapel (1990 - 1992)
De restauratie, uitgevoerd onder leiding van het
Architectenbureau ir. T. van Hoogevest'), betreft
met name een consolidatie van de bestaande
bouwkundige toestand. De scheefstand is inmiddels
gefixeerd door middel van een moderne staal-
constructie, die onzichtbaar weggewerkt kon worden
in de vloeren van de galerijen. Bij vernieuwing van de
in zeer slechte staat verkerende pleisterwerken (bin-
nen en buiten) zijn vele bouwsporen tevoorschijn ge-
komen die in een later stadium geëvalueerd kunnen
worden. In de zuidoosthoek van de kapel werd onder
andere een restant teruggevonden van een middel-
eeuwse piscinanis met aan de onderzijde van de
spitsboog-vormige opening een gebeeldhouwd kop-
je.
Het in kunsthistorisch opzicht meest belangwekken-
de aspect van deze restauratie betreft het resultaat
dat voortkwam uit het kleuronderzoek').
Na onderzoek bleek onder andere dat vele barokke
houten ornamenten, zoals engeltjes, lof- en lijstwerk,
niet behoren tot de oorspronkelijke betimmering. Het
geringe aantal aangetroffen verflagen in vergelijking
met andere onderdelen spreekt voor zich. Ook op het
houten gewelf bevinden zich minder verflagen en
men kan er vrijwel zeker van uitgaan dat de huidige
overwelving niet dateert uit de zeventiende-eeuwse
verbouwingstijd. Deze conclusie kan alleen getrok-
ken worden omdat op andere onderdelen onder een
groter aantal verflagen wél de oorspronkelijke poly-
chromie tevoorschijn kwam: op de betimmeringen
van de wanden en op een deel van de balustrade'),
alsmede op de moer- en kinderbinten van de plafonds
boven de galerijen, werd een oorspronkelijke kleur-
rijke marmer-imitatie-beschildering teruggevonden.
Bovendien bevinden zich op de houten panelen tus-
71
-ocr page 76-
van de spieramen en het repareren van gaten en
scheuren betreft, wordt slechts op beperkte schaal
een esthetische restauratie uitgevoerd; slechte plek-
ken'^) worden bijgewerkt en waar mogelijk later
aangebrachte storende retouches verwijderd.
Kerkelijk centrum
Het nieuw te bouwen kerkelijk centrum vormt een
verbindende schakel tussen kerk, kapel en de twee bij
het centrum betrokken woningen (nrs. 8/8bis en een
deel van 12) aan de Mariahoek. De gepleisterde
voorgevel ligt terug ten opzichte van de bestaande
rooilijn (afb. 1). Uitgangspunt voor het ontwerp was
onder andere de wens om de binnenruimte te blijven
ervaren als een overdekte buitenruimte. Eén en ander
zal worden gerealiseerd door middel van detaillering,
afwerking van vloeren en wanden en een ruime toe-
voer van daglicht via in het platte dak verwerkte
lichtkoepels. De lengteas, alsmede de gehanteerde
maatvoeringen zijn gerelateerd aan de gevelstramie-
nen van de Ste. Gertrudiskerk.
Architectenbureau
ir. T. van Hoogevest bv.
Westsingel 9
38 n BA Amersfoort
Noten:
drs. C.C. van Hoogevest
Aan 't werk: Mahanne Deelen, één van de restaura-
teurs bij het schoonmaken van de plafonds boven de
gelerijen. Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, nega-
tief nr. B 10353-B.
sen moer- en kinderbinten van de plafonds geschil-
derde medaillons met rijkversierde luchtpartijen en
guirlandes.
Momenteel worden deze plafonds schoongemaakt
(af b. 2) en komt de beschildering er vrijwel gaaf onder
vandaan. Afhankelijk van de technische staat en het
beschikbare budget zal bekeken worden in hoeverre
ook de andere houten onderdelen schoongemaakt
kunnen worden. In ieder geval zal de westwand'") -
waarop nog een in goede staat verkerende marmer-
imitatie-beschildering aanwezig is - met de daarin op-
genomen, veelhoekig uitgebouwde doopkapel, in de
oorspronkelijk staat worden teruggebracht.
Onder de galerijen bevinden zich vijftien schilderijen
die vermoedelijk uit de eerste helft van de zeven-
tiende eeuw dateren. Hierop zijn afgebeeld de
apostelen'') en de vier evangelisten. Stylistisch ge-
zien zijn deze te plaatsen binnen het kader van de
Utrechtse School en kunnen verschillende handen
onderscheiden worden in de behandeling van fysio-
gnomie en compositie. De schilderijen bevonden zich
in zeer slechte staat en worden nu gerestaureerd in
het atelier van E.J. Tjebbes te Bussum. De restauratie
richt zich met name op een consolidatie van de be-
staande toestand. Met uitzondering van eerder uitge-
voerde randverdoekingen en twee gehele verdoekin-
gen, waren de schilderijen in technische zin vrijwel
onaangetast gebleven. Een opmerkelijk gegeven dat
aanleiding was voor een uiterst behoedzame werk-
wijze. Naast consolidatie van de bestaande toestand
en reparatie van technische gebreken, die voorname-
lijk de vernieuwing van randverdoekingen, het herstel
1.    De oorspronkelijke naamgeving in de zeventiende eeuw
luidde ,,Ste. Gertrudis in den Hoeck"; later aangeduid
als kerk van de parochie van Ste. Gertrudis; sinds 1914
Gertrudiskapel.
2.    De tijdens restauratie gevonden bouwsporen kunnen na
evaluatie vermoedelijk een nader licht werpen op de oor-
spronkelijke indeling en begrenzing van deze ciaustrale
bebouwing.
3.    In 1 884 is dit orgel vervangen door een nieuw orgel dat
in 1914 verplaatst werd naar de Ste. Gertrudiskerk en in
1 968 verkocht werd aan de gemeente van Kockengen.
Ten behoeve van dit 19de-eeuwse orgel werd de
balustrade-constructie gewijzigd, alsmede de plafond-
en wandafwerking, getuige de afwijkende vormgeving
en de resultaten van het kleuronderzoek.
4.    Dr A. J. van de Ven, ,,De Driehoek van Sint Marie te
Utrecht", overdruk uit het Jaarboekje Oud-Utrecht,
1955, p. 51.
5.    In 1 914 werden onder andere het grootste gedeelte van
het kerkmeubilair verkocht: altaaropstand, preekstoel,
communiebank, luchtkronen enz.: E. Lagerwey, Ge-
schiedenis der Gemeente van de Heilige Gertrudis te
Utrecht,
1932 (De Ploeg) Utrecht, p. 20.
6.    In 1 81 8 was reeds de gemeente Soli Deo Gloria ,,gefu
seerd" met de gemeente van Ste. Gertrudis: E, Lager
wey, a.w. (noot 5) p. 18. Iets over de besluitvorming bij:
Ton van Schaik, ,,Oud-Katholieken in Utrecht voor be-
langrijke beslissingen. Drie historische kerkgebouwen in
het geding." In: Maandblad Oud Utrecht 56 11983)
194-196. De daarin vermelde optie van afbraak van de
O.K. Kathedraal van 1914 verdween gelukkig van tafel.
7.    Ook de nieuwbouw voor het Kerkelijk Centrum Ste, Ger-
trudis vindt plaats onder leiding van het Architectenbu-
reau ir. T. van Hoogevest bv. te Utrecht/Amersfoort.
8.    Het kleuronderzoek en de huidige restauratie van de
schilderingen wordt uitgevoerd onder leiding van restau-
rateur E.J. Tjebbes te Bussum. Resultaat van het kleur-
72
-ocr page 77-
onderzoek werd vastgelegd in een interne rapportage;
Kleuronderzoek Ste. Gertrudiskapel, november 1990.
9. De opengewerkte delen van de balustrade dateren
waarschijnlijk uit een latere periode. Hiervoor spreken
niet alleen bouwkundige aanwijzingen, maar ook het feit
dat tijdens het kleuronderzoek op de opengewerkte de-
len een geringer aantal verflagen werd gevonden en de
1 7de-eeuwse marmer-imitatiebeschildering ontbreekt.
10. In de Gertrudiskerk bevinden zich twee zeventiende-
eeuwse schilderijen die van oorsprong thuishoren in de
westwand van de kapel. Hierop zijn respectievelijk afge-
beeld: de „Doop van een Ethiopiër door Philippus" en de
„Doop van hoveling Cornelius door Petrus". Beide schil-
derijen worden gerestaureerd in het atelier van E. J.
Tjebbes te Bussum en zullen na restauratie terugge-
plaatst worden In de westwand van de kapel.
11.   In het totaal zijn 11 apostelen (Jacobus de Mindere ont-
breekt) en vier evangelisten uitgebeeld.
12.   Deze slechte plekken betreffen met name onderdelen
van het schilderij die door eerdere onoordeelkundige
restauraties zijn ontstaan.
EEN REIZIGER IN UTRECHT.
THOMAS PENNANT OP DE GRAND TOUR 1765
renknecht, om zo geen rovers aan te trekken. Hij ver-
stopte zijn geld in zijn schoenen, wat hem vooral bla-
ren opleverde. Rijke kooplieden gingen altijd onder
bescherming van een uitgebreid escorte op weg.
Oorlogen en epidemieën maakten het de reizigers niet
gemakkelijk: een rondreis over het continent duurde
vaak jaren en in de tussentijd kon het aanvankelijke
reisdoel onbereikbaar blijken. Ondanks dat werd het
maken van langere reizen over het Europese vaste-
land in de 16e en17e eeuw steeds populairder.
Grand tour
In 1639 verrijkte Richard Lassals het vocabulaire met
de term ,,grand tour". Lassals was afkomstig uit
Yorkshire, waar veel katholieke families woonden.
Ook hij stamde uit zo'n geslacht en vertrok naar het
seminarie in Douay om er een opleiding tot priester te
ontvangen. Dit betekende effectief een verbanning,
aangezien katholieke priesters in het protestantse En-
geland vogelvrij verklaard waren. Sommigen van de
in Douay opgeleide priesters trokken toch naar Enge-
land om missiewerk te verrichten, maar de meesten
bleven op het continent werkzaam. Deze priesters
maakten in dienst van de kerk vaak lange reizen, voor-
al uiteraard naar Rome. Ook Lassals maakte diverse
lange trips door Frankrijk en Italië. Hij was daardoor
een ideale mentor voor de jonge Engelse edellieden
die als onderdeel van hun opvoeding een reis maakten
over het continent, een reis die bekend raakte met de
typering van Lassals, als ,,Grand Tour".
In Engeland was het steeds meer mode geworden om
jongelieden uit de gegoede stand na hun scholing, zo
tussen hun 1 5e en 20ste jaar een reis door Europa te
laten maken.
De bedoeling van deze reis was de blik van de jonge-
man te verruimen, zijn talenkennis te vervolmaken en
zijn algemene kennis te verbreden. Na de ervaringen
van een dergelijke reis zou de jongeman zich gemak-
kelijk bewegen in allerlei kringen en een hoop levens-
wijsheid hebben opgedaan. Een bijkomend effect
was dat de wilde streken die men in deze leeftijd van
de jongens kon verwachten ver van het eigen nest
plaatsvonden.
Reizen
Het maken van lange reizen over het Europese vaste-
land nam na de val van het Romeinse rijk behoorlijk in
populariteit af. Hadden de Romeinse heerscharen er
voor gezorgd, dat de uithoeken van het Rijk door goe-
de wegen met elkaar werden verbonden en gaf de
aanwezigheid van garnizoenen de reizigers een ge-
voel van veiligheid, na het uiteenvallen van de organi-
satie van de Romeinen was het vonnis van dit wegen-
net ook getekend. Plaatselijke machthebbers, sterk
op autarkie en politieke zelfstandigheid gericht, had-
den geen baat bij een goed onderhouden wegenstel-
sel, dat het concurrenten maar gemakkelijk zou ma-
ken om huis en haard te bedreigen. De wegen vervie-
len en werden onveilig: rondzwervende roversben-
den maakten lange reizen tot een hachelijke zaak.
Gereisd werd er dus voornamelijk door mensen die
een noodzaak daartoe hadden: marskramers, kooplie-
den, monniken, studenten, soldaten, pelgrims en vo-
gelvrijen.
De mentaliteit veranderde mee: de bevolking richtte
zich sterk op de eigen directe omgeving en alles wat
van daarbuiten kwam was op zijn minst vreemd en
vaak bedreigend. Reizigers stonden dan ook niet in
hoog aanzien.
Pas bij de opkomst van de steden en het groeien van
de handel werd reizen weer een dagelijks fenomeen.
Uiteraard bleef het gros van de bevolking nog binnen
de eigen gemeenschap, maar diplomaten, kooplieden
met hun gevolg en geleerden reisden door heel Euro-
pa. Vaak nog onder erbarmelijke omstandigheden,
want de wegen werden nauwelijks verzorgd.
Koningin Elisabeth I van Engeland zag als een van de
eersten de positieve kanten van reizen. Zij liet op
eigen kosten jonge edellieden naar het buitenland
gaan, waardoor ze verwachtte de beschikking te krij-
gen over een corps diplomaten dat veel van de wereld
had gezien, zich gemakkelijk bewoog in gezelschap
van vreemden en die goed de taal en zeden kenden
van de buitenlandse gezanten en vorsten met wie er
werd onderhandeld.
Toch bleef reizen een gevaarlijke zaak: sommigen zo-
als Fynes Moryson verkleedden zich vaak als boe-
73
-ocr page 78-
Maar de ouderlijke autoriteit was ver weg en om nu te
zorgen dat de knullen zich niet alleen in bordelen en
speelholen ophielden, was het van het grootste be-
lang dat er een mentor meeging, een ouder ervaren
iemand, die er op toezag dat de pupil zijn dagelijkse
lessen in spraakkunst, dans, paardrijden volgde, re-
gelmatig verpoosde in musea en kabinetten, ateliers
van handwerkslieden en kunstenaars bezocht en zijn
opwachting maakte bij de plaatselijke adel. Dat dit
geen gemakkelijke taak was bijkt wel uit de bijnaam
die deze mentoren kregen: ,,bear-leaders".
Vele katholieke Engelse priesters zoals Richard Las-
sals waren daarvoor uitermate geschikt. En ondanks
hun katholieke achtergrond waren ze zeer gezocht als
mentor voor adellijke jongelieden op hun ,,grand
tour".
In de loop van de zeventiende maar nog sterker in de
achttiende eeuw werd het maken van de ,,grand
tour" zo'n wijd verbreid fenomeen, dat niet-Engeise
reizigers zwaar klaagden over de duizenden Engelsen
die ze op hun weg ontmoetten. Lang niet alle jongelie-
den gedroegen zich, zo ver van de ouderlijke macht,
altijd even beschaafd. Niet alleen maakten ze door
hun luidruchtigheid en geruzie de andere gasten in de
herbergen het leven zuur, ze smeten ook met geld.
Het maken van de tour was een ,,once in a lifetime"-
gebeurtenis en er werd niet op een cent gekeken. Dat
betekende dat daar waar de Engelse toeristen ver-
schenen, de prijzen gigantisch omhoog gingen.
ll> rin.iii». i:hi
De route
Het uiteindelijke doel van de grand tour was een be-
zoek aan Italië, dat gezien werd als de bakermat van
de beschaving. Hoewel het onder de puriteinse rege-
ring van Cromwell verboden was voor Engelse onder-
danen om Rome (de zetel van de anti-christ tenslotte)
te bezoeken, ontvingen diverse kardinalen in de pau-
selijke stad jaarlijks tientallen Engelse gasten. Toen in
de achttiende eeuw de Engelse koningen een toleran-
te houding hadden aangenomen, werd Rome een be-
langrijke halte in de grand tour.
De tour begon meestal in Calais of een andere Ka-
naalstad. Met koetsen van diverse omvang en snel-
heid reisde men dan via Lyon door Frankrijk, over Ba-
sel en Zwitserland door de Alpen om dan door Noord-
Italië te geraken. Bezoeken aan Genua, Pisa, Rome,
Florence en Venetië lagen dan in het verschiet. Zuide-
lijker dan Napels kwamen de toeristen nauwelijks:
men was het er algemeen over eens dat daar de be-
schaving ophield. Ook de Pyreneeën vormden zo'n
grens.
Na een periode in Italië begon men de terugreis. Vaak
reisde men via Wenen en Zuid-Duitsland, om dan ver-
volgens de Rijn af te zakken richting de Lage Landen.
Sommigen maakten nog reizen door Noord-
Duitsland, naar Berlijn, Dresden en Hamburg.
De laatste etappe in de grand tour ging meestal over
het grondgebied van de lage landen. Een hele verade-
ming, zo blijkt uit de reisverslagen.
De lage landen
Na de slechte wegen en de ontelbare douaneposten
van Frankrijk, de nog slechtere paden van Italië en het
door rondtrekkende roversbenden onveilig gemaakte
Duitsland, had de reiziger het gevoel in een andere
wereld terecht te komen, zodra de grens met de lage
landen werd overschreden. De wegen waren er goed,
de rijtuigen en diligences stukken beter en een ver-
voermiddel als de trekschuit vervulde hem met be-
wondering. Vooral de hygiëne, het landschap en het
weer kon zijn goedkeuring wegdragen. Over de trek-
schuit werd het volgende gemeld:
,,Het is precies een herberg, verdeeld in verscheidene
ruimtes. Je kunt er een goede maaltijd van zes of ze-
ven gangen bestellen, met een goed glas wijn en dat
alles niet te duur. In de winter wordt er aan boord
gestookt en de boot vaart zo rustig, dat je het gevoel
hebt in een gewoon huis te verblijven."
Ook de Nederlandse herbergen hadden een goede re-
putatie. De kamers waren schoon, droog en goed-
koop, de bedden fris opgemaakt en zacht en het eten
was overvloedig. Nadelen waren het vele roken van
de Hollanders, de bedsteden die met enige argwaan
werden bekeken (men verwachtte er 's nachts uit te
rollen en een vervaarlijke smak te maken) en de ge-
woonte van de kok vogels en vissen met kop en al op
te dienen. Ook werd gewaarschuwd voor de herber-
gier: gasten moesten het niet in hun hoofd halen te
protesteren tegen de rekening. Zodra een klant over
het bedrag begon te klagen, werd de rekening onmid-
dellijk flink verhoogd. Had de bezoeker dan nog niet
door hoe het in Nederland toe ging, dan werd een ma-
74
-ocr page 79-
gistraat gehaald en moest alsnog de verhoogde reke-
ning worden voldaan.
Trekpleisters in Nederland waren uiteraard Amster-
dam met zijn enorm drukke haven en de Leidse uni-
versiteit. Toch werd ook Utrecht regelmatig bezocht.
De beroemde Engelse auteur James Boswell bezocht
gedurende de jaren 1 763-64 de Utrechtse universi-
teit. Hoewel de Leidse beroemder was, werd het le-
ven in Utrecht veel gezelliger gevonden. In 1 765 be-
zocht een andere Engelsman, Thomas Pennant onze
stad. Hij heeft hierover een verslag nagelaten.
Thomas Pennant
James Boswell beschreef Thomas Pennant als ,,de
beste reiziger die ik ooit gelezen heb. Hij ziet meer din-
gen dan wie ook." Pennant was één van die jongelie-
den die op de grand tour waren geweest en de smaak
van het reizen te pakken hadden gekregen. Op zijn
reis maakte hij kennis met beroemde wetenschappers
en kunstenaars. De vragenlijsten die sommige toe-
risten meekregen om hun nieuwsgierigheid wat op
gang te brengen waren voor hem overbodig: hij had
een brede belangstelling, variërend van het maken
van tapijten, de dierentuinen in Frankrijk, de kleding
van de vrouwen tot het werk van schilders en gra-
veurs.
Op zijn reis door Frankrijk bezocht hij Buffon en hij
sliep in een herberg die Jean-Jacques Rousseau één
dag tevoren verlaten had. Op de tocht door Zwitser-
land ontmoette hij Haller en Voltaire. Merkwaardiger-
wijs bezocht hij Italië niet: zijn interesse ging in de eer-
ste plaats uit naar wetenschappers en die ontmoette
hij vooral in Frankrijk, Zwitserland en Duitsland.
Op de terugtocht naar zijn vaderland kwam hij ook
door de lage landen, waar hij logeerde in Nijmegen en
zijn weg via Arnhem vervolgde. Ook hij was zeer te
spreken over het landschap, de steden en de kwaliteit
van de wegen.
Uit zijn reisverslag:
,,(8 juli 1765) Ging om acht uur op weg; het land-
schap heuvelachtige heidevelden, zwart en kaal zoals
de heide in Staffordshire. De weg werd op veel plaat-
sen omzoomd door bomen. Na het verlaten van deze
heuvels reden we door Wageningen, een kleine nette
stad in zeer vlak gebied. Gegeten in een alleenstaand
huis in een dorpje Kirp(? F. V.) geheten, in de nabij-
heid waarvan sterke verdedigingswerken de over-
gang naar het vlakke land bewaken. Zag grote tabak-
plantages. Langs de dijken stonden vele wilgen.
Bereikte Utrecht, een grote en prachtige stad. De
straten zijn breed, vele hebben een gracht in het mid-
den en zijn aan beide zijden met bomen beplant. On-
der aan de straten langs de grachten zijn vele wonin-
gen die er uitzien als kelders, maar de rook die eruit
opstijgt hindert de huizen erboven sterk.
De kerktoren is erg hoog en kan van grote afstand
worden gezien. De kerk is onafgebouwd gelaten; vol-
gens een oude legende vertellen de inwoners dat de
halve kerk weggeblazen is en nooit meer is terugge-
vonden. De maliebaan vlak buiten de stad lijkt veel op
die van St. James (in Londen) en hoewel hij niet zo
lang is, zijn de bomen erlangs veel mooier. Bovendien
zijn er zes smallere wandelpaden naast de maliebaan.
De hele omgeving van Utrecht is erg mooi, prachtig
begroeid en voorzien van goede afwatering. Heb
overnacht in ,,Het Kasteel van Antwerpen", een uit-
stekende herberg.
Tijdens een tweede bezoek aan Utrecht, op 28 juli
heb ik de tuinen gezien van de heer Van Mollem, eige-
naar van de zijdespinnerijen. Ze zijn enorm groot en
een perfecte uitdrukking van de Nederlandse smaak.
Er staan twee grote koepels die met schelpen in ver-
schillende patronen zijn bedekt. Deze zijn zo prachtig
als dit soort dingen maar kunnen zijn.
Heb de kerktoren beklommen: het bovenste gedeelte
is precies ais een lantaarn gebouwd. Van daaruit heb
je een enorm uitzicht naar alle kanten over dit zeer
vlakke land. Ik zag Amersfoort, Amsterdam, Haarlem
en Rotterdam liggen."
Deze laatste observatie maakt de karakterisering van
Boswell wel heel treffend. Hierna vertrok Pennant
voor een bezoek aan Overijssel, Gouda en Rotterdam.
Via Amsterdam, Den Haag, Antwerpen en de Vlaam-
se steden reisde Pennant terug naar Calais, waar hij
op 18 augustus overstak naar Engeland. Hij was toen
bijna een jaar onderweg geweest. Dit was korter dan
veel grand tours duurden. Sommigen namen wel vier
jaar in beslag.
Reizigers die de grand tour achter de rug hadden, ont-
moetten elkaar jaarlijks in Londen, in Societies of Di-
lettanti. Daar werden herinneringen aan die goede
oude tijd opgehaald en verhalen van nieuwkomers be-
luisterd.
Ondanks dat er veel kritiek kwam op de grand tour -
hij zou zeer kostbaar zijn en het leereffect gering -
heeft dit fenomeen veel invloed gehad op het Engelse
dagelijkse leven. Vele Italiëgangers bouwden hun bui-
tenplaatsen in een Italiaanse stijl, velen kochten
kunstwerken uit Frankrijk en Italië of lieten buiten-
landse kunstenaars overkomen. De gewoonte was
om in Italië tijdens de reis een groepsportret te laten
schilderen, als tastbaar bewijs van de aanwezigheid.
Dit portret kreeg dan een prominente plaats in huis.
Door de Franse Revolutie en de oorlogen tussen Na-
poleon en Engeland kwamen de reizen over het conti-
nent tot een abrupt einde. In de negentiende eeuw be-
zochten de Engelsen opnieuw in grote getalen het
continent, maar de komst van de spoorwegen en de
stoomschepen hadden intussen het karakter van de
tocht ingrijpend gewijzigd.
Fred Vogelzang
Literatuur:
Chaney, E. The Grand Tour and the Great Rebellion. Richard
Lassals and ,,The voyage of Italy" in the seventeenth century
(Genève, 19851.
Hibbert, C. The Grand Tour (London 1969).
Beer, G. R. de Tour on the continent 1765 by Thomas Pen-
nant Esq. (London 1948).
75
-ocr page 80-
Jaarrekening 1990
Jaarrekening
Begroting
Jaarrekening
Begroting
1989
1990
1990
1991
81.573,-
80.920,-
79.796,-
82.000,-
4.620,-
4.620,-
4.950,-
11.000,-
2.675,-
3.800,-
4.605,-
3.000, -
11.500,-
12.000,-
12.999,-
12.000,-
10.460,-
8.200,-
11.134,-
10.000,-
—, -
—, -
423,-
—, -
Baten
Kontributies
Advertenties
Verkopen
Donaties
Rente
Diversen
109.540,-
113.907,
118.000,-
110.828,-
Lasten
MOU
JOU
Archeologische
Kroniek
Activiteiten
en werving
Kosten van
beheer
Algemene
kosten
Afschrijvingen
48.000,-
53.892,-
55.000
39.000,-
37.933,-
38.000
10.000,-
10.000,-
10.000
7.000,-
3.650,-
4.000
6.000,-
7.638,-
7.000
5.000,-
5.811,-
5.000
— -
1.173,-
52.099
37.348
10.000
4.187
6.936
120.097,
110.570
1 15.000,
119.000,
Kapitaal
mutatie
-I- 258,
5.460,
6.190,
- 1.000,-
Kapitaal per
jaarultimo
77.522,
83.712,
Toelichting bij staat van baten en lasten uit jaarrekening 1990
De staat van baten en lasten geeft een overzicht in vier kolommen. De begroting 1 990, w/elke is opgesteld door
de vorige penningmeester, gaf een begroot tekort aan van f 5.460, - . De realiteitswaarde van deze begroting
moge blijken uit het uiteindelijk gerealiseerde tekort ad f 6.1 90, - . Het nadelige saldo wordt afgeboekt van
de kapitaalrekening van de vereniging.
Relatie opbrengsten en kosten
Bij de presentatie van de begroting 1991 merkte ik reeds op, dat het lidmaatschapsgeld onvoldoende is om
daaruit de directe kosten te bestrijden. Het lukt het bestuur van de vereniging nog steeds om de kosten van
het Maandblad, Jaarboek en Archeologische Kroniek te betalen dankzij subsidies en giften van derden en de
renteopbrengst van het kapitaal van de vereniging.
In 1 990 heeft de omslag plaatsgevonden van een marginale positieve opbrengst naar een, in mijn opvatting,
stevig verlies. In 1 990 is dit verlies, uitgedrukt in een percentage van het vermogen per ultimo 1 989, te bereke-
nen op 7%. Dit verlies is van het vermogen van de vereniging afgeboekt.
Omdat het noodzakelijk is nieuwe leden te werven, niet alleen om ledenverlies te compenseren, maar tevens
om het draagvlak van de vereniging te vergroten, vindt thans overleg binnen het bestuur plaats met betrekking
tot de hoogte en, eventuele verdere, differentiatie van de contributieregeling.
In de najaarsledenvergadering zal verdere informatie volgen.
Utrecht, 28 mei 1991.                                                                                         j.w. Lemaier, penningmeester.
76
-ocr page 81-
UIT DE TIJDSCHRIFTEN
Het middeleeuwse Utrecht is een kunststad. Kunste-
naars konden er goed leven omdat de kerk en de ste-
delijke overheid opdrachtgevers waren die een per-
manente stroom werk creëerden.
Over al die kunstwerkplaatsen zijn we maar matig in-
gelicht omdat het toch niet zo eenvoudig blijkt con-
crete gegevens te voorschijn te halen uit de archie-
ven. Maar noeste arbeid en vooral doorzettingsver-
mogen laten zien dat die archieven meer bevatten dan
wel eens gedacht wordt. Ik herinner aan de disserta-
tie van Louise van den Bergh-Hoogterp. Zij hield zich
bezig met de edelsmeden van het middeleeuwse
Utrecht in Goud- en zilversmeden te Utrecht in de late
middeleeuwen,
's-Gravenhage/Maarssen, 1990.
In Oud Holland ^05^^99^), p. 1-31 publiceerde Sas-
kia de Bodt haar bevindingen met de Utrechtse bor-
duurwerkers in het laat-middeleeuwse Utrecht. Ook
zij moest in de archieven duiken want er mag dan wel
het nodige borduurwerk uit deze periode zijn overge-
bleven, m.n. in de collectie van het Catharijnecon-
vent, bij deze kunstwerken moet in bijna alle gevallen
geconstateerd worden dat het werk niet gesigneerd
is. Slechts op uitvoerig stilistisch en technisch onder-
zoek kon iets ,,Utrechts" genoemd worden.
Saskia de Bodt doorbreekt de anonimiteit van de acu-
pictores,
schilders-met-de-naald. In haar artikel,,Bor-
duurwerkers aan het werk voor de Utrechtse kapittel-
en parochiekerken 1 500-1 580" komt zij met vele na-
men, de oogst van het rekeningen lezen. In een voet-
noot somt zij er 28 op. De een blijft een vermelding
maar de ander krijgt meer contouren.
In de 16de eeuw blijken de borduurwerkers en hun
ateliers een uiterst prominente rol te spelen. In het
eerste kwart van die eeuw is de belangrijkste bor-
duurder Jacob van Malborch, die waarschijnlijk in
1 525 overleed. De schrijfster weet van hem concreet
nog bestaande borduursels aan te wijzen bijv. de
mouwstukken aan de twee dalmatieken die het kapit-
tel van St. Jan liet vervaardigen van een gift van bis-
schop David van Bourgondië. Jacobs atelier dat een
groot aantal importante werken kreeg uit te voeren,
werd overgenomen door zijn zoon Reyer Jacobszoon,
die we van 1 535 tot 1 568 produktief zien zijn. Diens
zoon. Peter Reyers, nam de zaak op zijn beurt over,
maar hij raakte overvleugeld door Sebastiaen de Laet,
die in het tweede kwart van de 16e eeuw de grote
werken van o.a. de kapittel- en parochiekerken in zijn
orderportefeuille kreeg.
Naast deze speurtocht naar borduurders gunt de
auteur ons middels de archivalia ook een blik op de
ontstaansgeschiedenis van de karmozijnrode misge-
waden van de Buurkerk. De rekeningen van deze kerk
laten zien wie de borduursels vervaardigen, wie de
gelden voor het werk schonken, dat een Gouwenaar
- Hein de Swert - de ontwerpen leverde, en dat de kar-
mozijnrode stof in Antwerpen werd gekocht toen de
te appliceren borduurwerken gereed waren. Bruyn de
Snyder zette de gewaden in elkaar en toen de para-
menten in de Buurkerk voor het eerst werden gedra-
gen, waren de gelovigen zo enthousiast dat zij ook
nog een duit in het zakje deden door extra de collecte
te gedenken.
Dat de gewaden niet alleen door borduurwerkers en
snijders werden vervaardigd, blijkt ook uit de rekenin-
gen. De edelsmeden waren er ook bij betrokken want
zij leverden het gouddraad en het ,,hang- en sluit-
werk", dat in de kostbare gevallen van metaal was.
In voetnoot 28 schrijft de auteur daarover: ,,De bellen
bedoeld voor koorkappen vormen voorlopig een pro-
bleem. Ze komen in de 1 5de en 1 6de eeuw herhaal-
delijk voor in de Utrechtse rekeningen, soms in grote
aantallen. Men ziet ze echter niet op afbeeldingen en
vooralsnog zijn er ook geen exemplaren teruggevon-
den."
Dit lezend dacht ik aan het zilveren klokje, 22 mm
hoog met een diameter van 13 mm, in de collectie van
het Catharijneconvent (inv.nr. RMCC m 221). Het
Agenda
zaterdag 31 augustus 1991. Vereniging Oud-
Utrecht. Excursie naar Oud-Amelisweerd en een
boswandeling door Amelisweerd. Plaats:
Oud-Amelisweerd. Tijd: 10.00-1 2.30 uur.
t/m 1 september. Tentoonstelling ,,Pronken met
Oosters Porselein". Plaats: Slot Zuyien. Geopend
van 14.00-1 7.00 uur (maandag en vrijdag geslo-
ten).
zaterdag 12 oktober 1991. ,,Open Archieven-
dag". Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan
van de Koninklijke Vereniging van Archivarissen
in Nederland houdt een groot aantal openbare
archiefbewaarplaatsen in Nederland ,,open huis".
Zo ook de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht en
het Rijksarchief Utrecht. Plaats: Alex.Numankade
199-201, Utrecht. Tijd: 1 0.00-1 7.00 uur.
zaterdag 26 oktober 1991. Vereniging Oud-
Utrecht. Symposium ,,De Utrechtse Heuvelrug en
Vallei". Het vierde en laatste symposium over de
geschiedenis van de provincie Utrecht. Plaats:
Slot Zeist te Zeist. Tijd: 9.00-17.00 uur.
woensdag 27 november 1991. Alliance Francaise
d'Utrecht. Voordracht door Lucien Bëly, Profes-
seur d'histoire a l'Université de Lille, over ,,Le
TraTté d'Utrecht. Espions et Ambassadeurs a
Utrecht". Plaats: Academiegebouw, Domplein
29, Utrecht. Tijd: 19.30 uur.
77
-ocr page 82-
staat geïnventariseerd als „pelgrimsklokje". Daarbij
wordt dan een verbinding gelegd met de klokjes van
een lood-tin legering die bij opgravingen te voorschijn
zijn gekomen. Eveneens wordt verwezen naar de zgn.
Canterbury bells, belletjes die het paardetoom ver-
sierden van degenen die naar Canterbury ter bede-
vaart gingen. Maar waarom zou een dergelijk zilveren
belletje niet van een koorkap afkomstig kunnen zijn?
Dat dit soort klokjes niet meer aan de bewaard geble-
ven koorkappen zitten, mag geen verbazing wekken.
Immers eraf geknipt, zijn de klokjes van een edelme-
taal dat te gelde gemaakt kan worden, zonder dat de
koorkap vernield wordt. Zonder belletjesversiering is
de koorkap als kledingstuk even bruikbaar als met de
belletjes. Wellicht raakte dit klokje verloren te Nieu-
welande (Zeeland) en bleef het in de bodem bewaard.
Saskia de Bodt roept haar lezers op systematisch de
vermeldingen van textillia en borduurwerk in rekenin-
gen van kerken en steden te verzamelen. Haar
,,proefboring" in Utrecht bewijst dat deze methode
ook elders meer licht op het gouddraad en de zijde kan
werpen dan tot nu toe het geval was.
Casper Staal
BOEKENSCHOUW
Hilde Vries en Puck Nijenhuis, Oudmunstertrans. Het
verhaal over verbouwing en gebruik door kapittel,
burgerij en universiteit. Utrecht, 1990. 91 biz. m. il-
lustr. ISBN 90 73446 08 2. Prijs f 12,50
van diverse pluimage uit heel de letterenfaculteit bij
elkaar waren gebracht. En bovendien werden die col-
leges op vrijdagmiddag gegeven.
V. S.
Wie over de Trans wandelt is dicht bij het oudste stuk
van Utrecht. Immers, deze lange en nog altijd deftige
straat die de verbinding vormt van de Korte
Nieuwstraat naar Pausdam, grenst direct aan het
castellum dat de Romeinen bij het trajectum in de Rijn
bouwden.
Met deze vaststelling begint dit boekje dat nog vóór
er een woord tekst aan te pas komt de lezer al met een
duidelijk kaartje op het spoor van de geschiedenis
heeft gezet. Voor het overige kun je zeggen dat het
werkstuk past in de reeks over de gebouwen van de
universiteit zoals die door Samuel Muller is begonnen
en door J. W. Smit is voortgezet. In de academische
omzwervingen sinds de jaren zestig is een deel van de
letterenfaculteit weer teruggekomen in de oude stad,
en wel aan de Trans. Voor deze twee studenten
kunstgeschiedenis was dat de aanleiding om de om-
geving van hun Transcluster aan een nauwkeurig
bouwhistorisch onderzoek te onderwerpen. Men
moet dus wel al enigermate met de locatie vertrouwd
zijn om volop door het boekje geboeid te worden.
Pand voor pand wordt door de onderzoekers beschre-
ven, terwijl en passant ook een stukje sociale ge-
schiedenis van deze welgestelde buurt in het hart van
de stad wordt vastgelegd. Veel oude maar ook nieu-
we illustraties laten zien waar het verhaal over gaat.
De bewoners waren vooral personen of instellingen
van een zekere respectabiliteit: adel, academici, za-
kenlieden in goeden doen. Je zou de Trans moeten af-
lopen met dit boekje in de hand.
De optiek van de schrijvers is vooral die van de univer-
sitaire behuizing. Heel wat studenten, die jarenlang in
dat universitaire c/ausfrum colleges hebben gevolgd,
hebben er nooit de weg leren vinden. Ik herinner mij
dat rond 1965 de didactiek-colleges van Perquin SJ
ergens aan de Trans werden gegeven. Waar precies
zou ik niet meer kunnen zeggen. Dat komt waar-
schijnlijk door de overvolle, muffe zaal waarin vogels
Night Unes. Nachtregels. Gids bij de gelijknamige ten-
toonstelling in de binnenstad van Utrecht en in het
Centraal Museum, zomer 1991. Redactie: Claudine
Hellweg. Utrecht, CMU, 1991.
ISBN 90 73 285 08 9. Prijs f 7,50.
Het schijnt dat in elk zomerseizoen een opzienbarend-
heid in de stad te beleven moet zijn. In 1 986 (is dat
al weerzo lang geleden?) stond de raket van Chriet Ti-
tulaer tegen de Domtoren geërigeerd en vanaf eind
april dit jaar zijn in heel het gebied binnen de singels
de ,,Nachtregels" te lezen. Waarmee de stad in één
keer tot de grootste expositie-ruimte ter wereld is ge-
promoveerd. In de U en Cu/fot/fbijlage van het UN van
vrijdag 26 april 1991 is een aantal fascinerende fo-
to's van deze lichtende teksten of sprekende lichten
gepubliceerd. (Is het geen idee daar ansichtkaarten
van op de markt te brengen?) Het evenement heeft
ook veel landelijke publiciteit gekregen en er meldden
zich zelfs reporters van de Frankfurter Allgemeine én
de New York Times. Op de avond dat de minister van
WVC de tentoonstelling opende door de laserteksten
op de Dom leesbaar te maken, trok vervolgens een al-
lesbehalve stille omgang door de stad om de kunst-
werken af te lopen. Alleen ,,A shadow of a doubt" in
de Nieuwegracht ter hoogte van de Brigittebrug wei-
gerde op te lichten. Maar dat hoeft geen twijfel te
wekken aan het bijzondere karakter van deze Utrecht-
se lichtzomer, een idee dat is opgekomen in het brein
van CMU-directeur Sjarel Ex.
Het museum heeft een leuke en handzame gids met
stadsplattegrond uitgegeven die in het Nederlands en
in het Engels langs de tweeëntwintig kunstwerken
voert. Teksten die te denken geven, zoals de rebus
boven de ingang van het Riagg in de Lange
Nieuwstraat. Uitgevoerd in licht van fakkels tot la-
serstralen en alles daartussenin. From sunset to sun-
rise.                                                                                   V. S.
78
-ocr page 83-
Laan, B. M. Rietveld route Utrecht: fietstochten in de
gemeenten Utrecht, Zeist en De Bilt langs de gebou-
wen van G. Th. Rietveld. Utrecht, DVH-gemeente
Utrecht, sector Monumenten, 1990. Geïll., 32 biz.
