Oud-Utrecht
|
|||||||||||
MAANDBLAD
65e jaargang 1992
Uitgave van de Vereniging
|
|||||||||||
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
|
|||||||||||
2605 407 6
|
|||||||||||
Drs. R.P.M, van Antwerpen
Notebomenlaan 27 3582 CG Utrecht |
|||||||||||
126 Pietersma, A. Jaarverslag van de Vereniging
Oud-Utrecht over 1991 32 Prins, D. De veranderende relaties tussen
mens en natuur 93 Reijmers, A.M. Excursie Utrechtse Heuvelrug
en Vallei (aankondiging) J10 Röhner, G.J. Bij de voorplaat (Zeven Steeg-
jes) J11 - Vernieuwd! (Vernieuwing van het Maand-
blad) J4 Schalk, A.H.M, van Boekenschouw
53 - Berichten
65 - Boekenschouw
78 - Boekenschouw
82 - In de Driehoek: een historisch trefcentrum
op mensenmaat. Openstelling: een gebeurte- nis in Utrechts cultureel leven 147 - Boekenschouw
J5 Staal, C Boekenschouw
F9 Vernooy, K. De verwevenheid van gods-
dienst en politiek F2 Vogelzang, F. De Utrechtse Heuvelrug en
Vallei. Symposium gehouden op 26 oktober 1991 te Zeist (Inleiding) 60 - Van Heer van Ginckel tot Graaf van Athlo-
ne: de carrière van een Utrechtse militair (1644-1703) 59 Westerink, L. Het Oranjepark: een verdwe-
nen stukje Utrecht 119 Wilmer, S. en T. Groeten uit Utrecht. 100
jaar topografische prentbriefkaarten 124 Winter, J.M. van Nogmaals de dertig hoeven
in Oostveen 141 - Rectificatie
|
||||||||
Lijst van schrijvers
57 Aarten, I. Het Oranjepark: een verdwenen
stukje Utrecht
106 Baars, H.D. Het 'Utrechtse Comité', 1945- 1949
41 Beelaerts van Blokland, P.A.C. De toekomst van de Utrechtse Heuvelrug en Vallei
19 Blijdenstein, R.K.M. Stichtse Lustwarande
20 Broer, C.J.C. Ontginningen in Eemland in de
Middeleeuwen 142 - Welke kerk van Willibrord: Sint-Maarten of
Sint-Salvator?
54 Bruijn, M.W.J. de Circa Turrim Traiectensem II 113 - Was er in april 1228 sprake van een dam in de Vecht bij Otterspoor ?
142 - Welke kerk van Willibrord: Sint-Maarten of Sint-Salvator?
125 Buitelaar, A.L.P. Nogmaals de dertig hoeven in Oostveen
141 -Rectificatie J7 Burg, V.A.M, van der De Elite van Zeist in 1916
69 Daniels, S.J. Voorjaarsexcursie 66 Dirkse, P. Boekenschouw 137 Dokkum, H. van Ingezonden (betreft
'Utrechts Comité' 1945-1949) J6 Dolfin, M.J. De Zeven Steegjes (Brief aan de
Gemeenteraad)
146 Groot H.L. de Reactie (n.a.v. Welke kerk van Willibrord: Sint-Maarten of Sint-Salvator?)
133 Hart, P.D. 't "Alsof zij een schooljongen voorhad ...". Uit de geschiedenis van de
openbare bibliotheken in Utrecht
86 Herpen, J.J. van Hartverwarmend triduüm in Brussel voor Ina Boudier-Bakker
96 Heijmans, H.G. Catharijnesingel 61, of hoe het begon
138 Hoekstra, T.J. De gedichten, gesproken tij-
dens het afscheid van Mw. Vos-van Gortel als burgemeester van Utrecht F3 Isarin, R. De wordingsgeschiedenis en vroeg-
ste bewoning 94 Kernkamp, H.H.W. Oud-Utrecht en de snel- tram (standpunt) 73 Lagers, H. De dertig hoeven in Oostveen 71 Lemaier, J.W. Jaarrekening 1991 130 - Toelichting bij begroting Vereniging Oud- Utrecht voor het jaar 1993 50 Marsman, J.M.M. De theekoepel't Oog in't Al
J10 Mekking, A.J.J. Super loco turris nove (...) J3 Meijer, J.W.H. Licht in de duisternis in De Bilt 149 - In De Bilt kreeg de keizer geen natte voeten 19 Olde Meierink, B. Kastelen en buitenplaatsen op de Heuvelrug en de Vallei |
||||||||
Lijst van artilcelen Utrecht stad
J6 De Zeven Steegjes (Brief aan de Gemeente-
raad) JIO - Bij de voorplaat
J10 Domtoren/Domplein, in: Super loco turris no-
ve (...) 54 - Circa turrim Traiectensem II
142 - Welke kerk van Willibrord: Sint-Maarten of
Sint-Salvator 146 - Reactie (n.a.v. Welke kerk van Willibrord?)
50 De theekoepel 't Oog in 't Al
57 Het Oranjepark: Een verdwenen stukje
Utrecht 82 Sint Gertrudiskerk & -kapel, in: In de Drie-
hoek: een historisch trefcentrum op mensen- maat 103 - correctie
96 Catharijnesingel 61, of hoe het begon
106 Het'Utrechtse Comité', 1945-1949
|
||||||||
100 Professor WJ. de Haas, in: Catharijnesingel
61, of hoe het begon 59 Mevr. J.C. Jongbloed-Gerritsen, in: In Memo-
riam 87 Kitty de Josselin de Jong, in: Hartverwarmend
triduüm in Brussel voor Ina Boudier-Bakker
90 Friedrich Wilhelm Mengelberg, in: Berichten 51 Everard Meyster, in: De theekoepel 't Oog in 't Al
76 Ludolf van Overdevecht, in: De dertig hoeven in Oostveen
124 - in: Nogmaals de dertig hoeven in Oostveen 95 Chris Schut, in: Utrecht getekend door Chris Schut
60 Stadhouder Willem III, in: Van Heer van Gin-
ckel tot Graaf van Athlone: de carrière van een Utrechtse militair (1644-1703) |
|||||||||||||
137 - Ingezonden (n.a.v. het 'Utrechtse Comité')
47 Tentoonstelling: Aanwinsten 1991 Gemeen-
telijke Archiefdienst Utrecht 95 Tentoonstelling: Utrecht getekend door Chris
Schut 108 Tentoonstelling: Groeten uit Utrecht. 100
Jaar prentbriefkaarten (aankondiging) 117 - afbeelding voorplaat
119 -artikel
113 Pausdam, in: Was er in april 1228 sprake van
een dam in de Vecht bij Otterspoor? 133 "Alsof zij een schooljongen voorhad ..." Uit
de geschiedenis van de openbare bibliothe- ken in Utrecht |
|||||||||||||
Utrecht provincie
|
|||||||||||||
J1 De Bilt, in: Licht in de duisternis in De Bilt
149 - In De Bilt kreeg de keizer geen natte voeten
113 Breukelen, in: Was er in april 1228 sprake
van een dam in de Vecht bij Otterspoor?
73 De dertig hoeven in Oostveen
124 - Nogmaals de dertig hoeven in Oostveen
141 - Rectificatie (noten artikel p. 124)
|
|||||||||||||
Boekenschouw
148 K.E. Baars, Varend vervoeren. Van Amster-
dam tot de Rijn. 100 jaar Merwedekanaal. 147 D.A. Belderbos, Kuieren. Herinneringen aan
mijn jeugd in Utrecht. 148 Frank Chapel, Het fluwelen handvat. Gedich-
ten en notities over de Utrechtse Maliebaan. 78 Arie van der Gaag, Het Fort bij Rhijnauwen.
J4 Rob van Gaal, Een bolwerk voor de muzen. 50 jaar Stadsschouwburg Utrecht 1941-
1991. 79 J.E. Gademan, Gedenkboek 50 jaar Barbara-
kerk Bunnik 1940-1990 147 P.D. 't Hart, Een machtig middel tot volksont-
wikkeling. Honderd jaar openbare bibliothe- ken in de stad Utrecht 1892-1992. 66 Paul Huys Janssen, Schilders in Utrecht
(1600-1700) 78 A. Koops, Veertig jaren diender. Langs Krom-
me Rijn en Leidse Rijn. 65 P.M. Peucker, Herrnhutters in IJsselstein,
1736-1770. 78 Henk Reinders, Andreas Everardus van Braam
(Houckgeest) J4 Margriet de Roever (red), Archiefschatten.
Duizend jaar vaderlandse geschiedenis. J5 Ton H.M. van Schalk, Rijngaard des Heren,
Vijftig jaar parochie O.L. Vrouw Tenhemelop- neming Oudenrijn te De Meern (1940-1990) 79 Marie-Thérèse van Thoor & Wilma Visser,
Cassandra Bosters, Ontworpen voor de Jaar- beurs. 75 jaren Koninklijke Nederlandse Jaar- beurs. |
|||||||||||||
Symposium over de Heuvelrug en Vallei
F2 De Utrechtse Heuvelrug en Vallei. Symposium
gehouden op 26 oktober 1991 te Zeist. Inlei- ding F3 De wordingsgeschiedenis en vroegste bewo-
ning F9 De verwevenheid van godsdienst en politiek
19 Kastelen en buitenplaatsen op de Heuvelrug
en de Vallei 19 Stichtse Lustwarande
20 Ontginningen in Eemland in de Middeleeu-
wen 32 De veranderende relaties tussen mens en natuur
41 De toekomst van de Utrechtse Heuvelrug en Vallei |
|||||||||||||
Personen
96 Professor Henri du Bols, in: Catharijnesingel
61, of hoe het begon 86 Ina Boudier-Bakker, in: Hartverwarmend tri-
duüm in Brussel voor Ina Boudier-Bakker 87 Lodewijk van Dijssel, in: Hartverwarmend tri-
duüm in Brussel voor Ina Boudier-Bakker 60 Godart van Ginckel, in: Van Heer van Ginckel
tot Graaf van Athlone: de carrière van een Utrechtse militair (1644-1703) |
|||||||||||||
Berichten
53 Jubileumboekje 'Met het oog op de Heer!
150 Jaar Marnixstichting'. 72 Cursusboekje 'Middeleeuws latijn, grammati-
ca voor beginners, met oefeningen'. 72 Aankondiging studiedag van de Vereniging
voor Nederlandse Kerkgeschiedenis. 90 Zondagmiddagconcerten zomer 1992
90 Een binnenkort te verschijnen totaalstudie
over Friedrich Wilhelm Mengelberg 91 'De Oude School', een nieuwe Historische
Vereniging te De Bilt 91 Cursussen paleografie
103 Zomerrondleidingen Catharijneconvent
103 Cursussen van de Stichting Ondersteuning
Musea en de Stichting Stichtse Geschiedenis, en van Bureau Bremmer te Utrecht 103 Verschenen: Tuinen in de stad Utrecht, van
het Utrechts Monumentenfonds |
||||||||
Vereniging Oud-Utrecht
59, 93 Aankondiging diverse excursies
J6, F1, 49, 105,118,129,132 Aankondiging di-
verse lezingen 49 Aankondiging Stadswandeling 'Markt in Mid-
deleeuws Utrecht' J11,F8, 50,72,81,94, 105, 118, 132, 141
Agenda J11 Artikel: Vernieuwd! (Vernieuwing van het
Maandblad) 130 Begroting Vereniging Oud-Utrecht voor het
jaar 1993 94 Bibliografie van boeken en tijdschriftartikelen
betreffende de geschiedenis van de provincie Utrecht van de Romeinse oudheid tot heden. Titels van 1983 t/m 1991. 109 Enquête over het Maandblad Oud-Utrecht
71 Jaarrekening 1991
126 Jaarverslag van de Vereniging Oud-Utrecht
over 1991 81 Ledenwerfcampagne Oud-Utrecht
117 Najaarsledenvergadering 1992, agenda
145 Propaganda: Aangeboden
129 Oud-Utrechtprijs 1993
J1, 94 De sneltram in Utrecht
70 Voorjaarsledenvergadering 1992, agenda
|
||||||||
NB. De letter J voor het paginanummer venwijst
naar het Maandblad van januari; de letter F naar het Maandblad van februari. |
||||||||
STICHTING ARCHEOLOGIE EN BOUWHISTORIE
VAN DE STAD UTRECHT 7e Nicolaas van de
Monde-lezing drs. IJ. Hoekstra,
archeoloog te Utrecht:
Tweeduizend jaar in twee uur:
Twintig jaar archeologie in de gemeente Utrecht
dinsdag 25 februari 1992 - 20.00 uur
Pieterskerk Utrecht
toegang gratis
In de zevende Nicolaas van der Monde-lezing zal
aan de hand van resultaten van onderzoek onder en boven de grond een overzicht worden gege- ven over wat de archeologie en de bouwhistorie aan kennis van het materiële verleden van Utrecht hebben bijgedragen. Romeinse soldaten en krijgshaftige bisschoppen, rijke handelaren en nijvere handwerkslieden, zui- nige huisvrouwen en vrome nonnen, machtige keizers en arme knechten hebben allen hun spo- ren achtergelaten in de vorm van verborgen res- ten van een fort op het Domplein en de nog be- staande Jans- en Pieterskerk, schepen voor de im- port van goederen uit het buitenland in wijk C en industrieterreinen voor ceramische produkten in de Oudenoord en de Lauwerecht, weggegooid huisraad in putten verspreid over de hele stad en gebakken heiligenbeeldjes uit de Springweg, een gigantisch kasteel op het Vredenburg en minus- cule huisjes aan de voormalige Putsteeg. De stad zelf zit vol structuren, waarvan de ont- staansgeschiedenis door archeologisch en bouw- historisch onderzoek is verduidelijkt: de Oude- gracht met zijn werven en de omvang en de vorm van de binnenstad. Deze bonte mengeling van gegevens zal uitge-
breid worden uitgebeeld met behulp van dia's van opgravingen en onderzoekingen uit de laatste twintig jaar Sommige daarvan, zoals die op het Vredenburg, trokken ruim de aandacht, andere vonden meer in het verborgene plaats, maar waren niet minder vruchtbaar. Alles bij elkaar leveren ze een duidelijker en soms nieuw beeld op van de toch al zo rijke geschiede- nis van de stad Utrecht en haar directe omgeving. |
||||||||
Maandblad Oud-Utrecht
65ejaargang nr. 2 -februari 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65-1-ƒ 41,=).
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J, Röhner, A.H.M, van Schalk. Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U). Redactieadres Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
||||||||
Utrecht Museumstad - 3
De derde lezingenavond in de serie 'Utrecht Mu-
seumstad' wordt gehouden op woensdag 19 fe- bruari 1992 in de Aula van de Gemeentelijke Mu- ziekschool, Domplein 4 te Utrecht. Deze avond zijn het Nederlands Spoorwegmuseum en het Nationaal Museum 'Van Speelklok tot Pierement' vertegenwoordigd. Het programma is als volgt:
19.30 uur: zaal open
20.00 - 20.45 uur: lezing door de heer A.J.H.
van Marion, conservator van het Nederlands
Spoorwegmuseum, waarin het reilen en zeilen
van dit museum aan de orde komt.
20.45 -21.00 uur: pauze
21.00 - 21.45 uur: lezing door mevrouw
M. Blott, waarin het Nationaal Museum 'Van
Speelklok tot Pieremenf centraal staat.
De toegang voor leden van Oud-Utrecht is gratis;
voor niet-leden bedraagt de entree ƒ 2,50. |
||||||||
De symposiumcommissie heeft voor het laatste
symposium een overkoepelend thema gekozen, 'het dagelijks leven door de eeuwen heen'. Wij hebben dit gedaan om de verschillende bijdragen door een rode draad met elkaar te verbinden. Zo kwamen verschillende aspecten van dit dagelijks leven aan bod, verdeeld over verschillende perio- den. Door het gebrek aan bronnen en onderzoek is het dagelijks leven in het verleden een moeilijke zaak om te achterhalen. Dat werd tenslotte lange perioden met belangrijk geacht en vond daarom geen plaats in de overlevering. De verschillende sprekers hebben toch getracht om althans indi- rect een kijkje te geven in leven en handelen van de bewoners van de Heuvelrug en Vallei. Zo be- gon Isarin met een schets van het ontstaan van de Heuvelrug en het landschap dat de eerste be- woners er aantroffen. Blijdenstein en Olde Meier- ink gingen in op de grote kastelen en buiten- plaatsen die gebouwd zijn in deze streek. Ver- nooij gaf een overzicht van het religieuze leven door de eeuwen heen en Broer liet zien hoe de woeste gebieden door kloosterlingen in cultuur werden gebracht. Prins liet de niet altijd even weldadige invloed van de mens op de natuur naar voren komen en Beelaerts van Blokland heeft ons een blik gegund op wat de toekomst voor ons in petto heeft. Hierna volgen de bijdragen zoals ze op het sym-
posium zijn gepresenteerd. Van Blijdenstein en Olde Meierink is helaas geen bijdrage ontvangen. Wij hebben een korte samenvatting van hun le- zingen opgenomen. Rest ons te vermelden dat het symposium, dat
door meer dan 130 personen werd bezocht, een succes is geworden mede door de ondersteuning van enkele sponsors: PTT-Telecom b.v.. Lisman en Lisman Bouw en Vastgoed, Sourcy Mineraalwater en het Utrechts Nieuwsblad. F. Vogelzang
|
||||||||||||
Detail van een plattegrond van de provincie
Utrecht, 1692. Ingekleurde kopergravure van Sanson m.a.v. H. Jaillot, Parijs. G.A.U. Top.Hist. Atlas Aa 2.7 |
||||||||||||
De Utrechtse
Heuvelrug en Vallei Symposium gehouden
op 26 oktober 1991 te Zeist |
||||||||||||
Tien jaar geleden heeft het bestuur van Oud-
Utrecht besloten de provincie op te delen in vier kwartieren en aan ieder kwartier een symposium te wijden. Zo hebben de Vechtstreek, het Krom- me Rijngebied en de Zuid-Westhoek ieder een dag lang in het middelpunt der belangstelling ge- staan. Op 26 oktober 1991 is het kwartet volge- maakt: in Slot Zeist te Zeist is het laatste symposi- um gehouden met als onderwerp de Utrechtse Heuvelrug en Vallei. In dit nummer van het Maandblad zijn de daarop
gepresenteerde lezingen gebundeld, waarmee nu een 'comprehensive' overzicht bestaat van de ge- schiedenis van de provincie. Compleet is het ui- teraard niet, daarvoor is de geschiedenis van Utrecht te rijk om in zo kort bestek weergegeven te worden. |
||||||||||||
Inhoudsopgave:
R. Isarin, pagina 3
Dr K. Vernooy, pagina 9
B. Olde Meierink, pagina 19
R.K.M. Blijdenstein, pagina 79
C.J.C. Broer, pagina 20
D. Prins, pagina 32
Jhr. RA.C. Beelaerts van Blokland, pagina 41
De sponsors van het symposium, pagina 46
|
||||||||||||
De wordingsgeschiedenis
en vroegste bewoning " |
||||||||||
/?. Isarin
|
||||||||||
Zoals een ieder zal kunnen beamen is de geschiedenis van Nederland zeer boeiend.
Het is niet voor niets dat velen zich bezig houden met de vaderlandse geschiedenis. Naast het Nederlandse volk heeft ook het landschap van Nederland een wor- dingsgeschiedenis die uniek en boeiend te noemen is. Het landschap van Nederland wordt wel als plat en saai afgeschilderd. Wie er oog
voor heeft kan zien dat dit niet terecht is. Praktisch nergens op aarde treffen we in zo'n klein gebied een dergelijke variatie aan landschappen aan. Landschappen die ontstaan zijn door de werking van rivieren, de zee, het ijs, de wind en natuurlijk de mens. |
||||||||||
vastgelegd zou zijn op een speelfilm met een
speelduur van 24 uur, de aarde 21 uur lang 'woest en ledig' is en pas in de laatste dertig se- conden van de film de mens verschijnt. De tijd waarbinnen de moderne beschavingen zich ont- wikkelen zou door het laatste filmbeeldje vertegenwoordigd zijn. De laatste halve minuut van de film omvat het
Kwartair, de voor de wordingsgeschiedenis van Nederland belangrijkste periode. Het Kwartair wordt gekenmerkt door het optreden van koude en warme klimaatsfasen. Deze fasen worden gla- cialen en interglacialen ofwel ijstijden en tussen- ijstijden genoemd. De ijstijden duren in de regel langer dan de tussenijstijden. Een ijstijd kan op zijn beurt meerdere koude fasen omvatten. Deze relatief korte perioden worden stadialen ge- noemd. De warmere fasen tussen twee stadialen worden interstadialen genoemd. De (inter)glacialen en (inter)stadialen hebben veelal de namen gekregen van Europese nvieren of plaatsen waar de afzettingen uit de betreffen- de perioden goed bestudeerd konden worden. Voorbeelden zijn het Eem-interglaciaal ofwel het Eemien, genoemd naar het riviertje de Eem in de Gelderse Vallei en het Amersfoort-interstadiaal. Het is van belang een aantal belangrijke gevolgen
van de klimaatwisselingen te noemen, zonder al te diep op het hoe en waarom van de ijstijden en de tussenijstijden in te gaan. Ten eerste is dit de vorming en afsmelting van ijs- |
||||||||||
Voor het grootste deel van ons land begint de ge-
schiedenis van het landschap zo'n twee miljoen jaar geleden. Het moge duidelijk zijn dat bij de beschrijving van deze wordingsgeschiedenis geen gebruik kan worden gemaakt van geschreven bronnen. Dit geldt eveneens voor de beschrijving van de
vroegste bewoners van Nederland. Ongeveer 250.000 jaar geleden vestigden de eerste Neder- landers zich in ons land, lang vóór de eerste letter op papier verscheen. Met behulp van allerlei onderzoekstechnieken zijn geologen en archeolo- gen er echter in geslaagd enig inzicht te krijgen in de landschaps- en bevolkingsontwikkeling van Nederland. Veel van het Nederlandse landschap vinden we
terug op de Utrechtse Heuvelrug en in de Vallei. Wanneer het onze oude voorvaderen betreft, is het gebied eveneens interessant; in de gestuwde zandlagen van de Heuvelrug zijn sporen gevon- den van mensen die to^ de eerste Nederlanders gerekend mogen worden. Redenen genoeg om eens nader te kijken naar het landschap en de eerste bewoners van de Utrechtse Heuvelrug en de Vallei. De wordingsgeschiedenis
Hoewel de moderne mens gewend is aan grote
getallen is het wellicht nuttig ons te realiseren dat wanneer de wordingsgeschiedenis van de aarde |
||||||||||
Deze bodemdaling werd gecompenseerd door
opvulling met materiaal, dat werd aangevoerd door met name de rivieren en in mindere mate de wind, de zee en het landijs. Het gevolg hiervan is dat in vrijwel geheel Nederland de afzettingen uit het Kwartair aan de oppervlakte liggen. Afzettin- gen ouder dan die van het Kwartair komen aan de oppervlakte alleen in Zuid-Limburg, westelijk Noord-Brabant en in Twente. De beschrijving van de wordingsgeschiedenis van
het studiegebied begint in het Holsteinien, een tussenijstijd. In het Holsteinien, dat zo'n 300.000 jaar geleden begon, was het klimaat vergelijkbaar met het huidige klimaat. De Rijn stroomde naar het noordwesten alwaar deze rivier uitmondde in de zee. De Maas voegde zich, in het gebied dat nu de Betuwe heet, bij de Rijn. Aan het einde van het Holsteinien diende een ijs-
tijd zich aan; het Saalien. Het werd kouder en de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/.a/
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^^.^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht van het Kwartair
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kappen op de continenten van het Noordelijk
Halfrond; reusachtige gletsjers die zich vanuit noordelijke streken in onze richting hebben be- wogen. Ten tweede is dit het dalen en vervolgens stijgen
van de zeespiegel als gevolg van respectievelijk de vorming en afsmelting van de ijskappen. Bij de vorming van een landijskap worden grote hoe- veelheden water aan de zee onttrokken en opge- slagen in de ijskappen. Dit alles heeft een daling van de zeespiegel tot gevolg. Bij het smelten van het ijs komt deze hoeveelheid water weer vrij, waardoor de zeespiegel stijgt. Het Kwartair is onderverdeeld in de tijdvakken
Pleistoceen en Holoceen. Het Pleistoceen omvat vrijwel het gehele Kwartair, behalve de laatste 10.000 jaar. Dit laatste gedeelte noemen we het Holoceen; de warme tijd waarin we nu leven. Het Holoceen is als een tussenijstijd te beschouwen. Gedurende het Kwartair ligt het grootste gedeel- te van Nederland in een dalingsgebied. Deze da- ling wordt veroorzaakt door bewegingen langs breuken in de aardkorst. Dat ook nu nog de aar- de in beweging is, demonstreren de lichte aard- schokken die sporadisch in zuidelijk Nederland gevoeld worden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstrom!ngsrichting Rijn
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
löl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstromingsrichting Maas
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landi js
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stuwwal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Situatie Holsteinien
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstromingsrichting Rijn
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstromingsrichting Rijn
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[<^| Hoofdstromingsrichting Maas |C^| Hoofdstromingsrichting Maas
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landi js
St UVAVal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Landi js
Stuwwa1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Situatie Eemien
een ijslob heeft gelegen met een dikte van ruim
200 meter Deze dikte is vastgesteld aan de hand van keileem, een mengsel van klei, zand en ste- nen dat onder het ijs gevormd wordt. Deze kei- leem is aangetroffen in de Vallei op ongeveer 125 meter diepte, én bovenop de stuwwal (Amerong- se Berg) 70 meter hoog. Ook worden op de stuwwal zwerfstenen aangetroffen die met het ijs zijn meegevoerd vanuit Scandinavië. De richting van de stuwing is vastgesteld aan de hand van de hellingsrichting van de scheefgestel- de zand- en grindpakketten. Deze richting is pre- cies tegengesteld aan de drukrichting van het ijs. Op deze wijze is men te weten gekomen dat er verschillende stadia in de stuwing hebben plaats- gevonden. Middenin de Vallei ligt een drietal kleine stuwwal-
len. Een ervan is de Emminkhuizerberg. Deze op- merkelijke bult in het landschap ligt iets ten noor- den van Veenendaal. De stuwwal is relatief laag |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Situatie Saalien
bodem raakte bevroren. De zeespiegel daalde en
langzaam maar zeker drong landijs vanuit Scandi- navië Nederland binnen. Het landijs hield de rivieren tegen en dwong hen in een westelijke richting te stromen. Een ijslob drong het inmiddels verlaten rivierdal
van de Maas binnen en schuurde daarbij een diep dal uit; de Gelderse Vallei. Tegelijkertijd werden aan weerszijden van deze ijslob bevroren zand- en grindpakketten in schubben omhoog ge- duwd. Hierbij werden de heuvelrug en delen van de Veluwe gevormd. De omhooggeduwde rivier- afzettingen noemen we een stuwv b\. Het uitge- schuurde d^^' noemen we een glaciaal tongbek- ken. Naast de Heuvelrug en de 'uwe zij er in Nederland meerdere kleine en giote stuwwallen ontstaan. Tijdens de maximale ijsuitbreiding reikte het land-
ijs tot de lijn Haarlem-Nijmegen. Het is moeilijk ons voor te stellen dat in wat nu de Vallei heet |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doordat het ijs in een latere fase de top afgevlakt
heeft. We spreken dan van een overreden stuw- wal. De overige twee stuwwallen zijn verdwenen onder de bebouwde kom van Veenendaal. Aan het einde van het Saalien, ongeveer 100.000
jaar geleden, verbeterde het klimaat snel. De temperatuur in de tussenijstijd die nu aanbrak, het Eemien, was ongeveer twee graden hoger dan tegenwoordig. De ijskappen smolten af en hierdoor steeg de zeespiegel. De zeespiegel stond zelfs zo hoog dat de zee de Vallei, nu het lege tongbekken, kon binnendringen. In de Vallei wer- den zo door de zee kleien en zanden afgezet. De Maas vervolgde in het Eemien haar koers naar het westen. De Rijn stroomde door het dal van de Gelderse IJssel naar het noorden. Ongeveer 70.000 jaar geleden verslechterde het
klimaat opnieuw. De laatste ijstijd, het Weichse- lien, brak aan. Net als in het Saalien, de voorlaat- ste ijstijd, daalde de zeespiegel. De zee trok zich terug uit de Vallei. Grote delen van de Noordzee kwamen droog te liggen. De tocht naar Engeland zou in die tijd te voet gedaan kunnen worden. In het koudste deel van het Weichselien stond de zeespiegel ruim 100 meter lager dan tegenwoor- dig. Het landijs bereikte ons land niet, maar in een groot gedeelte van deze ijstijd was de bodem wel bevroren. In Nederland heersten in die tijd omstandigheden vergelijkbaar met nu eens een toendra en dan weer met een poolwoestijn. In deze woestenij was nauwelijks vegetatie aanwe- zig. Door het nagenoeg ontbreken van vegetatie kon de overheersend westelijke wind fijne zan- den transporteren. Deze dekzanden vulden de Vallei voor een groot gedeelte op. In de laatste koude fase van het Weichselien, het Jonge Dryas- stadiaal, werden in de Vallei dekzandruggen ge- vormd. Deze duinachtige welvingen vertonen veelal een paraboolvorm. Ongeveer 10.000 jaar geleden verbeterde het kli-
maat wederom; het Holoceen, de periode waarin we nu leven, diende zich aan. Onder invloed van de temperatuurstijging steeg de zeespiegel en vestigden zich in het eerste deel van het Holo- ceen, het Preboreaal en Boreaal, berken- en den- nenbossen op de Heuvelrug en in de Vallei. Daar- na, in het warme en vochtige Atlanticum maak- ten deze bossen plaats voor loofbossen. In de Vallei zorgden beken voor de waterafvoer De be- ken stroomden van oost naar west en mondden |
uit in het riviertje de Eem. In de Vallei begon veen
te groeien op plaatsen waar water vanuit de Heuvelrug opwelde. Het plaatsje Veenendaal dankt zijn ontstaan aan het voorkomen van dit veen. In het huidige Eemland, het noordelijk deel van de Vallei, begon eveneens de veengroei. Doordat de vegetatie zich herstelde kwam er een einde aan het transport en de afzetting van de dekzanden. Op de Heuvelrug echter traden in de loop van het Holoceen opnieuw verstuivingen op. De belangrijkste oorzaak hiervoor was ditmaal de mens. Vanaf het Neolithicum, de nieuwe steen- tijd, zette hij door overbeweiding en ontbossing de vorming van stuifzandgebieden in gang. Vanaf de middeleeuwen namen de verstuivingen grote vormen aan. De vroegste bewoning
Laten we, nu in grote lijnen de ontwikkeling van
het landschap is geschetst, eens kijken naar de mens; in het bijzonder de mens in de steentijd. De steentijd wordt door de archeologen en pre- historici onderverdeeld in de oude, midden en nieuwe steentijd. Meestal wordt gesproken van het Paleo-, Meso- en Neolithicum. Deze perioden zijn elk onderverdeeld in een vroeg, midden en late fase. De grenzen tussen deze verschillende perioden zijn met altijd even scherp. De perioden zijn onderscheiden op basis van variaties in de vuursteentechnologie. Het IS van belang ons te realiseren dat het beeld
dat we nu bij de verschillende archeologische perlo- den hebben, niet volledig is. Op veel plaatsen wor- den geen vondsten gedaan, wat echter niet in- houdt dat er geen bewoning is geweest. De bewo- ningssporen kunnen verdwenen zijn, hetzij door natuurlijke processen, of als gevolg van verstorin- gen door de mens. Het is ook mogelijk dat door se- dimentatie bewoningssporen bedekt zijn met jon- gere afzettingen of dat er geen vondsten gedaan worden omdat er simpelweg niet gezocht wordt. De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in het gebied stammen uit het Midden-Paleolithi- cum (ca. 250.000-35.000 v. Chr.). Het zijn de sporen van enkele van de eerste Nederlanders. Alleen in Zuid-Limburg zijn sporen van 'oudere' Nederlanders gevonden. In de door het ijs ge- stuwde rivierafzettingen van de Utrechtse Heuvel- rug bij Rhenen troffen amateurarcheologen in de jaren zeventig vuurstenen voorwerpen aan. Het betrof onder meer vuistbijlen, spitsen en afslagen. De zandlaag die de vondsten bevatte, bleek na |
|||||
den in het al eerder genoemde Jonge Dryas-
stadiaal, verslechterde het klimaat voor de laatste maal. De jagers die toen het gebied bevolkten waren wederom afhankelijk van de rendieren. We rekenen deze jagers tot de Ahrensburgcultuur Laat-paleolithische kampementjes zijn aangetrof- fen bij Amersfoort en bij Rhenen. Het einde van het Weichselien betekende tevens
het einde van het paleolithicum, Het Holoceen be- gint met de midden-steentijd, het Mesolithicum. De klimaatsverbetering, die nu definitief was, deed de zeespiegel wederom stijgen. De toendra maakte plaats voor berken- en dennenbossen en later in het Alanticum, ongeveer 8.000 jaar gele- den, maakten ook deze bossen geleidelijk aan plaats voor loofbossen. In deze bossen groeiden onder ander eiken, elzen, linden en hazelaars. Als gevolg van het warmere en vochtiger klimaat nam de verscheidenheid aan flora en fauna toe. De mesolithische mens maakte hier dankbaar ge- bruik van; naast het aloude jagen namen de visse- rij en het verzamelen van vruchten, noten en knol- len een steeds belangrijker plaats in. Om deze re- den worden deze mensen jagers/verzamelaars genoemd. Zij leefden in kleine groepen en door- dat ze niet meer met de rendierkudden mee hoef- den te trekken nam de mobiliteit af. ledere groep van jagers/verzamelaars had enkele basiskampen waar men jaarlijks in een vast patroon langs trok. Op deze wijze wisten ze de natuurlijke rijkdom- men in de daarvoor meest gunstige jaargetijden te exploiteren. Als basiskamp bleken de hoge dek- zandruggen in de Vallei een geschikte plaats. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoek door de Rijn te zijn afgezet voor de
komst van het ijs in het Saalien. De vondsten be- vonden zich niet meer op de plaats waar ze door mensen waren achtergelaten. Het is aannemelijk dat de rivier bij verlegging van zijn loop de oevers heeft opgeruimd. Op deze oevers waren de kam- pementjes gelegen, zodat deze in de bedding van de rivier terecht kwamen. Veel is er niet be- kend over deze eerste Utrechters, maar het is mogelijk dat vroeg of laat meer vondsten gedaan zullen worden. Op het Midden-Paleolithicum volgde het Laat-Pa-
leolithicum dat duurde van ongeveer 35.000 tot 9.000 V. Chr De Laat-paleolithische vondsten die in Nederland zijn gedaan dateren alle uit de laat- ste 4.000 jaar van deze periode. Zo'n 14.000 jaar geleden, in het B0lling-interstadiaal, verbeterde het klimaat iets en verschenen rendierjagers in het gebied. Deze mensen behoorden tot de zo- genaamde Hamburgcultuur. Familieleden van hen zijn de mensen die in Frankrijk enkele grotten, zoals de grotten van Lascaux, op kunstzinnige wijze versierden. Zij volgden de rendierkudden op hun jaarlijkse trek door de toendra. Enige hon- derden jaren later, in het Allerod-interstadiaal, werd het klimaat zo zacht dat de toendra plaats maakte voor een landschap met berken- en den- nenbossen. De jagers uit die tijd worden gerekend tot de
Tjongercultuur en zij waren voor de voedselvoor- ziening niet meer afhankelijk van rendieren, maar leefden van boswild zoals wild zwijn, hert en oer- rund. Vlak voor het Holoceen, 12.000 jaar gele- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De nieuwe steentijd, het Neolithicum (5.300-
2.100 V. Chr) luidde en omwenteling in het leef- patroon van de mensen in. Terwijl in de voor- gaande perioden het jagen en verzamelen de eni- ge middelen van bestaan waren, kwamen in het Neolithicum landbouw en veeteelt op. De over- gang naar het boerenbestaan verliep geleidelijk, waarbij de jacht en het verzamelen een belangrij- ke plaats innamen. Toch werden de mensen steeds minder afhankelijk van de natuurlijke hulp- bronnen. Dit had een aantal gevolgen. In de eerste plaats nam de mobiliteit verder af; de eerste nederzettingen verschenen. In de tweede plaats werden voor de aanleg van akkers en het bouwen van huizen de oerbossen ontgonnen. Dit vereiste zwaar stenen gereed- schap zoals bijlen en dissels. Als laatste deed in het Neolithicum het aardewerk zijn intrede; er |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Archeologische
periode |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tl ld gem,3uli Vegetatii
5 1.0 15 ■ C |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.000 v.Chr,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.000 v.Chr,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht laat-Pleistoceen en Holoceen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden potten, pannen en ander gerei van ge-
maakt. De verschillen in het aardewerk zijn de basis voor de indeling van het Neolithicum in ver- schillende cultuurfasen In ons studiegebied zijn relatief weinig vondsten
gedaan uit het Vroeg- en Midden-Neolithicum. De belangrijkste reden was dat de neolithische mens een voorkeur had voor de lager gelegen, vochtiger gebieden. Een andere reden voor het ontbreken van veel vondsten kan echter gezocht worden in de slechte conservering van vondsten op de zandgronden. De vondsten die gedaan zijn behoren vrijwel allen
tot de Trechterbekercultuur. Het zijn de mensen van deze cultuur die bekend zijn geworden door de bouw van hunnebedden in Drenthe. Deze 'trechterbekers' woonden op de dekzandruggen in de Vallei en aan de randen van de stuwwallen. In de laatste duizend jaar van het Neolithicum be- gonnen de mensen met het begraven van hun doden in zogenaamde grafheuvels. Deze graf- heuvels zijn op veel plaatsen op de Heuvelrug ge- vonden, onder meer bij Leersum. Het moge duidelijk zijn dat de nieuwe leefwijze
sterker ingreep in het landschap dan het geval was in het Mesolithicum. Terwijl de mesolithische mens gebaat was bij een natuurlijk evenwicht, werd in het Neolithicum een begin gemaakt met de verstoring ervan. Bossen werden gekapt, wa- terputten geslagen en afval- en paalkuilen gegra- ven. Door het kappen van de stukken bos kon- den op sommige plaatsen de droge zanden gaan stuiven. Deze verstuivingen vonden op de Heuvel- rug plaats. De heide begon zich langzaamaan te ontwikkelen. We kunnen zeggen dat tot aan het Neolithicum de mens zich aanpaste aan de natuurlijke omstandigheden. De neolithische mens was de eerste mens die, zij het op kleine schaal, de natuur naar zijn hand probeerde te zetten. Onder de druk van een gestage bevolkingsgroei en met steeds betere technieken ontgon de mens zijn natuurlijke omgeving. Ge- bieden werden geschikt gemaakt voor de land- bouw en het lukte de mens onbewoonbare ge- bieden bewoonbaar te maken. Met name in het laatste millennium drukte de mens zijn stempel op het landschap. R. Isarin
W. Schuyienburglaan 78
3571 SL Utrecht
|
|||||||||||
Literatuur:
Berendsen, H.J.A., Fysische Geografie van
Nederland. Voorlopige uitgave (collegedictaat Vakgroep Fysische Geografie,. R.U. Utrecht), 1989. Berendsen, H.J.A. en RC. Beukenkamp, Een
Fysisch-Geografische Excursie in de Omge- ving van Utrecht. Berichten 15. Vakgroep Fysi- sche Geografie, R.U. Utrecht, 1983. Bloemers, J.H.F, L.R Louwe Kooijmans en H.
Sarfatij, Verleden Land. Archeologische op- gravingen in Nederland. Amsferdam, 1981. Es, W. van, H. Sarfatij en RJ. Woltering (red.).
Archeologie in Nederland. De rijkdom van het bodemarchief. Amsterdam/ Amersfoort, 1988. Roebroeks, W., Oermensen in Nederland.
De archeologie van de oude steentijd. Am- sterdam, 1990. Zonneveld, J.I.S., Tussen de Bergen en de
Zee. De wordingsgeschiedenis der lage lan- den. Utrecht, 1980. Verantwoording afbeeldingen:
- kaartjes situatie Holsteinien, Saalien en Eemien
naar Van fsefa/(red.) (1988) - tabel Kwartair naar Roebroeks (1990)
|
|||||||||||
Agenda
|
|||||||||||
19 februari 1992. Vereniging Oud-Utrecht.
De derde lezingenavond in de reeks 'Utrecht Museumstad'. Plaats: Gemeentelijke Muziek- school, Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 20.00 |
|||||||||||
25 februari 1992. STABU. De 7de Nicolaas
van der Monde-lezing door drs. TJ. Hoekstra, 'Tweeduizend jaar in twee uur: twintig jaar ar- cheologie in de gemeente Utrecht'. Plaats: Pie- terskerk, Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. T/m 8 maart 1992. 'De Bijbel in huis'. Ten-
toonstelling Rijksmuseum Het Catharijnecon- vent. Nieuwegracht 63, Utrecht. |
|||||||||||
De verwevenheid
van godsdienst en politiek
|
||||||||
Dr. K. Vernooy
In deze bijdrage wordt een beeld geschetst van de doorwerking van godsdienstige
en politieke ontwikkelingen in de loop der eeuwen op het leven in het Heuvelrug- en Valleigebied, o.a. door nader in te gaan op: - de kerstening;
- de rol van de Utrechtse bisschoppen;
- het verloop van de Hervorming;
- de doorwerking van de religie op de plaatselijke politieke verhoudingen;
- de na 1945 plaatsvindende sterke bevolkingstoename.
Tot slot wordt een aantal bevindingen over de doorwerking van de religie op het da-
gelijks leven samengevat. |
||||||||
De kerstening
Het christelijke bekermgswerk in Zuid-Oost
Utrecht komt pas op gang als de Frankische hof- meier Pepijn II dit gebied - met Utrecht en Dores- tad als belangrijke plaatsen - op de Friezen heeft veroverd. Willibrord start met zijn bekeringswerk, maar de missionering onder de Friezen komt pas goed van de grond als Karel Martel hen definitief verslagen heeft. Vanuit Utrecht als thuisbasis ver- richten Willibrord en ook Bonifatius waarschijnlijk hun missioneringsactiviteiten in Zuid-Oost Utrecht. Zo vermeldt de levensbeschrijving van koning Dagobert III dat Willibrord en Bonifatius in Dores- tad wonderen doen en gevangenen bevrijden. In Rhenen zou Willibrord het gebeente van Cunera (ca. 351) verheven hebben, omdat er op en om haar graf wonderen plaatsvonden. In 721 ver- trekt Bonifatius naar Duitsland en komt er een einde aan zijn samenwerking met Willibrord. Na de nederlaag van de Friezen wordt Willibrord
een belangrijk bezitter van roerend en onroerend goed dat door Karel Martel aan hem en zijn op- volgers wordt geschonken. Dit betekent dat Willi- brord naast kerkelijk ook wereldlijk vorst is. Door Karel Martel is de basis gelegd voor de eeuwen- lange wereldlijke macht van de bisschoppen van Utrecht, waar in 1529 door Karel V een einde aan wordt gemaakt. |
De rol van de bisschoppen van Utrecht
Door de vele schenkingen van goederen en land-
goederen door de Frankische koningen worden de opvolgers van Willibrord op den duur meer wereldlijke vorsten dan zieleherders. De machts- basis van de Utrechtse bisschoppen wordt vooral door hun bezit gevormd, omdat dit hun eeuwen- lang van inkomsten voorziet. Ook worden er van- af ca. 750 door Frankische koningen goederen en landgoederen aan diverse abdijen geschonken. Zo heeft rond 750 de abdij van Fulda waarschijnlijk reeds landgoederen in Eist, Leersum, Remmerden en Amerongen. In Doorn en Leersum bezit de ab- dij van Werden, in Zeist de Paulusabdij en in Maarsbergen de abdij van Berne landgoederen. Er kan worden gesteld, dat in de 8e en 9e eeuw in het F^euvelruggebied reeds de nodige dorpen, buurtschappen en nederzettingen aanwezig zijn. Dit IS in veel mindere mate in het Valleigebied het geval. De meeste abdijen raken hun bezittingen in Zuid-
Oost Utrecht weer kwijt en ca. 1050 is de Utrecht- se bisschop de belangrijkste bezitter in dit gebied. Vanaf de 13e eeuw schenken volgens Dekker (1976) Utrechtse bisschoppen delen van hun be- zit aan kerkelijke instellingen of geven ze deze te leen aan adellijke heren of in pacht aan boeren. In de praktijk treden er dikwijls geschillen op tus- sen de bisschop van Utrecht en andere grondel- |
|||||||
Utrecht uitvecht, maar ook van rondzwervende
plunderende soldaten die zonder werk zitten of geen soldij hebben ontvangen. Tijdens het be- wind van de met Gelderse steun bisschop gewor- den Jan van Nassau (1267-1290), wordt in 1268 door Gysbrecht van Amstel het huis 'Risenborgh' (Rijsenburg) met de grond gelijk gemaakt. In 1332 verwoest Arent van Boecop in opdracht van graaf Willem III van Holland het jachtkasteel van de bisschop van Utrecht in Doorn, omdat Willem het niet met de keuze van Jacob van Oudshoorn tot bisschop van Utrecht eens is. In 1356 is het kasteel weer opgebouwd, maar het wordt in 1420 door de Geldersen weer in brand gestoken. Kasteel Amerongen wordt in 1420 door Jan van Abcoude en in 1427 door de Geldersen ver- woest. Heel Zuid-Oost Utrecht heeft veel te lijden tijdens de Stichtse burgeroorlog (1481-1483), toen bisschop David van Bourgondië zijn gezag met harde hand herstelde. Zo belegert bisschop David in 1482 kasteel Geerestein in Woudenberg, dat eigendom is van Gerrit en Steven van Zuyien. Na de verovering van het kasteel worden beide broers in de kerkers van kasteel Duurstede gevan- gen gezet. Op 6 juli 1499 wordt Rhenen bezet door de Kleef-
sen en in 1527-1528 veroveren de Geldersen Rhe- nen om vervolgens de stad te bezetten en te plun- deren. Slot Ter Horst wordt in 1529 door Karel van Gelre onherstelbaar verwoest. Na die tijd heeft Rhenen zich als stad niet meer goed kunnen her- stellen, hetgeen een halve eeuw later nog ver- sterkt werd door het wegvallen van de inkomsten- van de Cunerabedevaarten. Leusden wordt in 1543 door Maarten van Rossum geplunderd. Op het einde van de Middeleeuwen hebben de
meeste plaatsen in Zuid-Oost Utrecht een kerk. |
|||||||
genaren over wie in bepaalde gebieden tienden
mag heffen. Zo heeft bisschop Arnold van Hoorn (1371-1378) een conflict met de Benedictijnen van de St. Laurensabdij over het recht van tienden te mogen heffen in de voormalige veen- en moeras- gebieden in de omgeving van Oostbroek. Dit con- flict wordt in het voordeel van de abdij beslecht. In 1178 valt Rhenen onder het bisdom Utrecht en in 1346 laat bisschop Jan van Arkel deze plaats omwallen om zo het Nedersticht beter te kunnen beschermen tegen invallen door de Hertog van Gelre. Het uit de 12e eeuw daterende slot Ter Horst bij Rhenen is een belangrijke verblijfplaats - o.a. vanwege de jacht - van de Utrechtse bis- schoppen. In de loop van de 15e eeuw gaan de bisschoppen van Utrecht de veengebieden van de Gelderse Vallei als energiebronnen zien. Om de turf te kunnen afvoeren laat David van Bourgon- dië in de periode 1473-1481 door de Rhenense Venen een kanaal graven dat officieel onder de naam Bisschop Davidsgrift bekend wordt. Dit ini- tiatief van de bisschop leidt rond 1549 tot het ontstaan van Veenendaal en heeft bovendien tot gevolg, dat Veenendaal in 1566 een zelfstandige parochie, afgescheiden van Rhenen, wordt. De bezetting van de aartsbisschopszetel is eeu-
wenlang een twistpunt tussen machtige adellijke families, zoals de graven van Holland, de herto- gen van Gelre en vanaf de 15e eeuw de Bour- gondische hertogen, wat nogal eens tot oorlogs- geweld of strooptochten van troepen leidt, waar- door er vooral schade aan de landbouw wordt berokkend. Met name de 15e en 16e eeuw wa- ren erg onrustig. Doordat oogsten, gebouwen en dorpen vernield worden, is de plattelandsbevol- king van Zuid-Oost Utrecht dikwijls het slacht- offer van de conflicten die de bisschop van |
|||||||
10
|
|||||||
In maart 1580 ontstaat er vanwege het in Gro-
ningen overlopen van Rennenberg met zijn troe- pen naar de Spanjaarden een grote volkswoede, die zich in de provincie Utrecht in een tweede beeldenstorm uit. Deze vindt niet alleen in Utrecht en Amersfoort, maar ook in Leusden, Wijk bij Duurstede en Rhenen plaats. In het 700 inwoners tellende Rhenen komt er een einde aan het katholicisme en wordt de Cunerakerk een Hervormde kerk. In hetzelfde jaar gaat in Zeist pastoor Cornelis Anthonissen van Hoornhove met de Hervorming mee en wordt hij de eerste predi- kant van Zeist. Zeist telt in die tijd ongeveer 1500 inwoners. Vanaf 1590 worden er in de St. Salva- torkerk in Veenendaal geen missen meer gelezen en 2 maart 1592 wordt Theodorus Siligineus als predikant aangesteld. Veenendaal telt in die da- gen ca. 200 inwoners. In Amerongen gaat kas- teelheer Goert van Rhede tot de Hervorming over en met hem de pastoor en alle bewoners. Tijdens het begin van de Hervorming telt geheel Zuid-Oost Utrecht waarschijnlijk ca. 10.000 inwo- ners, waarvan de helft in Rhenen, Wijk bij Duur- stede en Zeist woont. Na de Unie van Utrecht hebben de kerkeraad en
predikanten van de stad Utrecht grote problemen met het moeizame verloop van de Hervorming op het Utrechtse platteland. Alleen in Wijk bij Duur- stede en Utrecht is de positie van de Hervormde kerk gunstig, wat blijkt uit de aanwezigheid van kerkeraden. Op verzoek van de Utrechtse kerke- raad en predikanten benoemen de Staten van Utrecht in 1593 een visitatiecommissie. Het rap- port dat deze commissie, die bestaat uit jonkheer Frederyck van Zuijlen van Nijvelt, Henrick Buth, Joannes Gerobulus en Gerrit van Blockhoven, 3 juli 1593 oplevert, verschaft een weinig rooskleu- rig beeld over het verloop van de Hervorming op het platteland van Zuid-Oost Utrecht. Slechts de volgende plaatsen beschikken over hervormde predikanten: - Zeist: Cornelis Anthonisse (van Hoornhove)
- Amerongen: Matthias Gastel
- Veenendaal: Theodorus Siligineus
- Leusden: Lambertus Brinxius
Een aantal pastoors, waaronder Anshelmus Da-
nielssen in Doorn, deelt de commissie mee, dat ze bereid is om tot de Reformatie over te gaan en het predikantenexamen af te leggen. Enkele pastoors zijn niet bereid om predikant te worden; sommige pastoors worden door de com- |
|||||||
wat voor die tijd duidt op een behoorlijke
bevolkingsdichtheid. Kleinere plaatsen beschikken dikwijls over een kapel. Bedevaarten en processies nemen een belangrijke
plaats in het godsdienstig leven van de Middel- eeuwen in. Vanaf 1450 trekken er jaarlijks veel bedevaartgangers naar de Cunerafeesten in Rhe- nen. De stad Rhenen zal het bedevaartswezen rondom Cunera sterk gestimuleerd hebben, om- dat dit in die tijd grote inkomsten voor een plaats met zich meebracht. De feestelijkheden duurden acht dagen en wel van 11 tot en met 19 juni. Rond 1580 vindt vanwege de Hervorming de laatste Cuneraprocessie in Rhenen plaats. Dit is de tweede economische klap die Rhenen in een tijdsbestek van 50 jaar moet zien te verwerken. Het bisdom Utrecht beschikt op het einde van de Middeleeuwen over een groot aantal priesters. Hun levenswijze laat veel te wensen over, wat zich onder andere uit in het niet naleven van het celibaat. Het volk heeft o.a. daardoor weinig eer- bied voor zijn priesters. Volgens De Jong (1948) trouwen in de periode 1523-1550 veel geestelij- ken en verlaten veel monniken en zusters de kloosters. Karel V maakt in 1529 een einde aan het wereld-
lijk bezit van bisschop Hendrik van Beieren van Utrecht, ook wel de blauwe bisschop genoemd, waardoor de bisschop vrijwel zijn volledige macht verliest. Dit heeft met automatisch een betere relatie van de bisschop met zijn parochies tot ge- volg. Zo wendt de bisschop van Utrecht zich in 1545 tot Karel V om steun bij het breken van het verzet tegen de door hem gewenste kerkvisita- ties. De parochies en kapittels waren namelijk ge- hecht aan hun oude rechten en gewoontes en zagen de bisschop van Utrecht als een onge- wenste pottekijker. Aan het verzet tegen de visi- taties komt pas in 1566 een einde. Het verloop van de Hervorming
In 1517 publiceert Luther zijn 95 stellingen, die
leiden tot de verspreiding van de Hervorming over Duitsland en zijn aangrenzende landen. In de Nederlanden drukken vooral de aanhangers van Calvijn een belangrijk stempel op het verloop van de Hervorming. Op 10 augustus 1566 vindt in Steenvoorde (in het zuiden van Vlaanderen) de eerste Beeldenstorm in de Nederlanden plaats. Veertien dagen later - 25 augustus 1566 - is er in Utrecht een Beeldenstorm. |
|||||||
11
|
|||||||
De tweede provinciale Utrechtse synode vindt in
augustus 1612 plaats en laat grotendeels hetzelf- de sombere beeld over het verloop van de Her- vorming zien als tijdens de synode van 1606. De predikant van o.a. Woudenberg klaagt over de tegenwerking van schouten en kosters bij de uit- voering van zijn werkzaamheden, maar ook over de onwil bij de bevolking om hen te onder- houden. Ook heeft men veel last van rondtrek- kende priesters, die dopen en huwelijken sluiten. Uit de klachten over de activiteiten van rondtrek- kende priesters blijkt, dat de apostolische vicaris Sasbout Vosmeer - de hoogste katholieke gezags- drager in de Hollandse Zending - in Zuid-Oost Utrecht de organisatie van de missie onder de ka- tholieken van de grond krijgt. In 1616 meldt zijn opvolger Rovenius, dat de stad Utrecht over veer- tig priesters beschikt, die ook op het platteland actief zijn en daar de mis in schuilkerken lezen. Zo worden in de buurtschap Voskuilen onder Leusden in de boerderij Groot Ronselaar regelma- tig kerkelijke diensten gehouden. In Veenendaal wordt Huize de Geer, eigendom
van Geertruyd Margaretha van Blokland, douair- ière Van der Hem van Nedersteyn, als schuilkerk gebruikt. In 1711 krijgen de Veenendaalse katho- lieken toestemming om op grond van Dirk van Rheede, vrijheer van Renswoude, een schuilkerk te bouwen. Deze medewerking van een promi- nent vertegenwoordiger van de Hervormde adel is voor een deel toe te schrijven aan het gegeven dat na 1650 de Staten van Utrecht geen gerichte pogingen meer doen om de bevolking te prote- stantiseren. Voor een ander deel hangt de mede- werking van Van Rheede waarschijnlijk samen met de opkomst van verlichte denkbeelden die pleiten voor meer geloofsvrijheid en tolerantie. Dit verklaart tevens, waarom er vanaf die tijd over schuurkerken in plaats van schuilkerken gespro- ken wordt. In de meeste plaatsen, bijvoorbeeld in Hamersveld nemen de katholieken in 1716 een schuurkerk in gebruik, hoeven de katholieken hun kerkelijk leven niet meer te verbergen. Volgens Rogier (1964) is omstreeks het midden
van de 17e eeuw op het Utrechtse platteland meer dan de helft van de bevolking nog katho- liek. In de periode 1656-1726 vindt er volgens De Kok
(1964) een halvering van het aantal katholieken in de provincie Utrecht plaats. Bijvoorbeeld in de statie Renswoude (Rhenen-Veenendaal) neemt |
|||||||
missie als onbekwaam voor het ambt van predi-
kant beschouwd, omdat ze te oud zijn, onvol- doende theologische kennis bezitten öf bekend staan om hun slechte levenswijze, zoals bijv. pas- toor Cornelis Janssen van Duerstede in Wouden- berg. Andere bevindingen van de visitatiecommissie
zijn, dat veel plattelandskerken en pastorieën in een slechte staat verkeren en dat veel dorpen geen schoolmeester hebben. Ruim 10 jaar later wordt in juli 1606 de eerste
provinciale synode van de hervormde kerk in Utrecht gehouden. Ook dan is er grote onvrede bij de predikanten over het verloop van het prote- stantiseringsproces op het Utrechtse platteland. In Amerongen heeft de predikant 100 a 150 toe- hoorders, maar niemand neemt er deel aan het avondmaal. Ook wordt er in Amerongen nog jaarlijks een Cunera-bedevaart gehouden. De Zeister predikant heeft veel last van een 'zekere paap' en met Kerstmis nemen er slechts drie en met Pasen veertig leden aan het avondmaal deel. Veenendaal kent weer andere problemen. Er wordt volgens de voorschriften van de hervormde kerk gedoopt en er nemen 43 mensen deel aan het avondmaal. Dit zouden er volgens de predi- kant wel 80 a 100 kunnen zijn als in Veenendaal op zondag de herbergen dicht bleven en er geen markt zou worden gehouden. Overigens waren er meer plaatsen die problemen met 'de calvinise- ring van het openbare leven' (Roessing 1988) hadden; kermissen, jaarmarkten en zondagse markten kwamen in verschillende plaatsen met een vrijwel volledige protestants-christeiijke be- volking tot ± 1900 voor, omdat de bevolking daaraan gehecht was. De schout van Leusden voorkomt dat mensen de
hervormde dienst bijwonen en een priester komt er regelmatig dopen en huwelijken sluiten. Wou- denberg zou een sterk papisme kennen en her- vormde kerkgangers worden er uitgescholden. Voor het avondmaal bestaat er vrijwel geen be- langstelling. Het synode-verslag van 1606 laat duidelijk zien,
dat de verspreiding van de hervormde leer in Zuid-Oost Utrecht moeizaam verloopt. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de synode bij de Sta- ten klachten over 'grote afgoderij' deponeert. Dit leidt er overigens niet toe, dat de Staten van Utrecht overgaan tot een actief protestantise- ringsbeleid. |
|||||||
12
|
|||||||
het aantal communicanten met ± 25% af. Die
teruggang is voor een deel toe te schrijven aan een vertrekoverschot, waarschijnlijk het gevolg van een hoge werkeloosheid veroorzaakt door een achterblijvende economische bedrijvigheid en een landbouwcrisis, waardoor de omvang van de bevolking met 30% terugloopt. Voor een ander deel moet de afname van het aantal katholieken volgens Rogier grotendeels worden toegeschreven aan immigratie die het niet-katholieke deel versterkte. Immigratie die vooral naar de dunbevolkte veengebieden en zandgronden plaatsvindt. Ter illustratie: na 1700 vestigen zich steeds meer arbeiders in Veenen- daal, waardoor het aantal hervormden sterk uit- breidt. In de periode 1715-1724 worden er jaar- lijks bijna honderd kinderen en volwassenen ge- doopt en in het midden van de 18e eeuw telt Veenendaal bijna 1700 inwoners. Dit verklaart voor een deel waarom het toenmalige dunbe- volkte zanderige Heuvelruggebied en het veen- achtige Gelderse Valleigebied door immigratie vanwege ontginnings- en verveningsactiviteiten een overwegend protestants-christelijke bevol- king krijgen; cijfers uit 1839 laten zien dat de meeste plaatsen uit dit gebied dan slechts een gering percentage katholieken kennen: - Rhenen 1,28%
- Amerongen 4,28%
-Veenendaal 3,87% - Leersum 2%
- Renswoude 2,9%
- Doorn 6,73%
- Maarn 0,47%
-Woudenberg 2,36% Plaatsen in de nabijheid van Utrecht hebben een
hoger percentage katholieken: Driebergen 14,15%, Rijsenburg 59,92% , Zeist 29,41% en |
De Bilt 20,58%. Opmerkelijk moet het verder ge-
noemd dat dorpen als Achterveld en Hamersveld overwegend katholiek bleven. De doorwerking van de religie op de plaat-
selijke politieke verhoudingen Het verschijnen van Franse troepen die vrijheid,
gelijkheid en broederschap prediken, leidt in 1795 in verschillende plaatsen van Zuid-Oost Utrecht tot het plaatsen van een Vrijheidsboom en tot het organiseren van feesten met Franse mi- litairen. In Veenendaal onderhandelen inwoners met de Fransen om tot een zelfstandig Veenen- daal te komen, omdat men zich door Rhenen on- derdrukt voelt. De onderhandelingen met de Fransen verlopen succesvol en Veenendaal wordt een zelfstandige gemeente. Ook in Renswoude wordt een Vrijheidsboom geplant. Door de Fran- sen hoopt men bevrijd te worden van de als on- derdrukkers ervaren adel. Na de beëindiging van de Franse bezetting in
1815 wonen er + 15000 mensen in het Heuvel- rug-/ Valleigebied. Opvallend voor de 19e eeuw - en dan met name voor de periode na 1830 - is de verdere afname van het percentage katholieken in verschillende plaatsen van Zuid-Oost Utrecht. Zo neemt in Zeist het aantal katholieken af van 29% tot 19% en is in De Bilt een afname van 20% naar 11% te zien. Een verklaring voor deze cijfers moet gezocht
worden in het ontstaan van een tweede immigra- tiegolf naar Zuid-Oost Utrecht. Door de Franse bezetting valt in de periode 1795-1815 - en dan met name na het in 1806 door Napoleon inge- voerde Continentaal Stelsel - de handel groten- deels weg. Dit leidt tot het vertrek van mensen uit de Hollandse steden naar het platteland om daar een bestaan te zoeken. Een bestaan in de |
|||||||
'MfJ: DORP -\rEENENDAAI.
|
||||||||
13
|
||||||||
van kerk en staat. Hierdoor is het voor de katho-
lieken mogelijk in 1853 de bisschoppelijke hiërar- chie te herstellen, wat door veel protestanten als een zeer verontrustend gebeuren wordt gezien. Tot 1848 kent Nederland het censuskiesrecht; het mogen stemmen hangt af van het beschikken over een bepaald vermogen of inkomen, waar- over jaarlijks een minimaal bedrag - bijvoorbeeld ƒ 24 - aan directe belasting betaald moet wor- den. Aangezien de meeste katholieken in Zeist tot het arbeidersmilieu behoren, heeft dit kies- recht tot gevolg dat er pas in juli 1885 voor het eerst een katholiek in de Zeister gemeenteraad komt. In 1847 zijn van de 61 stemgerechtigden in Zeist er slechts twee katholiek, namelijk de pas- toor en de wagenmaker In het grotendeels protestants-christelijke Heuvel-
rug- en Gelderse Vallei-gebied vinden er in de 19e eeuw in de plaatselijke politieke verhoudin- gen geen grote veranderingen plaats. De gegoe- de protestants-christelijke bovenlaag maakt in de gemeenteraden de dienst uit. In de 18e eeuw ontstaat er vooral bij eenvoudige
protestanten - dikwijls arbeiders en boeren - op de Heuvelrug en in de Vallei, maar ook op de Veluwe, een behoefte aan een persoonlijk getint godsdien- stig leven binnen de strakke collectiviteit van de Hervormde godsdienst. Vooral de doorwerking van het Piëtisme heeft tot gevolg dat na 1750 klei- ne groepen Hervormden bij iemand thuis - bijvoor- beeld bij boeren in het achterhuis - godsdienstige bijeenkomsten gaan houden. Tijdens die bijeen- komsten verspreiden rondtrekkende 'oefenaars' hun opvattingen. De combinatie van piëtistische denkbeelden en het op een extreme wijze inter- preteren van begrippen als verworpenheid en ge- nade, leidt bij de betrokkenen tot een grote angst om verdoemd te zijn. Dit gevoel wordt bovendien sterk beïnvloed door de slechte, dikwijls uitzichtlo- ze omstandigheden waarin de eenvoudige bevol- king in die dagen leeft. Verder dient nog vermeld te worden, dat tot in de vijftiger jaren van de 20e eeuw het volksgeloof een belangrijke plaats bij de plattelandsbevolking innam. Men was bang voor geesten, heksen, spoken en weerwolven. In de periode 1815-1830 zijn er in verscheidene
plaatsen op de Heuvelrug en in de Vallei conflic- ten van gemeenteleden met de Hervormde ker- keraden over het houden van ongeoorloofde oefeningen, ook wel conventikels genoemd. De- ze zijn sinds 1816 door de overheid verboden als |
|||||||
landbouw opbouwen, betekent dikwijls grond in
cultuur moeten brengen. Zo worden er in de ja- ren 1804 en 1805 door Van Oosthuysen noord- oostelijk van Rijsenburg, Zeist en Driebergen gro- te percelen heidegrond in cultuur gebracht. Rijke protestantse families kopen boerderijen die ze aan protestante pachters verhuren. Door deze tweede migratiegolf neemt in de pro- vincie Utrecht de bevolking met 60% toe. Na 1850 trekt de handel en nijverheid weer aan en vindt er weer een trek naar de (Hollandse) ste- denplaats. Op 31-12-1899 telt dit deel van Zuid-Oost
Utrecht bijna 40.000 bewoners. Dit laat zien, dat in de 19e eeuw de bevolking in dit gebied meer dan verdubbelde. Na 1796 is er in de staatsleer van de Bataafse re-
publiek geen plaats meer voor een gereformeer- de staatsopvatting en in 1798 wordt de scheiding tussen kerk en staat een feit. In elke plaats moet het 'Plaatselijk bewind' bekijken wat er met de kerkgebouwen en pastorieën die vóór de Hervor- ming eigendom van de katholieken waren, moet gebeuren. 'Het grootste getal van leden der on- derscheiden kerkgenootschappen' wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd. In begrijpelijk Ne- derlands: de kerkelijke groepering met de meeste leden kan aanspraak op het bestaande kerkge- bouw maken. In Zeist wordt de Hervormde kerk op ƒ 3000 getaxeerd en aangezien er vier keer zoveel hervormden dan katholieken in Zeist wo- nen, is er een afkoopsom van ƒ 600 voor de ka- tholieken. In Leusden beginnen de katholieken in 1835 met de bouw van een kerk die in 1841 wordt ingewijd; Veenendaal beschikt in 1858 overeen nieuwe katholieke kerk. In de praktijk speelt in de meeste plaatsen van het Heuvelrug-/ Valleigebied door de aanwezigheid van een gering aantal katholieken het overnemen van de Hervormde Kerken feitelijk geen rol. De wettelijke gelijkstelling van katholieken en pro-
testanten, waardoor openbare functies ook weer voor katholieken mogelijk zijn, leidt niet direct tot genormaliseerde verhoudingen. In de loop der tijd is er aan beide zijden de nodige onverdraag- zaamheid ontstaan. Dit uit zich bijvoorbeeld bij de bouw van de katholieke kerk in Rijsenburg. Van protestants-christelijke zijde worden tegen deze bouw grote bezwaren gemaakt. 1 augustus 1810 wordt het kerkje echter ingezegend. De grond- wetsherziening van 1848 leidt tot een scheiding |
|||||||
14
|
|||||||
'Zfiet: DOB.DP liEEESUTMl
|
||||||||
er meer dan 20 mensen aan deelnemen. Dit ver-
bod veroorzaakt veel onrust. Het houden van godsdienstige oefeningen buiten de kerk en meestal buiten de kerkeraden om blijft in vrijwel de gehele 19e eeuw een belangrijke plaats in dit deel van Zuid-Oost Utrecht innemen. In de jaren dertig van de 19e eeuw verlaten ver-
schillende hervormden uit met name eenvoudige milieus de Hervormde Kerk. De beweging waar- van ze deel uitmaken wordt 'De Afscheiding van 1834' genoemd. Volgens Smits (1980) is het woord 'Afscheiding' ontleend aan een zinsnede uit artikel 28 van de Nederlandse geloofsbelijde- nis, waarin staat, dat het plicht van alle gelovigen is 'zich af te scheiden van degenen, die niet van de kerk zijn' De Afscheiding hangt samen met een in 1816
door Koning Willem I genomen maatregel, waar- in de Dordtse Kerkorde wordt vervangen door een 'Algemeen Reglement van het Nederlands Hervormd kerkgenootschap'. In de praktijk heeft dit tot gevolg, dat aankomende predikanten een ondertekeningsformulier krijgen voorgelegd, dat |
hen meer leervrijheid biedt. Diverse vooral jonge
predikanten, zoals o.a. Hendrik de Cock en H.P. Scholte, hebben grote problemen met dit nieuwe reglement. Met hun aanhangers vinden ze, dat de Hervormde Kerk door haar liberale beleid niet langer de 'ware' kerk is. Ze eisen de terugkeer naar de orthodoxie. Het verzet tegen het reglement leidt tot schorsing
en afzetting van dominees door de Hervormde kerkeraden, wat vervolgens afsplitsingen van de Hervormde gemeenten tot gevolg heeft. In de eerste jaren na 1834 is vooral Ds H.P. Scholte de voortrekker van de Afgescheidenen. Gemeenten van Afgescheiden ontstaan o.a. in Zeist, Scher- penzeel, Renswoude, Leersum, Veenendaal en Rhenen. De meeste van deze gemeenten zijn klein van omvang. Doordat de Afgescheidenen in het begin niet over eigen kerkgebouwen beschik- ken en bijeenkomsten houden waarbij meestal meer dan 20 personen aanwezig zijn, maar ook omdat ze dikwijls weinig tactvol in de richting van de overheid optreden, krijgen ze vaak zware boeten opgelegd. Piëtistisch getinte groepen worden na 1834 ook vaak bij de Afgescheidenen |
|||||||
15
|
||||||||
aangetroffen. Zo behoort de bekende oefenaar
Wulfert Floor (1818-1876) uit Driebergen ook bij de Afgescheidenen en oefent hij meerdere malen voor Afgescheidenen in Zuid-Oost Utrecht. Vijftig jaar na de Afscheiding - in 1886 - is er weer
een groep die zich niet thuis voelt binnen de Ne- derlands Hervormde Kerk.Ook deze groep - de beweging van de Doleantie van Dr. A. Kuyper - verzet zich tegen modernistische tendensen in de Hervormde Kerk. Dit protest leidt tot schorsingen van dominees en kerkeraden en heeft in verschil- lende plaatsen afsplitsingen van de Hervormde Kerk tot gevolg. Met de benaming 'doleantie' wil- len Kuyper en zijn volgelingen hun droefheid tot uiting brengen over het optreden van de Her- vormde Kerk. Korte tijd daarna - in 1892 - vindt er een vereniging van de 'Afgescheidenen' met de 'Dolerende Kerken' in Nederland plaats. Een deel van de Afgescheidenen is het niet eens met die vereniging tot het groter geheel van de Gerefor- meerde kerken en blijft voortbestaan als zelfstan- dige Christelijke Gereformeerde kerken. De afsplitsingen van de Hervormde Kerk in de 19e
eeuw, maar ook de afscheidingen die in de 20e eeuw zowel van de Hervormde Kerk als Gerefor- meerde kerken, plaatsvinden, hebben ingrijpende gevolgen voor de sociale verhoudingen in de over- wegend protestants-christelijke plaatsen op de Heuvelrug en in de Vallei. Ze verdelen plaatselijke gemeenschappen en families, maar hebben ook economische en bestuurlijke gevolgen. Men koopt en verkoopt goederen en produkten zoveel moge- lijk binnen de eigen kring. In de plaatselijke poli- tieke verhoudingen treden er - mede mogelijk ge- maakt door de invoering van het algemeen kies- recht in 1917 - de nodige veranderingen op. In het Heuvelrug-/ Valleigebied komen de verschil- lende protestants-christelijke richtingen via eigen partijen in de gemeenteraden. Vóór 1940 zijn dat de ARP, CHU en SGP, na 1960 komt daar nog het GPV èn in de jaren zeventig de RPF bij. Ter illustratie: de omvang van de 19e eeuwse af- splitsingen van de Hervormde Kerk blijkt o.a. uit het aantal stemmen dat de ARP en SGP tijdens de ge- meenteraadsverkiezingen van 1931 krijgen. Deze partijen halen dan in het Heuvelrug-/ Valleigebied respectievelijk 5578 en 1861 stemmen; op de CHU worden 5873 stemmen uitgebracht. Gezamenlijk behalen deze drie partijen 41 % van de stemmen. In het Heuvelrug-/Vallei-gebied maken de socialis- ten en liberalen -in tegenstelling tot het aangren- |
zende katholieke Kromme Rijngebied - in verschil-
lende plaatsen deel van de gemeenteraad uit, waarbij in 1931 het contrast tussen Rhenen en Veenendaal opvallend is. In Rhenen halen de so- cialisten 31,1% van de stemmen, terwijl dit in Veenendaal slechts 6,1% is. Als verklaring hier- voor wordt wel gegeven, dat tot in het begin van de jaren vijftig de arbeidersbevolking van Veenen- daal minder de kenmerken van een industrieprole- tariaat zou vertonen dan de arbeidersbevolking van Rhenen. De Bilt en Zeist zijn in Zuid-Oost Utrecht de plaat-
sen met zowel een grote socialistische als liberale aanhang. De opkomst van de NSB in de jaren dertig gaat
ook niet aan Zuid-Oost Utrecht voorbij. Bij de ver- kiezingen voor de Provinciale Staten in 1935 be- haalt deze partij 4451 stemmen, hetgeen 10% van het aantal dat in het totaal uitgebracht is. Bij de Provinciale Statenverkiezingen in 1939 is echter een sterke terugval van deze partij waar te nemen. Deze partij krijgt dan 2107 stemmen, hetgeen 3,9% van het aantal uitgebrachte stemmen is. De uitslag van de eerste naoorlogse Tweede Ka- merverkiezingen van 1946 laat zien, dat de ARP, CHU, KVP en SGP in het Heuvelrug-/ Valleigebied bij elkaar 55% van de stemmen behalen, waarbij de ARP de partij met de grootste aanhang is en bijna 23% van het totaal uitgebrachte aantal stemmen behaalt. De PvdA krijgt 31% van de stemmen en 10% van de stemmen gaat naar de Liberale Partij van de Vrijheid, de latere VVD. Sterke bevolkingstoename
Na 1945 neemt de bevolkingsgroei in Zuid-Oost
Utrecht sterk toe en in de periode 1945-1990 vindt er zelfs meer dan een verdubbeling van het aantal inwoners plaats. Er wonen dan ongeveer een kwart miljoen mensen in het Heuvelrug-/ Valleigebied. Een neveneffect van de sterke na- oorlogse migratie naar Zuid-Oost Utrecht is, dat met name in de groeicentra de oospronkelijke au- tochtone bevolking als een minderheid komt te leven binnen een allochtone meerderheid. De sterke bevolkingstoename en seculariserings- processen hebben - in vergelijking met de situatie in 1946 - een afname van het aandeel van de christelijke politieke partijen tot gevolg. Ter illustratie: Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 krijgen alle christelijke partijen in het Heuvelrug-/ Valleigebied 38% van de stemmen; 29% daarvan wordt uitgebracht op het CDA. De |
||||||
16
|
|||||||
PvdA, VVD en D'66 behalen respectievelijk 24%,
26% en 6% van de stemnnen. Twaalf jaar later - bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1989 - ziet het politieke beeld er als volgt uit. Het CDA haalt in het Heuvelrug-/Valleigebied 35% van de stem- men en de kleine rechtse christelijke partijen 9%. De percentages voor PvdA, VVD, D66 en Groen Links zijn voor het Heuvelrug-/ Valleigebied re- spectievelijk 21 %, 21 %, 8% en 3%. Gesteld kan worden, dat in de periode 1977- 1989 in het Heuvelrug-/Valleigebied de aanhang voor het CDA toeneemt en die van de kleine christelijke partijen stabiel blijft. Samenvatting
In een tijdvak van bijna vijftienhonderd jaar is
voor de Heuvelrug en Vallei een aantal perioden te onderscheiden die duidelijk een verwevenheid van godsdienst en politiek laten zien. Vanaf het begin van de kerstening tot 1529 zijn de bis- schoppen van Utrecht zowel kerkelijk als wereld- lijk vorst over dit gebied. Een combinatie die in de Middeleeuwen dikwijls veel ellende en overlast voor de bevolking met zich meebrengt. In de periode 1580-1795 verbiedt de overheid de katholieken hun godsdienst uit te oefenen en openbare functies te vervullen, waardoor de ka- tholieken tot tweede-rangsburgers gedegradeerd worden. Het is echter opmerkelijk te noemen, dat dit gebied met name door immigratie haar prote- stants-christelijke karakter krijgt. De in de 19e eeuw plaatshebbende kerkelijke dif- ferentiatie binnen de protestants-christelijke be- volking werkt met name in de 20 eeuw door op de politieke verhoudingen in het Heuvelrug- en Valleigebied door het ontstaan van de met de ker- kelijke richtingen verbonden politieke partijen. Na 1945 wordt de oospronkelijke protestants-christe- lijke bevolking in met name de groeicentra een minderheid binnen een allochtone meerderheid. Dr K. Vernooy
Amersfoortsestraat 30
3871 BT Hoevelaken
|
|||||||
Literatuur: '
G.J. van Barneveld: De slag bij Amerongen:
op school niet besproken, maar zij was hevig en bloederig. In: De Kaap, 20 Juni 1985. G.J. van Barneveld: Ons dorp ... Amerongen.
