-ocr page 1-
,/^^(/
.^ .*
Utrecht
Maandblad Oud-Utrecht
Register 1993
66ste jaargang
Bibliotheek der
Rijksuniversiteit
urHiZC'-,r
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
1926 1126
drs. R.P.M, van Antvi/erpen
Noteboomlaan 27
3582 CG Utrecht
-ocr page 2-
Schrij\ers
2 Bogaers, L Utrecht aan de vooravond van
de alteratie
35 Bok, M.J. "Het gedroomde land".
Pastorale schilderkunst in de Gouden Eeuw
86 Brits-Oversteegen M.G. Muziek en vrije
tijd in Utrecht in de jaren 1910 -1940
139 /dem, Rectificatie
50 Brombacher, A.A. Fysisch-geografische
beschrijving van het gebied rond
Vleuten
73 dampen, W. van Boerderijen in het
westelijk (veen-) weidegebied
66 Claringbould, P.H.E. Indicatieve flora- en
faunagegevens in het gebied van Vleuten-
De Meern
126 Dirkse, P. Sint Maarten in het gips
48 Dolfin, M. Inleiding (m.b.t. de artikelen
over het westelijk weidegebied)
52 Graafstal, E.P. Een archeologische kartering
ten westen van Utrecht
39 Haksel, N.C. Het oude kantoor (herinne-
ringen, bewerkt door G.J. Röhner)
29 Haverkamp, A. De gegevens uit de enquête
in Maandblad Oud-Utrecht
118 Idem, Maria van Hogarije. Koningin tussen
keizers en kunstenaars, 1505 -1558
15 Kaajan, H.J.Ph.G. De Begijnekerk
(1854-1937)
47 Kernkamp, H.H.W. Voorwoord (m.b.t. de
artikelen over het westelijk weidegebied)
73 Kits Nieuwenkamp J.F.K. Boerderijen in
het westelijk (veen-) weidegebied
70 Kuiper, H.W. De bomen rond Vleuten -
De Meern
61 Laman, M. Historisch-ruimtelijke ontwikke-
ling van de gemeente Vleuten - De Meern
82    Lemaier, J. W. Jaarrekening 1992
83    Idem, Toelichting op de jaarrekening
26 Meulen, J.N. v.d. Huisnummers in de stad
Utrecht
94 Idem, Museum en School van Kunstnijver-
heid te Utrecht
84 Pietersma, A. Jaarverslag van de Vereniging
Oud-Utrecht over 1992
124 Pot, T. Oud zeer (over skeletten gevonden
bij opgravingen)
39 Röhner, G.J. Het oude kantoor
23 Schalk, A.H.M, van Boekenschouw
90 Idem, Boekenschouw
130 Schuurman, A. Enkele voorbeelden van
kinderbescherming in Utrecht voor de tot-
standkoming van de kinderwetten in 1905
42 Smit, K. Boekenschouw
120 Storm van Leeuw/en, J.A. Perebomen langs
deEnghlaan in Vleuten
34 Struick, J.E.A.L In Memoriam, Een voltooid
leven: J.W.C, van Campen, 1899-1993
105  Utrechts Monumentenfonds (bestuur),
Utrechts Monumentenfonds vijftig jaar
110 Vergeest, A. Alles wat aestetisch boeit
122 Vogelzang, F. Van de leestafel
138  Idem, Van de leestafel
137 l/rugt, M. v.d. Boekenschouw
8 Zijl, I. van Volkswoningbouw door G. Th.
Rietveld in Hoograven en Tolsteeg
Utrecht stad
2 Utrecht aan de vooravond van de alteratie
8 Volkswoningbouw door G.Th. Rietveld in
Hoograven en Tolsteeg
15 De Begijnekerk (1854-1937)
26 Huisnummers in de stad Utrecht
39 Het oude kantoor
86 Muziek en vrije tijd - in Utrecht in de jaren -
1910-1940
139  Rectificatie
94 Museum en School van Kunstnijverheid te
Utrecht
106  Utrechts Monumentenfonds vijftig jaar
124 Oud zeer (over skeletten gevonden bij
opgravingen)
126 Sint Maarten in het gips
130 Enkele voorbeelden van kinderbescherming
in Utrecht voor de totstandkoming van de
kinderwetten in 1905
-ocr page 3-
Utrecht provincie
Serie artikelen over het weste/y/c weidegebied
(Vleuter)-De Meern)
47    Voorwoord
48    Inleiding
50 Fysisch-geografische beschrijving van het
gebied rond Vleuten
52 Een archeologische kartering ten westen
van Utrecht
61 Historisch-ruimtelijke ontwikkeling van de
gemeente Vleuten-De Meern
66 Indicatieve flora- en faunagegevens in het
gebied van Vleuten-De Meern
70 De bomen rond Vleuten-De Meern
73 Boerderijen in het westelijk (veen-) weide-
gebied
35 BernhardZwaerdecroon, in: "Het gedroom-
de land". Pastorale schilderkunst in de
Gouden Eeuw
Boekenschouw
90 Roland Blijdenstijn en Henk Rienks,
Watertorens
101 N.J.PM. Bos en R.CJ. van Maanen, Fiscale
bronnen: structuur en onderzoeksmogelijk-
heden
137 R.J. Butterman, Het stadsbestuur van Wijk
bij Duurstede in de tweede helft van de
zeventiende eeuw
42 Cornelis Dekker, Roland Baetens, Suzanne
MaarschalkenA/eerd-Deschamps,
Album
palaeographicum XVII Provinciarum
101 M. G.J. Duijvendak en J.J. de Jong,
Eliteonderzoek: rijkdom, macht en status
in het verleden
23 M.N. van Haeringen-'t Hart en A.C. Voogt
De Utrechtse Domkerk
90 Donna de Jong, 'Den regenboog', grens
der Pietersimmuniteit. Een geschiedenis
van vier universitaire panden aan de
Kromme Nieuwegracht en Muntstraat
122  Henk Kuiper, Utrecht bomenstad.
Wetenswaardigheden en verhalen over
Utrechts waardevolle bomen
101 Nederlands Centrum voor Volkscultuur,
Kleurrijk Utrecht. Dagelijks leven in een
multiculturele stad
23 G.H. Rodijk, De huizen van Rietveld
90 Jan Teeuwisse, Utrechtse universiteitspor-
tretten
Vondsten
89 Van een dubbele stuiver uit Friesland van
1597
101 Een kleinood uit een grafkelder
123  Beschilderd bord en benen voorwerpen
(spoel?)
139 Van een terra sigillata-scherf
120 Perebomen langs de Enghlaan in Vleuten
122,138 Van de leestafel (selectie uit de be-
handelde onderwerpen in de historische
tijdschriften van de regio)
Personen
110  Joseptiine en Lambertus van Baaren,
in: Alles wat aesthetisch boeit
111   H.P. Bremmer, in: Alles wat aestethisch
boeit
34 J.W.C, van Campen, in: In Memoriam.
Een voltooid leven; J.W.C, van Campen,
1899-1993
111 Dirl( Hannema, in: Alles wat aesthetisch
boeit
118 Maria van Hongarije, in:
Maria van Hongarije, Koningin tussen
keizers en kunstenaars, 1505-1558
95 P.J. Houtzagers, in: Museum en School van
Kunstnijverheid te Utrecht
8 G.Th. Rietveld, in: Volkswoningbouw door
G.Th. Rietveld in Hoograven en Tolsteeg
94 Idem, in: Museum en School van Kunst-
nijverheid te Utrecht
126 A Tepe, in: Sint Maarten in het gips
-ocr page 4-
Berichten/Diversen
14 Boerderij van het jaar 1993
14 Prentbriefkaarten (STABU)
14 Nieuwsbrief S.S.G.
21 Aanwinsten 1992 Gemeentelijke Archief-
dienst Utrecht
38 Eeuwfeest Alliance Frangaise d'Utrecht
102   Uitgaven van de SPOU, het Monumenten
Inventarisatie Project
103  Europese steun voor kasteeltuin Sypesteyn
114 Najaars contactavond Stichting Stichtse
Geschiedenis
Vereniging Oud-Vtrecht
1,11,25,33 Aankondiging diverse lezingen
1,13,33,45,81,93,105,117,129 Agenda
25, 79, 91,123,136,137 Diverse oproepen
29 De gegevens uit de enquête in Maandblad
Oud-Utrecht
46 Oud-Utrecht prijs 1993
82 Jaarrekening 1992
84 Jaarverslag van de Vereniging Oud-Utrecht
over 1992
114  Aankondiging excursie
115  Najaarsledenvergadering 1993
-ocr page 5-
29 januari 1993. Rietveldlezing, door Aldo van
Eyck. Plaats: Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht.
Aanvang: 19.30 uur. Informatie: 030 - 362362.
16 februari 1993. Nicolaas van der Monde-le-
zing. Drs. A.E.E. Kipp, 'De Gertrudiskapel in relatie
tot de andere Utrechtse schuilkerken'.
Plaats: Pie-
terskerk, Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. De toe-
gang is gratis.
16 januari t/m 24 februari 1993. Tentoonstel-
ling 'Naar een nieuw evenwicht: Europa na de re-
formatie'.
Plaats: Domkerk, Utrecht. Openingstij-
den: mat/m za 11.00-16.00 uur, zo 14.00-16.00
uur.
Maandblad Oud-Utrecht
66ejaargang nr. 1 -januari 1993
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W, Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lennaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654.
Lezing
Vredenburg tweezijdig
belicht
Het kasteel Vredenburg te Utrecht (1529-
1577) heeft de fantasie altijd geprikkeld. Het
optreden van Trijn van Leemput is onlosma-
kelijk met de sloop van deze "dwangburcht"
verbonden. Thea Beckmann heeft haar tot
hoofdpersoon van haar boek "De val van
Vredeborch" gemaakt.
Vredenburg was niet alleen een symbool
van onderdrukking: het is ook een indruk-
wekkend staaltje van vestingbouw geweest
en een "bedrijf" waar mensen woonden en
werkten. Door opgravingen en archiefonder-
zoek is daar vrij veel van bekend geworden.
Hoe verhouden zich nu het werk van een
romanschrijfster en van een historicus/archeo-
loog met elkaar als zij eenzelfde onderwerp
behandelen?
Op woensdag 20 januari 1993 zullen
Thea Beekman en Tarq Hoekstra ieder een le-
zing met betrekking tot Vredenburg verzor-
gen. Deze lezingenavond vindt plaats in het
gebouw van de Gemeentelijke Dans- en Mu-
ziekschool, Domplein 4 te Utrecht. De zaal is
open om 19.30 uur; de aanvang van de le-
zing is om 20.00 uur. De toegang is voor le-
den van Oud-Utrecht gratis, voor niet-leden
ƒ2,50.
Zoals gewoonlijk is er in de pauze gelegen-
heid tot het drinken van een kop koffie.
Agenda
20 januari 1993. Vereniging Oud-Utrecht.
Vredenburg tweezijdig belicht'. Lezingen door
Thea Beekman en Tarq Hoekstra. Plaats: Gemeen-
telijke Dans- en Muziekschool, Domplein 4,
Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Voor leden van
Oud-Utrecht is de toegang gratis; niet-leden beta-
len ƒ 2,50.
21 januari 1993. Donateursavond Utrechtse
Klokkenspel Vereniging. Onderwerp: 'De klokken-
cultuur in Japan, verleden en lieden'.
Dr. André
Lehr, conservator van het Nationaal Beiaardmuse-
um te Asten en oud-directeur van de Koninklijke
Eijsbouts Klokkengieterij te Asten spreekt over het
rijke verleden van de Japanse klokkencultuur. Ahe
Abbenes, stadsbeiaardier van Utrecht zal ingaan
op de huidige klokken- en beiaardcultuur in Ja-
pan. Plaats: Nationaal Museum van Speelklok tot
Pierement, Buurkerkhof 10, Utrecht. Aanvang;
20.00 uur.
Oud-Utrecht ■ januari 1993
-ocr page 6-
UTRECHT
AAN DE VOORAVOND VAN
DE ALTERATIE*
Tentoonstelling in de Domkerk
Van 16 januari t/m 24 februari is in de Utrechtse Domkerk een fototentoon-
stelling te zien onder de titel "NAAR EEN NIEUW EVENWICHT: EUROPA NA DE
REFORMATIE". Met de Europese integratie voor ogen vroeg dr Nigel Yates, de
ontwerper van de tentoonstelling, zich af hoe in vroeger tijden in Europa op
een ingrijpende verandering is gereageerd. Als insnijdende gebeurtenis koos
hij voor de reformatie, omdat die voor de belevingswereld en de cultuur van
een niet te onderschatten betekenis is geweest.
Van zes Europese landen wordt in deze tentoon-
stelling belicht wat de invloed van de reformatie is
geweest op de samenleving, het kerkelijke leven, de
liturgie en kerkinrichting, onderwijs en armenzorg.
Ook wordt aandacht besteed aan de positie van de
mensen die omwille van het geloof gevlucht zijn. De
landen die aan bod komen, zijn Groot-Brittannië,
Denemarken-Zweden, Nederland, België, Frankrijk
en Duitsland. Met gelukkige hand zijn de illustraties
gekozen, zodat niet alleen een informatieve tentoon-
stelling tot stand is gekomen, maar ook één die een
lust voor het oog is. De vormgeving is verrassend en
draagt ertoe bij dat de toeschouwer niet alleen be-
grip krijgt voor de situatie in ieder land afzonderlijk,
maar ook inzicht in de vele factoren die een rol spe-
len in de complexe verhouding van kerk en staat.
Een verrassend resultaat van dit vergelijkend onder-
zoek is dat de overeenkomsten groter blijken dan de
verschillen. Veelal hebben de landen eenzelfde soort
oplossing gevonden voor de problemen waarvoor zij
zich gesteld zagen, nu de katholieke kerk niet langer
hèt overkoepelende orgaan was.
In deze tentoonstelling wordt ook, in aparte vitri-
nes, aandacht besteed aan de situatie in Utrecht ten
tijde van de alteratie, het moment waarop de uitoe-
fening van de katholieke godsdienst verboden
wordt, in Utrecht in 1580. Hoe waren toen de ver-
houdingen in de stad? Welke consequenties had de
hen/orming voor de structuur van de samenleving?
Hoe functioneerden onderwijs en armenzorg daarna
in Utrecht? Eén conclusie is, dat er nog veel onder-
zoek nodig is, om de gecompliceerde verhouding
tussen katholiek en protestant in deze voormalige
bisschopsstad te vatten, en de gevolgen van de re-
formatie op de verschillende maatschappelijke terrei-
nen goed in te schatten. Het is verbazingwekkend
hoeveel lacunes er juist binnen deze vraagstelling
zijn. Tot nu toe ontbreekt bijvoorbeeld een systema-
tisch overzicht van wat er met de armenzorg in
Utrecht gebeurd is na de alteratie.
Hieronder volgt een voorproefje van de sfeer in
Utrecht aan de vooravond van de alteratie, van de
hand van de ontwerpster van de tentoonstelling, Lle-
wellyn Bogaers. Zij hoopt in 1993 een dissertatie af
te ronden waarin het religieuze leven in de stad
Utrecht in de zestiende eeuw centraal staat, maar
vooral de mensen die er een rol in hebben gespeeld.
De internationale tentoonstelling is tot stand ge-
komen onder auspiciën van de county council van
het Engelse graafschap Kent en is in Utrecht te zien
op initiatief van de Gemeentelijke Archiefdienst
Utrecht, in samenwerking met het Citypastoraat
Domkerk.
De Dom is op werkdagen open van 11.00 tot
16.00 uur, en op zondag van 14.00 tot 16.00 uur.
Inleiding
Op 30 december 1566 bieden vier Utrechtse bur-
gers het stadsbestuur een smeekschrift aan dat tot
de koning gericht is. Hierin verzoeken zij de vrije uit-
oefening van de gereformeerde religie^ in de stad
Utrecht. Als tegenprestatie bieden zij "dertich ton-
nen goudts" aan, ofte wel 3 miljoen goudguldens! ^
Het request wordt geweigerd, omdat het niet aan
het stadsbestuur is gericht. Bovendien is het niet on-
dertekend. De delegatie bestaat uit niet de eerste de
beste Utrechtse burgers; Adriaen van Oestrum, Jan
Pyll, Dirck Weyman en Dirck Dircksz. Neuteboom.
Door de Raad van Beroerten zullen zij voor deze
daad zwaar worden gestraft. Adriaen en Jan worden
in 1568 bij verstek -zij waren gevlucht- veroordeeld
OuD-UtRECHT • JANUARI 1993
-ocr page 7-
afgewezen.6 Waren zij blind voor de realiteit, omdat
een grotere gedachte hen dreef? Het moet hun dui-
delijk zijn geweest dat zelfs een Willem van Oranje
die de beweging goedgezind was, niet meer ver-
mocht dan de concessie dat zij op een vaste plaats
buiten de stadsmuren bijeen mochten komen voor
prediking. Verwachtten zij dat het stadsbestuur on-
der de indruk zou zijn van een toezegging van 3 mil-
joen gulden? Wilden zij met dit aanbod aangeven
welk een rijke en grote organisatie achter hun stond?
Ter illustratie van dit bedrag: de schuldenlast van de
Staten van Utrecht bedroeg in 1562 ruim 250.000
gulden.^ Hoopten zij met de vuist die het aanbod
ook was de dagen van de Beeldenstorm weer tot le-
ven te kunnen brengen? Dachten zij het stadsbestuur
onder het uiten van dreigementen tot concessies te
verleiden? Zij moeten toch geweten hebben dat de
gouden dagen van de Beeldenstorm definitief voorbij
waren. Dat hun partners in dit gebeuren, de leden
van het Verbond der Edelen, de zaak allang de rug
hadden toegekeerd, door op 23 augustus een Ak-
koord te sluiten met de landvoogdes die hun amnes-
tie in het vooruitzicht had gesteld in ruil voor ontbin-
ding van het Verbond en handhaving van de openba-
re orde. Ten gunste van de nieuwe religie was daarbij
vastgelegd dat de Inquisitie zou worden opgeschort,
de plakkaten verzacht, en de predikatie toegestaan
waar die reeds vóór 23 augustus was gehouden. De
prediking buiten de stadsmuren viel dan ook binnen
de termen van dit verdrag. Verder gaande concessies
waren in december 1566 geen haalbare kaart.
Politieke ervaring van de delegatieleden
Is een sleutel tot begrip voor de actie van 30 de-
cember te vinden in de persoonlijke voorgeschiedenis
van de delegatieleden, die ik dan zou willen onder-
scheiden naar politiek en religie. Aan politieke oner-
varenheid kan het optreden van 30 december niet
worden toegeschreven. Jan Pyll was lid van de stede-
lijke raad geweest, in 1563 en 1564. Hij kwam uit
een familie die veel bestuurlijke ervaring had. Adriaen
van Oestrum behoorde tot een brouwersfamilie, en
was dus redelijk welgesteld.^ Hij was getrouwd met
Stephania, een dochter van Dirck de Goeyer die her-
haaldelijk in de stedelijke raad had gezeten. Adriaen
zelf was in 1564 kerkmeester van de Geertekerk, een
functie die ook zijn vader enkele malen heeft be-
kleed. Van Dirck Neuteboom is mij buiten wat hem
ten laste is gelegd in zijn doodvonnis nog weinig sa-
menhangends bekend: hem wordt zwaar aangere-
kend dat hij de preken van de nieuwe religie heeft
bezocht en dat hij tot de delegatie behoorde die de 3
miljoen goudgulden heeft aangeboden. Overigens
wordt daarin ook opgemerkt dat hij na het aanbie-
den van het smeekschrift een predikant op straat ge-
vraagd heeft, "waer men die penningen zoude moe-
tot levenslange ballingschap,^ de beide Dircken be-
kopen deze actie met de dood.'' Van allen worden de
goederen geconfisqueerd.
De politieke situatie
Wat beweegt mensen die een comfortabele posi-
tie bekleden om zich als pleitbezorger op te werpen
voor een streven dat niet meer op een warme ont-
vangst kan rekenen? Eind 1566 staat de zaak van de
hervorming er immers niet goed voor. Onder indruk
van de Beeldenstorm die in Utrecht van 24 tot 26 au-
gustus woedde, had het stadsbestuur op 27 augus-
tus een verdrag gesloten met "die van de nyeuwe re-
ligie" en hun onder andere de uitoefening van hun
godsdienst toegestaan in de Jacobikerk. De land-
voogdes Margaretha van Parma kon dit verdrag niet
gedogen en maakt het onmiddellijk ongedaan. Op 6
september wordt in de stad afgekondigd dat de ge-
reformeerden voortaan alleen buiten de stadsmuren
mogen prediken. De hervormden houden zich aan
deze bepaling en verlaten de Jacobikerk. Desondanks
richten zij daarna voortdurend verzoeken aan het
j stadsbestuur om een kerk in de stad te mogen heb-
ben. Op alle verzoeken wordt afwijzend gereageerd.
Bij deze verzoeken treedt Adriaen van Oestrum
nogaleens als woordvoerder van de gereformeerden
op. Zelf parochiaan van de Geertekerk stelt hij op 27
september voor dat deze kerk ter beschikking van de
nieuwe religie wordt gesteld. Volgens hem heeft de
meerderheid der parochianen hier geen bezwaar te-
gen. Ook dit voorstel ketst af. Adriaen waarschuwt
daarop het stadsbestuur dat hij niet kan instaan voor
de gevolgen van deze weigering.5
Door bemiddeling van de stadhouder Willem van
Oranje wordt uiteindelijk, op 28 november, verkre-
gen dat de gereformeerden buiten de stadsmuren op
een vaste plek bijeen mogen komen. Op 20 decem-
ber wordt een brief van Willem van Oranje gepubli-
ceerd, waarin nadrukkelijk gesteld wordt dat de ge-
reformeerden alleen "naeckte predicatie" toegestaan
is en geen andere "exercitie van religie". Hieronder
kan worden verstaan het collecteren van geld en het
toedienen van sacramenten zoals het doopsel en het
avondmaal. Tien dagen later, op 30 december biedt
een delegatie van "de nyeuwe religie" het stadsbe-
stuur 3 miljoen gulden aan.
Vraagstelling
Wat hoopten de aanbieders van het request met
deze actie te bereiken? Was het de moed der wan-
hoop die hun dreef? Het niet kunnen en willen ac-
cepteren van de teloorgang van een zaak die er en-
kele maanden eerder nog zo veelbelovend had uitge-
zien? Ze moeten hebben geweten dat hun
vooruitzichten hopeloos waren, dat hetzelfde request
al eind oktober in Antwerpen was aangeboden èn
OuD-UtRECHT • JANUARI 1993
-ocr page 8-
Afbeelding van de terechtstelling van Hendrik Eemkens, 1562. Ets van J. Luijken. G.A.U. HA Q 62.1
gen haelen ofte crygen". Deze opmerking geeft wel
aan dat er een element van grootspraak zat in het
optreden van 30 december.
Naar Dirck Weyman en zijn familie heb ik veel on-
derzoek verricht.9 Hij kwam uit ambachtelijke knng,
uit een familie van glazeniers wier bloei in het eerste
kwart van de zestiende eeuw lag. Zijn vader en oom,
de broers Jan en Claes Weyman, krijgen in die tijd
opdrachten van de kapittels en van het stadsbestuur,
bekleden bestuurlijke functies in gilde en raad en
kunnen geld beleggen in huizen en lijfrenten. De
troublen van 1525-28 maken een eind aan hun in-
vloedrijke positie. 1°
In de stad was in 1525 burgertwist ontstaan, na-
dat ontevreden leden van de geestelijkheid en ridder-
schap een monsterverbond met de gilden hadden
gesloten en zij de strijd hadden aangebonden met de
heersende bestuurders. Het zittende bestuur voelt
zich bedreigd, neemt de benen en bestrijdt tezamen
met de elect^^ van buitenaf de oproerlingen. In de
stad zelf volgt de ene machtsgreep de andere op.
Uiteindelijk staat de opstandige stad tezamen met de
hertog van Gelre tegenover Karel V, de elect en de
verdreven burgers. Karel V is de lachende derde in dit
conflict. Als tegenprestatie voor zijn hulp ontvangt hij
in 1528 van de elect de wereldlijke macht over het
Sticht. De politieke macht van de gilden wordt onge-
daan gemaakt, de burgerwacht (ofwel de stadsmili-
tie) opgeheven. In feite heeft de burgerij hierna geen
kader meer, waarbinnen het ongecontroleerd bijeen
kan komen.
In deze burgeroorlog hebben de gebroeders Wey-
man een meer of minder bescheiden rol gespeeld.
Opmerkelijk is dat iedere broer een andere factie had
gesteund.''2 Claes, bijvoorbeeld, had zich aanhanger
betoond van de Habsburgse partij. Toch heeft hem
dit geen winst opgeleverd: na 1528 zijn ons geen
grote opdrachten aan hem of aan zijn broer bekend.
Ook hebben zij daarna geen bestuurlijke functies
meer bekleed. Met veel andere ambachtslieden zijn
zij de grote verliezers van de factiestrijd.
Religieuze ervaring
Welke rol speelt religieuze gedrevenheid in het
OuD-UTRECHT ■ JANUARI 1993
-ocr page 9-
aanbieden van het smeekschrift op 30 december
1566? De religieuze beroering die zo kenmerkend is
voor de zestiende eeuw is in ieder geval twee van de
vier leden van de delegatie niet voorbij gegaan.
