-ocr page 1-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang
1992
Uitgave van de Vereniging
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
2605 407 6
Drs. R.P.M, van Antwerpen
Notebomenlaan 27
3582 CG Utrecht
-ocr page 2-
126 Pietersma, A. Jaarverslag van de Vereniging
Oud-Utrecht over 1991
32 Prins, D. De veranderende relaties tussen
mens en natuur
93 Reijmers, A.M. Excursie Utrechtse Heuvelrug
en Vallei (aankondiging)
J10 Röhner, G.J. Bij de voorplaat (Zeven Steeg-
jes)
J11 - Vernieuwd! (Vernieuwing van het Maand-
blad)
J4 Schalk, A.H.M, van Boekenschouw
53 - Berichten
65 - Boekenschouw
78 - Boekenschouw
82 - In de Driehoek: een historisch trefcentrum
op mensenmaat. Openstelling: een gebeurte-
nis in Utrechts cultureel leven
147 - Boekenschouw
J5 Staal, C Boekenschouw
F9 Vernooy, K. De verwevenheid van gods-
dienst en politiek
F2 Vogelzang, F. De Utrechtse Heuvelrug en
Vallei. Symposium gehouden op 26 oktober
1991 te Zeist (Inleiding)
60 - Van Heer van Ginckel tot Graaf van Athlo-
ne: de carrière van een Utrechtse militair
(1644-1703)
59 Westerink, L. Het Oranjepark: een verdwe-
nen stukje Utrecht
119 Wilmer, S. en T. Groeten uit Utrecht. 100
jaar topografische prentbriefkaarten
124 Winter, J.M. van Nogmaals de dertig hoeven
in Oostveen
141 - Rectificatie
Lijst van schrijvers
57 Aarten, I. Het Oranjepark: een verdwenen
stukje Utrecht
106 Baars, H.D. Het 'Utrechtse Comité', 1945-
1949
41 Beelaerts van Blokland, P.A.C. De toekomst
van de Utrechtse Heuvelrug en Vallei
19    Blijdenstein, R.K.M. Stichtse Lustwarande
20    Broer, C.J.C. Ontginningen in Eemland in de
Middeleeuwen
142 - Welke kerk van Willibrord: Sint-Maarten of
Sint-Salvator?
54 Bruijn, M.W.J. de Circa Turrim Traiectensem II
113 - Was er in april 1228 sprake van een dam in
de Vecht bij Otterspoor ?
142 - Welke kerk van Willibrord: Sint-Maarten of
Sint-Salvator?
125 Buitelaar, A.L.P. Nogmaals de dertig hoeven
in Oostveen
141 -Rectificatie
J7 Burg, V.A.M, van der De Elite van Zeist in
1916
69 Daniels, S.J. Voorjaarsexcursie
66 Dirkse, P. Boekenschouw
137  Dokkum, H. van Ingezonden (betreft
'Utrechts Comité' 1945-1949)
J6 Dolfin, M.J. De Zeven Steegjes (Brief aan de
Gemeenteraad)
146 Groot H.L. de Reactie (n.a.v. Welke kerk van
Willibrord: Sint-Maarten of Sint-Salvator?)
133 Hart, P.D. 't "Alsof zij een schooljongen
voorhad ...". Uit de geschiedenis van de
openbare bibliotheken in Utrecht
86 Herpen, J.J. van Hartverwarmend triduüm in
Brussel voor Ina Boudier-Bakker
96 Heijmans, H.G. Catharijnesingel 61, of hoe
het begon
138  Hoekstra, T.J. De gedichten, gesproken tij-
dens het afscheid van Mw. Vos-van Gortel als
burgemeester van Utrecht
F3 Isarin, R. De wordingsgeschiedenis en vroeg-
ste bewoning
94 Kernkamp, H.H.W. Oud-Utrecht en de snel-
tram (standpunt)
73 Lagers, H. De dertig hoeven in Oostveen
71 Lemaier, J.W. Jaarrekening 1991
130 - Toelichting bij begroting Vereniging Oud-
Utrecht voor het jaar 1993
50 Marsman, J.M.M. De theekoepel't Oog in't
Al
J10 Mekking, A.J.J. Super loco turris nove (...)
J3 Meijer, J.W.H. Licht in de duisternis in De Bilt
149 - In De Bilt kreeg de keizer geen natte voeten
19 Olde Meierink, B. Kastelen en buitenplaatsen
op de Heuvelrug en de Vallei
Lijst van artilcelen Utrecht stad
J6 De Zeven Steegjes (Brief aan de Gemeente-
raad)
JIO - Bij de voorplaat
J10 Domtoren/Domplein, in: Super loco turris no-
ve (...)
54 - Circa turrim Traiectensem II
142 - Welke kerk van Willibrord: Sint-Maarten of
Sint-Salvator
146 - Reactie (n.a.v. Welke kerk van Willibrord?)
50 De theekoepel 't Oog in 't Al
57 Het Oranjepark: Een verdwenen stukje
Utrecht
82 Sint Gertrudiskerk & -kapel, in: In de Drie-
hoek: een historisch trefcentrum op mensen-
maat
103 - correctie
96 Catharijnesingel 61, of hoe het begon
106 Het'Utrechtse Comité', 1945-1949
-ocr page 3-
100 Professor WJ. de Haas, in: Catharijnesingel
61, of hoe het begon
59    Mevr. J.C. Jongbloed-Gerritsen, in: In Memo-
riam
87 Kitty de Josselin de Jong, in: Hartverwarmend
triduüm in Brussel voor Ina Boudier-Bakker
90 Friedrich Wilhelm Mengelberg, in: Berichten
51 Everard Meyster, in: De theekoepel 't Oog in
't Al
76 Ludolf van Overdevecht, in: De dertig hoeven
in Oostveen
124 - in: Nogmaals de dertig hoeven in Oostveen
95 Chris Schut, in: Utrecht getekend door Chris
Schut
60    Stadhouder Willem III, in: Van Heer van Gin-
ckel tot Graaf van Athlone: de carrière van
een Utrechtse militair (1644-1703)
137 - Ingezonden (n.a.v. het 'Utrechtse Comité')
47 Tentoonstelling: Aanwinsten 1991 Gemeen-
telijke Archiefdienst Utrecht
95 Tentoonstelling: Utrecht getekend door Chris
Schut
108 Tentoonstelling: Groeten uit Utrecht. 100
Jaar prentbriefkaarten (aankondiging)
117 - afbeelding voorplaat
119 -artikel
113 Pausdam, in: Was er in april 1228 sprake van
een dam in de Vecht bij Otterspoor?
133 "Alsof zij een schooljongen voorhad ..." Uit
de geschiedenis van de openbare bibliothe-
ken in Utrecht
Utrecht provincie
J1      De Bilt, in: Licht in de duisternis in De Bilt
149  - In De Bilt kreeg de keizer geen natte voeten
113   Breukelen, in: Was er in april 1228 sprake
van een dam in de Vecht bij Otterspoor?
73     De dertig hoeven in Oostveen
124  - Nogmaals de dertig hoeven in Oostveen
141   - Rectificatie (noten artikel p. 124)
Boekenschouw
148 K.E. Baars, Varend vervoeren. Van Amster-
dam tot de Rijn. 100 jaar Merwedekanaal.
147  D.A. Belderbos, Kuieren. Herinneringen aan
mijn jeugd in Utrecht.
148  Frank Chapel, Het fluwelen handvat. Gedich-
ten en notities over de Utrechtse Maliebaan.
78    Arie van der Gaag, Het Fort bij Rhijnauwen.
J4 Rob van Gaal, Een bolwerk voor de muzen.
50 jaar Stadsschouwburg Utrecht 1941-
1991.
79    J.E. Gademan, Gedenkboek 50 jaar Barbara-
kerk Bunnik 1940-1990
147 P.D. 't Hart, Een machtig middel tot volksont-
wikkeling. Honderd jaar openbare bibliothe-
ken in de stad Utrecht 1892-1992.
66 Paul Huys Janssen, Schilders in Utrecht
(1600-1700)
78 A. Koops, Veertig jaren diender. Langs Krom-
me Rijn en Leidse Rijn.
65 P.M. Peucker, Herrnhutters in IJsselstein,
1736-1770.
78    Henk Reinders, Andreas Everardus van Braam
(Houckgeest)
J4 Margriet de Roever (red), Archiefschatten.
Duizend jaar vaderlandse geschiedenis.
J5 Ton H.M. van Schalk, Rijngaard des Heren,
Vijftig jaar parochie O.L. Vrouw Tenhemelop-
neming Oudenrijn te De Meern (1940-1990)
79    Marie-Thérèse van Thoor & Wilma Visser,
Cassandra Bosters,
Ontworpen voor de Jaar-
beurs. 75 jaren Koninklijke Nederlandse Jaar-
beurs.
Symposium over de Heuvelrug en Vallei
F2 De Utrechtse Heuvelrug en Vallei. Symposium
gehouden op 26 oktober 1991 te Zeist. Inlei-
ding
F3 De wordingsgeschiedenis en vroegste bewo-
ning
F9 De verwevenheid van godsdienst en politiek
19 Kastelen en buitenplaatsen op de Heuvelrug
en de Vallei
19     Stichtse Lustwarande
20    Ontginningen in Eemland in de Middeleeu-
wen
32 De veranderende relaties tussen mens en natuur
41 De toekomst van de Utrechtse Heuvelrug en
Vallei
Personen
96 Professor Henri du Bols, in: Catharijnesingel
61, of hoe het begon
86    Ina Boudier-Bakker, in: Hartverwarmend tri-
duüm in Brussel voor Ina Boudier-Bakker
87    Lodewijk van Dijssel, in: Hartverwarmend tri-
duüm in Brussel voor Ina Boudier-Bakker
60 Godart van Ginckel, in: Van Heer van Ginckel
tot Graaf van Athlone: de carrière van een
Utrechtse militair (1644-1703)
-ocr page 4-
Berichten
53 Jubileumboekje 'Met het oog op de Heer!
150 Jaar Marnixstichting'.
72 Cursusboekje 'Middeleeuws latijn, grammati-
ca voor beginners, met oefeningen'.
72 Aankondiging studiedag van de Vereniging
voor Nederlandse Kerkgeschiedenis.
90 Zondagmiddagconcerten zomer 1992
90     Een binnenkort te verschijnen totaalstudie
over Friedrich Wilhelm Mengelberg
91     'De Oude School', een nieuwe Historische
Vereniging te De Bilt
91 Cursussen paleografie
103 Zomerrondleidingen Catharijneconvent
103 Cursussen van de Stichting Ondersteuning
Musea en de Stichting Stichtse Geschiedenis,
en van Bureau Bremmer te Utrecht
103 Verschenen: Tuinen in de stad Utrecht, van
het Utrechts Monumentenfonds
Vereniging Oud-Utrecht
59, 93 Aankondiging diverse excursies
J6, F1, 49, 105,118,129,132 Aankondiging di-
verse lezingen
49 Aankondiging Stadswandeling 'Markt in Mid-
deleeuws Utrecht'
J11,F8, 50,72,81,94, 105, 118, 132, 141
Agenda
J11 Artikel: Vernieuwd! (Vernieuwing van het
Maandblad)
130 Begroting Vereniging Oud-Utrecht voor het
jaar 1993
94 Bibliografie van boeken en tijdschriftartikelen
betreffende de geschiedenis van de provincie Utrecht
van de Romeinse oudheid tot heden. Titels van 1983
t/m 1991.
109 Enquête over het Maandblad Oud-Utrecht
71 Jaarrekening 1991
126 Jaarverslag van de Vereniging Oud-Utrecht
over 1991
81 Ledenwerfcampagne Oud-Utrecht
117 Najaarsledenvergadering 1992, agenda
145 Propaganda: Aangeboden
129 Oud-Utrechtprijs 1993
J1, 94 De sneltram in Utrecht
70 Voorjaarsledenvergadering 1992, agenda
NB. De letter J voor het paginanummer venwijst
naar het Maandblad van januari; de letter F naar het
Maandblad van februari.
-ocr page 5-
STICHTING ARCHEOLOGIE EN BOUWHISTORIE
VAN DE STAD UTRECHT
7e Nicolaas van de
Monde-lezing
drs. IJ. Hoekstra,
archeoloog te Utrecht:
Tweeduizend jaar in twee uur:
Twintig jaar archeologie in de gemeente Utrecht
dinsdag 25 februari 1992 - 20.00 uur
Pieterskerk Utrecht
toegang gratis
In de zevende Nicolaas van der Monde-lezing zal
aan de hand van resultaten van onderzoek onder
en boven de grond een overzicht worden gege-
ven over wat de archeologie en de bouwhistorie
aan kennis van het materiële verleden van
Utrecht hebben bijgedragen.
Romeinse soldaten en krijgshaftige bisschoppen,
rijke handelaren en nijvere handwerkslieden, zui-
nige huisvrouwen en vrome nonnen, machtige
keizers en arme knechten hebben allen hun spo-
ren achtergelaten in de vorm van verborgen res-
ten van een fort op het Domplein en de nog be-
staande Jans- en Pieterskerk, schepen voor de im-
port van goederen uit het buitenland in wijk C en
industrieterreinen voor ceramische produkten in
de Oudenoord en de Lauwerecht, weggegooid
huisraad in putten verspreid over de hele stad en
gebakken heiligenbeeldjes uit de Springweg, een
gigantisch kasteel op het Vredenburg en minus-
cule huisjes aan de voormalige Putsteeg.
De stad zelf zit vol structuren, waarvan de ont-
staansgeschiedenis door archeologisch en bouw-
historisch onderzoek is verduidelijkt: de Oude-
gracht met zijn werven en de omvang en de
vorm van de binnenstad.
Deze bonte mengeling van gegevens zal uitge-
breid worden uitgebeeld met behulp van dia's
van opgravingen en onderzoekingen uit de
laatste twintig jaar Sommige daarvan, zoals die
op het Vredenburg, trokken ruim de aandacht,
andere vonden meer in het verborgene plaats,
maar waren niet minder vruchtbaar.
Alles bij elkaar leveren ze een duidelijker en soms
nieuw beeld op van de toch al zo rijke geschiede-
nis van de stad Utrecht en haar directe omgeving.
Maandblad Oud-Utrecht
65ejaargang nr. 2 -februari 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65-1-ƒ 41,=).
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J, Röhner, A.H.M, van Schalk.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
Utrecht Museumstad - 3
De derde lezingenavond in de serie 'Utrecht Mu-
seumstad' wordt gehouden op woensdag 19 fe-
bruari 1992 in de Aula van de Gemeentelijke Mu-
ziekschool, Domplein 4 te Utrecht. Deze avond
zijn het Nederlands Spoorwegmuseum en het
Nationaal Museum 'Van Speelklok tot Pierement'
vertegenwoordigd.
Het programma is als volgt:
19.30 uur: zaal open
20.00 - 20.45 uur: lezing door de heer A.J.H.
van Marion, conservator van het Nederlands
Spoorwegmuseum, waarin het reilen en zeilen
van dit museum aan de orde komt.
20.45 -21.00 uur: pauze
21.00 - 21.45 uur: lezing door mevrouw
M. Blott, waarin het Nationaal Museum 'Van
Speelklok tot Pieremenf centraal staat.
De toegang voor leden van Oud-Utrecht is gratis;
voor niet-leden bedraagt de entree ƒ 2,50.
-ocr page 6-
De symposiumcommissie heeft voor het laatste
symposium een overkoepelend thema gekozen,
'het dagelijks leven door de eeuwen heen'. Wij
hebben dit gedaan om de verschillende bijdragen
door een rode draad met elkaar te verbinden. Zo
kwamen verschillende aspecten van dit dagelijks
leven aan bod, verdeeld over verschillende perio-
den. Door het gebrek aan bronnen en onderzoek
is het dagelijks leven in het verleden een moeilijke
zaak om te achterhalen. Dat werd tenslotte lange
perioden met belangrijk geacht en vond daarom
geen plaats in de overlevering. De verschillende
sprekers hebben toch getracht om althans indi-
rect een kijkje te geven in leven en handelen van
de bewoners van de Heuvelrug en Vallei. Zo be-
gon Isarin met een schets van het ontstaan van
de Heuvelrug en het landschap dat de eerste be-
woners er aantroffen. Blijdenstein en Olde Meier-
ink gingen in op de grote kastelen en buiten-
plaatsen die gebouwd zijn in deze streek. Ver-
nooij gaf een overzicht van het religieuze leven
door de eeuwen heen en Broer liet zien hoe de
woeste gebieden door kloosterlingen in cultuur
werden gebracht. Prins liet de niet altijd even
weldadige invloed van de mens op de natuur
naar voren komen en Beelaerts van Blokland
heeft ons een blik gegund op wat de toekomst
voor ons in petto heeft.
Hierna volgen de bijdragen zoals ze op het sym-
posium zijn gepresenteerd. Van Blijdenstein en
Olde Meierink is helaas geen bijdrage ontvangen.
Wij hebben een korte samenvatting van hun le-
zingen opgenomen.
Rest ons te vermelden dat het symposium, dat
door meer dan 130 personen werd bezocht, een
succes is geworden mede door de ondersteuning
van enkele sponsors: PTT-Telecom b.v.. Lisman en
Lisman Bouw en Vastgoed, Sourcy Mineraalwater
en het Utrechts Nieuwsblad.
F. Vogelzang
Detail van een plattegrond van de provincie
Utrecht, 1692. Ingekleurde kopergravure van
Sanson m.a.v. H. Jaillot, Parijs. G.A.U. Top.Hist.
Atlas Aa 2.
7
De Utrechtse
Heuvelrug en Vallei
Symposium gehouden
op 26 oktober 1991 te
Zeist
Tien jaar geleden heeft het bestuur van Oud-
Utrecht besloten de provincie op te delen in vier
kwartieren en aan ieder kwartier een symposium
te wijden. Zo hebben de Vechtstreek, het Krom-
me Rijngebied en de Zuid-Westhoek ieder een
dag lang in het middelpunt der belangstelling ge-
staan. Op 26 oktober 1991 is het kwartet volge-
maakt: in Slot Zeist te Zeist is het laatste symposi-
um gehouden met als onderwerp de Utrechtse
Heuvelrug en Vallei.
In dit nummer van het Maandblad zijn de daarop
gepresenteerde lezingen gebundeld, waarmee nu
een 'comprehensive' overzicht bestaat van de ge-
schiedenis van de provincie. Compleet is het ui-
teraard niet, daarvoor is de geschiedenis van
Utrecht te rijk om in zo kort bestek weergegeven
te worden.
Inhoudsopgave:
R. Isarin, pagina 3
Dr K. Vernooy, pagina 9
B. Olde Meierink, pagina 19
R.K.M. Blijdenstein, pagina 79
C.J.C. Broer, pagina 20
D. Prins, pagina 32
Jhr. RA.C. Beelaerts van Blokland, pagina 41
De sponsors van het symposium, pagina 46
-ocr page 7-
De wordingsgeschiedenis
en vroegste bewoning "
/?. Isarin
Zoals een ieder zal kunnen beamen is de geschiedenis van Nederland zeer boeiend.
Het is niet voor niets dat velen zich bezig houden met de vaderlandse geschiedenis.
Naast het Nederlandse volk heeft ook het landschap van Nederland een wor-
dingsgeschiedenis die uniek en boeiend te noemen is.
Het landschap van Nederland wordt wel als plat en saai afgeschilderd. Wie er oog
voor heeft kan zien dat dit niet terecht is. Praktisch nergens op aarde treffen we in
zo'n klein gebied een dergelijke variatie aan landschappen aan. Landschappen die
ontstaan zijn door de werking van rivieren, de zee, het ijs, de wind en natuurlijk de
mens.
vastgelegd zou zijn op een speelfilm met een
speelduur van 24 uur, de aarde 21 uur lang
'woest en ledig' is en pas in de laatste dertig se-
conden van de film de mens verschijnt. De tijd
waarbinnen de moderne beschavingen zich ont-
wikkelen zou door het laatste filmbeeldje
vertegenwoordigd zijn.
De laatste halve minuut van de film omvat het
Kwartair, de voor de wordingsgeschiedenis van
Nederland belangrijkste periode. Het Kwartair
wordt gekenmerkt door het optreden van koude
en warme klimaatsfasen. Deze fasen worden gla-
cialen en interglacialen ofwel ijstijden en tussen-
ijstijden genoemd. De ijstijden duren in de regel
langer dan de tussenijstijden. Een ijstijd kan op
zijn beurt meerdere koude fasen omvatten. Deze
relatief korte perioden worden stadialen ge-
noemd. De warmere fasen tussen twee stadialen
worden interstadialen genoemd.
De (inter)glacialen en (inter)stadialen hebben
veelal de namen gekregen van Europese nvieren
of plaatsen waar de afzettingen uit de betreffen-
de perioden goed bestudeerd konden worden.
Voorbeelden zijn het Eem-interglaciaal ofwel het
Eemien, genoemd naar het riviertje de Eem in de
Gelderse Vallei en het Amersfoort-interstadiaal.
Het is van belang een aantal belangrijke gevolgen
van de klimaatwisselingen te noemen, zonder al
te diep op het hoe en waarom van de ijstijden en
de tussenijstijden in te gaan.
Ten eerste is dit de vorming en afsmelting van ijs-
Voor het grootste deel van ons land begint de ge-
schiedenis van het landschap zo'n twee miljoen
jaar geleden. Het moge duidelijk zijn dat bij de
beschrijving van deze wordingsgeschiedenis geen
gebruik kan worden gemaakt van geschreven
bronnen.
Dit geldt eveneens voor de beschrijving van de
vroegste bewoners van Nederland. Ongeveer
250.000 jaar geleden vestigden de eerste Neder-
landers zich in ons land, lang vóór de eerste letter
op papier verscheen. Met behulp van allerlei
onderzoekstechnieken zijn geologen en archeolo-
gen er echter in geslaagd enig inzicht te krijgen
in de landschaps- en bevolkingsontwikkeling van
Nederland.
Veel van het Nederlandse landschap vinden we
terug op de Utrechtse Heuvelrug en in de Vallei.
Wanneer het onze oude voorvaderen betreft, is
het gebied eveneens interessant; in de gestuwde
zandlagen van de Heuvelrug zijn sporen gevon-
den van mensen die to^ de eerste Nederlanders
gerekend mogen worden. Redenen genoeg om
eens nader te kijken naar het landschap en de
eerste bewoners van de Utrechtse Heuvelrug en
de Vallei.
De wordingsgeschiedenis
Hoewel de moderne mens gewend is aan grote
getallen is het wellicht nuttig ons te realiseren dat
wanneer de wordingsgeschiedenis van de aarde
-ocr page 8-
Deze bodemdaling werd gecompenseerd door
opvulling met materiaal, dat werd aangevoerd
door met name de rivieren en in mindere mate de
wind, de zee en het landijs. Het gevolg hiervan is
dat in vrijwel geheel Nederland de afzettingen uit
het Kwartair aan de oppervlakte liggen. Afzettin-
gen ouder dan die van het Kwartair komen aan
de oppervlakte alleen in Zuid-Limburg, westelijk
Noord-Brabant en in Twente.
De beschrijving van de wordingsgeschiedenis van
het studiegebied begint in het Holsteinien, een
tussenijstijd. In het Holsteinien, dat zo'n 300.000
jaar geleden begon, was het klimaat vergelijkbaar
met het huidige klimaat. De Rijn stroomde naar
het noordwesten alwaar deze rivier uitmondde in
de zee. De Maas voegde zich, in het gebied dat
nu de Betuwe heet, bij de Rijn.
Aan het einde van het Holsteinien diende een ijs-
tijd zich aan; het Saalien. Het werd kouder en de
/.a/
^^.^
Wetcisei'en
laat Pleistoceen
!
Saalien
miacien
Pieisioceen
vfoeg
Pieisioceen
i-tniRTRirnen
Eistenen
Cromenen
Bavelien
Menapien
Waalien
Eb jf omen
Tiglien
Praetigiien
Reuvenen
laat
Piioceen
!
Overzicht van het Kwartair
kappen op de continenten van het Noordelijk
Halfrond; reusachtige gletsjers die zich vanuit
noordelijke streken in onze richting hebben be-
wogen.
Ten tweede is dit het dalen en vervolgens stijgen
van de zeespiegel als gevolg van respectievelijk
de vorming en afsmelting van de ijskappen. Bij de
vorming van een landijskap worden grote hoe-
veelheden water aan de zee onttrokken en opge-
slagen in de ijskappen. Dit alles heeft een daling
van de zeespiegel tot gevolg. Bij het smelten van
het ijs komt deze hoeveelheid water weer vrij,
waardoor de zeespiegel stijgt.
Het Kwartair is onderverdeeld in de tijdvakken
Pleistoceen en Holoceen. Het Pleistoceen omvat
vrijwel het gehele Kwartair, behalve de laatste
10.000 jaar. Dit laatste gedeelte noemen we het
Holoceen; de warme tijd waarin we nu leven. Het
Holoceen is als een tussenijstijd te beschouwen.
Gedurende het Kwartair ligt het grootste gedeel-
te van Nederland in een dalingsgebied. Deze da-
ling wordt veroorzaakt door bewegingen langs
breuken in de aardkorst. Dat ook nu nog de aar-
de in beweging is, demonstreren de lichte aard-
schokken die sporadisch in zuidelijk Nederland
gevoeld worden.
Hoofdstrom!ngsrichting Rijn
löl
Hoofdstromingsrichting Maas
Landi js
^
Stuwwal
Situatie Holsteinien
-ocr page 9-
•^ 1 ~ ' \' ' ~ '
'iPM^'y^ë^^^^'M^^-
■'.',■• -^ -.'' - '»^
• -■"■.- -■-^^■:i'-/^y- ■ -■ ~- ■ '■ -^.-'-
~'/.- '.'-Y' <'
<^^;^;S€'a;^-i^^i:;
'-';'''i\'''{'.('
'■^Si'-^^^y'^^^
\"" v'' V-' v-vi^ ' ' '^C\'' r'- '•^'-'i-' ■" /'
/ vvV-\'-"'TV-''-'•'-'■-''-'~'V-~"'~
Hoofdstromingsrichting Rijn
Hoofdstromingsrichting Rijn
[<^| Hoofdstromingsrichting Maas |C^| Hoofdstromingsrichting Maas
Landi js
St UVAVal
Landi js
Stuwwa1
1^
^
Situatie Eemien
een ijslob heeft gelegen met een dikte van ruim
200 meter Deze dikte is vastgesteld aan de hand
van keileem, een mengsel van klei, zand en ste-
nen dat onder het ijs gevormd wordt. Deze kei-
leem is aangetroffen in de Vallei op ongeveer 125
meter diepte, én bovenop de stuwwal (Amerong-
se Berg) 70 meter hoog. Ook worden op de
stuwwal zwerfstenen aangetroffen die met het ijs
zijn meegevoerd vanuit Scandinavië.
De richting van de stuwing is vastgesteld aan de
hand van de hellingsrichting van de scheefgestel-
de zand- en grindpakketten. Deze richting is pre-
cies tegengesteld aan de drukrichting van het ijs.
Op deze wijze is men te weten gekomen dat er
verschillende stadia in de stuwing hebben plaats-
gevonden.
Middenin de Vallei ligt een drietal kleine stuwwal-
len. Een ervan is de Emminkhuizerberg. Deze op-
merkelijke bult in het landschap ligt iets ten noor-
den van Veenendaal. De stuwwal is relatief laag
Situatie Saalien
bodem raakte bevroren. De zeespiegel daalde en
langzaam maar zeker drong landijs vanuit Scandi-
navië Nederland binnen. Het landijs hield de
rivieren tegen en dwong hen in een westelijke
richting te stromen.
Een ijslob drong het inmiddels verlaten rivierdal
van de Maas binnen en schuurde daarbij een diep
dal uit; de Gelderse Vallei. Tegelijkertijd werden
aan weerszijden van deze ijslob bevroren zand-
en grindpakketten in schubben omhoog ge-
duwd. Hierbij werden de heuvelrug en delen van
de Veluwe gevormd. De omhooggeduwde rivier-
afzettingen noemen we een stuwv b\. Het uitge-
schuurde d^^' noemen we een glaciaal tongbek-
ken. Naast de Heuvelrug en de 'uwe zij er in
Nederland meerdere kleine en giote stuwwallen
ontstaan.
Tijdens de maximale ijsuitbreiding reikte het land-
ijs tot de lijn Haarlem-Nijmegen. Het is moeilijk
ons voor te stellen dat in wat nu de Vallei heet
-ocr page 10-
doordat het ijs in een latere fase de top afgevlakt
heeft. We spreken dan van een overreden stuw-
wal. De overige twee stuwwallen zijn verdwenen
onder de bebouwde kom van Veenendaal.
Aan het einde van het Saalien, ongeveer 100.000
jaar geleden, verbeterde het klimaat snel. De
temperatuur in de tussenijstijd die nu aanbrak,
het Eemien, was ongeveer twee graden hoger
dan tegenwoordig. De ijskappen smolten af en
hierdoor steeg de zeespiegel. De zeespiegel stond
zelfs zo hoog dat de zee de Vallei, nu het lege
tongbekken, kon binnendringen. In de Vallei wer-
den zo door de zee kleien en zanden afgezet. De
Maas vervolgde in het Eemien haar koers naar
het westen. De Rijn stroomde door het dal van de
Gelderse IJssel naar het noorden.
Ongeveer 70.000 jaar geleden verslechterde het
klimaat opnieuw. De laatste ijstijd, het Weichse-
lien, brak aan. Net als in het Saalien, de voorlaat-
ste ijstijd, daalde de zeespiegel. De zee trok zich
terug uit de Vallei. Grote delen van de Noordzee
kwamen droog te liggen. De tocht naar Engeland
zou in die tijd te voet gedaan kunnen worden. In
het koudste deel van het Weichselien stond de
zeespiegel ruim 100 meter lager dan tegenwoor-
dig. Het landijs bereikte ons land niet, maar in
een groot gedeelte van deze ijstijd was de bodem
wel bevroren. In Nederland heersten in die tijd
omstandigheden vergelijkbaar met nu eens een
toendra en dan weer met een poolwoestijn. In
deze woestenij was nauwelijks vegetatie aanwe-
zig. Door het nagenoeg ontbreken van vegetatie
kon de overheersend westelijke wind fijne zan-
den transporteren. Deze dekzanden vulden de
Vallei voor een groot gedeelte op. In de laatste
koude fase van het Weichselien, het Jonge Dryas-
stadiaal, werden in de Vallei dekzandruggen ge-
vormd. Deze duinachtige welvingen vertonen
veelal een paraboolvorm.
Ongeveer 10.000 jaar geleden verbeterde het kli-
maat wederom; het Holoceen, de periode waarin
we nu leven, diende zich aan. Onder invloed van
de temperatuurstijging steeg de zeespiegel en
vestigden zich in het eerste deel van het Holo-
ceen, het Preboreaal en Boreaal, berken- en den-
nenbossen op de Heuvelrug en in de Vallei. Daar-
na, in het warme en vochtige Atlanticum maak-
ten deze bossen plaats voor loofbossen. In de
Vallei zorgden beken voor de waterafvoer De be-
ken stroomden van oost naar west en mondden
uit in het riviertje de Eem. In de Vallei begon veen
te groeien op plaatsen waar water vanuit de
Heuvelrug opwelde. Het plaatsje Veenendaal
dankt zijn ontstaan aan het voorkomen van dit
veen. In het huidige Eemland, het noordelijk deel
van de Vallei, begon eveneens de veengroei.
Doordat de vegetatie zich herstelde kwam er een
einde aan het transport en de afzetting van de
dekzanden. Op de Heuvelrug echter traden in de
loop van het Holoceen opnieuw verstuivingen op.
De belangrijkste oorzaak hiervoor was ditmaal de
mens. Vanaf het Neolithicum, de nieuwe steen-
tijd, zette hij door overbeweiding en ontbossing
de vorming van stuifzandgebieden in gang. Vanaf
de middeleeuwen namen de verstuivingen grote
vormen aan.
De vroegste bewoning
Laten we, nu in grote lijnen de ontwikkeling van
het landschap is geschetst, eens kijken naar de
mens; in het bijzonder de mens in de steentijd.
De steentijd wordt door de archeologen en pre-
historici onderverdeeld in de oude, midden en
nieuwe steentijd. Meestal wordt gesproken van
het Paleo-, Meso- en Neolithicum. Deze perioden
zijn elk onderverdeeld in een vroeg, midden en
late fase. De grenzen tussen deze verschillende
perioden zijn met altijd even scherp. De perioden
zijn onderscheiden op basis van variaties in de
vuursteentechnologie.
Het IS van belang ons te realiseren dat het beeld
dat we nu bij de verschillende archeologische perlo-
den hebben, niet volledig is. Op veel plaatsen wor-
den geen vondsten gedaan, wat echter niet in-
houdt dat er geen bewoning is geweest. De bewo-
ningssporen kunnen verdwenen zijn, hetzij door
natuurlijke processen, of als gevolg van verstorin-
gen door de mens. Het is ook mogelijk dat door se-
dimentatie bewoningssporen bedekt zijn met jon-
gere afzettingen of dat er geen vondsten gedaan
worden omdat er simpelweg niet gezocht wordt.
De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in
het gebied stammen uit het Midden-Paleolithi-
cum (ca. 250.000-35.000 v. Chr.). Het zijn de
sporen van enkele van de eerste Nederlanders.
Alleen in Zuid-Limburg zijn sporen van 'oudere'
Nederlanders gevonden. In de door het ijs ge-
stuwde rivierafzettingen van de Utrechtse Heuvel-
rug bij Rhenen troffen amateurarcheologen in de
jaren zeventig vuurstenen voorwerpen aan. Het
betrof onder meer vuistbijlen, spitsen en afslagen.
De zandlaag die de vondsten bevatte, bleek na
-ocr page 11-
den in het al eerder genoemde Jonge Dryas-
stadiaal, verslechterde het klimaat voor de laatste
maal. De jagers die toen het gebied bevolkten
waren wederom afhankelijk van de rendieren. We
rekenen deze jagers tot de Ahrensburgcultuur
Laat-paleolithische kampementjes zijn aangetrof-
fen bij Amersfoort en bij Rhenen.
Het einde van het Weichselien betekende tevens
het einde van het paleolithicum, Het Holoceen be-
gint met de midden-steentijd, het Mesolithicum.
De klimaatsverbetering, die nu definitief was,
deed de zeespiegel wederom stijgen. De toendra
maakte plaats voor berken- en dennenbossen en
later in het Alanticum, ongeveer 8.000 jaar gele-
den, maakten ook deze bossen geleidelijk aan
plaats voor loofbossen. In deze bossen groeiden
onder ander eiken, elzen, linden en hazelaars.
Als gevolg van het warmere en vochtiger klimaat
nam de verscheidenheid aan flora en fauna toe.
De mesolithische mens maakte hier dankbaar ge-
bruik van; naast het aloude jagen namen de visse-
rij en het verzamelen van vruchten, noten en knol-
len een steeds belangrijker plaats in. Om deze re-
den worden deze mensen jagers/verzamelaars
genoemd. Zij leefden in kleine groepen en door-
dat ze niet meer met de rendierkudden mee hoef-
den te trekken nam de mobiliteit af. ledere groep
van jagers/verzamelaars had enkele basiskampen
waar men jaarlijks in een vast patroon langs trok.
Op deze wijze wisten ze de natuurlijke rijkdom-
men in de daarvoor meest gunstige jaargetijden te
exploiteren. Als basiskamp bleken de hoge dek-
zandruggen in de Vallei een geschikte plaats.
onderzoek door de Rijn te zijn afgezet voor de
komst van het ijs in het Saalien. De vondsten be-
vonden zich niet meer op de plaats waar ze door
mensen waren achtergelaten. Het is aannemelijk
dat de rivier bij verlegging van zijn loop de oevers
heeft opgeruimd. Op deze oevers waren de kam-
pementjes gelegen, zodat deze in de bedding
van de rivier terecht kwamen. Veel is er niet be-
kend over deze eerste Utrechters, maar het is
mogelijk dat vroeg of laat meer vondsten gedaan
zullen worden.
Op het Midden-Paleolithicum volgde het Laat-Pa-
leolithicum dat duurde van ongeveer 35.000 tot
9.000 V. Chr De Laat-paleolithische vondsten die
in Nederland zijn gedaan dateren alle uit de laat-
ste 4.000 jaar van deze periode. Zo'n 14.000 jaar
geleden, in het B0lling-interstadiaal, verbeterde
het klimaat iets en verschenen rendierjagers in
het gebied. Deze mensen behoorden tot de zo-
genaamde Hamburgcultuur. Familieleden van hen
zijn de mensen die in Frankrijk enkele grotten,
zoals de grotten van Lascaux, op kunstzinnige
wijze versierden. Zij volgden de rendierkudden op
hun jaarlijkse trek door de toendra. Enige hon-
derden jaren later, in het Allerod-interstadiaal,
werd het klimaat zo zacht dat de toendra plaats
maakte voor een landschap met berken- en den-
nenbossen.
De jagers uit die tijd worden gerekend tot de
Tjongercultuur en zij waren voor de voedselvoor-
ziening niet meer afhankelijk van rendieren, maar
leefden van boswild zoals wild zwijn, hert en oer-
rund. Vlak voor het Holoceen, 12.000 jaar gele-
De nieuwe steentijd, het Neolithicum (5.300-
2.100 V. Chr) luidde en omwenteling in het leef-
patroon van de mensen in. Terwijl in de voor-
gaande perioden het jagen en verzamelen de eni-
ge middelen van bestaan waren, kwamen in het
Neolithicum landbouw en veeteelt op. De over-
gang naar het boerenbestaan verliep geleidelijk,
waarbij de jacht en het verzamelen een belangrij-
ke plaats innamen. Toch werden de mensen
steeds minder afhankelijk van de natuurlijke hulp-
bronnen. Dit had een aantal gevolgen.
In de eerste plaats nam de mobiliteit verder af; de
eerste nederzettingen verschenen.
In de tweede plaats werden voor de aanleg van
akkers en het bouwen van huizen de oerbossen
ontgonnen. Dit vereiste zwaar stenen gereed-
schap zoals bijlen en dissels. Als laatste deed in
het Neolithicum het aardewerk zijn intrede; er
Archeologische
periode
Tl ld gem,3uli Vegetatii
5 1.0 15 ■ C
l
Subat lanticLim
(
<
1
Den
Berk
Berk .'Den
Berk
Pool -
woestijn
Middeleeuwen
RnniPinR»; tl ld
Ijzertijd
Bronstijd
Suhbor'^aa 1
Neoiithirum
Atlanticum
Meaol ithicurr
Boredal
Preboreoa!
l
Jonge Dryas
Paleolithicum
Allerad
Ba 1 11 ncT
Pleniglociaal
5.000 v.Chr,
0.000 v.Chr,
Overzicht laat-Pleistoceen en Holoceen
-ocr page 12-
werden potten, pannen en ander gerei van ge-
maakt. De verschillen in het aardewerk zijn de
basis voor de indeling van het Neolithicum in ver-
schillende cultuurfasen
In ons studiegebied zijn relatief weinig vondsten
gedaan uit het Vroeg- en Midden-Neolithicum.
De belangrijkste reden was dat de neolithische
mens een voorkeur had voor de lager gelegen,
vochtiger gebieden. Een andere reden voor het
ontbreken van veel vondsten kan echter gezocht
worden in de slechte conservering van vondsten
op de zandgronden.
De vondsten die gedaan zijn behoren vrijwel allen
tot de Trechterbekercultuur. Het zijn de mensen
van deze cultuur die bekend zijn geworden door
de bouw van hunnebedden in Drenthe. Deze
'trechterbekers' woonden op de dekzandruggen
in de Vallei en aan de randen van de stuwwallen.
In de laatste duizend jaar van het Neolithicum be-
gonnen de mensen met het begraven van hun
doden in zogenaamde grafheuvels. Deze graf-
heuvels zijn op veel plaatsen op de Heuvelrug ge-
vonden, onder meer bij Leersum.
Het moge duidelijk zijn dat de nieuwe leefwijze
sterker ingreep in het landschap dan het geval
was in het Mesolithicum. Terwijl de mesolithische
mens gebaat was bij een natuurlijk evenwicht,
werd in het Neolithicum een begin gemaakt met
de verstoring ervan. Bossen werden gekapt, wa-
terputten geslagen en afval- en paalkuilen gegra-
ven. Door het kappen van de stukken bos kon-
den op sommige plaatsen de droge zanden gaan
stuiven. Deze verstuivingen vonden op de Heuvel-
rug plaats. De heide begon zich langzaamaan te
ontwikkelen. We kunnen zeggen dat tot aan het
Neolithicum de mens zich aanpaste aan de
natuurlijke omstandigheden. De neolithische
mens was de eerste mens die, zij het op kleine
schaal, de natuur naar zijn hand probeerde te
zetten. Onder de druk van een gestage
bevolkingsgroei en met steeds betere technieken
ontgon de mens zijn natuurlijke omgeving. Ge-
bieden werden geschikt gemaakt voor de land-
bouw en het lukte de mens onbewoonbare ge-
bieden bewoonbaar te maken. Met name in het
laatste millennium drukte de mens zijn stempel
op het landschap.
R. Isarin
W. Schuyienburglaan 78
3571 SL Utrecht
Literatuur:
Berendsen, H.J.A., Fysische Geografie van
Nederland.
Voorlopige uitgave (collegedictaat
Vakgroep Fysische Geografie,. R.U. Utrecht),
1989.
Berendsen, H.J.A. en RC. Beukenkamp, Een
Fysisch-Geografische Excursie in de Omge-
ving van Utrecht.
Berichten 15. Vakgroep Fysi-
sche Geografie, R.U. Utrecht, 1983.
Bloemers, J.H.F, L.R Louwe Kooijmans en H.
Sarfatij,
Verleden Land. Archeologische op-
gravingen in Nederland.
Amsferdam, 1981.
Es, W. van, H. Sarfatij en RJ. Woltering (red.).
Archeologie in Nederland. De rijkdom van
het bodemarchief.
Amsterdam/ Amersfoort,
1988.
Roebroeks, W., Oermensen in Nederland.
De archeologie van de oude steentijd.
Am-
sterdam, 1990.
Zonneveld, J.I.S., Tussen de Bergen en de
Zee. De wordingsgeschiedenis der lage lan-
den.
Utrecht, 1980.
Verantwoording afbeeldingen:
-  kaartjes situatie Holsteinien, Saalien en Eemien
naar Van fsefa/(red.) (1988)
- tabel Kwartair naar Roebroeks (1990)
Agenda
19 februari 1992. Vereniging Oud-Utrecht.
De derde lezingenavond in de reeks 'Utrecht
Museumstad'. Plaats: Gemeentelijke Muziek-
school, Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 20.00
25 februari 1992. STABU. De 7de Nicolaas
van der Monde-lezing door drs. TJ. Hoekstra,
'Tweeduizend jaar in twee uur: twintig jaar ar-
cheologie in de gemeente Utrecht'. Plaats: Pie-
terskerk, Utrecht. Aanvang: 20.00 uur.
T/m 8 maart 1992. 'De Bijbel in huis'. Ten-
toonstelling Rijksmuseum Het Catharijnecon-
vent. Nieuwegracht 63, Utrecht.
-ocr page 13-
De verwevenheid
van godsdienst en politiek
Dr. K. Vernooy
In deze bijdrage wordt een beeld geschetst van de doorwerking van godsdienstige
en politieke ontwikkelingen in de loop der eeuwen op het leven in het Heuvelrug-
en Valleigebied, o.a. door nader in te gaan op:
de kerstening;
- de rol van de Utrechtse bisschoppen;
- het verloop van de Hervorming;
- de doorwerking van de religie op de plaatselijke politieke verhoudingen;
- de na 1945 plaatsvindende sterke bevolkingstoename.
Tot slot wordt een aantal bevindingen over de doorwerking van de religie op het da-
gelijks leven samengevat.
De kerstening
Het christelijke bekermgswerk in Zuid-Oost
Utrecht komt pas op gang als de Frankische hof-
meier Pepijn II dit gebied - met Utrecht en Dores-
tad als belangrijke plaatsen - op de Friezen heeft
veroverd. Willibrord start met zijn bekeringswerk,
maar de missionering onder de Friezen komt pas
goed van de grond als Karel Martel hen definitief
verslagen heeft. Vanuit Utrecht als thuisbasis ver-
richten Willibrord en ook Bonifatius waarschijnlijk
hun missioneringsactiviteiten in Zuid-Oost Utrecht.
Zo vermeldt de levensbeschrijving van koning
Dagobert III dat Willibrord en Bonifatius in Dores-
tad wonderen doen en gevangenen bevrijden. In
Rhenen zou Willibrord het gebeente van Cunera
(ca. 351) verheven hebben, omdat er op en om
haar graf wonderen plaatsvonden. In 721 ver-
trekt Bonifatius naar Duitsland en komt er een
einde aan zijn samenwerking met Willibrord.
Na de nederlaag van de Friezen wordt Willibrord
een belangrijk bezitter van roerend en onroerend
goed dat door Karel Martel aan hem en zijn op-
volgers wordt geschonken. Dit betekent dat Willi-
brord naast kerkelijk ook wereldlijk vorst is. Door
Karel Martel is de basis gelegd voor de eeuwen-
lange wereldlijke macht van de bisschoppen van
Utrecht, waar in 1529 door Karel V een einde
aan wordt gemaakt.
De rol van de bisschoppen van Utrecht
Door de vele schenkingen van goederen en land-
goederen door de Frankische koningen worden
de opvolgers van Willibrord op den duur meer
wereldlijke vorsten dan zieleherders. De machts-
basis van de Utrechtse bisschoppen wordt vooral
door hun bezit gevormd, omdat dit hun eeuwen-
lang van inkomsten voorziet. Ook worden er van-
af ca. 750 door Frankische koningen goederen en
landgoederen aan diverse abdijen geschonken. Zo
heeft rond 750 de abdij van Fulda waarschijnlijk
reeds landgoederen in Eist, Leersum, Remmerden
en Amerongen. In Doorn en Leersum bezit de ab-
dij van Werden, in Zeist de Paulusabdij en in
Maarsbergen de abdij van Berne landgoederen.
Er kan worden gesteld, dat in de 8e en 9e eeuw
in het F^euvelruggebied reeds de nodige dorpen,
buurtschappen en nederzettingen aanwezig zijn.
Dit IS in veel mindere mate in het Valleigebied het
geval.
De meeste abdijen raken hun bezittingen in Zuid-
Oost Utrecht weer kwijt en ca. 1050 is de Utrecht-
se bisschop de belangrijkste bezitter in dit gebied.
Vanaf de 13e eeuw schenken volgens Dekker
(1976) Utrechtse bisschoppen delen van hun be-
zit aan kerkelijke instellingen of geven ze deze te
leen aan adellijke heren of in pacht aan boeren.
In de praktijk treden er dikwijls geschillen op tus-
sen de bisschop van Utrecht en andere grondel-
-ocr page 14-
Utrecht uitvecht, maar ook van rondzwervende
plunderende soldaten die zonder werk zitten of
geen soldij hebben ontvangen. Tijdens het be-
wind van de met Gelderse steun bisschop gewor-
den Jan van Nassau (1267-1290), wordt in 1268
door Gysbrecht van Amstel het huis 'Risenborgh'
(Rijsenburg) met de grond gelijk gemaakt. In
1332 verwoest Arent van Boecop in opdracht van
graaf Willem III van Holland het jachtkasteel van
de bisschop van Utrecht in Doorn, omdat Willem
het niet met de keuze van Jacob van Oudshoorn
tot bisschop van Utrecht eens is. In 1356 is het
kasteel weer opgebouwd, maar het wordt in
1420 door de Geldersen weer in brand gestoken.
Kasteel Amerongen wordt in 1420 door Jan van
Abcoude en in 1427 door de Geldersen ver-
woest. Heel Zuid-Oost Utrecht heeft veel te lijden
tijdens de Stichtse burgeroorlog (1481-1483),
toen bisschop David van Bourgondië zijn gezag
met harde hand herstelde. Zo belegert bisschop
David in 1482 kasteel Geerestein in Woudenberg,
dat eigendom is van Gerrit en Steven van Zuyien.
Na de verovering van het kasteel worden beide
broers in de kerkers van kasteel Duurstede gevan-
gen gezet.
Op 6 juli 1499 wordt Rhenen bezet door de Kleef-
sen en in 1527-1528 veroveren de Geldersen Rhe-
nen om vervolgens de stad te bezetten en te plun-
deren. Slot Ter Horst wordt in 1529 door Karel van
Gelre onherstelbaar verwoest. Na die tijd heeft
Rhenen zich als stad niet meer goed kunnen her-
stellen, hetgeen een halve eeuw later nog ver-
sterkt werd door het wegvallen van de inkomsten-
van de Cunerabedevaarten. Leusden wordt in
1543 door Maarten van Rossum geplunderd.
Op het einde van de Middeleeuwen hebben de
meeste plaatsen in Zuid-Oost Utrecht een kerk.
genaren over wie in bepaalde gebieden tienden
mag heffen. Zo heeft bisschop Arnold van Hoorn
(1371-1378) een conflict met de Benedictijnen van
de St. Laurensabdij over het recht van tienden te
mogen heffen in de voormalige veen- en moeras-
gebieden in de omgeving van Oostbroek. Dit con-
flict wordt in het voordeel van de abdij beslecht.
In 1178 valt Rhenen onder het bisdom Utrecht en
in 1346 laat bisschop Jan van Arkel deze plaats
omwallen om zo het Nedersticht beter te kunnen
beschermen tegen invallen door de Hertog van
Gelre. Het uit de 12e eeuw daterende slot Ter
Horst bij Rhenen is een belangrijke verblijfplaats -
o.a. vanwege de jacht - van de Utrechtse bis-
schoppen. In de loop van de 15e eeuw gaan de
bisschoppen van Utrecht de veengebieden van de
Gelderse Vallei als energiebronnen zien. Om de
turf te kunnen afvoeren laat David van Bourgon-
dië in de periode 1473-1481 door de Rhenense
Venen een kanaal graven dat officieel onder de
naam Bisschop Davidsgrift bekend wordt. Dit ini-
tiatief van de bisschop leidt rond 1549 tot het
ontstaan van Veenendaal en heeft bovendien tot
gevolg, dat Veenendaal in 1566 een zelfstandige
parochie, afgescheiden van Rhenen, wordt.
De bezetting van de aartsbisschopszetel is eeu-
wenlang een twistpunt tussen machtige adellijke
families, zoals de graven van Holland, de herto-
gen van Gelre en vanaf de 15e eeuw de Bour-
gondische hertogen, wat nogal eens tot oorlogs-
geweld of strooptochten van troepen leidt, waar-
door er vooral schade aan de landbouw wordt
berokkend. Met name de 15e en 16e eeuw wa-
ren erg onrustig. Doordat oogsten, gebouwen en
dorpen vernield worden, is de plattelandsbevol-
king van Zuid-Oost Utrecht dikwijls het slacht-
offer van de conflicten die de bisschop van
10
-ocr page 15-
In maart 1580 ontstaat er vanwege het in Gro-
ningen overlopen van Rennenberg met zijn troe-
pen naar de Spanjaarden een grote volkswoede,
die zich in de provincie Utrecht in een tweede
beeldenstorm uit. Deze vindt niet alleen in
Utrecht en Amersfoort, maar ook in Leusden,
Wijk bij Duurstede en Rhenen plaats. In het 700
inwoners tellende Rhenen komt er een einde aan
het katholicisme en wordt de Cunerakerk een
Hervormde kerk. In hetzelfde jaar gaat in Zeist
pastoor Cornelis Anthonissen van Hoornhove met
de Hervorming mee en wordt hij de eerste predi-
kant van Zeist. Zeist telt in die tijd ongeveer 1500
inwoners. Vanaf 1590 worden er in de St. Salva-
torkerk in Veenendaal geen missen meer gelezen
en 2 maart 1592 wordt Theodorus Siligineus als
predikant aangesteld. Veenendaal telt in die da-
gen ca. 200 inwoners. In Amerongen gaat kas-
teelheer Goert van Rhede tot de Hervorming over
en met hem de pastoor en alle bewoners.
Tijdens het begin van de Hervorming telt geheel
Zuid-Oost Utrecht waarschijnlijk ca. 10.000 inwo-
ners, waarvan de helft in Rhenen, Wijk bij Duur-
stede en Zeist woont.
Na de Unie van Utrecht hebben de kerkeraad en
predikanten van de stad Utrecht grote problemen
met het moeizame verloop van de Hervorming op
het Utrechtse platteland. Alleen in Wijk bij Duur-
stede en Utrecht is de positie van de Hervormde
kerk gunstig, wat blijkt uit de aanwezigheid van
kerkeraden. Op verzoek van de Utrechtse kerke-
raad en predikanten benoemen de Staten van
Utrecht in 1593 een visitatiecommissie. Het rap-
port dat deze commissie, die bestaat uit jonkheer
Frederyck van Zuijlen van Nijvelt, Henrick Buth,
Joannes Gerobulus en Gerrit van Blockhoven, 3
juli 1593 oplevert, verschaft een weinig rooskleu-
rig beeld over het verloop van de Hervorming op
het platteland van Zuid-Oost Utrecht. Slechts de
volgende plaatsen beschikken over hervormde
predikanten:
- Zeist: Cornelis Anthonisse (van Hoornhove)
- Amerongen: Matthias Gastel
- Veenendaal: Theodorus Siligineus
- Leusden: Lambertus Brinxius
Een aantal pastoors, waaronder Anshelmus Da-
nielssen in Doorn, deelt de commissie mee, dat
ze bereid is om tot de Reformatie over te gaan en
het predikantenexamen af te leggen.
Enkele pastoors zijn niet bereid om predikant te
worden; sommige pastoors worden door de com-
wat voor die tijd duidt op een behoorlijke
bevolkingsdichtheid. Kleinere plaatsen beschikken
dikwijls over een kapel.
Bedevaarten en processies nemen een belangrijke
plaats in het godsdienstig leven van de Middel-
eeuwen in. Vanaf 1450 trekken er jaarlijks veel
bedevaartgangers naar de Cunerafeesten in Rhe-
nen. De stad Rhenen zal het bedevaartswezen
rondom Cunera sterk gestimuleerd hebben, om-
dat dit in die tijd grote inkomsten voor een plaats
met zich meebracht. De feestelijkheden duurden
acht dagen en wel van 11 tot en met 19 juni.
Rond 1580 vindt vanwege de Hervorming de
laatste Cuneraprocessie in Rhenen plaats. Dit is
de tweede economische klap die Rhenen in een
tijdsbestek van 50 jaar moet zien te verwerken.
Het bisdom Utrecht beschikt op het einde van de
Middeleeuwen over een groot aantal priesters.
Hun levenswijze laat veel te wensen over, wat
zich onder andere uit in het niet naleven van het
celibaat. Het volk heeft o.a. daardoor weinig eer-
bied voor zijn priesters. Volgens De Jong (1948)
trouwen in de periode 1523-1550 veel geestelij-
ken en verlaten veel monniken en zusters de
kloosters.
Karel V maakt in 1529 een einde aan het wereld-
lijk bezit van bisschop Hendrik van Beieren van
Utrecht, ook wel de blauwe bisschop genoemd,
waardoor de bisschop vrijwel zijn volledige macht
verliest. Dit heeft met automatisch een betere
relatie van de bisschop met zijn parochies tot ge-
volg. Zo wendt de bisschop van Utrecht zich in
1545 tot Karel V om steun bij het breken van het
verzet tegen de door hem gewenste kerkvisita-
ties. De parochies en kapittels waren namelijk ge-
hecht aan hun oude rechten en gewoontes en
zagen de bisschop van Utrecht als een onge-
wenste pottekijker. Aan het verzet tegen de visi-
taties komt pas in 1566 een einde.
Het verloop van de Hervorming
In 1517 publiceert Luther zijn 95 stellingen, die
leiden tot de verspreiding van de Hervorming
over Duitsland en zijn aangrenzende landen. In
de Nederlanden drukken vooral de aanhangers
van Calvijn een belangrijk stempel op het verloop
van de Hervorming. Op 10 augustus 1566 vindt
in Steenvoorde (in het zuiden van Vlaanderen) de
eerste Beeldenstorm in de Nederlanden plaats.
Veertien dagen later - 25 augustus 1566 - is er in
Utrecht een Beeldenstorm.
11
-ocr page 16-
De tweede provinciale Utrechtse synode vindt in
augustus 1612 plaats en laat grotendeels hetzelf-
de sombere beeld over het verloop van de Her-
vorming zien als tijdens de synode van 1606. De
predikant van o.a. Woudenberg klaagt over de
tegenwerking van schouten en kosters bij de uit-
voering van zijn werkzaamheden, maar ook over
de onwil bij de bevolking om hen te onder-
houden. Ook heeft men veel last van rondtrek-
kende priesters, die dopen en huwelijken sluiten.
Uit de klachten over de activiteiten van rondtrek-
kende priesters blijkt, dat de apostolische vicaris
Sasbout Vosmeer - de hoogste katholieke gezags-
drager in de Hollandse Zending - in Zuid-Oost
Utrecht de organisatie van de missie onder de ka-
tholieken van de grond krijgt. In 1616 meldt zijn
opvolger Rovenius, dat de stad Utrecht over veer-
tig priesters beschikt, die ook op het platteland
actief zijn en daar de mis in schuilkerken lezen.
Zo worden in de buurtschap Voskuilen onder
Leusden in de boerderij Groot Ronselaar regelma-
tig kerkelijke diensten gehouden.
In Veenendaal wordt Huize de Geer, eigendom
van Geertruyd Margaretha van Blokland, douair-
ière Van der Hem van Nedersteyn, als schuilkerk
gebruikt. In 1711 krijgen de Veenendaalse katho-
lieken toestemming om op grond van Dirk van
Rheede, vrijheer van Renswoude, een schuilkerk
te bouwen. Deze medewerking van een promi-
nent vertegenwoordiger van de Hervormde adel
is voor een deel toe te schrijven aan het gegeven
dat na 1650 de Staten van Utrecht geen gerichte
pogingen meer doen om de bevolking te prote-
stantiseren. Voor een ander deel hangt de mede-
werking van Van Rheede waarschijnlijk samen
met de opkomst van verlichte denkbeelden die
pleiten voor meer geloofsvrijheid en tolerantie.
Dit verklaart tevens, waarom er vanaf die tijd over
schuurkerken in plaats van schuilkerken gespro-
ken wordt. In de meeste plaatsen, bijvoorbeeld in
Hamersveld nemen de katholieken in 1716 een
schuurkerk in gebruik, hoeven de katholieken
hun kerkelijk leven niet meer te verbergen.
Volgens Rogier (1964) is omstreeks het midden
van de 17e eeuw op het Utrechtse platteland
meer dan de helft van de bevolking nog katho-
liek.
In de periode 1656-1726 vindt er volgens De Kok
(1964) een halvering van het aantal katholieken
in de provincie Utrecht plaats. Bijvoorbeeld in de
statie Renswoude (Rhenen-Veenendaal) neemt
missie als onbekwaam voor het ambt van predi-
kant beschouwd, omdat ze te oud zijn, onvol-
doende theologische kennis bezitten öf bekend
staan om hun slechte levenswijze, zoals bijv. pas-
toor Cornelis Janssen van Duerstede in Wouden-
berg.
Andere bevindingen van de visitatiecommissie
zijn, dat veel plattelandskerken en pastorieën in
een slechte staat verkeren en dat veel dorpen
geen schoolmeester hebben.
Ruim 10 jaar later wordt in juli 1606 de eerste
provinciale synode van de hervormde kerk in
Utrecht gehouden. Ook dan is er grote onvrede
bij de predikanten over het verloop van het prote-
stantiseringsproces op het Utrechtse platteland.
In Amerongen heeft de predikant 100 a 150 toe-
hoorders, maar niemand neemt er deel aan het
avondmaal. Ook wordt er in Amerongen nog
jaarlijks een Cunera-bedevaart gehouden. De
Zeister predikant heeft veel last van een 'zekere
paap' en met Kerstmis nemen er slechts drie en
met Pasen veertig leden aan het avondmaal deel.
Veenendaal kent weer andere problemen. Er
wordt volgens de voorschriften van de hervormde
kerk gedoopt en er nemen 43 mensen deel aan
het avondmaal. Dit zouden er volgens de predi-
kant wel 80 a 100 kunnen zijn als in Veenendaal
op zondag de herbergen dicht bleven en er geen
markt zou worden gehouden. Overigens waren
er meer plaatsen die problemen met 'de calvinise-
ring van het openbare leven' (Roessing 1988)
hadden; kermissen, jaarmarkten en zondagse
markten kwamen in verschillende plaatsen met
een vrijwel volledige protestants-christeiijke be-
volking tot ± 1900 voor, omdat de bevolking
daaraan gehecht was.
De schout van Leusden voorkomt dat mensen de
hervormde dienst bijwonen en een priester komt
er regelmatig dopen en huwelijken sluiten. Wou-
denberg zou een sterk papisme kennen en her-
vormde kerkgangers worden er uitgescholden.
Voor het avondmaal bestaat er vrijwel geen be-
langstelling.
Het synode-verslag van 1606 laat duidelijk zien,
dat de verspreiding van de hervormde leer in
Zuid-Oost Utrecht moeizaam verloopt. Het is dan
ook niet verwonderlijk, dat de synode bij de Sta-
ten klachten over 'grote afgoderij' deponeert. Dit
leidt er overigens niet toe, dat de Staten van
Utrecht overgaan tot een actief protestantise-
ringsbeleid.
12
-ocr page 17-
het aantal communicanten met ± 25% af. Die
teruggang is voor een deel toe te schrijven aan
een vertrekoverschot, waarschijnlijk het gevolg
van een hoge werkeloosheid veroorzaakt door
een achterblijvende economische bedrijvigheid en
een landbouwcrisis, waardoor de omvang van de
bevolking met 30% terugloopt.
Voor een ander deel moet de afname van het
aantal katholieken volgens Rogier grotendeels
worden toegeschreven aan immigratie die het
niet-katholieke deel versterkte. Immigratie die
vooral naar de dunbevolkte veengebieden en
zandgronden plaatsvindt. Ter illustratie: na 1700
vestigen zich steeds meer arbeiders in Veenen-
daal, waardoor het aantal hervormden sterk uit-
breidt. In de periode 1715-1724 worden er jaar-
lijks bijna honderd kinderen en volwassenen ge-
doopt en in het midden van de 18e eeuw telt
Veenendaal bijna 1700 inwoners. Dit verklaart
voor een deel waarom het toenmalige dunbe-
volkte zanderige Heuvelruggebied en het veen-
achtige Gelderse Valleigebied door immigratie
vanwege ontginnings- en verveningsactiviteiten
een overwegend protestants-christelijke bevol-
king krijgen; cijfers uit 1839 laten zien dat de
meeste plaatsen uit dit gebied dan slechts een
gering percentage katholieken kennen:
-  Rhenen 1,28%
- Amerongen 4,28%
-Veenendaal 3,87%
- Leersum 2%
- Renswoude 2,9%
- Doorn 6,73%
- Maarn 0,47%
-Woudenberg 2,36%
Plaatsen in de nabijheid van Utrecht hebben een
hoger percentage katholieken: Driebergen
14,15%, Rijsenburg 59,92% , Zeist 29,41% en
De Bilt 20,58%. Opmerkelijk moet het verder ge-
noemd dat dorpen als Achterveld en Hamersveld
overwegend katholiek bleven.
De doorwerking van de religie op de plaat-
selijke politieke verhoudingen
Het verschijnen van Franse troepen die vrijheid,
gelijkheid en broederschap prediken, leidt in
1795 in verschillende plaatsen van Zuid-Oost
Utrecht tot het plaatsen van een Vrijheidsboom
en tot het organiseren van feesten met Franse mi-
litairen. In Veenendaal onderhandelen inwoners
met de Fransen om tot een zelfstandig Veenen-
daal te komen, omdat men zich door Rhenen on-
derdrukt voelt. De onderhandelingen met de
Fransen verlopen succesvol en Veenendaal wordt
een zelfstandige gemeente. Ook in Renswoude
wordt een Vrijheidsboom geplant. Door de Fran-
sen hoopt men bevrijd te worden van de als on-
derdrukkers ervaren adel.
Na de beëindiging van de Franse bezetting in
1815 wonen er + 15000 mensen in het Heuvel-
rug-/ Valleigebied. Opvallend voor de 19e eeuw -
en dan met name voor de periode na 1830 - is de
verdere afname van het percentage katholieken
in verschillende plaatsen van Zuid-Oost Utrecht.
Zo neemt in Zeist het aantal katholieken af van
29% tot 19% en is in De Bilt een afname van
20% naar 11% te zien.
Een verklaring voor deze cijfers moet gezocht
worden in het ontstaan van een tweede immigra-
tiegolf naar Zuid-Oost Utrecht. Door de Franse
bezetting valt in de periode 1795-1815 - en dan
met name na het in 1806 door Napoleon inge-
voerde Continentaal Stelsel - de handel groten-
deels weg. Dit leidt tot het vertrek van mensen
uit de Hollandse steden naar het platteland om
daar een bestaan te zoeken. Een bestaan in de
'MfJ: DORP -\rEENENDAAI.
13
-ocr page 18-
van kerk en staat. Hierdoor is het voor de katho-
lieken mogelijk in 1853 de bisschoppelijke hiërar-
chie te herstellen, wat door veel protestanten als
een zeer verontrustend gebeuren wordt gezien.
Tot 1848 kent Nederland het censuskiesrecht; het
mogen stemmen hangt af van het beschikken
over een bepaald vermogen of inkomen, waar-
over jaarlijks een minimaal bedrag - bijvoorbeeld
ƒ 24 - aan directe belasting betaald moet wor-
den. Aangezien de meeste katholieken in Zeist
tot het arbeidersmilieu behoren, heeft dit kies-
recht tot gevolg dat er pas in juli 1885 voor het
eerst een katholiek in de Zeister gemeenteraad
komt. In 1847 zijn van de 61 stemgerechtigden in
Zeist er slechts twee katholiek, namelijk de pas-
toor en de wagenmaker
In het grotendeels protestants-christelijke Heuvel-
rug- en Gelderse Vallei-gebied vinden er in de
19e eeuw in de plaatselijke politieke verhoudin-
gen geen grote veranderingen plaats. De gegoe-
de protestants-christelijke bovenlaag maakt in de
gemeenteraden de dienst uit.
In de 18e eeuw ontstaat er vooral bij eenvoudige
protestanten - dikwijls arbeiders en boeren - op de
Heuvelrug en in de Vallei, maar ook op de Veluwe,
een behoefte aan een persoonlijk getint godsdien-
stig leven binnen de strakke collectiviteit van de
Hervormde godsdienst. Vooral de doorwerking
van het Piëtisme heeft tot gevolg dat na 1750 klei-
ne groepen Hervormden bij iemand thuis - bijvoor-
beeld bij boeren in het achterhuis - godsdienstige
bijeenkomsten gaan houden. Tijdens die bijeen-
komsten verspreiden rondtrekkende 'oefenaars'
hun opvattingen. De combinatie van piëtistische
denkbeelden en het op een extreme wijze inter-
preteren van begrippen als verworpenheid en ge-
nade, leidt bij de betrokkenen tot een grote angst
om verdoemd te zijn. Dit gevoel wordt bovendien
sterk beïnvloed door de slechte, dikwijls uitzichtlo-
ze omstandigheden waarin de eenvoudige bevol-
king in die dagen leeft. Verder dient nog vermeld
te worden, dat tot in de vijftiger jaren van de 20e
eeuw het volksgeloof een belangrijke plaats bij de
plattelandsbevolking innam. Men was bang voor
geesten, heksen, spoken en weerwolven.
In de periode 1815-1830 zijn er in verscheidene
plaatsen op de Heuvelrug en in de Vallei conflic-
ten van gemeenteleden met de Hervormde ker-
keraden over het houden van ongeoorloofde
oefeningen, ook wel conventikels genoemd. De-
ze zijn sinds 1816 door de overheid verboden als
landbouw opbouwen, betekent dikwijls grond in
cultuur moeten brengen. Zo worden er in de ja-
ren 1804 en 1805 door Van Oosthuysen noord-
oostelijk van Rijsenburg, Zeist en Driebergen gro-
te percelen heidegrond in cultuur gebracht. Rijke
protestantse families kopen boerderijen die ze
aan protestante pachters verhuren.
Door deze tweede migratiegolf neemt in de pro-
vincie Utrecht de bevolking met 60% toe. Na
1850 trekt de handel en nijverheid weer aan en
vindt er weer een trek naar de (Hollandse) ste-
denplaats.
Op 31-12-1899 telt dit deel van Zuid-Oost
Utrecht bijna 40.000 bewoners. Dit laat zien, dat
in de 19e eeuw de bevolking in dit gebied meer
dan verdubbelde.
Na 1796 is er in de staatsleer van de Bataafse re-
publiek geen plaats meer voor een gereformeer-
de staatsopvatting en in 1798 wordt de scheiding
tussen kerk en staat een feit. In elke plaats moet
het 'Plaatselijk bewind' bekijken wat er met de
kerkgebouwen en pastorieën die vóór de Hervor-
ming eigendom van de katholieken waren, moet
gebeuren. 'Het grootste getal van leden der on-
derscheiden kerkgenootschappen' wordt daarbij
als uitgangspunt gehanteerd. In begrijpelijk Ne-
derlands: de kerkelijke groepering met de meeste
leden kan aanspraak op het bestaande kerkge-
bouw maken. In Zeist wordt de Hervormde kerk
op ƒ 3000 getaxeerd en aangezien er vier keer
zoveel hervormden dan katholieken in Zeist wo-
nen, is er een afkoopsom van ƒ 600 voor de ka-
tholieken. In Leusden beginnen de katholieken in
1835 met de bouw van een kerk die in 1841
wordt ingewijd; Veenendaal beschikt in 1858
overeen nieuwe katholieke kerk.
In de praktijk speelt in de meeste plaatsen van het
Heuvelrug-/ Valleigebied door de aanwezigheid
van een gering aantal katholieken het overnemen
van de Hervormde Kerken feitelijk geen rol.
De wettelijke gelijkstelling van katholieken en pro-
testanten, waardoor openbare functies ook weer
voor katholieken mogelijk zijn, leidt niet direct tot
genormaliseerde verhoudingen. In de loop der tijd
is er aan beide zijden de nodige onverdraag-
zaamheid ontstaan. Dit uit zich bijvoorbeeld bij de
bouw van de katholieke kerk in Rijsenburg. Van
protestants-christelijke zijde worden tegen deze
bouw grote bezwaren gemaakt. 1 augustus 1810
wordt het kerkje echter ingezegend. De grond-
wetsherziening van 1848 leidt tot een scheiding
14
-ocr page 19-
'Zfiet: DOB.DP liEEESUTMl
er meer dan 20 mensen aan deelnemen. Dit ver-
bod veroorzaakt veel onrust. Het houden van
godsdienstige oefeningen buiten de kerk en
meestal buiten de kerkeraden om blijft in vrijwel
de gehele 19e eeuw een belangrijke plaats in dit
deel van Zuid-Oost Utrecht innemen.
In de jaren dertig van de 19e eeuw verlaten ver-
schillende hervormden uit met name eenvoudige
milieus de Hervormde Kerk. De beweging waar-
van ze deel uitmaken wordt 'De Afscheiding van
1834' genoemd. Volgens Smits (1980) is het
woord 'Afscheiding' ontleend aan een zinsnede
uit artikel 28 van de Nederlandse geloofsbelijde-
nis, waarin staat, dat het plicht van alle gelovigen
is 'zich af te scheiden van degenen, die niet van
de kerk zijn'
De Afscheiding hangt samen met een in 1816
door Koning Willem I genomen maatregel, waar-
in de Dordtse Kerkorde wordt vervangen door
een 'Algemeen Reglement van het Nederlands
Hervormd kerkgenootschap'. In de praktijk heeft
dit tot gevolg, dat aankomende predikanten een
ondertekeningsformulier krijgen voorgelegd, dat
hen meer leervrijheid biedt. Diverse vooral jonge
predikanten, zoals o.a. Hendrik de Cock en H.P.
Scholte, hebben grote problemen met dit nieuwe
reglement. Met hun aanhangers vinden ze, dat
de Hervormde Kerk door haar liberale beleid niet
langer de 'ware' kerk is. Ze eisen de terugkeer
naar de orthodoxie.
Het verzet tegen het reglement leidt tot schorsing
en afzetting van dominees door de Hervormde
kerkeraden, wat vervolgens afsplitsingen van de
Hervormde gemeenten tot gevolg heeft. In de
eerste jaren na 1834 is vooral Ds H.P. Scholte de
voortrekker van de Afgescheidenen. Gemeenten
van Afgescheiden ontstaan o.a. in Zeist, Scher-
penzeel, Renswoude, Leersum, Veenendaal en
Rhenen. De meeste van deze gemeenten zijn
klein van omvang. Doordat de Afgescheidenen in
het begin niet over eigen kerkgebouwen beschik-
ken en bijeenkomsten houden waarbij meestal
meer dan 20 personen aanwezig zijn, maar ook
omdat ze dikwijls weinig tactvol in de richting
van de overheid optreden, krijgen ze vaak zware
boeten opgelegd. Piëtistisch getinte groepen
worden na 1834 ook vaak bij de Afgescheidenen
15
-ocr page 20-
aangetroffen. Zo behoort de bekende oefenaar
Wulfert Floor (1818-1876) uit Driebergen ook bij
de Afgescheidenen en oefent hij meerdere malen
voor Afgescheidenen in Zuid-Oost Utrecht.
Vijftig jaar na de Afscheiding - in 1886 - is er weer
een groep die zich niet thuis voelt binnen de Ne-
derlands Hervormde Kerk.Ook deze groep - de
beweging van de Doleantie van Dr. A. Kuyper -
verzet zich tegen modernistische tendensen in de
Hervormde Kerk. Dit protest leidt tot schorsingen
van dominees en kerkeraden en heeft in verschil-
lende plaatsen afsplitsingen van de Hervormde
Kerk tot gevolg. Met de benaming 'doleantie' wil-
len Kuyper en zijn volgelingen hun droefheid tot
uiting brengen over het optreden van de Her-
vormde Kerk. Korte tijd daarna - in 1892 - vindt er
een vereniging van de 'Afgescheidenen' met de
'Dolerende Kerken' in Nederland plaats. Een deel
van de Afgescheidenen is het niet eens met die
vereniging tot het groter geheel van de Gerefor-
meerde kerken en blijft voortbestaan als zelfstan-
dige Christelijke Gereformeerde kerken.
De afsplitsingen van de Hervormde Kerk in de 19e
eeuw, maar ook de afscheidingen die in de 20e
eeuw zowel van de Hervormde Kerk als Gerefor-
meerde kerken, plaatsvinden, hebben ingrijpende
gevolgen voor de sociale verhoudingen in de over-
wegend protestants-christelijke plaatsen op de
Heuvelrug en in de Vallei. Ze verdelen plaatselijke
gemeenschappen en families, maar hebben ook
economische en bestuurlijke gevolgen. Men koopt
en verkoopt goederen en produkten zoveel moge-
lijk binnen de eigen kring. In de plaatselijke poli-
tieke verhoudingen treden er - mede mogelijk ge-
maakt door de invoering van het algemeen kies-
recht in 1917 - de nodige veranderingen op. In
het Heuvelrug-/ Valleigebied komen de verschil-
lende protestants-christelijke richtingen via eigen
partijen in de gemeenteraden. Vóór 1940 zijn dat
de ARP, CHU en SGP, na 1960 komt daar nog het
GPV èn in de jaren zeventig de RPF bij.