Uitgave Heemkundige Stichting Amerongen, Amerongen n.g. J. van Barneveld en H. Diepeveen: Van Spin-
ners, Wevers, Muzikanten .... Kool B.V. Veen- endaal, 1986. J. Barten: Historische achtergronden bij de
door Rogier opgegeven percentages van de Katholieken in de Neder Betuwe en de zoge- naamde Katholieke Driehoek. In: Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk, jaar- ■gangll, 1979. J. Belonje: Emminkhuizen. In: Maandblad
Oud-Utrecht nr 5, mei 1988. V.A.M, van der Burg: Cornelis Anthonisz.
van Hoornhove (Hornhovius), Pastoor en predikant te Zeist alsmede kartograaf. In: Seijst, nr 3, september 1989. M.R van Buijtenen en A.K. de Meijer: Herfsttij
over Oostbroeks Abdij. Kerckebosch 8. V, Zeist 1990. RH. Damsté: Bevolking en bebouwing van
De Bilt en Bilthoven in 1795. Drukkerij J.W.H. Patist&Zoon, De Bilt 1965. H. Diepeveen: De Oude- of St. Salvatorkerk.
Uitgeverij Kool B.V, Veenendaal 1986. H. Diepeveen: Een voick in veenen en in
moeren. Veenendaal, n.g. J.T. Doornenbal: Leven en werk van Wulfert
Floor. Den Hertog B.V, Houten 1988. A. van Gent: De Sint Anna broederschap
van Woudenberg. Eigen uitgave, Barneveld 1987. M. Gijswijt-Hofstra (red.): Een schijn van ver-
draagzaamheid. Verloren, Hilversum 1989. R. Fruin: De Tachtigjarige oorlog. Histori-
sche opstellen. Martinus Nijhoff, Den Haag 1909. G.C. Haakman: Rhenen en omstreken. W.J.
van Bommel van Vloten, Amersfoort 1847. W. Harzing: Ontstaan en wedervaren van
kerk en parochie Rijsenburg. In: Jaarboekje van Oud-Utrecht 1952. W. Harzing: Driebergen en Rijsenburg. Hoe
zij ontstonden en groeiden. Uitgave Neijed- revsna, Driebergen-Rijsenburg 1973. Historisch Genootschap Utrecht: Visitatie der
kerken ten plattenlande in het Sticht van |
|||||||
17
|
|||||||
utrecht, ten jare 1593. Uit: Bijdragen en mede-
delingen van het Historisch Genootschap geves- tigd te Utrecht, vol. 7. Kemink. Utrecht 1884. A. van Hulzen: Van bisschopsstad naar
Uniestad. In: Maandblad Oud-Utrecht, nr 5, mei 1979. W. van Itterson: De stad Rhenen. Van Oor-
cum & Camp N.V. - Dr H.J. Prakke en H.M.G. Prakke, Assen 1960. W. van Itterson: Het Rhenense Agnieten-
convent en zijn onderaardse gangen. In: Jaarboekje van Oud-Utrecht 1952. Kardinaal de Jong: Handboek der Kerkge-
schiedenis. Dekker & Van de Vegt N. V./Stan- daard-Boekhandel. Vierde druk. Utrecht/Antwer- pen 1948. CA. van Kalveen: Filips van Leiden in
Utrecht; nieuwe gegevens. In: Maandblad Oud-Utrecht, nr 5, mei 1988. J.F.K. Kits Nieuwenkamp: Kasteel Ameron-
gen voor de veilinghamer gered. In: Maand- blad Oud-Utrecht, nr 2, februan 1977. W.PC. Knuttel: De toestand der Nederland-
sche Katholieken ten tijden der Republiek. Martinus NIjhoff, Den Haag 1892. J.A. De Kok: Nederland op de breuklijn Ro-
me-Reformatie. Van Gorcum & Comp N. V. - Dr H.J. Prakke & H.M.G. Prakke. Assen 1964. S. Laansma: Korte Historie van de Her-
vormde Kerk van Renswoude. Eigen uitgave, Renswoude 1971. F.A. van Lieburg: De Nadere Reformatie in
Utrecht ten tijde van Voetius. Lindenberg Boeken 8i Muziek, Rotterdam 1989. A. van der Meiden: Welzalig is het volk.
Amboboeken, Baarn 1976. W.H.M. Nieuwenhuis: Uit de oudste ge-
schiedenis van het huis Geerestein te Wou- denberg. In: Mandblad Oud-Utrecht, nr 5, mei 1988. J.W. Oostveen: Velua Catholica. Tweede
deel 1600-1953. Eigen uitgave, Apeldoorn 1953. W.A.G. Perks: Uit de geschiedenis van een
6-tal gemeenten. In: J.J. Smit (red.): Provinciale almanak voor Utrecht. Alphen aan den Rijn 1963. W.A.G. Perks: De Treek. Van Marke tot
landgoed. Uitgeverij Bekking, Amersfoort 1984. F.Al. van Rappard en S. Muller: Verslagen
van Kerkvisitatiën in het bisdom Utrecht uit de 16e eeuw. Johannes Muller, Amsterdam 1911. |
H.K. Roessingh: Het Veluwse kerkvolk ge-
teld. De Walburg Pers, Zutphen 1978. L.J. Rogier: Beschouwing en onderzoek.
Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1954. L.J. Rogier: Geschiedenis van het Katholicis-
me in Noord-Nederland in de 16de en 17de eeuw. Derde Druk, Elsevier, Amsterdam/Brussel 1964. CA. Rutgers: De Utrechtse bisschop in de
middeleeuwen. Martinus Nijhoff, Den Haag 1978. Th.G.RM. Ruijs: Een historische schets van
katholiek Zeist. Van de Poll-Stichting, Zeist 1979. J.R.W. Sinninghe: Utrechts Sagenboek. W.J.
Thieme & Cie, Zutphen 1938. PJ. Stadhouders: Geschiedenis van de
Rooms-Katholieke parochie Veenendaal. In: Historische Vereniging Oud Veenendaal, nr 2, juni 1986. J.G. Thoomes: Vier eeuwen Veenendaal. H.
Veenman en Zonen, Wageningen 1949. J.G. Thoomes: Veenendaal toen en nu.
KoolB.V, Veenendaal 1982. R. Valkenburg: Wie was Ds. Kok eigenlijk?
Uitgeverij Kool B. V, Veenendaal 1989. G.M. van der Velden: De voormalige Proos-
dij van Maarsbergen. 1134-1648. Uitgave Ab- dij van Berne 1988. K. Vernooy: Boerengezinnen in beweging.
Een sociaal-pedagogisch onderzoek naar het functioneren van katholieke boerengezinnen uit het Kromme Rijngebied in de periode 1930-1985. Dissertatie, Utrecht 1988. K. Vernooy: De verwevenheid van gods-
dienst en politiek. In: Het land van de zeven tuinen. Matrijs, Utrecht 1990. H.A. Visscher: De Utrechtse Heuvelrug. Een
uitgave van het Nationaal Landschapskundig Museum, Dordrecht 1987. A.G. Weiier: Willibrords missie. Christen-
dom en cultuur in de zevende en achtste eeuw. Gooi 8 Sticht. Hilversum 1989. W.F Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Wee-
nink: Burgers in verzet tegen regenten-heer- schappij. Onrust in Sticht en Oversticht 1703- 1706. Van Gennep, Amsterdam 1976. W. Zaal: Gods Onkruid. Kruseman's Uitge-
versmaatschappij B.V.,Den Haag 1972. S.B.J. Zilverberg: De Stichtse burgeroorlog.
De Walburg Pers, Zutphen 1978. |
||||||
18
|
|||||||
Renswoude en Woudenberg in 1536 als ridder-
hofstad zijn erkend. Daarnaast lagen op de heuvelrug ook landgoede-
ren van geestelijke instellingen zoals Moersber- gen, Doorn, Maarsbergen, Heiligenberg en Em- minkhuizen. Op deze bezittingen liet de geestelijkheid ook min of meer versterkte huizen bouwen. In de 17e eeuw kwamen in opdracht van de Nas-
saus grote landhuizen met formele tuinen zoals Zuijlestein, Soestdijk en Slot Zeist tot stand. Am- sterdamse patriciërs volgden hun voorbeeld op Maarsbergen, De Eult, Heiligenberg en Sparren- daal. ■ |
||||||||||||||
Stichtse
Lustwarande R.K.M. Blijdensteln
De Utrechtse Heuvelrug heeft haar bekendheid en
aantrekkingskracht gekregen door de aanleg van een hele gordel van buitenplaatsen in de 19e eeuw tussen Utrecht en Rhenen. Dit is de zoge- naamde Stichtse Lustwarande. Bekende tuinarchitecten zoals Zocher, Van Lunte- ren, Copijn en Springer ontwierpen hier, op de overgangszone tussen zand en klei, hun grote en kleine landschapsparken. Door de industrie en vooral handel rijkgeworden
stedelingen uit Amsterdam kregen hier hun zo- merverblijven en boden een zekere welstand aan de plaatselijke, toen overwegend agrarische be- volking in de dienstverlenende sfeer. Sinds de jaren '30, maar vooral na de Tweede We- reldoorlog heeft dienstverlening, met name kan- toren en instellingen, bezit genomen van de bui- tens zelf, terwijl ook de oprukkende verstedelij- king (Zeist, Driebergen) hun sporen nalaten. ■ |
||||||||||||||
Slot Zeist
|
||||||||||||||
Kastelen en
buitenplaatsen op de Heuvelrug en de Vallei |
||||||||||||||
B. Olde Meierink
In vergelijking met het Kromme Rijngebied kent
de streek weinig kastelen en ridderhofsteden. Hun ontstaansredenen zijn zeer divers. De ont- wikkeling begint met de stichting van de bis- schoppelijke kastelen Ter Horst, Stoutenburg en Ter Eem, die het Sticht aan de oostzijde be- schermden tegen de Geldersen. Aan de zuidwe- strand ontstonden de kastelen Kersbergen, Zeist, Blikkenburg, Moersbergen, Broekhuizen, Zuile- stein, Amerongen en Lievendaal. In de ontginningen van Woudschoten en Leusden verrezen in de 14e en 15e eeuw adellijke huizen zoals Geerestein, Lichtenberg, Lokhorst, Groen- woude en Renswoude, waarvan slechts Lokhorst, |
||||||||||||||
Van de heren Blijdenstein en Olde Meierink is
helaas geen bijdrage ontvangen. Wij hebben hierboven een korte samenvatting van hun le- zingen opgenomen. |
||||||||||||||
19
|
||||||||||||||
Ontginningen in Eemland
in de Middeleeuwen CJ.C. Broer ^
Mijn lezing over ontginningen in Eemland in de Middeleeuwen wil ik beginnen met
aan te geven vanuit welk perspectief ik over dit onderwerp spreek. Ik heb me met dit gebied en middeleeuwse ontginningen aldaar bezig gehouden in het kader van mijn onderzoek dat zich richt op het vroege goederen- en rechtenbezit van de abdij van Hohorst; dat is de in Eemland gevestigde voorgangster van de St.-Paulusabdij in Utrecht. |
|||||||||
gen en rechten in Eemland, min of meer in de di-
recte omgeving van de abdij, deel uit. Hoewel de- ze door Ansfried en Adelbold geschonken bezit- tingen in beginsel niet erg indrukwekkend leken, waren de rechten die de St,-Paulusabdij in later tijd in Eemland had niet de minst belangrijke. Men kan met betrekking tot dit gebied spreken van één van de zwaartepunten binnen het totale goederen- en rechtenbezit. Bij de ontwikkeling van het abdijbezit in dit ge- bied in de loop der tijd hebben ontginningen een aanzienlijke rol gespeeld. En dat is vanaf het be- gin het geval geweest, zo is gebleken. Hoewel mijn aandacht steeds vooral gericht is op de abdij en haar goederenbezit, wil ik in deze lezing ook trachten u een idee te geven van de middeleeuw- se bewoningsgeschiedenis en ontginningen in Eemland in het algemeen. De oudste nederzettingen in Eemland
Ik ga dan om te beginnen een eind terug in de
tijd, naar de achtste eeuw - wanneer we voor het eerst over historische bronnen beschikken voor dit gebied - om u heel globaal een idee te geven van hoe Eemland er toen moet hebben uitgezien en hoe het zich ontwikkelde. Eemland, het noordoostelijk deel van wat later het Nedersticht heet, maakte in die achtste eeuw deel uit van de gouw Fletheti. Deze gouw, die zich uit- strekte van het Flevomeer in het noorden tot aan de Rijn in het zuiden, omvatte de gehele Utrecht- se Heuvelrug en de oostelijk daaraan grenzende laagvlakte van de Gelderse Vallei. Betrekkelijk ruim genomen, is Eemland het direct ten oosten van de Utrechtse Heuvelrug gelegen stroomgebied van |
|||||||||
Gezicht op de Paulusabdij. Teicening van
M. Brouerius, 1719. G.A.U., Top.-Hist. Atlas. |
|||||||||
De abdij op de Hohorst, ook wel genoemd de
Heilige Berg, aan de Eem, vlak ten zuiden van Amersfoort, heeft zich ontwikkeld uit een ge- meenschap die zich omstreeks het jaar 1000 vormde rondom de kluizenaarscel van bisschop Ansfried van Utrecht (995-1010). Kort vóór 1050 werd de abdij door één van de opvolgers van Ansfried, bisschop Bernold (1027-1054), naar de stad Utrecht verplaatst. Daar is ze als St.-Paulus- abdij naast de kapittels een belangrijke plaats gaan innemen in de directe entourage van de bis- schop. Aan de gemeenschap op de Heilige Berg zijn
waarschijnlijk al bij de stichting door Ansfried zelf en daarna ook door zijn directe opvolger bis- schop Adelbold (1010-1027) schenkingen ge- daan. Van die schenkingen maakten ook bezittin- |
|||||||||
20
|
|||||||||
een aantal beken, die vanuit het zuiden en vanuit
het oosten bij Amersfoort samenkomen en van- daar verder als rivier de Eem naar het Almere in het noorden stromen. In 777 schonk Karel de Grote aan de Utrechtse
kerk onder andere de in dit gebied gelegen villa Leusden met wat genoemd worden toebehoren, die in de schenkingsoorkonde nader gespecifi- ceerd zijn als akkergronden, hoeven, huizen en gebouwen, onvrije mensen, bossen, weide- en hooilanden en tot slot waterlopen. Tot de schen- king behoorden ook een viertal waarschijnlijk gro- tere bosgebieden aan weerszijden van de Eem. Oorspronkelijk zullen de zandgronden in dit ge- bied een vrijwel ononderbroken bosbegroeiing gekend hebben, afgewisseld met tussen de zand- ruggen en met name in de Gelderse vallei gele- gen veengebieden. Geleidelijk zouden door het ontstaan van nederzettingen als die van Leusden deze bossen in verschillende delen uiteenvallen. Het is aan de (noordoostelijke) randen van de ho- ge zandgronden van de Heuvelrug dat we de oudste middeleeuwse bewoning aantreffen. Dat waren de gronden die door hun natuurlijke ge- steldheid voor bewoning en bewerking het meest geschikt waren. Deze bewoning breidt zich in de periode vanaf de achtste tot en met de tiende eeuw geleidelijk uit. Het aantal nederzettingen neemt toe, hetgeen ontginning heeft ingehou- den. Daaronder verstaan we hier steeds: het om- zetten van grond van welke aard dan ook in bouwland. In de vroegste tijd, de achtste en ne- gende eeuw, betekende dat vooralsnog op of aan de randen van de hoger gelegen zandgron- den voornamelijk het rooien van bos. Eerst later, zo zullen we zien, is men in staat en gaat men er- toe over ook meer lager gelegen gebieden en moeilijker te ontginnen veengronden in cultuur te brengen. Hoewel het bestaan van domeinen (villae ge-
noemd) ten noorden van de grote rivieren in het verleden sterk betwijfeld is, hebben onderzoekin- gen als die van Dekker voor het Kromme-Rijnge- bied' aangetoond dat het domaniale stelsel ook in deze streken niet onbekend is geweest. Wij menen op grond van onze eigen onderzoekingen zeker voor een deel van Eemland hetzelfde te mogen stellen. Het domaniale of hofstelsel als landbouwexploi-
tatiesysteem en stelsel van beheer van groot- grondbezit wordt gekenmerkt door de volgende tweeledigestructuur: enerzijds is er een hof {cur- |
tis, vroonhoeve) met daarbij land {terra indomi-
nicata, vroonland), dat vanuit de hof direct geëxploiteerd werd door middel van onvrijen en van de domeinheer afhankelijke boeren; ander- zijds is sprake van een complex land {terra man- sionaria) dat in verschillende delen {mansus, hoeven) van de domeinheer werd gehouden door van hem afhankelijke, dat wil zeggen onvrije boe- ren. Dezen bebouwden dat land voor eigen reke- ning, maar waren hun heer naast de betaling van een tijns en leveranties in natura met name dien- sten verschuldigd, hetgeen onder andere inhield het gedurende een bepaalde tijd werken op het vroonland, dat is het land dat behoorde bij de hof. Aangezien dit domaniale stelsel de meest typische
vorm van beheer van grootgrondbezit in het Karo- lingische rijk was, valt aan te nemen dat invoering van dit systeem in deze streken heeft plaatsgehad na de verovering ervan door de Franken in de late zevende eeuw op het aldus uitgebreide konings- goed. Door de Karolingische hofmeiers en konin- gen zijn sinds de achtste eeuw diverse schenkin- gen, onder meer van domeinen, gedaan aan de Utrechtse kerk. Deze aldus verworven bezittingen werden voor de kerk beheerd door de bisschop. Ik spreek daarom in het vervolg over bisschoppelijke goederen als ik deze bezittingen van de Utrechtse kerk bedoel. Sinds de schenking van Karel de Gro- te in 777 gold de bisschop van Utrecht als de voornaamste gerechtigde in Eemland. Hoewel we niets vernemen van het bestaan van
een hof aldaar, mag toch wel worden aangeno- men dat de in 777 genoemde villa Leusden een domein is geweest. Mogelijk is de positie van Leus- den als centrum van de bisschoppelijke domein- goederen al vroeg overgenomen door andere cen- tra. Wellicht houdt dit mede verband met een in- tensivering van de bewoning in reeds vanouds bevolkte gebieden en de uitbreiding ervan naar tot dan toe praktisch onbewoonde streken. Het be- heer over de bisschoppelijke domeingoederen in het Kromme-Rijngebied blijkt op een gegeven mo- ment te zijn gevoerd vanuit de hof in Zeist. Voor de meer noordelijk gelegen streken achten wij het niet uitgesloten dat een mogelijk in de tiende eeuw bestaande hof in Amersfoort een zelfde functie vervulde. We komen hier nog op terug. We keren echter eerst terug naar de oudste ne-
derzettingen binnen het geheel van de bisschop- pelijke domeingoederen. Het ontstaan van die |
||||||
21
|
|||||||
nederzettingen is helaas een proces dat voor ons
betrekkelijk onzichtbaar verloopt. Wanneer er bij- voorbeeld geen archeologische gegevens voor- handen zijn, is het voor de historicus in het alge- meen slechts mogelijk het bestaan van een ne- derzetting vast te stellen op grond van een eerste vermelding in het historisch bronnenmateriaal; de overlevering van dat materiaal is evenwel dusda- nig bepaald door toevalligheden dat dergelijke eerste vermeldingen in het algemeen weinig zeg- gen over de feitelijke ouderdom van een neder- zetting. De wijze waarop en het tempo waarin de bewoning zich uitbreidt, is aldus iets dat zich gro- tendeels aan onze waarneming onttrekt. Hoe moeten we ons nu de nederzettingen zoals ze ontstonden voorstellen? In het algemeen wer- den ze gevormd door een variërend aantal hoe- ven of bedrijfseenheden. In de directe omgeving van de woonkern, meestal op de hoge met een- voudige middelen te bewerken gronden, waren de oorspronkelijke akkers gelegen, die samen één groot complex vormden dat in het Nedersticht werd aangeduid met de term eng. Het ontstaan van deze complexen bouwland moet men zien als een proces van het geleidelijk in gebruik ne- men van gronden als permanent bouwland. Deze ontwikkeling, het ontstaan van de eng als duide- lijk afgerond geheel van intensief gebruikt akker- land, valt globaal te plaatsen in de achtste en ne- gende eeuw. Tot iedere hoeve behoorde een ze- kere hoeveelheid land - ook aangeduid met de term hoeve - dat meestal verdeeld was in diverse percelen, die verspreid over de eng gelegen wa- ren. In de loop der tijd zijn de oorspronkelijke hoeven uiteengevallen in afzonderlijke delen die in verschillende handen zijn geraakt. Zo konden er in later tijd binnen een hoeve meerdere ge- rechtigden zijn. Was het recht op het akkerland een particulier
recht en werd het land in principe individueel be- werkt, collectieve gebruiksrechten had men ten aanzien van de zogenaamde meentgronden. De- ze vormden een vast onderdeel van de nederzet- ting en bestonden uit hooi- en weilanden en ver- schillende andere gronden als velden, bossen, ve- nen, heide en eventuele moerassen en waterlopen. In variërende mate aanwezig waren deze gronden op verschillende manieren van be- tekenis en onmisbaar voor het agrarisch bedrijf. Ze leverden onder meer voedsel voor het vee, hout als bouwmateriaal en brandstof, turf en zo- den, terwijl in de wateren gevist kon worden. Het aandeel dat de gerechtigden hadden in het ge- |
meenschappelijk gebruiksrecht was gebaseerd op
hun hoeve-aandeel in het bouwland op de eng. Gedeelten van de meentgronden zouden in de loop van de tijd tot bouwland worden gemaakt, dat wil zeggen ontgonnen. Aan die ontginning ging dan de zogenaamde verhoefslaging vooraf: de te ontginnen grond werd verdeeld onder de- genen die in de hoeven gerechtigd waren. Het aandeel in het gebruiksrecht - waarschap gehe- ten - werd omgezet in een particulier recht op een geografisch bepaald stuk grond, dat werd aangeduid met termen als toeslag, uitslag of hoefslag. Hierna kon iedere gerechtigde zelf het hem toegewezen stuk land incultuur brengen. Al- dus zijn vroeger of later de verschillende delen van de gemene gronden verdeeld en ontgonnen, al naar gelang de mogelijkheden daarvoor aan- wezig waren. In gebieden waar veel bos was, liet zich dat vrij eenvoudig kappen. De in de nabij- heid van de eng gelegen hooi- en weilanden kon- den eveneens in een vrij vroeg stadium in cultuur worden gebracht, Aan de ontginning van venen en moerassen daarentegen, waarvoor meer of minder uitgebreide regelingen voor de afwatering getroffen moesten worden, kwam men in het al- gemeen eerst later toe. Eemland in de tiende en elfde eeuw
We lopen echter op de ontwikkelingen vooruit en
keren terug naar omstreeks het jaar 1000, wan- neer we iets meer zicht op ontwikkelingen gaan krijgen, wanneer bovendien ook in Eemland de abdij van Hohorst op het toneel verschijnt. Eemland rond het jaar 1000 moeten we ons voorstellen als een nog maar ten dele bewoond gebied. Hoewel niet met zekerheid te zeggen valt wanneer precies bepaalde nederzettingen zijn ontstaan, bestond zoals we zagen, Leusden reeds in de achtste eeuw. Hees, ten zuidwesten van Soest, wordt vermeld in de negende eeuw. Hoe- wel ze eerst in de vroege elfde eeuw voor het eerst worden genoemd, is het niet onwaarschijn- lijk dat ook nederzettingen als Soest en Maarn, en wellicht ook Scherpenzeel en Baarn, hun be- staan terugvoeren tot de negende eeuw of zelfs eerder. Omstreeks het jaar 1000 heeft waarschijn- lijk ook Amersfoort als nederzetting bestaan. Elk van de genoemde nederzettingen zal omgeven en aldus van de ander gescheiden zijn geweest door onontgonnen gronden. Gedeelten daarvan zullen in gebruik zijn geweest bij inwoners van de nederzettingen en daarom tot die nederzettingen gerekend zijn. Echt scherp afgebakende grenzen |
|||||
22
|
||||||
OE.MEENTK FOOGI^NU.
|
|||||||||||
l'HOM.VCJK ITHECHT.
|
|||||||||||
Uit: J. Kuyper, Gemeenteatlas van Utrecht.
|
|||||||||||
streeks 920, terugkeren naar zijn stad en de we-
deropbouw ervan ter hand nemen. In het algemeen wordt er toch wel van uitgegaan dat de effecten van dit alles ook merkbaar zijn geweest op het platteland en daar gezorgd heb- ben voor een onderbreking, of op z'n minst een stagnatie in de ontwikkeling en uitbreiding van de bewoning, en daarmee de ontginningsactivi- teiten in deze streken. Het is in dat licht bijzonder interessant dat we voor Eemland niet alleen kun- nen vaststellen dat die onderbreking of stagnatie hooguit zeer kort is geweest, maar dat misschien zelfs voorzichtig rekening gehouden mag worden met een min of meer doorlopende ontwikkeling vanaf de negende eeuw tot in de elfde eeuw. In delen van Eemland zijn namelijk niet alleen voor de vroege elfde, maar zeker ook voor de late tiende eeuw - en misschien zelfs eerder - ontgin- ningsactiviteiten aan te nemen. Met name moet |
|||||||||||
zullen evenwel in een tijd dat de nederzettingen
gering in aantal en omvang waren en er voldoen- de wilde gronden voorhanden waren nog niet hebben bestaan. Meer naar het noorden toe zal verder sprake zijn geweest van een uitgestrekte onbewoonde wildernis van bos- en veengronden. De periode van de achtste en een deel van de ne- gende eeuw lijkt de tijd te zijn geweest van het ontstaan en de uitbreiding van nederzettingen, hetgeen steeds met ontginning gepaard ging. In de loop van de elfde eeuw nemen opnieuw grote ontginningen een aanvang. De periode daartus- sen, vooral de tweede helft van de negende eeuw, wordt in het algemeen gekenschetst als duister. Noormannenaanvallen op Dorestat en Utrecht zorgen voor een sfeer van onrust en gro- te onzekerheid. De bisschop van Utrecht is zelfs gedwongen uit te wijken naar veiliger oorden en kan eerst in de loop van de tiende eeuw, om- |
|||||||||||
23
|
|||||||||||
band zou kunnen houden met de zeker vanaf die
tijd in de omgeving, op het Hoogland aantoonba- re ontginningsactiviteiten. De hof zou bedoeld kunnen zijn om van daaruit aan die activiteiten leiding te geven en de nieuw ontgonnen bezittin- gen te beheren. Zoals mogelijk de hof in Zeist dat geweest is voor de zuidelijk gelegen goederen, zo zou dan wellicht deze bisschoppelijke hof in Amersfoort voor het noordelijk gedeelte van de bisschoppelijke domeingoederen beschouwd kunnen worden als de opvolgster van de oude hof van Leusden. Met betrekking tot deze ontginningen op het
Hoogland is niet alleen bijzonder dat hiervoor een dergelijke vroege datering is vast te stellen. Inte- ressant is vooral ook dat duidelijk wordt in welk kader deze vroege ontginningen binnen het ge- heel van de bisschoppelijke domeingoederen in Eemland zijn uitgevoerd. Voor Hoogland blijkt dan vooral de relatie met de nederzetting Soest van belang te zijn. Dit is het punt waar ik nadruk- kelijk de abdij van Hohorst in mijn verhaal moet betrekken. Door de schenkingen van de bisschoppen Ans-
fried en Adelbold is de abdij namelijk in de vroege elfde eeuw in Soest en het naburige Hees gegoed geraakt, zelfs de voornaamste grondeigenaar ge- worden. In totaal eenentwintig hoeven land, ver- spreid gelegen over Soest en Hees, met de daar- mee verbonden toebehoren werden uit het bis- schoppelijk domeingoed in Eemland gelicht en aan de abdij overgedragen. Feitelijk betekende dit dat de abdij geheel Hees en het grootste ge- deelte van Soest bezat, dit met inbegrip van de aan het land gebonden, in de hoeven gerechtig- de onvrijen. De verplichtingen die deze mensen tevoren gehad hadden jegens de bisschop als hun domeinheer gingen nu over op de abdij als de nieuwe grondheer. Tijnzen, leveranties en diensten waren ze nu verschuldigd aan de abdij. Het is daarom zo interessant op de nederzetting Soest wat nader in tegaan, omdat in dit geval op een aantal punten goed concreet en aanschou- welijk te maken valt wat ik net over de opbouw van nederzettingen in het algemeen heb ge- steld^. In Soest blijken namelijk de verschillende onderdelen van een agrarische nederzetting be- trekkelijk goed aanwijsbaar Zo is heel goed herkenbaar - op kaarten, op luchtfoto's, maar ook wanneer men in het land- schap staat - de Soester Eng. Hij is in dat land- schap duidelijk herkenbaar als een hoogte. Dat |
|||||||
dan gewezen worden op ontginningen die
plaatsgevonden hebben in de omgeving van Amersfoort, in het bijzonder op het ten noorden daarvan gelegen Hoogland. Hoewel in later tijd een groter gebied omvattend,
werd het oorspronkelijke Hoogland gevormd door een relatief hoog gelegen zandrug, zich uit- strekkend van de Hoef in het oosten via Den Ham naar het westelijk gelegen Koelhorst^. Op grond van de onregelmatige verkaveling en het veelvul- dig voorkomen van het toponiem -laar, wat wijst op vroege bosontginning, mogen we hier de vroegste bewoning in dit gebied veronderstellen. Ten noorden van dit Hoogland bevinden zich nu veel lager gelegen, maar oorspronkelijk met veen bedekte gronden, waarvan de strokenverkaveling typerend is voor veel latere, meer systematische ontginningen, die in de twaalfde en dertiende eeuw zijn uitgevoerd. Op veel vroegere ontginningsactiviteiten op het
eigenlijke Hoogland wijst vooral ook het feit dat in de vroege elfde eeuw reeds gesproken wordt over tienden, die van hier gelegen land worden geheven en door bisschop Adelbold aan de abdij zijn toegekend^. Het heffen van tienden hield in dat in prinipe aan de kerk, in de praktijk aan de bisschop of aan de persoon of instelling die in zijn rechten was getreden, een tiende deel van de opbrengst van het land moest worden afgestaan. Wanneer nu grond eerst kort tevoren in cultuur gebracht was, sprak men in het algemeen van novale tienden. Het feit nu dat voor dit Hoogland in de vroege elfde eeuw niet of niet meer van no- vale tienden, maar eenvoudigweg van tienden wordt gesproken, wijst op een ontginning van dit land reed senige tijd daarvoor; we mogen dan wel stellen op zijn laatst in de late tiende eeuw. Ook op grond van de resultaten van recente ar- cheologische onderzoekingen, waarbij op enkele plaatsen bewoningssporen zijn aangetroffen die teruggaan tot in de negende eeuw^, mogen ont- ginningsactiviteiten in deze omgeving zeker in de tiende eeuw, maar misschien dus zelfs eerder al, worden aangenomen. Voor Eemland fungeert in later tijd als centrum
van de bisschoppelijke domeingoederen een hof in Amersfoort. Hoewel we deze hof eerst in veel latere bronnen vermeld vinden, valt een hogere ouderdom wel aan te nemen. Wellicht mogen we in het licht van het voorgaande als periode van ontstaan voor deze hof in Amersfoort zelfs den- ken aan de tiende eeuw, waarbij de stichting ver- |
|||||||
24
|
|||||||
Ten zuidwesten van de Eng lag, zich uitstrekkend
tot aan de grens met Hees, het zogenaamde Soesterveen. Het zijn deze gebieden die in de elfde eeuw nog
in onontgonnen staat de toebehoren vormden bij het bouwland op de eng deel uitmakend van de hoeven in Soest, die als zodanig met de schenkin- gen van Ansfned en Adelbold aan de abdij kwa- men. Nu betrof het hier gronden die niet alleen in de elfde eeuw, maar ook later tot de nederzet- ting, het grondgebied van Soest behoorden. Er blijkt echter, anders dan later het geval is, in de elfde eeuw nog meer gerekend te zijn tot de ne- derzetting Soest. Uit verschillende gegevens valt namelijk af te lei-
den dat toen de bisschoppen Ansfried en Adelbold vanuit de bisschoppelijke domeingoederen in Eem- land de abdij van Hohorst begunstigden met land in Soest en Hees, onder meer ook land op het Hoogland aan de abdij vanHohorst is gekomen. Dit nu valt alleen te verklaren wanneer we ervan uitgaan dat ook dit land op het Hoogland behoor- de tot de oorspronkelijke meentgronden van Soest, welke men niet al te lange tijd tevoren be- gonnen was in cultuur te brengen. Met 'niet al te lange tijd tevoren' bedoel ik dan: kort genoeg om mensen zich nog bewust te laten zijn van een band tussen land in Soest en 'nieuw' land in Hoogland, op grond van welke band ais vanzelf- sprekend, bijna stilzwijgend bij de voornoemde schenkingen met land in Soest land in Hoogland aan de abdij kwam. Over het haar toebehorende land in Soest (en
Hees) bezat de abdij de rechtsmacht. Zij zal deze ook gehad hebben voor het in beginsel tot Soest behorende land in Hoogland. Vroege ontginning zoals die hier plaatsvond, in een gebied waar men voor ontginningen aanvankelijk de ruimte had, hebben geleid tot een verzelfstandiging en - we weten weer niet precies wanneer - Hoogland tot een apart gerecht doen worden. De oude band met Soest is dan niet zo duidelijk meer, die met de abdij (dan inmiddels St.-Paulusabdij) is echter ge- bleven. In het gerecht Hoogland is het de abt van St.-Paulus die samen met de bisschop de rechts- macht bezit en die één van de twee schouten, rechterlijke functionahssen, aanstelt. De band met Soest is echter ook nog zeker waarneembaar waar het bezit van de abdij op het Hoogland steeds in één adem met de bezittingen in Soest en Hees ge- noemd wordt als hofgoed van de abdij, dat vanaf de twaalfde eeuw ressorteert onder een hof die gevestigd is in Emmeklaar op datzelfde Hoogland. |
||||||||||
OEMEEWTB »OB«T.
|
||||||||||
l'RimXflK UTHECHT.
|
||||||||||
Uit: J. Kuyper, Gemeenteatlas van Utrecht.
zal oorspronkelijk al wel zo zijn geweest - men
vestigde zich immers op of bij de hogere zand- gronden -, maar in de loop der tijd moet door het opbrengen van mest en plaggen ook nog extra ophoging hebben plaatsgehad. Minder op de kaart en maar wel op de luchtfoto is heel duide- lijk de overwegende richting van de kavels te zien, in zuidwest-noordoostelijke richting, met ian de randen enkele stukken land met een ver- kaveling in een afwijkende richting. Dit zijn waar- schijnlijk de oudste uitbreidingen van het land- bouwareaal geweest die plaatshadden waar- schijnlijk in de negende eeuw, vóór het begrip eng versteende en nieuw ontgonnen land niet meer beschouwd werd als behorend bij de eng. De boerderijen zijn te situeren in de directe nabij- heid van de Eng, ten noordoosten ervan, aan wat in Soest de Bnnk heet. Zoals gezegd behoorden er tot een agrarische ne-
derzetting verschillende meentgronden. In Soest blijken die deels nog zeer goed terug te vinden te zijn. Zo bevonden zich de hooi- en weilanden vooral ten noordoosten van de nederzetting op de laag gelegen gronden aan weerszijden van de Eem, onder andere ook in wat nu de Slaag heet. Deze naam 'Slaag' wijst reeds op ontginning na verhoefslaging, terwijl veldnamen samengesteld met -maat wijzen op de vroegere hoedanigheid van dit land: gras- en hooiland (maat = hooiland). |
||||||||||
25
|
||||||||||
monniken zelf nog wel rechtstreeks betrokken
zijn geweest en de ontginningswerkzaamheden zelf ook mede uitgevoerd hebben. Met deze acti- viteit kan in de prille abdij onder meer invulling zijn gegeven aan de plicht tot het verrichten van handarbeid, die in de door de monniken gevolg- de regel van Benedictus voorgeschreven werd. Er zijn geen aanwijzingen dat de monniken zich in later tijd bij ontginningen, bij de Hohorst of el- ders, werkelijk actief betoond hebben. Niet bekend is hoe de abdij in de vroegste tijd van haar bestaan het haar geschonken bezit ex- ploiteerde. We mogen echter wel aannemen dat voor het nog betrekkelijk overzichtelijke, in de na- bijheid gelegen bezit in Soest en Hees, met daar- bij wat land in Hoogland, de abdij zelf de plaats zal zijn geweest waar betalingen, leveranties en diensten dienden te worden voldaan. Voor het bestaan van een dergelijk in het algemeen ook als 'hof' aangeduid inningscentrum^ elders ont- breekt iedere aanwijzing. Met de verhuizing van de abdij naar Utrecht rond 1050 zal ook de in- ning van de tijnzen en andere inkomsten mis- schien daar hebben plaatsgehad, maar niet on- mogelijk is ook dat een hof als inningscentrum op de Hohorst daarvoor in functie bleef. In later tijd, naar we aannemen vanaf de twaalf- de eeuw, functioneert als inningscentrum voor het totale hofgoederencomplex van de abdij in Soest, Hees en op het Hoogland een hof in Em- meklaar, eveneens op het Hoogland gelegen. Vanuit deze hof werden de geleverde produkten door hoflieden die tot wagendiensten verplicht waren naar de abdij in Utrecht gebracht. Hoflie- den die in Emmeklaar woonden dienden de op- brengsten te vervoeren naar Hees; zij die in Soest en Hees woonden moesten deze opbrengsten sa- men met de tienden die ze zelf verschuldigd wa- ren, voorts naar Utrecht brengen en afleveren bij de korenschuur van de abdij. De situering van de hof van Emmeklaar is om twee redenen opmerkelijk. In de eerste plaats vanwege de nogal excentrische ligging ten op- zichte van het totale goederencomplex van de abdij in Soest en Hees, dat eronder ressorteert. De inrichting van een nieuw inningscentrum in Emmeklaar mag wel worden gezien als een dui- delijk blijk van de in de loop der tijd toegenomen betekenis van het op het Hoogland gelegen ab- dijbezit. Verder is de ligging van de hof in Emme- klaar opvallend, omdat ze gelegen is direct nabij de grens van het eigenlijke Hoogland en het ge- bied ten noorden en noordoosten ervan, waar |
|||||||
Dat de abdij en haar monniken na de schenkingen
van Ansfried en Adelbold actief betrokken zijn ge- weest bij de ontginningen valt sterk te betwij- felen. Hoewel we niet beschikken over feitelijke informatie hierover, achten we dit toch vooral daarom onwaarschijnlijk omdat het hier gaat om ontginningen die reeds een aanvang hadden ge- nomen binnen het geheel van bisschoppelijke do- meingoederen vóór de abdij in dit gebied gegoed raakte. In eerste instantie zullen het onder meer bisschoppelijke onvrijen uit Soest zijn geweest die hier ontginningen hebben uitgevoerd. Dat neemt niet weg dat de abdij voordeel heeft gehad bij de- ze activiteiten. Het belang ervan moeten we zien in het feit dat dit land, nadat het eenmaal in cul- tuur was gebracht inkomsten opleverde. Gerech- tigden aan wie bij de verhoefslaging een stuk grond was toegewezen, waren na het in cultuur brengen ervan tijns en eventueel ook leveranties in natura verschuldigd voor wat bleef gelden als hofgoed. Ook was men de abdij tienden verschul- digd, een recht dat de abdij immers van bisschop Adelbold in de vroege elfde eeuw gekregen had. De abdij heeft onmiskenbaar belang gehad bij de- ze ontginningen; ze zag hierdoor de betekenis van haar bezit en haar inkomsten toenemen. Terwijl ons dat in het geval van Hoogland dus on-
waarschijnlijk lijkt, willen we zeker niet uitsluiten dat elders in Eemland de monniken zeker gedu- rende enige tijd wel direct betrokken zijn geweest bij ontginningen. En dat betreft dan activiteiten op en bij de Hohorst zelf. De abdij, zo vermeldt de kroniekschrijver Alpertus van Metz in het be- gin van de elfde eeuw, was gelegen op de Ho- horst aan de Eem, waar ze aan alle andere zijden omsloten werd door uitgestrekte moerassen^. De vestiging van een kloostergemeenschap, de bouw van een kerk of kapel en kloostergebouwen, zal al het rooien van struikgewas en bomen op de Hohorst zelf hebben betekend. Duidelijk is echter ook dat in de directe omgeving van de Hohorst reeds vanaf het begin ontginningen moeten heb- ben plaatsgehad. Enkele decennia na het ontstaan van de abdij is sprake van novale tienden van Ho- horst, dat wil zeggen van tienden van recent ont- gonnen land op of waarschijnlijk beter gezegd bij de Hohorst, die de abdij blijken toe te komen. Aan te nemen valt dat het hier gaat om land dat tussen circa 1000 en het moment van vermelding van de- ze tienden in 1050 in cultuur is gebracht. Niet ondenkbaar is het dat bij deze vroege ont- ginningen in de directe omgeving van de abdij de |
|||||||
26
|
|||||||
zoals we zullen zien in de twaalfde en dertiende
eeuw grootscheepse ontginningen hebben plaatsgevonden. Misschien houdt daarom de in- richting van deze hof ook verband met de aan- vang van deze activiteiten in die omgeving. Ontwikkelingen vanaf de twaalfde eeuw
De vroege ontginningen op het Hoogland, zoals
hiervóór besproken, hebben een aanvang geno- men binnen het lokale verband van de nederzet- ting Soest, waarbij tot die nederzetting behoren- de meentgronden in cultuur werden gebracht. De ontginningsactiviteiten zullen zijn voortgezet in de elfde eeuw. Mogelijk is toen reeds de band met Soest losser geworden. Bij deze ontginnin- gen zal waarschijnlijk sprake zijn geweest van een verder opschuiven in noordelijke richting. Voorals- nog zullen het, waar het vooral het rooien van bos betroffen zal hebben, betrekkelijk kleinschali- ge ontginningen zijn geweest in die zin dat ze weinig gezamenlijke inspanningen vroegen. Op een dergelijke vooral individueel uitgevoerde ont- ginningsactiviteit wijst het bloksgewijze verkave- lingspatroon in dit gebied. Nu dienen we ons te realiseren dat ontginnings- activiteiten, naast de beperkingen die bepaald waren door technische mogelijkheden, ook hun grenzen vonden in de agrarische structuur van de nederzetting. Gesteld is hiervóór al dat de tot de meent behorende gronden niet zonder belang waren voor de nederzetting, integendeel daarvan een noodzakelijk onderdeel uitmaakten, gezien hun betekenis en functie in het agrarisch bedrijf. Dat betekent dat men zeker niet ongelimiteerd tot ontginning van alle meentgronden kon over- gaan. Een zekere hoeveelheid ervan, van verschil- lende soorten gronden, moest beschikbaar blijven voor de gerechtigden in de hoeven. Zolang er sprake was van in voldoende mate aanwezige wilde gronden, waar niet mensen, vanuit verschil- lende nederzettingen rechten op deden gelden en waar dus in de praktijk ongelimiteerd gebruik van gemaakt kon worden, was er niets aan de hand. Anders werd dat toen dat onbeperkte ge- bruik om verschillende redenen niet meer moge- lijk was. Dat gebeurde toen nederzettingen zich uitbreid-
den en in hun ontginningsactiviteit danwei be- hoefte aan wilde gronden op elkaar stuitten. Tot dan toe vage grenzen in wilde gebieden werden toen letterlijk afgepaald. Mogelijk hebben zich echter de beperkingen niet zozeer voorgedaan in de vanouds bewoonde gebieden. Daar kon men |
in de bestaande nederzettingen misschien niet
onbeperkt, maar toch wel over voldoende meent- gronden beschikken en was ook ongeveer wel duidelijk dat zij tot een bepaalde nederzetting be- hoorden. Anders lijkt dat te zijn geweest in de omgeving van Hoogland, aan de grens van de bewoonde gebieden en de uitgestrekte wildernis ten noorden daarvan. Daar zouden uiteindelijk niet technische mogelijkheden of gebrek aan gronden op zich, maar rechten geclaimd door an- deren de beperkingen en grenzen van de ontgin- ningen bepalen. Ontginningen hebben in Hoogland betrekkelijk
vroeg en gezien het relatieve gemak waarmee bos gerooid kon worden waarschijnlijk ook be- trekkelijk rigoureus plaatsgehad. Terwijl er, zo zou men kunnen aannemen, ruimte genoeg was voor uitbreiding van de bewoning en ontginningsacti- viteiten volgens het oude, hiervóór beschreven patroon, zien we in de twaalfde eeuw toch het een en ander anders gaan verlopen. In die eeuw is waarschijnlijk nadrukkelijker dan voorheen de bisschop de wildernissen gaan beschouwen als hem toekomend en als iets waarover hij naar be- lieven kon beschikken. Werden in dichter bevolk- te, meer ingerichte gebieden zijn rechten nogal eens beperkt door rechten van anderen, in het noordelijk deel van Eemland, sinds de achtste eeuw behorend tot zijn domeingoed, was dat niet het geval. Wat reeds eerder, sinds de late tiende eeuw en
elfde eeuw, elders, in de uitgestrekte veengebie- den in het westen van het Nedersticht (de Utrechts-Hollandse laagvlakte) plaatshad, gebeur- de nu ook in Eemland: namelijk de uitgifte van grote stukken wildernis ter ontginning, op be- paalde voorwaarden, aan ontginners-kolonisten, waarna op grootschalige en systematische wijze die ontginning werd uitgevoerd. We komen op dit type ontginningen in Eemland aanstonds te- rug, maar richten ons eerst nog even op het Hoogland zelf en op het vermoedelijk effect dat de claims van de bisschop op de gronden direct ten noorden van dit gebied en de uitgiften ter ontginning hebben gehad. Vanwege deze nieuwe ontwikkelingen zal zich juist hier in de twaalfde eeuw de grens hebben doen gevoelen aan uitbreidingsmogelijkheden naar het noorden vanuit het eigenlijke Hoogland. Bewustzijn van beperkingen en van bezwaren van te vergaande ontginningen hebben geleid tot het ontstaan van wat men in het Nedersticht 'maal- schappen' noemt. |
||||||
27
|
|||||||
Een maalschap is, evenals een markorganisatie,
een op genootschappelijke basis gestoelde orga- nisatie van mensen die vanouds gerechtigd waren in een bepaald gebied, dat wil zeggen: ze beza- ten bouwland en op basis daarvan als gemeen- schap rechten op onontgonnen gronden. De aan- eensluiting tot een markgenootschap had tot doel de belangen van de markgenoten te be- schermen tegen hen die niet vanouds gerechtigd waren. Op het moment dat de druk, onder ande- re van de kant van niet-gerechtigden, op onont- gonnen gronden groot was en een aanzienlijk deel hiervan reeds verdeeld en in cultuur ge- bracht was en werd, zijn deze genootschappen gevormd om te voorkomen dat te veel woeste gronden - die al zodanig onmisbaar waren bin- nen de agrarische structuur - ontgonnen of te in- tensief gebruikt werden. Beheer en bescherming van woeste gronden vormde aldus de taak van de markorganisatie. Vonden er nog verdere ont- ginningen plaats, dan trad de markorganisatie daarbij regulerend op. Een mark die als object bos heeft is een maalschap. In Utrecht treffen we geen marken, alleen maalschappen aan. In Hoogland treffen we in de dertiende eeuw een
dergelijke belangenorganisatie aan, de maalschap van Wede en Emmeklaar. Niet onmogelijk is het, zo heeft Kemperink ons inziens overtuigend aan- getoond, dat het ontstaan van deze maalschap terug gaat tot de twaalfde eeuw^, waarbij we de oprichting wel mogen zien in het licht van het naderen van een zekere grens voor het in cultuur- land omzetten van onontgonnen gronden op het Hoogland en het gebrek aan verdere mogelijkhe- den voor uitbreiding naar het noorden. Het voe- ren van het beheer van de tot de maalschap van Wede en Emmeklaar behorende gronden en de behartiging van de belangen van haar gerechtig- de leden, de malen, komt tot uitdrukking in het gereguleerd uitgeven ('verkopen') van nog voor ontginning in aanmerking komende gronden aan individuele malen, welke vervolgens deels door derden van de malen worden gehouden tegen betaling van tijnzen, uit de opbrengst waarvan de gezamenlijke malen renten ontvingen. Ook de St.-Paulusabdij deelde daarin mee, gezien het feit dat ze naast fijns- en tiendheer van de vijftien malenhoeven binnen de maalschap met twee hoeven ook de voornaamste individuele gerech- tigde was. Tot zover voorlopig het Hoogland en de vroege
ontginningen aldaar. Samengevat ging het hierbij |
dus om ontginningen die in beginsel plaatsvon-
den binnen het lokale kader van de bestaande nederzettingen. We richten ons vervolgens op de grootschalige, systematisch uitgevoerde ontgin- ningen zoals die in de twaalfde eeuw in het noor- den en noordoosten van Eemland een aanvang lijken te hebben genomen. Zowel qua uiterlijke vorm als juhdisch karakter onderscheiden zich de- ze ontginningen sterk van de tot nog toe bespro- ken vooral kleinschalige ontginningen, uitgevoerd in het al of niet domaniaal georganiseerde neder- zettingsverband. Niet langer gold de bestaande nederzetting als het kader voor de ontginningen. In de oorspronkelijk praktisch onbewoonde ge- bieden in het noorden en noordoosten kon, naar we reeds stelden, de bisschop ongehinderd door andere gerechtigden beschikken over deze wil- dernis. Hierbij lijkt hij als volgt te werk te zijn ge- gaan. Aan vrije kolonisten-ontginners werd door de bisschop grond ter ontginning uitgegeven; mogelijk was ook dat de uitgifte plaatsvond aan een ondernemer, locator, die vervolgens de grond verdeelde onder ontginners-kolonisten. Dezen ontvingen hetzij van de bisschop hetzij van de ondernemer de te ontginnen grond en dienden dan slechts een uniforme en zeer geringe, per hoeve geheven tijns te betalen, welke gold als een betaling pro recognitione terre, dat wil zeg- gen als erkenning van de gezagsrechten van de- gene die de grond ter ontginning uitgaf. Deze zogenaamde recognitietijns onderscheidde zich nadrukkelijk van de eerdergenoemde hoftijnzen, waarbij het ging om niet-uniforme, maar variabe- le en vooral ook hogere bedragen, die bovendien niet op alle hoeven even zwaar drukten^. In de meeste gevallen was het, zoals gezegd, de bisschop die op deze wijze de grond ter ontgin- ning uitgaf. Waarschijnlijk had de bisschop tevens delen van zijn wildernis uit handen gegeven aan instellingen als de Utrechtse kapittels en de St.- Paulusabdij. In navolging van die bisschop gaven deze instellingen op hun beurt deze grond ter ontginning uit, eventueel ook onder beding van een tijns ter erkenning van hun gezagsrechten. Dit systeem van uitgifte van grond ter ontginning heeft verhoudingen gecreëerd die sterk verschil- den van wat men in de oude cultuurgebieden ge- wend was. In een nog praktisch onbewoond ge- bied heeft het geleid tot het ontstaan van geheel nieuwe nederzettingen, los van de oude bestaan- de, die ook niet gekenmerkt worden door overge- leverde domaniale verhoudingen met elementen van oorspronkelijke persoonlijke onvrijheid en |
||||||
28
|
|||||||
daarmee verbonden verplichtingen.De ontginners-
kolonisten kregen de vrije beschikkingsmacht over de grond. Ze konden hem verkopen of laten ver- erven en waren voor het gebruik ervan niet ge- houden tot het verrichten van diensten. Voor de grootschalige ontginning in lager gele- gen en al of niet met veen bedekte gebieden was een goede afwatering noodzakelijk. Dit vereiste een gezamenlijke en systematische aanpak. Als ontginningsbasis koos men een natuurlijk water of groef men een wetering, waarop men haaks evenwijdig aan elkaar lopende sloten groef en ka- vels uitzette, die opstrekten tot aan een ach- tersloot. Boerderijen werden meestal gesitueerd aan de ontginningsbasis, waarbij het mogelijk was dat ze uiteindelijk met het vorderen van de ontginning werden verplaatst, bijvoorbeeld naar een voormalige achtersloot, waarna de ontgin- ning verder werd voortgezet tot een nieuwe ach- tersloot of tot men een grens vond in bijvoor- beeld een andere nederzetting. Aldus zijn in Eemland nederzettingen ontstaan als Eembrugge, de beide Eemnessen, Bunschoten, Hoevelaken en ten zuidoosten van Amersfoort ook Hamersveld en Asschat, maar ook de diverse duidelijk te herkennen ontginningseenheden die later behoren tot Hoogland, zoals Over- en Ne- der-Zeldert, Het Nieuweland, De Haar, De Duist. Dergelijke ontginningen dateren in deze streken vooral van de twaalfde eeuw en daarna. Een glo- baal dateringselement vormt hierbij de uitgifte ter ontginning van de Hoevelakense wildernis in 1132. Op grond van de aanvang van deze ont- ginning dateert Maris die in Eembrugge en Eem- nes-Binnen omstreeks IIOO^o. Voor Bunschoten lijkt een ontginning in de latere twaalfde eeuw aan te nemen. Ook in andere tot dan toe met of weinig bewoonde gebieden in Eemland, bijvoor- beeld de lager gelegen gebieden in het oosten en zuidoosten, tegen de Gelderse Vallei aan, van Woudenberg" via Leusderbroek, Hamersveld en Asschat naar Hoevelaken, laten zich vergelijkbare ontginningen vaststellen, die ook te dateren zijn in de jaren dertig van de twaalfde eeuw. Aldus gaat men ervan uit dat vanaf het begin van de twaalfde eeuw noordelijk Eemland en de Gelder- se Vallei door middel van dergelijke grootschalige, systematisch uitgevoerde ontginningen definitief ontsloten zijn. Daarmee blijken deze ontginningen in Eemland
globaal gezien ruim een eeuw later te beginnen dan die in het westen van het Nedersticht, de Utrechtse laagvlakte en de gebieden ten westen |
van de Vecht. Ze vinden echter ongeveer in de-
zelfde tijd plaats als in het Kromme-Rijngebied en het gebied ten oosten van de Vecht, waar eerst na de afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk in 1122 de bisschop op grootschalige wijze en sys- tematisch op de wijze zoals beschreven ontgin- ningen entameert. De abdij heeft in de later ont- gonnen noordelijker delen van Eemland eigenlijk nog slechts vrij beperkte rechten verworven. Deze lijken maar zeer ten dele te zien als uitvloeisel van oude rechten in Eemland. We vinden bijvoorbeeld in een gebied als De Duist nog wel wat abdijbezit vermeld, dat 'geslagen uit de hof te Emmeklaar' als tijnsgoed ressorteert onder die hof. Voor de meeste bezittingen in deze gebieden moeten we toch eerder denken aan uitgiften van te ontgin- nen grond door de bisschop aan de abdij, zoals hij dat ook aan andere ontginners-kolonisten deed, dan aan oorspronkelijke toebehoren en uit- slagen bij het oude abdijbezit op het Hoogland. Mogelijk is ook in later tijd grond aldaar aan de abdij opgedragen. Daar zij reeds vanouds gegoed was in de omgeving, in het 'oude' Eemland, zal zij voor zowel de uitgiften als schenkingen in aanmerking zijn gekomen. We stelden hiervóór dat het niet altijd de bis- schop was, maar soms een instelling als een ka- pittel die grond ter ontginning uitgaf. In het veengebied ten oosten van de hogere zandgron- den waarop Leusden is gelegen, aan de overzijde van de Eem, ten zuidoosten van de Heilige Berg, in wat de ontgmningsgebieden Hamersveld en Asschat werden, heeft mogelijk de abdij die rol gespeeld. Het verkavelingspatroon, zoals dat later is waar te
nemen, wijst op een systematisch uitgevoerde ontginning van Hamersveld en Asschat als afzon- derlijke eenheden; de patronen staan min of meer haaks op elkaar. Ook het ten zuiden van Hamersveld gelegen Leusderbroek is herkenbaar als een aparte ontginningseenheid, in de tijd te plaatsen na de ontginning van Hamersveld, daar het in noord-zuid-richting liggende strokenpa- troon van dit gebied doodloopt op de oost-west- verkaveling van Hamersveld. In Hamersveld en Asschat komt de als typische ontginningstijns herkenbare zeer geringe en uniforme betaling per hoeve aan de abdij toe. Zij doet vermoeden dat de abdij net als elders de bisschop deed deze grond ter ontginning heeft uitgegeven aan ont- ginners-kolonisten, die verder zelf vrije beschik- king over de grond hadden. Op grond waarvan de abdij eventueel over deze wildernis heeft kun- |
||||||
29
|
|||||||
nen beschikken is helaas niet duidelijk. Van een
schenking van de bisschop van deze onontgon- nen gronden aan de abdij, waarna deze de grond ter ontginning kon uitgeven, vinden we in de bronnen niets vermeld. Ter afronding van mijn overzicht van het verloop
van ontginningen in Eemiand wil ik nog het vol- gende opmerken. Het feit dat in de twaalfde eeuw grootschalige ontginningen op de voor- noemde wijze een aanvang nemen en in de der- tiende eeuw zullen zijn voortgezet, betekent met dat ontginningen in het bestaand lokaal verband van de agrarische nederzetting niet meer zouden plaatsvinden. Er is niet slechts sprake van uitbrei- ding en geleidelijk opschuiven van het cultuur- land en bewoning naar noordelijker gebieden, te constateren valt ook een intensivering van het ge- bruik van gronden in al vanouds bewoonde ge- bieden. Ontginningen binnen de oude nederzet- tingsverbanden, die in het algemeen slechts de- len van de meentgronden betreffen en eventueel nog hofverhoudingen als kader hebben, gaan door tot in de vijftiende eeuw en later. We keren daarvoor dan terug naar Soest. Aantoonbaar is de ontginning in Soest van de hooi-en maatlanden ten oosten van de Eem in de veertiende eeuw. Op een systematische aanpak wijst ook hier de strokenverkaveling. Hoewel al wel eerder aanwijzingen bestaan voor het aan de randen in gebruik nemen of ontginnen van delen van het Soesterveen, ten zuidwesten van Soest, lijkt dit eerst in het begin van de vijftiende eeuw grootscheeps te zijn aangevat. Het zal ook hier in eerste instantie gegaan zijn om ontginning in de zin van het doen toenemen van het areaal bouw- land. In een enkel geval zien we toestemming verleend worden tot het afgraven van het veen, wat waarschijnlijk verband zal houden met een toegenomen vraag naar turf. Toch werd ook hier veelal in beginsel bepaald dat afgegraven gron- den uiteindelijk gereed gemaakt dienden te wor- den als bouwland. Interessant is het om te zien dat bij de verdeling
van de meentgronden en het ontginnen en ex- ploiteren ervan ook aan het oude hofverband ge- knabbeld gaat worden. Juist in het geval van veengronden vindt in het begin van de vijftiende eeuw veelal omzetting van tijnsgoed in leengoed plaats. In plaats van een jaarlijkse tijns dient nog slechts bij het overlijden van de leenman door diens erfgenaam een bedrag te worden betaald. Een dergelijke ontwikkeling die ook elders wel te |
||||||
constateren valt, wordt in het algemeen in ver-
band gebracht met het feit dat de vaste tijnsbe- dragen door inflatie weinig meer voorstelden en dus wel konden vervallen. In 1390 wordt in het geval van de abdij ook gesteld dat zij van haar hofgoederen meer nadeel dan voordeel heeft en dat daarom besloten is tot deze omzetting van de tijnsverhouding in een leenverband. Opvallend is echter wel dat het eerst vooral veengronden zijn die in plaats van in tijns nu in leen gehouden gaan worden. Land elders in Soest lijkt voorals- nog als hof- en tijnsgoed gehandhaafd te zijn. Wellicht is daarom deze omzetting ook vooral be- doeld geweest als een stimulans voor ontgin- ningsactiviteit in het veen. Omdat uiteindelijk ook ouder cultuurland regelmatig tot leengoed werd gemaakt, is het tijnsgoederencomplex van de ab- dij, zoals dat vanaf de vroege elfde eeuw bestaan had, langzaam maar zeker ontbonden. De vraag is in hoeverre de nieuwe vrije verhou- dingen, die zich elders met de grootscheepse ont- ginningsactiviteiten sinds de twaalfde eeuw had- den gevormd, hierop ook van invloed zijn ge- weest. De abdij kan gedwongen zijn om ook aan de ontginners in haar bezittingen gunstiger voor- waarden te bieden dan de tot dan toe gebruike- lijke tijnsverhoudingen. Slotbeschouwing
Dit is het laatste symposium in een reeks waarin
successievelijk delen van de provincie Utrecht on- der de loep zijn genomen. Daarom is het aardig om nu tot slot globaal de ontwikkelingen op het gebied van de middeleeuwse nederzettingsge- schiedenis in Eemiand te vergelijken met die el- ders in het Nedersticht'2. Het blijkt dat in de eer- ste plaats overeenkomsten te constateren zijn met het Kromme-Rijngebied, Zowel hier als in Eemiand vonden de vroege vanaf de tiende eeuw aantoonbare ontginningen plaats in het lokale nederzettingsverband, in of bij de reeds tevoren bewoonde delen van het gebied. In westelijke de- len van het Nedersticht - de Utrechts-Hollandse laagvlakte en het gebied ten westen van de Vecht - waren omstreeks diezelfde tijd reeds de groot- schalige systematische ontginningen gaande. Aan dergelijke planmatige ontginningen van moeilij- ker in cultuur te brengen gronden kwam men in Eemiand en het Kromme-Rijngebied eerst in de twaalfde eeuw toe. Datzelfde geldt voor streken in het zuidwesten van de provincie. In het Krom- me-Rijngebied nu waren dergelijke ontginningen in het algemeen gesproken betrekkelijk kleinscha- |
||||||
30
|
||||||
lusabdij te Hees en Soest in 1028 en 1400, in:
Flehite, jrg. 12 (1980), nr. 3-4, p. 60-70 in het al- gemeen zeer informatief zijn, kan ik hun opvat- tingen niet in alle opzichten delen. Zie hiervoor mijn nog te verschijnen dissertatie. 6. Alpertus IVIettensis, De diversitate tempo-
rum et fragmentum de Deoderico primo episco- po Mettensi, ed. H. van Rij (m.m.v. A. Sapir Abu- lafia), Amsterdam 1980, I, par. 14. 7. Een dergelijke hof als inningscentrum, waar
betalingen en leveranties gedaan dienden te wor- den, moet duidelijk onderscheiden worden van de hof of curtis zoals we die hiervóór hebben be- schreven als centrum van een domein, een uitba- tingscentrum. 8. R.M. Kemperink, De mannen van Weede
en Emmeklaar Enkele terreinverkenningen in de gescfiiedenis van een middeleeuwse maalsctiap, in: Amersfoortse opstellen. Historie, archeo- logie, monumentenzorg, onder redactie van J.A. Brongers, B.G.J. Elias, R.M. Kemperink, Amersfoort 1989, p. 25-50, vooral p. 31-35. 9. Zie voor dit type ontginningen H. van der
Linden, Het platteland in fiet Noordwesten met nadruk op de occupatie circa 1000-1300, in: AGN, dl. 2, Haarlem 1982, p. 48-82, p. 69-72. 10. A.J. Maris, Eemnes. Rectitsgesctiiedkun-
dige ontwikkeling van gemeente en watersctiap, Utrecht 1947, p. 56. 11. Zie hiervoor C. Dekker, Een mislukte co-
pe in tiet Westerwoud. De eerste aanzet tot de ontginning van Woudenberg, in: Ter recognitie. Opstellen aangeboden aan prof. mr. H. van der Linden, Hilversum 1987, p. 113-138. 12. Zie hiervoor: C. Dekker, De ontginning
van fiet Kromme Rijngebied in de middeleeu- wen, in: Maandblad Oud-Utrecht, jrg. 58 (1985), nr. 6, p. 228-238; H.J.A. Berendsen, De geologisctie ontwikkeling van tiet landschap in ' Zuidwest-Utrecht, in: Maandblad Oud-Utrecht, jrg. 61 (1988), nr. 1, p.1-12, p. 9-12. Zie voor de ontginningen in de Vechtstreek de'artikelen van M.K.E. Gottschalk, De ontginning der Stichtse venen ten oosten van de Vecht in: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijks- kundig Genootschap, tweede reeks 73 (1956), p. 207-222 en A.L.R Buitelaar, Breukelen in de middeleeuwen: landschap - bewoning - rechts- macht, in: Convivium, aangeboden aan prof. jkvr. dr. J.M. van Winter bij haar afscheid als hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, Hilversum 1988, p. 105-138, p. 119- 124. |
|||||||||||
lig van aard, omdat dit gebied vanouds reeds
dichter bevolkt was en de bisschop, in het alge- meen gesproken de initiator van deze ontginnin- gen, niet vrij over grote wildernissen kon beschik- ken. Eemland was echter als geheel genomen veel minder dicht bevolkt dan het Kromme-Rijn- gebied. Naar het noorden toe bevond zich meer onbewoonde wildernis, waar de bisschop prak- tisch de enig gerechtigde lijkt te zijn geweest. De ontginningsactiviteiten in Eemland konden van- wege die ruimte een meer grootschalig karakter krijgen, zoals dat in het westen van het Neder- sticht ook, in het Kromme-Rijngebied slechts inci- denteel het geval was. Qua karakter, grootschalig en systematisch, lijkt Eemland meer op het wes- telijk Nedersticht, qua chronologie en contekst sluit het gebied meer aan op het Kromme-Rijnge- bied en het gebied ten oosten van de Vecht. |
|||||||||||
C.J.C. Broer
Roelof Hartplein 280 W71 TT Amsterdam |
|||||||||||
Noten
1. C Dekker, Het Kromme Rijngebied in de
middeleeuwen. Een institutioneel-geografi- sche studie, Zutphen 1983. 2. H.L.Ph. Leeuwenberg, De kapel van Koel-
horst op tiet Hoogland (ca. 1350-1843), in: Jaar- boek Oud-Utrecht 1981, p. 141-164, p. 142. 3. Zie voor de onderbouwing van mijn stelling
dat met de in de oorkonden van 1028 en 1050 genoemde tienden van of bij Amersfoort tienden bedoeld zijn van land op Hoogland, mijn nog te verschijnen dissertatie over onder andere de vroegste geschiedenis van de St.-Paulusabdij en de vorming van haar vroegste goederenbezit. 4. Zie hiervoor onder meer: M. Krauwer, Wa-
terlopen, oude wegen en nieuwe ontginningen. Het ontstaan en de vroegste ontwikkeling van een nederzetting aan de Eem, in: Amersfoortse opstellen. Historie, archeologie, monumen- tenzorg, onder redactie van J.A. Brongers, B.G.J. Elias, R.M. Kemperink, Amersfoort 1989, p.11- 24; M. Krauwer en R Snieder, Opgravingen in Amersfoort in 1986 en 1987, in: Flehite, jrg. 21 (1991), nr. 1-2, p. 2-14, p. 12-13. 5. Hoewel de artikelen van M.K.E. Gottschalk,
Historisch-geografische ontwikkelingen in en om Soest in: Jaarboek Oud-Utrecht 1971, p 103- 132 en J.G.M. Hilhorst, Het bezit van de St. Pau- |
|||||||||||
31
|
|||||||||||
De veranderende relaties
tussen mens en natuur^^ |
|||||||||||||||
■•*!*,:.,
|
|||||||||||||||
D. Prins
|
|||||||||||||||
6
|
|||||||||||||||
Oude en Midden Steentijd.