Dirck Weyman was voor de eerste keer in 1530
met het gerecht in aanraking gekomen. In verband
met zijn 'lutherse' overtuigingen zat hij toen in de
gevangenis, waaruit hij op borgtocht is ontslagen.^3
in 1534, wanneer de uittocht naar het Munster van
de radicale wederdopers op gang is gekomen, wor-
den Dirck, zijn broer Jan en zijn zuster Styntje in
hechtenis genomen op verdenking van "ketterie en-
de lutheraensche dwaelinge". De Weymannen her-
roepen. Zij worden tot tal van godsdienstoefeningen
veroordeeld.''' Overigens wordt in hun vonnis niet
vermeld dat zij herdoopt zijn. Niet lang daarna maakt
hun vader Jan Weyman gebruik van een amnestie
voor herdoopten die bereid zijn dit te herroepen.'^
Jan Pyll heeft ook herdoopten van nabij gekend.
Zijn moeder was een Van Voordt, zuster van Cornelis
van Voordt, in wiens huis in 1562 een dopers con-
ventikel is opgerold. Veel deelnemers weten te ont-
snappen. Zo ook Cornelis. Een bediende van hem,
Henrick Eemken, wordt wel gearresteerd. Hij weigert
te herroepen en eindigt, als enige, op de brandsta-
pel.'6
De realiteit van de repressie hebben twee van de
vier delegatieleden dus aan den lijve gevoeld. Dit
heeft hun overtuigingskracht echter niet gebroken,
eerder gestaald, lijkt het.
Voorlopige conclusie
Dirck Weyman is het delegatielid bij uitstek bij wie
een verwevenheid van politieke en religieuze motie-
ven geconstateerd kan worden. Ook aan de anderen
kan een politieke en religieuze gedrevenheid niet
worden ontzegd. De deputatie zet zich immers in
voor de vrijheid van geweten, voor de openlijke bele-
ving van de godsdienst van de eigen voorkeur, èn
voor het recht op vrije samenkomst. Sinds 1528 is de
burgerij elke vorm van samenscholing waan/oor geen
toestemming van hogerhand is verleend, verboden.
De delegatie vecht voor een verloren zaak. Teleur-
stelling over het gemankeerde verbond tussen adel
en burgerij zal hierin een rol hebben gespeeld. Een
overwinning die zeker leek is hun door het als ver-
raad gevoelde gedrag van de adel voorbij gegaan. Zij
kunnen en willen niet accepteren dat hun rol nu is
uitgespeeld. In hun optreden zit een element van
bluf. Het bleek een zelfmoordactie.
Katholieke repressie
In 1567 zet de centrale regering een krachtig
offensief in tegen de dragers van de nieuwe bewe-
ging, waar Hendrick van Brederode een leider van is.
Hij behoort tot de hoogste adel van Holland. Na en-
OuD-UTRECHT • JANUARI 1993
kele maanden moet deze Geuzenleider vluchten en
zijn de vooruitzichten voor de hen/ormden tot nul ge-
reduceerd. De bijeenkomsten der gereformeerden
worden nu verboden, ook die buiten de Utrechtse
stadsmuren.
Na de komst van Alva wordt een begin gemaakt
met de berechting van deelnemers aan de Beelden-
storm en wie zich anderszins aanhanger van de nieu-
we religie had betoond. De Raad van Beroerten
wordt opgericht, en krijgt ook in Utrecht een afde-
ling. De twee leden van het Hof van Utrecht, die met
deze zaak worden belast, nemen hun opdracht heel
serieus. In grote stilte verrichten zij het vooronder-
zoek. Bij de eerste arrestatiegolf, op 16 septeber
1567, wordt Dirck Weyman gearresteerd. Wanneer
Dirck Neuteboom in verzekerde bewaring is gesteld,
weet ik niet. In die tijd waren Adriaen van Oestrum
en Jan Pyll reeds gevlucht.'^
Was pluriformiteit mogelijk?
Had Philips II in welke fase van de botsing ook
godsdienstvrijheid kunnen toestaan, dan was er al in
de zestiende eeuw een multi-religieuze samenleving
ontstaan in de Nederlanden. Het is echter zeer de
vraag of een dergelijke pluriformiteit in die tijd denk-
baar was en niet onmiddellijk tot burgertwist aanlei-
ding had gegeven. Godsdienst en politiek waren in
die tijd nu eenmaal niet te scheiden. Een visionair po-
liticus als Willem van Oranje kan tolerantie wel voor
ogen hebben gestaan, de praktijk van de dag was
dat het toestaan van een andere religie als bedrei-
gend werd ervaren voor de saamhorigheid van de
gemeenschap. Dit gold voor de katholieken onder
het Habsburgse regime en dit gold voor de gerefor-
meerden in de Republiek. Ook in Utrecht, toen een-
maal de rollen waren omgedraaid.
De alteratie
In 1580 wordt in Utrecht de uitoefening van de
katholieke eredienst verboden. Hieraan waren drie
jaar voorafgegaan, waarin onder leiding van Willem
van Oranje getracht was een religievrede te realise-
ren, waarin katholieken en gereformeerden naast el-
kaar konden bestaan. In 1580 lijkt dit streven niet
meer houdbaar. De oorlogssituatie is ongunstig voor
de opstandige gewesten, waar Utrecht zich in 1576,
met de ondertekening van de Pacificatie van Gent, bij
had aangesloten. Het Spaanse leger rukt op en be-
dreigt de grenzen. De Groningse stadhouder Ren-
nenberg verraadt begin 1580 de zaak van de Op-
stand en schaart zich weer aan Spaanse zijde.
In Utrecht hoort men van het 'Verraad van Ren-
nenberg' op 7 maart. Het bericht slaat als een bom
in. De burgerwacht eist het onmiddellijke verbod op
de openbare uitoefening van de katholieke
eredienst.'S Terwijl de raad over deze eisen verga-
-ocr page 10-
op te gaan in het consistoriale kerkverband, als lid-
maat hebben laten registreren; inclusief ook de vele
vluchtelingen en mensen die zich van elders in
Utrecht hebben gevestigd, zo'n 635 in getal; inclusief
ook die leden die inmiddels overleden, maar niet uit-
geschreven zijn. Onder hen bevindt zich bijvoorbeeld
de weduwe van Dirck Weyman die in 1583 is overle-
den. Dit getal dient dus met de nodige voorzichtig-
heid geïnterpreteerd te worden. Vermoedelijk kan de
calvinisering in Utrecht op instemming van een 20%
van de bevolking rekenen. Wat waarschijnlijk aan de
hoge kant is, omdat de gereformeerde kerk in
Utrecht zo hopeloos verdeeld is, een situatie die pas
écht verbetert na de Synode van Dordt in 1618-19.
Gereformeerde repressie
Deze gereformeerde minderheid verbiedt de ka-
tholieke meerderheid de uitoefening van de religie,
en kan dit doen, omdat de politieke en militaire om-
standigheden een dergelijk beleid mogelijk maken.
Het katholieke Spanje is de reële tegenstander. Deze
vijand levert het vijandbeeld waarmee de katholieken
bestreden kunnen worden. Want katholiek is syno-
niem geworden van onbetrouwbaar en vaderlandsvij-
andig. Bovendien schilderen de gereformeerden de
situatie binnen de katholieke kerk in de zwartst mo-
gelijke termen af. Dat zij de katholieken hiermee in
een zwakke plek treffen moge duidelijk zijn. Het ver-
wijt is immers moeilijk te weerleggen, omdat het zo
karikaturaal is. De waarheid is dat de situatie binnen
de katholieke kerk, ook in Utrecht, heel wat genuan-
ceerder is. En, dit geldt voor de algehele beoordeling
van geloofszaken in de zestiende eeuw. De heden-
daagse mens die zo vertrouwd is geraakt met verzui-
ling is geneigd de verschillende stromingen in de zes-
tiende eeuw scherp van elkaar af te bakenen. Dit is
mijns inziens niet terecht. Een uitgangspunt dat aan
veel nieuwe visies ten grondslag ligt, is de gedreven
vraag hoe als Christen te leven. In bijna alle religieuze
geschriften van de zestiende eeuw staat deze vraag
centraal. In die zin is het aantal 'liefhebbers' in de
zestiende eeuw groot.^o Hierbij moeten wij ook niet
vergeten dat met de alteratie de katholieke kerk on-
dergronds is gedreven. Ook al blijft zij voortbestaan,
zij kan nu niet meer openlijk aan de weg timmeren.
Over haar optreden is op zijn minst een zweem van
illegaliteit komen te hangen. Veel katholieken zullen
zich machteloos hebben gevoeld onder de onge-
rijmdheid van de beschuldigingen. De intolerantie
waar de voormalige dissidenten om wille van de reli-
gie in eerdere decennia zo onder geleden hebben, is
na de alteratie in het voordeel van de gereformeer-
den omgeslagen.
dert, houdt de burgerwacht huis in de Domkerk en in
andere kapittel- en kloosterkerken. De raad gaat
voorlopig akkoord met een verbod, maar wil dit be-
sluit onderwerpen aan het oordeel van de prins van
Oranje. Op 13 maart antwoordt die dat de situatie bij
het oude moet blijven. Dat wil zeggen dat de katho-
lieken in de kerken die hun zijn toegestaan, hun
diensten mogen blijven praktizeren. Hierop besluit
het stadsbestuur dat onder druk van de burgerwacht
staat, op 18 maart eenzijdig een verbod op de katho-
lieke eredienst af te kondigen. Waarschijnlijk was dit
besluit bedoeld als middel om de Staten van Utrecht
die diezelfde dag vergaderden, onder druk te zetten.
In ieder geval wordt die dag nog door de Staten een
commissie ingesteld die de staat van de religie moet
bestuderen. Op 18 juni is dit rapport gereed. De Sta-
ten stellen een besluit uit. Het stadsbestuur van
Utrecht kondigt nog diezelfde dag eenzijdig een ver-
bod op de uitoefening van de katholieke godsdienst
af. Pas op 28 juni gaan de Staten tot dit standpunt
over. Met dien verstande dat alleen de ridderschap
en de stad zich vóór dit besluit uitspreken. Was de
geestelijkheid wel bij deze vergadering aanwezig?
Juist van deze Statenvergadering is geen presentielijst
opgemaakt.
Aantallen
Hoe groot was nu de aanhang van de gerefor-
meerden in de stad Utrecht rond 18 juni 1580? In
Utrecht zijn twee stromingen te onderscheiden, de
"consistorialen" die zich hebben uitgesproken voor
de calvinistische geloofsbelijdenis en een kerkelijke
organisatie in de vorm van een consistorie, en de ge-
meente rondom Hubert Duifhuis. Vanaf 8 maart
1579 zijn de lidmaten van de zgn. consistorialen ge-
registreerd.'^ Tot en met Pasen 1580 zijn er 478 lid-
maten ingeschreven, waarvan er 30 van elders ko-
men en mogelijk alleen de stad bezoeken. Hierbij zijn
echter niet inbegrepen de leden van de Jacobikerk,
de gemeente van Hubert Duifhuis, die zoals bekend
een afkeer had van toezicht op het leven van ge-
meenteleden en derhalve geen administratie bijhield
van kerkgangers. De aanhang van deze parochie was
aanzienlijk.
Wanneer wij uitgaan van het getal van 478 lidma-
ten in de zomer van 1580 en dit, zoals niet ongebrui-
kelijk is, met 2 vermenigvuldigen, in de veronderstel-
ling dat elke lidmaat in zijn kring wel iemand had die
geïnteresseerd was, dan komen wij op een getal van
duizend. Elke schatting van de aanhang van de Jaco-
bigemeente is fictief, maar in totaal schat ik de be-
langstelling voor een gereformeerde kerk op een
2000 mensen. Op een bevolking van ruim 20.000 is
dit een 10%. In 1589 zijn er 1941 lidmaten geregis-
treerd. Nu inclusief die leden van de Jacobigemeente
die zich, nadat deze parochie in 1586 gedwongen is
OUD-UtRECHT • JANUARI 1993
-ocr page 11-
5. RAU, inv. Staten van Utrecht, landsheerlijke tijd,
nr 184, dd 27 september 1566.
6. G.Brandt, Historie der reformatie, Amsterdam,
1671,p.393
7. RAU, Staten van Utrecht, landsheerlijke tijd, nr
118-5, dd 20 juli 1562, f.36-37v.
8. Vriendelijke mededeling van Marcel Kemp.
9. Bij de opening van bovenstaande tentoonstel-
ling spreek ik een voordracht uit die getiteld is: "Dirck
Weyman en de reformatie in Utrecht".
De venwach-
tingen zijn dat deze lezing volgend jaar wordt gepu-
bliceerd. In ieder geval komen de lotgevallen van de
familie Weyman uitgebreid in mijn dissertatie aan de
orde.
10. Voor informatie over de troublen leze men:
CA. van Kalveen, De gildenbeweging van 1525 en
haar voorgeschiedenis, in Jaarboek Oud-Utrecht,
1972, p,93-115*, en, van dezelfde auteur. Bijdrage
tot de geschiedenis van de gildenbewegingen in
Utrecht, mei-augustus 1525, verschenen 'm Jaarboek
Oud-Utrecht,
1979, p.54-87
11. De elect is de benaming van iemand, in dit ge-
val van Hendrick van Beieren, die tot bisschop is uit-
verkoren, maar daartoe nog niet de noodzakelijke
wijdingen heeft ondergaan.
12. In 1525 waren edelen door een samenloop
van omstandigheden weer eens in de gelegenheid
een aantal vetes uit te vechten. De partijen die zich
vormden, werden in die tijd 'factie' genoemd, omdat
zij binnen de termen van een maagschap tot stand
kwam, van mensen die door verwantschap of dienst-
baarheid aan elkaar verplicht waren. Zoals wel vaker
gebeurde in dit soort conflicten waren de mensen die
buiten de directe maagschap stonden de grote verlie-
zer. Met hun belangen hoefde immers niemand reke-
ning te houden. In de middeleeuwse adellijke conflic-
ten valt de burgerij vaak dit lot ten deel. Ook in
1566, na de Beeldenstorm.
13. 'Luthery' was de verzamelnaam voor dissiden-
ten in de vroege zestiende eeuw. Gerechtelijk werd
geen onderscheid gemaakt tussen daadwerkelijke
aanhangers van Luther, herdopers of andere 'ketter-
se' groeperingen.
14.  RAU, inv. Hof van Utrecht, nr 99-1, Criminele
sententiën, dd 25 april 1534, f.191-196.
15. RAU, inv. Hof van Utrecht, nr 99-1, criminele
sententiën, dd 27 juni 1534, f.203v-205v.
16. GAU, SA I, nr 658, criminele sententiën, dd 10
juni 1562, f.63r-v.
17. Codex diplomaticus, 2de serie, 2de deel, p.75
18. In 1572 is de burgerwacht weer opgericht.
19. GAU, inv. Nederlands Hervormde Gemeente,
nr. 404, namen der lidmaten 1579-1589.
20. Dit punt zal in mijn dissertatie veel aandacht
krijgen,
Conclusie
Wat maakt de consistorialen zo strijdbaar? In het
antwoord is een politieke en een religieuze compo-
nent te onderscheiden. De lidmaatschapslijsten wij-
zen uit dat het merendeel van de leden uit geschool-
de ambachtslieden bestaat. Zij zijn de groep die al
decennia monddood is en met nostalgie terugkijkt
naar een verleden waarin wèl naar hun stem werd
geluisterd. Als leden van de burgerwacht kunnen zij
nü hun wensen weer gewapenderhand kracht bij
zetten. Zij zijn ook de groep mensen die zich in rela-
tief korte tijd twee keer door de adel verraden heeft
gevoeld, in Utrecht in 1528 en in 1566. Voor velen is
de religiekeuze een zwaarwegende keus geweest. De
leden van de delegatie bijvoorbeeld hebben allen een
hoge prijs betaald voor hun stellingname. En dat
geldt voor veel anderen ook. De nasleep van de Beel-
denstorm heeft hun tot op het bot gemotiveerd. Nu
de burgerwacht de enige gewapende macht in de
stad is, en de aanvoerders ervan hun spreekbuis,
hebben zij de mogelijkheid om een samenleving
naar hun beeld te vormen. Dat zij die kans met beide
handen aangrijpen is vanuit hun perspectief begrijpe-
lijk. De historicus probeert echter het totaalbeeld te
vatten. Daarin hoort ook de positie van de nog on-
derbelichte groep, in dit geval die van de katholie-
ken. In de tentoonstelling is geprobeerd een balans
op te maken.
LIewellyn Bogaers
Bekkerstraat 85, Utrecht
Noten:
* Met dank aan Mirjam de Baar, die zo vriendelijk
was dit manuscript snel te lezen en van commentaar
te voorzien.
1. In die tijd worden de aanhangers der hervor-
ming "gereformeerd" genoemd, of ook wel "die
vande nyeuwe religie".
2. RABr, inv. Raad van Beroerten, nr 131, f.4-9v;
RAU, inv. Staten van Utrecht, landsheerlijke tijd, nr
194, dossier dd 30 december 1567 (wat naar onze
huidige jaartelling 1566 is); Utrechtse Kroniek van
1566 tot 15/6, in BMHG, dl 25, 1904, p.70-71, 85-
86; A. van Hulzen, Utrecht in 1566 en 1567, p.93-
94.
3. Vonnis Raad van Beroerten, dd 17 augustus
1568, gepubliceerd in J. Marcus, Sententiën en inda-
gingen van den hertog van AIba,
1735, p.106-119,
denrs. 13 en 34.
4. Vonnis van Dirck Weyman, Marcus, o.c, p.350-
51, dd 22 december 1558; vonnis van Dirck Neute-
boom, Marcus, o.c, p.356-57, dd 28 januari 1569.
Oud-Utrecht • januari 1993
-ocr page 12-
VOLKSWONINGBOUW
DOOR G.Th. RIETVELD
HOOGRAVEN
EN TOLSTEEG
Vergeleken met het wereldberoemde Schröderhuis
en de monumentale woningrijen aan de Erasmuslaan
en de Robert Schumannstraat zijn Rietvelds wonin-
gen in Hoograven en Tolsteeg eenvoudig van opzet
en uiterlijk. Binnen het werk van Rietveld vertegen-
woordigen deze huizen uit 1954-1958 niettemin een
belangrijke mijlpaal. Het is in feite de eerste keer dat
Rietveld de kans krijgt op eigen gelegenheid zijn
ideeën over volkswoningbouw in praktijk te brengen.
Uit het overvloedige archiefmateriaal in het Centraal
Museum Utrecht en het Nederlands Architectuur In-
stituut blijkt dat Rietvelds interesse al heel vroeg
meer bij de volkswoningbouw heeft gelegen dan bij
het particuliere woonhuis dat het merendeel van zijn
opdrachten vormde.
Al in 1927 publiceerde hij zijn eerste ontwerp voor
een "normaal-woning" in iW. Op de begane grond
heeft deze rijtjeswoning een grote ruimte die door
middel van schuifwanden in een woon-, een eet- en
een kookgedeelte kan worden afgescheiden. Vrij kort
daarna volgde een studie voor "kleine woningen te
Utrecht" die eveneens in HO werd gepubliceerd. Bij
deze huizen van 4 bij 7 meter is de ingang aan de
tuinzijde gelegen. Men komt binnen in een halletje
waar de keuken, de w.c, de woonkamer en de trap
op uitkomen. De keuken, met ingebouwde tafel en
zitbanken, en de woonruimte kunnen door een
schuifwand van elkaar worden gescheiden. Halver-
wege de trap is een klein slaapvertrek dat ongeveer
voor de helft buiten de gevel uitsteekt. Op de eerste
verdieping zijn nog een grote en een kleine slaapka-
mer. Een badkamer is niet aanwezig. Wel heeft elk
slaapvertrek een wastafel.
In beide ontwerpen nam Rietveld twee essentiële
kenmerken van het Schröderhuis over: de open plat-
tegrond van de woonverdieping, waarbij ruimten af-
gescheiden kunnen worden door schuifwanden, en
de groepering van de kamers rondom een centrale
hal met trappenhuis. Voor de lichttoetreding in de
hal en de kamers maakte Rietveld veelvuldig gebruik
van bovenlichten en glazen deuren. Een nadere uit-
werking van dit laatste idee was de "kernwoning".
Bij deze woningen zijn aan het centraal gelegen trap-
penhuis de keuken, de badkamer, de w.c. en de
ruimte voor diverse leidingen en andere noodzakelij-
ke voorzieningen gekoppeld. Het was Rietvelds be-
doeling deze transporteerbare "kern" fabrieksmatig
Foto uit Goed Wonen, septembernummer 1957
te laten produceren. Het gewenste aantal kamers
kon volgens het splitlevelsysteem ter plekke worden
aangebouwd. Hij presenteerde het idee op een rei-
zende tentoonstelling "Neues Bauen" die o.a. in
1929 in Utrecht was te zien en heeft het in de daar-
opvolgende jaren in talloze studies uitgewerkt. In de
oorspronkelijke opzet is het nooit uitgevoerd. Ele-
menten van dit idee werden door Rietveld ook in an-
dere ontwerpen voor volkswoningbouw verwerkt.
Van de vele ontwerpen die hij voor de oorlog heeft
gemaakt is één rij van vier woningen voor de Werk-
bund Siedlung in Wenen gerealiseerd. Wel werden
regelmatig ontwerpen van zijn hand gepubliceerd in
de 8 en Opbouw en Hef Bouwbedrijf.
In 1941 maakte hij bijvoorbeeld naar aanleiding
van de uitbreidingsplannen van de Gemeente Utrecht
op eigen initiatief een studie voor de wijk Tolsteeg,
waarin het type "kernhuis" wordt toegepast. Hij
noemde deze huizen "de nieuwe volkswoning" en
schreef in de toelichting in Hef Bouwkundig Week-
blad
dat een woning kleiner en eenvoudiger moet
zijn om hem zonder kwaliteitsvermindering goedko-
per te kunnen maken. Rietveld wilde dit bereiken
door, zoals hij het noemt, een soort ruilverkaveling
van ruimte, waarbij een ruimte meerdere functies
heeft. De fietsenberging is tegelijk werk- en knutsel-
ruimte. In de keuken kan gegeten worden. De ven-
sterbanken zijn zodanig verbreed dat zij ook als
werkblad dienst kunnen doen etc. Naast het stan-
daardtype van 4 meter breed, zijn ook varianten van
5 en 6 meter breedte mogelijk. Bovendien maakte hij
OuD-UtRECHT • JANUARI 1993
8
-ocr page 13-
een maquette voor de Tolsteeg die toont hoe de hui-
zen stedebouwkundig in de wijk geplaatst kunnen
worden.
Toen Rietveld in 1954 de kans kreeg om volkswo-
nigbouw in het uitbreidingsplan voor Hoograven te
realiseren werden de plattegronden minder spectacu-
lair, waarschijnlijk als gevolg van de vele voorschrif-
ten waaraan gesubsidieerde woningwet-woningen
moesten voldoen.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat J.J.P. Oud
en Rietveld samen de plannen zouden ontwikkelen.
De stedebouwkundige dienst van de Gemeente
Utrecht had deze architecten uitgekozen. De Wo-
ningbouwvereniging Hoograven en de Utrechtse Wo-
ning Stichting, die opdrachtgevers waren, hadden
zich bij deze keus neer te leggen. Oud trok zich in
april 1954 terug uit het project, officieel wegens tijd-
gebrek, mogelijk ook om Rietveld niet voor de voeten
te lopen bij een opdracht die hij enthousiast en met
voortvarendheid had aangepakt.
In juni 1956 waren het bestek en de tekeningen
voor de eerste 194 woningen gereed. Als eerste wer-
den de twee halve stempels aan weerszijden van de
iJsselsteinlaan gebouwd. Nog tijdens de bouw werd
begonnen aan de woningen aan de andere kant van
de Rijnesteinhof en de Tjepmahof. In 1957 volgde
een tweede opdracht voor een identiek stel huizen-
blokken rondom de Robijnhof in de wijk Tolsteeg.
Over de opzet en uitvoering van deze woningen
zijn wij bijzonder goed geïnformeerd. Een speciaal
nummer van het tijdschrift Goed Wonen (september
1957) is geheel aan de woningbouw van Rietveld in
Hoograven gewijd. Als eerste komt Rietveld zelf aan
het woord. De woningen moesten gebouwd worden
in een bestaand uitbreidingsplan, wat inhield dat de
plaats en het type van de bouwblokken al was vast-
gesteld: eengezinshuizen, twee op éénwoningen en
vier-etagewoningen met onderbouw. Binnen deze ty-
pen moesten 3, 4, 5 en 6 kamerwoningen worden
gerealiseerd [Rietveld schrijft slaapkamers, maar uit
de plattegronden blijkt dat hij het totaal aantal ka-
mers bedoelt. IvZj. Hij heeft deze verschillende typen
op één systeem ontworpen. Bij de plaatsing van de
hoog- en laagbouw was de ruimtelijke werking het
uitgangspunt. In de twee op één woningen is een
hoogteverschil aangebracht door de helft van de
blokken een onderbouw te geven die de bergruimte
voor al deze woningen bevat. Daarna volgt een uit-
gebreide beschrijving door J. E[lzendoorn] van "een
nieuw, aantrekkelijk stukje Hoograven". Rietveld
heeft de hoog- en laagbouw zo gerangschikt dat een
omsloten hof ontstaat met een open kant naar het
zuiden. De flats die de noordkant afsluiten hebben
de woonkamers op het zuiden gericht. Bij de andere
blokken liggen de woonkamers aan de straatkant.
Het middengedeelte van de daken van de laagbouw
is enigszins verhoogd. De tegels van de dakbedek-
king zijn in patroon gelegd. Hierdoor wordt het uit-
zicht van de hoogbouw op de laagbouw minder saai.
Het intieme karakter van de aanleg wordt benadrukt
door de binnentuinen en de speelvijver die in het
centrale pleintje is gelegd.