Ter illustratie: de omvang van de 19e eeuwse af-
splitsingen van de Hervormde Kerk blijkt o.a. uit het
aantal stemmen dat de ARP en SGP tijdens de ge-
meenteraadsverkiezingen van 1931 krijgen. Deze
partijen halen dan in het Heuvelrug-/ Valleigebied
respectievelijk 5578 en 1861 stemmen; op de CHU
worden 5873 stemmen uitgebracht. Gezamenlijk
behalen deze drie partijen 41 % van de stemmen.
In het Heuvelrug-/Vallei-gebied maken de socialis-
ten en liberalen -in tegenstelling tot het aangren-
zende katholieke Kromme Rijngebied - in verschil-
lende plaatsen deel van de gemeenteraad uit,
waarbij in 1931 het contrast tussen Rhenen en
Veenendaal opvallend is. In Rhenen halen de so-
cialisten 31,1% van de stemmen, terwijl dit in
Veenendaal slechts 6,1% is. Als verklaring hier-
voor wordt wel gegeven, dat tot in het begin van
de jaren vijftig de arbeidersbevolking van Veenen-
daal minder de kenmerken van een industrieprole-
tariaat zou vertonen dan de arbeidersbevolking
van Rhenen.
De Bilt en Zeist zijn in Zuid-Oost Utrecht de plaat-
sen met zowel een grote socialistische als liberale
aanhang.
De opkomst van de NSB in de jaren dertig gaat
ook niet aan Zuid-Oost Utrecht voorbij. Bij de ver-
kiezingen voor de Provinciale Staten in 1935 be-
haalt deze partij 4451 stemmen, hetgeen 10%
van het aantal dat in het totaal uitgebracht is. Bij
de Provinciale Statenverkiezingen in 1939 is echter
een sterke terugval van deze partij waar te nemen.
Deze partij krijgt dan 2107 stemmen, hetgeen
3,9% van het aantal uitgebrachte stemmen is.
De uitslag van de eerste naoorlogse Tweede Ka-
merverkiezingen van 1946 laat zien, dat de ARP,
CHU, KVP en SGP in het Heuvelrug-/ Valleigebied
bij elkaar 55% van de stemmen behalen, waarbij
de ARP de partij met de grootste aanhang is en
bijna 23% van het totaal uitgebrachte aantal
stemmen behaalt. De PvdA krijgt 31% van de
stemmen en 10% van de stemmen gaat naar de
Liberale Partij van de Vrijheid, de latere VVD.
Sterke bevolkingstoename
Na 1945 neemt de bevolkingsgroei in Zuid-Oost
Utrecht sterk toe en in de periode 1945-1990
vindt er zelfs meer dan een verdubbeling van het
aantal inwoners plaats. Er wonen dan ongeveer
een kwart miljoen mensen in het Heuvelrug-/
Valleigebied. Een neveneffect van de sterke na-
oorlogse migratie naar Zuid-Oost Utrecht is, dat
met name in de groeicentra de oospronkelijke au-
tochtone bevolking als een minderheid komt te
leven binnen een allochtone meerderheid.
De sterke bevolkingstoename en seculariserings-
processen hebben - in vergelijking met de situatie
in 1946 - een afname van het aandeel van de
christelijke politieke partijen tot gevolg.
Ter illustratie: Bij de Tweede Kamerverkiezingen
van 1977 krijgen alle christelijke partijen in het
Heuvelrug-/ Valleigebied 38% van de stemmen;
29% daarvan wordt uitgebracht op het CDA. De
16
-ocr page 21-
PvdA, VVD en D'66 behalen respectievelijk 24%,
26% en 6% van de stemnnen. Twaalf jaar later -
bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1989 - ziet
het politieke beeld er als volgt uit. Het CDA haalt
in het Heuvelrug-/Valleigebied 35% van de stem-
men en de kleine rechtse christelijke partijen 9%.
De percentages voor PvdA, VVD, D66 en Groen
Links zijn voor het Heuvelrug-/ Valleigebied re-
spectievelijk 21 %, 21 %, 8% en 3%.
Gesteld kan worden, dat in de periode 1977-
1989 in het Heuvelrug-/Valleigebied de aanhang
voor het CDA toeneemt en die van de kleine
christelijke partijen stabiel blijft.
Samenvatting
In een tijdvak van bijna vijftienhonderd jaar is
voor de Heuvelrug en Vallei een aantal perioden
te onderscheiden die duidelijk een verwevenheid
van godsdienst en politiek laten zien. Vanaf het
begin van de kerstening tot 1529 zijn de bis-
schoppen van Utrecht zowel kerkelijk als wereld-
lijk vorst over dit gebied. Een combinatie die in de
Middeleeuwen dikwijls veel ellende en overlast
voor de bevolking met zich meebrengt.
In de periode 1580-1795 verbiedt de overheid de
katholieken hun godsdienst uit te oefenen en
openbare functies te vervullen, waardoor de ka-
tholieken tot tweede-rangsburgers gedegradeerd
worden. Het is echter opmerkelijk te noemen, dat
dit gebied met name door immigratie haar prote-
stants-christelijke karakter krijgt.
De in de 19e eeuw plaatshebbende kerkelijke dif-
ferentiatie binnen de protestants-christelijke be-
volking werkt met name in de 20 eeuw door op
de politieke verhoudingen in het Heuvelrug- en
Valleigebied door het ontstaan van de met de ker-
kelijke richtingen verbonden politieke partijen. Na
1945 wordt de oospronkelijke protestants-christe-
lijke bevolking in met name de groeicentra een
minderheid binnen een allochtone meerderheid.
Dr K. Vernooy
Amersfoortsestraat 30
3871 BT Hoevelaken
Literatuur:                           '
G.J. van Barneveld: De slag bij Amerongen:
op school niet besproken, maar zij was hevig
en bloederig.
In: De Kaap, 20 Juni 1985.
G.J. van Barneveld: Ons dorp ... Amerongen.
Uitgave Heemkundige Stichting Amerongen,
Amerongen n.g.
J. van Barneveld en H. Diepeveen: Van Spin-
ners, Wevers, Muzikanten
.... Kool B.V. Veen-
endaal, 1986.
J. Barten: Historische achtergronden bij de
door Rogier opgegeven percentages van de
Katholieken in de Neder Betuwe en de zoge-
naamde Katholieke Driehoek.
In: Archief voor
de geschiedenis van de Katholieke Kerk, jaar-
■gangll, 1979.
J. Belonje: Emminkhuizen. In: Maandblad
Oud-Utrecht nr 5, mei 1988.
V.A.M, van der Burg: Cornelis Anthonisz.
van Hoornhove (Hornhovius), Pastoor en
predikant te Zeist alsmede kartograaf.
In:
Seijst, nr 3, september 1989.
M.R van Buijtenen en A.K. de Meijer: Herfsttij
over Oostbroeks Abdij.
Kerckebosch 8. V, Zeist
1990.
RH. Damsté: Bevolking en bebouwing van
De Bilt en Bilthoven in 1795.
Drukkerij J.W.H.
Patist&Zoon, De Bilt 1965.
H. Diepeveen: De Oude- of St. Salvatorkerk.
Uitgeverij Kool B.V, Veenendaal 1986.
H. Diepeveen: Een voick in veenen en in
moeren.
Veenendaal, n.g.
J.T. Doornenbal: Leven en werk van Wulfert
Floor.
Den Hertog B.V, Houten 1988.
A. van Gent: De Sint Anna broederschap
van Woudenberg.
Eigen uitgave, Barneveld
1987.
M. Gijswijt-Hofstra (red.): Een schijn van ver-
draagzaamheid.
Verloren, Hilversum 1989.
R. Fruin: De Tachtigjarige oorlog. Histori-
sche opstellen.
Martinus Nijhoff, Den Haag
1909.
G.C. Haakman: Rhenen en omstreken. W.J.
van Bommel van Vloten, Amersfoort 1847.
W. Harzing: Ontstaan en wedervaren van
kerk en parochie Rijsenburg.
In: Jaarboekje
van Oud-Utrecht 1952.
W. Harzing: Driebergen en Rijsenburg. Hoe
zij ontstonden en groeiden.
Uitgave Neijed-
revsna, Driebergen-Rijsenburg 1973.
Historisch Genootschap Utrecht: Visitatie der
kerken ten plattenlande in het Sticht van
17
-ocr page 22-
utrecht, ten jare 1593. Uit: Bijdragen en mede-
delingen van het Historisch Genootschap geves-
tigd te Utrecht, vol. 7. Kemink. Utrecht 1884.
A. van Hulzen: Van bisschopsstad naar
Uniestad.
In: Maandblad Oud-Utrecht, nr 5,
mei 1979.
W. van Itterson: De stad Rhenen. Van Oor-
cum & Camp N.V. - Dr H.J. Prakke en H.M.G.
Prakke, Assen 1960.
W. van Itterson: Het Rhenense Agnieten-
convent en zijn onderaardse gangen.
In:
Jaarboekje van Oud-Utrecht 1952.
Kardinaal de Jong: Handboek der Kerkge-
schiedenis.
Dekker & Van de Vegt N. V./Stan-
daard-Boekhandel. Vierde druk. Utrecht/Antwer-
pen 1948.
CA. van Kalveen: Filips van Leiden in
Utrecht; nieuwe gegevens.
In: Maandblad
Oud-Utrecht, nr
5, mei 1988.
J.F.K. Kits Nieuwenkamp: Kasteel Ameron-
gen voor de veilinghamer gered.
In: Maand-
blad Oud-Utrecht, nr 2, februan 1977.
W.PC. Knuttel: De toestand der Nederland-
sche Katholieken ten tijden der Republiek.
Martinus NIjhoff, Den Haag 1892.
J.A. De Kok: Nederland op de breuklijn Ro-
me-Reformatie.
Van Gorcum & Comp N. V. - Dr
H.J. Prakke & H.M.G. Prakke. Assen 1964.
S. Laansma: Korte Historie van de Her-
vormde Kerk van Renswoude.
Eigen uitgave,
Renswoude 1971.
F.A. van Lieburg: De Nadere Reformatie in
Utrecht ten tijde van Voetius.
Lindenberg
Boeken 8i Muziek, Rotterdam 1989.
A. van der Meiden: Welzalig is het volk.
Amboboeken, Baarn 1976.
W.H.M. Nieuwenhuis: Uit de oudste ge-
schiedenis van het huis Geerestein te Wou-
denberg.
In: Mandblad Oud-Utrecht, nr 5, mei
1988.
J.W. Oostveen: Velua Catholica. Tweede
deel 1600-1953.
Eigen uitgave, Apeldoorn
1953.
W.A.G. Perks: Uit de geschiedenis van een
6-tal gemeenten.
In: J.J. Smit (red.): Provinciale
almanak voor Utrecht.
Alphen aan den Rijn
1963.
W.A.G. Perks: De Treek. Van Marke tot
landgoed.
Uitgeverij Bekking, Amersfoort 1984.
F.Al. van Rappard en S. Muller: Verslagen
van Kerkvisitatiën in het bisdom Utrecht uit
de 16e eeuw.
Johannes Muller, Amsterdam
1911.
H.K. Roessingh: Het Veluwse kerkvolk ge-
teld.
De Walburg Pers, Zutphen 1978.
L.J. Rogier: Beschouwing en onderzoek.
Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen
1954.
L.J. Rogier: Geschiedenis van het Katholicis-
me in Noord-Nederland in de 16de en 17de
eeuw.
Derde Druk, Elsevier, Amsterdam/Brussel
1964.
CA. Rutgers: De Utrechtse bisschop in de
middeleeuwen.
Martinus Nijhoff, Den Haag
1978.
Th.G.RM. Ruijs: Een historische schets van
katholiek Zeist.
Van de Poll-Stichting, Zeist
1979.
J.R.W. Sinninghe: Utrechts Sagenboek. W.J.
Thieme & Cie, Zutphen 1938.
PJ. Stadhouders: Geschiedenis van de
Rooms-Katholieke parochie Veenendaal. In:
Historische Vereniging Oud Veenendaal, nr 2,
juni 1986.
J.G. Thoomes: Vier eeuwen Veenendaal. H.
Veenman en Zonen, Wageningen 1949.
J.G. Thoomes: Veenendaal toen en nu.
KoolB.V, Veenendaal 1982.
R. Valkenburg: Wie was Ds. Kok eigenlijk?
Uitgeverij Kool B. V, Veenendaal 1989.
G.M. van der Velden: De voormalige Proos-
dij van Maarsbergen. 1134-1648.
Uitgave Ab-
dij van Berne 1988.
K. Vernooy: Boerengezinnen in beweging.
Een sociaal-pedagogisch onderzoek naar het
functioneren van katholieke boerengezinnen
uit het Kromme Rijngebied in de periode
1930-1985.
Dissertatie, Utrecht 1988.
K. Vernooy: De verwevenheid van gods-
dienst en politiek. In: Het land van de zeven
tuinen.
Matrijs, Utrecht 1990.
H.A. Visscher: De Utrechtse Heuvelrug. Een
uitgave van het Nationaal Landschapskundig
Museum, Dordrecht 1987.
A.G. Weiier: Willibrords missie. Christen-
dom en cultuur in de zevende en achtste
eeuw.
Gooi 8 Sticht. Hilversum 1989.
W.F Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Wee-
nink:
Burgers in verzet tegen regenten-heer-
schappij. Onrust in Sticht en Oversticht 1703-
1706.
Van Gennep, Amsterdam 1976.
W. Zaal: Gods Onkruid. Kruseman's Uitge-
versmaatschappij B.V.,Den Haag 1972.
S.B.J. Zilverberg: De Stichtse burgeroorlog.
De Walburg Pers, Zutphen 1978.
18
-ocr page 23-
Renswoude en Woudenberg in 1536 als ridder-
hofstad zijn erkend.
Daarnaast lagen op de heuvelrug ook landgoede-
ren van geestelijke instellingen zoals Moersber-
gen, Doorn, Maarsbergen, Heiligenberg en Em-
minkhuizen. Op deze bezittingen liet de
geestelijkheid ook min of meer versterkte huizen
bouwen.
In de 17e eeuw kwamen in opdracht van de Nas-
saus grote landhuizen met formele tuinen zoals
Zuijlestein, Soestdijk en Slot Zeist tot stand. Am-
sterdamse patriciërs volgden hun voorbeeld op
Maarsbergen, De Eult, Heiligenberg en Sparren-
daal. ■
Stichtse
Lustwarande
R.K.M. Blijdensteln
De Utrechtse Heuvelrug heeft haar bekendheid en
aantrekkingskracht gekregen door de aanleg van
een hele gordel van buitenplaatsen in de 19e
eeuw tussen Utrecht en Rhenen. Dit is de zoge-
naamde Stichtse Lustwarande.
Bekende tuinarchitecten zoals Zocher, Van Lunte-
ren, Copijn en Springer ontwierpen hier, op de
overgangszone tussen zand en klei, hun grote en
kleine landschapsparken.
Door de industrie en vooral handel rijkgeworden
stedelingen uit Amsterdam kregen hier hun zo-
merverblijven en boden een zekere welstand aan
de plaatselijke, toen overwegend agrarische be-
volking in de dienstverlenende sfeer.
Sinds de jaren '30, maar vooral na de Tweede We-
reldoorlog heeft dienstverlening, met name kan-
toren en instellingen, bezit genomen van de bui-
tens zelf, terwijl ook de oprukkende verstedelij-
king (Zeist, Driebergen) hun sporen nalaten. ■
Slot Zeist
Kastelen en
buitenplaatsen op
de Heuvelrug en de
Vallei
B. Olde Meierink
In vergelijking met het Kromme Rijngebied kent
de streek weinig kastelen en ridderhofsteden.
Hun ontstaansredenen zijn zeer divers. De ont-
wikkeling begint met de stichting van de bis-
schoppelijke kastelen Ter Horst, Stoutenburg en
Ter Eem, die het Sticht aan de oostzijde be-
schermden tegen de Geldersen. Aan de zuidwe-
strand ontstonden de kastelen Kersbergen, Zeist,
Blikkenburg, Moersbergen, Broekhuizen, Zuile-
stein, Amerongen en Lievendaal.
In de ontginningen van Woudschoten en Leusden
verrezen in de 14e en 15e eeuw adellijke huizen
zoals Geerestein, Lichtenberg, Lokhorst, Groen-
woude en Renswoude, waarvan slechts Lokhorst,
Van de heren Blijdenstein en Olde Meierink is
helaas geen bijdrage ontvangen. Wij hebben
hierboven een korte samenvatting van hun le-
zingen opgenomen.
19
-ocr page 24-
Ontginningen in Eemland
in de Middeleeuwen
CJ.C. Broer                                                                                      ^
Mijn lezing over ontginningen in Eemland in de Middeleeuwen wil ik beginnen met
aan te geven vanuit welk perspectief ik over dit onderwerp spreek. Ik heb me met
dit gebied en middeleeuwse ontginningen aldaar bezig gehouden in het kader van
mijn onderzoek dat zich richt op het vroege goederen- en rechtenbezit van de abdij
van Hohorst; dat is de in Eemland gevestigde voorgangster van de St.-Paulusabdij in
Utrecht.
gen en rechten in Eemland, min of meer in de di-
recte omgeving van de abdij, deel uit. Hoewel de-
ze door Ansfried en Adelbold geschonken bezit-
tingen in beginsel niet erg indrukwekkend leken,
waren de rechten die de St,-Paulusabdij in later
tijd in Eemland had niet de minst belangrijke.
Men kan met betrekking tot dit gebied spreken
van één van de zwaartepunten binnen het totale
goederen- en rechtenbezit.
Bij de ontwikkeling van het abdijbezit in dit ge-
bied in de loop der tijd hebben ontginningen een
aanzienlijke rol gespeeld. En dat is vanaf het be-
gin het geval geweest, zo is gebleken. Hoewel
mijn aandacht steeds vooral gericht is op de abdij
en haar goederenbezit, wil ik in deze lezing ook
trachten u een idee te geven van de middeleeuw-
se bewoningsgeschiedenis en ontginningen in
Eemland in het algemeen.
De oudste nederzettingen in Eemland
Ik ga dan om te beginnen een eind terug in de
tijd, naar de achtste eeuw - wanneer we voor het
eerst over historische bronnen beschikken voor dit
gebied - om u heel globaal een idee te geven van
hoe Eemland er toen moet hebben uitgezien en
hoe het zich ontwikkelde.
Eemland, het noordoostelijk deel van wat later het
Nedersticht heet, maakte in die achtste eeuw deel
uit van de gouw Fletheti. Deze gouw, die zich uit-
strekte van het Flevomeer in het noorden tot aan
de Rijn in het zuiden, omvatte de gehele Utrecht-
se Heuvelrug en de oostelijk daaraan grenzende
laagvlakte van de Gelderse Vallei. Betrekkelijk ruim
genomen, is Eemland het direct ten oosten van de
Utrechtse Heuvelrug gelegen stroomgebied van
Gezicht op de Paulusabdij. Teicening van
M. Brouerius, 1719. G.A.U., Top.-Hist. Atlas.
De abdij op de Hohorst, ook wel genoemd de
Heilige Berg, aan de Eem, vlak ten zuiden van
Amersfoort, heeft zich ontwikkeld uit een ge-
meenschap die zich omstreeks het jaar 1000
vormde rondom de kluizenaarscel van bisschop
Ansfried van Utrecht (995-1010). Kort vóór 1050
werd de abdij door één van de opvolgers van
Ansfried, bisschop Bernold (1027-1054), naar de
stad Utrecht verplaatst. Daar is ze als St.-Paulus-
abdij naast de kapittels een belangrijke plaats
gaan innemen in de directe entourage van de bis-
schop.
Aan de gemeenschap op de Heilige Berg zijn
waarschijnlijk al bij de stichting door Ansfried zelf
en daarna ook door zijn directe opvolger bis-
schop Adelbold (1010-1027) schenkingen ge-
daan. Van die schenkingen maakten ook bezittin-
20
-ocr page 25-
een aantal beken, die vanuit het zuiden en vanuit
het oosten bij Amersfoort samenkomen en van-
daar verder als rivier de Eem naar het Almere in
het noorden stromen.
In 777 schonk Karel de Grote aan de Utrechtse
kerk onder andere de in dit gebied gelegen villa
Leusden met wat genoemd worden toebehoren,
die in de schenkingsoorkonde nader gespecifi-
ceerd zijn als akkergronden, hoeven, huizen en
gebouwen, onvrije mensen, bossen, weide- en
hooilanden en tot slot waterlopen. Tot de schen-
king behoorden ook een viertal waarschijnlijk gro-
tere bosgebieden aan weerszijden van de Eem.
Oorspronkelijk zullen de zandgronden in dit ge-
bied een vrijwel ononderbroken bosbegroeiing
gekend hebben, afgewisseld met tussen de zand-
ruggen en met name in de Gelderse vallei gele-
gen veengebieden. Geleidelijk zouden door het
ontstaan van nederzettingen als die van Leusden
deze bossen in verschillende delen uiteenvallen.
Het is aan de (noordoostelijke) randen van de ho-
ge zandgronden van de Heuvelrug dat we de
oudste middeleeuwse bewoning aantreffen. Dat
waren de gronden die door hun natuurlijke ge-
steldheid voor bewoning en bewerking het meest
geschikt waren. Deze bewoning breidt zich in de
periode vanaf de achtste tot en met de tiende
eeuw geleidelijk uit. Het aantal nederzettingen
neemt toe, hetgeen ontginning heeft ingehou-
den. Daaronder verstaan we hier steeds: het om-
zetten van grond van welke aard dan ook in
bouwland. In de vroegste tijd, de achtste en ne-
gende eeuw, betekende dat vooralsnog op of
aan de randen van de hoger gelegen zandgron-
den voornamelijk het rooien van bos. Eerst later,
zo zullen we zien, is men in staat en gaat men er-
toe over ook meer lager gelegen gebieden en
moeilijker te ontginnen veengronden in cultuur te
brengen.
Hoewel het bestaan van domeinen (villae ge-
noemd) ten noorden van de grote rivieren in het
verleden sterk betwijfeld is, hebben onderzoekin-
gen als die van Dekker voor het Kromme-Rijnge-
bied' aangetoond dat het domaniale stelsel ook
in deze streken niet onbekend is geweest. Wij
menen op grond van onze eigen onderzoekingen
zeker voor een deel van Eemland hetzelfde te
mogen stellen.
Het domaniale of hofstelsel als landbouwexploi-
tatiesysteem en stelsel van beheer van groot-
grondbezit wordt gekenmerkt door de volgende
tweeledigestructuur: enerzijds is er een hof {cur-
tis, vroonhoeve) met daarbij land {terra indomi-
nicata, vroonland),
dat vanuit de hof direct
geëxploiteerd werd door middel van onvrijen en
van de domeinheer afhankelijke boeren; ander-
zijds is sprake van een complex land {terra man-
sionaria)
dat in verschillende delen {mansus,
hoeven)
van de domeinheer werd gehouden door
van hem afhankelijke, dat wil zeggen onvrije boe-
ren. Dezen bebouwden dat land voor eigen reke-
ning, maar waren hun heer naast de betaling van
een tijns en leveranties in natura met name dien-
sten verschuldigd, hetgeen onder andere inhield
het gedurende een bepaalde tijd werken op het
vroonland, dat is het land dat behoorde bij de
hof.
Aangezien dit domaniale stelsel de meest typische
vorm van beheer van grootgrondbezit in het Karo-
lingische rijk was, valt aan te nemen dat invoering
van dit systeem in deze streken heeft plaatsgehad
na de verovering ervan door de Franken in de late
zevende eeuw op het aldus uitgebreide konings-
goed. Door de Karolingische hofmeiers en konin-
gen zijn sinds de achtste eeuw diverse schenkin-
gen, onder meer van domeinen, gedaan aan de
Utrechtse kerk. Deze aldus verworven bezittingen
werden voor de kerk beheerd door de bisschop. Ik
spreek daarom in het vervolg over bisschoppelijke
goederen als ik deze bezittingen van de Utrechtse
kerk bedoel. Sinds de schenking van Karel de Gro-
te in 777 gold de bisschop van Utrecht als de
voornaamste gerechtigde in Eemland.
Hoewel we niets vernemen van het bestaan van
een hof aldaar, mag toch wel worden aangeno-
men dat de in 777 genoemde villa Leusden een
domein is geweest. Mogelijk is de positie van Leus-
den als centrum van de bisschoppelijke domein-
goederen al vroeg overgenomen door andere cen-
tra. Wellicht houdt dit mede verband met een in-
tensivering van de bewoning in reeds vanouds
bevolkte gebieden en de uitbreiding ervan naar tot
dan toe praktisch onbewoonde streken. Het be-
heer over de bisschoppelijke domeingoederen in
het Kromme-Rijngebied blijkt op een gegeven mo-
ment te zijn gevoerd vanuit de hof in Zeist. Voor
de meer noordelijk gelegen streken achten wij het
niet uitgesloten dat een mogelijk in de tiende
eeuw bestaande hof in Amersfoort een zelfde
functie vervulde. We komen hier nog op terug.
We keren echter eerst terug naar de oudste ne-
derzettingen binnen het geheel van de bisschop-
pelijke domeingoederen. Het ontstaan van die
21
-ocr page 26-
nederzettingen is helaas een proces dat voor ons
betrekkelijk onzichtbaar verloopt. Wanneer er bij-
voorbeeld geen archeologische gegevens voor-
handen zijn, is het voor de historicus in het alge-
meen slechts mogelijk het bestaan van een ne-
derzetting vast te stellen op grond van een eerste
vermelding in het historisch bronnenmateriaal; de
overlevering van dat materiaal is evenwel dusda-
nig bepaald door toevalligheden dat dergelijke
eerste vermeldingen in het algemeen weinig zeg-
gen over de feitelijke ouderdom van een neder-
zetting. De wijze waarop en het tempo waarin de
bewoning zich uitbreidt, is aldus iets dat zich gro-
tendeels aan onze waarneming onttrekt.
Hoe moeten we ons nu de nederzettingen zoals
ze ontstonden voorstellen? In het algemeen wer-
den ze gevormd door een variërend aantal hoe-
ven of bedrijfseenheden. In de directe omgeving
van de woonkern, meestal op de hoge met een-
voudige middelen te bewerken gronden, waren
de oorspronkelijke akkers gelegen, die samen één
groot complex vormden dat in het Nedersticht
werd aangeduid met de term eng. Het ontstaan
van deze complexen bouwland moet men zien
als een proces van het geleidelijk in gebruik ne-
men van gronden als permanent bouwland. Deze
ontwikkeling, het ontstaan van de eng als duide-
lijk afgerond geheel van intensief gebruikt akker-
land, valt globaal te plaatsen in de achtste en ne-
gende eeuw. Tot iedere hoeve behoorde een ze-
kere hoeveelheid land - ook aangeduid met de
term hoeve - dat meestal verdeeld was in diverse
percelen, die verspreid over de eng gelegen wa-
ren. In de loop der tijd zijn de oorspronkelijke
hoeven uiteengevallen in afzonderlijke delen die
in verschillende handen zijn geraakt. Zo konden
er in later tijd binnen een hoeve meerdere ge-
rechtigden zijn.
Was het recht op het akkerland een particulier
recht en werd het land in principe individueel be-
werkt, collectieve gebruiksrechten had men ten
aanzien van de zogenaamde meentgronden. De-
ze vormden een vast onderdeel van de nederzet-
ting en bestonden uit hooi- en weilanden en ver-
schillende andere gronden als velden, bossen, ve-
nen, heide en eventuele moerassen en
waterlopen. In variërende mate aanwezig waren
deze gronden op verschillende manieren van be-
tekenis en onmisbaar voor het agrarisch bedrijf.
Ze leverden onder meer voedsel voor het vee,
hout als bouwmateriaal en brandstof, turf en zo-
den, terwijl in de wateren gevist kon worden. Het
aandeel dat de gerechtigden hadden in het ge-
meenschappelijk gebruiksrecht was gebaseerd op
hun hoeve-aandeel in het bouwland op de eng.
Gedeelten van de meentgronden zouden in de
loop van de tijd tot bouwland worden gemaakt,
dat wil zeggen ontgonnen. Aan die ontginning
ging dan de zogenaamde verhoefslaging vooraf:
de te ontginnen grond werd verdeeld onder de-
genen die in de hoeven gerechtigd waren. Het
aandeel in het gebruiksrecht - waarschap gehe-
ten - werd omgezet in een particulier recht op
een geografisch bepaald stuk grond, dat werd
aangeduid met termen als toeslag, uitslag of
hoefslag. Hierna kon iedere gerechtigde zelf het
hem toegewezen stuk land incultuur brengen. Al-
dus zijn vroeger of later de verschillende delen
van de gemene gronden verdeeld en ontgonnen,
al naar gelang de mogelijkheden daarvoor aan-
wezig waren. In gebieden waar veel bos was, liet
zich dat vrij eenvoudig kappen. De in de nabij-
heid van de eng gelegen hooi- en weilanden kon-
den eveneens in een vrij vroeg stadium in cultuur
worden gebracht, Aan de ontginning van venen
en moerassen daarentegen, waarvoor meer of
minder uitgebreide regelingen voor de afwatering
getroffen moesten worden, kwam men in het al-
gemeen eerst later toe.
Eemland in de tiende en elfde eeuw
We lopen echter op de ontwikkelingen vooruit en
keren terug naar omstreeks het jaar 1000, wan-
neer we iets meer zicht op ontwikkelingen gaan
krijgen, wanneer bovendien ook in Eemland de
abdij van Hohorst op het toneel verschijnt.
Eemland rond het jaar 1000 moeten we ons
voorstellen als een nog maar ten dele bewoond
gebied. Hoewel niet met zekerheid te zeggen valt
wanneer precies bepaalde nederzettingen zijn
ontstaan, bestond zoals we zagen, Leusden reeds
in de achtste eeuw. Hees, ten zuidwesten van
Soest, wordt vermeld in de negende eeuw. Hoe-
wel ze eerst in de vroege elfde eeuw voor het
eerst worden genoemd, is het niet onwaarschijn-
lijk dat ook nederzettingen als Soest en Maarn,
en wellicht ook Scherpenzeel en Baarn, hun be-
staan terugvoeren tot de negende eeuw of zelfs
eerder. Omstreeks het jaar 1000 heeft waarschijn-
lijk ook Amersfoort als nederzetting bestaan. Elk
van de genoemde nederzettingen zal omgeven
en aldus van de ander gescheiden zijn geweest
door onontgonnen gronden. Gedeelten daarvan
zullen in gebruik zijn geweest bij inwoners van de
nederzettingen en daarom tot die nederzettingen
gerekend zijn. Echt scherp afgebakende grenzen
22
-ocr page 27-
OE.MEENTK FOOGI^NU.
l'HOM.VCJK ITHECHT.
Uit: J. Kuyper, Gemeenteatlas van Utrecht.
streeks 920, terugkeren naar zijn stad en de we-
deropbouw ervan ter hand nemen.
In het algemeen wordt er toch wel van uitgegaan
dat de effecten van dit alles ook merkbaar zijn
geweest op het platteland en daar gezorgd heb-
ben voor een onderbreking, of op z'n minst een
stagnatie in de ontwikkeling en uitbreiding van
de bewoning, en daarmee de ontginningsactivi-
teiten in deze streken. Het is in dat licht bijzonder
interessant dat we voor Eemland niet alleen kun-
nen vaststellen dat die onderbreking of stagnatie
hooguit zeer kort is geweest, maar dat misschien
zelfs voorzichtig rekening gehouden mag worden
met een min of meer doorlopende ontwikkeling
vanaf de negende eeuw tot in de elfde eeuw.
In delen van Eemland zijn namelijk niet alleen
voor de vroege elfde, maar zeker ook voor de late
tiende eeuw - en misschien zelfs eerder - ontgin-
ningsactiviteiten aan te nemen. Met name moet
zullen evenwel in een tijd dat de nederzettingen
gering in aantal en omvang waren en er voldoen-
de wilde gronden voorhanden waren nog niet
hebben bestaan. Meer naar het noorden toe zal
verder sprake zijn geweest van een uitgestrekte
onbewoonde wildernis van bos- en veengronden.
De periode van de achtste en een deel van de ne-
gende eeuw lijkt de tijd te zijn geweest van het
ontstaan en de uitbreiding van nederzettingen,
hetgeen steeds met ontginning gepaard ging. In
de loop van de elfde eeuw nemen opnieuw grote
ontginningen een aanvang. De periode daartus-
sen, vooral de tweede helft van de negende
eeuw, wordt in het algemeen gekenschetst als
duister. Noormannenaanvallen op Dorestat en
Utrecht zorgen voor een sfeer van onrust en gro-
te onzekerheid. De bisschop van Utrecht is zelfs
gedwongen uit te wijken naar veiliger oorden en
kan eerst in de loop van de tiende eeuw, om-
23
-ocr page 28-
band zou kunnen houden met de zeker vanaf die
tijd in de omgeving, op het Hoogland aantoonba-
re ontginningsactiviteiten. De hof zou bedoeld
kunnen zijn om van daaruit aan die activiteiten
leiding te geven en de nieuw ontgonnen bezittin-
gen te beheren. Zoals mogelijk de hof in Zeist dat
geweest is voor de zuidelijk gelegen goederen, zo
zou dan wellicht deze bisschoppelijke hof in
Amersfoort voor het noordelijk gedeelte van de
bisschoppelijke domeingoederen beschouwd
kunnen worden als de opvolgster van de oude
hof van Leusden.
Met betrekking tot deze ontginningen op het
Hoogland is niet alleen bijzonder dat hiervoor een
dergelijke vroege datering is vast te stellen. Inte-
ressant is vooral ook dat duidelijk wordt in welk
kader deze vroege ontginningen binnen het ge-
heel van de bisschoppelijke domeingoederen in
Eemland zijn uitgevoerd. Voor Hoogland blijkt
dan vooral de relatie met de nederzetting Soest
van belang te zijn. Dit is het punt waar ik nadruk-
kelijk de abdij van Hohorst in mijn verhaal moet
betrekken.
Door de schenkingen van de bisschoppen Ans-
fried en Adelbold is de abdij namelijk in de vroege
elfde eeuw in Soest en het naburige Hees gegoed
geraakt, zelfs de voornaamste grondeigenaar ge-
worden. In totaal eenentwintig hoeven land, ver-
spreid gelegen over Soest en Hees, met de daar-
mee verbonden toebehoren werden uit het bis-
schoppelijk domeingoed in Eemland gelicht en
aan de abdij overgedragen. Feitelijk betekende
dit dat de abdij geheel Hees en het grootste ge-
deelte van Soest bezat, dit met inbegrip van de
aan het land gebonden, in de hoeven gerechtig-
de onvrijen. De verplichtingen die deze mensen
tevoren gehad hadden jegens de bisschop als
hun domeinheer gingen nu over op de abdij als
de nieuwe grondheer. Tijnzen, leveranties en
diensten waren ze nu verschuldigd aan de abdij.
Het is daarom zo interessant op de nederzetting
Soest wat nader in tegaan, omdat in dit geval op
een aantal punten goed concreet en aanschou-
welijk te maken valt wat ik net over de opbouw
van nederzettingen in het algemeen heb ge-
steld^. In Soest blijken namelijk de verschillende
onderdelen van een agrarische nederzetting be-
trekkelijk goed aanwijsbaar
Zo is heel goed herkenbaar - op kaarten, op
luchtfoto's, maar ook wanneer men in het land-
schap staat - de Soester Eng. Hij is in dat land-
schap duidelijk herkenbaar als een hoogte. Dat
dan gewezen worden op ontginningen die
plaatsgevonden hebben in de omgeving van
Amersfoort, in het bijzonder op het ten noorden
daarvan gelegen Hoogland.
Hoewel in later tijd een groter gebied omvattend,
werd het oorspronkelijke Hoogland gevormd
door een relatief hoog gelegen zandrug, zich uit-
strekkend van de Hoef in het oosten via Den Ham
naar het westelijk gelegen Koelhorst^. Op grond
van de onregelmatige verkaveling en het veelvul-
dig voorkomen van het toponiem -laar, wat wijst
op vroege bosontginning, mogen we hier de
vroegste bewoning in dit gebied veronderstellen.
Ten noorden van dit Hoogland bevinden zich nu
veel lager gelegen, maar oorspronkelijk met veen
bedekte gronden, waarvan de strokenverkaveling
typerend is voor veel latere, meer systematische
ontginningen, die in de twaalfde en dertiende
eeuw zijn uitgevoerd.
Op veel vroegere ontginningsactiviteiten op het
eigenlijke Hoogland wijst vooral ook het feit dat
in de vroege elfde eeuw reeds gesproken wordt
over tienden, die van hier gelegen land worden
geheven en door bisschop Adelbold aan de abdij
zijn toegekend^. Het heffen van tienden hield in
dat in prinipe aan de kerk, in de praktijk aan de
bisschop of aan de persoon of instelling die in
zijn rechten was getreden, een tiende deel van de
opbrengst van het land moest worden afgestaan.
Wanneer nu grond eerst kort tevoren in cultuur
gebracht was, sprak men in het algemeen van
novale tienden. Het feit nu dat voor dit Hoogland
in de vroege elfde eeuw niet of niet meer van no-
vale tienden, maar eenvoudigweg van tienden
wordt gesproken, wijst op een ontginning van dit
land reed senige tijd daarvoor; we mogen dan
wel stellen op zijn laatst in de late tiende eeuw.
Ook op grond van de resultaten van recente ar-
cheologische onderzoekingen, waarbij op enkele
plaatsen bewoningssporen zijn aangetroffen die
teruggaan tot in de negende eeuw^, mogen ont-
ginningsactiviteiten in deze omgeving zeker in de
tiende eeuw, maar misschien dus zelfs eerder al,
worden aangenomen.
Voor Eemland fungeert in later tijd als centrum
van de bisschoppelijke domeingoederen een hof
in Amersfoort. Hoewel we deze hof eerst in veel
latere bronnen vermeld vinden, valt een hogere
ouderdom wel aan te nemen. Wellicht mogen we
in het licht van het voorgaande als periode van
ontstaan voor deze hof in Amersfoort zelfs den-
ken aan de tiende eeuw, waarbij de stichting ver-
24
-ocr page 29-
Ten zuidwesten van de Eng lag, zich uitstrekkend
tot aan de grens met Hees, het zogenaamde
Soesterveen.
Het zijn deze gebieden die in de elfde eeuw nog
in onontgonnen staat de toebehoren vormden bij
het bouwland op de eng deel uitmakend van de
hoeven in Soest, die als zodanig met de schenkin-
gen van Ansfned en Adelbold aan de abdij kwa-
men. Nu betrof het hier gronden die niet alleen in
de elfde eeuw, maar ook later tot de nederzet-
ting, het grondgebied van Soest behoorden. Er
blijkt echter, anders dan later het geval is, in de
elfde eeuw nog meer gerekend te zijn tot de ne-
derzetting Soest.
Uit verschillende gegevens valt namelijk af te lei-
den dat toen de bisschoppen Ansfried en Adelbold
vanuit de bisschoppelijke domeingoederen in Eem-
land de abdij van Hohorst begunstigden met land
in Soest en Hees, onder meer ook land op het
Hoogland aan de abdij vanHohorst is gekomen.
Dit nu valt alleen te verklaren wanneer we ervan
uitgaan dat ook dit land op het Hoogland behoor-
de tot de oorspronkelijke meentgronden van
Soest, welke men niet al te lange tijd tevoren be-
gonnen was in cultuur te brengen. Met 'niet al te
lange tijd tevoren' bedoel ik dan: kort genoeg om
mensen zich nog bewust te laten zijn van een
band tussen land in Soest en 'nieuw' land in
Hoogland, op grond van welke band ais vanzelf-
sprekend, bijna stilzwijgend bij de voornoemde
schenkingen met land in Soest land in Hoogland
aan de abdij kwam.
Over het haar toebehorende land in Soest (en
Hees) bezat de abdij de rechtsmacht. Zij zal deze
ook gehad hebben voor het in beginsel tot Soest
behorende land in Hoogland. Vroege ontginning
zoals die hier plaatsvond, in een gebied waar men
voor ontginningen aanvankelijk de ruimte had,
hebben geleid tot een verzelfstandiging en - we
weten weer niet precies wanneer - Hoogland tot
een apart gerecht doen worden. De oude band
met Soest is dan niet zo duidelijk meer, die met de
abdij (dan inmiddels St.-Paulusabdij) is echter ge-
bleven. In het gerecht Hoogland is het de abt van
St.-Paulus die samen met de bisschop de rechts-
macht bezit en die één van de twee schouten,
rechterlijke functionahssen, aanstelt. De band met
Soest is echter ook nog zeker waarneembaar waar
het bezit van de abdij op het Hoogland steeds in
één adem met de bezittingen in Soest en Hees ge-
noemd wordt als hofgoed van de abdij, dat vanaf
de twaalfde eeuw ressorteert onder een hof die
gevestigd is in Emmeklaar op datzelfde Hoogland.
OEMEEWTB »OB«T.
l'RimXflK UTHECHT.
Uit: J. Kuyper, Gemeenteatlas van Utrecht.
zal oorspronkelijk al wel zo zijn geweest - men
vestigde zich immers op of bij de hogere zand-
gronden -, maar in de loop der tijd moet door het
opbrengen van mest en plaggen ook nog extra
ophoging hebben plaatsgehad. Minder op de
kaart en maar wel op de luchtfoto is heel duide-
lijk de overwegende richting van de kavels te
zien, in zuidwest-noordoostelijke richting, met
ian de randen enkele stukken land met een ver-
kaveling in een afwijkende richting. Dit zijn waar-
schijnlijk de oudste uitbreidingen van het land-
bouwareaal geweest die plaatshadden waar-
schijnlijk in de negende eeuw, vóór het begrip
eng versteende en nieuw ontgonnen land niet
meer beschouwd werd als behorend bij de eng.
De boerderijen zijn te situeren in de directe nabij-
heid van de Eng, ten noordoosten ervan, aan wat
in Soest de Bnnk heet.
Zoals gezegd behoorden er tot een agrarische ne-
derzetting verschillende meentgronden. In Soest
blijken die deels nog zeer goed terug te vinden te
zijn. Zo bevonden zich de hooi- en weilanden
vooral ten noordoosten van de nederzetting op
de laag gelegen gronden aan weerszijden van de
Eem, onder andere ook in wat nu de Slaag heet.
Deze naam 'Slaag' wijst reeds op ontginning na
verhoefslaging, terwijl veldnamen samengesteld
met -maat wijzen op de vroegere hoedanigheid
van dit land: gras- en hooiland (maat = hooiland).
25
-ocr page 30-
monniken zelf nog wel rechtstreeks betrokken
zijn geweest en de ontginningswerkzaamheden
zelf ook mede uitgevoerd hebben. Met deze acti-
viteit kan in de prille abdij onder meer invulling
zijn gegeven aan de plicht tot het verrichten van
handarbeid, die in de door de monniken gevolg-
de regel van Benedictus voorgeschreven werd. Er
zijn geen aanwijzingen dat de monniken zich in
later tijd bij ontginningen, bij de Hohorst of el-
ders, werkelijk actief betoond hebben.
Niet bekend is hoe de abdij in de vroegste tijd
van haar bestaan het haar geschonken bezit ex-
ploiteerde. We mogen echter wel aannemen dat
voor het nog betrekkelijk overzichtelijke, in de na-
bijheid gelegen bezit in Soest en Hees, met daar-
bij wat land in Hoogland, de abdij zelf de plaats
zal zijn geweest waar betalingen, leveranties en
diensten dienden te worden voldaan. Voor het
bestaan van een dergelijk in het algemeen ook
als 'hof' aangeduid inningscentrum^ elders ont-
breekt iedere aanwijzing. Met de verhuizing van
de abdij naar Utrecht rond 1050 zal ook de in-
ning van de tijnzen en andere inkomsten mis-
schien daar hebben plaatsgehad, maar niet on-
mogelijk is ook dat een hof als inningscentrum
op de Hohorst daarvoor in functie bleef.
In later tijd, naar we aannemen vanaf de twaalf-
de eeuw, functioneert als inningscentrum voor
het totale hofgoederencomplex van de abdij in
Soest, Hees en op het Hoogland een hof in Em-
meklaar, eveneens op het Hoogland gelegen.
Vanuit deze hof werden de geleverde produkten
door hoflieden die tot wagendiensten verplicht
waren naar de abdij in Utrecht gebracht. Hoflie-
den die in Emmeklaar woonden dienden de op-
brengsten te vervoeren naar Hees; zij die in Soest
en Hees woonden moesten deze opbrengsten sa-
men met de tienden die ze zelf verschuldigd wa-
ren, voorts naar Utrecht brengen en afleveren bij
de korenschuur van de abdij.
De situering van de hof van Emmeklaar is om
twee redenen opmerkelijk. In de eerste plaats
vanwege de nogal excentrische ligging ten op-
zichte van het totale goederencomplex van de
abdij in Soest en Hees, dat eronder ressorteert.
De inrichting van een nieuw inningscentrum in
Emmeklaar mag wel worden gezien als een dui-
delijk blijk van de in de loop der tijd toegenomen
betekenis van het op het Hoogland gelegen ab-
dijbezit. Verder is de ligging van de hof in Emme-
klaar opvallend, omdat ze gelegen is direct nabij
de grens van het eigenlijke Hoogland en het ge-
bied ten noorden en noordoosten ervan, waar
Dat de abdij en haar monniken na de schenkingen
van Ansfried en Adelbold actief betrokken zijn ge-
weest bij de ontginningen valt sterk te betwij-
felen. Hoewel we niet beschikken over feitelijke
informatie hierover, achten we dit toch vooral
daarom onwaarschijnlijk omdat het hier gaat om
ontginningen die reeds een aanvang hadden ge-
nomen binnen het geheel van bisschoppelijke do-
meingoederen vóór de abdij in dit gebied gegoed
raakte. In eerste instantie zullen het onder meer
bisschoppelijke onvrijen uit Soest zijn geweest die
hier ontginningen hebben uitgevoerd. Dat neemt
niet weg dat de abdij voordeel heeft gehad bij de-
ze activiteiten. Het belang ervan moeten we zien
in het feit dat dit land, nadat het eenmaal in cul-
tuur was gebracht inkomsten opleverde. Gerech-
tigden aan wie bij de verhoefslaging een stuk
grond was toegewezen, waren na het in cultuur
brengen ervan tijns en eventueel ook leveranties
in natura verschuldigd voor wat bleef gelden als
hofgoed. Ook was men de abdij tienden verschul-
digd, een recht dat de abdij immers van bisschop
Adelbold in de vroege elfde eeuw gekregen had.
De abdij heeft onmiskenbaar belang gehad bij de-
ze ontginningen; ze zag hierdoor de betekenis
van haar bezit en haar inkomsten toenemen.
Terwijl ons dat in het geval van Hoogland dus on-
waarschijnlijk lijkt, willen we zeker niet uitsluiten
dat elders in Eemland de monniken zeker gedu-
rende enige tijd wel direct betrokken zijn geweest
bij ontginningen. En dat betreft dan activiteiten
op en bij de Hohorst zelf. De abdij, zo vermeldt
de kroniekschrijver Alpertus van Metz in het be-
gin van de elfde eeuw, was gelegen op de Ho-
horst aan de Eem, waar ze aan alle andere zijden
omsloten werd door uitgestrekte moerassen^.
De vestiging van een kloostergemeenschap, de
bouw van een kerk of kapel en kloostergebouwen,
zal al het rooien van struikgewas en bomen op de
Hohorst zelf hebben betekend. Duidelijk is echter
ook dat in de directe omgeving van de Hohorst
reeds vanaf het begin ontginningen moeten heb-
ben plaatsgehad. Enkele decennia na het ontstaan
van de abdij is sprake van novale tienden van Ho-
horst, dat wil zeggen van tienden van recent ont-
gonnen land op of waarschijnlijk beter gezegd bij
de Hohorst, die de abdij blijken toe te komen. Aan
te nemen valt dat het hier gaat om land dat tussen
circa 1000 en het moment van vermelding van de-
ze tienden in 1050 in cultuur is gebracht.
Niet ondenkbaar is het dat bij deze vroege ont-
ginningen in de directe omgeving van de abdij de
26
-ocr page 31-
zoals we zullen zien in de twaalfde en dertiende
eeuw grootscheepse ontginningen hebben
plaatsgevonden. Misschien houdt daarom de in-
richting van deze hof ook verband met de aan-
vang van deze activiteiten in die omgeving.
Ontwikkelingen vanaf de twaalfde eeuw
De vroege ontginningen op het Hoogland, zoals
hiervóór besproken, hebben een aanvang geno-
men binnen het lokale verband van de nederzet-
ting Soest, waarbij tot die nederzetting behoren-
de meentgronden in cultuur werden gebracht. De
ontginningsactiviteiten zullen zijn voortgezet in
de elfde eeuw. Mogelijk is toen reeds de band
met Soest losser geworden. Bij deze ontginnin-
gen zal waarschijnlijk sprake zijn geweest van een
verder opschuiven in noordelijke richting. Voorals-
nog zullen het, waar het vooral het rooien van
bos betroffen zal hebben, betrekkelijk kleinschali-
ge ontginningen zijn geweest in die zin dat ze
weinig gezamenlijke inspanningen vroegen. Op
een dergelijke vooral individueel uitgevoerde ont-
ginningsactiviteit wijst het bloksgewijze verkave-
lingspatroon in dit gebied.
Nu dienen we ons te realiseren dat ontginnings-
activiteiten, naast de beperkingen die bepaald
waren door technische mogelijkheden, ook hun
grenzen vonden in de agrarische structuur van de
nederzetting. Gesteld is hiervóór al dat de tot de
meent behorende gronden niet zonder belang
waren voor de nederzetting, integendeel daarvan
een noodzakelijk onderdeel uitmaakten, gezien
hun betekenis en functie in het agrarisch bedrijf.
Dat betekent dat men zeker niet ongelimiteerd
tot ontginning van alle meentgronden kon over-
gaan. Een zekere hoeveelheid ervan, van verschil-
lende soorten gronden, moest beschikbaar blijven
voor de gerechtigden in de hoeven. Zolang er
sprake was van in voldoende mate aanwezige
wilde gronden, waar niet mensen, vanuit verschil-
lende nederzettingen rechten op deden gelden
en waar dus in de praktijk ongelimiteerd gebruik
van gemaakt kon worden, was er niets aan de
hand. Anders werd dat toen dat onbeperkte ge-
bruik om verschillende redenen niet meer moge-
lijk was.
Dat gebeurde toen nederzettingen zich uitbreid-
den en in hun ontginningsactiviteit danwei be-
hoefte aan wilde gronden op elkaar stuitten. Tot
dan toe vage grenzen in wilde gebieden werden
toen letterlijk afgepaald. Mogelijk hebben zich
echter de beperkingen niet zozeer voorgedaan in
de vanouds bewoonde gebieden. Daar kon men
in de bestaande nederzettingen misschien niet
onbeperkt, maar toch wel over voldoende meent-
gronden beschikken en was ook ongeveer wel
duidelijk dat zij tot een bepaalde nederzetting be-
hoorden. Anders lijkt dat te zijn geweest in de
omgeving van Hoogland, aan de grens van de
bewoonde gebieden en de uitgestrekte wildernis
ten noorden daarvan. Daar zouden uiteindelijk
niet technische mogelijkheden of gebrek aan
gronden op zich, maar rechten geclaimd door an-
deren de beperkingen en grenzen van de ontgin-
ningen bepalen.
Ontginningen hebben in Hoogland betrekkelijk
vroeg en gezien het relatieve gemak waarmee
bos gerooid kon worden waarschijnlijk ook be-
trekkelijk rigoureus plaatsgehad. Terwijl er, zo zou
men kunnen aannemen, ruimte genoeg was voor
uitbreiding van de bewoning en ontginningsacti-
viteiten volgens het oude, hiervóór beschreven
patroon, zien we in de twaalfde eeuw toch het
een en ander anders gaan verlopen. In die eeuw
is waarschijnlijk nadrukkelijker dan voorheen de
bisschop de wildernissen gaan beschouwen als
hem toekomend en als iets waarover hij naar be-
lieven kon beschikken. Werden in dichter bevolk-
te, meer ingerichte gebieden zijn rechten nogal
eens beperkt door rechten van anderen, in het
noordelijk deel van Eemland, sinds de achtste
eeuw behorend tot zijn domeingoed, was dat
niet het geval.
Wat reeds eerder, sinds de late tiende eeuw en
elfde eeuw, elders, in de uitgestrekte veengebie-
den in het westen van het Nedersticht (de
Utrechts-Hollandse laagvlakte) plaatshad, gebeur-
de nu ook in Eemland: namelijk de uitgifte van
grote stukken wildernis ter ontginning, op be-
paalde voorwaarden, aan ontginners-kolonisten,
waarna op grootschalige en systematische wijze
die ontginning werd uitgevoerd. We komen op
dit type ontginningen in Eemland aanstonds te-
rug, maar richten ons eerst nog even op het
Hoogland zelf en op het vermoedelijk effect dat
de claims van de bisschop op de gronden direct
ten noorden van dit gebied en de uitgiften ter
ontginning hebben gehad.
Vanwege deze nieuwe ontwikkelingen zal zich
juist hier in de twaalfde eeuw de grens hebben
doen gevoelen aan uitbreidingsmogelijkheden
naar het noorden vanuit het eigenlijke Hoogland.
Bewustzijn van beperkingen en van bezwaren van
te vergaande ontginningen hebben geleid tot het
ontstaan van wat men in het Nedersticht 'maal-
schappen' noemt.
27
-ocr page 32-
Een maalschap is, evenals een markorganisatie,
een op genootschappelijke basis gestoelde orga-
nisatie van mensen die vanouds gerechtigd waren
in een bepaald gebied, dat wil zeggen: ze beza-
ten bouwland en op basis daarvan als gemeen-
schap rechten op onontgonnen gronden. De aan-
eensluiting tot een markgenootschap had tot
doel de belangen van de markgenoten te be-
schermen tegen hen die niet vanouds gerechtigd
waren. Op het moment dat de druk, onder ande-
re van de kant van niet-gerechtigden, op onont-
gonnen gronden groot was en een aanzienlijk
deel hiervan reeds verdeeld en in cultuur ge-
bracht was en werd, zijn deze genootschappen
gevormd om te voorkomen dat te veel woeste
gronden - die al zodanig onmisbaar waren bin-
nen de agrarische structuur - ontgonnen of te in-
tensief gebruikt werden. Beheer en bescherming
van woeste gronden vormde aldus de taak van
de markorganisatie. Vonden er nog verdere ont-
ginningen plaats, dan trad de markorganisatie
daarbij regulerend op. Een mark die als object
bos heeft is een maalschap. In Utrecht treffen we
geen marken, alleen maalschappen aan.
In Hoogland treffen we in de dertiende eeuw een
dergelijke belangenorganisatie aan, de maalschap
van Wede en Emmeklaar. Niet onmogelijk is het,
zo heeft Kemperink ons inziens overtuigend aan-
getoond, dat het ontstaan van deze maalschap
terug gaat tot de twaalfde eeuw^, waarbij we de
oprichting wel mogen zien in het licht van het
naderen van een zekere grens voor het in cultuur-
land omzetten van onontgonnen gronden op het
Hoogland en het gebrek aan verdere mogelijkhe-
den voor uitbreiding naar het noorden. Het voe-
ren van het beheer van de tot de maalschap van
Wede en Emmeklaar behorende gronden en de
behartiging van de belangen van haar gerechtig-
de leden, de malen, komt tot uitdrukking in het
gereguleerd uitgeven ('verkopen') van nog voor
ontginning in aanmerking komende gronden aan
individuele malen, welke vervolgens deels door
derden van de malen worden gehouden tegen
betaling van tijnzen, uit de opbrengst waarvan de
gezamenlijke malen renten ontvingen. Ook de
St.-Paulusabdij deelde daarin mee, gezien het feit
dat ze naast fijns- en tiendheer van de vijftien
malenhoeven binnen de maalschap met twee
hoeven ook de voornaamste individuele gerech-
tigde was.
Tot zover voorlopig het Hoogland en de vroege
ontginningen aldaar. Samengevat ging het hierbij
dus om ontginningen die in beginsel plaatsvon-
den binnen het lokale kader van de bestaande
nederzettingen. We richten ons vervolgens op de
grootschalige, systematisch uitgevoerde ontgin-
ningen zoals die in de twaalfde eeuw in het noor-
den en noordoosten van Eemland een aanvang
lijken te hebben genomen. Zowel qua uiterlijke
vorm als juhdisch karakter onderscheiden zich de-
ze ontginningen sterk van de tot nog toe bespro-
ken vooral kleinschalige ontginningen, uitgevoerd
in het al of niet domaniaal georganiseerde neder-
zettingsverband. Niet langer gold de bestaande
nederzetting als het kader voor de ontginningen.
In de oorspronkelijk praktisch onbewoonde ge-
bieden in het noorden en noordoosten kon, naar
we reeds stelden, de bisschop ongehinderd door
andere gerechtigden beschikken over deze wil-
dernis. Hierbij lijkt hij als volgt te werk te zijn ge-
gaan. Aan vrije kolonisten-ontginners werd door
de bisschop grond ter ontginning uitgegeven;
mogelijk was ook dat de uitgifte plaatsvond aan
een ondernemer, locator, die vervolgens de grond
verdeelde onder ontginners-kolonisten. Dezen
ontvingen hetzij van de bisschop hetzij van de
ondernemer de te ontginnen grond en dienden
dan slechts een uniforme en zeer geringe, per
hoeve geheven tijns te betalen, welke gold als
een betaling pro recognitione terre, dat wil zeg-
gen als erkenning van de gezagsrechten van de-
gene die de grond ter ontginning uitgaf. Deze
zogenaamde recognitietijns onderscheidde zich
nadrukkelijk van de eerdergenoemde hoftijnzen,
waarbij het ging om niet-uniforme, maar variabe-
le en vooral ook hogere bedragen, die bovendien
niet op alle hoeven even zwaar drukten^.
In de meeste gevallen was het, zoals gezegd, de
bisschop die op deze wijze de grond ter ontgin-
ning uitgaf. Waarschijnlijk had de bisschop tevens
delen van zijn wildernis uit handen gegeven aan
instellingen als de Utrechtse kapittels en de St.-
Paulusabdij. In navolging van die bisschop gaven
deze instellingen op hun beurt deze grond ter
ontginning uit, eventueel ook onder beding van
een tijns ter erkenning van hun gezagsrechten.
Dit systeem van uitgifte van grond ter ontginning
heeft verhoudingen gecreëerd die sterk verschil-
den van wat men in de oude cultuurgebieden ge-
wend was. In een nog praktisch onbewoond ge-
bied heeft het geleid tot het ontstaan van geheel
nieuwe nederzettingen, los van de oude bestaan-
de, die ook niet gekenmerkt worden door overge-
leverde domaniale verhoudingen met elementen
van oorspronkelijke persoonlijke onvrijheid en
28
-ocr page 33-
daarmee verbonden verplichtingen.De ontginners-
kolonisten kregen de vrije beschikkingsmacht over
de grond. Ze konden hem verkopen of laten ver-
erven en waren voor het gebruik ervan niet ge-
houden tot het verrichten van diensten.
Voor de grootschalige ontginning in lager gele-
gen en al of niet met veen bedekte gebieden was
een goede afwatering noodzakelijk. Dit vereiste
een gezamenlijke en systematische aanpak. Als
ontginningsbasis koos men een natuurlijk water
of groef men een wetering, waarop men haaks
evenwijdig aan elkaar lopende sloten groef en ka-
vels uitzette, die opstrekten tot aan een ach-
tersloot. Boerderijen werden meestal gesitueerd
aan de ontginningsbasis, waarbij het mogelijk
was dat ze uiteindelijk met het vorderen van de
ontginning werden verplaatst, bijvoorbeeld naar
een voormalige achtersloot, waarna de ontgin-
ning verder werd voortgezet tot een nieuwe ach-
tersloot of tot men een grens vond in bijvoor-
beeld een andere nederzetting.
Aldus zijn in Eemland nederzettingen ontstaan als
Eembrugge, de beide Eemnessen, Bunschoten,
Hoevelaken en ten zuidoosten van Amersfoort
ook Hamersveld en Asschat, maar ook de diverse
duidelijk te herkennen ontginningseenheden die
later behoren tot Hoogland, zoals Over- en Ne-
der-Zeldert, Het Nieuweland, De Haar, De Duist.
Dergelijke ontginningen dateren in deze streken
vooral van de twaalfde eeuw en daarna. Een glo-
baal dateringselement vormt hierbij de uitgifte ter
ontginning van de Hoevelakense wildernis in
1132. Op grond van de aanvang van deze ont-
ginning dateert Maris die in Eembrugge en Eem-
nes-Binnen omstreeks IIOO^o. Voor Bunschoten
lijkt een ontginning in de latere twaalfde eeuw
aan te nemen. Ook in andere tot dan toe met of
weinig bewoonde gebieden in Eemland, bijvoor-
beeld de lager gelegen gebieden in het oosten en
zuidoosten, tegen de Gelderse Vallei aan, van
Woudenberg" via Leusderbroek, Hamersveld en
Asschat naar Hoevelaken, laten zich vergelijkbare
ontginningen vaststellen, die ook te dateren zijn
in de jaren dertig van de twaalfde eeuw. Aldus
gaat men ervan uit dat vanaf het begin van de
twaalfde eeuw noordelijk Eemland en de Gelder-
se Vallei door middel van dergelijke grootschalige,
systematisch uitgevoerde ontginningen definitief
ontsloten zijn.
Daarmee blijken deze ontginningen in Eemland
globaal gezien ruim een eeuw later te beginnen
dan die in het westen van het Nedersticht, de
Utrechtse laagvlakte en de gebieden ten westen
van de Vecht. Ze vinden echter ongeveer in de-
zelfde tijd plaats als in het Kromme-Rijngebied en
het gebied ten oosten van de Vecht, waar eerst
na de afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk in
1122 de bisschop op grootschalige wijze en sys-
tematisch op de wijze zoals beschreven ontgin-
ningen entameert. De abdij heeft in de later ont-
gonnen noordelijker delen van Eemland eigenlijk
nog slechts vrij beperkte rechten verworven. Deze
lijken maar zeer ten dele te zien als uitvloeisel van
oude rechten in Eemland. We vinden bijvoorbeeld
in een gebied als De Duist nog wel wat abdijbezit
vermeld, dat 'geslagen uit de hof te Emmeklaar'
als tijnsgoed ressorteert onder die hof. Voor de
meeste bezittingen in deze gebieden moeten we
toch eerder denken aan uitgiften van te ontgin-
nen grond door de bisschop aan de abdij, zoals
hij dat ook aan andere ontginners-kolonisten
deed, dan aan oorspronkelijke toebehoren en uit-
slagen bij het oude abdijbezit op het Hoogland.
Mogelijk is ook in later tijd grond aldaar aan de
abdij opgedragen. Daar zij reeds vanouds gegoed
was in de omgeving, in het 'oude' Eemland, zal
zij voor zowel de uitgiften als schenkingen in
aanmerking zijn gekomen.
We stelden hiervóór dat het niet altijd de bis-
schop was, maar soms een instelling als een ka-
pittel die grond ter ontginning uitgaf. In het
veengebied ten oosten van de hogere zandgron-
den waarop Leusden is gelegen, aan de overzijde
van de Eem, ten zuidoosten van de Heilige Berg,
in wat de ontgmningsgebieden Hamersveld en
Asschat werden, heeft mogelijk de abdij die rol
gespeeld.
Het verkavelingspatroon, zoals dat later is waar te
nemen, wijst op een systematisch uitgevoerde
ontginning van Hamersveld en Asschat als afzon-
derlijke eenheden; de patronen staan min of
meer haaks op elkaar. Ook het ten zuiden van
Hamersveld gelegen Leusderbroek is herkenbaar
als een aparte ontginningseenheid, in de tijd te
plaatsen na de ontginning van Hamersveld, daar
het in noord-zuid-richting liggende strokenpa-
troon van dit gebied doodloopt op de oost-west-
verkaveling van Hamersveld. In Hamersveld en
Asschat komt de als typische ontginningstijns
herkenbare zeer geringe en uniforme betaling per
hoeve aan de abdij toe. Zij doet vermoeden dat
de abdij net als elders de bisschop deed deze
grond ter ontginning heeft uitgegeven aan ont-
ginners-kolonisten, die verder zelf vrije beschik-
king over de grond hadden. Op grond waarvan
de abdij eventueel over deze wildernis heeft kun-
29
-ocr page 34-
nen beschikken is helaas niet duidelijk. Van een
schenking van de bisschop van deze onontgon-
nen gronden aan de abdij, waarna deze de grond
ter ontginning kon uitgeven, vinden we in de
bronnen niets vermeld.
Ter afronding van mijn overzicht van het verloop
van ontginningen in Eemiand wil ik nog het vol-
gende opmerken. Het feit dat in de twaalfde
eeuw grootschalige ontginningen op de voor-
noemde wijze een aanvang nemen en in de der-
tiende eeuw zullen zijn voortgezet, betekent met
dat ontginningen in het bestaand lokaal verband
van de agrarische nederzetting niet meer zouden
plaatsvinden. Er is niet slechts sprake van uitbrei-
ding en geleidelijk opschuiven van het cultuur-
land en bewoning naar noordelijker gebieden, te
constateren valt ook een intensivering van het ge-
bruik van gronden in al vanouds bewoonde ge-
bieden. Ontginningen binnen de oude nederzet-
tingsverbanden, die in het algemeen slechts de-
len van de meentgronden betreffen en eventueel
nog hofverhoudingen als kader hebben, gaan
door tot in de vijftiende eeuw en later. We keren
daarvoor dan terug naar Soest.
Aantoonbaar is de ontginning in Soest van de
hooi-en maatlanden ten oosten van de Eem in de
veertiende eeuw. Op een systematische aanpak
wijst ook hier de strokenverkaveling. Hoewel al
wel eerder aanwijzingen bestaan voor het aan de
randen in gebruik nemen of ontginnen van delen
van het Soesterveen, ten zuidwesten van Soest,
lijkt dit eerst in het begin van de vijftiende eeuw
grootscheeps te zijn aangevat. Het zal ook hier in
eerste instantie gegaan zijn om ontginning in de
zin van het doen toenemen van het areaal bouw-
land. In een enkel geval zien we toestemming
verleend worden tot het afgraven van het veen,
wat waarschijnlijk verband zal houden met een
toegenomen vraag naar turf. Toch werd ook hier
veelal in beginsel bepaald dat afgegraven gron-
den uiteindelijk gereed gemaakt dienden te wor-
den als bouwland.
Interessant is het om te zien dat bij de verdeling
van de meentgronden en het ontginnen en ex-
ploiteren ervan ook aan het oude hofverband ge-
knabbeld gaat worden. Juist in het geval van
veengronden vindt in het begin van de vijftiende
eeuw veelal omzetting van tijnsgoed in leengoed
plaats. In plaats van een jaarlijkse tijns dient nog
slechts bij het overlijden van de leenman door
diens erfgenaam een bedrag te worden betaald.
Een dergelijke ontwikkeling die ook elders wel te
constateren valt, wordt in het algemeen in ver-
band gebracht met het feit dat de vaste tijnsbe-
dragen door inflatie weinig meer voorstelden en
dus wel konden vervallen. In 1390 wordt in het
geval van de abdij ook gesteld dat zij van haar
hofgoederen meer nadeel dan voordeel heeft en
dat daarom besloten is tot deze omzetting van de
tijnsverhouding in een leenverband. Opvallend is
echter wel dat het eerst vooral veengronden zijn
die in plaats van in tijns nu in leen gehouden
gaan worden. Land elders in Soest lijkt voorals-
nog als hof- en tijnsgoed gehandhaafd te zijn.
Wellicht is daarom deze omzetting ook vooral be-
doeld geweest als een stimulans voor ontgin-
ningsactiviteit in het veen. Omdat uiteindelijk ook
ouder cultuurland regelmatig tot leengoed werd
gemaakt, is het tijnsgoederencomplex van de ab-
dij, zoals dat vanaf de vroege elfde eeuw bestaan
had, langzaam maar zeker ontbonden.
De vraag is in hoeverre de nieuwe vrije verhou-
dingen, die zich elders met de grootscheepse ont-
ginningsactiviteiten sinds de twaalfde eeuw had-
den gevormd, hierop ook van invloed zijn ge-
weest. De abdij kan gedwongen zijn om ook aan
de ontginners in haar bezittingen gunstiger voor-
waarden te bieden dan de tot dan toe gebruike-
lijke tijnsverhoudingen.
Slotbeschouwing
Dit is het laatste symposium in een reeks waarin
successievelijk delen van de provincie Utrecht on-
der de loep zijn genomen. Daarom is het aardig
om nu tot slot globaal de ontwikkelingen op het
gebied van de middeleeuwse nederzettingsge-
schiedenis in Eemiand te vergelijken met die el-
ders in het Nedersticht'2. Het blijkt dat in de eer-
ste plaats overeenkomsten te constateren zijn
met het Kromme-Rijngebied, Zowel hier als in
Eemiand vonden de vroege vanaf de tiende eeuw
aantoonbare ontginningen plaats in het lokale
nederzettingsverband, in of bij de reeds tevoren
bewoonde delen van het gebied. In westelijke de-
len van het Nedersticht - de Utrechts-Hollandse
laagvlakte en het gebied ten westen van de Vecht
- waren omstreeks diezelfde tijd reeds de groot-
schalige systematische ontginningen gaande. Aan
dergelijke planmatige ontginningen van moeilij-
ker in cultuur te brengen gronden kwam men in
Eemiand en het Kromme-Rijngebied eerst in de
twaalfde eeuw toe. Datzelfde geldt voor streken
in het zuidwesten van de provincie. In het Krom-
me-Rijngebied nu waren dergelijke ontginningen
in het algemeen gesproken betrekkelijk kleinscha-
30
-ocr page 35-
lusabdij te Hees en Soest in 1028 en 1400, in:
Flehite, jrg. 12 (1980), nr. 3-4, p. 60-70 in het al-
gemeen zeer informatief zijn, kan ik hun opvat-
tingen niet in alle opzichten delen. Zie hiervoor
mijn nog te verschijnen dissertatie.
6.  Alpertus IVIettensis, De diversitate tempo-
rum et fragmentum de Deoderico primo episco-
po Mettensi,
ed. H. van Rij (m.m.v. A. Sapir Abu-
lafia), Amsterdam 1980, I, par. 14.
7.   Een dergelijke hof als inningscentrum, waar
betalingen en leveranties gedaan dienden te wor-
den, moet duidelijk onderscheiden worden van
de hof of curtis zoals we die hiervóór hebben be-
schreven als centrum van een domein, een uitba-
tingscentrum.
8.   R.M. Kemperink, De mannen van Weede
en Emmeklaar Enkele terreinverkenningen in de
gescfiiedenis van een middeleeuwse maalsctiap,
in: Amersfoortse opstellen. Historie, archeo-
logie, monumentenzorg,
onder redactie van
J.A. Brongers, B.G.J. Elias, R.M. Kemperink,
Amersfoort 1989, p. 25-50, vooral p. 31-35.
9.  Zie voor dit type ontginningen H. van der
Linden, Het platteland in fiet Noordwesten met
nadruk op de occupatie circa 1000-1300,
in:
AGN, dl. 2, Haarlem 1982, p. 48-82, p. 69-72.
10.  A.J. Maris, Eemnes. Rectitsgesctiiedkun-
dige ontwikkeling van gemeente en watersctiap,
Utrecht 1947, p. 56.
11.  Zie hiervoor C. Dekker, Een mislukte co-
pe in tiet Westerwoud. De eerste aanzet tot de
ontginning van Woudenberg,
in: Ter recognitie.
Opstellen aangeboden aan prof. mr. H. van
der Linden,
Hilversum 1987, p. 113-138.
12.  Zie hiervoor: C. Dekker, De ontginning
van fiet Kromme Rijngebied in de middeleeu-
wen,
in: Maandblad Oud-Utrecht, jrg. 58
(1985), nr. 6, p. 228-238; H.J.A. Berendsen, De
geologisctie ontwikkeling van tiet landschap in '
Zuidwest-Utrecht, in: Maandblad Oud-Utrecht,
jrg. 61
(1988), nr. 1, p.1-12, p. 9-12. Zie voor de
ontginningen in de Vechtstreek de'artikelen van
M.K.E. Gottschalk, De ontginning der Stichtse
venen ten oosten van de Vecht
in: Tijdschrift
van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijks-
kundig Genootschap,
tweede reeks 73 (1956),
p. 207-222 en A.L.R Buitelaar, Breukelen in de
middeleeuwen: landschap - bewoning - rechts-
macht,
in: Convivium, aangeboden aan prof.
jkvr. dr. J.M. van Winter bij haar afscheid als
hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht,
Hilversum 1988, p. 105-138, p. 119-
124.
lig van aard, omdat dit gebied vanouds reeds
dichter bevolkt was en de bisschop, in het alge-
meen gesproken de initiator van deze ontginnin-
gen, niet vrij over grote wildernissen kon beschik-
ken. Eemland was echter als geheel genomen
veel minder dicht bevolkt dan het Kromme-Rijn-
gebied. Naar het noorden toe bevond zich meer
onbewoonde wildernis, waar de bisschop prak-
tisch de enig gerechtigde lijkt te zijn geweest. De
ontginningsactiviteiten in Eemland konden van-
wege die ruimte een meer grootschalig karakter
krijgen, zoals dat in het westen van het Neder-
sticht ook, in het Kromme-Rijngebied slechts inci-
denteel het geval was. Qua karakter, grootschalig
en systematisch, lijkt Eemland meer op het wes-
telijk Nedersticht, qua chronologie en contekst
sluit het gebied meer aan op het Kromme-Rijnge-
bied en het gebied ten oosten van de Vecht.
C.J.C. Broer
Roelof Hartplein 280
W71 TT Amsterdam
Noten
1.   C Dekker, Het Kromme Rijngebied in de
middeleeuwen. Een institutioneel-geografi-
sche studie,
Zutphen 1983.
2.   H.L.Ph. Leeuwenberg, De kapel van Koel-
horst op tiet Hoogland (ca. 1350-1843),
in: Jaar-
boek Oud-Utrecht 1981,
p. 141-164, p. 142.
3.  Zie voor de onderbouwing van mijn stelling
dat met de in de oorkonden van 1028 en 1050
genoemde tienden van of bij Amersfoort tienden
bedoeld zijn van land op Hoogland, mijn nog te
verschijnen dissertatie over onder andere de
vroegste geschiedenis van de St.-Paulusabdij en
de vorming van haar vroegste goederenbezit.
4.  Zie hiervoor onder meer: M. Krauwer, Wa-
terlopen, oude wegen en nieuwe ontginningen.
Het ontstaan en de vroegste ontwikkeling van
een nederzetting aan de Eem,
in: Amersfoortse
opstellen. Historie, archeologie, monumen-
tenzorg,
onder redactie van J.A. Brongers, B.G.J.
Elias, R.M. Kemperink, Amersfoort 1989, p.11-
24; M. Krauwer en R Snieder, Opgravingen in
Amersfoort in 1986 en 1987,
in: Flehite, jrg. 21
(1991), nr. 1-2, p. 2-14, p. 12-13.