ISBN 90 73448 01 8. Prijs f 10,-.
Santen, Bettina van. Kijk op de wijk: fietstochten
langs de jongere bouwkunst van Utrecht. Utrecht,
DVH-gemeente Utrecht, sector Monumenten, 1991.
Geill., 80 bIz. ISBN 90 73448 03 4. Prijs f 14,50.
De Dienst Volkshuisvesting van de gemeente Utrecht
probeert op haar manier een steentje bij te dragen aan
de vermindering van het autoverkeer. Door het sa-
menstellen van fietstochten in de stad wordt de geïn-
teresseerde burger duidelijk gemaakt dat per fiets
meer te zien is dan per auto, en bovendien dat bij het
rijden van de tochten de auto toch een lastige mede-
weggebruiker kan zijn.
De Rietveldroute die in 1990 werd uitgegeven eiste
wel enige kilometerervaring van de gebruiker, immers
er zijn toch ook weer niet zoveel Rietveldobjecten per
kilometer in Utrecht en omgeving.
De nieuwe fietstochten die in Kijk op de Wijk zijn ge-
publiceerd hebben een grotere ,,kijkdichtheid": veel
meer objecten zijn in aanmerking gekomen voor ver-
melding in de gids. Hierdoor konden de routes korter
worden dan bij de voorgaande gids. De gebruiker
moet wel een biatlon-beoefenaar zijn, aangezien fiet-
sen en lopen elkaar afwisselen. Bij de begraafplaat-
sen moet de fiets even geparkeerd worden. Ligt in
eerste instantie de nadruk op de jongere bouwkunst
en stedebouw (1850-1940), ook oudere en jongere
perioden worden niet vergeten.
De vijf routes beslaan gebieden die voor vrijwel alle
Utrechters bekend zijn. Ze voeren door ogenschijnlijk
,,gewone" straten, die echter vrijwel altijd meer te
vertellen hebben dan men denkt. De jongere bouw-
kunst heeft voor vrijwel iedereen raakvlakken: een
huis dat de bewoner zelf heeft laten bouwen vertoont
toch wel heel interessante architectonische details,
of een stadswijk die men heeft zien bouwen is geba-
seerd op uitgebalanceerde ontwerpprincipes. Kijk op
de Wijk laat de mensen kijken naar wat altijd als ,.ge-
woon" werd opgevat. Op deze manier gaan de bewo-
ners misschien hun omgeving meer waarderen en
koesteren. Mogelijk hoeft de wijk of de bebouwing
niet altijd in ,,bescherming" genomen te worden om
de kwaliteiten en karakteristieken te bewaren.
E. M. K.
1 99, 3572 KW Utrecht, onder bijvoeging van een in-
gevulde en ondertekende giro- of bankcheque ter
waarde van f 25,- cq. f 35,- -i- f 5,50 voor de
verzending van het register.
BERICHTEN
Zomerrondleidingen in het Catharijneconvent
In de maanden juli en augustus van dit jaar zullen in
Museum Het Catharijneconvent RONDLEIDINGEN
worden aangeboden op vaste tijdstippen en in vijf ta-
len (Nederlands, Engels, Duits, Frans en Italiaans). Op
dinsdag, donderdag, zaterdag en zondag om 11.00
uur, 1 2.00 uur, 14.00 uur en 1 5.00 uur zijn er rond-
leidingen in een op het rooster aangegeven taal. Op al
deze tijdstippen zullen bij voldoende belangstelling
extra rondleidingen gegeven worden in het Neder-
lands of Engels. Een rondleiding kost f 2,50 per per-
soon, aanvullend op het entree. Folders met het
rooster van de rondleidingen in de vijf talen zijn bij het
museum verkrijgbaar.
Oud-Leidenprijs 1992
De Vereniging ,,Oud-Leiden" heeft voor 1992 op-
nieuw een prijsvraag uitgeschreven voor studies op
het gebied van de geschiedenis van de stad Leiden of
zijn omgeving in de ruimste zin. Ook artikelen over
Leidse kunst en letteren in het verleden komen voor
bekroning in aanmerking.
De winnaar van de prijsvraag ontvangt naast een oor-
konde een bedrag van 2.000 gulden.
Het bekroonde artikel, dat niet meer dan 6.000 woor-
den mag tellen, zal in principe worden geplaatst in het
Leids jaarboekje 1992.
Inzendingen moeten uiterlijk 1 januari 1992 in bezit
zijn van de jury.
Nadere inlichtingen verstrekt de secretaris van de
Vereniging, Postbus 917, 2300 AX Leiden.
Jaarverslag
Zoals bekend wordt het jaarverslag van de Vereniging
Oud-Utrecht niet meer in het Jaarboek opgenomen.
Voor het laatst is dit in 1988 gebeurd. Bij dit nummer
van het Maandblad ingesloten treft u het jaarverslag
over 1989 aan, door onvoorziene omstandigheden
helaas veel later dan het bestuur van plan was.
Met de redactie van het Maandblad is afgesproken
dat de volgende jaarverslagen in het Maandblad zul-
len worden gepubliceerd. Het bestuur vertrouwt dat
de continuïteit hiermee hersteld zal zijn.
Verschenen
J.A.C. Mathijssen en CA.J.M. Mathijssen-Penders,
Registers op het Jaarboek Oud-Utrecht 1954-1983.
Nu de intekenperiode is afgesloten bedraagt de prijs
voor leden f 25,- en voor niet-leden f 35,-
Bestellingen uitsluitend schriftelijk bij de secretaris
van de Vereniging Oud-Utrecht, Alex. Numankade
Namens het bestuur,
A. Pietersma, secretaris.
79
-ocr page 84-
Bouwen of verbouwen ?
Renovatie, restauratie,
utiliteits- woningbouw,
bouwkundig onderhoud
24 uur per dag.
2J
B.V. Bouw- en Aannemersbedrijf
Californiëdreef 28-32 3565 BM Utrectit Telefoon 030-627872 - Fax 030-627852
maandblad oud-utrecht
64e jaargang nr. 7/8 - juli/augustus 1991
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Van Blaricum en Vis vertelt u meer over
een Perzisch tapijt dan de prijs alleen
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,
65+ /^ 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
tel. 03465-6 29 30,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (030) 87 01 10
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
Over Perzische tapijten zijn duizend-en-één
verhalen te vertellen. Van Blaricum en Vis kent als
geen ander de diepere betekenissen die in een
kwaliteitstapijt zijn verweven. Die bijzondere
kennis gebruiken wij óm de waarde van een tapijt
te beoordelen. Door de jaren heen hebben wij een
befaamde kollektie opgebouwd die met zorg in
stand wordt gehouden.
* tevens inkoop van oude Perzische tapijten.
SU
VAN BLARICUM EN VIS
PERZISCHE TAPIJTEN
's-Gravelandseweg 35, Hilversum
Telefoon 035-218434
(hoek Alb. Perkstraat)
80
-ocr page 85-
UTRECHTSE GRACHTPROFIELEN
REVISITED
De aanleiding tot het opnieuw publiceren van deze te-      boek ,,Reliëfs in Blauw" werden de grachtprofielen
keningen is gelegen in het feit, dat indertijd verzuimd      namelijk voor het eerst opgenomen, bedoeld als een
is ze consequent in dezelfde - verkleinde - schaal te re-      illustratie van de geschiedkundige beschrijving van
produceren, waardoor een onderlinge vergelijking on-      de vijf grachten in de Utrechtse binnenstad,
mogelijk wordt gemaakt. In de laatste druk van het
ai.
-ocr page 86-
Grachtprofielen zijn dwarsdoorsneden over de voor-
naamste stedelijke waterlopen met hun direct aan-
sluitende gebieden. Zij geven enerzijds inzicht in de
historische ontwikkelingen, en anderzijds maken zij
de verschillen van karakter duidelijk, welke de grach-
ten kenmerken, waardoor men ze goed van elkaar kan
onderscheiden.
Concreet gezegd, ziet men hier in het algemeen geno-
men, wat de Oudegracht en de Nieuwegracht betreft,
een doorsnede over de gracht met daarbij in volgorde
de walmuur als lage grondkering langs het water, de
werf met zijn bestrating, de werfmuur met zijn deuren
en vensters, die aan de bovenzijde wordt afgesloten,
met een balie van gietijzeren balusters, verbonden
door horizontale staven rondijzer, en verder de gepla-
veide straten boven de werfkelders, de particuliere
stoepen en de daarbij aansluitende gevels en kappen
van de bebouwing met hun kelders en daarboven ge-
legen verdiepingen. Ofwel, wat de Kromme Nieuwe-
qracht, de Drift en de Plompetorengracht betreft,
volgt de doorsnede achtereenvolgens de gracht, de
direct uit het water oprijzende grachtmuur als vertica-
le afsluiting van de kelders onder de straat, en daarna
weer de stoepen met de aansluitende bebouwing.
Het zijn de ruimtelijke verhoudingen van het stads-
beeld ter plaatse, hier vastgelegd in horizontale en
verticale maten, die mede het karakter van de ver-
schillende grachten bepalen. De plaatsen waar deze
profielen werden getrokken, zijn met de nummers in
bijgaande stadsplattegrond aangegeven.
Twee van de elf grachtprofielen vragen wellicht nog
enige nadere explicatie, en wel de nummers 6 en 9.
Met name de doorsnede Oudegracht-Twijnstraat (no.
6) is genomen ter plaatse van de Rondpoort, een
steegje dat de straat met de werf verbindt. De bebou-
wing aan de westzijde van de straat dateert ongeveer
uit de 14e eeuw, op een terrein dat aanvankelijk met
een glooiend talud van de Twijnstraat naar de gracht
afbelde. Reeds in de middeleeuwen was er ook aan de
werf langs de gracht sprake van een rij zeer beschei-
den huizen, terwijl hier in de 18e en 19e eeuw een be-
bouwing ontstond van hoofdzakelijk pakhuizen en
bedrijfsgebouwen, die soms in verbinding stonden
met de huizen aan de Twijnstraat. Door ophoging ver-
anderde daarmee ook het grondprofiel, zoals de teke-
ning aangeeft.
De doorsnede over de Kromme Nieuwegracht (no. 9)
is getrokken even ten westen van de Pieterstraat. Het
gebied tussen de gracht en het Pieterskerkhof be-
hoorde tot de immuniteit van Sint Pieter. In de middel-
eeuwen bevonden zich hier enkele claustrale huizen,
waarin de Kapittelheren woonden. De tekening laat
een doorsnede zien van het claustrale pand Kromme
Nieuwegracht 11, terwijl de aansluitende bebou-
wing, waarvan de voorgevel direct uit het water van
de gracht oprijst, voornamelijk uit de 1 7e eeuw da-
teert. Het was in dezelfde periode, dat deze huizen
toegankelijk werden gemaakt door middel van brug-
gen over de gracht. De doorsnede strekt zich aan de
1 Oude gracht met Jansbrug.
82
-ocr page 87-
IJiJiiiiiiiuiuiiiiiiriiiiiiiiiwiiii
2 Vismarkt met Kalisbrug en Choorstraat.
liiiimiiMiwiiiiiiuiiiiililiiiiiiii
3 Lichtegaard en Lijnmarkt.
4 Donkere gaard en Lijnmarkt.
83
-ocr page 88-
5 Oudegracht met Weesbrug.
BiniiiiiiiiniiiiiHDiiiiiiiuiiiiiiiiMiiiin
lungiiiiuiiiiiiiiiiiifliiuuinmuiiiiiii
7 Plompetorengracht.
84
-ocr page 89-
8 Drift.
U=»i
10
9 Pieterskerkhof - Kromme Nieuwegracht
85
-ocr page 90-
10 Nieuwegracht met Brigittenbrug.
llJIJ(l)IIIIIIM]llllUHIIIIUIIimP^
11 Nieuwegracht en Servaas Bolwerl<.
andere zijde van het gebied uit tot aan het Pieters-
kerkhof. Hier ontstond eveneens in de 17e eeuw een
bebouwing, grotendeels van koetshuizen met boven-
woningen, zoals ook op het profiel te zien is.
Wat de overige grachtprofielen betreft, meen ik dat
de tekeningen voor zichzelf kunnen spreken. Daarom
wil ik dan ook volstaan met een verwijzing naar enige
literatuur over het onderwerp, die men hieronder zal
aantreffen. Tenslotte wil ik niet nalaten in het bijzon-
der de heer A. F. E. Kipp te danken voor zijn waarde-
volle adviezen, die ik ten aanzien van deze materie
van hem mocht ontvangen.
C. A. Baart de la Faille
Literatuur
C. L. Temminck Groll - Proefschrift ,,Middeleeuwse stenen
huizen te Utrecht" bIz. 68, schematische voorstelling van
Utrechtse grachtprofielen - 1963.
T. J. Hoekstra - De vroege topografie van Utrecht - bIz. 16-18
- in ,,M. J. Dolfin, E. M. Kylstra en J. M. W. Penders - ,De Ne-
derlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst", geïl-
lustreerde beschrijving. Deel III A, Utrecht - De Huizen binnen
de singels - 1989.
Ton van Ginkel, A. F. E. Kipp, en anderen - ,,Utrecht aan de
Werf" - Historische Reeks Utrecht, Deel 9 - 1987.
A. Graafhuis en C. A, Baart de la Faille - ,,Reliëfs in Blauw",
lantaarnconsoles langs de Utrechtse grachten, derde druk -
1982.
86
-ocr page 91-
1938: DE ZANGERES VERA LYNN
UTRECHT
Utrecht zou aandoen. In het oude Tivoll. Dat was
wat. De wereldberoemde Bert Ambrose, die we alle-
maal van de grammofoonplaat zo goed kenden, zou
met zijn band een concert geven. Daar moest ik als
fan natuurlijk naar toe. Ik kocht een kaartje in de voor-
Het was zomer 1938. Ik woonde In Utrecht, had net
eindexamen gedaan en vernam dat het Engelse dans-
orkest van Bert Ambrose tijdens een toernee ook
Ambrose's band
komt in ons land
spelen
Een tourné« door ons land, waarbij
Utrecht niet vergeten wordt
Hr.T dannorhrrc van Ambrow, betnrtk
onKriHUfrM momrnlrrl brt brste dan»-
orkrst van Kuropa In, k)!nn«l «U In Hol-
land ultalultfnd door mlddrl van tijn radlo-ult-
zendingcn voor de B3.C. en zUn gramofoon-
platrn.
Noif nooit brbiwn Ambrose en zyn orfcett
peraoonlijk hun pmitatlrs in Nederland gede-
monslreerd. Reed» vele Jaren hel>ben de jazt-
llefbeb(>ers uitgezien naar bet moment, dat
Ambrose en z^jn orkest naar ons laad zonden
komen.
Aanbiedltijfcn hlorvoor heeft Ambrose genoeg
gehad en in de laatste drie jaren i» er steeds sprak*
Rewcest, dat het orkest naar Nederland zou ko.
men, doch te elfder ure kwam dan steeds let» tus-
schenbelde, waardoor de onderhandelingen niet tot
con gunstig ronultaat leidden. Thans is zUn komst
echter als vaststaand te bcRchotiwen, dank zy do
HoUandache Dccca Distributie N.V., onder wier
auspiciën het orkest in Nederland zal concerteeren,
HU mogen gerust van een evenement op Jazz-
gebied spreken, omdat Ambrose en zUn orkest niet
;:oozeer de nadruk leggen op show, dorh hoofdza-
kelijk streven naar een zoo hoog mogeiyk muzikaal
peil bU al hun concerten. Dit nu is mogeI(|k ge-
nm:ikt, doordat Ambrose In zUn orkest de be«t«
InNlrumrntnlinlrn van Engeland heeft tesaraen ge-
bracht en dnnr het feit, dnt de kern van ztin orke<k
reeds Jaren lang samen speelt, waardoor een bUzon.
der groot raffinement In samenspel nerd ver-
kregen.
Ambrose komt naar Nederland met zijn volledij
orkest van 21 personen, waarb^ o.a. het vocals
gedeelte verzorgd zal worden door Evelyn Dall ca
Vcra Lynn.
Het tournee zal op 29 Juli a.s. te Groningen aan-
vangen en achtereenvolgens zullen de volgenda
plaatsen worden bezocht: Amsterdam, Zandvoort,
Rolterdam, Utrecht, Scbcveningen, Arnhem, N(j-
megco. Laren.
Uit: Utrechtsch Nieuwsblad, zaterdag 30 juli 1938.
Gentlemanlike?
De heer Ambrote speelde niet voor
tweehonderd-vijhig menschen. Te
weinig wierook?
De heer Bert Ambrose, de millloimalr Jazz»
fabrlkint, heeft gisttravond den Utrechtenaren-
een merkwaardig staaltje van onwellevendheid
vertoond. Met veel ophef was zyn concert hier ter
stede aangekondigd. Ondanks prachtig zomerweer
en vacanUeHJd, waren ongeveer twechonderdvtjt"
tig personen naar Tlvoli gekomen, hadden daar ds
duro plaaUbewyzen betaald en zetten zich In af-
wachting van de dingen, die komen zouden. D«
heer Ambrose verscheen niet op het podiunu
De aanwezigen mochten ruim drie kwartier sta-
ren naar rauziekstandaards en een grooten trom
en toen kwam Iemand voor de microfoon vertellen,
dat het concert, door „buitengewone omstandig-
heden" niet doorging en dat de bezoekers hun geld
aan de cassa konden teruglialen.
Zoo zijn de manieren. Band, tMUger en dirigent
waren aanwezig. Alles was geraed voor het op-
treden, maar omdat er niet voldoende publiek, la
casu hard applaus, In de zaal aanwezig was, ver-
tikte de heer Ambrose te spelen. Er was niet
voldoende wierook voor dezen over het paard g^
tilden ttandleader.
wy meenen, dat er uit Utrecht geen petitie naar
den ]azz-lndustrt0«l Is gestuurd om hier t« komen
concerteeren. De Imnd kwam eigener lieweglnK
en had o.L moeten spelen, óók voor tweetaooderd-
v^tig menschen.
Hoe bet ook zQ, wtl achten de houding van (lo-
zen arttst, hy wenscht toch dien naam te dragen,
ongepast. Aan hel „In every Inch a gentleman" raa
deaen aigelsrhman otittireekt wel bet eeo ca
ander.
Drie kwartier heWien de liesoskers litteB wach-
ten en toen wsrdan it) naar huls ges1.uurd. Er
waren vvrschlUenden m, dia per trein, auto at
tram uit omliggende plaatsen waren gekomen.
Deze waren beclemaal „uit".
Naar onae maan Ing lou geen enkel werkelQk
artlst dch aan een dergelQk optreden als dat vaa
den beer Ambrose, dorren of wUlea echnkHf
Uit: Utrechtsch Nieuwsblad, maandag 1 augustus
1938.
87
-ocr page 92-
verkoop. Maar op de dag van de uitvoering was het
zo warm, dat maar heel weinig stadgenoten hetzelfde
als ik gedaan hadden. Vrijwel niemand ging die heer-
lijke zomeravond Tivoli binnen en het concert werd
afgezegd. Ik was teleurgesteld en verbaasd. Ver-
baasd dat zo weinig mensen zo'n beroemde man als
Bert Ambrose wilden horen en zien.
In het voorjaar van 1976 las ik de toen ook in vertaling
verschenen autobiografie van de zangeres Vera Lynn,
tegenwoordig Dame Vera Lynn. Toen ik zo tegen
bladzij 50 vernam dat zij in 1 937 als zangeres bij Am-
brose gekomen was, moest ik na al die jaren weer aan
die Utrechtse teleurstelling terugdenken. En ik dacht
ook: het zou natuurlijk te gek zijn als ook zij zich die
in 1 938 slecht voorverkochte avond zou herinneren.
In de reeks van duizenden uitvoeringen, die zij gege-
ven heeft, was toch zo'n afgelasting in een Neder-
landse stad heel onbelangrijk. Maar nee. Ik citeer haar
op bladzijde 62: ,,ln 1 938 maakte het orkest een tour-
nee door Nederland, waar ze ontzettend veel succes
hadden. Overal trokken we volle zalen, behalve in
Utrecht om joost-mag-weten welke reden. Misschien
zou het daar ook wel goed gegaan zijn, maar Ambrose
gaf ons niet de kans er achter te komen. Toen we bij
het gebouw aankwamen waar we zouden spelen en
met ons allen uit de bus stapten, liep Ammy naar het
kantoortje om te kijken hoe het met de voorverkoop
stond. Kennelijk was hij niet tevreden over de recette,
want hij riep: ,,Hier ga ik niet optreden! Kom op, jon-
gens, allemaal er weer in!" En zo klommen we op-
nieuw de bus in en wèg reden we. Ik keek of ik het in
Keulen hoorde donderen en dacht: dat kan hij niet me-
nen; de show moet doorgaan, hoe weinig mensen er
ook in de zaal zitten. Mij was altijd geleerd dat een ar-
tiest moest optreden, wat er ook gebeurt. Ik was he-
lemaal verbluft, maar na een poosje leerde ik zijn in-
MINISTER BONNET NAAR TURKIJE
PARIJS, 30 Juli. (Havas) — Minister Bonnet
hnpfl pistrrniiddaif con on^irrhoud gehad met den
Tiirk.sihrn nmhn.iJindcur S d i-ii <l d n v a n over het
nlfliiirle Ix'Zork. dnt liU i'iiid Kr|ilrmbi'r nan
IhhuilMM'l of Aiiluiin <l4'iil(t 1' l>iiiiK*'i>.
(Ingezonden medoderlinp.)
ambrose
en tl)a phanomaDaol dant ao ibeworkatt
komt
31 JULI A.S. IN TIVOLI
Een hevige slag
woedt bij Candesa
Uit: Utrechtsch Nieuwsblad, zaterdag 30 juli 1938.
stelling accepteren; hij was nu eenmaal zo."
Ik heb Vera Lynn toen een brief geschreven en haar
verteld hoe ik het mij ook allemaal nog goed herinner-
de en hoe teleurgesteld ik indertijd was geweest. Er
kwam een aardig briefje terug met een uitnodiging
eens bij haar te komen. Dat heb ik (nog) niet gedaan.
Jan van Herpen
Kapittelweg 359
Hilversum
BOEKENSCHOUW
E. A. G. van den Bent en C. M. P. F. van den Broek,
Mijdrecht meer dan veen alleen. Mijdrecht, uitg. v. d.
Gemeente, 1985. ISBN 90665 509 8. Prijs f 25,-.
Mijdrecht negenhonderd jaar. Mijdrecht van toen tot
bijna nu in vogelvlucht. Samenstelling
G. van Wijk.
Mijdrecht, 1985. 1 12 biz. m. illustr.
ISBN 90 66 56 508 x. Prijs f 25,-.
Het negende eeuwfeest van het Utrechtse dorp Mij-
drecht is enkele jaren geleden gevierd. Onder meer
met een aantal publicaties, die ons pas laat onder
ogen kwamen. Daar is vooreerst Mijdrecht meer dan
veen alleen,
geschreven door twee vrouwelijke histo-
rici, E. A. G. van den Bent en C. M. P. F. van den
Broek. In 1 983 legden zij het eerste contact met de
Rijksarchivaris in Utrecht en twee jaar later kon dit
boek verschijnen.
Het spreekt dus eigenlijk wel vanzelf dat de auteurs
zich beperkingen hebben moeten opleggen en, naar
eigen zeggen, een groot terrein braak hebben laten
liggen voor de jonge historische vereniging ter plaat-
se. Alles begint met de schenking door bisschop
Koenraad van het veengebied Mijdrecht aan het ka-
pittel van St. Jan, tezamen met de kerkelijke zowel
als de wereldlijke rechtsmacht over het gebied. De
oorkonde uit 1085 is klaarblijkelijk een falsificatie van
ruim een eeuw later, waaraan echter een ongeveer
gelijkluidend origineel ten grondslag moet hebben ge-
legen dat van rond het gepretendeerde jaar dateert.
De namen Mijdrecht en Wilnis waren toen al in
zwang, zij het niet als namen van dorpen zoals nu het
geval is, omdat de kolonisten-ontginners er zich pas
geleidelijk gingen vestigen.
De proost van St. Jan, eerst de katholieke, na 1 581
de protestantse, oefende er tot 1795 zijn gezag uit.
De 1 9de- en 20ste-eeuwse situatie, waartoe de au-
teurs na een kort inleidend hoofdstuk overgaan, moet
88
-ocr page 93-
vanuit deze constellatie worden begrepen. De inde-
ling van het boek is daarna thematisch en volgt een
vertrouwd patroon. Bestuur en politiek komen het
eerst aan bod, uitgaande van de Bataafse Revolutie
en de Grondwet van 1814. De kerken krijgen uitvoe-
rig aandacht, niet alleen RK en NH, maar ook de
Doopsgezinden - men kende In M. een Mennonieten-
buurt-
en de Joden. De zorg voor de scheiding tussen
land en water stond in dit veengebied natuurlijk voort-
durend centraal en er is hier dan ook een interessant
stuk Waterschapsgeschiedenis te vertellen. Ook de
droogmakerijen en de drie bedijkingen krijgen hun
verhaal, met een optimale cartografische ondersteu-
ning. De turfstekerij werd hier vanzelf een belangrijke
bron van inkomsten, met als goede tweede het boe-
renbedrijf. Industrialisatie kwam hier pas later op
gang. ,,Grafisch bedrijf, rijwielonderdelen en pharma-
ceut. art." meldt mijn oude encyclopedie. Ook ver-
keer en armenzorg worden behandeld, net als het on-
derwijs en de schoolstrijd. Gezondheidszorg en wo-
ningbouw, die nauw met elkaar samenhangen, krij-
gen een apart hoofdstuk.
De veelzijdige historische aanpak laat geen thema on-
besproken. De annotatie is zorgvuldig en er is een lite-
ratuurlijst afgedrukt.
Opvallend is de goede kwaliteit van de vele illustra-
ties.
Het M.se bedrijfsleven sponsorde een meer populair
gedenkboek Mijdrecht negenhonderd jaar dat het
voornamelijk van de interviews, de plaatjes en de min
of meer recente herinneringen moet hebben. De M.se
drukkerij die het verzorgde heeft er een voyant visite-
kaartje mee afgegeven. Na WO II is M. van agrarisch
tot overwegend industrieel van karakter geworden.
Op het industrieterrein ter plaatse zijn thans meer dan
200 bedrijven gevestigd. De generatie die deze over-
gang heeft meegemaakt en er de vruchten van heeft
geplukt, komt in deze veelkleurige uitgave het meest
uitvoerig aan het woord.
V. S.
voor anderen ontoegankelijk en is daarmee min of
meer tevergeefs geweest. Deze tekortkoming zal
door velen die zich bezighouden met lokale en regio-
nale geschiedbeoefening onderschreven worden.
Desondanks geeft de bibliografie een overzicht over
bijzonder veel publicaties. De registers op auteursna-
men, overige persoonsnamen en plaatsnamen geven
toegang tot de publicaties.
E. M. K.
Hedda Kalshoven-Brester ed.. Ik denk zoveel aan jul-
lie. Een briefwisseling tussen Nederland en Duitsland
1920-1949. Amsterdam, Uitgeverij Contact, 1991.
433 bIz. m. illustr. ISBN 90 254 6922 (geb.j. Prijs
f 65, - en f 45, - (paperb.).
Dit is een indrukwekkend boek. Het bestaat uit een
collectie brieven, gewisseld door leden van één Duit-
se en Nederlandse familie in de jaren tussen 1 920 en
1949. De tijd dus van de opkomst van het nazisme,
de Tweede Wereldoorlog en de eerste na-oorlogse ja-
ren. Als geen andere publicatie heeft het mij duidelijk
gemaakt hoe een Duitse burgerfamilie in de provincie
(Braunschweig) vrijwel blind in de val van het
nationaal-socialisme loopt en Adolf Hitler, de ,,histe-
rische stalknecht" zoals Du Perron hem noemde, aan-
ziet voor de redder uit de smaad, de vernedering en de
economische neergang die Duitsland na 1918 waren
aangedaan. Met de nationalistische verblinding en
haast één daarmee wordt het gif van het antisemi-
tisme opgezogen. Het is verbijsterend en verhelde-
rend tegelijkertijd die ontwikkeling in de geesten te
volgen en omdat het om familiebrieven gaat die volle-
dig openhartig zijn, leert men hier beter dan uit welk
school- of handboek ook de sfeer van die dagen ken-
nen. Het nationalisme is voor deze mensen eenvoudig
de lucht die ze inademen en de rancuneleer van het
nazisme een haast ongemerkt binnensluipende ver-
dwazing. Men prijst de ouders die zich zo onver-
bloemd pro-nazi uitlieten gelukkig dat zij in 1936
resp. 1937 overleden zodat de ergste (maar logische)
gevolgen van hun nefaste overtuigingen hun
bespaard zijn gebleven.
Intussen begint alles in 1920 met de komst van hun
dochter Irmgard (,,lmmo") als dertienjarig meisje en
,,oorlogskind" naar een gastgezin in Utrecht om daar
wat bij te komen. Dat is het ogenblik waarop we ken-
nis maken met heel aardige Utrechtse mensen, de fa-
milie Jan Brester aan de Willem Barendszstraat.
Groter tegenstelling dan die tussen deze vrijzinnige,
pacifistische en nonconformistische gezinssfeer en
de zware bloed en bodem-mystiek die de lezer uit de
Braunschweigse brieven tegenwalmt is haast niet
denkbaar. Het kleine meisje dat als logee kwam en in
haar nieuwe Utrechtse milieu gedijt, trouwt in 1929
met een zoon des huizes, de medicus August Bresser
(1 900-1 984), in latere jaren directeur van De Lichten-
berg
in Amersfoort.
Hun dochter Hedda Kalshoven-Brester heeft de brie-
ven die min of meer per toeval boven water kwamen,
voorbeeldig uitgegeven.
Matter, Fred (red.), Toverij in Nederland, T 795-T 985.
Bibliografie. Publicaties van het P. J. Meertens-
Instituut, deel 14. Amsterdam 1990.
ISBN 90 70389 23
7; XXVIII -h 292 biz., gebonden.
Prijs f 40, - excl. verzendkosten. Verkrijgbaar bij het
P. J. Meertens-lnstituut, Postbus 19888, 1000 GW
Amsterdam.
Onlangs is verschenen de bibliografie van Toverij in
Nederland, waarin zijn opgenomen de publicaties die
verschenen zijn in de periode 1 795 tot 1985. Ook de
Provincie en Stad Utrecht spelen in deze publicaties
een belangrijke rol.
Een verzuchting die de redactie van de bibliografie
slaakt in de inleiding betreft scripties die bij opleidings-
instituten worden gemaakt. De afwezigheid van een
alle studierichtingen omvattende landelijke centrale
registratie van scripties maakt het onmogelijk een
overzicht te krijgen over deze niet uitgegeven stu-
dies. Veel onderzoek dat wordt verricht is daardoor
89
-ocr page 94-
De indeling in hoofdstukken is chronologisch en tege-
lijk per hoofdstuk geconcentreerd op één persoon. De
inleiding is glashelder, de noten stuk voor stuk terza-
ke en afgedrukt waar ze horen; aan de voet van de
bladzijden. Hier en daar zijn kaartjes opgenomen, ter-
wijl de foto's het beeld geregeld completeren.
Het boek is met brio en met vakkundigheid gemaakt,
zodat men zich de geestdrift van C. J. F. Stuhidreher
(RIOD) in het \Noord vooraf goed kan voorstellen.
De hoofdpersoon van dit boek, mevr. Irmgard
Brester-Gebensleben, was een niet onverdienstelijke
zangeres, die al in 1934 in de stad uitvoeringen gaf
ten bate van gevluchte Duitse joden met liederen van
Heine op muziek van Mendelssohn. Zo wordt en pas-
sant ook een kijkje gegeven in het Utrechtse culturele
leven van die dagen. Overigens krijgt de lezer de in-
druk dat juist in de brieven vanuit Utrecht veel is weg-
gevallen, iets wat hij uiteraard alleen maar kan betreu-
ren. Brievenlectuur verveelt nooit en werkt altijd zo
dat je nu dan ook alles wilt weten.
Voor het overige kan men de uitgeefster van dit boek
alleen maar dankbaar zijn voor het werk dat ze heeft
verzet en voor de inzet waarmee ze de hindernissen
daarbij te lijf is gegaan. Het resultaat is een brok le-
vende geschiedenis met enkele Utrechtse burgers in
een sympathieke bijrol.
V. S.
moet wel zelfmoord wezen. In plaats van zulke din-
gen even te controleren, komt er dan zo'n rare misser
te staan. Heeft 1 896 meer dan één februarimaand ge-
had? Op p. 32 wordt de naam van burgemeester Ter
Pelkwijk verkeerd gespeld. Twee voormalige buurt-
bewoners luchten in dit boekje hun hart. Rijk de Goo-
jer heeft geen heimwee en komt daar rond voor uit.
Dat komt mij sympathieker voor dan de weeë, waar-
schijnlijk dichterlijk bedoelde ontboezeming van Her-
man van Veen, die in de Kievitdwarsstraat is geboren.
Zijn laatste regel luidt: ,,lk had er moeten blijven".
Wat let hem eigenlijk om terug te komen?          v. S.
Utrecht. Nederlands-English-Francais-Deutsch. Rot-
terdam, lllustra-Holland Book Sales, IHelmond 1990.
ISBN 90 6618 5546 (hardbackl, 103 blz. m. illustr.
Prijs f 29,50 Igeb.) en f 19,50 (paperback).
In het voorjaar van 1 989 had ik samen met Hans Uijt-
dewilligen van de uitgeverij Kwadraat b\'j de Gemeen-
tevoorlichting in de Neudeflat een gesprek over plan-
nen voor een nieuw, algemeen informerend en anime-
rend boek over de stad Utrecht. De afdeling waar zich
dat afspeelde noemde zich het ,,Congrespromotlebu-
reau" en dat had een waarschuwing moeten zijn. De
,,Manager" met wie wij de eer hadden gaf ons een
kaartje waarop de naam Rob GligoorsXond. Die eerste
bijeenkomst werd een paar maanden later gevolgd
door een tweede, deze keer met een mevrouw die Yo-
landa heette en die vanaf het begin moest worden bij-
gepraat want ze bleek van niets te weten. Op verzoek
heb ik er ook nog een en ander voor op papier gezet,
herinner ik me nu. Na die besprekingen heb ik nooit
meer iets vernomen noch zijn mij ooit de werkuren
vergoed. Wel zijn een paar toen ter tafel gebrachte
ideeën benut voor het prentenboek Utrecht.
Nederlands-English
enzovoort, geschreven door
,,editor" Dick van Koten en ,.gepromoot" door Klaas
Eksteen in Bilthoven, naar het schijnt als deel in een
reeks.
Het is een wel erg snel in elkaar gezet en mager kijk-
boek geworden dat het van de plaatjes hebben moet.
Het produkt opent met het ten onrechte stralende ge-
zicht van de burgemeester, gevolgd door een hijgeri-
ge inleiding, waarvan ongeveer het eerste woord
,,Jaarbeurs" is en het tweede ,,kruispunt van auto-
spoor- en waterwegen". De tekst wil ons doen gelo-
ven dat de pandhof van de Dom een kloostertuin is,
waarin monniken brevierden (p. 22), dat de
Kromstaffeesten van 1953 in het Engels ,,Crooked
staff festivities" heten en dat de vestiging van bedrij-
ven hier ter stede alles te maken heeft met een gunsti-
ge ligging die daaraan ,,debet" is (p. 77).
Verder maken de bijschriften vooral melding van aan-
tallen bezoekers, oppervlaktematen van bedrijfs- en
kantoorruimtes en hoeveelheden parkeerplaatsen
voor automobielen. Net als de geplande snelweg
dwars door een tot nu toe redelijk leefbare woonwijk-
dient dit boek maar één doel: het aantrekken van gro-
te stromen gegadigden naar het UCPen de Jaarbeurs.
Een royaal uitgevallen reclamefolder met hier en daar
een aardige foto, meer stelt het niet voor.           v. S.
Dank je De Koekoek. De geschiedenis van de Voge-
lenbuurt. Samengesteld door Marjan Agerbeek en an-
deren. Utrecht, 1991, 49 biz. met foto's. Verkrijg-
baar o.m. aan het adres Weerdsingel 280. Prijs
f 2,50.
Op een kaart uit 1630 verschijnt voor het eerst boer-
derij De Koekoek, gelegen ter hoogte van de huidige
Johannes de Bekastraat. Daaraan is de dankbetuiging
in de titel van dit boekje gericht.
In de 19e eeuw heet de buurt ,,V\/ijk M". Vanaf 1896
komt de Vogelenbuurt geleidelijk aan van de grond als
onderdeel van het Honderd straten-plan van 1879,
dat de bevolkingsroei in de oude stad moest gaan op-
vangen.
Dank je De K. is een vlot geschreven en leuk geïl-
lustreerd boekje, vooral bedoeld voor de buurtbewo-
ners zelf. Het geeft een overzicht van de zowat hon-
derdjarige geschiedenis van de buurt. Een lijn die er in
valt te lezen is die van een groeiend zelfbewustzijn
van de bewoners. De mensen laten niet meer over
zich lopen en voeren actie tegen zaken die hen niet
zinnen, of dat nu de prostitutie is, onterechte huur-
verhogingen of de arrogantie van tekentafelaars van
de Gemeente die een ,,Noordtangent" bedenken om
de automobilisten zo soepel mogelijk naar HC te ma-
noevreren.
Een paar vraagtekens moet ik kwijt. Hoe komen de
schrijvers erbij dat J. Bellamy (1757-17861 zelf-
moord heeft gepleegd en dat hij zo zwaarmoedig
was? Hij was juist heel opgewekt, en bij zijn dood op
het toppunt van zijn literaire roem. De auteurs hebben
misschien gedacht: die man is zo jong gestorven, dat
90
-ocr page 95-
WIE KENT DIT LIED?
,,Vaag kan ik me herinneren dat ik met een groep
meisjes van school in een défilé langs het paleis van
de aartsbisschop ben gelopen in de Maliebaan. Tij-
dens dit défilé zongen wij dit liedje", schrijft me-
vrouw De Boer uit Rotterdam. Zij heeft het op school
geleerd. In Utrecht woonachtig bezocht zij, geboren
in 1920, de Dominicusschool op de Mariaplaats. La-
ter ging zij naar de Ganzenmarkt-school, het gebouw
waarin tegenwoordig het Theater Kikker gehuisvest
is. ,,Het gekke is dat niemand van mijn leeftijdgeno-
ten iets van dit liedje afweet", vervolgt ze haar brief.
Wie kent het ook en kan meer licht op deze zaak wer-
pen?
Zwarte nacht was om ons heen
Kinderen vroegen brood
Maar men liet ons heel alleen
In de droeve nood
Maar Paus Leo zag ons staan
En de zon is opgegaan
Rerum Novarum, een nieuw geluid
Rerum Novarum, de nacht is uit
Rerum Novarum, kijk in 't verschiet
Rerum Novarum, wij wijken niet.
De Encycliek Rerum Novarum van paus Leo XIII is de
aanleiding tot dit liedje geweest. Deze pauselijke
rondzendbrief dateert van 1891 en behandelt de so-
ciale kwestie. In het stuk komt de paus tot een ver-
oordeling van het socialisme wegens zijn materia-
listisch en anti-religieus karakter. De oplossing van de
maatschappelijke problemen zoekt de paus in een ge-
meenschappelijke aanpak door kerk, staat en belang-
hebbenden.
In plaats van de klassenstrijd stelt de paus de natuur-
lijke saamhorigheid van de klassen op de voorgrond.
En hij krijgt oor voor de noden van de arbeiders. Het
loon van een oppassend arbeider moet genoeg zijn
om er een gezin van te onderhouden. De encycliek
luidde de bel voor de rooms-katholieke sociale actie,
ook in Nederland.
Ter ere van deze encycliek is dit liedje geschreven.