Ook bij de gevelindeling streefde Rietveld naar af-
wisseling en variatie op een helder stramien. Veel
zorg is besteed aan details die tot doel hebben de
rommelige aankleding van de individuele bewoner
aan het oog te onttrekken. Ondoorzichtige boven-
lichten, kleurige borstweringen en metselwerk in ver-
schillende steensoorten geven een vrolijk aanzien en
voorkomen tegelijkertijd dat de verschillende gordijn-
stoffen het beeld gaan overheersen. De aan de voor-
kant gelegen droogruimten zijn afgeschermd met
horizontale betonnen stroken die wel licht en lucht
doorlaten maar de schone was aan het zicht onttrek-
ken. De gegolfde rand van de betonnen vloeren
voorkomt dat het regenwater op willekeurige plaat-
sen donkere strepen achterlaat.
Voor de verschillende woningen nam Rietveld een
stramien dat in variaties werd uitgewerkt. Binnen de
strenge eisen die voor gesubsidieerde woningbouw
van kracht waren, wist hij door een ingenieuze orde-
ning een aantal originele woningtypen te ontwikke-
len. De eengezinswoningen hebben een woonkamer
annex keuken en 4 slaapkamers op de bovenverdie-
ping met in totaal 8 bedden. De twee op éénwonin-
gen hebben 3 slaapkamers met 7 bedden. De etage-
woning kent 4 varianten. Op de eerste verdieping
een woning met een woonkamer annex keuken en 2
of 3 slaapkamers. In de onderbouw van deze woning
zijn naast de bergruimten voor de andere woningen
nog eens 2 slaapkamers gesitueerd. Op de tweede,
derde en vierde verdieping kan de indeling variëren
tussen 3 of 2 slaapkamers. Een voordeel van deze
opbouw is volgens Rietveld dat kinderrijke gezinnen
Plattegrond twee-op-een woning Hoograven, uit:
Goed Wonen, september 1957
OuD-UTRECHT • JANUARI 1993
-ocr page 14-
vangen door een gezelliger houten exemplaar. De
dwingende indeling van de woning had een ijzeren
logica die door de bewoner niet ongestraft doorbro-
ken kon worden. De plaats van de eettafel ligt vrijwel
vast door de koppeling van de woonkamer aan de
keuken.
In het Goed l/Vonen-nummer wordt uitgebreid in-
gegaan op de vraag in hoeverre de bewoners de
goede bedoelingen van de architect begrepen en
waardeerden. De schrijver constateert dat de bewo-
ners zich thuis voelen in de wijk. Het interieur ziet hij
toch met name als een plek voor het uiten van eigen
activiteit en creativiteit en daarom is "het verschaffen
van een ingedeelde plattegrond iets minder vanzelf-
sprekend (is), al zal de winst groter blijken dan het
psychologisch bezwaar, daar bij verzet de opzet van
de architect eenvoudig genegeerd wordt of toch on-
dergronds zijn werking doet." In een nawoord
plaatst de auteur nog enkele slotopmerkingen en
eindigt met de aanbeveling dat: "In het algemeen
bezien zouden de opdrachtgevers zich moeten bezin-
nen op het verstrekken van opdrachten aan architec-
ten voor het ontwerpen van een plattegrond, die ver-
schillende wijzen van bewonen toelaat." Historisch
interessanter is de kanttekening die hij bij het sociale
functioneren van de bewoners maakt. " Bij de onder-
linge goede verstandhouding tussen de bewoners
van dit wijkje dient niet uit het oog te worden verlo-
ren, dat vanwege de gemeente een zekere selectie is
toegepast, zowel uit sociale als uit economische over-
wegingen. O.a. de gemeenschappelijke gaanderij
vereist een zekere wooncultuur. Een belangrijke kos-
tenbesparing wordt bereikt, indien men door selectie
voorkomt, dat bewoners uit de omgeving wegvluch-
ten, omdat gezinnen zonder enige wooncultuur, die
een nieuwe woning in een half jaar uitwonen, daar
aanleiding toe geven. (Met cursussen o.a. te Utrecht
gegeven door diverse instanties en verenigingen
hoopt men de ergste gevallen te bestrijden)".
Hoograven was een paradepaardje van de stad
Utrecht, Groot-Utrecht zoals de artikelen in het
Nieuw Utrechts Dagblad niet nalieten te vermelden.
De idylle van de jaren vijftig straalt je tegemoet uit de
zonovergoten foto's van Jan Versnel waarbij in het
Goed l/l/onen-nummer o.a. de volgende toelichting
staat: "Bij mooi weer komt des morgens een arbeider
van gemeentewerken om dit bassin vol te laten lopen
en des avonds laat hij het water weer wegvloeien."
Ook andere architecten werden uitgenodigd voor
Hoograven. Naast Oud en Rietveld o.a. Dingemans
en Wouda en Fledderus van de Lijnbaan in Rotter-
dam voor het winkelcentrum aan 't Goylaan. Het
complex van Rietveld was gepland in de bocht van de
rondweg, de A 22, en zou zo "een blikvanger wor-
den voor vreemdelingen die om Utrecht heen rij-
den." Het bleek niet overdreven te zijn. De wijk trok
Foto uit Goed Wonen, septembernummer 1957
dichtbij de begane grond wonen. Een van de huidige
bewoners vertelde dat dankzij deze indeling zowel
zijn zoon als zijn dochter enige tijd met partner en
kind inwonend waren geweest in het gedeelte op de
begane grond. De verschillende plattegronden heb-
ben globaal dezelfde indeling. Direct achter de voor-
deur ligt een naar verhouding royaal halletje waar de
woonkamer, de slaapkamers en/of de trap naar de
andere verdieping op uitkomen. De keuken en de
woonkamer liggen aan elkaar en worden gescheiden
door een glazen schuifwand of een kastenwand met
bovenlichten en een glazen deur. De droogruimte is
naast de keuken of de wasruimte gesitueerd. Alleen
bij de bovenwoning van de twee op éénwoning met
onderbouw is deze ruimte naast de ouderslaapkamer
terecht gekomen. Glazen deuren en bovenlichten
zorgen er voor dat in het hele huis licht kan toetre-
den. In essentie is deze indeling gebaseerd op eerde-
re plattegronden waarbij de ordening rond een cen-
trale kern een belangrijk motief is.
De redactie van Goed Wonen was echter vooral
geïnteresseerd in de indeling van de plattegronden
omdat die de bewoning als uitgangspunt hadden.
Rietveld had voor de toekomstige bewoners zelfs een
plattegrond klaarliggen waarop de logische plaatsing
van het meubilair was aangegeven. De gedetailleerde
uitwerking diende enerzijds het gemak van de bewo-
ners, maar moest anderzijds voorkomen dat zij door
zelf voorzieningen aan te brengen het esthetische
beeld zouden verstoren. Het centraal antenne-sys-
teem is daar een goed voorbeeld van. Andere voor-
zieningen werden niet begrepen en daardoor op een
andere manier gebruikt. De open droogruimten wer-
den vooral als berging benut en daarom zoveel mo-
gelijk dichtgetimmerd. De plank voor het raam van
de keuken in de etagewoningen waaraan de kinde-
ren konden spelen, werken of eten, werd vaak als (te
laag) werkblad door de vrouw des huizes gebruikt.
De efficiënte ijzeren kapstok is in vele gevallen ver-
OuD-UTRECHT • JANUARI 1993
10
-ocr page 15-
nationaal en internationaal veel belangstelling en de
stads-rondrit-bus reed speciaal langs deze Rietveld-
woningen.
De trots waarmee deze uitbreiding indertijd werd
gepresenteerd staat in schril contrast met de geringe
aandacht die Rietvelds architectuur en met name zijn
volkswoningbouw de laatste decennia heeft gekre-
gen. Bij het organiseren van de grote overzichtsten-
toonstelling over Rietvelds werk heeft het Centraal
Museum daarom van het begin af aan getracht de
door Rietveld in Utrecht gerealiseerde architectuur bij
net project te betrekken. In een vroeg stadium werd
aan Monumentenzorg gevraagd de restauratie van
de Rietveldpanden hoog op de prioriteitenlijst te
plaatsen. Dankzij de inspanningen van de bewo-
ners/eigenaren en de Gemeentelijke Monumenten-
zorg is het gelukt een deel van de restauraties voor
eind 1992 uit te voeren. Langs deze huizen en een
aantal andere gebouwen worden tijdens de tentoon-
stelling excursies georganiseerd, waarbij ook de inte-
rieurs bekeken kunnen worden. Een van die panden
is de Robijnhof 5. Dit huis, dat één week voor de
operiing van de tentoonstelling leeg kwam, is door
de Hollandse Beton Maatschappij en Interfam op
aanwijzing van Bertus Mulder zoveel mogelijk terug-
gebracht in de situatie van 1958, als voorbeeld van
een stukje moderne architectuur dat onder onze
ogen dreigt te verdwijnen.
Ida van Zijl,
Centraal Museum, Utrecht
8ste Nicolaas van der
Monde-lezing
drs A.F.E. Kipp
bouwhistoricus, werkzaam bij de Sector
Monumenten
van de gemeente Utrecht
DE GERTRUDIS-
KAPEL
IN RELATIE TOT DE
ANDERE UTRECHTSE
SCHUILKERKEN
dinsdag 16 februari 1993
20.00 uur
Pieterskerk Utrecht
toegang gratis
De oude Gertrudiskapel is het best be-
waarde voorbeeld van de diverse schuilker-
ken die in Utrecht hebben bestaan. Zij is se-
dert de in 1992 afgeronde restauratie ook
landelijk een van de meest toonaangevende
gebouwen in haar soort en haar naaste omge-
ving straalt nog steeds iets uit van de geheim-
zinnigheid waarmee de schuilkerk ooit was
omgeven.
Tijdens de voorbereiding van de restaura-
tie van de oude Gertrudiskapel te Utrecht en
tijdens de restauratie zelf kwamen bij bouw-
historisch onderzoek diverse gegevens aan
het licht die meer inzicht gaven in de voorge-
schiedenis, de ontwikkeling en de uitmonste-
ring van deze oude schuilkerk in de opeen-
volgende perioden.
In de lezing zal eerst worden ingegaan op
het middeleeuwse claustrale huis dat in de
17de eeuw onderdak bood aan de parochia-
nen van de Geertekerk. Vervolgens zal aan-
dacht worden besteed aan de opzet en de ont-
wikkeUng van de schuilkerk en vooral ook
aan de kleurafwerking in de opeenvolgende
perioden. Tenslotte zal de Gertrudiskapel ge-
plaatst worden tegen de achtergrond van de
andere Utrechtse schuilkerken waarvan in
het algemeen weinig bewaard is gebleven.
Geraadpleegde literatuur en bronnen:
- Th. M. Brown, The work of G.Th. Rietveld, archi-
tect, Utrecht/Cambhdge 1958.
Goed Wonen 10(1957)9, 187-188.
- M. Küper en I. van Zijl, Gerrit Th. Rietveld, het
volledige werk, Utrecht 1992.
- G. Rietveld, Een nieuwe volkswoning, in De 8 en
Opbouw 12(1941), 122-127.
- Diverse knipsels in het Rietveld Schröder Ar-
chief/Centraal Museum Utrecht.
- Informatie over bezoek tentoonstelling en Ro-
bijnhof 5; Centraal Museum Utrecht
030-362362
Foto op het omslag: Hoograven, ca. 1957,
foto Jan Versnel
OuD-UtRECHT ■ JANUARI 1993
11
-ocr page 16-
B
■^
u
O)
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
66e jaargang, nummer 2 - februari 1993
l/l
c
O)
u
CU
"ai
-I—'
c
O)
E
Ol
(D
rvj
cn
o^ ^
'^ 3
c o
O) -C
■(-' u
12 l/l
c: c
■> Ol
> ^«i
5 o
< CÜ
r^
en
I
LD
00
c
o;
+-<
JZ
u
-Q ir
fT3
"O
C
ai
O)
CD
O)
CD Ol
< Q
De wijkkerkeraad van de Begijnekerk uit ca. 1935.
Fotocollectie ds. J. Helderman, Badhoevedorp.
De Begijnkerk (1854-1937)
BIBLIOTHEEK ©ER
RUKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
1993
-ocr page 17-
Rectificatie
In het artikel In De Bilt kreeg de keizer geen
natte voeten
van J.W.H. Meijer (Maandblad
Oud-Utrecht 65e jaargang nr. 12-december
1992) kan een stukje tekst aanleiding geven tot
onduidelijkheid. Waar staat (pag. 151, linker ko-
lom, 6 en 5 regels van onderen) "langs de
Amersfoortseweg richting Vollenhoven" had
moeten staan "bij de Amersfoortseweg nr. 1
richting Tameroord en daar richting Vollenho-
ven".
Maandblad Oud-Utrecht
66e jaargang nr. 2 -februari 1993
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht,
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65-H/41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654.
Agenda
16 februari 1993. Nicolaas van der Monde-le-
zing. Drs. A.F.E. Kipp, "De Gertrudiskapel in relatie
tot andere Utrechtse schuilkerken".
Plaats; Pieterskerk, Utrecht. Aanvang; 20.00 uur.
De toegang is gratis.
T/m 24 februari 1993. Tentoonstelling "Naar
een nieuw evenwicht: Europa na de reformatie".
Plaats; Domkerk, Utrecht. Openingstijden;
mat/mza 11.00-16.00 uur, zo 14.00-16.00 uur.
T/m 21 februari 1993. Tentoonstelling "Hef
geschilderde landschap" over de ontwikkeling van de
landschapsschilderkunst. Plaats; Centraal Museum,
Agnietenstraat 1, Utrecht.
T/m 21 februari 1993. "Gerrit Rietveld 1888-
1964".
Overzichtstentoonstelling van het totale
oeuvre van de architect en vormgever Gerrit Rietveld.
Plaats; Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht.
27 maart 1993. Stichting Stichtsche Geschiede-
nis. Historische markt voor alle historische verenigin-
gen in de provincie Utrecht. Plaats; Nicolaïkerk,
Utrecht. De markt is geopend van 10.30-15.30 uur.
T/m 3 april 1993. Tentoonstelling "Aanwinsten
1992".
Plaats; Gemeentelijke Archiefdienst, Alex.
Numankade 199, Utrecht. Openingstijden;
ma 13.30-16.30 uur; di t/m vr 9.00-16.30 uur;
za 9.00-12.30 uur.
Historische markt
Op zaterdag 27 maart 1993 organiseert de
Stichting Stichtsche geschiedenis een historische
markt voor alle historische verenigingen in de
provincie Utrecht. De markt vindt plaats in de
Nicolaïkerk op het Klaaskerkhof te Utrecht.
Op de markt presenteren historische vereni-
gingen, musea, archieven, uitgeverijen, boek-
handels en andere verwante instellingen op his-
torisch gebied zich aan een breed publiek. In
marktkramen liggen boeken, tijdschriften,
foto's, prentbriefkaarten folders en ander pro-
motie-materiaal ter inzage en ter verkoop.
De markt is een unieke gelegenheid voor ie-
dereen die geïnteresseerd is in de lokale en re-
gionale geschiedenis van de provincie Utrecht.
De toegang is gratis. In de middag is er gele-
genheid te lunchen en kan er een bezoek wor-
den gebracht aan de nieuwe opstelling van de
historische afdeling van het nabijgelegen Cen-
traal Museum. De markt begint om 10.30 uur
en duurt tot 15.30 uur.
Oud-Utrecht ■ janij.\ri 1993
13
-ocr page 18-
De prentbriefkaarten geven een levendige impres-
sie van het dagelijks leven van ongeveer een eeuw
geleden: winkelend en keuvelend publiek op de Neu-
de en in de Zadelstraat, werkzaamheden op en langs
de Oudegracht en de Plompetorengracht, het vertrek
van de paardentram vanaf het Domplein, etc. De fo-
to's zijn afkomstig uit de verzameling van de Utrecht-
se Gemeentelijke Archiefdienst.
De prentbriefkaarten zijn verkrijgbaar op diverse
verkooppunten in de binnenstad van Utrecht.
Nieuwsbrief S.S.G.
Onlangs is verschenen het tweede nummer van
Stichts Historisch Contact, de nieuwsbrief van de
Stichting Stichtse Geschiedenis. Deze nieuwsbrief
komt vier maal per jaar uit en is bedoeld voor de
leden van de historische verenigingen in de provincie
Utrecht.
Centraal in ieder nummer is een thema-katern,
waarin een onderwerp door deskundigen wordt uit-
gediept. In het eerste nummer was het thema
"Archieven en hun gebruikers"; het thema van het
tweede nummer was "Universiteit en historische ver-
enigingen".
De nieuwsbrief van de SSG ligt ter inzage bij de
historische verenigingen, bij het Rijksarchief en bij de
Gemeentearchieven in de provincie. Het is ook
mogelijk om een abonnement te nemen: het kost
ƒ 17,50 voor vier nummers. Het adres van de SSG is:
Mariaplaats23, 3511 LK Utrecht
(tel. 030-343880).
Berichten
Boerderij van het jaar 1993
Voor de derde maal organiseert de Boerderijen-
stichting Utrecht (BSU), aangesloten bij de Federatie
Stichts Cultureel Erfgoed, de verkiezing "Boerderij
van het Jaar". De boerderijen "De Looije Brug" te IJs-
selstein en de "Hoogerhorst" te Hoogland ontvingen
dit predikaat in resp. 1991 en 1992. Door de zorg en
toewijding waarmee de eigenaars hun boerderij en
erf hebben onderhouden en door de wijze van plaat-
sing van bijgebouwen en voorzieningen, zijn deze
boerderijen het levende bewijs dat een agrarisch
complex op harmonische wijze in het landschap geïn-
tegreerd kan worden.
De BSU ontvangt graag voordrachten voor de ver-
kiezing van de "Boerderij van het jaar 1993" en wel
vóór eind maart. Het adres luidt: Boerderijenstichting
Utrecht Manaplaats 23, 3511 LK Utrecht.
Voor meer informatie: drs. T.W.B. Blekkenhorst,
tel. 030-343880.
(Foto boven: Boerderij "Hoogerhorst" te Hoog-
land. Foto: Brand Overeem.)
Prentbriefl<aarten
Op 12 september j.l., dus tijdens de Open Monu-
mentendag 1992, presenteerde de Stichting Archeo-
logie en Bouwhistorie van de stad Utrecht (STABU)
een serie van zes prentbriefkaarten die zijn gemaakt
naar unieke foto's van Utrecht rond 1900.
Oud-Utrecht ■ j.anuari 1993
14
-ocr page 19-
DE BEGIJNEKERK
(1854-1937)
Utrecht heeft twee Begijnekerken gekend. De eerste werd omstreeks de dertien-
de eeuw samen met een woningencomplex door Begijnezusters gesticht. Na de Re-
formatie verloor het deze bestemming. Met uitzondering van de kerk werden alle
huizen vanaf 1621 gesloopt om hier een plein te kunnen maken. De kerk had sinds
1669 enkel wereldse bestemmingen. Na vanaf 1787 als stal voor cavalehepaarden
te zijn gebruikt, werd het op het laatst tot een particulier huis verbouwd, een func-
tie die het nog steeds heeft (thans: Wijde Begijnestraat 112-114) i.
De tweede kerk van deze naam waar het in dit ar-
tikel over zal gaan, ontstond halverwege de vorige
eeuw. De ontstaansgeschiedenis hiervan was precies
tegenovergesteld aan de eerste, daar deze kerk ont-
stond uit een verbouwing van een herenhuis tot
kerk 2. Dit gebeurde in opdracht van de Christelijke
Afgescheiden Gemeente, die sinds december 1835 te
Utrecht bestond. Deze Gemeente werd in 1840 ge-
splitst in twee groepen, te weten de groep-Scholte,
zo geheten naar de predikant H.J. Scholte, en de
groep-Takken, zo genoemd naar diaken (en later ou-
derling) Evert Takken. Eerstgenoemde groep verkocht
haar kerkgebouw aan de Nieuwe Gracht in 1847. Uit
de opbrengst hiervan werd gedeeltelijk de emigratie
bekostigd van zo'n 70 gemeenteleden, die Scholte
naar Amerika volgden. Door tussenkomst van diaken
W. Horst jr., aanvankelijk fabrikant in grutterswaren
(later handelaar in onroerende goederen), kreeg het
resterend deel van de groep-Scholte in mei 1847
weer de beschikking over een nieuwe plaats van sa-
menkomst. Het betrof een huis aan de Springweg,
dat sinds mei 1844 dienst had gedaan als Diacones-
senhuis. Laatstgenoemde innchting betrok toen een
herenhuis aan de Breedstraat. In 1849 verhuisde dit
ziekenhuis naar een nieuw pand aan de Oude
Gracht. Het was opnieuw diaken Horst, die dit huis
van het Diaconessenhuis kocht. Al eerder werd in dit
verband geconstateerd, dat er dus goede kontakten
tussen de Afgescheidenen en het Reveil waren 3,
Hoewel er nog van alles aan dit pand veranderd
moest worden, werden de godsdienstoefeningen -
aldus een mededeling van "secretans" J.J.K. Unde-
man aan het gemeentebestuur van Utrecht - vanaf
begin juni daar gehouden ^. In dezelfde tijd had ds.
P.G. Oggell het op hem uitgebrachte beroep aange-
nomen. Onder zijn leiding kwam het op 21 septem-
ber 1849 tot een hereniging van de groep-Scholten
-ff»!*-
^■±!^r?^f^5f_-;<f-ï ■iiqf**^^-"'*-g^=:iMa
.*^-^,w,^
ï^
M^^^J^ T^J-f..
">' '''"l'K' °
Ontwerptekening van de voorgevel van het kerkge-
bouw, 1875. G.A.U., bouwtekeningen 1875, nr.
1078.
met de groep-Takken 5. Takken emigreerde in juli
1854 alsnog naar Amerika.
Van herenhuis tot kerkgebouw
Op 14 februari 1853 besprak de kerkeraad de mo-
gelijkheden van de verbouwing en vernieuwing van
het als kerk gebruikte herenhuis. Aanleiding hiervoor
OuD-UTRECHT • JANUARI 1993
15
-ocr page 20-
^1
m^ ê
pi
R 1
1
f^ *\
■ ^ - ■*- -^m-
"'^W*
was een door de weduwe J.J. Zeelt, bewoonster van
de hofstede "Postwijk" te Baambrugge, met de ker-
keraad voor de duur van twintig jaar aangegane hy-
pothecaire lening tegen een interest van 4% ^. Op
de kort daarna gehouden gemeentebijeenkomst
werd een Commissie benoemd. Deze werd belast
met de herbouw van de kerk met pastorie en de
daarachter gelegen drie woningen. Doordat het no-
tulenboek van deze Commissie verloren ging ontbre-
ken thans de bijzonderheden hierover. Vermoedelijk
ontleende dr. H. Kaajan zijn gegevens in 1937 nog
aan deze bron. Hij schreef toen "dat er een inteken-
lijst voor leden en belangstellende vrienden voor de
aanschaf van het meubiliar werd geopend. De kerk
zou een oppervlakte hebben van de twee beneden-
voorkamers van het achterhuis, de twee daarvoor lig-
gende binnenplaatsen en de twee voorkamers aan
de straat; de zolder zou als galerij gebruikt worden, 't
Overige gedeelte van het huis zou weer tot woonhuis
worden "in orde" gebracht en een gang naast de
kerk, uitkomende in de vestibule, zou het achterhuis
met de straat verbinden. Ook zou de gevel een meer
kerkelijk aanzien krijgen, terwijl de uitgang aan de
straat dezelfde zou blijven" ^.
Op 24 april 1854 droeg W. Horst jr. de overblijfse-
len van het inmiddels gesloopte gebouw, met enkele
daarachter gelegen huizen, in eigendom aan de
Christelijke Afgescheiden Gemeente over ^. Een
praktijk, die in verband met het ontbreken van de
rechtspersoonlijkheid bij de Afgescheidenen veel
werd toegepast. De kerkgebouwen stonden aanvan-
kelijk vaak op naam van gemeenteleden, die deze
panden mettertijd aan de kerkgenootschappen over-
droegen. Overigens weerhield de medewerking van
diaken Horst bij dit alles de kerkeraad er niet van
hem enkele maanden later te vermanen. Het was na-
melijk bekend geworden, dat hij onder het gehoor
van zijn schoonzoon een hervormde kerkdienst had
bijgewoond op een tijdstip, dat de Afgescheidenen
een eigen dienst hadden 9.
De kerk kreeg al gauw de naam van Begijnekerk.
Dit vanwege het vroeger hier gelegen Begijnhof, dat
toen inmiddels Begijnehof heette. Het kerkgebouw
was een zaalkerk met voorin de traditionele symme-
trische opbouw met een achthoekige preekstoel, de
voorlezerslessenaar op het hek, dat de dooptuin
omgaf en aan weerskanten van de preekstoel de toe-
gangsdeuren naar de achter de kerkzaal gelegen
gang met daarboven de psalmborden. De banken
voor de ambtsdragers bevonden zich eveneens aan
weerszijden van de dooptuin 'o. Rechts die voor de
diakenen en links die voor de ouderlingen. Hier was
ook plaats gereserveerd voor de familie van de diver-
se predikanten. Links vooraan stond een grote ka-
chel, die de kerk tot de sluiting in 1937 verwarmde.
Dit was tevens de voedingsbron voor de stoven. De
fofo van de wijkkerkeraad van de Begijnekerk uit
ca. 1935. Zittend (tweede van rechts) ds. R.E. van
Arkel. Fotocollectie ds. J. Helderman, Badhoevedorp.
vloer in de kerkzaal was tot het laatst met zand be-
strooid. Iets wat men eerder in een dorpskerk zou
verwachten. Het orgel bevond zich op een door twee
pilaartjes ondersteunde galerij boven de preekstoel.