5.   Hoewel de artikelen van M.K.E. Gottschalk,
Historisch-geografische ontwikkelingen in en om
Soest
in: Jaarboek Oud-Utrecht 1971, p 103-
132 en J.G.M. Hilhorst, Het bezit van de St. Pau-
31
-ocr page 36-
De veranderende relaties
tussen mens en natuur^^
■•*!*,:.,
D. Prins
6
Oude en Midden Steentijd.
Zoals dat bij dieren en planten het geval is, is ook de mens afhankelijk van de le-
venskansen die de omringende natuur hem biedt. Niet in dezelfde mate echter, zo is
gebleken in de loop van de menselijke geschiedenis.
Een vergelijking tussen woestijn, tropisch bos en
toendra laat duidelijk zien hoe de levensomstan-
digheden kunnen verschillen, maar door zijn af-
wijkend hoge intelligentie is de Homo sapiens in
staat gebleken via zijn culturele ontwikkeling in
voortdurend toenemende mate zijn levenskansen
naar zijn hand te zetten, tot in de woestijn toe.
Dit is nu zo zeer het geval, dat twee dringende
vragen aan de orde komen: 1. is de voortgaande
aantasting van natuur en milieu niet ook een ge-
vaar voor de mens zelf geworden?, en 2. zijn we
niet ook medeverantwoordelijk voor de overle-
ving van de ettelijke duizenden soorten wilde
planten en dieren, die door de groei van het aan-
tal mensen en hun materiële en technische voor-
zieningen dreigen te worden uitgeroeid?!
Maar voordat we verder op deze vraag ingaan,
nemen we eerst een kijkje in het verleden.
Wat waren en zijn de mogelijkheden voor de
mens en de natuur op de Utrechtse Heuvelrug en
in de Gelderse Vallei, en wat waren de effekten
van de mens in de oertijd? De Heuvelrug is in fei-
te beroemd geworden door de vondst van de -
naast die uit het Limburgse Maasdal- oudst be-
kende werktuigen van de mens in Nederland, na-
melijk in de zandgroeve Kwintelooijen ten
noorden van Rhenen in 1976. Voordat het landijs
zo'n 150.000 jaar geleden de Heuvelrug en de
Veluwe opstuwde tot meerdere tientallen meters
hoogte, moeten er mensen van het Neandertha-
lertype op het toen nog vlakke land hebben
rondgezworven, levend van de jacht en van het
verzamelen van wilde vruchten en ander plant-
aardig voedsel, getuige de vondst van vele dui-
zenden vuurstenen vuistbijlen, schrabbers, spitsen
en 'messen'. Wat de effekten van dit jagen en
verzamelen op de natuur waren, valt slechts te
gissen maar deze zullen wel beperkt zijn geble-
ven, zeker vergeleken bij de effekten van de ijstij-
den, die elkaar enkele malen opvolgden. Aan de
andere kant zijn er aanwijzingen, dat al ongeveer
200.000 jaar geleden de wouden van Centraal-
Europa grotendeels verdwenen waren door toe-
doen van diezelfde Neanderthalers of hun voor-
ouders, via waarschijnlijk het gebruik van vuur.
Dat vuur moest het wild opjagen en een steppe-
gebied scheppen voor een grotere jachtdierpopu-
latie dan in het bosgebied mogelijk was (vergelijk,
helaas, de huidige bosbranden in Zuid-Europa....).
Mogelijk heeft dit bijgedragen tot het uitsterven
van debosolifant en het nijlpaard, naast de effek-
ten van de ijstijden.
De opvolger van de Neanderthaler, de Cro Mag-
non-mens (de moderne mens!) -deze verscheen
circa 35.000 jaar gelesen, dus nog tijdens de laat-
ste Wurm-ijstijd en nog steeds in de Oude Steen-
tijd- perfectioneerde steeds verder zijn jachttech-
nieken. De daarmee samenhangende toenemen-
de jachtdruk heeft na de laatste ijstijd, circa 8000
V. Chr. (we spreken dan intussen van de Midden
Steentijd, het Mesolithicum) zeer waarschijnlijk
een rol gespeeld bij het uitsterven van meerdere
soorten grote zoogdieren, zoals mammoet, mus-
kusos, wolharige neushoorn, reuzenhert, holen-
beer en bepaalde wilde paarden en ezels. Ook de
terugkeer en ontwikkeling van de loofbossen bij
het verder terugwijken van het landijs naar het
noorden, met al hun boomsoorten, is door de
mens intoenemende mate beïnvloed, vooral na
de introduktie van de landbouw. Eerder al wer-
den sommige diersoorten geheel of gedeeltelijk
gedomesticeerd, bijv. oeros, rendier, paard, wild
32
-ocr page 37-
varken en hond, maar een belangrijk kenmerk
van de jagers/ Verzamelaarskultuur was dat men
zich niet blijvend vestigde op één plaats. In
groepjes van ongeveer 50 personen trok men
rond tussen een aantal vaste kampen, die uit een-
voudige hutten bestonden. Wel ging men steeds
meer voedselbronnen exploiteren, bijv. ook vele
soorten vogels en vissen (uitvinding van visnet-
ten). De mens ging dus steeds verder zijn ecologi-
sche grenzen verleggen ! Resultaat: meer mensen
per vierkante kilometer, minder leefruimte voor
vooral de grotere dieren, verschuivingen in de flo-
ra van bossoorten naar weide-, heide- en akker-
soorten.
Van Nieuwe Steentijd tot Middeleeuwen.
De uitvinding van de landbouw betekende een
grote verandering voor de mensheid. We spreken
daarom wel van de Neolithische revolutie toen
men zich op één plaats blijvend ging vestigen om
zich bezig te houden met de verbouw, oogst en
opslag van, in de eerste plaats, granen als wilde
tarwe (emmer, eenkoorn, spelt) en gerst. Deze
Nieuwe Steentijd is de laatste episode van de pre-
historie en leidde tot vele nieuwe ontwikkelingen,
zoals het zich vestigen in steden, de specialisatie
in de arbeid tot vele nieuwe ambachten, de uit-
vinding van het schrift, politieke organisatie en de
vorming van staten, enz. Akkerbouw en veeteelt
begonnen in het Midden-Oosten, de bakermat
van de genoemde wilde granen, omstreeks 8000
v.Chr., en bereikte via Balkan en Centraal-Europa
ons land circa 5000 v.Chr. (bandkeramische kui-
tuur). De lössgronden en Maasdal waren hiervoor
zeer geschikt! De Heuvelrug was, samen met de
Veluwe en overig Noord-Nederland pas later aan
de beurt, 4000 a 3000 v.Chr. (trechterbekerkul-
tuur), maar Zuid-Oost Utrecht was zeker niet fa-
voriet, want de hoge delen waren droog en zan-
derig en de Gelderse Vallei moerassig. In de rivier-
dalen, aan de kust en in Drente vond men
geschiktere grond, zodat daar veel meer bewo-
ningsresten zijn teruggevonden. Landbouw en
bewoning kwamen langs de Heuvelrug pas goed
op ganq tussen 2500 en 2000 v.Chr. (standvoet-
en klokbekerkultuur) maar vooral in de periode
1500-1000 v.Chr. (Midden en Late Bronstijd), ge-
tuige de vele grafheuvels uit die tijd. Zo kunnen
we op een paaltje langs de zogenaamde grafheu-
velroute ten noordoosten van Eist bij de Remmer-
dense Heide lezen, dat vooral in laatstgenoemde
periode het bos op de Heuvelrug verdween en de
heide zich uitbreidde. Stijging van de zeespiegel
zal hiermee ook te maken hebben gehad: elders
in Nederland moest men gebieden verlaten. Alle
bossen zullen echter niet meteen zijn gekapt, de
randen van de Heuvelrug hadden de voorkeur.
Het donkere dichte bos vond men niet prettig en
de hogere delen waren minder vruchtbaar. Dit
kappen van stukjes bos voor de bouw van boer-
derijen, de aanleg van akkertjes, en het weiden
van vee (runderen, schapen, geiten, varkens) was
een konsekwentie van het toepassen van land-
bouw. Gevolg waren ontbossing en het groeien
van vooral struikheide op de kale, arme, droge
dekzanden van de Heuvelrug. Op de wat betere
gronden ging een scala aan lichtminnende kruid-
achtige planten groeien, zoals verschillende soor-
ten weegbree, zuring, boterbloem, kamille, paar-
debloem, enz. Met de kweek van granen, linzen
en erwten kwamen ook de fraaie akkeronkruiden
zoals korenbloem, kamille, klaproos en spiegel-
klokje naar Nederland.
Tijdens de Ijzertijd, 700 v.Chr. - O n.C. was de be-
volkingsdichtheid op de Heuvelrug en Veluwe wel
teruggelopen, maar de nieuwe akkerbouwme-
thode -celtic fields, uitgestrekte komplexen akker-
tjes van 35 x 35 m, elk omgeven door walletjes-
en de vuren die brandden voor de ijzerindustrie
zullen de bossen geen goed hebben gedaan. Juist
op de Westveluwerand en zuidoostelijke Heuvel-
rug werd relatief veel ijzererts gevonden, onder
andere in de vorm van klapperstenen, wat tot
een zekere welvaart leidde. De Romeinen kwa-
men slechts tijdelijk de Rijn over, zodat de Heuvel-
rug niet direkt door hen is beïnvloed. Indirect
zorgden zij voor de invoering van nieuwe land-
bouwmethoden (tweeslagstelsel: afwisselend één
jaar tarwe en één jaar braak) en de uitwisseling
van produkten tussen verschillende streken (han-
del dus). Voor de landbouw betekende dat inten-
sivering van landgebruik, want ook produktie
voor de markt. Het Romeinse leger claimde trou-
wens een strook grond ten noorden van de Rijn
voor eigen gebruik, met name als weidegrond
maar ook als militaire buffer. De bevolkingsdicht-
heid bleef in de eerste eeuwen van de jaartelling
op de Heuvelrug beperkt, terwijl er tussen de gro-
te rivieren veel meer mensen woonden (Batavie-
ren). Na het verdwijnen van de Romeinen nam de
bevolking nog verder af. De Germaanse volksver-
huizingen betekende namelijk veel strijd en on-
rust (Friezen, Franken) en ook de invallen der
Noormannen gaf veel verstoring. Met Merovin-
gers, Karolingers en de kerstening kwam er ten-
33
-ocr page 38-
slotte weer meer rust, dus meer claim op de
grond met de nodige effekten op de natuur. Van-
af de achtste eeuw ging men in de akkerbouw
het drieslagstelsel gebruiken (één op de drie jaar
braaklegging). Toch bleven de effekten van de
landbouw aan het begin van de Middeleeuwen
beperkt, want de verstedelijking kwam nog niet
echt op gang. Dus bleven bos (Heuvelrug), moe-
ras en veen (Vallei) voorlopig nog redelijk ge-
spaard.
Van Tiende tot en met Negentiende Eeuw.
Opnieuw braken grote veranderingen aan, voor
de mens en dus ook voor het hem omringende
landschap en de natuur. Drie faktoren speelden
hierin een rol: 1. politieke stabiliteit en bevol-
kingsgroei, 2. sterke ontwikkeling van de steden,
industrie en handel, 3. verbeteringen in de land-
bouwtechnieken, om te beginnen vervanging van
het aloude eergetouw door de keerploeg, zodat
de grond dieper en beter bewerkt werd. De ak-
kers moesten en konden meer voedsel opleveren
en vooral de mest speelde daarin een cruciale rol.
Pas in onze tijd werd mest van een tekortfactor
tot een sterk de natuur aantastend teveel. Van-
daar dat het potstalsysteem zich enorm ontwik-
kelde. De konsekwenties voor de natuur in Z.0.
Utrecht waren, zoals elders, groot, groter dan
ooit tevoren in de geschiedenis. Op de Heuvelrug
trad in snel tempo een totale ontbossing op. Het
afplaggen voor de potstal van de vooral met
schapen beweide oppervlakte leidde tot een ster-
ke uitbreiding van het heideareaal. Omstreeks
1830 omvatte de heide over heel Nederland een
maximale omvang van 30% van het bodemop-
pervlak. Dit percentage lag voor de Heuvelrug
nog duidelijk hoger Dat er van roofbouw sprake
was, bleek uit het ontstaan van stuifzanden (in
onze tijd zijn resten hiervan, bijv. in Boswachterij
Leersum en bij Soestduinen, weer wel interes-
sant). Het uitvaardigen van decreten en wetten
om het kappen van bomen aan banden te leggen
en nieuwe aanplant te bevorderen hielp weinig.
Alleen direkt bij de landhuizen en kastelen hiel-
den parkaehtig aangelegde bossen stand. Hoe
volkomen kaalgeplunderd het landschap van de
Heuvelrug er enkele eeuwen lang heeft uitgezien,
blijkt wel uit de schilderijen en tekeningen van J.
van Goyen, H. Seghers, A. Cuyp, J. de Beijer, e.a.
Dit kon natuurlijk niet zo blijven, die stuifzanden
gaven een absoluut eindpunt aan. Men ontdekte
de grove den, die men uit Duitsland importeerde
om het zand een halt toe te roepen. Deze was
Hef ploegen gebeurde eeuwen lang soms zelfs
met melkvee (foto In Museum Frederikshuus,
Aalten
bovendien zeer goed bruikbaar in de steenkool-
mijnen als stuthout. Trouwens, de heide (plag-
gen) werd minder interessant voor de bemesting
van de akkers door de toepassing van kunstmest,
de invoer van goedkope wol uit Engeland en de
toenemende katoenimport. Zo raakte de Heuvel-
rug weer bebost, maar niet door de boomsoorten
die er van nature zouden groeien, namelijk eiken,
berken, beuken, lijsterbes en vuilboom. Ook an-
dere naaldhoutexoten werden voor de toene-
mende houtbehoefte naar Nederland gehaald,
zoals fijnspar, europese en Japanse larix, corsi-
caanse en Oostenrijkse den, douglasspar, hem-
lockspar, enz. De Heuvelrug ziet er daardoor weer
groen uit, maar natuur kun je dit eigenlijk niet
noemen. De akkers waren vooral aan de Heuvel-
rugflanken gesitueerd, niet te hoog i.v.m. de be-
nodigde vruchtbaarheid en niet te laag i.v.m. de
te grote natheid aldaar Door het potstalsysteem
werden ze voortdurend opgehoogd en van een
dikkere humuslaag voorzien. De vele fraaie akke-
ronkruiden (kamille, papaver, korenbloem, enz.)
betekende een waarde in landschappelijk en na-
tuuropzicht (nectar voor bijen en vlinders), en
werden soms geoogst voor medicinale doelein-
den. Vergroting van de landschappelijke waarde
had niet voor iedereen een positief effect: door
de economische gevolgen kwamen er wel hon-
gersnoden voor op de Heuvelrug.
De variatie in gewassen was in die tijd groter dan
nu. Zo werd in de vorige eeuw en in het begin
van deze eeuw tussen Amerongen en Eist veel ta-
bak geteeld, en de boekweitkultuur was interes-
sant tussen het eikenhakhout. De eikenschors
werd verzameld door de ekers voor de leerlooie-
34
-ocr page 39-
rij, ook al zwaar werk dat slechts karig betaalde.
Op de Grebbeberg is door Het Utrechts Land-
schap een ekershut nagebouwd!. Landschappe-
lijk-kultureel is ook het eng- of esdorpensysteem
(kannpen) een belangrijke ontwikkeling geweest
op de Heuvelrug en elders.
In de Vallei treden er in deze periode ook grote
veranderingen in natuur en landschap op. De
ontvening van turf voor brandstof werd met na-
me aan het eind van de Middeleeuwen ter hand
genomen, nadat men vroeger alle vochtige ge-
bieden zoveel mogelijk had vermeden of alleen in
de droge perioden voor wat hooioogst gebruikte
en de bosjes op de zandruggen voor het hoeden
van varkens of koeien. Met name Veenendaal
heeft zijn ontstaan te danken aan de turfafgra-
ving, die nog tot in deze eeuw doorliep. Daarna
ontstonden hier extensief beweide graslanden,
zoals die er elders al langer bestonden. De ont-
watering was en bleef er een groot probleem,
overstromingen waren er tot in de vorige eeuw.
Door het extensieve gebruik kon zich wel een
zeer rijke natuur ontwikkelen en handhaven,
blauwgraslanden en natte heiden; de eerste met
bijvoorbeeld vele soorten orchideeën, ratelaar,
melk- en moerasviooltje, vele zeggen ('blauw
gras' komt vooral door de blauwe zegge), russen
en biezen, blauwe knoop, trilgras, Spaanse ruiter,
moeraskartelblad en moeraslathyrus, enz. enz.
Ook de weidevogels hadden er een paradijs.
Het landschap was kleinschalig verkaveld met
veel houtwallen en meidoornhagen als perceel-
grenzen en voor geriefhout, knotbomen en bos-
jes, enz., en ook dat was gunstig voor vogels,
kleine zoogdieren en andere dieren.
Anderzijds waren er sinds de Middeleeuwen een
aantal dieren uitgeroeid en/of verdrongen naar
meer perifere europese gebieden, bijv. de oeros
(de voorouder van onze gedomesticeerde runde-
ren).Helaas werd de allerlaatste gedood in de 17e
eeuw, in Polen. De wisert (leeft nu nog wel in
Polen), eland, tarpan (bospaard, tegenwoordig
weer als konix geïntroduceerd!), bruine beer,
wolf, lynx, wilde kat, bever, landschildpad, otter,
enz. De wezel, bunzing, marter, das en vos hiel-
den het (nog) wel vol, maar de das is duidelijk
bedreigd. De vos heeft zich recent sterk hersteld,
na verminderde bejaging. Op reptielen en amfi-
bieën kom ik hieronder terug. De mens voerde
ook een aantal dieren (soms ongewild) in, bijv.
konijn, zwarte rat, damhert, bruine rat, fazant.
De twintigste eeuw.
De ontwikkelingen van de vorige eeuwen werden
in sommige opzichten voortgezet en versterkt,
bijv. wat betreft de verstedelijking, industrialise-
ring en groei van verkeer en handel. Toch kun je
in de interaktie van mens en natuur en landschap
opnieuw van een trendbreuk spreken, met waar-
schijnlijk nog dramatischer en definitiever gevol-
gen dan in de vorige 'breuk'perioden. Om het
geheel overzichtelijker te houden, splits ik dit op
in sub-beïnvloedingsgebieden.
?. De landbouw
De ruilverkavelingen betekenden een nieuwe stap
in de overheersing van de natuur door de mens.
In het Valleigebied worden deze vooral na de
laatste wereldoorlog doorgevoerd en de er mee
gepaard gaande 'verbeteringen in de externe pro-
duktieomstandigheden van de landbouw' (betere
ontwatering, betere toegangswegen) en gevolgd
door een immense groei van de veestapel, toe-
passing van meer kunstmest en dierlijke mest,
egaliseren en ophogen van percelen, vaker 'ver-
nieuwen' van de grasmat, bespuitingen tegen
bloemplanten (dicotylen), uitsluitend inzaaien van
2 of 3 soorten geschoonde grassen, steeds vaker
en vroeger maaien en inkuilen van gras, vroeger
in de wei brengen van het vee, uitvinding van de
bio-industrie, kunstmatige beregening, opruimen
van houtwallen en andere 'lastige' opstanden,
bouw van steeds grotere schuren, gebruik van
steeds grotere tractoren, giertanks, enz. Al deze
produktieverhogende maatregelen kregen, hoe
kan het anders, een dramatische weerspiegeling
in natuur en landschap. In de jaren '30 zag men
nog hele velden orchideeën en andere bijzondere
Mestinjectie: redding van milieu en natuur of
een technische illusie...?
35
-ocr page 40-
Met een grote overmaat aan stikstof en fosfaat in
lucht, water en bodem is de kringloop die in de
natuur noodzakelijk is geheel verdwenen. Alleen
planten zoals riet, brandnetel, liesgras en bramen
(stikstofminnende soorten) kunnen in zo'n milieu
nog gedijen (hoge, ruige vegetatie). De sloten
staan leeg door de verhoogde waterafvoer of be-
vatten alleen nog een 'algensoep' of hoog riet
c.q. liesgras. De fraaie platen met dotterbloemen,
waterranonkels en waterkevertjes zijn daarmee
verleden tijd. Door doorspoeling naar de Noord-
zee raakt ook deze ontregeld (schuimstranden,
algenbloei, dode zwarte plekken in de Wadden-
zee). Ook de wat hoger gelegen akkers verander-
den de laatste 20 jaar snel van karakter Na het
verdwijnen van tabak, boekweit, mosterd, gerst,
enz. hield de rogge nog wat langer stand, en daar-
mee fraaie onkruiden als korenbloem, papaver, ka-
mille, bleekgele hennepnetel, akkerleeuwebek,
enz., maar met de maisteelt verdween alles snel.
De hoge concentraties meststof gif ten en herbici-
debespuitingen staan in de maïs alleen nog wat
grasonkruiden toe. Er is enige tegenbeweging,
bijv van de natuurbeschermingsorganisaties zoals
Het Utrechts Landschap, die op enkele Heuvelrug-
flanken (enggronden) wat van de oude kultures
herstellen, ook om de onkruidflora te redden.
Een relativerende opmerking zou kunnen zijn: de
mens heeft toch altijd de natuur veranderd, zelfs
al in het Stenen Tijdperk en de blauwgraslanden
waren toch kunstmatig rijk aan natuur? Toch
denk ik, dat er nu iets ernstigers aan de hand is,
een meer totale vernietiging. In vroeger tijden
werd altijd de 'echte' natuur door een andere
'natuur' vervangen bijv. loofbos door heide, heide
door naaldbos, moeras en veen door blauwgras-
land, maar de laatste tientallen jaren wordt een,
weliswaar antropogeen bepaalde natuur vervan-
gen door 'niets', een ecologische leegte!
Er is totaal geen sprake meer van een kringloop,
de mens kent geen maat meer in het gebruik van
natuur en milieu om zich zelf steeds verder te ver-
rijken.
Landschappelijk valt er in de Vallei, als op de Heu-
velrug, nogveel te genieten. Door de kleinschalig-
heid zijn er nog veel bomen, bosjes en houtwal-
len. Landgoederen, beken en kanalen maken een
fietstocht tot een aangenaam genoegen. Er zijn
enkele natuurreservaatjes en er is sprake van her-
inplant van houtwallen. Er zijn vele vele beleids-
plannen, een speciale Valleicommissie. Er is een
planten en als broedvogels bijv. kemphaantje,
ooievaar, bruine kiekendief, zwarte stern, grauwe
klauwier, roerdomp en vele ander 'gevoelige'
soorten, om nog niet eens te spreken over sala-
manders, slangen en allerlei zoetwatervissen.
Maar vanaf de jaren vijftig gaan deze natuur-
waarden snel bijna geheel verloren. De welvaart
voor de bevolking neemt intussen wel toe. Elders
in Nederland doen zich vergelijkbare zaken voor.
Enkele getallen over de verdwijnende natuur in
Nederland zijn de volgende. De genoemde cijfers
slaan op reeds verdwenen en bedreigde soorten.
Hogere Planten; circa 40% van de 1450 soorten
Korstmossen: 40% van 665 soorten
Paddestoelen: 52% van 3400 soorten
Zoogdieren: 48% (29 van de 60 soorten)
Vogels: 33% (85 van de 257)
Reptielen: 85% (6 op 7)
Amfibieën: 66% (10 op 15)
Vissen: 22% (11 op 49)
Dagvlinders: 62% van 71 soorten
Sprinkhanen: 49% van 39 soorten
Er zijn nog veel meer groepen planten en dieren
waarvan men het verdwijnen van de soorten niet
precies kan uitdrukken wegens gebrek aan huidi-
ge en/of vroegere gegevens. Op de Heuvelrug en
in de Vallei is dit 'grote uitsterven' ook aan de
gang. Ongetwijfeld is niet alleen de geïntensi-
veerde landbouw hier debet aan, maar ook stads-
uitbreidingen, verkeerstoename, recreatie en an-
dere menselijke bedrijvigheid. Alleen al wegens
de sterk overheersende ruimteclaim (70%) is de
landbouw duidelijk de belangrijkste boosdoender.
Men spreekt in dit verband van de beruchte '3
V's', namelijk vermesting, verdroging en verzu-
ring. De bio-industrie in de Vallei is een belangrij-
ke faktor, die anderzijds wel de mogelijkheid
bood om een boterham te verdienen op eigenlijk
veel te kleine bedrijfjes van nog geen 6 hectare
gemiddeld. De Gelderse Milieufederatie becijfer-
de, dat in de Vallei gemiddeld per ha. 9 koeien,
21 varkens, 210 kippen, en voorts nog kalveren,
schapen, eenden en kalkoenen (uitspraak: 'De
stront loopt er als het ware over de straat', NRC-
Handelsblad 6/7/91). De ammoniakuitstoot over-
stijgt alle normen vele malen en driekwart van de
grond is al fosfaatverzadigd. Toch 'mag er geen
varken of koe de Vallei uit' volgens sommige boe-
ren. Er wordt nu gewerkt aan meerdere 'techni-
sche' oplossingen (mestopslag, -verkoop, -injek-
tie, -filters, enz.).
36
-ocr page 41-
hoe zeer de houtteeltkunde het bosbeheer be-
paalde, bleek wel uit de 'vulhouttheorie'. Men
konstateerde de gehnge vertering en de verzu-
rende werking van het dikke naaldenpakket in de
naaldbomenplantages en dacht: vallend loofblad
zal verbetering geven. In plaats dat men nu de
spontane opslag van berken, eiken en lijsterbes
spaarde -dat bleef 'onkruid'- ging men uit Noor-
damerika de Amerikaanse vogelkers halen en de-
ze tussen de dennen planten. Nu, dat hebben we
geweten: er zijn al miljoenen guldens uitgegeven
aan de 'bospest'bestrijding. De grauwe els kwam
wel uit Nederland maar groeide nauwelijks. An-
derzijds werd het krenteboompje (fraaie bloe-
men, fraai blad) als exoot (....) bestreden. Intus-
sen, door schade en schande wat wijzer gewor-
den, kijken we nu wat positiever tegen een
natuurlijker bosontwikkeling aan. Er is meer voor-
keur voor inheems loofhout, minder schoning en
dunning, meer spontane opslag, meer dood hout
(sommig publiek vindt het niet netjes in het bos..)
en zelfs is er sprake van de instelling van bosre-
servaten waar de mens niet of nauwelijks meer
ingrijpt. Het is zelfs zo, dat natuurorganisaties de
stormschades als een positief element verwelko-
men, als een verrijking!
Anderzijds hebben de boseigenaren van de
Utrechtse Heuvelrug recentelijk geprotesteerd te-
gen de bestemming van de Heuvelrug tot Natio-
naal Park, omdat dat de bosexploitatie een slech-
tere uitkomst zou geven. De 'economie' van het
Nederlandse bos is echter een kunstmatige en
zeer onrendabele, ook zonder natuurbestem-
ming. Verder werkt de Boswet zeer beknottend
op nieuwe initiatieven (denk bijv. aan de poten-
ties van open plekken en meer open bosranden).
Het gebruik van eikenhakhout voor de leerlooierij
is al ruim een halve eeuw ten einde (verzamelen
van schors door de ekers). Als restanten ervan zijn
er de eikenspaartelgenbossen, met ghllig groeien-
de stammen. Op de Grebbeberg is er een primi-
tieve ekershut opnieuw opgebouwd.
Een trieste zaak voor onze bossen en heiden is
het optreden van de 'zure regen', o.a. een gevolg
van ammoniak uit de landbouw. Gevolgen: de
bomen groeien minder, zijn minder gezond (20
tot 50% van alle bomen is minder of zelfs niet-vi-
taal door de zure regen!), hebben een dunnere
kroon en allerlei typische ziektesymptomen op
tak- en bladniveau. Op de bodem (meer licht en
chemische veranderingen) treedt een opvallende
vergrassing op, net als op de heide, met bochtige
smele of pijpestrootje en tevens extra groei van
Relatienotabeleid, men wil de 'ecologische in-
frastruktuur' verbeteren. Maar men wil de kool
en de geit sparen en vooral de landbouw op het-
zelfde niveau houden, en dan kan men wat be-
treft de natuur alleen maar pessimistisch zijn.
Cosmetica is geen natuur.
2. De bossen en helden.
Na duizenden jaren van ontbossing is de herbe-
bossing sinds ruim een eeuw systematisch aange-
pakt. Positief, maar toch met enkele aantekenin-
gen. Ten eerste is de Nederlandse bosbouw ge-
concentreerd op de arme (zand)gronden, omdat
met de landbouw meer valt te verdienen en deze
dus alle vruchtbare gronden bezet. De houtop-
brengst is daarom in het algemeen beperkt, ter-
wijl er veel subsidies inzitten. Maar er is in het
bos ook een 'meerwaarde' aan een schoon milieu
(drinkwater!) en recreatieve waarden. Ten tweede
zijn het niet de oorspronkelijke loofboomsoorten
(eik, berk, lijsterbes) die een kans krijgen, maar
overwegend naaldhoutsoorten uit Centraal- en
Noord-Europa, Noord-Amerika en Japan. Wat de
natuurwaarden van onze bossen ook sterk ver-
mindert is de wijze van aanplant. Gekweekte (dus
'verbeterde') bomen van één leeftijd op rijtjes. Er
is geen spontane opslag: bospercelen worden he-
lemaal vol geplant; het bosonderhoud vindt
plaats via 'schonen' (verwijderen van 'onnutte'
spontane bomen en struiken, aanvankelijk zelfs
door middel van het spuiten van een gevaarlijk
gif) en via 'dunnen' (de overblijvende bomen
wordt steeds meer ruimte gegeven). De wijze van
houtoogst verhoogt de natuurwaarde evenmin:
hele percelen worden tegelijk geveld: dikke bo-
men worden nooit echt oud of sterven van ou-
derdom. Omgevallen stammen laat men niet rot-
ten. Hoe gering ons bosekologisch inzicht was en
■ , ,: 'vn^v
"1
^r\ -
■'• ■..iji^ift'ri itoü^A
m
%
"Vv-
^ ,^>, ■•
Stormschade in de bossen wordt nu door velen
beschouwd als winst voor de natuur
37
-ocr page 42-
(Leersumse Veld, Breeveen) of liever nog perma-
nent is nodig voor hun overlevingskansen.
3.  Steden, Industrie, plantsoenen, eigen tuin
Net als elders in Nederland zijn ook op de
Utrechtse Heuvelrug en in de Vallei in de 20e
eeuw de steden in snel tempo uitgegroeid (bevol-
kingsgroei, woningverdunning = welvaartsgroei).
Dit ondanks de toenemende behoefte om de
'groene' gebieden te sparen (concentratiebeleid).
Bijna eenvijfde van ons landoppervlak bestaat nu
al uit huizen, wegen en industrie. In Z.O.-Utrecht
is dit een extra probleem, want zowel de bossen
als de Vallei willen we sparen.
Het nut van 'groen' in de stad werd al in de vori-
ge eeuw ontdekt. Er is nu gelukkig een tendens
gaande de straten en plantsoenen natuur- en mi-
lieuvriendelijker in te richten en te beheren. Niet
alleen het gifgebruik, maar ook het schoffelen
wordt ter discussie gesteld, en in het gras mogen
weer bloemen staan. Een kruidentuin is aardig,
maar een ecologisch groenbeheer is nog belang-
rijker. Bijna elke bewoner wil een eigen tuin,
maar door ruimtegebrek worden de tuintjes
steeds kleiner. De natuurkennis van de meeste
mensen is helaas zo beperkt en het idee van
'mooi' zo eenzijdig, dat een bepaald bloemenas-
sortiment (exoot, dubbelbloemig, 'zuurstokkleu-
ren, de 'bekende' soorten) in de tuinen over-
heerst en de gazons groene lakens zijn. En dit,
terwijl het stedelijk milieu juist wat compensatie
zou kunnen bieden voor de verliezen aan natuur-
waarden in de agrarische gebieden. Pas op: de
vele dagpauwogen en kleine vossen op de bud-
dleia's geven eigenlijk een stukje natuurverloede-
ring aan. De rupsen van deze vlinders leven op
brandnetels en deze zijn door de vermesting van
Nederland sterk toegenomen. Omstreeks 1900
waren deze vlinders niet talrijk, maar ook de
brandnetels niet! Vele andere soorten vlinders zijn
intussen verdwenen, maar dat valt niet op.
4.  Verkeer, wegen, bermen.
Een belangrijk onderdeel van de grote verande-
ringen in het menselijk gedrag in de laatste eeuw,
met ook weer zijn implicaties voor natuur en
landschap, vormt ongetwijfeld het gebruik van de
auto. Op nostalgische oude prenten zien we ver-
dwenen exemplaren, die weinig gestroomlijnd en
nog niet in miljoen aantallen aanwezig waren. En
verder terug in de historie waren er slechts kar-
ren, paard en wagen en trekschuit. Asfalt be-
stond nog niet, de wegen waren slechts karre-
bramen, brandnetels, ranke helmbloem en hoge
grassoorten. Andere soorten verdwijnen, zoals ik
al eerder vermeldde, bijv. de paddestoelen heb-
ben sterk te lijden (hun mycelium werkt vaak sa-
men met boomwortels), maar ook het bosviool-
tje, orchideeën enz. Ook de vogels lijden onder
de zure regen. De koolmees krijgt te weinig kalk
voor zijn eieren. De huisjesslakken kunnen geen
huisje meer vormen.
Ook zonder de zure regen verdwenen er al eerder
allerlei dieren en planten uit onze bossen. Een be-
kend voorbeeld is het vliegend hert, een opval-
lende keversoort die alleen gedijt in dikke rotten-
de eikestammen. De nachtzwaluw is een vogel-
soort die sterk is achteruitgegaan en dat wijst op
milieuverstoring, teveel lawaai enz. Na een aan-
vankelijk sterke achteruitgang (door gebruik van
bestrijdingsmiddelen zoals DDT) hebben de roof-
vogels zoals buizerd, havik en sperwer zich sterk
hersteld. Ook de vos is terug, hoewel niet ieder-
een dat waardeert. De wolf wordt voorlopig niet
gehenntroduceerd. De das gaat nog steeds ach-
teruit. Hij is vaak verkeersslachtoffer. Op de heide
zijn vele dieren verdwenen, waaronder de kor-
hoen, de griel en diverse slangen. Op de vochtige
heide probeert men klokjesgentiaan (en gentiaan-
blauwtje, een vlinder) en zonnedauw te behou-
den, maar het valt niet mee.
De naaldbomen versterkten de populaties van en-
kele mezensoorten en de goudhaantjes, maar
loofboomdieren zijn teruggedrongen. Holendie-
ren hebben het moeilijk, daar het bosbeheer de
bomen 'gezond' wil houden en de oude bomen
gekapt worden. In plaats daarvan hangen we
nestkastjes op en vleermuiskasten.
Een vorm van bos- en heidebeheer die de laatste
tijd sterk in de mode komt is de begrazing met
runderen en/of paarden van allerlei type. Dat
dient een dubbel doel: vergrassing verminderen,
natuurwaarde verhogen maar ook om oude ras-
sen in stand te houden zoals het Heckrund en het
konixpaard. Ree, edelhert en zwijn liggen meer in
de sfeer van jacht en toerisme.
Op de Heuvelrug zijn de twee grootste heidege-
bieden allang onttrokken aan de openbaarheid:
als militair vliegveld (Soesterberg) en oefenterrein
(Leusderheide, Vlasakkers). Op de natuur heeft
dat zo zijn effecten, maar op de resterende hei-
des (Lage Vuursche, Austerlitz, Den Treek en Leer-
sum) is er voor gevoelige diersoorten teveel on-
rust (verkeer, toerisme). Afsluiten tijdens broeitijd
38
-ocr page 43-
Maar... moet onze natuur het nu hebben van die
smalle linten naast asfalt en voortrazend verkeer?
Bovendien, vele gemeenten willen zo goedkoop
mogelijk 'beheren', en laten daarom het maalsel-
hooi wegrotten tussen de nieuwe planten. Dat
bevordert alleen maar de groei van brandnetel,
bereklauw en hoge grassen (ruigtekruiden) en
niet het gewenste grasklokje, knoopkruid, mar-
griet, cichorei, pastinaak, bitterkruid, enz . En ook
de overal doordringende stikstofdepositie vanuit
de landbouw Is vernietigend op de soortenvaria-
tie, temeer daar niet alle vegetaties worden ge-
maaid.
5. Recreatie.
Pas in de laatste eeuw zijn termen als 'ontspan-
ning', 'vrije tijd' en 'recreatie', zeker voor de ge-
middelde burger, een nieuw begrip geworden.
Deze 'herschepping' van de mens, naast werken
en geld verdienen, eten en slapen, oefent op-
nieuw de nodige effecten uit op milieu en natuur.
Om zich elders te ontspannen gebruikt men vaak
de auto, zodat ook op zondagen de wegen vollo-
pen. Wandelen in een natuurgebied is in principe
een positieve zaak, maar tijdelijke of permanente
afsluiting van terreinen is hier en daar nodig in
verband met de gevoeligheid of zeldzaamheid
van een bepaalde fauna en/of flora. Op Heuvel-
rug en in Vallei kennen we deze reservaten ook.
Fietsen is heel gezond, zeker als je zo vaak in de
auto of op het werk zit, maar omdat alle regulie-
re wegen voor de auto zijn, wordt er op allerlei,
soms wat kwetsbare plekken, extra fietsasfalt
aangelegd. De ontwikkeling van campings, spe-
ciale dagrecreatieterreinen (Henschotermeer) en
'pretparken' centraliseren de recreatie-effecten
enigszins, maar het uitstralingseffect op de na-
tuur moet men in de gaten blijven houden. De
explosieve ontwikkeling van golfbanen is iets
nieuws en mag niet de vrije hand krijgen. Aanleg
in natuurgebieden is uit den boze, een boeren-
weide lijkt heel wat geschikter. Het ruimtebeslag
is weinig democratisch. Tussen Rhenen en Veen-
endaal heeft zich in een zandgroeve (Kwintelooij-
en) een bijzonder natuurgebied ontwikkeld, zo-
dat te hopen valt dat daar geen -vanwege de hel-
lingen kwetsbare- golfbaan komt. Het blijft dan
ook vrij toegankelijk.
Ook met de ruitersport, het mountainbikefietsen,
ultralightvliegen, motorcross en andere 'off the
road'-activiteiten moet men voorzichtig zijn.
Meestal is daarbij onze kwetsbare natuur in het
geding.
Overal veel asfalt en auto's, ook in Z. O.-Utrecht
(Rijnbrug, Rhenen)
sporen. Nu zijn er per gezin vaak twee auto's of
meer, kunnen de toenemende asfaltbanen de au-
tostromen nauwelijks de baas en dijen overal de
parkeerplaatsen uit. 'Blij dat ik rij' is het motto
en niemand wil langzamer zijn dan de ander. In
de files zie je overwegend één persoon per auto,
wat een geweldige verspilling en aanslag op het
milieu betekent. De natuur wordt in stukjes ge-
sneden, dieren en planten in stress en isolement
gebracht en het geeft een flinke bijdrage aan de
'zure regen'. De uitlaatkatalysator bleek de zo-
veelste technische illusie van de moderne mens,
want de toename in de verkeersstroom deed het
positieve effekt weer te niet. Ook Heuvelrug en
Vallei worden doorsneden door talloze Rijks- en
andere wegen. Een opvallend slachtoffer is de
das die graag tussen Veluwe en Heuvelrug mi-
greert. Maar hij is niet de enige. Soms lees je van
een suksesje: een verkeersviadukt bij De Bilt werd
niet geplaveid maar aan de dieren teruggegeven!
Maar in alle natuurgebieden is de verkeersdreun
hoorbaar. Op de Grebbeberg zagen we recente-
lijk naast de bekende dierentuin een gigantisch
parkeerterrein verschijnen, waarvoor bos moest
wijken.
Ondanks waarschuwingsborden met 'overste-
kend wild' sterft menige ree, egel en vlinder op
de weg. Met die vele verpletterde egels komen
we vanzelf op het bermbeheer. Vele mensen zeg-
gen: het gaat weer goed met 'de natuur', er
staan zoveel bloemen in de bermen! Deels is dit
juist -het niet meer gif spuiten en de aangepaste
maaischema's geven wilde planten een kans,
waar ook vlinders, bijen, egels, enz. op af komen.
39
-ocr page 44-
A
Wij allen en ook de politiek zouden eindelijk eens
de kosten voor het behoud van de natuur, milieu
en derde wereld moeten erkennen als iets dat
ons budget wezenlijk vermindert, zonder dat we
dat inflatie noemen en steeds weer met loonsver-
hogingen te niet doen. Als we naast konsumptie
van eindeloos veel materiële zaken geen andere
waarden in het leven een kans geven, dan zie ik
de toekomst somber in. Te grote verschillen tus-
sen arm en rijk wekken steeds weer jaloezie op.
Als je de enorme terntorialiteit en competitiedrift
ziet die alleen al tegenkomt in het 'nationale
feest' van een Europees voetbalkampioensschap
van Oranje (1988), dan kun je voor de verdere
toekomst niet optimistisch zijn. Het instinct is
kennelijk sterker dan de ratio, maar de kombina-
tie van beide is vernietigend, als ethiek en gewe-
ten dit niet meer kunnen temperen. Voor overle-
ving van de natuur is het instellen van reservaten,
scheiding van werelden, niet functioneel. De
maatschappij als geheel moet weer extensiever
met zijn leefomgeving omgaan: zoals we nu han-
delen, gaat dit de draagkracht van natuur en mi-
lieu te boven, ook op de Heuvelrug en in de Val-
lei.
Allerlei goede bedoelingen zijn onvoldoende:
'een beter milieu begint bij jezelf!' Je kunt wel
iets doen: natuureducatie op scholen, milieuak-
ties, lid worden van een natuurorganisatie. De di-
verse overheden maken vele rapporten: NMP,
NMP-i-, Natuurbeleidsplan (met zijn verbetering
van de ecologische infrastruktuur van Nederland
etc). Maar, als de ene hand iets doet en de ande-
re hand iets laat is dat niet de juiste weg.
D. Prins
Asterstraat 3
3911 WE Rhenen
6. Ecomomie en natuur, natuurbescherming en
de toekomst: epiloog
Als we twee krantekoppen vergelijken: :'De Grie-
ken kenden de economie van het genoeg' en
'Economie groeit maar één procent' dan zien we
een wereld van verschil. Als we er nog enkele
kranteartikelen naast zouden leggen, met name
over de GATT (Wereldhandelsconferentie) dan
begint het te dagen.
Was voedselproduktie vroeger pure noodzaak, nu
is deze activiteit (samen met allerlei industrieën)
verworden tot pure oorlogsvoering, zij het met
andere middelen en andere slachtoffers dan een
traditionele oorlog. Het leefmilieu voor de mens
proberen we nog zo goed mogelijk te redden,
maar planten en dieren in de natuur én de natuur
en de mens in de Derde Wereld zijn duidelijk
sluitpost. Nederland is na de VS de grootste land-
bouwexporteur en dat levert veel geld op, maar
de toekomst voor onze boeren is helemaal niet
zeker Voedsel moet men zoveel mogelijk in ieder
land zelf maken (vergelijk Israël). Natuurlijk,ook
de oude Grieken waren bezig met ontbossing,
zodat vergelijking met de Indianencultuur een be-
tere is. Maar alles wordt nu heel anders vergele-
ken met deze twee culturen.
We zagen in ons verhaal dat sinds de Neolithi-
sche revolutie van de landbouw de mens zich
meer en meer buiten de natuur een eigen (cul-
tuur)wereld bouwde, zodat de mensenpopulaties
enorm in aantal konden toenemen, leder individu
ging over steeds meer materiële goederen be-
schikken. Mede door het autoverkeer en andere
aktiviteiten, maar vooral door de vermesting, ver-
zuring en verdroging van de te intensieve land-
bouw is er nu absoluut geen sprake meer van
een kringloop. Grote verstoring van het even-
wicht en uitroeiing van duizenden soorten plan-
ten en dieren is het gevolg. Ons voedselpakket
kost ons slechts 5% van ons dagelijks budget,
wat de enorme luxe van ons bestaan aangeeft.
Ook de boeren in de Gelderse Vallei en op de
Utrechtse Heuvelrug beseffen waarschijnlijk me-
rendeels niet in welk overdreven systeem ze mee-
doen en wat de neveneffecten zijn, terwijl klein-
schaligheid juist zo'n goed uitgangspunt zou
kunnen zijn. En ook het autoverkeer zou heel an-
ders georganiseerd moeten zijn. Vage plannen
om sluipverkeer door kwetsbare gebieden tegen
te gaan helpen daar niet. In het bosbeheer en
stedelijk groen en bermen zijn wel verbeteringen
te zien.
•^
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u toe-
sturen aan de redactie, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht, liefst op 5'Aof 3'/^ inch
floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0 of 5.1).
40
-ocr page 45-
De toekomst van de
Utrechtse Heuvelrug en
Vallei
Jhr. P.A.C. Beelaerts van Blokland
7
De toekomst is begonnen! Heden iets op touw gezet kan morgen negatieve gevol-
gen hebben. Er moet derhalve vooruit worden gedacht Het dagelijkse leven is echter
goed gevuld. De prangende vraag is met wat. Misschien wel met de waan van de
dag en zo vliedt het leven heen en wordt achteloos met de toekomst omgegaan.
Het overkoepelende thema "het dagelijks leven door de eeuwen heen" rakelt veel
op.
melsdyck gaf de raad dat Willem Adriaan 'beter
soude doen een wat eerlycker man te wesen'. Hij
was overigens voor geen kleintje vervaard want
op eigen initiatief lichtte hij de bastaardbalk uit
zijn wapen. Een man die duidelijk van wanten
wist maar zich vaak in de nesten werkte, waar-
door de toekomst hem soms hete grond onder
de voeten leverde. Overigens zijn er goede gron-
den hem op deze plaats te loven Genoemde Wil-
lem Adriaan van Nassau liet immers het prachtige
Eeuwen geleden, het was in 1668, vestigde zich
een zekere Willem Adriaan naast het Mauritshuis
in Den Haag. Het is de moeite waard iets over
zijn dagelijks leven te vernemen. Zijn speelzucht
was grenzeloos en uitspattingen lagen hem zeer.
Met schelmenstreken vulde hij de dag. Hij was al-
tijd bezig met zijn zaken of genoegens. Zijn diplo-
matiek talent wordt geroemd. Zijn karakter zou
als opgewonden en wanordelijk kunnen worden
bestempeld. Een tijdgenoot, de heer van Som-
41
-ocr page 46-
slot Zeist aanleggen met de vorstelijke tuinen en
waterpartijen die op een gravure van Stoopen-
daal een lust voor het oog bieden. Ondanks de
merkwaardige dagelijkse levenswandel wist Wil-
lem Adriaan voor de toekomst iets te scheppen.
Voor zijn schepping komt de ontwerper Jacob
Roman 'de man van de schuiframen in Neder-
land' met de lijfspreuk 'in alles hout maet' de eer
toe. Het maat houden is in een dichtbevolkt land
ook in het dagelijks leven een belangrijk gegeven.
Op het vlak van de ruimtelijke inrichting wordt
daar steeds naar gestreefd door de eeuwen heen.
Gevoelens van de mens veranderen per dag, per
periode. Dit leidt op zijn beurt tot een andere in-
vulling van het bestaan. Zo is de waardering voor
dieren, voor landschap enz. niet hetzelfde als
voorheen. Rond het zetten van de meiboom
werd een fraai feest opgezet. Meitakken werden
als liefdemei aan het huis van de geliefde beves-
tigd. Nu wordt de maand mei met vergaderingen
ingeluid. Vroeger alom vreugde wanneer de ooie-
vaar op het nest op het kerkdak neerstreek. Het
was een confrontatie met het beginnend leven.
Aan kinderen werd verteld hoe de kool of de ooi-
evaar er borg voor stond dat een broertje of zusje
verscheen. Een kind van de huidige tijd heeft er
geen benul van. Een kind ziet noch ooievaar noch
kool! Zeer onlangs bezocht ik Polen en aan-
schouwde daar de statig stappende ooievaar.
Trouwens een landing van een ooievaar beleven
is prachtig. Jeugdherinneringen bloeien dan weer
op, uit de tijd dat ze inderdaad nog op het kerk-
dak nestelden. Andere tijden, andere waardering!
Ik verduidelijk dit met een poëtisch geluid te vin-
den in 'Het Lustoord' van J.B. Christemeyer, uit-
gegeven in 1837. Het is een gedicht geïnspireerd
op de omgeving van Doorn en Langbroek
"t gelaat van 't aardrijk is vertieugd,
't Geboomte lacht ons tegen;
De groenende akker juicht van vreugd
En groeit bij 's hemels regen.'
De Stichtse Lustwarande is zeer bijzonder. De ho-
ge zandgronden worden bejubeld en zijn een al-
gemeen gewilde vestigingsplaats. Nochtans wa-
ren de zandgronden niet altijd in trek. Hedenten-
dage is de heuvelrug echter een geziene streek.
De prijzen van woningen weerspiegelen dat. De
statistiek inzake de dagrecreatie geeft hetzelfde
beeld. Het gedicht geeft aan dat de tijd veran-
derd is. Bij groei wordt meer gedacht aan kunst-
mest dan aan hemelse machten. Gaat men nog
verder terug dan blijkt dat de cultuur een gans
ander patroon biedt. In de taal treft men nog ru-
dimenten aan. Vroeger lachte men zich nog let-
terlijk dood. Pure vreugde brak los en men gaf
het ruim baan. Het leven bood immers niet veel.
Nu een overvloed van vrije tijd, veel welvaart
geeft mogelijkheden te over.
Of je wilt of niet de toekomst breekt aan en je
stapt er binnen. Wat biedt de tijd straks? Wat
wordt ervan gemaakt? Ik zal mij voornamelijk tot
de laatste vraag beperken. Wat willen wij? Ik zal
het bekijken vanuit de provinciale optiek. De toe-
komst moet ik begrenzen. De Vierde Nota be-
treffende ruimtelijke ordening beslaat een perio-
de tot 2015. Allemachtig lang! Vertegenwoordi-
gende lichamen bestaan vier jaar. Dus zijn meer
dan vijf zittingsperiodes in het geding. De maak-
baarheid van de samenleving wordt niet meer ge-
loofd maar toch wordt met dit soort termijn-
planning geschermd. Zo wordt gesteld, dat tot
2015 in het stasdsgewest Utrecht een 50.000
woningen moeten worden gebouwd. Het is een
lange tijd om te gaan! Hoe vaak blijkt niet dat op
korte termijn de situatie zich wijzigt. Er treden
veranderingen en verschuivingen op waardoor de
planning in duigen valt. Een voorbeeld, maar er
zijn er meer dan mij lief is, de A 12 en S13-aan-
sluiting bij Bunnik. Het komt drie jaar later ge-
reed. Ook op het terrein van het openbaar ver-
voer zijn schrijnende voorbeelden aan te halen.
De Heuvelrug! Welk een aantrekkelijk gebied. Nu
en straks. Het gebied is zo aantrekkelijk, dat het
onder grote verstedelijkingsdruk staat. Eveneens
ondervindt het druk van de zijde van de open-
luchtrecreanten. Het is belangrijk een onversne-
den doelstelling te kiezen. Natuurwaarden zijn
richtinggevend. Natuur mag niet worden ver-
waarloosd en moet hoog verheven staan. Natuur-
waarden moet je niet omheen kunnen wanneer
je ze niet terug kunt krijgen. In dit verband speelt
de keuze van nationaal park.
Een dergelijk park wordt als een geheel beheerd.
Hierbij is het doel de instandhouding en/of ont-
wikkeling van de aanwezige ecologische, land-
schappelijke en cultuurhistorische hoedanigheden.
De inpassing in de ecologische hoofdstructuur is
bijzonder belangrijk. Naarmate de ecologische
hoofdstructuur beter verantwoord is wordt het
Natuurbeleidsplan sterker verankerd. Bij een der-
gelijk kerngebied van de ecologische hoofdstruc-
tuur gaat het om natuurbehoud, natuurontwik-
42
-ocr page 47-
keling, natuurgerichte recreatie, voorlichting en
educatie en wetenschappelijk onderzoek. Een
dergelijk kerngebied lijkt gelegen tussen de weg
Doorn-Maarn/spoorlijn Maarn-Veenendaal, de weg
Veenendaal- Rhenen en de Rijksstraatweg Rhe-
nen- Doorn aan de zuidzijde ervan.
Het bos- en natuurgebied binnen dit potentiële
park beslaat circa 700 hectare. In het streekplan,
dat werd vastgesteld in november 1986 werd dit
gebied aangewezen als 'natuurgebied', 'bosge-
bied met hoofdfunctie natuur' en 'multifunctio-
neel bosgebied'. Hieruit spreekt duidelijk, dat de
natuur aan het woord moet blijven. Het gebied
wordt ingesloten door stedelijke bebouwing van
een negental kernen. Er bestaat derhalve een ves-
tigingsdruk. Bij voor het gebied bedreigende
activiteiten, zoals uitbreiding van bebouwing, ves-
tiging van bedrijven, sportterreinen etc. zal terug-
houdendheid dienen te worden betracht. Behalve
het bescherming biedende streekplan, dat de
toets vormt bij de goedkeuring van gemeentelijke
bestemmingsplannen, bestaat er het regionale
Bosplan. Dit betreft een uitwerkingsplan van het
streekplan. Het dateert van oktober 1988. In dit
plan wordt de Heuvelrug aangeduid als 'bosge-
bied met hoofdfunctie natuur', 'multifunctioneel
bosgebied' en 'primair bosgemeenschap ten be-
hoeve van natuurwaarden'. Secundo wordt de
functie opgevoerd voor recreatief medegebruik en
eventueel houtoogst als deze tenminste niet de
waarde van het gebied schaadt. Bij multifunctio-
neel bosgebied zijn er verschillende doeleinden te
onderkennen, zoals houtteelt, natuur, recreatie en
landschap. Behalve de twee laatstgenoemde plan-
nen bestaat er het uitwerkingsplan stiltegebieden
van januari 1990. Het leven is blijkbaar zo jachtig
dat bij de opvoering van stiltegebieden vaak wat
meesmuilend wordt gedaan. In onze cultuur be-
staat de gekruiste houding die de Oosterling zo
kenmerkt niet. Het duurt zo lang voor je weer
staat en die tijd kan schijnbaar met gemist wor-
den! Bij het dagelijks leven wordt niet gedacht
aan de rustbeleving. Natuur heeft rust wel nodig.
Stiltegebieden kunnen dit bevorderen. Er vallen
twee te onderkennen. Ik noem de Boswachterij
Leersum met meer dan 1250 ha en de Amerong-
se Berg, een terrein van ruim 1100 ha. De plan-
nen kunnen worden gezien als wilsuitingen van
de overheid, in dit geval de Staten van Utrecht die
voor een beleid kiezen waarbij de Heuvelrug
wordt behoed voor stedelijke activiteiten.
Ik heb redenen om aan te nemen dat dit beleid
op zijn minst wordt gecontinueerd. In de toe-
komst zal derhalve op hetzelfde beleid mogen
worden staat gemaakt. De werkelijkheid zal, zo is
mijn verwachting, op dit punt een sterker beleid
laten zien. Er valt duidelijk in de afgelopen vijf
jaar een toenemend beleid te onderkennen dat
erop gericht is de natuur beter tot haar recht te
laten komen. In dit opzicht is er bewijsvoering
mogelijk en is de redenering niet uitsluitend op
extrapolatie gegrond. Ik noem de Perspectieven-
schets Ruimtelijke Ordening - 2015, vastgesteld
door de Staten in januari 1991. Deze schets is be-
doeld als leidraad bij de voorbereiding voor het
nieuwe streekplan. Het streven is erop gericht de-
ze in het voorjaar van 1993 vast te stellen. De
looptijd ervan is tot 2005. In de Perspectieven-
schets wordt de waarde van de Heuvelrug en het
Valleigebied onderkend. Het stuwwalcomplex van
de Heuvelrug bevat hoge natuurlijke en
landschappelijke waarden, meer dan een regiona-
le recreatieve betekenis rust op het gebied. De
hydrologische betekenis ondervindt een stijgende
erkenning. De grondwaterstand geeft zorgen en
wordt te laag gevonden. Er wordt onderkend, dat
de natuurlijke waarden onder druk staan. Ten
aanzien van de duurzaamheid van de houtop-
standen moet gesproken worden van een bedrei-
gende situatie. De effecten van verzuring,
vermesting en verdroging zijn uiterst negatief.
Een kostbaar gebied is in het geding. Het is ook
een gebied met waarde voor de recreatie. Na-
tuurlijk wordt de mens recreëren gegund. Veel re-
creanten betekenen wel een bedreiging voor de
natuur. Een zeer zorgvuldige afweging en plan-
ning om niet te spreken over een aangepaste in-
richting zijn op hun plaats. Gelet op de waarde
van het gebied is gekozen voor een extensieve
dagrecreatie. Er wordt naar gestreefd de druk be-
perkt houden. Verblijfsrecreatie moet van kwali-
teit zijn en leent zich niet voor uitbreiding omdat
het beslag ervan eigenlijk zich niet verhoudt met
de kwetsbaarheid van het gebied. Uit de Beleids-
nota Recreatie en toerisme van april 1987 blijkt,
dat de Heuvelrug niet uitputtend voor de recre-
atie kan worden aangewend. Voor de toekomst
is met name het Beleidsplan Natuur en Land-
schap van belang. Dit is een kerndocument waar-
in het taakveld natuur en landschap als geheel
wordt geregeld.
Rhenen is aangewezen als speerpuntgebied om
de toeristische ontwikkeling te accentueren. Vaak
wordt deze handelwijze gevolgd. Binnen een ge-
43
-ocr page 48-
bied waarin een bepaalde functie tot haar recht
moet komen wordt een bepaalde plaats aange-
wezen om tot een concentratie te komen en zo
de ontwikkeling voor een geheel gebied beter te
kunnen begeleiden.
Het is nog in het ontwerpstadium. Het gaat om
een keuze voor het creëren van een ruimtelijk sta-
biele ecologische hoofdstructuur. Hierbij zijn zo-
genaamde kerngebieden in het geding. Dit zijn
aaneengesloten gebieden met belangrijke na-
tuurwaarden waarvan mag worden verwacht dat
onder de juiste omstandigheden daarin van duur-
zame handhaving sprake zal zijn.
In dit beleidsplan worden verschillende invalshoe-
ken gehanteerd. Zo wordt er uitgegaan van de
bron- en kwelmilieus, sloot- en oevermilieus en
weidevogelgebieden.Fourageer- en pleistergebie-
den komen in het beeld. Aan natuurgebieden en
aan de instandhouding en vernieuwing van het
landschap wordt ruimschoots aandacht besteed.
Alleen bij de natuurontwikkeling is er bijna 5800
hectare in het geding. Bij de inzet van het instru-
ment 'relatienota' wordt aan bijna 2950 hectare
gedacht. Met het oog op veiligstelling van terrei-
nen wordt bijna 5600 hectare voor aankoop in
aanmerking gebracht. Er wordt gewerkt met zo-
genaamde speerpunten in het beleid. Hiermede
wordt gedoeld op bepaalde met name genoem-
de gebieden die uit een oogpunt van bijvoor-
beeld de waterbeheersing moeten worden be-
heerd.In dit verband worden onder meer ge-
noemd de kwelgebieden van het Binnenveld en
de verspreide vennen.
Alles overziende valt er een duidelijke lijn voor de
toekomst te ontdekken. De accenten in het be-
leid spreken voor zich. De natuurgebieden wor-
den als speerpunt gezien. Het is ook van beteke-
nis, dat er sprake is van een potentieel nationaal
park. Te denken valt aan de twee stiltegebieden,
de Remmerdense Heide en bijvoorbeeld de voch-
tige heiden van het Egelmeer. Gebieden die ook
bescherming verdienen. Het blijft wel de kern-
vraag of die in voldoende mate kan worden ge-
geven zodat de natuurkwaliteit voor de toekomst
gewaarborgd is.
De Heuvelrug en Vallei vormen een interessant
ontwikkelingsgebied. Bestuurlijk gezien vallen ze
in Zuid-Oost Utrecht. Er woont een nijvere bevol-
king. Op zichzelf een 'push'-factor. Voorts is er
druk vanuit andere streken op recreatief ge-
bied.Er een bevroren gebied van maken door de
zogenaamde ijskastformule toe te passen is on-
mogelijk, het zou onrecht doen aan de er woon-
achtige bevolking. Er moeten derhalve activiteiten
geplaatst worden. Ik denk aan circa 4000 wonin-
gen tot 2005 en een 70 ha bedrijfsterrein ten be-
hoeve van de werkgelegenheid.
In het gebied is Veenendaal aangewezen als op-
vangkern, daar dient het geconcentreerd te ge-
beuren. Er loopt nu een studie waarbij als part-
ners twee provincies (Gelderland en Utrecht) op-
treden en de gemeenten Veenendaal, Ede,
Wageningen en Rhenen.
Onder meer is in het geding een woongebied te
vinden van 100 ha.
In de rest van Zuid-Oost Utrecht, waarbij ik aan
het westelijk deel ervan denk, spelen de stadsge-
westen Utrecht en Amersfoort een opvangende
rol. In het gebied zelf is voor consolidatie geko-
zen. Is dat een stilstand voor wat betreft de ont-
wikkeling van het gebied?
Juist de bedoeling is dat het gebied wel degelijk
een ontwikkeling ondergaat. Dit blijkt alleen al
uit het beleidsplan voor natuur en landschap en
bijvoorbeeld het bosplan. Maar ook op het ter-
rein van het wonen liggen er inbreidingsmoge-
lijkheden. Het is echter beslist niet de bedoeling
dat er uitbreiding plaatsvindt ten behoeve van de
functies wonen en werken. Door deze vormen
van verstedelijkingsdruk zou immers het kwetsba-
re gebied worden aangetast. Hierbij past de kant-
tekening dat van nature gemeentebestuurders
aan uitbreiding denken. Ik gebruik hier de woor-
den 'van nature' om aan te geven dat een be-
stuurder beducht is voor een teruglopende bevol-
king. Er treedt dan tevens vergrijzings op en men
vreest de hond in de pot. Het draagvlak zou in-
krimpen. Voorzieningen zouden afnemen en de
gemeente zou onaantrekkelijk worden. Dit laatste
is uiteraard niet iets dat een gemeentebestuurder
nastreeft. Het streven naar een zekere autarkie
valt te plaatsen maar strookt niet met de mobili-
teit en het gedragspatroon in de burger.Deze
trekt allang over de grens van de gemeente heen
om bepaalde behoeften te dekken. De voor-
zieningen behoeven niet alle in een gemeente
aanwezig te zijn. Wel dient de af te leggen af-
stand om een bepaalde voorziening te benutten
te worden afgewogen. Gelet op de geringe af-
standen in de provincie en zeker binnen de
Heuvelrug zelf, zijn dit soort vraagstukken te
overwinnen. Er wordt wel eens smalend gedaan
over een gemeentebestuurder die groei bepleit
en eigenlijk voor een evenwichtige bevolkings-
piramide kiest, laat ik echter in dit verband een
44
-ocr page 49-
veehouderij. Niemand zal de dotterbloem willen
missen maar door allerlei oorzaken dreigt het to-
neel leger en leger te worden. In dit verband wil
ik met ere het project de Blauwe Kamer noemen
bij de Grebbeberg. Het is fantastisch hier de nieu-
we ontwikkeling te zien. Een gemeenschappelijke
inspanning kan het Valleigebied zeker ten goede
komen. Steeds meer blijkt, dat het niet alleen om
kleinere elementen gaat maar dat het juist bijzon-
der waardevol is wanneer grotere complexen op
een bepaalde, de natuur dienende wijze worden
beheerd.
Het dagelijks leven straks zal anders zijn. Veran-
deringen vinden meestal geleidelijk plaats en val-
len niet gemakkelijk te onderkennen. Straks leeft
er een sterk vergrijsde bevolking. Er zal sprake
zijn van een 'bedaagd leven'. De mobiliteit zal in
een ander en rustiger vaarwater komen. Het huis
zal vol technische apparatuur zijn en dankzij veel
technisch vernuft tal van mogelijkheden bieden
om er langdurig en aangenaam te toeven.
De georiënteerdheid van de mensen zal toene-
men. De aandacht voor de natuur in de eigen
omgeving zal bijzonder hoog scoren. De milieu-
educatie gaat vruchten afwerpen. Zelfs de pro-
perheid scoort weer. Binnen Zuid-Oost Utrecht zal
veel terug gewonnen zijn. Het voorzieningenpeil
zal hoog zijn. Het blijft een streek waar men aan-
genaam woont. De redenering kan ook worden
gevolgd dat het individualisme zo sterk wordt dat
men alleen nog oog heeft voor zichzelf. Niets
menselijks is de mens vreemd, nochtans geloof ik
dat de mens zich uit de eigen ban zal bevrijden
waardoor ik toch optimistisch ben. Wat is het da-
gelijks leven trouwens zonder hoop in de toe-
komst! Zo blijft ook Oud-Utrecht vernieuwend
bezig. Wanneer dit het streven is, wacht de Heu-
velrug een toekomst waarbij het voor de mens
dagelijks goed toeven is binnen Zuid-Oost
Utrecht.
Jhr PA.C Beelaerts van Blokland
Achter St Pieter 200
Utrecht
uitslag van een onderzoek noemen. De uitslag
behelsde, dat een jeugdige scholier zich gemak-
kelijker ontwikkelde -'meekwam'- wanneer de
grootouders vlakbij woonden en vaak werden be-
zocht. Het contact tussen jong en oud werkt der-
halve positief. Wel dit kan bij een evenwichtige
bevolkingspiramide. In het algemeen biedt een
dergelijke piramide meer mogelijkheden voor een
gemeenschap om te bloeien. Een draagvlak voor
beleid is essentieel. Ontbreekt het draagvlak dan
loopt het beleid gevaar niet tot uitvoering te ko-
men. Er moet sprake zijn van een gedragen be-
leid. De kans op realisering is dan veel groter Dit
houdt in dat ingezien moet worden, dat veel van
de gemeentebestuurders wordt gevergd. Ze zul-
len zich moeten richten op een ontwikkelingsbe-
leid. Gelukkig heeft dit in het denken reeds ge-
deeltelijk postgevat. Uit ervaring als bestuurder in
een teruglopende Zeeuwse gemeente weet ik dat
het allerminst eenvoudig is stuur te geven in een
in bevolking dalende gemeente. Zelfs op een gro-
tere schaal blijkt dat. Zo kan niet worden gezegd
dat er in ons land voldoende rekening wordt ge-
houden met de gevolgen van de demografische
toekomst. Bij een ontwikkelingsbeleid van andere
aard waarbij het onder meer erom gaat niet meer
per gemeente te plannen of uitsluitend op ge-
meentelijke schaal te denken zou met een verwij-
zing naar allerlei opkomende denkbeelden op het
gebied van de bestuurlijke schaal kunnen worden
gedacht aan één Heuvelruggemeente. Ik geef on-
middellijk toe dat mijn gedachten nu een te hoge
vlucht nemen. Ik keer terug naar de begane
grond. Nochtans is het een gebiedende voor-
waarde voor de toekomst, op grotere schaal te
denken.
Bij een beschouwing over Zuid-Oost Utrecht ver-
dient de Vallei speciale aandacht. Dit gebied oogt
voor een deel agrarisch. Meteen duikt bij het
noemen van de landbouw de intensivering op.
De landbouw wordt te gemakkelijk vereenzelvigd
met een groene activiteit maar de werkelijkheid
staat op gespannen voet met de groenactivitei-
ten. De landbouwbeoefening levert tal van con-
flicten op. Voor een duurzaam functioneren van
landbouw en natuur is een scheiding van functies
gewenst. Dit ligt verre van eenvoudig. Het Vallei-
gebied is kleinschalig en oogt aantrekkelijk. Er
wordt momenteel een plan van aanpak in groter
verband opgezet. Het zogenaamde ROM-project
Gelderse Vallei. Hierbij gaat het om een reduce-
ren van de milieubelasting door de intensieve
45
-ocr page 50-
souRcy?
niniiinii.aiiC'.aifDiet in df ruin
.■rkinn slcllen, iniemalionuul C
area iifiwurk" met gtavani-ci
t>l wf nu i'cri sthfHciar
ntL-rcr:. een omvaiiöriikf JiKilal
lide area network" iianieggen.
;li;rciniHL-iiirali; ir
l Sl-'l'1''-"K''t--erd "k
de randapparauiiir insialleren. hel pakket lelediensien uitbreiden, de servicemoKi
lijkheden vergrintn cl heei pewium eon nieuwe telefoon bil u aansluiten- jU bi
om leletomnmnii-iiiie Kaal. is PTi 1 uletuni he^iy oni ii sievd-. K-tir \,iii ilu n-i i
,fiin. Rel \iK'T meer infurmatie een van on,^e gralis mmiiiie
(ifi-04(lï voor zakelijke diensten; U()-lUl)2 vm.r panicniiere diensu'
UTRECHTS NIEUWSBLAD
In -X U N
SPONSORS van het
symposium
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
é^
C.LISM4N
BOUW&VASTGCTD
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 03404 56644
-ocr page 51-
Hans van Dokkum, Tekening (detail) van de gas-
fabriek aan de Blauwkapelseweg, 1936.
Aanwinsten 1991
Tentoonstelling
Genneentelijke Archief-
dienst Utrecht
Het is inmiddels een goede traditie geworden,
dat de Topografisch-Historische Atlas van de Ge-
meentelijke Archief- en Fotodienst in de eerste
maanden van het jaar een selectie van de
aanwinsten van het voorgaande jaar exposeert.
De belangrijkste aanwinst van het afgelopen jaar
is de tekening van de 17e eeuwse tekenaar Her-
man Saftleven, die in november op een veiling
werd verworven. Op de tekening is o.a. de Maria-
kerk te zien.
De Topografisch-Historische Atlas verzamelt af-
beeldingen die betrekking hebben op de ge-
meente Utrecht. Veel van deze aanwinsten zijn
foto's van de Gemeentelijke Fotodienst.
Op de tentoonstelling is een fotoserie te zien van
de sloop van de schoorsteen van het voormalige
slachthuis op 27 augustus: elke fase van het op-
blazen is in beeld gebracht.
In het afgelopen jaar zijn portretfoto's gemaakt
van de directeuren van de Gemeentelijke Dien-
sten. Een selectie uit deze foto's is op de tentoon-
stelling te zien.
Van de tekenaar Chris Schut is dit jaar werk aan-
gekocht van het Militair Hospitaal aan de Joseph
Haydniaan. Het omvangrijke hoofdgebouw is in
zijn uitgestrektheid vastgelegd op een aquarel.
Dolf Schuurmans Stekhoven maakte een teke-
ning in de Pandhof van de Dom, waarop ook het
theehuis te zien is.
W.G. Hagemans schonk in het afgelopen jaar een
omvangrijke collectie aquarellen van zijn hand
aan de Topografisch-Historische Atlas. De keuze
die voor de tentoonstelling is gemaakt toont o.a.
de Wittevrouwensingel en Van Rijn's mosterdfa-
briek aan de Nieuwekade.
Van Hans van Dokkum werden een tekening en
een ets aangekocht, die hij in 1936 maakte van
de gasfabriek aan de Blauwkapelseweg. Vóór de
gasfabriek tekende hij een niet-bestaand kanaal.
De kunstenares Jos van de Pol maakte een aqua-
rel van de Pausdam, waarop het huis Achter de
Dom 13 de centrale plaats inneemt. Het wit ge-
pleisterde pand maakt deel uit van het Univer-
siteitscomplex van de faculteit Letteren aan de
Trans.
Het terrein van het vroegere Academisch Zieken-
huis heeft het laatste jaar ingrijpende wijzigingen
ondergaan. Rien Goené legde de sloop van het
gebouw voor Chirurgie vast in een serie tekenin-
gen, waarvan de Atlas er twee heeft aange-
kocht.Galerie Jas schonk een collectie affiches,
waaronder het affiche voor de eerste expositie in
de Galerie.
Van de aanwinsten op het gebied van oude foto's
IS een fraaie sehe tentoongesteld van de 'Socië-
teit De Vriendschap' aan de Mariaplaats.
De tentoonstelling is tot en met 14 maart 1992
te bezichtigen in het gebouw van de
Gemeentelijke Archiefdienst, Alexander Numan-
kade 199, Utrecht. De openingstijden zijn:
maandag: 13.30 - 15.30 uur; dinsdag t/m vrijdag:
9.00 -16.30 uur; zaterdag: 9.00 - 12.30 uur.
De toegang is gratis. ■
47
-ocr page 52-
JJ~ac^,/^/3^^'.^
f            f
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 3 - maart 1992
BIBUOTHEEK DER
HJKSUNIVERSITEIT
•^ iTRiCHT
-ocr page 53-
Voor leden van Oud-Utrecht zijn aan de wande-
ling, die circa anderhalf uur zal duren, geen kos-
ten verbonden. Niet-leden betalen ƒ 2,50. Om
13.00 uur wordt vertrokken vanaf de Maartens-
brug (bij de Lichtegaard). Bij grote belangstelling
zal 's middags om 15.00 uur een extra wandeling
worden gehouden.
U kunt zich opgeven door een briefje -met ver-
melding van uw naam, adres, telefoonnummer
en het aantal personen- te sturen aan:
A.M. Reijmers, Makassarstraat Ibis
3531 VJ Utrecht
Maandblad Oud Utrecht
65e jaargang nr. 3 - maart
992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie: mevrouw
C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
LEZINGEN-AVOND
Kleur in de Gertrudis
(door A.RE. Kipp
en
17de Eeuwse
Utrechtse staties en
hun pastoors
door P. Dirkse
Stadswandeling
'Markt in IVliddeleeuws Utrecht'
Zondag 12 april a.s. zal onder leiding van drs. Kaj
van Vliet een stadswandeling plaatsvinden met
als thema 'middeleeuwse markten in Utrecht'.
K. van Vliet is in augustus 1991 over dit onder-
werp afgestudeerd bij de afdeling Middeleeuwse
Geschiedenis van de Rijksuniversiteit te Utrecht.
Utrecht kent geen historisch marktplein. Toch
wordt er al bijna duizend jaar lang in Utrecht
markt gehouden. Nog voordat er sprake was van
een stad, nam de markt reeds een centrale plaats
in binnen de Utrechtse nederzetting. In de wan-
deling zullen aspecten van de ontwikkeling en
betekenis van deze markt vanaf zijn vroegste oor-
sprong tot in het midden van de veertiende
eeuw, toen Utrecht tot een volwaardige stad was
uitgegroeid, aan bod komen: de locatie van de
marktterreinen, de markthandel, de functie van
de Utrechtse markt voor de regio en voor de lan-
ge-afstandhandel, het marktrecht en de opkomst
van de stedelijke markt.
Datum: dinsdagavond 24 maart 1992
Plaats: Gemeentelijke Muziek- en Dansschool,
Domplein 4
Tijd: 20.00-22.17 uur
Toegang: leden gratis, niet-leden ƒ 2,50
Op dinsdag 24 maart organiseert de activiteiten-
commissie van de vereniging Oud-Utrecht weder-
om een lezingenavond. Ditmaal staan niet, zoals
de afgelopen drie avonden het geval was, de
Utrechtse musea centraal, maar verschuift de
aandacht naar het interieur van kerken en staties.