Maar wanneer? En door wie? De KRO kon het nergens
vinden en het anders zo goed gedocumenteerde Ka-
tholiek Documentatie Centrum tast in het duister.
Beide instellingen kennen het niet. Het zou dus best
wel eens een Utrechts liedje geweest kunnen zijn, ge-
schreven en/of gecomponeerd door een plaatselijke
geestelijke, juffrouw of meester, en alleen in Utrecht
gezongen.
Voor de hand ligt het de datering te zoeken bij een ju-
bileum van de encycliek. Op grond van het geboorte-
jaar van mevrouw De Boer (1920) en haar herinnerin-
gen aan de beide scholen komt 1931 het meest in
aanmerking. Zij is dan elf jaar.
Het veertigjarig bestaan van Rerum Novarum werd in
1 931 groots gevierd met een nieuwe encycliek die in
zijn beginwoorden naar die viering verwijst: Qadrage-
simo Anno.
Wie werpt meer licht op deze zaak? De concrete vra-
gen luiden: Wie schreef het? Wat was de melodie? Is
het Utrechts of werd het ook elders gezongen? Wan-
neer werd het geschreven?
Als iemand niet alle antwoorden weet, maar slechts
één of twee, moet hij of zij zich ook melden. We zijn
ook geïnteresseerd in klasgenootjes van mevrouw De
Boer. Tevens zijn andere informaties dan de gevraag-
de ook welkom.
De redactie wacht de reacties van de lezers van het
Maandblad in.
Alex. Numankade 199                                        Redactie
3572 KW Utrecht
Agenda
zaterdag 12 oktober 1991. ,,Open Archievendag".
Ter gelegenheid van het 1 00-jarig bestaan van de Ko-
ninklijke Vereniging van Archivarissen in Nederland
houdt een groot aantal openbare archiefbewaar-
plaatsen in Nederland ,,open huis". Zo ook de Ge-
meentelijke Archiefdienst Utrecht en het Rijksarchief
Utrecht. Plaats: Alex. Numankade 199-201, Utrecht.
Tijd: 10.00-1 7.00 uur.
De Utrechtse Heuvelrug en vallei
Op zaterdag 26 oktober 1991 vindt het vierde en laat-
ste symposium in de serie over de provincie Utrecht
plaats in het Slot Zeist te Zeist. Het uitvoerige pro-
gramma van dit symposium is te vinden in het Maand-
blad Oud-Utrecht van juli/augustus 1991.
Het symposium kan mede tot stand komen dank zij de
ondersteuning van PTT-Telecom BV, Sourcy Mine-
raalwater, Lisman en Lisman Bouw en Vastgoed en
het Utrechts Nieuwsblad.
De toegangsprijzen zijn als volgt:
-   leden en introducés                                            f 39, -
-   jongeren tot 26 jaar                                            f 25, -
-   alleen het ochtend- of middagpro-
gramma (excl. lunch)                                          f 20,-
U kunt zich opgeven door het juiste bedrag over te
maken op girorekening 3436241 t.n.v. R. W. Fokke-
ma te Utrecht, o.v.v. symposium Heuvelrug.
91
-ocr page 96-
Bouwen of verbouwen?
•  Renovatie, restauratie,
•  utiliteits- woningbouw,
•  bouwkundig onderhoud
24 uur per dag.
B.V. Bouw- en Aannemersbedrijf
Californiëdreef 28-32 3565 BM Utrecht Telefoon 030-627872 - Fax 030-627852
maandblad oud-utrecht
64e jaargang nr. 9 - september 1991
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Van Blaricum en Vis vertelt u meer over
een Perzisch tapijt dan de prijs alleen
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,
65+ f 41,-
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
tel. 03465-6 29 30,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (030) 87 01 10
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
Over Perzische tapijten zijn duizend-en-één
verhalen te vertellen. Van Blaricum en Vis kent als
geen ander de diepere betekenissen die in een
kwaliteitstapijt zijn verweven. Die bijzondere
kennis gebruiken wij om de waarde van een tapijt
te beoordelen. Door de jaren heen hebben wij een
befaamde kollektie opgebouwd die met zorg in
stand wordt gehouden.
* tevens inkoop van oude Perzische tapijten.
J\
VAN BLARICUM EN VIS
PERZISCHE TAPIJTEN
's-Gravelandseweg 35, Hilversum
Telefoon 035-218434
(hoek Alb. Perkstraat)
92
-ocr page 97-
DE FRICTIETEGELPERS VAN DE TEGEL-
FABRIEK WESTRAVEN TE UTRECHT
resulteerde een schenking van de pers aan het mu-
seum (afb. 1). Helaas berusten de matrijzen en de
stempels nog bij de fabriek in Utrecht.
Het leek mij noodzakelijk een industrieel-archeolo-
gisch onderzoek in te stellen naar het object, zodat
het beter gedocumenteerd zou worden. Zonder de
welwillende medewerking van de heren C. de Jong en
G. Vesters zou het hier volgende artikel niet tot stand
zijn gekomen.
De tegei-fajencefabrlek Westraven
De fabriek van Westraven is ontstaan uit een in 1661
opgerichte pannenbakkerij'). In dat jaar sticht de uit
Oudshoorn bij Alphen aan de Rijn afkomstige Abra-
ham Adriaansz. van der Schilde op een stuk land nabij
de Vaartse Rijn even ten zuiden van de stad Utrecht
een panoven. Later blijkt dat hier ook estrikken (vloer-
tegels) en backen (plavuizen) worden vervaardigd. In
de tweede helft van de negentiende eeuw expandeert
het bedrijf, zodat het in 1 900 80 werknemers telt.
Het voornaamste produkt zijn dan de z.g. Oud-
hollandse wandtegels en tegeltableaus die met de
hand beschilderd worden. In 1918 komt het bedrijf,
dat dan nog maar 10 werknemers in dienst heeft, in
handen van J. J. J. van Luyn. Na een verplaatsing
naar een terrein in de buurt wordt het produktiepak-
ket uitgebreid met z.g. plastisch gevormde tegels die
bestemd zijn voor de Engelse markt om daar de wan-
den van de scholen te voorzien van een heldere en hy-
giënische bekleding.
Kort na 1 920 wordt de van kleipoeder geperste tegel
geïntroduceerd. Voor dit werk had men een ander ty-
pe pers, de frictietegelpers, nodig.
Beschrijving van de tegelpers
Toen de pers nog in gebruik was, heeft de heer G.
Vesters, die de machine jaren lang had bediend, mij
de werking ervan gedemonstreerd.
De frictietegelpersmachine bestaat uit een zwaar fra-
me waar zich bovenin een horizontale as bevindt met
daarop twee schijven, die met een bedieningshef-
boom door het verschuiven van de drijfas, beurtelings
tegen de omtrek van het frictiewiel worden gedrukt,
dat daardoor omhoog of omlaag wordt gedraaid. De
op en neer gaande beweging van het frictiewiel komt
tot stand door een schroefdraadstang, aan het onde-
reinde waarvan de bovenste drukplaat van de tegel-
matrijs is bevestigd. Het onderste deel van de stalen
matrijs bevindt zich onder de drukplaat. Bij het om-
laag draaien van het frictiewiel wordt de tegel ge-
vormd. Voor iedere persing wordt de matrijs door
middel van een speciaal siedemechanisme met droge
vormpoederklei gevuld. Een ander mechanisme zorgt
ervoor, dat de gevormde tegel uit de matrijs wordt ge-
licht en weggeschoven. De matrijzen kunnen ver-
Inleiding
Eind september 1990 werd in de tuin van het Neder-
lands Tegelmuseum in Otterio een z.g. frictietegel-
pers geplaatst. Een aanwinst voor het Tegelmuseum
die geheel past in het streven van de conservator om
ook jongere voorwerpen uit de tegelindustrie te ver-
zamelen en te tonen. De frictietegelpers dateert van
1922 en was tot rond 1970 in gebruik bij de Tegel-
Faiencefabriek Westraven te Utrecht. Daarna heeft
hij een aantal jaren ongebruikt gestaan om vervolgens
te verhuizen naar de nieuwe vestiging van het bedrijf
in Groenekan, even buiten Utrecht. In Groenekan
heeft de pers enkele jaren buiten gestaan als blikvan-
ger voor het bedrijf. Toevallig vernam ik, dat de tegel-
pers bij gelegenheid van een nieuwe verhuizing van
Groenekan naar de Mississippidreef in de Utrechtse
wijk Overvecht als oud roest zou worden verkocht!
Daarop heb ik snel de conservator van het Tegelmu-
seum gebeld met de vraag, of hij interesse had voor
de machine. Toen dit het geval bleek te zijn, werd de
bedrijfsleider van Westraven, dhr J. J. van Soest, in-
geschakeld om bij de huidige directie een goed
woordje te doen voor behoud van de machine. Hieruit
Afb. 1. De frictietegelpers van de Tegelfabriel<
Westraven staande in Groeneion 1989.
93
-ocr page 98-
werkmaaker" van Gerrit Paape, dat van het eind van
de achttiende eeuw dateert, of naar het boekje ,,Mak-
kumer aardewerk"'*). Een bericht uit 1884 laat zien,
dat de mechanisatie in deze sector toen al een eind
gevorderd was*):
,,Bij de bovenbedoelde pers geschiedt de drukking
door een balans, waarvan de kromming zoo bepaald
is, dat de werking zoo dicht mogelijk bij het steunpunt
plaats heeft, en dus de grootste kracht wordt verkre-
gen. Op een draaischijf bevinden zich twee vormen;
terwijl de een den druk ondergaat, wordt de andere
automatisch geledigd door een eenvoudig mecha-
nisme. Twee mannen, die bekend zijn met het werk,
kunnen in 1 2 uren met deze machine 5000 a 6000
stuks maken. De pers is zeer eenvoudig samen-
gesteld en alzoo niet licht onklaar; zij staat op wielen
en is dus gemakkelijk verplaatsbaar. Men kan er be-
halve steenen ook platte en holle pannen en vierkan-
te, zeskantige en achtkantige plaveien mee vormen
tot 0,25 m breedte."
Helaas is het artikel niet geïllustreerd, maar uit de be-
schrijving krijgen we toch een idee van de werking.
Op een afbeelding uit 1896 (afb. 31 van de wandte-
gelproduktie bij Rozenburg in Den Haag zijn geen ma-
chines te zien waarmee men wandtegels kan vormen.
Was deze werkwijze bij Rozenburg soms niet doorge-
drongen? Over hoe het bij Tichelaar in Makkum toe-
ging, vertelt ons het boekje ,,Makkumer aarde-
werk"^):
,,bij het steenmaken is de 'walker' gemechaniseerd
en vervangen door de strengpers waar de kleiblokken
ingaan en de voorgevormde tegels op maat uitkomen.
Het snijbordje met mes moest plaats maken voor een
snijkop, waar de tegels onderdoor worden gevoerd en
die alle vier zijden tegelijk afsnijdt".
Bij Tichelaar had de strengpers het vele werk dus al
overgenomen. De strengpers maakte van kleideeg te-
gels die vervolgens in aparte kamers moesten worden
gedroogd. Deze pers werd hoofdzakelijk gebruikt
voor grote vloertegels, de z.g. plavuizen.
Voor de fabricage van wandtegels werden veelal fric-
tiepersen gebruikt. Nadelen van deze laatste metho-
de zijn de meer gecompliceerde en duurdere machine
en de in verhouding tot de strengpers lagere capaci-
teit. Ook toen de frictietegelpers in zwang kwam,
bleef de strengpers dus in gebruik.
Tot de modernisering van deze bedrijfstak droegen
ook bij stoommachines, gasturbines en electromoto-
ren. Iets van de stoommachine zien we bij de door
Van der Kloes in 1892 beschreven pannenpers').
De frictietegelpers van Westraven
Reeds in 1885 produceerde Westraven enige miljoe-
nen wandtegels, maar de bron vertelt niet, volgens
welke methode deze tegels gevormd werden. Ver-
moedelijk gebeurde dit met de hand. Vast staat, dat
bij Westraven in 1907 een vormmachine in gebruik
was'). Volgens dit bericht werd de klei ,,gesneden in
platte, vierkante stukken, iets groter dan een tegel".
Afb. 2. Afbeelding Frictiepers uit:
Kennis van Bouwstoffen, II Kunststeen I door J. A.
Visser en Tj. Bonnema.
schillende vormen hebben, zodat vierkante, recht-
hoekige, afgeronde of gebogen tegels kunnen wor-
den geperst. Op deze wijze worden vloertegels
vervaardigd^) (afb. 2).
De methode van het droogpersen wordt bij voorkeur
toegepast bij zeer harde en daardoor moeilijk tot
plastische massa te verwerken kleisoorten, zoals
leisteenklei, Schiertone en shales. Ook bij normale
klei wordt deze methode gebruikt, namelijk wanneer
een steen of tegel met bijzondere eigenschappen
wordt verlangd. De klei wordt gedroogd, vervolgens
fijngemalen en zonodig op een watergehalte van 5%
tot 8% gebracht. De gebruikte persen zijn stempel-
persen, waarbij de druk mechanisch-hydraulisch of
door een combinatie van beide wordt verkregen. De-
ze methode geeft een mooi, kantig produkt met geen
of maar weinig maatafwijkingen. Als gevolg van het
lage watergehalte is de droogkrimp gering. Het
droogpersen is favoriet in de tegelfabricage, terwijl
deze methode ook geschikt is daar waar een hoge
druk- en maatvastheid gecombineerd met een goede
dichtheid wordt verlangd'!.
Voorlopers van de frictietegelpers van Mulder
De tegelpers vormt niet het begin van de mechanisa-
tie van deze tak van de keramische industrie. Oor-
spronkelijk werden de wandtegels gevormd door de
,,steentjesmaker". We kunnen hiervoor verwijzen
naar de plateelbakker, het boek ,,De Delftsche aarde-
94
-ocr page 99-
Afb. 3. Uiv.Eigen Haard 1896.
Wij hebben de indruk, dat Westraven een strengpers
gebruikte en daarna de ruw gevormde tegels ten dele
met de hand maar ook machinaal bijwerkte. De met
de hand bewerkte tegels horen dan tot de z.g. Oud-
Hollandse tegel. Voor het speciale werk had men toch
een frictietegelpersmachine nodig. Deze werd in
1922 bestelo bij de Machinefabriek H. H. Mulder te
Tegelen. Niet alleen bij Westraven maar ook bij de be-
kende aardewerkfabriek Mosa te Maastricht werd dit
type pers gebruikt (afb. 4).
In 1923 werden bij Westraven met behulp van de
nieuwe pers de eerste gelegenheids- of herinne-
ringstegels gevormd. De oudste mij bekende tegel
van dit type werd gemaakt bij gelegenheid van het
25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina
(1 923). De tegel werd gemaakt naar een ontwerp van
Dirk Zwanink en de stempel was vervaardigd door
een zekere Van Oostveen. De contra-afbeelding
gutste hij uit in een eikenhouten plankje dat als stem-
pel werd gebruikt. Pas veel later ging men over tot het
maken van stalen stempels. Wel moest Dirk Zwanink
en later zijn opvolger Jan Jacobus van der Sluijs eerst
een tekening van de gewenste afbeelding maken. In
de loop der jaren zijn er zo honderden tegels gefabri-
ceerd.
Beschrijving van het produktleproces
In 1978 gaf dhr C. de Jong, oud-directeur van
Westraven, een beschrijving van de wijze, waarop
reliëf- of cloisonnétegels werden vervaardigd.
,,De tegels werden met poederklei geperst, waarbij
de contouren van de afbeelding en de omranding ver-
hoogd waren.
Na de eerste brand werden in deze 'vakjes' de diverse
kleuren door middel van een penseel ingevuld (dus
niet geschilderd). De verhoogde randjes voorkwamen
dat verschillende glazuren dooreen zouden gaan lo-
pen. Daarna volgde de tweede 'gladbrand'. Dit noemt
men cloisonné-techniek. In het Verre Oosten was de-
ze techniek ook gangbaar door middel van metalen
verhoogde randjes en invullen met email. Voorname-
lijk tussen 1 920 en 1 955 is bij ons deze techniek ge-
bruikt, maar met het stijgen der lonen werd door het
arbeidsintensieve karakter op andere technieken
overgestapt."
Een beschrijving die dieper ingaat op de werking van
de frictietegelpers is afkomstig van dhr Gerard
Vesters:
,,lk ben bij Westraven gekomen toen ik 14 jaar oud
was. Ik ben daar eerst een korte tijd gebleven, omdat
ik op de pannenbakkerij van dhr Van Arkel meer kon
verdienen, maar in 1958 kon ik terug komen bij
Westraven omdat de oude tegelperser Frans Achter-
berg ziek was geworden. In datzelfde jaar kregen wij
bij Westraven wederom een nieuwe maar dan volau-
tomatische tegelpers van de Machinefabriek H. H.
Mulder te Tegelen. Frans Achterberg perste altijd te-
gels op een Duitse [machine], waarvan ik dacht, dat
de naam zoiets als Dors A.G. was. Toen ik het werk
bij deze overnam, persten wij ruim 10.000 tot
12.000 per dag.
Elke tegelpers had een letter; zo had de frictietegel-
95
-ocr page 100-
voorzien met 6%) bij de pers kwam via een slede. Met
een kracht van enkele tonnen werd dan een kleilaag
van 2 cm dik geperst tot een tegel van 1 cm dikte en
gelijk voorzien met een voorstelling Aan.de achterzij-
de werd de bekende firmastempel geperst. Aan elke
klap die de pers deed ging een z.g. ontluchtingsklap
vooraf. Dat was nodig, want anders zou de tegel later
basten bij het bakken, omdat er zich nog luchtdeeltjes
in bevonden. De stempels moest ik altijd invetten met
paardenvet en petroleum om vastplakken te voorko-
men."
Slotwoord
Ter afsluiting geef ik nogmaals het woord aan dhr C.
de Jong die eens schreef:
Wat de reliëftegels betreft, daarvan is de produktie
niet stilgelegd, maar in principe gewijzigd. In plaats
van kleine series met dure stempels te blijven vervaar-
digen, hetgeen de kostprijs te hoog maakte en een
vlotte verkoop belemmerde, zijn wij overgestapt op
gipsvormen. Het geheel werd ambachtelijker en er
kon verkocht worden op basis van de werkelijke kost-
prijs. De heer Amati maar ook andere ontwerpers/
-sters waren bij deze produktie betrokken en ook al in
de tijd van dhr Van der Sluijs begon deze aanpak zijn
vruchten af te werpen. De cloisonnétechniek behoor-
de wegens zijn arbeidsintensieve karakter daarmee
wel tot het verleden.
Wickenburghselaan 34                            F. H. Landzaat
3998 JX Schalkwijk
Noten
1.   De gegevens over het bedrijf zijn geput uit: C. de Jong,
Westraven. Van pannen & estrikken tot tegels & plastie-
ken
(Utrecht, Ie druk, 1961: 2e druk, 1977). Dit boekje
bevat overigens nauwelijks informatie over de recente ge-
schiedenis van het bedrijf.
2.   J. A. Visser en Tj. Bonneman, Kennis van bouwstoffen.
Dl. II Kunststeen (Uitgave van A. E. Kluwer, Deventer-
Djakarta, 1950).
3.   H. Steketee, Eerste Nederlandse Systematisch Ingerichte
Encyclopaedie. Dl. VIII (Techniek) (1950).
4.   Makkumer aardewerk. Uitgave van de Stichting Tiche-
laars Historisch Bezit, Makkum, herdruk, 1970.
5.   Tijdschrift voor Nijverheid, 1884, p. 154-155.
6.   Als noot 4, p. 24.
7.   J. A. van der Kloes, Onze bouwmaterialen (18921.
8.   Weekblad Wereldkroniek 25 mei 1907 (geraadpleegd in
de Universiteitsbibliotheek van Leiden).
Afb. 4. Uit: Eerste Nederlandse Systematisch Inge-
richte Encyclopaedie, 1950.
persmachine van 1922 de letter A gekregen. Letter B
die Duitse pers en C de nieuwe uit 1958. De frictiete-
gelpersmachine (dus A) werd tot 1955 aangedreven
door riemen welke verbonden waren met een motor
welke op de droogzoider stond. In 1 955 werd de aan-
drijving vervangen door een electro-motor met een
krachtstroom van 380 volt. Er werden in de goede
oude tijd van Westraven soms wel 5.000 tegels Iper
dag) geperst met de frictietegelpersmachine. Later
werd dat veel minder en werd deze gebruikt voor spe-
ciaalwerk als bijvoorbeeld asbakjes-parelstripjes
maar ook voor z.g. slofjes welke wij weer nodig had-
den. Deze 'slofjes' waren van vuurvaste klei en wer-
den gebruikt tijdens het bakken van de tegels. De fric-
tietegelpers perste tegels van poederklei welke boven
op de droogzoider lag en via een silo (ondertussen
BENEFIETCONCERT DOOR
GUSTAV LEONHARDT
concert komt geheel ten goede aan de restauratie van
de Gertrudiskapel in de Mariahoek te Utrecht.
In het Maandblad van juli/augustus 1 991 hebt u al uit-
gebreid kunnen lezen over het wel en wee van de
restauratie van deze unieke schuilkerk. Na de restau-
Op 22 november 1 991 wordt in het museum Het Ca-
tharijneconvent. Nieuwegracht 63 Utrecht om 20.1 5
uur ten bate van de restauratie van de Gertrudiskapel
een benefietconcert gegeven door de clavecinist en
dirigent dr Gustav Leonhardt. De opbrengst van dit
96
-ocr page 101-
De lezers van het Maandblad Oud-Utrecht kunnen dit
unieke concert bijwonen en tegelijkertijd de restaura-
tie van het Utrechts monument ondersteunen. De
kaarten voor het concert kosten f 60. Zoals gezegd
komt het hele bedrag ten goede aan het Restauratie-
fonds.
De kaarten zijn te bestellen door storting van f 60 of
een veelvoud daarvan naar gelang het aantal kaarten,
op girorekening 3654813 van Stichting Restauratie-
fonds Gertrudiskapel in Vleuten. Op de overschrij-
vingskaart graag naast het bedrag het aantal kaarten
en uw adres vermelden. Het bedrag moet vóór 11 no-
vember overgemaakt zijn.
De aanvragen worden in
volgorde van binnenkomst behandeld. De kaarten
worden na de 11de november aan u opgestuurd.
J. H.
ratie zal de kerk beschikbaar zijn voor bijeenkomsten
van culturele aard zoals concerten. Het herstel van de
Getrudiskapel kost bijna 2,9 miljoen gulden. De Rijks-
dienst van de Monumentenzorg verleent via de Ge-
meente Utrecht een subsidie van bijna 1,9 miljoen
gulden. Voor het verschil van ongeveer f 950.000
moet dekking worden gevonden. Inmiddels hebben
het Prins Bernhard Fonds en de K. F. Hein Stichting en
enkele andere culturele fondsen donaties verstrekt.
Er blijft nu nog een bedrag van i 820.000 over.
Het Museum het Catharijneconvent stelt voor het
concert zijn prachtige ,,refter" belangeloos ter be-
schikking. Gustav Leonardt, tevens lid van het Comi-
té van Aanbeveling, zal tijdens het clavecimbelcon-
cert werken van onder andere L. Couperin en J. S.
Bach ten gehore brengen.
ALGEMENE NAJAARSLEDEN-
VERGADERING
des avonds om 19.30 uur in de Fundatie van Renswoude, Agnietenstraat 5,
Op dinsdag 26 november a.s
Utrecht.
Dus: terug in de Fundatiel
Agenda van de huishoudelijke vergadering:
1.   Opening.
2.   Notulen van de vorige bijeenkomst (ter inzage).
3.   Ingekomen stukken en mededelingen.
4.   Begroting 1992 (bijgaand).
5.   Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, propaganda, activiteiten en de SPOU.
6.   Bestuursmutaties:
P. C. B. Maarschalkerweerd heeft te kennen gegeven wegens drukke werkzaamheden het bestuur te willen
verlaten. Het bestuur stelt voor in zijn plaats te benoemen: P. D. 't Hart.
Aftredend en herkiesbaar: E. M. Kylstra.
Tegenkandidaten kunnen worden gesteld door tenminste tien leden, die hiervan tot drie dagen voor deze ver-
gadering schriftelijk mededeling kunnen doen aan de secretaris.
7.   Rondvraag.
8.     Sluiting.                                                                                                                             .....                            - ,;5,. ...                           j;): ;.;•:;,■
-ocr page 102-
Na de pauze (rond 20.45 uur) lezing door drs. Judith Bruijns over ,,Broederschappen in de Klaaskerk tussen
1475-1 500. Verhoudingen tussen de zes broederschappen onderling en de kerk, met speciale aandacht voor de
vrouwelijke leden".
Afsluiting met een drankje.
Het programma na de pauze is ook voor niet-leden toegankelijk.
Jaarrekening
Jaarrekening
Begroting
Begroting
1989
1990
1991
1992
Baten
Kontributies
81.573,-
79.796,-
82.000,-
80.000,-
Advertenties
4.620,-
4.950,-
11.000,-
13.500,-
Verkopen
2.675,-
4.605,-
3.000,-
3.000,-
Donaties
11.500,-
12.999,-
12.000,-
12.000,-
Rente
10.460,-
11.134,-
10.000,-
10.000,-
Diversen
-, -
423,-
—, —
—, —
110.828,-
113.907,-
118.000,-
118.500,-
Lasten
MOU
52.099,-
53.892,-
55.000,-
55.000,-
JOU
37.348,-
37.933,-
38.000,-
35.000,-
Archeologische
Kroniek
10.000,-
10.000,-
10.000,-
10.000,-
Activiteiten
en werving
4.187,-
3.650,-
4.000,-
7.500,-
Kosten van
Beheer
6.936,-
7.638,-
7.000,-
7.000,-
Algemene
kosten
5.811,-
5.000,-
5.000,-
Afschrijvingen
-, -
1.173,-
-, -
1.200,-
110.570,-
120.097,-
119.000,-
120.700,-
Kapitaal
mutatie
-1- 258,-
- 6.190,-
- 1.000,-
- 2.200,-
Kapitaal per
jaarultimo
83.712,-
77.522,-
TOELICHTING BIJ BEGROTING
VERENIGING OUD-UTRECHT
VOOR HET JAAR 1992
U vindt bovenstaand achtereenvolgens de jaarrekeningen 1989 en 1990 alsmede de begrotingen 1991 en 1992.
Aan de batenkant vindt u een verlaging van de begrote contributies met f 2.000, - in vergelijking met de begroting
1991 eneen verhoging van de advertentie-opbrengsten met f 2.500, - . Deze bijstellingen vinden plaats op basis van
98
-ocr page 103-
de voorlopige realisatie van de begroting 1991. Er moet inderdaad rekening gehouden worden met een lagere
contributie-opbrengst waar tegenover gelukkig een hogere advertentie-opbrengst staat.
Voor wat de lastenkant van de begroting betreft valt op dat het jaarboek Oud-Utrecht tegen een lager bedrag geprodu-
ceerd kan worden ondanks het feit dat wij dit jaar voor het eerst met een kleurenomslag uitkomen. Deze lagere lasten
worden veroorzaakt door efficiency-maatregelen die de jaarboekredactie heeft genomen.
Omdat er een stevige actie wordt voorbereid teneinde nieuwe leden te werven is de post voor activiteiten en werving
in vergelijking met de begroting 1991 met f 3.500, - verhoogd naar f 7.500, -. De post afschrijvingen is voor een
bedrag aó f ^. 200, - opgenomen. Dit betreft de aanschaf van een PC met randapparatuur voor de contributie- en le-
denadministratie.
Er resteert een nadelig saldo van f 2.200, ~. Bij realisatie van dit nadelige bedrag zal afboeking op de kapitaalrekening
van de vereniging plaatsvinden.
Contributie-aanpassing
Het bestuur stelt u voor de contributieregeling als volgt aan te passen:
leden woonachtig in het buitenland                                                                                                                              f 90, -
instellingen zonder winstoogmerk                                                                                                                                 f 80, -
instellingen met winstoogmerk                                                                                                                                      f 100,-
sponsors minimaal                                                                                                                                                            f 250, -
Tevens stelt het bestuur u voor personen van 65 jaar en ouder de mogelijkheid te geven een lidmaatschap voor het le-
ven te verwerven tegen een eenmalige vergoeding van f 1.000, -.
De contributie voor het jaar 1992 voor de gewone leden, de 65 -l- leden en de leden jonger dan 26 jaar blijft ongewijzigd
gehandhaafd.
J. W. Lemaier
(Penningmeester)
JAARVERSLAG VAN DE VERENIGING
OUD-UTRECHT OVER 1990
Het verenigingsjaar werd gekenmerkt door de succesvol-
le uitvoering van enkele belangrijke beleidsvoornemens
van het bestuur. Zo kon een nieuwe en enthousiaste
activiteiten- en propagandacommissie worden gefor-
meerd, die de leden een gevarieerd en attractief program-
ma voorschotelde. De op initiatief van de Vereniging
Oud-Utrecht en de STABU ingestelde werkgroep histo-
risch bezoekerscentrum voor de stad Utrecht slaagde er-
in veel steun - ook van gemeentewege - voor haar plan-
nen te verkrijgen - en kon de werkzaamheden vervolgens
overlaten aan een nieuwe stichting. Onze vereniging is
zowel in het bestuur als in het college van advies verte-
genwoordigd. Tenslotte was de Vereniging Oud-Utrecht
actief betrokken bij het tot stand komen van een samen-
werkingsverband van historische verenigingen in de pro-
vincie Utrecht. In september gingen deze verenigingen in
Woerden akkoord met de gepresenteerde plannen. De
vereniging is in het werkbestuur van het samenwerkings-
verband vertegenwoordigd. Over de ontwikkeling van
het ledental helaas geen positief bericht. Het verenigings-
jaar werd afgesloten met 1713 leden, een gevoelige ach-
teruitgang ten opzichte van de 1795 van vorig jaar.
De samenstelling van het bestuur onderging een kleine
verandering. Nadat zij de redactie van het Jaarboek al had
verlaten moest ook het bestuur er aan geloven: het ver-
trek van Els Jimkes-Verkade. Zij werd op de Algemene
Voorjaarsledenvergadering opgevolgd door Flip Maar-
schalkerweerd. Tijdens de Algemene Najaarsledenverga-
dering werden de bestuursleden Huib de Groot, Herman
Kernkamp en Arend Pietersma herkozen. In verband met
restauratiewerkzaamheden tijdelijk verdreven uit de Fun-
datie van Renswoude, vond het bestuur een gastvrij ont-
haal in het Pandhuis, de zetel van het Archeologisch en
Bouwhistorisch Centrum van de stad Utrecht.
De penningmeester besteedde veel energie aan het finan-
cieel gezond houden van de vereniging. Dit uitte zich bij-
voorbeeld in een verhoging van de advertentietarieven
van het Maandblad, de invoering van een vergoeding
voor het insteken van folders van derden, het saneren
van de tijdschriftabonnementen en het doorlichten van
de kosten van het drukken en verspreiden van Maand-
blad en Jaarboek. Desondanks moest de vereniging de
jaarrekening met een verlies afsluiten, welk verlies nog
groter zou zijn geweest zonder de belangrijke financiële
bijdrage van het fonds dat nu eindelijk eens genoemd
mag worden: het K. F. Heinfonds.
99
-ocr page 104-
Zorgen baarde de leden- en contributieadministratie. Er
waren veel klachten van leden die niet of onjuist in het
bestand waren opgenomen. Daarom werd een PC met
toebehoren aangeschaft voor onze ledenadministratrice.
De gegevens zijn redelijk snel ingevoerd, maar de relatie
met de verzendadministratie van onze huisdrukker bleef
problematisch. Er wordt gepoogd deze kinderziekten te
overwinnen om vervolgens efficiënter en goedkoper te
kunnen werken.
Tijdens de Algemene Najaarsledenvergadering bood Gert
Jan Röhner aan de voorzitter de inventaris van ons oud-
archief aan.
Op 27 oktober werd een samenkomst georganiseerd tus-
sen bestuur, commissies en vertegenwoordigers van
Oud-Utrecht in de besturen van andere verenigingen en
instellingen. De lokatie was bijzonder: de zolder van het
huis Oud-Ameiisweerd. In deze oude, maar inspirerende
omgeving werd informatie uitgewisseld en werden de
onderlinge banden aangehaald. De voorzitter van de Leid-
se zustervereniging gaf een korte uiteenzetting over het
reilen en zeilen van zijn vereniging. Het bestuur is voorne-
mens minstens éénmaal per jaar een dergelijke ,,kader-
dag" te houden.
Het Maandblad was onderwerp van bespreking tussen
bestuur en redactie. Hierbij stonden de inhoud, de vorm-
geving en het lopende contract met de huisdrukker cen-
traal. Het is de bedoeling een beter ogend blad te maken
zonder meerkosten. Tevens werd geconcludeerd dat het
karakter van het Maandblad als verenigingsorgaan nog
onvoldoende uit de verf komt. Er verschenen weer 11
nummers met voor de geïnteresseerden in het historische
wel en wee van stad en provincie onmisbare artikelen.
Het omslag werd gesierd door een gefantaseerde voor-
stelling van de burcht Traiectum uit 690, de bijdrage van
onze vereniging aan het Willibrord-jaar.
Ook de opzet van het Jaarboek ontsnapte niet aan de ver-
nieuwingsdrang. De door velen zo gekoesterde ledenlijst
en het jaarverslag van de secretaris vormden voor het
eerst sinds jaren geen onderdeel meer van het Jaarboek.
Het was de bedoeling ledenlijst en jaarverslag in een een-
voudige vorm aan de leden toe te zenden. Door techni-
sche moeilijkheden lukte dit niet, hopelijk zal deze omissie
van tijdelijke aard zijn. Deze verandering vloeide voort uit
de opvatting het Jaarboek - in tegenstelling tot het
Maandblad - minder als verenigingsorgaan herkenbaar te
laten zijn. Bijzonder in dit ook nu weer zeer gevarieerde
Jaarboek was een aantal kleurenreprodukties van achter-
glasschilderijen van Jonas Zeuner, ter illustratie van een
artikel over deze schilder. Verder kon dankzij een gene-
reuze subsidie van het PUG een extra artikel worden ge-
plaatst.
De verspreiding van het Jaarboek door vrijwilligers ge-
coached door de ledenadministratrice Constance de
Leeuw en de heer Slot bespaarde de vereniging veel por-
tokosten. Toch traden ook nu weer enkele stoornissen op
die tot een andere aanpak nopen.
Na jarenlange monnikenarbeid van Hans en Karin
Mathijssen-Penders kregen de leden in het najaar de gele-
100
genheid voor een symbolisch bedrag in te tekenen op het
Register op het Jaarboek Oud-Utrecht 1954-1983. Het
Register zal op de Voorjaarsledenvergadering worden ge-
presenteerd.
De activiteiten- en propagandacommissie organiseerde
de volgende lezingen: 31 mei, na afloop van de Algemene
Voorjaarsledenvergadering: Marjo van Loon, Geschiede-
nis van de gezondheidszorg in de stad Utrecht door de
eeuwen heen; 29 november, na afloop van de Algemene
Najaarsledenvergadering: Nol van Dongen, De Zeven
Steegjes. 12 5 jaar volksleven in Utrecht en Wim van Wil-
ligenburg. De stegen van Utrecht; 20 december: Hilde
Vries, De Oudmunstertrans en Stijn Verbeek, De Abdij
Oostbroek. Daarnaast werden de volgende excursies ge-
organiseerd: Langs Utrechts regentenkamers (28 april).
Kasteel Sypesteyn (23 juni; met muzikale omlijsting).
Kasteel Oudaen (25 augustus; fietstocht) en fort Rhijnau-
wen (22 september). Bijzonder waren enkele speciale or-
gelconcerten met toelichting: op 27 oktober in de Doops-
gezinde kerk en op 17 november in de Evangelisch-
Lutherse kerk. Klapstuk was evenwel een forum over de
toekomst van de oude binnenstad op 7 maart naar aanlei-
ding van de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen en
de plannen voor de aanleg van een nieuwe tramverbin-
ding. De bijeenkomst had een levendig verloop en trok
veel belangstelling. Eerder al had de vereniging het ge-
meentebestuur van Utrecht schriftelijk op de hoogte
gesteld van haar afwijzend standpunt ten aanzien van
een bovengronds tracé door de oude binnenstad en dit
standpunt bij monde van de voorzitter ook tijdens een in-
spraakavond toegelicht.
De vereniging was met een stand present bij o.a. de Van
der Monde-lezing, de Open Monumentendag en de Sin-
terklaasverkoop in de Gemeentelijke Archiefdienst. Er
werd voor dit doel een set tentoonstellingsframes aange-
kocht.
Gewoontegetrouw werden in het kader van de introduc-
tiedagen van de universiteit een aantal stadswandelingen
verzorgd.
Tot slot nog enkele woorden gewijd aan de SPOU, de
Stichting Publikaties Oud-Utrecht, weliswaar een zelf-
standige dochter maar met een sterke moederbinding.
Het bestuur besteedde veel tijd aan de organisatorische
en financiële optuiging. Op de SPOU wordt namelijk in
toenemende mate een beroep gedaan om uitgaven voor
te bereiden of mogelijk te maken. Naast de goed lopende
MlP-reeks en de stedelijke archeologische en bouwhisto-
rische kroniek werd vorig jaar een wandelgids langs
Utrechtse geveltekens uitgegeven. Met het Rijksarchief
in de provincie Utrecht zijn besprekingen begonnen over
de uitgave van de kadastrale kaarten 1832. Tenslotte
staat een serie monumentengidsjes voor - in eerste in-
stantie - de stad Utrecht op de rol.
De secretaris
-ocr page 105-
Oproep
Over een aantal maanden zal het enige vrouwelijke bestuurslid van onze vereniging, mw. M. J. Dolfin, haar
bestuurslldmaatschap beëindigen. Zij heeft dan de maximale zittingsduur van negen jaar volgemaakt.
Naast algemene bestuurswerkzaamheden is zij als tweede secretaris belast met het notuleren van de bestuurs-
en ledenvergaderingen. Het bestuur polst mogelijke kandidaten, is zich echter bewust van zijn beperkte blikveld
en doet daarom nadrukkelijk een beroep op alle vrouwelijke leden - en deze beperking behoeft gezien het bo-
venstaande ons inziens geen nadere uitleg - die belangstelling hebben voor de vacature, zich te melden bij de se-
cretaris (schriftelijk: Alexander Numankade 1 99, 3572 KW Utrecht; telefonisch: 03404-5 76 65).
BOEKENSCHOUW
mernacht te lezen waren wel in heel schril contrast
met de wolligheid van de pagina-grote tractaten in
twee talen bij elk van de foto's. Ondanks dit ongenie-
telijke exegetische proza hebben we te doen met een
,,prachtig mooi" Utrechts kunstboek.
V. S.
Nachtregels. Nightlines. Catalogus bij de gelijknami-
ge tentoonstelling van 27.4 tot 15.10.1991. Utrecht,
Centraal Museum, 1991. ISBN 90 73285 07 O. Ver-
krijgbaar bij CMU en in de boekhandel. Prijs f 37,50.
Hoe representatief de ingezonden brieven en de mon-
delinge klachten waren over het uitvallen van een of
meer Nachtregels in de stad, waag ik niet te beoorde-
len. Zeker is dat die klachten er waren. Toch zullen de
meeste Utrechters en vele, vele anderen ze deze zo-
mer op markante punten in de binnenstad blijvend
hebben opgemerkt. Al waren de regels dan ook in
vreemde talen geformuleerd, de mooiste - die op de
Vismarkt - zelfs in het Frans. Ook de laser-presentatie
op de Domtoren (,,Torture is barbaric"! was opzien-
barend genoeg, maar kennelijk slechts eenmalig want
na de gedenkwaardige openingsavond heb ik haar
niet weergezien.