De verbouwing en nieuwbouw kwam omstreeks
augustus 1854 gereed. Er werd een nieuwe zitplaat-
senregeling voorgesteld. De vroegere huurders kre-
gen hierbij het recht van eerste keus. De huur voor
een stoel was ƒ 3,- en voor een zitplaats in de bank
op ƒ 2,-. De plaatsen binnen het doophek werden
voor de min- en onvermogenden gereserveerd. Hier
trof men vanaf de oprichting in 1907 tot aan de ver-
huizing naar huize Oorsprong kerk in 1934 ook de
bewoners van het Tehuis voor Ouden van Dagen op
het Predikherenkerkhof aan ^\ De zijbanken aan
weerszijden van de kerkzaal waren voor de mannen
en het middenblok was voor de vrouwen. Na het le-
zen van de artikelen van de Wet door de voorlezer
zouden alle dan nog onbezette plaatsen vrij zijn. Ver-
der werd de heer De Jong begin augustus als koster
benoemd. Op 16 november bedankte de kerkeraad
onderwijzer H. van Schalk voor de door hem ge-
maakte psalmborden. Vanwege de regelmatig terug-
kerende competentiegeschillen tussen de stovenzet-
ster en de koster ontvingen beiden kort na de inge-
bruikneming een instructie. Twee jaar na de eerste
plannen keurde de gemeentevergadering op 22 fe-
bruari 1855 de rekening van de bouw der kerk goed.
De hiermee belaste Comissie en inzonderheid diaken
Horst, die met de uitvoering was belast, werden toen
hartelijk voor hun bemoeienissen bedankt.
Eigentijdse beschrijving van ds. J.C. Sil<l<el
De in Utrecht opgegroeide ds. J.C. Sikkel, die in
1887 met de Doleantie meeging, schreef in de Zuid-
Hollandsche Kerkbode
onder het pseudoniem Guido
Filius het vervolgverhaal "Gelouterd". Later ver-
scheen dit als roman. In hoofdstuk II daarvan be-
schreef hij hoe het gezin Boeckel op zondag 3 juni
Oud-Utkkcht ■ ,).\m aki 1993
16
-ocr page 21-
1866 uit de Begijnekerk aan de Breedstraat thuis-
<wam. In aanmerking nemend de sterk autobiogra-
fisch elementen van deze roman, kan hieruit worden
geconcludeeerd dat het hervormde gezin toen ook
A/el bij de Afgescheidenen kerkte. Volgens Sikkels
beschrijving van de Begijnekerk was bij de bouw en-
cel gelet op ruimte voor zitplaatsen en was er veel
ninder rekening gehouden met een goede lucht-
'oorziening. Oud gemeenteleden van de Gerefor-
neerde Kerk te Utrecht herinneren zich nog dat het
ot 1937 geregeld gebeurde dat mensen flauw vie-
,en. Ondanks dat er in 1917 in verband daarmee als-
log luchtkokers in de kerk waren aangebracht. "Fili-
.js" verwoordde dit als volgt: "En de kerk aan de
breedstraat dan ? Van de bekrompenheid der beurs -
mmers niet bekrompenheid van opvatting ! - bouwt
n de 19e eeuw kerken, waar slechts ruimte om te
zitten gevonden wordt; voor de lucht is daar veelal
geen plaats, zelfs niet in de hoogte, en het oude
apostolische ideaal, dat hemel en aarde omvat,
schijnt in dien bouw van zelfgenoegzaam methodi-
sche opsluiting in eigen kring te hebben plaats ge-
maakt; de levensbeweging schijnt voor het zitten te
moeten gaan. Hoe het zij, men snakt in het kerkge-
bouw te vergeefs naar lucht in die hitte op den Zon-
aag voor de ontketening van de vreselijke cholera in
Utrecht" 12.
Wijzigingen in ex- en interieur
Vanwege het uitbrengen van een beroep op ds.
M. van Minnen besprak de kerkeraad in juni 1873 de
mogelijkheden om niet langer de pastorie achter de
ker< aan te bieden, maar in plaats daarvan elders in
de stad een huis te huren. De oude pastorie kon dan
weer tot een huis voor drie huisgezinnen worden ver-
bouwd. De heer Knoppert ontwierp een plan voor de
bouw van een pastorie, die voor de bestaande kerk
was gesitueerd. In plaats daarvan werd tot huur van
een pastorie besloten. In september 1874 werd aan
de Asch van Wijckskade een geschikt pand gevon-
den. In juni en juli 1874 werd de gasleiding in de
kerk verbeterd. De verlichting onderging ook een ver-
andering. Het werden echter niet de vier door ouder-
ling en timmerman Van der Linden ontworpen gas-
kronen. In plaats daarvan werd de heer Zutphen ge-
gund om een door een Rotterdamse firma gemaakte
modelkroon en een op een poot staande kroon voor
de voorlezer te plaatsen. Aan het eind van dat jaar
werd overwogen om de galerij geschikt te maken
voor het houden van catechisaties. Bij gebrek aan
ruimte gaf ds. Van Minnen deze toen in de huiska-
mer van de koster Van Benthum, wat voor beide par-
tijen weinig bevredigend was. Realisering hiervan
werd te ingrijpend gevonden. Naderhand betrok de
koster in de Begijnesteeg een huis en was er enkel
nog een consistorie achter de kerk.
Een fraaie voorgevel
Op 7 april 1875 kwam een ontwerp van de heer
Sikkel ter tafel voor de bouw van een nieuwe voorge-
vel voor de Begijnekerk. Iedereen vond deze "zeer
schoon", maar vanwege de daaraan verbonden kos-
ten van ƒ 3.000,- werd hem wel verzocht het te wij-
zigen. In augustus keurde de gemeente Utrecht het
aangepaste ontwerp goed. De hoofdingang bestond
uit een rondboogvorm, welke werd herhaald in de
twee rondboogvensters met glas in lood raampjes
aan weerszijden hiervan. Dat correspondeerde met
het grote roosvensters boven de hoofdingang en de
boven elkaar geplaatste roosvensters in de zijvleu-
gels. In de onderste daarvan werd de cementen
raamspijlen doorsneden door een driehoek, het sym-
bool van de Drieëenheid. Daarin bevonden zich twee
zijingangen. Via de rechter hiervan kon men door
een in de openlucht gelegen zijgang bij de kerke-
raadskamer komen. De voorgevel wekte de indruk
van een driebeukig kerkje. Alle ingangen kwamen uit
op een met witmarmer belegd voorportaal. De mid-
denpartij van de voorgevel was breder en hoger dan
de zijpartijen en werd bekroond met een soort top-
gevel met een wat fors uitgevallen Grieks kruis. De
middenpartij was bovendien versierd met een boog-
fries. Een geprofileerde "lijst" geleedde de gevel ho-
rizontaal, terwijl de dakpartij eveneens door een ge-
Exterieuropname van de Begijnekerla na afloop van
een kerkdienst, ca. 1930. Fotocollectie ds. J. Helder-
man, Badhoevedorp.
OuD-UtRECHT • JANU.-VRI 1993
17
-ocr page 22-
profileerde "lijst" werd afgesloten. In afwijking van
dit ontwerp ontbrak bij de uitvoering de boven de
hoofdingang aangebrachte gevelsteen met daarop
de tekst "Predikt het Evangelie aller creaturen" ^^.
Overwegingen bij de Doleantie
Op 23 maart 1887 werden de hervormde predi-
kanten G. Hoekstra en D. Ringnalda samen met vijf
ouderlingen en negen diakenen wegens hun sympat-
hiseren met de Doleantie afgezet. Voordien had de
kerkeraad op 14 maart 1887 besloten, dat voor het
geval men zou verzoeken om over het kerkgebouw
te mogen beschikken, dit af te staan. In dat geval
zou de gemeente in de daarop volgende week in een
extra gemeentevergadering zo'n besluit mogen
goedkeuren. Hier werd ernstig rekening mee gehou-
den. Op 7 oktober 1887 stelde een ambtsdrager voor
de consistorie uit te breken en die voor zitplaatsen in
te ruimen. Op de bij de verkoop van de oude pastorie
gereserveerde grond kon dan daarachter dan een
nieuwe consistorie worden gebouwd. Dit voorstel
werd allereest vanwege de financiën afgewezen.
Daarnaast ook omdat dit een belemmering kon zijn
voor een eventuele hereniging met de Nederduitsche
Gereformeerde Kerk i^. Deze plaatselijke hereniging
had uiteindelijk in 1894 plaats. De verhouding van de
voormalige Afgescheidenen (sinds de landelijke her-
eniging in 1892 A-gemeente geheten) tot de Dole-
renden (B-gemeente) was toen 700 tegen 7000.
De restauratie van 1908
In maart 1906 vroeg de kerkeraad de Commissie
van Administratie om advies vanwege de noodzake-
lijke herstelwerkzaamheden aan de Begijnekerk. Ge-
vraagd werd welke dit waren en hoeveel deze zou-
den gaan kosten. Daarnaast informeerde de kerke-
raad naar de wenselijkheid de kerk te slopen en de
grond te verkopen. Met de bedoeling uit de op-
brengst daarvan elders in het centrum van de stad
een grotere kerk te bouwen. De Commissie van Ad-
ministratie vond deze tweede mogelijkheid vanwege
de financiën en het gebrek aan geschikte bouwterrei-
nen in de binnenstad minder gewenst. Een andere
practische reden was, dat doopouders in de winter
ter voorkoming van lange afstanden het best hun
kind in de centraal gelegen Begijnekerk konden laten
dopen. Tenslotte hield men rekening met de gevoe-
ligheid, die er mogelijkerwijs jegens dit kerkgebouw
bij leden van de voormalige A-gemeente bestond. De
Commissie adviseerde de kerkeraad te kiezen voor
een restauratie.
In mei besloot de Commissie deze voorlopig aan
te houden. Aan het eind van dat jaar werden de
plannen zelfs afgelast. In plaats daan/an wilde men
een half jaar bezien of de stijgende inkomsten van de
collecten zo bleven 1^. Tot augustus werd er zelfs ge-
regeld gerapporteerd over geschikte bouwterreinen
voor een nieuwe, vervangende kerk voor de Begijne-
kerk, die bij voorkeur in de Vogelwijk moest komen.
Doordat de kerkeraad er niet mee instemde, ging de
bouw aan de Verlengde Balkstraat niet door. Een
voorstel om dit achter de wijk Oudwijk te verwezen-
lijken werd meteen venworpen ^^. Naast het vinden
van geschikte bouwgrond vormden de financiën de
grootste belemmering bij dit alles.
Dientengevolge werd teruggekomen op het plan
om de Begijnekerk af te stoten. De heer H.J. Ligt van
de Commissie van Administratie stelde in verband
daarmee samen met architect Klaarhamer in maart
1908 een lokaal onderzoek in. Architect P. Rijksen
Gz., die tevens ouderling was, merkte naar aanlei-
ding van een toelichting van de voorzitter van de
Commissie van Administratie, J.G. Fukkink, op 13
mei op, dat hij wenste dat hierdoor het kerkbouw-
plan niet opgegeven werd. Ds. K. Fernhout vroeg
hoe het kwam dat het advies voor restauratie rechtst-
reeks tegen een vroeger kerkeraadsbesluit van het af-
stoten van de kerk inging. De heer Fukkink ant-
woordde dat de Commissie was afgegaan op wat
men aan reacties vanuit de gemeente had gehoord.
Architect Rijksen ontving de opdracht voor het op-
stellen van een restauratieplan. B. en W. keurde het
na enkele wijzigingen goed. Deze betroffen vooral
op grond van de bouwverordening aanpassingen ter
voorkoming van brandgevaar. Hierdoor werd een
grotere uitbreiding van het aantal zitplaatsen moge-
lijk. Tijdens een extra vergadering op 5 augustus
1908 verleende de kerkeraad zijn goedkeuring aan
de bouwplannen. In plaats van een publieke inschrij-
ving te houden had de Commissie van Administratie
vijf gemeenteleden uitgenodigd om op dit werk in te
schrijven. Het werk was voor ƒ 3893,- aan de heer F.
Yperlaan gegund. De preekstoel met de dooptuin
zouden worden weggebroken. Hiervoor in de plaats
zou een aanmerkelijk grotere preekstoel in een meer
naar achter gelegen geluidsnis worden ingebouwd.
Daarvoor zou een platform komen met op de af-
scheiding de lessenaar voor de voorlezer, die hier tot
het eind toe dienst deed. In deze ruimte konden
stoelen worden gezet. Door deze verandering name
het aantal zitplaatsen met circa 100 toe. Verder
moesten de bestaande ramen door glas-in-lood ra-
men worden vervangen, terwijl het toegangsportaal
onder de galerij verkleind zou worden ^^. Vermoede-
lijk maakte mevrouw Van Beeck Calkoen in deze tijd
het fraai gebeeldhouwde eikenhouten doopvont met
bronzen deksel. Op alle vier de zijden bevond zich
een voorstelling. Tevens vervaardigde zij een fraai be-
werkte offerkist, een zogenaamde "Joaskist", voor in
het portaal ^8.
Als gevolg van de verplaatsing van de preekstoel
zou het orgel naar achteren worden geplaatst. Daar-
OuD-UTRECHT • JANUARI 1993
18
-ocr page 23-
missie van Administratie eer van haar werk had 20.
Dit kon niet voorkomen, dat de ambtsdragers kort
nadien klaagden over tocht. Aanvankelijk werd dit
toegeschreven aan het nog niet voldoende opge-
droogde muurwerk. Een jaar later werden alsnog on-
der alle ramen tochtplaten aangebracht.
In 1916 was er al weer plaatsgebrek in de kerk.
Besloten werd in verband met brandgevaar voortaan
slechts één rij stoelen in het gangpad te plaatsen en
tijdens de dienst meer uitgangen open te houden.
Het ombouwen naar een electrische verlichting werd
in die tijd voor de Begijnekerk als enige uitgesteld tot
het moment dat de financiën dit toelieten.
Kerkbouwplannen voortdurende bedreiging
voor Begijnekerl(
Er bestond sinds 1907 ook een Commissie tot pre-
advies voor kerkbouw.
Zoals vermeld hield deze zich eerst bezig met kerk-
bouwplannen voor het noordelijk stadsdeel. In 1909
werd er echter gesproken over kerkbouwplannen in
het zuiden, de omgeving van de Tolsteegsingel. Het
begin van een langdurig proces, dat pas in 1925 met
het in gebruik nemen van de Zuiderkerk werd afge-
rond. Het eigen gemeentelid, architect G.J. Heusink-
veld, ontwierp hier in 1909 zelfs al bouwtekeningen
voor 21, Het bleef echter bij plannen. Het vinden van
bouwgrond bleek veel problemen op te leveren. In
1909 merkte de heer E. Koeleman op, dat hoewel af-
keurenswaardig 'dat velen er licht toe komen, nu en
dan, en vooral 's-avonds te verzuimen, omdat..., om-
dat 't zoo ver is" [naar de kerkgebouwen]. Het kwam
ook voor dat men in plaats daan/an naar de hervorm-
de Vaartkerk ging 22 Er was echter ook geld nodig
om het voornemen van de kerkeraad om het aantal
predikantsplaatsen tot vier uit te breiden te verwezen-
lijken. Dit gebeurde in 1913 met de komst van ds. J.C.
Goudappel. Plannen in 1912 om voor het houden van
kerkdiensten een lokaal te huren in de gereformeerde
school aan de Kromme Rijn dan wel in het gebouw
van de Heidemaatschappij aan de Gansstraat gingen
niet door. Toen in 1914 opnieuw sprake van kerk-
bouw was, toonden twee architecten hun belangstel-
ling hiervoor. Archtect Wentink 23 en Th. Anema, ar-
chitect van de Bethelkerk te Scheveningen (1905) en
de zo juist in gebruik genomen Nieuwe Zuiderkerk te
Den Haag. Er werd mettertijd wel een speciaal fonds
voor de bouw van een vierde kerk ingesteld. Op 11
augustus 1919 adverteerde men zelfs in het
Utrechtsch Dagblad om een geschikt bouwterrein te
vinden 24. in dat zelfde jaar werd een gift van ƒ
12.000,- voor dit doel ontvangen, terwijl een zuster
uit de gemeente ook al een Statenbijbel voor de kan-
sel schonk 25. Twee jaar later werd het voormalige
hervormde wijgebouw "Maranatha" aan de Gans-
straat op 3 juli 1921 als hulpkerk in gebruik genomen.
Interieuropname van de Begijnekerk van ca. 1930.
Fotocollectie ds. J. Helderman, Badhoevedorp.
door kon aan "de onhoudbare toestand achter het
orgel" een einde worden gemaakt. Na enige aarze-
ling werd ook ingestemd met het voorstel het oude,
niet meer te repareren orgel door een nieuw, doel-
matig instrument te vervangen. De waarde hiervan
werd op slechts ƒ 30,- getaxeerd. De toestand hier-
van liet al lang te wensen over. Toen orgelmaker J.F.
Witte op 6 januan 1896 een rapport over alle gere-
formeerde kerkorgels uitbracht, was het al het minst
van allen. De fa. Maarschalkerweerd te Utrecht zou
het voor ƒ 1600,- bouwen.
De kerk was in de periode van 9 augustus tot 22
november 1908 buiten gebruik. In die tijd werden de
zondagvoormiddag-godsdienstoefeningen in de gro-
te zaal van het gebouw "Irene" aan de Keistraat ge-
houden. De weekdiensten van donderdagavond wer-
den beurtelings in de Ooster- en de Westerkerk be-
legd. Op 18 november vernam de kerkeraad, dat de
samenkomsten de eerstkomende zondag weer in de
Begijnekerk konden worden hervat ^^. Ds. J. Breuke-
laar leidde de eerste dienst na de restauratie. Na het
zingen van Psalm 116;1 hield hij een kort inleidings-
woord over "En het was feest van de vernieuwing
des tempels, en het was winter". Hij hoopte dat het
voor velen een vreugde zou zijn, dat men hier weer
kon samenkomen, en dat de kerk niet was gesloopt.
Te meer daar aan dit gebouw vele herinnehngen wa-
ren verbonden. Verder constateerde hij, dat de Com-
OuD-UTRECHT • JANUARI 1993
19
-ocr page 24-
Doordat in het noordelijk stadsdeel de stad
Utrecht en het nabij gelegen Zuilen steeds verder aan
elkaar vastgroeiden en hier helemaal nog geen
preekvoorziening was, werd besloten hier allereerst
een kerkgebouw te stichten. De eerste plannen hier-
voor dateerden van omstreeks 1910. Deze waren
echter niet doorgegaan doordat er voor een restaura-
tie van de Begijnekerk was gekozen in plaats van de-
ze te verkopen. De opbrengst daarvan had de bouw
mogelijk moeten maken. Afhankelijk van de financië-
le positie zou na de bouw van de Noorderkerk wor-
den bezien of ook in het zuidelijk stadsdeel een kerk
kon worden gebouwd. Op 5 juli 1923 kon de Noor-
derkerk in gebruik worden genomen. Hiermee kreeg
de vijfde predikant, dr. H. Kaajan, sinds zijn komst
naar Utrecht in 1920 ook een eigen wijkkerk. Vrijwel
meteen daarna werd ondanks de lang niet in alle op-
zichten financieel gunstige positie begonnen met de
bouw van de Zuiderkerk. Desondanks was het niet
nodig om hiervoor de Begijnekerk af te stoten. De
Zuiderkerk deed vanaf 3 juli 1925 als kerkgebouw
dienst 26.
Toen er echter in 1932 overwogen werd om zowel
in Tuindorp-Maartensdijk een nieuwe kerk te bou-
wen als het aantal predikantsplaatsen tot zes uit te
breiden, kwam het afstoten van de Begijnekerk op-
nieuw aan de orde. Eén der kerkeraadsleden wees in
dit verband op het ideaal van een gelijk aantal predi-
kanten als kerkgebouwen. Dit pleitte tegen het afsto-
ten van de Begijnekerk. Daar de bouw van de nieuwe
kerk daarentegen gedeeltelijk uit de opbrengst van
de verkoop van deze kerk moest worden gerealiseerd
een onmogelijke zaak. Zeker toen de uitbreiding van
het aantal predikantsplaatsen niet doorging. Een po-
ging om in 1936 de verkoop aan de drukkerij fa. J.
van Boekhoven alsnog ongedaan te maken haalde
het al evenmin. Dit maal in verband met bestudering
van een mogelijke kerksplitsing, een pastorale en or-
ganisatorische reorganisatie voor een betere bearbei-
ding van de gemeente.
Op 29 maart 1937 werd er voor het laatst een
dienst in de Begijnekerk gehouden. Kort daarna volg-
de op 1 juli de ingebruikneming van de Tuindorp-
kerk 27. Het voorstel van ouderling J. Helderman om
deze kerk "Nieuwe Begijnekerk" te noemen om
daarmee de historische band met het vroegere kerk-
gebouw aan te geven, had het niet in de kerkeraad
gehaald. In augustus 1939 kreeg de fa. Van Boekho-
ven toestemming om uit te breiden. Dit betekende
onder meer de sloop van de voormalige Begijnekerk,
die toen dienst deed als opslagplaats voor papier.
Voor tekenaar Chris Schut kennelijk reden deze ge-
velwand nog eenmaal vast te leggen ^8.
HJ.Ph.G. Kaajan
Binnenweg 25, 2264 ML Leidsctiendam
Noten:
1.        N. van der Monde, Geschied- en oudheid-
Icundige beschrijving ... der stad Utrecht,
dl. 2 ,
Utrecht 1845, pp. 210-227 m.n. 226-227. Voor een
afb. : Jurgen van der Meer, De ideale buurt De ge-
schiedenis van de Breedstraat,
Utrecht 1988, p. 29.
In de archeologische en bouwhistorische overzicht
over 1991 zal, aldus mededeling van drs. A.E.F. Kipp,
een beschrijving van de vroegere Begijnekerk worden
gepubliceerd.
2.        Tot nu toe het meest uitgebreid over deze
kerk: J.N. van der Meulen, Inleiding van de Inventaris
van de archieven van de Gereformeerde Kerk te
Utrecht, 1835-1955, waarin opgenomen de archie-
ven van de Gereformeerde Kerla te Zuilen, 1892-
1950,
Utrecht 1987, p. 19. Zie verder: A. van Hulzen,
Begijnekerk, in: Utrecht in oude foto's: Van Plompe-
torengracht naar Servaas,
Den Haag (2e dr.) z.j.
[1979], pp. 32-33 en Idem, Twee Gereformeerde ker-
ken (Begijnekerk en Oosterkerk), in: Utrechtse kerk-
gebouwen en kerken,
Baarn 1985, pp. 137-140 m.n.
pp. 137-138.
3.        A. Graafhuis, "Soli Deo Gloria" - "God al-
leen de eer". De Afscheidingsbeweging in de stad
Utrecht, in: Maandblad Oud-Utrecht, 57e jrg. nr.11
(november 1984), pp. 169-174 m.n. p. 172. Zie ook:
C. Smits, o.c, p. 285. A.B.R. du Croo de Vries, Inlei-
ding op Inventaris van het archief van het Diakones-
senhuis te Utrecht 1844-1970,
Utrecht 1982.
4.        C. Smits, De afscheiding van 1834, dl.IV.
De provincie Utrecht, Dordrecht 1980, p. 285.
5.        Smits, o.c, p. 290.
6.        Zie voor de hypotheciare lening: Gemeen-
telijke Archiefdienst te Utrecht (GAU), Archieven Ge-
ref. Kerk Utrecht
inv.nr.16. Uitgebreid over de we-
duwe Zeelt: Smits, o.c, pp. 358-397.
7.        Utrechtsche Kerkbode, 51e jrg. no.13 (27
maart 1937) n.a.v. de buitengebruikstelling van de
Begijnekerk. Overgenomen in: Utrechtsch Dagblad,
27 maart 1937 (Avondblad).
8.        Van der Meulen, o.c, p. 19.
9.        Zie hiervoor en voor de navolgende ge-
beurtenissen tot 1856: GAU, Archieven Geref. Kerk
Utrecht,
inv.nr. 3.
10.      Zie voor dit type kerk ook: C.A. van
Swigchem, De kerkgebouwen van de christelijk gere-
formeerden tot 1892, in: Honderdvijftig jaar gerefor-
meerde kerkbouw {red.
Regn. Steensma, C.A. van
Swigchem), pp. 26-43 m.n. p. 35 bij afb. 48.
11.      J.N. van der Meulen, Inleiding op het Sup-
plement op de inventaris van de archieven van de
Gereformeerde Kerk te Utrechtbetreffende de Com-
missie voor het Tehuis voor Ouden van Dagen,
(1853) 1907-1940,
Utrecht 1991.
20
Oud-Utrecht • j.\nuari 1993
-ocr page 25-
12.      Guido Filius, Gelouterd, Amsterdam-Preto-
'ia z.j. [1899], pp.35-36. Zuidam, Enkele biografische
lotities uit de jeugd van ds. J.C. Sikkel, in: De Hoek-
steen. Tijdschrift voor vaderlandse kerkgeschiedenis,
^Oe jrg. no. 4 (september 1991), pp. 123-139 gaat
litgebreid op deze roman in.
13.      Met dank aan mevr. G.R.W. Kosters-Végh
.'Oor haar adviezen inzake de architectonische be-
chrijving.
14.      GAU, Archieven Geref. Kerk Utrecht, inv.nr.
8. In het kort ook vermeld door G. van Klaveren Pz.,
■■)e ineensmelting te Utrecht, 1835-1887, 1894, in:
'aarboekje ten dienste van de Gereformeerde Kerk
./an Utrecht
16e jrg. (1934), pp. 1-8 m.n. p. 3.
15.      GAU, Archieven Geref. Kerk Utrecht,
mv.nr. 537 d.d. 19 maart, 23 apnl, 21 mei, 22 no-
vember 1906.
16.      Idem, inv.nr. 537 d.d. 26 november, 20 de-
cember 1906, 24 januari, 14 mei, 5 augustus 1907.