Zoals dat bij dieren en planten het geval is, is ook de mens afhankelijk van de le-
venskansen die de omringende natuur hem biedt. Niet in dezelfde mate echter, zo is gebleken in de loop van de menselijke geschiedenis. |
|||||||||||||||
Een vergelijking tussen woestijn, tropisch bos en
toendra laat duidelijk zien hoe de levensomstan- digheden kunnen verschillen, maar door zijn af- wijkend hoge intelligentie is de Homo sapiens in staat gebleken via zijn culturele ontwikkeling in voortdurend toenemende mate zijn levenskansen naar zijn hand te zetten, tot in de woestijn toe. Dit is nu zo zeer het geval, dat twee dringende vragen aan de orde komen: 1. is de voortgaande aantasting van natuur en milieu niet ook een ge- vaar voor de mens zelf geworden?, en 2. zijn we niet ook medeverantwoordelijk voor de overle- ving van de ettelijke duizenden soorten wilde planten en dieren, die door de groei van het aan- tal mensen en hun materiële en technische voor- zieningen dreigen te worden uitgeroeid?! Maar voordat we verder op deze vraag ingaan, nemen we eerst een kijkje in het verleden. Wat waren en zijn de mogelijkheden voor de
mens en de natuur op de Utrechtse Heuvelrug en in de Gelderse Vallei, en wat waren de effekten van de mens in de oertijd? De Heuvelrug is in fei- te beroemd geworden door de vondst van de - naast die uit het Limburgse Maasdal- oudst be- kende werktuigen van de mens in Nederland, na- melijk in de zandgroeve Kwintelooijen ten noorden van Rhenen in 1976. Voordat het landijs zo'n 150.000 jaar geleden de Heuvelrug en de Veluwe opstuwde tot meerdere tientallen meters hoogte, moeten er mensen van het Neandertha- lertype op het toen nog vlakke land hebben rondgezworven, levend van de jacht en van het verzamelen van wilde vruchten en ander plant- aardig voedsel, getuige de vondst van vele dui- zenden vuurstenen vuistbijlen, schrabbers, spitsen en 'messen'. Wat de effekten van dit jagen en |
|||||||||||||||
verzamelen op de natuur waren, valt slechts te
gissen maar deze zullen wel beperkt zijn geble- ven, zeker vergeleken bij de effekten van de ijstij- den, die elkaar enkele malen opvolgden. Aan de andere kant zijn er aanwijzingen, dat al ongeveer 200.000 jaar geleden de wouden van Centraal- Europa grotendeels verdwenen waren door toe- doen van diezelfde Neanderthalers of hun voor- ouders, via waarschijnlijk het gebruik van vuur. Dat vuur moest het wild opjagen en een steppe- gebied scheppen voor een grotere jachtdierpopu- latie dan in het bosgebied mogelijk was (vergelijk, helaas, de huidige bosbranden in Zuid-Europa....). Mogelijk heeft dit bijgedragen tot het uitsterven van debosolifant en het nijlpaard, naast de effek- ten van de ijstijden. De opvolger van de Neanderthaler, de Cro Mag-
non-mens (de moderne mens!) -deze verscheen circa 35.000 jaar gelesen, dus nog tijdens de laat- ste Wurm-ijstijd en nog steeds in de Oude Steen- tijd- perfectioneerde steeds verder zijn jachttech- nieken. De daarmee samenhangende toenemen- de jachtdruk heeft na de laatste ijstijd, circa 8000 V. Chr. (we spreken dan intussen van de Midden Steentijd, het Mesolithicum) zeer waarschijnlijk een rol gespeeld bij het uitsterven van meerdere soorten grote zoogdieren, zoals mammoet, mus- kusos, wolharige neushoorn, reuzenhert, holen- beer en bepaalde wilde paarden en ezels. Ook de terugkeer en ontwikkeling van de loofbossen bij het verder terugwijken van het landijs naar het noorden, met al hun boomsoorten, is door de mens intoenemende mate beïnvloed, vooral na de introduktie van de landbouw. Eerder al wer- den sommige diersoorten geheel of gedeeltelijk gedomesticeerd, bijv. oeros, rendier, paard, wild |
|||||||||||||||
32
|
|||||||||||||||
varken en hond, maar een belangrijk kenmerk
van de jagers/ Verzamelaarskultuur was dat men zich niet blijvend vestigde op één plaats. In groepjes van ongeveer 50 personen trok men rond tussen een aantal vaste kampen, die uit een- voudige hutten bestonden. Wel ging men steeds meer voedselbronnen exploiteren, bijv. ook vele soorten vogels en vissen (uitvinding van visnet- ten). De mens ging dus steeds verder zijn ecologi- sche grenzen verleggen ! Resultaat: meer mensen per vierkante kilometer, minder leefruimte voor vooral de grotere dieren, verschuivingen in de flo- ra van bossoorten naar weide-, heide- en akker- soorten. Van Nieuwe Steentijd tot Middeleeuwen.
De uitvinding van de landbouw betekende een
grote verandering voor de mensheid. We spreken daarom wel van de Neolithische revolutie toen men zich op één plaats blijvend ging vestigen om zich bezig te houden met de verbouw, oogst en opslag van, in de eerste plaats, granen als wilde tarwe (emmer, eenkoorn, spelt) en gerst. Deze Nieuwe Steentijd is de laatste episode van de pre- historie en leidde tot vele nieuwe ontwikkelingen, zoals het zich vestigen in steden, de specialisatie in de arbeid tot vele nieuwe ambachten, de uit- vinding van het schrift, politieke organisatie en de vorming van staten, enz. Akkerbouw en veeteelt begonnen in het Midden-Oosten, de bakermat van de genoemde wilde granen, omstreeks 8000 v.Chr., en bereikte via Balkan en Centraal-Europa ons land circa 5000 v.Chr. (bandkeramische kui- tuur). De lössgronden en Maasdal waren hiervoor zeer geschikt! De Heuvelrug was, samen met de Veluwe en overig Noord-Nederland pas later aan de beurt, 4000 a 3000 v.Chr. (trechterbekerkul- tuur), maar Zuid-Oost Utrecht was zeker niet fa- voriet, want de hoge delen waren droog en zan- derig en de Gelderse Vallei moerassig. In de rivier- dalen, aan de kust en in Drente vond men geschiktere grond, zodat daar veel meer bewo- ningsresten zijn teruggevonden. Landbouw en bewoning kwamen langs de Heuvelrug pas goed op ganq tussen 2500 en 2000 v.Chr. (standvoet- en klokbekerkultuur) maar vooral in de periode 1500-1000 v.Chr. (Midden en Late Bronstijd), ge- tuige de vele grafheuvels uit die tijd. Zo kunnen we op een paaltje langs de zogenaamde grafheu- velroute ten noordoosten van Eist bij de Remmer- dense Heide lezen, dat vooral in laatstgenoemde periode het bos op de Heuvelrug verdween en de heide zich uitbreidde. Stijging van de zeespiegel |
zal hiermee ook te maken hebben gehad: elders
in Nederland moest men gebieden verlaten. Alle bossen zullen echter niet meteen zijn gekapt, de randen van de Heuvelrug hadden de voorkeur. Het donkere dichte bos vond men niet prettig en de hogere delen waren minder vruchtbaar. Dit kappen van stukjes bos voor de bouw van boer- derijen, de aanleg van akkertjes, en het weiden van vee (runderen, schapen, geiten, varkens) was een konsekwentie van het toepassen van land- bouw. Gevolg waren ontbossing en het groeien van vooral struikheide op de kale, arme, droge dekzanden van de Heuvelrug. Op de wat betere gronden ging een scala aan lichtminnende kruid- achtige planten groeien, zoals verschillende soor- ten weegbree, zuring, boterbloem, kamille, paar- debloem, enz. Met de kweek van granen, linzen en erwten kwamen ook de fraaie akkeronkruiden zoals korenbloem, kamille, klaproos en spiegel- klokje naar Nederland. Tijdens de Ijzertijd, 700 v.Chr. - O n.C. was de be-
volkingsdichtheid op de Heuvelrug en Veluwe wel teruggelopen, maar de nieuwe akkerbouwme- thode -celtic fields, uitgestrekte komplexen akker- tjes van 35 x 35 m, elk omgeven door walletjes- en de vuren die brandden voor de ijzerindustrie zullen de bossen geen goed hebben gedaan. Juist op de Westveluwerand en zuidoostelijke Heuvel- rug werd relatief veel ijzererts gevonden, onder andere in de vorm van klapperstenen, wat tot een zekere welvaart leidde. De Romeinen kwa- men slechts tijdelijk de Rijn over, zodat de Heuvel- rug niet direkt door hen is beïnvloed. Indirect zorgden zij voor de invoering van nieuwe land- bouwmethoden (tweeslagstelsel: afwisselend één jaar tarwe en één jaar braak) en de uitwisseling van produkten tussen verschillende streken (han- del dus). Voor de landbouw betekende dat inten- sivering van landgebruik, want ook produktie voor de markt. Het Romeinse leger claimde trou- wens een strook grond ten noorden van de Rijn voor eigen gebruik, met name als weidegrond maar ook als militaire buffer. De bevolkingsdicht- heid bleef in de eerste eeuwen van de jaartelling op de Heuvelrug beperkt, terwijl er tussen de gro- te rivieren veel meer mensen woonden (Batavie- ren). Na het verdwijnen van de Romeinen nam de bevolking nog verder af. De Germaanse volksver- huizingen betekende namelijk veel strijd en on- rust (Friezen, Franken) en ook de invallen der Noormannen gaf veel verstoring. Met Merovin- gers, Karolingers en de kerstening kwam er ten- |
||||||
33
|
|||||||
slotte weer meer rust, dus meer claim op de
grond met de nodige effekten op de natuur. Van- af de achtste eeuw ging men in de akkerbouw het drieslagstelsel gebruiken (één op de drie jaar braaklegging). Toch bleven de effekten van de landbouw aan het begin van de Middeleeuwen beperkt, want de verstedelijking kwam nog niet echt op gang. Dus bleven bos (Heuvelrug), moe- ras en veen (Vallei) voorlopig nog redelijk ge- spaard. Van Tiende tot en met Negentiende Eeuw.
Opnieuw braken grote veranderingen aan, voor
de mens en dus ook voor het hem omringende landschap en de natuur. Drie faktoren speelden hierin een rol: 1. politieke stabiliteit en bevol- kingsgroei, 2. sterke ontwikkeling van de steden, industrie en handel, 3. verbeteringen in de land- bouwtechnieken, om te beginnen vervanging van het aloude eergetouw door de keerploeg, zodat de grond dieper en beter bewerkt werd. De ak- kers moesten en konden meer voedsel opleveren en vooral de mest speelde daarin een cruciale rol. Pas in onze tijd werd mest van een tekortfactor tot een sterk de natuur aantastend teveel. Van- daar dat het potstalsysteem zich enorm ontwik- kelde. De konsekwenties voor de natuur in Z.0. Utrecht waren, zoals elders, groot, groter dan ooit tevoren in de geschiedenis. Op de Heuvelrug trad in snel tempo een totale ontbossing op. Het afplaggen voor de potstal van de vooral met schapen beweide oppervlakte leidde tot een ster- ke uitbreiding van het heideareaal. Omstreeks 1830 omvatte de heide over heel Nederland een maximale omvang van 30% van het bodemop- pervlak. Dit percentage lag voor de Heuvelrug nog duidelijk hoger Dat er van roofbouw sprake was, bleek uit het ontstaan van stuifzanden (in onze tijd zijn resten hiervan, bijv. in Boswachterij Leersum en bij Soestduinen, weer wel interes- sant). Het uitvaardigen van decreten en wetten om het kappen van bomen aan banden te leggen en nieuwe aanplant te bevorderen hielp weinig. Alleen direkt bij de landhuizen en kastelen hiel- den parkaehtig aangelegde bossen stand. Hoe volkomen kaalgeplunderd het landschap van de Heuvelrug er enkele eeuwen lang heeft uitgezien, blijkt wel uit de schilderijen en tekeningen van J. van Goyen, H. Seghers, A. Cuyp, J. de Beijer, e.a. Dit kon natuurlijk niet zo blijven, die stuifzanden gaven een absoluut eindpunt aan. Men ontdekte de grove den, die men uit Duitsland importeerde om het zand een halt toe te roepen. Deze was |
||||||||
Hef ploegen gebeurde eeuwen lang soms zelfs
met melkvee (foto In Museum Frederikshuus, Aalten |
||||||||
bovendien zeer goed bruikbaar in de steenkool-
mijnen als stuthout. Trouwens, de heide (plag- gen) werd minder interessant voor de bemesting van de akkers door de toepassing van kunstmest, de invoer van goedkope wol uit Engeland en de toenemende katoenimport. Zo raakte de Heuvel- rug weer bebost, maar niet door de boomsoorten die er van nature zouden groeien, namelijk eiken, berken, beuken, lijsterbes en vuilboom. Ook an- dere naaldhoutexoten werden voor de toene- mende houtbehoefte naar Nederland gehaald, zoals fijnspar, europese en Japanse larix, corsi- caanse en Oostenrijkse den, douglasspar, hem- lockspar, enz. De Heuvelrug ziet er daardoor weer groen uit, maar natuur kun je dit eigenlijk niet noemen. De akkers waren vooral aan de Heuvel- rugflanken gesitueerd, niet te hoog i.v.m. de be- nodigde vruchtbaarheid en niet te laag i.v.m. de te grote natheid aldaar Door het potstalsysteem werden ze voortdurend opgehoogd en van een dikkere humuslaag voorzien. De vele fraaie akke- ronkruiden (kamille, papaver, korenbloem, enz.) betekende een waarde in landschappelijk en na- tuuropzicht (nectar voor bijen en vlinders), en werden soms geoogst voor medicinale doelein- den. Vergroting van de landschappelijke waarde had niet voor iedereen een positief effect: door de economische gevolgen kwamen er wel hon- gersnoden voor op de Heuvelrug. De variatie in gewassen was in die tijd groter dan
nu. Zo werd in de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw tussen Amerongen en Eist veel ta- bak geteeld, en de boekweitkultuur was interes- sant tussen het eikenhakhout. De eikenschors werd verzameld door de ekers voor de leerlooie- |
||||||||
34
|
||||||||
rij, ook al zwaar werk dat slechts karig betaalde.
Op de Grebbeberg is door Het Utrechts Land- schap een ekershut nagebouwd!. Landschappe- lijk-kultureel is ook het eng- of esdorpensysteem (kannpen) een belangrijke ontwikkeling geweest op de Heuvelrug en elders. In de Vallei treden er in deze periode ook grote
veranderingen in natuur en landschap op. De ontvening van turf voor brandstof werd met na- me aan het eind van de Middeleeuwen ter hand genomen, nadat men vroeger alle vochtige ge- bieden zoveel mogelijk had vermeden of alleen in de droge perioden voor wat hooioogst gebruikte en de bosjes op de zandruggen voor het hoeden van varkens of koeien. Met name Veenendaal heeft zijn ontstaan te danken aan de turfafgra- ving, die nog tot in deze eeuw doorliep. Daarna ontstonden hier extensief beweide graslanden, zoals die er elders al langer bestonden. De ont- watering was en bleef er een groot probleem, overstromingen waren er tot in de vorige eeuw. Door het extensieve gebruik kon zich wel een zeer rijke natuur ontwikkelen en handhaven, blauwgraslanden en natte heiden; de eerste met bijvoorbeeld vele soorten orchideeën, ratelaar, melk- en moerasviooltje, vele zeggen ('blauw gras' komt vooral door de blauwe zegge), russen en biezen, blauwe knoop, trilgras, Spaanse ruiter, moeraskartelblad en moeraslathyrus, enz. enz. Ook de weidevogels hadden er een paradijs. Het landschap was kleinschalig verkaveld met
veel houtwallen en meidoornhagen als perceel- grenzen en voor geriefhout, knotbomen en bos- jes, enz., en ook dat was gunstig voor vogels, kleine zoogdieren en andere dieren. Anderzijds waren er sinds de Middeleeuwen een aantal dieren uitgeroeid en/of verdrongen naar meer perifere europese gebieden, bijv. de oeros (de voorouder van onze gedomesticeerde runde- ren).Helaas werd de allerlaatste gedood in de 17e eeuw, in Polen. De wisert (leeft nu nog wel in Polen), eland, tarpan (bospaard, tegenwoordig weer als konix geïntroduceerd!), bruine beer, wolf, lynx, wilde kat, bever, landschildpad, otter, enz. De wezel, bunzing, marter, das en vos hiel- den het (nog) wel vol, maar de das is duidelijk bedreigd. De vos heeft zich recent sterk hersteld, na verminderde bejaging. Op reptielen en amfi- bieën kom ik hieronder terug. De mens voerde ook een aantal dieren (soms ongewild) in, bijv. konijn, zwarte rat, damhert, bruine rat, fazant. |
|||||||||
De twintigste eeuw.
De ontwikkelingen van de vorige eeuwen werden
in sommige opzichten voortgezet en versterkt, bijv. wat betreft de verstedelijking, industrialise- ring en groei van verkeer en handel. Toch kun je in de interaktie van mens en natuur en landschap opnieuw van een trendbreuk spreken, met waar- schijnlijk nog dramatischer en definitiever gevol- gen dan in de vorige 'breuk'perioden. Om het geheel overzichtelijker te houden, splits ik dit op in sub-beïnvloedingsgebieden. ?. De landbouw
De ruilverkavelingen betekenden een nieuwe stap
in de overheersing van de natuur door de mens. In het Valleigebied worden deze vooral na de laatste wereldoorlog doorgevoerd en de er mee gepaard gaande 'verbeteringen in de externe pro- duktieomstandigheden van de landbouw' (betere ontwatering, betere toegangswegen) en gevolgd door een immense groei van de veestapel, toe- passing van meer kunstmest en dierlijke mest, egaliseren en ophogen van percelen, vaker 'ver- nieuwen' van de grasmat, bespuitingen tegen bloemplanten (dicotylen), uitsluitend inzaaien van 2 of 3 soorten geschoonde grassen, steeds vaker en vroeger maaien en inkuilen van gras, vroeger in de wei brengen van het vee, uitvinding van de bio-industrie, kunstmatige beregening, opruimen van houtwallen en andere 'lastige' opstanden, bouw van steeds grotere schuren, gebruik van steeds grotere tractoren, giertanks, enz. Al deze produktieverhogende maatregelen kregen, hoe kan het anders, een dramatische weerspiegeling in natuur en landschap. In de jaren '30 zag men nog hele velden orchideeën en andere bijzondere |
|||||||||
Mestinjectie: redding van milieu en natuur of
een technische illusie...? |
|||||||||
35
|
|||||||||
Met een grote overmaat aan stikstof en fosfaat in
lucht, water en bodem is de kringloop die in de natuur noodzakelijk is geheel verdwenen. Alleen planten zoals riet, brandnetel, liesgras en bramen (stikstofminnende soorten) kunnen in zo'n milieu nog gedijen (hoge, ruige vegetatie). De sloten staan leeg door de verhoogde waterafvoer of be- vatten alleen nog een 'algensoep' of hoog riet c.q. liesgras. De fraaie platen met dotterbloemen, waterranonkels en waterkevertjes zijn daarmee verleden tijd. Door doorspoeling naar de Noord- zee raakt ook deze ontregeld (schuimstranden, algenbloei, dode zwarte plekken in de Wadden- zee). Ook de wat hoger gelegen akkers verander- den de laatste 20 jaar snel van karakter Na het verdwijnen van tabak, boekweit, mosterd, gerst, enz. hield de rogge nog wat langer stand, en daar- mee fraaie onkruiden als korenbloem, papaver, ka- mille, bleekgele hennepnetel, akkerleeuwebek, enz., maar met de maisteelt verdween alles snel. De hoge concentraties meststof gif ten en herbici- debespuitingen staan in de maïs alleen nog wat grasonkruiden toe. Er is enige tegenbeweging, bijv van de natuurbeschermingsorganisaties zoals Het Utrechts Landschap, die op enkele Heuvelrug- flanken (enggronden) wat van de oude kultures herstellen, ook om de onkruidflora te redden. Een relativerende opmerking zou kunnen zijn: de
mens heeft toch altijd de natuur veranderd, zelfs al in het Stenen Tijdperk en de blauwgraslanden waren toch kunstmatig rijk aan natuur? Toch denk ik, dat er nu iets ernstigers aan de hand is, een meer totale vernietiging. In vroeger tijden werd altijd de 'echte' natuur door een andere 'natuur' vervangen bijv. loofbos door heide, heide door naaldbos, moeras en veen door blauwgras- land, maar de laatste tientallen jaren wordt een, weliswaar antropogeen bepaalde natuur vervan- gen door 'niets', een ecologische leegte! Er is totaal geen sprake meer van een kringloop, de mens kent geen maat meer in het gebruik van natuur en milieu om zich zelf steeds verder te ver- rijken. Landschappelijk valt er in de Vallei, als op de Heu-
velrug, nogveel te genieten. Door de kleinschalig- heid zijn er nog veel bomen, bosjes en houtwal- len. Landgoederen, beken en kanalen maken een fietstocht tot een aangenaam genoegen. Er zijn enkele natuurreservaatjes en er is sprake van her- inplant van houtwallen. Er zijn vele vele beleids- plannen, een speciale Valleicommissie. Er is een |
||||||
planten en als broedvogels bijv. kemphaantje,
ooievaar, bruine kiekendief, zwarte stern, grauwe klauwier, roerdomp en vele ander 'gevoelige' soorten, om nog niet eens te spreken over sala- manders, slangen en allerlei zoetwatervissen. Maar vanaf de jaren vijftig gaan deze natuur- waarden snel bijna geheel verloren. De welvaart voor de bevolking neemt intussen wel toe. Elders in Nederland doen zich vergelijkbare zaken voor. Enkele getallen over de verdwijnende natuur in Nederland zijn de volgende. De genoemde cijfers slaan op reeds verdwenen en bedreigde soorten. Hogere Planten; circa 40% van de 1450 soorten
Korstmossen: 40% van 665 soorten Paddestoelen: 52% van 3400 soorten Zoogdieren: 48% (29 van de 60 soorten) Vogels: 33% (85 van de 257) Reptielen: 85% (6 op 7) Amfibieën: 66% (10 op 15) Vissen: 22% (11 op 49) Dagvlinders: 62% van 71 soorten Sprinkhanen: 49% van 39 soorten Er zijn nog veel meer groepen planten en dieren
waarvan men het verdwijnen van de soorten niet precies kan uitdrukken wegens gebrek aan huidi- ge en/of vroegere gegevens. Op de Heuvelrug en in de Vallei is dit 'grote uitsterven' ook aan de gang. Ongetwijfeld is niet alleen de geïntensi- veerde landbouw hier debet aan, maar ook stads- uitbreidingen, verkeerstoename, recreatie en an- dere menselijke bedrijvigheid. Alleen al wegens de sterk overheersende ruimteclaim (70%) is de landbouw duidelijk de belangrijkste boosdoender. Men spreekt in dit verband van de beruchte '3 V's', namelijk vermesting, verdroging en verzu- ring. De bio-industrie in de Vallei is een belangrij- ke faktor, die anderzijds wel de mogelijkheid bood om een boterham te verdienen op eigenlijk veel te kleine bedrijfjes van nog geen 6 hectare gemiddeld. De Gelderse Milieufederatie becijfer- de, dat in de Vallei gemiddeld per ha. 9 koeien, 21 varkens, 210 kippen, en voorts nog kalveren, schapen, eenden en kalkoenen (uitspraak: 'De stront loopt er als het ware over de straat', NRC- Handelsblad 6/7/91). De ammoniakuitstoot over- stijgt alle normen vele malen en driekwart van de grond is al fosfaatverzadigd. Toch 'mag er geen varken of koe de Vallei uit' volgens sommige boe- ren. Er wordt nu gewerkt aan meerdere 'techni- sche' oplossingen (mestopslag, -verkoop, -injek- tie, -filters, enz.). |
||||||
36
|
||||||
hoe zeer de houtteeltkunde het bosbeheer be-
paalde, bleek wel uit de 'vulhouttheorie'. Men konstateerde de gehnge vertering en de verzu- rende werking van het dikke naaldenpakket in de naaldbomenplantages en dacht: vallend loofblad zal verbetering geven. In plaats dat men nu de spontane opslag van berken, eiken en lijsterbes spaarde -dat bleef 'onkruid'- ging men uit Noor- damerika de Amerikaanse vogelkers halen en de- ze tussen de dennen planten. Nu, dat hebben we geweten: er zijn al miljoenen guldens uitgegeven aan de 'bospest'bestrijding. De grauwe els kwam wel uit Nederland maar groeide nauwelijks. An- derzijds werd het krenteboompje (fraaie bloe- men, fraai blad) als exoot (....) bestreden. Intus- sen, door schade en schande wat wijzer gewor- den, kijken we nu wat positiever tegen een natuurlijker bosontwikkeling aan. Er is meer voor- keur voor inheems loofhout, minder schoning en dunning, meer spontane opslag, meer dood hout (sommig publiek vindt het niet netjes in het bos..) en zelfs is er sprake van de instelling van bosre- servaten waar de mens niet of nauwelijks meer ingrijpt. Het is zelfs zo, dat natuurorganisaties de stormschades als een positief element verwelko- men, als een verrijking! Anderzijds hebben de boseigenaren van de
Utrechtse Heuvelrug recentelijk geprotesteerd te- gen de bestemming van de Heuvelrug tot Natio- naal Park, omdat dat de bosexploitatie een slech- tere uitkomst zou geven. De 'economie' van het Nederlandse bos is echter een kunstmatige en zeer onrendabele, ook zonder natuurbestem- ming. Verder werkt de Boswet zeer beknottend op nieuwe initiatieven (denk bijv. aan de poten- ties van open plekken en meer open bosranden). Het gebruik van eikenhakhout voor de leerlooierij is al ruim een halve eeuw ten einde (verzamelen van schors door de ekers). Als restanten ervan zijn er de eikenspaartelgenbossen, met ghllig groeien- de stammen. Op de Grebbeberg is er een primi- tieve ekershut opnieuw opgebouwd. Een trieste zaak voor onze bossen en heiden is het optreden van de 'zure regen', o.a. een gevolg van ammoniak uit de landbouw. Gevolgen: de bomen groeien minder, zijn minder gezond (20 tot 50% van alle bomen is minder of zelfs niet-vi- taal door de zure regen!), hebben een dunnere kroon en allerlei typische ziektesymptomen op tak- en bladniveau. Op de bodem (meer licht en chemische veranderingen) treedt een opvallende vergrassing op, net als op de heide, met bochtige smele of pijpestrootje en tevens extra groei van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Relatienotabeleid, men wil de 'ecologische in-
frastruktuur' verbeteren. Maar men wil de kool en de geit sparen en vooral de landbouw op het- zelfde niveau houden, en dan kan men wat be- treft de natuur alleen maar pessimistisch zijn. Cosmetica is geen natuur. 2. De bossen en helden.
Na duizenden jaren van ontbossing is de herbe-
bossing sinds ruim een eeuw systematisch aange- pakt. Positief, maar toch met enkele aantekenin- gen. Ten eerste is de Nederlandse bosbouw ge- concentreerd op de arme (zand)gronden, omdat met de landbouw meer valt te verdienen en deze dus alle vruchtbare gronden bezet. De houtop- brengst is daarom in het algemeen beperkt, ter- wijl er veel subsidies inzitten. Maar er is in het bos ook een 'meerwaarde' aan een schoon milieu (drinkwater!) en recreatieve waarden. Ten tweede zijn het niet de oorspronkelijke loofboomsoorten (eik, berk, lijsterbes) die een kans krijgen, maar overwegend naaldhoutsoorten uit Centraal- en Noord-Europa, Noord-Amerika en Japan. Wat de natuurwaarden van onze bossen ook sterk ver- mindert is de wijze van aanplant. Gekweekte (dus 'verbeterde') bomen van één leeftijd op rijtjes. Er is geen spontane opslag: bospercelen worden he- lemaal vol geplant; het bosonderhoud vindt plaats via 'schonen' (verwijderen van 'onnutte' spontane bomen en struiken, aanvankelijk zelfs door middel van het spuiten van een gevaarlijk gif) en via 'dunnen' (de overblijvende bomen wordt steeds meer ruimte gegeven). De wijze van houtoogst verhoogt de natuurwaarde evenmin: hele percelen worden tegelijk geveld: dikke bo- men worden nooit echt oud of sterven van ou- derdom. Omgevallen stammen laat men niet rot- ten. Hoe gering ons bosekologisch inzicht was en |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stormschade in de bossen wordt nu door velen
beschouwd als winst voor de natuur |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Leersumse Veld, Breeveen) of liever nog perma-
nent is nodig voor hun overlevingskansen. 3. Steden, Industrie, plantsoenen, eigen tuin
Net als elders in Nederland zijn ook op de
Utrechtse Heuvelrug en in de Vallei in de 20e eeuw de steden in snel tempo uitgegroeid (bevol- kingsgroei, woningverdunning = welvaartsgroei). Dit ondanks de toenemende behoefte om de 'groene' gebieden te sparen (concentratiebeleid). Bijna eenvijfde van ons landoppervlak bestaat nu al uit huizen, wegen en industrie. In Z.O.-Utrecht is dit een extra probleem, want zowel de bossen als de Vallei willen we sparen. Het nut van 'groen' in de stad werd al in de vori- ge eeuw ontdekt. Er is nu gelukkig een tendens gaande de straten en plantsoenen natuur- en mi- lieuvriendelijker in te richten en te beheren. Niet alleen het gifgebruik, maar ook het schoffelen wordt ter discussie gesteld, en in het gras mogen weer bloemen staan. Een kruidentuin is aardig, maar een ecologisch groenbeheer is nog belang- rijker. Bijna elke bewoner wil een eigen tuin, maar door ruimtegebrek worden de tuintjes steeds kleiner. De natuurkennis van de meeste mensen is helaas zo beperkt en het idee van 'mooi' zo eenzijdig, dat een bepaald bloemenas- sortiment (exoot, dubbelbloemig, 'zuurstokkleu- ren, de 'bekende' soorten) in de tuinen over- heerst en de gazons groene lakens zijn. En dit, terwijl het stedelijk milieu juist wat compensatie zou kunnen bieden voor de verliezen aan natuur- waarden in de agrarische gebieden. Pas op: de vele dagpauwogen en kleine vossen op de bud- dleia's geven eigenlijk een stukje natuurverloede- ring aan. De rupsen van deze vlinders leven op brandnetels en deze zijn door de vermesting van Nederland sterk toegenomen. Omstreeks 1900 waren deze vlinders niet talrijk, maar ook de brandnetels niet! Vele andere soorten vlinders zijn intussen verdwenen, maar dat valt niet op. 4. Verkeer, wegen, bermen.
Een belangrijk onderdeel van de grote verande-
ringen in het menselijk gedrag in de laatste eeuw, met ook weer zijn implicaties voor natuur en landschap, vormt ongetwijfeld het gebruik van de auto. Op nostalgische oude prenten zien we ver- dwenen exemplaren, die weinig gestroomlijnd en nog niet in miljoen aantallen aanwezig waren. En verder terug in de historie waren er slechts kar- ren, paard en wagen en trekschuit. Asfalt be- stond nog niet, de wegen waren slechts karre- |
||||||
bramen, brandnetels, ranke helmbloem en hoge
grassoorten. Andere soorten verdwijnen, zoals ik al eerder vermeldde, bijv. de paddestoelen heb- ben sterk te lijden (hun mycelium werkt vaak sa- men met boomwortels), maar ook het bosviool- tje, orchideeën enz. Ook de vogels lijden onder de zure regen. De koolmees krijgt te weinig kalk voor zijn eieren. De huisjesslakken kunnen geen huisje meer vormen. Ook zonder de zure regen verdwenen er al eerder
allerlei dieren en planten uit onze bossen. Een be- kend voorbeeld is het vliegend hert, een opval- lende keversoort die alleen gedijt in dikke rotten- de eikestammen. De nachtzwaluw is een vogel- soort die sterk is achteruitgegaan en dat wijst op milieuverstoring, teveel lawaai enz. Na een aan- vankelijk sterke achteruitgang (door gebruik van bestrijdingsmiddelen zoals DDT) hebben de roof- vogels zoals buizerd, havik en sperwer zich sterk hersteld. Ook de vos is terug, hoewel niet ieder- een dat waardeert. De wolf wordt voorlopig niet gehenntroduceerd. De das gaat nog steeds ach- teruit. Hij is vaak verkeersslachtoffer. Op de heide zijn vele dieren verdwenen, waaronder de kor- hoen, de griel en diverse slangen. Op de vochtige heide probeert men klokjesgentiaan (en gentiaan- blauwtje, een vlinder) en zonnedauw te behou- den, maar het valt niet mee. De naaldbomen versterkten de populaties van en- kele mezensoorten en de goudhaantjes, maar loofboomdieren zijn teruggedrongen. Holendie- ren hebben het moeilijk, daar het bosbeheer de bomen 'gezond' wil houden en de oude bomen gekapt worden. In plaats daarvan hangen we nestkastjes op en vleermuiskasten. Een vorm van bos- en heidebeheer die de laatste tijd sterk in de mode komt is de begrazing met runderen en/of paarden van allerlei type. Dat dient een dubbel doel: vergrassing verminderen, natuurwaarde verhogen maar ook om oude ras- sen in stand te houden zoals het Heckrund en het konixpaard. Ree, edelhert en zwijn liggen meer in de sfeer van jacht en toerisme. Op de Heuvelrug zijn de twee grootste heidege-
bieden allang onttrokken aan de openbaarheid: als militair vliegveld (Soesterberg) en oefenterrein (Leusderheide, Vlasakkers). Op de natuur heeft dat zo zijn effecten, maar op de resterende hei- des (Lage Vuursche, Austerlitz, Den Treek en Leer- sum) is er voor gevoelige diersoorten teveel on- rust (verkeer, toerisme). Afsluiten tijdens broeitijd |
||||||
38
|
||||||
Maar... moet onze natuur het nu hebben van die
smalle linten naast asfalt en voortrazend verkeer? Bovendien, vele gemeenten willen zo goedkoop mogelijk 'beheren', en laten daarom het maalsel- hooi wegrotten tussen de nieuwe planten. Dat bevordert alleen maar de groei van brandnetel, bereklauw en hoge grassen (ruigtekruiden) en niet het gewenste grasklokje, knoopkruid, mar- griet, cichorei, pastinaak, bitterkruid, enz . En ook de overal doordringende stikstofdepositie vanuit de landbouw Is vernietigend op de soortenvaria- tie, temeer daar niet alle vegetaties worden ge- maaid. 5. Recreatie.
Pas in de laatste eeuw zijn termen als 'ontspan-
ning', 'vrije tijd' en 'recreatie', zeker voor de ge- middelde burger, een nieuw begrip geworden. Deze 'herschepping' van de mens, naast werken en geld verdienen, eten en slapen, oefent op- nieuw de nodige effecten uit op milieu en natuur. Om zich elders te ontspannen gebruikt men vaak de auto, zodat ook op zondagen de wegen vollo- pen. Wandelen in een natuurgebied is in principe een positieve zaak, maar tijdelijke of permanente afsluiting van terreinen is hier en daar nodig in verband met de gevoeligheid of zeldzaamheid van een bepaalde fauna en/of flora. Op Heuvel- rug en in Vallei kennen we deze reservaten ook. Fietsen is heel gezond, zeker als je zo vaak in de auto of op het werk zit, maar omdat alle regulie- re wegen voor de auto zijn, wordt er op allerlei, soms wat kwetsbare plekken, extra fietsasfalt aangelegd. De ontwikkeling van campings, spe- ciale dagrecreatieterreinen (Henschotermeer) en 'pretparken' centraliseren de recreatie-effecten enigszins, maar het uitstralingseffect op de na- tuur moet men in de gaten blijven houden. De explosieve ontwikkeling van golfbanen is iets nieuws en mag niet de vrije hand krijgen. Aanleg in natuurgebieden is uit den boze, een boeren- weide lijkt heel wat geschikter. Het ruimtebeslag is weinig democratisch. Tussen Rhenen en Veen- endaal heeft zich in een zandgroeve (Kwintelooij- en) een bijzonder natuurgebied ontwikkeld, zo- dat te hopen valt dat daar geen -vanwege de hel- lingen kwetsbare- golfbaan komt. Het blijft dan ook vrij toegankelijk. Ook met de ruitersport, het mountainbikefietsen,
ultralightvliegen, motorcross en andere 'off the road'-activiteiten moet men voorzichtig zijn. Meestal is daarbij onze kwetsbare natuur in het geding. |
|||||||||
Overal veel asfalt en auto's, ook in Z. O.-Utrecht
(Rijnbrug, Rhenen) |
|||||||||
sporen. Nu zijn er per gezin vaak twee auto's of
meer, kunnen de toenemende asfaltbanen de au- tostromen nauwelijks de baas en dijen overal de parkeerplaatsen uit. 'Blij dat ik rij' is het motto en niemand wil langzamer zijn dan de ander. In de files zie je overwegend één persoon per auto, wat een geweldige verspilling en aanslag op het milieu betekent. De natuur wordt in stukjes ge- sneden, dieren en planten in stress en isolement gebracht en het geeft een flinke bijdrage aan de 'zure regen'. De uitlaatkatalysator bleek de zo- veelste technische illusie van de moderne mens, want de toename in de verkeersstroom deed het positieve effekt weer te niet. Ook Heuvelrug en Vallei worden doorsneden door talloze Rijks- en andere wegen. Een opvallend slachtoffer is de das die graag tussen Veluwe en Heuvelrug mi- greert. Maar hij is niet de enige. Soms lees je van een suksesje: een verkeersviadukt bij De Bilt werd niet geplaveid maar aan de dieren teruggegeven! Maar in alle natuurgebieden is de verkeersdreun hoorbaar. Op de Grebbeberg zagen we recente- lijk naast de bekende dierentuin een gigantisch parkeerterrein verschijnen, waarvoor bos moest wijken. Ondanks waarschuwingsborden met 'overste-
kend wild' sterft menige ree, egel en vlinder op de weg. Met die vele verpletterde egels komen we vanzelf op het bermbeheer. Vele mensen zeg- gen: het gaat weer goed met 'de natuur', er staan zoveel bloemen in de bermen! Deels is dit juist -het niet meer gif spuiten en de aangepaste maaischema's geven wilde planten een kans, waar ook vlinders, bijen, egels, enz. op af komen. |
|||||||||
39
|
|||||||||
A
|
|||||||||||
Wij allen en ook de politiek zouden eindelijk eens
de kosten voor het behoud van de natuur, milieu en derde wereld moeten erkennen als iets dat ons budget wezenlijk vermindert, zonder dat we dat inflatie noemen en steeds weer met loonsver- hogingen te niet doen. Als we naast konsumptie van eindeloos veel materiële zaken geen andere waarden in het leven een kans geven, dan zie ik de toekomst somber in. Te grote verschillen tus- sen arm en rijk wekken steeds weer jaloezie op. Als je de enorme terntorialiteit en competitiedrift ziet die alleen al tegenkomt in het 'nationale feest' van een Europees voetbalkampioensschap van Oranje (1988), dan kun je voor de verdere toekomst niet optimistisch zijn. Het instinct is kennelijk sterker dan de ratio, maar de kombina- tie van beide is vernietigend, als ethiek en gewe- ten dit niet meer kunnen temperen. Voor overle- ving van de natuur is het instellen van reservaten, scheiding van werelden, niet functioneel. De maatschappij als geheel moet weer extensiever met zijn leefomgeving omgaan: zoals we nu han- delen, gaat dit de draagkracht van natuur en mi- lieu te boven, ook op de Heuvelrug en in de Val- lei. Allerlei goede bedoelingen zijn onvoldoende:
'een beter milieu begint bij jezelf!' Je kunt wel iets doen: natuureducatie op scholen, milieuak- ties, lid worden van een natuurorganisatie. De di- verse overheden maken vele rapporten: NMP, NMP-i-, Natuurbeleidsplan (met zijn verbetering van de ecologische infrastruktuur van Nederland etc). Maar, als de ene hand iets doet en de ande- re hand iets laat is dat niet de juiste weg. D. Prins
Asterstraat 3
3911 WE Rhenen
|
|||||||||||
6. Ecomomie en natuur, natuurbescherming en
de toekomst: epiloog Als we twee krantekoppen vergelijken: :'De Grie-
ken kenden de economie van het genoeg' en 'Economie groeit maar één procent' dan zien we een wereld van verschil. Als we er nog enkele kranteartikelen naast zouden leggen, met name over de GATT (Wereldhandelsconferentie) dan begint het te dagen. Was voedselproduktie vroeger pure noodzaak, nu
is deze activiteit (samen met allerlei industrieën) verworden tot pure oorlogsvoering, zij het met andere middelen en andere slachtoffers dan een traditionele oorlog. Het leefmilieu voor de mens proberen we nog zo goed mogelijk te redden, maar planten en dieren in de natuur én de natuur en de mens in de Derde Wereld zijn duidelijk sluitpost. Nederland is na de VS de grootste land- bouwexporteur en dat levert veel geld op, maar de toekomst voor onze boeren is helemaal niet zeker Voedsel moet men zoveel mogelijk in ieder land zelf maken (vergelijk Israël). Natuurlijk,ook de oude Grieken waren bezig met ontbossing, zodat vergelijking met de Indianencultuur een be- tere is. Maar alles wordt nu heel anders vergele- ken met deze twee culturen. We zagen in ons verhaal dat sinds de Neolithi-
sche revolutie van de landbouw de mens zich meer en meer buiten de natuur een eigen (cul- tuur)wereld bouwde, zodat de mensenpopulaties enorm in aantal konden toenemen, leder individu ging over steeds meer materiële goederen be- schikken. Mede door het autoverkeer en andere aktiviteiten, maar vooral door de vermesting, ver- zuring en verdroging van de te intensieve land- bouw is er nu absoluut geen sprake meer van een kringloop. Grote verstoring van het even- wicht en uitroeiing van duizenden soorten plan- ten en dieren is het gevolg. Ons voedselpakket kost ons slechts 5% van ons dagelijks budget, wat de enorme luxe van ons bestaan aangeeft. Ook de boeren in de Gelderse Vallei en op de Utrechtse Heuvelrug beseffen waarschijnlijk me- rendeels niet in welk overdreven systeem ze mee- doen en wat de neveneffecten zijn, terwijl klein- schaligheid juist zo'n goed uitgangspunt zou kunnen zijn. En ook het autoverkeer zou heel an- ders georganiseerd moeten zijn. Vage plannen om sluipverkeer door kwetsbare gebieden tegen te gaan helpen daar niet. In het bosbeheer en stedelijk groen en bermen zijn wel verbeteringen te zien. |
|||||||||||
•^
|
|||||||||||
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u toe-
sturen aan de redactie, Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht, liefst op 5'Aof 3'/^ inch floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0 of 5.1). |
|||||||||||
40
|
|||||||||||
De toekomst van de
Utrechtse Heuvelrug en Vallei |
||||||||||||||
Jhr. P.A.C. Beelaerts van Blokland
|
||||||||||||||
7
|
||||||||||||||
De toekomst is begonnen! Heden iets op touw gezet kan morgen negatieve gevol-
gen hebben. Er moet derhalve vooruit worden gedacht Het dagelijkse leven is echter goed gevuld. De prangende vraag is met wat. Misschien wel met de waan van de dag en zo vliedt het leven heen en wordt achteloos met de toekomst omgegaan. Het overkoepelende thema "het dagelijks leven door de eeuwen heen" rakelt veel op. |
||||||||||||||
melsdyck gaf de raad dat Willem Adriaan 'beter
soude doen een wat eerlycker man te wesen'. Hij was overigens voor geen kleintje vervaard want op eigen initiatief lichtte hij de bastaardbalk uit zijn wapen. Een man die duidelijk van wanten wist maar zich vaak in de nesten werkte, waar- door de toekomst hem soms hete grond onder de voeten leverde. Overigens zijn er goede gron- den hem op deze plaats te loven Genoemde Wil- lem Adriaan van Nassau liet immers het prachtige |
||||||||||||||
Eeuwen geleden, het was in 1668, vestigde zich
een zekere Willem Adriaan naast het Mauritshuis in Den Haag. Het is de moeite waard iets over zijn dagelijks leven te vernemen. Zijn speelzucht was grenzeloos en uitspattingen lagen hem zeer. Met schelmenstreken vulde hij de dag. Hij was al- tijd bezig met zijn zaken of genoegens. Zijn diplo- matiek talent wordt geroemd. Zijn karakter zou als opgewonden en wanordelijk kunnen worden bestempeld. Een tijdgenoot, de heer van Som- |
||||||||||||||
41
|
||||||||||||||
slot Zeist aanleggen met de vorstelijke tuinen en
waterpartijen die op een gravure van Stoopen- daal een lust voor het oog bieden. Ondanks de merkwaardige dagelijkse levenswandel wist Wil- lem Adriaan voor de toekomst iets te scheppen. Voor zijn schepping komt de ontwerper Jacob Roman 'de man van de schuiframen in Neder- land' met de lijfspreuk 'in alles hout maet' de eer toe. Het maat houden is in een dichtbevolkt land ook in het dagelijks leven een belangrijk gegeven. Op het vlak van de ruimtelijke inrichting wordt daar steeds naar gestreefd door de eeuwen heen. Gevoelens van de mens veranderen per dag, per
periode. Dit leidt op zijn beurt tot een andere in- vulling van het bestaan. Zo is de waardering voor dieren, voor landschap enz. niet hetzelfde als voorheen. Rond het zetten van de meiboom werd een fraai feest opgezet. Meitakken werden als liefdemei aan het huis van de geliefde beves- tigd. Nu wordt de maand mei met vergaderingen ingeluid. Vroeger alom vreugde wanneer de ooie- vaar op het nest op het kerkdak neerstreek. Het was een confrontatie met het beginnend leven. Aan kinderen werd verteld hoe de kool of de ooi- evaar er borg voor stond dat een broertje of zusje verscheen. Een kind van de huidige tijd heeft er geen benul van. Een kind ziet noch ooievaar noch kool! Zeer onlangs bezocht ik Polen en aan- schouwde daar de statig stappende ooievaar. Trouwens een landing van een ooievaar beleven is prachtig. Jeugdherinneringen bloeien dan weer op, uit de tijd dat ze inderdaad nog op het kerk- dak nestelden. Andere tijden, andere waardering! Ik verduidelijk dit met een poëtisch geluid te vin- den in 'Het Lustoord' van J.B. Christemeyer, uit- gegeven in 1837. Het is een gedicht geïnspireerd op de omgeving van Doorn en Langbroek "t gelaat van 't aardrijk is vertieugd,
't Geboomte lacht ons tegen; De groenende akker juicht van vreugd En groeit bij 's hemels regen.' De Stichtse Lustwarande is zeer bijzonder. De ho-
ge zandgronden worden bejubeld en zijn een al- gemeen gewilde vestigingsplaats. Nochtans wa- ren de zandgronden niet altijd in trek. Hedenten- dage is de heuvelrug echter een geziene streek. De prijzen van woningen weerspiegelen dat. De statistiek inzake de dagrecreatie geeft hetzelfde beeld. Het gedicht geeft aan dat de tijd veran- derd is. Bij groei wordt meer gedacht aan kunst- |
mest dan aan hemelse machten. Gaat men nog
verder terug dan blijkt dat de cultuur een gans ander patroon biedt. In de taal treft men nog ru- dimenten aan. Vroeger lachte men zich nog let- terlijk dood. Pure vreugde brak los en men gaf het ruim baan. Het leven bood immers niet veel. Nu een overvloed van vrije tijd, veel welvaart geeft mogelijkheden te over. Of je wilt of niet de toekomst breekt aan en je stapt er binnen. Wat biedt de tijd straks? Wat wordt ervan gemaakt? Ik zal mij voornamelijk tot de laatste vraag beperken. Wat willen wij? Ik zal het bekijken vanuit de provinciale optiek. De toe- komst moet ik begrenzen. De Vierde Nota be- treffende ruimtelijke ordening beslaat een perio- de tot 2015. Allemachtig lang! Vertegenwoordi- gende lichamen bestaan vier jaar. Dus zijn meer dan vijf zittingsperiodes in het geding. De maak- baarheid van de samenleving wordt niet meer ge- loofd maar toch wordt met dit soort termijn- planning geschermd. Zo wordt gesteld, dat tot 2015 in het stasdsgewest Utrecht een 50.000 woningen moeten worden gebouwd. Het is een lange tijd om te gaan! Hoe vaak blijkt niet dat op korte termijn de situatie zich wijzigt. Er treden veranderingen en verschuivingen op waardoor de planning in duigen valt. Een voorbeeld, maar er zijn er meer dan mij lief is, de A 12 en S13-aan- sluiting bij Bunnik. Het komt drie jaar later ge- reed. Ook op het terrein van het openbaar ver- voer zijn schrijnende voorbeelden aan te halen. De Heuvelrug! Welk een aantrekkelijk gebied. Nu
en straks. Het gebied is zo aantrekkelijk, dat het onder grote verstedelijkingsdruk staat. Eveneens ondervindt het druk van de zijde van de open- luchtrecreanten. Het is belangrijk een onversne- den doelstelling te kiezen. Natuurwaarden zijn richtinggevend. Natuur mag niet worden ver- waarloosd en moet hoog verheven staan. Natuur- waarden moet je niet omheen kunnen wanneer je ze niet terug kunt krijgen. In dit verband speelt de keuze van nationaal park. Een dergelijk park wordt als een geheel beheerd. Hierbij is het doel de instandhouding en/of ont- wikkeling van de aanwezige ecologische, land- schappelijke en cultuurhistorische hoedanigheden. De inpassing in de ecologische hoofdstructuur is bijzonder belangrijk. Naarmate de ecologische hoofdstructuur beter verantwoord is wordt het Natuurbeleidsplan sterker verankerd. Bij een der- gelijk kerngebied van de ecologische hoofdstruc- tuur gaat het om natuurbehoud, natuurontwik- |
||||||
42
|
|||||||
keling, natuurgerichte recreatie, voorlichting en
educatie en wetenschappelijk onderzoek. Een dergelijk kerngebied lijkt gelegen tussen de weg Doorn-Maarn/spoorlijn Maarn-Veenendaal, de weg Veenendaal- Rhenen en de Rijksstraatweg Rhe- nen- Doorn aan de zuidzijde ervan. Het bos- en natuurgebied binnen dit potentiële
park beslaat circa 700 hectare. In het streekplan, dat werd vastgesteld in november 1986 werd dit gebied aangewezen als 'natuurgebied', 'bosge- bied met hoofdfunctie natuur' en 'multifunctio- neel bosgebied'. Hieruit spreekt duidelijk, dat de natuur aan het woord moet blijven. Het gebied wordt ingesloten door stedelijke bebouwing van een negental kernen. Er bestaat derhalve een ves- tigingsdruk. Bij voor het gebied bedreigende activiteiten, zoals uitbreiding van bebouwing, ves- tiging van bedrijven, sportterreinen etc. zal terug- houdendheid dienen te worden betracht. Behalve het bescherming biedende streekplan, dat de toets vormt bij de goedkeuring van gemeentelijke bestemmingsplannen, bestaat er het regionale Bosplan. Dit betreft een uitwerkingsplan van het streekplan. Het dateert van oktober 1988. In dit plan wordt de Heuvelrug aangeduid als 'bosge- bied met hoofdfunctie natuur', 'multifunctioneel bosgebied' en 'primair bosgemeenschap ten be- hoeve van natuurwaarden'. Secundo wordt de functie opgevoerd voor recreatief medegebruik en eventueel houtoogst als deze tenminste niet de waarde van het gebied schaadt. Bij multifunctio- neel bosgebied zijn er verschillende doeleinden te onderkennen, zoals houtteelt, natuur, recreatie en landschap. Behalve de twee laatstgenoemde plan- nen bestaat er het uitwerkingsplan stiltegebieden van januari 1990. Het leven is blijkbaar zo jachtig dat bij de opvoering van stiltegebieden vaak wat meesmuilend wordt gedaan. In onze cultuur be- staat de gekruiste houding die de Oosterling zo kenmerkt niet. Het duurt zo lang voor je weer staat en die tijd kan schijnbaar met gemist wor- den! Bij het dagelijks leven wordt niet gedacht aan de rustbeleving. Natuur heeft rust wel nodig. Stiltegebieden kunnen dit bevorderen. Er vallen twee te onderkennen. Ik noem de Boswachterij Leersum met meer dan 1250 ha en de Amerong- se Berg, een terrein van ruim 1100 ha. De plan- nen kunnen worden gezien als wilsuitingen van de overheid, in dit geval de Staten van Utrecht die voor een beleid kiezen waarbij de Heuvelrug wordt behoed voor stedelijke activiteiten. Ik heb redenen om aan te nemen dat dit beleid |
|||||||
op zijn minst wordt gecontinueerd. In de toe-
komst zal derhalve op hetzelfde beleid mogen worden staat gemaakt. De werkelijkheid zal, zo is mijn verwachting, op dit punt een sterker beleid laten zien. Er valt duidelijk in de afgelopen vijf jaar een toenemend beleid te onderkennen dat erop gericht is de natuur beter tot haar recht te laten komen. In dit opzicht is er bewijsvoering mogelijk en is de redenering niet uitsluitend op extrapolatie gegrond. Ik noem de Perspectieven- schets Ruimtelijke Ordening - 2015, vastgesteld door de Staten in januari 1991. Deze schets is be- doeld als leidraad bij de voorbereiding voor het nieuwe streekplan. Het streven is erop gericht de- ze in het voorjaar van 1993 vast te stellen. De looptijd ervan is tot 2005. In de Perspectieven- schets wordt de waarde van de Heuvelrug en het Valleigebied onderkend. Het stuwwalcomplex van de Heuvelrug bevat hoge natuurlijke en landschappelijke waarden, meer dan een regiona- le recreatieve betekenis rust op het gebied. De hydrologische betekenis ondervindt een stijgende erkenning. De grondwaterstand geeft zorgen en wordt te laag gevonden. Er wordt onderkend, dat de natuurlijke waarden onder druk staan. Ten aanzien van de duurzaamheid van de houtop- standen moet gesproken worden van een bedrei- gende situatie. De effecten van verzuring, vermesting en verdroging zijn uiterst negatief. Een kostbaar gebied is in het geding. Het is ook een gebied met waarde voor de recreatie. Na- tuurlijk wordt de mens recreëren gegund. Veel re- creanten betekenen wel een bedreiging voor de natuur. Een zeer zorgvuldige afweging en plan- ning om niet te spreken over een aangepaste in- richting zijn op hun plaats. Gelet op de waarde van het gebied is gekozen voor een extensieve dagrecreatie. Er wordt naar gestreefd de druk be- perkt houden. Verblijfsrecreatie moet van kwali- teit zijn en leent zich niet voor uitbreiding omdat het beslag ervan eigenlijk zich niet verhoudt met de kwetsbaarheid van het gebied. Uit de Beleids- nota Recreatie en toerisme van april 1987 blijkt, dat de Heuvelrug niet uitputtend voor de recre- atie kan worden aangewend. Voor de toekomst is met name het Beleidsplan Natuur en Land- schap van belang. Dit is een kerndocument waar- in het taakveld natuur en landschap als geheel wordt geregeld. Rhenen is aangewezen als speerpuntgebied om
de toeristische ontwikkeling te accentueren. Vaak wordt deze handelwijze gevolgd. Binnen een ge- |
|||||||
43
|
|||||||
bied waarin een bepaalde functie tot haar recht
moet komen wordt een bepaalde plaats aange- wezen om tot een concentratie te komen en zo de ontwikkeling voor een geheel gebied beter te kunnen begeleiden. Het is nog in het ontwerpstadium. Het gaat om
een keuze voor het creëren van een ruimtelijk sta- biele ecologische hoofdstructuur. Hierbij zijn zo- genaamde kerngebieden in het geding. Dit zijn aaneengesloten gebieden met belangrijke na- tuurwaarden waarvan mag worden verwacht dat onder de juiste omstandigheden daarin van duur- zame handhaving sprake zal zijn. In dit beleidsplan worden verschillende invalshoe- ken gehanteerd. Zo wordt er uitgegaan van de bron- en kwelmilieus, sloot- en oevermilieus en weidevogelgebieden.Fourageer- en pleistergebie- den komen in het beeld. Aan natuurgebieden en aan de instandhouding en vernieuwing van het landschap wordt ruimschoots aandacht besteed. Alleen bij de natuurontwikkeling is er bijna 5800 hectare in het geding. Bij de inzet van het instru- ment 'relatienota' wordt aan bijna 2950 hectare gedacht. Met het oog op veiligstelling van terrei- nen wordt bijna 5600 hectare voor aankoop in aanmerking gebracht. Er wordt gewerkt met zo- genaamde speerpunten in het beleid. Hiermede wordt gedoeld op bepaalde met name genoem- de gebieden die uit een oogpunt van bijvoor- beeld de waterbeheersing moeten worden be- heerd.In dit verband worden onder meer ge- noemd de kwelgebieden van het Binnenveld en de verspreide vennen. Alles overziende valt er een duidelijke lijn voor de
toekomst te ontdekken. De accenten in het be- leid spreken voor zich. De natuurgebieden wor- den als speerpunt gezien. Het is ook van beteke- nis, dat er sprake is van een potentieel nationaal park. Te denken valt aan de twee stiltegebieden, de Remmerdense Heide en bijvoorbeeld de voch- tige heiden van het Egelmeer. Gebieden die ook bescherming verdienen. Het blijft wel de kern- vraag of die in voldoende mate kan worden ge- geven zodat de natuurkwaliteit voor de toekomst gewaarborgd is. De Heuvelrug en Vallei vormen een interessant
ontwikkelingsgebied. Bestuurlijk gezien vallen ze in Zuid-Oost Utrecht. Er woont een nijvere bevol- king. Op zichzelf een 'push'-factor. Voorts is er druk vanuit andere streken op recreatief ge- bied.Er een bevroren gebied van maken door de zogenaamde ijskastformule toe te passen is on- |
mogelijk, het zou onrecht doen aan de er woon-
achtige bevolking. Er moeten derhalve activiteiten geplaatst worden. Ik denk aan circa 4000 wonin- gen tot 2005 en een 70 ha bedrijfsterrein ten be- hoeve van de werkgelegenheid. In het gebied is Veenendaal aangewezen als op- vangkern, daar dient het geconcentreerd te ge- beuren. Er loopt nu een studie waarbij als part- ners twee provincies (Gelderland en Utrecht) op- treden en de gemeenten Veenendaal, Ede, Wageningen en Rhenen. Onder meer is in het geding een woongebied te
vinden van 100 ha. In de rest van Zuid-Oost Utrecht, waarbij ik aan
het westelijk deel ervan denk, spelen de stadsge- westen Utrecht en Amersfoort een opvangende rol. In het gebied zelf is voor consolidatie geko- zen. Is dat een stilstand voor wat betreft de ont- wikkeling van het gebied? Juist de bedoeling is dat het gebied wel degelijk een ontwikkeling ondergaat. Dit blijkt alleen al uit het beleidsplan voor natuur en landschap en bijvoorbeeld het bosplan. Maar ook op het ter- rein van het wonen liggen er inbreidingsmoge- lijkheden. Het is echter beslist niet de bedoeling dat er uitbreiding plaatsvindt ten behoeve van de functies wonen en werken. Door deze vormen van verstedelijkingsdruk zou immers het kwetsba- re gebied worden aangetast. Hierbij past de kant- tekening dat van nature gemeentebestuurders aan uitbreiding denken. Ik gebruik hier de woor- den 'van nature' om aan te geven dat een be- stuurder beducht is voor een teruglopende bevol- king. Er treedt dan tevens vergrijzings op en men vreest de hond in de pot. Het draagvlak zou in- krimpen. Voorzieningen zouden afnemen en de gemeente zou onaantrekkelijk worden. Dit laatste is uiteraard niet iets dat een gemeentebestuurder nastreeft. Het streven naar een zekere autarkie valt te plaatsen maar strookt niet met de mobili- teit en het gedragspatroon in de burger.Deze trekt allang over de grens van de gemeente heen om bepaalde behoeften te dekken. De voor- zieningen behoeven niet alle in een gemeente aanwezig te zijn. Wel dient de af te leggen af- stand om een bepaalde voorziening te benutten te worden afgewogen. Gelet op de geringe af- standen in de provincie en zeker binnen de Heuvelrug zelf, zijn dit soort vraagstukken te overwinnen. Er wordt wel eens smalend gedaan over een gemeentebestuurder die groei bepleit en eigenlijk voor een evenwichtige bevolkings- piramide kiest, laat ik echter in dit verband een |
|||||
44
|
||||||
veehouderij. Niemand zal de dotterbloem willen
missen maar door allerlei oorzaken dreigt het to- neel leger en leger te worden. In dit verband wil ik met ere het project de Blauwe Kamer noemen bij de Grebbeberg. Het is fantastisch hier de nieu- we ontwikkeling te zien. Een gemeenschappelijke inspanning kan het Valleigebied zeker ten goede komen. Steeds meer blijkt, dat het niet alleen om kleinere elementen gaat maar dat het juist bijzon- der waardevol is wanneer grotere complexen op een bepaalde, de natuur dienende wijze worden beheerd. Het dagelijks leven straks zal anders zijn. Veran-
deringen vinden meestal geleidelijk plaats en val- len niet gemakkelijk te onderkennen. Straks leeft er een sterk vergrijsde bevolking. Er zal sprake zijn van een 'bedaagd leven'. De mobiliteit zal in een ander en rustiger vaarwater komen. Het huis zal vol technische apparatuur zijn en dankzij veel technisch vernuft tal van mogelijkheden bieden om er langdurig en aangenaam te toeven. De georiënteerdheid van de mensen zal toene- men. De aandacht voor de natuur in de eigen omgeving zal bijzonder hoog scoren. De milieu- educatie gaat vruchten afwerpen. Zelfs de pro- perheid scoort weer. Binnen Zuid-Oost Utrecht zal veel terug gewonnen zijn. Het voorzieningenpeil zal hoog zijn. Het blijft een streek waar men aan- genaam woont. De redenering kan ook worden gevolgd dat het individualisme zo sterk wordt dat men alleen nog oog heeft voor zichzelf. Niets menselijks is de mens vreemd, nochtans geloof ik dat de mens zich uit de eigen ban zal bevrijden waardoor ik toch optimistisch ben. Wat is het da- gelijks leven trouwens zonder hoop in de toe- komst! Zo blijft ook Oud-Utrecht vernieuwend bezig. Wanneer dit het streven is, wacht de Heu- velrug een toekomst waarbij het voor de mens dagelijks goed toeven is binnen Zuid-Oost Utrecht. Jhr PA.C Beelaerts van Blokland
Achter St Pieter 200
Utrecht
|
|||||||
uitslag van een onderzoek noemen. De uitslag
behelsde, dat een jeugdige scholier zich gemak- kelijker ontwikkelde -'meekwam'- wanneer de grootouders vlakbij woonden en vaak werden be- zocht. Het contact tussen jong en oud werkt der- halve positief. Wel dit kan bij een evenwichtige bevolkingspiramide. In het algemeen biedt een dergelijke piramide meer mogelijkheden voor een gemeenschap om te bloeien. Een draagvlak voor beleid is essentieel. Ontbreekt het draagvlak dan loopt het beleid gevaar niet tot uitvoering te ko- men. Er moet sprake zijn van een gedragen be- leid. De kans op realisering is dan veel groter Dit houdt in dat ingezien moet worden, dat veel van de gemeentebestuurders wordt gevergd. Ze zul- len zich moeten richten op een ontwikkelingsbe- leid. Gelukkig heeft dit in het denken reeds ge- deeltelijk postgevat. Uit ervaring als bestuurder in een teruglopende Zeeuwse gemeente weet ik dat het allerminst eenvoudig is stuur te geven in een in bevolking dalende gemeente. Zelfs op een gro- tere schaal blijkt dat. Zo kan niet worden gezegd dat er in ons land voldoende rekening wordt ge- houden met de gevolgen van de demografische toekomst. Bij een ontwikkelingsbeleid van andere aard waarbij het onder meer erom gaat niet meer per gemeente te plannen of uitsluitend op ge- meentelijke schaal te denken zou met een verwij- zing naar allerlei opkomende denkbeelden op het gebied van de bestuurlijke schaal kunnen worden gedacht aan één Heuvelruggemeente. Ik geef on- middellijk toe dat mijn gedachten nu een te hoge vlucht nemen. Ik keer terug naar de begane grond. Nochtans is het een gebiedende voor- waarde voor de toekomst, op grotere schaal te denken. Bij een beschouwing over Zuid-Oost Utrecht ver-
dient de Vallei speciale aandacht. Dit gebied oogt voor een deel agrarisch. Meteen duikt bij het noemen van de landbouw de intensivering op. De landbouw wordt te gemakkelijk vereenzelvigd met een groene activiteit maar de werkelijkheid staat op gespannen voet met de groenactivitei- ten. De landbouwbeoefening levert tal van con- flicten op. Voor een duurzaam functioneren van landbouw en natuur is een scheiding van functies gewenst. Dit ligt verre van eenvoudig. Het Vallei- gebied is kleinschalig en oogt aantrekkelijk. Er wordt momenteel een plan van aanpak in groter verband opgezet. Het zogenaamde ROM-project Gelderse Vallei. Hierbij gaat het om een reduce- ren van de milieubelasting door de intensieve |
|||||||
45
|
|||||||
souRcy?
|
||||||||||||||||||||||
niniiinii.aiiC'.aifDiet in df ruin
.■rkinn slcllen, iniemalionuul C area iifiwurk" met gtavani-ci |
||||||||||||||||||||||
t>l wf nu i'cri sthfHciar
ntL-rcr:. een omvaiiöriikf JiKilal lide area network" iianieggen. |
||||||||||||||||||||||
;li;rciniHL-iiirali; ir
l Sl-'l'1''-"K''t--erd "k |
||||||||||||||||||||||
de randapparauiiir insialleren. hel pakket lelediensien uitbreiden, de servicemoKi
lijkheden vergrintn cl heei pewium eon nieuwe telefoon bil u aansluiten- jU bi om leletomnmnii-iiiie Kaal. is PTi 1 uletuni he^iy oni ii sievd-. K-tir \,iii ilu n-i i ,fiin. Rel \iK'T meer infurmatie een van on,^e gralis mmiiiie (ifi-04(lï voor zakelijke diensten; U()-lUl)2 vm.r panicniiere diensu' |
||||||||||||||||||||||
UTRECHTS NIEUWSBLAD
|
||||||||||||||||||||||
In -X U N
|
||||||||||||||||||||||
SPONSORS van het
symposium |
||||||||||||||||||||||
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
|
||||||||||||||||||||||
é^
|
||||||||||||||||||||||
C.LISM4N
BOUW&VASTGCTD
|
||||||||||||||||||||||
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 03404 56644
|
||||||||||||||||||||||
Hans van Dokkum, Tekening (detail) van de gas-
fabriek aan de Blauwkapelseweg, 1936. Aanwinsten 1991
Tentoonstelling Genneentelijke Archief- dienst Utrecht Het is inmiddels een goede traditie geworden,
dat de Topografisch-Historische Atlas van de Ge- meentelijke Archief- en Fotodienst in de eerste maanden van het jaar een selectie van de aanwinsten van het voorgaande jaar exposeert. De belangrijkste aanwinst van het afgelopen jaar is de tekening van de 17e eeuwse tekenaar Her- man Saftleven, die in november op een veiling werd verworven. Op de tekening is o.a. de Maria- kerk te zien. De Topografisch-Historische Atlas verzamelt af-
beeldingen die betrekking hebben op de ge- meente Utrecht. Veel van deze aanwinsten zijn foto's van de Gemeentelijke Fotodienst. Op de tentoonstelling is een fotoserie te zien van de sloop van de schoorsteen van het voormalige slachthuis op 27 augustus: elke fase van het op- blazen is in beeld gebracht. In het afgelopen jaar zijn portretfoto's gemaakt van de directeuren van de Gemeentelijke Dien- sten. Een selectie uit deze foto's is op de tentoon- stelling te zien. Van de tekenaar Chris Schut is dit jaar werk aan-
gekocht van het Militair Hospitaal aan de Joseph Haydniaan. Het omvangrijke hoofdgebouw is in zijn uitgestrektheid vastgelegd op een aquarel. |
|||||||
Dolf Schuurmans Stekhoven maakte een teke-
ning in de Pandhof van de Dom, waarop ook het theehuis te zien is. W.G. Hagemans schonk in het afgelopen jaar een
omvangrijke collectie aquarellen van zijn hand aan de Topografisch-Historische Atlas. De keuze die voor de tentoonstelling is gemaakt toont o.a. de Wittevrouwensingel en Van Rijn's mosterdfa- briek aan de Nieuwekade. Van Hans van Dokkum werden een tekening en een ets aangekocht, die hij in 1936 maakte van de gasfabriek aan de Blauwkapelseweg. Vóór de gasfabriek tekende hij een niet-bestaand kanaal. De kunstenares Jos van de Pol maakte een aqua-
rel van de Pausdam, waarop het huis Achter de Dom 13 de centrale plaats inneemt. Het wit ge- pleisterde pand maakt deel uit van het Univer- siteitscomplex van de faculteit Letteren aan de Trans. Het terrein van het vroegere Academisch Zieken-
huis heeft het laatste jaar ingrijpende wijzigingen ondergaan. Rien Goené legde de sloop van het gebouw voor Chirurgie vast in een serie tekenin- gen, waarvan de Atlas er twee heeft aange- kocht.Galerie Jas schonk een collectie affiches, waaronder het affiche voor de eerste expositie in de Galerie. Van de aanwinsten op het gebied van oude foto's
IS een fraaie sehe tentoongesteld van de 'Socië- teit De Vriendschap' aan de Mariaplaats. De tentoonstelling is tot en met 14 maart 1992
te bezichtigen in het gebouw van de Gemeentelijke Archiefdienst, Alexander Numan- kade 199, Utrecht. De openingstijden zijn: maandag: 13.30 - 15.30 uur; dinsdag t/m vrijdag: 9.00 -16.30 uur; zaterdag: 9.00 - 12.30 uur. De toegang is gratis. ■ |
|||||||
47
|
|||||||
JJ~ac^,/^/3^^'.^
|
||||||||||
f f
|
||||||||||
Oud-Utrecht
|
||||||||||
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 3 - maart 1992
|
||||||||||
BIBUOTHEEK DER
HJKSUNIVERSITEIT •^ iTRiCHT |
||||||||||
Voor leden van Oud-Utrecht zijn aan de wande-
ling, die circa anderhalf uur zal duren, geen kos- ten verbonden. Niet-leden betalen ƒ 2,50. Om 13.00 uur wordt vertrokken vanaf de Maartens- brug (bij de Lichtegaard). Bij grote belangstelling zal 's middags om 15.00 uur een extra wandeling worden gehouden. U kunt zich opgeven door een briefje -met ver-
melding van uw naam, adres, telefoonnummer en het aantal personen- te sturen aan: A.M. Reijmers, Makassarstraat Ibis 3531 VJ Utrecht |
|||||||||||||||||
Maandblad Oud Utrecht
65e jaargang nr. 3 - maart |
|||||||||||||||||
992
|
|||||||||||||||||
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie: mevrouw
C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik. Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U). Redactieadres: Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
|||||||||||||||||
LEZINGEN-AVOND
Kleur in de Gertrudis
(door A.RE. Kipp
en
17de Eeuwse
Utrechtse staties en hun pastoors door P. Dirkse
|
|||||||||||||||||
Stadswandeling
'Markt in IVliddeleeuws Utrecht'
Zondag 12 april a.s. zal onder leiding van drs. Kaj
van Vliet een stadswandeling plaatsvinden met als thema 'middeleeuwse markten in Utrecht'. K. van Vliet is in augustus 1991 over dit onder- werp afgestudeerd bij de afdeling Middeleeuwse Geschiedenis van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Utrecht kent geen historisch marktplein. Toch wordt er al bijna duizend jaar lang in Utrecht markt gehouden. Nog voordat er sprake was van een stad, nam de markt reeds een centrale plaats in binnen de Utrechtse nederzetting. In de wan- deling zullen aspecten van de ontwikkeling en betekenis van deze markt vanaf zijn vroegste oor- sprong tot in het midden van de veertiende eeuw, toen Utrecht tot een volwaardige stad was uitgegroeid, aan bod komen: de locatie van de marktterreinen, de markthandel, de functie van de Utrechtse markt voor de regio en voor de lan- ge-afstandhandel, het marktrecht en de opkomst van de stedelijke markt. |
|||||||||||||||||
Datum: dinsdagavond 24 maart 1992
Plaats: Gemeentelijke Muziek- en Dansschool,
Domplein 4
Tijd: 20.00-22.17 uur
Toegang: leden gratis, niet-leden ƒ 2,50
Op dinsdag 24 maart organiseert de activiteiten-
commissie van de vereniging Oud-Utrecht weder- om een lezingenavond. Ditmaal staan niet, zoals de afgelopen drie avonden het geval was, de Utrechtse musea centraal, maar verschuift de aandacht naar het interieur van kerken en staties. A.F.E. Kipp, als bouwhistoricus werkzaam bij het
Archeologisch en Bouwhistorisch centrum, begint met een lezing over zijn onderzoek aan de (voor- malige) Gertrudiskapel. Hierbij komt de geschie- denis van het gebouw kort ter sprake, maar zal de heer Kipp zijn aandacht vooral richten op het gebruik van kleuren in het interieur van de Gert- rudiskapel. Een bijzonder verhaal over een kleur- rijke kerk. > |
|||||||||||||||||
49
|
|||||||||||||||||
De theekoepel
't Oog in 't Al |
|||||||||||||||||
P. Dirkse is als conservator verbonden aan het
Catharijneconvent; als zodanig is hij uitstekend op de hoogte van kerkelijke kunst en de interi- eurs van 17de eeuwse staties. In zijn lezing schetst hij een beeld van met name de Utrechtse staties en hun pastoors, waarbij hij vooral gebruik zal maken van afbeeldingen van schilderijen die uit de staties afkomstig zijn. Na deze twee lezingen zal de heer Van Berlicum,
evenals de heer Dirkse lid van het bestuur van de Stichting Restauratiefonds Gertrudiskapel, een korte toelichting geven over het doel en het func- tioneren van deze stichting. |
|||||||||||||||||
^-■
" . - >:?:-rïi^>^.