A.F.E. Kipp, als bouwhistoricus werkzaam bij het
Archeologisch en Bouwhistorisch centrum, begint
met een lezing over zijn onderzoek aan de (voor-
malige) Gertrudiskapel. Hierbij komt de geschie-
denis van het gebouw kort ter sprake, maar zal
de heer Kipp zijn aandacht vooral richten op het
gebruik van kleuren in het interieur van de Gert-
rudiskapel. Een bijzonder verhaal over een kleur-
rijke kerk.                                                          >
49
-ocr page 54-
De theekoepel
't Oog in 't Al
P. Dirkse is als conservator verbonden aan het
Catharijneconvent; als zodanig is hij uitstekend
op de hoogte van kerkelijke kunst en de interi-
eurs van 17de eeuwse staties. In zijn lezing
schetst hij een beeld van met name de Utrechtse
staties en hun pastoors, waarbij hij vooral gebruik
zal maken van afbeeldingen van schilderijen die
uit de staties afkomstig zijn.
Na deze twee lezingen zal de heer Van Berlicum,
evenals de heer Dirkse lid van het bestuur van de
Stichting Restauratiefonds Gertrudiskapel, een
korte toelichting geven over het doel en het func-
tioneren van deze stichting.
^-■.•^.:.'.l'»fe^;S-
" . - >:?:-rïi^>^.
•■■■ ■■"■■"--^^"^S^fe.^
''^■- ■■-■■:■■■■- :■'.■..■■ V--.v/;^y':i^'it^^
■■;■:■: ^ ■■-■ :^■-: ■::" ^'- •"-*V?ïïJ:-S%i«(»^
Agenda
Dinsdag 24 maart 1992. Lezingen-avond
'Kleur in de Gertrudis' door A.F.E. Kipp en '7 7de
Eeuwse Utrechtse staties en hun pastoors' door P.
Dirkse. Plaats: Gemeentelijke Muzieksschool,
Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 20.00 uur.
Toegang: leden gratis, niet-leden ƒ 2,50.
Zondag 12 april 1992. Stadswandeling 'Markt
in Middeleeuws Utrecht' o.l.v. drs. Kaj van Vliet.
Vertrek: 13.00 uur vanaf de Maartensbrug (bij de
Lichtegaard), Deelname: leden gratis, niet-leden
ƒ 2,50. Opgeven bij: A.M. Reijmers,
Makassarstraat 1 bis, 3531 VJ Utrecht.
Woensdag 3 juni 1992. Voorjaarsledenvergade-
ring Vereniging Oud-Utrecht. Plaats: Gemeentelij-
ke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht. Aanvang:
19.30 uur.
T/m 23 juni 1992. 'Knappe Koppen'. Tentoon-
stelling over zes Utrechtse hoogleraren, o.a. prof.
F.C. Donders en prof. G. Heymans. Universiteits-
museum, Biltstraat 166, Utrecht.
De Vechtstreek ontleent een deel van
haar charme aan de theekoepels. De
beste plaats van een theekoepel is daar
waar de buitenplaats en het omringende
landschap goed zichtbaar zijn.
In de glorietijd van de buitenplaatsen was het
theehuisje, of lusthuisje zoals het in de 18de eeuw
genoemd werd, een toevluchtsoord voor de be-
woners van het huis. Men voerde er besprekin-
gen, maakte muziek of trok zich er terug. De zit-
ruimte was vaak uitgerust met hoekkasten en een
fonteintje. Door de hooggeplaatste vensters kon
men goed uitkijken zonder gezien te worden. On-
der het gebouwtje bevond zich soms een kelder-
tje om voorraden op te slaan.
De belangrijkste vormen van theekoepels zijn de
rechthoek, het vierkant, de zeshoek en de acht-
hoek. De daken hebben meestal een tent-, koe-
pel- of zadelvorm. Afhankelijk van de rijkdom van
de opdrachtgever werd er veel of weinig aandacht
besteed aan de versienng. De meeste theekoepels
50
-ocr page 55-
zijn in hoeken van buitens gelegen, aan de weg,
aan het water of in de tuin. Zij fungeerden daar
als uitkijkpost of als markering. Van hieruit had de
trotse bezitter zowel zicht op zijn eigen bezittin-
gen als op de omringende natuur. Ook moest de
koepel goed zichtbaar zijn voor voorbijgangers.
Het was immers een statussymbool voor de Am-
sterdamse en Utrechtse kooplieden.
Rond 1700 lagen met name in de Vechtstreek,
het Gooi en het Kennemerland buitenverblijven al
dan niet met theekoepel.
Tuinaanleg en theekoepels
De tijd waarin de tuin en het huis van Oog in Al
werden aangelegd was het tijdperk van de hoog-
barok (1650-1750).
Het buiten werd in 1664 gebouwd op initiatief
van de befaamde jonker Everard Meyster (bekend
door de Amersfoortse kei), tevens dichter en
raadslid. Hij maakte glorieuze plannen "om Uy-
trecht op zijn grootst en sterkst te vergrooten".
Eveneens bezat hij een huis aan de Keistraat, "De
Krakeling".
De tuinen in die tijd werden aangelegd in de ba-
rokstijl en weerspiegelde de aard van de Neder-
lander: rechtlijnig, overzichtelijk, deugdzaam en
met zin voor burgerlijkheid en geborgenheid. De
tuin kende een hoofdruimte met parterres en ne-
venruimten, waaronder een omheinde boom-
gaard, een moestuin, een doolhof, grotten en
een berceau^
Er was ook een ruime zeskante stenen theekoe-
pel bij, waarvan de wanden waren behangen en
die van een schoorsteen was voorzien. Tevens
was de tuin voorzien van een ruime tuinmanswo-
ning, een koetshuis, een menagerie, een tempel
en een bad, een schuit- of jachthuis, een perzi-
ken- en druivenkas. Na de strakke stijl van de
Hoogbarok kwamen de landschappelijke tuinen
in opmars. Zowel door het terrein als door de be-
planting werd een golvende beweging gesugge-
reerd. Men beweerde wel dat men voor de aan-
leg van een formele, geometrische tuin een
meetlat en een passer nodig heeft en voor de
aanleg van de landschappelijke tuin (ook wel En-
gelse parken genoemd) alleen maar een dronken
tuinman, want 'rien n'est plus facile que de dessi-
ner un pare anglais, on n'a qu'a enivrer son jardi-
nier et a suivre sa tracé' (niets is gemakkelijker
dan een Engelse tuin te ontwerpen, men hoeft
slechts zijn tuinman dronken te voeren en zijn
spoor te volgen).
lill _____„..
Gezicht op de Leidsche Rijn met (op de achtergrond) de buitenplaats Oog in Al, ca. 1780. Gewassen
tekening in penseel en grijze inkt van Th. Verrijk. G.A.U. Top.-Hist. Atlas.
51
-ocr page 56-
In de jaren twintig is de tuin door de architecten
Van de Gon en Doorenbos in een landschappelij-
ke stijl omgevormd. Het landgoed werd in 1918
door de gemeente Utrecht aangekocht. Het ge-
deelte dat eertijds sier- en moestuin van de bui-
tenplaats was, werd herschapen in een wandel-
park. De overige gronden van het terrein, groot
19.7039 ha, werden als bouwterrein geëxploi-
teerd. De herschepping van het park werd aange-
vat als werkgelegenheidsproject in de winter van
1920/71. Zo begon de stadwijk Oog in Al gelei-
delijk vorm aan te nemen.
Tussen Kanaaldijk en park loopt de Vleutense
Wetering, die, toen het Merwedekanaal gegra-
ven is, door middel van een schutsluisje met de
Oudenrijn verbonden werd. Op het snijpunt van
deze wateren tekenen zich daar, tegen het groen
van het wandelpark, het sluiswachtershuis en de
theekoepel af als baken en vuurtoren .
In de 17de eeuw, de tijd van Everard Meyster,
werd de bezoeker van het terrein verwelkomd
met de volgende vermaning:
'Op uytsluytingh deze plaats werd voor altoos
verboden
Aer) jongh' en oude maets, Te quetsen struyck
noch zooden.
Hiermeen doold om den berrich heen,
Weest vrolijck en zeght dit iedereen,
Dat is, zwijch het niet aan wie dit ziet. E.M.
Op de tekening van Dirk Verrijck uit 1780 kan
men de theekoepel, gezien vanuit het zuiden,
gaande in de richting van de stad, duidelijk waar-
nemen. Als men nauwkeurig kijkt, ziet men op
de kruin van de koepel het beeld van Everard
Meyster staan; een mannetje met verrekijker, dat
tuurt in de richting van de stad.
De koepel heeft door de eeuwen heen de tand des
tijds doorstaan, zij het met moeite. Tot in erbarme-
lijke staat vervallen, werd rond 1970 een schitte-
rend ontwerp gelanceerd om het lusthuis in volle
luister te herstellen. Dit plan was echter te pom-
peus en te kostbaar om verwezenlijkt te worden.
In 1988 werd een haalbaarder plan voor de res-
tauratie van de koepel gepresenteerd, dat daarna
ook is gerealiseerd. Hierin bleef de oorspronkelij-
ke zeskante vorm gehandhaafd. De muren wer-
den in metselwerk uitgevoerd, met in- en uit-
springenen, de zg. geblokte pilasters. Het koepel-
dak werd voorzien van dekking met riet van
eerste kwaliteit, met als randversiering de speci-
fiek Utrechtse schulprand. De top van het dak is
De gerestaureerde theekoepei. toio: Gemeente-
lijke Fotodienst Utrecht
versierd met een pinakel ^. De vensters zijn voor-
zien van theeramen. Qua uiterlijke vorm vertoont
de koepel veel overeenkomsten met die van
Goudestein te Maarssen.
De voltooiing van de restauratie van de koepel
werd op 2 december 1988 feestelijk gevierd in
aanwezigheid van de wethouder van Monumen-
tenzorg, de heer W.P.C, van Willigenburg en me-
vrouw W. Hol, directeur van de gemeentelijke
openbare bibliotheek Utrecht ^. Het plan is om
het gebouwtje als voorleesruimte te bestemmen.
Daartoe zal een deel van het budget van de bibli-
otheek worden bestemd, zodat het interieur een
gezellige en praktische aankleding kan krijgen.
Bovenin de koepel is aan de binnenzijde een in-
scriptie aangebracht van de Belgische roman-
schrijver, journalist en sinds kort ook jeugdboeke-
nauteur. Geert van Istendael:
'In Oog in Al zijn alle zonneschermen, vertrouwd
en blij. Oranje en Wit. Thee wordt gedronken op
terrassen, radio's klinken, lanen zijn bescha-
duwd, kinderen spelen; Utrecht bestond uit zo-
merdagen en nooit, nooit wist ik van mijn ma-
ma, gingen ze voorbij. Dat ingetogen Utrecht
gaf me taal, leerde me baksteen tegen baksteen
zeggen'.
(Fragment uit: De dichter komt terug in
Utrecht).
52
-ocr page 57-
Zijn er plannen om van het buiten weer een thee-
huis te maken?
Dit filiaal van de Utrechtse Openbare Bibliotheek
is vanwege bezuinigingsvoorstellen al herhaalde
malen bedreigd met sluiting. Maar Oog in Al is
een wijk met een hoog ontwikkelingsniveau, en,
zoals een autochtoon me vertelde, als dat nodig
is zeer aktief als het om aktievoeren gaat. Want
als Oog in Al'iers wakker worden, worden ze ook
goed wakker!
J.M.M. Marsman
Duiven
Literatuur:
Hans Nieuwenhuis, Stijltuinen. Zwolle, 1981.
Stichting Commissie voor de Vechtstreek en
het Oostelijk en Westelijk plassengebied,
Thee-
koepels in de Vechtstreek en 's-Graveland.
Naarden, 1980.
A.M. Hulkenberg, Gezichten langs de Oude
Rijn.
Alphen aan de Rijn, 1986.
CCS. Wilmer, Buitens binnen Utrecht.
Vianen, 1982.
Diane Hamer en Wim Meulenkamp, De dolle
jonker: leven en werken van Everard Meys-
ter.
Amersfoort, 1987.
Delftse universitaire pers. Buitenplaatsen
langs de Vliet en omgeving.
1988
Utrechts Dagblad 27 augustus 1929, Een
park dat zeer bewonderd wordt.
Maandblad Oud-Utrecht maart 1987, Oog in
Al: het huis en zijn bewoners.
Dienst Bouwen en Wonen gemeente Utrecht,
Bestek theekoepel Oog in Al.
Trouw 16 juni 1991, Holland-België hangt
me reuze de keel uit.
Noten
1.   Berceau = loofgang, pad overhuifd door
aan weerskanten zware bomen of heesters
2.  pinakel = klein torentje in gotische stijl ter
versiering op steunberen
3.  Theekoepel Roozendaal aan de Vechtdijk is
onlangs gerestaureerd evenals de koepel aan de
Socrateslaan
Berichten
^/^'
1
LEIT
------------Jt-
W
------' !:.
5,
CL
jxy^i-""-" y-
^^^- ■
.1'
< i'-i.:
1
¥
\
',
^ ^^
h
*!
1
- . >
1
A
2.
A. a
■'
■■■■ ■. ■:' :.
- 1
.- -■ ■.,■ ■.;fé-
Het gebeurt maar zelden dat de redactie een jubi-
leumboekje van een school in handen valt. Henk
Reinders schreef in opdracht van de Marnixstich-
ting het boekje met de hooggestemde titel Met
het oog op de Heer. 150 Jaar Marnixstichting
(Bunnik, Reinders, 1991. Prijs ƒ 12,95). C.W.J. Ba-
ron van Boetzelaer en Mr. A.J. van Beeck Cal-
koen, de één uit de adellijke en de ander uit de
universitaire elite, waren de initiatiefnemers tot
het geven van onderwijs aan arme kleuters. Een
vermaarde figuur in het Utrechtse schoolwereldje
was meester H.J. van Lummel van de school aan
de Springweg (1848-1877). In Oog in Al kennen
we inmiddels sedert 1946 de 2e Marnixschool en
aan de Van Bijnkershoeklaan de 3e in de reeks en
wel vanaf 1962. Een nauwkeurig relaas over een
solide christelijke instelling in de stad, still going
strong.
v.S.
De bestuurders van de Marnixstichting lieten zelf
banken ontwerpen.
53
-ocr page 58-
2.  Ik noem de voorganger van de huidige domto-
ren een toren, omdat ook de Utrechtse bronnen
dit doen, die nooit van een poortgebouw spre-
ken.4
3.  De theone van ir Th. Haakma Wagenaar acht
ik onaannemelijk, omdat de geschreven bronnen
geen aanwijzingen bevatten dat het eerder de
bedoeling is geweest de nieuwe domtoren op
een andere plaats neer te zetten dan de oude
Sint-Maartenstoren. Haakma Wagenaar neemt
dit aan op grond van bouwkundige gegevens en
van een interpretatie van het schriftelijke bron-
nenmateriaal die door mij niet volledig wordt ge-
deeld. Ik ben van plan hier nog eens uitgebreid
op terug te komen.
4.  In mijn bovengenoemd artikel is door mij bear-
gumenteerd waarom er zich geen bisschoppelijke
zaal in de oude toren heeft bevonden. Aan twee
kanten in die toren wordt namelijk de Sint-Mi-
chielskapel vermeld. Aan het noordeinde als be-
lending van het daargelegen perceel van Oud-
munster^ en aan het zuideinde als belending van
de huiserven en plaatsen voor marktkramen langs
de zuidkant van de Servetstraat. Deze perceeltjes
strekten zich volgens een oorkonde van 26 okto-
ber 1297 uit van sunte Michielscapelle totter
graft,^
en niet vanaf een bisschoppelijke zaal, zo-
als Aart Mekking wil, tot aan de gracht.
5.  Het Middellatijnse woordenboek Mediae La-
tinitatis lexicon minus,
ed. J.R Niermeyer en C
van de Kieft (Leiden 1976), geeft als betekenissen
van het woord aula: 1. grand'salle de chateau,
donjon, hiötel - castle hall, donjon, mansion;
2.
iiótel de ville - townhall; 3. égfce - cliurch; 4.
nefd'église - church nave. Het woord kan dus zo-
wel op een gebouw als op een deel daarvan dui-
den. De Utrechtse bronnen spreken van de nova
aula hospita ipsius domini episcopi sita iuxta au-
lam hyemalem eiusdem,
'de nieuwe zaal van het
woonhuis van dezelfde heer bisschop gelegen
naast zijn winterzaal' (6 mei 1318)^ en de mag-
na camera sive aula in qua dictus dominus epis-
copus dormlre solet,
'de grote kamer of zaal
waarin de heer bisschop pleegt te slapen' (18 no-
vember 1338).8 Ook in de oorkonde van 26 juli
1320 maakt de bisschop onderscheid tussen zijn
domus ('huis') en zijn aula. Met het woord aula
wordt in deze bronnen dus een groot vertrek,
een zaal, bedoeld.
CIRCA TURRIM
TRAIECTENSEM II
Naar aanleiding van de reactie van prof.
dr. Aart Mekkingi op mijn artikel 'Circa
turrim Traiectensem' in dit maandblad^
zou ik het volgende willen opmerken.
1. De beginzin van de oorkonde van 26 juli 1320,
waarvan Aart Mekking een gedeeltelijke vertaling
geeft, luidt:
A/os Fredericus, Del gratia episcopus Traiectensis,
notum facimus universis quod pure propter
Deum et ob reverentiam beati Martini, patroni
nostri, necnon ad supplicationem venerabiiium
virorum decani et capituli ecclesie nostre Traiec-
tensis aliorumque fidelium nostrorum, super lo-
co turrls nove, construende ad fines eiusdem ec-
clesie predicte, condescendimus in hunc modum
quod, amoto nostro consistorio, dimittemus 11-
lum locum eiusdem consistorii inferius totum va-
cuüm et liberum ad usus iamdicte ecclesie nostre
usque ad murum aulae nostre circa finem orien-
talem, sicut extitit ante tempora venerabilis pat-
ris domini Guydonis, immediati predecessoris
nostri, olim episcopi Traiectensis.^
Mekking vertaalt dit met:
'Wij Frederik, bisschop van Utrecht (...) hebben
op de volgende wijze beslist over de plaats ['su-
per loco'] waarop (...) de nieuwe toren gebouwd
zal worden (...)'.
Mijn ingekorte vertaling luidt:
'Wij Frederik, (...) bisschop van Utrecht, maken
bekend aan allen dat wij (...) op verzoek van (...)
deken en kapittel van onze Utrechtse (dom)kerk
en van onze andere gelovigen met betrekking tot
de plaats van de nieuwe toren, (...) welwillend
toestaan op deze manier dat, nadat ons consisto-
rie is afgebroken, wij die plaats van ons zelfde
consistorie later geheel leeg en vrij ten behoeve
van onze reeds genoemde kerk zullen laten (...)
tot aan de muur van onze zaal omstreeks het
oosteinde (...).
En dat betekent heel wat anders: hier wordt niet
door de bisschop beslist over de plaats van de to-
ren, maar hij willigt het verzoek van het
domkapittel in om zijn consistorie, het gerechts-
gebouw van de officiaal, af te breken.
-ocr page 59-
6.  Omdat de Sint-Michielskapel net als in de nieu-
we domtoren ook in de oude Sint-Maartenstoren
het hele bouwlichaam omvatte, bevond de aula
van de bisschop aan de zuidzijde van de Servet-
straat zich 'aan' of 'in de onmiddellijke nabijheid'
van die kapel. Het doet er overigens niet toe of
men aula hier vertaalt met 'zaal' of met 'woonge-
bouw van een hoogwaardigheidsbekleder', zoals
Aart Mekking dat wenst. Deze aula is identiek
met onsen sael aen sunte Michiels capelle in de
hierboven genoemde oorkonde uit 1297.
7.  Om de nieuwe domtoren te kunnen bouwen,
moest ten noorden van de oude toren een stukje
van het daar staande huis van het kapittel van
Oudmunster worden afgebroken. Over de schade
die daardoor zou onstaan, maakte het domkapit-
tel kort na 9 mei 1320 afspraken met Oudmun-
ster.?
Ten zuiden van de toren moest, zoals uit het hier-
boven afgedrukte citaat met vertaling blijkt, het
bisschoppelijk consistorie, ten oosten van zijn
zaal, worden afgebroken. Daarvoor gaf de bis-
schop op 26 juli 1320 toestemming. Twee dagen
later beloofde het domkapittel aan de bisschop
alle schade te vergoeden die daaruit zou voortko-
men. ^ o Later, na het dichten van de bouwput,
werd het consistorie nagenoeg op dezelfde plek
weer opgebouwd. Ik zie niet in wat dit te maken
heeft met 'wel erg veel onhandigheid van de op-
drachtgevers', zoals ik die volgens Aart Mekking
zou veronderstellen.
8.  Opmerkingen van mijn kant, die volgens Mek-
king kunnen worden 'weersproken of tenminste
gerelativeerd', kan ik moeilijk verdedigen als ze
niet weersproken of gerelativeerd worden.
9.  Ik vind het jammer dat Aart Mekking mijn ar-
gumentatie veelvuldig voorziet van diskwalifice-
rende opmerkingen als 'onnauwkeurig', 'weinig
zorgvuldig' en 'zeer slordig'. Afgezien van de
vraag of ze terecht zijn - daar moet de deskundi-
ge lezer maar over oordelen -, doen ze mijns in-
ziens afbreuk aan wat ik beschouw als een zin-
volle discussie over interessante problemen uit de
Utrechtse geschiedenis.
Martin de Bruijn
Stadionlaan 41, 3583 RB Utrecht
Noten
1.  'Super loco turris nove (...)', Maandblad
Oud-Utrecht, 65(1992),
10
2.  Maandblad Oud-Utrecht, 64 (1991), 45-
47. Dit artikel verscheen naar aanleiding van:
A.A.J. Mekking, 'Pro turri Trajectensi', in: Annus
quadriga
munc//(Zupthen 1989), 129-151, ald.
138-142.
3.  RAU, Dom 404. Met dank aan drs. C.G.M.
Smit voor zijn hulp bij de vertaling.
4.  Oorkondenboek van het Sticht Utrecht
[OSU],
dl. I, nr. 411(1179 juni 27); dl. II, nrs. 502
(1240 oktober 30); 995(1243 mei 23); RAU,
Oudmunster 445-2 (1320 na mei 9).
5.  OSU, II, nr. 973 (1241 december 19); RAU,
Oudmunster 471 (1303 juli 25). Alle oorkonden
uitgezonderd die van 1179, uit deze en de vorige
noot zijn opgenomen in een oorkonde van 9 juni
1373 betreffende dit perceel (RAU, Oudmunster
935-1, fol. 1 en2-2v.).
6.  OSU, V, nr. 2849.
7.  RAU, Dom 2282, fol. 44.
8.  ARA 's-Gravenhage, Nassause domeinen,
II, 770.
9.  RAU, Oudmunster 445.
10.  RAU, Bissch. 333a.
Toelichting bij de plattegrond. De lijnen geven de
huidige situatie weer en de cijfers bepalen
- soms bij
benadering - de plek van de middeleeuwse bebou-
wing, zowel vóór als na de bouw van de nieuwe
domtoren. 1. Dom- of Sint-Maartenstoren met Sint-
Michielskapel. 2. Perceel met huis van Oudmunster
3. Bisschoppelijk consistorie. 4. Bisschoppelijke zaal.
5. Wenteltrap. 6. Doorgang voor de bisschop langs
de toren. 7. Hofsteden ende (...) craemsteden an
des bisscops huus in der borch van sunte Michiels
capelle tottergraft. 8. Servetstraat 9. Bisschopsweg.
55
-ocr page 60-
'7                Z           -rsocti'fo^.
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 4 - april 1992
"HET ORANJEPARK"
-ocr page 61-
Het Oranjepark:
een verdwenen stukje
Utrecht
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 4 - april 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65-^/41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
Op 1 september 1933 was het groot feest in wijk
C. De vereniging 'Het Oranjepark' bestond name-
lijk vijftig jaar. 'Het Oranjepark' was sinds haar
oprichting in 1883 een actieve buurtvereniging.
Elk jaar werd er rond 31 augustus een daverend
Oranje-feest georganiseerd om de verjaardag van
Koningin Wilhelmina en de verjaardag van het
park te vieren. Ook deze keer had de vereniging
veel festiviteiten georganiseerd. Er werd zelfs een
gedenkboekje uitgegeven, waarin ook een korte
ontstaansgeschiedenis van het eerste echte open-
bare park van Utrecht werd gegeven.
/
Rectificatie
In het register op de 64ste jaargang van het
Maandblad Oud-Utrecht (zie het Maandblad van
maart 1992) is een fout geslopen. De tweede en
de derde pagina van het register zijn omgewis-
seld, zodat -bijvoorbeeld- de lijst van auteurs van
de eerste register-pagina abusievelijk op de derde
pagina wordt voortgezet, in plaats van op de
tweede pagina.
In dit nummer van het maandblad treft u een ge-
corrigeerde versie van het register aan.
Redactie
Gezicht op de Groenesteeg e.o. en het
Oranjepark vanaf de toren van de Jacobikerk,
1934. Foto: G.A.U. TA Ca 43 (2)
Wijk C was in de tweede helft van de negentien-
de eeuw en in het begin van deze eeuw de
dichtstbevolkte wijk van de stad. Er woonden
heel veel armen in deze volksbuurt onder zeer
slechte omstandigheden. De slechte woonom-
standigheden en de hoge bevolkingsdichtheid
waren de twee belangrijkste oorzaken, dat de
cholera-epidemie, die Utrecht rond 1866 trof,
veel slachtoffers maakte in wijk C.
Het Oranjepark dankte zijn ontstaan aan deze
epidemie. De gemeentelijke commissie, die belast
was met de bestrijding van deze ziekte, begon
namelijk rond 1880 een aantal krotwoningen te
slopen op het Eeckerensplein. Daardoor ontstond
•>
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u toe-
sturen aan de redactie, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht, liefst op SiAof S^k inch
floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0 of 5.1).
57
-ocr page 62-
er een stoffige zandvlakte die na regenval in een
modderpoel veranderde en waar de buurtkinde-
ren in speelden. De gemeente had daarom het
idee deze open plek met groen te beplanten. Een
commissie van wijkbewoners en van rijkere stads-
genoten uit overig Utrecht, ontstaan op voorstel
van de Vereniging van Volksvermaken, had echter
een ander plan. Deze commissie wilde een volks-
park aanleggen met verschillende speelwerktui-
gen en een gemeenschapsgebouw, om zo de
schrijnende woonomstandigheden in wijk C te
verzachten en de bewoners meer levensvreugde
te bieden. De gemeente keurde het plan goed en
stond het plein af. Dankzij financiële steun van de
Utrechtse notabelen en medewerking van tuinar-
chitect Copijn uit Groenekan, kon de commissie
het plan in 1883 realiseren. Op 14 mei 1883 was
de officiële opening van het Oranjepark.
Het onderhoud en de bewaking van het volks-
park werd door de commissie van beheer en toe-
zicht, die op 1 september 1883 werd opgericht,
overgedragen aan de gemeente. Bij Koninklijk
Besluit werd de commissie op 1 september 1913
als 'Vereniging het Oranje park' wettig erkend.
Uit de statuten blijkt dat de vereniging zich onder
andere tot doel stelde de liefde en trouw aan het
huis van Oranje Nassau onder de leden levendig
te houden, de aangename omgang en de saam-
horigheid tussen de leden onderling te bevorde-
ren en de ontwikkeling van de kinderen van de
leden te bevorderen.
Deze verwijzing naar het koningshuis is niet vreemd.
Wijk C stond in de tweede helft van de 19de eeuw
al bekend om zijn liefde voor het Oranjehuis. Een
bewoonster stond zelfs bekend als 'Oranje Kaa'. Zij
had een logement in de Oranjestraat voor oud-kolo-
nialen. Wanneer er een lid van het koninklijk huis ja-
rig was, werd dit uitbundig gevierd. Haar hele huis
werd versierd en vele buurtbewoners volgden haar
voorbeeld. De wijkbewoners hadden er bij de ge-
meente in 1883 dan ook op aangedrongen dat hun
park Oranjepark zou moeten gaan heten.
Naast de liefde voor het Oranjehuis, bleek dat de
vereniging ook de ontwikkeling van de kinderen
hoog in het vaandel had staan. Zij nam namelijk het
initiatief tot de aanleg van de eerste openbare kin-
derspeelplaats in Utrecht.
Daarnaast richtte de vereniging verschillende onder-
afdelingen op. Bijvoorbeeld de bekende zangvereni-
ging Juliana. Deze vereniging had veel jonge leden.
Zij kreeg vaak uitnodigingen om elders op te treden.
Ook de gymnastiekvereniging 'Excelsior' was toen-
tertijd populair bij de jeugd, die lichamelijk ontwik-
keld werd om gestaald hun plaats in de maatschap-
pij in te nemen. Daarnaast was er de enthousiaste
muziekvereniging 'Oranje Nassau', die vele concer-
ten gaf en vaak optrad tijdens concoursen. Bij ande-
re onderafdelingen van de vereniging konden de
buurtbewoners handwerken, knutselen, volksdan-
sen en tochtjes maken met de 'Jan Plezier'. Alle acti-
viteiten waren voor jong en oud toegankelijk. De
entreeprijs was ƒ 0,10. Voor de meeste kinderen uit
de arme gezinnen bleek deze contributie vaak te
hoog te zijn, vooral in economisch zware jaren. Kin-
deren van buiten de wijk namen hun plaatsen dan
in.
Na de Eerste Wereldoorlog lag het park er verwaar-
loosd bij. Bij het veertigjarig bestaan in 1923 kreeg
het een opknapbeurt. Er werd een muziektent en
een gymnastieklokaal gebouwd. Voor de kinderen
werd er een draaimolen, een schommel en een wip
gekocht en een nieuwe zandbak aangelegd. Op 10
juli 1923 werd het nieuw-ingerichte park heropend.
Een feit dat ook in het Utrechts Nieuwsblad niet on-
vermeld bleef.
Een jaar later kreeg de Vereniging op initiatief van
de leden een eigen gebouw, dat op 27 november
1924 werd geopend onder de naam 'Oranje-huis'.
In 1924 bereikte het verenigingsleven overigens
haar hoogtepunt. Er was een biljartzaal en een bibli-
otheek en de diverse onderafdelingen, die het
'Oranje-huis' gebruikten als repetitieruimte, gaven
regelmatig opvoeringen buiten de stad of in de mu-
ziektent in het park.
De speeltuin in het Oranjepark, 1906. Foto:
G.A.U. TA G 1.72
58
-ocr page 63-
In het al eerder genoemde gedenkboekje werd
het Oranjepark door de buurtbewoners beschre-
ven als een klein en eenvoudig park, dat het mid-
delpunt vormde van wijk C. Het was een bron
van genoegen voor de omwonenden. Het gras-
veld in het park was speelterrein van de jeugd en
toevluchtsoord voor de ouderen.
Helaas was het plezier dat de Utrechters beleef-
den aan het park van korte duur. Tussen de beide
wereldoorlogen bracht de modernisering grote
veranderingen in de binnenstad teweeg. Het Vre-
denburg en de Lange Viestraat groeiden bijvoor-
beeld uit tot een nieuw centrum. Ook het druk-
ker wordende verkeer vroeg om meer ruimte. Op
initiatief van de gemeente werden daarom vele
nieuwe wegen aangelegd om het stedelijk leven
efficiënter te maken. Een grote verkeersweg, die
de binnenstad moest verbinden met de kort tevo-
ren aangelegde woonwijken in Pijlsweerd en On-
diep, werd onder andere door wijk C gepland.
Dit had tot gevolg dat enkele jaren na de grootse
viering van het vijftigjarig bestaan, het Oranje-
park op 30 september 1939 door de vereniging
moest worden gesloten. Daarmee verdween een
uniek stukje Utrecht, waarvan de meeste huidige
stadsgenoten het bestaan zijn vergeten.
Linda Westerink,
RIgterskamp 18, 1261 TW Blaricum
Literatuur:
Hulzen, A. van en A.H.M, van Schalk,
Honderd jaar Utrecht, de Utrechters en
hun vrije tijd', in: Als de dag van gisteren 3
(Zwolle 1989)
Struick, J.E.A.L, Utrecht door de eeuwen
heen (Utrecht 1984)
Zijlstra, 8., Parl<en in Utrecht, de geschiede-
nis van de Utrechtse stadspariten
(Utrecht
1988)
'Vereniging het Oranje parl< Utrecht 50
jaar, 1883-1933'.
'Oranje parl< en wijk C, een rijk verleden'.
Tekst behorende bij de fototentoonstelling ge-
houden t.g.v. het 5-jarig bestaan van Buurthuis
wijk C op 1 december 1989
NB. De foto op de omslag van dit Maandblad
geeft een gezicht op het Oranjepark in 1906
vanuit het noordwesten. Op de achtergrond is
de toren van de Jacobikerk te zien.
Foto-.G.A.U. JA G 1.71
Irjan Aarten
Jac. van Campenlaan 34, 1222 KM Hilversum
Mevrouw J.C. Jongbloed-Gerritsen
1903-1991
Op de laatste Najaarsledenvergadehng hebben
de aanwezigen met een moment stilte afscheid
genomen van mevrouw Jongbloed. Zij is op 30
september 1991 op 88-jarige leeftijd overleden.
Van 1969 tot 1980 was zij bestuurslid van de
vereniging en zij betoonde zich met name ac-
tief bij het organiseren van excursies en het on-
derhouden van externe contacten. Na haar te-
rugtreden werd zij benoemd tot erelid van de
vereniging. Wij gedenken haar met respect.
Het bestuur
59
-ocr page 64-
Il
Van Heer van Ginckel tot
Graaf van Athlone:
De carrière van een Utrechtse militair (1644-1703).
Athlone, een stadje in het midden van Ierland,
ligt op de plaats waar de rivier de Shannon uit
Lough Ree stroomt op weg naar de Atlantische
oceaan. Athlone wordt wel "de poort naar het
westen" genoemd, een functie die de stad nog
steeds vervult als knooppunt van wegen en
spoorwegen. Het was de Utrechtse edelman Go-
dard van Ginckel die in de waardigheid werd ver-
heven van eerste Graaf van Athlone en Baron van
Aughrim. In dit artikel wil ik kort de achtergron-
den en gevolgen van deze gebeurtenis schetsen.
Nederland
In 1644 werd Godard van Ginckel geboren te
Amerongen als zoon van Godard Adriaan Baron
van Reede. Deze laatste was toen sinds twee jaar
beschreven m de ridderschap van Utrecht en be-
kleedde de post van ambassadeur aan vele buiten-
landse hoven. Door de Deense koning tot Baron
verheven, was hij op het tijdstip van de geboorte
van zijn zoon commissaris naar de Keurvorst van
Brandenburg.
De Van Reede's (Godards moeder was Margaretha
Tumor, dochter van een Engelse edelman) be-
woonden Kasteel Amerongen, dat in 1672 door de
Fransen werd verwoest. De wederopbouw vond
vooral plaats onder toezicht van Margaretha, om-
dat Van Reede zich -uiteraard vanwege zijn functie-
in het buitenland bevond. Johan Maurits van Nas-
sau-Siegen had grote invloed bij de opbouw van
het kasteel, want hij was een goede vriend van de
Van Reede's.
Godard van Ginckel groeide op in het milieu rond
de Nassaus. Hij was een boezemvriend van Willem
III en koos voor een carrière in het leger Zo was hij
reeds op 13-jarige leeftijd ritmeester van een com-
pagnie ruiters. Twee jaar later vergezelde hij zijn va-
der op een reis naar Spanje. Na terugkeer klom hij
op tot majoor en later tot kolonel. In de voetsporen
van zijn vader werd hij in 1674 beschreven onder
de Edelen van de provincie Utrecht. In 1666 trouw-
de hij met Ursula Philipota Barones van Raesfelt,
die onder andere Vrouwe van Middachten was.
Mm'
f^'iW''-. j
^ ^
.r^-i»*^
mÈÉÈ
^^
:'^ i
y^ \
i€^^
Godart van Reede van Athlone in 1691. 'Zwarte
kunst', 18de eeuw. G.A.U. Icon. Atlas
De internationale situatie
Sinds 1650, de dood van Willem II, werd Neder-
land geregeerd door de republikeinse partij onder
leiding van de gebroeders de Witt. De Oranjege-
zinden, onder wie het 'gemene volk', haatten
hen, ondanks hun voortreffelijke regering. Inter-
nationaal was vooral het Frankrijk van de Zonne-
koning Lodewijk de Veertiende een bedreigende
factor. Lodewijk had getracht zich meester te ma-
ken van delen van Spanje en was door een ver-
bond tussen Engeland, Zweden en Holland hier-
van weerhouden. De Fransen zonnen op wraak
en in 1672 trok een groot Frans leger de Neder-
landen binnen. Er brak een oproer uit. Zoals va-
ker bij een oorlogscrisis in de Republiek, gingen
er luide stemmen op voor de installatie van de
stadhouder. Willem III, de jeugdvriend van Van
60
-ocr page 65-
Ginckel werd tot stadhouder benoemd en nam
onmiddellijk maatregelen.
Het gepeupel vermoordde de gebroeders de
Witt. Willem III verzamelde een groep getrouwen
om zich heen, waaronder Godard van Ginckel en
stampte een leger uit de grond. Dijken werden
doorgestoken om zo de Franse troepen tegen te
houden. Ondanks dat en ondanks het slechte
weer, dat de Franse troepen demoraliseerde, ging
het niet goed met de strijd. Zeker niet toen het
hard ging vriezen en de ondergelopen landen in
een ijsvlakte veranderden. De Fransen rukten op
en als de dooi niet plotseling was ingevallen, dan
hadden ze de gehele Nederlanden onderworpen.
Nu werden ze door de weersomstandigheden ge-
dwongen, vlak bij de overwinning, zich terug te
trekken.
Opnieuw vormde Willem een grote alliantie te-
gen de Zonnekoning. Hij werd benoemd tot op-
perbevelhebber van de gezamenlijke troepen. Uit
politieke overwegingen werd de band tussen En-
geland en Holland versterkt door het huwelijk
tussen Mary Stuart, dochter van de latere Engelse
koning Jacobus II en Willem. Een huwelijk dat
verrassend goed zou blijken. Deze verbintenis
met Engeland zou op het leven van Van Ginckel
grote invloed uitoefenen.
Engeland
Na de dood in 1685 van Karel II Stuart, koning
van Engeland ontstond er een gespannen situ-
atie. Engeland was een protestants land, waar ka-
tholieke priesters vogelvrij waren en de gods-
dienstoorlogen van Oliver Cromwell en zijn ge-
vreesde "New model army" nog vers in het
geheugen lagen. En hoewel koning Karel een
protestant was, hield zijn katholieke vrouw er een
eigen kapelaan op na. Dat had al voor veel onrust
gezorgd, maar erger was het, dat zij geen wetti-
ge opvolger hadden. Nu was Jacobus, de broer
van Karel, troonopvolger en hij was veel sterker
door het katholicisme beïnvloed.
Het parlement dacht het gevaar van een katholie-
ke soeverein te hebben geneutraliseerd door de
dochter van Jacobus, Mary (de volgende in de
opvolging), aan een overtuigd protestantse edel-
man als Willem III uitgehuwelijkt te hebben. On-
verwacht kreeg Jacobus op latere leeftijd een
zoon. Deze kreeg automatisch voorrang in de op-
volging. De kroonprins werd katholiek opgevoed.
Opnieuw dreigde nu het spook van een katholie-
ke vorst. Het parlement van Engeland verklaarde
in een vanuit wettelijk oogpunt bezien twijfelach-
tige constructie, dat Jacobus, die -onder dwang-
het land had verlaten, daarmee zijn rechten op de
troon had verloren. Nu werd Mary uitgenodigd
de opengevallen plaats in te nemen.
Mary echter weigerde voorrang te nemen voor
haar echtgenoot, en zo werd in de Glorieuze Re-
volutie van 1688, zoals de gebeurtenis in de ge-
schiedenis is terechtgekomen, Willem, stadhou-
der van Holland, koning Willem III van Engeland.
Toen Willem in november van dat jaar naar Lon-
den vertrok, werd hij vergezeld door Godard van
Ginckel. In de oorlogen tegen de Fransen had
Van Ginckel zijn waarde bewezen. Hij was in de
slag bij Senef in 1674 gewond geraakt maar
daarvan geheel hersteld. Zijn militaire loopbaan
was voorspoedig verlopen en Van Ginckel was in-
tussen opgeklommen tot Luitenant-Generaal der
cavalerie.
Ondanks de uitnodiging die Willem van het parle-
ment had ontvangen, waren vele Engelsen op de
hand van Jacobus. Ook legeronderdelen, die nog
onder Jacobus gediend hadden, bleken onbe-
trouwbaar Toen marsorders van Willem III wer-
den ontvangen en duidelijk werd dat Engelse sol-
daten op het continent zouden moeten strijden,
braken er muiterijen uit. Het was de taak van Van
Ginckel om enkele van deze muiterijen neer te
slaan. Zo bracht hij het regiment van de "Royal
Scots Guards" op, die in plaats van zich te bege-
ven naar Ipswich om naar Vlaanderen te worden
overgezet, besloten hadden terug te keren naar
Schotland.
Nadat de rust was weergekeerd werd Van Gin-
ckel benoemd tot bevelhebber van Noordelijk En-
geland met zijn hoofdkwartier in Berwick-on-
Tweed. Daar kreeg hij onder meer te maken met
een visitatiecommissie van het parlement, die
kwam onderzoeken hoe het met het leger ge-
steld was. Nu viel de toestand onder de Deense
en Hollandse soldaten mee, maar de Engelse
troepen waren van twijfelachtige kwaliteit. Ook
de loyaliteit van hun commandanten was soms
weinig betrouwbaar. Willem III bleef daarom veel
gebruik maken van de Hollandse officieren die
met hem waren meegekomen naar zijn nieuwe
koninkrijk.
Jacobus had intussen bij de Zonnekoning een
welkom onderdak gevonden en probeerde met
Franse steun zijn verloren koninkrijk te heroveren.
Jacobus was niet alleen koning van Engeland en
Schotland, maar ook van Ierland en uit dat land
kwamen bemoedigende geluiden. De katholieke
leren, eeuwenlang reeds onderdrukt door prote-
61
-ocr page 66-
stantse Engelsen, waren onder leiding van de
plaatsvervanger van de koning, de Lord-Ueute-
nant, in opstand gekomen tegen Willem en Mary.
Jacobus werd overgehaald naar Ierland te ver-
trekken om daar persoonlijk het leger aan te voe-
ren en een invasie naar Engeland voor te berei-
den. Op 12 maart 1589 landde Jacobus met
2500 man Franse troepen in Kinsale, in het zui-
den van Ierland.
Het Engelse parlement, zich bewust van het ge-
vaar, vroeg hun nieuwe koning een leger te stu-
ren naar Ierland. Willem zag de gebeurtenissen
veel meer in Europees verband en was zich be-
wust van de machinaties van Lodewijk XIV. Een
strijd in Ierland zou kostbare legereenheden ont-
trekken aan de strijd op het continent. Hij con-
centreerde zich daarom op de regeringszaken in
Engeland en stuurde als plaatsvervanger de oude
generaal Schomberg naar Ulster (Noord-lerland).
Jacobus had, na een succesvolle tocht door het
zuiden van Ierland, bij het beleg van Londonderry
reeds een nederlaag geleden. De landing van het
grote leger van Schomberg, waardoor de prote-
stantse Schotten in Ulster zich voor Willem III ver-
klaarden, verminderde zijn hoop op een verenigd
Ierland onder zijn banier Schomberg zette zijn
veldtocht niet door, maar zond klagerige brieven
naar Londen over de toestand van zijn troepen en
het tekort aan wapens en rantsoenen. Vooral de
Engelse troepen, die onervaren waren en onwe-
tend wat betreft het nut van hygiëne en fatsoen-
lijke onderkomens, werden gedecimeerd door
ziekten en desertie. Willem wilde een eind maken
aan de onzekere toestand in Ierland en besloot
persoonlijk over te steken en een nieuwe veld-
tocht tegen zijn schoonvader te ondernemen. Ui-
teraard werd hij hierbij vergezeld door zijn oude
krijgsmakker Van Ginckel. Samen arriveerden ze
in juni 1690 in Carrickfergus bij Belfast.
De slag bij de Boyne
De komst van koning Willem III gaf de Engels-
Schotse troepen weer nieuwe moed en aan het
hoofd van 36.000 man marcheerde Willem naar
het zuiden, in de richting van Dundalk. Jacobus,
die dit nieuws vernam, verzamelde eveneens zijn
troepen en trok vanuit Dublin naar Dundalk, om
daar slag te leveren. Jacobus zette zijn tocht ech-
ter niet door, maar trok zich halverwege terug. En
zo kwam het, dat op de ochtend van 30 juni de
beide legers elkaar ontmoetten aan de oevers van
de rivier de Boyne. De Iers-Franse troepen van Ja-
cobus hadden het strategisch overwicht, met de
rivier voor zich en versterkingen rond hun kampe-
ment, maar bestonden uit slechter bewapende
en slecht geoefende soldaten. Willem had de be-
tere generaals en goedgeoefende manschappen,
waaronder Hollandse keurcorpsen die op het
continent veel ervaring hadden opgedaan.
De eerste dag ging voorbij met het wisselen van
schoten, waarbij Willem bijna het leven verloor
Hij was voor een maaltijd bij de oever van de
stroom gaan zitten, toen een Ierse wachtpost aan
de overkant hem in het vizier kreeg en een kogel
afvuurde. De kogel schampte langs zijn schouder
af en liet slechts een kleine wond achter, maar hij
vertelde zijn geschrokken metgezellen dat "het
niet nodig was voor een kogel om dichterbij te
komen" en trok zich buiten schootsafstand terug.
De volgende dag stak een deel van Willems troe-
pen de rivier over, waarop Jacobus ze met zijn
hoofdmacht tegemoet trok. Willem, aan het
hoofd van de cavalerie, stak op een andere plaats
over en ging het gevecht aan met de Ierse cavale-
rie. In de hete strijd die ontstond verloor Schom-
berg het leven, maar een strijdkreet van Willem
gaf zijn troepen nieuwe kracht. Van Ginckel voer-
de een uitval uit die de tegenstanders aan het
wankelen bracht en toen de Ierse commandant
gevangen werd genomen, sloegen de leren op de
vlucht. Jacobus, die de strijd van een nabije heuvel
had gevolgd, gaf zijn paard de sporen en reed
naar Dublin, zijn leger achterlatend. Bij aankomst
in Dublin werd hij opgenomen in het huis van een
hoge edelvrouwe. Hij verweet haar: "Mevrouw,
Uw landgenoten zijn er vandoor gegaan". Zij gaf
hem ten antwoord: "Het lijkt erop, dat U als eer-
ste bent aangekomen".
Willem trok de volgende dag naar Drogheda aan
De slag bij de Boyne. Detail van een schilderij in
The Parker Gallery, Londen. Foto uit: Robert Kee,
Ireland: a history. London, 1982.
62
-ocr page 67-
tot het opheffen van enkele regimenten, voordat
in april 1691 het langverwachte geld eindelijk ar-
riveerde. Tevens ontving Van Ginckel instructie
om de strijd zo snel mogelijk te beëindigen: de
troepen die in Ierland werden vastgehouden wa-
ren noodzakelijk voor de strijd op het continent
en een vredesregeling had de voorkeur. Van Ginc-
kel mocht gunstige voorwaarden stellen, zeer te-
gen de zin in van het Engelse parlement. Willem
was vanuit de Nederlandse situatie gewend een
tolerante houding aan te nemen inzake religieuze
verschillen, maar de Engelsen wilden met alle ge-
weld de katholieke leren straffen.
Van Ginckel startte zijn veldtocht met de inname
van Athlone. De stad was zwaar versterkt door
de Franse generaal St. Ruth maar Van Ginckel
wist in een reeks bestormingen de verdediging te
doorbreken. Van Ginckel bood de leren gunstige
voorwaarden, maar St. Ruth stak een spaak in het
wiel en zette de plaatselijke bevolking op tegen
de Engelsen.
Nabij Aughrim, ten westen van Athlone, sloeg de
Fransman een nieuw kamp op. Daar kwam het
enige dagen later tot een treffen tussen de strijd-
machten van Van Ginckel en St. Ruth, een treffen
dat de laatste met de dood moest bekopen. Deze
slag, waar 7.000 leren het leven bij verloren,
deed de weegschaal doorslaan. Een groot deel
van West-lerland kon nu worden ingenomen. Al-
leen bleef -opnieuw- Limerick als haard van ver-
zet over. Door het slechte weer kon Van Ginckel
zijn artillerie niet vervoeren. Hij wilde voorkomen
opnieuw rondom Limerick een lang beleg te
moeten opslaan. Willem drong hier juist op aan,
omdat hij vreesde dat de Fransen in Ierland zou-
den landen. Deze aarzelden echter te lang en Van
Ginckel wist het achterland van Limerick te vero-
veren. De verdedigers van Limerick, in de overtui-
ging dat ze door alle bondgenoten in de steek
waren gelaten, gaven zich over.
Graaf van Athlone
Het was Van Ginckel die nu ging onderhandelen
over de voorwaarden van de overgave. Hij was
daarbij gebonden aan de voorwaarden die konin-
gin Mary had gesteld. In oktober 1691 werd het
verdrag getekend. De dankbaarheid van Willem
voor deze belangrijke overwinning uitte zich in de
benoeming van Van Ginckel tot Graaf van Athlo-
ne en Baron van Aughrim en Pair van Ierland. De
tocht van Van Ginckel naar huis, via Dublin en
Londen, was een zegetocht. Overal werd hij met
gejuich binnengehaald.
Kaartje van Ierland en Noord-lerland.
de monding van de Boyne en vandaaruit naar ü-
menck, de richting die de hoofdmacht van de le-
ren had genomen. Jacobus vluchtte naar Frankrijk.
Naar aanleiding van de overwinning had Van
Ginckel zijn vader geschreven: "Dit is een grote
overwinning die een hoop goeds zal brengen
voor Europa en de bondgenoten tevreden zal
stellen". Toch waren de leren nog niet verslagen.
Limerick
Willem sloeg rond de stad Limerick het beleg op,
maar tekort aan munitie dwong hem het weer op
te heffen. Dit gaf de Ierse troepen respijt en enig
zelfrespect terug. Willem vertrok naar het conti-
nent en in zijn afwezigheid benoemde hij Van
Ginckel tot opperbevelhebber. In de volgende
winter voerde Van Ginckel met de leren een aan-
tal vredesonderhandelingen. Deze leidden niet
tot enig resultaat, gedeeltelijk door het succesvol
optreden van de Ierse verzetsbeweging onder lei-
ding van Patrick Sarsfield, maar ook omdat de le-
ren geen vertrouwen hadden in hun protestantse
tegenstander. Van Ginckel had het in zijn winter-
kwartier in Kilkenny zwaar te verduren onder de
aanvallen van de Ierse guerillastrijders.
Na de winter verkeerde het leger van Van Ginckel
in slechte staat. Tekort aan geld had reeds geleid
63
-ocr page 68-
In zijn nieuwe waardigheid besloot Godard van
Ginckel (die ook bevorderd was tot generaal der
cavalerie en van koning Christiaan V van Denemar-
ken een ridderorde had ontvangen) een bij zijn sta-
tus horende woning te bouwen. Het oude kasteel
Middachten werd tot de fundering afgebroken en
een nieuw huis verrees er voor in de plaats. Dit was
gebaseerd op een model van de architect Jacob
Roman uit 1693 en werd gebouwd door Steven
Vennecool. Het nieuwe kasteel Middachten (bij
Arnhem) lijkt veel op dat van Amerongen, het ou-
derlijk huis van Van Ginckel. Het is echter luxueuzer
en moderner. Het motto van Van Ginckel, Malo
mori quam foedari (eerder dood dan oneer), be-
vindt zich boven de ingang.
Lang heeft de graaf niet kunnen genieten van de
ruim 10.000 hectare grondgebied in Ierland die
met de titel meekwam. In 1699 werd in het Engel-
se parlement, waarin een sterke stemming heerste
tegen de 'buitenlandse profiteurs', besloten dat
een groot deel van de gebieden die Willem aan
gunstelingen had geschonken, moest worden ge-
retourneerd. Van enige dankbaarheid jegens de mi-
litaire successen die voor het parlement waren be-
haald, was geen sprake meer.
Godard was met Willem III teruggekeerd naar het
vasteland en vergezelde hem zowel bij verdere
veldtochten als bij jachtpartijen. Zijn kasteel te Mid-
dachten verwelkomde meermalen de hoge gast en
Van Ginckel kreeg in 1692 de titel van Opperjager-
meester van de Veluwe. Dit waren niet de laatste
eretekenen: in 1697 werd hij Landcommandeur
van de Duitse Orde.
Zijn leven bleef staan in het teken van de strijd te-
gen de Fransen. Hij was erbij toen Namen door Lo-
dewijk XIV werd ingenomen, hij streed in de slag
bij Landen, waar hij ternauwernood de
verdnnkingsdood ontliep en -zoete wraak- in 1595
heroverde hij Namen op de Franse troepen.
In 1702 was hij het, die de Franse troepen bij de
Mookerheide verhinderde Nederland binnen te val-
len. Zijn 14.000 manschappen hielden een meer
dan drie keer zo groot Frans leger op afstand.
Na de dood van de Prins van Nassau-Saarbrücken
werd hij Opperbevelhebber van de Nederlandse
troepen. Nog geen jaar later, in februari 1703,
overleed hij aan een beroerte en werd begraven in
Amerongen. Zijn heerlijkheden werden verdeeld
onder zijn zoons.
Gevolgen
Het verblijf van Willem IN en zijn generaal Godard
van Ginckel in Ierland was van betrekkelijk korte
duur, maar heeft grote gevolgen gehad. Hun veld-
tochten hebben mede bijgedragen aan de nog
steeds voortdurende godsdiensttwisten in Noord-
lerland, als gevolg waarvan de laatste maanden
opnieuw onschuldige slachtoffers zijn gevallen.
De overwinning van Van Ginckel luidde het tijd-
perk in van de "protestant Ascendancy", de pro-
testantse overheersing. Tegen de zin van Willem
III in werd er een strenge anti-katholieke wetge-
ving in Ierland doorgevoerd, die van de katholie-
ke bevolking een bijna rechteloze onderklasse
maakte en de kleine protestantse meerderheid al-
le politieke macht gaf. Hoewel het de Ierse rege-
ring aan machtsmiddelen ontbrak om de strenge
"Penal Laws" (strafwetten) tegen de katholieke
leren daadwerkelijk toe te passen, werd door de
discriminatie die er het gevolg van was, een on-
verzoenlijke haat gekweekt. Protestanten schil-
derden katholieken af als lui, dom, oneerlijk en
onbetrouwbaar en zagen zichzelf als een kleine,
bedreigde minderheid, die door haar ijver, eerlijk-
heid en vroomheid een superieure plaats in de sa-
menleving mocht innemen.
De eerste eeuw na de overwinningen van Willem
III was deze protestantse positie onbedreigd.
Door de economische opleving van de protestant-
se steden in Noord-lerland in de achttiende eeuw,
trokken arme katholieke boeren uit het zuiden
naar Belfast en Londonderry in de hoop er werk
te vinden. Het werd hen verboden in de stad zelf
te wonen en zo ontstonden er krottenwijken
rondom de stadsmuren. De lonen die de katholie-
ken ontvingen waren lager dan van protestantse
arbeiders. Mede hierdoor voelden de protestan-
ten deze golf van immigranten als een grote be-
dreiging. In een poging zich af te zetten tegen de
katholieken en hun superioriteit duidelijk te laten
blijken, werd juist in deze tijd de Slag bij de Boy-
ne en het Beleg van Londonderry uitbundig ge-
vierd. In grote optochten, gekleed in oranje en
met oranje vlaggen, trokken zij door de straten
van hun stad en verbrandden poppen die katho-
lieke legeraanvoerders en de paus voorstelden.
De katholieke leren, verbitterd door zoveel haat,
sloten zich aaneen tot geheime genootschappen,
die zich verzetten tegen de protestantse over-
heersing. Om zich te beschermen tegen deze ge-
nootschappen riepen de protestanten hun eigen
groeperingen in het leven, waarvan de belangrijk-
ste de "orange order" werd genoemd, naar het
Huis van Oranje.
Uit de katholieke genootschappen groeide uitein-
delijk de I.R.A., het Iers Republikeinse Leger, ter-
64
-ocr page 69-
wijl de Orange Order nog steeds bestaat en kop-
stukken heeft als dominee Paisley.
En de bittere ironie is dat Willem III een tolerante
houding jegens de katholieken probeerde te in-
troduceren en Van Ginckel, bij het sluiten van het
Verdrag van Limerick, vele katholieken vrijuit liet
gaan en optrad tegen de Engelse soldaten, die
zich wilden wreken op de hulpeloze Ierse gevan-
genen.
Fred Vogelzang
Hunzestraat 56 Utrecht
Boekenschouw
Hernhutters in IJsselstein
Op de bijeenkomst in Paushuize waarop het boei-
ende zestiende deel van de Stichtse Histohsche
Reeks ten doop werd gehouden, meldde zich na
de drie aangekondigde sprekers heel bescheiden
een man uit IJsselstein, die een paar zinnen
mocht zeggen, terwijl de glazen al werden uitge-
deeld. Het kwam hierop neer dat zijn voorvade-
ren de Hernhutters van 's Heerendijk hadden
weggetreiterd, dat hij daarvoor zijn excuses wilde
aanbieden, dat zij van nu af van harte welkom
waren in de IJsselstad en dat hij de auteur van het
boek van harte wilde feliciteren. Een geruisloze
en voorbeeldige manier om historische conflicten
uit de weg te ruimen, die half in het geroeze-
moes van de inmiddels losgebroken conversatie
verloren ging. En die gelukwens was in elk geval
op zijn plaats.
Of de IJsselsteiners een collectieve schuld kan
worden toegekend voor het vertrek van de broe-
ders en zusters die hier vanaf 1736 een toevlucht
hadden gevonden, staat te bezien. De schrijver is
op dit punt uitvoerig en genuanceerd. De bevol-
king toonde zich na de eerste gereformeerde
donderpreken op afstand en niemand bleek be-
reid de broeders iets op rekening te verkopen.
Toen de polemiek vanaf de kansel tot een vast
gebruik werd, luwde vanzelf de anti-stemming. Er
werden nog een paar incidenten gemeld maar de
conclusie is toch dat de Hernhutters van de kant
van de IJsselsteinse bevolking 'nauwelijks te lij-
den' hebben gehad. Heel anders stond het met
de kerkeraad, die vanaf het begin de Hernhutters
als 'valsche piëtisten' had aangemerkt. De calvi-
nisten, die zwoeren bij hun belijdenisformulieren,
konden er niet bij dat deze vromen, daarnaar ge-
vraagd, eenvoudig zeiden dat zij zoiets niet beza-
ten. De plaatselijke kerkeraad ging in haar vijand-
schap nog verder dan de synode van Zuidholland.
Toen deze laatste in juli 1740 te IJsselstein verga-
derde, bezochten enkele synodalen 's Heerendijk.
Daar gedroegen ze zich tijdens de oefening die ze
bijwoonden zo onbehouwen dat men hen moest
verzoeken hun mond te houden om de mensen
niet te storen. Het werd er niet beter op toen de
predikanten wensten te disputeren over het stuk
Literatuur:
Aalbers, J., Reinier van Reede van Ginckel en
Fredenk Willem van Reede van Athlone, kantte-
keningen bij de levenssfeer van een adellijke fa-
milie, voornamelijk gedurende de jaren 1722-
1742 In Jaarboek Oud-Utrecht 1982.
(Utrecht 1982)p. 91-151
Childs, J., The british army of William III
1689-1702 (Manchester 1987)
Foster, /?., Modern Ireland 1600-1972, (Lon-
don 1988)
Molhuijsen, P.C. en RJ. Blok, Nieuw Neder-
lands biografisch woordenboek. Deel III
(Lei-
den 1914)
Raaij, S. van en R Spies, The royal progress
of William and Mary
(Amsterdam 1988)
Stewart, A.T.Q., The narrow ground. As-
pects of Ulster 1609-1969.
(London 1977)
Traill, H.D., William the Third, (London 1926)
Troost W., William III and the Treaty of Li-
merick (1691-1697),
(proefschrift R.U. Leiden,
1983)
Witten van Hoogland, C.B.FF, De Van Ree-
de's van Amerongen, graven van Athlone in
woord en beeld
(2j,zp)
Zee, H. en B. van der, William and Mary
(London 1988)
65
-ocr page 70-
van de predestinatie, een verzoek waarop de
broeders wijselijk niet ingingen. Het resultaat was
dat deze vredelievende en 'oecumenisch' denken-
de christenen voor ketters werden verklaard en
dat het stadsbestuur werd verzocht hen te verja-
gen, een verzoek dat niet werd gehonoreerd. De
magistraat stelde zich tolerant tegenover de broe-
ders op, een tendens die nog werd verstevigd
toen in 1745 een brand in de stad uitbrak waarbij
16 broeders uitrukten om te helpen blussen. Ma-
ria Louisa, barones van IJsselstein, was de Hern-
hutters goed gezind en overheden als de gewes-
telijke Staten en de Staten-Generaal bemoeiden
zich eenvoudig niet met hen.
De weigering voor het aanleggen van een eigen
begraafplaats, voor de broeders een cruciale zaak,
deed hen tenslotte toch omzien naar een nieuwe
vestigingsplaats. Door een toeval werd dat het slot
Zeist, dat het tot de dag van vandaag gebleven is.
Boeiend zijn de hoofdstukken over het rijke litur-
gisch leven van de Broedergemeente, in dit op-
zicht niet ongelijk aan dat van een communiteit
van monniken, en dat over de pogingen om 's
Heerendijk een solide economische basis te ver-
schaffen.
Van de gebouwen aan de IJsseldijk is nog slechts
een enkel restant te zien en op het vroegere ter-
rein van de broeders strekt zich thans de algemene
begraafplaats uit. Een ironie van de geschiedenis.
daad. Een inleidende paragraaf over het Utrecht-
se 'kunstbedrijf' wordt gevolgd door afzonderlij-
ke hoofdstukken over groepen schilderijen, t.w.
'historie', 'genre', 'portretten', 'stillevens en dier-
stukken', en 'landschappen en stadsgezichten'.
Daarbij heeft de auteur gesteund op recent ver-
worven inzicht op gebieden als ikonografische in-
terpretatie, de achtergronden van 'het portret',
en ook nog op eigen onderzoek. Omdat een der-
de deel van de zwart-wit-afbeeldingen betrekking
heeft op werk in het Centraal Museum kan de
Utrechtse lezer eventueel 'om de hoek' nagaan
hoe dat werk (indien althans in expositie) in wer-
kelijkheid oogt. Volgens het voorwoord heeft de
auteur ernaar gestreefd illustraties op te nemen
van de meest representatieve schilderijen. In de
praktijk komt dat bij de zwart-wit-afbeeldingen
neer op terechte nadruk op Ter Brugghen, maar
wel wat veel eer voor Van Bijlert en Gerard van
Honthorst terwijl Abraham Bloemaert er daaren-
tegen tamelijk bekaaid afkomt. In het hoofdstuk
over de landschappen wordt de nestor van de
Utrechtse 17de eeuwse schilderkunst merkwaar-
digerwijs niet eens genoemd. Dat genoemde gro-
te namen in het kleurkatern ontbreken is eerst na
'close-reading' van het voorwoord, begrijpelijk.
De kleurafbeeldingen blijken namelijk te zijn be-
kostigd door 'enkele vooraanstaande particulie-
ren en kunsthandelaren'. Kennelijk nu zijn dezen
(al wordt dat niet met zo veel woorden gezegd)
identiek met de eigenaars van juist deze stukken.
(I) Alles heeft zo zijn prijs. Jammer is wel dat al-
leen de 'allegorie op het rampjaar 1672' door Jo-
hannes Wyckerslooth, in bezit van de Dutch Re-
naissance Art Collection te Amsterdam, met recht
voor een Utrechts 'topstuk' kan doorgaan. Dat
laatste geldt zeker niet voor het Vrolijk Gezel-
schap door Maerten Stoop dat onverbloemd in
kleur een danig verpoetste achtergrond toont.
De tekst is over het algemeen zeer leesbaar en
met grote kennis van zaken geschreven. Toch
maakt het boekje de indruk onder forse tijdsdruk
tot stand gekomen te zijn. In tegenstelling tot de
ISBN-gegevens is er bijvoorbeeld geen register
(wel een goede, beknopte bibliografie). Een en-
kele vreemde struikelpartij doet de ontstentenis
van een ter zake kundige 'meelezer' vermoeden.
Veel gewone lezers moet het toch wel opvallen
dat op een schilderij door Lumen Portengen een
harpspelende (psalmen zingende) David staat.
Niet alleen geeft de schrijver hem een luit, maar
David bespeelt dit hem onbekende instrument
v.S.
P.M. Peucker, 's Heerendijk. Herrnhutters in IJs-
selstein, 1736-1770.
Zutphen, Walburg Pers,
1991. Stichtse Historische Reeks 16.
OP/ISBN 906011.749.2. Prijs
ƒ 39,50
Schilders in Utrecht
Volgens het voorwoord heeft dit door Matrijs in
de Historische Reeks Utrecht uitgegeven handza-
me en aantrekkelijke boekje de intentie een glo-
baal overzicht te geven van de schilderkunst in de
stad Utrecht gedurende de 17de eeuw. Dat ge-
beurt in de vorm van een eerste schets, ter opvul-
ling van een thans heersende lacune. Een derge-
lijk overzicht ontbreekt en er is ook behoefte aan.
De catalogus schilderijen van het Centraal Muse-
um (1952) die zo'n overzicht geeft, is immers al
ettelijke jaren geleden uitverkocht. Wat flap en
voorwoord thans beloven krijgt de lezer inder-
66
-ocr page 71-
dan ook nog uit spijt vanwege zijn nnoord op Uria
terwille van Bathseba! Muziekinstrumenten heb-
ben (tenzij als geduid symbool van het mannelijk
dan wel vrouwelijk geslachtsorgaan) toch al niet
de grootste aandacht van de schrijver Op een
schilderij van Jan van Bronchorst bespeelt een
jongeman zogenaamd een cither maar in werke-
lijkheid gaat het om een bijzonder type luit (met
twee kragen). De juist genoemde Lumen Porten-
gen is overigens een matige schilder, die het in de
verste verte niet haalt bij zijn neef Petrus Porten-
gen, van wie op de prachtige Caravaggisten-ten-
toonstelling van 1986/1987 in het Centraal Mu-
seum zulk verrassend goed werk te zien was. Op
het terrein van het 17de eeuws pastoorsportret
blijkt de auteur ook niet helemaal thuis. Op biz.
68/69 is er sprake van een pastoor die naar een
schedel wijst met daarnaast een briefje met 'Me-
mento Mori'. Vervolgens wordt een verband ver-
ondersteld tussen het (eveneens weergegeven)
crucifix en de Vanitas-tekst: deze pastoor geeft
-aan verder te zullen leven door zijn geloof in
Christus. Merkwaardige theologie. In werkelijk-
heid is dit 'Memento Mori' naar buiten, naar de
beschouwer toe gericht. Binnen zo'n ikonografi-
sche context staat ook wel eens 'Respice Finem'
(wees bedacht op uw levenseind). Het gaat dus
om een aanmaning om er toch vooral voor te
zorgen in staat van genade te sterven. In dit geval
vind ik de schrijver ook wel wat somber bij zijn in-
schatting van het nut van nader onderzoek aan-
gaande de identiteit van de voorgestelde pastoor
Het is geschilderd door Jan Rutgers van Niwael in
1654. Deze schilder woonde op het Oudkerkhof,
dus vlakbij de katholieke schuilkerk van St. Jacob
bij het Neude in de Drakenburgsteeg. Pastoor
daar was tussen 1646 en 1655 de geboren
Utrechtenaar Joannes van Ghessel. Misschien is
deze hier wel voorgesteld (misschien ook niet).
Verder onderzoek zou zich bijvoorbeeld kunnen
richten op eventuele biografische gegevens om-
trent de schilder en een vergelijking met portret-
ten van andere 17de eeuwse Utrechtse pastoors.
Zo'n onderzoek lijkt me in het geheel niet bij
voorbaat uitzichtloos. Al met al zeker een tot na-
der deel- onderzoek stimulerend werk. Te hopen
valt dan ook dat 'Matrijs' in de toekomst metter-
daad dergelijke nadere deelstudies over 17de
eeuwse Utrechtse kunstenaars zal gaan uitgeven,
die de samensteller van deze alleszins bruikbare
schets nu al in het verschiet ziet.
Paul Huys Janssen. Schilders in Utrecht (1600-
1700), met 99 afb.in zwart-wit en 10 afb. in
kleur. Historische Reeks Utrecht dl. 15.
Uitg. Stichting Matrijs, Utrecht 1990.
108 bIz. ISBN 90-70482-97-5. Prijs il. 24,95.
Agenda
Zondag 12 april 1992. stadswandeling 'Markt
in Middeleeuws Utrecht'
o.l.v. drs. Kaj van Vliet.
Vertrek: 13.00 uur vanaf de Maartensbrug (bij de
Lichtegaard). Deelname: leden gratis, niet-leden
ƒ 2,50. Opgeven bij: A.M. Reijmers,
Makassarstraat 1 bis, 3531 VJ Utrecht.
T/m 17 mei 1992. 'Passiegravures van Hendrik
Groltzius',
12 gravures met passievoorstellingen.
Tentoonstelling Rijksmuseum Het Catharijnecon-
vent, Nieuwegracht 63, Utrecht.
Woensdag 3 juni 1992. Voorjaarsledenvergade-
ring Vereniging Oud-Utrecht.
Plaats: Gemeentelijke Muziekschool,
Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 19.30 uur.
Zaterdag 13 juni 1992. Excursie naar kasteel
Groeneveld te Baarn onder het motto 'Moderne
kunst in historisch perspektief'.
Uitgebreide infor-
matie over deze excursie treft u aan in het eerst-
volgende nummer van het Maandblad.
T/m 27 juni 1992. 'Bedrijfsarchieven'. Tentoon-
stelling van een selectie van materiaal uit archie-
ven van Utrechtse (o.a.) sigaren-, machine- en
broodfabrieken, banken en verzekeringsmaat-
schappijen. Gemeentelijke Archiefdienst,
Alexander Numankade 199, Utrecht.
T/m 23 juni 1992. 'Knappe Koppen'. Tentoon-
stelling over zes Utrechtse hoogleraren, o.a. prof.
F.C. Donders en prof. G. Heymans.
Universiteitsmuseum, Biltstraat 166, Utrecht.
R DIrkse
67
-ocr page 72-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
55e jaargang nr. 5 - mei 1992
@
^^FF'c m.i
.iiiua^
p^wra
r .1 ■^j' >r5 r? ^1 : ■ ■
-ocr page 73-
stenaar te laten plaatsvinden. Na deze wandeling
is er gelegenheid (voor eigen rekening) iets in het
kasteel te drinken, waarna een boeiende wande-
ling met uitleg en muziek wacht. Tijdens deze
laatste wandeling zal blijken hoe verschillende
tuinen en de natuur in zijn geheel, door de eeu-
wen heen, componisten geïnspireerd hebben tot
het componeren van diverse soorten muziek van
klassiek tot zeer modern (tentoonstelling Muziek
en landschap).
Programma:
13.00 uur: vertrek met een bus vanaf het
Jaarbeursplein (bij de roltrappen)
13.30 uur: aankomst en verwelkoming op
Groeneveld
14.00 uur: bezoek tentoonstelling "Water en
moderne beeldhouwkunst"
15.15 uur: thee
15.45 uur: bezoek tentoonstelling "Muziek en
landschap
17.00 uur: vertrek met bus naar Utrecht,
Jaarbeursplein.
Opgave voor deze excursie is mogelijk d.m.v.
overmaking van een bedrag van ƒ 30,- op girore-
kening 343624 t.n.v. mw. R. Fokkema te Utrecht
o.v.v. "voorjaarsexcursie 1992" (vóór 1 juni a.s.).
U wordt verzocht op uw overschrijving duidelijk
uw naam, adres en bank/gironummer te vermel-
den. Het maximum aantal deelnemers bedraagt
56. Het motto hierbij is: "Wie het eerst komt, die
het eerst maalt". Bij deelname aan de excursie:
wandelschoenen en eventueel regenkleding mee-
nemen.
Namens de excursiecommissie,
SJ. Daniels
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr, 5 - mei 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
Voorjaarsexcursie
Zoals u in het Maandblad van april 1992 hebt
kunnen lezen zal de jaarlijkse voorjaarsexcursie
dit jaar plaatsvinden op zaterdag 13 juni as. on-
der het motto "Moderne kunst in historisch per-
spectief". Ons doel deze dag is een tweetal ten-
toonstellingen in en rond Kasteel Groeneveld te
Baarn. Het betreft de tentoonstelling Muziek en
Landschap
en de tentoonstelling Waterwerken,
een expositie van moderne beeldhouwkunst van
14 beeldhouwers. Een gedeelte van de tentoon-
stellingen is gesitueerd in de tuinen rondom
Groeneveld.
Na de verwelkoming zal een inleiding over de be-
treffende tentoonstellingen worden gehouden
door een van de deelnemende beeldhouwers. Er
wordt naar gestreefd de wandeling langs de
beeldhouwwerken onder leiding van deze kun-
69
-ocr page 74-
Vo o rj aars leden verg adering
De Algemene Voorjaarsledenvergadering vindt plaats op woensdag 3 juni a.s. in de aula van
de Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 5, Utrecht. Aanvangstijd: 19.30 uur. De zaal gaat
om 19.00 uur open.
Agenda
1.            Opening.
2.            Notulen van de vorige Najaarsledenvergadering (ter inzage).
3.            Ingekomen stukken en mededelingen.
4.            Jaarverslag over 1991 (ter inzage).
5.            Verslag van de penningmeester over 1991, de jaarrekening (bijgaand) en de accountantsver-
klaring (ter inzage).
6.            Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, propaganda, activiteiten en de SPOU.
7.            Stichting Stichtse Geschiedenis.
8.            Bestuursmutaties:
Het bestuur stelt voor het aantal bestuursleden uit te breiden van negen naar tien. Verder zal
mw. M.J. Dolfin het bestuur verlaten omdat zij de maximale zittingsduur van negen jaar heeft
volgemaakt. Het bestuur stelt voor te benoemen: mw. I. Stroucken en mw. M. van de Vrugt.
Tegenkandidaten kunnen worden gesteld door tenminste tien leden, die hiervan tot drie
dagen voor deze vergadering schriftelijk mededeling kunnen doen aan de secretaris.
9.            Rondvraag.
10.          Sluiting.
Na de pauze (rond 20.45 uur): "Het museum van 's Rijks Munt", lezing door de heer A. Scheffers,
conservator van het museum.
In de lezing zullen aan de orde komen: de collectie van het Museum van 's Rijks Munt, bestaande uit
munten, die vanaf de 7de eeuw in Nederland zijn gefabriceerd; het 90-jarig bestaan van 's Rijks Munt
als staatsbedrijf en de (geprivatiseerde) toekomst van de Munt en haar museum.
Afsluiting met een drankje.