Bouwterreinen bij het Wolvenplein, de Spechtstraat,
de Verlengde Balkstraat en de Ceintuurbaan.
17.      Hieruit blijkt dat de familie Notten vermoe-
delijk reeds in deze tijd over de oude preekstoel de
beschikking kreeg. Dit in tegenstelling tot wat staat
vermeld in: H.J.Ph.G. Kaajan, Utrechtse preekstoel
per abuis in Amerikaans Pella, in: Maandblad Oud-
Utrecht
63e jrg. nr.12 (december 1990), pp. 123-
125.
18.      Mededeling van de heer K.C. Helderman.
Bij de diensten van het gereformeerd studentenpas-
toraat in het Groot Auditorium van de Rijksuniversi-
teit op het Domplein werd dit doopvont voor het
laatst gebruikt. Het is onbekend waar het nadien is
gebleven.
19.      Utrechtsche kerkbode, 22e jrg. no's 27, 42
(8 augustus, 21 november 1908). Abusievelijk noem-
de ik in: Een eeuw Westerkerk (1891-1991), in
Maandblad Oud-Utrecht, 64e jrg. nr. 1 (januari
1991), p.5 P.G. van Nieuwland i.p.v. Nieuwkerk als
architect van de restauratie van 1956.
20.      Utrechtsch Dagblad, 23 november 1908
(Middag-uitgave).
21.      GAU, Archieven Geref Kerk Utrecht, B. 35
te raadplegen bij de Topografisch-Historische Atlas.
22.      GAU, Archieven Geref Kerk Utrecht,
inv.nr. 586.
23.      Daar geen voorletters zijn vermeld is het
onduidelijk of het hier J.C. Wentink betrof, die in
1906 de gereformeerde Noorderkerk te Den Haag
bouwde, dan wel E.G. Wentink jr. van wie de Oud-
Katholieke St. Gertrudiskerk te Utrecht bijna voltooid
was.
24.      GAU, Archieven Geref Kerk Utrecht,
inv.nr. 589.
25.      GAU, Archieven Geref. Kerk Utrecht,
inv.nr. 122 d.d. 16 apnl 1919.
26.      Zie voor Noorder- en Zuiderkerk: H.J.Ph.G.
Kaajan, Van modern kerkgebouw tot monument, in:
Maandblad Oud-Utrecht, 62e jrg. nr.5(mei 1989),
pp. 45-52 m.n. pp.46-47; Idem, De Zuiderkerk
(1925-1986), in: Maandblad Oud-Utrecht, 59e jrg.
nr. 6 (juni 1986), pp. 57-63 m.n. pp. 57-58. Zie over
de Begijnekerk een mededeling van ds. J.C. de Moor
bij de bevestiging van ds. P.Ch. van der Vliet in:
Utrechtsch Dagblad, 11 mei 1925.
27.      Kaajan, Vijftig jaar Tuindorpkerk (1937-
1987), in: Maandblad Oud-Utrecht, 60e jrg. nr. 3
(apnl 1987), pp. 45-52 m.n. pp. 46-47.
28.      Van der Meulen, o.c, p. 19. Zie voor de te-
kening: GAU, Topografisch-Historische Atlas, nr.
C. 11.499.
Aanwinsten 1992
Gemeentelijke
Archiefdienst Utrecht
In de eerste maanden van 1993 zal in de gang van
de Gemeentelijke Archiefdienst van Utrecht de ge-
bruikelijke selectie te zien zijn van de aanwinsten die
de Topografisch-Historische Atlas in het afgelopen
jaar heeft verworven: foto's, tekeningen en prenten.
In 1992 heeft de Atlas enkele interessante oude
tekeningen kunnen kopen op een veiling. De belang-
rijkste aanwinst die hier werd verworven is een ge-
wassen pentekening door Cornelis Pronk (1691-
1759) van de Ganzenmarkt, gezien in de richting van
de Oudegracht. De tekening dateert omstreeks 1750
en laat duidelijk twee van de stadskastelen zien die in
de middeleeuwen langs de Oudegracht werden ge-
bouwd. Op de hoek van de Oudegracht en de Gan-
zenmarkt staat het huis Keizerrijk, dat als stadswaag
dienst heeft gedaan en tegenwoordig is opgenomen
in het stadhuis. Ook het rijtje huizen aan de Ganzen-
markt dat heeft moeten wijken voor de uitbreiding
van het stadhuis (Burgerzaken) is te zien. Aan de Ou-
degracht is ook Groot Groenewoude afgebeeld met
zijn middeleeuwse gevel met kantelen, die later werd
vervangen door een classicistische gevel. Het pand
huisvest thans Ear & Eye Megamusic. Ook de stads-
kraan, gesneuveld bij het hijsen van de karyatiden
voor de Winkel van Sinkel en het wed naar de werf,
zijn afgebeeld. Cornelis Pronk was één van de groot-
ste Nederlandse topografisch tekenaars uit de 18de
eeuw. Dit is de eerste tekening van zijn hand in de
collectie van de Atlas.
De krijttekening van Willem Haanebrink (1762-
1840) geeft juist een beeld van "de andere kant":
Oud-Utrecht • januari 1993
21
-ocr page 26-
de molen door houtroof ernstig in verval en voor res-
tauratie was in de na-oorlogse jaren kennelijk geen
geld beschikbaar; in 1954 werd het gebouw bij de
uitvoering van het uitbreidingsplan Kromme Rijn af-
gebroken.
Wout Heinen kreeg in 1992 wel een zeer bijzon-
dere opdracht. Hij tekende de Mariaplaats vanaf het
standpunt dat Pieter Saenredam in 1636 innam voor
zijn beroemde tekening, die in 1663 werd uitgewerkt
tot het schilderij dat zich nu in het museum Boy-
mans-van Beuningen bevindt. De topografische ver-
schillen tussen de tekeningen van Pieter Saenredam
en van Wout Heinen zijn groot. De Mariakerk is ver-
vangen door het gebouw voor Kunsten en Weten-
schappen, de immuniteitsmuur is verdwenen. Slechts
de torens van de Buurkerk en de Dom zijn nog on-
veranderd aanwezig.
Verder is op de tentoonstelling werk te zien van
o.a. Chris Schut (twee tekeningen van het voormali-
ge Veeartsenijterrein), van Ruud Pausma (de fabrieks-
hal van Werkspoor en de vide van de ABN-AMRO-
bank aan de Oudegracht), van Jan Sirks (Oudegracht)
en van Willem van Leusden (de pandhof van de
Dom). De eerste vier werden in opdracht vervaardigd,
de beide anderen antiquarisch aangekocht.
Van het vele werk dat de Atlas jaarlijks laat maken
door de Gemeentelijke Fotodienst is een serie foto's
van de tuinen van het Duitse Huis aan de Springweg
te zien. Deze foto's zijn in de herfst gemaakt en vor-
men het eerste deel van een project om de tuinen in
de vier seizoenen vast te leggen.
De tentoonstelling is te bezoeken tot en met 3
apnl 1993. De openingstijden zijn:
maandag: 13.30- 16.30 uur
dinsdag t/m vrijdag: 9.00 - 16.30 uur
zaterdag: 9.00- 12.30 uur
De Mariaplaats in 1992. Aquarel van Wout Heinen.
vanaf de Oudegracht kijken we over de Bezembrug
op de Ganzenmarkt. Op deze tekening is de voorge-
vel van het huis Keizerrijk te zien maar ook het Bar-
bara- en Laurensgasthuis op de plaats van de ABN-
AMRObank.
De pandhof van de Pieterskerk is alleen van af-
beeldingen bekend. Het laatste overgebleven stuk
van deze pandhof, die vergelijkbaar was met die van
Mariakerk, werd bij de tornado die Utrecht in 1664
trof zodanig beschadigd dat hij kort daarna werd af-
gebroken. De tekening, die een anonieme tekenaar
rond 1800 maakte naar een 18de eeuws prentje van
Abraham Rademaker, die zelf een tekening uit 1660
tot voorbeeld had genomen, geeft een schilderachtig
beeld van de al wat vervallen kloostergang enige ja-
ren voor de afbraak.
Herman Saftleven (1609-1685) mag voor Utrecht
de belangrijkste tekenaar van de 17de eeuw ge-
noemd worden. Van hem werd een tekening van de
middeleeuwse Wittevrouwenpoort tijdens de sloop in
1648 aangekocht. In 1650 werd een classicistische
poort gebouwd die omstreeks 1770 getekend werd
door Dirk Verrijk (1734-1786).
In 1992 is ook een deel van het topografische
werk van de Utrechtse kunstenaar Dick van Luijn
(1896-1981) aangekocht. Tot diens jeugdwerk beho-
ren de tekeningen die hij maakte van het uitzicht uit
zijn ouderlijk huis aan de Bekkerstraat. Later legde hij
het uitzicht uit zijn woning aan de Oudegracht (nr.
385) in diverse technieken vast. Tot het werk dat op
de tentoonstelling geëxposeerd is behoren ook een
tekening (1917) en een ets (1943) van de houtzaag-
molen Kranenburg aan de Kromme Rijn. In 1917 lag
het bedrijf al tien jaar stil waarna de molen in verval
begon te raken. In 1943 werd de gemeente Utrecht
eigenaar van de houtzaagmolen. In 1944 werd een
restauratieplan opgemaakt, waarvoor men fl.
30.000,= begrootte. In de winter van 1944-45 raakte
OuD-UtRECHT • JANUARI 1993
22
-ocr page 27-
G.H.Rodijk,
De huizen van Rietveld
Zwolle, Waanders Uitgevers, 1991. 224 biz. m. il-
Is. ISBN 90 6630 272 0. Prijs
ƒ 49,50.
Rietveld heeft in de loop van vier decennia onge-
veer 100 woonhuizen gebouwd. Het eerste, het Riet-
veld-Schröder huis, dateert van 1924. Het overgrote
deel van zijn productie is van na 1945. Dat is alles bij-
een veel meer dan tot nu toe werd gedacht. In een
heldere inleiding typeert de auteur Rietvelds instelling
en zijn werkwijze. Zijn huizen zijn sober op het Spar-
taanse af, met het dwingende karakter van hun ont-
werper. Rodijk noemt R's werkwijze manipulatief:
niet zelden schreef hij de toekomstige vrouw des hui-
zes voor waar zij de snijbonenmolen moest opbergen
en waar de klutser moest hangen. Rietvelds voorkeur
voor geometrische vormen wordt geschetst, zijn
kleurgebruik, zijn spel met het licht, gebruik van ma-
terialen en ambachtelijke manier van werken.
Hier zijn alle particuliere huizen geïnventariseerd.
Tekeningen van gevels en plattegronden zijn voor dit
boek (opnieuw) gemaakt, en zoveel mogelijk zijn de
oude foto's afgebeeld. Aanvankelijk was Eva Besnyö
Rietvelds huisfotograaf, later was dat Jan Versnel. Er
zijn enkele facsimiles van brieven, kattebelletjes en
meer uitvoerige teksten opgenomen. De volgorde
van de opgesomde huizen is chronologisch. Het ver-
haal begint dus bij Prins Hendriklaan 50 en eindigt
met Lange Wijnen 9 in Laren, dat in 1967 werd vol-
tooid, drie jaar na Rietvelds dood. Achterin staat een
lijst van werken met biografische notities. Al Rietvelds
Utrechtse adressen en zijn Utrechtse werk worden er
nauwkeurig in opgesomd. Van de afzonderlijke hui-
zen en de opdrachtgevers daartoe worden vaak per-
soonlijke en interessante bijzonderheden verteld.
De kolom waarin Rietvelds dochter Elizabeth her-
inneringen aan haar vader ophaalt en spreekt van de
"afstand" die er kwam na haar elfde jaar, doet ver-
langen naar een meer volledige en kritische biografie
van deze veelzijdige meester. Is het moment, bijna
dertig jaar na zijn overlijden daartoe niet gekomen?
Een opmerking tenslotte over een beperking die
Rodijk zich heeft opgelegd. Hij behandelt uitdrukke-
lijk alleen afzonderlijke huizen. Grotere projecten zo-
als op het Kanaleneiland en Hoograven in Utrecht
zijn buiten beschouwing gelaten. Het zou interessant
zijn ook hien/an Rietvelds ideeële en architectonische
bijdrage te kennen.
Waanders Uitgevers hebben van dit werk een fraai
en stijlvol uitgevoerd boek gemaakt, zijn thema
waardig.
v.S.
Boekenschouw
M.N. van Haeringen-'t Hart en A.C. Voogt,
De Utrechtse Domkerk
utrecht, 1991, uitg. Stichting Publicaties Oud-
Jtrecht en Citypastoraat Doml<erk Utrecht Utrechtse
nonumenten 1. ISBN 90 5479 001 6.
Van tijd tot tijd verschijnt er een nieuwe wandel-
.jids voor de Domkerk. Na de restauratie van de ja-
'en tachtig was de noodzaak daartoe evident. Als
eerste in een reeks Utrechtse monumenten onder re-
dactie van drs. T.J. Hoekstra verscheen het deeltje
over de Utrechtse Domkerk. Met een uitvouwbare
plattegrond, overzichtelijke kaartjes van de Romeinse
fortenlinie, het Domplein, het Sticht in het bisdom
Utrecht, de stad met het kerkenkruis en in groen het
gebied van kapittels en kloosters, en een aantal
scherpe foto's deels in kleur, deels in zwart-wit. Het
verhaal over de kerk gaat niet alleen over wat daar te
zien is, maar ook over haar lotgevallen. Typerend is
dat men op een aantal punten naar het voor-refor-
matische verleden heeft teruggegrepen, bijvoorbeeld
in de nadrukkelijke aanwezigheid van sint Maarten
als patroon van de Dom, de verering van de heilige
Agnes, de gedachteniskapel in de kooromgang en
vooral in de vormgeving van de zondagse en door-
deweekse liturgie.
De letter van het boekje is groot genoeg, ook voor
mensen die niet meer zo goed kunnen lezen. In alle
opzichten een boekje dat er wezen mag, handig als
gids en kostbaar als naslagwerkje.
Enkele kleine taalkundige bedenkingen formuleer
ik als bewijs van aandachtige lezing. "De voornaam-
ste taak van de kanunniken bestond uit het vieren
van de liturgie en het zeven maal daags zingen van
het koorgebed", staat er op p. 6 te lezen. Welnu,
daarin schuilt een pleonasme. Het zingen van het
koorgebed was (en is) met de Mis, het vieren van de
liturgie. Die formulering moet beslist anders.
Verder zou ik van "getijdegebed" (p. 32) getijden-
gebed maken. Het gaat hier immers om meerdere
gebedsbijeenkomsten op de verschillende tijden van
de dag. In het nederlands spreken we daarom onver-
anderlijk van getijden, in navolging van bijvoorbeeld
het Latijn en het Frans: Horae Canonicae, Liturgia
Horarum, Heures, Livre d'Heures enz.
Het woord getijde is een enkelvoud, zie bijvoor-
beeld jaargetijde.
v.S.
OuD-UtrECHT • JANU,4RI 1993
23
-ocr page 28-
Y ^ '
u
o;
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang, nummer 3 - maart 1993
"O
O
T3
JD
"O
C
03
-I-'
E
JZ
u
c
CU
L_
CU
■'-'
-♦—'
Z)
<cu
3
er
c
l/l
CU
1/1 ^
CU
ie
"O
-t—'
O)
'Z3
■ — l/l
Psl
cn
en
l/l
c
CU
>
CU
.2^ ^
ai
ai
c: c
1/1
(U
O) 1/1
'cn
cn
Jü '=!
Ol
QJ
> ^
o:
Q
De wijkletter H op de gevel van Voorstraat 5. Aan de rechter-
kant van de gevel bevindt zich een zelfde bordje met het
(nieuwe) nummer 5. Foto G.J. Röhner
Huisnummers in de stad Utrecht
1993
-ocr page 29-
kunt dan natuurlijk kiezen: misschien vindt u bepaal-
de werkzaamheden leuker dan andere.
Het is een leuke job, bij de activiteitencommissie.
U komt met veel verschillende mensen in aanraking,
de werkzaamheden zijn goed te overzien en, wat be-
langrijker is: het is heel leuk en dankbaar werk.
Schroom niet u op te geven! U kunt bellen of
schrijven: F. Vogelzang, Hunzestraat 56, 3522 EB
Utrecht, telefoon 030-870110 ('s avonds).
Maandblad Oud-Utrecht
66e jaargang nr. 3 - maart 1993
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp,
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65-1-ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654.
Lezingen-avond
Op donderdag 25 maart 1993 is de volgende le-
zingen-avond van Oud-Utrecht. In tegenstelling tot
wat de laatste jaren gebruikelijk was, wordt deze
avond gehouden in het CSB-gebouw aan de Krom-
me Nieuwegracht 39.
Twee zeer verschillende onderwerpen zullen ter
sprake komen. Als eerste spreker zal de heer R. Sten-
vert een lezing houden over belangrijke kunsthistori-
sche ontwikkelingen in de bouwkunst. Hij bespreekt
de overgang van de Neo-Renaissance tot de Jugend-
stil; een overgang die zich aan het begin van deze
eeuw voltrok. Binnen de provincie Utrecht zijn diver-
se exponenten van deze bouwstijlen te vinden. In de
stad Utrecht zelf was bijvoorbeeld 'De Utrecht' een
hoogtepunt van de Jugendstil.
Het tweede deel van de avond zal besteed wor-
den aan een schets van twee eeuwen dagelijks leven
in Utrecht. De heer A. van Hulzen zal diverse anek-
dotes vertellen over zaken waarmee de Utrechters
zich geconfronteerd zagen, maar ook hoe Utrecht
door anderen werd gezien. Anekdotes die, tijdens de
onderzoeken voor zijn lange reeks publikaties over
Utrecht, tevoorschijn zijn gekomen.
De lezingen worden gehouden in zaal 2 van het
C.S.B.-gebouw. De zaal is om 19.30 uur open. De
eerste lezing begint om 20.00 uur. Na de pauze (van
± 20.45 tot 21.00 uur) begint begint de tweede le-
zing die tot ± 21.45 uur duurt.
De lezing is voor leden gratis; niet-leden betalen
ƒ2.50.
Natuurlijk bestaat de mogelijkheid om op deze
avond lid te worden, dan wel nieuwe leden op te ge-
ven. Het laatste Jaarboek is toch weer een uitstekend
middel voor u om reclame voor de vereniging te ma-
ken en nieuwe leden te winnen??!!
De activiteitencommissie
Oproep aan de leden
De activiteiten- en propagandacommissie van de
vereniging zoekt dringend nieuwe leden!
De huidige commissie is sinds enkele jaren enthou-
siast en met veel plezier bezig met het organiseren
van lezingen, excursies, symposia etc. De laatste
maanden echter zijn er commissieleden weggevallen
door drukke werkzaamheden elders. Er dreigt nu een
gat te vallen in de 'bemensing' van de commissie.
Wat houdt het werk in? Elke twee maanden ko-
men wij bij elkaar om te brainstormen over onder-
werpen voor lezingen, over sprekers en excursies.
Dan verdelen we de taken; meestal, wanneer we op
'sterkte' zijn, betekent dit dat ieder twee keer per
laar een lezingenavond voor zijn of haar rekening
neemt. Dit houdt in; het bespreken van een zaal, het
benaderen van de sprekers en de rol van ceremonie-
meester op de avond zelf. U bent daar niet alleen,
andere leden van de commissie zorgen voor de au-
diovisuele apparatuur en de verkoopstand.
Door inrichten en bemensen van informatiestands
bij verschillende cultuurhistorische manifestaties
geeft de commissie vorm aan haar propagandataak.
Ook daarvoor zult u af en toe worden gevraagd. U
Oud-Utrecht • ma^-vrt 1993
25
-ocr page 30-
1)
HUISNUMMERS IN DE STAD UTRECHT
Huisnummers zijn niet meer weg te denken uit de huidige samenleving. Ze zijn
zo vanzelfsprel<end geworden, dat we er nauwelijks meer bij stilstaan. Toch was er
twee eeuwen geleden in de stad Utrecht nog geen huisnummer te bekennen.
Vóór 1795 konden de huizen in Utrecht alleen geï-
dentificeerd worden aan de hand van de straatnaam,
de straatzijde, de belendingen en de eventuele naam
van het pand. Bovendien kon worden aangegeven in
welke wijk van de stad een huis gelegen was. Vanaf
het eind van de 16e eeuw waren er in Utrecht acht
wijken, die elk een schutterijvendel moesten leveren.
Deze vendels hadden tot taak de stad te bewaken en
te verdedigen. In de loop van de 17e eeuw koppelde
men aan de wijken de namen van de insignes die op
de vaandels van de acht schutterij-vendels te zien
waren. Deze insignes herinnerden voor een deel nog
aan de opstand tegen de Spanjaarden en voor een
deel aan de wapens waarmee de schutterijen vroeger
uitgerust waren. Zo ontstonden de volgende merk-
waardige wijknamen: Turkije ("Liever Turks dan
Paaps"), Papenvaandel, Fortuin, Bloedkuil, Zwarte
knechten. Oranjestam, Pekstokken en Handvoet-
boog. Naast deze wijken in de binnenstad waren er
nog de buitengerechten ("voorsteden"), die hun ei-
gen namen droegen.
Utrecht dankt het begin van de huisnummering
aan de Franse bezetting. Op 17 januari 1795 kwa-
men de Franse troepen bij de Tolsteegpoort de stad
binnen en in korte tijd moesten duizenden militairen
worden ingekwartierd. Om dit goed te kunnen orga-
niseren, bleek het nodig te zijn alle huizen in de stad
Utrecht te registreren èn te nummeren. Bovendien
vond men het wenselijk de voor de Fransen nauwe-
lijks uit te spreken wijknamen te vervangen door let-
ters. Op zondag 1 februari 1795 besloot het stadsbe-
stuur, de Municipale Raad, "omme alle de huizingen
en cameren binnen deeze stad staande, te doen
nummeren als meede omme ieder compagnie off
wijk een letter te geeven van A tot H incluis om ree-
denen dat men hierdoor de inquartiehng beeter kan
reguleeren, ende in cas van enige baldadigheid te
pleegen, den dader schielijk kan ontdekken"^). Men
liet er geen gras over groeien: nog op dezelfde dag,
's middags om drie uur, gingen twee leden van het
stadsbestuur en een Franse officier door de verschil-
lende wijken van de stad. Hendrik Keetell schrijft in
zijn "dagverhaal"3); "Zij vernamen aan alle huisen na
het getal en de qualiteit der ingekwartierden en zet-
teden een letter en nummer op de posten van de
deuren". Keetell meldt dat niet alleen de acht wijken
de letters A-H kregen, maar dat bovendien de vier
voorsteden veranderden in de wijken I, K, L en M. De
letter J zal men niet gebruikt hebben om verwarring
met de I te voorkomen. Keetell betreurt de verdwij-
ning van de vertrouwde wijknamen, die "voor eeu-
wig verbannen" werden. Toch bleef men naast de
wijkletters de oude namen nog wel gebruiken, met
hier en daar een aanpassing aan de nieuwe tijd: Pa-
penvaandel werd Vrijheidsvaandel en Oranjestam
werd Eikenstam. De verdeling was als volgt:
Wijk A Oranjestam/Eikenstam
Wijk B Pekstokken
Wijk C Handvoetboog
Wijk D Turkije
Wijk E Zwarte knechten
Wijk F PapenvaandelA/rijheidsvaandel
Wijk G Fortuin
Wijk H Bloedkuil
Wijk I Buiten Wittevrouwen
Wijk K Buiten Tolsteeg
Wijk L Buiten Catharijne
Wijk M Buiten de Weerd
Aan het hoofd van de wijken stonden niet meer
de hoofdmannen of kapiteins, zoals voorheen, maar
de wijkmeesters. De wijken werden op hun beurt
verdeeld in buurten.
In elke wijk werden de huizen doorlopend genum-
merd, dus niet per straat. Om een huis te identifice-
ren moest men zowel de wijkletter als het nummer
vermelden, omdat de nummering van iedere wijk be-
gon bij 1. De soldaten die ingekwartierd moesten
worden, konden deze nieuwe adressen, die op hun
inkwartieringsbiljet vermeld stonden, eenvoudig vin-
den. De bewoners waren verplicht het aantal man-
schappen dat op het biljet aangegeven was, in huis
te nemen.
De letters en nummers moesten op een snelle en
eenvoudige manier op de deurposten aangebracht
worden en men zal daarom de verfkwast gehanteerd
hebben. De aanduidingen waren daardoor wel
kwetsbaar. De bewoners hadden zelf geen belang bij
de nummers (integendeel...) en deden over het alge-
OuD-UTRECHT • MAART 1993
26
-ocr page 31-
ring te effectueeren, ten dien einde zoude ik hem
noch een persoon toevoegen, aan wien den deur-
waarder de aanwijsing der huisen zal doen, en op
yder der gebouwen op de deur met rood krijt doen
schrijven het nieuwe nummer, waarvan ik hem de no-
dige lijsten zal ter hand stellen." De met krijt geschre-
ven nummers moesten vervolgens door schilders op
de deurposten worden aangebracht met - afhankelijk
van de ondergrond - zwarte of witte verf. Het stads-
bestuur besloot de twee in stadsdienst zijnde "ver-
wersknegts" voor dat doel af te staan^).