•■■■ ■■"■■"--^^"^S^fe.^ |
|||||||||||||||||
''^■- ■■-■■:■■■■- :■'.■..■■ V--.v/;^y':i^'it^^
■■;■:■: ^ ■■-■ :^■-: ■::" ^'- •"-*V?ïïJ:-S%i«(»^
|
|||||||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||||||
Dinsdag 24 maart 1992. Lezingen-avond
'Kleur in de Gertrudis' door A.F.E. Kipp en '7 7de Eeuwse Utrechtse staties en hun pastoors' door P. Dirkse. Plaats: Gemeentelijke Muzieksschool, Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: leden gratis, niet-leden ƒ 2,50. Zondag 12 april 1992. Stadswandeling 'Markt
in Middeleeuws Utrecht' o.l.v. drs. Kaj van Vliet. Vertrek: 13.00 uur vanaf de Maartensbrug (bij de Lichtegaard), Deelname: leden gratis, niet-leden ƒ 2,50. Opgeven bij: A.M. Reijmers, Makassarstraat 1 bis, 3531 VJ Utrecht. Woensdag 3 juni 1992. Voorjaarsledenvergade-
ring Vereniging Oud-Utrecht. Plaats: Gemeentelij- ke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 19.30 uur. T/m 23 juni 1992. 'Knappe Koppen'. Tentoon-
stelling over zes Utrechtse hoogleraren, o.a. prof. F.C. Donders en prof. G. Heymans. Universiteits- museum, Biltstraat 166, Utrecht. |
|||||||||||||||||
De Vechtstreek ontleent een deel van
haar charme aan de theekoepels. De beste plaats van een theekoepel is daar waar de buitenplaats en het omringende landschap goed zichtbaar zijn. |
|||||||||||||||||
In de glorietijd van de buitenplaatsen was het
theehuisje, of lusthuisje zoals het in de 18de eeuw genoemd werd, een toevluchtsoord voor de be- woners van het huis. Men voerde er besprekin- gen, maakte muziek of trok zich er terug. De zit- ruimte was vaak uitgerust met hoekkasten en een fonteintje. Door de hooggeplaatste vensters kon men goed uitkijken zonder gezien te worden. On- der het gebouwtje bevond zich soms een kelder- tje om voorraden op te slaan. De belangrijkste vormen van theekoepels zijn de rechthoek, het vierkant, de zeshoek en de acht- hoek. De daken hebben meestal een tent-, koe- pel- of zadelvorm. Afhankelijk van de rijkdom van de opdrachtgever werd er veel of weinig aandacht besteed aan de versienng. De meeste theekoepels |
|||||||||||||||||
50
|
|||||||||||||||||
zijn in hoeken van buitens gelegen, aan de weg,
aan het water of in de tuin. Zij fungeerden daar als uitkijkpost of als markering. Van hieruit had de trotse bezitter zowel zicht op zijn eigen bezittin- gen als op de omringende natuur. Ook moest de koepel goed zichtbaar zijn voor voorbijgangers. Het was immers een statussymbool voor de Am- sterdamse en Utrechtse kooplieden. Rond 1700 lagen met name in de Vechtstreek, het Gooi en het Kennemerland buitenverblijven al dan niet met theekoepel. Tuinaanleg en theekoepels
De tijd waarin de tuin en het huis van Oog in Al
werden aangelegd was het tijdperk van de hoog- barok (1650-1750). Het buiten werd in 1664 gebouwd op initiatief
van de befaamde jonker Everard Meyster (bekend door de Amersfoortse kei), tevens dichter en raadslid. Hij maakte glorieuze plannen "om Uy- trecht op zijn grootst en sterkst te vergrooten". Eveneens bezat hij een huis aan de Keistraat, "De Krakeling". De tuinen in die tijd werden aangelegd in de ba-
rokstijl en weerspiegelde de aard van de Neder- lander: rechtlijnig, overzichtelijk, deugdzaam en |
|||||||||||||
met zin voor burgerlijkheid en geborgenheid. De
tuin kende een hoofdruimte met parterres en ne- venruimten, waaronder een omheinde boom- gaard, een moestuin, een doolhof, grotten en een berceau^ Er was ook een ruime zeskante stenen theekoe-
pel bij, waarvan de wanden waren behangen en die van een schoorsteen was voorzien. Tevens was de tuin voorzien van een ruime tuinmanswo- ning, een koetshuis, een menagerie, een tempel en een bad, een schuit- of jachthuis, een perzi- ken- en druivenkas. Na de strakke stijl van de Hoogbarok kwamen de landschappelijke tuinen in opmars. Zowel door het terrein als door de be- planting werd een golvende beweging gesugge- reerd. Men beweerde wel dat men voor de aan- leg van een formele, geometrische tuin een meetlat en een passer nodig heeft en voor de aanleg van de landschappelijke tuin (ook wel En- gelse parken genoemd) alleen maar een dronken tuinman, want 'rien n'est plus facile que de dessi- ner un pare anglais, on n'a qu'a enivrer son jardi- nier et a suivre sa tracé' (niets is gemakkelijker dan een Engelse tuin te ontwerpen, men hoeft slechts zijn tuinman dronken te voeren en zijn spoor te volgen). |
|||||||||||||
lill _____„..
|
|||||||||||||
Gezicht op de Leidsche Rijn met (op de achtergrond) de buitenplaats Oog in Al, ca. 1780. Gewassen
tekening in penseel en grijze inkt van Th. Verrijk. G.A.U. Top.-Hist. Atlas. |
|||||||||||||
51
|
|||||||||||||
In de jaren twintig is de tuin door de architecten
Van de Gon en Doorenbos in een landschappelij- ke stijl omgevormd. Het landgoed werd in 1918 door de gemeente Utrecht aangekocht. Het ge- deelte dat eertijds sier- en moestuin van de bui- tenplaats was, werd herschapen in een wandel- park. De overige gronden van het terrein, groot 19.7039 ha, werden als bouwterrein geëxploi- teerd. De herschepping van het park werd aange- vat als werkgelegenheidsproject in de winter van 1920/71. Zo begon de stadwijk Oog in Al gelei- delijk vorm aan te nemen. Tussen Kanaaldijk en park loopt de Vleutense Wetering, die, toen het Merwedekanaal gegra- ven is, door middel van een schutsluisje met de Oudenrijn verbonden werd. Op het snijpunt van deze wateren tekenen zich daar, tegen het groen van het wandelpark, het sluiswachtershuis en de theekoepel af als baken en vuurtoren . In de 17de eeuw, de tijd van Everard Meyster,
werd de bezoeker van het terrein verwelkomd
met de volgende vermaning:
'Op uytsluytingh deze plaats werd voor altoos
verboden
Aer) jongh' en oude maets, Te quetsen struyck
noch zooden.
Hiermeen doold om den berrich heen,
Weest vrolijck en zeght dit iedereen,
Dat is, zwijch het niet aan wie dit ziet. E.M.
Op de tekening van Dirk Verrijck uit 1780 kan
men de theekoepel, gezien vanuit het zuiden, gaande in de richting van de stad, duidelijk waar- nemen. Als men nauwkeurig kijkt, ziet men op de kruin van de koepel het beeld van Everard Meyster staan; een mannetje met verrekijker, dat tuurt in de richting van de stad. De koepel heeft door de eeuwen heen de tand des tijds doorstaan, zij het met moeite. Tot in erbarme- lijke staat vervallen, werd rond 1970 een schitte- rend ontwerp gelanceerd om het lusthuis in volle luister te herstellen. Dit plan was echter te pom- peus en te kostbaar om verwezenlijkt te worden. In 1988 werd een haalbaarder plan voor de res- tauratie van de koepel gepresenteerd, dat daarna ook is gerealiseerd. Hierin bleef de oorspronkelij- ke zeskante vorm gehandhaafd. De muren wer- den in metselwerk uitgevoerd, met in- en uit- springenen, de zg. geblokte pilasters. Het koepel- dak werd voorzien van dekking met riet van eerste kwaliteit, met als randversiering de speci- fiek Utrechtse schulprand. De top van het dak is |
||||||||
De gerestaureerde theekoepei. toio: Gemeente-
lijke Fotodienst Utrecht |
||||||||
versierd met een pinakel ^. De vensters zijn voor-
zien van theeramen. Qua uiterlijke vorm vertoont de koepel veel overeenkomsten met die van Goudestein te Maarssen. De voltooiing van de restauratie van de koepel
werd op 2 december 1988 feestelijk gevierd in aanwezigheid van de wethouder van Monumen- tenzorg, de heer W.P.C, van Willigenburg en me- vrouw W. Hol, directeur van de gemeentelijke openbare bibliotheek Utrecht ^. Het plan is om het gebouwtje als voorleesruimte te bestemmen. Daartoe zal een deel van het budget van de bibli- otheek worden bestemd, zodat het interieur een gezellige en praktische aankleding kan krijgen. Bovenin de koepel is aan de binnenzijde een in- scriptie aangebracht van de Belgische roman- schrijver, journalist en sinds kort ook jeugdboeke- nauteur. Geert van Istendael: 'In Oog in Al zijn alle zonneschermen, vertrouwd en blij. Oranje en Wit. Thee wordt gedronken op terrassen, radio's klinken, lanen zijn bescha- duwd, kinderen spelen; Utrecht bestond uit zo- merdagen en nooit, nooit wist ik van mijn ma- ma, gingen ze voorbij. Dat ingetogen Utrecht gaf me taal, leerde me baksteen tegen baksteen zeggen'. (Fragment uit: De dichter komt terug in Utrecht). |
||||||||
52
|
||||||||
Zijn er plannen om van het buiten weer een thee-
huis te maken? Dit filiaal van de Utrechtse Openbare Bibliotheek
is vanwege bezuinigingsvoorstellen al herhaalde malen bedreigd met sluiting. Maar Oog in Al is een wijk met een hoog ontwikkelingsniveau, en, zoals een autochtoon me vertelde, als dat nodig is zeer aktief als het om aktievoeren gaat. Want als Oog in Al'iers wakker worden, worden ze ook goed wakker! J.M.M. Marsman
Duiven |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur:
Hans Nieuwenhuis, Stijltuinen. Zwolle, 1981.
Stichting Commissie voor de Vechtstreek en
het Oostelijk en Westelijk plassengebied, Thee- koepels in de Vechtstreek en 's-Graveland. Naarden, 1980. A.M. Hulkenberg, Gezichten langs de Oude
Rijn. Alphen aan de Rijn, 1986. CCS. Wilmer, Buitens binnen Utrecht.
Vianen, 1982. Diane Hamer en Wim Meulenkamp, De dolle
jonker: leven en werken van Everard Meys- ter. Amersfoort, 1987. Delftse universitaire pers. Buitenplaatsen
langs de Vliet en omgeving. 1988 Utrechts Dagblad 27 augustus 1929, Een
park dat zeer bewonderd wordt. Maandblad Oud-Utrecht maart 1987, Oog in
Al: het huis en zijn bewoners. Dienst Bouwen en Wonen gemeente Utrecht,
Bestek theekoepel Oog in Al. Trouw 16 juni 1991, Holland-België hangt
me reuze de keel uit. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noten
1. Berceau = loofgang, pad overhuifd door
aan weerskanten zware bomen of heesters 2. pinakel = klein torentje in gotische stijl ter
versiering op steunberen 3. Theekoepel Roozendaal aan de Vechtdijk is
onlangs gerestaureerd evenals de koepel aan de Socrateslaan |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Berichten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^/^'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebeurt maar zelden dat de redactie een jubi-
leumboekje van een school in handen valt. Henk Reinders schreef in opdracht van de Marnixstich- ting het boekje met de hooggestemde titel Met het oog op de Heer. 150 Jaar Marnixstichting (Bunnik, Reinders, 1991. Prijs ƒ 12,95). C.W.J. Ba- ron van Boetzelaer en Mr. A.J. van Beeck Cal- koen, de één uit de adellijke en de ander uit de universitaire elite, waren de initiatiefnemers tot het geven van onderwijs aan arme kleuters. Een vermaarde figuur in het Utrechtse schoolwereldje was meester H.J. van Lummel van de school aan de Springweg (1848-1877). In Oog in Al kennen we inmiddels sedert 1946 de 2e Marnixschool en aan de Van Bijnkershoeklaan de 3e in de reeks en wel vanaf 1962. Een nauwkeurig relaas over een solide christelijke instelling in de stad, still going strong. v.S.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bestuurders van de Marnixstichting lieten zelf
banken ontwerpen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Ik noem de voorganger van de huidige domto-
ren een toren, omdat ook de Utrechtse bronnen dit doen, die nooit van een poortgebouw spre- ken.4 3. De theone van ir Th. Haakma Wagenaar acht
ik onaannemelijk, omdat de geschreven bronnen geen aanwijzingen bevatten dat het eerder de bedoeling is geweest de nieuwe domtoren op een andere plaats neer te zetten dan de oude Sint-Maartenstoren. Haakma Wagenaar neemt dit aan op grond van bouwkundige gegevens en van een interpretatie van het schriftelijke bron- nenmateriaal die door mij niet volledig wordt ge- deeld. Ik ben van plan hier nog eens uitgebreid op terug te komen. 4. In mijn bovengenoemd artikel is door mij bear-
gumenteerd waarom er zich geen bisschoppelijke zaal in de oude toren heeft bevonden. Aan twee kanten in die toren wordt namelijk de Sint-Mi- chielskapel vermeld. Aan het noordeinde als be- lending van het daargelegen perceel van Oud- munster^ en aan het zuideinde als belending van de huiserven en plaatsen voor marktkramen langs de zuidkant van de Servetstraat. Deze perceeltjes strekten zich volgens een oorkonde van 26 okto- ber 1297 uit van sunte Michielscapelle totter graft,^ en niet vanaf een bisschoppelijke zaal, zo- als Aart Mekking wil, tot aan de gracht. 5. Het Middellatijnse woordenboek Mediae La-
tinitatis lexicon minus, ed. J.R Niermeyer en C van de Kieft (Leiden 1976), geeft als betekenissen van het woord aula: 1. grand'salle de chateau, donjon, hiötel - castle hall, donjon, mansion; 2. iiótel de ville - townhall; 3. égfce - cliurch; 4. nefd'église - church nave. Het woord kan dus zo- wel op een gebouw als op een deel daarvan dui- den. De Utrechtse bronnen spreken van de nova aula hospita ipsius domini episcopi sita iuxta au- lam hyemalem eiusdem, 'de nieuwe zaal van het woonhuis van dezelfde heer bisschop gelegen naast zijn winterzaal' (6 mei 1318)^ en de mag- na camera sive aula in qua dictus dominus epis- copus dormlre solet, 'de grote kamer of zaal waarin de heer bisschop pleegt te slapen' (18 no- vember 1338).8 Ook in de oorkonde van 26 juli 1320 maakt de bisschop onderscheid tussen zijn domus ('huis') en zijn aula. Met het woord aula wordt in deze bronnen dus een groot vertrek, een zaal, bedoeld. |
||||||
CIRCA TURRIM
TRAIECTENSEM II Naar aanleiding van de reactie van prof.
dr. Aart Mekkingi op mijn artikel 'Circa turrim Traiectensem' in dit maandblad^ zou ik het volgende willen opmerken. 1. De beginzin van de oorkonde van 26 juli 1320,
waarvan Aart Mekking een gedeeltelijke vertaling geeft, luidt: A/os Fredericus, Del gratia episcopus Traiectensis,
notum facimus universis quod pure propter Deum et ob reverentiam beati Martini, patroni nostri, necnon ad supplicationem venerabiiium virorum decani et capituli ecclesie nostre Traiec- tensis aliorumque fidelium nostrorum, super lo- co turrls nove, construende ad fines eiusdem ec- clesie predicte, condescendimus in hunc modum quod, amoto nostro consistorio, dimittemus 11- lum locum eiusdem consistorii inferius totum va- cuüm et liberum ad usus iamdicte ecclesie nostre usque ad murum aulae nostre circa finem orien- talem, sicut extitit ante tempora venerabilis pat- ris domini Guydonis, immediati predecessoris nostri, olim episcopi Traiectensis.^ Mekking vertaalt dit met: 'Wij Frederik, bisschop van Utrecht (...) hebben op de volgende wijze beslist over de plaats ['su- per loco'] waarop (...) de nieuwe toren gebouwd zal worden (...)'. Mijn ingekorte vertaling luidt: 'Wij Frederik, (...) bisschop van Utrecht, maken bekend aan allen dat wij (...) op verzoek van (...) deken en kapittel van onze Utrechtse (dom)kerk en van onze andere gelovigen met betrekking tot de plaats van de nieuwe toren, (...) welwillend toestaan op deze manier dat, nadat ons consisto- rie is afgebroken, wij die plaats van ons zelfde consistorie later geheel leeg en vrij ten behoeve van onze reeds genoemde kerk zullen laten (...) tot aan de muur van onze zaal omstreeks het oosteinde (...). En dat betekent heel wat anders: hier wordt niet
door de bisschop beslist over de plaats van de to- ren, maar hij willigt het verzoek van het domkapittel in om zijn consistorie, het gerechts- gebouw van de officiaal, af te breken. |
||||||
6. Omdat de Sint-Michielskapel net als in de nieu-
we domtoren ook in de oude Sint-Maartenstoren het hele bouwlichaam omvatte, bevond de aula van de bisschop aan de zuidzijde van de Servet- straat zich 'aan' of 'in de onmiddellijke nabijheid' van die kapel. Het doet er overigens niet toe of men aula hier vertaalt met 'zaal' of met 'woonge- bouw van een hoogwaardigheidsbekleder', zoals Aart Mekking dat wenst. Deze aula is identiek met onsen sael aen sunte Michiels capelle in de hierboven genoemde oorkonde uit 1297. 7. Om de nieuwe domtoren te kunnen bouwen,
moest ten noorden van de oude toren een stukje van het daar staande huis van het kapittel van Oudmunster worden afgebroken. Over de schade die daardoor zou onstaan, maakte het domkapit- tel kort na 9 mei 1320 afspraken met Oudmun- ster.? Ten zuiden van de toren moest, zoals uit het hier-
boven afgedrukte citaat met vertaling blijkt, het bisschoppelijk consistorie, ten oosten van zijn zaal, worden afgebroken. Daarvoor gaf de bis- schop op 26 juli 1320 toestemming. Twee dagen later beloofde het domkapittel aan de bisschop alle schade te vergoeden die daaruit zou voortko- men. ^ o Later, na het dichten van de bouwput, werd het consistorie nagenoeg op dezelfde plek weer opgebouwd. Ik zie niet in wat dit te maken heeft met 'wel erg veel onhandigheid van de op- drachtgevers', zoals ik die volgens Aart Mekking zou veronderstellen. 8. Opmerkingen van mijn kant, die volgens Mek-
king kunnen worden 'weersproken of tenminste gerelativeerd', kan ik moeilijk verdedigen als ze niet weersproken of gerelativeerd worden. 9. Ik vind het jammer dat Aart Mekking mijn ar-
gumentatie veelvuldig voorziet van diskwalifice- rende opmerkingen als 'onnauwkeurig', 'weinig zorgvuldig' en 'zeer slordig'. Afgezien van de vraag of ze terecht zijn - daar moet de deskundi- ge lezer maar over oordelen -, doen ze mijns in- ziens afbreuk aan wat ik beschouw als een zin- volle discussie over interessante problemen uit de Utrechtse geschiedenis. Martin de Bruijn
Stadionlaan 41, 3583 RB Utrecht |
|||||||||
Noten
1. 'Super loco turris nove (...)', Maandblad
Oud-Utrecht, 65(1992), 10 2. Maandblad Oud-Utrecht, 64 (1991), 45-
47. Dit artikel verscheen naar aanleiding van:
A.A.J. Mekking, 'Pro turri Trajectensi', in: Annus quadriga munc//(Zupthen 1989), 129-151, ald. 138-142. 3. RAU, Dom 404. Met dank aan drs. C.G.M.
Smit voor zijn hulp bij de vertaling. 4. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht
[OSU], dl. I, nr. 411(1179 juni 27); dl. II, nrs. 502 (1240 oktober 30); 995(1243 mei 23); RAU, Oudmunster 445-2 (1320 na mei 9). 5. OSU, II, nr. 973 (1241 december 19); RAU,
Oudmunster 471 (1303 juli 25). Alle oorkonden uitgezonderd die van 1179, uit deze en de vorige noot zijn opgenomen in een oorkonde van 9 juni 1373 betreffende dit perceel (RAU, Oudmunster 935-1, fol. 1 en2-2v.). 6. OSU, V, nr. 2849.
7. RAU, Dom 2282, fol. 44.
8. ARA 's-Gravenhage, Nassause domeinen,
II, 770. 9. RAU, Oudmunster 445.
10. RAU, Bissch. 333a.
|
|||||||||
Toelichting bij de plattegrond. De lijnen geven de
huidige situatie weer en de cijfers bepalen - soms bij benadering - de plek van de middeleeuwse bebou- wing, zowel vóór als na de bouw van de nieuwe domtoren. 1. Dom- of Sint-Maartenstoren met Sint- Michielskapel. 2. Perceel met huis van Oudmunster 3. Bisschoppelijk consistorie. 4. Bisschoppelijke zaal. 5. Wenteltrap. 6. Doorgang voor de bisschop langs de toren. 7. Hofsteden ende (...) craemsteden an des bisscops huus in der borch van sunte Michiels capelle tottergraft. 8. Servetstraat 9. Bisschopsweg. |
|||||||||
55
|
|||||||||
'7 Z -rsocti'fo^.
Oud-Utrecht
|
||||||||
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 4 - april 1992
|
||||||||
"HET ORANJEPARK"
|
||||||||
Het Oranjepark:
een verdwenen stukje
Utrecht |
|||||||||||||||||
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 4 - april 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65-^/41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk. Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U). Redactieadres: Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
|||||||||||||||||
Op 1 september 1933 was het groot feest in wijk
C. De vereniging 'Het Oranjepark' bestond name- lijk vijftig jaar. 'Het Oranjepark' was sinds haar oprichting in 1883 een actieve buurtvereniging. Elk jaar werd er rond 31 augustus een daverend Oranje-feest georganiseerd om de verjaardag van Koningin Wilhelmina en de verjaardag van het park te vieren. Ook deze keer had de vereniging veel festiviteiten georganiseerd. Er werd zelfs een gedenkboekje uitgegeven, waarin ook een korte ontstaansgeschiedenis van het eerste echte open- bare park van Utrecht werd gegeven. |
|||||||||||||||||
/
Rectificatie
In het register op de 64ste jaargang van het
Maandblad Oud-Utrecht (zie het Maandblad van maart 1992) is een fout geslopen. De tweede en de derde pagina van het register zijn omgewis- seld, zodat -bijvoorbeeld- de lijst van auteurs van de eerste register-pagina abusievelijk op de derde pagina wordt voortgezet, in plaats van op de tweede pagina. In dit nummer van het maandblad treft u een ge-
corrigeerde versie van het register aan. Redactie
|
|||||||||||||||||
Gezicht op de Groenesteeg e.o. en het
Oranjepark vanaf de toren van de Jacobikerk, 1934. Foto: G.A.U. TA Ca 43 (2) |
|||||||||||||||||
Wijk C was in de tweede helft van de negentien-
de eeuw en in het begin van deze eeuw de dichtstbevolkte wijk van de stad. Er woonden heel veel armen in deze volksbuurt onder zeer slechte omstandigheden. De slechte woonom- standigheden en de hoge bevolkingsdichtheid waren de twee belangrijkste oorzaken, dat de cholera-epidemie, die Utrecht rond 1866 trof, veel slachtoffers maakte in wijk C. Het Oranjepark dankte zijn ontstaan aan deze epidemie. De gemeentelijke commissie, die belast was met de bestrijding van deze ziekte, begon namelijk rond 1880 een aantal krotwoningen te slopen op het Eeckerensplein. Daardoor ontstond |
|||||||||||||||||
•>
|
|||||||||||||||||
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u toe-
sturen aan de redactie, Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht, liefst op SiAof S^k inch floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0 of 5.1). |
|||||||||||||||||
57
|
|||||||||||||||||
er een stoffige zandvlakte die na regenval in een
modderpoel veranderde en waar de buurtkinde- ren in speelden. De gemeente had daarom het idee deze open plek met groen te beplanten. Een commissie van wijkbewoners en van rijkere stads- genoten uit overig Utrecht, ontstaan op voorstel van de Vereniging van Volksvermaken, had echter een ander plan. Deze commissie wilde een volks- park aanleggen met verschillende speelwerktui- gen en een gemeenschapsgebouw, om zo de schrijnende woonomstandigheden in wijk C te verzachten en de bewoners meer levensvreugde te bieden. De gemeente keurde het plan goed en stond het plein af. Dankzij financiële steun van de Utrechtse notabelen en medewerking van tuinar- chitect Copijn uit Groenekan, kon de commissie het plan in 1883 realiseren. Op 14 mei 1883 was de officiële opening van het Oranjepark. Het onderhoud en de bewaking van het volks- park werd door de commissie van beheer en toe- zicht, die op 1 september 1883 werd opgericht, overgedragen aan de gemeente. Bij Koninklijk Besluit werd de commissie op 1 september 1913 als 'Vereniging het Oranje park' wettig erkend. Uit de statuten blijkt dat de vereniging zich onder andere tot doel stelde de liefde en trouw aan het huis van Oranje Nassau onder de leden levendig te houden, de aangename omgang en de saam- horigheid tussen de leden onderling te bevorde- ren en de ontwikkeling van de kinderen van de leden te bevorderen. |
Deze verwijzing naar het koningshuis is niet vreemd.
Wijk C stond in de tweede helft van de 19de eeuw al bekend om zijn liefde voor het Oranjehuis. Een bewoonster stond zelfs bekend als 'Oranje Kaa'. Zij had een logement in de Oranjestraat voor oud-kolo- nialen. Wanneer er een lid van het koninklijk huis ja- rig was, werd dit uitbundig gevierd. Haar hele huis werd versierd en vele buurtbewoners volgden haar voorbeeld. De wijkbewoners hadden er bij de ge- meente in 1883 dan ook op aangedrongen dat hun park Oranjepark zou moeten gaan heten. Naast de liefde voor het Oranjehuis, bleek dat de vereniging ook de ontwikkeling van de kinderen hoog in het vaandel had staan. Zij nam namelijk het initiatief tot de aanleg van de eerste openbare kin- derspeelplaats in Utrecht. Daarnaast richtte de vereniging verschillende onder-
afdelingen op. Bijvoorbeeld de bekende zangvereni- ging Juliana. Deze vereniging had veel jonge leden. Zij kreeg vaak uitnodigingen om elders op te treden. Ook de gymnastiekvereniging 'Excelsior' was toen- tertijd populair bij de jeugd, die lichamelijk ontwik- keld werd om gestaald hun plaats in de maatschap- pij in te nemen. Daarnaast was er de enthousiaste muziekvereniging 'Oranje Nassau', die vele concer- ten gaf en vaak optrad tijdens concoursen. Bij ande- re onderafdelingen van de vereniging konden de buurtbewoners handwerken, knutselen, volksdan- sen en tochtjes maken met de 'Jan Plezier'. Alle acti- viteiten waren voor jong en oud toegankelijk. De entreeprijs was ƒ 0,10. Voor de meeste kinderen uit de arme gezinnen bleek deze contributie vaak te hoog te zijn, vooral in economisch zware jaren. Kin- deren van buiten de wijk namen hun plaatsen dan in. Na de Eerste Wereldoorlog lag het park er verwaar-
loosd bij. Bij het veertigjarig bestaan in 1923 kreeg het een opknapbeurt. Er werd een muziektent en een gymnastieklokaal gebouwd. Voor de kinderen werd er een draaimolen, een schommel en een wip gekocht en een nieuwe zandbak aangelegd. Op 10 juli 1923 werd het nieuw-ingerichte park heropend. Een feit dat ook in het Utrechts Nieuwsblad niet on- vermeld bleef. Een jaar later kreeg de Vereniging op initiatief van
de leden een eigen gebouw, dat op 27 november 1924 werd geopend onder de naam 'Oranje-huis'. In 1924 bereikte het verenigingsleven overigens haar hoogtepunt. Er was een biljartzaal en een bibli- otheek en de diverse onderafdelingen, die het 'Oranje-huis' gebruikten als repetitieruimte, gaven regelmatig opvoeringen buiten de stad of in de mu- ziektent in het park. |
||||||||
De speeltuin in het Oranjepark, 1906. Foto:
G.A.U. TA G 1.72 |
|||||||||
58
|
|||||||||
In het al eerder genoemde gedenkboekje werd
het Oranjepark door de buurtbewoners beschre- ven als een klein en eenvoudig park, dat het mid- delpunt vormde van wijk C. Het was een bron van genoegen voor de omwonenden. Het gras- veld in het park was speelterrein van de jeugd en toevluchtsoord voor de ouderen. Helaas was het plezier dat de Utrechters beleef- den aan het park van korte duur. Tussen de beide wereldoorlogen bracht de modernisering grote veranderingen in de binnenstad teweeg. Het Vre- denburg en de Lange Viestraat groeiden bijvoor- beeld uit tot een nieuw centrum. Ook het druk- ker wordende verkeer vroeg om meer ruimte. Op initiatief van de gemeente werden daarom vele nieuwe wegen aangelegd om het stedelijk leven efficiënter te maken. Een grote verkeersweg, die de binnenstad moest verbinden met de kort tevo- ren aangelegde woonwijken in Pijlsweerd en On- diep, werd onder andere door wijk C gepland. Dit had tot gevolg dat enkele jaren na de grootse viering van het vijftigjarig bestaan, het Oranje- park op 30 september 1939 door de vereniging moest worden gesloten. Daarmee verdween een uniek stukje Utrecht, waarvan de meeste huidige stadsgenoten het bestaan zijn vergeten. Linda Westerink,
RIgterskamp 18, 1261 TW Blaricum |
|||||||||||||
Literatuur:
Hulzen, A. van en A.H.M, van Schalk,
Honderd jaar Utrecht, de Utrechters en hun vrije tijd', in: Als de dag van gisteren 3
(Zwolle 1989)
Struick, J.E.A.L, Utrecht door de eeuwen
heen (Utrecht 1984)
Zijlstra, 8., Parl<en in Utrecht, de geschiede-
nis van de Utrechtse stadspariten (Utrecht 1988) 'Vereniging het Oranje parl< Utrecht 50
jaar, 1883-1933'. 'Oranje parl< en wijk C, een rijk verleden'.
Tekst behorende bij de fototentoonstelling ge-
houden t.g.v. het 5-jarig bestaan van Buurthuis wijk C op 1 december 1989 |
|||||||||||||
NB. De foto op de omslag van dit Maandblad
geeft een gezicht op het Oranjepark in 1906 vanuit het noordwesten. Op de achtergrond is de toren van de Jacobikerk te zien. Foto-.G.A.U. JA G 1.71 |
|||||||||||||
Irjan Aarten
Jac. van Campenlaan 34, 1222 KM Hilversum |
|||||||||||||
Mevrouw J.C. Jongbloed-Gerritsen
1903-1991
Op de laatste Najaarsledenvergadehng hebben
de aanwezigen met een moment stilte afscheid genomen van mevrouw Jongbloed. Zij is op 30 september 1991 op 88-jarige leeftijd overleden. Van 1969 tot 1980 was zij bestuurslid van de vereniging en zij betoonde zich met name ac- tief bij het organiseren van excursies en het on- derhouden van externe contacten. Na haar te- rugtreden werd zij benoemd tot erelid van de vereniging. Wij gedenken haar met respect. Het bestuur
|
|||||||||||||
59
|
|||||||||||||
Il
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Heer van Ginckel tot
Graaf van Athlone: De carrière van een Utrechtse militair (1644-1703).
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Athlone, een stadje in het midden van Ierland,
ligt op de plaats waar de rivier de Shannon uit Lough Ree stroomt op weg naar de Atlantische oceaan. Athlone wordt wel "de poort naar het westen" genoemd, een functie die de stad nog steeds vervult als knooppunt van wegen en spoorwegen. Het was de Utrechtse edelman Go- dard van Ginckel die in de waardigheid werd ver- heven van eerste Graaf van Athlone en Baron van Aughrim. In dit artikel wil ik kort de achtergron- den en gevolgen van deze gebeurtenis schetsen. Nederland
In 1644 werd Godard van Ginckel geboren te
Amerongen als zoon van Godard Adriaan Baron van Reede. Deze laatste was toen sinds twee jaar beschreven m de ridderschap van Utrecht en be- kleedde de post van ambassadeur aan vele buiten- landse hoven. Door de Deense koning tot Baron verheven, was hij op het tijdstip van de geboorte van zijn zoon commissaris naar de Keurvorst van Brandenburg. De Van Reede's (Godards moeder was Margaretha
Tumor, dochter van een Engelse edelman) be- woonden Kasteel Amerongen, dat in 1672 door de Fransen werd verwoest. De wederopbouw vond vooral plaats onder toezicht van Margaretha, om- dat Van Reede zich -uiteraard vanwege zijn functie- in het buitenland bevond. Johan Maurits van Nas- sau-Siegen had grote invloed bij de opbouw van het kasteel, want hij was een goede vriend van de Van Reede's. Godard van Ginckel groeide op in het milieu rond
de Nassaus. Hij was een boezemvriend van Willem III en koos voor een carrière in het leger Zo was hij reeds op 13-jarige leeftijd ritmeester van een com- pagnie ruiters. Twee jaar later vergezelde hij zijn va- der op een reis naar Spanje. Na terugkeer klom hij op tot majoor en later tot kolonel. In de voetsporen van zijn vader werd hij in 1674 beschreven onder de Edelen van de provincie Utrecht. In 1666 trouw- de hij met Ursula Philipota Barones van Raesfelt, die onder andere Vrouwe van Middachten was. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godart van Reede van Athlone in 1691. 'Zwarte
kunst', 18de eeuw. G.A.U. Icon. Atlas |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De internationale situatie
Sinds 1650, de dood van Willem II, werd Neder-
land geregeerd door de republikeinse partij onder leiding van de gebroeders de Witt. De Oranjege- zinden, onder wie het 'gemene volk', haatten hen, ondanks hun voortreffelijke regering. Inter- nationaal was vooral het Frankrijk van de Zonne- koning Lodewijk de Veertiende een bedreigende factor. Lodewijk had getracht zich meester te ma- ken van delen van Spanje en was door een ver- bond tussen Engeland, Zweden en Holland hier- van weerhouden. De Fransen zonnen op wraak en in 1672 trok een groot Frans leger de Neder- landen binnen. Er brak een oproer uit. Zoals va- ker bij een oorlogscrisis in de Republiek, gingen er luide stemmen op voor de installatie van de stadhouder. Willem III, de jeugdvriend van Van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
60
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ginckel werd tot stadhouder benoemd en nam
onmiddellijk maatregelen. Het gepeupel vermoordde de gebroeders de Witt. Willem III verzamelde een groep getrouwen om zich heen, waaronder Godard van Ginckel en stampte een leger uit de grond. Dijken werden doorgestoken om zo de Franse troepen tegen te houden. Ondanks dat en ondanks het slechte weer, dat de Franse troepen demoraliseerde, ging het niet goed met de strijd. Zeker niet toen het hard ging vriezen en de ondergelopen landen in een ijsvlakte veranderden. De Fransen rukten op en als de dooi niet plotseling was ingevallen, dan hadden ze de gehele Nederlanden onderworpen. Nu werden ze door de weersomstandigheden ge- dwongen, vlak bij de overwinning, zich terug te trekken. Opnieuw vormde Willem een grote alliantie te-
gen de Zonnekoning. Hij werd benoemd tot op- perbevelhebber van de gezamenlijke troepen. Uit politieke overwegingen werd de band tussen En- geland en Holland versterkt door het huwelijk tussen Mary Stuart, dochter van de latere Engelse koning Jacobus II en Willem. Een huwelijk dat verrassend goed zou blijken. Deze verbintenis met Engeland zou op het leven van Van Ginckel grote invloed uitoefenen. Engeland
Na de dood in 1685 van Karel II Stuart, koning
van Engeland ontstond er een gespannen situ- atie. Engeland was een protestants land, waar ka- tholieke priesters vogelvrij waren en de gods- dienstoorlogen van Oliver Cromwell en zijn ge- vreesde "New model army" nog vers in het geheugen lagen. En hoewel koning Karel een protestant was, hield zijn katholieke vrouw er een eigen kapelaan op na. Dat had al voor veel onrust gezorgd, maar erger was het, dat zij geen wetti- ge opvolger hadden. Nu was Jacobus, de broer van Karel, troonopvolger en hij was veel sterker door het katholicisme beïnvloed. Het parlement dacht het gevaar van een katholie- ke soeverein te hebben geneutraliseerd door de dochter van Jacobus, Mary (de volgende in de opvolging), aan een overtuigd protestantse edel- man als Willem III uitgehuwelijkt te hebben. On- verwacht kreeg Jacobus op latere leeftijd een zoon. Deze kreeg automatisch voorrang in de op- volging. De kroonprins werd katholiek opgevoed. Opnieuw dreigde nu het spook van een katholie- ke vorst. Het parlement van Engeland verklaarde in een vanuit wettelijk oogpunt bezien twijfelach- |
tige constructie, dat Jacobus, die -onder dwang-
het land had verlaten, daarmee zijn rechten op de troon had verloren. Nu werd Mary uitgenodigd de opengevallen plaats in te nemen. Mary echter weigerde voorrang te nemen voor haar echtgenoot, en zo werd in de Glorieuze Re- volutie van 1688, zoals de gebeurtenis in de ge- schiedenis is terechtgekomen, Willem, stadhou- der van Holland, koning Willem III van Engeland. Toen Willem in november van dat jaar naar Lon- den vertrok, werd hij vergezeld door Godard van Ginckel. In de oorlogen tegen de Fransen had Van Ginckel zijn waarde bewezen. Hij was in de slag bij Senef in 1674 gewond geraakt maar daarvan geheel hersteld. Zijn militaire loopbaan was voorspoedig verlopen en Van Ginckel was in- tussen opgeklommen tot Luitenant-Generaal der cavalerie. Ondanks de uitnodiging die Willem van het parle-
ment had ontvangen, waren vele Engelsen op de hand van Jacobus. Ook legeronderdelen, die nog onder Jacobus gediend hadden, bleken onbe- trouwbaar Toen marsorders van Willem III wer- den ontvangen en duidelijk werd dat Engelse sol- daten op het continent zouden moeten strijden, braken er muiterijen uit. Het was de taak van Van Ginckel om enkele van deze muiterijen neer te slaan. Zo bracht hij het regiment van de "Royal Scots Guards" op, die in plaats van zich te bege- ven naar Ipswich om naar Vlaanderen te worden overgezet, besloten hadden terug te keren naar Schotland. Nadat de rust was weergekeerd werd Van Gin-
ckel benoemd tot bevelhebber van Noordelijk En- geland met zijn hoofdkwartier in Berwick-on- Tweed. Daar kreeg hij onder meer te maken met een visitatiecommissie van het parlement, die kwam onderzoeken hoe het met het leger ge- steld was. Nu viel de toestand onder de Deense en Hollandse soldaten mee, maar de Engelse troepen waren van twijfelachtige kwaliteit. Ook de loyaliteit van hun commandanten was soms weinig betrouwbaar. Willem III bleef daarom veel gebruik maken van de Hollandse officieren die met hem waren meegekomen naar zijn nieuwe koninkrijk. Jacobus had intussen bij de Zonnekoning een
welkom onderdak gevonden en probeerde met Franse steun zijn verloren koninkrijk te heroveren. Jacobus was niet alleen koning van Engeland en Schotland, maar ook van Ierland en uit dat land kwamen bemoedigende geluiden. De katholieke leren, eeuwenlang reeds onderdrukt door prote- |
||||||
61
|
|||||||
stantse Engelsen, waren onder leiding van de
plaatsvervanger van de koning, de Lord-Ueute- nant, in opstand gekomen tegen Willem en Mary. Jacobus werd overgehaald naar Ierland te ver- trekken om daar persoonlijk het leger aan te voe- ren en een invasie naar Engeland voor te berei- den. Op 12 maart 1589 landde Jacobus met 2500 man Franse troepen in Kinsale, in het zui- den van Ierland. Het Engelse parlement, zich bewust van het ge-
vaar, vroeg hun nieuwe koning een leger te stu- ren naar Ierland. Willem zag de gebeurtenissen veel meer in Europees verband en was zich be- wust van de machinaties van Lodewijk XIV. Een strijd in Ierland zou kostbare legereenheden ont- trekken aan de strijd op het continent. Hij con- centreerde zich daarom op de regeringszaken in Engeland en stuurde als plaatsvervanger de oude generaal Schomberg naar Ulster (Noord-lerland). Jacobus had, na een succesvolle tocht door het zuiden van Ierland, bij het beleg van Londonderry reeds een nederlaag geleden. De landing van het grote leger van Schomberg, waardoor de prote- stantse Schotten in Ulster zich voor Willem III ver- klaarden, verminderde zijn hoop op een verenigd Ierland onder zijn banier Schomberg zette zijn veldtocht niet door, maar zond klagerige brieven naar Londen over de toestand van zijn troepen en het tekort aan wapens en rantsoenen. Vooral de Engelse troepen, die onervaren waren en onwe- tend wat betreft het nut van hygiëne en fatsoen- lijke onderkomens, werden gedecimeerd door ziekten en desertie. Willem wilde een eind maken aan de onzekere toestand in Ierland en besloot persoonlijk over te steken en een nieuwe veld- tocht tegen zijn schoonvader te ondernemen. Ui- teraard werd hij hierbij vergezeld door zijn oude krijgsmakker Van Ginckel. Samen arriveerden ze in juni 1690 in Carrickfergus bij Belfast. De slag bij de Boyne
De komst van koning Willem III gaf de Engels-
Schotse troepen weer nieuwe moed en aan het hoofd van 36.000 man marcheerde Willem naar het zuiden, in de richting van Dundalk. Jacobus, die dit nieuws vernam, verzamelde eveneens zijn troepen en trok vanuit Dublin naar Dundalk, om daar slag te leveren. Jacobus zette zijn tocht ech- ter niet door, maar trok zich halverwege terug. En zo kwam het, dat op de ochtend van 30 juni de beide legers elkaar ontmoetten aan de oevers van de rivier de Boyne. De Iers-Franse troepen van Ja- cobus hadden het strategisch overwicht, met de |
rivier voor zich en versterkingen rond hun kampe-
ment, maar bestonden uit slechter bewapende en slecht geoefende soldaten. Willem had de be- tere generaals en goedgeoefende manschappen, waaronder Hollandse keurcorpsen die op het continent veel ervaring hadden opgedaan. De eerste dag ging voorbij met het wisselen van schoten, waarbij Willem bijna het leven verloor Hij was voor een maaltijd bij de oever van de stroom gaan zitten, toen een Ierse wachtpost aan de overkant hem in het vizier kreeg en een kogel afvuurde. De kogel schampte langs zijn schouder af en liet slechts een kleine wond achter, maar hij vertelde zijn geschrokken metgezellen dat "het niet nodig was voor een kogel om dichterbij te komen" en trok zich buiten schootsafstand terug. De volgende dag stak een deel van Willems troe- pen de rivier over, waarop Jacobus ze met zijn hoofdmacht tegemoet trok. Willem, aan het hoofd van de cavalerie, stak op een andere plaats over en ging het gevecht aan met de Ierse cavale- rie. In de hete strijd die ontstond verloor Schom- berg het leven, maar een strijdkreet van Willem gaf zijn troepen nieuwe kracht. Van Ginckel voer- de een uitval uit die de tegenstanders aan het wankelen bracht en toen de Ierse commandant gevangen werd genomen, sloegen de leren op de vlucht. Jacobus, die de strijd van een nabije heuvel had gevolgd, gaf zijn paard de sporen en reed naar Dublin, zijn leger achterlatend. Bij aankomst in Dublin werd hij opgenomen in het huis van een hoge edelvrouwe. Hij verweet haar: "Mevrouw, Uw landgenoten zijn er vandoor gegaan". Zij gaf hem ten antwoord: "Het lijkt erop, dat U als eer- ste bent aangekomen". Willem trok de volgende dag naar Drogheda aan |
||||||||
De slag bij de Boyne. Detail van een schilderij in
The Parker Gallery, Londen. Foto uit: Robert Kee, Ireland: a history. London, 1982. |
|||||||||
62
|
|||||||||
tot het opheffen van enkele regimenten, voordat
in april 1691 het langverwachte geld eindelijk ar- riveerde. Tevens ontving Van Ginckel instructie om de strijd zo snel mogelijk te beëindigen: de troepen die in Ierland werden vastgehouden wa- ren noodzakelijk voor de strijd op het continent en een vredesregeling had de voorkeur. Van Ginc- kel mocht gunstige voorwaarden stellen, zeer te- gen de zin in van het Engelse parlement. Willem was vanuit de Nederlandse situatie gewend een tolerante houding aan te nemen inzake religieuze verschillen, maar de Engelsen wilden met alle ge- weld de katholieke leren straffen. Van Ginckel startte zijn veldtocht met de inname van Athlone. De stad was zwaar versterkt door de Franse generaal St. Ruth maar Van Ginckel wist in een reeks bestormingen de verdediging te doorbreken. Van Ginckel bood de leren gunstige voorwaarden, maar St. Ruth stak een spaak in het wiel en zette de plaatselijke bevolking op tegen de Engelsen. Nabij Aughrim, ten westen van Athlone, sloeg de
Fransman een nieuw kamp op. Daar kwam het enige dagen later tot een treffen tussen de strijd- machten van Van Ginckel en St. Ruth, een treffen dat de laatste met de dood moest bekopen. Deze slag, waar 7.000 leren het leven bij verloren, deed de weegschaal doorslaan. Een groot deel van West-lerland kon nu worden ingenomen. Al- leen bleef -opnieuw- Limerick als haard van ver- zet over. Door het slechte weer kon Van Ginckel zijn artillerie niet vervoeren. Hij wilde voorkomen opnieuw rondom Limerick een lang beleg te moeten opslaan. Willem drong hier juist op aan, omdat hij vreesde dat de Fransen in Ierland zou- den landen. Deze aarzelden echter te lang en Van Ginckel wist het achterland van Limerick te vero- veren. De verdedigers van Limerick, in de overtui- ging dat ze door alle bondgenoten in de steek waren gelaten, gaven zich over. Graaf van Athlone
Het was Van Ginckel die nu ging onderhandelen
over de voorwaarden van de overgave. Hij was daarbij gebonden aan de voorwaarden die konin- gin Mary had gesteld. In oktober 1691 werd het verdrag getekend. De dankbaarheid van Willem voor deze belangrijke overwinning uitte zich in de benoeming van Van Ginckel tot Graaf van Athlo- ne en Baron van Aughrim en Pair van Ierland. De tocht van Van Ginckel naar huis, via Dublin en Londen, was een zegetocht. Overal werd hij met gejuich binnengehaald. |
|||||||||
Kaartje van Ierland en Noord-lerland.
|
|||||||||
de monding van de Boyne en vandaaruit naar ü-
menck, de richting die de hoofdmacht van de le- ren had genomen. Jacobus vluchtte naar Frankrijk. Naar aanleiding van de overwinning had Van Ginckel zijn vader geschreven: "Dit is een grote overwinning die een hoop goeds zal brengen voor Europa en de bondgenoten tevreden zal stellen". Toch waren de leren nog niet verslagen. Limerick
Willem sloeg rond de stad Limerick het beleg op,
maar tekort aan munitie dwong hem het weer op te heffen. Dit gaf de Ierse troepen respijt en enig zelfrespect terug. Willem vertrok naar het conti- nent en in zijn afwezigheid benoemde hij Van Ginckel tot opperbevelhebber. In de volgende winter voerde Van Ginckel met de leren een aan- tal vredesonderhandelingen. Deze leidden niet tot enig resultaat, gedeeltelijk door het succesvol optreden van de Ierse verzetsbeweging onder lei- ding van Patrick Sarsfield, maar ook omdat de le- ren geen vertrouwen hadden in hun protestantse tegenstander. Van Ginckel had het in zijn winter- kwartier in Kilkenny zwaar te verduren onder de aanvallen van de Ierse guerillastrijders. Na de winter verkeerde het leger van Van Ginckel in slechte staat. Tekort aan geld had reeds geleid |
|||||||||
63
|
|||||||||
In zijn nieuwe waardigheid besloot Godard van
Ginckel (die ook bevorderd was tot generaal der cavalerie en van koning Christiaan V van Denemar- ken een ridderorde had ontvangen) een bij zijn sta- tus horende woning te bouwen. Het oude kasteel Middachten werd tot de fundering afgebroken en een nieuw huis verrees er voor in de plaats. Dit was gebaseerd op een model van de architect Jacob Roman uit 1693 en werd gebouwd door Steven Vennecool. Het nieuwe kasteel Middachten (bij Arnhem) lijkt veel op dat van Amerongen, het ou- derlijk huis van Van Ginckel. Het is echter luxueuzer en moderner. Het motto van Van Ginckel, Malo mori quam foedari (eerder dood dan oneer), be- vindt zich boven de ingang. Lang heeft de graaf niet kunnen genieten van de ruim 10.000 hectare grondgebied in Ierland die met de titel meekwam. In 1699 werd in het Engel- se parlement, waarin een sterke stemming heerste tegen de 'buitenlandse profiteurs', besloten dat een groot deel van de gebieden die Willem aan gunstelingen had geschonken, moest worden ge- retourneerd. Van enige dankbaarheid jegens de mi- litaire successen die voor het parlement waren be- haald, was geen sprake meer. Godard was met Willem III teruggekeerd naar het vasteland en vergezelde hem zowel bij verdere veldtochten als bij jachtpartijen. Zijn kasteel te Mid- dachten verwelkomde meermalen de hoge gast en Van Ginckel kreeg in 1692 de titel van Opperjager- meester van de Veluwe. Dit waren niet de laatste eretekenen: in 1697 werd hij Landcommandeur van de Duitse Orde. Zijn leven bleef staan in het teken van de strijd te-
gen de Fransen. Hij was erbij toen Namen door Lo- dewijk XIV werd ingenomen, hij streed in de slag bij Landen, waar hij ternauwernood de verdnnkingsdood ontliep en -zoete wraak- in 1595 heroverde hij Namen op de Franse troepen. In 1702 was hij het, die de Franse troepen bij de Mookerheide verhinderde Nederland binnen te val- len. Zijn 14.000 manschappen hielden een meer dan drie keer zo groot Frans leger op afstand. Na de dood van de Prins van Nassau-Saarbrücken werd hij Opperbevelhebber van de Nederlandse troepen. Nog geen jaar later, in februari 1703, overleed hij aan een beroerte en werd begraven in Amerongen. Zijn heerlijkheden werden verdeeld onder zijn zoons. Gevolgen
Het verblijf van Willem IN en zijn generaal Godard
van Ginckel in Ierland was van betrekkelijk korte |
duur, maar heeft grote gevolgen gehad. Hun veld-
tochten hebben mede bijgedragen aan de nog steeds voortdurende godsdiensttwisten in Noord- lerland, als gevolg waarvan de laatste maanden opnieuw onschuldige slachtoffers zijn gevallen. De overwinning van Van Ginckel luidde het tijd- perk in van de "protestant Ascendancy", de pro- testantse overheersing. Tegen de zin van Willem III in werd er een strenge anti-katholieke wetge- ving in Ierland doorgevoerd, die van de katholie- ke bevolking een bijna rechteloze onderklasse maakte en de kleine protestantse meerderheid al- le politieke macht gaf. Hoewel het de Ierse rege- ring aan machtsmiddelen ontbrak om de strenge "Penal Laws" (strafwetten) tegen de katholieke leren daadwerkelijk toe te passen, werd door de discriminatie die er het gevolg van was, een on- verzoenlijke haat gekweekt. Protestanten schil- derden katholieken af als lui, dom, oneerlijk en onbetrouwbaar en zagen zichzelf als een kleine, bedreigde minderheid, die door haar ijver, eerlijk- heid en vroomheid een superieure plaats in de sa- menleving mocht innemen. De eerste eeuw na de overwinningen van Willem III was deze protestantse positie onbedreigd. Door de economische opleving van de protestant- se steden in Noord-lerland in de achttiende eeuw, trokken arme katholieke boeren uit het zuiden naar Belfast en Londonderry in de hoop er werk te vinden. Het werd hen verboden in de stad zelf te wonen en zo ontstonden er krottenwijken rondom de stadsmuren. De lonen die de katholie- ken ontvingen waren lager dan van protestantse arbeiders. Mede hierdoor voelden de protestan- ten deze golf van immigranten als een grote be- dreiging. In een poging zich af te zetten tegen de katholieken en hun superioriteit duidelijk te laten blijken, werd juist in deze tijd de Slag bij de Boy- ne en het Beleg van Londonderry uitbundig ge- vierd. In grote optochten, gekleed in oranje en met oranje vlaggen, trokken zij door de straten van hun stad en verbrandden poppen die katho- lieke legeraanvoerders en de paus voorstelden. De katholieke leren, verbitterd door zoveel haat, sloten zich aaneen tot geheime genootschappen, die zich verzetten tegen de protestantse over- heersing. Om zich te beschermen tegen deze ge- nootschappen riepen de protestanten hun eigen groeperingen in het leven, waarvan de belangrijk- ste de "orange order" werd genoemd, naar het Huis van Oranje. Uit de katholieke genootschappen groeide uitein-
delijk de I.R.A., het Iers Republikeinse Leger, ter- |
|||||
64
|
||||||
wijl de Orange Order nog steeds bestaat en kop-
stukken heeft als dominee Paisley. En de bittere ironie is dat Willem III een tolerante houding jegens de katholieken probeerde te in- troduceren en Van Ginckel, bij het sluiten van het Verdrag van Limerick, vele katholieken vrijuit liet gaan en optrad tegen de Engelse soldaten, die zich wilden wreken op de hulpeloze Ierse gevan- genen. Fred Vogelzang
Hunzestraat 56 Utrecht |
||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||
Hernhutters in IJsselstein
Op de bijeenkomst in Paushuize waarop het boei-
ende zestiende deel van de Stichtse Histohsche Reeks ten doop werd gehouden, meldde zich na de drie aangekondigde sprekers heel bescheiden een man uit IJsselstein, die een paar zinnen mocht zeggen, terwijl de glazen al werden uitge- deeld. Het kwam hierop neer dat zijn voorvade- ren de Hernhutters van 's Heerendijk hadden weggetreiterd, dat hij daarvoor zijn excuses wilde aanbieden, dat zij van nu af van harte welkom waren in de IJsselstad en dat hij de auteur van het boek van harte wilde feliciteren. Een geruisloze en voorbeeldige manier om historische conflicten uit de weg te ruimen, die half in het geroeze- moes van de inmiddels losgebroken conversatie verloren ging. En die gelukwens was in elk geval op zijn plaats. Of de IJsselsteiners een collectieve schuld kan
worden toegekend voor het vertrek van de broe- ders en zusters die hier vanaf 1736 een toevlucht hadden gevonden, staat te bezien. De schrijver is op dit punt uitvoerig en genuanceerd. De bevol- king toonde zich na de eerste gereformeerde donderpreken op afstand en niemand bleek be- reid de broeders iets op rekening te verkopen. Toen de polemiek vanaf de kansel tot een vast gebruik werd, luwde vanzelf de anti-stemming. Er werden nog een paar incidenten gemeld maar de conclusie is toch dat de Hernhutters van de kant van de IJsselsteinse bevolking 'nauwelijks te lij- den' hebben gehad. Heel anders stond het met de kerkeraad, die vanaf het begin de Hernhutters als 'valsche piëtisten' had aangemerkt. De calvi- nisten, die zwoeren bij hun belijdenisformulieren, konden er niet bij dat deze vromen, daarnaar ge- vraagd, eenvoudig zeiden dat zij zoiets niet beza- ten. De plaatselijke kerkeraad ging in haar vijand- schap nog verder dan de synode van Zuidholland. Toen deze laatste in juli 1740 te IJsselstein verga- derde, bezochten enkele synodalen 's Heerendijk. Daar gedroegen ze zich tijdens de oefening die ze bijwoonden zo onbehouwen dat men hen moest verzoeken hun mond te houden om de mensen niet te storen. Het werd er niet beter op toen de predikanten wensten te disputeren over het stuk |
||||||||||
Literatuur:
Aalbers, J., Reinier van Reede van Ginckel en
Fredenk Willem van Reede van Athlone, kantte- keningen bij de levenssfeer van een adellijke fa- milie, voornamelijk gedurende de jaren 1722- 1742 In Jaarboek Oud-Utrecht 1982. (Utrecht 1982)p. 91-151 Childs, J., The british army of William III
1689-1702 (Manchester 1987)
Foster, /?., Modern Ireland 1600-1972, (Lon-
don 1988) Molhuijsen, P.C. en RJ. Blok, Nieuw Neder-
lands biografisch woordenboek. Deel III (Lei- den 1914) Raaij, S. van en R Spies, The royal progress
of William and Mary (Amsterdam 1988) Stewart, A.T.Q., The narrow ground. As-
pects of Ulster 1609-1969. (London 1977) Traill, H.D., William the Third, (London 1926)
Troost W., William III and the Treaty of Li-
merick (1691-1697), (proefschrift R.U. Leiden, 1983) Witten van Hoogland, C.B.FF, De Van Ree-
de's van Amerongen, graven van Athlone in woord en beeld (2j,zp) Zee, H. en B. van der, William and Mary
(London 1988)
|
||||||||||
65
|
||||||||||
van de predestinatie, een verzoek waarop de
broeders wijselijk niet ingingen. Het resultaat was dat deze vredelievende en 'oecumenisch' denken- de christenen voor ketters werden verklaard en dat het stadsbestuur werd verzocht hen te verja- gen, een verzoek dat niet werd gehonoreerd. De magistraat stelde zich tolerant tegenover de broe- ders op, een tendens die nog werd verstevigd toen in 1745 een brand in de stad uitbrak waarbij 16 broeders uitrukten om te helpen blussen. Ma- ria Louisa, barones van IJsselstein, was de Hern- hutters goed gezind en overheden als de gewes- telijke Staten en de Staten-Generaal bemoeiden zich eenvoudig niet met hen. De weigering voor het aanleggen van een eigen begraafplaats, voor de broeders een cruciale zaak, deed hen tenslotte toch omzien naar een nieuwe vestigingsplaats. Door een toeval werd dat het slot Zeist, dat het tot de dag van vandaag gebleven is. Boeiend zijn de hoofdstukken over het rijke litur- gisch leven van de Broedergemeente, in dit op- zicht niet ongelijk aan dat van een communiteit van monniken, en dat over de pogingen om 's Heerendijk een solide economische basis te ver- schaffen. Van de gebouwen aan de IJsseldijk is nog slechts
een enkel restant te zien en op het vroegere ter- rein van de broeders strekt zich thans de algemene begraafplaats uit. Een ironie van de geschiedenis. |
daad. Een inleidende paragraaf over het Utrecht-
se 'kunstbedrijf' wordt gevolgd door afzonderlij- ke hoofdstukken over groepen schilderijen, t.w. 'historie', 'genre', 'portretten', 'stillevens en dier- stukken', en 'landschappen en stadsgezichten'. Daarbij heeft de auteur gesteund op recent ver- worven inzicht op gebieden als ikonografische in- terpretatie, de achtergronden van 'het portret', en ook nog op eigen onderzoek. Omdat een der- de deel van de zwart-wit-afbeeldingen betrekking heeft op werk in het Centraal Museum kan de Utrechtse lezer eventueel 'om de hoek' nagaan hoe dat werk (indien althans in expositie) in wer- kelijkheid oogt. Volgens het voorwoord heeft de auteur ernaar gestreefd illustraties op te nemen van de meest representatieve schilderijen. In de praktijk komt dat bij de zwart-wit-afbeeldingen neer op terechte nadruk op Ter Brugghen, maar wel wat veel eer voor Van Bijlert en Gerard van Honthorst terwijl Abraham Bloemaert er daaren- tegen tamelijk bekaaid afkomt. In het hoofdstuk over de landschappen wordt de nestor van de Utrechtse 17de eeuwse schilderkunst merkwaar- digerwijs niet eens genoemd. Dat genoemde gro- te namen in het kleurkatern ontbreken is eerst na 'close-reading' van het voorwoord, begrijpelijk. De kleurafbeeldingen blijken namelijk te zijn be- kostigd door 'enkele vooraanstaande particulie- ren en kunsthandelaren'. Kennelijk nu zijn dezen (al wordt dat niet met zo veel woorden gezegd) identiek met de eigenaars van juist deze stukken. (I) Alles heeft zo zijn prijs. Jammer is wel dat al- leen de 'allegorie op het rampjaar 1672' door Jo- hannes Wyckerslooth, in bezit van de Dutch Re- naissance Art Collection te Amsterdam, met recht voor een Utrechts 'topstuk' kan doorgaan. Dat laatste geldt zeker niet voor het Vrolijk Gezel- schap door Maerten Stoop dat onverbloemd in kleur een danig verpoetste achtergrond toont. De tekst is over het algemeen zeer leesbaar en
met grote kennis van zaken geschreven. Toch maakt het boekje de indruk onder forse tijdsdruk tot stand gekomen te zijn. In tegenstelling tot de ISBN-gegevens is er bijvoorbeeld geen register (wel een goede, beknopte bibliografie). Een en- kele vreemde struikelpartij doet de ontstentenis van een ter zake kundige 'meelezer' vermoeden. Veel gewone lezers moet het toch wel opvallen dat op een schilderij door Lumen Portengen een harpspelende (psalmen zingende) David staat. Niet alleen geeft de schrijver hem een luit, maar David bespeelt dit hem onbekende instrument |
||||||||||
v.S.
|
|||||||||||
P.M. Peucker, 's Heerendijk. Herrnhutters in IJs-
selstein, 1736-1770. Zutphen, Walburg Pers, 1991. Stichtse Historische Reeks 16. OP/ISBN 906011.749.2. Prijs ƒ 39,50 |
|||||||||||
Schilders in Utrecht
Volgens het voorwoord heeft dit door Matrijs in
de Historische Reeks Utrecht uitgegeven handza- me en aantrekkelijke boekje de intentie een glo- baal overzicht te geven van de schilderkunst in de stad Utrecht gedurende de 17de eeuw. Dat ge- beurt in de vorm van een eerste schets, ter opvul- ling van een thans heersende lacune. Een derge- lijk overzicht ontbreekt en er is ook behoefte aan. De catalogus schilderijen van het Centraal Muse- um (1952) die zo'n overzicht geeft, is immers al ettelijke jaren geleden uitverkocht. Wat flap en voorwoord thans beloven krijgt de lezer inder- |
|||||||||||
66
|
|||||||||||
dan ook nog uit spijt vanwege zijn nnoord op Uria
terwille van Bathseba! Muziekinstrumenten heb- ben (tenzij als geduid symbool van het mannelijk dan wel vrouwelijk geslachtsorgaan) toch al niet de grootste aandacht van de schrijver Op een schilderij van Jan van Bronchorst bespeelt een jongeman zogenaamd een cither maar in werke- lijkheid gaat het om een bijzonder type luit (met twee kragen). De juist genoemde Lumen Porten- gen is overigens een matige schilder, die het in de verste verte niet haalt bij zijn neef Petrus Porten- gen, van wie op de prachtige Caravaggisten-ten- toonstelling van 1986/1987 in het Centraal Mu- seum zulk verrassend goed werk te zien was. Op het terrein van het 17de eeuws pastoorsportret blijkt de auteur ook niet helemaal thuis. Op biz. 68/69 is er sprake van een pastoor die naar een schedel wijst met daarnaast een briefje met 'Me- mento Mori'. Vervolgens wordt een verband ver- ondersteld tussen het (eveneens weergegeven) crucifix en de Vanitas-tekst: deze pastoor geeft -aan verder te zullen leven door zijn geloof in Christus. Merkwaardige theologie. In werkelijk- heid is dit 'Memento Mori' naar buiten, naar de beschouwer toe gericht. Binnen zo'n ikonografi- sche context staat ook wel eens 'Respice Finem' (wees bedacht op uw levenseind). Het gaat dus om een aanmaning om er toch vooral voor te zorgen in staat van genade te sterven. In dit geval vind ik de schrijver ook wel wat somber bij zijn in- schatting van het nut van nader onderzoek aan- gaande de identiteit van de voorgestelde pastoor Het is geschilderd door Jan Rutgers van Niwael in 1654. Deze schilder woonde op het Oudkerkhof, dus vlakbij de katholieke schuilkerk van St. Jacob bij het Neude in de Drakenburgsteeg. Pastoor daar was tussen 1646 en 1655 de geboren Utrechtenaar Joannes van Ghessel. Misschien is deze hier wel voorgesteld (misschien ook niet). Verder onderzoek zou zich bijvoorbeeld kunnen richten op eventuele biografische gegevens om- trent de schilder en een vergelijking met portret- ten van andere 17de eeuwse Utrechtse pastoors. Zo'n onderzoek lijkt me in het geheel niet bij voorbaat uitzichtloos. Al met al zeker een tot na- der deel- onderzoek stimulerend werk. Te hopen valt dan ook dat 'Matrijs' in de toekomst metter- daad dergelijke nadere deelstudies over 17de eeuwse Utrechtse kunstenaars zal gaan uitgeven, die de samensteller van deze alleszins bruikbare schets nu al in het verschiet ziet. |
Paul Huys Janssen. Schilders in Utrecht (1600-
1700), met 99 afb.in zwart-wit en 10 afb. in
kleur. Historische Reeks Utrecht dl. 15. Uitg. Stichting Matrijs, Utrecht 1990. 108 bIz. ISBN 90-70482-97-5. Prijs il. 24,95. |
||||||||||
Agenda
|
|||||||||||
Zondag 12 april 1992. stadswandeling 'Markt
in Middeleeuws Utrecht' o.l.v. drs. Kaj van Vliet. Vertrek: 13.00 uur vanaf de Maartensbrug (bij de Lichtegaard). Deelname: leden gratis, niet-leden ƒ 2,50. Opgeven bij: A.M. Reijmers, Makassarstraat 1 bis, 3531 VJ Utrecht. T/m 17 mei 1992. 'Passiegravures van Hendrik
Groltzius', 12 gravures met passievoorstellingen. Tentoonstelling Rijksmuseum Het Catharijnecon- vent, Nieuwegracht 63, Utrecht. Woensdag 3 juni 1992. Voorjaarsledenvergade-
ring Vereniging Oud-Utrecht. Plaats: Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 19.30 uur. Zaterdag 13 juni 1992. Excursie naar kasteel
Groeneveld te Baarn onder het motto 'Moderne kunst in historisch perspektief'. Uitgebreide infor- matie over deze excursie treft u aan in het eerst- volgende nummer van het Maandblad. T/m 27 juni 1992. 'Bedrijfsarchieven'. Tentoon-
stelling van een selectie van materiaal uit archie- ven van Utrechtse (o.a.) sigaren-, machine- en broodfabrieken, banken en verzekeringsmaat- schappijen. Gemeentelijke Archiefdienst, Alexander Numankade 199, Utrecht. T/m 23 juni 1992. 'Knappe Koppen'. Tentoon-
stelling over zes Utrechtse hoogleraren, o.a. prof. F.C. Donders en prof. G. Heymans. Universiteitsmuseum, Biltstraat 166, Utrecht. |
|||||||||||
R DIrkse
|
|||||||||||
67
|
|||||||||||
Oud-Utrecht
|
|||||||||||
MAANDBLAD
55e jaargang nr. 5 - mei 1992
|
|||||||||||
@
|
|||||||||||
^^FF'c m.i
|
|||||||||||
.iiiua^
|
|||||||||||
p^wra
|
|||||||||||
r .1 ■^j' >r5 r? ^1 : ■ ■
|
|||||||||||
stenaar te laten plaatsvinden. Na deze wandeling
is er gelegenheid (voor eigen rekening) iets in het kasteel te drinken, waarna een boeiende wande- ling met uitleg en muziek wacht. Tijdens deze laatste wandeling zal blijken hoe verschillende tuinen en de natuur in zijn geheel, door de eeu- wen heen, componisten geïnspireerd hebben tot het componeren van diverse soorten muziek van klassiek tot zeer modern (tentoonstelling Muziek en landschap). Programma:
13.00 uur: vertrek met een bus vanaf het
Jaarbeursplein (bij de roltrappen)
13.30 uur: aankomst en verwelkoming op Groeneveld
14.00 uur: bezoek tentoonstelling "Water en moderne beeldhouwkunst"
15.15 uur: thee 15.45 uur: bezoek tentoonstelling "Muziek en landschap
17.00 uur: vertrek met bus naar Utrecht, Jaarbeursplein.
Opgave voor deze excursie is mogelijk d.m.v.
overmaking van een bedrag van ƒ 30,- op girore- kening 343624 t.n.v. mw. R. Fokkema te Utrecht o.v.v. "voorjaarsexcursie 1992" (vóór 1 juni a.s.). U wordt verzocht op uw overschrijving duidelijk uw naam, adres en bank/gironummer te vermel- den. Het maximum aantal deelnemers bedraagt 56. Het motto hierbij is: "Wie het eerst komt, die het eerst maalt". Bij deelname aan de excursie: wandelschoenen en eventueel regenkleding mee- nemen. Namens de excursiecommissie,
SJ. Daniels |
|||||||||
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr, 5 - mei 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik. Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U). Redactieadres: Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
|||||||||
Voorjaarsexcursie
Zoals u in het Maandblad van april 1992 hebt
kunnen lezen zal de jaarlijkse voorjaarsexcursie dit jaar plaatsvinden op zaterdag 13 juni as. on- der het motto "Moderne kunst in historisch per- spectief". Ons doel deze dag is een tweetal ten- toonstellingen in en rond Kasteel Groeneveld te Baarn. Het betreft de tentoonstelling Muziek en Landschap en de tentoonstelling Waterwerken, een expositie van moderne beeldhouwkunst van 14 beeldhouwers. Een gedeelte van de tentoon- stellingen is gesitueerd in de tuinen rondom Groeneveld. Na de verwelkoming zal een inleiding over de be-
treffende tentoonstellingen worden gehouden door een van de deelnemende beeldhouwers. Er wordt naar gestreefd de wandeling langs de beeldhouwwerken onder leiding van deze kun- |
|||||||||
69
|
|||||||||
Vo o rj aars leden verg adering
De Algemene Voorjaarsledenvergadering vindt plaats op woensdag 3 juni a.s. in de aula van
de Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 5, Utrecht. Aanvangstijd: 19.30 uur. De zaal gaat om 19.00 uur open. Agenda
1. Opening.
2. Notulen van de vorige Najaarsledenvergadering (ter inzage).
3. Ingekomen stukken en mededelingen.
4. Jaarverslag over 1991 (ter inzage).
5. Verslag van de penningmeester over 1991, de jaarrekening (bijgaand) en de accountantsver-
klaring (ter inzage). 6. Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, propaganda, activiteiten en de SPOU.