Waren de twee miljoen gulden die de happening ge-
kost heeft goed besteed? Een typisch Utrechtse
vraag en een verstandige vraag bovendien. Het ant-
woord is vermoedelijk alleen te geven door weer an-
dere vragen op te werpen. Waren die centen nuttiger
uitgegeven aan uitbreiding van de mogelijkheden tot
creatieve zelf-expressie in de club-, buurt- en praat-
huizen? Of zouden Utrechters uit binnen- en buiten-
land meer genieten van de pretentieuze kolos op het
vroegere Hojel-terrein dan van de rij verlichte uithang-
borden in de Smeestraat waarop de heilzame bood-
schap stond dat het 's avonds de tijd is om te lezen,
of die onderaan de brug van Paushuize dat we een
broodkruimel zijn op de rok van het universum?
Wat mij betreft is er bij het beantwoorden van die vra-
gen geen shadow of a doubt.
Als herinnering aan dit meest opzienbarende zomer-
evenement sinds jaren is er de fraai uitgegeven cata-
logus van de tentoonstelling binnen en buiten de mu-
ren van het Centraal Museum. De foto's van Jannes
Linders en zijn assistent Stijn Brakkee zijn stuk voor
stuk om in te lijsten en geven bij elkaar een alternatie-
ve reeks Utrechtse gezichten.
Achterin is te zien op welke locaties in de stad welk
werk van welke kunstenaar was aangebracht. Het
begeleidend proza vóór, bij en na die foto's gaat mijn
bevattingsvermogen ver te boven, zoals elk verbaal
commentaar bij een kunstwerk. Hier staat de kern-
achtigheid van de spreuken die in de Utrechtse zo-
Dr. A. van Hulzen, Utrecht. De Oude Gracht deel I.
Van Pellecussenpoort tot de Liesbosch. Amersfoort,
u/f ge verij Bekking, 1991.
ISBN 90 6109 2671. Prijs f 24,90.
De nestor van Utrechts lokale geschiedschrijvers, dr.
A. van Hulzen, laat niet af. In een onvermoeibaar be-
lerende en rustig voortkabbelende stijl blijft hij zijn
stadgenoten vertellen over de huizen, kerken, grach-
ten en straten die ze dagelijks zien zonder er zich de
historische achtergronden voldoende van te realise-
ren. Onlangs verscheen een eerste deeltje over de
Oude Gracht: van Pellucussenpoort tot Bezembrug.
Straks, de uitgever heeft het over medio november
1 991, zal het tweede deel ons verder zuidwaarts voe-
ren tot aan de Liesbosch. De opzet van de wandeling
is typisch Hulziaans: die van een praatje bij een plaat-
je. Die formule wordt ook gehanteerd in de reeks
Utrecht op oude foto's, in de artikelen in Het Stads-
bladen
elders. Zo komt het dat veel illustraties al eens
eerder zijn gezien, sommige zelfs uittentreure.
Verrassend vond ik de foto van het huis Koning Da-
vid,
genomen omstreeks 1895 en van een wonderlij-
ke scherpte. Op elke verdieping is iemand te zien. In
de deuropenning staat de trotse eigenares met een
helpster, op de eerste verdieping kijkt een dame door
het opengeschoven raam en helemaal boven staat de
meid nieuwsgierig naar de fotograaf te kijken. Juist
onder de gedienstige is de gekleurde gevelsteen van
de harpspelende David aangebracht, nog steeds in
volle glorie te bewonderen.
De aandacht van Van Hulzen gaat vooral uit naar be-
drijven en winkels, waardoor andere zaken onderbe-
licht blijven. Je kunt lezen op welk uur van welke dag
in welk jaar een zaak werd geopend of gesloten, maar
over culturele ontwikkelingen (wat zou er niet te ver-
tellen zijn bijvoorbeeld bij het huis Cranesteyri) rept
de schrijver met geen woord.
Het manuscript van dit boekje moet geruimte tijd in
101
-ocr page 106-
C. C. S. Wilmer, Utrecht. De stad in prenten. Utrecht,
uitgeverij Matrijs, Gem. Archiefdienst, 1991. 72 biz.
m. illustr. ISBN 90 5345 004 1. Prijs f 29,90.
Als ik de bruikleengever was van de vijftig prenten
van vóór 1900 die in dit boek staan afgedrukt, dan
zou ik knorrig wezen. Ware ik de schrijver van dit
boek, ik zou ontevreden zijn. Leengever en auteur zijn
in dit geval één en dezelfde Tollen Wilmer, hoofd van
de Topografische Atlas, en zij moet dus wel boos zijn.
Ook de lezer en toeschouwer heeft trouwens reden
om het voorhoofd te fronsen. Allereerst om de mise-
rabele kwaliteit van de prenten, waarvan er nogal wat
slecht zijn afgedrukt. Hebben ze bij Den Daas niet de
goede apparatuur in huis, ligt het aan het kunstdruk-
papier of had de drukker zijn day off? Waar zwart en
wit scherp contrasteren valt het nog wel mee, maar
niet zodra komen er grijzen in het vizier of de brillegla-
zen beslaan van de mist. De beschouwer die de wan-
deling rond de gesloopte wallen maakt (23), ziet de
dampen uit de singel opstijgen en vraagt zich af in
welke schimmenstad hij verdwaald is. Ook op de Ma-
liebaan (42, 44) ziet hij geen hand voor ogen en is het
alsof hij met de houten kolf een klap op zijn hoofd
heeft gekregen. Frappant verschil tussen de ene af-
druk en de andere: ook in Van Hulzens Oude Gracht
I
(zie boven) staat de prent van Craeijvanger van de
bocht in de Oude Gracht {v.H. p. 87 en W. p. 55).
Men zie en oordele zelf.
Wat een leuke illustratie bij de titelpagina, die pren-
tenverkoper in de pandhof van de Dom, en hoe toe-
passelijk in dit boek. In de verantwoording belooft de
schrijver ons dat de afbeeldingen links en rechts iets
met elkaar te maken hebben. Daaraan is niet de hand
gehouden, zodat je nu telkens moet terugslaan in
plaats van de twee prenten van, bijvoorbeeld, de
Domkerk met en zonder schip (57 en 58) naast elkaar
te kunnen zien en vergelijken. - De inleidende en bege-
leidende tekst beantwoordt aan de eisen die je kunt
stellen en ook de keus van de prenten mag hier en
daar origineel heten. Ik noem die van de Rode Brug en
van de graven-rotonde op Soestbergen. Maar als
eindindruk blijft het gevoel dat zich kennelijk heeft
meester gemaakt van de heren op de prent uit 1 830,
afgedrukt op p. 36: Vanaf de singel zien ze machte-
loos toe hoe het bordeel van Gerretje Tintelton en
haar dames wordt ontruimd. Wat een teleurstelling,
wat een gemiste kans. Zulk mooi materiaal, dat zo
weinig tot zijn recht komt.                                           v.S.
Utrechts Singelboek. Natuur, geschiedenis en bebou-
wing van de Utrechtse singels. Utrecht, Biologiewin-
kel/Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude Stadswijken,
1988. 84 bIz. m. ill. ISBN 9071283 02.
Prijs f 12,50.
Utrecht heeft veel aan minister Marga Klompé te dan-
ken. Zij stelde indertijd de stad paal en perk bij het dem-
pen van de singels. De raad had in 1 964 besloten heel
de west- en noordkant van de singels aan de Ver-
keersmoloch te offeren, de minister sleepte er het com-
promis door dat in 1968 werd gerealiseerd: demping
een la hebben gelegen want de Kwantumhallen, hier
nog als nieuwigheid vermeld, hebben intussen hun
deuren alweer gesloten. Zo snel gaan die dingen.
v.S.
Guus Kemme, Architectuurgids voor Utrecht. Am-
sterdam, uitgeverij Thoth, 1991.
ISBN 90 6868 019 6. Prijs f 39,50.
Over gebrek aan belangstelling voor de Utrechtse
bouw- en architectuurgeschiedenis valt niet te kla-
gen. Binnen een jaar verscheen Architectuur en ste-
debouw in de gemeente Utrecht 1850-1940,
een
project van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg
(besproken in /Mö/. OU mei 1 991, 55), en deze Archi-
tectuurgids voor Utrecht van
de hand van Guus Kem-
me en een vijftal fotografen. De formule was bekend
van een eerder door dezelfde uitgever bezorgde Ar-
chitectuurgids voor Amsterdam. De ordening ervan is
chronologisch en loopt van het Romeinse Fort, alleen
nog te zien in plattegrond tegen de Domkerk aan, tot
en met HGB IV van de NS, dat volgens deze tekst uit-
drukking geeft aan ,,het herwonnen zelfvertrouwen
van de spoorwegen". Zelfvertrouwen!
De eerste en meest kritische blik in een uitgave als de-
ze gaat naar het Register. Het is elf bladzijden groot,
bevat persoons-, straten- en zakennamen, dus: Crou-
wel jr. J., Maas, W. A. en Schijndel, Mart van, en:
Achter Ciarenburg, Baakstraat, Vleutensevaart en
voorts: Azu, Kazerne en Yin en Yan. Op alle plekken
waar ik de vinger legde, bleken de zaken te kloppen.
Behalve dan dat in het corpus van het boek (58-1 44)
de paginering ontbreekt en wordt volstaan met de
nummering van de afzonderlijke gebouwen. Een uit-
voerige historische inleiding geeft een overzicht in vo-
gelvlucht van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad.
Dat komt nog niet toe aan de aanslag op Vleuten-De
Meern, waarvan de inwoners praktisch huis aan huis
met affiches pleiten voor het behoud van hun stuk
,,Groene hart". Elk van de beschreven periodes in de
Architectuur-geschiedenis krijgt een korte maar ge-
degen inleiding. En dan volgen de foto's met bijschrif-
ten, of de artikelen met illustraties. Beknopt, duidelijk
maar met soms te kleine illustraties. Dat de kuise kari-
athiden van de W/nfce/ van S/n/ce/zo'n scabreuze bij-
naam hadden, verbaasde me. De Sterrenhof die ik als
fietser alleen maar van de achterkant kende, rijdende
door het Moreelsepark langs l-IGB III, ben ik onmiddel-
lijk van de voorkant gaan bekijken. Er is met dit boek
een handig en betrouwbaar naslagwerk op de markt
bijgekomen.
Hier en daar is er met de namen iets misgegaan (Albi-
ola, Berteken)
en ook de bewering dat Wilhelmus He-
da in zijn moeders taal ,,Willem van der Heide" zou
heten (25) heb ik nergens bevestigd gevonden. Het
verdrag van Schoonhoven (ibid.) is van 1 5 november
1 527. Hier wordt het op een jaar later gezet. Op p. 35
moet Van Sypesteynkazerne staan waar Hojel wordt
vermeld. De laatste is pas gesloopt in 1990.
v.S.
102
-ocr page 107-
op de markt die een keus biedt van activiteiten in de
stad anno 1990. Zes ,,constructieven in Utrecht" -
de titel van het boekje - hebben op een avond iets ver-
teld over hun beroep of bezigheden: van wijkagent tot
actievoerster en van festivaldirecteur tot een initia-
tiefnemer van zorg voor thuislozen op HC. Leerlingen
van de Utrechtse school voor de journalistiek maak-
ten verslagjes van deze leerzame avonden en zo ont-
stond dit boekje. Het lag (ligt?) gratis op de Utrecht-
tafel van boekhandel Broese-Kemink op de Stadhuis-
brug.
Letty Kosterman, al vele jaren VARA-medewerkster
en de laatste jaren nog het meest bekend van het zon-
dagse radioprogramma Vroege Vogels is een geboren
Utrechtse, jaargang 1934. In januari 1945 wordt ze
naar het Oosten van het land geëvacueerd. Ze bivak-
keert een maand of acht bij een boerenfamilie in Vrie-
zenveen om zo de hongerwinter te overleven. In Ver
van huis
(Amsterdam, uitg. Amber, 1991. Prijs
f 24,50) doet ze van die ingrijpende jeugdbelevenis
verslag. De oorlogsbelevenissen vormen het hart van
dit bundeltje onopgesmukte Utrechtse verhalen. De
familie Kosterman moet ergens aan de oostkant van
de stad hebben gewoond want onze vertelster ging
op zaterdagmiddag met een dubbeltje naar de biblio-
theek aan de Van Ostadelaan.
Het slotverhaal gaat over de Dom. Hoe ze na de be-
vrijding de toren beklom en hoe ze vandaag de dag als
ze van haar werktafel opkijkt, de contouren ervan kan
zien. Ook leer je wat begin jaren veertig in Utrecht
,,arm" was en wat niet. De schrijfster was het niet,
want zij was ,,schoon en heel" en bovendien werd ze
overhoord en geholpen bij de breuken.
van het gedeelte tussen Bemuurde Weerd en het Ster-
renbos. Dat alles ter realisering van het kleinste en
meest zinloze stukje snelweg ter wereld, door Utrech-
se chauffeurs aangeduid als ,,de badkuip". Als de sin-
gels ooit weer opengemaakt worden, moet er een brug
naar Marga worden genoemd, liefst een brug met een
standbeeldje van deze kranige bewindsvrouw, met de
houweel in de hand waarmee ze destijds de stedelijke
Hiepers en Supers heeft belaagd.
Aanleiding tot deze voorstellen is het kostelijke en kost-
bare Utrechts Singelboel<, dat voor maar weinig geld
veel informatie geeft. Emma van den Dool schrijft de
inleiding en de historie van de singels Ton Bals en Bert
Maes vertellen met behulp van duidelijke foto's over
de bebouwing, met de 19de-eeuwse plannen van Zo-
cher als keerpunt. De meest weerloze levende wezens
- bomen en kruiden - krijgen aandacht (Bert Maes) en
verderop de vleermuizen, de broedvogels en de pad-
destoelen. Er blijken nog altijd 33 soorten vogels langs
de singels te broeden. Het boek besluit met een con-
crete verlanglijst voor het singelgroen. Die bevat on-
der meer de aanbeveling om alle oude ,,Zocherbomen"
Zocher-monumenten te maken en voorts om bij iede-
re brug een hondetoilet in te richten. Wat vooral vol-
gens deze auteurs niet moet resp. niet had moeten ge-
beuren is de stadsbuitengracht als jachthaven beschik-
baar te stellen. Waar dat inmiddels gebeurd is, zouden
de aanlegsteigers gezwind moeten worden afgebroken.
Op de laatste pagina staat een hartewens van veel
Utrechters: de singels weer rond.
Mooie woorden van een voormalige VVD-wethouder
openen het boekje. Die hadden achterwege kunnen blij-
ven, want behalve dat ze niets zeggen, doen ze hier
ook pretentieus aan.
Het Singelboek is uitgegeven bij het tweede lustrum
van de Wetenschapswinkel Biologie aan de Oudegracht
320. Uit het lijstje van publikaties dat werd mee-
gestuurd blijkt dat ze daar in die tien jaar niet stil heb-
ben gezeten.                                                                   v. S.
AGENDA
T/m 3 november 1991. ,,Archiefschatten, 1000 jaar in
100 stukken". Tentoonstelling in de Nieuwe Kerk te Am-
sterdam, waar o.a. het stadsrecht van Utrecht (uit 1122)
te zien is.
BERICHTEN
woensdag 27 november 1991. Alliance Francaise
d'Utrecht. Voordracht door Lucien Bély, Professeur
d'histoireal'Université de Lille, over,,Le Traite d'Utrecht.
Espions et Ambassadeurs a Utrecht". Plaats; Academie-
gebouw, Domplein 29, Utfecht. Tijd: 19.30 uur.
maandag 25 november 1991. Nederlands Klassiek Ver-
bond, afdeling Utrecht. Lezing door drs. Frans van Doorn
(docent Klassieken en vertaler) over ,,Dante en Vergilius.
De invloed die Vergilius op Dante en vooral op de Divina
Commedia heeft uitgeoefend".
T/m 30 november 1991. ,,Lager onderwijs in Utrecht".
Tentoonstelling Gemeentelijke Archiefdienst en Rijksar-
chief in Utrecht, Alexander Numankade 199-201,
Utrecht. Openingstijden: ma. 13.30-16.30 uur; di. t/m
vr. 9.00-16.30 uur, za. 9.00-12.30 uur.
Bij Agon in Amsterdam is in de reeks Cultuurreisgid-
sen een deeltje /Veder/and verschenen (1991). De be-
langstelling ervan concentreert zich op kerken en
kastelen. Toch is er hier en daar ook aandacht voor
kleinere monumenten.
Cultuur wordt hier vooral opgevat als architectuur en
schilderkunst. Naar volledigheid is niet gestreefd: het
is een soort compilatie van het Kunstreisboek voor
Nederland
en het Groot museumboek.
Handig formaat, aardige foto's en een register. Rela-
tief veel aandacht voor Utrecht en omgeving. De prijs
is f 39,50.
In 1 980 vierde de Utrechtse sociëteit De Constructie-
ve
haar zilveren jubileum met een blik vooruit op
Utrecht in 2005 (besproken in Mbl. Oud-Utrecht
1980, p. 140). Tien jaar later brengt ze een brochure
103
-ocr page 108-
Bouwen of verbouwen ?
Sx
•  Renovatie, restauratie,
•  utiliteits- woningbouw,
•  bouwkundig onderhioud
24 uur per dag.
y j
BV. Bouw- en Aannemersbedrijf
Californiëdreef 28-32 3565 BM Utrecht Telefoon 030-627872 - Fax 030-627852
maandblad oud-utrecht
64e jaargang nr. 10 - oktober 1991
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A. Pietersma
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,-; 65-1- ^ 41,-.
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
tel. 03465-6 29 30,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (0301 87 01 10
Van Blaricum en Vis vertelt u meer over
een Perzisch tapijt dan de prijs alleen
Over Perzische tapijten zijn duizend-en-één
verhalen te vertellen. Van Blaricum en Vis kent als
geen ander de diepere betekenissen die in een
kwaliteitstapijt zijn verweven. Die bijzondere
kennis gebruiken wij om de waarde van een tapijt
te beoordelen. Door de jaren heen hebben wij een
befaamde kollektie opgebouwd die met zorg in
stand wordt gehouden.
* tevens inkoop van oude Perzische tapijten.
SXa
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. IVI. van Schaik.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
VAN BLARICUM EN VIS
PERZISCHE TAPIJTEN
's-Gravelandseweg 35, Hilversum
Telefoon 035-218434
(hoek Alb. Perkstraat)
104
-ocr page 109-
INLEIDING
Op zaterdag 11 maart 1989 werd het symposium
over de Vechtstreek gehouden. Dit was het derde
symposium in een reeks die de historie van de pro-
vincie Utrecht vanuit verschillende historische dis-
ciplines belicht. De Kromme Rijnstreek en de Zuid-
Oost hoek gingen hieraan vooraf en op zaterdag 26
oktober 1991 werd de reeks afgesloten met het
symposium over de Utrechtse Heuvelrug.
Bij de opzet van deze symposiumreeks was het van
het begin af aan de bedoeling om de lezingen uit te
geven in het Maandblad.
Aan deze voorwaarde is, zij het met enige vertraging,
nu ook voor het symposium Vechtstreek voldaan. De
sprekers/auteurs hebben ondanks hun vele drukke
bezigheden toch kans gezien hieraan hun mede-
werking te verlenen. Het bestuur is van mening dat
hiermee een waardevolle bijdrage wordt geleverd
aan de verspreiding van de kennis over de geschie-
denis van Utrecht en wil ieder die zich daarvoor in-
gespannen heeft bedanken.
DE OUDE GEOGRAFIE EN DE ONTGINNING VAN
DE VECHTSTREEK
De oude geografie
In de oude geografie van het westelijke deel van de
provincie Utrecht') kan men vier zones onderschei-
den. De eerste zone bestaat uit de hooggelegen
zandgronden van de Utrechtse Heuvelrug, naar het
noorden toe uitlopend in het Gooi. De vruchtbaarheid
van deze van nature schrale gronden bestond vooral
uit de humuslaag die tijdens een eeuwenlange bos-
begroeiing uit het bladafval was ontstaan. Bij ont-
ginning verteerde die humus en veranderde de
bouwvoor na verloop van tijd weer in een schrale
zandgrond. Voordat de mens had geleerd de
vruchtbaarheid van het akkerland te verhogen door
de toepassing van dierlijke mest, bleven de neder-
zettingen op de Heuvelrug dan ook in aantal en om-
vang beperkt.
Aansluitend aan de Heuvelrug lag het overgangs-
gebied naar de lagere gronden langs de Vecht. Dit
overgangsgebied bestond voornamelijk uit veen-
moerassen en is tot ver in de middeleeuwen onbe-
woond gebleven. Nog steeds is het niet mogelijk om
vast te stellen tot welke hoogte dit veenmoeras tegen
de Heuvelrug is opgekropen. Hechten we geloof aan
de mededeling dat de bewoners van het in 1122/25
gestichte klooster Oostbroek aanvankelijk moeite
hadden bij het vinden van goed drinkwater'), dan
moet dat wel erg hoog geweest zijn. In Muiderberg
en Nederhorst-den-Berg reikten hoge toppen in de
zandondergrond tot aan of vlak onder het veen-
oppervlak. De afwijkende bodemgesteldheid en be-
groeiing hebben deze plaatsen mogelijk al vroeg
voor bewoning aantrekkelijk gemaakt, al zijn er uit de
overlevering geen oude namen voor deze nederzet-
tingen bekend^). Door drangwater uit de Heuvelrug
en het van de hogere gronden toestromende opper-
water kunnen zich in dit overgangsgebied van ouds
ook een aantal meren hebben gevormd. De Horster-
en Naardermeer') gaan mogelijk op dergelijke me-
ren terug.
Het hier te behandelen gebied ontleent zijn naam aan
de derde landschappelijke zone, de rivier de Vecht
met haar kleiboorden aan weerszijden van de
waterloop. De geografische ontwikkelingen in deze
zone staan dan ook centraal in dit artikel. In vergelij-
king met de omliggende veengebieden hebben zich
op de kleiboorden langs de Vecht al vroeg mensen
gevestigd. In het onderstaande zal de ouderdom en
aard van deze bewoning ter sprake komen, alsmede
de kwaliteit van de grond die de oude bewoners ter
beschikking heeft gestaan.
De vierde zone betreft de veengebieden ten westen
van de Vecht. Deze venen vormen een deel van het
grote Hollands-Utrechtse veengebied dat in de loop
van de volle middeleeuwen op grootschalige wijze is
ontgonnen. Het ontginningsproces en de neder-
zettingsvormen in deze vierde zone vertonen dan ook
grote overeenkomst met het in westelijke richting
aansluitende Hollandse veengebied. Dat is opmer-
kelijk. Algemeen wordt aangenomen dat de opko-
mende landsheren een sterk stimulerende, zo niet
sturende rol hebben gespeeld bij het ontginnings- en
kolonisatieproces van deze veengebieden^). Had men
niet een nadrukkelijker onderscheid in nederzetting
gevormd aan weerszijden van de grens tussen beide
territoria mogen verwachten, als de landsheren in-
derdaad zo duidelijk hun eigen stempel op het
ontginningsproces hadden gedrukt?
Deze verwondering groeit nog verder als we daar-
naast zien dat het ontginningsproces in de veen-
gebieden ten oosten van de Vecht een heel ander
nederzettingspatroon heeft opgeleverd dan in de
105
-ocr page 110-
De Vechtstreek voor de
ontginning van de venen.
veengebieden ten westen van die rivier^). En dan gaat
het om veengebieden die binnen één landsheerlijk-
heid zijn gelegen!
De Vecht: een rivier met problematische herkomst
en afloop
De oude waterhuishouding van de Vechtstreek is nog
steeds raadselachtig. Niet alleen de ouderdom en de
herkomst van het Vechtwater zijn onzeker, ook is het
onduidelijk waar we de oude loop van de rivier te
zoeken hebben. Op deze vragen willen wij in het kort
ingaan.
Vastgesteld is dat er al ver voor het begin van de
jaartelling een zijtak van de Rijn in noordelijke rich-
ting door de huidige provincie Utrecht heeft ge-
stroomd'). Het splitsingspunt van beide rivieren zou
in de Romeinse tijd bij Vechten') hebben gelegen'). In
schriftelijke bronnen komt de naam van de rivier de
Vecht vanaf de 8e eeuw voor'°). Bij oppervlakkige
beschouwing van deze gegevens lijkt er dus nauwe-
lijks een probleem te bestaan. In feite is het echter
nog steeds moeilijk om de resultaten van geologisch
en bodemkundig onderzoek goed in een historisch
kader te vatten. Dat is een uitvloeisel van het feit dat
de aardwetenschappen en de geschiedenis met ge-
heel verschillende tijdschalen werken. De vaststelling
dat er omstreeks 2500 v. C. in de provincie Utrecht
een „Subboreale Vecht" moet hebben gestroomd"),
is van weinig betekenis voor het karakter en de loop
van de rivier de Vecht in de Romeinse tijd en de
vroege middeleeuwen. Lange tijd moet de
afwatering via de Vecht ronduit slecht zijn geweest,
gezien het feit dat de veenvorming in de omgeving
van Nigtevecht en in het gebied tussen de Oude Rijn
en de Vecht tot in de Romeinse tijd ongestoord is
voortgegaan"). Bovendien vertonen de spreidings-
kaartjes van vindplaatsen uit de Romeinse tijd en de
vroege middeleeuwen een akelige leegte in het
noordwestelijke deel van de provincie Utrecht").
Een vrij stromende rivier vormt in het landschap een
dynamisch systeem. Bij herhaling worden bochten
gevormd, verder uitgeschuurd en weer afgesneden.
Als gevolg daarvan kan het splitsingpunt van de Rijn
en Vecht zich in de loop der eeuwen over een afstand
van enkele kilometers hebben verplaatst"). Boven-
dien kunnen dergelijke bochtafschijdingen tot gevolg
hebben gehad dat de Vecht in de ene periode wel
(veel) Rijnwater afvoerde en in de andere niet. Ver-
mindering van de hoeveelheid water die wordt af-
gevoerd, betekent echter niet dat ook de vaar-
baarheid van de rivier veslechterd moet zijn. De
vondst van een schip uit de 12e eeuw (of ouder) in
een dichtgeslibde bedding van de Vecht") hoeft dan
ook geen verwondering te wekken. Dat de Vecht toen
106
-ocr page 111-
maar in beperkte mate nodig hebben gehad en ge-
bruikt. Alleen voorzover men er geregeld kwam om
te vogelen, te jagen, te vissen of turf te steken, zullen
de oude bewoners het veenmoeras tot hun woon-
gebied hebben gerekend'^).
In de Friese landstreken was de oudste ontginning
van de veengebieden een initiatief van de plaatselijke
gemeenschappen"). In de Vechtstreek heeft de bis-
schop al in een vroeg stadium de gebruiksrechten
van de oude bewoners op het aangrenzende veen
begrensd en het initiatief in de ontginningsgolf aan
zich getrokken. Zo is de Zogdijk geworden tot de
afgrenzing van het oude land langs de Vecht en te-
gelijkertijd tot de basis voor een hele reeks ontgin-
ningen in de richting van de Vuurse'"). De oudste
veenontginningen zijn in de Vechtstreek gelegen aan
weerszijden van de Vecht en de Angstel. Deze date-
ren op zijn allervroegst uit de tweede helft van de
tiende eeuw''). Het is de vraag of de bisschop recht-
matig aanspraak op deze wildernissen kon maken;
meer dan vage rechten heeft hij daarop waarschijn-
lijk nooit bezeten™). Maar waar een ander zijn aan-
spraken niet aanvocht, had de bisschop weinig be-
hoefte zich zorgen te maken over de rechtmatigheid
van zijn gedrag.
Alleen door verlaging van de waterstand kan men
een veenmoeras in cultuur brengen. De versnelde
ontwatering van uitgestrekte veengebieden moet
echter een zware belasting hebben betekend voor de
waterhuishouding van de vanouds bewoonde ge-
bieden. De „hogelanden", waarop in de vroege
middeleeuwen nog akkerbouw werd bedreven, ver-
hieven zich maar in zeer beperkte mate boven hun
omgeving. Zonder grootschalige veranderingen in
de waterhuishouding zal de massale toestroming
van ontginningswater uit de venen in de Vechtstreek
een bedreiging hebben gevormd voor de agrarische
grondslag van veel oude nederzettingen. De be-
schikbare bronnen en literatuur geven echter nau-
welijks aanwijzingen voor een ontwrichting van de
waterhuishouding als gevolg van de veenontginning.
Vandaar dat velen aannemen dat de ontsluiting van
de veengebieden verband heeft gehouden met een
verbeterde afvoer van het Vechtwater via het Almere
naar de Waddenzee").
Een veranderende waterhuishouding: ingrijpend
doch onbegrepen
In de centrale delen van het Hollands-Utrechtse
veengebied moet wèl rekening worden gehouden
met een ernstige ontwrichting van de waterhuis-
houding in de loop van de 12e eeuw''). Niet alleen de
daling van het maaiveld als gevolg van de voort-
gaande ontwatering wordt daarvoor verantwoorde-
lijk gehouden, ook de stormvloed van 1163 en de la-
tere stormen van 1170 en 1196^') zouden daarbij een
rol hebben gespeeld. Door de verslechtering van de
waterstaatkundige situatie namen in het Hollands-
Utrechtse veengebied de meren in omvang toe en
gingen veel veennederzettingen in de golven ten
nog als Rijntak heeft gefunctioneerd, staat daarmee
allerminst vast. De tufsteen die Is verwerkt in de ker-
ken van Muiden, Nederhorst-den-Berg en Loenen,
maakt echter waarschijnlijk dat de Vechtstreek in de
periode 1000-1200 beschikte over een bruikbare
vaarverbinding met het Eifelgebied in Duitsland'').
Opmerkelijk is het voorkomen van een aantal
waterlopen aan de westzijde van de Vecht. Deze
waterlopen dragen oude namen als Aa, Angstel,
Gein, Gaasp en Weesp"). Opmerkelijk is ook dat de
plaats aan de mond van de rivier niet „Vechtmuiden"
wordt genoemd maar Amuthon^'). De verhouding
tussen deze waterlopen en het water dat werd aan-
geduid met de naam Vecht, is onduidelijk. De bo-
vengenoemde stagnatie in de waterafvoer kan in ie-
der geval niet worden toegeschreven aan het ont-
breken van voldoende watergangen. Veeleer hangt
die slechte waterafvoer samen met een gering ver-
schil in hoogte tussen de veengebieden aan weers-
zijden van de Vecht, de gemiddelde rivierstand en de
gemiddelde waterstand op het Almere").
De oude bewoning op de boorden van de Vecht
De kleiboorden langs de Vecht zullen al vroeg be-
woond zijn geweest"). Blok'') heeft gewezen op het
Friese karakter van de vroeghistorische bewoners
van deze streek. Net als in het Kromme Rijngebied^')
beoefenden deze bewoners de akkerbouw op een
dicht bij de nederzettingen gelegen „eng". In de
Vechtstreek werd deze eng veelal aangeduid als „het
hogeland". Buitelaar") vond het toponiem „Hoge-
land" in de Vechtstreek onder Breukelen, Achttien-
hoven, Maarssen en Nederhorst-den-Berg. Hoe on-
herbergzaam de veenmoerassen in Laag-Nederland
eertijds ook geweest mogen zijn, in de Vechtstreek
was in de vroege middeleeuwen niet alleen bewo-
ning mogelijk maar kon ook akkerbouw bedreven
worden. De huidige hoogteligging van deze „hoge-
landen" lijkt dan ook een bovengrens aan te geven
voor de waterstanden die eertijds in deze streek ge-
bruikelijk waren. Zekerheid daarover zal pas ontstaan
als door gericht bodemkundig onderzoek is vastge-
steld in hoeverre het maaiveld in de Vechtstreek is
gedaald als gevolg van een voortgaande verbetering
van de ontwatering. Wel kan worden vastgesteld dat
de grote verschillen in zomer- en winterwaterstand,
die thans voor het Rivierengebied gebruikelijk zijn,
gedurende de vroege middeleeuwen in de Vecht-
streek niet voorgekomen zijn'').
Vastgesteld is dat de boeren in de Vechtstreek niet
alleen de beschikking hadden over akkerland, gele-
gen op de „engen" of „hogelanden", maar daarnaast
ook gebruik maakten van gemeenschappelijke hooi-
en weilanden, de zogenaamde ,,meenten"''). Het is
echter niet gezegd dat deze gemene weiden zich al in
de vroege middeleeuwen tot in het veengebied
hebben uitgestrekt; de laag gelegen delen van het
rivierdal zullen de bewoners toen nog voldoende
ruimte hebben geboden voor het weiden van vee en
winnen van hooi. Lange tijd zal men het veen dus
107
-ocr page 112-
Uit het voorgaande is gebleken dat er nog veel on-
duidelijk is over de wisselwerking tussen mens en
natuur, die in de Vechtstreek heeft geleid tot de
vormgeving en inrichting van het huidige landschap.
Veel daarvan is niet in archieven vastgelegd, maar
moet in het veld of van kaarten en luchtfoto's worden
afgelezen. Daarmee is het landschap één van de
kenbronnen voor ons verleden en dus met recht een
deel van ons culturele erfgoed.
De interpretatie van die kenbron is echter niet alleen
een zaak van bodemkundigen en geologen. Voor een
goed verstaan van de ontstaansgeschiedenis van het
huidige cultuurlandschap is evenzeer een gedegen
kennis van de historische bronnen noodzakelijk. Zo-
wel beroeps- als amateuronderzoekers hebben zich
in te spannen om door publikaties en door lezingen
meer bekendheid te geven aan de historische wortels
van het huidige landschap. Alleen daardoor kan
worden bereikt dat de toekomst van ons verleden
veilig is in de handen van de huidige overheid en
burgerij.
onder. Door het zoeken van samenwerking in
waterstaatszaken trachtten de plaatselijke gemeen-
schappen zich beter te wapenen tegen het
overstromingsgevaar"). De toenmalige problemen in
de waterhuishouding waren echter zo groot dat er
ook op een hoger bestuurlijk niveau maatregelen
nodig waren. De aanleg van de dam bij Wijk") en de
oorkonde van 1165 met betrekking tot de dam in de
Oude Rijn bij Zwammerdam^') waren daarvan een
uitvloeiseP'). In weerwil van de overlevering'") zijn de
problemen met de waterhuishouding in de gebieden
rond de benedenloop van de Oude Rijn niet veroor-
zaakt door de verstopping van de Rijnmond bij Kat-
wijk. Het mondingsgebied van de Oude Rijn is
waarschijnlijk tot in de twaalfde eeuw open gebleven.
Omstreeks die tijd werd er namelijk landinwaarts
langs deze rivier tot bij Koudekerk klei afgezet"). Of
was deze overstroming slechts het gevolg van een
incidentele doorbraak van een in principe al gesloten
strandwallenkust'")?
Het is de vraag of de grote problemen in de 12e-
eeuwse waterhuishouding van het Kromme- en
Oude Rijngebied op geen enkele manier invloed
hebben gehad op de landschapsontwikkeling en de
bewoningsmogelijkheden van de Vechtstreek. In de
binnenstad van Utrecht worden namelijk op een
aantal plaatsen sedimentatie- en ophogingslagen
aangetroffen die moeten stammen uit de 12e en 13e
eeuw. Deze lagen worden veelal in verband gebracht
met de verhalen over grote overstromingen in 1170
of 1173. Maar nog steeds is het niet gelukt om de
hierover beschikbare gegevens te combineren tot
een samenhangend beeld van de veranderingen in
de topografie en waterhuishouding van de middel-
eeuwse stad"). Daarom moet voorlopig nog reke-
ning gehouden worden met de mogelijkheid dat de
vorming van deze afzettingen direkt verband houdt
met de sterke veranderingen in het karakter en de
loop van de Rijn gedurende de 12e eeuw of eerder.
Ongelukkigerwijs vormen de sedimentatie- en
ophogingslagen in de binnenstad van Utrecht niet
alleen een belangrijke kenbron voor de reconstructie
van de oude rivierlopen door het stedelijke gebied,
maar samen met de intensieve bebouwing vormen
zij tegelijkertijd een grote belemmering voor de
voortgang van dat onderzoek").
Het huidige landschap: een cultuurmonument
Zowel door de ontginningsactiviteiten als door de
maatregelen op het gebied van de waterhuishouding
heeft de mens in hoge mate het gezicht van het
landschap in de Vechtstreek bepaald. De vormgeving
van het landschap en de nadere invulling van de
landschapselementen is naderhand nog vele malen
veranderd. En ook in de toekomst zullen zich nog vele
landschapsveranderingen aandienen. Maar het is
zaak om de sporen van de menselijke worsteling, die
nodig was om in dit gebied een bestaan op te bou-
wen en te behouden, ook in de toekomst in de in-
richting van het landelijke gebied zichtbaar te laten
zijn.
Historisch-geografisch
Seminarium
Universiteit van
Amsterdam
G. J. Borger
Literatuur
Beekman, A. A.: De wateren van Nederland, aardrijkskundig
en geschiedkundig beschreven. 's-Gravenhage, 1948.
Berendsen, H. J. A.: De genese van het landschap in het
zuiden van de provincie Utrecht. Utrechtse Geografische
Studiën 25. Utrecht, 1982.
Blok, D. P.: De historische en geografische situatie van
Liudgers geboortestreek Nifterlake. In: Liudger 742-809. De
confrontatie tussen heidendom en christendom in de Lage
Landen. Dieren/Amsterdam, 1984, p. 9-19.
Blok, D. P.: Het mondingsgebied van de Oude Rijn in de
vroege middeleeuwen. Rotterdam Papers, V. Rotterdam,
1986, p. 169-172.
Borger, Guus J.: De bedreiger bedreigd. De wisselwerking         '
tussen menselijke invloed en natuurlijke processen in de
bewoningsgeschiedenis van een waterrijk gebied. Bijdragen
en Mededelingen betreffende de geschiedenis der
Nederlanden, 103, 1988, p. 522-533.                                                |
Borger, Guus, J.: Mittelalterliche Kolonisation von Marsch-
und Moorgebieten. Wilhelmshavener Tage 2: Landliche und
stadtische Küstensiedlungen im 1. und 2. Jahrtausend.
Wilhelmshaven, 1989, p. 76-90.
Buijtenen, M. P. & A. K. de Meijer OSA: Herfsttij over
Oostbroeks abdij. Politiek rond abtsbenoeming uit de na-
dagen gespiegeld aan het begin. Zeist, 1990.
Buitelaar, A. L. P.: Breukelen in de middeleeuwen: landschap
- bewoning - rechtsmacht. Convivium (Bundel J. M. van
Winter). Hilversum 1988, p. 105-138.                                                (
Byvanck, A. W.: Nederland in den Romeinschen tijd. 2 din.
Leiden, 1944'.
Dekker, C: De dam bij Wijk. In: Scrinium et Scriptura. Op-
stellen betreffende de Nederlandse geschiedenis, aange-
boden aan professor dr J. L. van der Gouw bij zijn afscheid
als buitengewoon hoogleraar in de archiefwetenschap en in
de paeleografie van de veertiende tot de zeventiende eeuw
108
-ocr page 113-
aan de Universiteit van Amsterdam. (= Nederlands
Archievenblad 84.) Groningen, 1980, p. 249-266.
Dekker, C: Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen.
Een institutioneel-geografische studie. Stichtse Historische
Reeks, 9, Zutphen, 1983.
Dekker, C: Afwatering en scheepvaart ten westen van de
stad Utrecht tot de 14e eeuw. Feestbundel D. P. Blok.
Hilversum, 1990, p. 60-75.
Dolfin, M. J., E. M. Kylstra & J. Penders, Utrecht. De huizen
binnen de singels. Beschrijving. De Nederlandse Monu-
menten van Geschiedenis en Kunst. 's-Gravenhage, 1989.
Donkersloot-de Vrij, Marijke: De Vechtstreek. Oude kaarten
en de geschiedenis van het landschap. Weesp, 1985.
Es, W. A. van: De Romeinen in Nederland. Bussum, 1972.
Es, W. A. van, H. Sarfatij & P. J. Woltering: Arechologie in
Nederland. De rijkdom van het bodemarchief. Amsterdam/
Amersfoort, 1988.