Helaas zijn er geen volledige vernummeringslijsten
bewaard gebleven en het is dan ook niet duidelijk wat
het verschil was tussen de oude en de nieuwe num-
mering. Beide nummeringen waren doorlopend per
wijk, dus er kan alleen een afwijking geweest zijn in
de volgorde van de nummering en in het aantal ge-
nummerde huizen. Er zijn wel vernummeringen aan-
gegeven op enkele aanslagbiljetten en lijsten van
stadseigendommen voor de verponding^). Een bepaal-
de systematiek is daaruit niet af te leiden; in wijk A
zijn de nieuwe nummers hoger dan de oude, maar in
wijk B zijn de nieuwe nummers lager. In 1809 en 1810
vermeldde men in koopakten e.d. vaak zowel het ou-
de als het nieuwe nummer. Pas in 1816 ging men er-
toe over de oude nummers van de huizen te verwijde-
ren. Op 7 juni van dat jaar werd de volgende kennis-
geving verspreid: "Burgemeesteren der stad Utrecht
ontwaar geworden zijnde dat er veel verwarring ont-
staat uit de verschillende nummers welke op de hui-
zingen en gebouwen zijn geplaatst, brengen bij deze
ter kennisse der ingezetenen, dat van stads wege het
eerst geplaatste nummer zal worden geroyeerd, en
dus niet anders als het verpondings- en policie-num-
mer overblijven, het geen door een daartoe gekwalifi-
ceerden zal geschieden"?). Het politienummer was
een volgnummer per straat, dat in 1813 gebruikt was
bij een volkstelling, de "Controle nominatif"io). Het
verpondingsnummer was het nummer dat in 1808 in
zwarte of witte verf op de deurpost was geschilderd
en dat nu als huisnummer gehandhaafd werd.
Men bleef problemen houden met het verdwijnen
van de op de deurposten geschilderde letters en num-
mers, In het Reglement van Politie van 6 maart 1826
wordt in artikel 34 nog eens duidelijk gemaakt, dat ei-
genaars of gebruikers van de gebouwen ervoor moe-
ten zorgen, "dat de letter van de wijk en het nummer
der verponding duidelijk op die gebouwen beschreven
sta en in behoorlijke order aanwezig blijve"^^).
De inwoners van de stad hadden nog steeds weinig
affiniteit met de huisnummers, die voornamelijk door
het stadsbestuur gebruikt werden voor de registratie
van de bewoners en het innen van de belastingen. Bij
de volkstellingen werden alle inwoners door de wijk-
meesters per wijk en in volgorde van de wijknummers
neen geen moeite ze goed te onderhouden. Al op
'!3 februari 1797 werd de inwoners van de stad in
(en stedelijke publikatie opgedragen er zo snel mo-
celijk voor te zorgen dat de verhuurde of niet ge-
rummerde huizen werden gemerkt "met die num-
mers, welke naa den inkomst der Fransche troupes
oaar op geplaatst zijn geweest"^). Ook uit een publi-
katie van 6 augustus 1804 blijkt, dat er verwarring
v/as door het ontbreken van wijkletters en -nummers
cp sommige huizen.
Enkele jaren later stuitte men opnieuw op proble-
men rond de huisnummering, nu niet in verband met
ce inkwartiering, maar door de invoering van de "ver-
ponding", een belasting op onroerende goederen.
Deze belasting werd op 1 januari 1806 ingesteld,
maar de uitvoering werd pas geregeld bij publikatie
van de Koning d.d. 8 mei 1807. Het stadsbestuur ont-
ving een paar maanden later een besluit van de minis-
ter van financiën, waarin gewezen werd op het be-
lang van een goede huisnummering ten behoeve van
de verponding^). De Utrechtse "commissaris tot het
werk der verponding", J.G. Bentink, schreef op 8 no-
vember 1808 een lange brief aan het stadsbestuur^),
waarin hij voorstelde de huisnummering te wijzigen:
"Bij gelegentheid der toesending van den aanslag in
de nieuwe verponding, vinde ik mij door de hoofd-
commissie aangeschreven, dat het dezelve ter verze-
kering van de nauwkeurigheid der nieuwe aan te leg-
gen quohieren hoogst noodzaakelijk voorgekoomen
was dat de perceelen op dezelve een doorloopend
nummer bekoome". De oude nummenng was "niet
naar behooren" volbracht, waardoor "daaruit voor
het vervolg niet dan verwarring in de nieuwe quohie-
ren kan ontstaan". Bentink legt uit hoe de "generale
nummering" het beste kan plaatsvinden: "De deur-
waerder van 't kantoor der verponding zal aanstaan-
de vrijdag den 11 dezer een aanvang neemen, met
het rondbrengen der billetten of extracten van den
aanslag in de nieuwe verponding - nu wilde ik van die
gelegentheid tevens gebruik maaken om de numme-
De wijkletter H op de gevel van Voorstraat 5. Aan de
rechterkant van de gevel bevindt zich een zelfde bord-
je met het (nieuwe) nummer 5. Foto G.J. Röhner.
OuD-UTRECHT ■ MAART 1993
n
-ocr page 32-
geregistreerd. Dit gebeurde in 1824, in 1829 en in
1839. Uit de registers blijkt dat steeds dezelfde num-
mering per wijk werd aangehouden.i^).
Ook in het eerste bevolkingsregister, van 1850-
1859, werden de bewoners per wijk met de oude
doorlopende huisnummers ingeschreven. Pas in 1859
werd door de gemeenteraad gediscussieerd over een
nummering per straat. Op 15 september 1859 werd
beraadslaagd over de "verordening tot verdeeling der
gemeente in wijken en de nummering der huizen"^3).
In deze verordening wordt vastgehouden aan de oude
wijksgewijze nummering en een van de raadsleden
stelt voor om daar nog een afzonderlijke nummering
per straat aan toe te voegen. Het nummer van de wijk
zou dan met zwarte en dat van de straat met rode let-
ter moeten worden aangeduid. Andere raadsleden za-
gen het nut van een straatsgewijze nummering niet in:
"Het eenige voordeel is, dat het gemakkelijk zal zijn
voor de brievenbestellers, doch dat telt Sprjeker] niet".
Men vreesde ook grote verwarring en noemde als
slecht voorbeeld Amsterdam, waar de huizen volge-
schreven stonden met allerlei nummers. Men bleef dus
op de oude voet doorgaan.
Pas in 1879 werd bij de "Verordening tot nomme-
ring der huizen en tot verdeeling der gemeente in wij-
ken ""•> een belangrijke wijziging ingevoerd: in de
binnenstad werden de huizen nog per wijk genum-
merd, maar in de buitenwijken (dus de wijken I-M)
koos men nu voor een doorlopend nummer per
straat. Deze maatregel was nodig, omdat men met de
wijksgewijze nummering in de zich snel uitbreidende
buitenwijken steeds meer in de knoop kwam te zit-
ten. Bij nieuwbouw moesten de huisnummers in de
volgnummering van de wijk ingepast worden, waar-
door letters en subnummers aan de volgnummers
toegevoegd moesten worden. Vooral in wijk I ont-
stonden ingewikkelde nummers, zoals 66^^, 78^^ en
224ddd boven poor de nieuwe nummering per straat
werden deze problemen grotendeels opgelost.
Met ingang van 1 januari 1891 werd voor de ge-
hele gemeente, dus ook voor de binnenstad, een
nummering per straat ingevoerd. Ook de wijkindeling
en de werkzaamheden van de wijkmeesters werden
bij de in 1890 opgestelde verordeningi5) rigoureus
veranderd. Voor de huisnummering waren de wijken
niet meer van belang, maar de bevolkingsregistratie
vond nog jarenlang per wijk plaats. Pas in 1923 wer-
den de wijken opgeheven.
Artikel 1 van de verordening uit 1890 bepaalde,
dat er voor elke straat een doorlopende nummering
zou komen. De nummers moesten volgens artikel 2
ter grootte van 10 cm op de huizen worden aange-
bracht. Artikel 3 bepaalde de te volgen systematiek,
die tot op de dag van vandaag geldt: de oneven
nummers rechts, de even nummers links vanaf het
stadhuis naar de grenzen van de gemeente toe. Bij
aanbouw aan slechts één zijde van de straat werden
opeenvolgende nummers geplaatst. De huizen van
de buitenwijken werden voor een deel weer vernum-
merd. Gelukkig werden net als in 1879 vernumme-
ringslijsten opgesteld^^)
In 1916 werd bepaald dat de huisnummers meer in
het oog springend op de voorgevel van elk gebouw
moesten komen en dat er een nieuw model nummer-
plaatje zou worden ontworpen. Een andere bepaling
in 1916 was, dat voor bepaalde straten de numme-
ring in een andere richting mocht plaatsvinden, indien
B.en W. dat doelmatiger achtten.i^' In 1917 werd
dan ook meteen al de Oudegracht vernummerd.
Uiteraard waren er ook na 1917 nog incidenteel
vernummeringen nodig in verband met nieuwbouw,
sloop, samenvoeging of splitsing van percelen. Een
nummering per wijk is echter voorgoed van de baan.
Van de uit de Franse tijd stammende wijkindeling is
alleen de naam Wijk C overgebleven. En slechts hier
en daar zijn in de stad nog sporen van de oude num-
mering te vinden^s)
Gemeentelijke Archiefdienst, J.N. van der Meulen
Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht
Noten:
1.  Dit artikel is ontleend aan een uitvoerige hand-
leiding over huisnummering, die opgenomen is in de
studiezaaldocumentatie van de Gemeentelijke Ar-
chiefdienst Utrecht (GAU).
2.  GAU, SA III, inv.nr. 1, febr. 1795, pag. 17.
3.  GAU, bibl.sign: IXA40.
4.  GAU, bibl.sign: VV 01, 13-2-1797.
5.  GAU, SA III, inv.nr. 1, aug. 1807, bijlage 431 B.
6.  GAU, SA III, inv.nr. 591, nov. 1808, bijlage 383.
7.  Ibidem, pag. 467.
8.  GAU, SA III, inv.nr. 742.
9.  GAU, bibl.sign: W 01, 7-6-1816.
10.  GAU, SA III, inv.nr. 613.
11.  GAU, bibl.sign: VV 01, 6-3-1826.
12.  Zie voor de volkstellings- en bevolkingsregis-
ters GAU, toegang 107.
13.  GAU, bibl.sign: XXXIII E 4, pag. 118-120.
14.  GAU, bibl.sign: W 01, 28-8-1879.
15.  SA V, inv.nr. 67x, nov. 1890, bijlage 624.
16.  GAU, toegang 212.
17.  GAU, bibl.sign: XXXVI B 1, Gedrukte Verza-
meling nr. 51.
18.  Enkele voorbeelden: Oudkerkhof 23, (boven
de poort W^ F n2 80) Oudekamp 5 (boven de deur
het oude nummer A 1191) en Lijnmarkt 23 (links-bo-
ven W[ijk] E en rechts-boven het oude nummer 64).
OuD-UTRECHT • MAART 1993
28
-ocr page 33-
DE GEGEVENS UIT
DE ENQUÊTE IN
MAANDBLAD OUD-
UTRECHT
van de lezers het Maandblad. Uit vraag 4 van de en-
quête, 'hoeveel mensen, buiten uzelf, lezen het
exemplaar dat u ontvangt?', bleek verder dat ca.
60% het blad alleen leest. Bij 30,6% van de abon-
nees leest één iemand mee.
Hoe leest u het Maandblad
gewoonlijk?
aantal
%
helemaal
116
43
grotendeels
99
37
ongeveer de helft
31
11
een enkel stuk
21
8
niet of nauwelijks
2
0,7
niet ingevuld
1
0,3
Het is alweer bijna een half jaar geleden dat er in
\ et Maandblad Oud-Utrecht een enquête gepubli-
ceerd werd (september 1992). Er werd aan de lezers
cevraagd deze in te vullen. Tot mijn vreugde bleken
270 leden/lezers deze moeite genomen te hebben.
Een compliment aan de invullers is hier op zijn plaats!
Gedurende drie maanden heb ik mij vele avonden en
weekeinden gezet aan het turven van de antwoor-
den op de vragen. Daarbij bleek dat het overgrote
gedeelte van onze lezers tevreden was over het
Maandblad. U gaf het Maandblad en daarmee ook
de redactie een 7,4 als rapportcijfer. De redactie
dankt de lezers voor deze waardering. Een samenvat-
ting van de resultaten laat ik hier volgen.
Wat willen we weten?
De redactie en het bestuur van de vereniging wil-
den graag te weten komen hoe de lezers van het
maandblad oordelen over het blad;
1) Zijn de lezers in het algemeen tevreden over het
Maandblad?
2) Zijn er onderwerpen die de lezers missen in het
Maandblad?
3)  Hebben de lezers opmerkingen over de nieuwe
vormgeving?
Er zijn 270 enquêtes teruggestuurd.
Dit is een respons van ca 15,3% (het ledenaantal
van de Vereniging Oud-Utrecht was op 1/01/1993
1770). Dit is een hoge respons. In commerciële en-
quêtes is een respons van 5 tot 8% normaal. Voor
non-profit organisaties is de respons meestal hoger -
ca 10%- omdat de betrokkenheid groter is. 15,3% is
dus een mooie score en zegt veel over de betrokken-
heid van het Oud-Utrechtlid.
1. Tevreden
Zoals uit de inleiding blijkt is het overgrote deel
van de lezers tevreden over het maandblad. Een 7,4
als gemiddeld cijfer is een prachtige score. Ook kan
dit aan de antwoorden op de andere vragen afgele-
zen worden. 115 van de 270 van de inzenders van
de enquête lezen het Maandblad helemaal; 99 lezers
doen dit grotendeels. Dit betekent dat 80% van de
lezers het Maandblad goed lezen (zie kader). Meestal
lezen ze het binnen een week na ontvangst van het
blad ( 70,7%). Nadat het gelezen is, bewaart 84,4%
Uit de antwoorden op de volgende vraag 'Heeft u
een abonnement op een ander historisch tijdschrift?'
blijkt dat veel van de leden van Oud-Utrecht geïnte-
resseerd zijn in geschiedenis en monumenten. 40%
van onze inzenders heeft geen abonnement op een
ander historisch tijdschrift. 58% geeft daarentegen
aan dat ze ook abonnee zijn van andere historische
tijdschriften. Naast het Maandblad blijkt men vaak
geabonneerd op een dergelijk tijdschrift uit de eigen
regio (Seyst, Tussen Rijn en Lek, Maarssen, Ameron-
gen, etc). Ook combineren onze leden het lidmaat-
schap met een abonnement op Monumenten en
Heemschut. Steengoed van het Utrechts Monumen-
tenfonds is ook geliefd.
Deze belangstelling voor de regionale geschied-
schrijving blijkt ook uit de uitslag van een andere
vraag (Wat is voor u de belangrijkste functie van het
Maandblad?). 229 lezers van het Maandblad geven
Wat is voor u de belangrijkste functie van
het Maandblad?
artikelen geschiedenis Utrecht
contact met vereniging
beide
84,8%
2,6%
12,6%
als belangrijkste functie van het Maandblad aan het
publiceren van artikelen over de geschiedenis van
Utrecht. 34 personen vinden dat beide zaken, vereni-
gingsnieuws en artikelen over de Utrechtse geschie-
denis, belangrijk zijn. Slechts 7 lezers vinden het con-
tact met de Vereniging het belangrijkst.
2. Inhoud van het Maandblad
Het historische karakter van het Maandblad wordt
door de meeste lezers op prijs gesteld. We stelden de
volgende vragen; Wilt u bij de volgende onderwer-
pen aangeven in hoeverre u geïnteresseerd bent om
daarover in het Maandblad te lezen; Zijn er nog an-
dere onderwerpen, die hiervoor niet genoemd zijn,
maar waarin u ook sterk geïnteresseerd bent; Wilt u
Oud-Utrecht • maart 1993
-ocr page 34-
Wilt u bij de volgende onderwerpen
aangeven in
loeverre u
geïnteresseerd bent om daarover in
het Maandblad Oud-Utrecht te lezen
sterk in
enigsz
ins in
nauwelijks
geïnteresseerd
geïnteresseerd
geïnteresseerd
%
%
%
- geschiedenis stad Utrecht
252
93,3
15
5,5
0
0
- geschiedenis provincie Utrecht
158
58,5
97
35,9
6
2,2
- excursies
37
13,7
104
38,5
95
35,1
- tentoonstellingen
79
29,2
132
48,8
30
11,1
- recensies boeken
124
45,9
103
38
31
11,4
- lezingen m.b.t. Utrechtse
geschiedenis
90
33,3
114
42,2
41
15
- bouwplannen, restauraties en
renovatieplannen in gemeente
en provincie
139
51,8
106
39,2
19
7
- hedendaagse Utrechtse geschiedenis
94
34,8
117
43,3
38
14
- opgravingen in stad en provincie
189
70
61
22,5
14
5
- berichten van het Utrechtse
Mon.Fonds
114
42,2
103
38
33
12,2
meente en provincie. Ook recensies van boeken vallen
in de smaak (45,9%). Daarentegen scoren excursies,
tentoonstellingen en lezingen minder hoog (ca. 60%;
zie boven). Veel inzenders geven bij dit laatste aan dat
ze geen tijd hebben, te ver weg wonen of 'te oud' zijn
om daar daadwerkelijk gebruik van te maken.
Bij vraag 8 konden de leden aangeven of men nog
onderwerpen, die men erg interessant vond, miste.
Van de 270 inzenders was 65% tevreden met het
aanbod in het Maandblad. De anderen vroegen voor-
al meer aandacht voor: historische geografie, biogra-
fieën van bekende Utrechters, oude Utrechtse fami-
lies, gemeentelijk beleid ten aanzien van kunst en
musea, genealogie en 'leven van alledag'. De redac-
tie zal in de toekomst zeker rekening houden met
deze wensen. Zij zal proberen de hand te leggen op
artikelen van deze strekking. Dat neemt niet weg dat
de redactie van het Maandblad ook de door u ge-
schreven artikelen over andere onderwerpen met
vreugde blijft aanvaarden.
De venA/erking van vraag 9 'Wilt u van elk van de
volgende onderwerpen aangeven in welke mate u
vindt dat deze aan bod komen in het 'nieuwe'
Maandblad Oud-Utrecht' heeft mij wat moeilijkhe-
den opgeleverd. Veel inzenders hadden moeite met
het aangeven van hun keuze. De scores van de on-
derwerpen zijn van dien aard dat er niet echt iets uit
afgeleid kan worden.
Opmerkelijk is dat de lezers vinden dat er te wei-
nig aandacht wordt besteed aan de 20ste-eeuwse
geschiedenis.
van elk van de onderwerpen aangeven in welke mate
u vindt dat deze aan bod komen in het 'nieuwe
Maandblad Oud-Utrecht; Hieronder worden een paar
rubrieken genoemd die elke maand in het Maand-
blad staan. Wilt u voor iedere rubriek aangeven hoe-
veel behoefte u eraan heeft. Als de antwoorden op
deze vragen naast elkaar gelegd worden, blijkt dat
juist de geschiedenis van de stad Utrecht de meeste
belangstelling heeft. Sommige leden hebben dit ex-
pliciet vermeld. Zinnen als 'Ik ben sterk geïnteres-
seerd in Utrecht-stad' of 'het blad is een goede band
met de stad (...) die ik steeds meer ben gaan waarde-
ren (inzender woont nu in een andere provincie
[red.])' of 'onmisbaar voor lokale geschiedenis' geven
aan dat de lezers het blad om verschillende redenen
lezen, maar dat de historische component zeer be-
langrijk is. De antwoorden op de vraag 'wilt u aange-
ven in welke onderwerpen u geïnteresseerd bent' la-
ten zien dat bijna iedereen (93,3%) graag leest over
de geschiedenis van de stad Utrecht. Artikelen over
opgravingen in stad en provincie is met 70% een
goede tweede. Blijkbaar heeft men niet voldoende
aan de informatie van de uitgave van de Archeologi-
sche Kroniek, die een maal per jaar aan de leden van
Oud-Utrecht wordt gestuurd. Deze kroniek is een van
de reden waarom er weinig artikelen over archeolo-
gie worden aangeboden aan het Maandblad. Ook ar-
tikelen over de geschiedenis van de provincie worden
op prijs gesteld (58,5%).
Opvallend is dat veel lezers aangeven 'sterk'
(51,8%) of 'enigszins geïnteresseerd' (39,2%) in
bouwplannen, renovatie- en restauratieplannen in ge-
OiID-UtRKCHT • MAART 1993
30
-ocr page 35-
Tenslotte volgen de resultaten van vraag 10. Na
iet tellen van de antwoorden bleek dat de lezers
/eel behoefte hadden aan de rubrieken: Agenda, Be-
ichten en Boekenschouw. Verenigingsnieuws scoort
)ok bij deze vraag beduidend lager. Dit laatste was
)ok al uit de antwoorden op vraag 6 (wat is voor u
Ie belangrijkste functie van het Maandblad) geble-
,en.
Verder bleek dat 45,2% van de lezers behoefte
hebben aan de rubnek Berichten terwijl 38,5% aan-
i|eeft dit niet te hebben. De redactie moet zich naar
.anleiding van deze cijfers gaan beraden over deze
tubriek.
Uit de antwoorden op vraag 11 'wilt u aangeven
in hoeverre u het eens bent met de volgende stellin-
gen' kunnen we constateren dat het niveau van de
artikelen door de lezers (76,2%) niet te hoog wordt
bevonden. 81 % is het eens met de stelling 'de on-
derwerpen die aan bod komen in het Maandblad
zijn helder geschreven'. Dit lijkt mij een compliment
aan onze auteurs!
Concluderend uit de antwoorden van de lezers
van het Maandblad kan ik het volgende profiel van
de 'gemiddelde lezer' vaststellen. De lezer leest het
Maandblad omdat hij of zij geïnteresseerd is in de
geschiedenis van Utrecht. Over dit onderwerp kan
hij/zij dan ook niet genoeg lezen. Daarnaast vindt de
lezer dat er in het Maandblad meer aandacht moet
komen voor archeologie, genealogie en bouwkunst.
Ook de rubrieken worden veel gelezen.
Grosso modo is de lezer zeer tevreden over de in-
houd van het Maandblad. Veel leden schrijven dit
ook expliciet. 'Ga zo door' en 'ik kijk elke maand uit
naar het blad' zijn zinnen die de redactie een hart
onder de riem steken. De redactie zal in de toekomst
rekening houden met de geuite wensen en alterna-
tieven.
3. De vormgeving van het Maandblad
Naar de uitkomst van deze vraag was de redactie
het meest benieuwd. Een jaar geleden hebben de re-
dactieleden aan een vormgever de opdracht gegeven
om het Maandblad een face-lift te geven. Of deze
nieuwe lay-out ook in de smaak van de lezer zou val-
len, moest afgewacht worden. De inzenders van de
enquête hebben laten weten dat zij de vormgeving
van het nieuwe Maandblad op prijs stellen. Ze vin-
den de vormgeving van het blad duidelijker, de ru-
brieken zijn bijvoorbeeld makkelijker te vinden. Daar-
naast vindt men de letter goed leesbaar en de kwali-
teit van de afbeeldingen bij de artikelen goed. 83%
van de inzenders vindt het Maandblad prettig om te
lezen. Een oordeel waar de redactie erg verheugd
over is. Veel lezers hebben aangegeven dat zij het
Maandblad en het papier te dun en te glimmend vin-
den. De redactie zal met de vormgever hierover spre-
ken.
Dat er één pagina voor artikelen is opgeofferd aan
advertenties, is veel leden opgevallen. Desondanks
vindt men dat advertenties in het Maandblad thuis-
horen, zij het dat ze als een 'noodzakelijk kwaad' ge-
tolereerd worden. 54,8% van de lezers vindt dat de
advertenties opvallen. Voor onze adverteerders is dit
een aanwijzing dat hun advertenties gezien worden.
Dit alles overziend kunnen de redactie en het be-
stuur van Oud-Utrecht zich verheugen in een tevre-
den 'achterban'. De redactie zal de opmerkingen
over inhoud en vormgeving bespreken. De oplossin-
gen zult u in de komende maanden in 'ons' Maand-
blad terugvinden.
Tenslotte willen we al diegenen die de enquête
hebben ingevuld hartelijk danken voor hun mede-
werking. Door de beantwoording van de vragen
weet de redactie nu wat u van het Maandblad vindt.
Wij zijn bijzonder verheugd over de waardering die u
heeft laten blijken voor het redactiewerk en voor het
Maandblad. Dit zal ons zeker stimuleren om een nog
beter Maandblad te maken.
Inmiddels is aan enkele inzenders het beloofde
presentje opgestuurd.
Voor diegene die geïnteresseerd is in de cijfers per
vraag van deze enquête is er de mogelijkheid een fo-
tokopie van de scores te krijgen. Deze kunt u na 15
maart na een telefonische afspraak met Dhr. Röhner
afhalen op het Gemeentearchief Utrecht, Alexander
Numankade 199 Utrecht. Telefoon 030- 736654.
AnlXe Haverkamp
Redactie Maandblad Oud-Utrecht
cijfer
aantal
91/2
1
9
18
8l/2
7
8
127
lm
11
7
75
6l/2
4
6
11
5l/2
2
5
4
4
1
geen cijfer
9
Oud-Utrecht • maart 1993
31
-ocr page 36-
'aoó
oc
72
<U
LU
C
-o
ZD
O
(D
■o
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
66e jaargang, nummer 4 - april 1993
l/l
cz
o;
ia
Ic
u
1/1
_ai
Ö
•t—'
to
tT3
Q.
i
Vï t
^l^H
liliF
■ «tilL
r* i^ n"^ 1** Si** i
HfH'
....._.j
X3
C
03
c/l -■
o; E
"c O
ijo o
c ^
■^ IJ
o;
>
O
o
-I—'
c
13
O
"O
c
OJ
o
CD
:3
o
■*-•
X
Hef woonhuis en (rechts) het kantoor van de familie Kol aan
het Lepelenburg. Aquarel van Anth. Grolman, 1897.
GAUTop.AtlasT2.35.
Het oude kantoor
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
1993
-ocr page 37-
Agenda
Maandblad ()u«l-lJlrecht
66e jaargang nr, 4 - april 1993
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-/30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schaik.
Vormgeving: Erik Uitenbogaard (B&U).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654.