Het programma na de pauze is (tegen betaling van een bedrag van ƒ 2,50) ook voor niet-leden toe-
gankelijk,                                                                                                                 j
70
-ocr page 75-
Jaarrekening 1991
Jaarrekening
Begroting
Jaarrekening
Begroting
1990
1991
1991
1992
Baten
Kontributies
79,796 —
82.000,—
78.352,—
80.000,—
Advertenties
4.950 —
11.000,—
14.076,86
13.500,—
Verkopen
4.605,—
3.000,—
2.635,15
3.000,—
Donaties
12.999 —
12.000,—
15.528,50
12.000,—
Finan. Baten
11.134,—
10.000,—
11.103,79
10.000,—
Diversen
423,—
-,—
"#
t
113.907,—
118.000,—
121.696,30
118.500,—
Lasten
MOU
53.892,—
55.000,—
46.624,85
55.000,—
JOU
37.933,—
38.000,—
39.541,74
35.000,—
Archeologische
Kroniek
10.000,—
10.000,—
10.000,—
10.000,—
Activiteiten
en werving
3.650,—
4.000,—
4.708,41
7.500,—
Kosten van
Beheer
7.638,—
7.000,—
7.977,72
7.000,—
Algemene
kosten
5.811,—
5.000,—
9.451,51
5.000,—
Afschrijvingen
1.173,—
-,—
3.536,77
1.200,—
120.097,—
119.000,—
121.841,—
120.700,—
Kapitaal
mutatie
2.200,—
6.190,-
.000,—
144,70
Kapitaal per
jaarultimo
96.432,03
77.522,—
De penningmeester
J.W. Lemaier
71
-ocr page 76-
Ter gelegenheid van deze studiedag zal de V.N.K.
een bundel kerkhistorische studies over de plaats
van samenkomst presenteren. De gemeente
Utrecht biedt de deelnemers na afloop van de bij-
eenkomst een receptie aan.
De aanvang is om 10.00 uur. De toegang is voor
leden van de VNK gratis; niet-leden betalen
ƒ 10,-. Informatie bij de secretaris van de VNK,
drs. P.H.A.M. Abels (tel. 01820-37272).
Berichten
Middeleeuws latijn
Middeleeuws latijn is een vak dat de meeste ar-
chiefbezoekers in de praktijk leren. Er is nauwe-
lijks een boek voor te vinden, zeker niet voor de
teksten van het Nederlandse grondgebied. Nu is
er Middeleeuws latijn, grammatica voor begin-
ners, met oefeningen.
Het is geschreven door
Kees Smit, die enkele paleografische werkgroe-
pen begeleidt van amateurs, die zich met middel-
eeuws latijn bezighouden; ook gaf hij cursussen
middeleeuws latijn en paleografie in Utrecht, Den
Bosch en Vught.
Wie vroeger latijn geleerd heeft, zal met dit boek-
je redelijk uit de voeten kunnen en gaandeweg
de in het latijn gestelde archiefstukken kunnen
begrijpen. Wie geen latijn kent, zal er uiteraard
meer moeite mee hebben, maar met het nodige
geduld zijn doel ook bereiken. Het boekje kost
ƒ 12,50 en is verkrijgbaar bij o.a. de Gemeentelij-
ke Archiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht.
Agenda
T/m 17 mei 1992. 'Passiegravures van l-lendril<
Goltzius',
12 gravures met passievoorstellingen.
Tentoonstelling Rijksmuseum Het Catharijnecon-
vent. Nieuwegracht 63, Utrecht.
Woensdag 20 mei 1992. Jaarvergadering be-
gunstigers Utrechts Monumentenfonds. Plaats:
Doopsgezinde Kerk, Oudegracht 270, Utrecht.
Aanvang: 19.00 uur
Woensdag 3 juni 1992. Voorjaarsledenvergade-
ring Vereniging Oud-Utrecht. Plaats: Gemeentelij-
ke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht. Aanvang:
19.30 uur.
Zaterdag 13 juni 1992. Excursie naar kasteel
Groeneveld te Baarn onder het motto 'Moderne
l<unst in historiscti perspektief'.
Uitgebreide infor-
matie over deze excursie treft u aan in dit num-
mer van het Maandblad.
T/m 27 juni 1992. 'Bedrijfsarcliieven'. Tentoon-
stelling van een selectie van materiaal uit archie-
ven van Utrechtse (o.a.) sigaren,- machine- en
broodfabrieken, banken en verzekeringsmaat-
schappijen. Gemeentelijke Archiefdienst, Alex.
Numankade 199, Utrecht.
T/m 23 juni 1992. 'Knappe Koppen'. Tentoon-
stelling over zes Utrechtse hoogleraren, o.a. prof.
FC. Donders en prof. G. Heymans. Universiteits-
museum, Biltstraat 166, Utrecht.
Kerkgeschiedenis
De 4de Dag van de Kerkgeschiedenis van de Ver-
eniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis zal
op zaterdag 29 augustus a.s. worden gehouden
in de Janskerk te Utrecht. In deze passende en-
tourage zullen verschillende voordrachten wor-
den gehouden. Prof. J. Woltjer, emeritus-hoogle-
raar nieuwe geschiedenis uit Leiden zal op zoek
gaan naar het mensbeeld in de kerkgeschiedenis,
waarbij hij meer aandacht zal vragen voor de
niet-intellectuele aspecten van het geloofsleven.
Het resterende programma staat in het teken van
het thema "Utrecht op de wissel der tijden": de
kerkhistorische ontwikkelingen in stad en provin-
cie Utrecht op het snijvlak van de 16de en 17de
eeuw. Het religieus leven in de stad Utrecht
wordt geanalyseerd door dr. F. Broeyer, waarna
drs. P.A.A.M. Abels, onder de titel "Tussen
Rooms-Katholiek en Utrechts-Gereformeerd" de
situatie op het Utrechtse platteland zal schilde-
ren. De daarop volgende discussie zal worden ge-
leid door prof. dr. O.J. de Jong.
72
-ocr page 77-
De dertig hoeven in
Oostveen
In de vroege middeleeuwen was het ge-
bied tussen de rivier de Vecht en de
zandgronden van het Gooi en de Vuur-
sche vrijwel geheel bedekt met veen.
Het maaiveld lag in die tijd enkele me-
ters hoger dan tegenwoordig. In de 12e
eeuw begon men deze wildernis in cul-
tuur te brengen. Dat gebeurde volgens
een methode die uitvoerig door Van der
Linden is beschrevene
Eerst werd vanuit de oever van een rivier of wete-
ring, die als ontginningsbasis diende, het aan-
grenzende veen in een aantal kavels met een ge-
lijke breedte verdeeld, ledere kolonist kreeg met
zijn gezin een eigen kavel of hoeve ter ontgin-
ning. Door het graven van evenwijdige sloten
vanuit de ontginningsbasis liet men vervolgens
het overtollige water uit het veen wegstromen.
De bovenlaag van het veen kon hierdoor ver-
drogen en worden benut voor akkerbouw. De slo-
ten deden tevens dienst als perceelscheiding. Met
de geleidelijke verlenging der sloten veeninwaarts
groeiden de hoeven in diepte. Zo ontstonden smal-
le maar zeer langgerekte kavels, die in het land-
schap nog altijd goed te herkennen zijn. Gewoon-
lijk werd aan het einde van de kavels een achter-
wetering gegraven, die in een later stadium de
basis voor een nieuwe ontginning kon vormen.
De veenontginningen waren aanvankelijk vooral
gericht op het verkrijgen van bouwland. Als ge-
volg van inklinking en oxydatie (een proces waarbij
het veen verteert) daalde het maaiveld in de loop
der ecuwen echter zodanig dat akkerbouw niet
meer mogelijk was. Het land was tenslotte nog
slechts geschikt voor veehouderij en turfwinning.
Volgens Gottschalk begon de ontginning van de
Oostvechter venen vanuit de oudere cultuur-
grond langs de Vecht en schreed zij geleidelijk
voort in de richting van het Gooi. De stukken
veen immers die het verst van de Vecht verwij-
derd lagen, bleven tot in de 15e eeuw, soms zelfs
tot in de 16e eeuw woest en onverdeeld liggen.
Gottschalk meende daarom dat de Hoofddijkse
wetering (dit is de wetering die het dichtst bij de
Vecht lag) de ontginningsbasis heeft gevormd^.
In een recent artikel hebben daarentegen Van
Winter en Buitelaar verondersteld dat niet de
Hoofddijk met Hoofddijkse wetering, maar een
watergang langs de verder van de Vecht gelegen
Gageldijk als ontginningsbasis heeft gediend^.
Hun redenering luidt in het kort als volgt.
In enkele oorkonden uit de tweede helft van de
13e eeuw is sprake van een rechtsgebied of ge-
recht
van ridder Ludolf van Overdevecht. Dat ge-
bied moet zich hebben uitgestrekt tussen het ge-
recht Achttienhoven in het westen en dat van
Oostbroek in het oosten. Het gerecht van Ludolf
van Overdevecht is echter naderhand uiteengeval-
len, want in de 14e eeuw worden tussen Acht-
tienhoven en Oostbroek drie afzonderlijke gerech-
ten vermeld. Aan Achttienhoven grensde in die
tijd het gerecht van de Domproost, dat ook wel
Oostveen werd genoemd. Ten oosten van Oost-
veen lag het gerecht Herbertskop, dat sinds 1321
van de Utrechtse bisschop in leen werd gehouden
door de familie Proys. Tussen Herbertskop en
Oostbroek tenslotte lag het gerecht Overdevecht,
dat in handen was van de nazaten van ridder Lu-
dolf. Dit 14e-eeuwse Overdevecht mag dus niet
worden verward met het veel grotere gerecht van
Ludolf van Overdevecht uit de 13e eeuw.
Nu vermeldt een oorkonde uit 1276 de verkoop
van een kwart hoeve, gelegen op het veen in het
gerecht van Ludolf van Overdevecht, ridder, "in
de dertig hoeven". De aanduiding "in de dertig
hoeven" wordt eveneens aangetroffen in een
goederenlijst van het kapittel van Oudmunster uit
1300, waar sprake is van een stuk land op het
veen in het rechtsgebied van Herman van Over-
devecht Ludolfszoon of "in het gerecht van de
dertig hoeven in den Biesen".
Ten einde deze raadselachtige dertig hoeven na-
der te kunnen localiseren binnen het gerecht van
de heren Van Overdevecht, hebben Van Winter
73
-ocr page 78-
dere veenontginningen ten oosten van de Vecht,
dan kunnen we daar evenmin zesvoorlinghoeven
ontdekken. Ten westen van Oostveen lag het ge-
recht van Achttienhoven, dat in het bezit was van
het kapittel van Sint Jan in Utrecht. Op de Vecht-
oever grenzend aan Achttienhoven bezat dit ka-
pittel van oudsher een nederzetting, Everekestor-
pe genaamd^. In 1085 voegde bisschop Koen-
raad het daaraan grenzende veenland bij dit bezit
met de opdracht het te ontginnen. Het veen
werd bij die gelegenheid omschreven als "terram
palustrem in Euerekestorpe", maar in een oor-
konde uit 1287 duikt hetzelfde gebied op onder
de naam Achttienhoven^. Hieruit volgt dat er tij-
dens de eerste ontginningsfase achttien hoeven
moeten zijn uitgezet. Als we de breedte van het
gerecht Achttienhoven meten, zowel langs de
Hoofddijk als de Gageldijk, dan blijkt die in beide
gevallen ongeveer 1750 meter te bedragen. Dit
betekent dat iedere hoeve in Achttienhoven ca.
97 meter breed moet zijn geweest.
Het gerecht Tienhoven, dat meer naar het noord-
westen lag, ontstond in 1243. In dat jaar ver-
kocht Herman van Maarssen tien hoeven van het
Maarsseveen, dat reeds gedeeltelijk uit cultuur-
land bestond, met gerecht, tijns en tienden aan
het kapittel van Sint Pieter in Utrecht^. Het ge-
recht Tienhoven heeft zich vroeger over een
breedte van ca. 1050 meter uitgestrekt tot dicht
bij de rand van het Gooi. ledere hoeve moet dus
105 meter breed zijn geweest. Dit stemt overeen
met de mededeling van Gottschalk dat de 24
hoeven in het gerecht Maarsseveen aan de
Hoofdwetering (dit is het verlengde van de
Hoofddijkse wetering) elk 28 roeden of 105 me-
ter breed waren^. Het gerecht Tienhoven was im-
mers een afsplitsing van Maarsseveen.
De conclusie moet dan ook luiden dat er in het
veengebied ten oosten van de Vecht geen zes-
voorlingontginningen aanwijsbaar zijn. In de ge-
rechten Tienhoven, Maarsseveen en Achttienho-
ven zijn de hoeven aanzienlijk smaller geweest
dan de gebruikelijke 112,5 meter van de zesvoor-
linghoeve. Voor Oostveen en Herbertskop heb-
ben we (nog) geen kavelbreedte kunnen vaststel-
len, maar we hebben gezien dat de kaveldiepte
met aan de norm van ca. 1250 meter voldoet. Uit
dit alles blijkt wel dat men /loei/ennamen niet
zonder meer mag koppelen aan een zesvoorling-
ontginning. Daarmee vervalt de grond voor de
veronderstelling dat de Gageldijk als basis van de
Oostvechter ontginningen zou hebben gediend.
Een blik op de kaart leert ons bovendien dat de
en Buitelaar teruggegrepen naar de studie van
Van der Linden. Deze toonde namelijk aan dat de
veenontginners in bepaalde gevallen uiterst syste-
matisch te werk gingen, doordat zij hoeven uit-
maten met een van tevoren vastgestelde oppervlak-
te. Daarbij was de zogenaamde zesvoorlinghoeve,
met een breedte van 30 roeden of ca. 112,5 meter
en een lengte van zes voorling of ca. 1250 meter,
verreweg het meest gebruikelijk. Met een opper-
vlakte van ongeveer 14 hectare vormde zij de stan-
daardhoeve in het Hollands-Stichtse veengebied^.
Uitgaande van deze standaardbreedte van 112,5
meter per hoeve, aldus Van Winter en Buitelaar,
moeten de dertig hoeven in het gerecht van Lu-
dolf en Herman van Overdevecht samen onge-
veer 3375 meter breed zijn geweest. Wanneer
men nu de afstand meet vanaf de westgrens van
Oostveen langs de Gageldijk tot de oostgrens van
Herbertskop, dan blijkt deze juist 3375 meter te
bedragen. Meet men daarentegen vanaf de west-
grens van Oostveen langs de Hoofddijk, dan
krijgt men noch tot de oostgrens van Oostveen
noch tot die van Herbertskop een bevredigende
hoevebreedte. In het eerste geval moeten de hoe-
ven - bij een afstand van 3125 meter - elk ca.
104 meter breed zijn geweest, in het tweede ge-
val - bij een afstand van 3500 meter - elk ruim
116 meter, wat in beide gevallen zou afwijken
van de standaardbreedte van 112,5 meter. De
twee auteurs hebben daaruit de conclusie getrok-
ken dat de door het hele veengebied tot en met
Breukeleveen doorlopende Gageldijk of Voor-
dorpsedijk als ontginningsbasis moet hebben ge-
diend. Vanuit deze dijk zouden de dertig hoeven
zijn uitgezet in de richting van de Hoofddijk. Die
hoeven zouden bovendien zowel Oostveen als
Herbertskop hebben omvat.
Tegen deze opvatting moeten enkele bezwaren
worden ingebracht. De vraag dient namelijk te
worden gesteld of we de dertig hoeven, in navol-
ging van Van Winter en Buitelaar, inderdaad als
zesvoorlinghoeven mogen beschouwen. In dat
geval moeten deze hoeven immers naast de ge-
bruikelijke breedte van 112,5 meter tevens een
lengte van ca. 1250 meter hebben gehad. Bij me-
ting van de kaveldiepte tussen Hoofddijk en Ga-
geldijk blijkt echter dat deze, althans in Oostveen
en Herbertskop, ongeveer 1500 meter bedraagt,
wat overeenkomt met ruim zeven voorling. Te
veel dus voor een zesvoorlinghoeve, zelfs indien
deze royaal bemeten zou zijn geweest.
Als we vervolgens onze blik richten op enkele an-
74
-ocr page 79-
vecht, zoals we die kennen sinds de 14e eeuw,
nader moeten beschouwen.
De grens tussen Overdevecht en Herbertskop
kwam vrijwel overeen met de tegenwoordige
grens tussen de gemeenten De Bilt en Maartens-
dijk, tenminste voor wat het gedeelte ten noor-
den van de Voordorpsedijk betreft^. Omdat ook
de oostgrens van Overdevecht min of meer be-
kend is, kunnen we de breedte van dit gerecht
bepalen op ca. 600 meter. Zeer smal wanneer we
bedenken dat Overdevecht zich eertijds heeft uit-
gestrekt vanaf de Kromme Rijn tot de Vuursche
over een lengte van ruim elf kilometer.
Het gerecht Herbertskop was nog smaller. De
grens tussen Herbertskop en Oostveen, dat wil
zeggen het gedeelte dat was gelegen tussen de
Groenekanseweg en de Nieuwe Wetering, werd
gevormd door een sloot die tevens twee tiend-
blokken, genaamd "de Schutterstiend" of "Her-
bertskoppertiend" en "de Korte Akkers", van el-
kaar scheidde. Deze sloot lag op ca. 50 meter ten
westen van de tegenwoordige Twisslaan. Op een
kaart uit 1792 zijn beide tiendblokken nauwkeu-
rig aangegeven 10. De breedte van Herbertskop
bedroeg daardoor slechts ca. 400 meter. Evenals
Overdevecht heeft Herbertskop zich uitgestrekt
tot de Vuursche.
Het gerecht Oostveen was aan de Hoofddijk ruim
drie kilometer breed, drie keer zo breed derhalve
als Herbertskop en Overdevecht tezamen. Oost-
veen moet dan ook met zekerheid deel hebben
uitgemaakt van het gerecht van de dertig hoe-
ven, want het is niet aannemelijk dat deze hoe-
ven zich zouden hebben beperkt tot Herbertskop
en Overdevecht. in dat geval zou één hoeve
slechts ca. 33 meter breed zijn geweest, wat sterk
afwijkt van de gemiddelde hoevebreedte van ca.
100 meter die we elders in de Oostvechter venen
hebben aangetroffen. Maar bovendien mag bij
de plaatsbepaling "in den Biesen" in het reeds
genoemde goederenregister van Oudmunster uit
1300 een samenhang worden vermoed met een
stuk grond, genaamd het Biesveld, dat was gele-
gen in de uiterste zuidoosthoek van Oostveen
langs de Steenweg naar De Bilt^ ^. De vraag is dan
of het gerecht van de dertig hoeven alleen Oost-
veen omvatte, of dat ook Herbertskop en Overde-
vecht ertoe behoord hebben.
We moeten vervolgens nagaan op welke titel Lu-
dolf van Overdevecht in de 13e eeuw rechts-
macht bezat in het gebied, dat zich - zoals we al
zagen - uitstrekte over deze drie gerechten Oost-
veen, Herbertskop en Overdevecht tezamen.
langs de Gageldijk gelegen wetering niet in de
Vecht uitmondt, maar min of meer evenwijdig
aan die rivier blijft lopen. Het valt dan ook moei-
lijk in te zien hoe deze wetering het uit het veen
toestromende water op de Vecht heeft kunnen
lozen. Met andere woorden, het is zelfs uitgeslo-
ten dat de Gageldijk als ontginningsbasis zou
hebben gefungeerd. Daarentegen moet de
Hoofddijk het uitgangspunt hebben gevormd, zo-
als ook al door Gottschalk werd verondersteld. De
Hoofddijkse wetering, gelegen op de rand van de
rivierklei, waterde immers wel uit in de Vecht.
Vanuit de Hoofddijk schoof de ontginningsgrens
geleidelijk op in de richting van het Gooi. Uiter-
aard konden zulke lange stroken veen eerst in de
loop van enkele eeuwen geheel in cultuur wor-
den gebracht. Om het water uit het nog niet ont-
gonnen veen beter te kunnen afvoeren, moesten
er achterweteringen worden gegraven. Deze kwa-
men in overeenstemming met de verschillende
ontginningsfases op steeds grotere afstand van
de Vecht te liggen. De watergang langs de Ga-
geldijk heeft dus als eerste en oudste achterwete-
ring gediend. Naar alle waarschijnlijkheid dateert
de aanleg ervan uit het einde van de 12e eeuw.
Maar waar moeten we het gerecht van de dertig
hoeven dan zoeken? We weten inmiddels dat het
niet mogelijk is de ligging van deze hoeven vast
te stellen op basis van een rekenkundige formule.
Toch stellen de bronnen ons in staat om dit ge-
recht, althans met grote waarschijnlijkheid, te lo-
caliseren. We zullen dan eerst de grenzen tussen
de gerechten Oostveen, Herbertskop en Overde-
75
-ocr page 80-
hand ligt de veronderstelling dat de term "dertig
hoeven" doelde op het gerecht Oostveen zonder
Herbertskop. Maar we mogen ook de mogelijk-
heid niet uitsluiten dat de dertig hoeven het hele
gerecht van ridder Ludolf tussen Achttienhoven
en Oostbroek zouden hebben omvat.
In dit laatste geval moet iedere hoeve bijna 135
meter breed zijn geweest. Die afstand wijkt ech-
ter zoveel af van de gebruikelijke kavelbreedte in
de Oostvechter venen, dat we deze mogelijkheid
kunnen verwerpen. Maar wanneer we daarente-
gen de dertig hoeven localiseren binnen het ge-
recht Oostveen, dan kunnen we de breedte van
iedere hoeve vaststellen op ongeveer 100 meter.
Dit komt zeer goed overeen met de hoevebreedte
van 97 en 105 meter, die we in Achttienhoven,
Maarsseveen en Tienhoven hebben aangetroffen.
De conclusie van deze uiteenzetting moet daar-
om luiden dat het gerecht van de dertig hoeven
waarschijnlijk identiek was met het Domproos-
tengerecht of Oostveen.
De geschiedenis van de dertig hoeven laat zich
dan als volgt reconstrueren. Het veen dat het
Domkapittel rond 1100 met gerecht, tijns en tien-
den uit handen van de bisschop had ontvangen,
komen we in 1164 tegen als "justitia Sancti Mar-
tini" of het gerecht van de Dom. In de tweede
helft van de 13e eeuw blijkt dit gerecht echter in
het bezit te zijn van de familie Van Overdevecht.
Ofschoon de naam Overdevecht of Ultravech al
sinds het midden van de 12e eeuw voorkomt, is
ridder Ludolf de eerste van zijn geslacht die wat
duidelijker voor het voetlicht treedt. Hij verschijnt
in tal van oorkonden uit de jaren tussen 1240 en
1280 en heeft zijn naam verbonden aan de hof-
stede (Oud) Overdevecht of heren Ludolfs hof-
stede,
die was gelegen ten oosten van de stad
Utrecht nabij de huidige Museumbrug, waar de
familie Van Overdevecht van oudsher goederen
bezat. Het ligt voor de hand om te veronderstel-
len dat heer Ludolf rond 1250 het gerecht van de
Dom heeft gepacht, en wel - zoals de familie
Proys bijna een eeuw later - voor een bepaalde
tijdsduur. Dit Domproostengerecht, nu in handen
van de heren Van Overdevecht, duikt dan ook in
de bronnen op onder een andere naam: "het ge-
recht van de dertig hoeven", naar het aantal ont-
ginningseenheden waaruit het was samenge-
steld. Een meer oostelijk gelegen gebied, het la-
tere Herbertskop en Overdevecht, hield de familie
Van Overdevecht vermoedelijk al sinds het begin
van de ontginningen in leen van de bisschop. In
Oostveen komen we in 1164 tegen als het ge-
recht van de Dom ("justitia Sancti Martini") en in
de 14e eeuw als het Domproostengerecht op het
Veen of op het Oostveeni^. Blijkens de eerste
omschrijving moet de rechtsmacht in Oostveen
aanvankelijk aan het Domkapittel hebben toebe-
hoord. Nu hield Ludolf van Overdevecht het ge-
recht van Oostveen waarschijnlijk in erfpacht van
proost en kapittel van de Dom. Het gerecht ging
immers over van vader op zoon. Volgens het goe-
derenregister van Oudmunster bezat Herman van
Overdevecht, zoon van Ludolf, rond 1300 de
rechtsmacht in de dertig hoeven. In 1331 werd
het gerecht van Oostveen verpacht aan Arnoud
Proys met de vermelding dat voordien Herbert
van Overdevecht, zoon van Herman, het van de
Domproost gehouden had. In 1353 ging de
pacht, die door de Domproost voor een periode
van 80 jaar was verleend, over op de zoon en erf-
genaam van Arnoud Proys, Bernt^^.
Het gerecht van Herbertskop was een bisschop-
pelijk leen. Het behoorde tot 1321 toe aan Aleid,
dochter van de Utrechtse bankier Lambert de
Vriese. Toen zij er in dat jaar afstand van deed,
beleende de bisschop er vervolgens de bovenge-
noemde Arnoud Proys mee^''. Ook Overdevecht
was een bisschoppelijk leen. Een beleningsakte uit
1394 spreekt van het goed "Over die Vechte", dat
Dirk van Overdevecht met gerecht, tijns en tienden
in leen ontving "in alle der maten als sijn alderen
dat van den Gestichte te holden plagen"'5,
We mogen dus aannemen dat Ludolf van Over-
devecht het grootste deel van zijn gerecht, name-
lijk het latere Oostveen, in erfpacht hield van de
Domproost. De rest, het latere Herbertskop en
Overdevecht, hield hij in leen van de bisschop.
Wanneer Oostveen door de heren Van Overde-
vecht is verworven, blijkt nergens, maar het ge-
recht was in 1164 kennelijk nog met in hun bezit.
Oostveen werd toen immers omschreven als "het
gerecht van de Dom".
Het goederenregister van Oudmunster uit 1300
vermeldt nadrukkelijk dat de dertig hoeven teza-
men een gerecht vormden ("iurisdictio XXX mans-
orum"). Volgens Van Winter en Buitelaar zou dit
gerecht zowel Herbertskop als Oostveen hebben
omvat. In dat geval zou zich evenwel het merk-
waardige feit hebben voorgedaan dat een bis-
schoppelijk leen en een pachtgoed van de Dom
waren verenigd tot één rechtsdistrict, terwijl Over-
devecht daarnaast als een zelfstandige rechtskring
bleef bestaan. Een dergelijke gang van zaken
klinkt dan ook weinig aannemelijk. Meer voor de
76
-ocr page 81-
D im^STABT UTRJECH*^
CAERTKVAND
''SA
Detail van een kaart van C. Spectit uit ca. 1700 GA. U. Top. Hist Atlas Ab 82.
voorheen deel uitmaakte van het rechtsgebied
van Ludolf van Overdevecht, blijkt enkele jaren la-
ter toe te behoren aan Aleid, dochter van Lam-
bert de Vriese. Naar alle waarschijnlijkheid heeft
Lambert de Vriese het gerecht van Herbertskop
van de Van Overdevechts gekocht en is er vervol-
gens door de bisschop mee beleend^s. Toen Aleid
in 1321 afstand deed van Herbertskop, gaf de
bisschop het in leen aan Arnoud Proys. Als weste-
lijke begrenzing van Herbertskop wordt dan weer
het gerecht van de Domproost genoemd^^, waar-
uit men vermoedelijk wel mag afleiden dat ook
dit laatste gerecht op dat tijdstip niet meer in
handen van de familie Van Overdevecht was. In
1331 werd het Domproostengerecht of Oostveen
verpacht aan bovengenoemde Arnoud Proys. De
naam "dertig hoeven" is dan al verdwenen. Al-
leen ten oosten van Herbertskop hebben de Van
Overdevechts zich nog ruim een eeuw weten te
handhaven. Vanaf 1321 wordt hier een gerecht
Overdevecht vermeld met als middelpunt een
nieuwe hofstede Overdevecht^^.
twee oorkonden uit 1217 is in ieder geval sprake
van enkele hoeven in "Trans Vecht", dat buiten
Oostveen moet hebben gelegen^^, maar het is
mogelijk dat hiermee de omgeving van de hofste-
de Overdevecht werd bedoeld.
Overigens mag de vraag worden gesteld of Her-
bertskop en Overdevecht oorspronkelijk als apar-
te lenen zijn uitgegeven. In het voorgaande
kwam al de breedte van beide gebieden ter spra-
ke, 400 respectievelijk 600 meter, wat zeer gering
is in vergelijking met de overige gerechten ten
oosten van de Vecht. Bovendien worden Her-
bertskop en Overdevecht pas in de 14e eeuw als
afzonderlijke gerechten vermeld. De naam Her-
bertskop wordt voor 1321 zelfs in het geheel niet
genoemd. Het is daarom niet uitgesloten dat Her-
bertskop en Overdevecht aanvankelijk één ge-
recht hebben gevormd en pas in het begin van
de 14e eeuw zijn gesplitst.
In die tijd namelijk begon het aanzien van de fa-
milie Van Overdevecht te tanen. Vermoedelijk om
redenen van geldgebrek verkocht Herbert van
Overdevecht, kleinzoon van Ludolf, de hofstede
Overdevecht in 1317 aan de abdij van Sint Steven
in Oudwijk'^. De rechtsmacht in Herbertskop, dat
Hans Lagers
3573 BE Utrecht
Steve Bikostraat 174,
11
-ocr page 82-
P
Noten
1.  H. van der Linden, De cope. Bijdrage tot
de rechtsgeschiedenis van de openlegging der
Hollands-Utrechtse laagvlakte
(Assen 1955). ,
2.   M.K.E. Gottschalk, 'De ontginning der
Stichtse venen ten oosten van de Veciit',
in: Tijd-
schrift van het Koninklijk Nederlandsch Aard-
rijkskundig Genootschap
73 (1956) 208
3.  Johanna Maria van Winter en A.L.R
Buitelaar, 'Stad en veen in Utrecht, toegeliclit aan
degerectiten Oostveen en l-lerbertskop',
in: Jaar-
boek Oud-Utrecht
(1988) 19-22.
4.  Van der Linden, De cope, 20-36.
5.  Ellen Palmboom, 'De vorming van -hóeven-
namen in de veenontginningen van West-Neder-
land'
in: J.B. Berns e.a., ed., Feestbundel aange-
boden aan prof. dr. D.P. Blok
(Hilversum 1990)
287.
6.  Oorkondenboek van het Sticht Utrecht
tot 1301
(afgekort tot OSU), IV, nr. 2295 (1287
maart 17); Gottschalk, 'Ontginning', 208 noot 6:
"commutationem terre palustris in Everekestorpe,
que hodie Achtienhoven vocatur".
7.  OSU, II, nr. 1006 (1243 december 6).
8.  Gottschalk, 'Ontginning', 216,
9.  C Dekker, Het Krommerijngebied in de
middeleeuwen. Een institutioneel-geografi-
sche studie
(Zutphen 1983) 416.
10. Van Winter en Buitelaar, 'Stad en veen', 27.
11. Gottschalk, 'Ontginning', 210 noot 12; RH.
Damsté, 'Langs de Biltse Steenstraat', II, 'De Bies-
bosch',
in: Jaarboekje Oud-Utrecht (1966) 109;
Van Winteren Buitelaar, 'Staden veen', 21.
12. Van Winteren Buitelaar, 'Staden veen', 23.
13. ibidem, 25.
14.  Dekker, Krommerijngebied, 415.
15. A. Johanna Maris, Repertorium op de
Stichtse leenprotocollen uit het landsheerlijke
tijdvak,
I ('s-Gravenhage 1956) 37, nr. 48.
16. OSU, II, nr. 646(1217, voor juli 27) en nr
651 (1217 september 1). Zie ook OSU, I, nr. 481
(1174 september 8-24) "Juxta Vehit".
17. Dekker, Krommerijngebied, 417
18. Van Winter en Buitelaar, 'Stad en veen', 26.
19. Dekker, Krommerijngebied, 415
20. Volgens de Nieuwe Caerte vande Provin-
cie van Utrecht
van Bernard de Roy uit ca. 1696
lag deze hofstede Overdevecht even ten zuiden
van de Voordorpsedijk.
Boekenscho
Boekjes open over Bunnik
Arie van der Gaag, een bevlogen amateur-histori-
cus en professioneel fotograaf, maakte een gede-
tailleerd boekje over het Fort bij Rhijnauwen dat
werd gebouwd rond 1875. Het gaat over de
(nieuwe) Hollandse Waterlinie, maar ook over de
Duitse bezetting en over de schade die de Cana-
dezen er daarna uit pure verveling aanrichtten. In
1970 is het militaire gebruik van het fort beëin-
digd. Veertien jaar later werd Staatsbosbeheer ei-
genaar. Ook flora en fauna krijgen aandacht. On-
der het kopje 'Toekomst' staat weinig tekst en
veel wit. Een hardnekkige eigenschap van de toe-
komst is haar onzekerheid.- Vooral de foto's in dit
boekje zijn verrassend.
(Bunnik, uitg. Henk Reinders, 1990. Prijs ƒ 12,50)
Henk Reinders is behalve uitgever ook auteur. Bij
gelegenheid van de 250ste geboortedag van
Andreas Everardus van Braam (Houckgeest), af-
komstig uit Werhoven, schreef hij een flinterdun
boekje over diens reizen naar China in het derde
kwart van de 18de eeuw als employé van de
VOC. Hij kende één chinees woord: Butong, het-
geen zoveel wil zeggen als: ik versta uedele niet.
De man had ook belangrijke connecties in de pril-
le Verenigde Staten, onder wie george Washing-
ton. Aan diens vrouw gaf hij een chinees theeser-
vies cadeau. Een onpretentieus boekje over een
geruchtmakende Werkhovense (gem. Bunnik) fa-
milie.
(Bunnik, uitg. H. Reinders, 1989. Prijs ƒ 3,50)
A. Koops werd in 1945 hulpmarechaussee en in
1946 politieagent in Oudenrijn, nu Vleuten-De
Meern. Na enkele jaren kreeg hij een aanstelling
in zijn geboorteplaats Bunnik, waar hij in 1984
werd gepensioneerd. Wat is er in de samenleving,
en dus bij de politie, veel veranderd in die bedrij-
ven. De verteller is een in- en inburgerlijke wout,
die er niettemin goed aan heeft gedaan zijn her-
inneringen vast te (laten) leggen. Leuk is zijn op-
merking dat hij het scheldwoord diender nooit als
zodanig heeft opgevat.-Het boekje wemelt van
de drukfouten. Over taal- en stijlfouten hebben
we het hier niet.
78
-ocr page 83-
werkstukken vervaardigden de stemming ter
beurze en in het land registreerden: alle emoties
van onzekerheid tot kracht en zelfbewustzijn zijn
er in terug te vinden. Twee en twintig affiches in
prachtige kleuren staan achterin het boek afge-
drukt, de vroegste uit 1917, de meest recente
van het Dutch Event van september 1990. Stuk
voor stuk zijn het werken van befaamde Neder-
landse kunstenaars -het vak reclametekenaar be-
stond nog niet- en zowel vanuit kunsthistorisch
als vanuit reclame-oogpunt hebben ze heel wat
te vertellen.- Dit met veel zorg uitgegeven boek
verscheen bij gelegenheid van de tentoonstelling
'Ontworpen voor de Jaarbeurs' die zomer 1991
in het Centraal Museum werd gehouden. Iets ou-
dere Utrechters zullen in dit werk veel herkennen.
Want gebouwen en affiches mogen dan in de ge-
schiedbeschrijving tot nu toe onderbelicht zijn ge-
bleven, het waren wel de twee manieren waarop
elke stadgenoot, ook al had hij niets op de Jaar-
beurs te zoeken, tegen deze markt van markten
opliep.
(A. Koops, Veertig jaren diender. Langs Kromme
Rijn en Leidse Rijn. Bew. en uitg. Henk Reinders,
Bunnik 1988. Prijs ƒ 22,50)
Wie vanuit Utrecht Bunnik binnenkomt passeert
links de r.k. Barbarakerk van architect Alphons
Boosten. Die kerk, naar veler oordeel geen
schoonheid, stond er in 1990 vijftig jaar. Dat was
de aanleiding tot het Gedenkboek 50 jaar Barba-
rakerk Bunnik 1940-1990, geschreven door J.E.
Gademan. Uitgangspunt zijn de verhchtingen van
de pastoors, vanaf de vrome deken Heinen
(1910-1937) tot heden. Laatstgenoemde heette
bij het Bisdom een pastoor die goed met kape-
laans kon omgaan. Hij kreeg dus altijd de lastig-
ste. 'Namen noemen we niet' staat er dan dis-
creet. Maar achterin is een keurige chronologi-
sche lijst van kapelaans opgenomen, zodat we
alsnog kunnen vernemen wie die lastposten dan
wel waren.
De Barbarakerk heeft nogal wat kunstwerken on-
der haar dak, waaronder een beeld van de patro-
nes met model van de kerk van de hand van A.
Termote. Vooral pastoor dr R.F. Hegge (1937-
1964) voerde een actief kuntwervingsbeleid. Veel
mooie foto's van de hand van G.Th. Delamarre. -
(Uitg. Parochiebestuur Bunnik. Verkrijgbaar aan
de r.k. pastorie of de plaatselijke boekhandel Van
Ravenswaay. Prijs ƒ 24,50)
v.S.
v.S.
Cassandra Bosters, Ontworpen voor de Jaar-
beurs. 75 Jaren Koninklijke Nederlandse Jaar-
beurs. M. bijdr. V. Marie-Thérèse van Thoor en
Wilma Visser. Zutphen/Utrecht,
Walburg Pers/Centraal Museum Utrecht 1991.
CIP/ISBN 906011.746.8 Prijs ƒ 29,50
75 jaar Jaarbeurs
De Jaarbeurs en Utrecht hebben al sinds 1916
een relatie die onverbrekelijk is, for better and for
worse. De beurs is zakeninstituut, congrescen-
trum en architectonische beeldbepaler van een
groot stadsgedeelte, ja haast een stad in de stad.
Het laatste aspect wordt in dit boek uitvoerig be-
licht. De auteurs vertellen het relaas van de eerste
Jaarbeursbarakken op het Janskerkhof en aan het
Vredenburg, de vroegste paviljoenbouw, het gi-
gantische complex aan de Rijnkade en de verhui-
zing naar wat we gemakshalve 'de Croeselaan'
zullen noemen, waar de kazernes sneuvelden om
plaats te maken voor beursgebouwen en hotels.
Van de aanwinst-Hojel (in statu nascendi) staat
een gemonteerde invulfoto afgedrukt, met een
dun lichtlijntje naar het station: de verbinding
met de stad.
Een overzicht van de affiches van de KN Jaar-
beurs toont aan hoe de kunstenaars die deze
Afbeelding van het eerste affiche van de jaar-
beurs in 1917.
79
-ocr page 84-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 6 - juni 1992
-ocr page 85-
; . cx-\ \ qo
Ledenwerfcampagne
Oud-Utrecht
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 6 - juni 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65-^/41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk.
Vormgeving: Enk Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
De vereniging is het kalenderjaar 1992
ingegaan met 1694 leden. Sinds een
aantal maanden houdt een enthousiaste
ledenwerfcommissie, voor het grootste
deel bestaande uit leden van de even
nijvere activiteitencommissie van de ver-
eniging, zich bezig met een ledenwerf-
campagne. Een van de gevolgen van de
campagne is de produktie van een ge-
heel nieuwe ledenwerffolder
Agenda
Het ledental schommelt de laatste jaren rond de
1700. Ons streven is erop gericht om de grens
van 2000 leden een keer te doorbreken. Dat kan
echter alleen maar mede met behulp van onze le-
den.
Wij hebben daarom in dit maandblad een exem-
plaar van de ledenwerffolder bijgesloten. Aan u
vragen wij één lid voor de vereniging te werven.
Met uw hulp en enthousiasme moet dat kunnen
lukken!
De ledenwerfcommissie
Zaterdag 13 juni 1992. Excursie naar kasteel
Groeneveld te Baarn onder het motto 'Moderne
kunst in historisch perspektief'.
Uitgebreide infor-
matie over deze excursie treft u aan in het
Maandblad van mei 1992.
T/m 27 juni 1992. 'Bednjfsarchieven'. Tentoon-
stelling van een selectie van materiaal uit archie-
ven van Utrechtse (o.a.) sigaren,- machine- en
broodfabrieken, banken en verzekeringsmaat-
schappijen. Gemeentelijke Archiefdienst, Alex.
Numankade 199, Utrecht.
81
-ocr page 86-
In de Driehoek:
een historisch tref centrum op
mensenmaat
Openstelling: een gebeurtenis in Utrechts cultureel leven
Stellingen bij een proefschrift worden, als ze leuk
zijn, 'n keer in de krant afgedrukt om daarna te
worden vergeten. Meestal terecht, soms onte-
recht. Een van de zeldzame exemplaren die effect
sorteerden, stond in mei 1979 afgedrukt in een
Utrechts proefschrift. Ze luidde als volgt: "De
thans ontruimde parochiekerk van St.Gertrudis
aan de Manahoek te Utrecht is de oudste en his-
torisch meest belangrijke van de nog overgeble-
ven schuilkerken in ons land, Zij dient dan ook
met zorg in stand te worden gehouden, c.q. ge-
restaureerd",' Ons eigen Maandblad vestigde in
de zomer van 1983 eveneens de aandacht op de
drie toen nog in bedrijf zijnde oud-katholieke
kerkgebouwen in de stad, waarbij speciaal werd
gewezen op het risico dat de oud-katholieke ka-
thedraal aan het Willemsplantsoen toen liep.
Daarbij werd opnieuw het lot verhaald van de ou-
de schuilkerk, toen inmiddels "Gertrudiskapel"
genoemd, waarvan de redding en restauratie al
op het programma stonden,^ Sindsdien is de
"St,Geerte in de Hoek" niet meer uit de Utrecht-
se aandacht en van de Utrechtse agenda wegge-
weest.
Op 2 december 1987 werd er een officieel be-
zoek gebracht door de voorzitter van het Natio-
naal Restauratiefonds, mr. Pieter van Vollenho-
ven, samen met minister Brinkman en burge-
meester Vos. Het eerste project dat met hulp van
het Fonds zou worden uitgevoerd, zo werd die
dag bekend gemaakt, was de restauratie van de
oud-katholieke kathedraal en de ernaast gelegen
schuilkerk. Intussen is de eerste restauratie in
1989 voltooid. Daarna kon men aan de kapel be-
ginnen.^ Het resultaat van enkele jaren hard en
zorgvuldig vlerken kon onlangs in ogenschouw
worden genomen.
Op vrijdagmiddag 10 april 1992 was het zover
dat de Gertrudiskapel, met daaraan grenzend de
nieuwe ontmoetingsruimte "In de Driehoek", ge-
legen aan het Willemsplantsoen IC, officieel kon
worden overgedragen en geopend.
De gapende mond van de schout
De opening werd verricht door de Commissaris
van de Koningin in de provincie Utrecht. Nu is het
voor een auditorium dat staande met minder dan
tien toespraken (sommige heel kort) moet aanho-
ren met zo vanzelfsprekend dat het voortdurend
bij de les blijft, maar hooggestemde en vaak ge-
hoorde Nederlandse begrippen als "tolerantie"
en "geestelijke vrijheid" strelen het goed-vader-
landse oor altijd weer, zonder dat men zich al te
veel afvraagt of dat wel verdiend is. Hier raakte
wat uit het zicht en uit het gehoor dat alleen al
het woord "schuilkerk" duidt op een situatie van
intolerantie en onvrijheid.
De vroegere parochianen van St.Geerte moesten
er een veilig onderkomen zoeken omdat hun pa-
rochiekerk hun in 1579 was afgenomen en de
uitoefening van de katholieke godsdienst het jaar
erop door de overheid werd verboden.
De kanunnik Johannes Wachtelaar ("Vigilius",
1583-1652), die ooit schreef dat alles wel mee
zou vallen als er "in de gapende mond van de
schout een kluitje van een paar duizend gulden"
zou vallen^ -de man werd later uit Utrecht ver-
bannen- organiseerde zo'n onderkomen in de
Manahoek. Hij deed dat in het choraalhuis, de la-
tere Aalmoezenierskamer, Manahoek 16 en 17.
Na zijn vertrek kwam de scfiuilkerk tot stand in
een deel van een Mde-eeuwse kanunnikenwo-
ning, het 6de huis claustraal van het kapittel van
St.Marie. Dit moet zijn gebeurd rond 1640. Tegen
het einde van de eeuw kwamen de galerijen tot
stand, een constructie die nu dus 300 jaar oud is.
Toneel van schisma
Op de pastoorslijst van St.Geerte in de Hoek ko-
men bekende namen uit de vaderlandse kerkge-
82
-ocr page 87-
Foto: Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, 1992
83
-ocr page 88-
fofo; Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, 1992
senius, getiteld Augustinus (Leuven, 1640) speelt
hierin een belangrijke rol, vandaar de later gang-
bare maar onjuiste termen "jansenisme" en "jan-
senisten". Het tweede bedrijf vloeit daaruit voort
en gaat over de kerkelijke structuren in deze stre-
ken: is wat na de Reformatie van het katholicisme
in de Noordelijke Nederlanden is overgebleven een
ruïne, een missiegebied (het romeinse standpunt
en dat van de regulieren, vooral van de jezuïeten),
of is het -weliswaar met verlies van kerkgebouwen
en andere bezittingen- de voortzetting van de kerk
van vóór 1580? De voornaamste geestelijken van
de "Hollandse Zending", ook al een romeinse
term, hingen de laatstgenoemde visie aan en kwa-
men er tenslotte in 1723 toe uit hun eigen midden
een bisschop te kiezen buiten Rome om.
De parochie "In de Hoek" erkende het gezag van
deze aartsbisschop van Utrecht, en behoorde daar-
mee tot de Oud-Bisschoppelijke Cleresie (OBC), de
latere oud-katholieke kerk. Dat is zo gebleven tot
op de dag van vandaag.^
schledenis voor Na Wachtelaar treden hier als zo-
danig op Abraham van Brienen, die dankzij de
Franse inval in 1672 w/eer even in de Domkerk kon
preken, Petrus Codde (1683-1689) die van hem
het bestuur van de "eerste pastory der Stad Ut-
regt" ^ overnam - hij is de latere apostolisch vaca-
ris die door de paus uit zijn ambt werd gezet
(1704) - , en tenslotte Jacob Catz (1689-1712),
onder wie de spanningen met Rome geleidelijk
nog hoger stegen. Tenslotte liepen de schermutse-
lingen uit op het schisma van 1723. Die kerksplit-
sing is zoiets als een conflict tussen moeder en
dochter, waarbij niet meer is vast te stellen of de
dochter nu kwaad van huis is weggelopen of door
moeder de deur is uitgezet. Hier is het de ontkno-
ping van een langdurig en ingewikkeld proces dat
ruvwveg twee fasen heeft gekend.
Tot ongeveer 1700 gaat het over kwesties van
dogmatische en moraal-theologische aard, vooral
over de vraag hoe de verhouding is tussen genade
en vrije wil. Het boek van bisschop Cornelius Jan-
84
-ocr page 89-
Broodnodige invulling
Aan de bouw- en restauratiegeschiedenis zal in
de Archeologische en Bouwhistorische Kroniek te
zijner tijd ongetwijfeld royaal aandacht worden
besteed. Hier zij vast vermeld dat de oorspronke-
lijke 15 portretten van apostelen en evangelisten
opnieuw onder de galerijen zijn aangebracht, en
dat de plafonds boven de galerijen de oude, zeer
fraaie, decoratieve schilderingen laten zien. Ook
de achterwand met de doopnis straalt weer in de
luister van het begin.
De functie van het nieuwe en gerestaureerde
complex zal mettertijd veel breder worden dan de
bestemming van weleer. In zekere zin had het die
al in de jaren 1928-1970, toen in de ontruimde
kerk het oud-katholiek museum was onderge-
bracht. Toen kon men er de worgdoek van Cune-
ra, de albe van Bernulfus en de hamer van
St.Maarten bewonderen met heel de roomse re-
liekenschat, die vanaf 1979 in Het Catharijnecon-
vent te vinden zijn.
Na 1970 werd het gebouw benut als repetitie-
ruimte van het conservatorium, tralningslokaal
voor yoga-klasjes en vele andere doeleinden.
De opzet is thans dat de kapel en de aanpalende
ruimten een functie krijgen In "het maatschappe-
lijke en culturele leven van Utrecht", zoals dat zo
fraai heet. De broodnodige invulling kan alleen In
de praktijk worden gegeven en gelukkig wordt er
een actief beleid gevoerd om een en ander te
concretiseren. Er is een professionele beheerder
aangesteld, die de "kapelzaal" en de Beneden-,
Midden- en Bovenzaal gaat exploiteren.
Recepties, vergaderingen, concerten, zakelijke bij-
eenkomsten, het kan er allemaal gebeuren. De
stichting Restauratiefonds Gertrudiskapel kan de
Inkomsten ervan goed gebruiken.''
Vastgesteld kan worden dat de stad een uniek,
kleinschalig cultureel centrum rijker is geworden.
Midden in het geraas van onnutte autobanen en
de bluf van architectonische giganten is er, voor
wie het weet te vinden, dit trefpunt op mensen-
maat In de rust van de Mariahoek, waar elke
steen een Utrechts en Nederlands verhaal te ver-
tellen heeft.
Ton H. M. van Schalk
Ev. Meijsterlaan 87, Utrecht
Noten                                                   .
1.  Stelling VI bij: A.H.M, van Schalk, Bataafs
en Rooms. Drie studies over de verhouding van
de katholieke Kerk in de Noordelijke Nederlanden
en Rome aan het eind van de 17e en het begin
van de 18e eeuw. (Diss. Utrecht, 1979).
2.   "Oud-katholieken In Utrecht voor belangrij-
ke beslissingen. Drie historische kerkgebouwen In
het geding". Maandblad Oud-Utrecht 56 (1983)
194-196.
3.  Over de gerestaureerde kathedraal: (N.J,
van DItmarsch), Dit huls geheiligd en versierd. Be-
schrijving van de Oud-katholiek kathedrale kerk
van Ste.Gertrudis te Utrecht, 1989 (In eigen be-
heer uitgegeven gids).
Over de schuilkerk: Gertrudis. Samengest.
door A.J.C, van Westrenen. Utrecht, 1989. (Eigen
uitgave van de oud-katholleke parochie van
Utrecht, met bouw-, kerk- en kunsthistorische bij-
dragen).
4.   L.J. Rogier, Geschiedenis van het Katholicis-
me in Noord-Nederland inde 16e en 17e eeuw.
dl.2. Amsterdam, 1946, 74.
5.   Hugo van Heussen, Batavia Sacra III. Ant-
werpen, 1716, 457.
6.  Over het schisma in de Noord-Nederlandse
kerk: R Polman, Katholiek Nederland in de acht-
tiende eeuw. dl.1 De Hollandse Zending, 1700-
1727. Hilversum, 1968. Een beknopt overzicht
geeft: A.H.M, van Schalk, "Het Utrechtse schisma
van 1723", Communio, VI (1981)468-474. Voor
de kerkrechtelijke achtergrond: M.G. Spiertz,
Ambtelijk onbegrip. Kanttekeningen bij de breuk
Utrecht-Rome. Nijmegen, 1972. (Inaug.rede
K.U.N).
Voornaamste knelpunt was en is nog steeds
de reikwijdt van het pauselijk primaat. Zo sprak
aartsbisschop Glazemaker (oud-katholiek) paus
Joannes Paulus II bij diens bezoek In Nederland
aan met "U, als bisschop van Rome, de primus
Inter pares" enz. Zulk een formulering Is naar Ro-
meinse opvatting onaanvaardbaar. Vgl. Toespra-
ken van Joannes Paulus II bij zijn bezoek aan Ne-
derland. Leusden-Utrecht, 1985, 98.
7.  De Stichting Restauratiefonds Gertrudiska-
pel gaf tot en met maart 1992 een vijftal Nieuws-
brieven uit over de vorderingen van de restauratie.
Voor gebruik van de zalen vervoege men zich
bij de beheerder: tel. 030-343307, b.g.g. 03406-
64676.
85
-ocr page 90-
Hartverwarmend triduüm in Brussel voor
Ina Boudier-Bakker
Van Gé Vaartjes verscheen in het tijd-
schrift Literatuur 85/1 het artikel "Een li-
teraire rel uit 1935 - Ina Boudier-Bakl<er
en 'Vrouw Jacob'". Samengevat luidt
het;
In 1935 kwam Ina Boudiers historische
roman Vrouw Jacob over Jacoba van
Beieren uit. Zij was in die tijd een veel en
gretig gelezen auteur. In 1909 was haar
Armoede verschenen, in 1924 De straat
en in 1930 De klop op de deur Bij haar
zestigste verjaardag in april 1935 was de
Utrechtse schrijfster op indrukwekkende
wijze gehuldigd. Haar nieuwe roman
Vrouw Jacob (1935) werd met veel tam-
tam gelanceerd. Ook Menno ter Break
kreeg het boek ter recensie in handen.
Zijn judicium in Het Vaderland was niet
lovend. Hij laakte niet alleen haar ge-
bruik van het weinig betrouwbare boek
Jakobaea von Bayern van Franz von Lö-
her, maar verweet haar ook dat zij er he-
le zinnen letterlijk uit had overgenomen.
De ondertitel van zijn recensie luidde:
"Op de grenzen van het plagiaat".
ina Boudier schreef in felle verontwaardiging een
impulsieve brief aan Hef Vaderland. Zij wees Ter
Braaks beschuldiging als niet steekhoudend van
de hand en verdedigde zich onder andere door
zich het slachtoffer van een lastig goed geheugen
te noemen. Het ondoordachte en onhandige ver-
weer werd in Hef Vaderland opgenomen, ge-
volgd door een uitvoerig commentaar van Menno
ter Braak, die nu feller terugsloeg en in vijf frag-
menten -het overigens onbewuste- plagiaat uit-
gebreider aantoonde. Er was een literair schan-
daal ontstaan, dat moeilijk te verteren was voor
Ina Boudier-Bakker, die op het hoogtepunt van
haar literaire carrière een flinke knauw kreeg toe-
gediend, waarvan zij zich vrijwel niet wist te her-
stellen. Een frustratie maakte zich van haar mees-
ter en haar schrijfplezier en zelfvertrouwen ver-
dwenen. Vooral ook toen er in het voorjaar van
-<^'i nij:^. t'U iffM' «^ é-u.'- ■■' ■ - ^clt,-,
/T",
Spotprent door Cornelis Veth. RItter en 'de mu-
ze' trachten Ina Boudier-Bakker van de doodstraf
te redden via 'gratie uit hoofde van bewezen
diensten'. De 'beul' Ter Braak houdt de bijl al ge-
reed. Foto: Collectie Gé Vaartjes, Boskoop.
1936 een aanval bovenop kwam van Annie Ro-
mein-Verschoor die in Vrouwenspiegel, een stu-
die over de Nederlandse romanschrijfster na
1880, geen spaan van haar werk heel liet. Een
verlammende verbittering bleef Ina Boudier be-
vangen. Het zou twintig jaar duren eer zij haar
zelfvertrouwen weer enigszins herwon: in de ja-
ren vijftig publiceerde zij op hoogbejaarde leeftijd
enkele werken die een unaniem goede pers kre-
gen, met Jan Greshoff als geestdriftige vaandel-
drager.
Tot zover Gé Vaartjes.
Bleef het klimaat in Nederland jegens Ina Bou-
dier-Bakker na Vrouw Jacob koel en vijandig, in
België trad men haar kort daarop hartelijk tege-
moet.
-ocr page 91-
Het zijn de Nederlandse gezant in Brussel en de
Vlamingen geweest die haar getroost en in haar
waardigheid hersteld hebben gedurende drie da-
gen in Brussel, april 1937, die haar goed deden.
We kunnen die dagen reconstrueren door wat de
schrijfster Kitty de Josselin de Jong (1903-1991,
intiem vriendin van Ina Boudier) indertijd als ver-
slag noteerde in een bewaarde brief van 14 april
1937 aan haar ouders (een brief die ik mocht fo-
tokopiëren) en wat zij daar in gesprekken met mij
aan toevoegde.
Ina Boudier-Bakker, Annie Salomons, Lodewijk
van Deyssel en Kitty de Josselin de Jong logeren
op vrijdag 9, zaterdag 10 en zondag 11 april
1937 bij de Nederlandse gezant Hr. J. A. N. Patijn
en zijn vrouw in Brussel en worden door de Pa-
tijns en door de in Brussel bijeengekomen Vlaam-
se letterkundigen onthaald.
Ina Boudier is door de Vlaamse PEN-club en door
de Vlaamse Club uitgenodigd te komen spreken.
Als mevrouw Patijn dat verneemt, vraagt zij of
Kitty de Josselin de Jong op de legatie wil komen
logeren en of ook Ina Boudier daarvoor zou voe-
len. Ook Annie Salomons en Lodewijk van Deys-
sel met zijn dochter Anny worden geinviteerd en
zo reist het vijftal op vrijdagochtend 9 april naar
Brussel. In Roosendaal treffen Ina Boudier en Kit-
ty de Josselin de Jong Annie Salomons. De drie
auteurs worden door de Patijn in twee auto's aan
het station in Brussel afgehaald. Van Deyssel en
zijn dochter hebben een andere trein genomen
en nemen een taxi naar hat gezantschap. Ze zijn
een koffer kwijtgeraakt die tijdens het driedaagse
verblijf niet teruggevonden wordt. Men luncht en
de schrijfsters krijgen drie naast elkaar gelegen
logeerkamers, "ietwat ouderwets gemeubeld, we
waren dadelijk 'thuis'." Van Deyssel en zijn doch-
ter slapen "in een andere hoek" en Kitty de Jos-
selin de Jong vertelt: "We moesten altijd op de
loer liggen, hem niet net in de badkamer, alwaar
de 'hum', tegen het lijf te lopen". Er is ook een
mal-a-propos. Lodewijk van Deyssel wil erop uit-
trekken en vraagt om een taxi. Mevrouw Patijn
verstaat "attractie" en reageert wat aarzelend:
"Ja, ik weet met, meneer Thijm, wat uw attrac-
ties zijn...". Maar haar man komt haar te hulp en
Thijm krijgt zijn taxi. Kitty de Josselin de Jong is
het die de lift weet te bedienen en tot liftboy pro-
moveert als Ina Boudier en Annie Salomons niet
alleen durven. Ook Van Deyssel is hulpeloos en
slecht georiënteerd. Hij komt op een zeker ogen-
blik van de zolder als hij zijn kamer zoekt.
Als men wat gerust en zich verkleed heeft, begint
om half 6 in de grote ontvangkamer van de lega-
tie de 'tea' voor de Vlaamse letterkundigen. Aan-
wezig zijn onder anderen: J.RHoste, de minister
van Openbaar Onderwijs, Emmanuel de Bom,
August van Cauwelaert, Maurice Roelants, Ge-
rard Walschap, Raymond Herreman, Lode Zielens,
Felix Timmermans, Raymond Brulez, Richard Min-
ne, August Vermeylen en de in Brussel wonende
Jan Greshoff. Ook alle leden van het gezantschap
en het bestuur van de Nederlandse Vereniging
zijn er Patijn spreekt een welkomstwoord uit en
reikt vervolgens aan Fernand Toussaint van Boela-
ere de eretekenen van commandeur in de Orde
van Oranje-Nassau uit en aan Stijn Streuvels die
van groot-officier. Die onderscheiding had ook
Vermeylen kort tevoren ontvangen. Er is gejuich
en applaus. Kitty de Josselin de Jong noteert: 'Ik
moest steeds naar de drie koppen der uitverkore-
nen kijken: het kinderlijke, bruin verbrande met
de heel zachte blauwe ogen van Streuvels, de
schrandere, scherpe vogelenkop van Vermeylen
en het verzorgde markiezenkopje, zeer verzorgd.
-----------;----------1' j^ ;■,,------s
¥3.*
... '^t'^'
>■
'j
■ t»
'^>^*"
^^i
r-*
4
%. ^^i ■'■
.' - F
.<^
-■ -T/ - .
i
^^
'T-
^f
#^'.
'
—rasFtjg
1- "V ^
« 'ft -■■
• 'S ■ ^- _zjmM
Ina Boudier-Bakker met haar kater Pacha in de
tuin van liaar woning Oudegraclit 333, april
1935. Foto: Collectie Gé Vaartjes, Boskoop.
87
-ocr page 92-
het lange zoeken naar de weg komt men drie mi-
nuten te laat in de studio aan waar Raymond
Brulez, directeur van de Gesproken Uitzendingen,
Ina Boudiers blijkbaar van te voren opgestuurde
of op de ontvangst van de vorige dag in handen
gekregen tekst van de causerie over 'De lezer en
het boek' voorleest. 'Wij zaten als twee stoute
kinderen in de wachtkamer en hadden de deur
wel willen forceren van woede! Druipstaartend
naar het gezantschap terug, waar mevrouw Patijn
ons al bleek opwachtte, denkend dat Ina niet
goed was geworden. Zij hadden er niets van be-
grepen en Van Deyssel, doof, met een oor in de
radio, had het na enige pogingen opgegeven: 'Ik
houd teveel van mevrouw Boudier om langer
naar dit geluid te zitten luisteren' [twee andere
versies zijn: 'Ik herkende de stem van mijn vriend-
in niet' en 'Ik wist niet dat mijn vriendin zo'n wel-
luidende basstem bezat). Ook Henri Boudier
heeft ongerust uit Utrecht opgebeld.
"Uit pure reactie van alle akeligheid hebben we
toen zó gelachen onder de thee, dat we Ina ten-
slotte naar bed zonden, want zij moest 's avonds
spreken. Zij, óók op dreef, lachte om haar stijlver-
galopperingen in de conversation als 'ogen, waar
geen touw aan vast te knopen is (over Odilon Re-
don [de Franse schilder] en over iemands eerste
en tweede weduwe', zodat het vervelende gevoel
over de mislukte radiocauserie gauw vardween".
Na het diner rijdt het gezelschap naar de Vlaamse
Club, waar Ina Boudier voor leden van die club,
van de Vlaamse PEN-club, van de Vereniging van
Nederlandse dames en van Méridien 5, de lezing
"Wat mij schrijven doet" zal houden en zal voor-
lezen uit haar nog te verschijnen novelle Paul. In
een brief van 28 februari aan Toussaint had ze
voorgesteld te lezen uit Vrouw Jacob, maar mo-
gelijk heeft Toussaint haar dat toen afgeraden.
Wederom zijn er vele Vlaamse auteurs onder haar
gehoor. Roelants, Walschap en Herreman moeten
verstek laten gaan. Zij moeten de laatste grote
ontmoeting Degrelle-Van Zeeland verslaan. [Léon
Degrelle had met zijn in 1936 opgerichte fascisti-
sche beweging Christus-Rex aanvankelijk succes
gehad maar lijdt bij een door hem uitgelokte tus-
sentijdse verkiezing in Brussel op de volgende
dag, zondag 11 april, ean nederlaag tegen eer-
ste-minister Van Zeelandtj. Als Ina Boudier haar
novelle Paul begint voor te lezen ziet zij Van
Deyssel een kelner wenken. De schrik slaat haar
om het hart: zou er bediend worden tijdens haar
voordracht? Maar Thijm wordt gelukkig al dade-
met glanzend wit haar van Toussaint'. In allerbes-
te stemming wordt er gefeliciteerd, geklonken en
gegeten.
Dan nemen de gasten afscheid. Voor een intiem
diner blijven in het gezantschap achter: de vijf
Nederlanders, Toussaint en zijn vrouw, Streuvels,
Vermeylen en Mej. de Jong, de Nederlandse Gou-
vernante van de toen zesjarige prins Boudewijn.
Kitty de Josselin de Jong: 'Ik zat tussen Toussaint
en Annie Thijm, tegenover Vermeylen met wie ik
na het diner wel anderhalf uur heel prettig zat te
praten, hij is zéér zijn conversatie waard! V. Deys-
sel was zeer op dreef en haalde vele herinnerin-
gen aan vroeger op. En onze charmante, allerlief-
ste gastvrouw en gastheer leidden het gesprek op
zeldzaam fijne, animerende wijze. De avond
vloog om! Het vlotte tussen Ina en de Patijns al
dadelijk erg goed, en ik heb Ina zich zelden zo
zien geven tegenover geheel vreemden. Annie is
ook zo de moeite waard en lief. Zij is al een
vriendin van mavrouw Patijn sinds de studietijd.
We togen om een uur of half 12 te bedde, na
lang gedelibereer over al-of-niet ontbijt boven of
beneden. Van Deyssel bestelt drie gebakken ei-
eren op bed on hij krijgt ze ook! Zijn dochter, ge-
geneerd voor mevrouw Patijn, moet gezegd heb-
ben: 'Maar vader, het is hier geen hotel!'
Kitty de Josselin de Jong ontbijt a trois met de Pa-
tijns en verneemt van de gezant dat dank zij haar
vader. Prof. Dr. R. de Josselin de Jong (hoogleraar
pathologische anatomie in Utrecht en hofarts) de
koninklijke onderscheidingen verleend zijn. Na
het ontbijt bezoekt zij mevrouw Toussaint maar
om half 12 moet zij alweer terug zijn, want dan
wordt er op de legatie gemusiceerd. Er wordt
pianomuziek van Chopin, Beethoven, Schubert
en Schumann gespeeld en op verzoek zingt zij
enkele liederen. Daarna moeten allen zich weer
snel verkleden, want in het Brusselse hotel Atlan-
ta bieden de Vlamingen Ina Boudier-Bakker een
dejeuner aan. Ook de Patijns gaan mee. Er zijn
zo'n vijftig mensen van de partij, onder wie nu
ook Ernest Claes. Ina Boudier wordt door Tous-
saint hartelijk toegesproken en na een toejuiching
antwoordt zij merkbaar ontroerd. 'Na het dejeu-
ner werd Ina nog gauw geïnterviewd door een
zekere heer De Maogt, die dat op zijn knieën be-
dreef, een ietwat belachelijk gezicht!'
Om half 4 vertrekt iedereen. Ina Boudier wil nog
even wat rusten voordat zij om kwart voor 5 een
radiocauserie in de Brusselse studio zal houden.
Kitty de Josselin de Jong rijdt mee. Als gevolg van
88
-ocr page 93-
de vraag, of ik dat als herinnering van haar wou
aannemen. Ik was er zeer door getroffen. En de
goede Boudier bedankte me nog stiekem, dat Ina
dit gehad had door mij - nou vraag ik je. Ik vond
het toch zelf veel te fijn, dat het in alle opzichten
zo'n succes was'.
Opmerkelijk zijn de vele en lange verslagen over
de Brusselse ontvangsten in Belgische en Neder-
landse dagbladen: De Standaard, Het Vaderland,
de NRC, de Telegraaf, de Maasbode en het
Utrechts Dagblad. Het verslag in het UD is van
Kitty de Josselin de Jong.
Post festum bedankt Ina Boudier in hartelijke
brieven Toussaint, Kuypers, Streuvels en Van
Deyssel. Aan haar jonge vriend Hans Edinga [die
in 1969 Tien huizen, duizend levens. Het leven
van Ina Boudier-Bakker zal
schrijven, waaruit hier
enkele passages overgenomen zijn] schrijft zij: 'Ik
heb 't gewoon heerlijk gehad. Bizonder prettig
gelogeerd bij de Nederlandse gezant en een ont-
zaggelijk hartelijke ontvangst van de PEN en de
Vlaamse Club. Een lunch, waar ze me allerharte-
lijk hebben bespeecht (wat 'n woord) en de
avond, toen ik eerst een causerie hield en daarna
uit Paul las was één groot succes. Het was zo
heerlijk ook dat Van Deyssel ook logeerde op 't
gezantschap en Kitty de Josselin de Jong en An-
lijk zo geboeid dat hij zijn dorst vergeet. Na de le-
zing en voorlezing van Ina Boudier wordt er lang
geklapt. Julien Kuypers bedankt haar hartelijk en
schenkt haar bloemen. Kitty de Josselin de Jong:
'Ina stralend! Het heeft haar moreel enorm goed
gedaan. We bleven nog een tijdje napraten, maar
tegen half 12 was de pret toch gedaan. Het speet
ons echt, dat het uit was'.
Men slaapt weer op de legatie en de volgende
ochtend wordt er opnieuw gemusiceerd. 'Ina
heeft zelfs nog gezongen, wat zij nooit doet bij
vreemden. Maar zij was helemaal "thuis" en het
maakte haar bepaald gelukkig, dat mevrouw Pa-
tijn haar bij het weggaan een zoen gaf en zei "ik
heb een vriendin gevonden" '.
Men luncht en als het moment van afscheid ne-
men aangebroken is wil Van Deyssel niet weg. 'Ik
vind het hier zó gezellig. Ik blijf', waarop de gast-
vrouw iets prevelt van koffers die al gepakt
staan... Ina Boudier en Kitty de Josselin de Jong
rijden in een auto van het gezantschap naar Ant-
werpen waar zij de familie Herreman bezoeken.
Om 7 uur nemen ze de trein die om 9 uur in
Utrecht aankomt. Henri Boudier wordt overstelpt
met verhalen. Kitty de Josselin de Jong blijft bij de
Boudiers logeren. 'En toen ik in bed stapte bracht
Ina me een beeldige camee, een familiestuk, met
Kitty Josselin de Jong en Ina Boudier-Bakker, juli 1935. Foto: Collectie Gé Vaartjes, Boskoop.
89
-ocr page 94-
nie Salomons - zodat we ongelooflijk gezellige
uren hadden'. En aan Kitty de Josselin de Jong:
'Ik ben er nog eigenlijk beduusd van zo lief jullie
allemaal voor me waren. Weldadig was 't alle-
maal - jij hebt dat goed vooruitgezien, en ik ben
dankbaar aan jou, en aan allen om alles'.
In een depressieve periode na Menno ter Braaks
felle beschuldiging van plagiaat in Vrouw Jacob
heeft Ina Boudier-Bakker drie gelukkige dagen in
Brussel doorgebracht. Op uitnodiging van de
Vlaamse Club, maar uit de beschikbare stukken
mag geconcludeerd worden dat Kitty de Josselin
de Jong en/of haar vader de verdere plannen be-
dacht hebben. Zowel de koninklijke onderschei-
dingen voor enkele Vlaamse auteurs als de joyeu-
ze ontvangsten voor hun goede vriendin Ina Bou-
dier Het moet een mentale opkikker voor haar
geweest zijn.
[De tekst van haar Brusselse radiolezing bevindt
zich in het Letterkundig Museum in Den Haag en
de rede voor de Vlaamse Club is gepubliceerd in
Onze tijd, maandblad voor letteren, kunst en
wetenschap van
1 augustus 1937).
Jan J. van Herpen
Kapittelweg 359, 1216 JC Hilversum
Berichten
Zondagmiddagconcerten
De Stichting Culturele Evenementen Nicolaïkerk
organiseert in samenwerking met de Utrechtse
Klokkenspel Vereniging de komende zomer op-
nieuw een reeks zondagmiddagconcerten. Alle
concerten beginnen én eindigen met een bei-
aardbespeling, die te beluisteren is in de tuin van
het Centraal Museum. De concerten beginnen
om ca. 11.15 uur en zijn gratis toegankelijk. Het
programma is als volgt:
zondag 5 juli 1992:
Muziek rondom Hendrik Andriessen voor
zang, orgel en beiaard
zondag 2 augustus 1992:
Muziek voor viola da gamba, orgel en beiaard
zondag 30 augustus 1992:
Renaissancedans met instrumentaal ensemble
en beiaard
zondag 6 september 1992:
Concert in samenwerking met het Holland
Festival Oude Muziek Utrecht.
Inlichtingen: Stichting Culturele Evenementen Ni-
colaïkerk, Herenstraat 14, 3512 KC Utrecht.
Friedrich Wilhelm Mengel-
berg
In het Maandblad van maart 1991 verscheen in
de rubriek 'Uit de tijdschriften' van de hand van
Casper Staal een uitvoerige vermelding van een
artikel over Friedrich Wilhelm Mengelberg. Dit ar-
tikel was eerder -in 1989- verschenen in het Köl-
Iner Domblatt en was geschreven door Walter
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u toe-
sturen aan de redactie, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht, liefst op S'A of 3'/; inch
floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0 of 5,1).
90
-ocr page 95-
Geis. De conclusie van Casper Staal was dat Men-
gelberg, 'deze Utrechts-Keulse beeldhouwer aan
de Maliebaan een gedegen studie verdient zon-
der dat de landsgrenzen gerespecteerd worden'.
Kort geleden ontving de redactie van dr. A.J.
Looyenga te Amsterdam een brief met de volgen-
de inhoud:
"In uw artikel wordt gepleit voor een totaalstudie
over deze kunstenaar. In dit verband wil ik er
graag de aandacht op vestigen dat ik reeds gerui-
me tijd werk aan een 'totaalstudie' over de
Utrechtse School in de neogotiek, een stroming
waar het werk van Mengelberg toe behoort. Op
het eerste gedeelte van deze studie, dat handelt
over de voorgeschiedenis van de Utrechtse
School en over het St.Bernulphusgilde als organi-
satie, ben ik verleden jaar gepromoveerd. Het
tweede gedeelte waarin het werk van de archi-
tect Alfred Tepe wordt beproken, is in manuscript
gereed. Het derde deel waarin het werk van
Mengelberg centraal staat, is in bewerking. Ik
hoop het gehele werk binnen afzienbare tijd te
kunnen publiceren, zodat de in uw artikel geuite
wens dan in vervulling zal zijn gegaan".
Cursussen paleografie
Paleografie is de wetenschap die de historische
ontwikkeling van het schrift beschrijft en ver-
klaart. Ons huidige schrift dateert van de 18de
eeuw. Voor die tijd schreef men o.a. gotische let-
ters, waarvan ook de Duitse drukletter afstamt,
leder die archiefonderzoek doet en stukken uit de
17e eeuw of eerder moet lezen, krijgt met oude -
voor een leek onleesbare- schriftsoorten te ma-
ken. De G.A.U. organiseert cursussen paleografie,
waarbij men leert deze oude schriftsoorten te
ontcijferen.
De cursus Nederlandse paleografie duurt ruim
een half jaar (van eind september tot april) en
omvat 14 lessen, die elk anderhalf uur duren en
eens in de twee weken gegeven worden. Er zijn
twee groepen; de ene groep volgt de cursus op
woensdagavond en de andere groep op zater-
dagochtend.
Voor diegenen die wat Latijn kennen organiseert
de G.A.U. bij voldoende belangstelling ook een
cursus Latijnse paleografie. Dat houdt in dat men
vertrouwd wordt gemaakt met de eigenaardighe-
den van het middeleeuws Latijn, zoals de vele af-
kortingen. De cursus omvat eveneens veertien
lessen en wordt om de veertien dagen op zater-
dag gehouden.
Beide cursussen vinden plaats in het gebouw van
de G.A.U. De kosten bedragen ƒ 110,-.
Informatie over de cursus Nederlandse paleogra-
fie IS te verkrijgen bij de G.A.U., tel. 030-736611;
informatie over de cursus Latijnse paleografie is
te verkrijgen bij de cursusleider, drs. C.G.M. Smit,
tel. 030-890821 ('s-avonds).
Een nieuwe historische ver-
eniging
Sinds 30 maart 1992 kent de gemeente De Bilt
een eigen historische vereniging, de Historische
Khng 'De Oude School'. De doelstelling is 'het
naspeuren van de geschiedenis van de gemeente
De Bilt en omgeving en het wekken van belang-
stelling daarvoor'. Om deze doelstelling te realise-
ren zullen regelmatig bijeenkomsten, tentoonstel-
lingen, lezingen en excursies worden gehouden.
Tevens zal er een bibliotheek c.q. documentaire
verzameling worden gevormd om historische ge-
gevens voor leden te verzamelen en toegankelijk
te maken. Met enige regelmaat zal er een tijd-
schrift worden uitgegeven.