Gottschalk, M. K. Elisabeth: Stormvloeden en rivier-
overstromingen in Nederland. Dl. I: de periode vóór 1400.
Assen, 1971.
Hallewas, D. P.: Archeologische gegevens over de middel-
eeuwse bewoningsgeschiedenis van het mondingsgebied
van de Oude Rijn en hun relatie tot het landschap. Rotter-
dam Papers, V. Rotterdam, 1986, p. 173-181.
Henderikx, P. A.: De Beneden-delta van Rijn en Maas.
Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca 1000.
Hollandse Studiën 19. Hilversum, 1987.
Künzel, R. E., D. P. Blok & J. M. Verhoeff: Lexicon van Ne-
derlandse toponiemen tot 1200. Amsterdam, 1989'.
Linden, H. van der. De Cope: Bijdrage tot de rechts-
geschiedenis van de openlegging van de Hollands-
Utrechtse laagvlakte. Utrecht, 1956; Alphen aan den Rijn,
1981'.
Linden, H. van der: Het platteland in de Noordwesten met
nadruk op de occupatie circa 1000-1300. Algemene Ge-
schiedenis der Nederlanden. Dl. 2: Middeleeuwen. Haarlem,
1982, p. 48-82.
Ozinga, L. R. P. & M. D. de Weerd: Traiectum: een
hulptroepencastellum aan de Rijn-limes. In: Het Romeinse
castellum te Utrecht. Utrecht, 1989, p. 37-62.
Rentenaar, Rob: Groeten van elders. Plaatsnamen en fami-
lienamen als spiegel van onze cultuur. Naarden, 1990.
Verkerk, C. L.: Het Amstelveen. Een ontginnings- en
bewoningshistorische verkenning. In: C. Streefkerk & S.
Faber, Ter recognitie. Bundel H. van der Linden. Hilversum,
1987, p. 83-97.
Weerd, M. D. de: Schepen voor Zwammerdam. Bouwwijze
en herkomst van enkele vaartuigtypen in West- en Midden-
Europa uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen in ar-
cheologisch perspectief. (Proefschrift Universiteit van Am-
sterdam 1988.) Alkmaar, 1989.
Winter, J. M. van: Utrecht aan de Rijn. Middeleeuwse Rijn-
loop en wordingsgeschiedenis van de stad Utrecht. Jaar-
boek Oud-Utrecht, 1975, p. 44-72.
7.    Berendsen, 1982, p. 169 en 190-191; Henderikx, 1987, p.
68.
8.    De Romeinse naam voor Vechten was Fectione. Vgl.
Künzel e.a., 1989, p. 364; Henderikx, 1987, p. 47/48 en 85/
86.
9.    Blok, 1984, p. 11. Zie voor de resultaten van de
opgravingen ter plaatse Byvanck, 1944, p. 406-410; en
voor militaire betekenisvan deze plaats in de Romeinse
tijd Van Es, 1972, p. 77-86.
10.  Künzel e.a., 1989, p. 363.
11.  Berendsen, 1982, p. 169.
12.  Berendsen, 1982, p. 111 en 214en deC14-datering no81
opp. 140/41.
13. Van Es e.a., 1988, p. 89, 93 en 95.
14. Van Winter, 1975, p. 46-47; Donkersloot-de Vrij, 1985, p.
10.
15.  Berendsen, 1982, p. 215; Dolfin e.a., 1989, p. 10. Zie voor
de scheepstechnische betekenis van deze vondsten De
Weerd, 1989, p. 272-277 en 306-307.
16. Tenzij al deze tufsteen bij deafbraaken vernieuwing van
oude bouwwerken in de binnenstad van Utrecht is vrij-
gekomen. Vgl. Dolfin e.a., 1989, p. 19/20.
17.  Blok, 1984, p. 11; Künzel e.a., 1989, p. 51 en 387.
18.  Henderikx, 1987, p. 108; Künzel e.a., 1989, p. 255-256.
19.  Beekman, 1948, p. 267; Künzel e.a., 1989, p. 64-64. Zie
voorde schrijfwijze van deze naam: Rentenaar, 1990, p.
44-45.
20.  Henderikx, 1987, p. 49, 52-53 en 64/65.
21.  1984, p. 13-14.
22.  Dekker, 1983, p. 150-151.
23.  1988, p. 116-117.
24.  Borger, 1988, p. 530.
25.  Buitelaar, 1988, p. 117. Zie ook: Dekker, 1983, p. 159-161.
26.  Blok, 1984, p. 16.
27.  Borger, 1989, p. 79.
28.  Buitelaar, 1988, p. 122/123.
29.  Henderikx, 1987, p. 62. Zie voor de ontginningen op de
linkeroever van de Vecht: Dekker, 1990, p. 60/61 en 65-
67 en Verkerk, 1984. Zie voor de ontginningen in het
gebied aan weerszijden van de Kromme Rijn: Dekker,
1983, p. 166-278.
30.  Dekker, 1983, p. 163/64.
31. Van der Linden, 1982, p. 62-64. Aanwijzingen voor een
structurele verlaging van de waterstand in Utrecht om-
streeks 1200 worden besproken door Dolfin e.a., 1989,
p. 15.
32.  Van der Linden, 1982, p. 64.
33.  Gottschalk, 1971, p. 75-95 en 121-126.
34. Van der Linden, 1982, p. 63-64.
35.  Dekker, 1981; 1983, p. 586-591.
36.  Dekker, 1981, p. 249-250; Henderikx, 1987, p. 19.
37.  Dekker, 1990, p. 64.
38.  Gottschalk, 1971, p. 17-30,71-74, 81-94 en 98; Henderikx,
1987, p. 14 en 18-20. Dekker (1990, p. 70-72) bepleit een
wel zeer vroege verlanding van het gedeelte van de
Oude Rijn tussen Utrecht en Harmeien.
39.  Hallewas, 1986, p. 178.
40.  Blok, 1986, p. 169/70.
41.  Dolfin e.a., 1989, p. 14-15. Gottschalk (1971, p. 95/96 en
p. 101) wijst er overigens op dat het Egmondse verhaal
over de straffende hand van God geheel op zichzelf
staat. Andere bronnen spreken voor 1173 noch van een
stormvloed noch van rivieroverstromingen.
42. Een belangrijke bijdrage tot die reconstructie is geleverd
door Van Winter, 1975. Zie ook de opmerkingen daar-
over in: Dolfin e.a., 1989, p. 8-9 en 14. Het oudere ar-
cheologische onderzoek heeft weinig bruikbare infor-
matie opgeleverd over de opbouw van de ondergrond
en de ophogingslagen. Vgl. Ozinga & De Weerd, 1989,
p.37.
Noten
1.    Vgl. Donkersloot-de Vrij, 1985, p. 9-19.
2.    Van Buijtenen & De Meijer, 1990, p. 23.
3.    Blok, 1984, p. 11,12 en 19; Henderikx, 1987, p. 85 en 89.
4.   Vgl. Blok, 1984, p. 12.
5.    Van der Linden, 1982, p. 64-69; Buitelaar, 1988, p. 119-
120 en 126-127.
6.    De veengebieden ten oosten van de Vecht zijn ongeveer
een eeuw later ontgonnen dan die aan de westzijde van
de rivier. Ondanks het feit dat de bewoners hier het recht
van opstrek uitoefenden, zouden de gebieden ten oos-
ten van de Vecht ook volgens het „cope"-systeem zijn
gekoloniseerd. Vgl. Van der Linden, 1956, p. 303/04;
Buitelaar, 1988, p. 121/22 en 123/124.
109
-ocr page 114-
DE STICHTSE MINISTERIALITEIT EN DE
ONTGINNINGEN IN DE VECHTSTREEK
Na de periode van de invallen van de Noormannen |
in vooral de 9e eeuw, volgde een tijd waarin de bis-
schop van Utrecht zich moeite getroostte om
goederenbezit dat de Utrechtse kerk in de vooraf-
gaande tijd van verwarring had verloren, weer in
handen te krijgen. In een lijst, de zogeheten
Commemoratio Sancti Martini, die hij daartoe liet
opstellen, worden vermeld: het reeds genoemde
Zwesen, en vervolgens Maarssen, Loenersloot, het
Overmeer (nu Horstermeer), het Uitermeer en I
Muiden. Door koninklijke schenkingen verwierf de
bisschop in 953 vervolgens nog veel meer goederen
in de Vechtstreek, namelijk al het koningsgoed aan
weerszijden van de Vecht en bovendien goederen in
Loenen. Waar dit koningsgoed precies lag werd niet
gepreciseerd, doch op naamkundige gronden kun-
nen nog een aantal nederzettingen worden aange-
wezen die toen reeds, in de 9e eeuw, bewoond
moeten zijn geweest: daartoe behoren Dorssen, on-
geveer op de plaats van het latere Vreeland gelegen,
Nichtevecht en Abcoude.
De bisschop van Utrecht had, wanneer wij
terugredeneren vanuit de situatie in de latere mid-
deleeuwen, in al deze plaatsen goederen, terwijl hij
daarover bovendien tevens bestuur en rechtsmacht
uitoefende. Er zullen nog wel andere grondbezitters
zijn geweest, zoals de abdij van Werden aan de Ruhr
(in het huidige Ruhrgebied), of zoals aanvankelijk de
graven van Nifterlake, uit dezelfde familie als de
eerste Hollandse graven, die echter door de konink-
lijke schenkingen aan de bisschop nagenoeg geheel
uit hun positie verdrongen waren.
Op deze goederen woonden boeren, waarvan waar-
schijnlijk een deel vrij was, niet gebonden aan één of
andere heer, doch waarvan echter een groot deel
onvrij was, gebonden aan de heer van de grond waar
zij op woonden, de bisschop van Utrecht. Dergelijke
onvrije boeren, in de wandeling vaak horigen ge-
noemd, hielden veelal een stuk grond van de bis-
schop in tijns - een betaling die overigens niets uit-
staande heeft met de later geheven zogeheten
ontginningstijns. Naast de betaling van de tijns wa-
ren deze onvrije boeren tevens verplicht tot het af-
dragen van allerlei produkten in natura en tot het
verrichten van bepaalde werkzaamheden, de zoge-
heten herendiensten. In de meeste nederzettingen
bezat de bisschop een curtis, een hof of vroonhof.
Deze curtis vormde het administratieve en bestuur-
lijke centrum van het domeingoed ter plekke. Hier
moesten de boeren hun tijnzen en eventuele leve-
ringen in natura afdragen, van hieruit werd de orga-
nisatie van bepaalde herendiensten geleid en hier
werd voor bepaalde zaken recht gesproken over de
Voor veel mensen ontleent de Vechtstreek zijn
aantrekkingskracht aan de vele statige landhuizen
met fraai aangelegde tuinen en parken daaromheen.
Echter lang voordat de rijk geworden Amsterdamse
kooplui hun winsten en verdiensten investeerden in
deze statussymbolen, lagen er her en der verspreid
door de Vechtstreek reeds verschillende versterkte
huizen - kastelen, waarvan de geschiedenis teruggaat
tot ver in de middeleeuwen. Tot deze ,,middel-
eeuwse" huizen behoorden onder andere de huizen
Abcoude, Ter Horst, Loenersloot, Kronenburg,
IVlijnden, Ter Aa, Ruwiel, Nijenrode en Zuilen (zie af-
beelding 1). De bewoners van enkele huizen hebben
een zeer belangrijke rol gespeeld bij de feitelijke uit-
voering van de omvangrijke onginningen uit de 11e
en 12e eeuw. Een aantal van deze versterkte huizen
kennen wij niet eens meer, zoals bijvoorbeeld de
huizen Ruwiel, Ter Aa en Abcoude. Ruwiel en Ter Aa
zijn verwoest bij de inval van de Fransen in 1672 en
nooit meer herbouwd.
Over de bewoners van juist die middeleeuwse kas-
telen handelt mijn onderwerp. Al deze bewoners
behoorden namelijk tot de ministerialen van de bis-
schop van Utrecht, de zogeheten „ministerialen van
de Utrechtse kerk". De vraag zal dan ook centraal
staan wie dat precies waren, ministerialen van de
bisschop van Utrecht, hoe zij hun vooraanstaande
positie hebben verworven en daaraan gekoppeld,
wat hun rol is geweest bij de grote ontginningen in
de Vechtstreek van de 11 e en 12e eeuw.
Laten we nog eens teruggaan naar de toestand in de
Vechtstreek vóór de grote ontginningen. Toen, en we
spreken dan over de periode van de 8e tot de 10e
eeuw, lagen de toenmaals bewoonde nederzettingen
in de Vechtstreek uitsluitend op de stroomrug-
gronden van de Vecht en van de zijtak, de Aa, die zich
ten zuiden van Breukelen afsplitste en bij het huidige
Nieuwersluis weer in de Vecht uitkwam, en van de
verderop gelegen Angstel en Gein.
Aan weerszijden daarvan strekten zich de woeste
onontgonnen veengebieden uit, die hooguit werden
gebruikt voor wat extensieve beweiding met
bijvoorbeeld schapen. Opvallend genoeg komt de
ligging van de nederzettingen uit die periode van
vóór de ontginningen nagenoeg overeen met de
ligging van de huidige bestaande dorpen langs de
Vecht, de Aa, de Angstel en het Gein (zie afbeelding
2). Uit de 8e eeuw kennen we reeds Attingaham, dat
waarschijnlijk identiek is met Breukelen, waar
Bonifatius enkele jaren heeft gewerkt en gepredikt;
vervolgens Werinon, dat waarschijnlijk identiek is
met Nederhorst den Berg, waar de zendeling Liudger
een kerkje stichtte, en Zwesen, het huidige Zuilen,
waar Liudgers grootvader bezittingen had en waar
Liudger zelf is geboren.
110
-ocr page 115-
weckh
^.iM
^A^caud^
?^'^
LoBNERsJoot ^),
">
\
/^N
'3
J^fi-y
|\uu/ieL
ao
Nj'ewroö/e
v^^"'"-^^
CVxii/«_ K.Ü'A/
üfKEC^f-,
Figuur 7
111
-ocr page 116-
boeren door de bisschop of diens zetbaas als eige-
naar van het goed, als domeinheer. Op de meeste
curtes of hoven zetelde wel zo'n zetbaas, villicus of
meier genaamd, die genoemde juridische en admi-
nistratieve taken uitvoerde. Concrete bewijzen voor
het bestaan van curtes in de Vechtstreek zijn er helaas
maar weinig: uit de bronnen wordt in ieder geval
melding gemaakt van een bisschoppelijke curtis in
Zwesen, het latere Zuilen, en er is uit de latere mid-
deleeuwen een verwijzing naar een curtis in Ab-
coude, waar in de bronnen sprake is van een
Oudenhove aldaar. Alles bij elkaar zijn de gegevens
over het functioneren van een duidelijke
hoforganisatie in de Vechtstreek veel schaarser dan
bijvoorbeeld voor het Kromme Rijngebied, doch de
gegevens zijn er niettemin: het bestaan van onvrije
boeren in de Vechtstreek, het bewijs voor een enkele
curtis en tenslotte de bewijzen voor het betalen van
stroyelgeld door verschillende dorpen in de Vecht-
streek, een betaling die rechtstreeks stamt uit de
oude hoforganisatie en mogelijk van oorsprong be-
doeld was als vergoeding voor het gebruik van
woeste gronden.
Dat de gegevens over de hoforganisatie zo schaars
zijn hangt samen met de diep-ingrijpende verande-
ringen op het terrein van bestuur en rechtspraak in
de periode van de grote ontginningen in de 11e en
12e eeuw. Toen de ontginningen op grootschalige
wijze ter hand werden genomen, werden de hof-
organisatie en de hofgoederen volledig ontbonden
en konden de boeren die op deze goederen hadden
gewoond, zich nu naar believen vestigen als
ontginners in de nieuwe gebieden die tot ontwikke-
ling werden gebracht.
Het wordt tijd om de ministerialen in dit beeld in te
voegen. Mede gezien de rol en de positie die de
ministeriale families in de Vechtstreek tot aan het
eind van de middeleeuwen hebben bekleed op het
terrein van rechtspraak en bestuur, is het zeer aan-
nemelijk dat deze ministeriale families afstammen
van de meiers of villici, die door de bisschop als zet-
bazen in de oude curtes waren aangesteld. Daarmee
vormen de ministerialen tevens het element van
continuïteit tussen de periode van voor en na de
ontginningen: aan zijn meiers, die toen reeds be-
hoorden tot de ministerialen van de bisschop, de
„ministeriales ecclesie Traiectensis", of volgens de
bronnen van de late 11e eeuw: de „servientes
ecclesie", heeft de bisschop rechtsmacht en bestuur
in de nieuwe ontginningen erfelijk in leen gegeven;
dit waren veelal geen gewone lenen, geen ,,bona
homagia", maar dienstlenen, zogeheten ,,bona
ministerialia" (het middelnederlandse woord voor
ministerialen is dan ook dienstmannen).
Hoe aannemelijk het is dat de ministerialen in de
Vechtstreek minstens voor een deel afstammen van
de meiers op de oude hofgoederen van de bisschop
in dat gebied blijkt wanneer we de verdeling van de
rechtsmacht, veelal gekoppeld aan het recht op het
innen van de ontginningstijns en de tienden in een
bepaald gebied, in geografisch opzicht nader bezien
(zie afbeelding 3).
Ten aanzien van de verdeling van de rechtsmacht -
dat wil in de Vechtstreek zeggen; steeds de lage
rechtsmacht - vallen een aantal dingen op.
De bisschop heeft de rechtsmacht op het territorium
van veel van zijn oude hofgoederen aan zichzelf ge-
houden, met name langs de Vecht: dit zijn de zoge-
heten bisschopsgerechten van Maarssen, Breukelen,
Loenen, Vreeland en Nichtevecht.
Net als in andere delen van het sticht Utrecht heeft de
bisschop ook in de Vechtstreek rechtsmacht, tijns en
tienden toebedeeld aan zijn kapittels, die sinds de 11e
eeuw elk het beheer voerden over eigen, aparte be-
zittingen. Dat moet in de regel als volgt zijn ge-
gaan: de bisschop gaf aan zijn kapittels stukken
woeste grond, wildernis in eigendom. De kapittels
konden vervolgens de ontginning daarvan zelf
organiseren, de grond uitgeven aan kolonisten, de
rechterlijke organisatie van de lage rechtsmacht
vorm geven, tijns en tienden heffen en zonodig de
waterstaat organiseren. In de overdracht van
ontginningen aan de kapittels zit voor wat betreft de
Vechtstreek een bepaalde systematiek: steeds kreeg
een kapittel daar een ontginning waar het reeds be-
schikte, of wellicht tegelijkertijd de beschikking kreeg,
over oude hofgoederen op het oude land langs de
Vecht en het Gein. Aldus sloot het nieuwe bezit van
een kapittel steeds naadloos aan bij het goed van dat
kapittel op het oude land; zelfs bij het trekken van de
grenzen in de wildernis is daar rekening mee ge-
houden. Aldus verkreeg het domkapittel Oostveen,
het kapittel van Sint-Jan Achttienhoven, aansluitend
bij oud bezit langs de Vecht ter plaatse. Het kapittel
van Sint-Pieter verkreeg Breukelerveen, aansluitend
bij Breukelen-Proosdij van Sint Pieter op het oude
land langs de Vecht, en Abcoude-Vinkeveen, aan-
sluitend bij Abcoude Proosdij op het oude land langs
het Gein en de Holendrecht. Het kapittel van Sint-
Marie tenslotte, kreeg ontginningsgebied met
rechtsmacht, tijns en tienden bij Nederhorst, name-
lijk Ankeveen en Kortenhoef, dat aansloot bij zeer
oud goederenbezit van de abdij van Werden, nog
afkomstig van de familie van de zendeling Liudger uit
de 8e eeuw.
Een vergelijkbare systematiek heeft de bisschop ge-
volgd bij de overige ontginningen in de Vechtstreek.
Daarbij heeft de bisschop zijn ministerialen zeer in-
tensief betrokken. Anders dan bij de kapittels even-
wel droeg de bisschop geen stukken wildernis met
rechtsmacht, tijns en tienden volledig over aan zijn
ministerialen, doch hij schakelde de ministerialen in
als tussenpersonen bij de uitgifte van de grond aan
de nieuwe boeren en bij het organiseren van het fei-
telijke ontginningswerk. Ook de rechtsmacht in de
ontginningen en het innen van de tijns en van de
tienden behield de bisschop in principe aan zichzelf:
de betreffende ministerialen kregen deze rechts-
macht met tijns en tienden zoals gezegd in leen, als
dienstleen, niet in eigendom.
De systematiek van deze beleningen bestond hieruit
dat de meiers op de voormalige curtes van de bis-
schop steeds rechtsmacht, tijns en tienden in leen
112
-ocr page 117-
''nu-fcieN
>CAASp
'AnsUL
?EfN
AUouJtP
Wui New/A/c-c/cR/xOKsf
\pvERMeBR
yiN
yU'jïeEU//./
LotNERs/oof A
V.
/\N35*Et.,
.OEMEW
N^'
AUiH.>,UM/öRBU.l<eLÊN.
AA.
rPyflAARSStTN
Figuur 2
113
-ocr page 118-
kregen van die ontginningen die onmiddellijk en
rechtstreeks aansloten bij het oude land van het
hofgoed, waarover zij tevoren als zetbaas de leiding
hadden gehad, en vaak lagen deze ontginningen
binnen dezelfde parochie als de oude curtis waar zij
bij aansloten: ook bij de parochie-indeling werd re-
kening gehouden met het nieuwe leenbezit van de
oude zetbaas van het hofgoed.
De familienamen van bekende ministeriale geslach-
ten uit de Vechtstreek droegen een verwijzing in zich
naar de oude curtes waar de voorvaders van deze
families aan de leiding hadden gestaan: Van
Overdevecht, Van Maarssen, Van Ruwiel, Van der Aa,
Van Loenersloot, Van Abcoude.
Bekijken we van noord naar zuid het leenbezit, voor
zover dat bestond uit rechtsmacht, tijns en tienden
van ministeriale families, dan ontstaat het volgende
beeld:
worden overgedragen. Immers, een ministeriaal was
geen vrij man, doch een onvrije, gebonden aan en in
zekere zin het bezit van een bepaalde heer. Een der-
gelijke overdracht werd dan ook formeel geregeld en
op den duur vastgelegd in een oorkonde. Zo maakte
graaf Dirk van Kleef in een oorkonde uit 1271 bekend
dat hij zijn ministeriaal Johannes van Rijningen vrij
liet uit de Kleefse ministerialiteit en overdroeg aan
Sint Martinus, de patroonheilige van de Utrechtse
kerk, om voortaan te behoren tot de ministerialiteit
van de Utrechtse kerk: ut in perpetuum sit
ministerialis ecclesie Traiectensis. Uit de oorkonde
blijkt overigens dat de vader van de aldus overge-
dragen ministeriaal het tot ridder had gebracht. De
familie van Rijningen behoorde blijkbaar tot de klasse
der ridderschap, tot de aristocratie, tot de maat-
schappelijke toplaag van het graafschap Kleef, en, na
de overdracht ook tot die van het Sticht Utrecht.
-   Van Abcoude: Abcoude-Baambrugge en de aan-
sluitende ontginning Vinkeveen.
-   Van Loenersloot: Loenersloot en Oukoop.
-   Van der Aa: Ter Aa en Demmerik.
-   Van Amstel c.q. Van Mijnden: Loenen en
Loenerveen, Loosdrechten Mijnden.
-   Van Ruwiel: Portengen en Kortrijk Ruwielsgerecht.
-    Een familie in Breukelen (Van de Poel[?], Van
Dolre[?]): Otterspoorbroek en Oud-Aa, later in
handen van de familie van Nijenrode, die af-
stamde van het geslacht van Ruwiel (± 1300).
-   Van Maarssen: Tienhoven, wellicht ook
Maarsseveen en Maarssenbroek.
-   Zuilen: de bezitter van het huis Zuilen heeft naast
de rechtsmacht van Zwesereng (op het oude
land) ook de rechtsmacht, tijns en tienden van het
aangrenzende Westbroek.
-   Van Overdevecht: Herbertskop.
-   Het geslacht van der Horst duikt op aan het einde
van de 13e eeuw: het stamde af van Van Wulven:
of het voorgangers heeft gehad met rechtsmacht,
teruggaand tot op de tijd van de ontginningen, kan
niet meer worden achterhaald.
Eén uitzondering is er onder de genoemde voor-
beelden, namelijk het ministeriale geslacht Van Zui-
len. Zij noemden zich niet naar het oude hofgoed,
waar hun voorvaders namens de bisschop het
meierambt hadden uitgeoefend, doch zij hebben hun
familienaam van elders geïmporteerd en deze naam
doen overgaan op het kasteel waarop zij woonden.
Deze naam. Zuilen, heeft zelfs langzamerhand de
oude naam van de nederzetting, Zwesen, en het
daarvan afgeleide Zwesereng, geheel verdrongen.
De Van Zuilens noemden zich naar het plaatsje Sulen
aan de Rijn, precies op de grens van de middel-
eeuwse bisdommen Keulen en Utrecht: van oor-
sprong behoorden zij dan ook in het geheel niet tot
de ministerialiteit van de bisschop van Utrecht, doch
tot de ministerialiteit van de graaf van Kleef.
Een ministeriaal die uit dienst wilde treden van de
ene heer om zich te begeven in dienst van een andere
heer, moest formeel door de ene heer aan de andere
Een dergelijke anomalie - onvrije lieden die tot de
bovenlaag van de samenleving behoorden, tot de
ridderschap, die op versterkte huizen woonden en
belangrijke functies uitoefenden op het vlak van be-
stuur en rechtspraak, zoals voor de Vechtstreek is
geschetst - kan slechts verklaard worden uit de
ontwikkeling van de ministerialiteit en uit de rol die
een groot aantal ministerialen (doch lang niet alle!)
in de loop van de tijd zijn gaan vervullen. Daarmee
overschrijden we de grenzen van de Vechtstreek en
zelfs die van het Sticht Utrecht: in alle delen van het
Duitse rijk is de ministerialiteit onder min of meer
gelijke omstandigheden en met min of meer gelijk
resultaat tot stand gekomen. Voor het Sticht Utrecht
laat zich het proces globaal als volgt beschrijven.
In de periode van de invallen van de Noormannen in
de 9e en eerste helft van de 10e eeuw was de macht
van de Duitse koning in het neder-rivierengebied
ernstig verzwakt. Kleine potentaatjes, zoals bijvoor-
beeld de eerste Hollandse graven, hadden zich
meester gemaakt van koninklijke goederen, be-
voegdheden en rechten. Net als elders in het Duitse
rijk heeft een reeks van krachtige koningen ook in de
lage landen in de 10e en 11e eeuw deze usurpaties
aanvankelijk met succes weten terug te dringen door
de inzet van bisschoppen bij de handhaving van het
wereldlijk gezag. De koning schonk aan de Utrechtse
kerk verschillende graafschappen en tal van grafelijke
rechten, ook in de Vechtstreek, en een zekere zeg-
genschap, als koninklijk vertegenwoordiger, over de
heersende graven in zijn diocees. Aanvankelijk, dat
wil zeggen in de 11e eeuw, bleef de bisschop als
vertegenwoordiger van het rijksgezag steunen op het
militaire apparaat van deze graven in zijn diocees,
terwijl de eigen milicia van de bisschop slechts van
bescheiden omvang was.
Nadat alle pogingen om de Hollandse graaf daad-
werkelijk aan het bisschoppelijk gezag te onderwer-
pen, waren stukgelopen, heeft er een algehele
heroriëntatie plaatsgevonden van de wereldlijke
politiek van de bisschop als vertegenwoordiger van
het rijksgezag. De bisschop concentreerde zich in
bestuurlijk opzicht meer en meer op die gebieden.
114
-ocr page 119-
'AuihL
^Vtc^f
VA^
7
"■              ^ ^ I
^3
V
UfKEcIiJ
Figuur 3
115
-ocr page 120-
heffing waren de ministerialen in het Sticht Utrecht
beslist vrijgesteld.
Een tweede carrièremogelijkheid, naast de militaire
dienst als bereden krijger, hebben we reeds uitvoe-
rig belicht. De meiers, voor het beheer en bestuur van
de bisschoppelijke domeinen, ook in de Vechtstreek,
door de bisschop gerecruteerd uit de onvrijen op het
domein, genoten op den duur als tegenprestatie voor
hun eervolle dienst, het dienstrecht. Ook zij gingen in
de 11e en 12e eeuw behoren tot de zich ontwikke-
lende ministerialiteit. Hun rol bij de ontginningen en
bij het beheer en bestuur van de aldus tot ontwikke-
ling gebrachte gebieden kwam reeds ter sprake.
Er was nog een derde carrièremogelijkheid die bij-
gedragen heeft tot de ontwikkeling van de
ministerialiteit. Naarmate de grafelijke macht in en
rond Utrecht werd teruggedrongen, groeide de be-
hoefte van de bisschop aan deskundige en be-
trouwbare beambten voor (tussen aanhalings-
tekens!) „zijn centrale apparaat". Aan zijn hof belastte
de bisschop verschillende ministerialen met taken
die deels betrekking hadden op het regelen van
concrete werkzaamheden aan het hof en deels op
bestuurlijke activiteiten ten behoeve van de bisschop
als landsheer-in-wording: typische hofambten als
dapifer, pincerna, panetarius, dispensator,
camerarius en maarschalk vinden we in de bronnen
zonder uitzondering vervuld door ministerialen.
Naarmate het bestuurlijke aspect van een dergelijke
functie meer gewicht kreeg en het maatschappelijk
aanzien van de betreffende ministerialen steeg, kre-
gen deze ambten meer en meer het karakter van een
erefunctie, die vaak ook nog erfelijk was geworden.
Zo tooiden de leden van het ministeriale geslacht Van
Beusichem zich eeuwenlang met de titel ,,schenk",
pincerna: zij bekleedden officieel het erfelijke ambt
van schenker aan de tafel van de bisschop.
Ook andere ambten werden vanaf het einde van de
11e eeuw steevast bekleed door ministerialen,
ambten als dat van schout van Utrecht, schout (of
villicus) van Muiden, het ambt van bisschoppelijke
tolheffer, en, waarschijnlijk het invloedrijkste ambt in
het Sticht, het ambt van kastelein of burggraaf van
Utrecht. De ministeriale burggraven van Utrecht
hebben in de 12e eeuw een drietal generaties lang
gezeteld op de burcht in Utrecht op het huidige
Domplein. Zij waren aanvoerder van het daar
gelegerde garnizoen van ministeriale krijgers en oe-
fenden over een deel van de burcht bovendien
rechtsmacht uit. Hun macht en aanzien nam in korte
tijd een grote vlucht. De carrière van de tweede
ministeriale burggraaf is in dit opzicht veelzeggend.
Burggraaf Arnold wordt in de bronnen genoemd
tussen 1118 en 1135. Hij was nauw betrokken bij de
politiek van de bisschoppen Godebald en Andries
van Kuik. Hij nam actief deel als ondernemer bij de
ontginningen van Vuilkop bij Schalkwijk: daartoe
sloot hij, tezamen met nog enkele andere lieden, een
Cope-contract met de bisschop. Hij huwde een edele
vrouw, die over een groot eigen vermogen beschikte,
op zichzelf voor een ministeriaal in deze periode iets
zeer uitzonderlijks. Deze edele vrouw, Machteld,
waar het hem gelukte om daadwerkelijk wereldlijke
macht uit te oefenen, de gebieden waaruit zich dan
ook later de landsheerlijkheid van de bisschop heeft
ontwikkeld: het Sticht en het Oversticht, dat wil zeg-
gen globaal gesproken de huidige provincies Utrecht,
Overijssel en Drenthe.
Om deze politiek gestalte te geven werd het
bisschoppelijke leger tegen het einde van de 11e
eeuw op een nieuwe leest geschoeid: de kern van het
leger, bestaande uit krijgers te paard, milites ge-
naamd, werd gerecruteerd onder de onvrijen op de
bisschoppelijke domeinen. Dat was op zichzelf niet
nieuw. Wel nieuw was dat deze krijgers, hoewel on-
vrij, als beloning voor hun dienstverrichtingen een
aantal voorrechten genoten, waardoor zij zich gingen
onderscheiden van de overige onvrijen op de do-
meinen: zij genoten een eigen dienstrecht. Boven-
dien werd hun vaak een materiële beloning ter hand
gesteld in de vorm van een dienstleen: een stuk
grond of het recht op de uitoefening van de lage
rechtsmacht en op de inning van tijns en tienden in
een bepaald district, bijvoorbeeld in één van de ge-
rechten in de ontginningsgebieden.
Al snel, dat wil zeggen binnen een periode van 100
jaar, waarschijnlijk nog ruim vóór het jaar 1150, lagen
de rechten en plichten van deze dienstmannen of
ministerialen reeds vast in een eigen dienstrecht,
waarop alle leden van deze nieuwe stand zich konden
beroepen. Bovendien werd de stand der
ministerialen al snel erfelijk: ook kinderen van een
ministeriaal genoten de voorrechten van het dienst-
recht, ongeacht of zij de eervolle militaire dienst te
paard voor de bisschop verrichtten of niet. Nu is voor
het Sticht Utrecht helaas geen op schrift gesteld
dienstrecht in de bronnen overgeleverd. Toch ken-
nen wij wel enkele bepalingen die er ongetwijfeld
deel van uitmaakten. In het bisdom Utrecht vererfde
de ministerialiteit zowel via de vader als via de moe-
der. Was derhalve één van de ouders een niet-
ministeriaal (de moeder kon bijvoorbeeld een edel-
vrouw zijn, of de vader was onvrij, bijvoorbeeld
keurmedig en de moeder ministeriaal) dan golden de
kinderen altijd als ministeriaal. Deze regel gold ove-
rigens voor de ministerialen van alle bisschoppen en
geestelijke instellingen van het Duitse rijk.
Voorts lag vast dat een ministeriaal slechts terecht
behoefde te staan voor een rechtbank van zijns ge-
lijken, van ministerialen derhalve. Meestal waren in
een dienstrecht ook bepalingen opgenomen omtrent
de hoogte van bepaalde boetes, die als straf konden
worden opgelegd. In de praktijk betekende dit dat
ministerialen voor eenzelfde vergrijp lagere boetes
kregen opgelegd dan een andere onvrije. Heel be-
langrijk voor de ministerialen was de vrijstelling van
allerlei heffingen en verplichtingen waaraan onvrijen
in de regel waren onderworpen: het belangrijkste
teken van die onvrijheid was wel de betaling van een
keurmede door de erfgenamen na overlijden van een
onvrije: de heer van de overledene had recht op het
beste pand uit de inboedel of het beste stuk vee uit
de veestapel van de overledene. Van een dergelijke
116
-ocr page 121-
stichtte tezamen met haar, uiteraard, ministeriale
zoon Otto de abdij van Oudwijk. Otto volgde zijn va-
der op als burggraaf van Utrecht.
Uit dit ene voorbeeld blijkt dat het niet onmogelijk
was dat een ministeriaal tegelijkertijd zowel militaire
als bestuurlijke functies uitoefende en bovendien
actief betrokken was bij de uitvoering en organisatie
van de grote ontginningen.
Niet alle ministerialen doorliepen zo'n glanzende
carrière als de ministeriale burggraven van Utrecht.
Er zijn grofweg twee groepen onder de ministerialen
te onderscheiden, afhankelijk van de rol en de
maatschappelijke positie die een familie wist te be-
reiken.
Grote groepen ministerialen brachten het op den
duur niet verder dan gewoon boer. Vanwege hun
dienstrecht genoten zij zoveel voorrechten ten op-
zichte van andere onvrijen, dat zij in later eeuwen (in
de 13e en 14e eeuw) nauwelijks meer zijn te onder-
scheiden van gewone vrije boeren. Het onderscheid
is er ongetwijfeld formeel gesproken nog lange tijd
geweest, doch uit de bronnen kan niet worden afge-
leid hoe dit onderscheid in de praktijk uitwerkte. In
het westen van het Sticht Utrecht, derhalve wellicht
woonplaats ging behoren, een praktische oplossing.
In de afspraak werd duidelijk gestipuleerd dat deze
regeling slechts gold voor de boeren-ministerialen;
de ministerialen die tot de ridderschap behoorden,
werden er nadrukkelijk van uitgezonderd.
De tweede groep, de ministerialen die opklommen
tot de ridderschap, vormde op den duur de maat-
schappelijke bovenlaag van de Stichtse samenleving.
Tot de ridderschap, die zich overal in het Duitse rijk
in de late 12e en 13e eeuw ontwikkelde, kon iemand
behoren op voorwaarde dat hij beschikte over een
eigen paard en wapenrusting om ten strijde te kun-
nen trekken. Feitelijke acceptatie door de bestaande
ridders en knapen bepaalde uiteindelijk of men zich
tot de ridderschap mocht rekenen of niet. Daarom
wordt de ridderschap aangeduid als een sociale
klasse: wie er nog niet toe behoorde, kon een poging
wagen om, door zich militair te onderscheiden, tot in
de ridderschap door te dringen: acceptatie vanuit de
kring van ridders en knapen was voldoende. Na-
tuurlijk moest men dan wel overvoldoende midde-
len beschikken om aan de levensstijl en het sociale
gedrag van de ridderschap - en daarbij moet zeker
gedacht worden aan de zogeheten „hoofse cultuur"-
Sticht Utrecht
standen
Klassen
Ministeri-
alen
Overige
onvrijen
Adel
Vrijen
Ridder-
schap
Boeren
Figuur 4
ook in de Vechtstieek, worden ze voor het laatst ver-
meld in 1204. Toen ruilden de graaf van Holland en
de bisschop van Utrecht onderling boeren-ministe-
rialen: ministerialen van de bisschop waren naar
Holland verhuisd en Hollandse ministerialen naar het
territorium van de bisschop. De regeling hield in dat
voortaan een ministeriaal die van het ene naar het
andere territorium verhuisde, automatisch tot de
ministerialiteit van de landsheer van zijn nieuwe
deel te kunnen nemen. Werken met eigen handen
was binnen die levensstijl volstrekt taboe: een boer
kon niet tevens ridder zijn. Hij kon wel pogen zich tot
ridder op te werken.
Het moge duidelijk zijn dat de ministeriale families op
hun versterkte huizen, die rechtsmacht uitoefenden
en het recht hadden om tijns en tienden te innen, in
de 13e eeuw alle zonder onderscheid tot de ridder-
schap behoorden. Naast deze ministerialen hebben
117
-ocr page 122-
hetzij als lid van de ridderschap. Tot 1300 bleef dit
beeld ongewijzigd; zo waren de sociale verhoudin-
gen in het Sticht.
Nadien, dat wil zeggen na 1300, verandert er veel:
sommige van de ministeriale families op hun kaste-
len in de Vechtstreek, die hun stamboom konden
terugvoeren tot op de meiers van de bisschoppelijke
domeinen langs Vecht, Angstel en Gein, verdwijnen
uit de geschiedenis: zij stierven uit of zagen zich ge-
dwongen om hun bezitte verkopen. Andere families,
soms afkomstig van buiten het Sticht, nemen hun
plaatsen in.
Door dergelijke en andere ontwikkelingen heeft de rol
van de ministerialiteit als maatschappelijke stand,
scherp onderscheiden van de andere standen, in het
Sticht Utrecht na 1300 aan betekenis ingeboet.