29 april 1993. Lezingenavond Vereniging
Oud-Utrecht door mw. drs. E. van Heuven-van
Nes, conservator van het Rijksmuseum 't Loo te
Apeldoorn. Plaats: CSB-gebouw, Kromme
Nieuwegracht 39, Utrecht.
Aanvang: 20.00 uur (zaal open om 19.30 uur).
8 april t/m 13 juni 1993. Tentoonstelling
"Middeleeuwse boeken van het
Catharijneconvent".
Plaats: Rijksmuseum Het
Catharijneconvent, Nieuwegracht 63, Utrecht.
Openingstijden; di t/m vr 10.00-17.00 uur;
zaenzo 11.00-17.00 uur.
3 mei t/m 16 juli 1993. Tentoonstelling
"Katholiek Parochieleven in Utrecht".
Plaats; Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numan-
kade 199, Utrecht.
Openingstijden: ma 13.30-16.30 uur; di t/m vr
9.00-16.30 uur; za (niet in juli) 9.00-12.30 uur.
29 mei t/m 1 augustus 1993. Tentoonstelling
"Hef Gedroomde Land", pastorale schilderkunst in
de 17de eeuw in Nederland.
Plaats: Centraal Museum, Agnietenstraat 1,
Utrecht.
Lezingen-avond
Op donderdag 29 april 1993 (de dag voor
Koninginnedag) wordt weer een lezingen-avond
van de Vereniging Oud-Utrecht gehouden.
Er zijn twee lezingen, beide door
mw. drs. E. van Heuven-van Nes, conservator
van het Rijksmuseum 't Loo te Apeldoorn.
Om 20.00 uur spreekt zij over
"Van Paleis tot museum: de geschiedenis
en restauratie van Paleis 't Loo".
Haar tweede lezing (om 21.00 uur) gaat over
het onderwerp "Een eeuw vorstinnen:
levensbeschrijvingen van de koninginnen
Emma, Wilhelmina, Juliana en Beatrix".
De lezingen-avond vindt plaats in het
CSB-gebouw, Kromme Nieuwegracht 39,
Utrecht. De zaal is om 19.30 uur open.
De toegang is voor leden van Oud-Utrecht gratis;
niet-leden betalen ƒ 2,50.
2 juni 1993. Voorjaarsledenvergadering van de
ireniaina Oud-Utrecht.
Vereniging Oud-Utrecht.
5 juni 1993. Viering van het 70-jarig bestaan
van de Vereniging Oud-Utrecht. Plaats; Janskerk,
Utrecht.
T/m 24 oktober 1993. Tentoonstelling
"Signalen uit de ruimte". 350 jaar Sterrekundig
Instituut Utrecht.
Plaats; Universiteitsmuseum, Biltstraat 166,
Utrecht. Openingstijden: di t/m vr 10.00-17.00
uur; za en zo; 13.00-17.00 uur. De toegang is
gratis.
OuD-UtKECHT • AI'KIL 1993
33
-ocr page 38-
IN MEMORIAM
Een voltooid leven: J.W.C, van Campen, 1899-1993
in 1929 arriveerde mr. J.W.C, van Campen in Utrecht
als "chartermeester", d.w.z. tweede academische archief-
ambtenaar bij het "Oud-archief en de verzamelingen der
gemeente". Als een jurist van opleiding, een archivaris van
beroep en een historicus in zijn hart werd hij de opvolger
van de lijn, die de energieke Muller en de nauwgezette
Schuyienburg hadden uitgezet. Het waren tijden die moei-
lijk bleken te zijn door de wereldwijde economische crisis
en de daarmee samenhangende bezuinigingen, op de voet
gevolgd door de tweede wereldoorlog. Historische belang-
stelling bestond niet: "History is bunk" had Ford gezegd
en een gemeentelijk bezuinigingsfanaat herhaalde dat ar-
chief en geschiedbeoefening als onzin opgeruimd moesten
worden. Na de magere tijden van de jaren dertig kwam de
ongewenste "sibbelarij" van de nazistische familieonder-
zoekers die de genealogie voor lange jaren een slechte
roep bezorgden.
Met taaie volharding heeft Van Campen het onder-
grondse archivistische werk omgezet in bovengrondse re-
sultaten: de verbetering van de behuizing en het beheer
van de archieven, het onderhoud en de aanvulling van de
documentaire prenten- en fotoverzamelingen, die vanuit
de Mulleriaanse opzet werden voortgezet als nog omvang-
rijker collecties. Zo bezitten wij nu de "Verdwenen stads-
gezichten", die hij voor het nageslacht liet vastleggen.
In 1941 werd hij gemeentearchivaris, de eerste echte
stadsarchivaris: zijn voorgangers waren immers ook muse-
umdirecteuren. Tot 1954 kon hij zich geheel wijden aan de
archieven. Aanvullingen kwamen er niet: de propvolle
ruimten aan de Drift, de naoorlogse geldschaarste en het
voortdurende gebrek aan historische belangstelling, dat
eerst in de jaren zestig omgezet werd in een vloedgolf van
hartstocht voor het verleden, remden alle pogingen tot
verbetering af.
De hoge kwaliteit van de archivistische en historische
produktie van de jaren tussen 1930 en 1960 stonden in
stralende tegenstelling tot de kwantitatieve situatie: geen
groot publiek maar een klein gezelschap van fijnproevers
vulde een schatkamer met geschriften, die hun waarde
nooit verloren hebben. Gesteund door het stadsbestuur en
door een bescheiden, maar gewichtige kring van Utrechtse
belangstellenden, kon Van Campen zijn bijdragen leveren
aan deze inbreng in een aantal inventarissen, een tweetal
bronnenpublikaties, één boek en negen en tachtig artike-
len.
Zijn werk was sterk bepaald door de omstandigheden,
waarbinnen hij geplaatst was en die hij met groot voordeel
benut heeft. Muller en Schuyienburg hadden alle archief-
bestanden geïnventariseerd en hem alleen een drietal klei-
ne archieven overgelaten, die hij op de hem eigen, precie-
ze wijze ordende. Als bronnenpublikatie gaf hij in 1932 uit
de processtukken over Adriaen de Wael van Vronesteijn,
die voor en na 1566 als lid van het protest der edelen te-
gen koning Philips II een belangrijke rol gespeeld had. In
1949 schreef hij een magistraal opstel "Hagepreken en
beeldenstorm" met deze uitgave als centrale bron. Een
goudmijn leverde hij in 1940 in de "Notae quotidianae",
de aantekeningen van de nieuwsgierige en veelzijdige 16e
eeuwse geleerde Aernout van Buchell.
Van zijn hand is één boek verschenen: in 1947 het re-
laas van 175 jaar geschiedenis van het hem zo dierbare ge-
nootschap Kunstliefde. Een breed opgezette geschiedenis
van de stad Utrecht, die voorbarig door uitgeverij Het
Spectrum was aangekondigd is, helaas, blijven steken in
de beginfase van de Karolingische tijden.
Hoofdmoot van zijn publikaties zijn de 89 artikelen, die
handelen over alle denkbare onderwerpen en alle perioden
van de Utrechtse stadsgeschiedenis. Stuk voor stuk is elke
bijdrage verzorgd en met een uitnemend stijlgevoel uit zijn
pen gekomen. De bouwstenen voor de beoogde stadsge-
schiedenis zijn in deze vorm aan de lezer niet onthouden.
Als voorbeeld van de rijkdom van bijdragen wil ik de lezer
aanbevelen het artikel over de Utrechtse Jeruzalembroe-
derschap, verschenen in het Jaarboekje Oud-Utrecht van
1935. Het is een harmonische mengeling van minutieus
bronnenonderzoek en een presentatie van de tijd van de
geportretteerde 16e eeuwse personages en dat alles in
een verzorgde, geestige en pakkende stijl.
Zijn twee grote liefdes, de archiefdienst en de vereni-
ging Oud-Utrecht eerde hij met twee tentoonstellingen:
over de Utrechtse archieven uit 1953 en over 40 jaar Oud-
Utrecht in 1963.
Van de vereniging Oud-Utrecht was hij één van de in-
spirerende en geïnspireerde krachten, samen met de beide
andere ereleden uit zijn tijd Bardet en Stooker. Hij leverde
veel werk, wat in het openbaar uitkwam in een loopbaan
als secretaris en als redacteur van zowel het Jaarboekje als
het Maandblad.
Na zijn pensionering in 1964 is hij volgens zijn voorne-
mens blijven publiceren om de vele vragen, die hij ontdek-
te, ook te beantwoorden. Een mens met een grootse le-
vensstijl, met een diep gevoel voor kunst, een grote gave
voor geschiedbeoefening, een nauwgezet verzamelaar van
archiefstukken, tekeningen, prenten en foto's en bovenal
een gelovig mens en een warmbloedig idealist. Hij heeft
een onuitwisbaar stempel gezet op de lange periode van
zijn leven en hij heeft voor de toekomst waardevol materi-
aal nagelaten aan het nageslacht.
J.E.A.L. Struick
Oud-gemeentearchivaris mr. J.W.C van Campen (rechts)
in gesprek met zijn ambtsopvolger dr. J.E.A.L. Struick tij-
dens de opening van de tentoonstelling "De stad ten baat"
op 12 oktober 1979. Foto: GAU Hist. Atlas V 79.10.12.7.
OuD-UTRFXHT • APRIL 1993
34
-ocr page 39-
"Het Gedroomde Land"
Pastorale Schilderkunst in de Gouden Eeuw
— Tentoonstelling Centraal Museum —
van 29 mei 1993 t/m 1 augustus 1993
De grote bloeiperiode van de Utrechtse schilderkunst viel in de eerste helft
van de zeventiende eeuw. Na in 1987 met de tentoonstelling Nieuw Licht op
de Gouden Eeuw
aandacht te hebben besteed aan het Caravaggisme in
Utrecht, zal het Centraal Museum deze zomer de schijnwerpers richten op de
schilders van het arcadische landschap. Ten behoeve van de catalogus van de
tentoonstelling /-/ef Gedroomde Land. Pastorale Scliildericunst in de Gouden
Eeuw
werd een nieuw onderzoek ingesteld naar het leven van een van de
schilders van wie werk getoond zal worden.
Bernhard Zwaerdecroon (Utrecht na 1616-
1654 Utrecht).
De schilder Bernard Zwaerdecroon geniet min-
der bel<endheid dan zijn gelijknamige grootvader,
die in 1629 in Utrecht overleed na lange tijd rector
te zijn geweest van de latijnse school in Leiden en
de Hieronymusschool in Utrecht.'' De grootvader
was in 1619 uit zijn functie ontslagen omdat hij
remonstrantsgezind was. Ook diens zoon Wolfaert
Zwaerdecroon (ca. 1593 - 1635 Utrecht), lector in
ce derde klas van de Hieronymusschool, en vader
van de schilder, verloor toen om die reden zijn be-
trekking. Wolfaert vestigde zich vervolgens als no-
taris in Utrecht, waar hij vanaf 1623 kantoor hield
in het huis 'Groot Stegenberch' onder de Laken-
snijders (nu Choorstraat, nr. 11).^
Bernard Zwaerdecroon was een zoon uit het in
de zomer van 1616 gesloten tweede huwelijk van
Wolfaert Zwaerdecroon met Emmerentia van
Beeck. Hij zal op zijn vroegst in 1617 geboren
zijn.3 In tegenstelling tot zijn vader kwam zijn
moeder niet uit een academisch milieu. Zij stamde
echter wel uit een vooraanstaande familie. Haar
vader Frederick Cornelisz. van Beeck (overl. 1607)
was wijnkoper in 'de Wynstock,' ook geheten 'de
Prince van Oraigne.'^ Tevens speelde hij als bur-
gerhopman en raadslid een rol in de Utrechtse po-
litiek. Via de familie Van Beeck was Bernard
Zwaerdecroon verwant aan een tweetal andere
Utrechtse schilders: Peter van Beeck (ca. 1588-
1627), een broer van zijn moeder, en Johannes de
Veer (overl. 1662), die een neef van Bernhard
was.5
In het rekenboek van het Utrechtse St. Lucasgil-
de staat zijn inschrijving als leerjongen verant-
woord in de rekening die vermoedelijk van januari
1630 tot januari 1533 loopt ^. Wie zijn leermees-
ter was wordt in deze weinig secuur bijgehouden
administratie niet vermeld. Toen zijn vader in mei
1635 overleed was hij nog een jongen. Vermoede-
lijk heeft hij zijn leertijd pas later voltooid, waarna
mogelijk nog een reis naar Italië is gevolgd. Dit al-
thans zou men kunnen afleiden uit het feit dat hij
in 1645 tweemaal op zijn Italiaans tekent als
'Bern(h)ardo Zwaerdecroon.'^
Bernard Zwaerdecroon trouwde in maart 1644
in Rotterdam met zijn nicht Willemina Zwaerde-
croon, wier vader daar rector van de latijnse
school was.8 Omdat zij remonstrants waren werd
het huwelijk voor schepenen voltrokken. Het jon-
ge paar vestigde zich in Utrecht, waar op 18 janu-
ari 1645 in hun huis een testament werd opge-
maakt.^ Willemina vermaakte hierin haar schoon-
zuster Grietgen Zwaerdecroon de 'goude
brasseletten, ringen en andere juweelen' die haar
man haar 'bij consummatie hares houwelijcks
vereert' had. Of hun eerste kind op dat moment al
geboren was wordt uit het testament niet duide-
lijk. Hoe het zij, vier dagen later, op 22 januari
1645, werd hun dochter Mechtelt gedoopt.i°
In de eerste jaren na zijn huwelijk vinden we
Bernard Zwaerdecroon regelmatig in Utrechtse ak-
ten vermeld als schilder of 'conterfeyter.'" Zo trad
hij in mei 1645 op als getuige bij het het opmaken
van het testament van de zilversmid Pieter Vi-
vant.''^ De andere getuige was de schilder Adam
Willaerts, wiens nicht Anthonetta van Herwijck in
OUD-UtRECHT • .\I'RII. 199,"}
35
-ocr page 40-
dat hij niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Zo
kon hij in november van dat jaar de huur van zijn
huis niet opbrengen.^^ Een maand later werd hem
bij vonnis van het Utrechtse gerecht gelast een
koopmansrentebrief van 1000 gulden, met ach-
terstallige rente sedert het eind van 1647, om te
zetten in een hypotheek.^^
Het is niet onmogelijk dat Bernard Zwaerde-
croon zijn financiële problemen maar ten dele aan
zichzelf te wijten had. Zijn broer Frederick verkeer-
de eveneens in moeilijkheden en was in het najaar
van 1652 failliet.^^ Nadat Fredenck in februari
1650 de twee eerder genoemde huizen aan het
Oudkerkhof en in de Annastraat had overgedra-
gen aan zijn oom Hendrick Zwaerdecroon, deden
binnen enkele maanden ook zijn moeder en zijn
schoonvader afstand van stukken onroerend goed,
waaronder Bernards ouderlijk huis 'Groot Stegen-
borch.'20 In de drie jaar daarna maakte ieder van
hen nog andere goederen te gelde. Omdat zijn
moeder en schoonvader in ten minste één geval
borg stonden voor Frederick Zwaerdecroon, mo-
Bernard Zwaerdecroon, Portret van twee kinderen in
een landschap. 2de l<wart 17de eeuw. Centaal Mu-
seum Utrecht, schilderijen-catalogus 1952, nr. 365.
1637 was getrouwd met Bernhards broer Frede-
rick Zwaerdecroon.■!3 De in de hierboven genoem-
de akten vermelde getuigen woonden in meerder-
heid in de Annastraat. Daar woonden Bernhard en
Willemina Zwaerdecroon in de eerste jaren na hun
huwelijk waarschijnlijk ook. Willemina was mede-
erfgename van twee achter elkaar gelegen huizen,
aan het Oudkerkhof en de Annastraat, die waren
gekomen van haar in 1644 overleden grootvader
Jan Willemsz. van der Pluym.'^ Al in 1649 woonde
Bernard Zwaerdecroon echter op de Nieuwe-
gracht, bij de voormalige St. Servaasabdij.^5 Hij
huurde hier van Willem van Weede.^^
Het moet Bernhard Zwaerdecroon niet gelukt
zijn zich een goed inkomen te verwerven. Al in
1649 blijkt hij in processen te zijn verwikkeld om-
OUD-UTRECHT • APRIL 1993
36
-ocr page 41-
]en we aannemen dat zij ten gevolge van dergelij-
ke borgstellingen dreigden te worden meege-
Jeurd in diens faillisement.^i Mogelijk was ook
iernhard hierin als borg betrokken.
Nadat Bernhard Zwaerdecroon op 16 oktober
■654 in een huis aan de Nieuwstraat was overle-
len 22, verklaarde zijn weduwe dat zij en haar
lochtertje haar man ongeveer anderhalf jaar eer-
Ier verlaten hadden, 'onder andere bij gebreck
an nodich onderhout.'^3 Ongetwijfeld was Bern-
lard Zwaerdecroon in de zomer van 1652 zonder
nkomsten komen te zitten door het uitbreken van
(ie eerste Engelse oorlog. Kunst is in oorlogstijd nu
eenmaal weinig gevraagd. Willemina en haar kind
hadden onderdak gevonden bij haar vader, die in-
iniddels op het huis Cronesteijn bij Zoeterwoude
woonde. Omdat Willemina niet in de gelegenheid
geweest was om op de begrafenis te komen en
voor de baar uit te gaan, het gebruikelijke teken
dat een weduwe de nalatenschap van haar overle-
den man niet aanvaardde, liet zij een notariële ak-
te van afstand opmaken.2"* Ook Bemards moeder
Emmerentia van Beeck weigerde de nalatenschap
te aanvaarden.25
Pas in 1667 zou Willemina Zwaerdecroon in
Rotterdam hertrouwen met de brandewijnbrander
Olivier van Vlierden. De schulden van haar eerste
man waren blijkbaar nog altijd niet afbetaald,
want voor de voltrekking van het huwelijk werd bij
de Rotterdamse weeskamer een pak documenten
gedeponeerd om te bewijzen dat de bruid afstand
had gedaan van de boedel van Bernard Zwaerde-
croon, die bij zijn overlijden geen middelen had
nagelaten.26 Dankzij deze papieren weten we nu
hoe weinig fortuinlijk Zwaerdecroons loopbaan is
geëindigd.
Marten Jan Bok
Telingstraat 3-A, Utrecht
2. Zie voor de koop van het huis GAU, Stadsar-
chief II, 3243, register van transporten en plech-
ten, p. 278-280, 2 april 1623.
3.  Haverkorn van Rijsewijk (1895) 59, en in na-
volging van hem ook anderen, hanteren 1617 als
geboortejaar. Bewijzen ontbreken. Haverkorn ba-
seerde zich hierbij op Zwaerdecroons vermoedelij-
ke leeftijd bij zijn inschrijving als leerjongen (zie
hieronder). Het jaar van inschrijving valt echter
evenmin anders dan bij benadering vast te stellen.
4.  Een eigentijdse genealogie van de familie
Van Beeck is te vinden in Utrecht, Universiteitsbi-
bliotheek, Ms. 1828 (7.A.29), genealogische aan-
tekeningen van Cornelis Booth, omslag 144.
5. De levensdata van Peter van Beeck zijn ont-
leend aan GAU, Stadsarchief II, 1365, manuaal
van lijfrenten, fol. 237.
6.  Muller (1880) 121. Een voornaam wordt niet
gegeven, maar de identificatie met Bernhard
Zwaerdecroon lijkt niet te hoeven worden betwij-
feld.
7.  GAU, notaris H. Ruysch, U020a003, fol. 13-
14, 18 januari 1645; idem, fol. 8-8vo., 25 juli
1645. Zie voor dit gebruik P. Huys Janssen, Schil-
ders in Utrecht 1600-1700
(Utrecht 1990) 97.
Over het algemeen spelde Zwaerdecroon zijn
naam als 'Bernhard.'
8. Zij was een dochter van Hendrick Zwaerde-
croon en Mechteld Jansdr. van der Pluym. Haar
oom Dominicus Jansz. van der Pluym was een aan-
getrouwde neef van de schilder Rembrandt van
Rijn. Zie voor de familie Van der Pluym l.H. van Eeg-
hen, 'Willem Jansz. van der Pluym en Rembrandt,'
/Waandb/ad Amstelodamum 64 (1977) 6-13.
9.  GAU, notans. H. Ruysch, U020a003, fol. 13-
14, 18 januari 1645. Gepubliceerd door C.
Kramm, De levens en werken der Hollandsche en
Vlaamsche kunstschilders, etc.
(Amsterdam, 1857-
1864) 1903.
10.  GAU, DTB, 23, dopen remonstrantse ge-
meente.
11. GAU, notaris F. Zwaerdecroon, U028a012,
18 november 1646; Stadsarchief II, 3253, register
van schuldbekentenissen en borgtochten, 8 mei
1647 (genoemd in Dodt van Flensburg (1845)
191); notaris F. Zwaerdecroon, U028a013, 18 au-
gustus 1647 (Haverkorn van Rijsewijk (1895) 60);
notans G. Wttewael, U039a001, 21 november
1647 (Haverkorn van Rijsewijk (1895) 60); verder
nog meerdere akten in 1649 en 1650.
12.  GAU, notaris H. Ruysch, U020a003, fol. 42-
43. Met dank aan drs. Paul Huys Janssen, die mij
op deze akte opmerkzaam maakte.
13.  Frederick Zwaerdecroon zette het notaris-
kantoor van hun vader voort, daarin bijgestaan
door zijn broer Herman.
Noten:
1. Zie voor de grootvader J.J. Dodt van Flens-
burg, 'Bernard Zwaerdecroon, voornamelijk in des-
zelfs betrekking tot de Utrechtsche School,'
Utrecht voorheen en thans. Tijdschrift voor ge-
schiedenis, oudheden en
stof/sf/e/c van Utrecht 2de
serie, 2 (1843) 167-191, en A/A/SI/V 5 (Leiden
1921) kol. 1182. De literatuur over de schilder
Bernhard Zwaerdecroon blijft beperkt tot de be-
kende biografische woordenboeken en P. Haver-
korn van Rijsewijk, 'Bernard Zwaerdecroon,' Oud-
Holland
13 (1895) 57-64. Tenzij anders vermeld
zijn de hier gebruikte gegevens ontleend aan dit
artikel.
OuD-UTRECHT • APRIL 1993
37
-ocr page 42-
14.  Dit blijkt uit GAU, Stadsarchief II, 3243, re-
gister van transporten en plechten, p. 201-203, 15
augustus 1656.
15.  GAU, notaris H. Zwaerdecroon, U044a001,
10 juli 1649.
16.  GAU, notaris J. van Steenre, U025a001, 26
november 1649 (met dank aan Paul Huys Jans-
sen). Hij moet er een buurman zijn geweest van de
schilder Jacob Duck, die vanaf zeker 1646 van de-
zelfde eigenaar een huis huurde dat bij de Magda-
lenabrug was gelegen. (GAU, notaris F. Zwaerde-
croon, U028b001). Duck zou er tot zijn dood in
1667 wonen.
17.  Dit blijkt uit GAU, notaris J. van Steenre,
U025a001, 26-11-1649; idem, 3-12-1649.
18.  GAU, Stadsarchief II, 2826, register van ci-
viele sententies, 20-12-1649.
19.  In GAU, Stadsarchief II, 3220, is sprake van
de desolate boedel van Frederick Zwaerdecroon.
20.  GAU, Stadsarchief II, 3243, p. 63-64, 16 fe-
bruan 1650; idem p. 196-197, 25 april 1650 (zie
hiervoor ook notaris C. van Vechten, U031a004,
25 april 1650); notaris F. Zwaerdecroon,
U028a015, 28 juni 1650 en 24 oktober 1650.
21. GAU, notaris C. van Vechten, U031a004, 6
maart 1650.
22. GAU, DTB, 123, register van overledenen,
23 oktober 1654.
23. Akte opgemaakt door de Leidse notaris
A.Jz. Raven, gedateerd 30 oktober 1654 (nieuwe
stijl), opgenomen in een Utrechtse gerechtelijke
akte, gedateerd 27 oktober (oude stijl, 6 novem-
ber nieuwe stijl), waarvan een afschrift berust in
GA Rotterdam, Weeskamer, 454, fol. 552-554
(gepubliceerd door Haverkorn van Rijsewijk (1895)
60).
24.  Idem.
25. Akte voor de Utrechtse notaris F.C. Engel,
de dato 17 oktober 1654 (oude stijl), opgenomen
in GA Rotterdam, Weeskamer, 454, fol. 552, 16
april 1667. Hierin de overlijdensdatum van Bern-
hard Zwaerdecroon.
26. GA Rotterdam, Weeskamer, 454, fol. 552
e.v., 1667.
BERICHTEN
A 11 i a n c ^
Fran^aiscL
d'Utrechr
jjj
In 1994 zal het 100 jaar gelel^ff
zijn, dat de afdeling Utrecht van
de Alliance Frangaise werd .
opgericht.
                 ||
Het bestuur wil dit natuurlijk
niet onopgemerkt voorbij laten
gaan. Men is momenteel o.a. op
zoek naar gegevens over vroeger,
zoals oude circulaires,
uitnodigingen voor evenementen,
persverslagen, fotomateriaal enz.
Het historisch archief is lang niet
volledig. Vooral in de jaren 1940-
1945 is veel verloren gegaan (en |
vernietigd, want het bezit ervan
werd toen als "deutsch-feindlich"!
aangemerkt).
Langs deze weg doet het
bestuur een oproep aan allen, die
kunnen en willen helpen aan
gegevens om de lOO-jarige
historie te completeren. Zij
worden uitgenodigd zich te fl
wenden tot de voorzitter van de
eeuwfeest-commissie, mevrouw
R. Rive, Koningslaan 36, 3583 GH,
Utrecht, telefoon 030-516828.