7. Stichting Stichtse Geschiedenis.
8. Bestuursmutaties:
Het bestuur stelt voor het aantal bestuursleden uit te breiden van negen naar tien. Verder zal
mw. M.J. Dolfin het bestuur verlaten omdat zij de maximale zittingsduur van negen jaar heeft volgemaakt. Het bestuur stelt voor te benoemen: mw. I. Stroucken en mw. M. van de Vrugt. Tegenkandidaten kunnen worden gesteld door tenminste tien leden, die hiervan tot drie dagen voor deze vergadering schriftelijk mededeling kunnen doen aan de secretaris. 9. Rondvraag.
10. Sluiting.
|
||||||
Na de pauze (rond 20.45 uur): "Het museum van 's Rijks Munt", lezing door de heer A. Scheffers,
conservator van het museum. In de lezing zullen aan de orde komen: de collectie van het Museum van 's Rijks Munt, bestaande uit
munten, die vanaf de 7de eeuw in Nederland zijn gefabriceerd; het 90-jarig bestaan van 's Rijks Munt als staatsbedrijf en de (geprivatiseerde) toekomst van de Munt en haar museum. Afsluiting met een drankje.
Het programma na de pauze is (tegen betaling van een bedrag van ƒ 2,50) ook voor niet-leden toe-
gankelijk, j |
||||||
70
|
||||||
Jaarrekening 1991
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapitaal
mutatie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.200,—
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.190,-
|
.000,—
|
144,70
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kapitaal per
jaarultimo |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
96.432,03
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
77.522,—
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De penningmeester
J.W. Lemaier |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
71
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter gelegenheid van deze studiedag zal de V.N.K.
een bundel kerkhistorische studies over de plaats van samenkomst presenteren. De gemeente Utrecht biedt de deelnemers na afloop van de bij- eenkomst een receptie aan. De aanvang is om 10.00 uur. De toegang is voor leden van de VNK gratis; niet-leden betalen ƒ 10,-. Informatie bij de secretaris van de VNK, drs. P.H.A.M. Abels (tel. 01820-37272). |
||||||||||||||||
Berichten
|
||||||||||||||||
Middeleeuws latijn
Middeleeuws latijn is een vak dat de meeste ar-
chiefbezoekers in de praktijk leren. Er is nauwe- lijks een boek voor te vinden, zeker niet voor de teksten van het Nederlandse grondgebied. Nu is er Middeleeuws latijn, grammatica voor begin- ners, met oefeningen. Het is geschreven door Kees Smit, die enkele paleografische werkgroe- pen begeleidt van amateurs, die zich met middel- eeuws latijn bezighouden; ook gaf hij cursussen middeleeuws latijn en paleografie in Utrecht, Den Bosch en Vught. Wie vroeger latijn geleerd heeft, zal met dit boek-
je redelijk uit de voeten kunnen en gaandeweg de in het latijn gestelde archiefstukken kunnen begrijpen. Wie geen latijn kent, zal er uiteraard meer moeite mee hebben, maar met het nodige geduld zijn doel ook bereiken. Het boekje kost ƒ 12,50 en is verkrijgbaar bij o.a. de Gemeentelij- ke Archiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. |
||||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||||
T/m 17 mei 1992. 'Passiegravures van l-lendril<
Goltzius', 12 gravures met passievoorstellingen. Tentoonstelling Rijksmuseum Het Catharijnecon- vent. Nieuwegracht 63, Utrecht. Woensdag 20 mei 1992. Jaarvergadering be-
gunstigers Utrechts Monumentenfonds. Plaats: Doopsgezinde Kerk, Oudegracht 270, Utrecht. Aanvang: 19.00 uur |
||||||||||||||||
Woensdag 3 juni 1992. Voorjaarsledenvergade-
ring Vereniging Oud-Utrecht. Plaats: Gemeentelij- ke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 19.30 uur. Zaterdag 13 juni 1992. Excursie naar kasteel
Groeneveld te Baarn onder het motto 'Moderne l<unst in historiscti perspektief'. Uitgebreide infor- matie over deze excursie treft u aan in dit num- mer van het Maandblad. T/m 27 juni 1992. 'Bedrijfsarcliieven'. Tentoon-
stelling van een selectie van materiaal uit archie- ven van Utrechtse (o.a.) sigaren,- machine- en broodfabrieken, banken en verzekeringsmaat- schappijen. Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. T/m 23 juni 1992. 'Knappe Koppen'. Tentoon-
stelling over zes Utrechtse hoogleraren, o.a. prof. FC. Donders en prof. G. Heymans. Universiteits- museum, Biltstraat 166, Utrecht. |
||||||||||||||||
Kerkgeschiedenis
De 4de Dag van de Kerkgeschiedenis van de Ver-
eniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis zal op zaterdag 29 augustus a.s. worden gehouden in de Janskerk te Utrecht. In deze passende en- tourage zullen verschillende voordrachten wor- den gehouden. Prof. J. Woltjer, emeritus-hoogle- raar nieuwe geschiedenis uit Leiden zal op zoek gaan naar het mensbeeld in de kerkgeschiedenis, waarbij hij meer aandacht zal vragen voor de niet-intellectuele aspecten van het geloofsleven. Het resterende programma staat in het teken van het thema "Utrecht op de wissel der tijden": de kerkhistorische ontwikkelingen in stad en provin- cie Utrecht op het snijvlak van de 16de en 17de eeuw. Het religieus leven in de stad Utrecht wordt geanalyseerd door dr. F. Broeyer, waarna drs. P.A.A.M. Abels, onder de titel "Tussen Rooms-Katholiek en Utrechts-Gereformeerd" de situatie op het Utrechtse platteland zal schilde- ren. De daarop volgende discussie zal worden ge- leid door prof. dr. O.J. de Jong. |
||||||||||||||||
72
|
||||||||||||||||
De dertig hoeven in
Oostveen |
|||||||||
In de vroege middeleeuwen was het ge-
bied tussen de rivier de Vecht en de zandgronden van het Gooi en de Vuur- sche vrijwel geheel bedekt met veen. Het maaiveld lag in die tijd enkele me- ters hoger dan tegenwoordig. In de 12e eeuw begon men deze wildernis in cul- tuur te brengen. Dat gebeurde volgens een methode die uitvoerig door Van der Linden is beschrevene Eerst werd vanuit de oever van een rivier of wete-
ring, die als ontginningsbasis diende, het aan- grenzende veen in een aantal kavels met een ge- lijke breedte verdeeld, ledere kolonist kreeg met zijn gezin een eigen kavel of hoeve ter ontgin- ning. Door het graven van evenwijdige sloten vanuit de ontginningsbasis liet men vervolgens het overtollige water uit het veen wegstromen. De bovenlaag van het veen kon hierdoor ver- drogen en worden benut voor akkerbouw. De slo- ten deden tevens dienst als perceelscheiding. Met de geleidelijke verlenging der sloten veeninwaarts groeiden de hoeven in diepte. Zo ontstonden smal- le maar zeer langgerekte kavels, die in het land- schap nog altijd goed te herkennen zijn. Gewoon- lijk werd aan het einde van de kavels een achter- wetering gegraven, die in een later stadium de basis voor een nieuwe ontginning kon vormen. De veenontginningen waren aanvankelijk vooral gericht op het verkrijgen van bouwland. Als ge- volg van inklinking en oxydatie (een proces waarbij het veen verteert) daalde het maaiveld in de loop der ecuwen echter zodanig dat akkerbouw niet meer mogelijk was. Het land was tenslotte nog slechts geschikt voor veehouderij en turfwinning. Volgens Gottschalk begon de ontginning van de
Oostvechter venen vanuit de oudere cultuur- grond langs de Vecht en schreed zij geleidelijk voort in de richting van het Gooi. De stukken veen immers die het verst van de Vecht verwij- |
|||||||||
derd lagen, bleven tot in de 15e eeuw, soms zelfs
tot in de 16e eeuw woest en onverdeeld liggen. Gottschalk meende daarom dat de Hoofddijkse wetering (dit is de wetering die het dichtst bij de Vecht lag) de ontginningsbasis heeft gevormd^. In een recent artikel hebben daarentegen Van Winter en Buitelaar verondersteld dat niet de Hoofddijk met Hoofddijkse wetering, maar een watergang langs de verder van de Vecht gelegen Gageldijk als ontginningsbasis heeft gediend^. Hun redenering luidt in het kort als volgt. In enkele oorkonden uit de tweede helft van de 13e eeuw is sprake van een rechtsgebied of ge- recht van ridder Ludolf van Overdevecht. Dat ge- bied moet zich hebben uitgestrekt tussen het ge- recht Achttienhoven in het westen en dat van Oostbroek in het oosten. Het gerecht van Ludolf van Overdevecht is echter naderhand uiteengeval- len, want in de 14e eeuw worden tussen Acht- tienhoven en Oostbroek drie afzonderlijke gerech- ten vermeld. Aan Achttienhoven grensde in die tijd het gerecht van de Domproost, dat ook wel Oostveen werd genoemd. Ten oosten van Oost- veen lag het gerecht Herbertskop, dat sinds 1321 van de Utrechtse bisschop in leen werd gehouden door de familie Proys. Tussen Herbertskop en Oostbroek tenslotte lag het gerecht Overdevecht, dat in handen was van de nazaten van ridder Lu- dolf. Dit 14e-eeuwse Overdevecht mag dus niet worden verward met het veel grotere gerecht van Ludolf van Overdevecht uit de 13e eeuw. Nu vermeldt een oorkonde uit 1276 de verkoop van een kwart hoeve, gelegen op het veen in het gerecht van Ludolf van Overdevecht, ridder, "in de dertig hoeven". De aanduiding "in de dertig hoeven" wordt eveneens aangetroffen in een goederenlijst van het kapittel van Oudmunster uit 1300, waar sprake is van een stuk land op het veen in het rechtsgebied van Herman van Over- devecht Ludolfszoon of "in het gerecht van de dertig hoeven in den Biesen". Ten einde deze raadselachtige dertig hoeven na- der te kunnen localiseren binnen het gerecht van de heren Van Overdevecht, hebben Van Winter |
|||||||||
73
|
|||||||||
dere veenontginningen ten oosten van de Vecht,
dan kunnen we daar evenmin zesvoorlinghoeven ontdekken. Ten westen van Oostveen lag het ge- recht van Achttienhoven, dat in het bezit was van het kapittel van Sint Jan in Utrecht. Op de Vecht- oever grenzend aan Achttienhoven bezat dit ka- pittel van oudsher een nederzetting, Everekestor- pe genaamd^. In 1085 voegde bisschop Koen- raad het daaraan grenzende veenland bij dit bezit met de opdracht het te ontginnen. Het veen werd bij die gelegenheid omschreven als "terram palustrem in Euerekestorpe", maar in een oor- konde uit 1287 duikt hetzelfde gebied op onder de naam Achttienhoven^. Hieruit volgt dat er tij- dens de eerste ontginningsfase achttien hoeven moeten zijn uitgezet. Als we de breedte van het gerecht Achttienhoven meten, zowel langs de Hoofddijk als de Gageldijk, dan blijkt die in beide gevallen ongeveer 1750 meter te bedragen. Dit betekent dat iedere hoeve in Achttienhoven ca. 97 meter breed moet zijn geweest. Het gerecht Tienhoven, dat meer naar het noord- westen lag, ontstond in 1243. In dat jaar ver- kocht Herman van Maarssen tien hoeven van het Maarsseveen, dat reeds gedeeltelijk uit cultuur- land bestond, met gerecht, tijns en tienden aan het kapittel van Sint Pieter in Utrecht^. Het ge- recht Tienhoven heeft zich vroeger over een breedte van ca. 1050 meter uitgestrekt tot dicht bij de rand van het Gooi. ledere hoeve moet dus 105 meter breed zijn geweest. Dit stemt overeen met de mededeling van Gottschalk dat de 24 hoeven in het gerecht Maarsseveen aan de Hoofdwetering (dit is het verlengde van de Hoofddijkse wetering) elk 28 roeden of 105 me- ter breed waren^. Het gerecht Tienhoven was im- mers een afsplitsing van Maarsseveen. De conclusie moet dan ook luiden dat er in het veengebied ten oosten van de Vecht geen zes- voorlingontginningen aanwijsbaar zijn. In de ge- rechten Tienhoven, Maarsseveen en Achttienho- ven zijn de hoeven aanzienlijk smaller geweest dan de gebruikelijke 112,5 meter van de zesvoor- linghoeve. Voor Oostveen en Herbertskop heb- ben we (nog) geen kavelbreedte kunnen vaststel- len, maar we hebben gezien dat de kaveldiepte met aan de norm van ca. 1250 meter voldoet. Uit dit alles blijkt wel dat men /loei/ennamen niet zonder meer mag koppelen aan een zesvoorling- ontginning. Daarmee vervalt de grond voor de veronderstelling dat de Gageldijk als basis van de Oostvechter ontginningen zou hebben gediend. Een blik op de kaart leert ons bovendien dat de |
||||||
en Buitelaar teruggegrepen naar de studie van
Van der Linden. Deze toonde namelijk aan dat de veenontginners in bepaalde gevallen uiterst syste- matisch te werk gingen, doordat zij hoeven uit- maten met een van tevoren vastgestelde oppervlak- te. Daarbij was de zogenaamde zesvoorlinghoeve, met een breedte van 30 roeden of ca. 112,5 meter en een lengte van zes voorling of ca. 1250 meter, verreweg het meest gebruikelijk. Met een opper- vlakte van ongeveer 14 hectare vormde zij de stan- daardhoeve in het Hollands-Stichtse veengebied^. Uitgaande van deze standaardbreedte van 112,5 meter per hoeve, aldus Van Winter en Buitelaar, moeten de dertig hoeven in het gerecht van Lu- dolf en Herman van Overdevecht samen onge- veer 3375 meter breed zijn geweest. Wanneer men nu de afstand meet vanaf de westgrens van Oostveen langs de Gageldijk tot de oostgrens van Herbertskop, dan blijkt deze juist 3375 meter te bedragen. Meet men daarentegen vanaf de west- grens van Oostveen langs de Hoofddijk, dan krijgt men noch tot de oostgrens van Oostveen noch tot die van Herbertskop een bevredigende hoevebreedte. In het eerste geval moeten de hoe- ven - bij een afstand van 3125 meter - elk ca. 104 meter breed zijn geweest, in het tweede ge- val - bij een afstand van 3500 meter - elk ruim 116 meter, wat in beide gevallen zou afwijken van de standaardbreedte van 112,5 meter. De twee auteurs hebben daaruit de conclusie getrok- ken dat de door het hele veengebied tot en met Breukeleveen doorlopende Gageldijk of Voor- dorpsedijk als ontginningsbasis moet hebben ge- diend. Vanuit deze dijk zouden de dertig hoeven zijn uitgezet in de richting van de Hoofddijk. Die hoeven zouden bovendien zowel Oostveen als Herbertskop hebben omvat. Tegen deze opvatting moeten enkele bezwaren
worden ingebracht. De vraag dient namelijk te worden gesteld of we de dertig hoeven, in navol- ging van Van Winter en Buitelaar, inderdaad als zesvoorlinghoeven mogen beschouwen. In dat geval moeten deze hoeven immers naast de ge- bruikelijke breedte van 112,5 meter tevens een lengte van ca. 1250 meter hebben gehad. Bij me- ting van de kaveldiepte tussen Hoofddijk en Ga- geldijk blijkt echter dat deze, althans in Oostveen en Herbertskop, ongeveer 1500 meter bedraagt, wat overeenkomt met ruim zeven voorling. Te veel dus voor een zesvoorlinghoeve, zelfs indien deze royaal bemeten zou zijn geweest. Als we vervolgens onze blik richten op enkele an- |
||||||
74
|
||||||
vecht, zoals we die kennen sinds de 14e eeuw,
nader moeten beschouwen. De grens tussen Overdevecht en Herbertskop kwam vrijwel overeen met de tegenwoordige grens tussen de gemeenten De Bilt en Maartens- dijk, tenminste voor wat het gedeelte ten noor- den van de Voordorpsedijk betreft^. Omdat ook de oostgrens van Overdevecht min of meer be- kend is, kunnen we de breedte van dit gerecht bepalen op ca. 600 meter. Zeer smal wanneer we bedenken dat Overdevecht zich eertijds heeft uit- gestrekt vanaf de Kromme Rijn tot de Vuursche over een lengte van ruim elf kilometer. Het gerecht Herbertskop was nog smaller. De grens tussen Herbertskop en Oostveen, dat wil zeggen het gedeelte dat was gelegen tussen de Groenekanseweg en de Nieuwe Wetering, werd gevormd door een sloot die tevens twee tiend- blokken, genaamd "de Schutterstiend" of "Her- bertskoppertiend" en "de Korte Akkers", van el- kaar scheidde. Deze sloot lag op ca. 50 meter ten westen van de tegenwoordige Twisslaan. Op een kaart uit 1792 zijn beide tiendblokken nauwkeu- rig aangegeven 10. De breedte van Herbertskop bedroeg daardoor slechts ca. 400 meter. Evenals Overdevecht heeft Herbertskop zich uitgestrekt tot de Vuursche. Het gerecht Oostveen was aan de Hoofddijk ruim
drie kilometer breed, drie keer zo breed derhalve als Herbertskop en Overdevecht tezamen. Oost- veen moet dan ook met zekerheid deel hebben uitgemaakt van het gerecht van de dertig hoe- ven, want het is niet aannemelijk dat deze hoe- ven zich zouden hebben beperkt tot Herbertskop en Overdevecht. in dat geval zou één hoeve slechts ca. 33 meter breed zijn geweest, wat sterk afwijkt van de gemiddelde hoevebreedte van ca. 100 meter die we elders in de Oostvechter venen hebben aangetroffen. Maar bovendien mag bij de plaatsbepaling "in den Biesen" in het reeds genoemde goederenregister van Oudmunster uit 1300 een samenhang worden vermoed met een stuk grond, genaamd het Biesveld, dat was gele- gen in de uiterste zuidoosthoek van Oostveen langs de Steenweg naar De Bilt^ ^. De vraag is dan of het gerecht van de dertig hoeven alleen Oost- veen omvatte, of dat ook Herbertskop en Overde- vecht ertoe behoord hebben. We moeten vervolgens nagaan op welke titel Lu- dolf van Overdevecht in de 13e eeuw rechts- macht bezat in het gebied, dat zich - zoals we al zagen - uitstrekte over deze drie gerechten Oost- veen, Herbertskop en Overdevecht tezamen. |
|||||||
langs de Gageldijk gelegen wetering niet in de
Vecht uitmondt, maar min of meer evenwijdig aan die rivier blijft lopen. Het valt dan ook moei- lijk in te zien hoe deze wetering het uit het veen toestromende water op de Vecht heeft kunnen lozen. Met andere woorden, het is zelfs uitgeslo- ten dat de Gageldijk als ontginningsbasis zou hebben gefungeerd. Daarentegen moet de Hoofddijk het uitgangspunt hebben gevormd, zo- als ook al door Gottschalk werd verondersteld. De Hoofddijkse wetering, gelegen op de rand van de rivierklei, waterde immers wel uit in de Vecht. Vanuit de Hoofddijk schoof de ontginningsgrens geleidelijk op in de richting van het Gooi. Uiter- aard konden zulke lange stroken veen eerst in de loop van enkele eeuwen geheel in cultuur wor- den gebracht. Om het water uit het nog niet ont- gonnen veen beter te kunnen afvoeren, moesten er achterweteringen worden gegraven. Deze kwa- men in overeenstemming met de verschillende ontginningsfases op steeds grotere afstand van de Vecht te liggen. De watergang langs de Ga- geldijk heeft dus als eerste en oudste achterwete- ring gediend. Naar alle waarschijnlijkheid dateert de aanleg ervan uit het einde van de 12e eeuw. Maar waar moeten we het gerecht van de dertig
hoeven dan zoeken? We weten inmiddels dat het niet mogelijk is de ligging van deze hoeven vast te stellen op basis van een rekenkundige formule. Toch stellen de bronnen ons in staat om dit ge- recht, althans met grote waarschijnlijkheid, te lo- caliseren. We zullen dan eerst de grenzen tussen de gerechten Oostveen, Herbertskop en Overde- |
|||||||
75
|
|||||||
hand ligt de veronderstelling dat de term "dertig
hoeven" doelde op het gerecht Oostveen zonder Herbertskop. Maar we mogen ook de mogelijk- heid niet uitsluiten dat de dertig hoeven het hele gerecht van ridder Ludolf tussen Achttienhoven en Oostbroek zouden hebben omvat. In dit laatste geval moet iedere hoeve bijna 135 meter breed zijn geweest. Die afstand wijkt ech- ter zoveel af van de gebruikelijke kavelbreedte in de Oostvechter venen, dat we deze mogelijkheid kunnen verwerpen. Maar wanneer we daarente- gen de dertig hoeven localiseren binnen het ge- recht Oostveen, dan kunnen we de breedte van iedere hoeve vaststellen op ongeveer 100 meter. Dit komt zeer goed overeen met de hoevebreedte van 97 en 105 meter, die we in Achttienhoven, Maarsseveen en Tienhoven hebben aangetroffen. De conclusie van deze uiteenzetting moet daar- om luiden dat het gerecht van de dertig hoeven waarschijnlijk identiek was met het Domproos- tengerecht of Oostveen. De geschiedenis van de dertig hoeven laat zich
dan als volgt reconstrueren. Het veen dat het Domkapittel rond 1100 met gerecht, tijns en tien- den uit handen van de bisschop had ontvangen, komen we in 1164 tegen als "justitia Sancti Mar- tini" of het gerecht van de Dom. In de tweede helft van de 13e eeuw blijkt dit gerecht echter in het bezit te zijn van de familie Van Overdevecht. Ofschoon de naam Overdevecht of Ultravech al sinds het midden van de 12e eeuw voorkomt, is ridder Ludolf de eerste van zijn geslacht die wat duidelijker voor het voetlicht treedt. Hij verschijnt in tal van oorkonden uit de jaren tussen 1240 en 1280 en heeft zijn naam verbonden aan de hof- stede (Oud) Overdevecht of heren Ludolfs hof- stede, die was gelegen ten oosten van de stad Utrecht nabij de huidige Museumbrug, waar de familie Van Overdevecht van oudsher goederen bezat. Het ligt voor de hand om te veronderstel- len dat heer Ludolf rond 1250 het gerecht van de Dom heeft gepacht, en wel - zoals de familie Proys bijna een eeuw later - voor een bepaalde tijdsduur. Dit Domproostengerecht, nu in handen van de heren Van Overdevecht, duikt dan ook in de bronnen op onder een andere naam: "het ge- recht van de dertig hoeven", naar het aantal ont- ginningseenheden waaruit het was samenge- steld. Een meer oostelijk gelegen gebied, het la- tere Herbertskop en Overdevecht, hield de familie Van Overdevecht vermoedelijk al sinds het begin van de ontginningen in leen van de bisschop. In |
|||||||
Oostveen komen we in 1164 tegen als het ge-
recht van de Dom ("justitia Sancti Martini") en in de 14e eeuw als het Domproostengerecht op het Veen of op het Oostveeni^. Blijkens de eerste omschrijving moet de rechtsmacht in Oostveen aanvankelijk aan het Domkapittel hebben toebe- hoord. Nu hield Ludolf van Overdevecht het ge- recht van Oostveen waarschijnlijk in erfpacht van proost en kapittel van de Dom. Het gerecht ging immers over van vader op zoon. Volgens het goe- derenregister van Oudmunster bezat Herman van Overdevecht, zoon van Ludolf, rond 1300 de rechtsmacht in de dertig hoeven. In 1331 werd het gerecht van Oostveen verpacht aan Arnoud Proys met de vermelding dat voordien Herbert van Overdevecht, zoon van Herman, het van de Domproost gehouden had. In 1353 ging de pacht, die door de Domproost voor een periode van 80 jaar was verleend, over op de zoon en erf- genaam van Arnoud Proys, Bernt^^. Het gerecht van Herbertskop was een bisschop- pelijk leen. Het behoorde tot 1321 toe aan Aleid, dochter van de Utrechtse bankier Lambert de Vriese. Toen zij er in dat jaar afstand van deed, beleende de bisschop er vervolgens de bovenge- noemde Arnoud Proys mee^''. Ook Overdevecht was een bisschoppelijk leen. Een beleningsakte uit 1394 spreekt van het goed "Over die Vechte", dat Dirk van Overdevecht met gerecht, tijns en tienden in leen ontving "in alle der maten als sijn alderen dat van den Gestichte te holden plagen"'5, We mogen dus aannemen dat Ludolf van Over- devecht het grootste deel van zijn gerecht, name- lijk het latere Oostveen, in erfpacht hield van de Domproost. De rest, het latere Herbertskop en Overdevecht, hield hij in leen van de bisschop. Wanneer Oostveen door de heren Van Overde- vecht is verworven, blijkt nergens, maar het ge- recht was in 1164 kennelijk nog met in hun bezit. Oostveen werd toen immers omschreven als "het gerecht van de Dom". Het goederenregister van Oudmunster uit 1300
vermeldt nadrukkelijk dat de dertig hoeven teza- men een gerecht vormden ("iurisdictio XXX mans- orum"). Volgens Van Winter en Buitelaar zou dit gerecht zowel Herbertskop als Oostveen hebben omvat. In dat geval zou zich evenwel het merk- waardige feit hebben voorgedaan dat een bis- schoppelijk leen en een pachtgoed van de Dom waren verenigd tot één rechtsdistrict, terwijl Over- devecht daarnaast als een zelfstandige rechtskring bleef bestaan. Een dergelijke gang van zaken klinkt dan ook weinig aannemelijk. Meer voor de |
|||||||
76
|
|||||||
D im^STABT UTRJECH*^
|
|||||||||||||||
CAERTKVAND
|
|||||||||||||||
''SA
|
|||||||||||||||
Detail van een kaart van C. Spectit uit ca. 1700 GA. U. Top. Hist Atlas Ab 82.
|
|||||||||||||||
voorheen deel uitmaakte van het rechtsgebied
van Ludolf van Overdevecht, blijkt enkele jaren la- ter toe te behoren aan Aleid, dochter van Lam- bert de Vriese. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Lambert de Vriese het gerecht van Herbertskop van de Van Overdevechts gekocht en is er vervol- gens door de bisschop mee beleend^s. Toen Aleid in 1321 afstand deed van Herbertskop, gaf de bisschop het in leen aan Arnoud Proys. Als weste- lijke begrenzing van Herbertskop wordt dan weer het gerecht van de Domproost genoemd^^, waar- uit men vermoedelijk wel mag afleiden dat ook dit laatste gerecht op dat tijdstip niet meer in handen van de familie Van Overdevecht was. In 1331 werd het Domproostengerecht of Oostveen verpacht aan bovengenoemde Arnoud Proys. De naam "dertig hoeven" is dan al verdwenen. Al- leen ten oosten van Herbertskop hebben de Van Overdevechts zich nog ruim een eeuw weten te handhaven. Vanaf 1321 wordt hier een gerecht Overdevecht vermeld met als middelpunt een nieuwe hofstede Overdevecht^^. |
|||||||||||||||
twee oorkonden uit 1217 is in ieder geval sprake
van enkele hoeven in "Trans Vecht", dat buiten Oostveen moet hebben gelegen^^, maar het is mogelijk dat hiermee de omgeving van de hofste- de Overdevecht werd bedoeld. Overigens mag de vraag worden gesteld of Her- bertskop en Overdevecht oorspronkelijk als apar- te lenen zijn uitgegeven. In het voorgaande kwam al de breedte van beide gebieden ter spra- ke, 400 respectievelijk 600 meter, wat zeer gering is in vergelijking met de overige gerechten ten oosten van de Vecht. Bovendien worden Her- bertskop en Overdevecht pas in de 14e eeuw als afzonderlijke gerechten vermeld. De naam Her- bertskop wordt voor 1321 zelfs in het geheel niet genoemd. Het is daarom niet uitgesloten dat Her- bertskop en Overdevecht aanvankelijk één ge- recht hebben gevormd en pas in het begin van de 14e eeuw zijn gesplitst. In die tijd namelijk begon het aanzien van de fa- milie Van Overdevecht te tanen. Vermoedelijk om redenen van geldgebrek verkocht Herbert van Overdevecht, kleinzoon van Ludolf, de hofstede Overdevecht in 1317 aan de abdij van Sint Steven in Oudwijk'^. De rechtsmacht in Herbertskop, dat |
|||||||||||||||
Hans Lagers
3573 BE Utrecht |
|||||||||||||||
Steve Bikostraat 174,
|
|||||||||||||||
11
|
|||||||||||||||
P
|
|||||||||
Noten
1. H. van der Linden, De cope. Bijdrage tot
de rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands-Utrechtse laagvlakte (Assen 1955). , 2. M.K.E. Gottschalk, 'De ontginning der
Stichtse venen ten oosten van de Veciit', in: Tijd- schrift van het Koninklijk Nederlandsch Aard- rijkskundig Genootschap 73 (1956) 208 3. Johanna Maria van Winter en A.L.R
Buitelaar, 'Stad en veen in Utrecht, toegeliclit aan degerectiten Oostveen en l-lerbertskop', in: Jaar- boek Oud-Utrecht (1988) 19-22. 4. Van der Linden, De cope, 20-36.
5. Ellen Palmboom, 'De vorming van -hóeven-
namen in de veenontginningen van West-Neder- land' in: J.B. Berns e.a., ed., Feestbundel aange- boden aan prof. dr. D.P. Blok (Hilversum 1990) 287. 6. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht
tot 1301 (afgekort tot OSU), IV, nr. 2295 (1287 maart 17); Gottschalk, 'Ontginning', 208 noot 6: "commutationem terre palustris in Everekestorpe, que hodie Achtienhoven vocatur". 7. OSU, II, nr. 1006 (1243 december 6).
8. Gottschalk, 'Ontginning', 216,
9. C Dekker, Het Krommerijngebied in de
middeleeuwen. Een institutioneel-geografi- sche studie (Zutphen 1983) 416. 10. Van Winter en Buitelaar, 'Stad en veen', 27.
11. Gottschalk, 'Ontginning', 210 noot 12; RH.
Damsté, 'Langs de Biltse Steenstraat', II, 'De Bies- bosch', in: Jaarboekje Oud-Utrecht (1966) 109; Van Winteren Buitelaar, 'Staden veen', 21. 12. Van Winteren Buitelaar, 'Staden veen', 23.
13. ibidem, 25.
14. Dekker, Krommerijngebied, 415.
15. A. Johanna Maris, Repertorium op de
Stichtse leenprotocollen uit het landsheerlijke tijdvak, I ('s-Gravenhage 1956) 37, nr. 48. 16. OSU, II, nr. 646(1217, voor juli 27) en nr
651 (1217 september 1). Zie ook OSU, I, nr. 481 (1174 september 8-24) "Juxta Vehit". 17. Dekker, Krommerijngebied, 417
18. Van Winter en Buitelaar, 'Stad en veen', 26.
19. Dekker, Krommerijngebied, 415
20. Volgens de Nieuwe Caerte vande Provin-
cie van Utrecht van Bernard de Roy uit ca. 1696 lag deze hofstede Overdevecht even ten zuiden van de Voordorpsedijk. |
|||||||||
Boekenscho
|
|||||||||
Boekjes open over Bunnik
Arie van der Gaag, een bevlogen amateur-histori-
cus en professioneel fotograaf, maakte een gede- tailleerd boekje over het Fort bij Rhijnauwen dat werd gebouwd rond 1875. Het gaat over de (nieuwe) Hollandse Waterlinie, maar ook over de Duitse bezetting en over de schade die de Cana- dezen er daarna uit pure verveling aanrichtten. In 1970 is het militaire gebruik van het fort beëin- digd. Veertien jaar later werd Staatsbosbeheer ei- genaar. Ook flora en fauna krijgen aandacht. On- der het kopje 'Toekomst' staat weinig tekst en veel wit. Een hardnekkige eigenschap van de toe- komst is haar onzekerheid.- Vooral de foto's in dit boekje zijn verrassend. (Bunnik, uitg. Henk Reinders, 1990. Prijs ƒ 12,50) Henk Reinders is behalve uitgever ook auteur. Bij
gelegenheid van de 250ste geboortedag van Andreas Everardus van Braam (Houckgeest), af- komstig uit Werhoven, schreef hij een flinterdun boekje over diens reizen naar China in het derde kwart van de 18de eeuw als employé van de VOC. Hij kende één chinees woord: Butong, het- geen zoveel wil zeggen als: ik versta uedele niet. De man had ook belangrijke connecties in de pril- le Verenigde Staten, onder wie george Washing- ton. Aan diens vrouw gaf hij een chinees theeser- vies cadeau. Een onpretentieus boekje over een geruchtmakende Werkhovense (gem. Bunnik) fa- milie. (Bunnik, uitg. H. Reinders, 1989. Prijs ƒ 3,50) A. Koops werd in 1945 hulpmarechaussee en in
1946 politieagent in Oudenrijn, nu Vleuten-De Meern. Na enkele jaren kreeg hij een aanstelling in zijn geboorteplaats Bunnik, waar hij in 1984 werd gepensioneerd. Wat is er in de samenleving, en dus bij de politie, veel veranderd in die bedrij- ven. De verteller is een in- en inburgerlijke wout, die er niettemin goed aan heeft gedaan zijn her- inneringen vast te (laten) leggen. Leuk is zijn op- merking dat hij het scheldwoord diender nooit als zodanig heeft opgevat.-Het boekje wemelt van de drukfouten. Over taal- en stijlfouten hebben we het hier niet. |
|||||||||
78
|
|||||||||
werkstukken vervaardigden de stemming ter
beurze en in het land registreerden: alle emoties van onzekerheid tot kracht en zelfbewustzijn zijn er in terug te vinden. Twee en twintig affiches in prachtige kleuren staan achterin het boek afge- drukt, de vroegste uit 1917, de meest recente van het Dutch Event van september 1990. Stuk voor stuk zijn het werken van befaamde Neder- landse kunstenaars -het vak reclametekenaar be- stond nog niet- en zowel vanuit kunsthistorisch als vanuit reclame-oogpunt hebben ze heel wat te vertellen.- Dit met veel zorg uitgegeven boek verscheen bij gelegenheid van de tentoonstelling 'Ontworpen voor de Jaarbeurs' die zomer 1991 in het Centraal Museum werd gehouden. Iets ou- dere Utrechters zullen in dit werk veel herkennen. Want gebouwen en affiches mogen dan in de ge- schiedbeschrijving tot nu toe onderbelicht zijn ge- bleven, het waren wel de twee manieren waarop elke stadgenoot, ook al had hij niets op de Jaar- beurs te zoeken, tegen deze markt van markten opliep. |
||||||||||||||
(A. Koops, Veertig jaren diender. Langs Kromme
Rijn en Leidse Rijn. Bew. en uitg. Henk Reinders, Bunnik 1988. Prijs ƒ 22,50) Wie vanuit Utrecht Bunnik binnenkomt passeert
links de r.k. Barbarakerk van architect Alphons Boosten. Die kerk, naar veler oordeel geen schoonheid, stond er in 1990 vijftig jaar. Dat was de aanleiding tot het Gedenkboek 50 jaar Barba- rakerk Bunnik 1940-1990, geschreven door J.E. Gademan. Uitgangspunt zijn de verhchtingen van de pastoors, vanaf de vrome deken Heinen (1910-1937) tot heden. Laatstgenoemde heette bij het Bisdom een pastoor die goed met kape- laans kon omgaan. Hij kreeg dus altijd de lastig- ste. 'Namen noemen we niet' staat er dan dis- creet. Maar achterin is een keurige chronologi- sche lijst van kapelaans opgenomen, zodat we alsnog kunnen vernemen wie die lastposten dan wel waren. De Barbarakerk heeft nogal wat kunstwerken on-
der haar dak, waaronder een beeld van de patro- nes met model van de kerk van de hand van A. Termote. Vooral pastoor dr R.F. Hegge (1937- 1964) voerde een actief kuntwervingsbeleid. Veel mooie foto's van de hand van G.Th. Delamarre. - (Uitg. Parochiebestuur Bunnik. Verkrijgbaar aan de r.k. pastorie of de plaatselijke boekhandel Van Ravenswaay. Prijs ƒ 24,50) v.S.
|
||||||||||||||
v.S.
|
||||||||||||||
Cassandra Bosters, Ontworpen voor de Jaar-
beurs. 75 Jaren Koninklijke Nederlandse Jaar- beurs. M. bijdr. V. Marie-Thérèse van Thoor en Wilma Visser. Zutphen/Utrecht, Walburg Pers/Centraal Museum Utrecht 1991. CIP/ISBN 906011.746.8 Prijs ƒ 29,50 |
||||||||||||||
75 jaar Jaarbeurs
|
||||||||||||||
De Jaarbeurs en Utrecht hebben al sinds 1916
een relatie die onverbrekelijk is, for better and for worse. De beurs is zakeninstituut, congrescen- trum en architectonische beeldbepaler van een groot stadsgedeelte, ja haast een stad in de stad. Het laatste aspect wordt in dit boek uitvoerig be- licht. De auteurs vertellen het relaas van de eerste Jaarbeursbarakken op het Janskerkhof en aan het Vredenburg, de vroegste paviljoenbouw, het gi- gantische complex aan de Rijnkade en de verhui- zing naar wat we gemakshalve 'de Croeselaan' zullen noemen, waar de kazernes sneuvelden om plaats te maken voor beursgebouwen en hotels. Van de aanwinst-Hojel (in statu nascendi) staat een gemonteerde invulfoto afgedrukt, met een dun lichtlijntje naar het station: de verbinding met de stad. Een overzicht van de affiches van de KN Jaar-
beurs toont aan hoe de kunstenaars die deze |
||||||||||||||
Afbeelding van het eerste affiche van de jaar-
beurs in 1917. |
||||||||||||||
79
|
||||||||||||||
Oud-Utrecht
|
|||||
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 6 - juni 1992
|
|||||
; . cx-\ \ qo
|
||||||||||||||||
Ledenwerfcampagne
Oud-Utrecht |
||||||||||||||||
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 6 - juni 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Voorzitter: H H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65-^/41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk. Vormgeving: Enk Uitenbogaard (B&U). Redactieadres: Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
||||||||||||||||
De vereniging is het kalenderjaar 1992
ingegaan met 1694 leden. Sinds een aantal maanden houdt een enthousiaste ledenwerfcommissie, voor het grootste deel bestaande uit leden van de even nijvere activiteitencommissie van de ver- eniging, zich bezig met een ledenwerf- campagne. Een van de gevolgen van de campagne is de produktie van een ge- heel nieuwe ledenwerffolder |
||||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||||
Het ledental schommelt de laatste jaren rond de
1700. Ons streven is erop gericht om de grens van 2000 leden een keer te doorbreken. Dat kan echter alleen maar mede met behulp van onze le- den. Wij hebben daarom in dit maandblad een exem-
plaar van de ledenwerffolder bijgesloten. Aan u vragen wij één lid voor de vereniging te werven. Met uw hulp en enthousiasme moet dat kunnen lukken! De ledenwerfcommissie
|
||||||||||||||||
Zaterdag 13 juni 1992. Excursie naar kasteel
Groeneveld te Baarn onder het motto 'Moderne kunst in historisch perspektief'. Uitgebreide infor- matie over deze excursie treft u aan in het Maandblad van mei 1992. T/m 27 juni 1992. 'Bednjfsarchieven'. Tentoon-
stelling van een selectie van materiaal uit archie- ven van Utrechtse (o.a.) sigaren,- machine- en broodfabrieken, banken en verzekeringsmaat- schappijen. Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. |
||||||||||||||||
81
|
||||||||||||||||
In de Driehoek:
een historisch tref centrum op
mensenmaat
Openstelling: een gebeurtenis in Utrechts cultureel leven
|
||||||||
Stellingen bij een proefschrift worden, als ze leuk
zijn, 'n keer in de krant afgedrukt om daarna te worden vergeten. Meestal terecht, soms onte- recht. Een van de zeldzame exemplaren die effect sorteerden, stond in mei 1979 afgedrukt in een Utrechts proefschrift. Ze luidde als volgt: "De thans ontruimde parochiekerk van St.Gertrudis aan de Manahoek te Utrecht is de oudste en his- torisch meest belangrijke van de nog overgeble- ven schuilkerken in ons land, Zij dient dan ook met zorg in stand te worden gehouden, c.q. ge- restaureerd",' Ons eigen Maandblad vestigde in de zomer van 1983 eveneens de aandacht op de drie toen nog in bedrijf zijnde oud-katholieke kerkgebouwen in de stad, waarbij speciaal werd gewezen op het risico dat de oud-katholieke ka- thedraal aan het Willemsplantsoen toen liep. Daarbij werd opnieuw het lot verhaald van de ou- de schuilkerk, toen inmiddels "Gertrudiskapel" genoemd, waarvan de redding en restauratie al op het programma stonden,^ Sindsdien is de "St,Geerte in de Hoek" niet meer uit de Utrecht- se aandacht en van de Utrechtse agenda wegge- weest. Op 2 december 1987 werd er een officieel be-
zoek gebracht door de voorzitter van het Natio- naal Restauratiefonds, mr. Pieter van Vollenho- ven, samen met minister Brinkman en burge- meester Vos. Het eerste project dat met hulp van het Fonds zou worden uitgevoerd, zo werd die dag bekend gemaakt, was de restauratie van de oud-katholieke kathedraal en de ernaast gelegen schuilkerk. Intussen is de eerste restauratie in 1989 voltooid. Daarna kon men aan de kapel be- ginnen.^ Het resultaat van enkele jaren hard en zorgvuldig vlerken kon onlangs in ogenschouw worden genomen. Op vrijdagmiddag 10 april 1992 was het zover
dat de Gertrudiskapel, met daaraan grenzend de nieuwe ontmoetingsruimte "In de Driehoek", ge- |
||||||||
legen aan het Willemsplantsoen IC, officieel kon
worden overgedragen en geopend. De gapende mond van de schout
De opening werd verricht door de Commissaris
van de Koningin in de provincie Utrecht. Nu is het voor een auditorium dat staande met minder dan tien toespraken (sommige heel kort) moet aanho- ren met zo vanzelfsprekend dat het voortdurend bij de les blijft, maar hooggestemde en vaak ge- hoorde Nederlandse begrippen als "tolerantie" en "geestelijke vrijheid" strelen het goed-vader- landse oor altijd weer, zonder dat men zich al te veel afvraagt of dat wel verdiend is. Hier raakte wat uit het zicht en uit het gehoor dat alleen al het woord "schuilkerk" duidt op een situatie van intolerantie en onvrijheid. De vroegere parochianen van St.Geerte moesten
er een veilig onderkomen zoeken omdat hun pa- rochiekerk hun in 1579 was afgenomen en de uitoefening van de katholieke godsdienst het jaar erop door de overheid werd verboden. De kanunnik Johannes Wachtelaar ("Vigilius", 1583-1652), die ooit schreef dat alles wel mee zou vallen als er "in de gapende mond van de schout een kluitje van een paar duizend gulden" zou vallen^ -de man werd later uit Utrecht ver- bannen- organiseerde zo'n onderkomen in de Manahoek. Hij deed dat in het choraalhuis, de la- tere Aalmoezenierskamer, Manahoek 16 en 17. Na zijn vertrek kwam de scfiuilkerk tot stand in een deel van een Mde-eeuwse kanunnikenwo- ning, het 6de huis claustraal van het kapittel van St.Marie. Dit moet zijn gebeurd rond 1640. Tegen het einde van de eeuw kwamen de galerijen tot stand, een constructie die nu dus 300 jaar oud is. Toneel van schisma
Op de pastoorslijst van St.Geerte in de Hoek ko-
men bekende namen uit de vaderlandse kerkge- |
||||||||
82
|
||||||||
Foto: Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, 1992
|
||||
83
|
||||
fofo; Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, 1992
|
|||||||
senius, getiteld Augustinus (Leuven, 1640) speelt
hierin een belangrijke rol, vandaar de later gang- bare maar onjuiste termen "jansenisme" en "jan- senisten". Het tweede bedrijf vloeit daaruit voort en gaat over de kerkelijke structuren in deze stre- ken: is wat na de Reformatie van het katholicisme in de Noordelijke Nederlanden is overgebleven een ruïne, een missiegebied (het romeinse standpunt en dat van de regulieren, vooral van de jezuïeten), of is het -weliswaar met verlies van kerkgebouwen en andere bezittingen- de voortzetting van de kerk van vóór 1580? De voornaamste geestelijken van de "Hollandse Zending", ook al een romeinse term, hingen de laatstgenoemde visie aan en kwa- men er tenslotte in 1723 toe uit hun eigen midden een bisschop te kiezen buiten Rome om. De parochie "In de Hoek" erkende het gezag van deze aartsbisschop van Utrecht, en behoorde daar- mee tot de Oud-Bisschoppelijke Cleresie (OBC), de latere oud-katholieke kerk. Dat is zo gebleven tot op de dag van vandaag.^ |
|||||||
schledenis voor Na Wachtelaar treden hier als zo-
danig op Abraham van Brienen, die dankzij de Franse inval in 1672 w/eer even in de Domkerk kon preken, Petrus Codde (1683-1689) die van hem het bestuur van de "eerste pastory der Stad Ut- regt" ^ overnam - hij is de latere apostolisch vaca- ris die door de paus uit zijn ambt werd gezet (1704) - , en tenslotte Jacob Catz (1689-1712), onder wie de spanningen met Rome geleidelijk nog hoger stegen. Tenslotte liepen de schermutse- lingen uit op het schisma van 1723. Die kerksplit- sing is zoiets als een conflict tussen moeder en dochter, waarbij niet meer is vast te stellen of de dochter nu kwaad van huis is weggelopen of door moeder de deur is uitgezet. Hier is het de ontkno- ping van een langdurig en ingewikkeld proces dat ruvwveg twee fasen heeft gekend. Tot ongeveer 1700 gaat het over kwesties van dogmatische en moraal-theologische aard, vooral over de vraag hoe de verhouding is tussen genade en vrije wil. Het boek van bisschop Cornelius Jan- |
|||||||
84
|
|||||||
Broodnodige invulling
Aan de bouw- en restauratiegeschiedenis zal in
de Archeologische en Bouwhistorische Kroniek te zijner tijd ongetwijfeld royaal aandacht worden besteed. Hier zij vast vermeld dat de oorspronke- lijke 15 portretten van apostelen en evangelisten opnieuw onder de galerijen zijn aangebracht, en dat de plafonds boven de galerijen de oude, zeer fraaie, decoratieve schilderingen laten zien. Ook de achterwand met de doopnis straalt weer in de luister van het begin. De functie van het nieuwe en gerestaureerde
complex zal mettertijd veel breder worden dan de bestemming van weleer. In zekere zin had het die al in de jaren 1928-1970, toen in de ontruimde kerk het oud-katholiek museum was onderge- bracht. Toen kon men er de worgdoek van Cune- ra, de albe van Bernulfus en de hamer van St.Maarten bewonderen met heel de roomse re- liekenschat, die vanaf 1979 in Het Catharijnecon- vent te vinden zijn. Na 1970 werd het gebouw benut als repetitie-
ruimte van het conservatorium, tralningslokaal voor yoga-klasjes en vele andere doeleinden. De opzet is thans dat de kapel en de aanpalende ruimten een functie krijgen In "het maatschappe- lijke en culturele leven van Utrecht", zoals dat zo fraai heet. De broodnodige invulling kan alleen In de praktijk worden gegeven en gelukkig wordt er een actief beleid gevoerd om een en ander te concretiseren. Er is een professionele beheerder aangesteld, die de "kapelzaal" en de Beneden-, Midden- en Bovenzaal gaat exploiteren. Recepties, vergaderingen, concerten, zakelijke bij- eenkomsten, het kan er allemaal gebeuren. De stichting Restauratiefonds Gertrudiskapel kan de Inkomsten ervan goed gebruiken.'' Vastgesteld kan worden dat de stad een uniek, kleinschalig cultureel centrum rijker is geworden. Midden in het geraas van onnutte autobanen en de bluf van architectonische giganten is er, voor wie het weet te vinden, dit trefpunt op mensen- maat In de rust van de Mariahoek, waar elke steen een Utrechts en Nederlands verhaal te ver- tellen heeft. Ton H. M. van Schalk
Ev. Meijsterlaan 87, Utrecht |
|||||||
Noten .
1. Stelling VI bij: A.H.M, van Schalk, Bataafs
en Rooms. Drie studies over de verhouding van de katholieke Kerk in de Noordelijke Nederlanden en Rome aan het eind van de 17e en het begin van de 18e eeuw. (Diss. Utrecht, 1979). 2. "Oud-katholieken In Utrecht voor belangrij-
ke beslissingen. Drie historische kerkgebouwen In het geding". Maandblad Oud-Utrecht 56 (1983) 194-196. 3. Over de gerestaureerde kathedraal: (N.J,
van DItmarsch), Dit huls geheiligd en versierd. Be- schrijving van de Oud-katholiek kathedrale kerk van Ste.Gertrudis te Utrecht, 1989 (In eigen be- heer uitgegeven gids). Over de schuilkerk: Gertrudis. Samengest.
door A.J.C, van Westrenen. Utrecht, 1989. (Eigen uitgave van de oud-katholleke parochie van Utrecht, met bouw-, kerk- en kunsthistorische bij- dragen). 4. L.J. Rogier, Geschiedenis van het Katholicis-
me in Noord-Nederland inde 16e en 17e eeuw. dl.2. Amsterdam, 1946, 74. 5. Hugo van Heussen, Batavia Sacra III. Ant-
werpen, 1716, 457. 6. Over het schisma in de Noord-Nederlandse
kerk: R Polman, Katholiek Nederland in de acht- tiende eeuw. dl.1 De Hollandse Zending, 1700- 1727. Hilversum, 1968. Een beknopt overzicht geeft: A.H.M, van Schalk, "Het Utrechtse schisma van 1723", Communio, VI (1981)468-474. Voor de kerkrechtelijke achtergrond: M.G. Spiertz, Ambtelijk onbegrip. Kanttekeningen bij de breuk Utrecht-Rome. Nijmegen, 1972. (Inaug.rede K.U.N). Voornaamste knelpunt was en is nog steeds
de reikwijdt van het pauselijk primaat. Zo sprak aartsbisschop Glazemaker (oud-katholiek) paus Joannes Paulus II bij diens bezoek In Nederland aan met "U, als bisschop van Rome, de primus Inter pares" enz. Zulk een formulering Is naar Ro- meinse opvatting onaanvaardbaar. Vgl. Toespra- ken van Joannes Paulus II bij zijn bezoek aan Ne- derland. Leusden-Utrecht, 1985, 98. 7. De Stichting Restauratiefonds Gertrudiska-
pel gaf tot en met maart 1992 een vijftal Nieuws- brieven uit over de vorderingen van de restauratie. Voor gebruik van de zalen vervoege men zich
bij de beheerder: tel. 030-343307, b.g.g. 03406- 64676. |
|||||||
85
|
|||||||
Hartverwarmend triduüm in Brussel voor
Ina Boudier-Bakker |
|||||||||||
Van Gé Vaartjes verscheen in het tijd-
schrift Literatuur 85/1 het artikel "Een li- teraire rel uit 1935 - Ina Boudier-Bakl<er en 'Vrouw Jacob'". Samengevat luidt het; In 1935 kwam Ina Boudiers historische
roman Vrouw Jacob over Jacoba van Beieren uit. Zij was in die tijd een veel en gretig gelezen auteur. In 1909 was haar Armoede verschenen, in 1924 De straat en in 1930 De klop op de deur Bij haar zestigste verjaardag in april 1935 was de Utrechtse schrijfster op indrukwekkende wijze gehuldigd. Haar nieuwe roman Vrouw Jacob (1935) werd met veel tam- tam gelanceerd. Ook Menno ter Break kreeg het boek ter recensie in handen. Zijn judicium in Het Vaderland was niet lovend. Hij laakte niet alleen haar ge- bruik van het weinig betrouwbare boek Jakobaea von Bayern van Franz von Lö- her, maar verweet haar ook dat zij er he- le zinnen letterlijk uit had overgenomen. De ondertitel van zijn recensie luidde: "Op de grenzen van het plagiaat". ina Boudier schreef in felle verontwaardiging een
impulsieve brief aan Hef Vaderland. Zij wees Ter Braaks beschuldiging als niet steekhoudend van de hand en verdedigde zich onder andere door zich het slachtoffer van een lastig goed geheugen te noemen. Het ondoordachte en onhandige ver- weer werd in Hef Vaderland opgenomen, ge- volgd door een uitvoerig commentaar van Menno ter Braak, die nu feller terugsloeg en in vijf frag- menten -het overigens onbewuste- plagiaat uit- gebreider aantoonde. Er was een literair schan- daal ontstaan, dat moeilijk te verteren was voor Ina Boudier-Bakker, die op het hoogtepunt van haar literaire carrière een flinke knauw kreeg toe- gediend, waarvan zij zich vrijwel niet wist te her- stellen. Een frustratie maakte zich van haar mees- ter en haar schrijfplezier en zelfvertrouwen ver- dwenen. Vooral ook toen er in het voorjaar van |
|||||||||||
-<^'i nij:^. t'U iffM' «^ é-u.'- ■■' ■ - ^clt,-,
|
|||||||||||
/T",
|
|||||||||||
Spotprent door Cornelis Veth. RItter en 'de mu-
ze' trachten Ina Boudier-Bakker van de doodstraf te redden via 'gratie uit hoofde van bewezen diensten'. De 'beul' Ter Braak houdt de bijl al ge- reed. Foto: Collectie Gé Vaartjes, Boskoop. 1936 een aanval bovenop kwam van Annie Ro-
mein-Verschoor die in Vrouwenspiegel, een stu- die over de Nederlandse romanschrijfster na 1880, geen spaan van haar werk heel liet. Een verlammende verbittering bleef Ina Boudier be- vangen. Het zou twintig jaar duren eer zij haar zelfvertrouwen weer enigszins herwon: in de ja- ren vijftig publiceerde zij op hoogbejaarde leeftijd enkele werken die een unaniem goede pers kre- gen, met Jan Greshoff als geestdriftige vaandel- drager. Tot zover Gé Vaartjes. Bleef het klimaat in Nederland jegens Ina Bou-
dier-Bakker na Vrouw Jacob koel en vijandig, in België trad men haar kort daarop hartelijk tege- moet. |
|||||||||||
Het zijn de Nederlandse gezant in Brussel en de
Vlamingen geweest die haar getroost en in haar waardigheid hersteld hebben gedurende drie da- gen in Brussel, april 1937, die haar goed deden. We kunnen die dagen reconstrueren door wat de schrijfster Kitty de Josselin de Jong (1903-1991, intiem vriendin van Ina Boudier) indertijd als ver- slag noteerde in een bewaarde brief van 14 april 1937 aan haar ouders (een brief die ik mocht fo- tokopiëren) en wat zij daar in gesprekken met mij aan toevoegde. Ina Boudier-Bakker, Annie Salomons, Lodewijk
van Deyssel en Kitty de Josselin de Jong logeren op vrijdag 9, zaterdag 10 en zondag 11 april 1937 bij de Nederlandse gezant Hr. J. A. N. Patijn en zijn vrouw in Brussel en worden door de Pa- tijns en door de in Brussel bijeengekomen Vlaam- se letterkundigen onthaald. Ina Boudier is door de Vlaamse PEN-club en door de Vlaamse Club uitgenodigd te komen spreken. Als mevrouw Patijn dat verneemt, vraagt zij of Kitty de Josselin de Jong op de legatie wil komen logeren en of ook Ina Boudier daarvoor zou voe- len. Ook Annie Salomons en Lodewijk van Deys- sel met zijn dochter Anny worden geinviteerd en zo reist het vijftal op vrijdagochtend 9 april naar Brussel. In Roosendaal treffen Ina Boudier en Kit- ty de Josselin de Jong Annie Salomons. De drie auteurs worden door de Patijn in twee auto's aan het station in Brussel afgehaald. Van Deyssel en zijn dochter hebben een andere trein genomen en nemen een taxi naar hat gezantschap. Ze zijn een koffer kwijtgeraakt die tijdens het driedaagse verblijf niet teruggevonden wordt. Men luncht en de schrijfsters krijgen drie naast elkaar gelegen logeerkamers, "ietwat ouderwets gemeubeld, we waren dadelijk 'thuis'." Van Deyssel en zijn doch- ter slapen "in een andere hoek" en Kitty de Jos- selin de Jong vertelt: "We moesten altijd op de loer liggen, hem niet net in de badkamer, alwaar de 'hum', tegen het lijf te lopen". Er is ook een mal-a-propos. Lodewijk van Deyssel wil erop uit- trekken en vraagt om een taxi. Mevrouw Patijn verstaat "attractie" en reageert wat aarzelend: "Ja, ik weet met, meneer Thijm, wat uw attrac- ties zijn...". Maar haar man komt haar te hulp en Thijm krijgt zijn taxi. Kitty de Josselin de Jong is het die de lift weet te bedienen en tot liftboy pro- moveert als Ina Boudier en Annie Salomons niet alleen durven. Ook Van Deyssel is hulpeloos en slecht georiënteerd. Hij komt op een zeker ogen- blik van de zolder als hij zijn kamer zoekt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als men wat gerust en zich verkleed heeft, begint
om half 6 in de grote ontvangkamer van de lega- tie de 'tea' voor de Vlaamse letterkundigen. Aan- wezig zijn onder anderen: J.RHoste, de minister van Openbaar Onderwijs, Emmanuel de Bom, August van Cauwelaert, Maurice Roelants, Ge- rard Walschap, Raymond Herreman, Lode Zielens, Felix Timmermans, Raymond Brulez, Richard Min- ne, August Vermeylen en de in Brussel wonende Jan Greshoff. Ook alle leden van het gezantschap en het bestuur van de Nederlandse Vereniging zijn er Patijn spreekt een welkomstwoord uit en reikt vervolgens aan Fernand Toussaint van Boela- ere de eretekenen van commandeur in de Orde van Oranje-Nassau uit en aan Stijn Streuvels die van groot-officier. Die onderscheiding had ook Vermeylen kort tevoren ontvangen. Er is gejuich en applaus. Kitty de Josselin de Jong noteert: 'Ik moest steeds naar de drie koppen der uitverkore- nen kijken: het kinderlijke, bruin verbrande met de heel zachte blauwe ogen van Streuvels, de schrandere, scherpe vogelenkop van Vermeylen en het verzorgde markiezenkopje, zeer verzorgd. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ina Boudier-Bakker met haar kater Pacha in de
tuin van liaar woning Oudegraclit 333, april 1935. Foto: Collectie Gé Vaartjes, Boskoop. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
87
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het lange zoeken naar de weg komt men drie mi-
nuten te laat in de studio aan waar Raymond Brulez, directeur van de Gesproken Uitzendingen, Ina Boudiers blijkbaar van te voren opgestuurde of op de ontvangst van de vorige dag in handen gekregen tekst van de causerie over 'De lezer en het boek' voorleest. 'Wij zaten als twee stoute kinderen in de wachtkamer en hadden de deur wel willen forceren van woede! Druipstaartend naar het gezantschap terug, waar mevrouw Patijn ons al bleek opwachtte, denkend dat Ina niet goed was geworden. Zij hadden er niets van be- grepen en Van Deyssel, doof, met een oor in de radio, had het na enige pogingen opgegeven: 'Ik houd teveel van mevrouw Boudier om langer naar dit geluid te zitten luisteren' [twee andere versies zijn: 'Ik herkende de stem van mijn vriend- in niet' en 'Ik wist niet dat mijn vriendin zo'n wel- luidende basstem bezat). Ook Henri Boudier heeft ongerust uit Utrecht opgebeld. "Uit pure reactie van alle akeligheid hebben we toen zó gelachen onder de thee, dat we Ina ten- slotte naar bed zonden, want zij moest 's avonds spreken. Zij, óók op dreef, lachte om haar stijlver- galopperingen in de conversation als 'ogen, waar geen touw aan vast te knopen is (over Odilon Re- don [de Franse schilder] en over iemands eerste en tweede weduwe', zodat het vervelende gevoel over de mislukte radiocauserie gauw vardween". Na het diner rijdt het gezelschap naar de Vlaamse Club, waar Ina Boudier voor leden van die club, van de Vlaamse PEN-club, van de Vereniging van Nederlandse dames en van Méridien 5, de lezing "Wat mij schrijven doet" zal houden en zal voor- lezen uit haar nog te verschijnen novelle Paul. In een brief van 28 februari aan Toussaint had ze voorgesteld te lezen uit Vrouw Jacob, maar mo- gelijk heeft Toussaint haar dat toen afgeraden. Wederom zijn er vele Vlaamse auteurs onder haar gehoor. Roelants, Walschap en Herreman moeten verstek laten gaan. Zij moeten de laatste grote ontmoeting Degrelle-Van Zeeland verslaan. [Léon Degrelle had met zijn in 1936 opgerichte fascisti- sche beweging Christus-Rex aanvankelijk succes gehad maar lijdt bij een door hem uitgelokte tus- sentijdse verkiezing in Brussel op de volgende dag, zondag 11 april, ean nederlaag tegen eer- ste-minister Van Zeelandtj. Als Ina Boudier haar novelle Paul begint voor te lezen ziet zij Van Deyssel een kelner wenken. De schrik slaat haar om het hart: zou er bediend worden tijdens haar voordracht? Maar Thijm wordt gelukkig al dade- |
|||||||
met glanzend wit haar van Toussaint'. In allerbes-
te stemming wordt er gefeliciteerd, geklonken en gegeten. Dan nemen de gasten afscheid. Voor een intiem
diner blijven in het gezantschap achter: de vijf Nederlanders, Toussaint en zijn vrouw, Streuvels, Vermeylen en Mej. de Jong, de Nederlandse Gou- vernante van de toen zesjarige prins Boudewijn. Kitty de Josselin de Jong: 'Ik zat tussen Toussaint en Annie Thijm, tegenover Vermeylen met wie ik na het diner wel anderhalf uur heel prettig zat te praten, hij is zéér zijn conversatie waard! V. Deys- sel was zeer op dreef en haalde vele herinnerin- gen aan vroeger op. En onze charmante, allerlief- ste gastvrouw en gastheer leidden het gesprek op zeldzaam fijne, animerende wijze. De avond vloog om! Het vlotte tussen Ina en de Patijns al dadelijk erg goed, en ik heb Ina zich zelden zo zien geven tegenover geheel vreemden. Annie is ook zo de moeite waard en lief. Zij is al een vriendin van mavrouw Patijn sinds de studietijd. We togen om een uur of half 12 te bedde, na lang gedelibereer over al-of-niet ontbijt boven of beneden. Van Deyssel bestelt drie gebakken ei- eren op bed on hij krijgt ze ook! Zijn dochter, ge- geneerd voor mevrouw Patijn, moet gezegd heb- ben: 'Maar vader, het is hier geen hotel!' Kitty de Josselin de Jong ontbijt a trois met de Pa- tijns en verneemt van de gezant dat dank zij haar vader. Prof. Dr. R. de Josselin de Jong (hoogleraar pathologische anatomie in Utrecht en hofarts) de koninklijke onderscheidingen verleend zijn. Na het ontbijt bezoekt zij mevrouw Toussaint maar om half 12 moet zij alweer terug zijn, want dan wordt er op de legatie gemusiceerd. Er wordt pianomuziek van Chopin, Beethoven, Schubert en Schumann gespeeld en op verzoek zingt zij enkele liederen. Daarna moeten allen zich weer snel verkleden, want in het Brusselse hotel Atlan- ta bieden de Vlamingen Ina Boudier-Bakker een dejeuner aan. Ook de Patijns gaan mee. Er zijn zo'n vijftig mensen van de partij, onder wie nu ook Ernest Claes. Ina Boudier wordt door Tous- saint hartelijk toegesproken en na een toejuiching antwoordt zij merkbaar ontroerd. 'Na het dejeu- ner werd Ina nog gauw geïnterviewd door een zekere heer De Maogt, die dat op zijn knieën be- dreef, een ietwat belachelijk gezicht!' Om half 4 vertrekt iedereen. Ina Boudier wil nog even wat rusten voordat zij om kwart voor 5 een radiocauserie in de Brusselse studio zal houden. Kitty de Josselin de Jong rijdt mee. Als gevolg van |
|||||||
88
|
|||||||
de vraag, of ik dat als herinnering van haar wou
aannemen. Ik was er zeer door getroffen. En de goede Boudier bedankte me nog stiekem, dat Ina dit gehad had door mij - nou vraag ik je. Ik vond het toch zelf veel te fijn, dat het in alle opzichten zo'n succes was'. Opmerkelijk zijn de vele en lange verslagen over
de Brusselse ontvangsten in Belgische en Neder- landse dagbladen: De Standaard, Het Vaderland, de NRC, de Telegraaf, de Maasbode en het Utrechts Dagblad. Het verslag in het UD is van Kitty de Josselin de Jong. Post festum bedankt Ina Boudier in hartelijke
brieven Toussaint, Kuypers, Streuvels en Van Deyssel. Aan haar jonge vriend Hans Edinga [die in 1969 Tien huizen, duizend levens. Het leven van Ina Boudier-Bakker zal schrijven, waaruit hier enkele passages overgenomen zijn] schrijft zij: 'Ik heb 't gewoon heerlijk gehad. Bizonder prettig gelogeerd bij de Nederlandse gezant en een ont- zaggelijk hartelijke ontvangst van de PEN en de Vlaamse Club. Een lunch, waar ze me allerharte- lijk hebben bespeecht (wat 'n woord) en de avond, toen ik eerst een causerie hield en daarna uit Paul las was één groot succes. Het was zo heerlijk ook dat Van Deyssel ook logeerde op 't gezantschap en Kitty de Josselin de Jong en An- |
||||||||
lijk zo geboeid dat hij zijn dorst vergeet. Na de le-
zing en voorlezing van Ina Boudier wordt er lang geklapt. Julien Kuypers bedankt haar hartelijk en schenkt haar bloemen. Kitty de Josselin de Jong: 'Ina stralend! Het heeft haar moreel enorm goed gedaan. We bleven nog een tijdje napraten, maar tegen half 12 was de pret toch gedaan. Het speet ons echt, dat het uit was'. Men slaapt weer op de legatie en de volgende ochtend wordt er opnieuw gemusiceerd. 'Ina heeft zelfs nog gezongen, wat zij nooit doet bij vreemden. Maar zij was helemaal "thuis" en het maakte haar bepaald gelukkig, dat mevrouw Pa- tijn haar bij het weggaan een zoen gaf en zei "ik heb een vriendin gevonden" '. Men luncht en als het moment van afscheid ne- men aangebroken is wil Van Deyssel niet weg. 'Ik vind het hier zó gezellig. Ik blijf', waarop de gast- vrouw iets prevelt van koffers die al gepakt staan... Ina Boudier en Kitty de Josselin de Jong rijden in een auto van het gezantschap naar Ant- werpen waar zij de familie Herreman bezoeken. Om 7 uur nemen ze de trein die om 9 uur in Utrecht aankomt. Henri Boudier wordt overstelpt met verhalen. Kitty de Josselin de Jong blijft bij de Boudiers logeren. 'En toen ik in bed stapte bracht Ina me een beeldige camee, een familiestuk, met |
||||||||
Kitty Josselin de Jong en Ina Boudier-Bakker, juli 1935. Foto: Collectie Gé Vaartjes, Boskoop.
|
||||||||
89
|
||||||||
nie Salomons - zodat we ongelooflijk gezellige
uren hadden'. En aan Kitty de Josselin de Jong: 'Ik ben er nog eigenlijk beduusd van zo lief jullie allemaal voor me waren. Weldadig was 't alle- maal - jij hebt dat goed vooruitgezien, en ik ben dankbaar aan jou, en aan allen om alles'. In een depressieve periode na Menno ter Braaks
felle beschuldiging van plagiaat in Vrouw Jacob heeft Ina Boudier-Bakker drie gelukkige dagen in Brussel doorgebracht. Op uitnodiging van de Vlaamse Club, maar uit de beschikbare stukken mag geconcludeerd worden dat Kitty de Josselin de Jong en/of haar vader de verdere plannen be- dacht hebben. Zowel de koninklijke onderschei- dingen voor enkele Vlaamse auteurs als de joyeu- ze ontvangsten voor hun goede vriendin Ina Bou- dier Het moet een mentale opkikker voor haar geweest zijn. [De tekst van haar Brusselse radiolezing bevindt
zich in het Letterkundig Museum in Den Haag en de rede voor de Vlaamse Club is gepubliceerd in Onze tijd, maandblad voor letteren, kunst en wetenschap van 1 augustus 1937). Jan J. van Herpen
Kapittelweg 359, 1216 JC Hilversum |
||||||||||||||
Berichten
|
||||||||||||||
Zondagmiddagconcerten
De Stichting Culturele Evenementen Nicolaïkerk
organiseert in samenwerking met de Utrechtse Klokkenspel Vereniging de komende zomer op- nieuw een reeks zondagmiddagconcerten. Alle concerten beginnen én eindigen met een bei- aardbespeling, die te beluisteren is in de tuin van het Centraal Museum. De concerten beginnen om ca. 11.15 uur en zijn gratis toegankelijk. Het programma is als volgt: zondag 5 juli 1992:
Muziek rondom Hendrik Andriessen voor
zang, orgel en beiaard
zondag 2 augustus 1992: Muziek voor viola da gamba, orgel en beiaard
zondag 30 augustus 1992: Renaissancedans met instrumentaal ensemble
en beiaard
zondag 6 september 1992: Concert in samenwerking met het Holland
Festival Oude Muziek Utrecht.
|
||||||||||||||
Inlichtingen: Stichting Culturele Evenementen Ni-
colaïkerk, Herenstraat 14, 3512 KC Utrecht. |
||||||||||||||
Friedrich Wilhelm Mengel-
berg In het Maandblad van maart 1991 verscheen in
de rubriek 'Uit de tijdschriften' van de hand van Casper Staal een uitvoerige vermelding van een artikel over Friedrich Wilhelm Mengelberg. Dit ar- tikel was eerder -in 1989- verschenen in het Köl- Iner Domblatt en was geschreven door Walter |
||||||||||||||
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u toe-
sturen aan de redactie, Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht, liefst op S'A of 3'/; inch floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0 of 5,1). |
||||||||||||||
90
|
||||||||||||||
Geis. De conclusie van Casper Staal was dat Men-
gelberg, 'deze Utrechts-Keulse beeldhouwer aan de Maliebaan een gedegen studie verdient zon- der dat de landsgrenzen gerespecteerd worden'. Kort geleden ontving de redactie van dr. A.J. Looyenga te Amsterdam een brief met de volgen- de inhoud: "In uw artikel wordt gepleit voor een totaalstudie
over deze kunstenaar. In dit verband wil ik er graag de aandacht op vestigen dat ik reeds gerui- me tijd werk aan een 'totaalstudie' over de Utrechtse School in de neogotiek, een stroming waar het werk van Mengelberg toe behoort. Op het eerste gedeelte van deze studie, dat handelt over de voorgeschiedenis van de Utrechtse School en over het St.Bernulphusgilde als organi- satie, ben ik verleden jaar gepromoveerd. Het tweede gedeelte waarin het werk van de archi- tect Alfred Tepe wordt beproken, is in manuscript gereed. Het derde deel waarin het werk van Mengelberg centraal staat, is in bewerking. Ik hoop het gehele werk binnen afzienbare tijd te kunnen publiceren, zodat de in uw artikel geuite wens dan in vervulling zal zijn gegaan". |
|||||||||
Cursussen paleografie
Paleografie is de wetenschap die de historische
ontwikkeling van het schrift beschrijft en ver- klaart. Ons huidige schrift dateert van de 18de eeuw. Voor die tijd schreef men o.a. gotische let- ters, waarvan ook de Duitse drukletter afstamt, leder die archiefonderzoek doet en stukken uit de 17e eeuw of eerder moet lezen, krijgt met oude - voor een leek onleesbare- schriftsoorten te ma- ken. De G.A.U. organiseert cursussen paleografie, waarbij men leert deze oude schriftsoorten te ontcijferen. De cursus Nederlandse paleografie duurt ruim
een half jaar (van eind september tot april) en omvat 14 lessen, die elk anderhalf uur duren en eens in de twee weken gegeven worden. Er zijn twee groepen; de ene groep volgt de cursus op woensdagavond en de andere groep op zater- dagochtend. Voor diegenen die wat Latijn kennen organiseert
de G.A.U. bij voldoende belangstelling ook een cursus Latijnse paleografie. Dat houdt in dat men vertrouwd wordt gemaakt met de eigenaardighe- den van het middeleeuws Latijn, zoals de vele af- kortingen. De cursus omvat eveneens veertien lessen en wordt om de veertien dagen op zater- dag gehouden. Beide cursussen vinden plaats in het gebouw van
de G.A.U. De kosten bedragen ƒ 110,-. Informatie over de cursus Nederlandse paleogra- fie IS te verkrijgen bij de G.A.U., tel. 030-736611; informatie over de cursus Latijnse paleografie is te verkrijgen bij de cursusleider, drs. C.G.M. Smit, tel. 030-890821 ('s-avonds). |
|||||||||
Een nieuwe historische ver-
eniging Sinds 30 maart 1992 kent de gemeente De Bilt
een eigen historische vereniging, de Historische Khng 'De Oude School'. De doelstelling is 'het naspeuren van de geschiedenis van de gemeente De Bilt en omgeving en het wekken van belang- stelling daarvoor'. Om deze doelstelling te realise- ren zullen regelmatig bijeenkomsten, tentoonstel- lingen, lezingen en excursies worden gehouden. Tevens zal er een bibliotheek c.q. documentaire verzameling worden gevormd om historische ge- gevens voor leden te verzamelen en toegankelijk te maken. Met enige regelmaat zal er een tijd- schrift worden uitgegeven. De contributie bedraagt ƒ 30,- per jaar. Informa- tie is te verkrijgen bij: H. Rietveld, Soestdijkseweg 490 Noord, 3723 HM Bilthoven. |
|||||||||
91
|
|||||||||
/ j acr fjoj
|
||||||||||
Oud-Utrecht
|
||||||||||
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 7/8-juli/augustus 1992
|
||||||||||
@
|
||||||||||
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT » ÖTRBCHT |
||||||||||
./•~-i, .i
|
||||||||||
\c^O?,
|
||||||||||||||||||
c.;:^ ■
|
||||||||||||||||||
'•^
|
||||||||||||||||||
van Woudenberg zullen we een aantal kenmer-
kende landschappelijke elementen, zoals dekzand- ruggen, bekijken. Vervolgens brengen we een bezoek aan de Em-
minkhuizerberg, een kleine stuwwal middenin de Vallei, die in de voorlaatste ijstijd door de werking van het landijs is gevormd. Hierna vervolgen we onze route naar de Heuvel- rug. We staan hier stil bij een stuifzandgebied bij Leersum en we brengen een bezoek aan de groeve bij Veenendaal. In deze groeve kunnen we veel zien van de ontstaanswijze van de Heuvel- rug. Bij de Darthuizerpoort, het laatste excursiepunt,
bekijken we onder het genot van een verfrissing een diep ijssmeltwaterdal. Hierna aanvaarden we de terugreis. Om ± 17.00 uur zullen we aankomen op het
Jaarbeursplein te Utrecht. U kunt zich voor deze excursie opgeven door een
kaartje met vermelding van uw naam, adres, tele- foonnummer en het aantal personen, te sturen naar: A.M. Reijmers
Makassarstraat 1-bis, 3531 VJ Utrecht U wordt verzocht zich vóór 24 augustus a.s.
aan te melden. Er is een beperkt aantal plaatsen,
geeft u zich dus snel op! Aan de excursie is een bedrag verbonden van
ƒ 10.00 p.p.