Maatschappelijk gezien verschoof het onderscheid
meer en meer naar de tweedeling tussen de ridder-
schap en de rest van de bevolking, die niet tot de
ridderschap behoorde, de „huusluden". Het be-
wustzijn van ministeriale afstamming is evenwel
beslist nog tot aan het einde van de middeleeuwen
levend gebleven.
er mogelijk nog vrije lieden deel uitgemaakt van de
Stichtse ridderschap; veel sporen hebben zij in de
bronnen echter niet nagelaten. Edelen behoorden er
in het Sticht niet of nauwelijks toe: binnen de gebie-
den waar de bisschop zijn landsheerlijkheid wist te
vestigen, woonden van oorsprong niet of nauwelijks
edelen. Edele families, zoals de heren van Arkel en
aanverwante families (Van der Lede, Van Sevender,
Van Haastrecht), de heren van Hoorne en Altena, Van
Rhenen, Van Buren, Van der Leek, liet de bisschop
ongemoeid, op voorwaarde dat zij hem ongemoeid
lieten. De bisschop heeft geen pogingen gedaan om
hen bij het wereldlijke bestuur van het Sticht nauwer
te betrekken. Andere edelen met wie de bisschop van
doen had, zoals de graven van Holland en Gelre,
ontwikkelden zich tot zelfstandige landsheren, tegen
wie de bisschoppen van Utrecht zich bij herhaling te
weer moesten stellen. Naarmate de ministerialen in
het Sticht, voorzover zij deel uitmaakten van de
ridderschap, meer macht verwierven, stelden zij zich
meer en meer onafhankelijk op ten opzichte van hun
dienstheer, de bisschop van Utrecht. Al of niet met
succes trokken zij in de conflicten tussen de bisschop
en de naburige graven of tussen de bisschop en de
stad Utrecht partij hetzij voor de bisschop, hetzij voor
diens tegenstanders. Vooral de ministeriale familie
van Amstel speelde in dat opzicht hoog spel. Het is
hen, door hun betrokkenheid bij de moord op graaf
Floris V, uiteindelijk noodlottig geworden.
Tot besluit een schematisch overzicht van de verde-
ling van standen en klassen in het Sticht Utrecht in de
periode van de 12e en 13e eeuw (zie afbeelding 4).
De schotten tussen de standen geven aan dat er grote
formele barrières bestonden tussen de standen on-
derling: opname in de ministerialiteit kon slechts
geschieden door een formele handeling van de bis-
schop: na vrijlating uit de onvrijheid of horigheid
volgde dan onmiddellijk toelating tot de ministeria-
liteit. Een boeren-ministeriaal kon vervolgens op-
stijgen tot in de ridderschap. Een formeel beletsel
daarvoor werd niet opgeworpen. Of het lukte was
echter een andere vraag. Welstand en sociale ac-
ceptatie vormden voorwaarden, verlies daarvan had
verlies van status tot gevolg; men kon weer terug-
vallen tot de klasse der boeren. Was men echter
ministeriaal, dan bleef men het ook, hetzij als boer.
Zwaag,
Pinksterbloem 20
Alp Buitelaar
De gerechten:
1. Zwesereng. 2. Oostwaard. 3. Maarssen-Bisschop-
sgerecht. 4. Maarssenbroek. 5. Breukelen-Proostdij-
gerecht van Sint-Pieter. 6. Breukelen-Bisschops-
gerecht. 7. Breukelerwaard. 8. Otterspoorbroek. 9.
Vijfhoeven. 10. Oud-Aa. 11. Kortrijk-Ruwielsgerecht.
12. Portengen-Ruwielsgerecht. 13. Ter Aa. 14.
Oukoop. 15. Demmerik. 16. Loenen-Bisschops-
gerecht. 17. Loenen-Kronenburgsgerecht. 18.
Loenersloot. 19. Abcoude-Baambrugge. 20. Vinke-
veen. 21. Vinkeveen-Proostdijgerecht van Sint-Pieter.
22. Abcoude-Proostdijgerecht van Sint-Pieter. 23.
Vreeland. 24. Nichtevecht. 25. Nederhorst en Over-
meer. 26. Ankeveen. 27. Kortenhoef. 28. Oud-
Loosdrecht. 29. Nieuw-Loosdrecht. 30. Mijnden. 31.
Breukelerveen. 32. Tienhoven. 33. Maarsseveen. 34.
Westbroek. 35. Achttienhoven. 36. Oostveen. 37.
Herbertskop.
DE SCHEEPVAART OP DE VECHT
Drijvende veenlandbrokken op de Vecht
In de 2de eeuw van onze jaartelling bevoer de Ro-
mein Plinius de Jongere misschien ook de Vecht. Hij
gaf in ieder geval een grove beschrijving van het
landschap dat daar te aanschouwen viel. Romeinse
soldaten, aan boord van schepen op de Vecht, ver-
telden hem dat ze stukken land voorbij hadden zien
drijven, vaak bezet met struiken en bomen. Verder
berichtte Plinius dat er langs de rivier zeer weinig en
„armzalig" volk woonde, op hoogten die ze zelf
aanlegden; mensen die geen vee hadden, niet jaag-
den (er was geen bos), doch enkel konden leven van
de visvangst. Deze mensen brandden stukken grond,
die ze met de hand losmaakten uit de bodem en in de
wind lieten drogen, want zon was er bijna niet.
De bedoelde stukken drijvend land zullen ongetwij-
118
-ocr page 123-
Afb. 7. Opeenvolgende hoofdstroomrichtingen van
Vecht en Aa ter hoogte van Breukelen.
A.  De Vecht (Aa) boog in voorhistorische tijd onge-
veer ter hoogte van het latere Nijenrode naar het
westen af, om met een grote boog in de richting van
het latere Nieuwersluis te stromen.
B.  De Vecht boog, na enkele bochten te hebben af-
gesneden, pas nabij de plek van de huidige Danne
sterk in westwaartse richting af.
C.  De situatie zoals die tot in de Middeleeuwen be-
stond. Door het afsnijden van de Aase bocht was de
huidige hoofdstroom van de Vecht ontstaan. Ten
noordwesten van het splitsingspunt was het Ronde
Dorp van Breukelen gesticht. De nieuwe Vechtloop
was aanvankelijk ondiep, terwijl de „Oude Aase
Omweg" lange tijd nog goed bevaarbaar bleef Aan
de oevers van de Aa werden de oudste kastelen ge-
bouwd.
D. De toestand die zich in de late Middeleeuwen
ontwikkelde. De Aa is een bescheiden rivier gewor-
den. Het gedeelte tussen Nieuwer Ter Aa en de Vecht
is gaan verlanden. De Aa gaat noordwaarts over in de
Angstel. De belangrijkste kastelen liggen aan de
Vecht.                                                                   
'i-üav
119
-ocr page 124-
Ook na de doorbraak van de Vecht naar het noorden
ter hoogte van de huidige Danne, was de route over
de Aa nog zeer geruime tijd dieper dan de jongere,
kortere stroomgeul van de Vecht.
Vikingschepen op de Vecht
Mogelijk ook al eerder, maar in ieder geval in 834 en
835, verschenen er vreemde, buitenlandse schepen
op de Vecht. Dat waren de drakenschepen van de
Noormannen, in die tijd geduchte zeerovers. Hun
doel was vooral de koopmansplaats Dorestad. Her-
haaldelijk werd die plaats leeggeplunderd. Ver-
scheidene Noormannen vestigden zich ook in het
Utrechtse. Tot in het begin van de 10de eeuw duur-
den de Noormannentochten over de Vecht.
De invloed van de stad Utrecht op de Vechtstreek
werd daarna steeds groter. In 953 kwam de tol op de
rivier in handen van bisschop Balderik, Heer en Prins
van den Lande van Utrecht, wiens bezittingen in die
tijd lagen langs de gehele Vecht, tot Muiden toe.
Ook in die tijd, en nog zo'n drie eeuwen daarna, bleef
ter hoogte van Breukelen de Aase omweg de be-
langrijkste vaarroute. Aan de Aa ontstonden daar ook
de oudste kastelen; het Huis Ter Aa en het Huis
Ruwiel.
De Middeleeuwse Vecht als lokaal en regionaal
vaarwater
In de loop van de Middeleeuwen werd de Vecht be-
langrijker in het regionale en lokale verkeer en ver-
voer. De Stichtse veenontginningen ten noorden van
Utrecht, nog vóór het jaar 1000 op gang gekomen,
leverden in toenemende mate voedsel aan de
groeiende stad Utrecht.
Het eerst kwamen de ontginningen ten westen van
de Vecht tot stand. In de afvoer van goederen naar de
Vecht toe was ook de reeds genoemde Aa van grote
betekenis. Daarmee groeide tevens de rol van
Breukelen.
De bisschop van Utrecht maakte gebruik van die si-
tuatie. In de Middeleeuwen werd er altijd naar ge-
streefd dat de kerken vaste inkomsten hadden, zodat
ze voor het onderhoud van het gebouw en de gees-
telijkheid niet wezenlijk afhankelijk waren van giften.
Een algemene methode was het bezitten van onroe-
rend goed, de kerkelanden, waarvan de pacht-
opbrengsten aan de kerk toevielen. Daarnaast waren
er ook andere manieren om voor doorlopende gel-
delijke inkomsten te zorgen. Een daarvan werd in
Breukelen toegepast. Daar kwam onder meer ook de
grond tussen de Aa en het kerkgebouw in handen
van de kerk, evenals het deel van die waterloop dat
langs de kerk stroomde, tot aan de Vecht toe. Daar-
door kreeg dat de naam van Kerkvaart, later Kerk-
gracht. Nabij de kerk werd een aanlegplaats gemaakt
voor de schuiten die uit het boerenland kwamen. De
kerk hief van iedere schuit die aanlegde een cijns en
had zo een belangrijke inkomstenbron. Eeuwenlang
bleef de Danne/Kerkgracht kerkelijk bezit. Pas in 1888
ging de Danne van de Nederlandse Hervormde
diaconie in eigendom over aan de gemeente
Breukelen-Nijenrode.
feld losgeslagen stukken veengrond zijn geweest, die
via op de Vecht afwaterende veenstroompjes naar
die rivier waren afgedreven. Ook anderen namen
dergelijke drijvende veenlandbrokken waar. Ze ga-
ven aanleiding tot een in verschillende versies
overgeleverde sage, die verhaalt hoe bij stormweer
grote pollen veengrond uit Friesland waren wegge-
dreven en zich uiteindelijk als hoogten in de nabijheid
van de Utrechtse Vecht hadden vastgezet. Deze sage
past in het oude volksgeloof over het ontstaan van de
veenlanden in onze streken: het gebied zou - zo dacht
men - ooit een meer zijn geweest dat door van elders
aandrijvende veenpollen verland was.
Romeinse troepenschepen
Er zijn nog enkele andere gegevens over Romeinse
scheepvaartbewegingen op de Vecht. In het jaar 12
voor het begin van onze jaartelling voer Drusus met
troepenschepen via de Vecht en het Flevomeer naar
het noorden om de Friezen te gaan bestrijden. De
Vecht bleef daarna een belangrijk vaarwater voor de
Romeinen. Daarvan getuigde hun vlootstation te
Vechten. In het jaar 16 na Christus voer een vloot van
meer dan duizend schepen, onder bevel van
Germanicus, de Vecht af naar de volksstammen die
in het noorden van (het tegenwoordige) Duitsland
woonden.
De Vecht en de Aa
De Vecht was in die tijd een onbedijkte, meanderende
rivier, die van tijd tot tijd zijn hoofdstroomgeul ver-
legde. Bewoning was mogelijk op de oeverwal van
de Vecht en op oude Vechtruggen, zoals die bij
Oukoop.
Vooral in het noordelijke deel van de gemeente
Breukelen laat de bodemkaart een sterk bochtig
verloop zien van de zone met zware zavel en lichte
klei. Dat kan niet anders betekenen dan dat de oude,
onbedijkte Vecht hier ooit een sterk kronkelende loop
gehad heeft. Daarbij werd ook een bedding gevormd
ongeveer op de plaats waar nu de Danne ligt. Dit
heeft mij tot de overtuiging gebracht dat de in eikaars
verlengde liggende Danne en Kerkgracht binnen
Breukelen in oorsprong het zuidelijkste deel vormden
van wat verderop de Aa heet. Ook de klei-afzettingen
langs Danne/Kerkgracht wijzen op een natuurlijke
ontstaanswijze van die waterloop.
Deze observatie houdt in dat Breukelen op een des-
tijds strategisch belangrijk punt is ontstaan, te weten
op een riviereiland, dicht bij het splitsingspunt van de
Broclede of Aa (later ter plekke Danne genoemd) en
de Vecht. Wanneer dat precies is gebeurd valt
moeilijk te achterhalen. Vermoedelijk kende
Breukelen echter in de laat-7de eeuw reeds een villa
met een daaraan horige bevolking. Verder zijn er
sterke aanwijzingen dat de mysterieuze oude ne-
derzetting Attingahem aan de Vecht mag worden
geïdentificeerd met Breukelen. Als dat juist is, heeft
Bonifatius tijdens zijn zendingsarbe'rti omstreeks 721
in Breukelen een parochie gesticht, en moet er dus
toen een nederzetting van enige betekenis zijn ge-
weest.
120
-ocr page 125-
Vooral sinds de 12e eeuw ging men ook ten oosten
van de Vecht steeds meer tot het ontginnen van
veenwildernissen over. Onder meer via de Weersloot
en de Vaart (later Tienhovense Vaart geheten) wer-
den sedertdien landbouwprodukten en turf in de
richting van de Vecht en vervolgens over die rivier
naar Utrecht vervoerd. De betekenis die de Vaart
verkreeg werd duidelijk door de bouw van het ver-
sterkte huis Rietveld, nog op de rivierkleistrook, maar
op enige afstand van de Vecht en dicht bij het veen-
land. Een gebouw dat inmiddels geheel uit het
landschap is verdwenen.
Overigens is Rietveld niet het enige Middeleeuwse
stenen gebouw nabij Breukelen dat in de vergetel-
heid is geraakt. Ten noorden van het dorp lag eertijds
op de westoever van de Vecht, buitendijks, de hof-
stede Sprockelenborch. Het was vermoedelijk een
strategiscch gelegen boerderij, die enigszins het ka-
rakter van een kasteel begon aan te nemen, maar in
die ontwikkeling werd geremd voordat het zich tot
een zelfstandige sterkte kon ontwikkelen.
Inmiddels had omstreeks 1270 Gerard Splinter van
Ruwiel, de derde zoon van Gijsbrecht, heer van het
kasteel Ruwiel, Nijenrode gesticht. Economisch en
bestuurlijk geen onverstandige daad van een familie
die er op uit was zo veel mogelijk invloed te verwer-
ven in de Vechtstreek. Nijenrode lag strategisch
gunstiger dan het slot Ruwiel toen de scheepvaart
minder gebruik ging maken van de Aa.
De Otterspoordam en het dorpje Otterspoor
De Vecht had in het midden van de Middeleeuwen
ook een belangrijke boven-regionale funktie. De rivier
was toen de hoofd-handelsweg van de stad Utrecht.
Een goede bevaarbaarheid was dus belangrijk. In
1148 werd het gedeelte tussen Utrecht en Zuilen
gekanaliseerd.
Maar de Vecht was een getijderivier en de wisse-
lende waterstand bezorgde zelfs Utrecht, als het
water vanuit de Zuiderzee sterk werd opgestuwd,
regelmatig wateroverlast. Daarom werd de Otter-
spoordam aangelegd, kort ten noorden van de grens
tussen de huidige gemeenten Maarssen en
Breukelen. Deze dam werd ter hoogte van de vaar-
geul in de Vecht onderbroken door de Otterspoor-
sluis. Zeeschepen die de Vecht opvoeren, richting
Utrecht, konden deze Otterspoorsluis niet passeren
en zo kwam daar ter plekke een van de eindpunten
te liggen van de Utrechtse overzeese handel. De in-
houd van die schepen moest er in kleinere worden
overgeslagen. Dat gaf werkgelegenheid bij de sluis.
Daardoor ontstond er een dorpje van enig belang,
Otterspoor geheten. Vermoedelijk hebben ter plaatse
aan beide zijden van de Vecht mensen gewoond. De
dam en sluis vormden de verbinding tussen beide
oevers. Het was in bestuurlijk opzicht gemakkelijker
indien de totale nederzetting binnen één gerecht, dat
van Breukelen-Proosdij, lag. Daarmee kreeg die lo-
kale bestuurseenheid een lob aan de overzijde van de
Vecht en ontstond een situatie die voortduurde tot op
31 december 1949 de gemeente Breukelen-St.
Pieters, erfopvolger van het gerecht Breukelen-
Proosdij, ophield te bestaan.
Wanneer de Otterspoordam en het dorp Otterspoor
zijn gebouwd is niet met zekerheid bekend. Het
oudste direkte schriftelijke bewijs voor het bestaan
van de Otterspoordam is een oorkonde uit 1228. Inde
literatuur wordt voor de aanleg van de dam de pe-
riode van omstreeks 1140 tot rond 1150 als moge-
lijkheid genoemd. Maar in 1139 was er reeds een
geschil over de rechten op de tienden (een belasting)
van Otterspoor. Als het ontstaan van het dorp in-
derdaad met de dam en sluis samenhing, zou dat
gegeven wijzen op een hogere ouderdom.
In de eeuwen daarna kwamen alternatieven voor de
Otterspoordam aan de orde. Reeds in 1310 was er
een plan om de Vecht bij Muiden af te dammen.
Nadat in 1327 verder stroomafwaarts, ter hoogte van
Vreeland, een nieuwe Vechtdam met sluis was aan-
gelegd, kon de Otterspoorsluis worden opgeruimd.
Ook het dorp Otterspoor verdween daarna geleidelijk
uit het Vechtlandschap.
Utrecht als scheepvaartcentrum
Wat het internationale verkeer over de Vecht betreft
bleef de rivier in de Middeleeuwen vooral een
Utrechts belang. De handelsverbinding uit
Scandinavië en de Oostzeelanden, via de Zuiderzee
en de Vecht, naar Utrecht maakte ook dat een van de
pelgrimsroutes uit IJsland en Noorwegen naar Rome
via Utrecht kwam te lopen.
Utrecht had overigens niet alleen een belangrijke
vaarverbinding naar het noorden, het slaagde er
eveneens in een route naar het achterland te krijgen.
Want de bisschopsstad wist zich, in enkele etappes,
ook een vaarweg naar de Rijn te verschaffen. Om-
streeks 1122 werd door de stad Utrecht de stads-
buitengracht aangelegd. In 1148 groef het een vaart
van de Tolsteeg naar het Gein, dat via de Hollandse
IJssel in verbinding stond met de Lek. Toen de Hol-
landse IJssel van de Lek werd afgesloten, wist
Utrecht van Floris V toestemming te verkrijgen om de
naar het Gein gegraven vaart door te trekken tot
Vreeswijk, welke „nieuwe vaart" in 1288 gereed
kwam.
Van Amsterdam naar de Rijn
Vergeleken met Utrecht was het belang dat Amster-
dam tijdens de late Middeleeuwen bij de Vecht had
veel geringer. Amsterdam had toen meer handel met
Noord-Duitsland dan met het Rijnland. Toch was er
al wel enige belangstelling voor het Rijnland. Reeds
in de eerste helft van de 14de eeuw had Amsterdam
betrekkingen met dat gebied, in het bijzonder met
Keulen.
De handelsvaart tussen Amsterdam en het Rijnland
liep voornamelijk over de Zuiderzee en de Gelderse
IJssel, via Deventer. Wie de overtocht over de gehele
Zuiderzee wilde vermijden, volgde een oude
handelsweg door bij Muiden de Vecht in te slaan om
dan via de Utrechtse stadsbuitengracht en de
„nieuwe vaart" bij Vreeswijk de Lek te bereiken.
121
-ocr page 126-
Afb. 2. Privé'boten en een trekschuit ter hoogte van Vreeland i,,De Zegepraaiende Vecht", 1719).
De Vecht in de 16de eeuw slechter bevaarbaar voor
zeeschepen
In de loop der tijd werd de bevaarbaarheid van de
Vecht voor zeeschepen minder. De schepen werden
groter en de rivier ondieper.
In de 16de eeuw werd nogal wat bouwwerk verricht
aan de Domkerk in Utrecht. Daarvoor was Duitse
natuursteen nodig. Het centrum voor de handel in die
steen was Zwolle. Vandaar brachten zeewaardige
schepen verscheidene vrachten via de Zuiderzee en
de Vecht richting Utrecht ,,voor zover als zij varen
konden" en dat was afhankelijk van de grootte van
het schip. Er was toen in Weesp een overlaadstation
voor de grootste en in Maarssen voor de minder
grote schepen, maar veel verder kon men niet ko-
men. De stenen werden overgeladen in rivierschepen
en zo verder getransporteerd.
De Amsterdamse Rijnvaart
De binnenvaart werd voor Amsterdam geleidelijk aan
belangrijker. In 1514 hadden daar onder meer 84
rivierschepen hun thuisbasis, ongerekend vele
schepen in omliggende plaatsen, die in Amster-
damse handen waren.
In de loop van de 17de eeuw kon men van Amster-
dam uit ook binnendoor naar de Vecht komen, langs
de wateren die thans nog de naam dragen van Oude
Keulse Vaart.
De route van Amsterdam naar de Rijn was echer
verre van ideaal. Ten noorden van Utrecht was het
water ook voor de grotere Rijnschepen, de zoge-
noemde „Keulenaars", niet voldoende bevaarbaar.
Deze moesten dus hun voor Amsterdam bestemde
lading in Utrecht in kleinere schepen overladen, een
situatie welke voor de bisschopsstad niet
onvoordelig was.
In de Middeleeuwen en nog enige tijd daarna was
vooral Keulen een knooppunt in het handelsverkeer
met Amsterdam. Maar er kwamen ook andere be-
stemmingen bij. In 1613 werd in Amsterdam een
ordonnantie op de beurtvaart op Wezel uitgevaar-
digd. In 1674 werd de eerste beurtvaartdienst tussen
Duisburg en Amsterdam gevestigd. In 1676 werd met
zes schepen de beurtvaart tussen Amsterdam en
Düsseldorf geopend. In februari 1717 stelden Am-
sterdam en Duisburg een veertiendaagse beurtdienst
in, uit te voeren door drie schippers. De route liep
over Utrecht.
De ontwikl<eling van de buitenhuizen aan de Vecht
De invloed van Utrecht op de Vechtstreek was tot in
de 16de eeuw erg groot. Dat kwam onder meer tot
uiting in de architectuur. De toren van Loenen geeft
de indruk een klein broertje te zijn van de Utrechtse
Dom en de oude ridderhofsteden langs de Vecht
122
-ocr page 127-
de oevers van de Vecht een ingrijpende verandering
ondergingen. Een agrarisch landschap werd omge-
zet in een lintbebouwing met buitenplaatsen. De ei-
genaren van deze nieuwe buitenverblijven waren
nagenoeg allen rijke Amsterdammers.
Maar de toch zo mooie Vechtstreek was niet een van
de eerste gebieden waar die Amsterdammers
buitenplaatsen stichtten. Dat de eerste Amsterdamse
buitens tot stand kwamen aan de oevers van de
Amstel en in het gebied achter de duinen mag ons
niet verwonderen, maar dat ook de droogmakerijen
in Noord-Holland en de Gooise zandgronden de
Vechtoevers voorgingen maakt de volgorde toch wel
een opmerkelijke. Waren eerst de uitbreiding van de
Amsterdamse handelsvaart over de Vecht en de
opkomst van het passagiersverkeer per trekschuit
nodig om de Amsterdammers de schoonheid van de
Vechtstreek te laten ontdekken?
Ook in veel overige bebouwing kwam de toegeno-
men invloed van Amsterdam op de Vechtstreek tot
uiting. Vergelijk bijvoorbeeld de 18de eeuwse huizen
van de Langegracht en de Herengracht in Maarssen
met de Amsterdamse grachtenhuizen.
In de wegenaanleg komen we dezelfde chronologi-
sche volgorde tegen. In het begin van de 17de eeuw
werd in overheidsopdracht het voetpad op de rech-
teroever van de Vecht tussen Utrecht en Breukelen
vertonen grote overeenkomst met de ridder-
hofsteden elders in het bisdom Utrecht.
In de 16de eeuw verloren de kastelen langs de Vecht
hun militaire betekenis. Daarmee zette ook hun
„verburgerlijking" in. Reeds in 1578 werd het
Breukelse Oudaen door Juffer Joost van Drakenburg,
vrouwe van Drakenburg, Drakesteyn en Oudaen,
verkocht aan de Utrechtse wijnkoper Frangois van
Sneek. Gunterstein kwam na de dood van Jonker
Charles de Bruxelles in 1611 aan Johan van
Oldenbarnevelt. In datzelfde jaar werd kasteel Zuilen
verkocht aan de Amsterdamse koopman Gaspar
Quinget. Nijenrode bleef nog tot 1675 in adellijk bezit
en kwam toen aan de Amsterdamse regent Johan
Ortt.
Deze chronologie, de eerstgenoemde koper van een
Vechtkasteel een burger uit Utrecht maar de latere
kopers afkomstig uit Amsterdam, is karakteristiek. In
de stad Utrecht woonde een beperkt aantal oude en
rijke families die zich een groot grondbezit buiten de
stad konden veroorloven en zij hadden er in de 17e
eeuw de handen vol aan hun posities te handhaven.
Tot de Utrechtse bovenlaag traden in de 17de eeuw
nauwelijks nieuwe welvarende burgers toe, die zich
kostbare buitenhuizen konden veroorloven. In Am-
sterdam lag dat anders.
Dat bleek vooral toen tussen ongeveer 1625 en 1700
Afb. 3. Een tre!<schuit (rechts) passeert een particulier jacht en het buitenhuis Vegtvliet, ten noorden van
Breukelen („De Zegepraalende Vecht", 1719).
123
-ocr page 128-
Afb. 4. Wintergezicht op de scheepstimmerwerf tegenover het buiten Nieuwerhoeli bij Loenen (P. J. Lutgers,
1836).
verbeterd. Pas zo'n kleine twintig jaar later werd die
reconstructie, op basis van een octrooi van de Staten
van Holland van 16 juni 1626, doorgetrokken tot
Ouderkerk, waarbij dat pad meteen werd verbreed
tot een rijweg.
Regionale scheepvaart op de Vecht in de 16de en
17de eeuw
Reeds in de 15de eeuw schijnt Amsterdam een
overeenkomst met Utrecht te hebben gehad inzake
een beurtveer. De regelmatige verbinding tussen
Amsterdam en Utrecht - via Ouderkerk en Abcoude
en vanaf Nieuwersluis over de Vecht- kwam in 1596
op gang met twee zeilschepen per dag in beide
richtingen. In de vroege 17de eeuw volgde de in-
stelling van marktschepen om dorpsbewoners en
hun goederen op marktdagen naar de stad te ver-
voeren.
gers - om bij de bewoners van de buitenplaatsen
exotische artikelen uit de Amsterdamse winkels af te
leveren.
Bij „beslooten" water, dat wil zeggen als de rivier
dichtgevroren was, vond het vervoer van passagiers
en goederen per toerwagen plaats. In het laag-
seizoen, gedurende de maanden november tot en
met maart, mochten de schippers uit Maarssen een
deel van hun vaarten op Amsterdam combineren
met de schuiten uit Breukelen of Loenen; in
Breukelen of Nieuwersluis moesten dan de passa-
giers of goederen worden overgescheept.
Sedert 1744 incidenteel en vanaf het begin van de
19de eeuw regelmatig voer op de route Amsterdam-
Utrecht de vliegende trekschuit, die getrokken werd
door twee paarden en daardoor een gemiddelde
snelheid van 10 of 11 km per uur kon halen, tegen ca.
7 km per uur voor de gewone trekschuit.
Als derde vorm van vervoer kwam daar in de 17de
eeuw nog het personenvervoer per trekschuit bij.
Ook goederen die snel moesten worden overge-
bracht gingen vaak per trekschuit in plaats van per
beurtschipper (bijv. geld, post); de trekschuiten van
Amsterdam naar Utrecht onderbraken hun tocht
daarom nogal eens - tot grote ergernis van de reizi-
De Amsterdamse Rijnvaart in de Franse tijd
De Napoleontische tijd bracht de afsluiting van Am-
sterdam van de zeeën en de overzeese gebieden met
zich. Dat leidde er toe dat de stad zich meer naar het
vasteland keerde. En zodoende kwam in die periode
de Rijnverbinding sterker op de voorgrond. De ver-
bindingen „binnendoor" waren veiliger dan die bui-
124
-ocr page 129-
tengaats, waar de Engelsen op de loer lagen.
Uit deze tijd dateert het eerste plan voor een nieuw
kanaal voor de Amsterdamse Rijnvaart. Amsterdam
had behoefte aan meer vers water, en A. F.
Goudriaan, die daar een advies over moest uitbren-
gen, stelde in 1808 voor een verversingskanaal aan
te leggen van Amerongen over Driebergen langs
Naarden naar Amsterdam, dat tevens voor de Rijn-
vaart dienstig zou kunnen worden gemaakt.
Utrecht als concurrent van de Amsterdamse Rijn-
vaart
In een nota van de Kamer van Koophandel voor
Amsterdam uit 1815 lezen we dat de grote schepen
die van Amsterdam naar het Rijnland vertrokken over
Pampus en Muiden gingen. Daarentegen gingen de
kleine schepen binnendoor over Weesp, Utrecht,
Vreeswijk en Wijk bij Duurstede. Deze vaarweg werd
als zeer onvoldoende aangemerkt. Daardoor ont-
stonden ernstige concurrentiegevaren voor de Am-
sterdamse Rijnvaart.
Een memorie van de Rijnvaartcommissarissen aan
de Amsterdamse Kamer van Koophandel van 2 no-
vember 1816 schetst uitvoerig hoe de door paarden
getrokken kleine en snelle Utrechtse schietschuiten
het vervoer van naar schatting een derde deel van de
van Amsterdam naar Keulen bestemde goederen tot
zich hadden weten te trekken, om deze te Utrecht in
de beurtschepen naar Keulen over te laden.
Koning Willem I toonde in 1821 een open oog te
hebben voor Amsterdams behoefte aan een vaarweg
naar de hoofdrivieren. Hij bepaalde dat een kanaal-
vaart voor grote Rijnschepen zou worden geopend
tussen Amsterdam en de Lek, lopende langs de
Amstel en Weespertrekvaart tot Weesp, langs de
Vecht tot Utrecht, en doorWeerdsluis en Vaartse Rijn
naar de Lek bij Vreeswijk. De lijst van uit te voeren
werken vermeldde onder meer een verdieping van
de Vecht. Deze waterweg droeg na die tijd de naam
Keulse Vaart.
Houtvlotten
Deze ontwikkeling bracht enige verbetering, niet al-
leen voor Rijnvaart van en naar Amsterdam, maar
ook voor de houtvervoerders uit Duitsland. Deze
kwamen met houtvlotten, bestaande uit vier of meer
afdelingen, de Vecht afzakken, leder van die afdelin-
gen werd door enige mannen bestuurd, voor wie op
een der vlotten een houten huis als nachtverblijf
diende. Er voer ook een kok mee. Deze had op een
van de afdelingen een keukentje. Als het eten klaar
was ging hij met een bootje de afdelingen langs om
de mannen hun eten te brengen.
Het jagen van de schepen
Ook na de inrichting van de Keulse Vaart was de
verbinding voor de Amsterdamse Rijnvaart nog verre
van rooskleurig. Behalve de toestand van de water-
Afb. 5. Overstap- en overslagstation aan de Vecht te Nieuwersluis (P. J. Lutgers, 1836).
125
-ocr page 130-
Afb. 6. Richting Amsterdam varend houtvlot op de Vecht ter hoogte van Slangevecht, ten zuiden van Breukelen
(P. J. Lutgers, 1836).
weg zelf was, voordat stoomboten en stoom-
sleepboten algemeen in zwang kwamen, obk de
kwaliteit van de jaag- of lijnpaden van groot belang.
Met één paard kon, naar gelang van de stroom-
snelheid, tot maximaal 15 ton laadvermogen worden
getrokken. De kosten van het gebruik van jaag-
paarden waren langzamerhand aanzienlijk gewor-
den. In de stad Utrecht was de toestand al heel zon-
derling. Hier was paardentractie verboden. De pas-
serende schepen moesten, krachtens een privilege
van 1765, gebruik maken van de trekkracht van
vrouwen, door de stad daartoe aangewezen. Op die
manier droeg de Amsterdamse Rijnvaart een deel
van de kosten van de armenzorg in de bisschopsstad.
Nieuwe concurrenten voor de Amsterdamse Rijn-
vaart
Rond 1840 kwam de stoomsleepvaart op. In 1841
bracht G. M. Roentgen de eerste ijzeren Rijnaak in de
vaart. Een in Keulen opgerichte maatschappij liet kort
daarop scherp gebouwde ijzeren lichters van onge-
veer 100 last door een jaagpaardendienst van Am-
sterdam naar Gorkum trekken en vandaar met een
stoomsleepboot verder de rivier opslepen. De hier-
door verkregen spoed in het verkeer bracht een
aanzienlijke verlaging van de vrachtprijzen mee, door
de overige schippers pijnlijk bemerkt.
Van zeer ongunstige invloed op het vervoer via de
Keulse Vaart was de opening, in 1843, van de
spoorweg Antwerpen-Keulen. Al aanstonds in 1844
toonde het vervoer over water vanuit Amsterdam
een daling met ongeveer een derde ten opzichte van
1843. Als tegenmaatregel openden Mannheim,
Mainz, Ludwigshafen, Frankfurten Düsseldorf direkte
sleepdiensten op Nederland. In 1845 waren de per
sleepboot opgesleepte ladingen reeds verre in de
meerderheid boven de in de oude zeilschepen der
beurtschippers vervoerde.
Een onverwachte factor leverde in 1845 - en ook
daarna - een geheel nieuwe stimulans voor de Am-
sterdamse Rijnvaart op. Door de misoogsten van
1845 en 1846 werd overal in West Europa de graan-
import belangrijk. De Amsterdamse graanhandel
profiteerde hiervan bovenmatig en de Rijnversche-
pingen ondergingen door het opwaartse graan-
vervoer een aanzienlijke toeneming, van 1845 op
1846 een verdubbeling. De retourvrachten bestonden
uit manufacturen en staalwerk van de snel opko-
mende industrie in het Rijnland.
De Keulse Vaart tot Rijl<swater gemaakt
In 1852 schonk Thorbecke aandacht aan de Rijnvaart
van de hoofdstad en de ernstige gebreken van de
daarvoor beschikbare vaarweg. Vooral op de Vecht
was de toestand hoogst onbevredigend: veelvuldig
126
-ocr page 131-
Rijnvaart veroorloofde (waaronder het verplichte
trekken door vrouwen).
In 1853 werd de Vecht Rijkswater. Met ingang van
1854 was de hele Keulse Vaart, met uitzondering van
sluizen te Vreeswijk. Utrecht (Weerdsloot), Weesp en
Amsterdam, bij het Rijk in beheer en onderhoud.
Regionaal vervoer onder de druk van de trein
Het regionale vervoer had in die tijd ook zijn bloei-
periode achter zich. In 1843 was de spoorlijn tussen
Utrecht en Amsterdam geopend. Een reiziger tussen
deze twee plaatsen kon toen die afstand afleggen in
ongeveer één uur en tien minuten in plaats van de
omstreeks zeven uur die de trekschuit er over deed.
Toch durfden de ondernemers die de spoorweg ex-
ploiteerden de tijdwinst voor de reiziger niet on-
middellijk in geld te waarderen. In het begin hielden
ze het derde klas treintarief veiligheidshalve gelijk
aan het trekschuittarief. De meeste passagiers zagen
waar hun voordeel lag en gingen van de trein gebruik
maken.
De trekschuit-exploitanten sloegen terug. In 1844
verlaagden ze hun tarief voor een reis Utrecht-Am-
sterdam van 18 naar 13 stuivers. Het haalde nauwe-
lijks wat uit. De tijdsbesparing welke de trein op dit
traject opleverde bedroeg immers meer dan vijf uur;
raakten daar schepen vast. Een op voordracht van
Thorbecke ingestelde adviescommissie om verbe-
teringen uit te werken stuitte echter al meteen op te-
genwerking van de stad Utrecht. Zij beweerde van de
Keulse Vaart slechts nadeel te hebben ondervonden.
Vroeger was Utrecht in belangrijke mate het eindpunt
van de Rijnvaart geweest, maar na het scheppen van
de nieuwe vaarweg had deze Rijnvaart zich direct tot
Amsterdam kunnen uitstrekken.
Thorbecke zelf ging zich daarop rechtstreeks met de
zaak bemoeien. Op 5 januari 1853 deelde hij Gede-
puteerde Staten van Utrecht mee dat de zaak nu voor
eens en voor al geregeld moest worden. Het hele
tracé moest Rijksvaarwater worden. Diverse verbe-
teringen dienden te worden uitgevoerd, niet alleen
aan de Vecht, maar ook aan de Vaartse Rijn en de
vaart van Amsterdam tot Weesp. Thorbecke stelde
voor dat de provincie Noord-Holland en de stad
Amsterdam elk 20% van de kosten zouden dragen,
de provincie Utrecht 15%, de gemeente Utrecht 5%
en het Rijk de resterende 40%.
De gemeente Utrecht werd niet bereid gevonden
haar aandeel, niet meer dan ƒ 2.500,- groot, in de
geraamde kosten bij te dragen. Amsterdam nam
daarop dat bedrag erbij, maar onder de voorwaarde
dat er een eind zou komen aan diverse maatregelen
en heffingen die Utrecht zich ten opzichte van de
Afb. 7. De Vecht door het dorp Maarssen, met midden voor een vissersbootje, rechts een trekschuit waarin
wordt ingeladen, nabij de brug een beurtschip en links aan de oever het speeljacht van Huis Ter Meer („De
Zegepraalende Vecht", 1719).
127
-ocr page 132-
iy,ie!wül
Afb. 8. Het plan van J. G. van Niftrik, ingenieur der gemeente Amsterdam, uit 1870 voor een kanaal van Am-
sterdam via Amersfoort naar de Rijn.
nooit meer. Ook de vervanging van de trekschuiten
door stoombarges bracht daarin geen wezenlijke
verbetering. Op 27 juli 1859 besliste de minister van
Binnenlandse Zaken gunstig op het verzoek van de
directie van de Binnenlandse Schroefstoom-
maatschappij om met haar schroefstoomboot van
Amsterdam naar Utrecht en terug te mogen varen.
Amsterdamse Rijnvaart dreigde Vecht te verlaten
In het verslag over 1868 van de Commissie voor de
Rijnvaart werd geconstateerd dat de Keulse Vaart
steeds vaker door de Rijnschippers werd verlaten,
om óf over de Zuiderzee, óf langs de Amstel-Drecht-
alleen voor mensen die hun tijd op minder dan een
stuiver per uur waardeerden was de trekschuit dus
gunstiger. Dat bleken er niet veel te zijn.
De spoorwegen voelden zich op basis van dit succes
zo sterk dat ze na enkele jaren het derde klas tarief
verhoogden. Deze prijsbeweging viel samen met een
nieuwe tariefsverlaging bij de trekschuiten. Door
deze twee tegengestelde prijsontwikkelingen ont-
stond er toch nog een vrij aanzienlijk verschil in de
prijs die een reiziger moest betalen. Het gevolg was
dat een groter aantal van hen toch weer in de trek-
schuit stapte.
Maar lucratief werd de exploitatie van een trekschuit
128
-ocr page 133-
Plan tot verbetering van de Keulse Vaart
In 1881 kwam de nieuwe minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid, jhr Klerck met een wetsont-
werp voor een gedeeltelijke verbetering van de be-
staande Keulse Vaart. Van Amsterdam uit zou een
nieuw kanaal worden gegraven naar Nigtevecht;
vandaar zou hoofdzakelijk de oude vaart langs Vecht
en Vaartse Rijn behouden blijven, met afsnijding van
bochten en uitdieping van het water. Zowel de
Tweede als de Eerste Kamer keurden dit snel goed.
Een van de voorgenomen bochtafsnijdingen zou
moeten plaats vinden ter hoogte van Breukelen en
wel door het graven van een meer naar het oosten
gelegen kanaalgedeelte, door het gebied van
Breukelen-Proostdij. De gemeenteraad van
Breukelen-Nijenrode was daar niet zo gelukkig mee.