De contributie bedraagt ƒ 30,- per jaar. Informa-
tie is te verkrijgen bij: H. Rietveld, Soestdijkseweg
490 Noord, 3723 HM Bilthoven.
91
-ocr page 96-
/ j acr fjoj
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 7/8-juli/augustus 1992
@
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
» ÖTRBCHT
./•~-i, .i
-ocr page 97-
\c^O?,
c.;:^ ■
'•^
van Woudenberg zullen we een aantal kenmer-
kende landschappelijke elementen, zoals dekzand-
ruggen, bekijken.
Vervolgens brengen we een bezoek aan de Em-
minkhuizerberg, een kleine stuwwal middenin de
Vallei, die in de voorlaatste ijstijd door de werking
van het landijs is gevormd.
Hierna vervolgen we onze route naar de Heuvel-
rug. We staan hier stil bij een stuifzandgebied bij
Leersum en we brengen een bezoek aan de
groeve bij Veenendaal. In deze groeve kunnen we
veel zien van de ontstaanswijze van de Heuvel-
rug.
Bij de Darthuizerpoort, het laatste excursiepunt,
bekijken we onder het genot van een verfrissing
een diep ijssmeltwaterdal. Hierna aanvaarden we
de terugreis.
Om ± 17.00 uur zullen we aankomen op het
Jaarbeursplein te Utrecht.
U kunt zich voor deze excursie opgeven door een
kaartje met vermelding van uw naam, adres, tele-
foonnummer en het aantal personen, te sturen
naar:
A.M. Reijmers
Makassarstraat 1-bis, 3531 VJ Utrecht
U wordt verzocht zich vóór 24 augustus a.s.
aan te melden. Er is een beperkt aantal plaatsen,
geeft u zich dus snel op!
Aan de excursie is een bedrag verbonden van
ƒ 10.00 p.p.
(De consumpties zijn voor eigen rekening)
Het is niet nodig dit bedrag te storten: betaling
zal geschieden bij de bus.
Maandblad Oud-Utrecht
65ejaargang nr 7/8 -juli/augustus 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=;65-h ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
EXCURSIE UTRECHTSE
HEUVELRUG EN VALLEI
Vorig jaar oktober vond in Slot Zeist een symposi-
um plaats met als onderwerp de Utrechtse
Heuvelrug en Vallei. Als u toen aanwezig bent
geweest, herinnert u zich vast de lezing van drs.
R.lsarin. Hij beet het spits af met zijn verhaal over
de wordingsgeschiedenis en de vroegste bewo-
ning van dit gebied.
Zaterdag 29 augustus a.s. krijgt u de gelegen-
heid dit fascinerende landschap met eigen ogen
te bewonderen. Onder leiding van R.lsarin zal er
naar dit mooie stukje Utrecht, dat in de laatste
200.000 jaar van de geologische geschiedenis is
ontstaan, een excursie worden gehouden.
Programma (onder voorbehoud):
12.00 uur vertrek met een bus vanaf het Jaar-
beursplein (bij de roltrappen).
Na vertrek uit Utrecht steken we de Heuvelrug
over en rijden we naar de Vallei. In de omgeving
Namens de activiteitencommissie,
A.M. Reijmers
•>
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u
toesturen aan de redactie, Alexander Numan-
kade 199, 3572 KW Utrecht, liefst op S^A of
31^ inch floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0
of 5.1).
93
-ocr page 98-
OUD-UTRECHT
EN DE SNELTRAM
Agenda
Zaterdag 29 augustus 1992. Excursie Oud-
Utrecht naar de Utrechtse Heuvelrug en Vallei. In-
formatie: zie elders in dit Maandblad.
T/m 30 augustus 1992. Tentoonstelling
"Schatten van de bovenste plank", drie eeuwen
boekenbezit van Slot Zuyien. Plaats: Slot Zuylen
te Oud-Zuilen. Informatie over openingstijden:
tel. 030-440255.
T/m 7 september 1992. Tentoonstelling "Tot op
het bot",
over het werk van de preparateur.
Plaats: Universiteitsmuseum, Biltstraat 166,
Utrecht. Openingstijden: ma t/m za 10.00-17.00
uur; zo 13.00-17.00 uur.
T/m 13 september 1992. Tentoonstelling
"Een leven tussen salon en palet", aquarellen van
Elisabeth von llsemann-gravin van Aldenburg
Bentinck (1892-1971), Vrouwe van Kasteel Ame-
rongen. Plaats: Kasteel Amerongen. Openingstij-
den: di t/m vr 10.00-17.00 uur; za en zo 13.00-
17.00 uur.
T/m 26 september 1992. Tentoonstelling
"Utrecht getekend door Chris Schut". Plaats: Ge-
meentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199,
Utrecht. Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur; di
t/m vr 9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur (m.u.v.
juli en augustus).
T/m 27 september 1992. Tentoonstelling
"De kleren van de kardinaal". Plaats: Rijks-
museum Het Catharijneconvent, Nieuwegracht
63, Utrecht. Openingstijden: ma t/m vr 10.00-
17.00 uur; za en zo 11.00-17.00 uur.
30 augustus t/m 25 oktober 1992.
Tentoonstelling "Tuin en Park, historische buiten-
plaatsen in de provincie Utrecht".
Plaats: Slot
Zeist. Openingstijden: di t/m vr 11.00-17.00 uur;
zaenzo 13.00-17.00 uur.
Onder de titel "Langs de Stichtse Lustwarande"
organiseert de VW-Zeist een aantal dagarrange-
menten met bezoeken aan buitenplaatsen en aan
de tentoonstelling, incl. lunch en begeleiding. In-
formatie en reserveringen: WV-Zeist, tel. 03404-
19164/18277.
Na het succesvol verlopen symposium van onze
vereniging in januari jongstleden over de sneltram
zijn nadien door het bestuur geen nadere mede-
delingen dienaangaande gedaan. Omdat ons van
leden diverse verzoeken bereiken of het bestuur
van Oud-Utrecht nog een ander standpunt zal in-
nemen hechten wij eraan u mede te delen dat wij
de lopende ontwikkelingen rustig willen afw-
achten. Het bestuur van Oud-Utrecht kan pas een
standpunt innemen nadat de definitieve voorstel-
len van de gemeente Utrecht de inspraak in zijn
gestuurd. Zodra bekend is hoe de definitieve
plannen luiden en welke voorstellen de inspraak
worden ingestuurd zal het bestuur zich nader be-
raden.
De leden kunnen ervan verzekerd zijn dat het
bestuur de ontwikkelingen nauwgezet volgt.
H.H.W. Kernkamp,
voorzitter
Bibliografie
In opdracht van de redactie van een over enkele
jaren te verschijnen geschiedwerk betreffende de
geschiedenis van de provincie Utrecht hebben de
studenten H. Konink en B.M. Luijdjens als afstu-
deeronderwerp voor hun bibliotheekopleiding in
Deventer een bibliografie van boeken en tijd-
schriftartikelen betreffende de geschiedenis van
de provincie Utrecht van de Romeinse oudheid
tot heden samengesteld. De bibliografie bevat
titels uit de periode 1983 tot en met 1991 en telt
XVIII en 281 bladzijden. De systematische inde-
ling van de titels is afgeleid van de indeling van
het 'Repertorium van boeken en tijdschriftartike-
len betreffende de geschiedenis van Nederland'.
Indexen op auteurs, persoonsnamen en geogra-
fische namen completeren het geheel.
Bestelling is tot 30 september 1992 mogelijk
door overschrijving van ƒ 85,- op girorekening
2640544 van B.M. Luijdjens te Deventer onder
vermelding van 'Repertorium'. Na die datum
wordt het werk franco thuis bezorgd.
94
-ocr page 99-
Utrecht. Toch was Chris Schut tijdens de bezet-
tingstijd niet zo veilig op de Jacobitoren: hij werd
opgepakt als mogelijke spion en pas na tussen-
komst van gemeentearchivaris Van Campen, in
wiens opdracht hij tekende, weer vrijgelaten. En-
kele jaren later, toen in 1953 de spits van de Ja-
cobitoren opnieuw met leien werd bedekt, was
de tekenaar weer present. De verkeersdrukte in
de St.Jacobsstraat was toen al zo overweldigend
dat hij aantekende zich boven veiliger te voelen.
Op de tekening (zie afbeelding) is de Oudegracht
te zien met op de voorgrond de St.Augustinus-
kerk en aan de overzijde van de gracht het
Hoofdpostkantoor.
Tot de hoge plaatsen die Chris Schut beklom voor
het maken van panorama's behoren ook het ge-
bouw van de RE.G.U.S., de toren van de
beenzwartfabriek en het gebouw van V & D.
Vanaf het gebouwvan de RE.G.U.S. maakte hij in
1953 een panorama van bijna twee meter lang.
De laatste jaren maakt hij panorama's (o.a.) vanaf
het Rijkskantorengebouw Westraven, het Water-
leidingbedrijf Midden-Nederland en het Univer-
siteitsgebouw Transitorium II.
Op de tentoonstelling zijn niet alleen panorama's
te zien, hoewel ze het meest imponerende onder-
deel zijn. Geëxposeerd is ook de oudste tekening
van Chris Schut die het Gemeentearchief in bezit
heeft: een tekening van de Biltstraat uit 1939. De
huizen op deze tekening zijn inmiddels gesloopt.
Uit 1944 dateert een tekening van de Duitse bun-
ker op het Servaasbolwerk. De bunker, die nog
steeds aanwezig is, staat op de hoek van de
Nieuwegracht.
De tentoonstelling is te bezoeken van woensdag
1 juli t/m zaterdag 26 september 1992. Zij loopt
deels parallel met de tentoonstelling van het his-
torische werk van Chris Schut in de Atlas van
Stolk te Rotterdam (21 mei t/m 27 september).
De openingstijden zijn:
maandag: 13.30 - 16.30 uur
dinsdag t/m vrijdag: 9.00 -16.30 uur
zaterdag (behalve in de maanden juli en au-
gustus): 9.00- 12.30 uur.
De toegang is gratis.
Gemeentelijke Archief- en Fotodienst
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht
Utrecht
getekend door
Chris Schut
Wie een bezoek brengt aan een archief van één
van de vier grote steden of aan de Atlas van Stolk
in Rotterdam en vraagt om tekeningen van Chris
Schut, zal niet voor niets komen. Tekenaar Chris
Schut maakte voor hen zowel topografische als
historische afbeeldingen.
In 1992 wordt Chris Schut 80 jaar. Reden voor
het Gemeentearchief van Utrecht om een ten-
toonstelling aan zijn werk te wijden. Uit de on-
geveer 225 tekeningen en aquarellen van zijn
hand, die bewaard worden in de Topografisch-
Historische Atlas, werd een keuze gemaakt. De
nadruk is daarbij gevallen op de panorama's die
hij zowel in de jaren 1943-1949 als in de jaren
1989-1990 maakte en waarmee hij de hele stad
in beeld bracht.
In de jaren 1943-1949 moet hij heel wat keren
de Jacobitoren hebben beklommen: vijf panora-
ma's vanaf deze toren geven een beeld van het
stadscentrum en de "skyline" van het toenmalige
95
-ocr page 100-
Catharijnesingel 6l, of hoe
het begon
Inleiding
'Het Utrechts Macro-Magnetisch Laboratorium', zoals Catharijnesingel 61 eigenlijk
had moeten gaan heten, is niet alleen nu onderwerp van discussie. Op het ogenblik
wordt er strijd gevoerd tussen het Rijk en de gemeente Utrecht over de vestiging
van een Centrale Rechtbank aan de Catharijnesingel. Is deze vestiging de sloop van
het gemeentelijk monument Catharijnesingel 61 waard? Velen vinden van niet.
Bij de bouw van het Laboratorium speelde de Gemeente ook een prominente rol.
Vanwege de noodzakelijke omvang van het gebouw was de sloop van de gymnas-
tiekzaal van de Gemeentelijke HBS noodzakelijk. De Gemeente wilde dan echter de
de gehele HBS kwijt voor een zeer hoge prijs. Toch was het niet de Gemeente die
de oorzaak is geweest voor het nimmer vervullen van de bedoelde functie. De
rijksoverheid treft in dit geval de blaam.
In de laatste decennia van de vorige en in de
eerste jaren van deze eeuw behoorde het natuur-
kundig onderzoek aan de Nederlandse univer-
siteiten tot het meest vooraanstaande ter
wereld.1 In 1913 was de Leidse hoogleraar Heike
Kamerlingh Onnes reeds de vierde Nederlandse
fysicus in twaalf jaar tijd die geëerd werd met de
nobelprijs. Voor hem hadden Hendrik Antoon Lo-
rentz, Pieter Zeeman (beide in 1902) en Johannes
Diderikus van der Waals (in 1910) deze eervolle
onderscheiding al mogen ontvangen. Het natuur-
kundig onderzoek aan de Utrechtse universiteit
stond vanaf 1896 onder leiding van de te-
genwoordig minder bekende Willem Henri Julius.
Rond 1900 had deze een originele theorie be-
dacht waarmee hij verschillende vreemde ver-
schijnselen op de zon kon verklaren via eenvoudi-
ge natuurkundige principes. Door zijn toedoen
had ook het laboratorium aan de Bijlhouwer-
straat 6 internationaal een grote naam opge-
bouwd, maar dan vooral op het gebied van de
astrofysica.
Naast Julius was vanaf 1915 de theoretisch fysi-
cus L.S. Ornstein in dit instituut werkzaam. Hij
zou het Utrechts laboratorium in de jaren twintig
door zijn onderzoek naar intensiteitsverhoudin-
gen in atomaire en moleculaire spectra pas echt
in de voorste gelederen van onderzoekscentra
brengen.
H.E.J.G. Du Bois met zijn vrouw in Berlijn, on-
geveer 1917. Foto: Utreclits Universiteitsmuseum
In deze bloeiperiode van de Nederlandse weten-
schap had de Utrechtse universiteit er bijna een
tweede natuurkundig laboratorium bij gekregen.
Zij zou daarmee de eerste universiteit in Neder-
land zijn geweest met twee aparte instituten voor
het onderwijs en onderzoek in de fysica. Op het
terrein "de Sterrenbosch' aan de Catharijnesingel
werd tijdens de Eerste Wereldoorlog een nieuw
96
-ocr page 101-
gebouw neergezet, dat speciaal bedoeld was
voor het onderzoeken van magnetische ver-
schijnselen. Dit laboratorium beloofde een be-
langrijke versterking van de Nederlandse positie
in het natuurkundig onderzoek te worden, en
van dat van Utrecht in het bijzonder. Dit tweede
onderzoekscentrum, dat 'Bosscha-Laboratorium'
of ook 'Laboratorium voor Macro-Magnetisme'
genoemd werd, is in 1918 gereed gekomen en
staat er nog altijd. Door een ongelukkige samen-
loop van omstandigheden, politieke besluiteloos-
heid en economische problemen heeft er echter
nooit enig natuurkundig onderzoek plaatsgevon-
den.
Het geschenk van Henri Du Bois
De secretaris van het college van curatoren van
de Utrechtse universiteit ontving in 1915 een on-
verwacht schrijven van de Berlijnse hoogleraar
Henri E.J.G. Du Bois, waarin deze de Utrechtse
universiteit een bijzonder voorstel deed.2 Du Bois
had in 1895 in Berlijn op eigen kosten een privé-
laboratorium ingericht, waarin hij vooraanstaand
wetenschappelijk werk verrichtte. Dit laboratori-
um, dat hij vernoemd had naar zijn Delftse leer-
meester Johan Bosscha, was uitgegroeid tot een
instituut van grote internationale bekendheid. Du
Bois had zich gespecialiseerd in de studie van ul-
tra-sterke magnetische velden. Het Bosscha-labo-
ratorium was het enige instituut ter wereld waar
op zo grote schaal onderzoek kon worden ver-
richt naar magnetisme.
Bij het uitbreken van de oorlog voelde Du Bois
zich in het Pruissische Berlijn niet langer op zijn
gemak. Hij had zich, ondanks zijn vele om-
zwervingen door het buitenland, altijd een Ne-
derlander in hart en nieren gevoeld. Zijn vader-
landsliefde had hem er al eens van weerhouden
een hoogleraarspost aan de polytechnische
school in Leipzig te aanvaarden, omdat hij zich
dan volgens de Duitse wet had moeten laten
naturaliseren. Gedurende zijn verblijf in Berlijn
had hij steeds contacten met zijn geboorteland
onderhouden. Hij maakte nu het plan op om te-
rug te keren naar Nederland en bij voorkeur naar
het hem reeds vertrouwde Utrecht, waar hij van
1902 tot 1904 hoogleraar in de theoretische
natuurkunde was geweest.
In bovenbedoeld schrijven beval hij zichzelf, in-
clusief de gehele wetenschappelijke inventaris
van het Bosscha-laboratorium in de aandacht van
de Utrechtse Universiteit aan. Hij zou zijn com-
plete, zeer waardevolle instrumentarium aan de
Nederlandse staat ten geschenke geven, indien er
door het rijk een laboratorium gebouwd werd dat
afgestemd was op zijn wensen, en hij als buiten-
gewoon hoogleraar aan de Utrechtse universiteit
werd verbonden.
De bouw van een laboratorium en de inrichting
van een nieuwe leerstoel bracht natuurlijk de no-
dige onkosten en verplichtingen met zich mee.^
Voordat de curatoren in onderhandeling traden
met de minister vroegen ze derhalve de faculteit
der wis- en natuurkunde om advies. Het aanbod
van Du Bois werd hier met groot enthousiasme
begroet. Dit was een unieke gelegenheid om
voor betrekkelijk weinig geld een man en een in-
stituut van grote waarde, "... een Nederlandsch
sieraad in den vreemde ... ", zoals A.A. Nijland en
F. Nierstrasz het curatorium antwoordden, aan de
Utrechtse universiteit te verbinden.^ Julius en
Ornstein wezen er bovendien op dat aan de
verschillende universiteiten in Nederland tezamen
vrijwel alle gebieden van de natuurkunde werden
bestudeerd, maar dat een instituut dat zich
richtte op het magnetisch onderzoek nog ont-
brak.^ Onderzoek van en bij sterke magnetische
velden kon niet in gewone laboratoria worden
gedaan, omdat de elektrische stromen en de
magnetische velden de overige experimenten
zouden verstoorden. Voor dit soort onderzoek
was daarom een speciaal toegerust laboratorium
nodig. De Parijse Academie des Science had al in
1914 een plan op tafel gelegd voor de bouw van
een soortgelijk instituut. Alleen vanwege de tus-
senkomst van de oorlog was dit plan nog niet ge-
realiseerd. De studenten en de universiteit in zijn
geheel zouden zeer gebaat zijn bij een dergelijk
instituut, zo drong de faculteit aan. Het beloofde
een onderzoekscentrum te worden dat een grote
aantrekkingskracht zou uitoefenen op buiten-
landse geleerden en studenten, en het aanzien
van het Nederlands natuurkundig onderzoek en
van dat van de Utrechtse universiteit in het
bijzonder verder zou verhogen. "Nederland lijkt
in deze tijd meer en meer een centrum van
wetenschap te vormen ...", aldus meende de fa-
culteit, zodat een laboratorium als dat van Du
Bois eigenlijk onmisbaar was.
De curatoren lieten zich overtuigen en verzochten
de minister toestemming voor de inrichting van
een bijzondere leerstoel en voor de bouw van
een klein laboratorium. Tot groot genoegen van
de faculteit ging de minister akkoord, hoewel
deze zich niet wilde binden aan vaste overheids-
uitgaven die pas over enkele jaren in zouden
97
-ocr page 102-
Dwarsdoorsnede van het laboratoriunn. Foto: Rijksarchief Utrecht.
steeds duidelijker in zicht. Vanuit de tweede ka-
mer werd de garantie gevraagd, dat na de bouw
van het laboratorium Du Bois ook inderdaad zijn
instrumentanum aan het rijk zou overdoen."Het
behoort vast te staan, dat geen omstandigheden
zich zullen voordoen, ten gevolge waarvan later
het laboratorium zal blijken zijne bestemming te
missen" zo vond men.^ Van zijn kant drong ook
Du Bois erop aan dat het rijk zo snel mogelijk zijn
materieel zou overnemen. Zijn instrumenten wa-
ren niet alleen van wetenschappelijke betekenis,
maar bevatten ook grote hoeveelheden kostbare
metalen en hij was bang dat het in handen van
het Duitse leger zou vallen.9 Op 28 april 1917
werd de overeenkomst tussen de staat en Du Bois
bij notariële akte bekrachtigd. Hierin droeg Du
Bois zo'n 1700 voorwerpen, waaronder "... meu-
belen, zuurkasten, machinerieën, draaibanken,
werktuigen, gereedschappen, water-, gas- en
elektrische fittings, consoles, statieven, balansen,
magneten, spiegels, lenzen, prisma's, glaswerk,
chemicaliën en verdere toestellen, apparaten, in-
strumenten en voorraden" aan de Nederlandse
staat over.10 Begin 1918 rolden zeven open
treinwagons met daarop vier vrachtwagens
gevuld met laboratoriummateriaal en drie met
gaan. Du Bois meende namelijk niet eerder dan
tegen het voorjaar van 1918 definitief naar Ne-
derland te kunnen komen. Ondertussen reisde
hij, voorzover de oorlogsomstandigheden dit toe-
lieten, regelmatig tussen Berlijn en Utrecht heen
en weer, om het ontwerp en de bouw van het la-
boratorium persoonlijk te begeleiden. Zijn in-
stituut moest in de onmiddellijke nabijheid van de
elektriciteitscentrale gebouwd worden, omdat er
bij het macro-magnetisch onderzoek uiterst ster-
ke elektrische stromen nodig zijn.^ In overleg met
de gemeente werd het terrein aan de Sterren-
bosch, tussen het farmaceutisch laboratorium en
de gemeentelijke H.B.S., uitgezocht als plaats van
bestemming. Het grootste deel van dit terrein
was reeds bezit van het rijk. Alleen enkele smalle
stroken op de terreinen van de H.B.S. en de
elektriciteitscentrale moesten van de gemeente
worden aangekocht. De plannen werden ontwor-
pen in samenwerking met rijksbouwmeester J.A.
Vrijman en de minister reserveerde voor 1917 een
bedrag van ƒ 55.500,- op de staatsbegroting.^
De economische gevolgen van de oorlog deden
zich ondertussen voelen. Voornamelijk vanwege
in- en uitvoerbeperkingen was er aan vrijwel alles
gebrek en de bodem van de schatkist kwam
98
-ocr page 103-
privé bagage van Du Bols Nederland binnen. De
bouw van het laboratorium was, ondanks proble-
men rond de plantentuin van het farmaceutisch
laboratorium en de verplaatsing van de rijwielstal-
ling van de H.B.S.,''i tamelijk voorspoedig verlo-
pen en bij Koninklijk Besluit van 30 mei 1918
werd Du Bols benoemd tot buitengewoon hoog-
leraar in de 'Leer van het Elektromagnetische veld
en hare Toepassingen'.
Op het moment van zijn benoeming voelde Du
Bois zich echter onwel. Hij liet het college van cu-
ratoren weten dat hij waarschijnlijk pas na de zo-
mervakantie zijn benoeming zou kunnen
aanvaarden. Na het reces verzocht Du Bois nog
enige tijd uitstel, omdat hij nog niet hersteld was
van zijn ziekte. Hij moest geopereerd worden en
men wist dat "... naar menschelijke berekening,
de levensdagen van Du Bois geteld waren." 12
Henn Du Bois overleed op 21 oktober 1918.
De opvolging
De faculteit der wis- en natuurkunde zag zich nu
plotseling geplaatst voor een slecht geanticipeerd
en moeilijk oplosbaar probleem. Ondanks deze
tegenslag waren minister, curatoren en faculteit
het er over eens dat het plan moest worden
doorgezet. Du Bois was overleden, maar "... de
Utrechtsche Universiteit zal zijne nagedachtenis
niet beter kunnen eeren, dan wanneer het haar
moge gelukken voor hem een waardig opvolger
te vinden, die het Bosscha-laboratorium doen be-
antwoorden aan zijne bestemming", aldus de
rector G.W. Kernkamp.i^ Het probleem zat hem
echter in de opvolging. Het was niet zo moeilijk
een geleerde te vinden die over de nodige kwa-
liteiten beschikte, maar wel om iemand te vinden
die genoegen zou nemen met een slecht betaal-
de positie als buitengewoon hoogleraar. Het on-
derzoeksgebied van het macro-magnetisme was
echter te beperkt om er de volledige leerstoel van
een "gewoon' hoogleraar aan te verbinden.
Na langdurig wikken en wegen kwam de fa-
culteit in het voorjaar van 1919 tot een oplossing
die twee problemen tegelijk uit de weg leek te
ruimen. De invoering van de 'wet Limburg', die
H.B.S.-studenten vanaf 1917 toestond zonder
aanvullend staatsexamen in de klassieke talen
academische examens af te leggen, had geleid
tot een grote toename van het aantal studenten
in de natuurwetenschappen. Omdat de stu-
denten in de medicijnen hun propaedeutische
colleges en practica in de natuurkunde ook in het
laboratorium aan de Bijlhouwerstraat moesten
volgen, kampte men daar met een nijpend ge-
brek aan ruimte en personeel. Dit had tot gevolg
dat de natuurkundigen en de medici gedwongen
waren dezelfde colleges te volgen, tot groot on-
genoegen van de medische faculteit. Deze klaag-
de regelmatig dat de colleges voor de studenten
veel te moeilijk waren en wenste een aparte op-
leiding die meer gericht was op de medische
praktijk. De wis- en natuurkunde faculteit stelde
nu voor een gewoon hoogleraar als opvolger
voor Du Bois aan te stellen, die de propae-
deutische colleges en practica voor medici op zich
zou nemen en tegelijk directeur zou worden van
het Bosscha-laboratorium.'''' Een kandidaat had
men ook al op het oog: de Delftse hoogleraar
W.J. de Haas.'5 De Haas had drie jaar bij Du Bois
in Berlijn gewerkt en was dus zeer goed bekend
met het magnetisch onderzoek. De curatoren za-
gen wel iets in dit voorstel en legden het aan de
minister voor.'6 Deze had juist in eerste termijn
een bedrag van ƒ 100.000,- voor de uitbreiding
van het laboratorium aan de Bijlhouwerstraat op
de begroting gezet en ging daarom met de
aanstelling van de nieuwe hoogleraar alleen ak-
koord, indien dit geen nieuwe kosten voor een
verbouwing van één van de twee laboratoria tot
gevolg zou hebben.^^ De oplossing van de fa-
culteit betekende echter dat het Bosscha-labora-
torium moest worden voorzien van een college-
en een prakticumzaal. Hiervoor moest het gym-
nastieklokaal van de H.B.S. met een extra stuk
grond van de gemeente worden aangekocht en
bovendien een nieuwe vleugel worden aange-
bouwd.
Voordat curatoren het verzoek voor deze uitbrei-
ding bij de minister indienden, wachtten zij eerst
de beslissing af over de uitbreiding van het labo-
ratorium aan de Bijlhouwerstraat. Deze beslissing
liet echter op zich wachten, omdat de plannen
voor deze verbouwing weer gekoppeld waren
aan het probleem van de propaedeutische colle-
ges en dus aan de plannen voor het Bosscha-la-
boratorium. Uiteindelijk dienden de curatoren pas
op 18 juni 1920 het verzoek bij de minister in.is
Na enig overleg stemde deze, ondanks de extra
kosten, toch met het voorstel in. De onderhande-
lingen met de gemeente werden gestart en De
Haas werd gepolst over diens belangstelling voor
de Utrechtse vacature.''9 Deze verklaarde zich be-
reid zijn vroegere leermeester op te volgen, maar
hij wilde pas beginnen met het geven van colle-
ges als de nieuw te bouwen collegezalen gereed
waren gekomen.20
99
-ocr page 104-
ging hierbij uit naar de universiteit van Utrecht.
Ten eerste was de leerstoel in de geologie in Ut-
recht vacant vanwege het emeritaat van C.E.A.
Wichman, zodat eenvoudig tot een nieuwe taak-
omschrijving kon worden besloten. Ten tweede
bestond er te Utrecht reeds een geografisch in-
stituut dat zich op aanverwant gebied bewoog.
De Bataafsche Petroleum Maatschappij, die
natuurlijk het belang van een goede geologenop-
leiding ter dege inzag, beloofde het rijk een be-
drag van ƒ 500.000,- ter ondersteuning van een
dergelijke opleiding.26 Het geografisch instituut
was ondertussen verre van tevreden met de tijde-
lijke huisvesting in het Bosscha-laboratorium en
had al plannen gemaakt voor de bouw van een
geheel nieuw laboratorium dat zo'n ƒ 200.000,-
a ƒ 300.000,- moest kosten. De minister
reserveerde op de staatsbegroting voor 1921 een
bedrag voor een tweede hoogleraar in de geolo-
gie aan de Utrechtse universiteit en met het geld
van de B.P.M, leken de wensen van de geologen
en de geografen in vervulling te kunnen gaan. De
rector H. Visscher meldde; "Collega van Everdin-
gen klaagt over het Bosscha-laboratorium dat
niet geschikt is voor college. En de verbanning uit
het gebouw op de Plompetorengracht moge drin-
gen tot spoed met den bouw van een nieuw Ge-
De onderhandelingen tussen de gemeente en het
rijk over het gymnastieklokaal en het stuk grond
verliepen ondertussen niet erg vlot. De gemeente
wilde de gevraagde kavels alleen afstaan als het
rijk de complete H.B.S. over nam.21 Omdat de
gemeente geen ander mogelijkheden overliet be-
sloot de minister de overname van de complete
H.B.S. tenslotte te overwegen.22 Men vroeg een
bedrag van maar liefst ƒ 600.000,-, omdat de ge-
meente eiste dat het rijk de bouw van een
nieuwe H.B.S. volledig zou vergoeden. Dit bedrag
was echter veel te hoog volgens rijksbouwmees-
ter Vrijman, die meende dat slechts de werkelijke
waarde vergoed hoefde te worden, die ongeveer
twee-derde hiervan bedroeg.23 De Haas trachtte
persoonlijk burgemeester van Beeck Calkoen tot
nadere actie aan te zetten, maar toen ook dat
niet hielp verklaarde hij zich bereid de colleges en
practica in andere lokaliteiten te verzorgen.
In mei 1921 stuurde de faculteit het verzoek aan
curatoren om zo snel mogelijk tot de benoeming
van De Haas over te gaan.24 Na vele jaren van
voorbereidend werk, na vele maanden van extra
uitstel, inspanning en overleg, leek het laboratori-
um voor macro-magnetisme eindelijk in bedrijf te
komen. Het enige wat nog gebeuren moest, was
de ontruiming van het pand, waarin vanaf 1920
het geografisch instituut was ondergebracht. De
kostbare instrumenten, die drie jaar lang niet van
hun plaats waren geweest en nog steeds opge-
stapeld stonden in het farmaceutisch laboratori-
um, zouden dan nog voor de zomer kunnen wor-
den opgesteld, waarna de weg was vrijgemaakt
voor nieuwe glorierijke toekomst van het Ut-
rechts natuurkundig onderzoek.
De ontruiming van het laboratorium, wat slechts
een onbeduidende formaliteit leek, bleek echter
een groot probleem te vormen.
Het geografisch instituut
Het onderwijs in de geologie genoot sinds 1920
extra aandacht van de politiek. Voor het opspo-
ren van oliën, mineralen en andere delfstoffen
was een goede opleiding voor geologen van
groot belang. Met name de geologische dienst in
Nederlandsch-Indië zat te springen om onderzoe-
kers met een gedegen wetenschappelijke achter-
grond. De Universiteiten van Utrecht, Leiden en
Amsterdam kenden ieder één hoogleraar in de
geologie. Dit vond de minister eigenlijk te weinig
voor een wetenschappelijke discipline die zoveel
afzonderlijke onderzoeksgebieden kende.25 Hij
stelde voor om aan één universiteit tenminste
twee hoogleraren aan te stellen. Zijn voorkeur
l/l// de Haas (1878-1960). Foto: Museum Boer-
have, Leiden.
100
-ocr page 105-
ografisch Instituut." Hetgeen enkele regels later
werd gevolgd door "Indien dan ook nog in de
vacature van wijlen Prof. Du Bols zal voorzien zijn,
kan zich voor het onderwijs in de Natuurkunde
eene nieuwe en schoone toekomst ontsluiten."27
In juni 1921 beantwoordden de curatoren het
verzoek van de wis- en natuurkunde faculteit
voor de aanstelling van De Haas. De benoeming
van De Haas, zo schreven zij, hing samen met een
oplossing voor de huisvesting van het geografisch
instituut, welke weer afhing van de beslissing van
de minister over de toekomst van het geologisch
onderwijs in Nederland. Daar kwam bij dat men
de aanstelling van een hoogleraar in de natuur-
kunde voor het propaedeutisch onderwijs voor
medici bij nader inzien toch geen gelukkige op-
lossing vond. Aangezien de staatskas er boven-
dien slechter voorstond dan ooit, vroegen de cu-
ratoren zich af of de benoeming van De Haas
nog wel zo dringend was.28 Dit bericht kwam als
een donderslag bij heldere hemel en ontlokte een
verontwaardigd antwoord van de faculteit. De fi-
nanciële middelen waren al lang door de minister
toegezegd, en het aardrijkskundig instituut zou
slechts tijdelijk in het Bosscha-laboratorium
worden ondergebracht. Niets kon de benoeming
van De Haas dus nog in de weg staan.^9
Helaas pakte het anders uit. De onderhandelin-
gen met de gemeente zaten muurvast. Om de
H.B.S. te sparen werden andere bestemmingen
voor de extra lokalen van het laboratorium on-
derzocht, zoals terreinen van de elektriciteitscen-
trale of de remises van de trammaatschappij aan
de Nicolaas Beetsstraat. Maar enige maanden
later had het touwtrekken om de H.B.S. of de an-
dere bestemmingen geen zin meer. Misschien
wat overhaast besliste de minister in februan
1922, dat in verband met de slechte financiële
toestand van het rijk onder geen voorwaarde ex-
tra uitgaven voor uitbreiding van het onderwijs
mochten worden doorgevoerd. Direct na de oor-
log was de economie in Nederland veel te snel
weer opgeleeft. Er waren overhaaste investerin-
gen gedaan, waardoor een kapitaaltekort ont-
staan was en plotseling de nodige financiële
manoeuvreer ruimte was weggevallen. Als gevolg
hiervan was een kortstondige maar abrupte con-
junctuurdaling opgetreden, die globaal duurde
van 1921 tot 1924. Hoewel op de staatsbe-
groting voor 1921 nog een post van ƒ 3500,-
was uitgetrokken voor de vaste kosten van het
macromagnetisch laboratorium, werd de benoe-
ming van De Haas ingetrokken. In plaats van een
hoogleraar werd een assistent van Ornstein, H.C.
Burger als lector voor de propaedeutische en me-
dische fysica aangesteld. Ook de beloofde twee-
de hoogleraar in de geologie kwam er niet, even-
min als het nieuwe geografisch instituut. In één
klap werden de toekomstplannen van de geolo-
gen, de geografen, de natuurkundigen in het Bijl-
houwerlaboratorium en de nieuw te benoemen
macro-magneticus van tafel geveegd. "Slechts de
bijzondere tijdsomstandigheden kunnen eene
verklaring geven van deze betreurenswaardige
gang van zaken" zo excuseerden de curatoren
zich tegenover De Haas.^o
De Haas werd nog in hetzelfde jaar in Groningen
benoemd als opvolger van Herman Haga en twee
jaar later in Leiden. Hier nam hij samen met W.H.
Keesom de leiding van het Kamerlingh Onnes-la-
boratorium op zich, waar hij hoofdzakelijk on-
derzoek verrichtte op magnetisch gebied. Hij ont-
wikkelde er de methode waarmee via het plotse-
ling demagnetiseren van een stof een
temperatuur bereikt werd die slechts 0,0044 °C
boven het absolute nulpunt (-273 °C) lag.
Ook nadat deze vaderlandse voorbode van de in-
ternationale krach voorbij was, is het er niet meer
van gekomen het laboratorium voor de natuur-
kunde te bestemmen. Hendrik Colijn werd in
1923 benoemd tot minister van financiën, waar-
na de overheidsuitgaven definitief ingeperkt wer-
den. Het rijke instrumentarium van Du Bols werd
naar de Bijlhouwerstraat overgebracht, waar Orn-
stein het onder meer aanwendde voor in-
tensiteitsmetingen in Zeemanspectra. In 1928
verhuisde het geografisch instituut naar de Drift
en vervolgens stond het Bosscha-laboratorium
enkele jaren leeg. Tegenwoordig is het bureau
van de faculteit geneeskunde er in onderge-
bracht. Het macro-magnetisch laboratorium in
Utrecht is er derhalve nooit meer gekomen en het
gebouwtje aan de Catarijnesingel 61 heeft dus
toch zijn oorspronkelijke bestemming gemist.
H.G. Heijmans.
Instituut voor de Geschiedenis der
natuurwetenscliappen, R.U. Utrecht
Noten:
1. Zie voor een overzicht van het Nederlands
wetenschappelijk onderzoek door de eeuwen
heen: K. van Berkel, Van Stevin tot Lorentz Gro-
ningen, 1990.
101
-ocr page 106-
2.   Henri Eduard Johan Godfried Du Bols was
geboren op 24 juni 1863 te Velp. Hij studeerde
van 1881 tot 1883 aan de Polytechnische school
in Delft, o.a. bij Johan Bosscha. In 1884 trok hij
naar Glasgow waar hij colleges liep bij William
Thomson, Lord Keivin. Een jaar later ging hij naar
Straatsburg en werd assistent van August Kundt.
Hij promoveerde bij Kundt in 1887 en volgde het
volgende jaar zijn leermeester naar Berlijn. Hier
legde hij zich toe op de studie van magnetische
krachten. In 1892 werd hij privaatdocent en in
1896 buitengewoon hoogleraar in de toegepaste
natuurkunde aan de universiteit van Berlijn. In
deze periode ontwikkelde hij een aantal bijzonde-
re instrumenten, zoals een magnetische balans,
een ring-electromagneet en een pantsergalvano-
meter. In 1894 schreef hij een belangrijk werk over
magnetisme: Magnetische Kreise, deren Theorie
und Anwendung (Berlijn, 1894). In 1902 volgde hij
V.A. Julius op als hoogleraar in de theoretische
natuurkunde te Utrecht, maar twee jaar later keer-
de hij voornamelijk om gezondheidsredenen weer
terug naar zijn laboratorium in Berlijn.
3.   Du Bois wilde een salaris van ƒ 3000,- per
jaar, eenzelfde bedrag als jaarlijkse subsidie en
een salaris van ƒ 1200,- voor een assistent en van
ƒ 600,- voor een bediende annex stoker. De
waarde van zijn instrumentarium werd geschat
op ƒ 50.000,-. Brief van curatoren aan minister
d.d. 16 maart 1916. Archief Curatoren der Rijksu-
niversiteit te Utrecht, map Kalveen, no. 59. (A.C.),
inv.nr. 636.
4.   Brief van A.A. Nijland en F. Nierstrasz na-
mens de faculteit der wis- en natuurkunde aan
het college van curatoren d.d. 28 december
1915. Idem...
5.   Bhef van Julius en Ornstein aan curatoren
d.d. 10 maart 1916. Idem...
6.   Du Bois rekende op tweemaal 220 Volt en
2500 Ampère. Brief van Du Bois aan 't Hooft Graaf-
land d.d. 10 augustus 1916. A.C. inv.nr 2032.
7.   De eerste ƒ 50.000,- voor de bouw en ƒ
5.600,- voor de aankoop van gemeentegrond. De
totale begroting was geraamd op ƒ 63.000,-., zo-
dat voor 1918 nog zo'n ƒ 12.000 extra moest
worden aangevraagd. Brief minister aan curato-
ren d.d. 23 november 1916. A.C., inv.nr. 2033.
Zie ook Nederlansche Staatscourant. Bijblad, bijla-
gen van het verslag der handelingen van de
tweede kamer der staten generaal, 1916-1917,
bijlage 239.3 art. 6 en 238.4 art. 6.
8.   Nederlansche Staatscourant. Bijblad, bijlage
239.4 art.6
9.   Brief van W.H. de Beauford aan curatoren
d.d. 13 april 1916. A.C., inv.nr. 636.
10.  Akte in A.C., inv.nr. 2033; hierin ook een
volledige inventaris van het instrumentarium.
11.  Zie eventueel voor verdere details verschil-
lende brieven in A.C., inv.nr. 2032.
12.  G.W. Kernkamp: "Verslag van de lot-
gevallen der Rijks Universiteit te Utrecht over het
studiejaar 19T8-1919."
in Jaarboek der Rijks
Universiteit te Utrecht, 1918/19, 167-195, 171.
13.  Idem, biz. 171
14.  Brief van A.A. Nijland en F. Nierstrasz na-
mens de faculteit aan college van curatoren d.d.
30apnl 1919. A.C., inv.nr. 636.
15.  Wander Johannes de Haas studeerde in
Leiden van 1905 tot 1911. In de laatste jaren van
zijn studie was hij assistent van Heike Kamerlingh
Onnesen J.R Kuenen. Van 1911 tot 1915 ver-
bleef hij in Berlijn, o.a. als assistent van Du Bois
en als medewerker in de Physikalische Technische
Reichsanstalt in Berlin-Charlottenburg. In Berlijn
ontdekte hij samen met Einstein het naar hen
vernoemde Einstein-De Haas-effect. In deze pe-
riode verwierf De Haas zo'n goede naam, dat de
Siemens & Halske hem een baan als 'Ober-ingeni-
eur' aanboden, terwijl tegelijkertijd Gerard Philips
hem vroeg directeur te worden van het binnen-
kort op te richten natuurkundig laboratorium der
N.V Philips gloeilampenfabriek te Eindhoven. Bei-
de aanbiedingen sloeg De Haas af. In 1915 werd
hij plaatsvervangend wiskundeleraar in Amster-
dam en natuurkundeleraar in Deventer. In 1916
was hij curator van de Teyler-stichting en in 1917
werd hij hoogleraar aan de TH. in Delft.
16.   Brief van curatoren aan minister; afschrift
d.d. 20 mei 1919, Idem...
17.  Brief van minister aan curatoren d.d. 30
juni 1919. Idem...
18.   Brief van curatoren aan minister d.d. 18
juni 1920. Idem...
19.   Brief van minister aan curatoren d.d. 9 juli
1920.  Idem...
20.   Brief W.J. De Haas aan curatoren d.d. 19
juli 1920. Idem...
21.  Brief J.F Hooft Graafland aan W.J. De
Haas d.d. 10 december 1920. A.C., inv.nr. 2019.
22.   Brief minister aan rijksbouwmeester d.d.
15 december 1920. A.C., inv.nr 2019.
23.  Afschrift van brief Vrijman aan college van
burgemeesters en wethouders d.d. 19 januari
1921. Afschrift brief burgemeester en wethou-
ders aan Vrijman d.d 1 maart 1921. A.C., inv.nr.
2020.
102
-ocr page 107-
24.   Brief van A. Nijland en A. Pulle namens de
faculteit aan curatoren d.d. 9 mei 1921. Idem...
25.  Nederlandsche Staatscourant. Bijblad, bij-
lagen. A. staatsbegrooting voor 1921. Hoofdstuk
Va.2.art28.
26.  W. Vogelsang: "Verslag van de lotgeval-
len der Rijks Universiteit te Utrecht over het stu-
diejaar 1920-1921."
in Jaarboek der Rijks
Universiteit te Utrecht, 1920/21, 133-160, 154.
27.  H. Visscher: "Verslag van de lotgevallen
der Rijks Universiteit te Utrecht over het studie-
jaar 1919-1920."
in Jaarboek der Rijks
Universiteit te Utrecht, 1919/20, 131-157, 153.
28.  Brief Curatoren aan faculteit d.d. 3 juni
1921. Idem...
29.  Brief van E. Cohen en A. Pulle namens de
faculteit aan curatoren d.d. 18 juni 1921. Idem...
30.  Brief curatoren aan W.J. De Haas d.d. 9
februari 1922. Idem...
Cursussen
De Stichting Ondersteuning Musea en de
Stichting Stichtse Geschiedenis (beide opgeno-
men in de Federatie Stichts Cultureel Erfgoed) zijn
beide mede-organisator van een reeks cursussen
voor museummedewerkers en amateur-historici
in Gelderland, Overijssel en Utrecht. In een
uitvoerige brochure worden zo'n kleine 50
cursussen beschreven op het gebied van het his-
torisch onderzoek, genealogie, paleografie, mo-
numenten en archeologie.
Aanmelding en informatie: tel. 030-343880
Bureau Bremmer te Utrecht organiseert nu voor
het tiende jaar cursussen en excursies op kunst-
historisch terrein. Deze zomer wordt ruim aan-
dacht geschonken aan de Documenta IX te
Kassei, o.m. in de Bremmerlezing 1992, die 16
september a.s. wordt gehouden in het Gebouw
voor Kunsten en Wetenschappen.
Informatie over deze lezing en de cursussen: tel.
030-340413.
Bericnten
Verschenen
Voor het lid van Oud-Utrecht dat nog geen be-
gunstiger is van het Utrechts Monumentenfonds:
Steengoed nr. 12 (mei 1992) is een 'special' over
Tuinen in de stad Utrecht. In 28 rijk geïllustreerde
pagina's geeft auteur (en fotograaf) Bert Maes
een boeiende beschijving van bekende en onbe-
kende Utrechtse stukjes stadsgroen. Het is een
boekje geworden om op een zoele zomeravond
mee door de stad te dwalen.
Overigens: voor minimaal ƒ 10,- per jaar is men al
begunstiger van de Stichting Utrechts Monu-
mentenfonds (telefoon 030-311761). Doen !
Zomerrondleidingen
Catharijneconvent
ledere zomer organiseert Museum Het Catharij-
neconvent in Utrecht een zomerprogramma,
waarin voor een klein bedrag (ƒ 2,50 p.p.) naast
de toegangsprijs rondleidingen in het Nederlands,
Engels, Frans, Duits en Italiaans worden aangebo-
den.
Ook dit jaar staan de rondleiders klaar om bezoe-
kers en toeristen op een prettige manier kennis te
laten maken met het museum.
Het Catharijneconvent herbergt o.a. een schat
aan Middeleeuwse kunst, dus als men bijvoor-
beeld de ware toedracht van de worgdoek van
Cunera wil weten, dan onthullen de rondleiders
dat geheim.
De rondleidingen worden tot en met 30 augustus
1992 gegeven en gaan dagelijks (behalve op
maandag) om 13.30 uur van start en duren on-
geveer een uur.
Rondleidingen voor grote gezelschappen worden
op aanvraag gehouden. Informatie: tel. 030-
313835.
Correctie
In het artikel over de gerestaureerde Gertrudiska-
pel (Maandblad juni 1992) is aan het slot
abusievelijk de indruk gewekt als zou de verhuur
van de zalen in het ontmoetingscentrum 'In de
Driehoek' ten goede komen aan het Restauratie-
fonds van de Gertrudiskapel. Beide zaken staan
los van elkaar.
Redactie
103
-ocr page 108-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 9 - september 1992
@
Dii gop.dkoope piipierwinkr! vjti M v iJ, E5oH'e
Z^dektuM 37. U T-C t C H T
"RIJKSUNIVEkS|,u,'
UTRECHT
-ocr page 109-
Agenda
T/m 26 september 1992. Tentoonstelling
'Utrecht getekend door Chris Schut'.
Plaats: Gemeentelijke Archiefdienst,
Alex. Numankade 199, Utrecht. Openingstijden:
ma 13.30-16.30 uur; di t/m vr 9.00-16.30 uur;
za 9.00-12.30 uur (m.u.v. juli en augustus).
T/m 27 september 1992. Tentoonstelling 'De kleren
van de kardinaal'.
Plaats: Rijksmuseum Het Catharijneconvent, Nieuwe-
gracht 63, Utrecht. Openingstijden: ma t/m vr 10.00-
17.00 uur; za en zo 11.00-17.00 uur.
T/m 25 oktober 1992. Tentoonstelling 'Tuin en Park,
historische buitenplaatsen in de provincie Utrecht'.
Plaats: Slot Zeist. Openingstijden: di t/m vr 11.00-
17.00 uur; za en zo 13.00-17.00 uur
Onder de titel 'Langs de Stichtse Lustwarande' orga-
niseert de WV-Zeist een aantal dagarrangementen
met bezoeken aan buitenplaatsen en aan de tent-
oonstelling, ind. lunch en begeleiding. Informatie en
reserveringen: VW-Zeist, tel. 03404-19164/18277.
1 oktober t/m 31 december 1992. 'Groeten uit
Utrecht'.
Tentoonstelling over 100 jaar prentbrief kaart-
en. Plaats: Gemeentelijke Archiefdienst,
Alex. Numankade 199, Utrecht.
Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur;
di t/m vr 9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur.
28 november 1991 t/m 21 februari 1992. 'Gerrit
Rietveld 1888-1964'. Overzichtstentoonstelling van
het totale oeuvre van de architect en vormgever Gerrit
Rietveld.
Plaats: Centraal Museum Utrecht.
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 9 - september 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65-f-ƒ 41,=),
Contributie- en ledenadministratie:
Mw, C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
Lezingen-avond
Ook het komende seizoen organiseert de activiteiten
commissie van de vereniging Oud-Utrecht weer
diverse lezingen-avonden. Op deze avonden zullen tel-
kens twee, met elkaar verbonden onderwerpen, be-
handelt worden.
Op dinsdag 29 september wordt het thema 'genea-
logie' uitgediept.
De eerste lezing van de avond wordt gehouden door
de heer F.G.M. Manche, lid van de Genealogische ver-
eniging. Hij zal een korte inleiding houden over
verschillende methoden var genealogisch onderzoek.
Na de pauze houdt mevrouw J. Hokke een lezing met
als titel: Geld en geluk, twee eeuwen gezinsleven van
de Utrechtse familie 'van der Muelen'.
De lezingen vinden plaats in de Marnixzaal van de Ge-
meentelijke Dans en Muziekschool,
Domplein 4 te Utrecht.
De entree voor leden Is gratis, voor niet-leden ƒ 2,50.
U kunt zich op deze avond ook als lid van de vereni-
ging laten inschrijven.
•>
Uw bijdragen voor het Maa
ndblad kunt u
toesturen aan de redactie, Alexander Numan-
kade 199, 3572 KW Utrecht,
liefst op 51/4 of
3'/2 inch floppy (WordPerfect,
versies 4.2, 5.0
of 5.1).
105
-ocr page 110-
aan-huisonderzoek verrichten, de vraag naar het voor-
komen van de drie genoemde verschijnselen stellen en
op zijn lijst vermelden. Na een week konden 22.000 na-
men en adressen aan het gemeentebestuur worden
overhandigd. Enkele straten ontbraken -wanneer het
straathoofd ziek was of zelf van de honger gestorven.
Tot de groepen die zwaar door het voedselgebrek waren
bezocht, behoorde die der intellectuelen en kunste-
naars, die weinig aan de boeren te bieden hadden om
met hen tegen graan of aardappels te ruilen (het geld
had praktisch geen waarde meer). Er waren schrijnende
gevallen, die met de dood eindigden, zoals dat van de
naar Utrecht gevluchte griffier van het kantongerecht te
Tiel, die letterlijk, bij de benen beginnend geleidelijk af-
stierf. Na de bevrijding was de toestand nog maanden-
lang uiterst slecht -alleen met meer hopeloos.
Mw. G. Baars-Jelgersma, die toen reeds als letterkundige
veel relaties in Scandinavië had en ondergetekende
wisten de rector van de universiteit, de embryoloog prof.
dr. J. Boeke, te bewegen het voorzitterschap te aanvaar-
den van een op te richten comité ter uitzending van
verzwakte intellectuelen. Daarin werd zitting genomen
door de directeur van de Amsterdamse Bank Utrecht, de
heer Wildschut, die als penningmeester optrad, de
artsen ten Cate en J.G. Haas, Mevrouw Waller, prof. dr.
A.G. Hamel (Germaanse letteren), N.G. Stalling, leraar
Zweeds en G.S.J. van den Berg, landmeter. Het comité
kwam slechts één of twee keer in vergadering bijeen;
het meeste werk geschiedde in kleine commissies. Mevr
Baars-Jelgersma, secretaresse, werd naar Scandinavië af-
gevaardigd om te trachten ondanks het gebrek aan
vervoer per trein, bus of auto, transporten van aanster-
king-behoevenden (het was voor velen een kwestie van
leven of dood) te organiseren en geschikte verpleging te
vinden, liefst buiten de grote steden. Met de heer
Wildschut reisde zij eerst een paar maal over stuk ge-
bombardeerde wegen naar Den Haag en verkreeg daar
een fiat van Sociale Zaken en een belangrijk document
van de voorzitter van het Nederlandsche Roode Kruis,
Baron van Lynden, dat ook in den vreemde deuren voor
haar deed openen. Zij reisde (voor eigen rekening; alle
werk werd door alle comitéleden pro deo verricht) met
het eerste vliegtuig, dat van het totaal vernielde Schip-
hol noordwaarts vloog, op 13 augustus 1945; dat was
een legerkist voor parachutisten, bestuurd door de be-
faamde vlieger Graaf von Rosen, naar Malmö, waar het
vliegveld uiteraard nog intact was. Stak vervolgens over
naar Kopenhagen en bezocht in Holte de oud-lndische
gynaecoloog Dr Johan W0ller, wiens herinneringen zij
had vertaald en in Utrecht bij Erven Bijleveld had onder-
gebracht ('Als officier van gezondheid naar Nederlands
Oost-lndië').
Een groep Utrechtse kunstenaars op weg naar
Noorwegen; staande v.l.n.r: Karel van Seben, Ans van
Zeist en Hans van Dokkum. Zittende: Otto van Rees,
een onbekende en Willem van Leusden,
(foto ter beschikking gesteld door Hans van Dokkum)
Het 'Utrechtse Comité'
1945-1949
De hongenwinter van 1944-'45 voor het landsdeel
boven de rivieren, was in het bijzonder funest voor
zwakken en ouden van dagen, die op geen enkele wijze
in staat waren zelf de kleine voedselrantsoenen aan te
vullen tot het vereiste minimum om nog in leven te
blijven. Volkstuinders slaagden daarin nog het best.
Ondergetekende merkte dat meer dan anderen -en wel
op twee wijzen: ten eerste door de statistiekkaarten van
overlijdensgevallen, die hij voor de Statistische Berichten
der Gemeente Utrecht maandelijks bewerkte, de z.g.
sterftekaarten, waarop als doodsoorzaak hongeroedeem
steeds veelvuldiger voorkwam; ten tweede door nomi-
natief onderzoek, dat hem door het in functie terugge-
keerde gemeentebestuur op 6 mei 1945 werd opgedra-
gen met het ook op een redelijke verdeling van door de
lucht aangevoerde biscuits en wittebrood. Een on-
derzoek naar gevallen van luis, hongeroedeem en
schurft, straatsgewijs gerangschikt. Hij kreeg daarvoor
een week tijd, één assistente benevens de gehele
luchtbeschermingsdienst. Deze laatste was voortreffelijk
georganiseerd zodat hij de wijkhoofden bijeen kon roe-
pen en een bundel bondige instructies voor hun straat
hoofden kon uitreiken. Elk straathoofd moest een huis-
106
-ocr page 111-
Dr W0ller was dadelijk bereid haar de weg te wijzen in
het haar onbekende doolhof van Deense instanties, die
niet gepasseerd of gefrustreerd mochten worden en
prentte haar in dat zij vooral veel geduld zou moeten
oefenen. De Deense nederzetting van Unilever bezorgde
haar een hotelkamer met telefoon; de Kopenhaagse
universiteit, de dagbladen en de boekenwereld -auteurs
en uitgevers- zetten verenigd hun schouders onder het
hun sympathieke bijstandsobject. Een nieuwe orga-
nisatie: Hollands Hjaelpen nam de leiding en al na enke-
le weken kon het thuisfront bericht worden, dat er
duizend plaatsen in de vorm van collega-hulp beschik-
baar waren voor elk 4 weken gratis onderdak, waarbij
elke Nederlander of Nederlandse in het gezin van een
collega werd opgenomen.
Subsidie werd niet gevraagd en niet verkregen -de
Deense en Utrechtse comités financierden alles zelf be-
houdens de transportmiddelen- Deense koelwagens met
stro belegd. De beide artsen beoordeelden met prof.
Boeke de aanvragen op medische noodzaak; vele aan-
vragen kwamen -aangezien er nog geen landelijke dag-
bladen verschenen- na een enkele mededeling door de
radio. Er meldden zich hoogleraren, docenten, artsen
predikanten, juristen, journalisten, kunstenaars, burge-
meesters, hoofdambtenaren van ministeries, leden van
de hofhouding, alsmede een aantal uit concentratie-
kampen teruggekeerde leraren en anderen. De comitéle-
den gingen zelf niet mee -al zouden zij dat achteraf be-
schouwd beter wel hebben kunnen doen- want gedu-
rende de actie stierven de heren Wildschut en prof. van
Hamel. Van de uitgezondenden stierf er één in Dene-
marken, een inspecteur van het onderwijs, die zich, ove-
rigens begrijpelijk, overat. Vertrokken werd vanuit de
Kuip te Rotterdam; niet allen gingen tegelijkertijd, maar
de expedities werden verdeeld over een aantal maan-
den. In Duitsland mocht niet gestopt worden zodat bij
Denekamp de eerste en bij Padborg de volgende stop
was. Ir. en mevrouw Gravesen, waarvan eerstgenoemde
bij de bouw van de eerstgenoemde bij de bouw van de
Rotterdamse tunnel werkzaam was geweest (Christiani
& Nielsen) en die nu bij Hollands Hjaelpen leiding gaven,
reden telkens met mw. Baars-Jelgersma van Kopenha-
gen naar Krusaa om de transporten te ontvangen.
Leden van de Nederlandse Ambassade in Kopenhagen,
waarvan sommigen zeer hulpvaardig waren, achtten
deze uitzending een fraaie demonstratie van Deens-Ne-
derlandse lotsverbondenheid. Dat was het ook maar niet
in de eerste plaats; men kwam eerst en vooral voor her-
stel van de gezondheid. De ambassadeur, toen nog
eenvoudig gezant geheten, zorgde ervoor dat de bis-
schop van Kopenhagen een welkomstwoord kwam
spreken en vond kennelijk zelf een representatieve taak
te hebben bij de aankomst van zulk een massaal arrive-
rend Nederlands intellect maar was wat teleurgesteld
dat wat uit het stro gekropen kwam er zo mager en
pover gekleed uitzag. De meeste diplomatieke verte-
genwoordigers van 1945 waren tijdens de hongerwinter
niet boven de rivieren geweest en vaak gedurende de
bezetting niet in Nederland; daardoor waren zij in allerlei
opzichten ven/reemd van het volk, dat zij vertegenwoor-
digden. Bovendien waren de kapsels, de permanente
waves van de aangekomen dames aan de grens in het
ongerede geraakt tijdens het gedwongen 'ontluizings-
bad'. Dit bad hadden de Deense autoriteiten voorgesch-
reven voor alle aankomende groepen en waarvan Mw.
Baars geen ontheffing had kunnen verkrijgen voor haar
uitgezondenen. De Gezant, Jhr van Lennep, vroeg mev-
rouw Baars wat dit eigenlijk voor mensen waren, die
aangekomen waren en wilde de lijst zien. Een lijst waar-
op aanvankelijk zijn schoonzuster gestaan had eer deze
kort voor vertrek verhinderd bleek. Toen hij de namen
van een bekend jonkheer en die van de secretaresse van
H.M. Koningin Wilhelmina las, stelde dit hem wel wat
geruster Maar in een later stadium verzocht het ministe-
rie van Buitenlandse Zaken niettemin van de laatste ge-
plande uitzendingen af te zien vanwege de verwachte
slechte invloed op het Nederlands imago bij de handels-
besprekingen e.d., veroorzaakt door de schamel en on-
modieus geklede dames en heren intellectuelen. Het co-
mité legde zich daar met grote moeite bij neer en annu-
leerde de komst van 400 uitzendelingen- tot grote
teleurstelling van de Deense gastheren en gastvrouwen.
Het comité heeft toen met veel succes enkele uitzendin-
gen naar Noorwegen georganiseerd, waar zowel gast-
heren en gastvrouwen als het gezantschap zich mee in-
genomen toonde.
Uit de uitzendingen naar Denemarken is korte tijd later
een fonds voortgekomen, de stichting GINDS -Gastvrij
in Nederland voor Deense Studerenden waar intussen al
meer dan dertig jonge Denen een stipendium voor spe-
ciale studies in ons land uit genoten hebben. De gelden
die het stichtingskapitaal vormden waren afkomstig van
de velen, die van Hollands Hjaelpen tijdens hun verblijf
een zakgeld ontvangen hadden en bij terugkeer een
enorm pak levensmiddelen voor familie en vrienden. Se-
cretaresse van de stichting is mevrouw G. Baars-Jelgers-
ma te Velp.
De leden van de beide comités ontvingen allen een
door de heer Jaap Kunst, een der mede-reizenden, ont-
worpen herinneringsplaquette met de bekende beelte-
nis van Sint Maarten.
H.D. Baars
Velp
107
-ocr page 112-
GROETEN UIT UTRECHT
100 jaar prentbriefkaarten
De Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
wijdt haar laatste gangtentoonstelling dit
jaar aan prentbriefkaarten met Utrechtse
stadsgezichten. Toen de Posterijen in
1892 hun monopolie op het uitgeven
van geïllustreerde briefkaarten opgaven
stond het ook particulieren vrij om
prentbriefkaarten op de markt te bren-
gen. Dat jaar kan worden beschouwd
als het geboortejaar van de prentbrief-
kaart die vooral in het begin van de
twintigste eeuw een populair correspon-
dentiemiddel en verzamelobject werd.
Archivaris mr S. Muller Fz. legde de basis van de col-
lectie prentbriefkaarten die inmiddels, als onderdeel
van de Topografisch-Historische Atlas, zo'n 6000
exemplaren omvat. Hieruit is een selectie gemaakt
waarbij hoofdzakelijk kaarten uit de vroegste periode
worden getoond. Deze prentbriefkaarten hebben on-
miskenbaar een nostalgisch effect omdat zij zo'n
veelzijdig beeld geven van Utrecht rond de
eeuwwisseling: stille straten of juist poserende mensen
die nog voor zoiets bijzonders als een fotograaf te
hoop liepen. De tentoonstelling laat niet alleen aan-
trekkelijke oude plaatjes zien, maar gaat ook in op
diverse aspecten zoals de produktie en de handel, de
ontwikkeling en de vele verschijningsvormen van de
kaarten en de rage van het verzamelen. Thematisch
gegroepeerde prentbriefkaarten laten zien wat er zoal
werd gefotografeerd.
De tentoonstelling is te zien van 1 oktober t/m 31 de-
cember 1992 in het gebouw van de Gemeentelijke Ar-
chiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. De ope-
ningstijden zijn: maandag 13.30-16.30 uur; dinsdag
t/m vrijdag 9.00-16.30 uur; zaterdag 9.00-12.30 uur.
De archiefdienst is 1ste en 2de Kerstdag gesloten. De
toegang is gratis.
De papierwinkel van M. van der fiotte, Zadelstraat
37, waar in het begin van de
eeuw werd ge-
adverteerd met "briefkaarten met stadsgezichten".
Foto: G.A.U. Top.-Hist. Atlas
108
-ocr page 113-
Enquête
Geachte Lezer(es),
Maandelijks valt bij u het Maandblad Oud-Utrecht in de bus. Sinds januari van dit jaar heeft
het Maandblad een geheel nieuwe opmaak. De redactie van het Maandblad Oud-Utrecht is
geïnteresseerd in uw mening over het blad en over de nieuwe vormgeving.
Door bijgaande enquête in te vullen bewijst u ons, maar ook uzelf een grote dienst. Wan-
neer wij meer weten over u en uw mening over het Maandblad Oud-Utrecht, kunnen we
ervoor zorgen dat het Maandblad aan uw wensen wordt aangepast en dat u het met nóg
meer plezier leest.
De ingevulde enquête kunt u ongefrankeerd
opsturen naar: Redactie Maandblad Oud-
Utrecht, Antwoordnummer 3335, 3500 VP
Utrecht. Elke tiende inzender krijgt een
presentje. Voorwaarde is dan wel dat u uw
naam en adres invult.
Neemt u de vier enquêtepagina's uit het
blad. Door de nietjes een klein stukje open
te buigen kunt u de bladzijden eruit nemen.
Na het invullen vouwt u het langs de stippel-
lijn om en maakt u het met een plakbandje
of een nietje dicht. Doet u het zonder
postzegel op de bus want die is niet nodig!
Oud-Utrecht
T.a.v. de Redactie
Antwoordnummer 3335
3500 VP UTRECHT
-ocr page 114-
1.  Hoe leest u het Maandblad Oud-Utrecht gewoonlijk?
D helemaal
D grotendeels
D ongeveer de helft
D een enkel stuk
D niet of nauwelijks
2.  Heeft u een abonnement op een ander historisch tijdschrift?
D Nee
D Ja, namenlijk:
D Heemschut
D Monumenten
D Historisch tijdschrift van eigen plaats/regio
........................................................................ (naam)
3. Wanneer leest u het Maandblad Oud-Utrecht?
D de dag van ontvangst
D binnen een week na ontvangst
D later dan een week na ontvangst
4.  Hoeveel mensen, buiten uzelf, lezen het exemplaar dat u
ontvangt?
............personen
5.  Bewaart u het Maandblad Oud-Utrecht of artikelen daaruit?
D ja
D
nee
6. Wat is voor u de belangrijkste functie van het Maandblad?
D contact met de Vereniging Oud-Utrecht
D artikelen over de geschiedenis
van Utrecht
7. Wilt u bij de volgende onderwerpen aangeven in hoeverre u geïnteresseerd bent
om daarover in het Maandblad Oud-Utrecht te lezen:
sterk in                  enigszins in            nauwelijks
geïnteresseerd geïnteresseerd geïnteresseerd
geschiedenis stad Utrecht                   D                          D                           n
geschiedenis provincie Utrecht            D                          D                           D
excursies                                             D                          D                           D
tentoonstellingen                                D                          D                           D
recensies boeken                                D                          D                           D
lezingen m.b.t. Utrechtse
geschiedenis                                       D                          D                           D
-ocr page 115-
(vervolg vraag 7)
sterk in
enigszins in
nauwelijks
geïnteresseerd
geïnteresseerd
geïnteresseerd
bouwplannen, restauraties.
en renovatieplannen in
gemeente en provincie
D
D
D
hedendaagse Utrechtse
geschiedenis
D
D
D
opgravingen in stad en provincie
n
D
D
berichten van het Utrechtse
Monumentenfonds
D
D
D
8. Zijn er nog andere onderwerpen, die hiervoor niet genoemd zijn, maar waarin u
ook sterk geïnteresseerd bent?
ja, nl
nee
D
D
9. Wilt u van elk van de volgende onderwerpen aangeven in welke mate u vindt dat
deze aan bod komen in het 'nieuwe' Maandblad Oud-Utrecht.
teveel
goed
te weinig
Stad Utrecht:
archeologie
D
D
D
middeleeuwse geschiedenis
n
D
D
16de en 17de eeuw
D
D
D
18de-19de eeuw
D
D
D
20ste eeuw
D
D
D
Provincie Utrecht:
archeologie
D
D
D
middeleeuwse geschiedenis
D
D
D
16de en 17de eeuw
D
D
D
18de en 19de eeuw
D
D
D
20ste eeuw
D
D
D
verenigingsnieuws
D
D
D
recensies boeken
D
D
D
excursies en lezingen
D
D
D
congressen
D
D
D
sociale en -bedrijfsgeschiedenis
D
D
D
10. Hieronder worden een paar rubrieken genoemd die elke maand in het Maand-
blad staan. Wilt u voor iedere rubriek aangeven hoeveel behoefte u eraan heeft?
veel
weinig
zeer weinig
D
D
D
D
D
D
D
D
D
D
D
D
D
D ,
Agenda
Berichten
Boekenschouw
Verenigingsnieuws
( kunt ü zelf een rubriek invullen)
-ocr page 116-
11. Wilt u aangeven in hoeverre u het eens bent met de volgende stellingen?
mee eens niet mee eens geen mening
-   de advertenties in het Maandblad
n
D
D
D
D
D
D
D
vallen niet op                                                D
-   advertenties horen niet in een historisch
tijdschrift thuis                                              D
-   de onderwerpen die aan bod komen in
het Maandblad zijn helder geschreven          D
-   de artikelen in het Maandblad zijn te
moeilijk                                                         D
Over de nieuwe vormgeving van het blad:
-   De vormgeving van het oude Maandblad
D
D
D
D
D
D
D
D
D
D
D
D
was duidelijker ( voor jan '92)
-   in het 'oude' Maandblad stond meer
informatie
-   Het Maandblad Oud-Utrecht ziet er
modern uit
-   Het Maandblad is prettig om te lezen
-   De letter van het maandblad is goed
leesbaar                                                        D                     D                      D
-   Het Maandblad maakt een rommelige
D
D
D
D
D
D
D
D
D
indruk
-   De rubrieken zijn snel te vinden
-   de kwaliteit van de afbeeldingen is goed
-   de illustraties bij de artikelen zijn leuk
en illustratief                                                 D                     D                      D
12. Wilt u uw oordeel over het Maandblad aangeven in een rapportcijfer?
(tussen Oen 10)
13. Heeft u verder nog iets op te merken over het Maandblad Oud-Utrecht
naam:
adres:
postcode / woonplaats:
Hartelijk dank voor uw medewerking, De Redactie van Maandblad Oud-Utrecht
-ocr page 117-
WAS ER IN APRIL 1228 SPRAKE VAN EEN
DAM IN DE VECHT BIJ OTTERSPOOR?
Een oorkonde uit 1228
In april 1228 trof de proost van Sint-Pieter in Utrecht
een regeling met zijn kapittel. Eerst droeg hij op zekere
voorwaarden al zijn recht in een deel van de tiend van
Otterspoor over. Vervolgens bepaalde hij dat wanneer
het kapittel zekere huiserven met de rechtspraak super
Dammum,
op de Dam, gelegen, die Hendrik van Lent
van hem in leen hield, wist te kopen, ze voortaan vrij
tot de prebenden, het vermogen, van de broeders zou-
den behoren. Hetzelfde stond hij toe met betrekking
tot een hoeve die een leen was van een zekere Gijs-
brecht. Tot slot maakte hij nog een aanvullende bepa-
ling aangaande zijn deel in de tiend van Otterspoor
De oorkonde die van deze rechtshandeling werd opge-
„maakt, is afgedrukt in deel II van het Oorkondenboek
van het Sticht Utrecht
De bewerker van dit deel, dr K.
Heeringa, situeerde Otterspoor in Breukelen Sint-Pieters
ten westen van de Vecht. De in de oorkonde genoemde
Dam identificeerde hij echter met de Jansdam in de
stad Utrecht en hij voegde daar als verklaring aan toe:
'Hoogerop bezat inderdaad het kapittel het gerecht.'^
De Otterspoordam
Andere auteurs plaatsen de Dam echter in de rivier de
Vecht bij Otterspoor onder Breukelen,^ en daartoe
geeft de oorkonde ook alle aanleiding. De zin over de
huiserven super Dammum staat immers tussen bepalin-
gen met betrekking tot Otterspoor in. Bovendien is er in
een oorkonde van ongeveer een eeuw later sprake van
een meerdam van Ottersportsluys.^
Een dergelijke dam past voorts uitstekend in de
waterstaatsgeschiedenis van de Vecht. In de loop van
de twaalfde eeuw is de Zuiderzee ontstaan en drong
het water via de Vecht steeds verder naar het zuiden
op," In 1170 zou volgens de kroniek van de abdij Eg-
mond in de Utrechtse stadsgrachten zelfs zeevis zijn
gevangen.5 Er bestond dus alle reden om het achter-
land te beschermen door waterstaatkundige maatrege-
len als het aanleggen van dijken en dammen.
Huiserven bij Otterspoor?
Ondanks die schijnbare duidelijkheid wil ik in dit korte
artikel toch enkele kanttekeningen plaatsen bij de situe-
ring van de in 1228 genoemde dam te Otterspoor on-
der Breukelen. De betreffende passage in de oorkonde
luidt:
Preterea ipsi capitulo sancti Petri concessi, quod si redi-
mere poterunt areas quasdam cumjusticia super Dam-
mum jacentes, quas tenet in feodo Heinricus de Lente,
de cetero pertineant ad prebendas fratrum libere et
absque omni mea vel meorum successorum contra-
dictione.
De vertaling hiervan luidt: 'Bovendien heb ik aan dat
kapittel van Sint-Pieter toegestaan dat wanneer zij ze-
kere huiserven met de rechtsmacht op de Dam liggen-
de, welke Hendrik van Lent in leen houdt, zullen kun-
nen terugkopen, deze voortaan vrij en zonder tegensp-
raak van mij of mijn opvolgers tot de prebenden van de
broeders behoren.'
In de eerste plaats verdient de vermelding van aree,
huiserven, onze aandacht. Dergelijke percelen treft men
doorgaans aan in een dorpskern of in een stedelijke
omgeving.6 Het is echter de vraag of er bij Otterspoor
een dergelijke kern met huizen geweest is. In een oor-
konde uit 1139 is sprake van 'een tiend in de villa die
Breukelen wordt genoemd en te Otterspoor'.^ Bij
Otterspoor ontbreekt, anders dan bij Breukelen, een
aanduiding die op een nederzetting duidt. Ook in latere
bronnen komt men, voor zover ik weet, geen huiserven
bij Otterspoor tegen.^ Op grond hiervan mag er al aan
getwijfeld worden of hier zulke percelen aan een dam
in de Vecht gelegen hebben.9
De rechtsmacht over die huiserven
Maar er is meer. De rechtsmacht over de huiserven was
blijkens het hierboven afgedrukte citaat in 1228 in han-
den van de proost van Sint-Pieter, die haar in leen had
gegeven aan Hendrik van Lent. Het kapittel was echter
van plan deze rechtsmacht te kopen, waarna de proost
zijn rechten aan dit kanunnikencollege zou afstaan.
Daarmee zou die jurisdictie volledig vrij in handen van
het kapittel gekomen zijn.
Nu behoorde de rechtsmacht over Otterspoor tot in de
late middeleeuwen inderdaad aan de proosdij van Sint-
Pieter Omstreeks het midden van de vijftiende eeuw
ging zij over aan het kapittel.i° Maar past de oorkonde
van april 1228 wel in dit beeld? Het ging hierbij slechts
om rechtsmacht over een aantal huiserven, terwijl
Otterspoor bestond uit een veel groter gebied langs de
Vecht.!' Waarom zou de proost slechts deze en/en met
de rechtsmacht hebben willen overdragen aan het ka-
pittel en niet het hele gebied? De voorgenomen aan-
113
-ocr page 118-
Damme tot aan de grens van het dagelijks gerecht van
Oudmunster'5 De Sint-Janskapel bevond zich op de
noordwesthoek van de Korte Jansstraat en het Jans-
kerkhof. ^ 6 Het gerecht van Oudmunster begon volgens
een goederenregister van dit kapittel aan de oostkant
van de Nieuwegracht bij het vijfde perceel vanaf de
Pausdam.i' Met de Regenboog is hier dus zowel de
Jansdam als de Kromme Nieuwegracht bedoeld. De
Damme kan dan alleen de huidige Pausdam zijn.