(De consumpties zijn voor eigen rekening)
Het is niet nodig dit bedrag te storten: betaling
zal geschieden bij de bus.
|
||||||||||||||||||
Maandblad Oud-Utrecht
65ejaargang nr 7/8 -juli/augustus 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=;65-h ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk. Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U). Redactieadres: Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
||||||||||||||||||
EXCURSIE UTRECHTSE
HEUVELRUG EN VALLEI
Vorig jaar oktober vond in Slot Zeist een symposi-
um plaats met als onderwerp de Utrechtse Heuvelrug en Vallei. Als u toen aanwezig bent geweest, herinnert u zich vast de lezing van drs. R.lsarin. Hij beet het spits af met zijn verhaal over de wordingsgeschiedenis en de vroegste bewo- ning van dit gebied. Zaterdag 29 augustus a.s. krijgt u de gelegen-
heid dit fascinerende landschap met eigen ogen te bewonderen. Onder leiding van R.lsarin zal er naar dit mooie stukje Utrecht, dat in de laatste 200.000 jaar van de geologische geschiedenis is ontstaan, een excursie worden gehouden. Programma (onder voorbehoud):
12.00 uur vertrek met een bus vanaf het Jaar- beursplein (bij de roltrappen). Na vertrek uit Utrecht steken we de Heuvelrug over en rijden we naar de Vallei. In de omgeving |
||||||||||||||||||
Namens de activiteitencommissie,
A.M. Reijmers |
||||||||||||||||||
•>
|
||||||||||||||||||
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u
toesturen aan de redactie, Alexander Numan- kade 199, 3572 KW Utrecht, liefst op S^A of 31^ inch floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0 of 5.1). |
||||||||||||||||||
93
|
||||||||||||||||||
OUD-UTRECHT
EN DE SNELTRAM |
||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||
Zaterdag 29 augustus 1992. Excursie Oud-
Utrecht naar de Utrechtse Heuvelrug en Vallei. In- formatie: zie elders in dit Maandblad. T/m 30 augustus 1992. Tentoonstelling
"Schatten van de bovenste plank", drie eeuwen boekenbezit van Slot Zuyien. Plaats: Slot Zuylen te Oud-Zuilen. Informatie over openingstijden: tel. 030-440255. T/m 7 september 1992. Tentoonstelling "Tot op
het bot", over het werk van de preparateur. Plaats: Universiteitsmuseum, Biltstraat 166, Utrecht. Openingstijden: ma t/m za 10.00-17.00 uur; zo 13.00-17.00 uur. T/m 13 september 1992. Tentoonstelling
"Een leven tussen salon en palet", aquarellen van Elisabeth von llsemann-gravin van Aldenburg Bentinck (1892-1971), Vrouwe van Kasteel Ame- rongen. Plaats: Kasteel Amerongen. Openingstij- den: di t/m vr 10.00-17.00 uur; za en zo 13.00- 17.00 uur. T/m 26 september 1992. Tentoonstelling
"Utrecht getekend door Chris Schut". Plaats: Ge- meentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur; di t/m vr 9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur (m.u.v. juli en augustus). T/m 27 september 1992. Tentoonstelling
"De kleren van de kardinaal". Plaats: Rijks- museum Het Catharijneconvent, Nieuwegracht 63, Utrecht. Openingstijden: ma t/m vr 10.00- 17.00 uur; za en zo 11.00-17.00 uur. 30 augustus t/m 25 oktober 1992.
Tentoonstelling "Tuin en Park, historische buiten-
plaatsen in de provincie Utrecht". Plaats: Slot Zeist. Openingstijden: di t/m vr 11.00-17.00 uur; zaenzo 13.00-17.00 uur. Onder de titel "Langs de Stichtse Lustwarande" organiseert de VW-Zeist een aantal dagarrange- menten met bezoeken aan buitenplaatsen en aan de tentoonstelling, incl. lunch en begeleiding. In- formatie en reserveringen: WV-Zeist, tel. 03404- 19164/18277. |
||||||||||||||
Na het succesvol verlopen symposium van onze
vereniging in januari jongstleden over de sneltram zijn nadien door het bestuur geen nadere mede- delingen dienaangaande gedaan. Omdat ons van leden diverse verzoeken bereiken of het bestuur van Oud-Utrecht nog een ander standpunt zal in- nemen hechten wij eraan u mede te delen dat wij de lopende ontwikkelingen rustig willen afw- achten. Het bestuur van Oud-Utrecht kan pas een standpunt innemen nadat de definitieve voorstel- len van de gemeente Utrecht de inspraak in zijn gestuurd. Zodra bekend is hoe de definitieve plannen luiden en welke voorstellen de inspraak worden ingestuurd zal het bestuur zich nader be- raden. De leden kunnen ervan verzekerd zijn dat het
bestuur de ontwikkelingen nauwgezet volgt. H.H.W. Kernkamp,
voorzitter |
||||||||||||||
Bibliografie
|
||||||||||||||
In opdracht van de redactie van een over enkele
jaren te verschijnen geschiedwerk betreffende de geschiedenis van de provincie Utrecht hebben de studenten H. Konink en B.M. Luijdjens als afstu- deeronderwerp voor hun bibliotheekopleiding in Deventer een bibliografie van boeken en tijd- schriftartikelen betreffende de geschiedenis van de provincie Utrecht van de Romeinse oudheid tot heden samengesteld. De bibliografie bevat titels uit de periode 1983 tot en met 1991 en telt XVIII en 281 bladzijden. De systematische inde- ling van de titels is afgeleid van de indeling van het 'Repertorium van boeken en tijdschriftartike- len betreffende de geschiedenis van Nederland'. Indexen op auteurs, persoonsnamen en geogra- fische namen completeren het geheel. Bestelling is tot 30 september 1992 mogelijk door overschrijving van ƒ 85,- op girorekening 2640544 van B.M. Luijdjens te Deventer onder vermelding van 'Repertorium'. Na die datum wordt het werk franco thuis bezorgd. |
||||||||||||||
94
|
||||||||||||||
Utrecht. Toch was Chris Schut tijdens de bezet-
tingstijd niet zo veilig op de Jacobitoren: hij werd opgepakt als mogelijke spion en pas na tussen- komst van gemeentearchivaris Van Campen, in wiens opdracht hij tekende, weer vrijgelaten. En- kele jaren later, toen in 1953 de spits van de Ja- cobitoren opnieuw met leien werd bedekt, was de tekenaar weer present. De verkeersdrukte in de St.Jacobsstraat was toen al zo overweldigend dat hij aantekende zich boven veiliger te voelen. Op de tekening (zie afbeelding) is de Oudegracht te zien met op de voorgrond de St.Augustinus- kerk en aan de overzijde van de gracht het Hoofdpostkantoor. Tot de hoge plaatsen die Chris Schut beklom voor
het maken van panorama's behoren ook het ge- bouw van de RE.G.U.S., de toren van de beenzwartfabriek en het gebouw van V & D. Vanaf het gebouwvan de RE.G.U.S. maakte hij in 1953 een panorama van bijna twee meter lang. De laatste jaren maakt hij panorama's (o.a.) vanaf het Rijkskantorengebouw Westraven, het Water- leidingbedrijf Midden-Nederland en het Univer- siteitsgebouw Transitorium II. Op de tentoonstelling zijn niet alleen panorama's te zien, hoewel ze het meest imponerende onder- deel zijn. Geëxposeerd is ook de oudste tekening van Chris Schut die het Gemeentearchief in bezit heeft: een tekening van de Biltstraat uit 1939. De huizen op deze tekening zijn inmiddels gesloopt. Uit 1944 dateert een tekening van de Duitse bun- ker op het Servaasbolwerk. De bunker, die nog steeds aanwezig is, staat op de hoek van de Nieuwegracht. De tentoonstelling is te bezoeken van woensdag
1 juli t/m zaterdag 26 september 1992. Zij loopt deels parallel met de tentoonstelling van het his- torische werk van Chris Schut in de Atlas van Stolk te Rotterdam (21 mei t/m 27 september). De openingstijden zijn:
maandag: 13.30 - 16.30 uur dinsdag t/m vrijdag: 9.00 -16.30 uur zaterdag (behalve in de maanden juli en au- gustus): 9.00- 12.30 uur. De toegang is gratis.
Gemeentelijke Archief- en Fotodienst
Alex. Numankade 199 3572 KW Utrecht |
|||||||||
Utrecht
getekend door Chris Schut
|
|||||||||
Wie een bezoek brengt aan een archief van één
van de vier grote steden of aan de Atlas van Stolk in Rotterdam en vraagt om tekeningen van Chris Schut, zal niet voor niets komen. Tekenaar Chris Schut maakte voor hen zowel topografische als historische afbeeldingen. In 1992 wordt Chris Schut 80 jaar. Reden voor
het Gemeentearchief van Utrecht om een ten- toonstelling aan zijn werk te wijden. Uit de on- geveer 225 tekeningen en aquarellen van zijn hand, die bewaard worden in de Topografisch- Historische Atlas, werd een keuze gemaakt. De nadruk is daarbij gevallen op de panorama's die hij zowel in de jaren 1943-1949 als in de jaren 1989-1990 maakte en waarmee hij de hele stad in beeld bracht. In de jaren 1943-1949 moet hij heel wat keren
de Jacobitoren hebben beklommen: vijf panora- ma's vanaf deze toren geven een beeld van het stadscentrum en de "skyline" van het toenmalige |
|||||||||
95
|
|||||||||
Catharijnesingel 6l, of hoe
het begon Inleiding
'Het Utrechts Macro-Magnetisch Laboratorium', zoals Catharijnesingel 61 eigenlijk
had moeten gaan heten, is niet alleen nu onderwerp van discussie. Op het ogenblik wordt er strijd gevoerd tussen het Rijk en de gemeente Utrecht over de vestiging van een Centrale Rechtbank aan de Catharijnesingel. Is deze vestiging de sloop van het gemeentelijk monument Catharijnesingel 61 waard? Velen vinden van niet. Bij de bouw van het Laboratorium speelde de Gemeente ook een prominente rol. Vanwege de noodzakelijke omvang van het gebouw was de sloop van de gymnas- tiekzaal van de Gemeentelijke HBS noodzakelijk. De Gemeente wilde dan echter de de gehele HBS kwijt voor een zeer hoge prijs. Toch was het niet de Gemeente die de oorzaak is geweest voor het nimmer vervullen van de bedoelde functie. De rijksoverheid treft in dit geval de blaam. |
|||||||||||
In de laatste decennia van de vorige en in de
eerste jaren van deze eeuw behoorde het natuur- kundig onderzoek aan de Nederlandse univer- siteiten tot het meest vooraanstaande ter wereld.1 In 1913 was de Leidse hoogleraar Heike Kamerlingh Onnes reeds de vierde Nederlandse fysicus in twaalf jaar tijd die geëerd werd met de nobelprijs. Voor hem hadden Hendrik Antoon Lo- rentz, Pieter Zeeman (beide in 1902) en Johannes Diderikus van der Waals (in 1910) deze eervolle onderscheiding al mogen ontvangen. Het natuur- kundig onderzoek aan de Utrechtse universiteit stond vanaf 1896 onder leiding van de te- genwoordig minder bekende Willem Henri Julius. Rond 1900 had deze een originele theorie be- dacht waarmee hij verschillende vreemde ver- schijnselen op de zon kon verklaren via eenvoudi- ge natuurkundige principes. Door zijn toedoen had ook het laboratorium aan de Bijlhouwer- straat 6 internationaal een grote naam opge- bouwd, maar dan vooral op het gebied van de astrofysica. Naast Julius was vanaf 1915 de theoretisch fysi-
cus L.S. Ornstein in dit instituut werkzaam. Hij zou het Utrechts laboratorium in de jaren twintig door zijn onderzoek naar intensiteitsverhoudin- gen in atomaire en moleculaire spectra pas echt in de voorste gelederen van onderzoekscentra brengen. |
|||||||||||
H.E.J.G. Du Bois met zijn vrouw in Berlijn, on-
geveer 1917. Foto: Utreclits Universiteitsmuseum |
|||||||||||
In deze bloeiperiode van de Nederlandse weten-
schap had de Utrechtse universiteit er bijna een tweede natuurkundig laboratorium bij gekregen. Zij zou daarmee de eerste universiteit in Neder- land zijn geweest met twee aparte instituten voor het onderwijs en onderzoek in de fysica. Op het terrein "de Sterrenbosch' aan de Catharijnesingel werd tijdens de Eerste Wereldoorlog een nieuw |
|||||||||||
96
|
|||||||||||
gebouw neergezet, dat speciaal bedoeld was
voor het onderzoeken van magnetische ver- schijnselen. Dit laboratorium beloofde een be- langrijke versterking van de Nederlandse positie in het natuurkundig onderzoek te worden, en van dat van Utrecht in het bijzonder. Dit tweede onderzoekscentrum, dat 'Bosscha-Laboratorium' of ook 'Laboratorium voor Macro-Magnetisme' genoemd werd, is in 1918 gereed gekomen en staat er nog altijd. Door een ongelukkige samen- loop van omstandigheden, politieke besluiteloos- heid en economische problemen heeft er echter nooit enig natuurkundig onderzoek plaatsgevon- den. Het geschenk van Henri Du Bois
De secretaris van het college van curatoren van
de Utrechtse universiteit ontving in 1915 een on- verwacht schrijven van de Berlijnse hoogleraar Henri E.J.G. Du Bois, waarin deze de Utrechtse universiteit een bijzonder voorstel deed.2 Du Bois had in 1895 in Berlijn op eigen kosten een privé- laboratorium ingericht, waarin hij vooraanstaand wetenschappelijk werk verrichtte. Dit laboratori- um, dat hij vernoemd had naar zijn Delftse leer- meester Johan Bosscha, was uitgegroeid tot een instituut van grote internationale bekendheid. Du Bois had zich gespecialiseerd in de studie van ul- tra-sterke magnetische velden. Het Bosscha-labo- ratorium was het enige instituut ter wereld waar op zo grote schaal onderzoek kon worden ver- richt naar magnetisme. Bij het uitbreken van de oorlog voelde Du Bois
zich in het Pruissische Berlijn niet langer op zijn gemak. Hij had zich, ondanks zijn vele om- zwervingen door het buitenland, altijd een Ne- derlander in hart en nieren gevoeld. Zijn vader- landsliefde had hem er al eens van weerhouden een hoogleraarspost aan de polytechnische school in Leipzig te aanvaarden, omdat hij zich dan volgens de Duitse wet had moeten laten naturaliseren. Gedurende zijn verblijf in Berlijn had hij steeds contacten met zijn geboorteland onderhouden. Hij maakte nu het plan op om te- rug te keren naar Nederland en bij voorkeur naar het hem reeds vertrouwde Utrecht, waar hij van 1902 tot 1904 hoogleraar in de theoretische natuurkunde was geweest. In bovenbedoeld schrijven beval hij zichzelf, in- clusief de gehele wetenschappelijke inventaris van het Bosscha-laboratorium in de aandacht van de Utrechtse Universiteit aan. Hij zou zijn com- plete, zeer waardevolle instrumentarium aan de |
Nederlandse staat ten geschenke geven, indien er
door het rijk een laboratorium gebouwd werd dat afgestemd was op zijn wensen, en hij als buiten- gewoon hoogleraar aan de Utrechtse universiteit werd verbonden. De bouw van een laboratorium en de inrichting
van een nieuwe leerstoel bracht natuurlijk de no- dige onkosten en verplichtingen met zich mee.^ Voordat de curatoren in onderhandeling traden met de minister vroegen ze derhalve de faculteit der wis- en natuurkunde om advies. Het aanbod van Du Bois werd hier met groot enthousiasme begroet. Dit was een unieke gelegenheid om voor betrekkelijk weinig geld een man en een in- stituut van grote waarde, "... een Nederlandsch sieraad in den vreemde ... ", zoals A.A. Nijland en F. Nierstrasz het curatorium antwoordden, aan de Utrechtse universiteit te verbinden.^ Julius en Ornstein wezen er bovendien op dat aan de verschillende universiteiten in Nederland tezamen vrijwel alle gebieden van de natuurkunde werden bestudeerd, maar dat een instituut dat zich richtte op het magnetisch onderzoek nog ont- brak.^ Onderzoek van en bij sterke magnetische velden kon niet in gewone laboratoria worden gedaan, omdat de elektrische stromen en de magnetische velden de overige experimenten zouden verstoorden. Voor dit soort onderzoek was daarom een speciaal toegerust laboratorium nodig. De Parijse Academie des Science had al in 1914 een plan op tafel gelegd voor de bouw van een soortgelijk instituut. Alleen vanwege de tus- senkomst van de oorlog was dit plan nog niet ge- realiseerd. De studenten en de universiteit in zijn geheel zouden zeer gebaat zijn bij een dergelijk instituut, zo drong de faculteit aan. Het beloofde een onderzoekscentrum te worden dat een grote aantrekkingskracht zou uitoefenen op buiten- landse geleerden en studenten, en het aanzien van het Nederlands natuurkundig onderzoek en van dat van de Utrechtse universiteit in het bijzonder verder zou verhogen. "Nederland lijkt in deze tijd meer en meer een centrum van wetenschap te vormen ...", aldus meende de fa- culteit, zodat een laboratorium als dat van Du Bois eigenlijk onmisbaar was. De curatoren lieten zich overtuigen en verzochten de minister toestemming voor de inrichting van een bijzondere leerstoel en voor de bouw van een klein laboratorium. Tot groot genoegen van de faculteit ging de minister akkoord, hoewel deze zich niet wilde binden aan vaste overheids- uitgaven die pas over enkele jaren in zouden |
||||||
97
|
|||||||
Dwarsdoorsnede van het laboratoriunn. Foto: Rijksarchief Utrecht.
|
||||||||
steeds duidelijker in zicht. Vanuit de tweede ka-
mer werd de garantie gevraagd, dat na de bouw van het laboratorium Du Bois ook inderdaad zijn instrumentanum aan het rijk zou overdoen."Het behoort vast te staan, dat geen omstandigheden zich zullen voordoen, ten gevolge waarvan later het laboratorium zal blijken zijne bestemming te missen" zo vond men.^ Van zijn kant drong ook Du Bois erop aan dat het rijk zo snel mogelijk zijn materieel zou overnemen. Zijn instrumenten wa- ren niet alleen van wetenschappelijke betekenis, maar bevatten ook grote hoeveelheden kostbare metalen en hij was bang dat het in handen van het Duitse leger zou vallen.9 Op 28 april 1917 werd de overeenkomst tussen de staat en Du Bois bij notariële akte bekrachtigd. Hierin droeg Du Bois zo'n 1700 voorwerpen, waaronder "... meu- belen, zuurkasten, machinerieën, draaibanken, werktuigen, gereedschappen, water-, gas- en elektrische fittings, consoles, statieven, balansen, magneten, spiegels, lenzen, prisma's, glaswerk, chemicaliën en verdere toestellen, apparaten, in- strumenten en voorraden" aan de Nederlandse staat over.10 Begin 1918 rolden zeven open treinwagons met daarop vier vrachtwagens gevuld met laboratoriummateriaal en drie met |
||||||||
gaan. Du Bois meende namelijk niet eerder dan
tegen het voorjaar van 1918 definitief naar Ne- derland te kunnen komen. Ondertussen reisde hij, voorzover de oorlogsomstandigheden dit toe- lieten, regelmatig tussen Berlijn en Utrecht heen en weer, om het ontwerp en de bouw van het la- boratorium persoonlijk te begeleiden. Zijn in- stituut moest in de onmiddellijke nabijheid van de elektriciteitscentrale gebouwd worden, omdat er bij het macro-magnetisch onderzoek uiterst ster- ke elektrische stromen nodig zijn.^ In overleg met de gemeente werd het terrein aan de Sterren- bosch, tussen het farmaceutisch laboratorium en de gemeentelijke H.B.S., uitgezocht als plaats van bestemming. Het grootste deel van dit terrein was reeds bezit van het rijk. Alleen enkele smalle stroken op de terreinen van de H.B.S. en de elektriciteitscentrale moesten van de gemeente worden aangekocht. De plannen werden ontwor- pen in samenwerking met rijksbouwmeester J.A. Vrijman en de minister reserveerde voor 1917 een bedrag van ƒ 55.500,- op de staatsbegroting.^ De economische gevolgen van de oorlog deden zich ondertussen voelen. Voornamelijk vanwege in- en uitvoerbeperkingen was er aan vrijwel alles gebrek en de bodem van de schatkist kwam |
||||||||
98
|
||||||||
privé bagage van Du Bols Nederland binnen. De
bouw van het laboratorium was, ondanks proble- men rond de plantentuin van het farmaceutisch laboratorium en de verplaatsing van de rijwielstal- ling van de H.B.S.,''i tamelijk voorspoedig verlo- pen en bij Koninklijk Besluit van 30 mei 1918 werd Du Bols benoemd tot buitengewoon hoog- leraar in de 'Leer van het Elektromagnetische veld en hare Toepassingen'. Op het moment van zijn benoeming voelde Du
Bois zich echter onwel. Hij liet het college van cu- ratoren weten dat hij waarschijnlijk pas na de zo- mervakantie zijn benoeming zou kunnen aanvaarden. Na het reces verzocht Du Bois nog enige tijd uitstel, omdat hij nog niet hersteld was van zijn ziekte. Hij moest geopereerd worden en men wist dat "... naar menschelijke berekening, de levensdagen van Du Bois geteld waren." 12 Henn Du Bois overleed op 21 oktober 1918. De opvolging
De faculteit der wis- en natuurkunde zag zich nu
plotseling geplaatst voor een slecht geanticipeerd en moeilijk oplosbaar probleem. Ondanks deze tegenslag waren minister, curatoren en faculteit het er over eens dat het plan moest worden doorgezet. Du Bois was overleden, maar "... de Utrechtsche Universiteit zal zijne nagedachtenis niet beter kunnen eeren, dan wanneer het haar moge gelukken voor hem een waardig opvolger te vinden, die het Bosscha-laboratorium doen be- antwoorden aan zijne bestemming", aldus de rector G.W. Kernkamp.i^ Het probleem zat hem echter in de opvolging. Het was niet zo moeilijk een geleerde te vinden die over de nodige kwa- liteiten beschikte, maar wel om iemand te vinden die genoegen zou nemen met een slecht betaal- de positie als buitengewoon hoogleraar. Het on- derzoeksgebied van het macro-magnetisme was echter te beperkt om er de volledige leerstoel van een "gewoon' hoogleraar aan te verbinden. Na langdurig wikken en wegen kwam de fa- culteit in het voorjaar van 1919 tot een oplossing die twee problemen tegelijk uit de weg leek te ruimen. De invoering van de 'wet Limburg', die H.B.S.-studenten vanaf 1917 toestond zonder aanvullend staatsexamen in de klassieke talen academische examens af te leggen, had geleid tot een grote toename van het aantal studenten in de natuurwetenschappen. Omdat de stu- denten in de medicijnen hun propaedeutische colleges en practica in de natuurkunde ook in het laboratorium aan de Bijlhouwerstraat moesten |
|||||||
volgen, kampte men daar met een nijpend ge-
brek aan ruimte en personeel. Dit had tot gevolg dat de natuurkundigen en de medici gedwongen waren dezelfde colleges te volgen, tot groot on- genoegen van de medische faculteit. Deze klaag- de regelmatig dat de colleges voor de studenten veel te moeilijk waren en wenste een aparte op- leiding die meer gericht was op de medische praktijk. De wis- en natuurkunde faculteit stelde nu voor een gewoon hoogleraar als opvolger voor Du Bois aan te stellen, die de propae- deutische colleges en practica voor medici op zich zou nemen en tegelijk directeur zou worden van het Bosscha-laboratorium.'''' Een kandidaat had men ook al op het oog: de Delftse hoogleraar W.J. de Haas.'5 De Haas had drie jaar bij Du Bois in Berlijn gewerkt en was dus zeer goed bekend met het magnetisch onderzoek. De curatoren za- gen wel iets in dit voorstel en legden het aan de minister voor.'6 Deze had juist in eerste termijn een bedrag van ƒ 100.000,- voor de uitbreiding van het laboratorium aan de Bijlhouwerstraat op de begroting gezet en ging daarom met de aanstelling van de nieuwe hoogleraar alleen ak- koord, indien dit geen nieuwe kosten voor een verbouwing van één van de twee laboratoria tot gevolg zou hebben.^^ De oplossing van de fa- culteit betekende echter dat het Bosscha-labora- torium moest worden voorzien van een college- en een prakticumzaal. Hiervoor moest het gym- nastieklokaal van de H.B.S. met een extra stuk grond van de gemeente worden aangekocht en bovendien een nieuwe vleugel worden aange- bouwd. Voordat curatoren het verzoek voor deze uitbrei-
ding bij de minister indienden, wachtten zij eerst de beslissing af over de uitbreiding van het labo- ratorium aan de Bijlhouwerstraat. Deze beslissing liet echter op zich wachten, omdat de plannen voor deze verbouwing weer gekoppeld waren aan het probleem van de propaedeutische colle- ges en dus aan de plannen voor het Bosscha-la- boratorium. Uiteindelijk dienden de curatoren pas op 18 juni 1920 het verzoek bij de minister in.is Na enig overleg stemde deze, ondanks de extra kosten, toch met het voorstel in. De onderhande- lingen met de gemeente werden gestart en De Haas werd gepolst over diens belangstelling voor de Utrechtse vacature.''9 Deze verklaarde zich be- reid zijn vroegere leermeester op te volgen, maar hij wilde pas beginnen met het geven van colle- ges als de nieuw te bouwen collegezalen gereed waren gekomen.20 |
|||||||
99
|
|||||||
ging hierbij uit naar de universiteit van Utrecht.
Ten eerste was de leerstoel in de geologie in Ut- recht vacant vanwege het emeritaat van C.E.A. Wichman, zodat eenvoudig tot een nieuwe taak- omschrijving kon worden besloten. Ten tweede bestond er te Utrecht reeds een geografisch in- stituut dat zich op aanverwant gebied bewoog. De Bataafsche Petroleum Maatschappij, die natuurlijk het belang van een goede geologenop- leiding ter dege inzag, beloofde het rijk een be- drag van ƒ 500.000,- ter ondersteuning van een dergelijke opleiding.26 Het geografisch instituut was ondertussen verre van tevreden met de tijde- lijke huisvesting in het Bosscha-laboratorium en had al plannen gemaakt voor de bouw van een geheel nieuw laboratorium dat zo'n ƒ 200.000,- a ƒ 300.000,- moest kosten. De minister reserveerde op de staatsbegroting voor 1921 een bedrag voor een tweede hoogleraar in de geolo- gie aan de Utrechtse universiteit en met het geld van de B.P.M, leken de wensen van de geologen en de geografen in vervulling te kunnen gaan. De rector H. Visscher meldde; "Collega van Everdin- gen klaagt over het Bosscha-laboratorium dat niet geschikt is voor college. En de verbanning uit het gebouw op de Plompetorengracht moge drin- gen tot spoed met den bouw van een nieuw Ge- |
|||||||||
De onderhandelingen tussen de gemeente en het
rijk over het gymnastieklokaal en het stuk grond verliepen ondertussen niet erg vlot. De gemeente wilde de gevraagde kavels alleen afstaan als het rijk de complete H.B.S. over nam.21 Omdat de gemeente geen ander mogelijkheden overliet be- sloot de minister de overname van de complete H.B.S. tenslotte te overwegen.22 Men vroeg een bedrag van maar liefst ƒ 600.000,-, omdat de ge- meente eiste dat het rijk de bouw van een nieuwe H.B.S. volledig zou vergoeden. Dit bedrag was echter veel te hoog volgens rijksbouwmees- ter Vrijman, die meende dat slechts de werkelijke waarde vergoed hoefde te worden, die ongeveer twee-derde hiervan bedroeg.23 De Haas trachtte persoonlijk burgemeester van Beeck Calkoen tot nadere actie aan te zetten, maar toen ook dat niet hielp verklaarde hij zich bereid de colleges en practica in andere lokaliteiten te verzorgen. In mei 1921 stuurde de faculteit het verzoek aan curatoren om zo snel mogelijk tot de benoeming van De Haas over te gaan.24 Na vele jaren van voorbereidend werk, na vele maanden van extra uitstel, inspanning en overleg, leek het laboratori- um voor macro-magnetisme eindelijk in bedrijf te komen. Het enige wat nog gebeuren moest, was de ontruiming van het pand, waarin vanaf 1920 het geografisch instituut was ondergebracht. De kostbare instrumenten, die drie jaar lang niet van hun plaats waren geweest en nog steeds opge- stapeld stonden in het farmaceutisch laboratori- um, zouden dan nog voor de zomer kunnen wor- den opgesteld, waarna de weg was vrijgemaakt voor nieuwe glorierijke toekomst van het Ut- rechts natuurkundig onderzoek. De ontruiming van het laboratorium, wat slechts een onbeduidende formaliteit leek, bleek echter een groot probleem te vormen. Het geografisch instituut Het onderwijs in de geologie genoot sinds 1920 extra aandacht van de politiek. Voor het opspo- ren van oliën, mineralen en andere delfstoffen was een goede opleiding voor geologen van groot belang. Met name de geologische dienst in Nederlandsch-Indië zat te springen om onderzoe- kers met een gedegen wetenschappelijke achter- grond. De Universiteiten van Utrecht, Leiden en Amsterdam kenden ieder één hoogleraar in de geologie. Dit vond de minister eigenlijk te weinig voor een wetenschappelijke discipline die zoveel afzonderlijke onderzoeksgebieden kende.25 Hij stelde voor om aan één universiteit tenminste twee hoogleraren aan te stellen. Zijn voorkeur |
|||||||||
l/l// de Haas (1878-1960). Foto: Museum Boer-
have, Leiden. |
|||||||||
100
|
|||||||||
ografisch Instituut." Hetgeen enkele regels later
werd gevolgd door "Indien dan ook nog in de vacature van wijlen Prof. Du Bols zal voorzien zijn, kan zich voor het onderwijs in de Natuurkunde eene nieuwe en schoone toekomst ontsluiten."27 In juni 1921 beantwoordden de curatoren het verzoek van de wis- en natuurkunde faculteit voor de aanstelling van De Haas. De benoeming van De Haas, zo schreven zij, hing samen met een oplossing voor de huisvesting van het geografisch instituut, welke weer afhing van de beslissing van de minister over de toekomst van het geologisch onderwijs in Nederland. Daar kwam bij dat men de aanstelling van een hoogleraar in de natuur- kunde voor het propaedeutisch onderwijs voor medici bij nader inzien toch geen gelukkige op- lossing vond. Aangezien de staatskas er boven- dien slechter voorstond dan ooit, vroegen de cu- ratoren zich af of de benoeming van De Haas nog wel zo dringend was.28 Dit bericht kwam als een donderslag bij heldere hemel en ontlokte een verontwaardigd antwoord van de faculteit. De fi- nanciële middelen waren al lang door de minister toegezegd, en het aardrijkskundig instituut zou slechts tijdelijk in het Bosscha-laboratorium worden ondergebracht. Niets kon de benoeming van De Haas dus nog in de weg staan.^9 Helaas pakte het anders uit. De onderhandelin- gen met de gemeente zaten muurvast. Om de H.B.S. te sparen werden andere bestemmingen voor de extra lokalen van het laboratorium on- derzocht, zoals terreinen van de elektriciteitscen- trale of de remises van de trammaatschappij aan de Nicolaas Beetsstraat. Maar enige maanden later had het touwtrekken om de H.B.S. of de an- dere bestemmingen geen zin meer. Misschien wat overhaast besliste de minister in februan 1922, dat in verband met de slechte financiële toestand van het rijk onder geen voorwaarde ex- tra uitgaven voor uitbreiding van het onderwijs mochten worden doorgevoerd. Direct na de oor- log was de economie in Nederland veel te snel weer opgeleeft. Er waren overhaaste investerin- gen gedaan, waardoor een kapitaaltekort ont- staan was en plotseling de nodige financiële manoeuvreer ruimte was weggevallen. Als gevolg hiervan was een kortstondige maar abrupte con- junctuurdaling opgetreden, die globaal duurde van 1921 tot 1924. Hoewel op de staatsbe- groting voor 1921 nog een post van ƒ 3500,- was uitgetrokken voor de vaste kosten van het macromagnetisch laboratorium, werd de benoe- ming van De Haas ingetrokken. In plaats van een |
|||||||
hoogleraar werd een assistent van Ornstein, H.C.
Burger als lector voor de propaedeutische en me- dische fysica aangesteld. Ook de beloofde twee- de hoogleraar in de geologie kwam er niet, even- min als het nieuwe geografisch instituut. In één klap werden de toekomstplannen van de geolo- gen, de geografen, de natuurkundigen in het Bijl- houwerlaboratorium en de nieuw te benoemen macro-magneticus van tafel geveegd. "Slechts de bijzondere tijdsomstandigheden kunnen eene verklaring geven van deze betreurenswaardige gang van zaken" zo excuseerden de curatoren zich tegenover De Haas.^o De Haas werd nog in hetzelfde jaar in Groningen benoemd als opvolger van Herman Haga en twee jaar later in Leiden. Hier nam hij samen met W.H. Keesom de leiding van het Kamerlingh Onnes-la- boratorium op zich, waar hij hoofdzakelijk on- derzoek verrichtte op magnetisch gebied. Hij ont- wikkelde er de methode waarmee via het plotse- ling demagnetiseren van een stof een temperatuur bereikt werd die slechts 0,0044 °C boven het absolute nulpunt (-273 °C) lag. Ook nadat deze vaderlandse voorbode van de in- ternationale krach voorbij was, is het er niet meer van gekomen het laboratorium voor de natuur- kunde te bestemmen. Hendrik Colijn werd in 1923 benoemd tot minister van financiën, waar- na de overheidsuitgaven definitief ingeperkt wer- den. Het rijke instrumentarium van Du Bols werd naar de Bijlhouwerstraat overgebracht, waar Orn- stein het onder meer aanwendde voor in- tensiteitsmetingen in Zeemanspectra. In 1928 verhuisde het geografisch instituut naar de Drift en vervolgens stond het Bosscha-laboratorium enkele jaren leeg. Tegenwoordig is het bureau van de faculteit geneeskunde er in onderge- bracht. Het macro-magnetisch laboratorium in Utrecht is er derhalve nooit meer gekomen en het gebouwtje aan de Catarijnesingel 61 heeft dus toch zijn oorspronkelijke bestemming gemist. H.G. Heijmans.
Instituut voor de Geschiedenis der
natuurwetenscliappen, R.U. Utrecht
|
|||||||
Noten:
1. Zie voor een overzicht van het Nederlands
wetenschappelijk onderzoek door de eeuwen heen: K. van Berkel, Van Stevin tot Lorentz Gro- ningen, 1990. |
|||||||
101
|
|||||||
2. Henri Eduard Johan Godfried Du Bols was
geboren op 24 juni 1863 te Velp. Hij studeerde van 1881 tot 1883 aan de Polytechnische school in Delft, o.a. bij Johan Bosscha. In 1884 trok hij naar Glasgow waar hij colleges liep bij William Thomson, Lord Keivin. Een jaar later ging hij naar Straatsburg en werd assistent van August Kundt. Hij promoveerde bij Kundt in 1887 en volgde het volgende jaar zijn leermeester naar Berlijn. Hier legde hij zich toe op de studie van magnetische krachten. In 1892 werd hij privaatdocent en in 1896 buitengewoon hoogleraar in de toegepaste natuurkunde aan de universiteit van Berlijn. In deze periode ontwikkelde hij een aantal bijzonde- re instrumenten, zoals een magnetische balans, een ring-electromagneet en een pantsergalvano- meter. In 1894 schreef hij een belangrijk werk over magnetisme: Magnetische Kreise, deren Theorie und Anwendung (Berlijn, 1894). In 1902 volgde hij V.A. Julius op als hoogleraar in de theoretische natuurkunde te Utrecht, maar twee jaar later keer- de hij voornamelijk om gezondheidsredenen weer terug naar zijn laboratorium in Berlijn. 3. Du Bois wilde een salaris van ƒ 3000,- per
jaar, eenzelfde bedrag als jaarlijkse subsidie en een salaris van ƒ 1200,- voor een assistent en van ƒ 600,- voor een bediende annex stoker. De waarde van zijn instrumentarium werd geschat op ƒ 50.000,-. Brief van curatoren aan minister d.d. 16 maart 1916. Archief Curatoren der Rijksu- niversiteit te Utrecht, map Kalveen, no. 59. (A.C.), inv.nr. 636. 4. Brief van A.A. Nijland en F. Nierstrasz na-
mens de faculteit der wis- en natuurkunde aan het college van curatoren d.d. 28 december 1915. Idem... 5. Bhef van Julius en Ornstein aan curatoren
d.d. 10 maart 1916. Idem... 6. Du Bois rekende op tweemaal 220 Volt en
2500 Ampère. Brief van Du Bois aan 't Hooft Graaf- land d.d. 10 augustus 1916. A.C. inv.nr 2032. 7. De eerste ƒ 50.000,- voor de bouw en ƒ
5.600,- voor de aankoop van gemeentegrond. De totale begroting was geraamd op ƒ 63.000,-., zo- dat voor 1918 nog zo'n ƒ 12.000 extra moest worden aangevraagd. Brief minister aan curato- ren d.d. 23 november 1916. A.C., inv.nr. 2033. Zie ook Nederlansche Staatscourant. Bijblad, bijla- gen van het verslag der handelingen van de tweede kamer der staten generaal, 1916-1917, bijlage 239.3 art. 6 en 238.4 art. 6. 8. Nederlansche Staatscourant. Bijblad, bijlage
239.4 art.6 |
9. Brief van W.H. de Beauford aan curatoren
d.d. 13 april 1916. A.C., inv.nr. 636. 10. Akte in A.C., inv.nr. 2033; hierin ook een
volledige inventaris van het instrumentarium. 11. Zie eventueel voor verdere details verschil-
lende brieven in A.C., inv.nr. 2032. 12. G.W. Kernkamp: "Verslag van de lot-
gevallen der Rijks Universiteit te Utrecht over het studiejaar 19T8-1919." in Jaarboek der Rijks Universiteit te Utrecht, 1918/19, 167-195, 171. 13. Idem, biz. 171
14. Brief van A.A. Nijland en F. Nierstrasz na-
mens de faculteit aan college van curatoren d.d. 30apnl 1919. A.C., inv.nr. 636. 15. Wander Johannes de Haas studeerde in
Leiden van 1905 tot 1911. In de laatste jaren van zijn studie was hij assistent van Heike Kamerlingh Onnesen J.R Kuenen. Van 1911 tot 1915 ver- bleef hij in Berlijn, o.a. als assistent van Du Bois en als medewerker in de Physikalische Technische Reichsanstalt in Berlin-Charlottenburg. In Berlijn ontdekte hij samen met Einstein het naar hen vernoemde Einstein-De Haas-effect. In deze pe- riode verwierf De Haas zo'n goede naam, dat de Siemens & Halske hem een baan als 'Ober-ingeni- eur' aanboden, terwijl tegelijkertijd Gerard Philips hem vroeg directeur te worden van het binnen- kort op te richten natuurkundig laboratorium der N.V Philips gloeilampenfabriek te Eindhoven. Bei- de aanbiedingen sloeg De Haas af. In 1915 werd hij plaatsvervangend wiskundeleraar in Amster- dam en natuurkundeleraar in Deventer. In 1916 was hij curator van de Teyler-stichting en in 1917 werd hij hoogleraar aan de TH. in Delft. 16. Brief van curatoren aan minister; afschrift
d.d. 20 mei 1919, Idem... 17. Brief van minister aan curatoren d.d. 30
juni 1919. Idem... 18. Brief van curatoren aan minister d.d. 18
juni 1920. Idem... 19. Brief van minister aan curatoren d.d. 9 juli
1920. Idem...
20. Brief W.J. De Haas aan curatoren d.d. 19
juli 1920. Idem... 21. Brief J.F Hooft Graafland aan W.J. De
Haas d.d. 10 december 1920. A.C., inv.nr. 2019. 22. Brief minister aan rijksbouwmeester d.d.
15 december 1920. A.C., inv.nr 2019. 23. Afschrift van brief Vrijman aan college van
burgemeesters en wethouders d.d. 19 januari 1921. Afschrift brief burgemeester en wethou-
ders aan Vrijman d.d 1 maart 1921. A.C., inv.nr. 2020. |
||||||
102
|
|||||||
24. Brief van A. Nijland en A. Pulle namens de
faculteit aan curatoren d.d. 9 mei 1921. Idem... 25. Nederlandsche Staatscourant. Bijblad, bij-
lagen. A. staatsbegrooting voor 1921. Hoofdstuk Va.2.art28. 26. W. Vogelsang: "Verslag van de lotgeval-
len der Rijks Universiteit te Utrecht over het stu- diejaar 1920-1921." in Jaarboek der Rijks Universiteit te Utrecht, 1920/21, 133-160, 154. 27. H. Visscher: "Verslag van de lotgevallen
der Rijks Universiteit te Utrecht over het studie- jaar 1919-1920." in Jaarboek der Rijks Universiteit te Utrecht, 1919/20, 131-157, 153. 28. Brief Curatoren aan faculteit d.d. 3 juni
1921. Idem... 29. Brief van E. Cohen en A. Pulle namens de
faculteit aan curatoren d.d. 18 juni 1921. Idem... 30. Brief curatoren aan W.J. De Haas d.d. 9
februari 1922. Idem... |
|||||||||||||||
Cursussen
De Stichting Ondersteuning Musea en de
Stichting Stichtse Geschiedenis (beide opgeno- men in de Federatie Stichts Cultureel Erfgoed) zijn beide mede-organisator van een reeks cursussen voor museummedewerkers en amateur-historici in Gelderland, Overijssel en Utrecht. In een uitvoerige brochure worden zo'n kleine 50 cursussen beschreven op het gebied van het his- torisch onderzoek, genealogie, paleografie, mo- numenten en archeologie. Aanmelding en informatie: tel. 030-343880 Bureau Bremmer te Utrecht organiseert nu voor
het tiende jaar cursussen en excursies op kunst- historisch terrein. Deze zomer wordt ruim aan- dacht geschonken aan de Documenta IX te Kassei, o.m. in de Bremmerlezing 1992, die 16 september a.s. wordt gehouden in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. Informatie over deze lezing en de cursussen: tel. 030-340413. |
|||||||||||||||
Bericnten
|
|||||||||||||||
Verschenen
Voor het lid van Oud-Utrecht dat nog geen be-
gunstiger is van het Utrechts Monumentenfonds: Steengoed nr. 12 (mei 1992) is een 'special' over Tuinen in de stad Utrecht. In 28 rijk geïllustreerde pagina's geeft auteur (en fotograaf) Bert Maes een boeiende beschijving van bekende en onbe- kende Utrechtse stukjes stadsgroen. Het is een boekje geworden om op een zoele zomeravond mee door de stad te dwalen. Overigens: voor minimaal ƒ 10,- per jaar is men al begunstiger van de Stichting Utrechts Monu- mentenfonds (telefoon 030-311761). Doen ! |
|||||||||||||||
Zomerrondleidingen
Catharijneconvent ledere zomer organiseert Museum Het Catharij-
neconvent in Utrecht een zomerprogramma, waarin voor een klein bedrag (ƒ 2,50 p.p.) naast de toegangsprijs rondleidingen in het Nederlands, Engels, Frans, Duits en Italiaans worden aangebo- den. Ook dit jaar staan de rondleiders klaar om bezoe-
kers en toeristen op een prettige manier kennis te laten maken met het museum. Het Catharijneconvent herbergt o.a. een schat aan Middeleeuwse kunst, dus als men bijvoor- beeld de ware toedracht van de worgdoek van Cunera wil weten, dan onthullen de rondleiders dat geheim. De rondleidingen worden tot en met 30 augustus
1992 gegeven en gaan dagelijks (behalve op maandag) om 13.30 uur van start en duren on- geveer een uur. Rondleidingen voor grote gezelschappen worden
op aanvraag gehouden. Informatie: tel. 030- 313835. |
|||||||||||||||
Correctie
In het artikel over de gerestaureerde Gertrudiska-
pel (Maandblad juni 1992) is aan het slot abusievelijk de indruk gewekt als zou de verhuur van de zalen in het ontmoetingscentrum 'In de Driehoek' ten goede komen aan het Restauratie- fonds van de Gertrudiskapel. Beide zaken staan los van elkaar. Redactie
|
|||||||||||||||
103
|
|||||||||||||||
Oud-Utrecht
|
||||||||||||
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 9 - september 1992
|
||||||||||||
@
|
||||||||||||
Dii gop.dkoope piipierwinkr! vjti M v iJ, E5oH'e
Z^dektuM 37. U T-C t C H T |
||||||||||||
"RIJKSUNIVEkS|,u,'
UTRECHT |
||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
T/m 26 september 1992. Tentoonstelling
'Utrecht getekend door Chris Schut'.
Plaats: Gemeentelijke Archiefdienst,
Alex. Numankade 199, Utrecht. Openingstijden:
ma 13.30-16.30 uur; di t/m vr 9.00-16.30 uur;
za 9.00-12.30 uur (m.u.v. juli en augustus).
T/m 27 september 1992. Tentoonstelling 'De kleren
van de kardinaal'. Plaats: Rijksmuseum Het Catharijneconvent, Nieuwe-
gracht 63, Utrecht. Openingstijden: ma t/m vr 10.00- 17.00 uur; za en zo 11.00-17.00 uur. T/m 25 oktober 1992. Tentoonstelling 'Tuin en Park,
historische buitenplaatsen in de provincie Utrecht'. Plaats: Slot Zeist. Openingstijden: di t/m vr 11.00- 17.00 uur; za en zo 13.00-17.00 uur Onder de titel 'Langs de Stichtse Lustwarande' orga- niseert de WV-Zeist een aantal dagarrangementen met bezoeken aan buitenplaatsen en aan de tent- oonstelling, ind. lunch en begeleiding. Informatie en reserveringen: VW-Zeist, tel. 03404-19164/18277. 1 oktober t/m 31 december 1992. 'Groeten uit
Utrecht'. Tentoonstelling over 100 jaar prentbrief kaart- en. Plaats: Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur; di t/m vr 9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur. 28 november 1991 t/m 21 februari 1992. 'Gerrit
Rietveld 1888-1964'. Overzichtstentoonstelling van
het totale oeuvre van de architect en vormgever Gerrit
Rietveld.
Plaats: Centraal Museum Utrecht.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 9 - september 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65-f-ƒ 41,=),
Contributie- en ledenadministratie:
Mw, C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik. Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U). Redactieadres: Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lezingen-avond
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook het komende seizoen organiseert de activiteiten
commissie van de vereniging Oud-Utrecht weer diverse lezingen-avonden. Op deze avonden zullen tel- kens twee, met elkaar verbonden onderwerpen, be- handelt worden. Op dinsdag 29 september wordt het thema 'genea-
logie' uitgediept. De eerste lezing van de avond wordt gehouden door
de heer F.G.M. Manche, lid van de Genealogische ver- eniging. Hij zal een korte inleiding houden over verschillende methoden var genealogisch onderzoek. Na de pauze houdt mevrouw J. Hokke een lezing met als titel: Geld en geluk, twee eeuwen gezinsleven van de Utrechtse familie 'van der Muelen'. De lezingen vinden plaats in de Marnixzaal van de Ge-
meentelijke Dans en Muziekschool, Domplein 4 te Utrecht. De entree voor leden Is gratis, voor niet-leden ƒ 2,50.
U kunt zich op deze avond ook als lid van de vereni- ging laten inschrijven. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
105
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan-huisonderzoek verrichten, de vraag naar het voor-
komen van de drie genoemde verschijnselen stellen en op zijn lijst vermelden. Na een week konden 22.000 na- men en adressen aan het gemeentebestuur worden overhandigd. Enkele straten ontbraken -wanneer het straathoofd ziek was of zelf van de honger gestorven. Tot de groepen die zwaar door het voedselgebrek waren bezocht, behoorde die der intellectuelen en kunste- naars, die weinig aan de boeren te bieden hadden om met hen tegen graan of aardappels te ruilen (het geld had praktisch geen waarde meer). Er waren schrijnende gevallen, die met de dood eindigden, zoals dat van de naar Utrecht gevluchte griffier van het kantongerecht te Tiel, die letterlijk, bij de benen beginnend geleidelijk af- stierf. Na de bevrijding was de toestand nog maanden- lang uiterst slecht -alleen met meer hopeloos. Mw. G. Baars-Jelgersma, die toen reeds als letterkundige
veel relaties in Scandinavië had en ondergetekende wisten de rector van de universiteit, de embryoloog prof. dr. J. Boeke, te bewegen het voorzitterschap te aanvaar- den van een op te richten comité ter uitzending van verzwakte intellectuelen. Daarin werd zitting genomen door de directeur van de Amsterdamse Bank Utrecht, de heer Wildschut, die als penningmeester optrad, de artsen ten Cate en J.G. Haas, Mevrouw Waller, prof. dr. A.G. Hamel (Germaanse letteren), N.G. Stalling, leraar Zweeds en G.S.J. van den Berg, landmeter. Het comité kwam slechts één of twee keer in vergadering bijeen; het meeste werk geschiedde in kleine commissies. Mevr Baars-Jelgersma, secretaresse, werd naar Scandinavië af- gevaardigd om te trachten ondanks het gebrek aan vervoer per trein, bus of auto, transporten van aanster- king-behoevenden (het was voor velen een kwestie van leven of dood) te organiseren en geschikte verpleging te vinden, liefst buiten de grote steden. Met de heer Wildschut reisde zij eerst een paar maal over stuk ge- bombardeerde wegen naar Den Haag en verkreeg daar een fiat van Sociale Zaken en een belangrijk document van de voorzitter van het Nederlandsche Roode Kruis, Baron van Lynden, dat ook in den vreemde deuren voor haar deed openen. Zij reisde (voor eigen rekening; alle werk werd door alle comitéleden pro deo verricht) met het eerste vliegtuig, dat van het totaal vernielde Schip- hol noordwaarts vloog, op 13 augustus 1945; dat was een legerkist voor parachutisten, bestuurd door de be- faamde vlieger Graaf von Rosen, naar Malmö, waar het vliegveld uiteraard nog intact was. Stak vervolgens over naar Kopenhagen en bezocht in Holte de oud-lndische gynaecoloog Dr Johan W0ller, wiens herinneringen zij had vertaald en in Utrecht bij Erven Bijleveld had onder- gebracht ('Als officier van gezondheid naar Nederlands Oost-lndië'). |
|||||||||||
Een groep Utrechtse kunstenaars op weg naar
Noorwegen; staande v.l.n.r: Karel van Seben, Ans van Zeist en Hans van Dokkum. Zittende: Otto van Rees, een onbekende en Willem van Leusden, (foto ter beschikking gesteld door Hans van Dokkum) |
|||||||||||
Het 'Utrechtse Comité'
1945-1949 |
|||||||||||
De hongenwinter van 1944-'45 voor het landsdeel
boven de rivieren, was in het bijzonder funest voor zwakken en ouden van dagen, die op geen enkele wijze in staat waren zelf de kleine voedselrantsoenen aan te vullen tot het vereiste minimum om nog in leven te blijven. Volkstuinders slaagden daarin nog het best. Ondergetekende merkte dat meer dan anderen -en wel op twee wijzen: ten eerste door de statistiekkaarten van overlijdensgevallen, die hij voor de Statistische Berichten der Gemeente Utrecht maandelijks bewerkte, de z.g. sterftekaarten, waarop als doodsoorzaak hongeroedeem steeds veelvuldiger voorkwam; ten tweede door nomi- natief onderzoek, dat hem door het in functie terugge- keerde gemeentebestuur op 6 mei 1945 werd opgedra- gen met het ook op een redelijke verdeling van door de lucht aangevoerde biscuits en wittebrood. Een on- derzoek naar gevallen van luis, hongeroedeem en schurft, straatsgewijs gerangschikt. Hij kreeg daarvoor een week tijd, één assistente benevens de gehele luchtbeschermingsdienst. Deze laatste was voortreffelijk georganiseerd zodat hij de wijkhoofden bijeen kon roe- pen en een bundel bondige instructies voor hun straat hoofden kon uitreiken. Elk straathoofd moest een huis- |
|||||||||||
106
|
|||||||||||
Dr W0ller was dadelijk bereid haar de weg te wijzen in
het haar onbekende doolhof van Deense instanties, die niet gepasseerd of gefrustreerd mochten worden en prentte haar in dat zij vooral veel geduld zou moeten oefenen. De Deense nederzetting van Unilever bezorgde haar een hotelkamer met telefoon; de Kopenhaagse universiteit, de dagbladen en de boekenwereld -auteurs en uitgevers- zetten verenigd hun schouders onder het hun sympathieke bijstandsobject. Een nieuwe orga- nisatie: Hollands Hjaelpen nam de leiding en al na enke- le weken kon het thuisfront bericht worden, dat er duizend plaatsen in de vorm van collega-hulp beschik- baar waren voor elk 4 weken gratis onderdak, waarbij elke Nederlander of Nederlandse in het gezin van een collega werd opgenomen. Subsidie werd niet gevraagd en niet verkregen -de
Deense en Utrechtse comités financierden alles zelf be- houdens de transportmiddelen- Deense koelwagens met stro belegd. De beide artsen beoordeelden met prof. Boeke de aanvragen op medische noodzaak; vele aan- vragen kwamen -aangezien er nog geen landelijke dag- bladen verschenen- na een enkele mededeling door de radio. Er meldden zich hoogleraren, docenten, artsen predikanten, juristen, journalisten, kunstenaars, burge- meesters, hoofdambtenaren van ministeries, leden van de hofhouding, alsmede een aantal uit concentratie- kampen teruggekeerde leraren en anderen. De comitéle- den gingen zelf niet mee -al zouden zij dat achteraf be- schouwd beter wel hebben kunnen doen- want gedu- rende de actie stierven de heren Wildschut en prof. van Hamel. Van de uitgezondenden stierf er één in Dene- marken, een inspecteur van het onderwijs, die zich, ove- rigens begrijpelijk, overat. Vertrokken werd vanuit de Kuip te Rotterdam; niet allen gingen tegelijkertijd, maar de expedities werden verdeeld over een aantal maan- den. In Duitsland mocht niet gestopt worden zodat bij Denekamp de eerste en bij Padborg de volgende stop was. Ir. en mevrouw Gravesen, waarvan eerstgenoemde bij de bouw van de eerstgenoemde bij de bouw van de Rotterdamse tunnel werkzaam was geweest (Christiani & Nielsen) en die nu bij Hollands Hjaelpen leiding gaven, reden telkens met mw. Baars-Jelgersma van Kopenha- gen naar Krusaa om de transporten te ontvangen. Leden van de Nederlandse Ambassade in Kopenhagen, waarvan sommigen zeer hulpvaardig waren, achtten deze uitzending een fraaie demonstratie van Deens-Ne- derlandse lotsverbondenheid. Dat was het ook maar niet in de eerste plaats; men kwam eerst en vooral voor her- stel van de gezondheid. De ambassadeur, toen nog eenvoudig gezant geheten, zorgde ervoor dat de bis- schop van Kopenhagen een welkomstwoord kwam spreken en vond kennelijk zelf een representatieve taak te hebben bij de aankomst van zulk een massaal arrive- |
rend Nederlands intellect maar was wat teleurgesteld
dat wat uit het stro gekropen kwam er zo mager en pover gekleed uitzag. De meeste diplomatieke verte- genwoordigers van 1945 waren tijdens de hongerwinter niet boven de rivieren geweest en vaak gedurende de bezetting niet in Nederland; daardoor waren zij in allerlei opzichten ven/reemd van het volk, dat zij vertegenwoor- digden. Bovendien waren de kapsels, de permanente waves van de aangekomen dames aan de grens in het ongerede geraakt tijdens het gedwongen 'ontluizings- bad'. Dit bad hadden de Deense autoriteiten voorgesch- reven voor alle aankomende groepen en waarvan Mw. Baars geen ontheffing had kunnen verkrijgen voor haar uitgezondenen. De Gezant, Jhr van Lennep, vroeg mev- rouw Baars wat dit eigenlijk voor mensen waren, die aangekomen waren en wilde de lijst zien. Een lijst waar- op aanvankelijk zijn schoonzuster gestaan had eer deze kort voor vertrek verhinderd bleek. Toen hij de namen van een bekend jonkheer en die van de secretaresse van H.M. Koningin Wilhelmina las, stelde dit hem wel wat geruster Maar in een later stadium verzocht het ministe- rie van Buitenlandse Zaken niettemin van de laatste ge- plande uitzendingen af te zien vanwege de verwachte slechte invloed op het Nederlands imago bij de handels- besprekingen e.d., veroorzaakt door de schamel en on- modieus geklede dames en heren intellectuelen. Het co- mité legde zich daar met grote moeite bij neer en annu- leerde de komst van 400 uitzendelingen- tot grote teleurstelling van de Deense gastheren en gastvrouwen. Het comité heeft toen met veel succes enkele uitzendin- gen naar Noorwegen georganiseerd, waar zowel gast- heren en gastvrouwen als het gezantschap zich mee in- genomen toonde. Uit de uitzendingen naar Denemarken is korte tijd later
een fonds voortgekomen, de stichting GINDS -Gastvrij in Nederland voor Deense Studerenden waar intussen al meer dan dertig jonge Denen een stipendium voor spe- ciale studies in ons land uit genoten hebben. De gelden die het stichtingskapitaal vormden waren afkomstig van de velen, die van Hollands Hjaelpen tijdens hun verblijf een zakgeld ontvangen hadden en bij terugkeer een enorm pak levensmiddelen voor familie en vrienden. Se- cretaresse van de stichting is mevrouw G. Baars-Jelgers- ma te Velp. De leden van de beide comités ontvingen allen een
door de heer Jaap Kunst, een der mede-reizenden, ont- worpen herinneringsplaquette met de bekende beelte- nis van Sint Maarten. H.D. Baars
Velp |
||||||
107
|
|||||||
GROETEN UIT UTRECHT
100 jaar prentbriefkaarten
|
||||||||||
De Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
wijdt haar laatste gangtentoonstelling dit jaar aan prentbriefkaarten met Utrechtse stadsgezichten. Toen de Posterijen in 1892 hun monopolie op het uitgeven van geïllustreerde briefkaarten opgaven stond het ook particulieren vrij om prentbriefkaarten op de markt te bren- gen. Dat jaar kan worden beschouwd als het geboortejaar van de prentbrief- kaart die vooral in het begin van de twintigste eeuw een populair correspon- dentiemiddel en verzamelobject werd. |
||||||||||
Archivaris mr S. Muller Fz. legde de basis van de col-
lectie prentbriefkaarten die inmiddels, als onderdeel van de Topografisch-Historische Atlas, zo'n 6000 exemplaren omvat. Hieruit is een selectie gemaakt waarbij hoofdzakelijk kaarten uit de vroegste periode worden getoond. Deze prentbriefkaarten hebben on- miskenbaar een nostalgisch effect omdat zij zo'n veelzijdig beeld geven van Utrecht rond de eeuwwisseling: stille straten of juist poserende mensen die nog voor zoiets bijzonders als een fotograaf te hoop liepen. De tentoonstelling laat niet alleen aan- trekkelijke oude plaatjes zien, maar gaat ook in op diverse aspecten zoals de produktie en de handel, de ontwikkeling en de vele verschijningsvormen van de kaarten en de rage van het verzamelen. Thematisch gegroepeerde prentbriefkaarten laten zien wat er zoal werd gefotografeerd. De tentoonstelling is te zien van 1 oktober t/m 31 de-
cember 1992 in het gebouw van de Gemeentelijke Ar- chiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. De ope- ningstijden zijn: maandag 13.30-16.30 uur; dinsdag t/m vrijdag 9.00-16.30 uur; zaterdag 9.00-12.30 uur. De archiefdienst is 1ste en 2de Kerstdag gesloten. De toegang is gratis. |
||||||||||
De papierwinkel van M. van der fiotte, Zadelstraat
37, waar in het begin van de eeuw werd ge- adverteerd met "briefkaarten met stadsgezichten". Foto: G.A.U. Top.-Hist. Atlas |
||||||||||
108
|
||||||||||
Enquête
Geachte Lezer(es),
Maandelijks valt bij u het Maandblad Oud-Utrecht in de bus. Sinds januari van dit jaar heeft
het Maandblad een geheel nieuwe opmaak. De redactie van het Maandblad Oud-Utrecht is geïnteresseerd in uw mening over het blad en over de nieuwe vormgeving. Door bijgaande enquête in te vullen bewijst u ons, maar ook uzelf een grote dienst. Wan-
neer wij meer weten over u en uw mening over het Maandblad Oud-Utrecht, kunnen we ervoor zorgen dat het Maandblad aan uw wensen wordt aangepast en dat u het met nóg meer plezier leest. |
||||||||||
De ingevulde enquête kunt u ongefrankeerd
opsturen naar: Redactie Maandblad Oud- Utrecht, Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht. Elke tiende inzender krijgt een presentje. Voorwaarde is dan wel dat u uw naam en adres invult. |
||||||||||
Neemt u de vier enquêtepagina's uit het
blad. Door de nietjes een klein stukje open te buigen kunt u de bladzijden eruit nemen. Na het invullen vouwt u het langs de stippel- lijn om en maakt u het met een plakbandje of een nietje dicht. Doet u het zonder postzegel op de bus want die is niet nodig! |
||||||||||
Oud-Utrecht
T.a.v. de Redactie
Antwoordnummer 3335 3500 VP UTRECHT |
||||||||||
1. Hoe leest u het Maandblad Oud-Utrecht gewoonlijk?
D helemaal
D grotendeels D ongeveer de helft D een enkel stuk D niet of nauwelijks 2. Heeft u een abonnement op een ander historisch tijdschrift?
D Nee
D Ja, namenlijk:
D Heemschut
D Monumenten
D Historisch tijdschrift van eigen plaats/regio
........................................................................ (naam)
3. Wanneer leest u het Maandblad Oud-Utrecht?
D de dag van ontvangst
D binnen een week na ontvangst
D later dan een week na ontvangst
4. Hoeveel mensen, buiten uzelf, lezen het exemplaar dat u
ontvangt? ............personen
|
|||||
5. Bewaart u het Maandblad Oud-Utrecht of artikelen daaruit?
D ja
D nee 6. Wat is voor u de belangrijkste functie van het Maandblad?
D contact met de Vereniging Oud-Utrecht
D artikelen over de geschiedenis van Utrecht 7. Wilt u bij de volgende onderwerpen aangeven in hoeverre u geïnteresseerd bent
om daarover in het Maandblad Oud-Utrecht te lezen: sterk in enigszins in nauwelijks
geïnteresseerd geïnteresseerd geïnteresseerd
geschiedenis stad Utrecht D D n
geschiedenis provincie Utrecht D D D
excursies D D D
tentoonstellingen D D D
recensies boeken D D D
lezingen m.b.t. Utrechtse geschiedenis D D D
|
|||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Zijn er nog andere onderwerpen, die hiervoor niet genoemd zijn, maar waarin u
ook sterk geïnteresseerd bent? |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ja, nl
nee |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D
D |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Wilt u van elk van de volgende onderwerpen aangeven in welke mate u vindt dat
deze aan bod komen in het 'nieuwe' Maandblad Oud-Utrecht. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teveel
|
goed
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te weinig
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Hieronder worden een paar rubrieken genoemd die elke maand in het Maand-
blad staan. Wilt u voor iedere rubriek aangeven hoeveel behoefte u eraan heeft? |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Agenda
Berichten Boekenschouw Verenigingsnieuws |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
( kunt ü zelf een rubriek invullen)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Wilt u aangeven in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen?
mee eens niet mee eens geen mening
- de advertenties in het Maandblad
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vallen niet op D
- advertenties horen niet in een historisch
tijdschrift thuis D - de onderwerpen die aan bod komen in
het Maandblad zijn helder geschreven D - de artikelen in het Maandblad zijn te
moeilijk D |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de nieuwe vormgeving van het blad:
- De vormgeving van het oude Maandblad
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was duidelijker ( voor jan '92)
- in het 'oude' Maandblad stond meer
informatie - Het Maandblad Oud-Utrecht ziet er
modern uit - Het Maandblad is prettig om te lezen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- De letter van het maandblad is goed
leesbaar D D D - Het Maandblad maakt een rommelige
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indruk
- De rubrieken zijn snel te vinden
- de kwaliteit van de afbeeldingen is goed
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- de illustraties bij de artikelen zijn leuk
en illustratief D D D 12. Wilt u uw oordeel over het Maandblad aangeven in een rapportcijfer?
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(tussen Oen 10)
13. Heeft u verder nog iets op te merken over het Maandblad Oud-Utrecht |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naam:
adres:
postcode / woonplaats:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hartelijk dank voor uw medewerking, De Redactie van Maandblad Oud-Utrecht
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WAS ER IN APRIL 1228 SPRAKE VAN EEN
DAM IN DE VECHT BIJ OTTERSPOOR? |
|||||||||
Een oorkonde uit 1228
In april 1228 trof de proost van Sint-Pieter in Utrecht
een regeling met zijn kapittel. Eerst droeg hij op zekere voorwaarden al zijn recht in een deel van de tiend van Otterspoor over. Vervolgens bepaalde hij dat wanneer het kapittel zekere huiserven met de rechtspraak super Dammum, op de Dam, gelegen, die Hendrik van Lent van hem in leen hield, wist te kopen, ze voortaan vrij tot de prebenden, het vermogen, van de broeders zou- den behoren. Hetzelfde stond hij toe met betrekking tot een hoeve die een leen was van een zekere Gijs- brecht. Tot slot maakte hij nog een aanvullende bepa- ling aangaande zijn deel in de tiend van Otterspoor De oorkonde die van deze rechtshandeling werd opge- „maakt, is afgedrukt in deel II van het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht De bewerker van dit deel, dr K. Heeringa, situeerde Otterspoor in Breukelen Sint-Pieters ten westen van de Vecht. De in de oorkonde genoemde Dam identificeerde hij echter met de Jansdam in de stad Utrecht en hij voegde daar als verklaring aan toe: 'Hoogerop bezat inderdaad het kapittel het gerecht.'^ De Otterspoordam
Andere auteurs plaatsen de Dam echter in de rivier de
Vecht bij Otterspoor onder Breukelen,^ en daartoe geeft de oorkonde ook alle aanleiding. De zin over de huiserven super Dammum staat immers tussen bepalin- gen met betrekking tot Otterspoor in. Bovendien is er in een oorkonde van ongeveer een eeuw later sprake van een meerdam van Ottersportsluys.^ Een dergelijke dam past voorts uitstekend in de waterstaatsgeschiedenis van de Vecht. In de loop van de twaalfde eeuw is de Zuiderzee ontstaan en drong het water via de Vecht steeds verder naar het zuiden op," In 1170 zou volgens de kroniek van de abdij Eg- mond in de Utrechtse stadsgrachten zelfs zeevis zijn gevangen.5 Er bestond dus alle reden om het achter- land te beschermen door waterstaatkundige maatrege- len als het aanleggen van dijken en dammen. Huiserven bij Otterspoor?