Ze wilde het vaarwater zo dicht mogelijk bij het dorp
houden. Er werd een delegatie naar de hoofd-
ingenieur van de Waterstaat gestuurd om dat te be-
pleiten. Deze rapporteerde op 13 september 1882 dat
„aan de richting van het nieuw te graven kanaal niets
te veranderen viel, tenzij een groot gedeelte der
huizen langs de Vecht werd afgebroken en de ge-
meente zich zelf groote opofferingen zoude willen
getroosten". Hoewel nog een aantal suggesties voor
verdere acties werden geopperd, besloot Breukelen
uiteindelijk toch „geene stappen meer te doen om de
Keulsche Vaart langs de gemeente te houden". Maar
toen bekend werd dat de minister van Waterstaat het
te volgen kanaaltracé nog verre van vastgesteld had,
stelde de raad toch een commissie in om een alter-
natief plan uit te werken. Die kreeg echter niet de tijd
zijn werk af te maken, door nieuwe gebeurtenissen in
de landelijke politiek.
Merwedekanaal ten westen van de Vechtstreek
De werkzaamheden aan het nieuwe kanaal waren
reeds enige jaren aan de gang toen er een verras-
sende verandering in de plannen kwam. Jhr Rutgers
van Rozenburg diende op 27 september 1883 een
initiatiefvoorstel bij de Tweede Kamer in om het tracé
alsnog te wijzigen, en wel door de Vecht geheel uit
te schakelen; dit te meer omdat er nog altijd de
dreiging was dat de nauwe doorgangen in de dorpen
Breukelen en Maarssen daarin toch zouden blijven
gehandhaafd. Dat voorstel werd ingebracht terwijl de
verbindingssluizen te Nigtevecht tussen het nieuwe
kanaal en de Vecht al gereed waren. Tussen Am-
sterdam en Utrecht zou volgens dit voorstel een ge-
heel nieuw kanaalpand moeten worden aangelegd,
evenwijdig aan de bestaande vaarweg en zonder
sluizen. De kosten van het aldus gewijzigde kanaal
zouden hoger zijn, maar de afstand zou korter wor-
den, het aantal sluizen geringer en het aantal bochten
eveneens minder.
Boze tongen beweerden dat Rutgers van Rozenburg
met dit initiatief een gebaar wilde maken naar Am-
sterdam om zo zijn gedrag in 1879 wat goed te ma-
ken. Want als Amsterdams afgevaardigde in de
Tweede Kamer had hij toen het amendement ge-
steund om de verlenging van de Limburgse
Gouwe route de Rijn te bereiken. In 1870 pleitte de
ingenieur van de gemeente Amsterdam voor een
kanaal naar de Rijn, als logische verlenging van het
geplande Noordzeekanaal. Het tracé zou benoorden
Huizen naar de Eem kunnen lopen, vervolgens langs
de rivier tot Amersfoort, en dan verder door de
Gelderse Vallei langs de Grebbe, om bij Dodewaard
de Waal te bereiken. Maar de minister van Binnen-
landse Zaken verklaarde dat kanalisatie van de
Gelderse Vallei niet in het belang van de handel zou
zijn.
Maar het onderzoek naar alternatieven voor de vaart
over de Vecht was nu echt begonnen. Drie richtingen
voor een kanaal van Amsterdam naar de Rijn werden
bestudeerd: een over Woerden en een over
Kockengen, beide op Vreeswijk gericht, en een door
de Gelderse Vallei en Betuwe. Het bracht minister
Heemskerk nog in 1876 tot de overtuiging dat een
kanaal door de Gelderse Vallei toch de beste oplos-
sing vormde.
Ontwerp voor een Kanalenwet
Op 6 maart 1878 diende minister Tak van Poortvliet
een wetsontwerp in voor een Kanalenwet tot aanleg
en verbetering van een groot aantal binnenlandse
waterwegen. Voor Amsterdam was daarin voorge-
steld een kanaal door de Gelderse Vallei naarde Waal
bij Dodewaard.
Als reactie daarop werd In het Utrechtse sterke actie
gevoerd voor verbetering van de Keulse Vaart, onder
andere in een adres van de Utrechtse gemeenteraad
aan de Tweede Kamer. De raad van de gemeente
Breukelen-Nijenrode sprak op 17 mei 1878 uit dat
„zonder eenigen twijfel al de gemeenten langs de
Vecht gelegen en niet het minst de gemeente
Breukelen-Nijenrode, grootelijks onder de genoemde
verlegging der Keulsche Vaart zullen lijden".
Op 4 juli 1878 bracht de Tweede Kamer schriftelijk
haar voorlopig verslag uit over het ontwerp voor de
Kanalenwet. Er was een nota bijgevoegd waarin de
belangen van Amserdam werden bepleit en een nota
van de Kamerleden Bastert uit Maarsseveen en Röell
uit Utrecht, die beiden een verbetering van de Keulse
Vaart dringend aanbevalen. Ook bij de mondelinge
behandeling van het wetsontwerp in de Tweede
Kamer in mei 1879 kwamen beiden sterk op voor de
belangen van Utrecht en de Vechtstreek. Toch werd
een amendement om het Gelderse Vallei-kanaal uit
het ontwerp te lichten met 41 tegen 39 stemmen
verworpen. Het oordeel over de Rijnvaart via de
Vecht leek definitief geveld.
Maar daarna deed zich een merkwaardig politiek spel
voor. De Tweede Kamer nam, met 40 tegen 39
stemmen, een amendement aan om de verlenging
van de Limburgse Noordervaart tot Venio te doen
vervallen. Als reactie daarop onthielden enkele
geërgerde Limburgse Kamerleden hun steun aan het
Gelderse Vallei-kanaal-artikel, zodat dit op 20 mei
1879 toch nog met 40 tegen 39 stemmen werd ver-
worpen. Minister Tak van Poortvliet trok daarop het
gehele wetsontwerp in.
129
-ocr page 134-
Vecht door het dorp zou blijven lopen. En dat on-
danks ƒ 14.650,- hogere kosten voor onteigeningen.
Want Maarssen was in zijn streven om de Keulse
Vaart door het hart van het dorp te houden bereid
zeer ver te gaan. Alle huizen op de Schippersgracht,
inbegrepen de Prins ter Paard, de Vechtbrug, Loge-
ment de Eenhoorn, Huis ter Meer en de villa's
Hazenburg en Vechtzicht op de Binnenweg was men
bereid te onteigenen en slopen om het Maarssense
plan maarte kunnen verwezenlijken.
Op 2 april 1884 nam de Tweede Kamer het initiatief-
wetsontwerp van Rutgers van Rozenburg aan, en op
24 april deed de Eerste Kamer hetzelfde. Het
wanhoopsaanbod van Maarssen was gelukkig niet
aanvaard.
Vertraagde oplevering van het Merwedekanaal
De minister had in 1881 toegezegd dat het
Merwedekanaal in 4 jaar klaar zou zijn. Maar het werk
verliep in werkelijkheid veel langzamer, vooral in de
periode van juli 1887 tot april 1888, toen Bastert mi-
nister was van Waterstaat, Handel en Nijverheid; als
man van de Vechtstreek voelde hij weinig sympathie
voor het gewijzigde tracé. Pas minister Havelaar, uit
het kabinet Mackay, dat in 1888 optrad, wist schot in
de uitvoering van deze werkzaamheden te brengen.
Op 1 augustus 1891 kon het kanaalvak Amsterdam-
Nigtevecht voor de scheepvaart worden openge-
steld, op 4 augustus 1892 het hele stuk van Amster-
dam tot Vreeswijk en op 1 mei 1893 tenslotte het
kanaal tussen de Lek en de Merwede, van Vianen
naar Gorinchem. De aanleg van het Merwedekanaal
had uiteindelijk 12 jaar gekost en ruim 20 miljoen in
plaats van de begrote 12 miljoen.
Rust op de Vecht
Voor de Vecht had de opening van het
Merwedekanaal grote consequenties. De rivier was
niet langer de voornaamste verkeersweg van Keulen
via Utrecht naar Amsterdam.
Ook voor het regionale verkeer en vervoer had de
Vecht inmiddels veel van zijn vroegere funktie ver-
loren. Het vervoer per boot legde het meer en meer
af tegen het reizen per trein. Het rendement van de
stoombargemaatschappijen liep sterk terug. Ze
probeerden vervolgens nog door het aanvragen van
subsidies bij de diverse overheden hun bestaan te
rekken, maar met niet al te veel succes. Als vermoe-
delijk een van de laatste werd de dienst van de
passagiersboot tussen Utrecht en Vreeland in 1916
gestaakt.
De vrachtvaart van en naar de Vechtdorpen hield het
wat langer vol.
De Vecht was toen echter hoe dan ook nog slechts
een rivier van regionale betekenis. Haar gloriejaren
leken voorbij.
Totdat de recreanten haar herontdekten.
ZUIDERZEE
.UTRECHT
Afb. 9. Wijzigingen in hiet tracé van het gedeelte van
de Amsterdamse Rijnvaartverbinding tussen de
lioofdstad en Utrecht in de jaren 1880. De route via
Weesper Trel<vaart, Gaasp en Vecht is de toen nog in
gebruik zijnde Keulse Vaart. De vol getekende lijn is
het tracé van het nieuw aan te leggen kanaal volgens
de wet van 1881, waarbij gebruik zou worden ge-
maakt van een „gecorrigeerde" Vecht. De onder-
broken lijn geeft aan hoe door de wet van 1884 de
Vecht buiten het Merwedekanaaltracé werd gesloten.
Noordervaart uit het ontwerp-Kanalenwet te lichten,
waardoor hij de Limburgse leden tot tegenstanders
van de Kanalenwet had gemaakt, met afstemming
van dat wetsontwerp als gevolg.
Het Tweede-Kamerlid Bastert uit Maarsseveen kantte
zich tegen het voorstel. In 1881 had de minister het
wetsontwerp tot verbetering van de Keulse Vaart
verdedigd met verwijzing naar de belangen van de
streek, waar die Vaart doorheen liep. Het voorstel
Rutgers van Rozenburg deed nu echter juist dat
Vechtpand uit de wet verdwijnen en offerde zijns
inziens de belangen van de Vechtstreek op aan die
van Amsterdam.
De raad van Maarssen werd nu zeer bang dat de
verlenging van de Keulse Vaart van haar dorp een
dood plaatsje zou maken. Ze richtte zich op 16 fe-
bruari 1884 met een bezwaarschrift tot de Tweede
Kamer. Maarssen rekende de parlementsleden
daarin voor dat ƒ 46.000,- bespaard zou kunnen
worden als de scheepvaartroute via een verbeterde
Oud Aa 37
Breukelen
Dr A. A. Manten
130
-ocr page 135-
Philips Vingboons en Joan Huydecoper van
Maarsseveen, projectontwikkelaars aan de Vecht
De Amsterdamse burgemeester Joan Huydecoper
(1599-1661), Heer van Maarsseveen, was vanaf 1629
tot zijn dood in 1661 voortdurend bezig om de
Vechtstreek bij Maarsseveen te verfraaien. In drie
decennia veranderde hij de zompige weilanden langs
de rivier tot een lustwarande met een aaneengeslo-
ten reeks van grotere en kleinere buitenplaatsen. Zijn
grote steun en toeverlaat bij deze ondernemingen
werd de Amsterdamse architect Philips Vingboons
(1607-1678). Deze bouwde in de jaren 1638-'42 voor
Huydecoper een groot, voornaam woonhuis aan het
Singel in Amsterdam (nr. 548, in 1943 verwoest).
Vanaf 1637 tot 1655 was hij ook aan de oevers van de
Vecht in de heerlijkheid Maarsseveen werkzaam.
Door de gelukkige omstandigheid dat op het Rijks-
archief in Utrecht nog fragmenten van Huydecopers
privé-archief worden bewaard, is mogelijk enig in-
zicht te krijgen in de verschillende bouwactiviteiten
van de bouwmeester en zijn opdrachtgever, die te-
gelijkertijd ook projectontwikkelaar en tekenleerling
was.
Joan Huydecoper en Philips Vingboons
Joan Huydecoper was de zoon van Jan Jacobsz. Bal
alias Huydecoper (1541-1624), een van de protes-
tantse kooplieden die na de uitdrijving van het
katholieke bewind in 1578 tot de nieuwe regenten
van de stad behoorde. Opgevoed om zijn vader
hierin op te volgen, verliep de politieke carrière van
Joan vrij voorspoedig. In 1629 deed hij zijn intrede in
het stadsbestuur als schepen. Tot zijn dood in 1661
zou hij in het bestuur van de stad actief blijven, in
wisselende functies - zoals dat gebruikelijk was.
Daarnaast werd hij in 1634 bewindhebber van de
V.O.C. Ter verhoging van zijn status wist Huydecoper
ook enkele titels te verwerven. Zo werd hij in 1637
door de Zweedse kroon tot Ridder verheven en in
Utrecht kocht hij in dat zelfde jaar de heerlijkheid van
Tamen en Blokland. In 1639 werd dit echter door de
Staten van Utrecht ongedaan gemaakt. Maar in 1641
lukte het hem om Heer van Maarsseveen te worden.
Hier had zijn vader al diverse bezittingen gekocht die
Joan in 1626 had geërfd. Door zitting te nemen in de
bouwcommissie voor het nieuwe Stadhuis was
Huydecoper ook nauw betrokken bij de keuze van het
uiteindelijke ontwerp in 1648. In 1651 werd hij voor
het eerst burgemeester en in de laatste tien jaar van
zijn leven zou hij dit ambt nog vier maal bekleden,
onder andere in 1655. In dat jaar bereikte zijn roem
een hoogtepunt toen hij in Berlijn bij de doop van de
zoon van de Grote Keurvorst aanwezig was als ver-
tegenwoordiger van de Stad Amsterdam, die offici-
eel als peet was gevraagd.
In de handelingen van Huydecoper is het streven te
bespeuren dat in de 17de-eeuwse regentenkringen
meer voorkwam, om zich met aristocratische glans
te omgeven. Niet alleen in het kopen van titels en de
voorliefde voor pronkvolle huldigingen is dit terug te
vinden. Hij bouwde naast zijn politieke en zakelijke
loopbaan ook een culturele kring op van dichters,
schilders en architecten waarvan hij als bescherm-
heer het stralende middelpunt dacht te zijn. Het
hoogtepunt hiervan was het beroemde St. Lucasfeest
van 1653 waar Huydecoper aan het hoofd van de
tafel zat en waar Vondel door Apollo zelf werd be-
kroond en waar de „Broederschap" werd opgericht
van circa honderd Amsterdamse beoefenaars en
liefhebers van de kunsten. Zijn eigen „hofdichter"
was Jan Vos, de glazemaker annex dichter. Van 1647
tot 1667 was Vos tevens een van de Hoofden van de
Schouwburg waarvoor hij zelf veel stukken en ge-
dichten heeft geschreven. Tevens bedacht en regis-
seerde Vos grote theatrale vertoningen bij officiële
gelegenheden in Amsterdam zoals in 1648 bij de
Vrede van Munster en bij verschillende bezoeken van
hoge gasten aan de stad. Daarnaast dichtte hij ver-
schillende feestgedichten voor Huydecoper en bij-
1. Joan Huydecoper (1599-1661). Marmeren buste
van A. Quellinus (Amsterdams Historisch Museum).
Elsenburch, ontworpen door Ph. Vingboons 1637
(Afbeelding der voornaamste gebouwen, Amster-
dam 1648, afb. 2).
131
-ocr page 136-
voorbeeld ook een allegorisch schouwspel tijdens
het huwelijksfeest van een van de dochters van
Huydecoper in 1657.
Ook Philips Vingboons moet een goede verstand-
houding met Huydecoper hebben gehad. Zoals Vos
Huydecopers „hofdichter" was, zo ongeveer zou
Vingboons als diens „hofarchitect" beschouwd
kunnen worden, zoals uit het onderstaande mag
blijken. Met name architectuur had Huydecopers
bijzondere belangstelling. Hij was immers niet alleen
nauw betrokken bij de eigentijdse bouwerij maar
heeft zichzelf ook als amateur hiermee actief bezig
gehouden.
Huydecoper woonde in die tijd zelf in een groot huis
aan de Lauriersgracht dat hij in 1622 had gekocht met
een grote plantage aan de gracht erbij. Op dit open
terrein liet hij tussen 1629 en 1633 zeven huizen
bouwen waarbij echter de grote tuin bij zijn eigen
huis behouden bleef. Tot het gereedkomen van het
nieuwe huis aan het Singel in 1642 bleef Huydecoper
in dit huis in de Jordaan wonen. Na het overlijden
van zijn vader in 1624 erfde hij samen met zijn moe-
der daarbij onder andere nog de hofstede
„Goudenhoef" bij Maarssen. Tussen 1626 en '28 liet
hij deze door de timmerman Frans Mersen verbou-
wen tot de buitenplaats ,,Goudestein". In die zelfde
tijd, in 1628, lieten Pieter Belten en diens vrouw, een
zuster van Maria Coymans, vlak in de buurt in
Maarssen hun buitenhuis Huis Ten Bosch naar ont-
werp van Jacob van Campen bouwen. De verbou-
wing van Goudestein en de bouwactiviteiten van zijn
schoonfamilie zullen bij Huydecoper de belangstel-
ling voor de bouwkunst hebben aangewakkerd als
dat niet al eerder was gebeurd. Het interesse hebben
in architectuur zou in zijn verdere leven steeds weer
tot uitdrukking komen en Philips Vingboons werd
hierbij zijn steun en toeverlaat.
Na het voltooien van het huis aan het Singel in 1642
bleef Vingboons in contact met Huydecoper. Op 1
november 1642 was hij bijvoorbeeld te gast op het
feest ter ere van het huwelijk van Huydecopers
dochter Maria met Jacob Fransz. Hinlopen. Van dit
feest is de lijst met genodigden bewaard en
Vingboons komt op de lijst voor in een apart rijtje met
de dominee en de schout van Maarsseveen, die
beide door Huydecoper waren benoemd. Met deze
twee vormde Vingboons blijkbaar zo iets als het
„hoger personeel" van Huydecoper, dat op dit
familiefeest niet mocht ontbreken. Vingboons werd
ook voor andere activiteiten door Huydecoper aan-
gezocht. Voor de verplichte culturele opvoeding van
zijn dochters liet Huydecoper in 1648 een zekere
Meester Leendert komen om hen muziekles te geven
en Vingboons werd gecontracteerd als tekenleraar:
„met Meester Leendert geaccord dat hij Gert en
Leonoor zal leeren speelen en zingen voor 6 p.
f^,/^uyM i. te Lfouce/tev
2. De nieuwe achterbouw van Goudestein uit 1645, waarschijnlijk ontworpen door Ph. Vingboons (ets.
J. Leupenius 1690, RAU).
132
-ocr page 137-
3. Een gedeelte van de heedijkheid Maarsseveen met de vele nieuwe kleine buitenplaatsen rondom
Goudestein (kopie van de kaart van J. Colom uit 1660, RAD).
Legenda                                    4= Cruydenburg
l=Elsenburch(1637)                    (1641-'46)
2= Goudenstein (T628, 1645}   5= Marienhof (1653)
3= Endelhoef(1641-'46)           6= Swanenhof (1652)
maandt, met Vinckeboons mijn 5 dochters te leeren
teekenen a 15 p. maandt".
In zijn jonge jaren, in 1623, had Huydecoper zelf ook
eens muzieklessen genomen van een Fransman.
Tekeningen van zijn hand uit de jaren '40 en '50, die
hieronder nog ter sprake komen, doen vermoeden
dat niet alleen zijn dochters maar ook hij zelf teken-
lessen van Vingboons had gekregen.
Activiteiten van Huydecoper aan de Vecht
De eerste activiteit van Vingboons aan de Vecht was
de bouw van het huis Elsenburch in 1637, een jaar
voor het begin van de bouw van het huis aan het
Singel. Het bouwterrein was in bezit van Joan
Huydecoper en grensde aan diens eigen buitenplaats
Goudestein. ben van de vragen die open blijven, is of
Huydecoper Vingboons heeft leren kennen vanwege
de bouw van Elsenburch of dat Huydecoper hem
reeds eerder kende en hem juist derhalve voor deze
opdracht had aanbevolen. In 1633 was Huydecoper
zelf begonnen met de beplanting van terrein
Elsenburch en in 1636 verkocht hij dit aan Hendrik de
Beyer. Deze heeft evenwel nooit betaald en mogelijk
handelde hij slechts in opdracht van Jacob
7=Overhof(1654)
8= Middelcoop (1654)
9= Swanenburg (1654)
10= Neerbeek (1652-'57)
11= Gansenhoef(1655)
12= Koningsveld (1657)
13=Blyenhof(1657)
14=Uyterbuurt(1657)
Burchgraaf. In 1640 betaalde Burchgraaf immers pas
het afgesproken bedrag van 5.000,- voor Elsenburch
aan Huydecoper.
Het huis Elsenburch was toen echter reeds voltooid.
Het was een ondiep, rechthoekig bouwblok dat een
onderhuis, een hoofdverdieping en een bewoonde
zolderverdieping bevatte. De voorgevel was vijf
traveeën breed waarvan de middelste drie een
middenrisaliet vormden. De middenrisaliet was ter
hoogte van de zolderverdieping doorgezet en gaf een
krachtig accent. Boven de risaliet was een bordes dat
via de vliering toegankelijk was. Ook in verschillende
latere huizen paste Vingboons een dergelijk
uitzichtbordes op de middenrisaliet toe, zoals nog zal
blijken bij onder andere de buitenhuizen Driemond
en Vredenburg en het huis van Huydecoper aan het
Singel in Amsterdam. Op het dak was oorspronkelijk
nog een uitzichttorentje gedacht dat echter niet is
uitgevoerd.
Elsenburch heeft waarschijnlijk een grote aantrek-
kingskracht op Huydecoper gehad en in latere ont-
werpen uit zijn omgeving vindt men verschillende
elementen van Elsenburch terug, zoals de verhoogde
middenpartij met bordes en het uitzichttorentje.
133
-ocr page 138-
4. Ontwerp voor een buitenplaats, mogelijk Gansenhoef, van Joan Huydecoper (RAU).
Want na het voltooien van zijn huis in Amsterdam
vervolgde Huydecoper de werkzaamheden in
Maarsseveen. In 1645 werd de achterkant van
Goudestein geheel vernieuwd. De oude stallen die
daar nog stonden werden vervangen door een mo-
numentale aanleg met een middenrisalet en twee
hoekpaviljoens. Waarschijnlijk werd bij deze ver-
bouwing ook het uitkijktorentje op het dak gebouwd,
in navolging van Elsenburch. Er ontbreken nadere
bouwberichten met de naam van een uitvoerder of
ontwerper maar gelet op de nauwe banden met
Huydecoper is het zeer waarschijnlijk dat Vingboons
hier een belangrijk aandeel in heeft gehad.
Na de verbouwing van Goudestein werkte
Huydecoper verder aan de exploitatie van de lande-
rijen langs de oevers van de Vecht. Hij kocht er akkers
met soms een oude boerderij erop, verbeterde de
grond door de aanleg van sloten en het planten van
een boomgaard. Vervolgens verkocht hij de terreinen
met een goede winst aan Amsterdammers die op
zoek waren naar een geschikte plek om een buiten-
plaats aan te leggen. Het oudste voorbeeld hiervan
was al Elsenburch dat in 1633 en volgende jaren was
beplant en dat in 1637 was verkocht. Na het gereed-
komen van de werkzaamheden aan Goudestein in
1645, ging het in elk geval om de volgende lande-
rijen:
1645: verkoop Cruidenburch aan Gideon Cruidenier
1646: verkoop Endelhoef aan d'Horta, ten behoeve
van David van den Bogaert alias del Souto
1648: aankoop Geesbergen
1651: aankoop Beukendaal (achter Geesbergen)
1652: graaf- en plantwerk aan Daalwijk, een boom-
gaard achter de kalkoven
verkoop Daalwijk aan Salomon dela Voye
aankoop Zwanenhof, Sluijsoord, Neerbeek
1653: aankoop Marienhof
1654: aankoop Petershagen, graaf- en plantwerk op
Neerbeek
aankoop Middelcoop, Vierhoven, Zwanenburg
verkoop Middelcoop aan notaris Capoen
1655: verkoop Petershagen
1657: verkoop Uytenbuurt (Koningsveld) aan Klaas
de Koning
verkoop Blijendaal aan neef Schaap
verkoop Neerbeek aan Ev. de Hoever.
Nu verkocht Huydecoper echter een aantal landerijen
niet alleen omwille van het geldelijke gewin. Bij het
graven van sloten en beplanten van weilanden stond
hem blijkbaar het idee voor ogen om van zijn Heer-
lijkheid één keten van tuinen, boomgaarden en bui-
tenhuizen te maken. Bij de verkoop van de grond
stelde hij zelfs in een aantal gevallen uitdrukkelijk als
verplichting dat op het terrein een huis gebouwd
moest worden, te weten bij Endelhoef (1646), Daal-
wijk (1652), Middelcoop (1654) en Neerbeek (1657).
134
-ocr page 139-
voudigd, zonder pilasters. De ingeschreven maten
van de vertrekken geven verder aan dat dit gebouw
60 voet breed en 42 voet diep zou moeten worden.
De middenrisaliet van de voorgevel is 24 voet breed
zodat de 60 voet brede gevel geleed is als 18-^24■^18
voet = 3:4:3. De serie vertrekken achter de voorgevel
volgt deze symmetrische indeling niet. De vertrekken
zijn 21 voet diep en van links naar rechts 19, 15 en 16
voet breed. De ordening en de maten van deze
voorste serie kamers, de spiltrap achter het voorhuis
en de voorgevel doen echter sterk denken aan
Vingboons' Groenhoven voor Michiel Popta uit 1643.
Het is echter niet duidelijk of dit zomaar een oefening
van Huydecoper of als werkelijk ontwerp bedoeld
was.
De plaatsaanduiding „aan het Santpat aan de Vecht"
geeft in ieder geval aan dat het in zijn Heerlijkheid
Maarsseveen was gedacht maar de totale
oppervlaktematen van het terrein, 69 x 39 roeden,
was daar niet in één stuk beschikbaar. Het dichtst bij
komt wel Gansenhoef dat circa 70 x 30 roeden groot
was. Gansenhoef was in het bezit van Lucas Rot-
gans, een neef (oomzegger) van Joan Huydecoper.
De moeder van Rotgans was immers Geertruid
Huydecoper, een zuster van Joan. Na het overlijden
van Lucas Rotgans viel Gansenhoef in 1654 aan zijn
moeder Geertruid Huydecoper. Mogelijk was het
ontwerp van Huydecoper bedoeld voor zijn neef
Rotgans, als inspiratiebron voor de bouw van een
nieuw buitenhuis.
Uit het jaar van Rotgans' overlijden, 1653, dateert
een tweede villa-ontwerp van Huydecoper dat in te-
genstelling tot het eerste ontwerp is voorzien van het
Bij de verkoop van Endelhoef werd daarbij expliciet
melding gemaakt van een bijgeleverd ontwerp:
13 oct. 1646: de Hofst. Endelhioef verkogt aan fam.
Horta en del Lotto. Legg. mede op de Noordlaan voor
4650, mits hij daar op zou timmeren een huijs vol-
gens de teekening, waarvan hem de kosten een jaar
daarna souden restitueert werden, dit Huis koste hem
3000".
Huydecoper zou dus de kosten van de bouw terug-
betalen indien dit huis binnen een jaar zou worden
opgetrokken: de verfraaiing van de buurt rondom
Goudenstein met mooie buitenhuizen ging hem
blijkbaar zeer ter harte. Er wordt niet bij gezegd wie
deze tekening heeft geleverd. Ook bij de overige
ondernemingen van Huydecoper aan de Vecht is
geen architect genoemd. Een eventuele bijdrage van
Vingboons aan dit „villa-park"-project van
Huydecoper is zeker niet ondenkbaar, zeker gezien de
goede contacten tussen beiden in de jaren '40.
Architectuurtekeningen van Huydecoper
Huydecoper heeft zichzelf ook actief bezig gehouden
met het ontwerpen van villa's waarbij hij mogelijk
Vingboons als tekenleraar had ingeschakeld. Een
eerste voorbeeld hiervan is een tekening van
Huydecopers hand voor een grote buitenplaats aan
de Vecht. Het is een groot dubbelgevouwen blad
waarop in een ietwat onbeholpen perspectief de
aanleg van een huis en tuin is weergegeven met
verschillende varianten voor het poortgebouw. Op
de voorzijde is de plattegrond van het gehele com-
plex getekend. De gevel volgt in feite het schema van
het Huis Ten Bosch in Maarssen maar dan vereen-
I |C^..^/i 1 I
fSÏ vr -wf^
M M H
!■> * «
f'^aiiiiiui^ii
5. Tweede ontwerp voor een buitenplaats van Joan Huydecoper, gedateerd 5 juli 1653 (ARA, archief Katwijk
't Sant).
135
-ocr page 140-
uitzichtplat afgedekt en bovendien voorzien van een
torentje zoals op Goudestein en Elsenburch. De
vensters van de bel-etage met de separate boven-
vensters lijken afgeleid van de nieuwe achterkant van
Goudestein uit 1645.
De voorgevel van het huis op deze tekening van
Huydecoper is, zoals gezegd, 52 voet breed en heeft
een middenrisaliet van 26 voet en twee gevelvlakken
terzijde hiervan van elk 13 voet breedte. Zo is een
verdeling van 13-h26h-13 voet ontstaan, oftewel 1-2-
1 roede (het gebruik van de Amsterdamse rode [=13
Amsterdamse voeten] als maateenheid was niet
ongebruikelijk; Vingboons gebruikte deze bijvoor-
beeld ook bij Elsenburch). Hoewel het hele gebouw
van een onderhuis is voorzien, ligt het vloerniveau
van de bel-etage aan de achterzijde hoger dan aan de
voorzijde. Vanuit het voorhuis zou men via een
ruime, rechte trap de grote achterzaal kunnen berei-
ken die geflankeerd wordt door twee hoekkabinetjes.
Ondanks de aansporingen van haar broer liet
Geertruid Huydecoper géén nieuw huis bouwen op
Gansenhoef maar verkocht zij het land in 1654 direct
weer aan Raymond Smit, die Vingboons in het jaar
daarop zijn ,,Gansenhoef" liet bouwen. Gansenhoef
werd uiteindelijk een vrijwel vierkant bouwblok van
52 X 45 voet met sobere bakstenen gevels, zonder
verdere ornamentiek. Het heeft tot heden zijn oor-
spronkelijke bouwvorm behouden en is vrijwel nog
identiek aan het ontwerp van Vingboons zoals dat in
diens tweede uitgave met verzameld werk, het
Tweede deel van de Afbeeldsels uit 1674, is afge-
beeld.
Huydecoper ging blijkbaar zo op in het maken van
dergelijke ontwerpen dat hij ook achterkanten van
brieven die aan hem waren gestuurd als kladpapier
w
£
f W
6. a. Gansenhoef, Ph. Vingboons 1655 (uit Tweede
Deel der Afbeeldsels, Amsterdam 1674).
Huydecoper-embleem, de centaur, op de schoor-
steen. Uit dit embleem zou men mogen concluderen
dat dit huis voor een direct lid van de familie bedoeld
was, bijvoorbeeld als ontwerp voor zijn zuster
Geertruid voor een nieuw Gansenhoef nadat haar
zoon was overleden. Dit ontwerp is gedateerd 5 juli
1653 en is niet gesigneerd maar de bijschriften zijn
wederom herkenbaar van Huydecopers hand. Het is
wederom een tweebeukig huis, van 52 x 45 voet en
is twee verdiepingen hoog. Het dak is met een
b. Gansenhoef 1984.
136
-ocr page 141-
de architect van het nieuwe Stadhuis van Amster-
dam.
Samenvattend leert men in Huydecoper de pronk-
lievende regent kennen die een uitgebreid cultureel
patronage opbouwde. Maar de kunsten moesten ook
actief beoefend worden door muziek- en tekenlessen.
Zijn zoon Joan jr. stuurde hij drie jaar op „Grand
Tour" naar Parijs en Rome. Zijn eigen belangstelling
ging vooral uit naar buitenhuizen en tuinen. Door zijn
activiteiten veranderden de weilanden van zijn
Heerlijkheid Maarsseveen in een „paradijselijk"
villapark en Philips Vingboons stond hem hierbij als
architect terzijde. De gegoede Amsterdammers
konden hier de stadse drukte ontvluchten, zoals Jan
Vos in 1657 dichtte in zijn hulde „Aan de heerlijk-
heid van de Heer Joan Huydecoper":
„O Maarseveenl prieel der Gooden
Hoe zingt mijn pen aan't Y uw lof?
Uw hoven, vijvers, beemden, slooten
En weegen dienen haar tot stof.
De Vecht-godt met zijn Meereminnen
Die dobbert langs uw bordt van kleij
En groet de Goude-steinsche zaaien:
Waar dat Uw Heer, voor't zeilrijk
Als afgemat zijn aam komt halen.
Wie rusten wil moet hier verschuilen
Markuur leidt hier 't bekommern af
Hij vindt zich vrijer bij de blaaren
Dan onder 't Beursverwelf van steen
De koopmanszorg maakt grijze haaren.
Uw Landtoordt kan't gemoedt verzachten
Door rusten krijgt men nieuwe krachten."
Schelpenkade 10, Leiden          K. A. Ottenheym
Dit artikel is een verkorte weergave van de uitvoeri-
gere bespreking van de activiteiten van Philips
Vingboons voor Joan Huydecoper in de monografie
over Vingboons waarin ook uitputtend verwezen
wordt naar de bronnen en de gebruikte literatuur:
K. A. Ottenheym, Philips Vingboons (1607-1678), ar-
chitect,
Zutphen 1989 (uitgave De Walburg Pers).
hiervoor gebruikte. Op de achterzijden van diverse
brieven tussen 1653-'57 in zijn archief zijn poortjes,
gevels en schetsen van plattegronden van zijn hand
te vinden. De inhoud van deze brieven heeft in geen
geval betrekking op dergelijke architectonische ont-
werpen. De brieven zijn alleen vanwege de lege
achterkant als tekenpapier gebruikt.
De voorliefde van Huydecoper voor zijn buitenplaats
moet in Amsterdam algemeen bekend zijn geweest. In
een pamflet uit 1649 dat de passieve houding van de
Amsterdamse regenten inzake het verlies van de
Braziliaanse posten van de West-Indische Compagnie
wil hekelen, wordt stevig de draak gestoken met
Huydecopers passie voor buitenplaatsen. Deze paskwil
is in de vorm van een (valse) resolutie van de ver-
gadering van de Vroedschap over deze zaak. Wanneer
Huydecoper hierin aan de beurt komt zijn mening over
de zorgwekkende toestand in Brazilië te geven, laat de
pamflettist hem beginnen met een uitvoerige beschrij-
ving van een tochtje naar Goudestein:
„Ik sou oock meenen, mijn Heeren, dat het met de
Comp. gaen sal, gelijck ick dickwils met mijn Neef
Theuling, tegen Cosyn Spex geseyt hebhe, als wij
samen na Goudestein gingen, of so na de Bild, daer
ick nu twee hofsteden, heel fraeytjes beplant,
..."
Vervolgens laat de schrijver Huydecoper het idee
opperen dat Vingboons een jaagpad door Brazilië,
van Oceaan tot Oceaan, of een overtoom over de
Andes zou kunnen ontwerpen:
„.. . datse dan lichtelijck met binnenschepen, gelijck
er veel Revieren en kreken door 't landt lopen, aldaer
een bequaem trecpadt souden konnen maken, of een
overtoom so als Mons. Vincbooms, den Architect,
eerst op 't papier souwen afteyckenen ende so in de
Zuyd-zee comen,
..."
Niet alleen Huydecopers bezetenheid van buiten-
plaatsen maar ook zijn maecenaat over Vingboons
waren blijkbaar objecten van spot voor zijn tegen-
stander. Dit laatste was mogelijk het gevolg van hun
beider betrokkenheid bij de plannen voor het nieuwe
Stadhuis van Amsterdam in de voorafgaande jaren
(1647-'48). Huydecoper zat toen in de bouw-
commissie en Vingboons heeft uiteindelijk vier ont-
werpen voor dit belangrijke project getekend. Geen
van alle werd echter aangenomen en uiteindelijk
werd, zoals genoegzaam bekend, Jacob van Campen
DE BUITENPLAATSEN LANGS DE
VECHT: TUIN- EN PARKGESCHIEDENIS
Ondanks het feit, dat verschillende aspecten van de
buitenplaatsen langs de Vecht al generaties lang in
de literatuur veel aandacht krijgen, is de geschiedenis
van de tuin- en parkaanleg eigenlijk nooit integraal
onderzocht en vergeleken met de ontwikkelingen
elders in het land.
Zeker heeft Van Luttervelt in zijn „De buitenplaats aan
de Vecht" (1943) een eerste aanzet gegeven tot een
beter begrip van de tuin- en parkaanleg langs de
Vecht') en ook Bijhouwers beschrijving in zijn „Ne-
derlandsche tuinen en buitenplaatsen" (1946) is nog
altijd zeer lezenswaardig als introductie'). W. J. van
Tent gaf in 1976 een boeiende voordracht over de
buitenplaatsen langs de Vecht, waarin hij vooral de
137
-ocr page 142-
schalige kaarten zoals ,,Een gedeelte van de
Heerlijkheyt van Maerseveen" (1690-1691), de
,,Nieuwe Kaertvan Loenen" (1726?) en de Kadastrale
Minuutplan om het onderzoek een goede basis te
geven.
Het is binnen het bestek van dit artikel niet de be-
doeling om zo'n integrale studie te bieden, al is de tijd
er langzaam maar zeker rijp voor en bestaat er gezien
alle planologische en andere ontwikkelingen zeer
grote behoefte aan.
Wel kan dit verhaal misschien nog eens benadruk-
ken, hoe belangrijk zo'n werk zou zijn, niet alleen voor
een betere theoretische kennis van allerlei zaken,
maar juist ook voor de instandhouding van de nog
talrijke buitenplaatsen en hun juist zo unieke sa-
menhang van huis en omgeving. Nog steeds moeten
wij uitermate zorgvuldig zijn met historische land-
schappen als die van de Vecht, dat in een periode van
ruim 350 jaar tot stand kwam - waarbij ik nog niet
eens spreek over de middeleeuwse voorgeschiede-
nis, die dikwijls nog prominent aanwezig is in archi-
tectuur en landschap.
Wanneer internationale organisaties als Icomos en
Unesco regelmatig onze aandacht vragen voor de
betekenis van buitenplaatsengebieden als de Brenta
bij Venetië, kan men zich terecht afvragen of een
dergelijk ,,mondiaal" belang ook niet geldt voor onze
Vecht, en of wij, bestuurders, bouwers, beschermers
en onderzoekers - ons dat wel voldoende bewust zijn.
Om iets van die historische rijkdom van de Vecht op
het gebied van tuin- en parkgeschiedenis te tonen,
laat ik graag enkele voorbeelden de revue passeren.
historisch-geografische kant benadrukte en naar de
achtergronden van de stichting van de buiten-
plaatsen zocht. Uit het feit dat hij tot een aantal van
ruim 180 buitenplaatsen kwam, blijkt wel hoe be-
langrijk dit gebied is geweest en nog steeds is').
Maar de tijd schrijdt voort en talrijke deel-
onderzoeken, die de laatste jaren in het kader van
verschillende projecten') zijn verricht, wachten nog
op een bredere interpretatie en wetenschappelijke
synthese. Bij dit immense werk zal de onderzoeker
met één groot probleem geconfronteerd worden,
namelijk het dikwijls ontbreken van relevant
archiefmateriaal. Slechts enkele buitens beschikken
over eigen huis- of familie-archieven en juist de
voortdurende eigendomswisselingen, die gepaard
gingen met uitbreiding of inkrimping van de terrei-
nen, maken het er niet makkelijker op om een helder
beeld te krijgen van de fasen van ontwikkeling.