De Pausdam in Utrecht
Dit wordt door de rekeningen van Sint-Pieter en enkele
oorkonden bevestigd. Al in de oudst bewaarde reke-
ning van de zogeheten grote kamer, een van de finan-
ciële administraties van het kapittel, daterend van
1370/71, komen onder de kop De areis super Dam-
mum
negen huiserven voor'^ De bedragen die jaarlijks
uit deze erven betaald moesten worden, variëren van
12 tot 24 schellingen. Een van de percelen treffen we
aan in een oorkonde van 13 september 1459. In dit do-
cument zijn enkele oudere oorkonden opgenomen,
waarvan de eerste dateert van 28 november 1397.'9
Daarin gaf het kapittel van Sint-Pieter aan Agnes Kep-
pels voor zes lood zilver per jaar in erfelijke pacht een
hofstede also alse gelegen is ende zij se betymmert
heeft in der gerechte van sinte Peters opten Dam op-
ten hoec.
Als belendingen worden aangegeven 'boven'
Katrijn van Echt en 'beneden' de vicaris van het Sint-
Christoffelaltaar in de kerk van Sint-Pieter Alle drie per-
celen vinden we terug in de rekening van de grote ka-
mer van 1398/99, eerst dat van Katrijn van Echt, daarna
het erf van Agnes Keppels en vervolgens heer Lambert
Scult met 'het huiserf toebehorend aan zijn altaar'.20
Hieruit kan worden afgeleid dat de huiserven op de
Dam zich aan beide zijden van de hoek moeten hebben
bevonden. Uit het zojuist genoemde goederenregister
van Oudmunster uit 1348 bleek al dat het dagelijks ge-
recht van dit kapittel begon bij het vijfde perceel vanaf
de hoek, tenwijl de eerste drie erven tot het gerecht van
Sint-Pieter behoorden.21 Door dit gegeven te koppelen
aan die uit de rekening kan worden vastgesteld dat het
bij de huisen/en super Dammum om vijf percelen aan
de Kromme Nieuwegracht ging (waarschijnlijk de num-
mers 84, 86, 88, 90 en 92), één op de hoek (thans
Kromme Nieuwegracht 94) en drie aan de Nieuwe-
gracht (2, 4 en het noordelijk deel van 6).
Het dagelijks gerecht van Oudmunster
De overdracht van huiserven met inbegrip van de
rechtsmacht daarover door een proost aan zijn kapittel
staat in de stad Utrecht niet alleen. Ongeveer een kwart
eeuw na de overdracht van de proost van Sint-Pieter, in
1252, verkocht Amelis uten Weerd zeven huiserven en
De ligging van de huiserven op de Dam in het dage-
lijks gerecht van Sint-Pieter in de stad Utrecht.
koop is dan kennelijk ook nog niet doorgegaan, want
het kapittel is er pas meer dan twee eeuwen later in ge-
slaagd de rechtsmacht over Otterspoor te verwen/en.
De ligging van de Otterspoordam
Daar komt nog bij dat de dam niet in Otterspoor, maar
op de grens van Otterspoor en Maarssen moet hebben
gelegen. Bij de stichting van het hoogheemraadschap
van de Lekdijk Bovendams in 1323 wordt de in de dam
gelegen sluis als noordelijke begrenzing van dit
waterschap genoemd.''^ De grens tussen Maarssen en
Breukelen vormde bovendien de noordgrens van de zo-
geheten Utrechtse banmijl. In dit gebied tussen 't Gein
en Maarssen oefende de stad Utrecht bepaalde rechten
uit, die ook op de scheepvaart betrekking hadden.^^ |n
Maarssen oefende niet de proost van Sint-Pieter de
rechtsmacht uit, maar de bisschop.^^
Het dagelijks gerecht van Sint-Pieter in de stad
Utrecht
Nu ik mijn sterke twijfel heb geuit of de Dammum in de
oorkonde van april 1228 slaat op de dam bij Otters-
poor, rust op mij vanzelfsprekend de plicht aan te tonen
waarop hij dan wel betrekking heeft. Het kapittelarchief
van Sint-Pieter biedt uitkomst. Een door de bisschop
uitgevaardigde oorkonde van 31 maart 1330 meldt dat
het kapittel van Sint-Pieter de lage rechtsmacht - in de
volksmond daghelics gherechte geheten - bezat in de
stad Utrecht in een territoir beginnende bij de rooster
van het kerkhof van Sint-Jan bij de Sint-Janskapel en
zich uitstrekkend langs de straat Reghenboghe en de
114
-ocr page 119-
een kamp in de Oudelle, en een stuk land buiten de
stadsmuren op Oudwijk, die hij in leen hield van de
proost van Oudmunster, aan het gelijknamige kapittel.
Vervolgens droeg de proost al zijn recht op deze goede-
ren cum iuhsdictione, met de rechtsmacht, over aan het
kapittel.22 In 1288 werd dit bezit nog met twee
huiserven uitgebreid.23 Zoals we hierboven gezien heb-
ben, begon het dagelijks gerecht van Oudmunster in de
stad Utrecht bij het vijfde huiserf aan de noordoostzijde
van de Nieuwegracht.
Conclusie
Er is gezien het bovenstaande reden te over om aan te
nemen dat met de areas quasdam cum justicia super
Dammum
in de oorkonde van april 1228 niet huiserven
bedoeld zijn aan een dam bij Otterspoor onder Breuke-
len, maar aan de Pausdam in de stad Utrecht. Heeringa
had het in het oorkondenboek niet helemaal bij het
rechte eind, maar hij was dichter bij de waarheid dan
de auteurs die deze percelen in Breukelen situeren.
Hiermee is overigens niet beweerd dat er in het begin
van de dertiende eeuw geen dam bij Otterspoor in de
Vecht heeft gelegen. Een waterstaatkundig werk als
een dam met een sluis erin, waardoor het achterland
tegen watersnood beschermd kon worden, lijkt me
gezien de overstromingen van de twaalfde eeuw voor
de hand te liggen. Ik hoop alleen te hebben aan-
getoond dat ten bewijze van het bestaan van een der-
gelijke dam in die periode niet de oorkonde van april
1228 gebruikt mag worden.
Martin de Bruijn
Stadionlaan 41, 3583 RB Utrecht
6.  Zie C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middel-
eeuwen
(z.pl. 1983), 105.
7.  OSU, I, nr 377 (1139 vóór maart 13): decimam apud
villam, que Broclede dicitur, et apud Otterspore.
8.  Manten, De scheepvaart, 121, spreekt echter, zonder
bronaanduiding, van het geleidelijk verdwijnen van het dorp
Otterspoor
9.  Met dank aan drs. A.L.P Buitelaar Zie ook zijn artikel
Breukelen in de middeleeuwen. Landschap - bewoning -
rechtsmacht,
in; Convivium (Hilversum 1988), 105-138.
10.  T.a.p,, 125-126.
11.  T.a.p., 122, afb.
12.  Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, Graven van Hol-
land 401, fol. 15v: Ende al tianddat leghet tuschen derLecke
ende de Otterspoir sluys, ende tuschen die Lecke ende dien
Marendike, Ende tuschen Amerongen ende den yseldamme
dat zal morghen morghenghelike ghelden, alst ghemene land
den cost doit
(M. van Vliet, Het hoogheemraadschap van
de Lekdijk Bovendams
(diss. Utrecht; Assen 1951), bIz. 597-
599; voor de datering op 12 juli 1323 zie ald. 88-91).
13.  S. Muller Fz., Middeleeuwsche rechtsbronnen van
de stad Utrecht,
Inleiding ('s-Gravenhage 1885), 297-300.
14.  Zie A. Buitelaar, De Stichtse ministerialiteit en de ont-
ginningen in de Vechtstreek,
Maandblad Oud-Utrecht, 64
(1991), 110-118, ald. 115, tig. 3, en 118.
15.   RAU, St.-Pieter 148: iurisdictionem temporalem coti-
dianam, vulgahter dictam daghelics gherechte, sitam retro
emunitatem ecclesie beati Petri Traiectensis, incipientem a
craticula cymiterii ecclesie sar\cti lohannis sita iuxta capellam
eiusdem ecclesie et se protendentem per vicum dictum Reg-
henboghe et Damme usque ad limitem iurisdictionis tempora-
lis ecclesie sancti Salvatoris.
16.  Zie bv J.W.C, van Campen, De Utrechtsche Jerusal-
embroederschap.
Jaarboekje van "Oud-Utrecht" 1935, 52-
89, ald. 81.
17.   RAU, Oudmunster 934, fol. 4v: Et incipitsupradicta
nostra iurisdictio temporalis prope primum eiusdem platee
versus partem aquilonarem in loco dicto opten Damme,
quatuor domibus cum areis earundem dumtaxat exceptis,
spectantibus ad iurisdictionem temporalem capituli sancti Petri.
18.   RAU, St.-Pieter 165-1 (1370-1415): Deareissuper
Dammum.
19.   RAU, St.-Pieter 160.
20.  T.a.p.: Item Cristina de Echt —. Item Agnesa Keppels
—. Item dominus Lambertus Scult tenetur de area spectante
ad altare suum
—. Deze rekening spreekt van Cristina de
Echt,
de andere rekeningen evenwel van Katherina de Echt,
zodat de naam Cristina op een verschrijving zal berusten.
21.   RAU, Oudmunster 934, fol. 4v
22.   RAU, Oudmunster 974 (1252 mei 18; OSU, III, nr
1256).
23.  Ta.p. (1288 april 6; OSU, IV nr 2337).
Noten
1 Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301
[OSU],
II Cs-Gravenhage 1940), nr 778.
2.  Zie bv. S.J, Fockema Andreae, Studiën over
waterschapsgeschiedenis,
IV Het Nedersticht (Leiden 1950),
11-12; recentelijk nog A.A. Manten, De scheepvaart op de
Vecht,
IVIaandblad Oud-Utrecht, 64 (1991), 118-130, ald.
121.
3.  F. van Mieris, Groot charterboek der graaven van
Holland en Zeeland en heeren van Vriesland,
II (Leiden
1954), bIz. 381-382 (13 maart 1326). Meer zal daarbij staan
voor 'zee' ot 'water' (J. Verdam en C.H. Ebbinge Wubben,
Middelnederlandsch handwoordenboek ('s-Gravenhage 1932),
s.v. mare en mere).
4.  M.K.E Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstro-
mingen in Nederland,
I. De periode vóór 1400 (Assen 1971),
59-67,75-95, 121-126.
5.  O. Oppermann, Fontes Egmondenses (Utrecht 1933),
180.
115
-ocr page 120-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 10 - oktober 1992
@
-ocr page 121-
Najaarsledenvergadering
De Algemene Najaarsledenvergadering vindt plaats op
woensdag 18 november 1992 in de aula van de
Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 4, Utrecht.
Aanvang: 19.30 uur De zaal gaat om 19.00 uur open.
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 10 -oktober 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
Agenda
1.     Opening.
2.     Notulen van de Voorjaarsledenvergadering van 3
juni 1992.
3.     Ingekomen stukken en mededelingen.
4.     Begroting 1993. (NB. Begroting en toelichting in
het maandblad van november 1992)
5.     Mededelingen over Jaarboek, Maandblad,
propaganda, activiteiten en SPOU.
6.     Bestuursmutaties
Aftredend en herkiesbaar: J.W. Lemaier en
L.L.M. Smit.
Tegenkandidaten kunnen worden gesteld door
tenminste tien leden, die hiervan tot drie dagen
voor deze vergadering schriftelijk mededeling
kunnen doen aan de secretaris.
7.     Oud-Utrecht en de sneltramplannen.
8.     Rondvraag.
9.     Sluiting.
Na de pauze (rond 20.45 uur) is er traditiegetrouw een
lezing.
De heer drs. Martin W.J. de Bruijn zal onder de titel "Ka-
pittels als projectontwikkelaars: ruimtelijke ordening in
het middeleeuse Utrecht" spreken over de rol die gees-
telijke instellingen hebben gespeeld bij de stadsontwik-
keling van het middeleeuwse Utrecht. Diverse voorbeel-
den betreffende de exploitatie van bezittingen zullen in
deze boeiende lezing aan bod komen: het Grote Huis
aan de Gracht (Lijnmarkt 1 t/m 10) en de Omloop van
St. Mahe, gelegen in het gebied Zadelstraat/Boterstraat;
de Oude Schoenmakershal in het zuidelijke deel van de
Choorstraat en het Wandhuis Scharlaken in het noorde-
lijke deel daarvan; de Sint-Janskamp in de omgeving van
de Lange Jufferstraat en de Boeltjeskamp rond de Bri-
gittenstraat. Voor de toehoorders een mooie gelegen-
heid om hun kennis en inzicht omtrent de ontwikkeling
van Utrecht aan te vullen.
De avond wordt afgesloten met een drankje.
De toegang is voor zowel leden van Oud-Utrecht als
niet-leden gratis.
Bij de voorplaat:
f en luchtreiziger gemonteerd in een foto van de Em-
malaan met op de voorgrond Daantje Brinkerink.
Handgekleurde prentbriefkaart, vóór 1905, uitgever
onbekend.
Zie het artikel op pagina 119 'GROETEN UIT
UTRECHT, 100 jaar topografische prentbrief-
kaarten.
De geschiedenis van de Nederlandse prentbriefkaart is
het onderwerp van jarenlange studie door de heer H.J.
Haverkate. De resultaten hiervan worden gepubliceerd
in de gelijknamige publikatie, een uitgave van de Ver-
eniging Documentatie Prentbriefkaarten. Drie delen
zijn al verschenen, aan het vierde wordt thans gewerkt.
Veel gegevens voor dit artikel zijn aan deze publikatie
ontleend.
117
-ocr page 122-
Lezingen
Randwerk in Utrechtse
handschriften uit de 15de
eeuw:
een traditie met een
eigen gezicht
Op woensdag 28 oktober 1992 organiseert de
activiteitencommissie een lezingenavond die ge-
heel in het teken zal staan van randversieringen
in middeleeuwse manuscnpten. De aandacht zal
deze keer niet uitgaan naar miniaturen of naar
het schrift; ditmaal staan de versieringen in de
marges en rond de initialen centraal.
In de afgelopen jaren is er onderzoek naar deze
decoraties gedaan in de Noordnederlandse ma-
nuscripten uit de 15de eeuw. Gebleken is dat ie-
dere streek een eigen stijl van versieren had. Door
vergelijking van diverse 'huisstijlen' kan duidelijk
worden waar en wanneer een manuscript is ge-
maakt.
Mevrouw drs. D. Proske-van Heerdt en mevrouw
dr G. Gerritsen-Geywitz onderzochten de rand-
versieringen van de Utrechtse handschriften. In
twee lezingen verzorgen zij voor u een algemene
inleiding tot de materie en een kijkje in de keu-
ken van de Utrechtse randversieringen.
Beide spreeksters zijn co-auteurs van een catalo-
gus over dit ondenwerp, die hoort bij de tentoon-
stelling "Kriezels, aubergines en takkebossen.
Randversieringen in de 15de-eeuwse Noordneder-
landse manuscripten", die van 30 oktober 1992
t/m 2 januari 1993 in het Rijksmuseum Meerman-
no-Westreenianum, Museum van het Boek in 's-
Gravenhage te zien zal zijn.
De lezingenavond wordt gehouden op woensdag
28 oktober 1992 in de aula van de Gemeentelijke
Muziekschool, Domplein 4 te Utrecht. Aanvang
20,00 uur In de pauze is er gelegenheid tot het
drinken van een kop koffie.
Agenda
23 t/m 25 oktober 1992. "DistlerDagen Utrecht".
Op diverse locaties in de Utrechtse binnenstad een
weekend lang concerten, workshops en lezingen rond
de 50 jaar geleden overleden componist Hugo Distier
Informatie: tel. 030-721103.
T/m 25 oktober 1992. Tentoonstelling "Tuin en Park,
historische buitenplaatsen in de provincie Utrecht".
Plaats; Slot Zeist.
Openingstijden; di t/m vr 11.00-17.00 uur; za en zo
13.00-17.00 uur
T/m 31 december 1992. "Groeten uit Utrecht".
Tentoonstelling over 100 jaar prentbriefkaarten. Plaats;
Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199,
Utrecht.
Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur;
di t/m vr 9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur
3 oktober 1992 t/m 31 januari 1993. "Dat zal je te-
ren.'" Tentoonstelling over onderwijsleermiddelen se-
dert 1800 en een blik in de toekomst. Universiteits-
museum, Biltstraat 166, Utrecht.
28 oktober 1992. Vereniging Oud-Utrecht. Lezingen-
avond: "Randwerk in Utrechtse handschriften uit de
15de eeuw: een traditie met een eigen gezicht"
door
mevr drs. D. Proske-van Heerdt en mevr dr G. Gerrit-
sen-Geywitz. Plaats: Gemeentelijke Muziekschool,
Domplein 4, Utrecht. Aanvang: 20.00 uur
18 november 1992. Vereniging Oud-Utrecht.
Najaarsledenvergadering. Aanvang 19.30 uur.
Lezing door drs. Martin W.J. de Bruijn, "Kapittels als
projectontwikkelaars: ruimtelijke ordening in het mid-
deleeuwse Utrecht".
Aanvang: ca. 20.45 uur
Plaats: Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 4,
Utrecht.
28 november 1992 t/m 21 februari 1993.
"Gerrit Rietveld 1888-1964". Overzichtstentoonstelling
van het totale oeuvre van de architect en vormgever
Gerrit Rietveld. Plaats: Centraal Museum Utrecht.
De toegang voor leden van Oud-Utrecht is gratis;
voor niet-leden bedraagt de entree ƒ 2,50.
118
-ocr page 123-
GROETEN UIT UTRECHT
100 jaar topografische prentbriefkaarten
o-.
(yn,_____
Een van de oudste prentbnefkaarten, beschreven door een militair. Fotokaart vóór 1898, geen uitgever vermeld.
foto's die eveneens in de Topografisch-Historische Atlas
worden bewaard. De meenwaarde van de oude prent-
briefkaarten ligt vooral in datgene wat in mindere
mate op de foto's is te vinden, namelijk de registratie
van het dagelijks leven. Juist die kaarten waarop
mensen en kinderen zijn te zien, toevallig passerend of
bewust poserend voor de fotograaf, brengen ons zo
dicht bij het leven in Utrecht aan het begin van de
twintigste eeuw. Onbedoeld hebben zij nog een ande-
re documentaire waarde, althans die kaarten die
beschreven en per post verzonden zijn. Prentbrief-
kaarten waren rond 1900, toen er nog nauwelijks tele-
foonverkeer bestond, een communicatiemiddel dat
eenvoudig en goedkoop voor iedereen bereikbaar was.
Veel teksten hebben dan ook betrekking op reizen: zij
berichten de geadresseerde op welke dag en met wel-
ke trein men zal aankomen. Andere zijn wat persoon-
lijk getint, ondanks het feit dat het geschrevene voor
iedereen leesbaar was. Er zijn felicitatieteksten bij en
bedankjes voor een logeerpartij of voor extra proviand,
door militairen van hun moeder ontvangen. Een enkele
Zoals al aangekondigd in het septembernummer van
het Maandblad, wijdt het Utrechtse gemeentearchief
deze maanden een tentoonstelling aan prentbrief-
kaarten uit eigen bezit. Uit deze collectie, die ongeveer
6000 exemplaren omvat, is een selectie gemaakt van
zo'n 200 kaarten, hoofdzakelijk uit de periode rond de
eeuwwisseling. Dat was de bloeitijd van de prentbrief-
kaart, waarvan de geboorte een eeuw geleden heeft
plaatsgevonden. In 1892 namelijk gaf de overheid haar
monopolie op het uitgeven van geïllustreerde brief-
kaarten op, waarna zich onmiddellijk particuliere uit-
gevers op deze markt begaven die vele mogelijkheden
bleek te bieden.
De collectie van het gemeentearchief
De collectie van het gemeentearchief bestaat voorna-
melijk uit topografische prentbriefkaarten, stads-
gezichten dus. Er zijn betrekkelijk weinig kaarten in te
vinden die gebeurtenissen, feesten en andere aspecten
van het sociale leven tot onderwerp hebben. Prent-
briefkaarten vormen een belangrijke aanvulling op de
119
-ocr page 124-
jes verstuurd, gefrankeerd met een zegel van 1 cent.
De nieuwe kaart, aangeduid als "formulier voor opene
schriftelijke mededelingen", moest aan een aantal
criteria voldoen, zoals papierdikte en afmetingen. De
adreszijde was standaard bedrukt met drie onderdelen:
het woord "Briefkaart", (stippel)lijnen voor de adresse-
ring en een postzegel van 2 cent. Op deze zijde van de
kaart mochten alleen naam en adres van de ge-
adresseerde worden geschreven; de keerzijde was be-
stemd voor gedrukte of geschreven mededelingen. Dit
gaf nieuwe mogelijkheden. Al gauw na 1871 werden
nieuwjaarskaarten populair waarop in dichtvorm in
enigszins gezwollen taal een heilwens voor het nieuwe
jaar was gedrukt. In deze tijd, toen er nog weinig mo-
gelijkheden tot adverteren waren, was de briefkaart
ook een geschikt medium voor bedrijven om een recla-
meboodschap uit te dragen.
In 1883 verschenen de eerste geïllustreerde brief-
kaarten in de vorm van met bloemmotieven versierde
nieuwjaarskaarten. In hetzelfde jaar werden door een
Duitse firma kaarten uitgegeven met litho's van diverse
gebouwen van de wereldtentoonstelling in Amster-
dam. Deze kunnen tot de eerste topografische brief-
kaarten van Nederland worden gerekend. Tot 1885
kenden de briefkaarten vooral bloemdecoraties, soms
ook met kleine, getekende landschapjes daarin gevat.
Uit 1887 dateert de eerste prentbriefkaart met een
beeldvullende voorstelling. Ongeveer drie jaar later
verscheen het type kaart met enkele lithografisch gete-
kende stadsgezichten, verbonden door florale
motieven. Omstreeks dezelfde tijd was het mogelijk
geworden om in kleur te drukken. De gekleurde brief-
kaarten met meerdere kleine stadsgezichten, omlijst
door decoratieve elementen, waarin onder andere het
stadswapen en het symbool van de Utrechtse
universiteit zijn te herkennen, behoren tot de oudste
exemplaren in de collectie van het gemeentearchief.
In de jaren '90 werden naast getekende ook fotogra-
fisch vervaardigde afbeeldingen als illustratie gebruikt,
tenwijl de decoratieve omlijsting gelithografeerd bleef.
Pas aan het eind van de negentiende eeuw was het
mogelijk het medium fotografie te gebruiken voor
grotere oplagen. Stereofoto's, in de jaren '90 zeer po-
pulair, werden ook als prentbriefkaart uitgegeven.
Kleurenfoto's konden nog niet worden gedrukt. Mono-
chrome kaarten werden daarom in speciale handkleur-
inrichtingen van kleur voorzien. Bij vergelijking van
verschillende exemplaren van dezelfde kaart is duidelijk
te zien dat hier handwerk is toegepast.
De foto's namen een steeds groter deel van de
beeldzijde in waarbij steeds minder schrijfruimte over-
bleef. Aan dit probleem werd in 1905 enigszins tege-
moet gekomen toen de Posterijen toestonden dat op
briefkaart is in het Frans geschreven, vermoedelijk om
nieuwsgierig huispersoneel te misleiden.
Dit cultuurhistorische aspect is een onvenwachte ver-
rassing bij het bestuderen van afbeeldingen die toch
uitsluitend vanwege hun documentaire waarde zijn
verzameld. De grondlegger van de Utrechtse collectie is
gemeentarchivaris mr S. Muller Fz. Hij heeft kennelijk
het belang van topografische prentbriefkaarten als
aanvulling op de fotocollectie onderkend, al heeft hij er
verder geen hoge pet van op. In de inleiding van de
supplement catalogus van de Topografische Atlas, uit-
gebracht in 1907, verantwoordt Muller zich voor het
feit dat hij de prentbriefkaarten als een verzameling en
niet per stuk beschrijft, daarmee afwijkend van zijn ei-
gen catalogiseringssysteem: "Bij de collectie prentbrief-
kaarten, die geenszins betrekking hebben op hetzelfde
gebouw, maar die door hunne overstelpende massa
weinig belangrijke afbeeldingen mij wel noodzaakte
(of ik wilde of niet) af te wijken van mijn systeem, wil-
de ik niet mijne catalogus doen ontaarden in eene
beschrijving van prullen, die stellig het bewaren verdie-
nen, maar wier belang toch de moeite en de ruimte
eener gedetailleerde beschrijving niet rechtvaardigen."
Muller had gelijk. Hij kon niet anders dan de collectie
prentbriefkaarten in één catalogusnummer (125) on-
derbrengen met een vermelding in alfabetische volgor-
de van de uitgevers. De verzameling omvatte toen
1570 stuks "in vier deelen". Met deze delen zijn de
lijvige albums bedoeld die Muller speciaal voor deze
verzameling liet maken. Later werden de kaarten hier
uitgenomen omdat tussenvoegen in een dergelijk
statisch systeem niet goed mogelijk is. De collectie is
inmiddels aanzienlijk gegroeid en wordt nu, opgezet
op zuurvrije kartons, bewaard in de studiezaal van de
Topografisch-Historische Atlas.
Deze door Muller aangelegde basiscollectie bevat uit-
sluitend onbeschreven kaarten, de beschreven kaarten
zijn later door schenking, ruiling of aankoop venwor-
ven.
De ontwikkeling van de prentbriefkaart
Omdat er aan prentbriefkaarten veel meer valt te be-
leven dan alleen het bekijken van de voorstelling, is het
aardig om iets te weten van hun geschiedenis en ont-
wikkeling, waarbij het accent ligt op de topografische
kaarten. De betrekkelijke zeldzaamheid van negentien-
de-eeuwse prentbriefkaarten en het feit dat veel exem-
plaren niet zijn gedateerd en geen naam van een uit-
gever bevatten maakt het evenwel moeilijk om een
sluitende reconstructie te maken.
De prentbriefkaart kwam voort uit de gewone brief-
kaart die in 1871 wettelijk werd ingevoerd na een
wijziging van de Postwet. Voordien werden visitekaart-
120
-ocr page 125-
de adreszijde van de briefkaarten een verticale streep
werd gedrukt waarbij het linker gedeelte voor corres-
pondentie werd bestemd. Dit is een plezierig houvast
in het dateren van prentbriefkaarten: kaarten waarop
deze middenstreep ontbreekt zijn dus vóór 1905 uitge-
geven. De kaarten van na die tijd hebben vrijwel altijd
een beeldvullende voorstelling.
De bloeitijd van de prentbriefkaart valt in de jaren
1900-1918. In het begin van deze periode werden tal-
loze zogenoemde "Schmuckkarten" uitgegeven, veelal
voorzien van een Jugendstil omlijsting. Ook series
kaarten met een randdecoratie bestaande uit munten,
postzegels en provinciewapens zagen het licht, evenals
series met stadsgezichten met een wapperende Neder-
landse vlag of in een waaier gevat.
De verzamelwoede
Het is begrijpelijk dat deze, vaak als serie uitgegeven,
kaarten gewilde verzamelobjecten waren. Het verza-
melen van prentbriefkaarten was juist in de eerste ja-
ren van de twintigste eeuw een rage geworden. Er
werden speciale albums in de handel gebracht,
geschikt voor 50 tot 1500 briefkaarten. Vooral onder
meisjes was het verzamelen populair. Vermoedelijk
vonden zij hierin iets eigens omdat jongens meestal
postzegels verzamelden. Zij streefden naar een zo
groot mogelijk aantal kaarten, ongeacht de voorstel-
ling. Anderen was het juist om speciale onderwerpen
te doen, zoals Koninklijk Huis, klederdrachten, repro-
dukties van kunstwerken en gebeurtenissen met
nieuwswaarde. Stadsgezichten en natuurkaarten wer-
den evenwel het meest verzameld. Er was nog een an-
dere categorie die met name door mannen werd
gezocht: de kaarten die al dan niet onder de toonbank
werden verhandeld. Het versturen van dit soort kaarten
heeft heel wat stof doen opwaaien, getuige de diverse
publikaties in de media. Het verbod van de Posterijen
om dergelijke zedenbedervende kaarten te versturen
werd massaal genegeerd. Nu was de standaard van
wat openbaar toelaatbaar was wel enigszins anders
dan tegenwoordig wanneer men leest dat op last van
een officier van Justitie een serie reprodukties van
klassieke beeldhouwwerken in beslag werd genomen
en dat daarvan kennelijk alleen de - gunstig gefotogra-
feerde - discuswerper zondermeer de toets der kritiek
kon doorstaan.
De echte verzamelaars verenigden zich in correspon-
dentieclubs om aan ruilkaarten te komen. Zeker wan-
neer hiervoor briefwisselingen in buitenlandse talen
vereist waren was een dergelijk lidmaatschap zeker aan
te raden. Het gaf ook enige garantie dat men zijn ruil-
kaarten toezond aan bonafide verzamelaars die ze na
selectie werkelijk aan de eigenaar terugzonden. Dat
was namelijk geen vanzelfsprekende zaak. Het verza-
melen van prentbriefkaarten was in het begin van de
twintigste eeuw een wereldwijd verbreide bezigheid.
De verzamelwoede duurde tot ongeveer 1907 voort:
het publiek was langzamerhand overvoerd geworden.
Bovendien namen geïllustreerde tijdschriften, zoals De
Prins en Het Leven, en het toenemende telefoonver-
keer de rol van de prentbriefkaart als communicatie-
middel langzaamaan over. De markt bleef wat ingezakt
tot de Eerste Wereldoorlog. Vanaf 1914 namen Neder-
landse uitgevers grotendeels de plaats in van hun Duit-
se collega's omdat de handelscontacten met het buur-
land vrijwel onmogelijk waren geworden. Juist in de
oorlogsjaren nam de vraag naar prentbriefkaarten
weer toe als correspondentiemiddel van miljoenen mi-
litairen. Sindsdien werd de markt in ons land vrijwel
geheel door Nederlandse uitgevers beheerst. Maar na
de Eerste Wereldoorlog bereikte de prentbriefkaarten-
industrie niet meer zo'n hoogte als in de bloeitijd. Er
verschenen veel herhalingen van al eerder uitgebrachte
exemplaren.
De later uitgegeven kaarten geven vaak tamelijk saaie
straatgezichten te zien. In de jaren '30 werd gepro-
beerd met kaarten die een verrassing bevatten de aan-
dacht van het publiek te trekken. Uit die tijd dateren
bijvoorbeeld kaarten met een luikje waarachter een
zigzag gevouwen reeks fotootjes is verborgen. De to-
pografische prentbriefkaarten van na de Tweede We-
reldoorlog bestaan grotendeels uit wat brave, docu-
mentaire zwart-wit foto's van niet altijd even inte-
ressant uitziende straten in nieuwbouwwijken. Pas
sinds de jaren '70 worden er weer aantrekkelijke prent-
briefkaarten uitgegeven.
De prentbriefkaartenindustrie
De produktie van prentbriefkaarten was in de ne-
gentiende eeuw vooral een Duitse aangelegenheid.
Duitse fabrikanten, gespecialiseerd in dit type
drukwerk, bezaten tenminste 75 % van de wereld-
markt. Nederlandse ondernemers konden aanvankelijk
noch in prijs noch in kwaliteit met hen concurreren.
Vanaf de jaren '80 kwamen er steeds meer Neder-
landse uitgevers die met succes een plaats op de markt
veroverden. Namen die we veelvuldig in de Utrechtse
collectie tegenkomen zijn onder andere *'die van de
Amsterdamse bedrijven N.J. Boon, J.H. Schaefer en
"Vivat". Laatstgenoemde heeft meer dan 7000 prent-
briefkaarten met Nederlandse stadsgezichten uitge-
bracht.
De meeste uitgevers boden meerdere onderwerpen
aan, waarbij zij elkaar soms duchtig beconcurreerden.
Sommige uitgevers, zoals N.J. Boon, zorgden voor een
gevarieerd aanbod in onderwerpen. Naast actuele on-
121
-ocr page 126-
^^j
"^^^ .
'V _
■iL
L
^^%'
-,~»"",I'
\ >-<■:.. ■■•-■ .■■-»33»,3^EM'-Ï.1I
■'.....' "^
mDI
^^^; i-
- , ii.
if^^'
'1
.m
■^.
*'^1
''•t«*Jli l
kj 1
^^Bag^^LT^^TVVBI
WÊmpi^^-JSÊm.... Ji^^^^^^^^H
^1
^*%j
L"*^-,'- \
%{f^4
%*>_: ■^-^
^^
>i!'U'i'raii}t,
Handgekleurde prentbriefkaart met de besneeuwde Oudegracht, voorzien van een nieuwjaarswens uit 1900.
Uitgever onbekend.
van de luchtvaart, toen er alom belangstelling was voor
alles wat vloog. De kaart van de Emmalaan dateert
echter al van vóór 1905.
In het streven steeds met iets nieuws te komen had
N.J. Boon aan het eind van de negentiende eeuw
"reuzenkaarten" op de markt gebracht, zo genoemd
omdat zij veel groter waren dan de normale kaarten,
waarvan de afmetingen door de Posterijen waren be-
paald. Deze grote kaarten bleken in het postverkeer te
onhandig en werden dan ook in 1898 verboden. An-
dere briefkaarten van groot formaat, zoals de zoge-
heten panoramakaarten, werden wel getolereerd om-
dat zij dubbel of in drieën konden worden gevouwen
en zo de juiste afmetingen hadden.
Utrechtse fotografen, fabrikanten en verkopers
Naar de fabrikanten van prentbriefkaarten valt er nog
heel wat onderzoek te doen. Wanneer hun namen be-
kend zijn is daarmee nog niet direct hun aandeel in de
kaartenproduktie bekend. De rolverdeling tussen foto-
graaf, drukker en uitgever is lang niet altijd duidelijk. De
toevoeging "Uitg.", zoals bij de Utrechtse uitgever Joh.
de Liefde, spreekt voor zichzelf, maar met "Autotypie
D.H. Prins" kan zowel de drukker als de uitgever zijn
derwerpen (rampen, historische gebeurtenissen. Ko-
ninklijk Huis, etc.) en fantasiekaarten was er altijd
vraag naar stadsgezichten. Succesvolle kaarten werden
regelmatig herdrukt, waarbij door de verandering van
opmaak, kleur en/of belettering steeds een nieuw pro-
dukt werd gepresenteerd. Soms werd ook iets aan de
voorstelling veranderd door figuren of objecten te
retoucheren. Op de Maliebaan hadden volgens de in-
zichten van de uitgever (Dr Trenkler & Co, Leipzig) te
veel mensen geposeerd voor de fotograaf, waardoor
het einde van de laan aan het oog werd onttrokken.
De volgende oplagen werden gedrukt zonder de mid-
delste figuren. Ook met de Emmalaan is iets dergelijks
gebeurd: de kaart, waarop de bekende Utrechtse st-
raatfiguur Daantje Brinkerink met een straatbezem op
de voorgrond staat, zal waarschijnlijk beter zijn ver-
kocht nadat deze wat armoedig uitziende figuur was
verwijderd. Deze "gekuisde" kaart is een aantal malen
herdrukt. Omgekeerd was het ook mogelijk elementen
aan een voorstelling toe te voegen. Dezelfde foto van
de Emmalaan met Daantje Brinkerink werd gebruikt
voor een prentbriefkaart waarop een heer met opge-
stoken paraplu door de lucht vliegt. Dergelijke grapjes
werden vooral rond 1910 uitgehaald: de beginperiode
122
-ocr page 127-
aangegeven. Dergelijke functies kunnen ook in één
persoon zijn verenigd. De bekende Utrechtse lithograaf
en fotograaf Johan A. Moesman heeft vermoedelijk in
eigen beheer kaarten gedrukt en uitgegeven naar zijn
eigen foto's en ze verkocht in de papienwinkel van zijn
moeder aan de Voorstraat. Een kaart met twee foto'tjes
van de Voorstraat, uitgegeven ter gelegenheid van een
bloemencorso in 1903, wijst in deze richting. Moesman
heeft hierop aan de geadresseerde een persoonlijke
groet in dichtvorm geschreven.
Een van de eerste en meest produktieve uitgevers van
topografische prentbriefkaarten in Utrecht was Arnold
Latour. Deze in de adresboeken als beeldhouwer ge-
kwalificeerde ondernemer vestigde zich in 1900 in het
pand Achter de Dom 18, waar hij een prentbrief-
kaartenwinkel dreef. Een beschreven prentbriefkaart
van de Ganzenmarkt (vaag leesbaar poststempel 1902)
vermeldt de recente uitgave van een nieuwe serie van
40 kaarten door Latour Na zijn overlijden in 1902 wer-
den het uitgeven van prentbriefkaarten en de verkoop
in de eigen winkel nog geruime tijd voortgezet door
zijn weduwe. Een ander adres waar aan het begin van
deze eeuw prentbriefkaarten werden verkocht was de
papierwinkel van M.S. van der Bokke, Zadelstraat 37.
Op de prentbriefkaart die hij van zijn eigen winkel uit-
gaf (zie de omslag van het septembernummer van het
Maandblad Oud-Utrecht) staat hij zelf afgebeeld in de
deuropening en zijn gezin voor een opengeschoven
raam, temidden van wervende reclameteksten. De eta-
lage en de wandvitrines aan de gevel hangen vol met
prentbriefkaarten. Het opschrift "Briefkaarten met
Stadsgezichten", dat twee maal voorkomt, verwijst
naar zijn specialiteit.
De naam van de fotograaf die de foto's leverde voor de
prentbriefkaartenindustrie is zelden op het produkt ver-
meld. Sommige namen zijn via een omweg bekend,
namelijk wanneer van een bepaalde kaart ook een foto-
afdruk in de Topografische Atlas aanwezig is, waarvan
de maker bekend is. Zo weten we dat ook J.W. Deel-
man foto's voor prentbriefkaarten verschafte. In de ja-
ren '30 deed F.F. van der Werf dat. Deze drukte ze zelf
ook af op speciaal, als briefkaart ingericht fotopapier
Een vraag waarop wij vooralsnog geen antwoord kun-
nen geven is hoe de uitgevers aan hun foto's kwamen
en vooral: hoe het komt dat meerdere uitgevers
kaarten naar dezelfde foto hebben gedrukt. Er zijn
bijvoorbeeld naar één foto van het Domplein met de
Domtoren tientallen kaarten gedrukt, waarop ten-
minste vier uitgevers staan vermeld. De wijze waarop
zij zijn gedrukt sluit uit dat de ene prentbriefkaart een
reproduktie is van een kaart van een andere uitgever.
Vermoedelijk hebben uitgevers in een aantal gevallen -
zonder medeweten van de fotografen - geput uit de
verschillende uitgaven met foto's die sinds de jaren '70
van de negentiende eeuw in de diverse steden te koop
werden aangeboden.
Het reproduceren van andermans werk kwam in de
praktijk regelmatig voor. Dat dit ook zonder toestem-
ming gebeurde blijkt uit de vele advertenties en in-
gezonden mededelingen in het Nieuwsblad van de
Boekhandel met koppen als "Onnette Manieren" en
"Deloyale Concurrentie", waarin uitgevers elkaar in
niet mis te verstane bewoordingen van plagiaat be-
schuldigen. Dit was een weinig effectieve, maar wel
begrijpelijke manier om het eigen gelijk aan te tonen
en het misbruik van de ander aan de kaak te stellen.
De machteloze woede van de gedupeerden klinkt er
duidelijk in door. In 1912 werd in Nederland de
Auteurswet ingevoerd met het doel originele produ-
kten te beschermen. Vanwege de preventieve werking
die hiervan uitging nam het aantal gevallen van misbr-
uik sindsdien sterk af. In die tijd was de hausse in de
prentbriefkaartenindustrie, waarin menigeen een
graantje wilde meepikken, ook al voorbij.
Zoals gezegd zijn voor de tentoonstelling ongeveer 200
prentbriefkaarten geselecteerd, hoofdzakelijk stads-
gezichten. Andere onderwerpen zijn feesten en ge-
beurtenissen, militairen en nijvere Utrechters. Tot deze
laatste behoort ondermeer een serie van 35 foto-
kaarten, getiteld "Momentopname Utrechtsche Straat-
leven" die vele vormen van straathandel tot onderwerp
heeft. Deze kaarten maken deel uit van een serie van
meer dan 2000 foto's van het leven op straat in Neder-
landse steden, uitgebracht door de Amsterdamse uit-
gever N.V. Wagner en Weber. Op de meeste Utrechtse
kaarten zijn kort na het verschijnen in een onbekend
handschrift in inkt bijzonderheden over de voorstelling
genoteerd, meestal op de adreszijde. Deze toevoegin-
gen maken de serie nog waardevoller, want hier wor-
den bij de haast filmische beelden van neringdoenden
in het begin van de twintigste eeuw ook hun (bij)na-
men en karakteristieke uitspraken vermeld die anders
verloren zouden zijn gegaan.
De Gemeentelijke Fotodienst heeft aan deze tentoon-
stelling bijgedragen door van 16 geëxposeerde prent-
briefkaarten een recente opname te maken die dezelf-
de situaties bijna een eeuw later laten zien. Zo'n verge-
lijking is altijd boeiend: soms is een straatbeeld
drastisch veranderd en soms is de bebouwing nauwe-
lijks veranderd maar wel de sfeer.
Sophie en Tollen Wllmer
Topograflsch-Hlstorlsche Atlas
Gemeentelijke Archiefdienst
A. Numankade 199, Utrecht
123
-ocr page 128-
Nogmaals de dertig hoeven
in Oostveen
dijk naar de Bisschopswetering is dan plaats voor dertig
hoeven van 30 roeden breed en 300 roeden lang, dus
iets kleiner dan de zesvoorlinghoeve (die immers in de
lengte 330 a 360 roeden mat). Als we de zesvoorling-
hoeve op 16 morgen stellen, hebben we hier dan te
maken met hoeven van ruim 18 en krap 14 morgen,
samen de 32 morgen van een twaalfvoorlinghoeve."
Er waren hier dus vermoedelijk niet van meet af aan
zesvoorling- maar twaalfvoorlinghoeven uitgezet, zoals
ook het geval was met de oudste ontginningen in het
"Cope'-gebied dat Van der Linden heeft beschreven, te
weten Leimuiden, Rijnsaterwoude en Esselikerwoude .
De ontginningsbasis met de bewoningskern lag bij al
deze ontginningen, zoals Van der Linden opmerkt en
ook op zijn kaartjes aangeeft, "ergens halverwege de
twaalf-voorling-percelen" , nooit precies in het mid-
den, en ook nooit aan de buitengrens; de percelen
strekten zich uit aan weerskanten van de ontginnings-
basis. Dat was in Oostveen en Herbertskop ook het
geval; de Gageldijk, met de boerderijen en de Blauw-
kapel, lag iets ten noorden van het midden tussen
Hoofddijk en Bisschopswetering, met opstrekkende
percelen naar beide kanten. Wij spraken destijds het
vermoeden uit (blz.22), dat de Bisschopswetering pas
in de 13e eeuw werd gegraven, nadat de ontginning
ten zuiden van de Gageldijk al in de tijd van dom-
proost, sinds 1139 bisschop, Hartbert was uitgezet.
Maar misschien hebben we ons daarin vergist en moet
de Bisschopswetering, althans in opzet, ook al aan
diezelfde bisschop worden toegeschreven.
Hans Lagers schrijft op blz.75, dat hij niet kan inzien
hoe de wetering langs de Gageldijk, die immers on-
geveer evenwijdig liep met de Vecht, het aanstromen-
de veenwater op die rivier heeft kunnen lozen. Volgens
hem is de Gageldijk als ontginningsbasis daardoor zelfs
uitgesloten. Maar dat berust toch op een gebrekkig in-
zicht in het functioneren van dit type veenontginning.
Het was normaal dat de ontginningsbasis evenwijdig
liep met een rivier, zonder deze te raken, en het was
dan ook via het systeem van dwarssloten, dat de af-
watering op de rivier plaatsvond. Die dwarssloten kon-
den op sommige punten, bijvoorbeeld bij de grenzen
der gerechten, van de ontginningsbasis via de
achterwetering door het oude land naar de rivier wor-
den doorgetrokken. Het was natuurlijk noodzakelijk
In het Maandblad Oud-Utrecht van mei 1992 (blz.73-
77) heeft Hans Lagers een beschouwing gewijd aan de
ligging van het "gerecht van de dertig hoeven in den
Biesen', dat in een goederenlijst van het kapittel van
Oudmunster uit 1300 wordt genoemd en dat in 1276
in handen was van heer Ludolf van Overdevecht, rid-
der. Hij bestrijdt daarmee onze opvatting, uiteengezet
in het Jaarboek Oud-Utrecht 1988 , dat dit gerecht
moet worden gezocht in Oostveen en Herbertskop sa-
men, van de Hoofddijk in het zuiden tot de Bis-
schopswetering in het noorden, en betoogt dat het
zich uitsluitend heeft uitgestrekt over Oostveen. Wij op
onze beurt zijn door zijn argumentatie niet overtuigd
en zullen er bij deze dus nader op ingaan.
Om te beginnen bestrijdt hij onze mening dat niet de
Hoofddijk maar de Gageldijk de basis van de ontgin-
ningen Oostveen en Herbertskop heeft gevormd, met
het argument dat er noch hier noch elders langs de
Vecht zesvoorlinghoeven zijn aan te wijzen. De door
ons geconstateerde exacte maat van 30 x 112,5 meter
= 3375 meter, gemeten langs de Gageldijk over het
grondgebied van Oostveen en Herbertskop, van
Achttienhoeven in het westen tot Overdevecht in het
oosten, en dus corresponderend met de smalle kanten
van dertig naast elkaar uitgezette opstrekkende
hoeven van elk 30 roeden a 3,75 meter breed, doet hij
af met het argument dat de lengte van de kavels van
de Hoofddijk tot de Gageldijk in Oostveen en
Herbertskop geen 1250 meter bedroeg, zoals bij een
zesvoorlinghoeve, maar ca 1500 meter, en dat er in
Achttienhoven, Tienhoven en Maarsseveen langs de
Gageldijk gemeten smallere percelen moeten zijn uit-
gezet. Nu mag dat laatste waar zijn, maar dat betekent
toch nog niet dat de ontginners, die van oost naar
west optrokken en daarbij door de bocht van de Vecht
en de grens met het graafschap Holland steeds meer in
ruimtenood geraakten (zie de 'taartpunten' waarin
Maarsseveen en Breukeleveen uitlopen), toen ze nog
de ruimte hadden niet gewoon van de gangbare
hoevebreedte van 30 roeden zijn uitgegaan.
Wat de lengte van de kavels betreft, hebben wij ge-
constateerd (blz.22): "dat er van de Gageldijk naar de
Hoofddijk dertig hoeven (inclusief Herbertskop) van 30
roeden breed en 400 roeden lang zijn uitgezet, dus
een royaal bemeten zesvoorlinghoeve. Van de Gagel-
124
-ocr page 129-
dat ontginningsbasis, achterwetering en dwarssloten
gelijktijdig werden aangelegd, zodat er een gesloten
rechthoek van watergangen ontstond; een ontgin-
ningsbasis van ca 1140 (Hoofddijk) met een
achterwetering pas uit het einde van de 12e eeuw
(watergang langs de Gageldijk), zoals Hans Lagers aan-
neemt, is dan ook onbestaanbaar. Niet alleen de
noodzaak tot waterbeheersing, maar ook de centrale
leiding door de overheid verzette zich trouwens tegen
een dergelijke rafelige afwerking. Volgens ons werden
de watergangen langs de Gageldijk als ontginningsba-
sis en de Hoofddijk als achterwetering beide ca 1135-
1140 aangelegd.
Wat het gerecht van de dertig hoeven zelf betreft, acht
hij het voorts weinig aannemelijk (blz.76), dat heer Lu-
dolf van Overdevecht een pachtgoed van de dom-
proost, te weten Oostveen, en een leengoed van de
bisschop, namelijk Herbertskop, in één gerecht ver-
enigd had. Toch zijn er aanwijzingen dat dit inderdaad
het geval was. Toen zijn verre opvolger Bernt Proeys,
die eveneens de beide gerechten van Oostveen en Her-
bertskop op verschillende titel in één hand hield, in
1386 gedwongen was, het gerecht van Herbertskop
tussen Hoofddijk en Bisschopswetering aan het dom-
kapittel te verkopen (ten gevolge van een twist over
geüsurpeerde tienden in Oostveen), droeg hij het op
aan zijn leenheer de bisschop, die het vervolgens aan
het domkapittel schonk, vrij van leenband. In 1404 ver-
kocht Bernt ook de noordelijke helft van Herbertskop
aan het domkapittel, die hij eveneens van de bisschop
in leen hield. Maar nu was de bisschop minder gul ten
opzichte van het kapittel en hield de leenband intact.
Oostveen en Herbertskop waren sindsdien dus wel-
iswaar in hun geheel in handen van domproost en ka-
pittel, maar wat Oostveen en de zuidelijke helft van
Herbertskop betreft in eigendom, en wat de noordelij-
ke helft van Herbertskop aangaat als bisschoppelijk
leen. Toen Oostveen en Herbertskop in de vijftiende
eeuw samen door de domproost werden verpacht als
het Domproostengerecht op het Oostveen, bleven in
Oostveen en Herbertskop nog afzonderlijke rechtban-
ken onder eigen schouten functioneren. Toch werd dit
Domproostengerecht als geheel soms ook naar de
pachter ervan genoemd, bij voorbeeld het gerecht van
Adriaan van Pallaes in 1504 .
Herbertskop besloeg een smalle strook land, die tussen
Hoofddijk en Bisschopswetering uit niet meer dan vier
hoeven bestond, elk van 28 morgen. Naar onze me-
ning vormden ze samen met de zesentwintig dijk-
hoeven van 24 morgen die volgens de manualen van
het morgengeld in 1456 en 1470 in Oostveen werden
aangeslagen, de dertig hoeven van heer Ludolfs ge-
recht. Alle grond van die dijkhoeven was toen mis-
schien nog niet ontgonnen of werd althans nog niet
aangeslagen, want het volledige oppervlak van
Oostveen en Herbertskop samen tussen Hoofddijk en
Bisschopswetering omvatte niet slechts die 26 x 24 + 4
X 28 = 736 morgen, maar volgens de aanslag van 1548
een gebied van 961 en 1/3 morgen; dat is afgezien van
1 1/3 morgen precies 30 x 32 = 960 morgen, ofwel
dertig twaalfvoorlinghoeven van 32 morgen .
Johanna Maria van Winter
A.LR Buitelaar
Noten
1.  Johanna Maria van Winter en A.LRBuitelaar,
'Stad en veen in Utrecht, toegelicht aan de gerechten
Oostveen en Herbertskop', in: Jaarboek Oud-Utrecht
1988, p.9-34, speciaal p. 19-22.
2.   H.van der Linden, De Cope. Bijdrage tot de
rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands-
Utrechtse laagvlakte (Assen 1955) p.38-51 met kaartje
op p.42; en speciaal over Esselikerwoude: H.van der
Linden, 'Esselicken/voude anders genaemt Heeren Ja-
cobswoude
(ofwel de kritische toetsing van een hoog-
bejaarde overlevering)', in: Feestbundel aangeboden
aan prof.dr.D.P.BIok (Hilversum 1990) p.225-247 met
kaartje op p.226.
3.   'Esselickerwoude' p.228-229.
4.  Van Winter en Buitelaar, 'Stad en veen',
p.26-27.
5.  Aldaar p.25.
6.  Aldaar, p.33.
7.   RAU, Staten van Utrecht voor 1581, nr.400, Leg-
gers van het Oudschildgeld, 1548, fol.245 recto - 253
verso.
•0^
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u
toesturen aan de redactie, Alexander Numan-
kade 199, 3572 KW Utrecht, liefst op SVa of
3'/2 inch floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0
of 5.1).
125
-ocr page 130-
Jaarverslag van
de Vereniging
Oud-Utrecht over
1991.
december, de eerste in een serie presentaties van
Utrechtse musea).
De belangstelling voor deze actviteiten was groot,
soms zelfs overweldigend. De op vele plaatsen zichtba-
re aankondigingen van de lezingen zullen hierbij een
belangrijke rol hebben gespeeld. De Fundatie van
Renswoude bleek helaas wat te krap, reden om de le-
denvergaderingen voorlopig in de Gemeentelijke
Muziekschool te houden.
Het meest in het oog springende evenement in dit
verenigingsjaar was het vierde in de reeks symposia
over de regio's in de provincie Utrecht, ditmaal gewijd
aan Heuvelrug en Vallei. Centraal thema: "Het dage-
lijks leven door de eeuwen heen". In Slot Zeist luister-
den 125 belangstellenden naar een reeks voordrachten
waarin verschillende aspecten van de geschiedenis van
deze streek werden belicht. Voorzitter en ere-voorzitter
verzorgden pro- en epiloog.
Met laatstgenoemde activiteit bewees de vereniging
weer eens haar provinciale karakter. Daarom was Oud-
Utrecht ook verheugd over de oprichting van de
Stichting Stichtse Geschiedenis, het door de verschil-
lende historische verenigingen in de provincie in het
leven geroepen steunpunt voor de lokale en regionale
geschiedbeoefening. Een van de bestuursleden is uit de
kring van Oud-Utrecht afkomstig.
De vereniging was met een propagandastand
aanwezig bij de Van der Monde-lezing op 5 februari,
de Open Monumentendag op 13 september, de Open
Dag van Gemeente- en Rijksarchief op 12 oktober en
bij de Sinterklaasverkoop in het Gemeentearchief op
28 november.
Het Maandblad bleef met onverbiddelijke regelmaat
verschijnen. Tien nummers met 150 bladzijden nieuws
en geschiedenis. Het omslag was opnieuw op de histo-
rische actualiteit geënt: een foto uit ca. 1890 van de
Mariaplaats ter gelegenheid van de heropening van het
herrezen gebouw van Kunsten en Wetenschappen. Het
dikke gecombineerde november/december-nummer
bevatte de teksten van de lezingen van het in maart
1989 gehouden symposium over de Vechtstreek. Deze
special kwam tot stand met een subsidie van het
Provinciaal Bestuur De redactie besteedde in nauw
overleg met het bestuur veel energie aan een nieuwe
vormgeving. Na het decembernummer kon het oude
jasje worden uitgetrokken.
De activiteiten- en propagandacommissie ontwikkelde
zich in het afgelopen jaar tot een onmisbare steunpi-
laar van het verenigingsleven. Er kwam versterking met
enkele nieuwe leden en de commissie bestaat nu uit
Sander Daniels, Roos Fokkema, Annelies Reijmers, Kees
van Royen, Fred Vogelzang en Hilde Vries.
In het tweede jaar van de nieuwe opzet kon een begin
worden gemaakt met enkele gerichte ledenwerfacties.
De terugloop van het ledental werd aldus succesvol
bestreden. Desalniettemin moest het jaar 1991 worden
afgesloten met 1695 leden, vorig jaar waren dit er nog
1713. De recente ontwikkelingen zijn echter zeer be-
moedigend.
De volgende lezingen en excursies werden georga-
niseerd: mw. B. van Santen over "De bouwkunst in
Utrecht tussen 1850 en 1940" en mw. E. Wessel over
"Het gebruik van materialen en technieken in diverse
jonge Utrechtse monumenten" (24 januari); Riëtte van
der Plas over "Belle van Zuijlen: tussen verlichting en
romantiek" en Thera Coppens over "Soestdijk, Groe-
neveld en de Bult: de Baarnse lusthoven" (27 februari);
Bert Maes over "Bomen en groen-aanleg vroeger en
nu in de Utrechtse binnenstad" en Marieke Knuijt over
"Ruim tweehonderd jaar papierbehang in Utrecht" (27
maart); E. Geytenbeek over "Orangerieën in Neder-
land" (11 april); aansluitend een excursie naar kasteel
Amerongen via een aantal orangerieën (27 april); Ma-
rian Langenbach over "Weeshuizen en weeskinderen
in Utrecht" (28 mei, na afloop van de Voorjaarsle-
denvergadering); stadswandeling langs Utrechtse
geveltekens onder leiding van J.W.C, van Schalk (22 ju-
ni); boswandeling door het bos van Amelisweerd onder
leiding van A. Vianen en bezichting van het huis Oud-
Amelisweerd (31 augustus); Judith Bruijns over "Broe-
derschappen in de Nicolaaskerk 1475-1500 (26
november, na afloop van de Najaarsledenvergadering);
Ludger Smit over "Een historisch museum in Utrecht"
en Frans Smolders over "Het Universiteitsmuseum" (17
126
-ocr page 131-
Over het Historisch Bezoekerscentrum is weinig
positiefs te melden. Door het wegvallen van de meest
gewenste lokatie aan het Domplein bleef het pers-
pectief schimmig.
In het bestuur kwamen enkele nieuwe gezichten. In de
Voorjaarsledenvergadering werd de al enige tijd on-
vervulde vacature na het vertrek van Margreet Braams
opgevuld door de benoeming van Fred Vogelzang als
vertegenwoordiger van de activiteiten- en propaganda-
commissie. In de Najaarsledenvergadering werd Flip
Maarschalkerweerd afgelost door Piet 't Hart, contact-
persoon voor de Jaarboekredactie. Edsard Kylstra werd
herkozen.
Ook de Jaarboekredactie had het druk met een nieuwe
vormgeving en een nieuwe redactionele formule. Me-
de hierdoor trad enige vertraging op en kon het Jaar-
boek 1990 - evenals overigens de Archeologische en
Bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht -
niet meer in het verslagjaar worden bezorgd. De voor-
bereidingen voor een nieuwe opzet van de bezorgactie
door leden-vrijwilligers waren toen al lang afgesloten.
Dankzij de succesvol verlopen automatisering van de
leden- en contributieadministratie kon administratrice
Constance de Leeuw op efficiënte wijze bezorgroutes
samenstellen en uitprinten. Het ligt in het voornemen
na een proeftijd het dure adressenbestand bij de huis-
drukker af te schaffen.
Het wachten op het nieuwe Jaarboek was gelukkig al
gecompenseerd door de verschijning van het lang ver-
beide Register over de jaargangen 1954-1983, samen-
gesteld door Hans en Karin Mathijssen-Penders. Het
boekwerk werd gepresenteerd op de Voorjaarsle-
denvergadering. Ruim driehonderd leden haden in-
getekend voor de luttele som van ƒ 7,50 (inclusief
bezorgkosten). Daarna ging de prijs fors omhoog. Dit
gold ook voor de nog steeds leverbare oude nummers
van Jaarboek en Maandblad, nadat de uitdijende voor-
raden in het depot van het Gemeentearchief waren
gesaneerd.
Enkele malen probeerde de vereniging de besluitvor-
ming over de toekomst van stukjes waardevol Utrecht
te beïnvloeden. Zo richtte Oud-Utrecht zich tot het ge-
meentebestuur met het aanbod actief mee te denken
over de vraag hoe de Zeven Steegjes bewaard konden
blijven. Er vonden inderdaad enkele nuttige gesprek-
ken plaats. Inmiddels lijkt de kou van de lucht.
Met enkele oud-medewerkers van de Rijksuniversiteit
Utrecht werd overlegd over de vraag hoe zou kunnen
worden bevorderd dat de universiteit zich actiever be-
toont bij onderzoek en onderwijs betreffende de regio-
nale en lokale geschiedenis. Een zekere bezorgdheid is
hier op zijn plaats. In eerste instantie werd een aantal
docenten aangeschreven.
Hopelijk kan de nieuw ingestelde Oud-Utrecht prijs
hierbij goede diensten bewijzen. Te beginnen in 1993 -
Oud-Utrecht bestaat dan 70 jaar - zal deze prijs van f
3000 iedere twee jaar worden uitgereikt aan de auteur
van de naar het oordeel van een onafhankelijke jury
beste verhandeling over de geschiedenis van stad en
provincie.
Evenals in 1990 werd ook het afgelopen jaar weer een
"kaderdag" gehouden, waar de leden van bestuur en
commissies en vertegenwoordigers van de vereniging
in de besturen van verwante instellingen de contacten
aanhaalden en elkaar informeerden. Dit vond op 20
oktober plaats in Museum Flehite, waar directeur Elias
de gasten verwelkomde en gelegenheid bestond het
museum te bekijken. Daarna volgde een uiteenzetting
door mw. Gea Groenendijk en de heer Heins Willemse
over het promoten van de Utrechtse binnenstad.
Ook het afgelopen jaar ontvielen ons enkele leden
door overlijden. Tot hen behoorde ons erelid mw. J.C.
Jongbloed-Gerritsen, van 1969-1980 bestuurslid van
de vereniging.
De Stichting Publikaties Oud-Utrecht zag kans haar
wankele financiële basis wat te versterken. Mede on-
der het SPOU-logo verschenen In het verslagjaar de de-
len Wijk bij Duurstede en Houten II in de serie monu-
menteninventarisaties, een boek over de portretten van
de élèves van de Fundatie van Renswoude, het tweede
wandelgidsje langs Utrechtse geveltekens en het eerste
deeltje (over de Domkerk) in een nieuwe reeks monu-
mentengidsjes van de stad Utrecht. De pogingen om
de verschijningsfrequentie van de M.l.P-delen te verho-
gen konden nog niet met succes worden bekroond.
Naast de zeer gewaardeerde grote dotatie van het K.F.
Heinfonds werd de vereniging het afgelopen jaar ook
bedacht met een legaat. Deze gelden werden op de
gebruikelijke nuttige wijze besteed.
De secretaris
127
-ocr page 132-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang nr. 11 - november 1992
lOTHEEK DER
RUKSUNIVERSiTEIT
yTRIGHT
-ocr page 133-
Oud-Utrechtprijs
1993
Maandblad Oud-Utrecht
65e jaargang nr. 11 - november 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65-1-ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
De vereniging Oud-Utrecht stelt ƒ 3.000,-
beschikbaar voor het beste artikel dat tussen
1 januari 1990 en 1 januari 1993 is geschreven over
een (kunst-)historisch ondenwerp betreffende stad
of provincie Utrecht.
De rijke Stichtse historie is een schier onuitputtelijke
bron van interessant onderzoek. De vereniging wil
door deze prijs mensen stimuleren dit onderzoek
uit te voeren. Maar niet alleen dat: zij wil zorgen
dat dit onderzoek onder de aandacht komt van een
breed publiek. Pas dan krijgt de geschiedenis de
aandacht die zij verdient.
De prijs is daarom ook niet beperkt tot
professionele historici: ook mensen die in hun vrije
tijd een onderzoek hebben gedaan, amateur-
historici, journalisten, publicisten en studenten die
bezig zijn met onderzoek worden van harte
uitgenodigd mee te dingen naar het prijzengeld
van ƒ 3.000,-
Het onderzoek mag een breed terrein bestrijken:
historisch-geografische studies, rechtshistorische
studies en sociale geschiedenis zijn even welkom
als politieke of kunsthistorische onderwerpen,
zolang het maar over de stad of provincie
Utrecht gaat.
Het artikel mag reeds eerder gepubliceerd zijn.
Er zijn enkele voonwaarden: de inzending (in
drievoud) moet minimaal een lengte hebben van
3.000 woorden, het moet voor 1 januari 1993
worden ingeleverd bij de jury en het moet
- uiteraard - eigen werk zijn van de inzender
De jury van de Oud-Utrechtprijs 1993 is als volgt
samengesteld: voorzitter prof. drs. M. Snijders,
secretaris drs. H.Ph.L. Leeuwenberg
en lid prof. dr M. Prak.
Inzendingen moeten worden gestuurd aan:
H.Ph.L. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief,
A. Numankade 199, 3572 KW Utrecht.
Bij de secretaris van de jury kunt u ook een
uitgebreid reglement aanvragen.
De feestelijke uitreiking van de Oud-
Utrechtprijs 1993 vindt plaats in mei 1993.
LEZINGEN:
WIJKC CENTRAAL
Op 15 december a.s. zal in een tweetal lezingen de
Utrechtse Wijk C centraal staan. De eerste lezing wordt
verzorgd door Albert van Wersch. Hij is als coördinator
nauw betrokken bij de activiteiten in het buurthuis Wijk
C. In zijn dialezing zullen ondermeer de geschiedenis
van de wijk en het buurtleven uitvoerig worden belicht.
Prof.dr Gerrit Jansen, schrijver van (o.a.) een boekje
met Utrechtse portretten "Ballonnen en brood", zal in
de tweede lezing zijn licht laten schijnen over café
Bertus van Wegen. Dit café, gelegen in het hart van
Wijk C, is een trefpunt voor bekende Wijk C'ers zoals
Corrie Huiding en lopie Kassing. Maar het café heeft
ook zijn aantrekkingskracht op niet-Wijk C'ers.
De lezing vindt plaats op dinsdag 15 december 1992
in het buurthuis Wijk C, Waterstraat 2 te Utrecht.
De zaal is open om 19.30 uur Om 20.00 uur vindt de
lezing van Albert van Wersch plaats; om 21.00 uur de
lezing van Gerrit Jansen. De entree voor leden van
Oud-Utrecht is gratis; niet-leden betalen ƒ 2.50.
129
-ocr page 134-
TOELICHTING BIJ BEGROTING
VERENIGING OUD-UTRECHT
VOOR HET JAAR 1993
U vindt bijgaand achtereenvolgens de jaarrekeningen
1990 en 1991 alsmede de begrotingen 1992 en 1993,
Aan de batenkant vindt u nauwelijks mutaties in de be-
grote opbrengsten voor contributies, advertenties, ver-
kopen, donaties en rente. Wel treft u een post Jubi-
leum-actie aan. Onder deze post zijn onder andere te
venwachten inkomsten geboekt in verband met de
venA/achte jubileumgiften ter gelegenheid van het 70-
jarige bestaan van de vereniging.
Aan de leden en aan derden zal gevraagd worden,
naast de contributie, een éénmalig bedrag te betalen
van ƒ 10,—. Het ligt in het voornemen de leden voor
dit bedrag onder andere een extra publikatie toe te
zenden. Daarnaast zullen ook één of meer extra leden-
activiteiten ontwikkeld worden. Nadere mededelingen
daarover zullen in het maandblad worden gedaan.
Voor wat de lastenkant van de begroting betreft vindt
u een geringe verlaging van het bedrag voor het
maandblad. Daarnaast worden de begrote kosten voor
het jaarboek aangepast naar ƒ 40.000,—. Voor het 70-
jarig jubileum worden de extra kosten, éénmalig,
begroot op ƒ20.000,—.
De voorziening voor activiteiten en wen/ing wordt ver-
laagd naar ƒ 4.000,—, opdat daarmee de normale kos-
ten voor activiteiten en werving weer op het normale
niveau terug zijn.
Omdat de boekhouding van de vereniging, inclusief
het opstellen van de jaarrekening, met ingang van 1 ja-
nuari 1993 extern wordt uitbesteed stijgen de kosten
van beheer naar ƒ 12.000,—.
Voor de 2-jaarlijkse Oud-Utrecht prijs vindt u een be-
drag ad ƒ 5.000,— op de begroting. Een bedrag van
ƒ 3.000,— is bestemd voor de toe te kennen prijs, het
restant is beschikbaar voor de kosten verbonden aan
de feestelijke uitreiking.
Tot slot wordt opgemerkt, dat de kostenkant, éénmalig
in verband met het jubileum-jaar, ruim begroot is. Het
daaruit voortvloeiende nadelige saldo zal geboekt wor-
den ten laste van de kapitaalrekening.
Door het vragen van een éénmalige vrijwillige bijdrage
meent het bestuur dat de contributie voor de gewone
leden ook voor het jaar 1993 niet structureel behoeft
te worden aangepast.
].\N. Lemaier.
(Penningmeester)
130
-ocr page 135-
Jaarrekening
Jaarrekening
Begroting
Begroting
1990
1991
1992
1993 j
Baten
i
Contributies
79.796,—
78.352,—
80.000,—
80.000,—
Advertenties
4.950,—
14.077,—
13.500,—
14.000,—
Verkopen
4.605,—
2.635,-
3.000,—
3.000,—
Donaties
12.999,—
15.528,—
12.000,—
12.000,—
Finan. Baten
11.557,-
11.104,—
10.000,—
10.000,—
Jubileum-actie
-,—
-,—
-,—
20.000,—
113.907 —
121.696,—
118.500,—
139.000,—
Lasten
MOU
53.892 —
46.625,—
55.000,—
50.000,—
JOU
37.933 —
39.542 —
35.000,—
40.000,—
Archeologische Kroniek
10.000,—
10.000,—
10.000,—
10.000,—
Kosten 70-jarig Jubileum
20.000,—
Oud-Utrecht prijs
5.000,-
Activiteiten en wen/ing
3.650 —
4.708,—
7.500,—
4.000,—
Kosten van Beheer
7.638,-
7.978,—
7.000,—
12.000,—
Algemene kosten
5.811 —
9.451,—
5.000,—
6.000,—
Afschrijvingen
1.173 —
3.536,—
1.200,—
3.500,— '■
120.097 —
121,840,—
120.700,—
150.500,—
Kapitaal mutatie
- 6.190 —
- 144,—
- 2.200,—
- 11.500,—
Kapitaal perjaarultimo
77.522 —
96.154,09
131
-ocr page 136-
Contactdag
SSG
De Stichting Stichtse Geschiedenis organiseert een
contactdag voor leden van historische verenigingen
in de provincie Utrecht rondom het thema: "Uni-
versiteit en Historische Vereniging". De contactdag
vindt plaats op woensdag 25 november 1992 in
zaal 017 van Trans 10 te Utrecht en begint om
19.30 uur De Trans is een zijstraat van de Korte
Nieuwstraat, vlakbij de Domplein.
In de provincie zijn meer dan 14.000 mensen lid
van een historische vereniging. Wanneer deze be-
trokken zouden worden bij universitaire projecten,
biedt dat vele mogelijkheden. Maar ook de kennis
van de Universiteit dringt maar mondjesmaat door
tot de historische verenigingen. De contactbijeen-
komst wil pogen beide groepen nader tot elkaar te
brengen. Onbekend maakt onbemind. Dit is een
unieke kans om elkaar te ontmoeten.
Een drietal sprekers zal door middel van korte inlei-
dingen enkele aspekten van het thema belichten,
waarna in een forumdiscussie het thema verder
wordt uitgediept.
Het programma ziet er als volgt uit:
Agenda
18 november 1992. Vereniging Oud-Utrecht. Najaars-
ledenvergadering. Aanvang 19.30 uur
Lezing door drs. Martin W.J. de Bruijn, "Kapittels als
projectontwikkelaars: ruimtelijke ordening in het mid-
deleeuwse Utrecht".
Aanvang: ca. 20.45 uur
Plaats: Gemeentelijke Muziekschool, Domplein 4,
Utrecht.
25 november 1992. Stichting Stichtse Geschiedenis.
Contactdag voor leden van historische verenigingen in
de provincie Utrecht. Thema: "Universiteit en histo-
rische verenigingen".
Plaats: Trans 10, Utrecht.
Aanvang: 19.30 uur.
28 november 1992 t/m 21 februari 1993. "Gerrit
Rietveld 1888-1964".
Overzichtstentoonstelling van
het totale oeuvre van de architect en vormgever Gerrit
Rietveld. Plaats: Centraal Museum Utrecht.
Dinsdag 1 december 1992. Sinterklaasverkoop van
de Gemeentelijke Archief- en Fotodienst, Alex. Numan-
kade 199, Utrecht. De vereniging Oud-Utrecht is op
deze avond eveneens aanwezig. Aanvang: 19.00 uur
T/m 31 december 1992. "Groeten uit Utrecht".
Tentoonstelling over 100 jaar prentbriefkaarten. Plaats:
Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199,
Utrecht. Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur; di t/m vr
9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur.
T/m 31 januari 1993. "Datza/je/eren.'" Tentoonstel-
ling over onderwijsleermiddelen sedert 1800 en een
blik in de toekomst. Universiteitsmuseum, Biltstraat
166, Utrecht.
19.30 uur:
opening door PCB. Maarschal-
ken/veerd, vice-voorzitter SSG
19.40 uur:
G. Trienekens, Het Meierij-project:
samenwerking van Universiteit en
amateurs
20.00 uur:
A.A. Manten, Wat verwachten his
torische verenigingen van de
Universiteit?
20.20 uur:
R 't Hart, Kunnen historische ver-
enigingen betrokken worden bij
Universitair onderzoek?
20.40 uur:
pauze
21.00 uur:
forumdiscussie o.l.v. RC.B.
Maarschalkenveerd
22.00 uur:
afsluiting
Informatie: F. Vogelzang, consulent regionale
geschiedbeoefening, Mariaplaats 25, Utrecht.
Tel. 030-343880.
132
-ocr page 137-
"Alsof zij een schooljongen
voorhad ..."
Uit de geschiedenis van de openbare bibliotheken in Utrecht
In mei 1891 kregen vooraanstaande inwoners van
Utrecht een brochure thuisbezorgd. Zij lazen daarin dat
er in de stad hoognodig een "Volksleeszaal" moest ko-
men. En hoewel het aantal mensen dat zich aange-
sproken voelde, bar tegenviel, besloten de initiatiefne-
mers toch tot stichting over te gaan: op vrijdag 8 ja-
nuari 1892 werd in de Loeff Berchmakerstraat de
Openbare Leeszaal geopend. In 1909 kwam er een uit-
leenbibliotheek bij.
Een van de belangrijkste doelstellingen was, aan arbei-
ders gelegenheid te geven om buiten de kroeg aange-
name verstrooiing te vinden. Zij konden er spelletjes
doen bij het genot van een kop koffie of een beker
chocolademelk. Belangrijker was dat zij er voedsel voor
de geest vonden in tijdschriften, kranten en boeken.
De Openbare Leeszaal was vanaf het begin onpartijdig,
voor iedereen toegankelijk.
Onpartijdig betekende niet dat alles wat werd gedrukt
ook in de Openbare Leeszaal en Bibliotheek (OLB) te
vinden was. Er was en is nu eenmaal lectuur die
nauwelijks de drukinkt waard is. Zeker in de beginjaren
waren er mensen die daar ook socialistische en vooral
communistische geschriften toe rekenden. Maar het
uitgangspunt was duidelijk: geen principiële selectie op
grond van politieke of religieuze overtuiging. Over de
grens tussen wat wel en niet acceptabel was, is in de
loop der jaren veel en heftig gediscussieerd. Wie in een
bibliotheek werkte, ontwikkelde daar een zesde zintuig
voor.
Bij de oprichting van de Utrechtse Rooms-Katholieke
Leeszaal en Bibliotheek (RKOLB) in 1918 ging het om
heel andere doelstellingen. Een eigen leeszaal zou bij-
dragen aan de volksontwikkeling 'in het belang van
godsdienst en zedelijkheid'. Vanaf het begin werd prin-
cipieel stelling genomen tegenover de neutrale OLB.
Daar konden onschuldige lezers besmet raken door de
godloze en antikerkelijke lectuur die er voor het grijpen
zou liggen. Het was een taak voor ontwikkelde gelovi-
gen de zwakkeren te beschermen tegen dat kwaad.
Sedertdien bestonden er in Utrecht twee openbare
leeszalen en bibliotheken naast elkaar. In de praktijk
hebben ze op een aantal terreinen regelmatig samen-
gewerkt. En ze hadden te kampen met dezelfde pro-
De leeszaal van de RKOLB in 1933.