Ondanks die schijnbare duidelijkheid wil ik in dit korte
artikel toch enkele kanttekeningen plaatsen bij de situe- ring van de in 1228 genoemde dam te Otterspoor on- der Breukelen. De betreffende passage in de oorkonde luidt: |
Preterea ipsi capitulo sancti Petri concessi, quod si redi-
mere poterunt areas quasdam cumjusticia super Dam- mum jacentes, quas tenet in feodo Heinricus de Lente, de cetero pertineant ad prebendas fratrum libere et absque omni mea vel meorum successorum contra- dictione. De vertaling hiervan luidt: 'Bovendien heb ik aan dat
kapittel van Sint-Pieter toegestaan dat wanneer zij ze- kere huiserven met de rechtsmacht op de Dam liggen- de, welke Hendrik van Lent in leen houdt, zullen kun- nen terugkopen, deze voortaan vrij en zonder tegensp- raak van mij of mijn opvolgers tot de prebenden van de broeders behoren.' In de eerste plaats verdient de vermelding van aree,
huiserven, onze aandacht. Dergelijke percelen treft men doorgaans aan in een dorpskern of in een stedelijke omgeving.6 Het is echter de vraag of er bij Otterspoor een dergelijke kern met huizen geweest is. In een oor- konde uit 1139 is sprake van 'een tiend in de villa die Breukelen wordt genoemd en te Otterspoor'.^ Bij Otterspoor ontbreekt, anders dan bij Breukelen, een aanduiding die op een nederzetting duidt. Ook in latere bronnen komt men, voor zover ik weet, geen huiserven bij Otterspoor tegen.^ Op grond hiervan mag er al aan getwijfeld worden of hier zulke percelen aan een dam in de Vecht gelegen hebben.9 De rechtsmacht over die huiserven
Maar er is meer. De rechtsmacht over de huiserven was
blijkens het hierboven afgedrukte citaat in 1228 in han- den van de proost van Sint-Pieter, die haar in leen had gegeven aan Hendrik van Lent. Het kapittel was echter van plan deze rechtsmacht te kopen, waarna de proost zijn rechten aan dit kanunnikencollege zou afstaan. Daarmee zou die jurisdictie volledig vrij in handen van het kapittel gekomen zijn. Nu behoorde de rechtsmacht over Otterspoor tot in de
late middeleeuwen inderdaad aan de proosdij van Sint- Pieter Omstreeks het midden van de vijftiende eeuw ging zij over aan het kapittel.i° Maar past de oorkonde van april 1228 wel in dit beeld? Het ging hierbij slechts om rechtsmacht over een aantal huiserven, terwijl Otterspoor bestond uit een veel groter gebied langs de Vecht.!' Waarom zou de proost slechts deze en/en met de rechtsmacht hebben willen overdragen aan het ka- pittel en niet het hele gebied? De voorgenomen aan- |
||||||||
113
|
|||||||||
Damme tot aan de grens van het dagelijks gerecht van
Oudmunster'5 De Sint-Janskapel bevond zich op de noordwesthoek van de Korte Jansstraat en het Jans- kerkhof. ^ 6 Het gerecht van Oudmunster begon volgens een goederenregister van dit kapittel aan de oostkant van de Nieuwegracht bij het vijfde perceel vanaf de Pausdam.i' Met de Regenboog is hier dus zowel de Jansdam als de Kromme Nieuwegracht bedoeld. De Damme kan dan alleen de huidige Pausdam zijn. De Pausdam in Utrecht
Dit wordt door de rekeningen van Sint-Pieter en enkele
oorkonden bevestigd. Al in de oudst bewaarde reke- ning van de zogeheten grote kamer, een van de finan- ciële administraties van het kapittel, daterend van 1370/71, komen onder de kop De areis super Dam- mum negen huiserven voor'^ De bedragen die jaarlijks uit deze erven betaald moesten worden, variëren van 12 tot 24 schellingen. Een van de percelen treffen we aan in een oorkonde van 13 september 1459. In dit do- cument zijn enkele oudere oorkonden opgenomen, waarvan de eerste dateert van 28 november 1397.'9 Daarin gaf het kapittel van Sint-Pieter aan Agnes Kep- pels voor zes lood zilver per jaar in erfelijke pacht een hofstede also alse gelegen is ende zij se betymmert heeft in der gerechte van sinte Peters opten Dam op- ten hoec. Als belendingen worden aangegeven 'boven' Katrijn van Echt en 'beneden' de vicaris van het Sint- Christoffelaltaar in de kerk van Sint-Pieter Alle drie per- celen vinden we terug in de rekening van de grote ka- mer van 1398/99, eerst dat van Katrijn van Echt, daarna het erf van Agnes Keppels en vervolgens heer Lambert Scult met 'het huiserf toebehorend aan zijn altaar'.20 Hieruit kan worden afgeleid dat de huiserven op de Dam zich aan beide zijden van de hoek moeten hebben bevonden. Uit het zojuist genoemde goederenregister van Oudmunster uit 1348 bleek al dat het dagelijks ge- recht van dit kapittel begon bij het vijfde perceel vanaf de hoek, tenwijl de eerste drie erven tot het gerecht van Sint-Pieter behoorden.21 Door dit gegeven te koppelen aan die uit de rekening kan worden vastgesteld dat het bij de huisen/en super Dammum om vijf percelen aan de Kromme Nieuwegracht ging (waarschijnlijk de num- mers 84, 86, 88, 90 en 92), één op de hoek (thans Kromme Nieuwegracht 94) en drie aan de Nieuwe- gracht (2, 4 en het noordelijk deel van 6). Het dagelijks gerecht van Oudmunster
De overdracht van huiserven met inbegrip van de
rechtsmacht daarover door een proost aan zijn kapittel staat in de stad Utrecht niet alleen. Ongeveer een kwart eeuw na de overdracht van de proost van Sint-Pieter, in 1252, verkocht Amelis uten Weerd zeven huiserven en |
|||||||||
De ligging van de huiserven op de Dam in het dage-
lijks gerecht van Sint-Pieter in de stad Utrecht. |
|||||||||
koop is dan kennelijk ook nog niet doorgegaan, want
het kapittel is er pas meer dan twee eeuwen later in ge- slaagd de rechtsmacht over Otterspoor te verwen/en. De ligging van de Otterspoordam
Daar komt nog bij dat de dam niet in Otterspoor, maar
op de grens van Otterspoor en Maarssen moet hebben gelegen. Bij de stichting van het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams in 1323 wordt de in de dam gelegen sluis als noordelijke begrenzing van dit waterschap genoemd.''^ De grens tussen Maarssen en Breukelen vormde bovendien de noordgrens van de zo- geheten Utrechtse banmijl. In dit gebied tussen 't Gein en Maarssen oefende de stad Utrecht bepaalde rechten uit, die ook op de scheepvaart betrekking hadden.^^ |n Maarssen oefende niet de proost van Sint-Pieter de rechtsmacht uit, maar de bisschop.^^ Het dagelijks gerecht van Sint-Pieter in de stad
Utrecht Nu ik mijn sterke twijfel heb geuit of de Dammum in de
oorkonde van april 1228 slaat op de dam bij Otters- poor, rust op mij vanzelfsprekend de plicht aan te tonen waarop hij dan wel betrekking heeft. Het kapittelarchief van Sint-Pieter biedt uitkomst. Een door de bisschop uitgevaardigde oorkonde van 31 maart 1330 meldt dat het kapittel van Sint-Pieter de lage rechtsmacht - in de volksmond daghelics gherechte geheten - bezat in de stad Utrecht in een territoir beginnende bij de rooster van het kerkhof van Sint-Jan bij de Sint-Janskapel en zich uitstrekkend langs de straat Reghenboghe en de |
|||||||||
114
|
|||||||||
een kamp in de Oudelle, en een stuk land buiten de
stadsmuren op Oudwijk, die hij in leen hield van de proost van Oudmunster, aan het gelijknamige kapittel. Vervolgens droeg de proost al zijn recht op deze goede- ren cum iuhsdictione, met de rechtsmacht, over aan het kapittel.22 In 1288 werd dit bezit nog met twee huiserven uitgebreid.23 Zoals we hierboven gezien heb- ben, begon het dagelijks gerecht van Oudmunster in de stad Utrecht bij het vijfde huiserf aan de noordoostzijde van de Nieuwegracht. Conclusie
Er is gezien het bovenstaande reden te over om aan te
nemen dat met de areas quasdam cum justicia super Dammum in de oorkonde van april 1228 niet huiserven bedoeld zijn aan een dam bij Otterspoor onder Breuke- len, maar aan de Pausdam in de stad Utrecht. Heeringa had het in het oorkondenboek niet helemaal bij het rechte eind, maar hij was dichter bij de waarheid dan de auteurs die deze percelen in Breukelen situeren. Hiermee is overigens niet beweerd dat er in het begin van de dertiende eeuw geen dam bij Otterspoor in de Vecht heeft gelegen. Een waterstaatkundig werk als een dam met een sluis erin, waardoor het achterland tegen watersnood beschermd kon worden, lijkt me gezien de overstromingen van de twaalfde eeuw voor de hand te liggen. Ik hoop alleen te hebben aan- getoond dat ten bewijze van het bestaan van een der- gelijke dam in die periode niet de oorkonde van april 1228 gebruikt mag worden. Martin de Bruijn
Stadionlaan 41, 3583 RB Utrecht |
||||||||
6. Zie C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middel-
eeuwen (z.pl. 1983), 105. 7. OSU, I, nr 377 (1139 vóór maart 13): decimam apud
villam, que Broclede dicitur, et apud Otterspore. 8. Manten, De scheepvaart, 121, spreekt echter, zonder
bronaanduiding, van het geleidelijk verdwijnen van het dorp Otterspoor 9. Met dank aan drs. A.L.P Buitelaar Zie ook zijn artikel
Breukelen in de middeleeuwen. Landschap - bewoning - rechtsmacht, in; Convivium (Hilversum 1988), 105-138. 10. T.a.p,, 125-126.
11. T.a.p., 122, afb.
12. Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, Graven van Hol-
land 401, fol. 15v: Ende al tianddat leghet tuschen derLecke ende de Otterspoir sluys, ende tuschen die Lecke ende dien Marendike, Ende tuschen Amerongen ende den yseldamme dat zal morghen morghenghelike ghelden, alst ghemene land den cost doit (M. van Vliet, Het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams (diss. Utrecht; Assen 1951), bIz. 597- 599; voor de datering op 12 juli 1323 zie ald. 88-91). 13. S. Muller Fz., Middeleeuwsche rechtsbronnen van
de stad Utrecht, Inleiding ('s-Gravenhage 1885), 297-300. 14. Zie A. Buitelaar, De Stichtse ministerialiteit en de ont-
ginningen in de Vechtstreek, Maandblad Oud-Utrecht, 64 (1991), 110-118, ald. 115, tig. 3, en 118. 15. RAU, St.-Pieter 148: iurisdictionem temporalem coti-
dianam, vulgahter dictam daghelics gherechte, sitam retro emunitatem ecclesie beati Petri Traiectensis, incipientem a craticula cymiterii ecclesie sar\cti lohannis sita iuxta capellam eiusdem ecclesie et se protendentem per vicum dictum Reg- henboghe et Damme usque ad limitem iurisdictionis tempora- lis ecclesie sancti Salvatoris. 16. Zie bv J.W.C, van Campen, De Utrechtsche Jerusal-
embroederschap. Jaarboekje van "Oud-Utrecht" 1935, 52- 89, ald. 81. 17. RAU, Oudmunster 934, fol. 4v: Et incipitsupradicta
nostra iurisdictio temporalis prope primum eiusdem platee versus partem aquilonarem in loco dicto opten Damme, quatuor domibus cum areis earundem dumtaxat exceptis, spectantibus ad iurisdictionem temporalem capituli sancti Petri. 18. RAU, St.-Pieter 165-1 (1370-1415): Deareissuper
Dammum. 19. RAU, St.-Pieter 160.
20. T.a.p.: Item Cristina de Echt —. Item Agnesa Keppels
—. Item dominus Lambertus Scult tenetur de area spectante ad altare suum —. Deze rekening spreekt van Cristina de Echt, de andere rekeningen evenwel van Katherina de Echt, zodat de naam Cristina op een verschrijving zal berusten. 21. RAU, Oudmunster 934, fol. 4v
22. RAU, Oudmunster 974 (1252 mei 18; OSU, III, nr
1256). 23. Ta.p. (1288 april 6; OSU, IV nr 2337).
|
||||||||
Noten
1 Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301
[OSU], II Cs-Gravenhage 1940), nr 778. 2. Zie bv. S.J, Fockema Andreae, Studiën over
waterschapsgeschiedenis, IV Het Nedersticht (Leiden 1950), 11-12; recentelijk nog A.A. Manten, De scheepvaart op de Vecht, IVIaandblad Oud-Utrecht, 64 (1991), 118-130, ald. 121. 3. F. van Mieris, Groot charterboek der graaven van
Holland en Zeeland en heeren van Vriesland, II (Leiden 1954), bIz. 381-382 (13 maart 1326). Meer zal daarbij staan voor 'zee' ot 'water' (J. Verdam en C.H. Ebbinge Wubben, Middelnederlandsch handwoordenboek ('s-Gravenhage 1932), s.v. mare en mere). 4. M.K.E Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstro-
mingen in Nederland, I. De periode vóór 1400 (Assen 1971), 59-67,75-95, 121-126. 5. O. Oppermann, Fontes Egmondenses (Utrecht 1933),
180. |
||||||||
115
|
||||||||
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 10 - oktober 1992
@
|
||||
Najaarsledenvergadering
De Algemene Najaarsledenvergadering vindt plaats op
woensdag 18 november 1992 in de aula van de Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 19.30 uur De zaal gaat om 19.00 uur open. |
|||||||||||||
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 10 -oktober 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk. Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U). Redactieadres: Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
|||||||||||||
Agenda
1. Opening.
2. Notulen van de Voorjaarsledenvergadering van 3
juni 1992. 3. Ingekomen stukken en mededelingen.
4. Begroting 1993. (NB. Begroting en toelichting in
het maandblad van november 1992) 5. Mededelingen over Jaarboek, Maandblad,
propaganda, activiteiten en SPOU. 6. Bestuursmutaties
Aftredend en herkiesbaar: J.W. Lemaier en
L.L.M. Smit. Tegenkandidaten kunnen worden gesteld door
tenminste tien leden, die hiervan tot drie dagen voor deze vergadering schriftelijk mededeling kunnen doen aan de secretaris. 7. Oud-Utrecht en de sneltramplannen.
8. Rondvraag.
9. Sluiting.
Na de pauze (rond 20.45 uur) is er traditiegetrouw een
lezing. De heer drs. Martin W.J. de Bruijn zal onder de titel "Ka-
pittels als projectontwikkelaars: ruimtelijke ordening in het middeleeuse Utrecht" spreken over de rol die gees- telijke instellingen hebben gespeeld bij de stadsontwik- keling van het middeleeuwse Utrecht. Diverse voorbeel- den betreffende de exploitatie van bezittingen zullen in deze boeiende lezing aan bod komen: het Grote Huis aan de Gracht (Lijnmarkt 1 t/m 10) en de Omloop van St. Mahe, gelegen in het gebied Zadelstraat/Boterstraat; de Oude Schoenmakershal in het zuidelijke deel van de Choorstraat en het Wandhuis Scharlaken in het noorde- lijke deel daarvan; de Sint-Janskamp in de omgeving van de Lange Jufferstraat en de Boeltjeskamp rond de Bri- gittenstraat. Voor de toehoorders een mooie gelegen- heid om hun kennis en inzicht omtrent de ontwikkeling van Utrecht aan te vullen. De avond wordt afgesloten met een drankje. De toegang is voor zowel leden van Oud-Utrecht als
niet-leden gratis. |
|||||||||||||
Bij de voorplaat:
f en luchtreiziger gemonteerd in een foto van de Em-
malaan met op de voorgrond Daantje Brinkerink. Handgekleurde prentbriefkaart, vóór 1905, uitgever onbekend. |
|||||||||||||
Zie het artikel op pagina 119 'GROETEN UIT
UTRECHT, 100 jaar topografische prentbrief- kaarten. De geschiedenis van de Nederlandse prentbriefkaart is
het onderwerp van jarenlange studie door de heer H.J. Haverkate. De resultaten hiervan worden gepubliceerd in de gelijknamige publikatie, een uitgave van de Ver- eniging Documentatie Prentbriefkaarten. Drie delen zijn al verschenen, aan het vierde wordt thans gewerkt. Veel gegevens voor dit artikel zijn aan deze publikatie ontleend. |
|||||||||||||
117
|
|||||||||||||
Lezingen
Randwerk in Utrechtse
handschriften uit de 15de eeuw: een traditie met een eigen gezicht Op woensdag 28 oktober 1992 organiseert de
activiteitencommissie een lezingenavond die ge- heel in het teken zal staan van randversieringen in middeleeuwse manuscnpten. De aandacht zal deze keer niet uitgaan naar miniaturen of naar het schrift; ditmaal staan de versieringen in de marges en rond de initialen centraal. In de afgelopen jaren is er onderzoek naar deze decoraties gedaan in de Noordnederlandse ma- nuscripten uit de 15de eeuw. Gebleken is dat ie- dere streek een eigen stijl van versieren had. Door vergelijking van diverse 'huisstijlen' kan duidelijk worden waar en wanneer een manuscript is ge- maakt. Mevrouw drs. D. Proske-van Heerdt en mevrouw
dr G. Gerritsen-Geywitz onderzochten de rand- versieringen van de Utrechtse handschriften. In twee lezingen verzorgen zij voor u een algemene inleiding tot de materie en een kijkje in de keu- ken van de Utrechtse randversieringen. Beide spreeksters zijn co-auteurs van een catalo- gus over dit ondenwerp, die hoort bij de tentoon- stelling "Kriezels, aubergines en takkebossen. Randversieringen in de 15de-eeuwse Noordneder- landse manuscripten", die van 30 oktober 1992 t/m 2 januari 1993 in het Rijksmuseum Meerman- no-Westreenianum, Museum van het Boek in 's- Gravenhage te zien zal zijn. De lezingenavond wordt gehouden op woensdag
28 oktober 1992 in de aula van de Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 4 te Utrecht. Aanvang 20,00 uur In de pauze is er gelegenheid tot het drinken van een kop koffie. |
|||||||||||
Agenda
|
|||||||||||
23 t/m 25 oktober 1992. "DistlerDagen Utrecht".
Op diverse locaties in de Utrechtse binnenstad een weekend lang concerten, workshops en lezingen rond de 50 jaar geleden overleden componist Hugo Distier Informatie: tel. 030-721103. T/m 25 oktober 1992. Tentoonstelling "Tuin en Park,
historische buitenplaatsen in de provincie Utrecht". Plaats; Slot Zeist. Openingstijden; di t/m vr 11.00-17.00 uur; za en zo
13.00-17.00 uur T/m 31 december 1992. "Groeten uit Utrecht".
Tentoonstelling over 100 jaar prentbriefkaarten. Plaats;
Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199,
Utrecht.
Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur;
di t/m vr 9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur
3 oktober 1992 t/m 31 januari 1993. "Dat zal je te-
ren.'" Tentoonstelling over onderwijsleermiddelen se- dert 1800 en een blik in de toekomst. Universiteits- museum, Biltstraat 166, Utrecht. 28 oktober 1992. Vereniging Oud-Utrecht. Lezingen-
avond: "Randwerk in Utrechtse handschriften uit de 15de eeuw: een traditie met een eigen gezicht" door mevr drs. D. Proske-van Heerdt en mevr dr G. Gerrit- sen-Geywitz. Plaats: Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 20.00 uur 18 november 1992. Vereniging Oud-Utrecht.
Najaarsledenvergadering. Aanvang 19.30 uur. Lezing door drs. Martin W.J. de Bruijn, "Kapittels als projectontwikkelaars: ruimtelijke ordening in het mid- deleeuwse Utrecht". Aanvang: ca. 20.45 uur Plaats: Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht. 28 november 1992 t/m 21 februari 1993.
"Gerrit Rietveld 1888-1964". Overzichtstentoonstelling
van het totale oeuvre van de architect en vormgever Gerrit Rietveld. Plaats: Centraal Museum Utrecht. |
|||||||||||
De toegang voor leden van Oud-Utrecht is gratis;
voor niet-leden bedraagt de entree ƒ 2,50. |
|||||||||||
118
|
|||||||||||
GROETEN UIT UTRECHT
100 jaar topografische prentbriefkaarten
|
||||||||||||||||||||
o-.
(yn,_____
|
||||||||||||||||||||
Een van de oudste prentbnefkaarten, beschreven door een militair. Fotokaart vóór 1898, geen uitgever vermeld.
|
||||||||||||||||||||
foto's die eveneens in de Topografisch-Historische Atlas
worden bewaard. De meenwaarde van de oude prent- briefkaarten ligt vooral in datgene wat in mindere mate op de foto's is te vinden, namelijk de registratie van het dagelijks leven. Juist die kaarten waarop mensen en kinderen zijn te zien, toevallig passerend of bewust poserend voor de fotograaf, brengen ons zo dicht bij het leven in Utrecht aan het begin van de twintigste eeuw. Onbedoeld hebben zij nog een ande- re documentaire waarde, althans die kaarten die beschreven en per post verzonden zijn. Prentbrief- kaarten waren rond 1900, toen er nog nauwelijks tele- foonverkeer bestond, een communicatiemiddel dat eenvoudig en goedkoop voor iedereen bereikbaar was. Veel teksten hebben dan ook betrekking op reizen: zij berichten de geadresseerde op welke dag en met wel- ke trein men zal aankomen. Andere zijn wat persoon- lijk getint, ondanks het feit dat het geschrevene voor iedereen leesbaar was. Er zijn felicitatieteksten bij en bedankjes voor een logeerpartij of voor extra proviand, door militairen van hun moeder ontvangen. Een enkele |
||||||||||||||||||||
Zoals al aangekondigd in het septembernummer van
het Maandblad, wijdt het Utrechtse gemeentearchief deze maanden een tentoonstelling aan prentbrief- kaarten uit eigen bezit. Uit deze collectie, die ongeveer 6000 exemplaren omvat, is een selectie gemaakt van zo'n 200 kaarten, hoofdzakelijk uit de periode rond de eeuwwisseling. Dat was de bloeitijd van de prentbrief- kaart, waarvan de geboorte een eeuw geleden heeft plaatsgevonden. In 1892 namelijk gaf de overheid haar monopolie op het uitgeven van geïllustreerde brief- kaarten op, waarna zich onmiddellijk particuliere uit- gevers op deze markt begaven die vele mogelijkheden bleek te bieden. De collectie van het gemeentearchief
De collectie van het gemeentearchief bestaat voorna-
melijk uit topografische prentbriefkaarten, stads- gezichten dus. Er zijn betrekkelijk weinig kaarten in te vinden die gebeurtenissen, feesten en andere aspecten van het sociale leven tot onderwerp hebben. Prent- briefkaarten vormen een belangrijke aanvulling op de |
||||||||||||||||||||
119
|
||||||||||||||||||||
jes verstuurd, gefrankeerd met een zegel van 1 cent.
De nieuwe kaart, aangeduid als "formulier voor opene schriftelijke mededelingen", moest aan een aantal criteria voldoen, zoals papierdikte en afmetingen. De adreszijde was standaard bedrukt met drie onderdelen: het woord "Briefkaart", (stippel)lijnen voor de adresse- ring en een postzegel van 2 cent. Op deze zijde van de kaart mochten alleen naam en adres van de ge- adresseerde worden geschreven; de keerzijde was be- stemd voor gedrukte of geschreven mededelingen. Dit gaf nieuwe mogelijkheden. Al gauw na 1871 werden nieuwjaarskaarten populair waarop in dichtvorm in enigszins gezwollen taal een heilwens voor het nieuwe jaar was gedrukt. In deze tijd, toen er nog weinig mo- gelijkheden tot adverteren waren, was de briefkaart ook een geschikt medium voor bedrijven om een recla- meboodschap uit te dragen. In 1883 verschenen de eerste geïllustreerde brief- kaarten in de vorm van met bloemmotieven versierde nieuwjaarskaarten. In hetzelfde jaar werden door een Duitse firma kaarten uitgegeven met litho's van diverse gebouwen van de wereldtentoonstelling in Amster- dam. Deze kunnen tot de eerste topografische brief- kaarten van Nederland worden gerekend. Tot 1885 kenden de briefkaarten vooral bloemdecoraties, soms ook met kleine, getekende landschapjes daarin gevat. Uit 1887 dateert de eerste prentbriefkaart met een beeldvullende voorstelling. Ongeveer drie jaar later verscheen het type kaart met enkele lithografisch gete- kende stadsgezichten, verbonden door florale motieven. Omstreeks dezelfde tijd was het mogelijk geworden om in kleur te drukken. De gekleurde brief- kaarten met meerdere kleine stadsgezichten, omlijst door decoratieve elementen, waarin onder andere het stadswapen en het symbool van de Utrechtse universiteit zijn te herkennen, behoren tot de oudste exemplaren in de collectie van het gemeentearchief. In de jaren '90 werden naast getekende ook fotogra- fisch vervaardigde afbeeldingen als illustratie gebruikt, tenwijl de decoratieve omlijsting gelithografeerd bleef. Pas aan het eind van de negentiende eeuw was het mogelijk het medium fotografie te gebruiken voor grotere oplagen. Stereofoto's, in de jaren '90 zeer po- pulair, werden ook als prentbriefkaart uitgegeven. Kleurenfoto's konden nog niet worden gedrukt. Mono- chrome kaarten werden daarom in speciale handkleur- inrichtingen van kleur voorzien. Bij vergelijking van verschillende exemplaren van dezelfde kaart is duidelijk te zien dat hier handwerk is toegepast. De foto's namen een steeds groter deel van de beeldzijde in waarbij steeds minder schrijfruimte over- bleef. Aan dit probleem werd in 1905 enigszins tege- moet gekomen toen de Posterijen toestonden dat op |
|||||||
briefkaart is in het Frans geschreven, vermoedelijk om
nieuwsgierig huispersoneel te misleiden. Dit cultuurhistorische aspect is een onvenwachte ver- rassing bij het bestuderen van afbeeldingen die toch uitsluitend vanwege hun documentaire waarde zijn verzameld. De grondlegger van de Utrechtse collectie is gemeentarchivaris mr S. Muller Fz. Hij heeft kennelijk het belang van topografische prentbriefkaarten als aanvulling op de fotocollectie onderkend, al heeft hij er verder geen hoge pet van op. In de inleiding van de supplement catalogus van de Topografische Atlas, uit- gebracht in 1907, verantwoordt Muller zich voor het feit dat hij de prentbriefkaarten als een verzameling en niet per stuk beschrijft, daarmee afwijkend van zijn ei- gen catalogiseringssysteem: "Bij de collectie prentbrief- kaarten, die geenszins betrekking hebben op hetzelfde gebouw, maar die door hunne overstelpende massa weinig belangrijke afbeeldingen mij wel noodzaakte (of ik wilde of niet) af te wijken van mijn systeem, wil- de ik niet mijne catalogus doen ontaarden in eene beschrijving van prullen, die stellig het bewaren verdie- nen, maar wier belang toch de moeite en de ruimte eener gedetailleerde beschrijving niet rechtvaardigen." Muller had gelijk. Hij kon niet anders dan de collectie prentbriefkaarten in één catalogusnummer (125) on- derbrengen met een vermelding in alfabetische volgor- de van de uitgevers. De verzameling omvatte toen 1570 stuks "in vier deelen". Met deze delen zijn de lijvige albums bedoeld die Muller speciaal voor deze verzameling liet maken. Later werden de kaarten hier uitgenomen omdat tussenvoegen in een dergelijk statisch systeem niet goed mogelijk is. De collectie is inmiddels aanzienlijk gegroeid en wordt nu, opgezet op zuurvrije kartons, bewaard in de studiezaal van de Topografisch-Historische Atlas. Deze door Muller aangelegde basiscollectie bevat uit- sluitend onbeschreven kaarten, de beschreven kaarten zijn later door schenking, ruiling of aankoop venwor- ven. De ontwikkeling van de prentbriefkaart
Omdat er aan prentbriefkaarten veel meer valt te be-
leven dan alleen het bekijken van de voorstelling, is het aardig om iets te weten van hun geschiedenis en ont- wikkeling, waarbij het accent ligt op de topografische kaarten. De betrekkelijke zeldzaamheid van negentien- de-eeuwse prentbriefkaarten en het feit dat veel exem- plaren niet zijn gedateerd en geen naam van een uit- gever bevatten maakt het evenwel moeilijk om een sluitende reconstructie te maken. De prentbriefkaart kwam voort uit de gewone brief- kaart die in 1871 wettelijk werd ingevoerd na een wijziging van de Postwet. Voordien werden visitekaart- |
|||||||
120
|
|||||||
de adreszijde van de briefkaarten een verticale streep
werd gedrukt waarbij het linker gedeelte voor corres- pondentie werd bestemd. Dit is een plezierig houvast in het dateren van prentbriefkaarten: kaarten waarop deze middenstreep ontbreekt zijn dus vóór 1905 uitge- geven. De kaarten van na die tijd hebben vrijwel altijd een beeldvullende voorstelling. De bloeitijd van de prentbriefkaart valt in de jaren 1900-1918. In het begin van deze periode werden tal- loze zogenoemde "Schmuckkarten" uitgegeven, veelal voorzien van een Jugendstil omlijsting. Ook series kaarten met een randdecoratie bestaande uit munten, postzegels en provinciewapens zagen het licht, evenals series met stadsgezichten met een wapperende Neder- landse vlag of in een waaier gevat. De verzamelwoede
Het is begrijpelijk dat deze, vaak als serie uitgegeven,
kaarten gewilde verzamelobjecten waren. Het verza- melen van prentbriefkaarten was juist in de eerste ja- ren van de twintigste eeuw een rage geworden. Er werden speciale albums in de handel gebracht, geschikt voor 50 tot 1500 briefkaarten. Vooral onder meisjes was het verzamelen populair. Vermoedelijk vonden zij hierin iets eigens omdat jongens meestal postzegels verzamelden. Zij streefden naar een zo groot mogelijk aantal kaarten, ongeacht de voorstel- ling. Anderen was het juist om speciale onderwerpen te doen, zoals Koninklijk Huis, klederdrachten, repro- dukties van kunstwerken en gebeurtenissen met nieuwswaarde. Stadsgezichten en natuurkaarten wer- den evenwel het meest verzameld. Er was nog een an- dere categorie die met name door mannen werd gezocht: de kaarten die al dan niet onder de toonbank werden verhandeld. Het versturen van dit soort kaarten heeft heel wat stof doen opwaaien, getuige de diverse publikaties in de media. Het verbod van de Posterijen om dergelijke zedenbedervende kaarten te versturen werd massaal genegeerd. Nu was de standaard van wat openbaar toelaatbaar was wel enigszins anders dan tegenwoordig wanneer men leest dat op last van een officier van Justitie een serie reprodukties van klassieke beeldhouwwerken in beslag werd genomen en dat daarvan kennelijk alleen de - gunstig gefotogra- feerde - discuswerper zondermeer de toets der kritiek kon doorstaan. De echte verzamelaars verenigden zich in correspon-
dentieclubs om aan ruilkaarten te komen. Zeker wan- neer hiervoor briefwisselingen in buitenlandse talen vereist waren was een dergelijk lidmaatschap zeker aan te raden. Het gaf ook enige garantie dat men zijn ruil- kaarten toezond aan bonafide verzamelaars die ze na selectie werkelijk aan de eigenaar terugzonden. Dat |
was namelijk geen vanzelfsprekende zaak. Het verza-
melen van prentbriefkaarten was in het begin van de twintigste eeuw een wereldwijd verbreide bezigheid. De verzamelwoede duurde tot ongeveer 1907 voort: het publiek was langzamerhand overvoerd geworden. Bovendien namen geïllustreerde tijdschriften, zoals De Prins en Het Leven, en het toenemende telefoonver- keer de rol van de prentbriefkaart als communicatie- middel langzaamaan over. De markt bleef wat ingezakt tot de Eerste Wereldoorlog. Vanaf 1914 namen Neder- landse uitgevers grotendeels de plaats in van hun Duit- se collega's omdat de handelscontacten met het buur- land vrijwel onmogelijk waren geworden. Juist in de oorlogsjaren nam de vraag naar prentbriefkaarten weer toe als correspondentiemiddel van miljoenen mi- litairen. Sindsdien werd de markt in ons land vrijwel geheel door Nederlandse uitgevers beheerst. Maar na de Eerste Wereldoorlog bereikte de prentbriefkaarten- industrie niet meer zo'n hoogte als in de bloeitijd. Er verschenen veel herhalingen van al eerder uitgebrachte exemplaren. De later uitgegeven kaarten geven vaak tamelijk saaie
straatgezichten te zien. In de jaren '30 werd gepro- beerd met kaarten die een verrassing bevatten de aan- dacht van het publiek te trekken. Uit die tijd dateren bijvoorbeeld kaarten met een luikje waarachter een zigzag gevouwen reeks fotootjes is verborgen. De to- pografische prentbriefkaarten van na de Tweede We- reldoorlog bestaan grotendeels uit wat brave, docu- mentaire zwart-wit foto's van niet altijd even inte- ressant uitziende straten in nieuwbouwwijken. Pas sinds de jaren '70 worden er weer aantrekkelijke prent- briefkaarten uitgegeven. De prentbriefkaartenindustrie
De produktie van prentbriefkaarten was in de ne-
gentiende eeuw vooral een Duitse aangelegenheid. Duitse fabrikanten, gespecialiseerd in dit type drukwerk, bezaten tenminste 75 % van de wereld- markt. Nederlandse ondernemers konden aanvankelijk noch in prijs noch in kwaliteit met hen concurreren. Vanaf de jaren '80 kwamen er steeds meer Neder- landse uitgevers die met succes een plaats op de markt veroverden. Namen die we veelvuldig in de Utrechtse collectie tegenkomen zijn onder andere *'die van de Amsterdamse bedrijven N.J. Boon, J.H. Schaefer en "Vivat". Laatstgenoemde heeft meer dan 7000 prent- briefkaarten met Nederlandse stadsgezichten uitge- bracht. De meeste uitgevers boden meerdere onderwerpen
aan, waarbij zij elkaar soms duchtig beconcurreerden. Sommige uitgevers, zoals N.J. Boon, zorgden voor een gevarieerd aanbod in onderwerpen. Naast actuele on- |
||||||
121
|
|||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
>i!'U'i'raii}t,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handgekleurde prentbriefkaart met de besneeuwde Oudegracht, voorzien van een nieuwjaarswens uit 1900.
Uitgever onbekend. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de luchtvaart, toen er alom belangstelling was voor
alles wat vloog. De kaart van de Emmalaan dateert echter al van vóór 1905. In het streven steeds met iets nieuws te komen had
N.J. Boon aan het eind van de negentiende eeuw "reuzenkaarten" op de markt gebracht, zo genoemd omdat zij veel groter waren dan de normale kaarten, waarvan de afmetingen door de Posterijen waren be- paald. Deze grote kaarten bleken in het postverkeer te onhandig en werden dan ook in 1898 verboden. An- dere briefkaarten van groot formaat, zoals de zoge- heten panoramakaarten, werden wel getolereerd om- dat zij dubbel of in drieën konden worden gevouwen en zo de juiste afmetingen hadden. Utrechtse fotografen, fabrikanten en verkopers
Naar de fabrikanten van prentbriefkaarten valt er nog
heel wat onderzoek te doen. Wanneer hun namen be- kend zijn is daarmee nog niet direct hun aandeel in de kaartenproduktie bekend. De rolverdeling tussen foto- graaf, drukker en uitgever is lang niet altijd duidelijk. De toevoeging "Uitg.", zoals bij de Utrechtse uitgever Joh. de Liefde, spreekt voor zichzelf, maar met "Autotypie D.H. Prins" kan zowel de drukker als de uitgever zijn |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derwerpen (rampen, historische gebeurtenissen. Ko-
ninklijk Huis, etc.) en fantasiekaarten was er altijd vraag naar stadsgezichten. Succesvolle kaarten werden regelmatig herdrukt, waarbij door de verandering van opmaak, kleur en/of belettering steeds een nieuw pro- dukt werd gepresenteerd. Soms werd ook iets aan de voorstelling veranderd door figuren of objecten te retoucheren. Op de Maliebaan hadden volgens de in- zichten van de uitgever (Dr Trenkler & Co, Leipzig) te veel mensen geposeerd voor de fotograaf, waardoor het einde van de laan aan het oog werd onttrokken. De volgende oplagen werden gedrukt zonder de mid- delste figuren. Ook met de Emmalaan is iets dergelijks gebeurd: de kaart, waarop de bekende Utrechtse st- raatfiguur Daantje Brinkerink met een straatbezem op de voorgrond staat, zal waarschijnlijk beter zijn ver- kocht nadat deze wat armoedig uitziende figuur was verwijderd. Deze "gekuisde" kaart is een aantal malen herdrukt. Omgekeerd was het ook mogelijk elementen aan een voorstelling toe te voegen. Dezelfde foto van de Emmalaan met Daantje Brinkerink werd gebruikt voor een prentbriefkaart waarop een heer met opge- stoken paraplu door de lucht vliegt. Dergelijke grapjes werden vooral rond 1910 uitgehaald: de beginperiode |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
122
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangegeven. Dergelijke functies kunnen ook in één
persoon zijn verenigd. De bekende Utrechtse lithograaf en fotograaf Johan A. Moesman heeft vermoedelijk in eigen beheer kaarten gedrukt en uitgegeven naar zijn eigen foto's en ze verkocht in de papienwinkel van zijn moeder aan de Voorstraat. Een kaart met twee foto'tjes van de Voorstraat, uitgegeven ter gelegenheid van een bloemencorso in 1903, wijst in deze richting. Moesman heeft hierop aan de geadresseerde een persoonlijke groet in dichtvorm geschreven. Een van de eerste en meest produktieve uitgevers van topografische prentbriefkaarten in Utrecht was Arnold Latour. Deze in de adresboeken als beeldhouwer ge- kwalificeerde ondernemer vestigde zich in 1900 in het pand Achter de Dom 18, waar hij een prentbrief- kaartenwinkel dreef. Een beschreven prentbriefkaart van de Ganzenmarkt (vaag leesbaar poststempel 1902) vermeldt de recente uitgave van een nieuwe serie van 40 kaarten door Latour Na zijn overlijden in 1902 wer- den het uitgeven van prentbriefkaarten en de verkoop in de eigen winkel nog geruime tijd voortgezet door zijn weduwe. Een ander adres waar aan het begin van deze eeuw prentbriefkaarten werden verkocht was de papierwinkel van M.S. van der Bokke, Zadelstraat 37. Op de prentbriefkaart die hij van zijn eigen winkel uit- gaf (zie de omslag van het septembernummer van het Maandblad Oud-Utrecht) staat hij zelf afgebeeld in de deuropening en zijn gezin voor een opengeschoven raam, temidden van wervende reclameteksten. De eta- lage en de wandvitrines aan de gevel hangen vol met prentbriefkaarten. Het opschrift "Briefkaarten met Stadsgezichten", dat twee maal voorkomt, verwijst naar zijn specialiteit. De naam van de fotograaf die de foto's leverde voor de
prentbriefkaartenindustrie is zelden op het produkt ver- meld. Sommige namen zijn via een omweg bekend, namelijk wanneer van een bepaalde kaart ook een foto- afdruk in de Topografische Atlas aanwezig is, waarvan de maker bekend is. Zo weten we dat ook J.W. Deel- man foto's voor prentbriefkaarten verschafte. In de ja- ren '30 deed F.F. van der Werf dat. Deze drukte ze zelf ook af op speciaal, als briefkaart ingericht fotopapier Een vraag waarop wij vooralsnog geen antwoord kun- nen geven is hoe de uitgevers aan hun foto's kwamen en vooral: hoe het komt dat meerdere uitgevers kaarten naar dezelfde foto hebben gedrukt. Er zijn bijvoorbeeld naar één foto van het Domplein met de Domtoren tientallen kaarten gedrukt, waarop ten- minste vier uitgevers staan vermeld. De wijze waarop zij zijn gedrukt sluit uit dat de ene prentbriefkaart een reproduktie is van een kaart van een andere uitgever. Vermoedelijk hebben uitgevers in een aantal gevallen - zonder medeweten van de fotografen - geput uit de |
verschillende uitgaven met foto's die sinds de jaren '70
van de negentiende eeuw in de diverse steden te koop werden aangeboden. Het reproduceren van andermans werk kwam in de
praktijk regelmatig voor. Dat dit ook zonder toestem- ming gebeurde blijkt uit de vele advertenties en in- gezonden mededelingen in het Nieuwsblad van de Boekhandel met koppen als "Onnette Manieren" en "Deloyale Concurrentie", waarin uitgevers elkaar in niet mis te verstane bewoordingen van plagiaat be- schuldigen. Dit was een weinig effectieve, maar wel begrijpelijke manier om het eigen gelijk aan te tonen en het misbruik van de ander aan de kaak te stellen. De machteloze woede van de gedupeerden klinkt er duidelijk in door. In 1912 werd in Nederland de Auteurswet ingevoerd met het doel originele produ- kten te beschermen. Vanwege de preventieve werking die hiervan uitging nam het aantal gevallen van misbr- uik sindsdien sterk af. In die tijd was de hausse in de prentbriefkaartenindustrie, waarin menigeen een graantje wilde meepikken, ook al voorbij. Zoals gezegd zijn voor de tentoonstelling ongeveer 200
prentbriefkaarten geselecteerd, hoofdzakelijk stads- gezichten. Andere onderwerpen zijn feesten en ge- beurtenissen, militairen en nijvere Utrechters. Tot deze laatste behoort ondermeer een serie van 35 foto- kaarten, getiteld "Momentopname Utrechtsche Straat- leven" die vele vormen van straathandel tot onderwerp heeft. Deze kaarten maken deel uit van een serie van meer dan 2000 foto's van het leven op straat in Neder- landse steden, uitgebracht door de Amsterdamse uit- gever N.V. Wagner en Weber. Op de meeste Utrechtse kaarten zijn kort na het verschijnen in een onbekend handschrift in inkt bijzonderheden over de voorstelling genoteerd, meestal op de adreszijde. Deze toevoegin- gen maken de serie nog waardevoller, want hier wor- den bij de haast filmische beelden van neringdoenden in het begin van de twintigste eeuw ook hun (bij)na- men en karakteristieke uitspraken vermeld die anders verloren zouden zijn gegaan. De Gemeentelijke Fotodienst heeft aan deze tentoon- stelling bijgedragen door van 16 geëxposeerde prent- briefkaarten een recente opname te maken die dezelf- de situaties bijna een eeuw later laten zien. Zo'n verge- lijking is altijd boeiend: soms is een straatbeeld drastisch veranderd en soms is de bebouwing nauwe- lijks veranderd maar wel de sfeer. Sophie en Tollen Wllmer
Topograflsch-Hlstorlsche Atlas
Gemeentelijke Archiefdienst
A. Numankade 199, Utrecht
|
||||||
123
|
|||||||
Nogmaals de dertig hoeven
in Oostveen |
|||||||||
dijk naar de Bisschopswetering is dan plaats voor dertig
hoeven van 30 roeden breed en 300 roeden lang, dus iets kleiner dan de zesvoorlinghoeve (die immers in de lengte 330 a 360 roeden mat). Als we de zesvoorling- hoeve op 16 morgen stellen, hebben we hier dan te maken met hoeven van ruim 18 en krap 14 morgen, samen de 32 morgen van een twaalfvoorlinghoeve." Er waren hier dus vermoedelijk niet van meet af aan zesvoorling- maar twaalfvoorlinghoeven uitgezet, zoals ook het geval was met de oudste ontginningen in het "Cope'-gebied dat Van der Linden heeft beschreven, te weten Leimuiden, Rijnsaterwoude en Esselikerwoude . De ontginningsbasis met de bewoningskern lag bij al deze ontginningen, zoals Van der Linden opmerkt en ook op zijn kaartjes aangeeft, "ergens halverwege de twaalf-voorling-percelen" , nooit precies in het mid- den, en ook nooit aan de buitengrens; de percelen strekten zich uit aan weerskanten van de ontginnings- basis. Dat was in Oostveen en Herbertskop ook het geval; de Gageldijk, met de boerderijen en de Blauw- kapel, lag iets ten noorden van het midden tussen Hoofddijk en Bisschopswetering, met opstrekkende percelen naar beide kanten. Wij spraken destijds het vermoeden uit (blz.22), dat de Bisschopswetering pas in de 13e eeuw werd gegraven, nadat de ontginning ten zuiden van de Gageldijk al in de tijd van dom- proost, sinds 1139 bisschop, Hartbert was uitgezet. Maar misschien hebben we ons daarin vergist en moet de Bisschopswetering, althans in opzet, ook al aan diezelfde bisschop worden toegeschreven. Hans Lagers schrijft op blz.75, dat hij niet kan inzien hoe de wetering langs de Gageldijk, die immers on- geveer evenwijdig liep met de Vecht, het aanstromen- de veenwater op die rivier heeft kunnen lozen. Volgens hem is de Gageldijk als ontginningsbasis daardoor zelfs uitgesloten. Maar dat berust toch op een gebrekkig in- zicht in het functioneren van dit type veenontginning. Het was normaal dat de ontginningsbasis evenwijdig liep met een rivier, zonder deze te raken, en het was dan ook via het systeem van dwarssloten, dat de af- watering op de rivier plaatsvond. Die dwarssloten kon- den op sommige punten, bijvoorbeeld bij de grenzen der gerechten, van de ontginningsbasis via de achterwetering door het oude land naar de rivier wor- den doorgetrokken. Het was natuurlijk noodzakelijk |
|||||||||
In het Maandblad Oud-Utrecht van mei 1992 (blz.73-
77) heeft Hans Lagers een beschouwing gewijd aan de ligging van het "gerecht van de dertig hoeven in den Biesen', dat in een goederenlijst van het kapittel van Oudmunster uit 1300 wordt genoemd en dat in 1276 in handen was van heer Ludolf van Overdevecht, rid- der. Hij bestrijdt daarmee onze opvatting, uiteengezet in het Jaarboek Oud-Utrecht 1988 , dat dit gerecht moet worden gezocht in Oostveen en Herbertskop sa- men, van de Hoofddijk in het zuiden tot de Bis- schopswetering in het noorden, en betoogt dat het zich uitsluitend heeft uitgestrekt over Oostveen. Wij op onze beurt zijn door zijn argumentatie niet overtuigd en zullen er bij deze dus nader op ingaan. Om te beginnen bestrijdt hij onze mening dat niet de Hoofddijk maar de Gageldijk de basis van de ontgin- ningen Oostveen en Herbertskop heeft gevormd, met het argument dat er noch hier noch elders langs de Vecht zesvoorlinghoeven zijn aan te wijzen. De door ons geconstateerde exacte maat van 30 x 112,5 meter = 3375 meter, gemeten langs de Gageldijk over het grondgebied van Oostveen en Herbertskop, van Achttienhoeven in het westen tot Overdevecht in het oosten, en dus corresponderend met de smalle kanten van dertig naast elkaar uitgezette opstrekkende hoeven van elk 30 roeden a 3,75 meter breed, doet hij af met het argument dat de lengte van de kavels van de Hoofddijk tot de Gageldijk in Oostveen en Herbertskop geen 1250 meter bedroeg, zoals bij een zesvoorlinghoeve, maar ca 1500 meter, en dat er in Achttienhoven, Tienhoven en Maarsseveen langs de Gageldijk gemeten smallere percelen moeten zijn uit- gezet. Nu mag dat laatste waar zijn, maar dat betekent toch nog niet dat de ontginners, die van oost naar west optrokken en daarbij door de bocht van de Vecht en de grens met het graafschap Holland steeds meer in ruimtenood geraakten (zie de 'taartpunten' waarin Maarsseveen en Breukeleveen uitlopen), toen ze nog de ruimte hadden niet gewoon van de gangbare hoevebreedte van 30 roeden zijn uitgegaan. Wat de lengte van de kavels betreft, hebben wij ge- constateerd (blz.22): "dat er van de Gageldijk naar de Hoofddijk dertig hoeven (inclusief Herbertskop) van 30 roeden breed en 400 roeden lang zijn uitgezet, dus een royaal bemeten zesvoorlinghoeve. Van de Gagel- |
|||||||||
124
|
|||||||||
dat ontginningsbasis, achterwetering en dwarssloten
gelijktijdig werden aangelegd, zodat er een gesloten rechthoek van watergangen ontstond; een ontgin- ningsbasis van ca 1140 (Hoofddijk) met een achterwetering pas uit het einde van de 12e eeuw (watergang langs de Gageldijk), zoals Hans Lagers aan- neemt, is dan ook onbestaanbaar. Niet alleen de noodzaak tot waterbeheersing, maar ook de centrale leiding door de overheid verzette zich trouwens tegen een dergelijke rafelige afwerking. Volgens ons werden de watergangen langs de Gageldijk als ontginningsba- sis en de Hoofddijk als achterwetering beide ca 1135- 1140 aangelegd. Wat het gerecht van de dertig hoeven zelf betreft, acht
hij het voorts weinig aannemelijk (blz.76), dat heer Lu- dolf van Overdevecht een pachtgoed van de dom- proost, te weten Oostveen, en een leengoed van de bisschop, namelijk Herbertskop, in één gerecht ver- enigd had. Toch zijn er aanwijzingen dat dit inderdaad het geval was. Toen zijn verre opvolger Bernt Proeys, die eveneens de beide gerechten van Oostveen en Her- bertskop op verschillende titel in één hand hield, in 1386 gedwongen was, het gerecht van Herbertskop tussen Hoofddijk en Bisschopswetering aan het dom- kapittel te verkopen (ten gevolge van een twist over geüsurpeerde tienden in Oostveen), droeg hij het op aan zijn leenheer de bisschop, die het vervolgens aan het domkapittel schonk, vrij van leenband. In 1404 ver- kocht Bernt ook de noordelijke helft van Herbertskop aan het domkapittel, die hij eveneens van de bisschop in leen hield. Maar nu was de bisschop minder gul ten opzichte van het kapittel en hield de leenband intact. Oostveen en Herbertskop waren sindsdien dus wel- iswaar in hun geheel in handen van domproost en ka- pittel, maar wat Oostveen en de zuidelijke helft van Herbertskop betreft in eigendom, en wat de noordelij- ke helft van Herbertskop aangaat als bisschoppelijk leen. Toen Oostveen en Herbertskop in de vijftiende eeuw samen door de domproost werden verpacht als het Domproostengerecht op het Oostveen, bleven in Oostveen en Herbertskop nog afzonderlijke rechtban- ken onder eigen schouten functioneren. Toch werd dit Domproostengerecht als geheel soms ook naar de pachter ervan genoemd, bij voorbeeld het gerecht van Adriaan van Pallaes in 1504 . Herbertskop besloeg een smalle strook land, die tussen Hoofddijk en Bisschopswetering uit niet meer dan vier hoeven bestond, elk van 28 morgen. Naar onze me- ning vormden ze samen met de zesentwintig dijk- hoeven van 24 morgen die volgens de manualen van het morgengeld in 1456 en 1470 in Oostveen werden aangeslagen, de dertig hoeven van heer Ludolfs ge- recht. Alle grond van die dijkhoeven was toen mis- |
||||||||||||||
schien nog niet ontgonnen of werd althans nog niet
aangeslagen, want het volledige oppervlak van Oostveen en Herbertskop samen tussen Hoofddijk en Bisschopswetering omvatte niet slechts die 26 x 24 + 4 X 28 = 736 morgen, maar volgens de aanslag van 1548 een gebied van 961 en 1/3 morgen; dat is afgezien van 1 1/3 morgen precies 30 x 32 = 960 morgen, ofwel dertig twaalfvoorlinghoeven van 32 morgen . |
||||||||||||||
Johanna Maria van Winter
A.LR Buitelaar |
||||||||||||||
Noten
1. Johanna Maria van Winter en A.LRBuitelaar,
'Stad en veen in Utrecht, toegelicht aan de gerechten Oostveen en Herbertskop', in: Jaarboek Oud-Utrecht 1988, p.9-34, speciaal p. 19-22. 2. H.van der Linden, De Cope. Bijdrage tot de
rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands- Utrechtse laagvlakte (Assen 1955) p.38-51 met kaartje op p.42; en speciaal over Esselikerwoude: H.van der Linden, 'Esselicken/voude anders genaemt Heeren Ja- cobswoude (ofwel de kritische toetsing van een hoog- bejaarde overlevering)', in: Feestbundel aangeboden aan prof.dr.D.P.BIok (Hilversum 1990) p.225-247 met kaartje op p.226. 3. 'Esselickerwoude' p.228-229.
4. Van Winter en Buitelaar, 'Stad en veen',
p.26-27. 5. Aldaar p.25.
6. Aldaar, p.33.
7. RAU, Staten van Utrecht voor 1581, nr.400, Leg-
gers van het Oudschildgeld, 1548, fol.245 recto - 253 verso. |
||||||||||||||
•0^
|
||||||||||||||
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u
toesturen aan de redactie, Alexander Numan- kade 199, 3572 KW Utrecht, liefst op SVa of 3'/2 inch floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0 of 5.1). |
||||||||||||||
125
|
||||||||||||||
Jaarverslag van
de Vereniging Oud-Utrecht over 1991. |
|||||||||
december, de eerste in een serie presentaties van
Utrechtse musea). De belangstelling voor deze actviteiten was groot,
soms zelfs overweldigend. De op vele plaatsen zichtba- re aankondigingen van de lezingen zullen hierbij een belangrijke rol hebben gespeeld. De Fundatie van Renswoude bleek helaas wat te krap, reden om de le- denvergaderingen voorlopig in de Gemeentelijke Muziekschool te houden. Het meest in het oog springende evenement in dit
verenigingsjaar was het vierde in de reeks symposia over de regio's in de provincie Utrecht, ditmaal gewijd aan Heuvelrug en Vallei. Centraal thema: "Het dage- lijks leven door de eeuwen heen". In Slot Zeist luister- den 125 belangstellenden naar een reeks voordrachten waarin verschillende aspecten van de geschiedenis van deze streek werden belicht. Voorzitter en ere-voorzitter verzorgden pro- en epiloog. Met laatstgenoemde activiteit bewees de vereniging
weer eens haar provinciale karakter. Daarom was Oud- Utrecht ook verheugd over de oprichting van de Stichting Stichtse Geschiedenis, het door de verschil- lende historische verenigingen in de provincie in het leven geroepen steunpunt voor de lokale en regionale geschiedbeoefening. Een van de bestuursleden is uit de kring van Oud-Utrecht afkomstig. De vereniging was met een propagandastand
aanwezig bij de Van der Monde-lezing op 5 februari, de Open Monumentendag op 13 september, de Open Dag van Gemeente- en Rijksarchief op 12 oktober en bij de Sinterklaasverkoop in het Gemeentearchief op 28 november. Het Maandblad bleef met onverbiddelijke regelmaat
verschijnen. Tien nummers met 150 bladzijden nieuws en geschiedenis. Het omslag was opnieuw op de histo- rische actualiteit geënt: een foto uit ca. 1890 van de Mariaplaats ter gelegenheid van de heropening van het herrezen gebouw van Kunsten en Wetenschappen. Het dikke gecombineerde november/december-nummer bevatte de teksten van de lezingen van het in maart 1989 gehouden symposium over de Vechtstreek. Deze special kwam tot stand met een subsidie van het Provinciaal Bestuur De redactie besteedde in nauw overleg met het bestuur veel energie aan een nieuwe vormgeving. Na het decembernummer kon het oude jasje worden uitgetrokken. |
|||||||||
De activiteiten- en propagandacommissie ontwikkelde
zich in het afgelopen jaar tot een onmisbare steunpi- laar van het verenigingsleven. Er kwam versterking met enkele nieuwe leden en de commissie bestaat nu uit Sander Daniels, Roos Fokkema, Annelies Reijmers, Kees van Royen, Fred Vogelzang en Hilde Vries. In het tweede jaar van de nieuwe opzet kon een begin
worden gemaakt met enkele gerichte ledenwerfacties. De terugloop van het ledental werd aldus succesvol bestreden. Desalniettemin moest het jaar 1991 worden afgesloten met 1695 leden, vorig jaar waren dit er nog 1713. De recente ontwikkelingen zijn echter zeer be- moedigend. De volgende lezingen en excursies werden georga-
niseerd: mw. B. van Santen over "De bouwkunst in Utrecht tussen 1850 en 1940" en mw. E. Wessel over "Het gebruik van materialen en technieken in diverse jonge Utrechtse monumenten" (24 januari); Riëtte van der Plas over "Belle van Zuijlen: tussen verlichting en romantiek" en Thera Coppens over "Soestdijk, Groe- neveld en de Bult: de Baarnse lusthoven" (27 februari); Bert Maes over "Bomen en groen-aanleg vroeger en nu in de Utrechtse binnenstad" en Marieke Knuijt over "Ruim tweehonderd jaar papierbehang in Utrecht" (27 maart); E. Geytenbeek over "Orangerieën in Neder- land" (11 april); aansluitend een excursie naar kasteel Amerongen via een aantal orangerieën (27 april); Ma- rian Langenbach over "Weeshuizen en weeskinderen in Utrecht" (28 mei, na afloop van de Voorjaarsle- denvergadering); stadswandeling langs Utrechtse geveltekens onder leiding van J.W.C, van Schalk (22 ju- ni); boswandeling door het bos van Amelisweerd onder leiding van A. Vianen en bezichting van het huis Oud- Amelisweerd (31 augustus); Judith Bruijns over "Broe- derschappen in de Nicolaaskerk 1475-1500 (26 november, na afloop van de Najaarsledenvergadering); Ludger Smit over "Een historisch museum in Utrecht" en Frans Smolders over "Het Universiteitsmuseum" (17 |
|||||||||
126
|
|||||||||
Over het Historisch Bezoekerscentrum is weinig
positiefs te melden. Door het wegvallen van de meest gewenste lokatie aan het Domplein bleef het pers- pectief schimmig. In het bestuur kwamen enkele nieuwe gezichten. In de
Voorjaarsledenvergadering werd de al enige tijd on- vervulde vacature na het vertrek van Margreet Braams opgevuld door de benoeming van Fred Vogelzang als vertegenwoordiger van de activiteiten- en propaganda- commissie. In de Najaarsledenvergadering werd Flip Maarschalkerweerd afgelost door Piet 't Hart, contact- persoon voor de Jaarboekredactie. Edsard Kylstra werd herkozen. |
|||||||||||
Ook de Jaarboekredactie had het druk met een nieuwe
vormgeving en een nieuwe redactionele formule. Me- de hierdoor trad enige vertraging op en kon het Jaar- boek 1990 - evenals overigens de Archeologische en Bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht - niet meer in het verslagjaar worden bezorgd. De voor- bereidingen voor een nieuwe opzet van de bezorgactie door leden-vrijwilligers waren toen al lang afgesloten. Dankzij de succesvol verlopen automatisering van de leden- en contributieadministratie kon administratrice Constance de Leeuw op efficiënte wijze bezorgroutes samenstellen en uitprinten. Het ligt in het voornemen na een proeftijd het dure adressenbestand bij de huis- drukker af te schaffen. |
|||||||||||
Het wachten op het nieuwe Jaarboek was gelukkig al
gecompenseerd door de verschijning van het lang ver- beide Register over de jaargangen 1954-1983, samen- gesteld door Hans en Karin Mathijssen-Penders. Het boekwerk werd gepresenteerd op de Voorjaarsle- denvergadering. Ruim driehonderd leden haden in- getekend voor de luttele som van ƒ 7,50 (inclusief bezorgkosten). Daarna ging de prijs fors omhoog. Dit gold ook voor de nog steeds leverbare oude nummers van Jaarboek en Maandblad, nadat de uitdijende voor- raden in het depot van het Gemeentearchief waren gesaneerd. Enkele malen probeerde de vereniging de besluitvor-
ming over de toekomst van stukjes waardevol Utrecht te beïnvloeden. Zo richtte Oud-Utrecht zich tot het ge- meentebestuur met het aanbod actief mee te denken over de vraag hoe de Zeven Steegjes bewaard konden blijven. Er vonden inderdaad enkele nuttige gesprek- ken plaats. Inmiddels lijkt de kou van de lucht. Met enkele oud-medewerkers van de Rijksuniversiteit
Utrecht werd overlegd over de vraag hoe zou kunnen worden bevorderd dat de universiteit zich actiever be- toont bij onderzoek en onderwijs betreffende de regio- nale en lokale geschiedenis. Een zekere bezorgdheid is hier op zijn plaats. In eerste instantie werd een aantal docenten aangeschreven. Hopelijk kan de nieuw ingestelde Oud-Utrecht prijs
hierbij goede diensten bewijzen. Te beginnen in 1993 - Oud-Utrecht bestaat dan 70 jaar - zal deze prijs van f 3000 iedere twee jaar worden uitgereikt aan de auteur van de naar het oordeel van een onafhankelijke jury beste verhandeling over de geschiedenis van stad en provincie. |
Evenals in 1990 werd ook het afgelopen jaar weer een
"kaderdag" gehouden, waar de leden van bestuur en commissies en vertegenwoordigers van de vereniging in de besturen van verwante instellingen de contacten aanhaalden en elkaar informeerden. Dit vond op 20 oktober plaats in Museum Flehite, waar directeur Elias de gasten verwelkomde en gelegenheid bestond het museum te bekijken. Daarna volgde een uiteenzetting door mw. Gea Groenendijk en de heer Heins Willemse over het promoten van de Utrechtse binnenstad. Ook het afgelopen jaar ontvielen ons enkele leden
door overlijden. Tot hen behoorde ons erelid mw. J.C. Jongbloed-Gerritsen, van 1969-1980 bestuurslid van de vereniging. De Stichting Publikaties Oud-Utrecht zag kans haar
wankele financiële basis wat te versterken. Mede on- der het SPOU-logo verschenen In het verslagjaar de de- len Wijk bij Duurstede en Houten II in de serie monu- menteninventarisaties, een boek over de portretten van de élèves van de Fundatie van Renswoude, het tweede wandelgidsje langs Utrechtse geveltekens en het eerste deeltje (over de Domkerk) in een nieuwe reeks monu- mentengidsjes van de stad Utrecht. De pogingen om de verschijningsfrequentie van de M.l.P-delen te verho- gen konden nog niet met succes worden bekroond. Naast de zeer gewaardeerde grote dotatie van het K.F.
Heinfonds werd de vereniging het afgelopen jaar ook bedacht met een legaat. Deze gelden werden op de gebruikelijke nuttige wijze besteed. De secretaris
|
||||||||||
127
|
|||||||||||
Oud-Utrecht
|
|||||||
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 11 - november 1992
|
|||||||
lOTHEEK DER
RUKSUNIVERSiTEIT yTRIGHT |
|||||||
Oud-Utrechtprijs
1993
|
|||||||||||
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 11 - november 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad en provincie Utrecht. Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65-1-ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk. Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U). Redactieadres: Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
|||||||||||
De vereniging Oud-Utrecht stelt ƒ 3.000,-
beschikbaar voor het beste artikel dat tussen
1 januari 1990 en 1 januari 1993 is geschreven over
een (kunst-)historisch ondenwerp betreffende stad
of provincie Utrecht.
De rijke Stichtse historie is een schier onuitputtelijke
bron van interessant onderzoek. De vereniging wil
door deze prijs mensen stimuleren dit onderzoek
uit te voeren. Maar niet alleen dat: zij wil zorgen
dat dit onderzoek onder de aandacht komt van een
breed publiek. Pas dan krijgt de geschiedenis de
aandacht die zij verdient.
De prijs is daarom ook niet beperkt tot
professionele historici: ook mensen die in hun vrije
tijd een onderzoek hebben gedaan, amateur-
historici, journalisten, publicisten en studenten die bezig zijn met onderzoek worden van harte
uitgenodigd mee te dingen naar het prijzengeld van ƒ 3.000,-
Het onderzoek mag een breed terrein bestrijken:
historisch-geografische studies, rechtshistorische
studies en sociale geschiedenis zijn even welkom
als politieke of kunsthistorische onderwerpen,
zolang het maar over de stad of provincie
Utrecht gaat.
Het artikel mag reeds eerder gepubliceerd zijn.
Er zijn enkele voonwaarden: de inzending (in
drievoud) moet minimaal een lengte hebben van
3.000 woorden, het moet voor 1 januari 1993
worden ingeleverd bij de jury en het moet
- uiteraard - eigen werk zijn van de inzender
De jury van de Oud-Utrechtprijs 1993 is als volgt
samengesteld: voorzitter prof. drs. M. Snijders, secretaris drs. H.Ph.L. Leeuwenberg en lid prof. dr M. Prak. Inzendingen moeten worden gestuurd aan: H.Ph.L. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, A. Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Bij de secretaris van de jury kunt u ook een uitgebreid reglement aanvragen. De feestelijke uitreiking van de Oud- Utrechtprijs 1993 vindt plaats in mei 1993. |
|||||||||||
LEZINGEN:
WIJKC CENTRAAL
Op 15 december a.s. zal in een tweetal lezingen de
Utrechtse Wijk C centraal staan. De eerste lezing wordt verzorgd door Albert van Wersch. Hij is als coördinator nauw betrokken bij de activiteiten in het buurthuis Wijk C. In zijn dialezing zullen ondermeer de geschiedenis van de wijk en het buurtleven uitvoerig worden belicht. Prof.dr Gerrit Jansen, schrijver van (o.a.) een boekje met Utrechtse portretten "Ballonnen en brood", zal in de tweede lezing zijn licht laten schijnen over café Bertus van Wegen. Dit café, gelegen in het hart van Wijk C, is een trefpunt voor bekende Wijk C'ers zoals Corrie Huiding en lopie Kassing. Maar het café heeft ook zijn aantrekkingskracht op niet-Wijk C'ers. De lezing vindt plaats op dinsdag 15 december 1992 in het buurthuis Wijk C, Waterstraat 2 te Utrecht. De zaal is open om 19.30 uur Om 20.00 uur vindt de lezing van Albert van Wersch plaats; om 21.00 uur de lezing van Gerrit Jansen. De entree voor leden van Oud-Utrecht is gratis; niet-leden betalen ƒ 2.50. |
|||||||||||
129
|
|||||||||||
TOELICHTING BIJ BEGROTING
VERENIGING OUD-UTRECHT VOOR HET JAAR 1993 |
|||||||||
U vindt bijgaand achtereenvolgens de jaarrekeningen
1990 en 1991 alsmede de begrotingen 1992 en 1993, Aan de batenkant vindt u nauwelijks mutaties in de be-
grote opbrengsten voor contributies, advertenties, ver- kopen, donaties en rente. Wel treft u een post Jubi- leum-actie aan. Onder deze post zijn onder andere te venwachten inkomsten geboekt in verband met de venA/achte jubileumgiften ter gelegenheid van het 70- jarige bestaan van de vereniging. Aan de leden en aan derden zal gevraagd worden,
naast de contributie, een éénmalig bedrag te betalen van ƒ 10,—. Het ligt in het voornemen de leden voor dit bedrag onder andere een extra publikatie toe te zenden. Daarnaast zullen ook één of meer extra leden- activiteiten ontwikkeld worden. Nadere mededelingen daarover zullen in het maandblad worden gedaan. Voor wat de lastenkant van de begroting betreft vindt
u een geringe verlaging van het bedrag voor het maandblad. Daarnaast worden de begrote kosten voor het jaarboek aangepast naar ƒ 40.000,—. Voor het 70- jarig jubileum worden de extra kosten, éénmalig, begroot op ƒ20.000,—. De voorziening voor activiteiten en wen/ing wordt ver-
laagd naar ƒ 4.000,—, opdat daarmee de normale kos- ten voor activiteiten en werving weer op het normale niveau terug zijn. Omdat de boekhouding van de vereniging, inclusief
het opstellen van de jaarrekening, met ingang van 1 ja- nuari 1993 extern wordt uitbesteed stijgen de kosten van beheer naar ƒ 12.000,—. |
Voor de 2-jaarlijkse Oud-Utrecht prijs vindt u een be-
drag ad ƒ 5.000,— op de begroting. Een bedrag van ƒ 3.000,— is bestemd voor de toe te kennen prijs, het restant is beschikbaar voor de kosten verbonden aan de feestelijke uitreiking. Tot slot wordt opgemerkt, dat de kostenkant, éénmalig
in verband met het jubileum-jaar, ruim begroot is. Het daaruit voortvloeiende nadelige saldo zal geboekt wor- den ten laste van de kapitaalrekening. Door het vragen van een éénmalige vrijwillige bijdrage
meent het bestuur dat de contributie voor de gewone leden ook voor het jaar 1993 niet structureel behoeft te worden aangepast. ].\N. Lemaier.
(Penningmeester) |
||||||||
130
|
|||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
131
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Contactdag
SSG |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Stichting Stichtse Geschiedenis organiseert een
contactdag voor leden van historische verenigingen in de provincie Utrecht rondom het thema: "Uni- versiteit en Historische Vereniging". De contactdag vindt plaats op woensdag 25 november 1992 in zaal 017 van Trans 10 te Utrecht en begint om 19.30 uur De Trans is een zijstraat van de Korte Nieuwstraat, vlakbij de Domplein. In de provincie zijn meer dan 14.000 mensen lid van een historische vereniging. Wanneer deze be- trokken zouden worden bij universitaire projecten, biedt dat vele mogelijkheden. Maar ook de kennis van de Universiteit dringt maar mondjesmaat door tot de historische verenigingen. De contactbijeen- komst wil pogen beide groepen nader tot elkaar te brengen. Onbekend maakt onbemind. Dit is een unieke kans om elkaar te ontmoeten. Een drietal sprekers zal door middel van korte inlei-
dingen enkele aspekten van het thema belichten, waarna in een forumdiscussie het thema verder wordt uitgediept. Het programma ziet er als volgt uit:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18 november 1992. Vereniging Oud-Utrecht. Najaars-
ledenvergadering. Aanvang 19.30 uur Lezing door drs. Martin W.J. de Bruijn, "Kapittels als projectontwikkelaars: ruimtelijke ordening in het mid- deleeuwse Utrecht". Aanvang: ca. 20.45 uur Plaats: Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht. 25 november 1992. Stichting Stichtse Geschiedenis.
Contactdag voor leden van historische verenigingen in de provincie Utrecht. Thema: "Universiteit en histo- rische verenigingen". Plaats: Trans 10, Utrecht. Aanvang: 19.30 uur. 28 november 1992 t/m 21 februari 1993. "Gerrit
Rietveld 1888-1964". Overzichtstentoonstelling van het totale oeuvre van de architect en vormgever Gerrit Rietveld. Plaats: Centraal Museum Utrecht. Dinsdag 1 december 1992. Sinterklaasverkoop van
de Gemeentelijke Archief- en Fotodienst, Alex. Numan- kade 199, Utrecht. De vereniging Oud-Utrecht is op deze avond eveneens aanwezig. Aanvang: 19.00 uur T/m 31 december 1992. "Groeten uit Utrecht".
Tentoonstelling over 100 jaar prentbriefkaarten. Plaats: Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur; di t/m vr 9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur. T/m 31 januari 1993. "Datza/je/eren.'" Tentoonstel-
ling over onderwijsleermiddelen sedert 1800 en een blik in de toekomst. Universiteitsmuseum, Biltstraat 166, Utrecht. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Informatie: F. Vogelzang, consulent regionale
geschiedbeoefening, Mariaplaats 25, Utrecht.
Tel. 030-343880.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
132
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"Alsof zij een schooljongen
voorhad ..." Uit de geschiedenis van de openbare bibliotheken in Utrecht
|
||||||||
In mei 1891 kregen vooraanstaande inwoners van
Utrecht een brochure thuisbezorgd. Zij lazen daarin dat er in de stad hoognodig een "Volksleeszaal" moest ko- men. En hoewel het aantal mensen dat zich aange- sproken voelde, bar tegenviel, besloten de initiatiefne- mers toch tot stichting over te gaan: op vrijdag 8 ja- nuari 1892 werd in de Loeff Berchmakerstraat de Openbare Leeszaal geopend. In 1909 kwam er een uit- leenbibliotheek bij. Een van de belangrijkste doelstellingen was, aan arbei-
ders gelegenheid te geven om buiten de kroeg aange- name verstrooiing te vinden. Zij konden er spelletjes doen bij het genot van een kop koffie of een beker chocolademelk. Belangrijker was dat zij er voedsel voor de geest vonden in tijdschriften, kranten en boeken. De Openbare Leeszaal was vanaf het begin onpartijdig, voor iedereen toegankelijk. Onpartijdig betekende niet dat alles wat werd gedrukt
ook in de Openbare Leeszaal en Bibliotheek (OLB) te vinden was. Er was en is nu eenmaal lectuur die nauwelijks de drukinkt waard is. Zeker in de beginjaren waren er mensen die daar ook socialistische en vooral communistische geschriften toe rekenden. Maar het uitgangspunt was duidelijk: geen principiële selectie op grond van politieke of religieuze overtuiging. Over de grens tussen wat wel en niet acceptabel was, is in de loop der jaren veel en heftig gediscussieerd. Wie in een bibliotheek werkte, ontwikkelde daar een zesde zintuig voor. Bij de oprichting van de Utrechtse Rooms-Katholieke
Leeszaal en Bibliotheek (RKOLB) in 1918 ging het om heel andere doelstellingen. Een eigen leeszaal zou bij- dragen aan de volksontwikkeling 'in het belang van godsdienst en zedelijkheid'. Vanaf het begin werd prin- cipieel stelling genomen tegenover de neutrale OLB. Daar konden onschuldige lezers besmet raken door de godloze en antikerkelijke lectuur die er voor het grijpen zou liggen. Het was een taak voor ontwikkelde gelovi- gen de zwakkeren te beschermen tegen dat kwaad. Sedertdien bestonden er in Utrecht twee openbare leeszalen en bibliotheken naast elkaar. In de praktijk hebben ze op een aantal terreinen regelmatig samen- gewerkt. En ze hadden te kampen met dezelfde pro- |
||||||||
De leeszaal van de RKOLB in 1933.