Soms lukt het via de familie-archieven - zo die be-
staan - van de diverse elkaar opvolgende eigenaars
onbekende gegevens naar boven te krijgen en men
kan ervan overtuigd zijn dat er nog veel wetens-
waardigs te vinden is voor degene, die er niet voor
terugschrikt om een kleine Odyssee langs de ar-
chieven in Amsterdam, Utrecht, Den Haag, Rotter-
dam en talrijke andere streek-, stads- en dorps-
archieven te ondernemen.
Maar meestal moeten wij onze toevlucht nemen tot
meer algemene beschrijvingen, verzamelwerken met
afbeeldingen zoals De Zegepralende Vecht (18e
eeuw) en Lutgers {19e eeuw) en min of meer groot-
1. Het Muiderslot, fragment van de kaart van J. Blaeu, 1649 (foto Rijksdienst voor de l^onumentenzorg).
138
-ocr page 143-
m
,\.ixfo.up-ic-^,,||jv i.,ii |.(i.^-^lu^éliT        ,))lir ,i.t'^
Cr^-''t (>."■• f i^t^ixt 1 1'w. IHVill cTc 9i<.H-t.......J-------- Ji'C
B, J\k; lM:*iifö\ I v-f"j fc^V ^.-OiTT.............o--------XCJ
^. i^'o Kvi.ui.U : I u; • •                ...............l---------Jl6'
L>- \'>^-' Cr-:o.-Tl^. KviiiiluCit .». I.............-2---------.'.•"i'"
l-^. M•,;l|l.c,H^^ ...^(-(..f TTvii^ iV.r.oMi t).t...........i--------- U'
p.^lv.ji.'.ii .i.>-o( . • .... ."^ r..............I-------I ia
^.^s-.,l.,,.,\( o;i .(„.V...................I --------- C
>^i-^ f nTc^ .i".........................o — _j.i
11, ^'"c.rnruc) ,|i„v ,,.< ..................'•------io)
I . l^-^.-ivi.ilicï ÏS ("ïTiil l.iMi) .»'.\ X.iv.1 ,|;l.......O---------lil
K -VJ,^ -i(i.'"»M '("'V' U-l ......•..........i-----— Hf'
\^. 0-t\ *^'V --'a feu.i(.>c;l ...............o-------~ lli
I ..KuM^ntt i.i,,,f i-**"]^ j:, 1^ ,,;,•.'(...........^r__ y ƒ
' tl
2. Slot Zuyien, aanleg met de infrastructuur, Kaartboek Zuyien ca. 1640 (foto Rijksdienst voor de Monumen-
tenzorg).
globaal geplaatst binnen de tuin- en parkontwikke-
ling, zoals die zich in grote lijnen in ons land voltrok.
Deze aanpak geeft tevens de gelegenheid om enkele
aspecten apart te behandelen, waardoor een beter
begrip van de ideeënwereld achter de aanleg van
menige buitenplaats kan ontstaan.
Tot in het begin van de zeventiende eeuw bepaalde
een elftal versterkte huizen, in de middeleeuwen ge-
sticht, het landelijk architectuurbeeld langs de Vecht.
Zij lagen op of meer onder de oeverwallen, vrij in het
land en maakten voor hun grachten gebruik van het
kwelwater of hadden een verbinding met de Vecht.
Huizen als Zuyien, Oudaen, Kronenburg, Gunterstein
en Nijenrode werden in de dertiende en veertiende
139
-ocr page 144-
3. Cuntersteyn, vogelvlucht van de tuinen, ca. 1700 gravure W. Swidde (foto Rijksdienst voor de Monumen-
tenzorg).
eeuw gesticht door ministerialen van de bisschop;
soms was hun bouw vooral een soort statussymbool
en diende het versterkte karakter uitsluitend de
plaatselijke belangen van hun eigenaar en zijn boe-
ren in tijden van nood. Op die manier laat de bouw
van het eerste Slot Zuyien en Gunsterstein zich goed
vergelijken met wat er in dezelfde tijd langs de
Langbroeker Wetering gebeurde; kleine heren met
grote invloed aan het bisschoppelijk hof in de kapit-
tels en in de provincie plaatsten op hun meestal zeer
bescheiden grootgrondbezit een bakstenen toren van
3 a 4 bouwlagen, die als uitdrukking kon gelden van
hun positie en macht. Soms overschreed de bouw
van een versterkt huis verre deze betrekkelijk be-
scheiden ambities en vormden deze kastelen be-
langrijke schakels in de machtspolitiek van de
landsheer. Zo speelden Kronenburg en Nijenrode
mogelijk een rol in de grensverdediging tussen Hol-
land en het Sticht; van Muiden, bij de monding van
de Vecht op Hollands territorium gelegen is zelfs
bekend dat het kasteel door de graaf zelf, Floris V, is
gebouwd.
De rest van de bebouwing langs de Vecht bestond in
de eerste plaats uit de dorpskernen met hun in de late
middeleeuwen gestichte kerken, zoals die van Loe-
nen (koor midden 15e eeuw) en die van Breukelen
(koor eveneens midden 15e eeuw, met inwendig
verscheidene luifelbanken van ridderhofsteden en
buitenplaatsen uit later tijd).
Dit beeld werd gecomplementeerd door een groot
aantal hofsteden, gelegen langs de wegen aan
weerszijden van de rivier.
Op de oudste kaarten van het gebied, daterend uit het
eind van de vijftiende en de zestiende eeuw, krijgen
wij geen noemenswaardige informatie over enige
tuin- of parkaanleg. In het gunstigste geval is de
plaats van het kasteel zelf aangegeven, maar daar
blijft het dan ook bij.
Alleen Jacob van Deventer vormt hierop een uit-
zondering. Hij geeft op zijn kaart van Muiden uit ca.
1558-1568 het Muiderslot weer met de omgrachte
voorburcht/moestuin c.q. boomgaard. Hoewel hij
gezien de grote schaal (1 : 8000) niet in details treedt,
krijgen wij toch een goede indruk van de infrastruc-
tuur van het hele terrein met grachten en zelfs van
een zekere geometerische indeling met een paden-
patroon.
Een kleine eeuw later, in 1649, zal Joan Blaeu een
gedetailleerder opzet van het slotterrein geven. De
typische renaissance-aanleg waarvan het kasteel met
zijn binnengracht en gebied daaromheen de ene helft
en de moestuin/boomgaard de andere helft besloeg,
is inmiddels met bastions uitgebreid, waaruit mag
blijken dat het Muiderslot nog niets van zijn militaire
waarde had verloren. Een rechthoekige opzet, waarin
de middeleeuwse omgrachting, inclusief de voor-
burcht is opgenomen, zien wij ook bij Slot Zuyien op
een van de vroegste meer gedetailleerde kaarten uit
de eerste helft van de zeventiende eeuw (1624)'). Ook
de rest van het terrein is naar het zich laat aanzien
140
-ocr page 145-
redelijk betrouwbaar ingevuld: aan de zuidoostzijde
met een dubbele rij bomen die naar de hofstede voert
en achter de hofstede met een beplanting met rijen
bomen die waarschijnlijk verwijst naar een boom-
gaard. Deze opzet komt in grote lijnen overeen met
de situatie, zoals die korte tijd later in een kaartboek
van de landerijen van Zuyien wordt afgebeeld. Inte-
ressant hierbij is de kade die het omgrachte huis aan
drie zijden omsluit').
In dezelfde tijd vinden wij al een duidelijke verbinding
tussen ,,natuur" en ,,cultuur" of ,,architectuur" be-
wust weergegeven binnen het motief van de Vier
Jaargetijden op een reeks gravures door Hessel
Gerritz naar David Vingboons (1576-1629),
Juist de Vier Jaargetijden waren een geliefd onder-
werp bij de liefhebbers van het buitenleven; tevens
drukte deze cyclus ook de loop van het leven zelf uit.
Als decor voor de winter koos Vingboons, wiens
zoon Philip we later nog tegen zullen komen, Slot
Zuyien; wat betreft de omgeving houdt hij het bij het
afbeelden van een aantal bijna bladloze bomen;
,,Stant sylvae sine honore". Landschap, architectuur
en natuur, weergegeven volgens de beste tradities
van de zeventiende-eeuwse schilder- en tekenkunst
verraden ondanks de bladerloze bomen niets van een
eventuele aanleg.
Datzelfde geldt ook voor twee andere gravures van
Vingboons: Maerseveen (herfst) en Loenersloot (zo-
mer) zijn weelderig met groen gestoffeerd maar van
een tuin- of parkaanleg geen spoor. Op de gravure
van Nijenrode (de lente) ziet men echter op de voor-
grond een kleine tuin in renaissance-stijl, waarin druk
geconverseerd èn gewerkt wordt.
Bij de bestudering van die vroege tuinarchitecten valt
steeds een tweetal zaken op. Ten eerste de nauwe
samenhang tussen het nuttige en het aangename, dat
zich sterk in de beplanting uit: een boomgaard, een
moestuin en misschien een bescheiden bloementuin
bepalen het karakter van de aanleg. Daarnaast is ook
die aanleg zelf overwegend utilitair van opzet; wij
spreken in zo'n geval als bij Zuyien tegenwoordig
over een historische infrastructuur met een bewuste
vormgeving van het terrein - waarbij geografische
invloeden een grote rol kunnen spelen en zaken als
verdedigbaarheid (gracht), voedselvoorziening (vis,
boomgaard, konijnenwarande) en opbrengst (hak-
hout, opgaand hout) op de voorgrond staan.
De buitenplaatsen-„explosie" die in het tweede en
derde kwart van de zeventiende eeuw plaatsvond,
uitte zich ook in de aanleg van tuinen en parken. Deze
nieuwe fase begon rond 1628, toen de zwagers Joan
Huydecoper en Pieter Belten in Maarssen hun bui-
tenhuizen Goudesteyn en Huis ten Bosch lieten
bouwen.
Van Goudesteyn is een prachtige vogelvlucht-
tekening bewaard gebleven, waaruit het „utile duice"
duidelijk spreekt: het huis zelf is een combinatie van
een eenvoudig dwarsgeplaatst herenhuis en een aan
de achterzijde tegen het huis gesitueerde boerderij,
die door het herenhuis aan het gezicht onttrokken
4. Gansenhoef, ontwerp voorde buitenplaats, ca. 1645 (foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg).
141
-ocr page 146-
buitenplaats werd door een padenkruis in vier vakken
verdeeld. Een dwarsgracht vormde de scheiding
tussen de beide delen van de aanleg.
Het ontwerp van de aanleg van deze zeventiende-
eeuwse buitenplaats is goed te vergelijken met die
van andere buitenplaatsen in die tijd, zoals
Honselaersdijk en Hofwijck, waarbij men de maten
en verhoudingen van het menselijk lichaam als uit-
gangspunt had genomen.
In de loop van de achttiende eeuw vond er en aantal
wijzigingen op Gansenhoef plaats. Het poortgebouw
werd afgebroken, terwijl er op het terrein een koepel
werd gebouwd. Ook het voorplein, waarvan men de
gracht er omheen grotendeels dempte, kreeg een
andere opzet. Het huis zelf werd uitgebreid met een
koepelkamer aan de achterzijde, die inwendig acht-
hoekig van vorm is.
Pas in de loop van de negentiende eeuw werd de
geometrische aanleg veranderd in een park in
landschapsstijl.
Een belangrijke zeventiende-eeuwse aanleg in
geometrische stijl had ook Gunterstein.
Tijdens de invallen van de Fransen in de jaren 1672-
1673 onderging het in oorsprong uit ca. 1300 date-
rende Kasteel Gunterstein, dat in de zestiende eeuw
grotendeels herbouwd werd, het lot van zovele
Stichtse huizen; het werd in brand gestoken en on-
was. Een kleine, naast het huls gelegen geometrische
tuin was het begin van enkele eeuwen tuin-
geschiedenls in het gebied van de Vecht.
De rest van het terrein van Goudesteyn werd in be-
slag genomen door boomgaarden, moestuin en
bouwland c.q. weiland.
Gansenhoef
Ook Gansenhoef hoort tot de eerste buitenplaatsen
aan de Vecht, die omstreeks 1650 gesticht werden
door Joan Huydecoper of mensen uit zijn omgeving.
Het huis werd in 1655 naar ontwerp van de Amster-
damse bouwmeester Philip Vingboons gebouwd op
een terrein van vier morgen land, dat Raymond de
Smet in 1654 gekocht had van Huydecopers zuster
Geertruyd Jansdr. Huydecoper.
Van de vroegste Gansenhoef is een aantal ontwerpen
bekend, waaronder een vogelvluchttekening. Hierop
staat de omgrachte buitenplaats afgebeeld, gelegen
op een eiland en omringd door een eveneens
omgracht terrein. Dit terrein bestond uit twee delen.
In het eerste deel, dat ongeveer een derde van het
geheel besloeg, lag het huis centraal. Het werd ge-
flankeerd door twee tuinen, die ieder in vier met bo-
men omringde vakken waren verdeeld.
Het huis zelf bereikte men vanaf de weg langs de
Vecht via een poortgebouw en een eveneens met
bomen beplant voorplein. Het achterste deel van de
5. Cronenburgh, „Van de Rij-weg af te sien", gravure ca. 1750 (foto Rijksdienst voor de !\/ionumentenzorg}.
142
-ocr page 147-
herstelbaar beschadigd. De toenmalige eigenaresse,
Margaretha Poulle, liet het huis spoedig in
classicistische trant herbouwen waardoor een strak,
blokvormig en min of meer vierkant gebouw van
twee bouwlagen ontstond. Ook het terrein zelf, dat
zich vanaf de Vecht landinwaarts uitstrekte, werd aan
de architectuur van het huis aangepast en kreeg een
parkaanleg, waarvan het centrale element, de
middenas, nog steeds bestaat.
Langs de Vecht, buiten het eigenlijke kasteelterrein,
werd een aantal tuinen ontworpen, waarvan som-
mige een bijzondere vorm hadden, nl. driehoekig,
soms in combinatie meteen cirkel. Waarom hier juist
voor deze vorm gekozen werd, is niet duidelijk. Mis-
schien hangt deze keuze samen met een in de zes-
tiende en zeventiende eeuw vaker voorkomende
voorliefde voor bepaalde motieven, die juist bij
buitenplaatsen met een ,,versterkte" traditie wel va-
ker in de tuinaanleg verwerkt werden. Recent onder-
zoek heeft namelijk aangetoond dat bij enkele Ne-
derlandse tuinen uit de zeventiende eeuw in de
aanleg ideeën zijn verwerkt, waaruit blijkt dat de
toenmalige eigenaar niet alleen aan bruikbaarheid
heeft gedacht, maar ook een „spelelement" invoerde,
dat paste binnen de militaire traditie van zijn milieu.
Al in de zestiende eeuw werden in Frankrijk en Italië
buitenplaatsen aangelegd, waarbij het motief van
fortificatie een grote rol speelde, zonder dat het om
een werkelijke verdedingsvorm ging. Tot nu toe heeft
men daar in Nederland niet speciaal op gelet, maar
het blijkt dat ook in ons land enkele voorbeelden van
een dergelijke toepassing van bijzondere vormen van
aanleg bestaan. In Overijssel kent kasteel Diepen-
heim een fortificatievorm in de tuinaanleg; hier gaf
men het terrein direct achter het huis, daar waar zich
de Middeleeuwse kasteelbelt bevond, door middel
van een dubbele gracht met daartussen een smalle
kade, de vorm van een veelhoekig „bolwerk". Ook op
Amerongen wilde men de nadruk leggen op verde-
digbaarheid en is een opzet met het motief van ves-
tingwerken tot in onze tijd bewaard gebleven. Hier
werd het grote voorplein in de tweede helft van de
zeventiende eeuw geheel ommuurd en aan de oost-
zijde afgesloten door een gebouwencomplex, waar-
van de beide hoektorens of paviljoenen op speelse
wijze refereren aan de oorspronkelijke versterkte
functie van huis en terrein. Dit spelelement komt nog
duidelijker naar voren bij het zogenaamde ,,bastion",
een eveneens geheel ommuurd en omgracht recht-
hoekig complex met poorten en schietsleuven, dat
een onderdeel vormt van de oprijlaan.
Een vergelijkbare gedachteniwereld kan spreken uit
de opzet van de tuinen van de Cronenburgh, waarbij
in de vorm van de hagen langs de rijweg zelfs dui-
delijk een verwijzing naar de oude weerbare
kasteelmuur werd nagestreefd.
De toepassing van dit soort ideeën uit de vesting-
bouw bij buitenplaatsen kan voor Nederland worden
beschouwd als een typisch zeventiende-eeuwse
classicistische vertaling van de verdedigingsfunctie,
die men vanouds aan kastelen en adellijke huizen
hechtte. Dit werd zonder meer versterkt door de eis
tot verdedigbaarheid, die met name aan de officieel
erkende havezaten en ridderhofsteden werd gesteld.
Daarnaast paste het gebruik van dergelijke
fortificatievormen geheel in de gedachtenwereld van
die buitenplaatsbezitters wier families dikwijls een
militaire traditie hadden en daarmee al tijdens hun
opvoeding vertrouwd raakten').
De kaart van „Een klein gedeelte van de Heerlijckheit
van Maerseveen" (1660) van Jacob Bosch geeft al
een groot aantal buitenplaatsen langs dit gedeelte
van de Vecht, die allemaal een tuinaanleg volgens de
geometrische principes hebben. Behalve Goude-
steyn en Gansenhoef zijn hierop o.a. afgebeeld: Ot-
terspoor, Geesbergen, D'Oever (nu: Vechtoever),
Elsenburg en Doornburg. Maar ook verder van de
Vecht liggen kleine buitenplaatsen, zoals ten oosten
van Geesbergen: Uylerbuurt, Blyendael en Koninx-
velt. Ditzelfde geldt voor het gebied aan de andere
kant van de weg naar Maarssen, ten oosten van
Goudesteyn.
Hier is een heel complex tuinen en kleine buiten-
plaatsen gesitueerd, die soms maar enkele tientallen
vierkante meters terrein besloegen, maar allemaal
een naam droegen, van Annenhof tot Oosterbos.
De tendens om buitenplaatsen langs de oevers van
de Vecht te stichten zette zich met kracht door in de
achttiende eeuw. Een goed beeld van de rijkdom aan
huizen, parken en tuinen krijgt men wanneer men
,,de Zegepralende Vecht" (1719) met zijn gravures
legt naast kaarten zoals de Nieuwe Kaart van Loenen
(1726) of de Nieuwe Kaart van Mynden ende Loos-
drecht(1734).
Deze bronnen sluiten goed op eikaar aan: waar „de
Zegepralende Vecht" een „aanzicht" geeft van het
huis en een aantal onderdelen van het park - hagen,
vijvers, koepels en poorten - tonen de kaarten ons de
minutieuze plattegronden waarop deze elementen
hun logische plaats vinden.
Omstreeks het midden van de achttiende eeuw be-
reikte de bouwactiviteit aan de Vecht haar hoogte-
punt. Veel buitenhuizen werden vernieuwd, waarbij
dikwijls geen echte architecten maar vooral Am-
sterdamse ,,timmerbazen" een belangrijke rol
speelden. Ook de interieurs ontvingen veel extra
aandacht, maar vooral de tuinen en parken kregen in
deze tijd een grote allure. Goede voorbeelden van
uitgestrekte parken zijn Petersburg en Huis ter Meer.
Een van de elementen, die vooral aan de Vecht een
geliefd onderdeel van de tuin lijkt te zijn geweest, is
het tuintheater.
Vanaf het moment dat men naar buiten trok en op het
land ontspanning zocht, is er op de buitenplaatse
gemusiceerd en toneel gespeeld. Ondanks onze
dikwijls regenachtige zomers schrok men er niet voor
terug om daarbij juist de buitenlucht op te zoeken,
waardoor het park de plaats en het decor werd voor
de muzen.
Binnen de geometrische aanleg werden vooral in de
achttiende eeuw zo de mogelijkheden geschapen om
de volmaakte illusie te beleven.
We kennen deze belevingsvormen hoofdzakelijk uit
oude gravures en beschrijvingen. Vooral aan de
143
-ocr page 148-
6. Sterreschans, parkaanleg in lundschapsstijl, plan doorJ. Vesters 1827 (foto auteur).
gen. Ariequino, Colombine, Pulcinella, Scapino en
Scaramouche lijken vrolijk over het toneel te dartelen
en het zal geen toeval zijn dat in sommige tuinen uit
die tijd, zoals op Zuydwijk bij Wassenaar, natuurste-
nen beelden van de meest geliefde toneelkarakters
stonden opgesteld.
De verandering van smaak, die in de tweede helft van
de achttiende eeuw in ons land tot een geleidelijke,
maar voor het landschap zeer bepalende, introductie
van de landschapsstijl zou leiden, heeft evenals de
geometrische tuinstijl zijn wortels in de klassieke
Oudheid. ,,Et in Arcadia Ego" (,,0ok ik wil in Arcadië
zijn"), verzuchtte menige buitenplaatsbezitter in die
tijd. Hij had daarbij vooral het klassieke landschap,
zoals men dat kende van schilderijen en prenten,
voor ogen.
Arcadië zelf, een streek in Griekenland, meende men
te hebben teruggevonden op de doeken van schil-
ders als de Utrechtse Italianisanten die vooral rond
Rome inspiratie opdeden en prachtige, zonovergoten
landschappen met woest begroeide heuvels, grazige
weiden en tempelruïnes schilderden, hier en daar
gestoffeerd met een herder of herderinnetje, dat in
volmaakte onschuld zijn of haar dagen doorbracht.
Een nieuw ideaal van vrijheid en ongereptheid in een
natuurlijke omgeving, waarin de bomen en struiken
Vecht heerste in de zomer een druk sociaal verkeer
van ontwikkelde stedelingen, die op de hoogte waren
van de laatste toneelstukken en herderszangen. Het
,,toneel" werd meestal gevormd door een achter-
grond van strak geschoren hagen, maar ook zuilen-
rijen - echte of in „Trompe l'oeil" geschilderd - waren
geliefd. Zelfs amfitheaters kon men aantreffen. Het
huis Ter Meer bij Maarssen had een tuintheater, zoals
blijkt uit de prenten van Hendrik de Leth uit de acht-
tiende eeuw. Van Daniël Marot, die mogelijk bij de
aanleg van de tuinen van Ter Meer betrokken was,
zijn verschillende ontwerpen van tuintheaters be-
kend, maar van al deze decoratieve rijkdom bleef
niets bewaard.
Om een idee te krijgen van zo'n theater kan men
overigens de tuin van kasteel Middachten bezoeken,
waar aan het eind van de vorige eeuw met taxus-
hagen als coulissen een theater werd gerealiseerd.
Dit tuintheater werd onlangs met hulp van de Stich-
ting P.H.B, geheel gerestaureerd en met een open-
luchtconcertje in 1990 weer in ere hersteld.
Ook Zijdebalen, evenals Ter Meer al lang verdwenen,
had een tuintheater. Op een van de afbeeldingen
daarvan door Jan de Beyer staan enkele - waar-
schijnlijk op hout geschilderde - toneelspelers afge-
beeld die kostuums van de Commedia dell'Arte dra-
144
-ocr page 149-
7. Zijdebalen, het Tuintheater,
J. de Beijer 1745. GAU Top-Hist.
Atlas, Pa. 83 (L).
heuvels en vergezichten gaat opzoeken. Dit wil ove-
rigens niet zeggen, dat deze nieuwe ontwikkelingen
aan de Vechtbuitens voorbij is gegaan. Integendeel,
ook hier ontstonden vanaf de laatste decennia van de
achttiende eeuw enkele prachtige voorbeelden van
landschapsstijl.
Al zal de vermelding door Hermanus Numan, dat
Over-Holland al in 1756 in landschapsstijl veranderd
werd, op een vergissing moeten berusten, ook langs
de Vecht deed deze stijl spoedig na de introductie
rond de grote steden of in gebieden als de duinstreek
bij Haarlem en de heuvels van de Veluwezoom zijn
intrede.
Een mooi voorbeeld is het park van Sterreschans bij
Nieuwersluis, gelegen naast Over-Holland. In het be-
gin van de negentiende eeuw vond een belangrijke
verbouwing van het kort na 1688 gestichte huis plaats.
Op het binnenterrein werd een boomgaard aange-
plant, ter weerszijden van een middenas, terwijl de
smalle singel rond dit terrein een laanbeplanting
kreeg, die alleen aan de kant van de Vecht, waar het
huis lag, gedeeltelijk doorbroken werd. Deze be-
scheiden geometrische aanleg zou de hele achttien-
de eeuw het karakter van de buitenplaats bepalen.
In het begin van de negentiende eeuw vond een be-
langrijke verbouwing aan het huis plaats, naar men
de kans kregen onbelemmerd te groeien en de mens
zichzelf kon zijn, werd ook de literatuur gepredikt. Het
is boeiend om te zien dat men al direct de behoefte
had om de ideeën over de mens en zijn individualiteit
- eigenlijk ook het begin van de moderne psychologie
- juist in het landschap te vertalen. Een andere, veel
persoonlijker betrokkenheid ten opzichte van de na-
tuur dan in de voorgaande periode blijkt ook uit het
feit dat de eigenaren zelf zich op het tuinieren gaan
toeleggen. Eén van de beroemdste „tuiniersters"
was wel Belle van Zuylen, de erudiete dochter van de
heer van Zuylen, die zelf hark, schoffel en spade ter
hand nam en intensief in de tuin werkte. Zo hard, dat
haar vriend Constant d'Hermenches haar een be-
zorgde brief schreef om te waarschuwen voor te
grote inspanningen in de buitenlucht, die haar ge-
zondheid konden aantasten.
Uit de tuin- en parkontwerpen van de Zochers en de
Van Lunterens die in die tijd als tuinarchitect actief
waren, weten wij, dat ook dit gedroomd Arcadië voor
een belangrijk deel op de tekentafel tot stand kwam;
de achttiende en negentiende-eeuwer beleefde dat
daarom niet minder intens.
Het is in deze tijd dat voor de liefhebbers van het
buitenleven de Vecht veel van zijn aantrekkelijkheid
begint te verliezen en men Zuid-Oost Utrecht met zijn
145
-ocr page 150-
plaatsen betrokken waren, is niet bekend. Uit familie-
overlevering wordt de naam van J. D. Zocher jr. ge-
noemd i.v.m. Sterrenschans. In de levensbeschrij-
ving van Zocher jr. door Immerzeel vermeldt deze de
betrokkenheid van de architect bij de bouw van het
huis Middenhoek bij Loenen. Het ligt voor de hand,
dat hij ook de aanleg van het park ter hand nam, maar
zeker is dit niet.
P. J. Lutgers noemt in zijn beschrijving van de
Vechtstroom Zocher jr. als architect van de Over-
plaats, waarna deze met Vechtvliet verenigd is. Ook
aan Vecht en Steyn heeft Zocher gewerkt; dit blijkt uit
een bestekcontract, dat de architect voor deze
buitenplaats opstelde en dat onlangs door de heer A.
J. A. M. Lisman gevonden werd.
In de loop van de negentiende eeuw is een groot
aantal buitenplaatsen afgebroken en veranderden
heel wat parken en tuinen in bouw- of weiland. En-
kele stukken langs de Vecht, zoals tussen Loenen en
Breukelen (linkerzijde) en tussen Oud-Zuilen en
Nieuwersluis bezitten echter nog zeer veel eigen-
schappen van het karakteristieke buitenplaatsen-
landschap, zoals dit in de loop van de eeuwen is
ontstaan. Dankzij de inzet van vele eigenaren liggen
de meeste huizen er weer goed onderhouden bij,
terwijl zij ook hun ,,groene kamers", de parken en
tuinen in stand houden. Hierbij worden zij gesteund
door de al eerder genoemde Stichting tot Behoud
van Particuliere Historische Buitenplaatsen en zijn
zeer actieve hoveniersorganisatie die zijn werk-
zaamheden op basis van het hierboven beschreven
bronnenmateriaal verricht. Om de vergelijking met
de Brenta door te trekken kan men niet treffender
besluiten dan met de constatering dat een van de
meest interessante en vooral kwetsbare historische
landschappen van ons land niet alleen een rijk ver-
leden heeft, maar ook een serieuze toekomst, al zal
die nooit onbezorgd zijn.
aanneemt onder leiding van architect A. van der Hart,
en bij die gelegenheid werd ook het park geheel
veranderd. Deze activiteiten gebeurden waarschijn-
lijk nadat Adriaan Paets van Troostwijk, een erudiete
lakenkoopman uit Amsterdam het oude huis in 1815
gekocht had. Een opmetingskaart uit 1827 (J.
Vesters), gecombineerd met een aantal gezichten op
het huis en het park uit die tijd, vormen een uitste-
kende documentatie van Sterreschans na zijn meta-
morfose, waaruit blijkt dat de huidige situatie gro-
tendeels teruggaat op de toenmalige.
De afbeeldingen tonen onder meer de Vechtzijde van
het park, met solitaire bomen op een grasveld. Vazen
met agaven in potten op hardstenen sokkels flanke-
ren het hek bij de, toen nog houten, aanlegplaats.
Vanaf de straatweg zijn drie gezichten op het huis
afgebeeld, dat aan de overzijde van een lichtgolvend
grasveld ligt, terwijl het hoofdpad, dat om het gras-
veld heenloopt, naar rechts afbuigt. Naar links loopt
een smaller pad. Het huis van twee bouwlagen is wit
gepleisterd en bezit een vooruitspringende midden-
partij van drie raamtraveeën, bekroond door een
timpaan. Ter weerszijden hiervan heeft het huis twee
raamtraveeën en een daklijst met lage, brede ven-
sters.
De opmeting uit 1827 geeft ook een gedetailleerd
overzicht van het overpark aan de andere kant van de
straatweg. Hoewel dit deel van het park, waarin een
slingervijver met een weiland een centrale plaats
inneemt, meer verwilderd is, kan men ook hier de
oude situatie tot in de details terugvinden. De enige
grote verandering vormt de afsnijding van de west-
kant van het park door de aanleg van het
Merwedekanaal, dat later tot Amsterdam-Rijnkanaal
werd verbreed. Bewust opgenomen in de aanleg van
dit wandelpark is de boerderij, een geliefde bestem
ming voor talrijke wandelaars vanuit het huis.
De architect van de tuin is niet bekend. De overleve-
ring noemt welJ. D. Zocherjr., van wie bekend is, dat
hij wel met Van der Hart samenwerkte, maar de hele
opzet van de aanleg kan ook wijzen op Gijsbert van
Laar, wiens Magazijn van tuinsieraden uit 1802 ook
aan de Vecht bekend was.
Andere belangrijke parken in landschapsstijl hebben
Middenhoek, Vreeden Hoff, Oud-Over, Gunterstein,
Vechtoever, Queekhoven, Gansenhoef en Zwaan-
wijck, waarvan de meeste uit de negentiende eeuw
zullen dateren.
Van Gunterstein is een ontwerp bekend, geleverd
door J. A. van Lunteren, een Utrechtse architect
wiens vader o.a. het park van Vollenhoven bij De Bilt
ontwierp en aan Randenbroek en de Heiligenberg bij
Amersfoort werkte. Hendrik van Lunteren leverde
waarschijnlijk de plannen voor de buitenplaats
Groenhoven bij Oud-Zuilen. Dit blijkt uit enkele ont-
werpen (ongesign.), die zich in het archief van Slot
Zuilen bevinden en waarin men de hand van deze
architect kan herkennen.
Ook Henri Copijn, de landschapsarchitect van het
immense park van De Haar, droeg zijn steentje aan
de aanleg van Gunterstein bij.
Of de Zochers bij de aanleg van veel Vechtbuiten-
Drs H. M. J. Tromp
Drostestraat 4
Amerongen
Noten
1.  R. van Luttervelt, De buitenplaatsen aan de Vecht, De Bilt
1943, Lochem 1948.
2.  J. T. P. Bijhouwer, Nederlandsche Tuinen en buiten-
plaatsen, Amsterdam 1946.
3.  W. J. van Tent, De buitenplaatsen (van de Vecht) histo-
risch-geografisch gezien. In: Jaaroekje Nederlandse
Kastelen Stichting, 1976, p. 41-54. De door hem in ca.
1690 gedateerde ,,Nieuwe Kaart van Loenen" door C. C.
van Bloemswaart moet waarschijnlijk ca. 35 jaar later
gedateerd worde. Cf. Marijke Donkersloot-de Vrij, De
Vechtstreek, Weesp 1985.
4.  Zo werden door de Stichting tot Behoud van Particuliere
Historische Buitenplaatsen te EIburg al de volgende
buitenplaatsen ten behoeve van een aantal beheers-
plannen onderzocht:
Gansenhoef te Maarssen
Nieuwerhoek te Loenen a/d Vecht
Rupelmondete Breukelen
Sterreschans te Loenen
Valk en Heining te Loenersloot
U6
-ocr page 151-
Een deel van het historisch onderzoek naar de buiten-
plaats Sterreschans werd gepubliceerd door W. Over-
mars; Sterreschans: een negentiende-eeuwse buiten-
plaats aan de Vecht, in „De Woonstede", 73 (1987).
Momenteel zijn in dit kader onderzoeken naar de parken
van Gunterstein te Breukelen, Middenhoek te Loenen a/
d Vecht en Vechtoever te Maarssen gaande.
5.   Henrick Verstralen, Kaart van een aantal percelen bij Slot
Zuyien, eind aug/begin september 1624, ms., schaal 1 :
4000, RAU, Archief Kapittel van Oud-Munster inv. 993 (22-
23).
6.  Zuyien, Kaartboek Landerijen, ca. 1640, Archief Slot
Zuyien.
7.  H. M. J. Tromp en L. H. M. Olde Meierink, Het Paradijs
versterkt. Fortificatie als motief bij huis en tuin. De
Woonstede 86, 1990.
De hervormde diaconie
van Utrecht
Bij de uitreiking van de inventaris van het archief van
de hervormde diaconie van Utrecht zullen voor-
drachten worden gehouden door;
-    mw J. G. Riphaagen: „Archief en inventarisatie"
-    mw K. C. G. van Marie-van Wijk: „De diaconie in
de huidige tijd"
-    dr P. D. 't Hart: ,,Een teringachtig bestaan; ar-
menzorg in de 19de eeuw".
Tijd: donderdag 19 december a.s., 20.00 uur.
Plaats: Gemeentelijke Archiefdienst, Alexander
Numankade 199.
Belangstellenden s.v.p. telefonisch opgeven bij de
Gemeentelijke Archiefdienst, tel. 030-73 66 11.
Mededeling van de
_______redactie_______
Het Maandblad dat nu voor u ligt is aanmerkelijk
dikker dan u gewend bent. Het spreekt vanzelf dat het
productieproces voor dit bijzondere nummer dan ook
tijdrovender was dan wij gewend zijn. Het heeft er-
toe geleid dat de verschijningsdatum van dit no-
vember-Maandblad valt in het begin van de maand
december.
Dit feit, gecombineerd met het verheugende bericht
dat het Maandblad met ingang van januari 1992 twee
weken vroeger én in een nieuwe vormgeving zal
verschijnen, heeft de redactie doen besluiten het
Maandblad van november 1991 te beschouwen als
een gecombineerd nummer november/december
1991, ofwel jaargang 64 nr. 11/12.
Mededeling van het
_______bestuur_______
De vormgeving van het nieuwe Jaarboek is ingrij-
pend gewijzigd. Omdat de uitwerking hiervan de
eerste keer wat meer tijd vergt dan was voorzien en
omdat de Archeologische en Bouwhistorische Kro-
niek van de gemeente Utrecht later zal verschijnen
dan was gepland, zullen Jaarboek en Kroniek in fe-
bruari 1992
worden bezorgd. Aan deze bezorgactie
zullen weer vele vrijwilligers hun bijdrage leveren.
Overigens hopen wij de organisatie van de bezorging
aanzienlijk te hebben verbeterd.
Een serie lezingen over de Utrechtse musea
De aktiviteitencommissie van de Vereniging Oud-
Utrecht zal - evenals vorig seizoen - in de komende
maanden een lezingencyclus organiseren voor haar
leden en andere belangstellenden. Ditmaal nodigt zij
de Utrechtse musea uit om zich te presenteren.
Gedurende elke avond zullen twee vertegenwoordi-
gers hun ,,eigen" museum aan het publiek voorstel-
len. Het gaat om grote en kleine, bekende en iets
minder bekende musea in Utrecht.
Daarbij zullen de geschiedenis van de musea, de
huidige verzamelingen en de plaats van de musea in
de toekomst aan bod komen.
De eerste lezingenavond zal plaatsvinden op dinsdag
17 december 1991
in de aula van de Gemeentelijke
Muziekschool, Domplein 4 te Utrecht. Deze avond zijn
het Centraal Museum Utrecht en het Universiteits-
museum vertegenwoordigd.
Het programma is als volgt:
19.30 uur: zaal open.
20.00 uur: Ludger Smit, conservator historische af-
deling Centraal Museum zal de spits afbijten met zijn
voordracht „Een historisch museum in Utrecht?"
20.45 uur: pauze
21.00 uur: Frans Smolders, hoofd van de Afdeling
Presentatie van het Universiteitsmuseum, zal de
tweede lezing in deze serie verzorgen.
De toegang is voor leden gratis en bedraagt voor
niet-leden ƒ 2,50.
De tweede lezingenavond In de reeks „Utrecht
Museumstad" wordt gehouden op woensdag 15 ja-
nuari 1992
en wel in het Rijksmuseum Het Catha-
rijneconvent, Nieuwegracht 63, Utrecht. Er worden
op deze avond lezingen gehouden over het
Catharijneconvent en het Moluks Historisch Mu-
seum. Bij het ter perse gaan van dit Maandblad wa-
ren de namen van de sprekers en de titels van de le-
zingen nog niet bekend. De toegang voor de leden
van Oud-Utrecht is gratis; niet-leden betalen ƒ 2,50.
Aanvang: 20.00 uur.
147
-ocr page 152-
Bouwen of verbouwen ?
•  Renovatie, restauratie,
•  utiliteits- woningbouw,
•  bouwkundig onderhoud
24 uur per dag.
BV. Bouw- en Aannemersbedrijf
Californiëdreef 28-32 3565 BM Utrectit Telefoon 030-627872 - Fax 030-627852
maandblad oud-utrecht
64e jaarjjang nr. 11/12 - nov./dcc. 1991
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter.
H. H. W. Kernkamp, Prins Hendriklaan 77
3583 EG Utrecht, tel. 030-51 69 25
Secretaris:
A, Pietersma
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Penningmeester:
J. W. Lemaier, Postbus 85073
3508 AB Utrecht
Van Blaricum en Vis vertelt u meer over
een Perzisch tapijt dan de prijs alleen
Contributie: f 47,-
C.J.P.-houders: f 30,
654 ƒ 41,
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw
Zebraspoor 63, 3605 GD Maarssenbroek,
tel. 03465-6 29 30,
contributie-rekening nummer 575520.
Alle overige betalingen uitsluitend de postre-
kening 56066 ten name van de penning-
meester van de Vereniging Oud-Utrecht.
Excursiecommissie:
Fred Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, tel. (0301 87 01 10
Redactie:
J. W. G. Haverkamp, E. M. Kylstra,
G. J. Röhner, A. H. M. van Schalk.
Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 73 66 54
I.S.S.N.: 0923-5116
Over Perzische tapijten zijn duizend-en-één
verhalen te \ertellen. Van Blaricum en Vis kent als
geen ander de diepere betekenissen die in een
kwaliteitstapijt zijn verweven. Die bijzondere
kennis gebruiken wij om de waarde van een tapijt
te beoordelen. Door de jaren heen hebben wij een
befaamde kollektie opgebouwd die met zorg in
stand wordt gehouden.
* tevens inkoop van oude Perzische tapijten.
SU
VAN BLARICUM EN VIS
PERZISCHE TAPIJTEN
's-Gravelandseweg 3.S, Hilversum
Telefoon 0.3,5-218434
(tioek Alb. Perkstraat)
148