(Bij de voorplaat: De uitleenbalie van de RKOLB>)
blemen: onvoldoende steun van de burgerij, geldge-
brek en schrijnende ruimtenood. Voor de oplossing van
deze problemen moesten de besturen van de leeszalen
hun heil zoeken in een vrijwel onafgebroken be-
deltocht, langs autoriteiten, welgestelden, vhenden en
familie. Dat bracht dan vaak enig respijt, maar om het
bedrijf te laten voortbestaan, moest er voortdurend
worden bezuinigd tot op het bot.
Geldgebrek was er de oorzaak van dat de bibliotheken
krap en armoedig gehuisvest waren. Dat leidde op tal
van momenten tot problemen, bijvoorbeeld in het fili-
aal van de RKOLB in de Potgieterstraat. Op 20 au-
gustus 1920 was de klacht daar: 'Voor de tweede maal
sinds enkele weken is gedeeltelijk de vloer in de biblio-
theek doorgezakt, juist op de plaats waar de Katholie-
ke Illustraties staan en er dikwijls geloopen wordt. De
planken onder het zeil zijn weggerot, zoodat er gaten
in het zeil komen wanneer men daar loopt. De vochti-
ge kelderlucht die in de bibliotheek door die gaten
komt is niet uit te houden.'
Steun van de geestelijkheid
Het bestuur van de RKOLB kon hopen op de welwillen-
de steun van de geestelijkheid. Tot na de Tweede We-
reldoorlog luisterden de meeste parochianen nog naar
hun zieleherders. Maar ze vertikten het om massaal lid
te worden van hun eigen bibliotheek, net zoals anders-
133
-ocr page 138-
denkenden de OLB links lieten liggen. Dat was een van
de belangrijkste de oorzaken van het permanente
geldgebrek, waardoor het niet mogelijk was bewust
aan collectievorming te doen. 'De leden vragen steeds
om nieuwe boeken. Er was geen een duitsch boek
voor een meisje en moest ze zich tevreden stellen met
een hollandsch, hoewel ze de hollandsche taal nog
niet goed kende. Jammer dat zoo iets voorkomt'
klaagde men in 1927 in het logboek van het RK filiaal
in de Potgieterstraat. Op 28 maart 1927 werd het vol-
gens iemand 'wanhopig in de bibliotheek om boeken
te vinden voor jongens van 16a 17 jaar Nergens geld,
nergens boeken, hoe moet het toch gaan? Een biblio-
theek kan op zoo'n manier niet blijven bestaan.'
Er zat dus niets anders op dan om steun te bedelen.
De openbare bibliotheken waren voor een groot deel
afhankelijk van krijgertjes. In maart 1926 schreef kape-
laan Meijer in het RK dagblad Het Centrum de volgen-
de oproep;
'De schoonmaak is, naar men mij van welingelichte zij-
de verzekerde, weer in vollen gang. We weten alle,
hoe onder directie van de vrouw des huizes, die deze
jaarlijksche manoeuvre stelselmatig leidt, geen enkel
vooHA/erp aan deze reinigingskuur ontsnapt. Maar dan
kan het ook niet anders, of deze schoonmaak brengt
in vele huisgezinnen weer een collectie boeken boven
water, welke in hoek of kast zoo waren geborgen, dat
zij alleen in deze schoonmaakdagen in hun rust wor-
De leeszaal van de RKOLB aan de Kromme Nieuwe-
gracht.
den gestoord. Ik bedoel die boeken, welke niet meer
circuleeren in den huiselijken kring, omdat ieder der
huisgenooten ze heeft gelezen en hun inhoud kent.
Die boeken hebben voor u geen waarde meer; u wilt
ze misschien met alle geweld kwijt. En daarom wil ik u
een adres aanbevelen, waar zij nog wel goeds kunnen
stichten. Dat adres is de RK leeszaal, welke met een te-
kort aan goede boeken te kampen heeft bij haar
steeds groeiend aantal lezers.
Het soort boeken maakt geen verschil, want de
leeszaal telt lezers van eiken leeftijd en ontwikkeling,
zoodat boeken voor de jeugd en voor volwassenen,
voor studie en romanlectuur in dank worden aanvaard.
Gaarne neem ik deze voor de Leeszaal in ontvangst, en
als u mij een briefje stuurt, laat ik ze ook gaarne aan
uw woning afhalen. Ik reken er stellig op u de volgen-
de keer te kunnen mededeelen dat er een hele stapel
op mijn kamer is binnengebracht.'
Lang niet alle geestelijken waren bereid zulke propa-
ganda te maken. Dat kwam dan niet doordat zij een
hekel aan de RKOLB hadden. In een aantal parochies
had men een eigen parochiebibliotheek en het lag voor
de hand dat de geestelijke leidsman daar de meeste
aandacht aan schonk. Als ze een pleidooi hielden voor
134
-ocr page 139-
de RKOLB hielp dat meestal maar een korte tijd, on-
danks het ontzag dat de meeste parochianen voor de
geestelijkheid hadden. Hoe groot dat nog was, blijkt
bijvoorbeeld uit een notitie van een medewerker in het
filiaal aan de Potgieterstraat. Op 14 oktober 1925 staat
er: 'Om half acht begon het lawaai zooals het in lan-
gen tijd niet geweest was. Groot en klein, alles was ru-
moerig. Op een oogenblik verscheen Mijnh. pastoor en
alles was doodstil, 't Is ook verder rustig gebleven.'
Dag kapelaan!
Toch kregen zelfs geestelijken in die goede oude tijd
niet altijd de eerbiedige behandeling waarop zij recht
hadden. In 1940 bleek dat uit een boze brief die bij het
bestuur van de RKOLB ter tafel kwam. Het was in de
tijd dat de lezers nog niet zelf boeken mochten opzoe-
ken op de planken. Zij vervoegden zich bij een balie
waarachter de medewerkers van de bibliotheek
klaarstonden met hun eindeloze kaartenbakken. De
klant overhandigde een briefje waarop hij de titel en
het nummer van de gewenste lectuur had genoteerd.
Het personeel zocht dan in de kaartenbakken of er iets
thuis was. Eventueel kon het verhinderen dat iemand
een verkeerd boek in handen kreeg: dat was dan zoge-
naamd uitgeleend en de nieuwsgierige kreeg een on-
schuldig boek aangeprezen. Die zorgzaamheid paste
precies in de taakopvatting van de bibliotheken:
mensen opvoeden tot goede burgers en hen ervan
weerhouden, verkeerde paden op te gaan.
In de RK bibliotheken had men sedert 1925 de boeken
ingedeeld in een aantal handige categorieën die waren
opgesteld door de geestelijkheid. A-boeken waren
geschikt voor personen die ouder waren dan 18 jaar; B
was voor lezers ouder dan 21 jaar; Bc was voor
volwassenen en meer ontwikkelden; C kreeg men al-
leen mee na schriftelijke aanvraag bij het bestuur; D
was verwerpelijk en hoorde niet in een RK bibliotheek.
Iedereen die in een RK bibliotheek werkte, kon in één
oogopslag zien of boek en lezer bij elkaar pasten. Om-
streeks 1940 begon in Utrecht wat verzet te groeien
tegen deze betutteling, maar de tijd was nog niet rijp
voor teveel geestelijke vrijheden.
Bibliotheekmedewerkers konden door hun manier van
optreden mensen tegen zich in het harnas jagen. Dat
gebeurde weleens als zij iemand een bepaald boek niet
meegaven. Zij werden dan wel gedekt door het gezag
van de geestelijke die censor van de bibliotheek was.
Hij hield globaal toezicht op het niveau van de biblio-
theek en waakte tegen verslapping van de RK geest.
Maar soms leefden de medewerkers de regels wel erg
star na en dat kon tot boosheid leiden. Op 16 maart
1940 schreef bijvoorbeeld een verontwaardigde lezer
aan de secretaris van het bestuur van de RKOLB.
'Geachte Heer,
Mijn schrijven dient, om tegenover Uw Bestuur mijn
klachten te uiten omtrent de behandeling die mij te
beurt is gevallen in de uitleenbibliotheek. Kromme
Nieuwe Gracht 25, vanavond om 6 uur De toen
aanwezige juffrouw, die mij bediende, ken ik niet van
naam, maar zij is al reeds op jaren, bril op, grijsachtig
van haar
Haar behandeling was onheusch, norsch, comman-
deeren alsof zij een schooljongen voor had.
Maar de grootste ergernis, die zij in het publiek heeft
gegeven, ging over de aanvrage van een boek. Ik
stond aan het loket te midden vanS a4 menschen. Ik
gaf haar een lijst met opgeschreven boeken en vroeg:
"Wilt U mij het Ie opgeschreven boek geven". Ze rom-
melde wat door in de boeken en nogmaals vroeg ik
naar het boek. Dan kwam bruut het antwoord: "Dat
moet eerst aangevraagd worden, 't Is een C Boek".
Mijn antwoord was: "Juffrouw, als ik iemand anders
gestuurd had om dit boek voor mij te halen, dan kan
ik mij voorstellen, dat U misschien meent, dat die
persoon van mijn naam misbruik maakt om dat boek
in handen te krijgen. Maar nu ik als geestelijke
persoonlijk bij U kom om 't boek te vragen, nu meen
ik toch dat U geheel verantwoord bent 't aan een
geestelijke te geven.
"
Haar commando luidde: "U krijgt 't niet! Moet aan-
gevraagd worden!"
Daarop zeide ik: "Juffrouw, nogmaals vraag ik U dit
boek". Ik kreeg 't niet!
Daarop ben ik weggegaan, uitgeleide gedaan door
haar sarcastische groet "Dag kapelaan!!"
Geacht Bestuur, wat mij bij deze handeling het meest
geërgerd heeft, is dat zij te midden van het publiek
een kapelaan van de stad 3x pertinent geweigerd
heeft een boek te geven; en er vooral de nadruk op
legde, dat ook ik 't moest aanvragen. Wat moeten nu
die menschen, misschien parochianen wel gedacht
hebben? Mij dunkt dit: "Nou, wij zullen een kapelaan
maar niet meer raadplegen over 't lezen van boeken,
want die mag ze zelf niet lezen!
" In elk geval zal het
vertrouwen van 't publiek in het geestelijk gezag van
een kapelaan op dit gebied niet versterkt zijn.
M.i. heeft zij daardoor groote ergernis gegeven, die
goedgemaakt dient te worden.
Daar ik gaarne spoedig weer boeken in Uwe biblio-
theek kwam halen, zoudt U mij zeer verplichten, zoo
U deze zaak spoedig behandelde.
NB. Het door mij gevraagde boek was van Leroux, Het
geheim van de gele kamer Niet een
C Boek maar een
Bc Boek.'
135
-ocr page 140-
Binnen een week kreeg de boze kapelaan antwoord
van de secretaris. Die schreef 'dat de Voorzitter onzer
Vereniging met de betrokken assistente een onder-
houd heeft gehad, waarbij haar zeer nadrukkelijk werd
gewezen op haar plicht: tegenover eiken bezoeker on-
zer bibliotheek of leeszaal onder alle omstandigheden
steeds beleefd, correct en voorkomend te zijn; zeer ze-
ker tegenover een geestelijke in het publiek.
Aangezien echter de voorschriften voor het uitgeven
van zogenaamde C-boeken gegeven zijn door onzen
Censor en deze voorschriften door onze assistenten
streng moeten worden opgevolgd, achtte het Bestuur
het gewenst, dat deze zaak verder door onzen Censor
met U Eerwaarde mondeling zou worden behandeld
en nader toegelicht.'
Machteloos in de rij
Omdat armoe troef was bij allebei de bibliotheken
werd het personeel (tot in de jaren tachtig) onder-
betaald. Toch waren er steeds mensen te vinden die
bereid waren voor er een karig loontje te werken. En
dan moesten zij eerst nog een pittige opleiding volgen
ook! Vooral vrouwen vonden in de bibliotheek een
levensvervulling. Velen bleven jarenlang trouw hun
diensten draaien. Je vraagt je af waarom. Niet omdat
het publiek altijd zo geduldig en vol begrip was. Dat
blijkt bijvoorbeeld uit een brief die dateert uit 1938 en
ook al afkomstig is uit het archief van de RKOLB. Het
bestuur van de OLB kreeg vergelijkbare klaagzangen te
verwerken. Ze laten zien dat ook een halve eeuw gele-.
den velen zich ergerden als zij machteloos in de rij
stonden. Onvrede daarover is beslist geen verschijnsel
dat in onze kortademige tijd is ontstaan.
Op 5 mei 1938 schreef een lener aan het bestuur van
de RKOLB de volgende boze brief:
'Myne Meeren,
Het is al eens eerder door my gebracht onder de
oogen van de directrice, ik heb hierover verschillende
malen aan haar geschreven omdat ik in het woord di-
rectrice de beteekenis ziet dat deze toch de aan-
gewezene is die interne zaaken kan regelen, alhoewel
de persoon van haar waardigheid door my verre van
sympathiek wordt aangevoeld. Zy heeft vroeger be-
paald niets anders dan conversatie les gehad in wel-
sprekendheid, voor het overige, heb ik de ondervin-
ding opgedaan, gaat niets maar dan ook niets van
haar uit
Maar ja, de aanhouder die wint, het is nooit prettig
als men zelf hieraan meewerkt om dergelyke euvels
aan je bestuur mede te deelen, daarom dacht ik zoo
dan maar rechtstreeks aan het bestuur geschreven.
overtuigd dat ik tezynertyd de resultaten zal zien die
ik van uw directrice nog steeds afwacht
U moet dan weten, dal ik als lid en wel van de op-
richting af zeer sympathiek tegenover het doel van de
leeszaal sta en voordien zeer veel kennissen met my
die jammer genoeg bedankten om de behandeling
die zy ontvingen in de uitleening. Ik voor my kan daar
wel tegen.
Als winkelier moet men zyn personeel (door voorbeeld
op de eerste plaats) leeren, gezellig en beleefd om te
gaan met zyn cliënten. U vindt dat misschien een te
eenvoudig voorbeeld, maar juist doordat ik als winke-
lier de resultaten hien/an gezien heb, haal ik dit aan.
Wat doet men nu by u in de leeszaal en hopelyk door
dit schryven eindigen zal, want dit werkt funest op de
leden. Als men in de uitleening komt dan ziet men
een dame 7 staan, zelfbewust van haar persoonlyk-
heid om je aan lectuur te helpen. Ik zeg: "goeien-
avond" of "goeienmiddag", waarop door enkele nooit
wordt geantwoord en geef een lystje van 25 tot 30
boeken die ik gaarne zou willen hebben. Dit lystje
wordt ingekeken en wat hiervan het makkelykst te gr-
ypen is wordt achter hun rug vandaan gehaald soms
de allerlaatste van het lystje. Terwyl ieder toch een
lystje klaar maakt met de gezelligste boeken voorop.
Begint nu zoo'n schryver met een W per ongeluk en
men zegt zoo terloops hè juffrouw dit boek heb ik er
al zoo lang op staan is het inmiddels nog niet thuis
gekomen? Waarop men het antwoord van elk afzon-
derlyk krygt "net uitgeleend" of "niet thuis" maar ge-
keken by de W wordt er niet. Een gegichel van achter
de boeken doet my een onderonsje ontwaren die
gezellig thee zitten te drinken en de juffrouw die my
aan 't helpen is wordt nerveus neemt het boek
hetwelk het eerst door haar was gegrepen, voorziet
het van een datum en schuift het my toe en verwy-
dert zich om by het gezelschap te gaan zitten. Derge-
lyke dingen, ik noem er nu maar een, gebeuren my
'smiddags als 'savonds.
Een ander maal maakte ik gebruik van de studiezaal
(voor diefstal heeft het zyn nut om verschillende boe-
ken achter slot te zetten) ik wilde een boek nakyken
wat my niet lukte, wil men hierop wachten dan moet
men eenige dagen geduld hebben tot er iemand van
het personeel toevallig binnenwaait die je dan helpt.
Ik echter wachtte niet op dit toeval en ging op zoek
naar beneden. Achter een der deuren nam ik een ge-
krakeel van vrouwenstemmen waar Ik stapte de
leeszaal binnen, mogelyk om hier iemand aan te tref-
fen, echter zonder resultaat Een drukbelletje gaf uit-
komst; met veel rumoer stormden een viertal dames
(de directrice incluis) de gang in, dat stilte moet
beteekenen, ja, ja, een prachtig voorbeeld. De bezoe-
136
-ocr page 141-
feestelijk het honderdjarig bestaan gevierd van de in-
stelling die terecht "een machtig middel tot volksont-
wikkeling" is genoemd.!
kers worden erop gewezen wanneer zy zitten te
praten deze stilte In acht te nemen en zy aller-
heerschers stryken iedere maand hun salaris op en
wie zal hun wat doen. Er Is geen mensch die hun dit
belet want de leiding doet zelf mee.
Een kleine Indruk maar hopelyk een bydrage voor ee-
nige verandering.'
De klager had minstens voor een deel gelijk, want de
directrice van de RKOLB had de zaken veel minder
krachtig onder controle dan haar collega van de "neu-
trale", mevrouw E. De Clercq.
P.D. 't Hart
Arnodreef43, 3561 GK Utrecht
Noten:
1. Vergelijk P.D. 't Hart, Een machtig middel tot
volksontwikkeling. Honderd jaar openbare bibliotheken
in de stad Utrecht 1892-1992 (Zwolle, Catena, ISBN 90
Ondanks de moeilijkheden bleven de bibliotheken
voortbestaan. In 1969 zijn ze gefuseerd en in 1992 is 72211 41 3, 167 pag, geïllustreerd, 1992).
Ingezonden
Naar aanleiding van het artikel van de heer Baars
(Mbl. Oud-Utrecht september 1992, 106-107) over
de uitzending in 1946 van Hollandse kunstenaars en
intellectuelen naar Scandinavië, in het bijzonder De-
nemarken, wil ik het volgende opmerken.
Aan de uitzending naar Denemarken, zoals de heer
Baars beschrijft, heb ik geen enkele herinnering. Ik was
geen deelnemer. Wel was in die zomer van 1946 een
Nederlands Centrum voor Internationaal Intellectueel Con-
tact in oprichting, waarvan mevrouw Baars-Jelgersma in
Utrecht de secretaresse was. Op 10 augustus ging een
stencil uit om belangstellenden op te wekken zich op te
geven voor een reis naar Noorwegen. Deze reizen zou-
den op 30 augustus en 6 september plaats vinden, op
basis van uitwisseling. In 1947 zouden Noorse kunste-
naars en intellectuelen naar ons land komen. De kosten
van de reis bedroegen ƒ 320,-, 1ste klas retour met het
stoomschip Brabant van de Fred. Olsen Line naar Oslo.
Het verblijf in Noorwegen zou door het Noorse comité
betaald worden. Het aantal deelnemers bedroeg 75.
In de groep die op 30 augustus vertrok zaten de Ut-
rechtse kunstenaars Toon van Ham, Willem van Leus-
den, Hans van Dokkum, Otto van Rees en echtgenote,
Karel van Seben en Ans van Zeijst. In de groep die op 6
september vertrok staan de namen van Jan van Ham,
Man Hekman en Fedde Weidema vermeld. Tevens gin-
gen uit Utrecht mee Prof. De Bliek, Dr. Dom, Prof. Seek-
les en echtgenote, mej. Sobels, Dr. Oudendal en echtge-
note.
De groep die op vrijdag 30 augustus uit Antwerpen
vertrok, ging 's middags om vijf uur aan boord. De
aankomst in Oslo was op de zondag er op volgend
om vier uur in de morgen. Na de ontscheping vond
op de Holmenkollen (een groot restaurant, bekend
door de erbij gelegen ski-springschans) de officiële
ontvangst plaats door de Hollandse gezant, de heer
Luden en de voorzitter van het Noorse Comité, de
heer Harald Ramm, advocaat in Oslo. ledere deelne-
mer ontving 100 Noorse Kronen als zakgeld.
Na het ontbijt (!) werden de deelnemers naar het ver-
blijf van hun gastheren gebracht. De Utrechtse
kunstenaars van de groep van 30 augustus werden
naar het Gausdal hotel gebracht, dicht bij Lilleham-
mer gelegen.
Na een verukkelijk verblijf van een drietal weken
werd de terugtocht aanvaard, wederom met het
stoomschip Brabant van de Fred. Olsen Line.
Op 19 oktober werd het in oprichting zijnde Cent-
rum voor Internationaal Intellectueel Contact in
Utrecht definitief opgericht. In 1947 kwam uit
Noorwegen een groep kunstenaars en intellectuelen
naar ons land. Wij ontvingen een tweetal, waan/an
we met één nog jarenlang contact onderhielden. De
foto die bij het artikel van de heer Baars werd ge-
plaatst, is genomen op die reis naar Oslo.
Hans van Dokkum
Sterrenburg 1, Utrecht
137
-ocr page 142-
Deze gedichten, geschreven door
Utrechts stadshistoricus en
-archeoloog drs. T. Hoekstra, zijn
gesproken tijdens het afscheid van
Mw. drs. M.W.M. Vos-van Gortel
als burgemeester van Utrecht op
vrijdag 25 september 1992 in de
Jaarbeurs Utrecht.
utrechts geschiedenis in dichtvorm
1.  Op een historische ontmoeting Rome-Utrecht
Een handvol soldaten uit Rome
Is weer naar Utrecht gekomen
Zij vonden het fijn
Daar op het Domplein
Wie had dat ooit kunnen dromen?
2.  Op de bekering van de Friezen in Utrecht
De koppige, heidense Friezen
Hadden het snel in de smiezen
Volledig bekoord
Door Willibrords woord
Voor het Christendom kiezen!
3.  Op een Groningse professor uit Utrecht
De Vikingen uit het noorden
Kwamen hier mensen vermoorden
De stad stond in brand
Zo meldde Max' krant
In zeer hooggeleerde woorden.
4.  Op een Utrechtse bouwbisschop
Een keizer die hier kwam logeren
Zou levend niet huiswaarts meer keren
Zijn hart vond een huis
In 't kerkelijk kruis
Waar Bernold hem mee moest eren.
6.  Op het geestelijk en wereldlijk gezag in Utrecht
Een bisschop regeerde in 't Stichtse
En zei: 'ik, landsheer, verplicht ze
Tot vroomheid en strijd:
Dat geeft haat en nijd.
Maar mijn absolutie verlicht ze.
7.  Op de komst van Karel V naar Utrecht
En toen was daar plotsklaps een keizer
Die leek wel van staal en van ijzer
Hij bouwde een heel
Vreedzaam kasteel:
De Utrechters waren wel wijzer!
8.  Op de Opstand en de Beeldenstorm te Utrecht
In de tijd van de koning van Spanje
Venwijdert men kerk'lijke franje
Snelt beelden de kop
Geeft Philips een schop
En roept: Lang leve Oranje!
9.  Op Utrechts welvaren in de 17de eeuw
Na ongeveer vijfhonderd jaren
Begon ruimte wat zorgen te baren
Mensen te veel.
Sprak Hendrik Moreel-
se, Ik zal dat klusje wel klaren!
10.  Op het abrupte einde van die welvaart en op de
storm
5. Op Utrechts verhouding met zijn buren
De buren zijn niet te vertrouwen
Je moet ze echt buitenshuis houwen
Daarom kreeg Trecht
Het stedelijk recht
En mocht het zijn muren gaan bouwen.
Toen zijn de Fransen gekomen
Weg zijn de uitbreidingsdromen
De welvaart verdween
en dat niet alleen:
De storm nam ons kerken en bomen.
138
-ocr page 143-
Daar komt Trijn van Leemput aan
Kijk, haar werk is net gedaan.
Door vriendinnen en houweel
Bleef niet veel van Vreeburg heel.
't Manvolk stond wat aan de kant
En was rijkelijk onthand
Want het was alsof zij wisten:
't Is Utrechts eerste feministe.
Zie die Schurman, Anna M
Zeer geleerd en ook adrem.
Zij studeerde bij Gijs Voet
En die vond dat zomaar goed
Maar wel zei hij: luister kleintje
Verberg je achter een gordijntje
Want ik ben ook maar een vent en
Jij d'eerste Utrechtse studente.
Freule TuyII van Serooskerken
Schreef wel heel moderne werken.
Aan de Kromme Nieuwe Gracht
Heeft zij winters doorgebracht.
Velen bracht ze het hoofd op hol
Anderen vonden het te dol.
't Was me dan ook wel een tante
Deez' Eerste Utrechtse savante
Catharina van Renes
Gaf in musiceren les
Nummer 1 Brigittenstraat
Is het huis waarin de maat
Streng doch juist geslagen werd
En uit de kleine blagen werd
gemaakt muzieksolisten
Door Utrechtse eerste componiste
Wat gaat me nu dan overkomen?
Ben ik wakker of aan het dromen?
Laat de wijn mij dubbel zien?
Is dat werkelijk Tante Lien?
Ja, 't is haar ten voeten uit
En daarom roep ik nu luid:
Elf jaar lang collegehoeder.
Als Utrechts eerste burgermoeder.
11. Op alweer een burgemeester met plannen
Maar Utrecht zou wederom bloeien
En slaken zijn bakstenen boeien
Van Asch van Wijck
Was de koning te rijk
Met Zochers plannen tot groeien.
12. Op de groei van Utrecht
En gaat dat verhaal nu maar door en
Beginnen we weer als te voren?
Heel Voordorp is vol
De stad staat weer bol
De Meern kan ons echt wel bekoren.
Lofrede van de heilige Wiilibrord op
beroemde Utrechtse vrouwelijke personages
Ik ben de vrome Wiilibrord
Mijn mantel lang, mijn haren kort.
Ik draag een kerkje in mijn hand
en kerstende het hele land.
In Utrecht heb ik lang gewoond
En eindelijk is aangetoond
Dat ik daar ook een kerkje klein
Neergezet heb op 't Domplein
Daarin trad ik daag'lijks op
Als Utrechts eerste aartsbisschop
Suster Bertkens haard en huis
Was een halve eeuw een kluis
In het Godshuis van de Buren
Door een luikje kon men turen
En haar vragen goede raad
Die zij leverde op maat
Zo dan trad zij op getrouw
Als Utrechts eerste ombudsvrouw
139
-ocr page 144-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang nr 12 - december 1992
-ocr page 145-
Agenda
Maandblad Oud-Utrecht
65ejaargang nr. 12 -december 1992
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad e'n provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
Dinsdag 15 december 1992. Vereniging Oud-
Utrecht. Lezingen van Albert van Wersch en Gerrit
Jansen: 'Wijl< C centraal'. Plaats: Buurthuis Wijk C,
Waterstraat 2 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. De
entree voor leden van Oud-Utrecht is gratis; niet-le-
denbetalen ƒ 2.50.
T/m 31 december 1992. 'Groeten uit Utrecht'.
Tentoonstelling over 100 jaar prentbriefkaarten.
Plaats: Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numanka-
de 199, Utrecht. Openingstijden: ma 13.30-16.30
uur; di t/m vr 9.00-16.30 uur; za 9.00-12.30 uur.
T/m 31 januari 1993. 'Ikonen uit Nederlands
bezit'.
Tentoonstelling over eeuwenoude ikonen, die
afkomstig zijn uit Oost-Europa en die zich in Neder-
lands privé-bezit bevinden. Plaats: Rijksmuseum Het
Catharijneconvent, Nieuwegracht 63, Utrecht.
T/m 31 januari 1993. 'Dat zal je leren!'
Tentoonstelling over onderwijsleermiddelen sedert
1800 en een blik in de toekomst. Universiteits-
museum, Biltstraat 166, Utrecht.
T/m 21 februari 1993. 'Gerrit Rietveld 1888-
1964'.
Overzichtstentoonstelling van het totale
oeuvre van de architect en vormgever Gerrit
Rietveld. Plaats: Centraal Museum Utrecht.
16 januari t/m 24 februari 1993. Tentoonstelling
'Naar een nieuw evenwicht: Europa na de refor-
matie'.
Plaats: Domkerk, Utrecht. Openingstijden:
mat/mza 11.00-16.00 uur, zo 14.00-16.00 uur.
Rectificatie
In het artikel Nogmaals de dertig lioeven van
Oostveen
van Johanna Maria van Winter en
A.L.R Buitelaar (Maandblad Oud-Utrecht 65e
jaargang nr.10-oktober 1992, pag. 124-125),
zijn om onnaspeurbare redenen in de tekst de
nummers van de eindnoten weggevallen. Deze
nummers hadden als volgt moeten worden ge-
plaatst:
noot 1: pag 124, kolom links, regel 8,
na'1988';
noot 2: pag 124, kolom rechts, regel 12,
na 'Esselikerwoude';
noot 3; pag 124, kolom rechts, regel 16,
na 'twaalf-voorling-percelen';
noot 4: pag 125, kolom links, regel 32,
na 'intact';
noot 5: pag 125, kolom links, regel 45,
na'1504';
noot 6: pag 125, kolom links, regel 53,
na 'gerecht';
noot 7: pag 125, kolom rechts, regel 8,
na 'morgen'.
Bij de omslag
De afbeelding op de omslag is een gezicht op
(o.a.) het transept en de drie zuidelijke kapellen
van de Domkerk vanuit het zuidwesten, met de
doorgang tussen toren en kerk en met de
H.Kruiskapel, ca. 1745. Het is een platinotypie
van Roeloffzen en Hübner en W.G. Baer naar
een tekening van Jan de Beijer
(G.A.U. Top.Atlas Hd 85).
141
-ocr page 146-
Welke kerk van Willibrord:
Sint-Maarten of Sint-Salvator
doet denken aan de vroegmiddeleeuwse kerken zo-
als de omstreeks 690 naar Utrecht gekomen Angel-
saksische evangelieprediker Willibrord die in zijn va-
derland gekend zou hebben. Volgens De Groot be-
treft het hier waarschijnlijk een kerk die door
Willibrord is gebouwd.
In een ook door De Groot aangehaalde brief, ge-
richt aan de paus, in 753 spreekt Bonifatius - een
leerling en jongere collega van Willibrord, die na
diens dood de zorg voor de erfenis van zijn leer-
meester enige tijd op zich heeft genomen -3 van
een door Willibrord aangetroffen tot op de bodem
verwoest kerkje, dat deze vanaf het fundament her-
steld en aan Sint-Maarten gewijd had. Bonifatius
vermeldt in deze brief echter ook dat Willibrord in
de burcht Traiectum nog een kerk, en wel ter ere
van Sint-Salvator, had gebouwd.'' Er hebben dus
volgens Bonifatius, die goed van de situatie op de
hoogte moet zijn geweest, in Utrecht ten tijde van
Willibrord twee kerken gestaan. Welke van de twee
lijkt nu teruggevonden te zijn, die van Sint-Maarten
of die van Sint-Salvator?
Volgens de Utrechtse stadsarcheoloog gaat het om
de aan Sint-Maarten gewijde kerk die door Willi-
brord omstreeks 695 zou zijn gebouwd. Hij spreekt
daarbij het vermoeden uit dat de Angelsaksische
missionaris de alleroudste kerk van Utrecht, die hij in
zwaar beschadigde staat binnen de muren van het
nog Romeinse fort had aangetroffen, gedeeltelijk
heeft overbouwd. Later zou elders op het terrein
van het fort de domkerk gebouwd zijn, die aan
dezelfde heilige werd toegewijd. De oude kerk zou
vervolgens gereduceerd zijn tot een kapel.
We zijn benieuwd naar verdere argumenten van De
Groot om uit te gaan van de Sint-Maartenskerk, ar-
gumenten die hij wenst te bewaren voor een toe-
komstige publikatie over dit onderwerp. Het lijkt
ons evenwel vooralsnog waarschijnlijker dat, als in-
derdaad het fundament van de Heilige-Kruiskapel
uit de tijd van Willibrord dateert, we hier niet te
doen hebben met de kerk die door Willibrord op-
Zoals bekend levert archeologisch onderzoek vaak
nieuwe kennis op van het verleden, met name op
terreinen en voor perioden uit de geschiedenis waar-
over weinig geschreven bronnen bewaard zijn ge-
bleven. Minder vaak gebeurt het dat herinterpretatie
van oude opgravingsgegevens openingen tot nieuwe
inzichten biedt. Dat lijkt recentelijk wel het geval met
de datering van middeleeuwse bebouwing onder het
Domplein in Utrecht.^ Uit schriftelijke gegevens was
al sinds lang bekend dat op deze plaats, tussen de
domkerk en de vroegere kerk van Oudmunster, een
gebouwtje stond dat in de bronnen vanaf de twaalf-
de eeuw de Heilige-Kruiskapel werd genoemd. Deze
kapel is tussen 1826 en 1829 gesloopt, maar de fun-
damenten ervan zijn een eeuw later opgegraven en
aan een onderzoek onderworpen. Daarbij werd vast-
gesteld dat het om een gebouw uit de tiende of de
elfde eeuw moest gaan.2
Herinterpretatie van de opgravingsgegevens door
de stadsarcheoloog van Utrecht, H.L. de Groot,
heeft echter tot de veronderstelling geleid dat de
fundamenten aanmerkelijk ouder zijn. Hoewel de
latere Heilige-Kruiskapel kruisvormig was, zou de
oorspronkelijke kerk rechthoekig zijn geweest met
een smaller rechthoekig koor, een vorm die sterk
Sint-Maarten of Sint-Salvator? De Heilige-Kruiska-
pel vlak voor de afbraak. Potloodtekening door
R. Craeyvanger GAU, TA Ka 3.13.
142
-ocr page 147-
Situatietekening Domplein. 1: Ommuring en hoofdgebouw van het Romeinse fort. 2: i-leilige-Kruiskapel.
3: Kerk van Sint-Salvator/Oudmunster 4: Oud muurwerk onder het verdwenen schip van de domkerk.
Naar: E.J. l-laslinghuis,
De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, //, 1ste stuk, afl. 1
('s-Gravenhage 1956), 12.
bruik gemaakt lijkt te zijn. Dit ontbreken van conti-
nuïteit tussen oude en nieuwe bebouwing pleit er
niet voor dat we hier met de Sint-Maartenskerk te
doen hebben.
Voor de veronderstelling dat het bij de fundamenten
van de Heilige-Kruiskapel daarentegen gaat om de
Sint-Salvatorkerk van Willibrord, hebben we ver-
schillende aanwijzingen. Later in de middeleeuwen
blijkt deze kapel namelijk niet behoord te hebben
tot het aan Sint-Maarten gewijde domkapittel, maar
tot dat van Sint-Salvator, ook Oudmunster ge-
naamd.5 Opvallend is in dit verband de oriëntatie
van de kapel, die duidelijk anders is dan die van de
latere, aan Sint-Maarten gewijde domkerk, maar
meer lijkt op die van Sint-Salvator. Dat men bij de
bouw van de gotische domkerk de in de weg staan-
nieuw opgebouwd en aan Sint-Maarten gewijd
werd, maar met de door deze missionaris gestichte
kerk van Sint-Salvator.
Vanaf het fundament herbouwd?
Is er, om te beginnen, bij de Heilige-Kruiskapel spra-
ke van een tot op de bodem verwoest kerkje, dat
vanaf het fundament hersteld is, zoals Bonifatius
schrijft? Dit lijkl niet het geval. Volgens De Groot is
voor de bouw van deze oudste kerk een deel van
het hoofdgebouw van het Romeinse fort herge-
bruikt. Bezien we echter de van de opgraving ge-
maakte situatietekeningen, dan blijkt de Heilige-
Kruiskapel maar ten dele over het Romeinse hoofd-
gebouw te zijn heengebouwd, zonder dat op
enigerlei wijze van de muren van dit gebouw ge-
143
-ocr page 148-
Beke bouwde Willibrord dus in 695 bij de verwoeste
Sint-Thomaskerk een bedehuis ter ere van het Heilig
Kruis, waar hij de eerste doopvont in wijdde. Welnu,
het is opmerkelijk dat in later tijd niet de Sint-
Maartenskerk als zogeheten doopkerk fungeerde,
maar Sint-Salvator.^
Een oudere auteur, Thtofhed van Echternach, die in
1105 over het leven van Willibrord schreef en wiens
werk mogelijk als bron voor Beke heeft gediend, ver-
meldt dat de missionaris een kerk stichtte gewijd aan
het Heilig Kruis en aan Maria.^ De Sint-Maartenskerk
heeft, voor zover bekend, geen van deze beide pa-
trocinia ooit bezeten. Sint-Salvator heeft echter wél
de moeder Gods als patrones gehad.9
Wat opvalt is dat bij deze middeleeuwse geschied-
schrijvers als stichting van Willibrord een aan het
Heilig Kruis - en aan Maria - gewijde kerk genoemd
wordt, terwijl Bonifatius in dit geval toch van Sint-
Salvator als kerkpatroon spreekt. We menen dit te
kunnen verklaren uit het feit dat in de tijd waarin
Thiofried van Echternach en Johannes de Beke leef-
den de tot kapel gereduceerde kerk inderdaad aan
het Heilig Kruis gewijd was.
Het kost verder weinig moeite om in de vernielde
Sint-Thomaskerk die Johannes de Beke in zijn kroniek
vermeldt de verwoeste en door Willibrord herbouwde
en aan Sint-Maarten gewijde kerk uit de brief van Bo-
nifatius te herkennen. Dat vanaf de zeventiende
eeuw de Heilige-Kruiskapel ook wel Thomaskapel ge-
noemd werd, berust dan ook op de verkeerde veron-
derstelling dat dit de door Willibrord herbouwde kerk
zou zijn.10 Wellicht heeft De Groot zich hierdoor
laten leiden bij zijn vereenzelving van de Heilige-
Kruiskapel met de oudste Sint-Maartenskerk.
Op basis van deze gegevens menen we te mogen
concluderen dat het bij het fundament van de Heili-
ge-Kruiskapel waarschijnlijk niet gaat om de door
Willibrord herbouwde en aan Sint-Maarten gewijde
Frankische kerk, maar om de door de missionaris
gestichte kerk van Sint-Salvator Deze kerk zal in de
tiende eeuw vervangen zijn door een nieuwe Sint-
Salvatorkerk, die onmiddellijk ten zuiden ervan ge-
bouwd werd, waarna de door Willibrord gebouwde
Sint-Salvator gereduceerd zal zijn tot een kapel
gewijd aan het Heilig Kruis.^^
Herdatering?
Waar zouden dan, tot slot, de fundamenten van de
oudste, Frankische kerk en de daarop gebouwde
Sint-Maartenskerk kunnen liggen? Welnu, onder
het verdwenen schip van de gotische dom, on-
geveer midden tussen de domtoren en het nog
Opgravingstekeningen naar A. E. van Giffen met
de door liem gedane dateringen: PR. 1: Pre-Rom-
aans, eerste tielft negende eeuw. PR.2: Pre-Rom-
aans, tiende
eeuw. I-Vla: perioden van liet Ro-
meinse castellum. K: Karolingiscli. R: Romaans. G:
Gotiscti. Uit: Hasiingfiuis en Peeters,
De dom van
Utrecht, 163.
de Heilige-Kruiskapel liet staan, had er waarschijnlijk
niet zozeer mee te maken dat het domkapittel de
kapel vanwege haar vroegere status wilde ontzien,
maar met het simpele feit dat het er weinig over te
zeggen had. Zij behoorde immers aan Oudmiunster
Historiografie
Richten we ons nu op de middeleeuwse geschied-
schrijving over het oudste Utrecht. Die historiogra-
fie, die overigens pas eeuwen later begint, is nogal
verwarrend en tegenstrijdig, maar toch zijn daahn
enkele terugkerende elementen te ontdekken, na-
melijk het bestaan ten tijde van de Frankische ko-
ning Dagobert van een kerk die gewijd was aan
Sint-Thomas, welke kerk werd venwoest en later
door Willibrord herbouwd, maar ook de bouw door
Willibrord van een kerk vlak daarbij, die hij wijdde
aan ... het Heilig Kruis. Zo zegt de veertiende-eeuw-
se geschiedschrijver Johannes de Beke dat Willibrord
bi sunte Tiiomas icerke, die destrueert ende verval-
len lacfi, makede een bedehuus in die ere des hei-
llchs cruces in den jaer ons Heren Vf XCV, daer hi
in settede ende wyede die lerste vonte.^
Volgens
144
-ocr page 149-
overeind staande deel van de kerk, zijn door A.E.
van Giffen oude fundamenten aangetroffen. Deze
archeoloog, die een groot deel van de opgravingen
op het Domplein heeft verricht, dateerde de on-
derste bouwlaag, die hij Pre-Romaans 1 (PR.1)
noemde, op de eerste helft van de negende eeuw
en een bouwlaag daarbovenop (PR.2) op de tiende
eeuw.^2 Oud-stadsarcheoloog T.J. Hoekstra echter
meent dat beide bouwlagen uit dezelfde tijd kun-
nen dateren en schrijft ze toe aan de dom van Adel-
bold uit het begin van de elfde eeuw, dus uit een
latere periode.^^ Herstellingen aan de muur van het
Romeinse fort, die Van Giffen eveneens op de tien-
de eeuw dateerde, zouden echter volgens Hoekstra,
die dit muurwerk zelf heeft gezien, wel eens uit de
... zevende eeuw kunnen stammen, al voegt hij daar
voorzichtigheidshalve aan toe: 'In feite kunnen zij
slechts gedateerd worden in de periode tussen de
tijd waarin de Romeinen Utrecht verlieten (ca 260)
en 1122 toen de muur zijn verdedigende functie
verloor', i''
'i
Wanneer archeologen over het dateren van voor-
handen zijnde muurresten zo van mening kunnen
verschillen, zou dan ook ten aanzien van die onder
het verdwenen schip van de dom geen vroegere
datering, voor de oudste bouwlaag wellicht zelfs uit
de tijd van koning Dagobert, mogelijk zijn? Zou niet
de tweede door Van Giffen gevonden bouwlaag,
door hem gedateerd op de tiende eeuw, de her-
bouw vanaf de grond door Willibrord kunnen zijn?
De fundamenten van de Heilige-Kruiskapel, die door
Huib de Groot voor eind zevende-eeuws worden
gehouden, werden immers door Van Giffen ook op
de tiende eeuw gedateerd. Zoals we gezien hebben,
zegt Bonifatius in zijn brief aan de paus dat de oude
kerk tot op de bodem verwoest was en door Willi-
brord vanaf het fundament weer opgebouwd. Zou
het echt zo erg zijn geweest?' 5 ip jgjjgr geval
constateerde Van Giffen ter hoogte van de over-
gang tussen beide bouwlagen 'een dun laagje pikki-
ge zwarte grond'.i^ Een brandspoor uit de tijd van
de venwoesting misschien?
Een probleem is wél dat de onderkant van de op de
tiende eeuw gedateerde muur samenvalt met de
onderkant van een grondlaag die door Van Giffen
Karolingisch (K) werd genoemd, dus kennelijk date-
rend uit de achtste en negende eeuw. Het muur-
werk is in deze laag ingegraven. Maar was deze
laag, gezien de problemen bij de datering, wel Ka-
rolingisch? En hoe verhoudt deze grondlaag zich tot
het profiel waarin het fundament van de Heilige-
Kruiskapel zich bevindt?
Hier ligt ons inziens nog een mooie taak voor stads-
archeoloog De Groot en zijn medewerkers. Al me-
nen wij zijn veronderstelling over het 'terugvinden'
van de Sint-Maartenskerk vooralsnog niet te kunnen
delen, het is zijn verdienste dat met zijn herdatering
van het fundament van de Heilige-Kruiskapel het
onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse bebouwing
op en rond het Domplein een nieuwe impuls gekre-
gen heeft.
C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn
Staclionlaan41, 3583 RB Utrecht
Noten
1. Utrechts Nieuwsblad, 5 september 1992, p. 1
en 9; H.L. de Groot, Traces at Traiectum. An archa-
eologicalsurvey (z.pl.
1992), 14-20.
2. Een overzicht van de opgravingsresultaten en
de geschiedenis van en de opvattingen over de ka-
pel is te vinden in E.J. Haslinghuis en C.J.A.C.
Peeters, De dom van Utrecht, De Nederlandse Mo-
numenten van Geschiedenis en Kunst, II, 1ste stuk,
2de aflevenng ('s-Gravenhage 1965), 153-157.
3. Over de positie van Willibrord en Bonifatius
recentelijk RH.D. Leupen, 'Sint Salvator en Sint
Maarten, Willibrord en Bonifatius', in: R Bange en
A.G. Weiier (red.), Willibrord, zijn wereld en zijn
wer<; (Nijmegen 1990), 317-327.
4. S. Muller Fz. en A.C. Bouman (uitg.), Oor-
l<ondenboek van het Sticht Utrecht,
I, nr. 42: —
aecclesiam in honore sancti Salvatoris constituens
in loco et castello quod dicitur Traiectum.
fun-
damenta cuiusdam destructae a paganis ecclesio-
lae, quam Wilbrordus derutam usque ad solum in
castello Traiecto repperit, et eam proprio labore a
fundamento construxit et in honore sancti IVIartini
consecravit.
5. Haslinghuis en Peeters, De dom van Utrecht,
154.
6. H. Bruch (uitg.), Johannes de 6e/ce. Croniken
van den Stichte van Utrecht ende van Hollant,
Rijks
Geschiedkundige Publicatiën, gr. serie, 180 ('s-
Gravenhage 1982), 12-13, zie ook 7-8. In de
Latijnse uitgave: prope ruinam primordialis ecclesie
sancti Thome superedificavit in honore sancte cru-
cis oratorium, in quo renativi fontis primo conse-
cravit baptisterium
(H. Bruch (uitg.), Chronographia
Johannis de Beke,
Rijks Geschiedkundige Publicatin,
gr. serie, 143 ('s-Gravenhage 1973), 15, zie ook 7).
7.  Haslinghuis en Peeters, De dom van
Utrecht, :47.
145
-ocr page 150-
8. Afgedrukt bij S. Muller Fz., 'De St. Salvators-
kerk te Utrecht. Eene Merovingische kathedraal'.
Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom
Utrecht,
25 (1898), 50-51: Saepfa monasterii con-
dens in litore Rheni in Crucis ac diae sacravit hono-
re Mariae constituit cathedram sibi contiolaeque
proseucham, en: Non procul a ripa Rheni fluminis
aedificavit et dedicavit oratorium in honorem Cru-
cis salutiferae et theoticos Mariae Virginis per-
petuae.
9.  Haslinghuis en Peeters, De dom van Utrecht,
146.
10. Aldus ook Haslinghuis en Peeters, t.a.p.,
155-156.
11. T.a.p., 148.
12. Zie Haslinghuis en Peeters, t.a.p., 162-164.
13. T.J. Hoekstra, 'De dom van Adelbold II, bis-
schop van Utrecht (1010-1026)', Utrecht kruispunt
van de middeleeuwse kerk
(Zutphen 1988), 95-108,
ald. 100-102.
14. [T.J. Hoekstra], 'De vroege topografie van
Utrecht', in: M.J. Dolfin e.a., Utrecht. De huizen
binnen de singels.
De Nederlandse Monumenten
van Geschiedenis en Kunst, De provincie Utrecht,
De gemeente Utrecht, III A ('s-Gravenhage 1989), 3.
15. Leupen, 'Sint Salvator en Sint Maarten', 319
en 323-424, veronderstelt dat Bonifatius, door in
zijn brief aan de paus te spreken over een totale
verwoesting, om kerkpolitieke redenen bewust het
belang van de Frankische kerk ten opzichte van de
Sint-Salvator heeft geminimaliseerd. Deze notie al
bij J.M. van Winter, 'Utrecht aan de Rijn', Jaarboek
Oud-Utrecht 1975,
44-72, ald. 69-70.
16. Haslinghuis en Peeters, De dom van
Utrecht,
162; vgl. Hoekstra, 'De dom van Adelbold',
101-102.
Reactie
Broer en De Bruijn zijn zo voorkomend geweest
hun bijdrage aan dit maandblad mij op voor-
hand ter inzage te geven. Daardoor is het moge-
lijk dat ik een korte reactie geef.
Zij zijn het niet eens met mijn identificatie van de
Heilige Kruiskapel als de Maartenskerk van Willi-
brord. Dat is hun goed recht. Ik heb evenwel be-
denkingen tegen de wijze waarop zij de dis-
cussie voeren. Omdat een artikel over de Heilige
Kruiskapel in voorbereiding is, zal ik niet inhou-
delijk op hun argumenten ingaan. Het grootste
deel daarvan is gebaseerd op - relatief vrij late -
historiografische gegevens.
Als eerste vind ik het nogal ongelukkig dat zij re-
ageren op twee kranteartikelen (resp. Het
Utrechts Nieuwsblad d.d. 5-9-1992 en De Volks-
krant d.d. 12-9-1992, die zeker een deel van de
lezers niet bekend zal zijn. Het wordt dan wel
erg moeilijk om een eventuele discussie te vol-
gen.
Ten tweede is het te betreuren dat Broer en de
Bruijn niet hebben kunnen (of willen) wachten
tot alle argumenten op een rijtje zijn gezet. Het
was en is hen bekend dat ik een artikel voorbe-
reid. Nu hebben zij zich gebaseerd op gegevens
en tekeningen die reeds lang bekend zijn.
Daarvan uitgaande hadden zij met hun bijdrage
niet behoeven te wachten tot vanuit archeolo-
gische hoek een nieuw licht op de geschiedenis
van het Domplein zou zijn geworpen.
Op het moment dat de auteurs zich met archeo-
logische facetten gaan bemoeien geven zij er
blijk van wel eens een archeoloog te hebben
gesproken. Dat deze exercitie uitmondt in het
vaststellen wat een 'mooie taak' voor mij zou
zijn, brengt hun bijdrage op een niveau waarop
en een sfeer waarin discussies naar mijn mening
niet behoren plaats te vinden.
Ik blijf nog met één vraag zitten: vanwaar die
haast?
H.L. de Groot
Aangeboden
Jaarboeken Oud-Utrecht 1973 t/m 1989 en
Maandbladen Oud-Utrecht 1974 t/m 1989.
Gratis af te halen bij:
J. vanAndel, Kerkveld 6, 3431 EB
Nieuwegein, tel. 03402-38829.
146
-ocr page 151-
orde, de financiële perikelen spelen van het begin tot
op de dag van vandaag en de service aan de leden
blijft al evenzeer een voorwerp van aanhoudende zorg.
Een zorgelijke tijd breekt aan met de economische
crisis, een barre tijd met de oorlog. In die jaren was de
bibliotheek een waar toevluchtsoord voor werklozen
en mensen die de alledaagse rauwe werkelijkheid even
wilden ontvluchten.
Piet 't Hart is een historicus die zijn Utrechtse sporen
royaal verdiend heeft. Dit boek doet sterk denken aan
zijn relaas van het Wilhelmina Kinderziekenhuis: een
goede melange van institutionele, sociale en eco-
nomische geschiedenis, alles geschreven in een goed
leesbare stijl, die nergens 'jofel' wordt. De illustraties
vertellen het verhaal in beeld Het zijn er vele tientallen,
parallel met de tekst en daaraan een dimensie toevoe-
gend.
Tegenover de titelpagina is terecht een foto afgedrukt
van het gebouw aan de Voetiusstraat met het karakte-
ristieke tulpenboltorentje. De opname dateert overi-
gens uit 1975. Toen was de bibliotheek net (of nog net
niet) verhuisd naar het vroegere pand van V&D aan de
Stadhuisbrug.
v.S.
D.A. Belderbos,
Kuieren
Herinneringen aan mijn jeugd in Utrecht, Utrecht,
uitg. in eigen helieer. 1992. ISBN 90 9004 904 5. Ve-
krijgbaar in de boekhandel. Prijs
ƒ 14,95.
Met bewonderenswaardige geestkracht heeft Dick Bel-
derbos in de laatste fase van zijn leven - hij overleed op
21 april 1992 - zijn jeugdherinneringen op schrift ge-
steld. Ze vormen een kostbare familie-erfenis en geven
ook een kleurrijk en heel persoonlijk beschreven stukje
Utrechtse buurtgeschiedenis tot 1947. Dat begint met
het kroegje op de Betlehemweg, gedreven door zijn
opa Driehuys en het ouderlijk huis aan de Damstraat.
Dan volgen de verhalen over een jeugd in Lombok ge-
durende de crisisjaren, de Gregoriusschool van de
fraters aan de Kromme Nieuwe Gracht, het knapen-
koor van meester Bouwman, de hongerwinter en tens-
lotte het eerste baantje bij Algemene Verzekering So-
ciëteit Sint Petrus (A.V.S.) aan de Maliebaan nr. 50.
De grotendeels katholieke buurt rond de nu instorten-
de 'Goede Raad'-kerk ('Onze Lieve Vrouw Ten Einde
Raad') heeft daarmee voor de derde keer binnen enke-
le jaren de aandacht gekregen. Eerst was er de pa-
rochiegeschiedenis van de laatste pastoor, de historicus
drs. H.M.J. Müter, toen kwam De keurige burgerstraat
van Ton Schreutelkamp (zie Mbl. Oud-Utrecht resp.
Boekenschouw
RD. 't Hart,
Een machtig middel tot
volksontwikkeling
Honderd jaar openbare bibliotheken in de stad Utrecht
1892-1992. Zwo//e, Uitg. Catena, 1992. 167biz. m. il-
lustr. ISBN 9072211 41 3.
Prijs f 39,75.
Met bezoek van Majesteit in de Domkerk, een toesp-
raak van de minister, een lezing van Professor von der
Dunk en een receptie voor bibliotheekmensen in den
lande werd op 29 april 1992 100 jaar bibliotheek
('Openbare Leeszaal') in Nederland gevierd. Utrecht
heeft op dat terrein, zoals op vele andere, de oudste
papieren. Daar werd op 8 januari 1892 de leeszaal van
de Vereniging Openbare Leeszaal te Utrecht geopend
in het gebouw Concordia van de Volksbond aan de
Loeff Berchmakerstraat nr 12. De mannen die daartoe
het initiatief hadden genomen, de jurist Prof. W.L.RA.
Molengraaff en de industrieel H.A. van Beuningen,
werden door motieven van volksverheffing gedreven:
de leeszaal was een wapen in de strijd tegen on-
wetendheid en het drankmisbruik van de arbeiders. Al
na zes jaar bleek een verbouwing nodig. Bij die gele-
genheid werd een uitnodiging de stad ingestuurd
waarop vermeld stond dat de Leeszaal op werkdagen
van 10.00 uur 's morgens tot 10.00 uur 's avonds was
geopend en op zondag van 14.00 uur 's middags ook
tot 10.00 uur 's avonds. Kom daar nu eens om! In
1912 werd het nieuwe gebouw aan de Voetiusstraat
geopend, waaraan velen nog herinneringen hebben.
Boven de deur staan nog steeds de woorden 'Openba-
re Leeszaal'. Al eerder, in 1909, was de leeszaal ook
uitleenbibliotheek geworden; wie lid was (kosten:
ƒ 0,25) kon tegen betaling van nog een kwartje ook
boeken lenen.
Natuurlijk maakte de auteur ook uitstapjes naar meer
algemene thema's. Zo bijvoorbeeld over de discussie
met betrekking tot de financiering, de 'toelaatbaar-
heid' van bepaalde boeken (tot in de jaren zeventig
had de bibliotheek een 'gifkast') en de verzuiling. Er
bestond vanaf 1918 tot 1969 een aparte R.K. Openba-
re Leeszaal met censuur en IDIL en al. De huisvestings-
en personele verwikkelingen komen uitvoerig aan de
147
-ocr page 152-
Behalve voor technische en economische aspecten
heeft de schrijver ook belangstelling voor de flora en
fauna langs de kanalen, hun recreatiefunctie en de
Varsity.
En wat mijn fietsroute betreft: ik weet nu ook wie tot
oktober 1991 in het huis Muntzicht heeft gewoond.
Mevrouw Hamer keek uit op de Muntbrug en de Rijks-
munt en over het Menwedekanaal op zijn breedst. Toen
zij er met haar man, de rijkshavenmeester, in 1957
kwam wonen was er nog een drukke vaart op het Mer-
wedekanaal. Nu gaat bijna alles over het Amsterdam-
Rijnkanaal. Gelukkig zijn er ook voldoende Utrechtse
foto's opgenomen. Als het om lokaties gaat die je zelf
kent zijn die altijd te klein.
v.S.
Franl< Chapel,
Het fluwelen handvat
Gedichten en notities over de Utrechtse Maliebaan.
Utrectit Broese Keminl<, 1991 ISBN 90 71366 219.
Prijs f 9,50.
Als de wintertuin is aangeharkt, wordt het tijd voor een
gedichtenbundel moeten ze bij de Notarissen Hermans
en Schuttevaer aan de Maliebaan hebben gedacht. De
dichter Frank Chapel, de poëtische naam van Frans Dek-
kers leverde hun de verzen over de sjieke baan waaraan
hun kantoor is gevestigd, waarna de boekhandel aan de
Stadhuisbrug er een handelsuitgave van maakte onder
de intrigerende titel Hef fluwelen handvat.
De dichter maakt bij bijna al zijn verzen een korte histo-
rische notitie ter ondersteuning van het goed begrip der
poëzie. Zo worden het ook een beetje leergedichtjes.
Een historicus heeft geen oordeel over poëzie maar over
de annotatie kan hij wel iets zeggen. Van de 'foute'
bewoners worden wel SD, SS en W.A. genoemd, maar
niet het hoofdkwartier van de NSB, vanaf 1937 ge-
huisvest op nr 35. Het was voor dit pand dat op straat
de onsterfelijke regels werden gekalkt: 'Wie een nieuwe
staat wil bouwen, moet niet met zijn tante trouwen'.
De SS zat trouwens niet op nr 60 zoals hier wordt
beweerd, maar op 56. Monseigneur H. van de Wete-
ring, wel oneerbiedig aangeduid als 'Hein van de Baan'
vestigde zich niet in 1890 op nr. 40 maar eerst in 1900.
Zoals gezegd: de notities pretenderen historische infor-
matie te geven. Maar daarom kunnen het nog wel
prachtige gedichten zijn. De mooie titel slaat op de
stok van het maliespel, die een fluwelen handvat had.
En fluwelig zijn deze verzen zeker
v.S.
maart 1990, 30-31 en nov. 1990, 114). En nu is er dan
dit boekje van Belderbos, dat treft door de warme,
persoonlijke toon en door de weemoed om wat voorbij
is en niet terugkomt.
Dick A. Belderbos werd een verdienstelijk accountant
en belastingdeskundige. Hij was penningmeester van de
Vereniging Oud-Utrecht gedurende de jaren 1973-1976.
v.S.
KI. Baars.
Varend vervoeren
Van Amsterdam tot de Rijn. 100 jaar Merwedekanaal.
Utrecht, Uitgeverij Matrijs, 1991. 151 biz. m. Hls. ISBN
90 5345 006 8 geb. Prijs
ƒ 45,-
Vrijwel dagelijks fiets ik in de richting van De Munt
langs het Merwedekanaal vanaf het Amsterdam-Rijn-
kanaal. Als ik filosofisch was aangelegd zou ik mij op
dat ogenblik de historische les te binnen kunnen bren-
gen dat het betere de vijand van het goede is. Hoezeer
het Merwedekanaal honderd jaar geleden een winst
was voor de scheepvaart van Amsterdam op Duitsland
had ik mij voor lezing van dit jubileumboek niet zo ge-
realiseerd. Want hoe was het voor 1892? Vanuit Am-
sterdam ging het eerst tot Muiden over de Zuiderzee
en dan over de Vecht naar de Rijn. Dat was een route
met veel bochten en veel sluizen. In 1892 kon de
twaalfjarige prinses Wilhelmina het nieuwe kanaal ope-
nen. Voor de schippers was dat een tijdwinst van vele
uren, voor veel Utrechtse vrouwen en kinderen viel de
bijverdienste weg die het slepen van de zware schepen
door de singels opleverde. Dr A.A. Manten heeft on-
langs in ons Maandblad (nov./dec. 1991, 118-130) de
lotgevallen van de scheepvaart op de Vecht uitvoerig
geschetst.
In plaats van de beloofde vier jaar duurde het twaalf
jaar voor het Merwedekanaal klaar was. En in plaats
van de begrote 12 miljoen kostte de aanleg twintig mil-
joen gulden. Vertraging en kostenoverschrijding zijn
niet van vandaag of gisteren.
Ing. Baars, die zijn grootvader al over de oude 'Keulse
Vaart' heeft horen vertellen, heeft het artikel van
Manten niet meer kunnen benutten. Maar door jaren-
lange vertrouwdheid met en studie over de beide
waterwegen heeft hij een geschiedenis geschreven die
voorlopig wel afdoende is. Veel kaartjes en foto's geven
de noodzakelijke ondersteuning, want niets is zo af-
mattend als het lezen over routes zonder die routes
voor je te zien. Ook is een verklarende woordenlijst op-
genomen, onmisbaar voor nautische leken. Zeker waar
het boek zelf in een niet al te toegankelijke stijl is
geschreven.
148
-ocr page 153-
In De Bilt kreeg de
keizer geen natte
____voeten____
Koningen en keizers reisden in de middeleeuwen
nooit alleen. Als zij tot in onze uithoeken van hun rijk
hun bezoeken aflegden was het een indrukwekken-
de stoet van ruiters en voetvolk die de vorst met zijn
raadsheren en hovelingen vergezelde. Heel veel paar-
den trokken lompe karren en sleden over de soms
harde, soms zanderige bodem van de Utrechtse
Heuvelrug, die altijd moeilijk begaanbaar was: in de
dem vlakker was. Tussen Doorn en Zeist is die baan
nu nog terug te vinden onder de namen Oude Arn-
hemse Bovenweg, Arnhemse Bovenweg, Ie en 2e
Hogeweg en Oude Arnhemseweg.
De tocht van de keizer is bijna tot de gemeente-
grens van De Bilt te volgen, evenals het oude voet-
pad dat in Doorn voorkomt onder de naam Dorpsst-
raat en in Zeist als Driebergseweg en Utrechtseweg.
Hoogeweg
voetpad
verdwenen wegen
Overzicht van het Biltse (Jeel van (Je oude Hoogeweg (Heerbaan) met voetpad
Utrecht was moeilijk te bereiken. De stad lag te mid-
den van veel water en was in het oosten afgeschermd
door klei- en veenmoeras. Vervoer door het moeras
was nauwelijks mogelijk: paardehoeven trapten de
bovenlaag stuk tot een papmassa, de dieren gleden
weg en ze werden schichtig en bang. Herkauwers
waren er overigens, dank zij hun gespleten hoeven,
beter voor geschikt. Voor een jager was het al bijna
ondoenlijk via het moeras Utrecht te bereiken en al-
dus zijn reis te bekorten, maar voor de keizer met zijn
gevolg was het onmogelijk. Die oude Hoogeweg, zo-
als we de heerbaan in het vervolg zullen noemen, liep
tot de tegenwoordige Dreef in Zeist in een bijna wes-
telijke richting. Op de topografische kaarten van vóór
1930 is de voortzetting van de weg nog aangegeven.
winter modderig of met hardbevroren diepe sporen,
in de zomer rul en stoffig. De vele paardehoeven
trapten een vaste zandbodem stuk en wielen ploeg-
den steeds diepere voren in de grond, zodat men
naast oude sporen moest gaan rijden. Op deze wijze
ontstond er een zeer brede baan. Het was voor een
voetganger ondoenlijk daar zijn weg te kiezen. Op
enige afstand lag een smal, goed begaanbaar voet-
pad dat meestal door de gehuchten heen leidde en
niet, zoals de 'heerbaan', er om heen.'
Ook Utrecht kreeg meermalen bezoek van de keizer,
waar de bisschop hem dan als zijn leenheer binnen-
haalde.^ De stoet ging van Arnhem over Wagenin-
gen, Rhenen, Doorn, Driebergen en Zeist langs de
rand van de heuvelrug, waar de golving van de bo-
149
-ocr page 154-
een 'rode kool-effect' als het ware. In het iets
golvende terrein leek dat het meest op een oude
veelgebruikte zandweg. Een jaar later werden de-
zelfde sporen gevonden tussen de Hessenweg en de
Waterweg. Weer een jaar later kwam ten westen
van de Waterweg een bestemmingsplan tot ontwik-
keling en ook daar kwam hetzelfde profiel in de bo-
dem voor, om te eindigen ter hoogte van de afvoers-
loot van de rioolwaterzuivering. De voortzetting
ervan zou ten noorden van de boerderij 'Buitenzorg'
bij de sportvelden hebben gelopen. Bij de aanleg van
die velden in 1978/'79 was er, door de vroegere
zandafgraving, geen spoor meer van te vinden. In de
poldernaam 'De Hoge Kamp' hebben we echter een
aanwijzing dat die oude zandweg hier vrij zeker een
'droge' voortzetting had in de richting van het reeds
in 1076 bekende 'Huis Te Veen' ter hoogte van
Blauwkapel.3 Waarschijnlijk kon men vanaf dit huis
via oude oeverwallen de noordkant van Utrecht
(Weerdpoort) bereiken. Een oude gravure toont bij
het huis Te Veen een enigszins geaccidenteerd ter-
rein, mogelijk een oude noord-zuid stroomrug.^
In 1722 was een deel van de oude zandweg nog in
gebruik als 'landweg' tussen de Soestdijkseweg en
de Hessenweg. In dat jaar heeft de landmeter Justus
van Broekhuysen een opmeting gemaakt van alle
landerijen behorende bij Houdringe. Wij hebben
geen andere verklaring voor de westwaarts gerichte
donkere baan exact op het tracee van de zandweg,
die we zien als de voortzetting van de aloude
Hoogeweg. Aansluitend moet dus aan de oostzijde
van de Soestdijkseweg -vlak voor de boerderij langs-
de oude zandweg hebben gelopen. De rood ingete-
kende, onregelmatige plattegrond van die boerderij
mét huis is later met een onbeholpen hand aange-
bracht. In 1722 stond er alleen de boerderij. Ma-
muchet, de eigenaar van Houdringe, heeft vóór
1655 de oude weg tussen de Soestdijkseweg en de
gracht naast de boerderij afgesloten. Meer grond
had hij daar nog niet in eigendom. In 1655
constateerden de Staten van Utrecht, na een gehou-
den wegenschouw, dat de Heer van Houdringe de
'Looijdijk' had afgesloten maar dat hij deze ten
spoedigste weer had open te stellen^. Veel haast
werd er blijkbaar niet genmaakt want volgens een
herhaalde aanmaning in 1662 (!) bleek de toestand
nog onveranderd te zijn. Er was geen boer die
protesteerde.
Dat was wel het geval in 1776 toen de Biltse boeren
in het oostelijk gemeentegebied in verzet kwamen
tegen de afsluiting van een weg op Beerschoten.^ De
eigenaresse, Agatha Alewijn, weduwe van Pieter de
Smeth, wilde op een weg over haar gebied geen
Hij draait met een grote boog zuidwaarts over de ter-
reinen van het Jordanlyceum en Berkenhoven. Voorbij
de Blitse gemeentegrens ontbreekt echter elk zicht-
baar spoor, hoewel oude geschreven bronnen namen
als Hoogeweg, Rhienenscheweg, Aernemseweg,
Bovenweg en Hooge Zeisterweg vermelden ten oos-
ten van de Amersfoortseweg.
Als tegenhanger kennen we daar de Lage (Zeister)-
wech, ook Oertwech, Noertwech of Noordweg ge-
noemd en het door het gebied van Vollenhoven lo-
pende Zeister Voetpad.
PM 1 |Sr:.'—--qf?;^=F=^
g^fejg:.
^i^
l^gg^l f ■■«fe'"*'—t"^Xi£r;«''~''''''
1
f'" "'^TT;^ 1
j.
V»'"-'''''" t
-i.^.,-! Zii#<«« jj^.„ i4
Toch moet er, wilde de keizer ooit in Utrecht komen,
een voortzetting zijn geweest op Blits gebied. Zo
lang hij nog niet de Steenstraat kon gebruiken zal
hij met zijn gevolg de drassige gronden zoveel mo-
gelijk hebben gemeden. Schriftelijke bronnen over
de route zijn spaarzaam, maar in het terrein spreken
bodemvondsten een duidelijke taal. Er zijn nu nog
zoveel aanwijzingen te zien, dat het Blitse deel van
die oude toegangsweg naar de stad Utrecht gere-
construeerd kan worden. Voorbij de westgrens van
de gemeente De Bilt kan alleen de richting van de
oude zandweg een aanwijzing zijn samen met het
oude voetpad (de Voordorpsedijk) dat dichter langs
de drassige moeraskant voerde.
We laten de vorst met zijn gevolg even wachten aan
de Blitse oostgrens om uit het verre verleden over te
stappen in de 17e, 18e en 20e eeuw.
Ten behoeve van de aanleg van wegen en riolerin-
gen en de bouw van woningen in het begin van de
jaren vijftig, is veel grond weggegraven en de bo-
dem geëgaliseerd. Zo werden er ten noorden van de
Looijdijk twee zijwegen aangelegd. Akker en Dr.
Schaepmanweg, waarbij in de zijwanden van het cu-
net (= een uitgegraven sleuf om een betere onder-
grond te bereiken) merkwaardige grondverkleu-
ringen voorkwamen over een breedte van ca. 30 m..
150
-ocr page 155-
boeren meer toelaten die schapen naar de heide
dreven of plaggen haalden. Uit het proces dat volg-
de, blijkt dat er in 1743 door de Staten vergunning
was verleend om een oude weg over een lengte van
50 a 60 roeden noordelijker te verplaatsen. Het was
deze nieuwe weg die in 1776 door Agatha Alewijn
onbruikbaar werd gemaakt en afgesloten. Zij kreeg
echter geen gelijk. De boeren wezen op historische
rechten, 'de tiend halen', en wonnen het proces. De
eigenaresse moest de weg openstellen én verharden,
terwijl het gerecht van Oostbroek en de Bilt de weg
in de schouw moest opnemen. Doordat dit weggetje
met zijn veelsoortige verharding met keitjes en klin-
kertjes er nog steeds ligt, is het mogelijk om door een
maat van 50/50 roeden zuidwaarts uit te zetten de
'oude weg' terug te vinden, zuidelijk vóór het huis
Beerschoten. De tweede weg links van de oprijlaan
van Beerschoten is het enige stukje nu nog zichtbare
weggedeeelte dat, binnen de Biltse gemeente-
grenzen, herinnert aan de oude heerbaan naar
Utrecht en dat ter hoogte van de Dam aan de
'Visserssteeg aansloot op het gedeelte bij Houdringe.
Tussen het terrein van het Jordanlyceum en de weg
door Beerschoten is elke logische voortzetting
verdwenen. Waarom dit een ontbrekende schakel is,
wordt duidelijker door een paar brieven, die zich
bevinden in het archief van het huis Vollenhoven. In
apnl 1816 houdt een 'Commissie voor de nieuw aan
te leggen Staatweg van Zeijst naar De Bilt' zich bezig
met de aankoop van gronden: ter breedte van 3 rijn-
landsche roeden voor de Straatweg en van 1 rijn-
landsche roede voor twee sloten ernaast. We moeten
hierbij opmerken dat de grondeigendom van Vollen-
hoven zich uitstrekte tot de oude Hoogeweg. Het
'Zeijster Voetpad' dat in rechte lijn door het gebied
van Vollenhoven liep werd dus aanzienlijk verbreed.
Als tegenprestatie kreeg de eigenaar van Vollenhoven
de ondergrond van alle door de aanleg van de
nieuwe weg in onbruik gerakende wegen, waar on-
der het deel van de oude Hoogeweg tussen de boer-
derij De Eik en de Amersfoortseweg tegenover het
huis Vollenhove. De Hoogeweg werd gelijkgeploegd
met het ernaast liggende weiland. De beek aan de
noordkant van de weg bieef ongerept en is nog
steeds als een doodlopende gracht te zien.
Tot 1816 moest alle rijverkeer op de Utrechtseweg
in Zeist via de verlengde Kroostweg naar de
Hoogeweg en vervolgens via de Hoogeweg langs de
Amersfoortseweg richting Vollenhoven en daar
weer rechtsaf richting De Bilt. Hetzelfde gold na-
tuurlijk ook voor de omgekeerde richting.
Van het nu ontbrekende deel van de oude Hooge-
weg tussen de oostelijke oprijlaan bij Klein Beers-
choten (Amersfoortseweg nr 1) en de tegenwoordi-
ge weg nr 3 konden we weinig gegevens vinden.
Nadat in 1653 de weg nr 2 was aangelegd, kan
daarna pas de weg nr 3 tot stand gekomen zijn,
welke in elk geval in 1761 als zandweg in gebruik is
en eveneens weer Amersfoortseweg genoemd werd
(scabinale acten van Oostbroek en De Bilt, dl. VII
pag 19). Misschien ontstaan als 'Gezichtslaan' van
Vollenhoven? Het vervolg van de Hoogeweg in Zeist
binnen het Biltse gebied is nu wel voldoende be-
kend geworden. Dat men na het gereedkomen van
de Steenstraat via De Holle Bilt ging rijden laat zich
denken, waarbij de laatste al spoedig de naam
'Heerenwech' zal hebben gekregen. Het stuk
Hoogeweg ten oosten van de Soestdijkseweg wordt
dan aangeduid met de naam 'Loedijck', maar is
nimmer een dijk geweest.
J.W.H. Meijer
Arie Bosscherstraat 18, 9611 EN Sappemeer
Noten
1.  Damsté, P.H., Voor honderd jaar. Een
leerzaam vonnis uit 1880.
Maandblad Oud-Utrecht
1980, p. 109 e.V
2.  Labouchère, G.C., Bezoeken der Duitsclie
l<oningen en keizers aan Utreclit in de Middel-
eeuwen.
Jaarboekje Oud-Utrecht 1930, biz 31 e.v
3.  De Kruijff, CA., Bijdrage tot de geschiedenis
van de Blauw/kapel.
Utrechts Jaarboekje 1891; Hs.
Opg. Riddermatige Sloten, Gem.Arch.Utrecht.
4.  Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas.
5.  Gem. Archief De Bilt, Houdhnge-archief 13.01.
6.  idem, inventaris van het gerecht nr 1 bIz. 82
e.v (gerechtsnotulen 1766-1791).
Bronnen/literatuur
Register van Transporten, plechten e.a. Scabi-
nale acten van het gerecht Oostbroek en De Bilt;
Rijksarchief Utrecht, Rechterlijke Archieven nr. 1351.
Tijdschnft Wegen, jrg. 1953, bIz. 255-258,
W.J.A. Arntz, Uit de geschiedenis van onze klin-
kerwegen.
151
-ocr page 156-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET GEBIED
TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
Ie jaargang
maart 1967
nr. 1
Redaktie-commissie : A.Graafhuis, Utrecht; P.M.Heijmink
Liesert, Schalkwijk ; L. M. J.de Keijzer, Houten; G.M.Staal,
Odijk; P. H.de Winter, Bunnik; Mej. A. Wijnen, Bunnik.
Redaktie-adres:
P.M. Heijmink Liesert, Jhr. Ramweg 45, Schalkwijk.
Eindredaktie :
A.Graafhuis, Utrecht.
Inhoud van dit blad :
Ten geleide, dr. M.P.van Buijtenen, rijksarchivaris in de
provincie Utrecht.
De omslag van ons blad, A.Graafhuis.
Van de doden niets dan......kwaads.
Schonauwen,         P.M.Heijmink Liesert en L.M.J.de Keijzer.
De hofstede "Scherpenborch", mr. P. H.Damsté.
Lidmaatschap : ƒ 10. — per jaar
Postrekening nr. 214585 t.n.v. Raiffeisenbank Houten, t.g.v.
rekening Historische Kring.