(Bij de voorplaat: De uitleenbalie van de RKOLB>)
blemen: onvoldoende steun van de burgerij, geldge-
brek en schrijnende ruimtenood. Voor de oplossing van deze problemen moesten de besturen van de leeszalen hun heil zoeken in een vrijwel onafgebroken be- deltocht, langs autoriteiten, welgestelden, vhenden en familie. Dat bracht dan vaak enig respijt, maar om het bedrijf te laten voortbestaan, moest er voortdurend worden bezuinigd tot op het bot. Geldgebrek was er de oorzaak van dat de bibliotheken krap en armoedig gehuisvest waren. Dat leidde op tal van momenten tot problemen, bijvoorbeeld in het fili- aal van de RKOLB in de Potgieterstraat. Op 20 au- gustus 1920 was de klacht daar: 'Voor de tweede maal sinds enkele weken is gedeeltelijk de vloer in de biblio- theek doorgezakt, juist op de plaats waar de Katholie- ke Illustraties staan en er dikwijls geloopen wordt. De planken onder het zeil zijn weggerot, zoodat er gaten in het zeil komen wanneer men daar loopt. De vochti- ge kelderlucht die in de bibliotheek door die gaten komt is niet uit te houden.' Steun van de geestelijkheid
Het bestuur van de RKOLB kon hopen op de welwillen-
de steun van de geestelijkheid. Tot na de Tweede We- reldoorlog luisterden de meeste parochianen nog naar hun zieleherders. Maar ze vertikten het om massaal lid te worden van hun eigen bibliotheek, net zoals anders- |
||||||||
133
|
||||||||
denkenden de OLB links lieten liggen. Dat was een van
de belangrijkste de oorzaken van het permanente geldgebrek, waardoor het niet mogelijk was bewust aan collectievorming te doen. 'De leden vragen steeds om nieuwe boeken. Er was geen een duitsch boek voor een meisje en moest ze zich tevreden stellen met een hollandsch, hoewel ze de hollandsche taal nog niet goed kende. Jammer dat zoo iets voorkomt' klaagde men in 1927 in het logboek van het RK filiaal in de Potgieterstraat. Op 28 maart 1927 werd het vol- gens iemand 'wanhopig in de bibliotheek om boeken te vinden voor jongens van 16a 17 jaar Nergens geld, nergens boeken, hoe moet het toch gaan? Een biblio- theek kan op zoo'n manier niet blijven bestaan.' Er zat dus niets anders op dan om steun te bedelen. De openbare bibliotheken waren voor een groot deel afhankelijk van krijgertjes. In maart 1926 schreef kape- laan Meijer in het RK dagblad Het Centrum de volgen- de oproep; 'De schoonmaak is, naar men mij van welingelichte zij-
de verzekerde, weer in vollen gang. We weten alle, hoe onder directie van de vrouw des huizes, die deze jaarlijksche manoeuvre stelselmatig leidt, geen enkel vooHA/erp aan deze reinigingskuur ontsnapt. Maar dan kan het ook niet anders, of deze schoonmaak brengt in vele huisgezinnen weer een collectie boeken boven water, welke in hoek of kast zoo waren geborgen, dat zij alleen in deze schoonmaakdagen in hun rust wor- |
De leeszaal van de RKOLB aan de Kromme Nieuwe-
gracht. den gestoord. Ik bedoel die boeken, welke niet meer
circuleeren in den huiselijken kring, omdat ieder der huisgenooten ze heeft gelezen en hun inhoud kent. Die boeken hebben voor u geen waarde meer; u wilt ze misschien met alle geweld kwijt. En daarom wil ik u een adres aanbevelen, waar zij nog wel goeds kunnen stichten. Dat adres is de RK leeszaal, welke met een te- kort aan goede boeken te kampen heeft bij haar steeds groeiend aantal lezers. Het soort boeken maakt geen verschil, want de leeszaal telt lezers van eiken leeftijd en ontwikkeling, zoodat boeken voor de jeugd en voor volwassenen, voor studie en romanlectuur in dank worden aanvaard. Gaarne neem ik deze voor de Leeszaal in ontvangst, en als u mij een briefje stuurt, laat ik ze ook gaarne aan uw woning afhalen. Ik reken er stellig op u de volgen- de keer te kunnen mededeelen dat er een hele stapel op mijn kamer is binnengebracht.' Lang niet alle geestelijken waren bereid zulke propa-
ganda te maken. Dat kwam dan niet doordat zij een hekel aan de RKOLB hadden. In een aantal parochies had men een eigen parochiebibliotheek en het lag voor de hand dat de geestelijke leidsman daar de meeste aandacht aan schonk. Als ze een pleidooi hielden voor |
||||||
134
|
|||||||
de RKOLB hielp dat meestal maar een korte tijd, on-
danks het ontzag dat de meeste parochianen voor de geestelijkheid hadden. Hoe groot dat nog was, blijkt bijvoorbeeld uit een notitie van een medewerker in het filiaal aan de Potgieterstraat. Op 14 oktober 1925 staat er: 'Om half acht begon het lawaai zooals het in lan- gen tijd niet geweest was. Groot en klein, alles was ru- moerig. Op een oogenblik verscheen Mijnh. pastoor en alles was doodstil, 't Is ook verder rustig gebleven.' Dag kapelaan!
Toch kregen zelfs geestelijken in die goede oude tijd
niet altijd de eerbiedige behandeling waarop zij recht hadden. In 1940 bleek dat uit een boze brief die bij het bestuur van de RKOLB ter tafel kwam. Het was in de tijd dat de lezers nog niet zelf boeken mochten opzoe- ken op de planken. Zij vervoegden zich bij een balie waarachter de medewerkers van de bibliotheek klaarstonden met hun eindeloze kaartenbakken. De klant overhandigde een briefje waarop hij de titel en het nummer van de gewenste lectuur had genoteerd. Het personeel zocht dan in de kaartenbakken of er iets thuis was. Eventueel kon het verhinderen dat iemand een verkeerd boek in handen kreeg: dat was dan zoge- naamd uitgeleend en de nieuwsgierige kreeg een on- schuldig boek aangeprezen. Die zorgzaamheid paste precies in de taakopvatting van de bibliotheken: mensen opvoeden tot goede burgers en hen ervan weerhouden, verkeerde paden op te gaan. In de RK bibliotheken had men sedert 1925 de boeken ingedeeld in een aantal handige categorieën die waren opgesteld door de geestelijkheid. A-boeken waren geschikt voor personen die ouder waren dan 18 jaar; B was voor lezers ouder dan 21 jaar; Bc was voor volwassenen en meer ontwikkelden; C kreeg men al- leen mee na schriftelijke aanvraag bij het bestuur; D was verwerpelijk en hoorde niet in een RK bibliotheek. Iedereen die in een RK bibliotheek werkte, kon in één oogopslag zien of boek en lezer bij elkaar pasten. Om- streeks 1940 begon in Utrecht wat verzet te groeien tegen deze betutteling, maar de tijd was nog niet rijp voor teveel geestelijke vrijheden. Bibliotheekmedewerkers konden door hun manier van optreden mensen tegen zich in het harnas jagen. Dat gebeurde weleens als zij iemand een bepaald boek niet meegaven. Zij werden dan wel gedekt door het gezag van de geestelijke die censor van de bibliotheek was. Hij hield globaal toezicht op het niveau van de biblio- theek en waakte tegen verslapping van de RK geest. Maar soms leefden de medewerkers de regels wel erg star na en dat kon tot boosheid leiden. Op 16 maart 1940 schreef bijvoorbeeld een verontwaardigde lezer aan de secretaris van het bestuur van de RKOLB. |
|||||||
'Geachte Heer,
Mijn schrijven dient, om tegenover Uw Bestuur mijn
klachten te uiten omtrent de behandeling die mij te beurt is gevallen in de uitleenbibliotheek. Kromme Nieuwe Gracht 25, vanavond om 6 uur De toen aanwezige juffrouw, die mij bediende, ken ik niet van naam, maar zij is al reeds op jaren, bril op, grijsachtig van haar Haar behandeling was onheusch, norsch, comman-
deeren alsof zij een schooljongen voor had. Maar de grootste ergernis, die zij in het publiek heeft gegeven, ging over de aanvrage van een boek. Ik stond aan het loket te midden vanS a4 menschen. Ik gaf haar een lijst met opgeschreven boeken en vroeg: "Wilt U mij het Ie opgeschreven boek geven". Ze rom- melde wat door in de boeken en nogmaals vroeg ik naar het boek. Dan kwam bruut het antwoord: "Dat moet eerst aangevraagd worden, 't Is een C Boek". Mijn antwoord was: "Juffrouw, als ik iemand anders gestuurd had om dit boek voor mij te halen, dan kan ik mij voorstellen, dat U misschien meent, dat die persoon van mijn naam misbruik maakt om dat boek in handen te krijgen. Maar nu ik als geestelijke persoonlijk bij U kom om 't boek te vragen, nu meen ik toch dat U geheel verantwoord bent 't aan een geestelijke te geven." Haar commando luidde: "U krijgt 't niet! Moet aan-
gevraagd worden!" Daarop zeide ik: "Juffrouw, nogmaals vraag ik U dit
boek". Ik kreeg 't niet! Daarop ben ik weggegaan, uitgeleide gedaan door
haar sarcastische groet "Dag kapelaan!!" Geacht Bestuur, wat mij bij deze handeling het meest geërgerd heeft, is dat zij te midden van het publiek een kapelaan van de stad 3x pertinent geweigerd heeft een boek te geven; en er vooral de nadruk op legde, dat ook ik 't moest aanvragen. Wat moeten nu die menschen, misschien parochianen wel gedacht hebben? Mij dunkt dit: "Nou, wij zullen een kapelaan maar niet meer raadplegen over 't lezen van boeken, want die mag ze zelf niet lezen!" In elk geval zal het vertrouwen van 't publiek in het geestelijk gezag van een kapelaan op dit gebied niet versterkt zijn. M.i. heeft zij daardoor groote ergernis gegeven, die goedgemaakt dient te worden. Daar ik gaarne spoedig weer boeken in Uwe biblio- theek kwam halen, zoudt U mij zeer verplichten, zoo U deze zaak spoedig behandelde. NB. Het door mij gevraagde boek was van Leroux, Het
geheim van de gele kamer Niet een C Boek maar een Bc Boek.' |
|||||||
135
|
|||||||
Binnen een week kreeg de boze kapelaan antwoord
van de secretaris. Die schreef 'dat de Voorzitter onzer Vereniging met de betrokken assistente een onder- houd heeft gehad, waarbij haar zeer nadrukkelijk werd gewezen op haar plicht: tegenover eiken bezoeker on- zer bibliotheek of leeszaal onder alle omstandigheden steeds beleefd, correct en voorkomend te zijn; zeer ze- ker tegenover een geestelijke in het publiek. Aangezien echter de voorschriften voor het uitgeven van zogenaamde C-boeken gegeven zijn door onzen Censor en deze voorschriften door onze assistenten streng moeten worden opgevolgd, achtte het Bestuur het gewenst, dat deze zaak verder door onzen Censor met U Eerwaarde mondeling zou worden behandeld en nader toegelicht.' Machteloos in de rij
Omdat armoe troef was bij allebei de bibliotheken
werd het personeel (tot in de jaren tachtig) onder- betaald. Toch waren er steeds mensen te vinden die bereid waren voor er een karig loontje te werken. En dan moesten zij eerst nog een pittige opleiding volgen ook! Vooral vrouwen vonden in de bibliotheek een levensvervulling. Velen bleven jarenlang trouw hun diensten draaien. Je vraagt je af waarom. Niet omdat het publiek altijd zo geduldig en vol begrip was. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een brief die dateert uit 1938 en ook al afkomstig is uit het archief van de RKOLB. Het bestuur van de OLB kreeg vergelijkbare klaagzangen te verwerken. Ze laten zien dat ook een halve eeuw gele-. den velen zich ergerden als zij machteloos in de rij stonden. Onvrede daarover is beslist geen verschijnsel dat in onze kortademige tijd is ontstaan. Op 5 mei 1938 schreef een lener aan het bestuur van de RKOLB de volgende boze brief: 'Myne Meeren,
Het is al eens eerder door my gebracht onder de
oogen van de directrice, ik heb hierover verschillende malen aan haar geschreven omdat ik in het woord di- rectrice de beteekenis ziet dat deze toch de aan- gewezene is die interne zaaken kan regelen, alhoewel de persoon van haar waardigheid door my verre van sympathiek wordt aangevoeld. Zy heeft vroeger be- paald niets anders dan conversatie les gehad in wel- sprekendheid, voor het overige, heb ik de ondervin- ding opgedaan, gaat niets maar dan ook niets van haar uit Maar ja, de aanhouder die wint, het is nooit prettig
als men zelf hieraan meewerkt om dergelyke euvels aan je bestuur mede te deelen, daarom dacht ik zoo dan maar rechtstreeks aan het bestuur geschreven. |
overtuigd dat ik tezynertyd de resultaten zal zien die
ik van uw directrice nog steeds afwacht U moet dan weten, dal ik als lid en wel van de op- richting af zeer sympathiek tegenover het doel van de leeszaal sta en voordien zeer veel kennissen met my die jammer genoeg bedankten om de behandeling die zy ontvingen in de uitleening. Ik voor my kan daar wel tegen. Als winkelier moet men zyn personeel (door voorbeeld
op de eerste plaats) leeren, gezellig en beleefd om te gaan met zyn cliënten. U vindt dat misschien een te eenvoudig voorbeeld, maar juist doordat ik als winke- lier de resultaten hien/an gezien heb, haal ik dit aan. Wat doet men nu by u in de leeszaal en hopelyk door dit schryven eindigen zal, want dit werkt funest op de leden. Als men in de uitleening komt dan ziet men een dame 7 staan, zelfbewust van haar persoonlyk- heid om je aan lectuur te helpen. Ik zeg: "goeien- avond" of "goeienmiddag", waarop door enkele nooit wordt geantwoord en geef een lystje van 25 tot 30 boeken die ik gaarne zou willen hebben. Dit lystje wordt ingekeken en wat hiervan het makkelykst te gr- ypen is wordt achter hun rug vandaan gehaald soms de allerlaatste van het lystje. Terwyl ieder toch een lystje klaar maakt met de gezelligste boeken voorop. Begint nu zoo'n schryver met een W per ongeluk en men zegt zoo terloops hè juffrouw dit boek heb ik er al zoo lang op staan is het inmiddels nog niet thuis gekomen? Waarop men het antwoord van elk afzon- derlyk krygt "net uitgeleend" of "niet thuis" maar ge- keken by de W wordt er niet. Een gegichel van achter de boeken doet my een onderonsje ontwaren die gezellig thee zitten te drinken en de juffrouw die my aan 't helpen is wordt nerveus neemt het boek hetwelk het eerst door haar was gegrepen, voorziet het van een datum en schuift het my toe en verwy- dert zich om by het gezelschap te gaan zitten. Derge- lyke dingen, ik noem er nu maar een, gebeuren my 'smiddags als 'savonds. Een ander maal maakte ik gebruik van de studiezaal
(voor diefstal heeft het zyn nut om verschillende boe- ken achter slot te zetten) ik wilde een boek nakyken wat my niet lukte, wil men hierop wachten dan moet men eenige dagen geduld hebben tot er iemand van het personeel toevallig binnenwaait die je dan helpt. Ik echter wachtte niet op dit toeval en ging op zoek naar beneden. Achter een der deuren nam ik een ge- krakeel van vrouwenstemmen waar Ik stapte de leeszaal binnen, mogelyk om hier iemand aan te tref- fen, echter zonder resultaat Een drukbelletje gaf uit- komst; met veel rumoer stormden een viertal dames (de directrice incluis) de gang in, dat stilte moet beteekenen, ja, ja, een prachtig voorbeeld. De bezoe- |
||||||
136
|
|||||||
feestelijk het honderdjarig bestaan gevierd van de in-
stelling die terecht "een machtig middel tot volksont- wikkeling" is genoemd.! |
||||||||||||||||||
kers worden erop gewezen wanneer zy zitten te
praten deze stilte In acht te nemen en zy aller- heerschers stryken iedere maand hun salaris op en wie zal hun wat doen. Er Is geen mensch die hun dit belet want de leiding doet zelf mee. Een kleine Indruk maar hopelyk een bydrage voor ee- nige verandering.' De klager had minstens voor een deel gelijk, want de
directrice van de RKOLB had de zaken veel minder krachtig onder controle dan haar collega van de "neu- trale", mevrouw E. De Clercq. |
||||||||||||||||||
P.D. 't Hart
Arnodreef43, 3561 GK Utrecht |
||||||||||||||||||
Noten:
1. Vergelijk P.D. 't Hart, Een machtig middel tot
volksontwikkeling. Honderd jaar openbare bibliotheken
in de stad Utrecht 1892-1992 (Zwolle, Catena, ISBN 90
|
||||||||||||||||||
Ondanks de moeilijkheden bleven de bibliotheken
|
||||||||||||||||||
voortbestaan. In 1969 zijn ze gefuseerd en in 1992 is 72211 41 3, 167 pag, geïllustreerd, 1992).
|
||||||||||||||||||
Ingezonden
|
||||||||||||||||||
Naar aanleiding van het artikel van de heer Baars
(Mbl. Oud-Utrecht september 1992, 106-107) over de uitzending in 1946 van Hollandse kunstenaars en intellectuelen naar Scandinavië, in het bijzonder De- nemarken, wil ik het volgende opmerken. Aan de uitzending naar Denemarken, zoals de heer Baars beschrijft, heb ik geen enkele herinnering. Ik was geen deelnemer. Wel was in die zomer van 1946 een Nederlands Centrum voor Internationaal Intellectueel Con- tact in oprichting, waarvan mevrouw Baars-Jelgersma in Utrecht de secretaresse was. Op 10 augustus ging een stencil uit om belangstellenden op te wekken zich op te geven voor een reis naar Noorwegen. Deze reizen zou- den op 30 augustus en 6 september plaats vinden, op basis van uitwisseling. In 1947 zouden Noorse kunste- naars en intellectuelen naar ons land komen. De kosten van de reis bedroegen ƒ 320,-, 1ste klas retour met het stoomschip Brabant van de Fred. Olsen Line naar Oslo. Het verblijf in Noorwegen zou door het Noorse comité betaald worden. Het aantal deelnemers bedroeg 75. In de groep die op 30 augustus vertrok zaten de Ut- rechtse kunstenaars Toon van Ham, Willem van Leus- den, Hans van Dokkum, Otto van Rees en echtgenote, Karel van Seben en Ans van Zeijst. In de groep die op 6 september vertrok staan de namen van Jan van Ham, Man Hekman en Fedde Weidema vermeld. Tevens gin- gen uit Utrecht mee Prof. De Bliek, Dr. Dom, Prof. Seek- les en echtgenote, mej. Sobels, Dr. Oudendal en echtge- note. |
De groep die op vrijdag 30 augustus uit Antwerpen
vertrok, ging 's middags om vijf uur aan boord. De aankomst in Oslo was op de zondag er op volgend om vier uur in de morgen. Na de ontscheping vond op de Holmenkollen (een groot restaurant, bekend door de erbij gelegen ski-springschans) de officiële ontvangst plaats door de Hollandse gezant, de heer Luden en de voorzitter van het Noorse Comité, de heer Harald Ramm, advocaat in Oslo. ledere deelne- mer ontving 100 Noorse Kronen als zakgeld. Na het ontbijt (!) werden de deelnemers naar het ver- blijf van hun gastheren gebracht. De Utrechtse kunstenaars van de groep van 30 augustus werden naar het Gausdal hotel gebracht, dicht bij Lilleham- mer gelegen. Na een verukkelijk verblijf van een drietal weken
werd de terugtocht aanvaard, wederom met het stoomschip Brabant van de Fred. Olsen Line. Op 19 oktober werd het in oprichting zijnde Cent- rum voor Internationaal Intellectueel Contact in Utrecht definitief opgericht. In 1947 kwam uit Noorwegen een groep kunstenaars en intellectuelen naar ons land. Wij ontvingen een tweetal, waan/an we met één nog jarenlang contact onderhielden. De foto die bij het artikel van de heer Baars werd ge- plaatst, is genomen op die reis naar Oslo. Hans van Dokkum
Sterrenburg 1, Utrecht |
|||||||||||||||||
137
|
||||||||||||||||||
Deze gedichten, geschreven door
Utrechts stadshistoricus en
-archeoloog drs. T. Hoekstra, zijn
gesproken tijdens het afscheid van
Mw. drs. M.W.M. Vos-van Gortel
als burgemeester van Utrecht op
vrijdag 25 september 1992 in de
Jaarbeurs Utrecht.
|
||||||||||||
utrechts geschiedenis in dichtvorm
1. Op een historische ontmoeting Rome-Utrecht
Een handvol soldaten uit Rome
Is weer naar Utrecht gekomen
Zij vonden het fijn
Daar op het Domplein
Wie had dat ooit kunnen dromen?
2. Op de bekering van de Friezen in Utrecht
De koppige, heidense Friezen
Hadden het snel in de smiezen Volledig bekoord Door Willibrords woord Voor het Christendom kiezen! 3. Op een Groningse professor uit Utrecht
De Vikingen uit het noorden
Kwamen hier mensen vermoorden
De stad stond in brand
Zo meldde Max' krant
In zeer hooggeleerde woorden.
4. Op een Utrechtse bouwbisschop
Een keizer die hier kwam logeren
Zou levend niet huiswaarts meer keren
Zijn hart vond een huis
In 't kerkelijk kruis
Waar Bernold hem mee moest eren.
|
||||||||||||
6. Op het geestelijk en wereldlijk gezag in Utrecht
Een bisschop regeerde in 't Stichtse
En zei: 'ik, landsheer, verplicht ze
Tot vroomheid en strijd:
Dat geeft haat en nijd.
Maar mijn absolutie verlicht ze.
7. Op de komst van Karel V naar Utrecht
En toen was daar plotsklaps een keizer
Die leek wel van staal en van ijzer
Hij bouwde een heel
Vreedzaam kasteel:
De Utrechters waren wel wijzer!
8. Op de Opstand en de Beeldenstorm te Utrecht
In de tijd van de koning van Spanje
Venwijdert men kerk'lijke franje Snelt beelden de kop Geeft Philips een schop En roept: Lang leve Oranje! 9. Op Utrechts welvaren in de 17de eeuw
Na ongeveer vijfhonderd jaren
Begon ruimte wat zorgen te baren Mensen te veel. Sprak Hendrik Moreel- se, Ik zal dat klusje wel klaren! 10. Op het abrupte einde van die welvaart en op de
storm |
||||||||||||
5. Op Utrechts verhouding met zijn buren
De buren zijn niet te vertrouwen
Je moet ze echt buitenshuis houwen
Daarom kreeg Trecht
Het stedelijk recht
En mocht het zijn muren gaan bouwen.
|
||||||||||||
Toen zijn de Fransen gekomen
Weg zijn de uitbreidingsdromen
De welvaart verdween
en dat niet alleen:
De storm nam ons kerken en bomen.
|
||||||||||||
138
|
||||||||||||
Daar komt Trijn van Leemput aan
Kijk, haar werk is net gedaan.
Door vriendinnen en houweel Bleef niet veel van Vreeburg heel. 't Manvolk stond wat aan de kant En was rijkelijk onthand Want het was alsof zij wisten: 't Is Utrechts eerste feministe. Zie die Schurman, Anna M
Zeer geleerd en ook adrem.
Zij studeerde bij Gijs Voet En die vond dat zomaar goed Maar wel zei hij: luister kleintje Verberg je achter een gordijntje Want ik ben ook maar een vent en Jij d'eerste Utrechtse studente. Freule TuyII van Serooskerken
Schreef wel heel moderne werken.
Aan de Kromme Nieuwe Gracht Heeft zij winters doorgebracht. Velen bracht ze het hoofd op hol Anderen vonden het te dol. 't Was me dan ook wel een tante Deez' Eerste Utrechtse savante Catharina van Renes
Gaf in musiceren les
Nummer 1 Brigittenstraat Is het huis waarin de maat Streng doch juist geslagen werd En uit de kleine blagen werd gemaakt muzieksolisten Door Utrechtse eerste componiste Wat gaat me nu dan overkomen?
Ben ik wakker of aan het dromen? Laat de wijn mij dubbel zien? Is dat werkelijk Tante Lien? Ja, 't is haar ten voeten uit En daarom roep ik nu luid: Elf jaar lang collegehoeder. Als Utrechts eerste burgermoeder. |
|||||||||
11. Op alweer een burgemeester met plannen
Maar Utrecht zou wederom bloeien
En slaken zijn bakstenen boeien
Van Asch van Wijck
Was de koning te rijk
Met Zochers plannen tot groeien.
12. Op de groei van Utrecht
En gaat dat verhaal nu maar door en
Beginnen we weer als te voren?
Heel Voordorp is vol
De stad staat weer bol
De Meern kan ons echt wel bekoren.
|
|||||||||
Lofrede van de heilige Wiilibrord op
beroemde Utrechtse vrouwelijke personages Ik ben de vrome Wiilibrord
Mijn mantel lang, mijn haren kort. Ik draag een kerkje in mijn hand en kerstende het hele land. In Utrecht heb ik lang gewoond En eindelijk is aangetoond Dat ik daar ook een kerkje klein Neergezet heb op 't Domplein Daarin trad ik daag'lijks op Als Utrechts eerste aartsbisschop Suster Bertkens haard en huis
Was een halve eeuw een kluis In het Godshuis van de Buren Door een luikje kon men turen En haar vragen goede raad Die zij leverde op maat Zo dan trad zij op getrouw Als Utrechts eerste ombudsvrouw |
|||||||||
139
|
|||||||||
Oud-Utrecht
|
|||||
MAANDBLAD
65e jaargang nr 12 - december 1992
|
|||||
Agenda
|
|||||||||||||
Maandblad Oud-Utrecht
65ejaargang nr. 12 -december 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van stad e'n provincie Utrecht. Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk. Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U). Redactieadres: Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654. |
|||||||||||||
Dinsdag 15 december 1992. Vereniging Oud-
Utrecht. Lezingen van Albert van Wersch en Gerrit Jansen: 'Wijl< C centraal'. Plaats: Buurthuis Wijk C, Waterstraat 2 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. De entree voor leden van Oud-Utrecht is gratis; niet-le- denbetalen ƒ 2.50. T/m 31 december 1992. 'Groeten uit Utrecht'.
Tentoonstelling over 100 jaar prentbriefkaarten. Plaats: Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numanka- de 199, Utrecht. Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur; di t/m vr 9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur. T/m 31 januari 1993. 'Ikonen uit Nederlands
bezit'. Tentoonstelling over eeuwenoude ikonen, die afkomstig zijn uit Oost-Europa en die zich in Neder- lands privé-bezit bevinden. Plaats: Rijksmuseum Het Catharijneconvent, Nieuwegracht 63, Utrecht. T/m 31 januari 1993. 'Dat zal je leren!'
Tentoonstelling over onderwijsleermiddelen sedert 1800 en een blik in de toekomst. Universiteits- museum, Biltstraat 166, Utrecht. T/m 21 februari 1993. 'Gerrit Rietveld 1888-
1964'. Overzichtstentoonstelling van het totale oeuvre van de architect en vormgever Gerrit Rietveld. Plaats: Centraal Museum Utrecht. 16 januari t/m 24 februari 1993. Tentoonstelling
'Naar een nieuw evenwicht: Europa na de refor- matie'. Plaats: Domkerk, Utrecht. Openingstijden: mat/mza 11.00-16.00 uur, zo 14.00-16.00 uur. |
|||||||||||||
Rectificatie
In het artikel Nogmaals de dertig lioeven van
Oostveen van Johanna Maria van Winter en A.L.R Buitelaar (Maandblad Oud-Utrecht 65e jaargang nr.10-oktober 1992, pag. 124-125), zijn om onnaspeurbare redenen in de tekst de nummers van de eindnoten weggevallen. Deze nummers hadden als volgt moeten worden ge- plaatst: noot 1: pag 124, kolom links, regel 8,
na'1988';
noot 2: pag 124, kolom rechts, regel 12, na 'Esselikerwoude';
noot 3; pag 124, kolom rechts, regel 16, na 'twaalf-voorling-percelen';
noot 4: pag 125, kolom links, regel 32, na 'intact';
noot 5: pag 125, kolom links, regel 45, na'1504';
noot 6: pag 125, kolom links, regel 53, na 'gerecht';
noot 7: pag 125, kolom rechts, regel 8, na 'morgen'. |
|||||||||||||
Bij de omslag
|
|||||||||||||
De afbeelding op de omslag is een gezicht op
(o.a.) het transept en de drie zuidelijke kapellen van de Domkerk vanuit het zuidwesten, met de doorgang tussen toren en kerk en met de
H.Kruiskapel, ca. 1745. Het is een platinotypie
van Roeloffzen en Hübner en W.G. Baer naar
een tekening van Jan de Beijer
(G.A.U. Top.Atlas Hd 85).
|
|||||||||||||
141
|
|||||||||||||
Welke kerk van Willibrord:
Sint-Maarten of Sint-Salvator |
||||||||
doet denken aan de vroegmiddeleeuwse kerken zo-
als de omstreeks 690 naar Utrecht gekomen Angel- saksische evangelieprediker Willibrord die in zijn va- derland gekend zou hebben. Volgens De Groot be- treft het hier waarschijnlijk een kerk die door Willibrord is gebouwd. In een ook door De Groot aangehaalde brief, ge-
richt aan de paus, in 753 spreekt Bonifatius - een leerling en jongere collega van Willibrord, die na diens dood de zorg voor de erfenis van zijn leer- meester enige tijd op zich heeft genomen -3 van een door Willibrord aangetroffen tot op de bodem verwoest kerkje, dat deze vanaf het fundament her- steld en aan Sint-Maarten gewijd had. Bonifatius vermeldt in deze brief echter ook dat Willibrord in de burcht Traiectum nog een kerk, en wel ter ere van Sint-Salvator, had gebouwd.'' Er hebben dus volgens Bonifatius, die goed van de situatie op de hoogte moet zijn geweest, in Utrecht ten tijde van Willibrord twee kerken gestaan. Welke van de twee lijkt nu teruggevonden te zijn, die van Sint-Maarten of die van Sint-Salvator? Volgens de Utrechtse stadsarcheoloog gaat het om
de aan Sint-Maarten gewijde kerk die door Willi- brord omstreeks 695 zou zijn gebouwd. Hij spreekt daarbij het vermoeden uit dat de Angelsaksische missionaris de alleroudste kerk van Utrecht, die hij in zwaar beschadigde staat binnen de muren van het nog Romeinse fort had aangetroffen, gedeeltelijk heeft overbouwd. Later zou elders op het terrein van het fort de domkerk gebouwd zijn, die aan dezelfde heilige werd toegewijd. De oude kerk zou vervolgens gereduceerd zijn tot een kapel. We zijn benieuwd naar verdere argumenten van De
Groot om uit te gaan van de Sint-Maartenskerk, ar- gumenten die hij wenst te bewaren voor een toe- komstige publikatie over dit onderwerp. Het lijkt ons evenwel vooralsnog waarschijnlijker dat, als in- derdaad het fundament van de Heilige-Kruiskapel uit de tijd van Willibrord dateert, we hier niet te doen hebben met de kerk die door Willibrord op- |
||||||||
Zoals bekend levert archeologisch onderzoek vaak
nieuwe kennis op van het verleden, met name op terreinen en voor perioden uit de geschiedenis waar- over weinig geschreven bronnen bewaard zijn ge- bleven. Minder vaak gebeurt het dat herinterpretatie van oude opgravingsgegevens openingen tot nieuwe inzichten biedt. Dat lijkt recentelijk wel het geval met de datering van middeleeuwse bebouwing onder het Domplein in Utrecht.^ Uit schriftelijke gegevens was al sinds lang bekend dat op deze plaats, tussen de domkerk en de vroegere kerk van Oudmunster, een gebouwtje stond dat in de bronnen vanaf de twaalf- de eeuw de Heilige-Kruiskapel werd genoemd. Deze kapel is tussen 1826 en 1829 gesloopt, maar de fun- damenten ervan zijn een eeuw later opgegraven en aan een onderzoek onderworpen. Daarbij werd vast- gesteld dat het om een gebouw uit de tiende of de elfde eeuw moest gaan.2 Herinterpretatie van de opgravingsgegevens door
de stadsarcheoloog van Utrecht, H.L. de Groot, heeft echter tot de veronderstelling geleid dat de fundamenten aanmerkelijk ouder zijn. Hoewel de latere Heilige-Kruiskapel kruisvormig was, zou de oorspronkelijke kerk rechthoekig zijn geweest met een smaller rechthoekig koor, een vorm die sterk |
||||||||
Sint-Maarten of Sint-Salvator? De Heilige-Kruiska-
pel vlak voor de afbraak. Potloodtekening door R. Craeyvanger GAU, TA Ka 3.13. |
||||||||
142
|
||||||||
Situatietekening Domplein. 1: Ommuring en hoofdgebouw van het Romeinse fort. 2: i-leilige-Kruiskapel.
3: Kerk van Sint-Salvator/Oudmunster 4: Oud muurwerk onder het verdwenen schip van de domkerk. Naar: E.J. l-laslinghuis, De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, //, 1ste stuk, afl. 1 ('s-Gravenhage 1956), 12. |
|||||||||
bruik gemaakt lijkt te zijn. Dit ontbreken van conti-
nuïteit tussen oude en nieuwe bebouwing pleit er niet voor dat we hier met de Sint-Maartenskerk te doen hebben. Voor de veronderstelling dat het bij de fundamenten
van de Heilige-Kruiskapel daarentegen gaat om de Sint-Salvatorkerk van Willibrord, hebben we ver- schillende aanwijzingen. Later in de middeleeuwen blijkt deze kapel namelijk niet behoord te hebben tot het aan Sint-Maarten gewijde domkapittel, maar tot dat van Sint-Salvator, ook Oudmunster ge- naamd.5 Opvallend is in dit verband de oriëntatie van de kapel, die duidelijk anders is dan die van de latere, aan Sint-Maarten gewijde domkerk, maar meer lijkt op die van Sint-Salvator. Dat men bij de bouw van de gotische domkerk de in de weg staan- |
|||||||||
nieuw opgebouwd en aan Sint-Maarten gewijd
werd, maar met de door deze missionaris gestichte kerk van Sint-Salvator. Vanaf het fundament herbouwd?
Is er, om te beginnen, bij de Heilige-Kruiskapel spra-
ke van een tot op de bodem verwoest kerkje, dat vanaf het fundament hersteld is, zoals Bonifatius schrijft? Dit lijkl niet het geval. Volgens De Groot is voor de bouw van deze oudste kerk een deel van het hoofdgebouw van het Romeinse fort herge- bruikt. Bezien we echter de van de opgraving ge- maakte situatietekeningen, dan blijkt de Heilige- Kruiskapel maar ten dele over het Romeinse hoofd- gebouw te zijn heengebouwd, zonder dat op enigerlei wijze van de muren van dit gebouw ge- |
|||||||||
143
|
|||||||||
Beke bouwde Willibrord dus in 695 bij de verwoeste
Sint-Thomaskerk een bedehuis ter ere van het Heilig Kruis, waar hij de eerste doopvont in wijdde. Welnu, het is opmerkelijk dat in later tijd niet de Sint- Maartenskerk als zogeheten doopkerk fungeerde, maar Sint-Salvator.^ Een oudere auteur, Thtofhed van Echternach, die in
1105 over het leven van Willibrord schreef en wiens werk mogelijk als bron voor Beke heeft gediend, ver- meldt dat de missionaris een kerk stichtte gewijd aan het Heilig Kruis en aan Maria.^ De Sint-Maartenskerk heeft, voor zover bekend, geen van deze beide pa- trocinia ooit bezeten. Sint-Salvator heeft echter wél de moeder Gods als patrones gehad.9 Wat opvalt is dat bij deze middeleeuwse geschied- schrijvers als stichting van Willibrord een aan het Heilig Kruis - en aan Maria - gewijde kerk genoemd wordt, terwijl Bonifatius in dit geval toch van Sint- Salvator als kerkpatroon spreekt. We menen dit te kunnen verklaren uit het feit dat in de tijd waarin Thiofried van Echternach en Johannes de Beke leef- den de tot kapel gereduceerde kerk inderdaad aan het Heilig Kruis gewijd was. Het kost verder weinig moeite om in de vernielde Sint-Thomaskerk die Johannes de Beke in zijn kroniek vermeldt de verwoeste en door Willibrord herbouwde en aan Sint-Maarten gewijde kerk uit de brief van Bo- nifatius te herkennen. Dat vanaf de zeventiende eeuw de Heilige-Kruiskapel ook wel Thomaskapel ge- noemd werd, berust dan ook op de verkeerde veron- derstelling dat dit de door Willibrord herbouwde kerk zou zijn.10 Wellicht heeft De Groot zich hierdoor laten leiden bij zijn vereenzelving van de Heilige- Kruiskapel met de oudste Sint-Maartenskerk. Op basis van deze gegevens menen we te mogen
concluderen dat het bij het fundament van de Heili- ge-Kruiskapel waarschijnlijk niet gaat om de door Willibrord herbouwde en aan Sint-Maarten gewijde Frankische kerk, maar om de door de missionaris gestichte kerk van Sint-Salvator Deze kerk zal in de tiende eeuw vervangen zijn door een nieuwe Sint- Salvatorkerk, die onmiddellijk ten zuiden ervan ge- bouwd werd, waarna de door Willibrord gebouwde Sint-Salvator gereduceerd zal zijn tot een kapel gewijd aan het Heilig Kruis.^^ Herdatering?
Waar zouden dan, tot slot, de fundamenten van de
oudste, Frankische kerk en de daarop gebouwde Sint-Maartenskerk kunnen liggen? Welnu, onder het verdwenen schip van de gotische dom, on- geveer midden tussen de domtoren en het nog |
||||||||
Opgravingstekeningen naar A. E. van Giffen met
de door liem gedane dateringen: PR. 1: Pre-Rom- aans, eerste tielft negende eeuw. PR.2: Pre-Rom- aans, tiende eeuw. I-Vla: perioden van liet Ro- meinse castellum. K: Karolingiscli. R: Romaans. G: Gotiscti. Uit: Hasiingfiuis en Peeters, De dom van Utrecht, 163. |
||||||||
de Heilige-Kruiskapel liet staan, had er waarschijnlijk
niet zozeer mee te maken dat het domkapittel de kapel vanwege haar vroegere status wilde ontzien, maar met het simpele feit dat het er weinig over te zeggen had. Zij behoorde immers aan Oudmiunster Historiografie
Richten we ons nu op de middeleeuwse geschied-
schrijving over het oudste Utrecht. Die historiogra- fie, die overigens pas eeuwen later begint, is nogal verwarrend en tegenstrijdig, maar toch zijn daahn enkele terugkerende elementen te ontdekken, na- melijk het bestaan ten tijde van de Frankische ko- ning Dagobert van een kerk die gewijd was aan Sint-Thomas, welke kerk werd venwoest en later door Willibrord herbouwd, maar ook de bouw door Willibrord van een kerk vlak daarbij, die hij wijdde aan ... het Heilig Kruis. Zo zegt de veertiende-eeuw- se geschiedschrijver Johannes de Beke dat Willibrord bi sunte Tiiomas icerke, die destrueert ende verval- len lacfi, makede een bedehuus in die ere des hei- llchs cruces in den jaer ons Heren Vf XCV, daer hi in settede ende wyede die lerste vonte.^ Volgens |
||||||||
144
|
||||||||
overeind staande deel van de kerk, zijn door A.E.
van Giffen oude fundamenten aangetroffen. Deze archeoloog, die een groot deel van de opgravingen op het Domplein heeft verricht, dateerde de on- derste bouwlaag, die hij Pre-Romaans 1 (PR.1) noemde, op de eerste helft van de negende eeuw en een bouwlaag daarbovenop (PR.2) op de tiende eeuw.^2 Oud-stadsarcheoloog T.J. Hoekstra echter meent dat beide bouwlagen uit dezelfde tijd kun- nen dateren en schrijft ze toe aan de dom van Adel- bold uit het begin van de elfde eeuw, dus uit een latere periode.^^ Herstellingen aan de muur van het Romeinse fort, die Van Giffen eveneens op de tien- de eeuw dateerde, zouden echter volgens Hoekstra, die dit muurwerk zelf heeft gezien, wel eens uit de ... zevende eeuw kunnen stammen, al voegt hij daar voorzichtigheidshalve aan toe: 'In feite kunnen zij slechts gedateerd worden in de periode tussen de tijd waarin de Romeinen Utrecht verlieten (ca 260) en 1122 toen de muur zijn verdedigende functie verloor', i'' 'i
Wanneer archeologen over het dateren van voor-
handen zijnde muurresten zo van mening kunnen verschillen, zou dan ook ten aanzien van die onder het verdwenen schip van de dom geen vroegere datering, voor de oudste bouwlaag wellicht zelfs uit de tijd van koning Dagobert, mogelijk zijn? Zou niet de tweede door Van Giffen gevonden bouwlaag, door hem gedateerd op de tiende eeuw, de her- bouw vanaf de grond door Willibrord kunnen zijn? De fundamenten van de Heilige-Kruiskapel, die door Huib de Groot voor eind zevende-eeuws worden gehouden, werden immers door Van Giffen ook op de tiende eeuw gedateerd. Zoals we gezien hebben, zegt Bonifatius in zijn brief aan de paus dat de oude kerk tot op de bodem verwoest was en door Willi- brord vanaf het fundament weer opgebouwd. Zou het echt zo erg zijn geweest?' 5 ip jgjjgr geval constateerde Van Giffen ter hoogte van de over- gang tussen beide bouwlagen 'een dun laagje pikki- ge zwarte grond'.i^ Een brandspoor uit de tijd van de venwoesting misschien? Een probleem is wél dat de onderkant van de op de tiende eeuw gedateerde muur samenvalt met de onderkant van een grondlaag die door Van Giffen Karolingisch (K) werd genoemd, dus kennelijk date- rend uit de achtste en negende eeuw. Het muur- werk is in deze laag ingegraven. Maar was deze laag, gezien de problemen bij de datering, wel Ka- rolingisch? En hoe verhoudt deze grondlaag zich tot het profiel waarin het fundament van de Heilige- Kruiskapel zich bevindt? |
Hier ligt ons inziens nog een mooie taak voor stads-
archeoloog De Groot en zijn medewerkers. Al me- nen wij zijn veronderstelling over het 'terugvinden' van de Sint-Maartenskerk vooralsnog niet te kunnen delen, het is zijn verdienste dat met zijn herdatering van het fundament van de Heilige-Kruiskapel het onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse bebouwing op en rond het Domplein een nieuwe impuls gekre- gen heeft. C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn
Staclionlaan41, 3583 RB Utrecht |
||||||||
Noten
1. Utrechts Nieuwsblad, 5 september 1992, p. 1
en 9; H.L. de Groot, Traces at Traiectum. An archa- eologicalsurvey (z.pl. 1992), 14-20. 2. Een overzicht van de opgravingsresultaten en
de geschiedenis van en de opvattingen over de ka- pel is te vinden in E.J. Haslinghuis en C.J.A.C. Peeters, De dom van Utrecht, De Nederlandse Mo- numenten van Geschiedenis en Kunst, II, 1ste stuk, 2de aflevenng ('s-Gravenhage 1965), 153-157. 3. Over de positie van Willibrord en Bonifatius
recentelijk RH.D. Leupen, 'Sint Salvator en Sint Maarten, Willibrord en Bonifatius', in: R Bange en A.G. Weiier (red.), Willibrord, zijn wereld en zijn wer<; (Nijmegen 1990), 317-327. 4. S. Muller Fz. en A.C. Bouman (uitg.), Oor-
l<ondenboek van het Sticht Utrecht, I, nr. 42: — aecclesiam in honore sancti Salvatoris constituens in loco et castello quod dicitur Traiectum. — fun- damenta cuiusdam destructae a paganis ecclesio- lae, quam Wilbrordus derutam usque ad solum in castello Traiecto repperit, et eam proprio labore a fundamento construxit et in honore sancti IVIartini consecravit. 5. Haslinghuis en Peeters, De dom van Utrecht,
154. 6. H. Bruch (uitg.), Johannes de 6e/ce. Croniken
van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, gr. serie, 180 ('s- Gravenhage 1982), 12-13, zie ook 7-8. In de Latijnse uitgave: prope ruinam primordialis ecclesie sancti Thome superedificavit in honore sancte cru- cis oratorium, in quo renativi fontis primo conse- cravit baptisterium (H. Bruch (uitg.), Chronographia Johannis de Beke, Rijks Geschiedkundige Publicatin, gr. serie, 143 ('s-Gravenhage 1973), 15, zie ook 7). 7. Haslinghuis en Peeters, De dom van
Utrecht, :47. |
|||||||||
145
|
|||||||||
8. Afgedrukt bij S. Muller Fz., 'De St. Salvators-
kerk te Utrecht. Eene Merovingische kathedraal'. Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, 25 (1898), 50-51: Saepfa monasterii con- dens in litore Rheni in Crucis ac diae sacravit hono- re Mariae constituit cathedram sibi contiolaeque proseucham, en: Non procul a ripa Rheni fluminis aedificavit et dedicavit oratorium in honorem Cru- cis salutiferae et theoticos Mariae Virginis per- petuae. 9. Haslinghuis en Peeters, De dom van Utrecht,
146. 10. Aldus ook Haslinghuis en Peeters, t.a.p.,
155-156. 11. T.a.p., 148.
12. Zie Haslinghuis en Peeters, t.a.p., 162-164.
13. T.J. Hoekstra, 'De dom van Adelbold II, bis-
schop van Utrecht (1010-1026)', Utrecht kruispunt van de middeleeuwse kerk (Zutphen 1988), 95-108, ald. 100-102. 14. [T.J. Hoekstra], 'De vroege topografie van
Utrecht', in: M.J. Dolfin e.a., Utrecht. De huizen binnen de singels. De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, De provincie Utrecht, De gemeente Utrecht, III A ('s-Gravenhage 1989), 3. 15. Leupen, 'Sint Salvator en Sint Maarten', 319
en 323-424, veronderstelt dat Bonifatius, door in zijn brief aan de paus te spreken over een totale verwoesting, om kerkpolitieke redenen bewust het belang van de Frankische kerk ten opzichte van de Sint-Salvator heeft geminimaliseerd. Deze notie al bij J.M. van Winter, 'Utrecht aan de Rijn', Jaarboek Oud-Utrecht 1975, 44-72, ald. 69-70. 16. Haslinghuis en Peeters, De dom van
Utrecht, 162; vgl. Hoekstra, 'De dom van Adelbold', 101-102. |
||||||||||
Reactie
|
||||||||||
Broer en De Bruijn zijn zo voorkomend geweest
hun bijdrage aan dit maandblad mij op voor- hand ter inzage te geven. Daardoor is het moge- lijk dat ik een korte reactie geef. Zij zijn het niet eens met mijn identificatie van de Heilige Kruiskapel als de Maartenskerk van Willi- brord. Dat is hun goed recht. Ik heb evenwel be- denkingen tegen de wijze waarop zij de dis- cussie voeren. Omdat een artikel over de Heilige Kruiskapel in voorbereiding is, zal ik niet inhou- delijk op hun argumenten ingaan. Het grootste deel daarvan is gebaseerd op - relatief vrij late - historiografische gegevens. Als eerste vind ik het nogal ongelukkig dat zij re- ageren op twee kranteartikelen (resp. Het Utrechts Nieuwsblad d.d. 5-9-1992 en De Volks- krant d.d. 12-9-1992, die zeker een deel van de lezers niet bekend zal zijn. Het wordt dan wel erg moeilijk om een eventuele discussie te vol- gen. Ten tweede is het te betreuren dat Broer en de
Bruijn niet hebben kunnen (of willen) wachten tot alle argumenten op een rijtje zijn gezet. Het was en is hen bekend dat ik een artikel voorbe- reid. Nu hebben zij zich gebaseerd op gegevens en tekeningen die reeds lang bekend zijn. Daarvan uitgaande hadden zij met hun bijdrage niet behoeven te wachten tot vanuit archeolo- gische hoek een nieuw licht op de geschiedenis van het Domplein zou zijn geworpen. Op het moment dat de auteurs zich met archeo- logische facetten gaan bemoeien geven zij er blijk van wel eens een archeoloog te hebben gesproken. Dat deze exercitie uitmondt in het vaststellen wat een 'mooie taak' voor mij zou zijn, brengt hun bijdrage op een niveau waarop en een sfeer waarin discussies naar mijn mening niet behoren plaats te vinden. Ik blijf nog met één vraag zitten: vanwaar die haast? H.L. de Groot
|
||||||||||
Aangeboden
Jaarboeken Oud-Utrecht 1973 t/m 1989 en
Maandbladen Oud-Utrecht 1974 t/m 1989.
Gratis af te halen bij:
J. vanAndel, Kerkveld 6, 3431 EB
Nieuwegein, tel. 03402-38829.
|
||||||||||
146
|
||||||||||
orde, de financiële perikelen spelen van het begin tot
op de dag van vandaag en de service aan de leden blijft al evenzeer een voorwerp van aanhoudende zorg. Een zorgelijke tijd breekt aan met de economische crisis, een barre tijd met de oorlog. In die jaren was de bibliotheek een waar toevluchtsoord voor werklozen en mensen die de alledaagse rauwe werkelijkheid even wilden ontvluchten. Piet 't Hart is een historicus die zijn Utrechtse sporen
royaal verdiend heeft. Dit boek doet sterk denken aan zijn relaas van het Wilhelmina Kinderziekenhuis: een goede melange van institutionele, sociale en eco- nomische geschiedenis, alles geschreven in een goed leesbare stijl, die nergens 'jofel' wordt. De illustraties vertellen het verhaal in beeld Het zijn er vele tientallen, parallel met de tekst en daaraan een dimensie toevoe- gend. Tegenover de titelpagina is terecht een foto afgedrukt
van het gebouw aan de Voetiusstraat met het karakte- ristieke tulpenboltorentje. De opname dateert overi- gens uit 1975. Toen was de bibliotheek net (of nog net niet) verhuisd naar het vroegere pand van V&D aan de Stadhuisbrug. v.S.
D.A. Belderbos,
Kuieren
Herinneringen aan mijn jeugd in Utrecht, Utrecht,
uitg. in eigen helieer. 1992. ISBN 90 9004 904 5. Ve- krijgbaar in de boekhandel. Prijs ƒ 14,95. Met bewonderenswaardige geestkracht heeft Dick Bel-
derbos in de laatste fase van zijn leven - hij overleed op 21 april 1992 - zijn jeugdherinneringen op schrift ge- steld. Ze vormen een kostbare familie-erfenis en geven ook een kleurrijk en heel persoonlijk beschreven stukje Utrechtse buurtgeschiedenis tot 1947. Dat begint met het kroegje op de Betlehemweg, gedreven door zijn opa Driehuys en het ouderlijk huis aan de Damstraat. Dan volgen de verhalen over een jeugd in Lombok ge- durende de crisisjaren, de Gregoriusschool van de fraters aan de Kromme Nieuwe Gracht, het knapen- koor van meester Bouwman, de hongerwinter en tens- lotte het eerste baantje bij Algemene Verzekering So- ciëteit Sint Petrus (A.V.S.) aan de Maliebaan nr. 50. De grotendeels katholieke buurt rond de nu instorten- de 'Goede Raad'-kerk ('Onze Lieve Vrouw Ten Einde Raad') heeft daarmee voor de derde keer binnen enke- le jaren de aandacht gekregen. Eerst was er de pa- rochiegeschiedenis van de laatste pastoor, de historicus drs. H.M.J. Müter, toen kwam De keurige burgerstraat van Ton Schreutelkamp (zie Mbl. Oud-Utrecht resp. |
|||||||||
Boekenschouw
RD. 't Hart,
Een machtig middel tot
volksontwikkeling |
|||||||||
Honderd jaar openbare bibliotheken in de stad Utrecht
1892-1992. Zwo//e, Uitg. Catena, 1992. 167biz. m. il- lustr. ISBN 9072211 41 3. Prijs f 39,75. Met bezoek van Majesteit in de Domkerk, een toesp-
raak van de minister, een lezing van Professor von der Dunk en een receptie voor bibliotheekmensen in den lande werd op 29 april 1992 100 jaar bibliotheek ('Openbare Leeszaal') in Nederland gevierd. Utrecht heeft op dat terrein, zoals op vele andere, de oudste papieren. Daar werd op 8 januari 1892 de leeszaal van de Vereniging Openbare Leeszaal te Utrecht geopend in het gebouw Concordia van de Volksbond aan de Loeff Berchmakerstraat nr 12. De mannen die daartoe het initiatief hadden genomen, de jurist Prof. W.L.RA. Molengraaff en de industrieel H.A. van Beuningen, werden door motieven van volksverheffing gedreven: de leeszaal was een wapen in de strijd tegen on- wetendheid en het drankmisbruik van de arbeiders. Al na zes jaar bleek een verbouwing nodig. Bij die gele- genheid werd een uitnodiging de stad ingestuurd waarop vermeld stond dat de Leeszaal op werkdagen van 10.00 uur 's morgens tot 10.00 uur 's avonds was geopend en op zondag van 14.00 uur 's middags ook tot 10.00 uur 's avonds. Kom daar nu eens om! In 1912 werd het nieuwe gebouw aan de Voetiusstraat geopend, waaraan velen nog herinneringen hebben. Boven de deur staan nog steeds de woorden 'Openba- re Leeszaal'. Al eerder, in 1909, was de leeszaal ook uitleenbibliotheek geworden; wie lid was (kosten: ƒ 0,25) kon tegen betaling van nog een kwartje ook boeken lenen. Natuurlijk maakte de auteur ook uitstapjes naar meer
algemene thema's. Zo bijvoorbeeld over de discussie met betrekking tot de financiering, de 'toelaatbaar- heid' van bepaalde boeken (tot in de jaren zeventig had de bibliotheek een 'gifkast') en de verzuiling. Er bestond vanaf 1918 tot 1969 een aparte R.K. Openba- re Leeszaal met censuur en IDIL en al. De huisvestings- en personele verwikkelingen komen uitvoerig aan de |
|||||||||
147
|
|||||||||
Behalve voor technische en economische aspecten
heeft de schrijver ook belangstelling voor de flora en fauna langs de kanalen, hun recreatiefunctie en de Varsity. En wat mijn fietsroute betreft: ik weet nu ook wie tot
oktober 1991 in het huis Muntzicht heeft gewoond. Mevrouw Hamer keek uit op de Muntbrug en de Rijks- munt en over het Menwedekanaal op zijn breedst. Toen zij er met haar man, de rijkshavenmeester, in 1957 kwam wonen was er nog een drukke vaart op het Mer- wedekanaal. Nu gaat bijna alles over het Amsterdam- Rijnkanaal. Gelukkig zijn er ook voldoende Utrechtse foto's opgenomen. Als het om lokaties gaat die je zelf kent zijn die altijd te klein. v.S.
Franl< Chapel,
Het fluwelen handvat
Gedichten en notities over de Utrechtse Maliebaan.
Utrectit Broese Keminl<, 1991 ISBN 90 71366 219. Prijs f 9,50. Als de wintertuin is aangeharkt, wordt het tijd voor een
gedichtenbundel moeten ze bij de Notarissen Hermans en Schuttevaer aan de Maliebaan hebben gedacht. De dichter Frank Chapel, de poëtische naam van Frans Dek- kers leverde hun de verzen over de sjieke baan waaraan hun kantoor is gevestigd, waarna de boekhandel aan de Stadhuisbrug er een handelsuitgave van maakte onder de intrigerende titel Hef fluwelen handvat. De dichter maakt bij bijna al zijn verzen een korte histo- rische notitie ter ondersteuning van het goed begrip der poëzie. Zo worden het ook een beetje leergedichtjes. Een historicus heeft geen oordeel over poëzie maar over de annotatie kan hij wel iets zeggen. Van de 'foute' bewoners worden wel SD, SS en W.A. genoemd, maar niet het hoofdkwartier van de NSB, vanaf 1937 ge- huisvest op nr 35. Het was voor dit pand dat op straat de onsterfelijke regels werden gekalkt: 'Wie een nieuwe staat wil bouwen, moet niet met zijn tante trouwen'. De SS zat trouwens niet op nr 60 zoals hier wordt beweerd, maar op 56. Monseigneur H. van de Wete- ring, wel oneerbiedig aangeduid als 'Hein van de Baan' vestigde zich niet in 1890 op nr. 40 maar eerst in 1900. Zoals gezegd: de notities pretenderen historische infor- matie te geven. Maar daarom kunnen het nog wel prachtige gedichten zijn. De mooie titel slaat op de stok van het maliespel, die een fluwelen handvat had. En fluwelig zijn deze verzen zeker v.S.
|
|||||||
maart 1990, 30-31 en nov. 1990, 114). En nu is er dan
dit boekje van Belderbos, dat treft door de warme, persoonlijke toon en door de weemoed om wat voorbij is en niet terugkomt. Dick A. Belderbos werd een verdienstelijk accountant
en belastingdeskundige. Hij was penningmeester van de Vereniging Oud-Utrecht gedurende de jaren 1973-1976. v.S.
KI. Baars.
Varend vervoeren
Van Amsterdam tot de Rijn. 100 jaar Merwedekanaal.
Utrecht, Uitgeverij Matrijs, 1991. 151 biz. m. Hls. ISBN 90 5345 006 8 geb. Prijs ƒ 45,- Vrijwel dagelijks fiets ik in de richting van De Munt
langs het Merwedekanaal vanaf het Amsterdam-Rijn- kanaal. Als ik filosofisch was aangelegd zou ik mij op dat ogenblik de historische les te binnen kunnen bren- gen dat het betere de vijand van het goede is. Hoezeer het Merwedekanaal honderd jaar geleden een winst was voor de scheepvaart van Amsterdam op Duitsland had ik mij voor lezing van dit jubileumboek niet zo ge- realiseerd. Want hoe was het voor 1892? Vanuit Am- sterdam ging het eerst tot Muiden over de Zuiderzee en dan over de Vecht naar de Rijn. Dat was een route met veel bochten en veel sluizen. In 1892 kon de twaalfjarige prinses Wilhelmina het nieuwe kanaal ope- nen. Voor de schippers was dat een tijdwinst van vele uren, voor veel Utrechtse vrouwen en kinderen viel de bijverdienste weg die het slepen van de zware schepen door de singels opleverde. Dr A.A. Manten heeft on- langs in ons Maandblad (nov./dec. 1991, 118-130) de lotgevallen van de scheepvaart op de Vecht uitvoerig geschetst. In plaats van de beloofde vier jaar duurde het twaalf
jaar voor het Merwedekanaal klaar was. En in plaats van de begrote 12 miljoen kostte de aanleg twintig mil- joen gulden. Vertraging en kostenoverschrijding zijn niet van vandaag of gisteren. Ing. Baars, die zijn grootvader al over de oude 'Keulse Vaart' heeft horen vertellen, heeft het artikel van Manten niet meer kunnen benutten. Maar door jaren- lange vertrouwdheid met en studie over de beide waterwegen heeft hij een geschiedenis geschreven die voorlopig wel afdoende is. Veel kaartjes en foto's geven de noodzakelijke ondersteuning, want niets is zo af- mattend als het lezen over routes zonder die routes voor je te zien. Ook is een verklarende woordenlijst op- genomen, onmisbaar voor nautische leken. Zeker waar het boek zelf in een niet al te toegankelijke stijl is geschreven. |
|||||||
148
|
|||||||
In De Bilt kreeg de
keizer geen natte
____voeten____
|
|||||||||||||||
Koningen en keizers reisden in de middeleeuwen
nooit alleen. Als zij tot in onze uithoeken van hun rijk hun bezoeken aflegden was het een indrukwekken- de stoet van ruiters en voetvolk die de vorst met zijn raadsheren en hovelingen vergezelde. Heel veel paar- den trokken lompe karren en sleden over de soms harde, soms zanderige bodem van de Utrechtse Heuvelrug, die altijd moeilijk begaanbaar was: in de |
|||||||||||||||
dem vlakker was. Tussen Doorn en Zeist is die baan
nu nog terug te vinden onder de namen Oude Arn- hemse Bovenweg, Arnhemse Bovenweg, Ie en 2e Hogeweg en Oude Arnhemseweg. De tocht van de keizer is bijna tot de gemeente- grens van De Bilt te volgen, evenals het oude voet- pad dat in Doorn voorkomt onder de naam Dorpsst- raat en in Zeist als Driebergseweg en Utrechtseweg. |
|||||||||||||||
Hoogeweg
voetpad verdwenen wegen |
|||||||||||||||
Overzicht van het Biltse (Jeel van (Je oude Hoogeweg (Heerbaan) met voetpad
|
|||||||||||||||
Utrecht was moeilijk te bereiken. De stad lag te mid-
den van veel water en was in het oosten afgeschermd door klei- en veenmoeras. Vervoer door het moeras was nauwelijks mogelijk: paardehoeven trapten de bovenlaag stuk tot een papmassa, de dieren gleden weg en ze werden schichtig en bang. Herkauwers waren er overigens, dank zij hun gespleten hoeven, beter voor geschikt. Voor een jager was het al bijna ondoenlijk via het moeras Utrecht te bereiken en al- dus zijn reis te bekorten, maar voor de keizer met zijn gevolg was het onmogelijk. Die oude Hoogeweg, zo- als we de heerbaan in het vervolg zullen noemen, liep tot de tegenwoordige Dreef in Zeist in een bijna wes- telijke richting. Op de topografische kaarten van vóór 1930 is de voortzetting van de weg nog aangegeven. |
|||||||||||||||
winter modderig of met hardbevroren diepe sporen,
in de zomer rul en stoffig. De vele paardehoeven trapten een vaste zandbodem stuk en wielen ploeg- den steeds diepere voren in de grond, zodat men naast oude sporen moest gaan rijden. Op deze wijze ontstond er een zeer brede baan. Het was voor een voetganger ondoenlijk daar zijn weg te kiezen. Op enige afstand lag een smal, goed begaanbaar voet- pad dat meestal door de gehuchten heen leidde en niet, zoals de 'heerbaan', er om heen.' Ook Utrecht kreeg meermalen bezoek van de keizer, waar de bisschop hem dan als zijn leenheer binnen- haalde.^ De stoet ging van Arnhem over Wagenin- gen, Rhenen, Doorn, Driebergen en Zeist langs de rand van de heuvelrug, waar de golving van de bo- |
|||||||||||||||
149
|
|||||||||||||||
een 'rode kool-effect' als het ware. In het iets
golvende terrein leek dat het meest op een oude veelgebruikte zandweg. Een jaar later werden de- zelfde sporen gevonden tussen de Hessenweg en de Waterweg. Weer een jaar later kwam ten westen van de Waterweg een bestemmingsplan tot ontwik- keling en ook daar kwam hetzelfde profiel in de bo- dem voor, om te eindigen ter hoogte van de afvoers- loot van de rioolwaterzuivering. De voortzetting ervan zou ten noorden van de boerderij 'Buitenzorg' bij de sportvelden hebben gelopen. Bij de aanleg van die velden in 1978/'79 was er, door de vroegere zandafgraving, geen spoor meer van te vinden. In de poldernaam 'De Hoge Kamp' hebben we echter een aanwijzing dat die oude zandweg hier vrij zeker een 'droge' voortzetting had in de richting van het reeds in 1076 bekende 'Huis Te Veen' ter hoogte van Blauwkapel.3 Waarschijnlijk kon men vanaf dit huis via oude oeverwallen de noordkant van Utrecht (Weerdpoort) bereiken. Een oude gravure toont bij het huis Te Veen een enigszins geaccidenteerd ter- rein, mogelijk een oude noord-zuid stroomrug.^ In 1722 was een deel van de oude zandweg nog in gebruik als 'landweg' tussen de Soestdijkseweg en de Hessenweg. In dat jaar heeft de landmeter Justus van Broekhuysen een opmeting gemaakt van alle landerijen behorende bij Houdringe. Wij hebben geen andere verklaring voor de westwaarts gerichte donkere baan exact op het tracee van de zandweg, die we zien als de voortzetting van de aloude Hoogeweg. Aansluitend moet dus aan de oostzijde van de Soestdijkseweg -vlak voor de boerderij langs- de oude zandweg hebben gelopen. De rood ingete- kende, onregelmatige plattegrond van die boerderij mét huis is later met een onbeholpen hand aange- bracht. In 1722 stond er alleen de boerderij. Ma- muchet, de eigenaar van Houdringe, heeft vóór 1655 de oude weg tussen de Soestdijkseweg en de gracht naast de boerderij afgesloten. Meer grond had hij daar nog niet in eigendom. In 1655 constateerden de Staten van Utrecht, na een gehou- den wegenschouw, dat de Heer van Houdringe de 'Looijdijk' had afgesloten maar dat hij deze ten spoedigste weer had open te stellen^. Veel haast werd er blijkbaar niet genmaakt want volgens een herhaalde aanmaning in 1662 (!) bleek de toestand nog onveranderd te zijn. Er was geen boer die protesteerde. Dat was wel het geval in 1776 toen de Biltse boeren
in het oostelijk gemeentegebied in verzet kwamen tegen de afsluiting van een weg op Beerschoten.^ De eigenaresse, Agatha Alewijn, weduwe van Pieter de Smeth, wilde op een weg over haar gebied geen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij draait met een grote boog zuidwaarts over de ter-
reinen van het Jordanlyceum en Berkenhoven. Voorbij de Blitse gemeentegrens ontbreekt echter elk zicht- baar spoor, hoewel oude geschreven bronnen namen als Hoogeweg, Rhienenscheweg, Aernemseweg, Bovenweg en Hooge Zeisterweg vermelden ten oos- ten van de Amersfoortseweg. Als tegenhanger kennen we daar de Lage (Zeister)- wech, ook Oertwech, Noertwech of Noordweg ge- noemd en het door het gebied van Vollenhoven lo- pende Zeister Voetpad. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch moet er, wilde de keizer ooit in Utrecht komen,
een voortzetting zijn geweest op Blits gebied. Zo lang hij nog niet de Steenstraat kon gebruiken zal hij met zijn gevolg de drassige gronden zoveel mo- gelijk hebben gemeden. Schriftelijke bronnen over de route zijn spaarzaam, maar in het terrein spreken bodemvondsten een duidelijke taal. Er zijn nu nog zoveel aanwijzingen te zien, dat het Blitse deel van die oude toegangsweg naar de stad Utrecht gere- construeerd kan worden. Voorbij de westgrens van de gemeente De Bilt kan alleen de richting van de oude zandweg een aanwijzing zijn samen met het oude voetpad (de Voordorpsedijk) dat dichter langs de drassige moeraskant voerde. We laten de vorst met zijn gevolg even wachten aan
de Blitse oostgrens om uit het verre verleden over te stappen in de 17e, 18e en 20e eeuw. Ten behoeve van de aanleg van wegen en riolerin- gen en de bouw van woningen in het begin van de jaren vijftig, is veel grond weggegraven en de bo- dem geëgaliseerd. Zo werden er ten noorden van de Looijdijk twee zijwegen aangelegd. Akker en Dr. Schaepmanweg, waarbij in de zijwanden van het cu- net (= een uitgegraven sleuf om een betere onder- grond te bereiken) merkwaardige grondverkleu- ringen voorkwamen over een breedte van ca. 30 m.. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
150
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeren meer toelaten die schapen naar de heide
dreven of plaggen haalden. Uit het proces dat volg- de, blijkt dat er in 1743 door de Staten vergunning was verleend om een oude weg over een lengte van 50 a 60 roeden noordelijker te verplaatsen. Het was deze nieuwe weg die in 1776 door Agatha Alewijn onbruikbaar werd gemaakt en afgesloten. Zij kreeg echter geen gelijk. De boeren wezen op historische rechten, 'de tiend halen', en wonnen het proces. De eigenaresse moest de weg openstellen én verharden, terwijl het gerecht van Oostbroek en de Bilt de weg in de schouw moest opnemen. Doordat dit weggetje met zijn veelsoortige verharding met keitjes en klin- kertjes er nog steeds ligt, is het mogelijk om door een maat van 50/50 roeden zuidwaarts uit te zetten de 'oude weg' terug te vinden, zuidelijk vóór het huis Beerschoten. De tweede weg links van de oprijlaan van Beerschoten is het enige stukje nu nog zichtbare weggedeeelte dat, binnen de Biltse gemeente- grenzen, herinnert aan de oude heerbaan naar Utrecht en dat ter hoogte van de Dam aan de 'Visserssteeg aansloot op het gedeelte bij Houdringe. Tussen het terrein van het Jordanlyceum en de weg door Beerschoten is elke logische voortzetting verdwenen. Waarom dit een ontbrekende schakel is, wordt duidelijker door een paar brieven, die zich bevinden in het archief van het huis Vollenhoven. In apnl 1816 houdt een 'Commissie voor de nieuw aan te leggen Staatweg van Zeijst naar De Bilt' zich bezig met de aankoop van gronden: ter breedte van 3 rijn- landsche roeden voor de Straatweg en van 1 rijn- landsche roede voor twee sloten ernaast. We moeten hierbij opmerken dat de grondeigendom van Vollen- hoven zich uitstrekte tot de oude Hoogeweg. Het 'Zeijster Voetpad' dat in rechte lijn door het gebied van Vollenhoven liep werd dus aanzienlijk verbreed. Als tegenprestatie kreeg de eigenaar van Vollenhoven de ondergrond van alle door de aanleg van de nieuwe weg in onbruik gerakende wegen, waar on- der het deel van de oude Hoogeweg tussen de boer- derij De Eik en de Amersfoortseweg tegenover het huis Vollenhove. De Hoogeweg werd gelijkgeploegd met het ernaast liggende weiland. De beek aan de noordkant van de weg bieef ongerept en is nog steeds als een doodlopende gracht te zien. Tot 1816 moest alle rijverkeer op de Utrechtseweg in Zeist via de verlengde Kroostweg naar de Hoogeweg en vervolgens via de Hoogeweg langs de Amersfoortseweg richting Vollenhoven en daar weer rechtsaf richting De Bilt. Hetzelfde gold na- tuurlijk ook voor de omgekeerde richting. Van het nu ontbrekende deel van de oude Hooge- weg tussen de oostelijke oprijlaan bij Klein Beers- |
choten (Amersfoortseweg nr 1) en de tegenwoordi-
ge weg nr 3 konden we weinig gegevens vinden. Nadat in 1653 de weg nr 2 was aangelegd, kan daarna pas de weg nr 3 tot stand gekomen zijn, welke in elk geval in 1761 als zandweg in gebruik is en eveneens weer Amersfoortseweg genoemd werd (scabinale acten van Oostbroek en De Bilt, dl. VII pag 19). Misschien ontstaan als 'Gezichtslaan' van Vollenhoven? Het vervolg van de Hoogeweg in Zeist binnen het Biltse gebied is nu wel voldoende be- kend geworden. Dat men na het gereedkomen van de Steenstraat via De Holle Bilt ging rijden laat zich denken, waarbij de laatste al spoedig de naam 'Heerenwech' zal hebben gekregen. Het stuk Hoogeweg ten oosten van de Soestdijkseweg wordt dan aangeduid met de naam 'Loedijck', maar is nimmer een dijk geweest. J.W.H. Meijer
Arie Bosscherstraat 18, 9611 EN Sappemeer |
||||||||||
Noten
1. Damsté, P.H., Voor honderd jaar. Een
leerzaam vonnis uit 1880. Maandblad Oud-Utrecht 1980, p. 109 e.V 2. Labouchère, G.C., Bezoeken der Duitsclie
l<oningen en keizers aan Utreclit in de Middel- eeuwen. Jaarboekje Oud-Utrecht 1930, biz 31 e.v 3. De Kruijff, CA., Bijdrage tot de geschiedenis
van de Blauw/kapel. Utrechts Jaarboekje 1891; Hs. Opg. Riddermatige Sloten, Gem.Arch.Utrecht. 4. Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas.
5. Gem. Archief De Bilt, Houdhnge-archief 13.01.
6. idem, inventaris van het gerecht nr 1 bIz. 82
e.v (gerechtsnotulen 1766-1791). |
|||||||||||
Bronnen/literatuur
Register van Transporten, plechten e.a. Scabi-
nale acten van het gerecht Oostbroek en De Bilt; Rijksarchief Utrecht, Rechterlijke Archieven nr. 1351. Tijdschnft Wegen, jrg. 1953, bIz. 255-258,
W.J.A. Arntz, Uit de geschiedenis van onze klin- kerwegen. |
|||||||||||
151
|
|||||||||||
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED
TUSSEN KROMME RIJN EN LEK |
||||||||||||||
Ie jaargang
|
maart 1967
|
|||||||||||||
nr. 1
|
||||||||||||||
Redaktie-commissie : A.Graafhuis, Utrecht; P.M.Heijmink
Liesert, Schalkwijk ; L. M. J.de Keijzer, Houten; G.M.Staal, Odijk; P. H.de Winter, Bunnik; Mej. A. Wijnen, Bunnik. Redaktie-adres:
|
||||||||||||||
P.M. Heijmink Liesert, Jhr. Ramweg 45, Schalkwijk.
Eindredaktie :
A.Graafhuis, Utrecht. Inhoud van dit blad :
Ten geleide, dr. M.P.van Buijtenen, rijksarchivaris in de
provincie Utrecht.
De omslag van ons blad, A.Graafhuis.
Van de doden niets dan......kwaads.
Schonauwen, P.M.Heijmink Liesert en L.M.J.de Keijzer.
De hofstede "Scherpenborch", mr. P. H.Damsté.
|
||||||||||||||
Lidmaatschap : ƒ 10. — per jaar
Postrekening nr. 214585 t.n.v. Raiffeisenbank Houten, t.g.v.
rekening Historische Kring.
|
||||||||||||||