•^
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u toe-
sturen aan de redactie, Alexander Numankade
199, 3572 KW Utrecht, liefst op SiAof 372 inch
floppy (WordPerfect, versies 4.2, 5.0 of 5.1).
OUD-UtRECHT • APRIL 1993
38
-ocr page 43-
Het oude kantoor
Bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Utrecht is in het voorjaar van 1992 een klei-
ne tentoonstelling gehouden over
Archieven van Utrechtse bedrijven. Bij het samen-
;tellen van deze tentoonstelling zijn heel wat stukken bekeken om na te gaan of zij
exposabel genoeg waren. Eén stuk - uit het archief van de firma Vlaer & Kol - was vi-
sueel niet zo attractief maar inhoudelijk verrassend aardig. Het is een omslag met
geschreven herinneringen van ene Nicolaas Constantijn Haksel aan de tijd toen hij bij
de firma Vlaer & Kol in dienst trad.'^ Het verhaal, dat hij in 1947 op schrift stelde,
handelt over de periode toen Vlaer & Kol nog in het pand Lepelenburg nr 1 (het late-
re U-huis) was gevestigd.^ Toen Haksel zijn herinneringen opschreef was hij 76 jaar
oud.^ Het is een stukje 'petite hlstoire' geworden, zonder literaire of historische pre-
tenties. Het geeft echter wel een persoonlijk getinte beleving van het Utrecht aan het
einde van de vorige eeuw.
De hieronder staande tekst is een enigszins aan het moderne taalgebruik aange-
paste en ingekorte versie van de herinneringen van de heer Haksel.
Laten wij hem zelf aan het woord.
Er is heel veel veranderd in de wereld sedert ik
op 1 juli 1886 als jongste bediende mijn intrede
deed bij de Firma Vlaer & Kol, toen nog kantoor
houdende op het Lepelenburg, met als ingang de
steeg om de hoek, genaamd Ridderhofstad. Het
deel van het personeel dat dicht bij de ramen zat,
had uitzicht op het fraaie plantsoen. Bij grote
warmte echter moesten de luiken gesloten wor-
den, wat niet bepaald in de smaak viel. De kunst-
verlichting was toen nog primitief en op dat ge-
bied is er op het kantoor heel wat geëxperimen-
teerd. Van de gewone vleermuisbranders ging het
via de 'Wenham patent gazlamp' en meerdere sys-
temen naar de gloeikousjes. Deze brachten veel
onderhoud met zich en moesten vaak worden ver-
nieuwd, daar iedere schok of stoot het kousje
deed sneven. Het onderhoud was aan een firma
opgedragen in abonnement. Ook de verwarming
baarde veel zorg; om voor een flinke kantoor-
ruimte een geschikte kachel te vinden was niet zo
eenvoudig. Het stoken was aan de jongste bedien-
de toevertrouwd. Het ieder naar de zin te maken
wat de temperatuur betreft, was een wanhopige
zaak. Of al dan niet de ramen moesten geopend
worden, was een probleem dat vaak tot moeilijk-
heden aanleiding gaf en waarbij dan de patroon
moest beslissen.
De jongste bediende was ook belast met melk-
schenken; ieder kreeg twee glazen melk (flessen-
melk bestond niet). De melk kwam uit de keuken
van het woonhuis in grote kannen die werden uit-
geschonken in kleinere waarmee dan werd rond-
gegaan.
VnQrjRVBl
Detail van een bouwtekening van het (bij)kantoor-
gebouw Lange Viestraat 11 uit 1888. G.A.U.
Bouwtekeningen 1888, nr. 308 a-b.
OuD-UtRECHT • APRIL 1993
39
-ocr page 44-
De toiletten werden nog al eens verbouwd en
zijn tenslotte naar boven overgebracht. Hierdoor
kwam meer ruimte vrij voor het publiek.
's Avonds dronken wij een kop thee, geserveerd
door de ouden effectenloper genaamd Kiezebrink,
en na diens dood door Hahn. Er waren in die tijd
ongeveer 40 bedienden en een flink aantal lopers.
Procuratiehouder was de heer A.W. Ouwejan. De
zaak werd geleid door drie patroons, n.l. de heer
E.H. Kol'' en diens zoons de heren Jan Ko|5 en H.F.
Ko|6. Het personeel onderscheidde de patroons
als: de Oude Heer, Mijnheer Jan en Mijnheer Frits.
De derde zoon, de heer Everard KoP was Chef van
de Firma Jan Kol te Amsterdam.
De patroons en de oudere bedienden tooiden
zich toen nog met de hoge hoed welke dracht
door het voortschrijden van de tijd gaandeweg in
onbruik raakte.
Het kantoor had een kleine zijkamer, wegens
haar aankleding de groene kamer genaamd, en
wegens haar bestemming de zweetkamer. Wie
daar door de ouden heer werd ontboden kon er
zeker van zijn dat er iets boven zijn hoofd hing.
Ook cliënten werden er soms ontvangen, die bijv.
ten gevolge van speculaties in de knoei zaten en
er dan flink van los kregen. Zo is het gebeurd dat
een cliënt, die zich te verantwoorden had, van de
gelegenheid dat de oude heer Kol even weg ging
om een boek te halen, gebruik maakte zich een
kogel door het hoofd te jagen. De oude heer was
zeer streng, doch rechtvaardig. Zo gebeurde het
dat hij mij met stentorstem bij zich riep voor een
vermeend abuis met de vervaltijd van een wissel.
Toen ik hem de zaak uitlegde, bleek dat hij zich
vergist had en nu aarzelde hij niet mij op hoffelijke
wijze zijn verontschuldiging aan te bieden.
Een zijkamer aan de kant van de steeg deed
dienst als knechtskamer. In dit vertrek was tevens
een loketje van de Crediet en Depositokas, toen
nog een jonge instelling.
De Kantonrechter ter plaatse was steeds be-
stemd om als commissaris van de Crediet en De-
positokas op te treden. Er werd wel gezegd dat bij
een vacature van Kantonrechter veel candidaten
solliciteerden, alleen omdat zij het commissariaat
van de Crediet en Depositokas ambieerden. Aan
deze ongezonde toestand is later een eind geko-
men.
De brandkast was links aan de achterzijde van
het kantoor. Dit was een nog al primitief stuk
werk en als zij thans nog dienst moest doen zou-
den de heren inbrekers er al lang beslag op heb-
ben gelegd. Maar toen was dit gilde nog niet zo
geraffineerd als thans. Tegenwoordig, met de mo-
derne kluizen, hebben zij geen kans.
De twee grote directiekamers waren gelegen
achter het kantoor met uitzicht op de tuin van het
woonhuis. In een van deze kamers zetelden de pa-
troons en vanaf hun bureaus konden zij het kan-
toor overzien.
De werktijden waren vrij lang en wel van 9 tot 2
en van 5 tot 9 uur en vaak nog later. Op zaterdag
werd gewerkt van 9 tot 4 uur zonder onderbre-
king. Het personeel had slechts 1 dag verlof per
jaar; geen wonder dat reikhalzend werd uitgezien
naar de feestdagen. In de zomer eindigden de
werkzaamheden reeds om half acht, doch alleen
op de donderdagen. Men noemde deze avonden
zwemavond. Of er echter veel gezwommen werd
meen ik te mogen betwijfelen.
(...)
Het kantoor was met een eigen lijn telefonisch
verbonden met het bijkantoor in de Viestraat. Dit
bijkantoor was eerst gevestigd in een perceel op
de hoogte van de tegenwoordige American Lunch-
room van de heer Van Angeren.8 Later liet de heer
Kol het kantoor overbrengen naar de overzijde in
een perceel dat later door de firma Vroom en
Dreesmann voor uitbreiding harer magazijnen
werd aangekocht.9 Dit gebeurde echter eerst toen
ons hoofdkantoor naar de Oudegracht was ver-
plaatst. In die tijd was de Viestraat nog niet ver-
breed. Het laatste kantoor Viestraat liet de heer
Kol bouwen op een onbebouwd perceel grond in
die straat. Het was een aardig kantoortje met een
afzonderlijk bovenhuis hetwelk als woonhuis ver-
huurd werd.
In die jaren was er nog geen interlokale tele-
foon en zo moesten de beursorders steeds per te-
legram naar Amsterdam worden doorgegeven. Dit
telegram werd dan per brief bevestigd, welke brief
omstreeks half een werd bezorgd aan het station
van de Staatsspoor waar hij in de brievenbus van
het postrijtuig van de trein werd geworpen.
De buitenlandsche correspondentie van het
kantoor werd gevoerd in de Franse of Duitse taal.
Van het Engels had men nog geen praktijk, trou-
wens hieraan was niet zo direct behoefte omdat
als onze Londense agent fungeerde de heer Carl
Wilh. Groos, schoonzoon van den ouden heer
KoPO, kantoor houdende 106 Fenchurch Street al-
daar. Met hem kon dus in het Nederlands worden
gecorrespondeerd. Eerst veel later heeft de heer
Groos ons kantoor geïntroduceerd bij de British Li-
nen Bank. Naar New York werd in het Duits ge-
schreven. Onze correspondenten aldaar waren na-
melijk de heren Knauth, Nachod en Kühne, die
ook een huis in Leipzig hadden. Zodoende kon
met het Duits worden volstaan.
(...)
In de laatste jaren van zijn leven (hij overleed in
OuD-UtRECHT • APRIL 1993
40
-ocr page 45-
werd gehouden. Tegen etenstijd verzamelden al-
len zich bij Krasnapolsky. Het was voor ons een
prettige dag.
Eveneens als een oase in de woestijn van het le-
ven van alle dag noem ik twee huwelijken die op
luisterrijke wijze werden voltrokken. Het gold de
huwelijken van de jongste dochters van de ouden
heer met resp. de heren Mr. Rasch^i en luitenant
Pahud de Mortanges^^ Eerstgenoemde was secre-
taris van de gemeente Haarlem, terwijl laatstge-
noemde officier was bij een bereden wapen. Het
huwelijk van de heer Rasch vond plaats met schit-
terende equipages en dat van de heer Pahud met
oud-hollandse sjezen. Dat een en ander in onze
stad veel bekijks uitlokte, spreekt wel van zelf.
Het was mij goed een wijle in het verleden te
toeven. Er nog langer bij stil te staan ware niet
goed, indachtig de regels van den dichter:
Wie stil blijft staan gaat achteruit,
wij streven verder op.
Hef woonhuis en (rechts) het kantoor van de fa-
milie Kol aan het Lepelenburg. Aquarel van Anth.
Grolman, 1897. GAU Top.Atlas T2.35.
1888) ging de oude heer Kol van tijd tot tijd naar
Duitsland om genezing te zoeken voor zijn kwaal.
Bij zijn terugkomst placht hij dan voor ieder van
ons iets mee te brengen, nu eens een aardig ra-
deermesje, dan weer een portret van hemzelf. Hij
werd ter aarde besteld in het familiegraf te Odijk
en het gehele personeel deed hem uitgeleide.
Herdacht een bediende zijn 25-jarige loopbaan
bij de firma, dan ontving hij het traditionele gou-
den horloge met dito ketting, terwijl de echtgeno-
te van de jubilaris met een zijden japon werd ver-
eerd, 's Avonds vond een intiem dinertje plaats ten
huize van de heer Kol. Toen de heer Jan Kol zijn
vijfentwintig-jarig jubileum herdacht, werd het
kantoorpersoneel onthaald op een diner bij Kras-
napolski. Hierbij zaten tevens aan de heren van
het personeel van de firma Jan Kol te Amsterdam.
In de middag voorafgaande aan het diner werden
wij in de gelegenheid gesteld een en ander van
Amsterdam te zien. Daartoe werden wij verdeeld
in 4 groepen onder geleide van een der oudere
bedienden, ledere groep nam een andere richting.
Zo viel mij een bezoek aan het Paleis van Volksvlijt
ten deel, waar juist een nijverheids-tentoonstelling
juni 1947
(w.g.) N.C. Haksel
G.J. Röhner
Gemeentelijke Archiefdienst
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht
OuD-UTRECHT • APRIL 1993
41
-ocr page 46-
Noten:
1. Archief Vlaer & Kol, inv. nr. 983.
2.  In 1748 ontstond de kassiersfirma
Vlaer & Kol. In 1868 werd het verstrekken van
kredieten opgedragen aan de Crediet en
Depositokas; Vlaer & Kol trad toen nog slechts op
als commissionairs in effecten. De firma verhuisde
in 1900 van het Lepelenburg naar het pand
Oudegracht 158, de voormalige Winkel van Sinkel.
De Crediet en Depositokas is opgegaan in
GWK/CDK Bank; Vlaer & Kol is in 1967 opgegaan
in Pierson, Heldring en Pierson en in 1975 in de
AMRO-bank.
3.  Nicolaas Constantijn Haksel werd geboren te
Utrecht op 7 juli 1871 als zoon van Gerrit Haksel
en Martha Riens. Hij was doopsgezind en huwde
op 10 april 1895 met Cornelia Alida
Hoendervoogt. In de huwelijksakte wordt als zijn
beroep 'kantoorbediende' vermeld. Op 1 juli 1886
(en dus op 14-jarige leeftijd) trad hij in dienst bij
Vlaer & Kol. Hij is overleden te Amersfoort op 10
maart 1963.
4. Everard Henri Kol I (1816-1888), gehuwd
met Anna Elisabeth barones van Heeckeren van
Brandsenburg (1813-1843) en met Sophia Smith
(1822-1881).
5. Jan Kol IV (1849-1919), gehuwd met
Wilhelmina Debora Rittershaus (1849-1881) en
met Caroline Elisabeth Heubel (1852-1911).
6.  Herman Friedrich Kol (1853-1928), gehuwd
met Constantia Isabella Jacqueline Grothe (1856-
1928).
7.  Everard Kol II (1859-1935), gehuwd met Jvr.
Petronella Fredenca Frederica Raders (1864-1954).
8.  Dit bijkantoor was gevestigd aan de Lange
Viestraat, wijk C nr. 165 (= L. Viestraat 28/28bis).
9.  Lange Viestraat, wijk C nr. 185/186 (= L.
Viestraat 11). De bouwvergunning voor dit pand
(kantoorgebouw met twee bovenwoningen) werd
afgegeven op 7 februan 1888.
10.  Carl Wilhelm Groos (1840-1914), gehuwd
met JeanneTheodore Kol (1843-1903), dochter
van Everard Hendrik Kol I.
11.  Carel Marius Rasch (1859-1910), gehuwd
op 1 september 1887 met Sara Geertruida Kol.
12. Charles Ferdinand Pahud de Mortagnes
(1860-1903), gehuwd op 17 juli 1888 met Sophia
Kol (1861-1931).
BOEKENSCHOUW
Cornelis Dekker, Roland Baetens, Suzanne Maar-
schalkerweerd-Dechamps
Album
palaeographicum XVII
Provinciarum
Paleografisch album van Nederland, België,
Luxemburg en Noord-Frankrijk; Album de paléo-
graphie des Pays-Bas, de Belgique, du Luxembourg
et du Nord de la France. Z.pl., Brepols en H&S,
1992. 404 biz. ISBN 9061941 180 Prijs f 159
Het is alweer meer dan tien jaar geleden sinds
de tweede druk van Oud schrift in Nederland van
J.L. van der Gouw verschenen is. Enkele generaties
studenten en amateur-historici hebben dus alweer
met deze paleografische atlas kunnen werken, en
al zaten er heel wat foutjes in dit eenmanswerk,
toch kon de volhouder zich ermee bekwamen in
het ontcijferen van oude Nederlandse en Latijnse
teksten.
In prijs en grootte nauwelijks verschillend (maar
twee keer zo dik) kan nu een nieuwe atlas de
plaats van Van der Gouw gaan innemen. 313 tek-
42
OUD-UtRECHT • APIilL 1993
-ocr page 47-
;ten telt het boek, ongeveer het dubbele van het
3ude, zoals ook het geografische bereik verdub-
belde: de hele oppervlakte van de 17 provinciën,
ot ver in Frankrijk. Vandaar dat het boek ook
weetalig is: de inleiding, de aantekeningen e.d.
,:ijn in het Nederlands en het Frans, terwijl er ook
leel wat meer Franse teksten in staan dan de acht
die Van der Gouw opgenomen had, ongeveer
londerd naast 220 Nederlandse en nog enkele
I riese en Duitse.
De grenzen van wat een paleografische atlas in
(Ie lage landen kan omvatten, lijken nu wel be-
leikt. Men kan zich zelfs afvragen of het boek niet
;o zwaar en onhanteerbaar geworden is, dat het
beter in twee los te verkopen delen gesplitst had
kunnen worden. Inderdaad, volgens de politieke
grens, want ook historisch onderzoek houdt
meestal op bij deze grens, om van die met Frank-
rijk maar helemaal te zwijgen. Idealisme genoeg,
met een beroep op Benelux en Europese eenwor-
ding, maar wat je ervoor koopt is een te dik boek,
tout court.
De namen van de samenstellers van deze atlas,
die van C. Dekker voorop, garanderen een kwali-
teit waarop alleen in details iets af te dingen is. Te-
recht stellen zij, dat het geen paleografisch hand-
boek is, maar een oefenboek. In de inleiding wor-
den dan ook al dan niet stilzwijgend knopen
doorgehakt. Daarom had ook het hoofdstuk over
de ontwikkeling van het schrift, waarover voldoen-
de literatuur te vinden is, beperkt kunnen blijven
tot de historische en geografische begrenzingen
van het boek. Erg zinvol is het ook niet om al in
1136 te beginnen, wanneer men weet dat bijna
alles vóór 1300 uitgegeven is.
De uiteenzetting over de lettervorm (wie dat as-
pect beheerst is al op de helft) wordt teveel los ge-
zien van de plaats in het woord, maar erger is dat
de connaisseur weinig echts zal herkennen in de
massa nagetekende letters op p. XXV-XXVII. Nog
steeds is het boekje van W. Bogtman, Hef Neder-
landsche handschrift in 1600,
in dat opzicht on-
overtroffen. Hoe kun je nu zien dat in de 17e
eeuw de I nauwelijks groter was dan de e? (Bij
Bogtman ziet men dat trouwens niet op de blad-
zijde over de I). Het gedeelte over de afkortingen
oogt niet aantrekkeli|k. De voorbeelden zijn klein
en kriebelig geschreven, zonder dat de eeuw erbij
staat, zoals in Cappelli, en met een paar hinderlij-
ke fouten in voorbeeld of transcriptie: voerscreven
op p. XXXI, commen en penninc op p. XXXIII, na-
turarum op p. XLI. Ik heb hier steeds het gevoel,
dat de voorbeelden niet nageschreven zijn, maar
uit het blote hoofd verzonnen.
Een atlas staat of valt natuurlijk met de kwaliteit
van de reproducties. Hoe scherper en contrastrij-
ker hoe beter ze als oefenmateriaal kunnen funge-
ren. Helaas zijn in dit dure boek de foto's vaak
wollig, met verlies van dunne lijntjes, en met te
weinig contrast. Illustratief is nr. 116, waar boven
een bleke afdruk op (ongeveer?) ware grootte een
verkleinde, maar duidelijke inzet te zien is van de
akte met zegels en al. Zal dit het laatste boek met
gefotografeerde teksten zijn, en zal men bij het
volgende de scanner te hulp roepen? Geen enkele
tekst is vergroot afgedrukt, maar hoe sterk is bijv.
nr. 202 verkleind om nog juist op de pagina te
gaan? Dankzij het fotocopieerapparaat weten we
tegenwoordig precies wat 87 of 95% is. Kleine
moeite om dat erbij te zetten. Overigens is het
voor de liefhebber een genot om de atlas door te
bladeren en al die schrijfhanden te bekijken, nog
voor het lezen.
Waar houdt het pure transcriberen op en begint
het uitgeven, het interpreteren? In de inleiding
worden een aantal grenzen getrokken, maar lang
niet alle grensgevallen worden aangeroerd. De sa-
menstellers hebben "de kritisch normaliserende
methode en niet de bij de filologen geliefde diplo-
matische methode" gevolgd om een "begrijpelijke
weergave en niet een kopie konform" te krijgen.
Toch hebben ze voor mijn gevoel geprobeerd, het
geschreven tekstbeeld in drukletters nabij te ko-
men, met doorhalingen, correcties in kleine letters
boven de regels, cursiveringen voor wat aangevuld
is, en gedrukte regels die even lang zijn als de ge-
schreven regels. Dat is voor de gebruiker, die wil
nagaan of hij foutloos heeft getranscribeerd, wel
makkelijk, maar zo geef je geen tekst uit.
Voor het begrip van de teksten is het een goede
gedachte geweest, verklarende noten in de marge
te zetten. Het hadden er zelfs meer mogen zijn. Ei-
genlijk zou geen enkele atlas zonder vertalingen
mogen bestaan, want een goede transcnptie komt
pas tot stand in wisselwerking met een vertaling.
Desnoods zouden die vertalingen er in een los
boekje kleingedrukt bijgevoegd moeten worden.
Of op microfiche, zoals deze atlas met 70 trans-
cripties doet. Ook korte samenvattingen, regesten,
staan op mijn verlanglijstje.
En somme, ook dit prachtige boek, geschreven
door één in België en twee in de provincie Utrecht
wonende deskundigen, is een aanwinst voor de
paleografie. Maar de praktijk zal moeten uitmaken
of de bedoelingen van de auteurs niet wegzinken
in de grote massa teksten en transcripties. Het is
mooi, zoveel soorten teksten en handschriften bij
elkaar te hebben, maar om te leren transcriberen
heb je er echt niet zoveel nodig.
Kees Smit
OuD-UTRECHT • APRIL 1993
43
-ocr page 48-
^.S^C^TA TTJU3
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
66e jaargang, nummer 5/6 - mei/juni 1993
^H|^i.-'- i
ï ^ülil^^^^^^^^^^^l
^^^^^^^^^^fc. "^•^^^^^BII^B
^^^^^^^^^^^^^^p^^ï^'^'-.Ac t^^^^^^^^^nl
CD
9
en :3
Z5 ÏZ i_
CU Q- O)
E
E
Z)
c
CTi    u
C      CU
- ---      i__
C
CD
CD_
CD
O
Cl
cri
3 rö
CD
zi
_cu
5 O ^ O
Brouwerij, Odenveltlaan, Vleuten. Foto: M.I.P. provincie Utrecht
Boerderijen in het westelijl< (veen-)weidegebied
BIBLIOTHEEK DER
RUKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
fll993
-ocr page 49-
S JT?^
i'M^^IB»»
Agenda
Maandblad Oud-lJtrecht
66e jaargang nr. 5/6 - mei/juni 1993
Het Maandblad is een uitgave van de vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: HH.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersnna, Alexander Numankade
199,3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging
Oud-Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: J.W.G. Haverkamp, E.M. Kylstra,
G.J. Röhner, A.H.M, van Schalk.
Vormgeving: B&U, Erik Uitenbogaard (bNO).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654.
Zomer 1993: Kerken Kijken Utrecht, opnieuw
openen de Utrechtse binnenstadskerken hun
deuren voor het publiek. Inlichtingen KKÜ
tel. 030-315415.
Zomer 1993: Concertserie In de NIcolaïkerk.
Inlichtingen Stichting Culturele Evenementen
NIcolaïkerk, p/a Nicolaïkerk, Nicolaaskerkhof 8,
3512 XC Utrecht.
De tentoonstelling Utrecht Nader Belicht toont
een groot aantal luchtfoto's, architectuurfoto's,
portretten, foto's van gebeurtenissen en
verdwenen stadsbeelden, waardoor een beeld
wordt gegeven van de grote verscheidenheid aan
foto-opdrachten van de Gemeentelijke Fotodienst
Utrecht. Inlichtingen Gemeentelijke Archief- en
Fotodienst, tel. 030-736611.
Zomertentoonstelling Het gedroomde land in het
Centraal Museum. Uniek overzicht van de 17de-
eeuwse pastorale schilderkunst in Nederland met
topstukken uit museale en particuliere collecties
uit zowel Europa als Amerika, waaronder 11
werken uit de eigen collectie. Inlichtingen
Centraal Museum, Agnietenstraat 1, 3512 XA
Utrecht, tel. 030-362362.
Heen en weer, heen en weer, Rhenen en het veer;
tentoonstelling over pontjes, voetveren, veerlieden
en veerhuizen rondom Rhenen. Inlichtingen
Museum Het Rondeel te Rhenen,
tel. 08376-12077.
Tentoonstelling in Kasteel Amerongen over de
relatie tussen de Heren van Amerongen en de
vorsten van Brandenburg/Pruisen. Inlichtingen
Kasteel Amerongen, tel. 03434-54212.
Museumproject Mannenzaal anno 1907 tot leven
gebracht
in het St. Pieters- en Bloklandsgasthuis in
Amersfoort. Wegens de grote belangstelling voor
dit 'living history' project, waarbij het
gasthuisleven anno 1907 door hedendaagse
spelers tot leven wordt gebracht, is besloten tot
een verlenging t/m 29 augustus. Inlichtingen
Museum Flehite tel. 033 - 61 99 87.
Redactioneel
Dit Maandblad is grotendeels gewijd aan Vleu-
ten-De Meern. Vanwege de omvang is het een
gecombineerd Maandblad geworden, het mei/ju-
ni-nummer. Omdat de voorbereiding van dit
nummer veel meer tijd vergde dan was voorzien,
is de verschijning en/an helaas aanzienlijk ver-
traagd.
Het eerstvolgende Maandblad wordt het -
eveneens gecombineerde- nummer van juli/au-
gustus.
Het voor u liggende Maandblad is het laatste
dat door de huidige redactie werd gemaakt. Nu
wij onze redactiewerkzaamheden hebben beëin-
digd, willen wij een speciaal woord van dank rich-
ten aan alle auteurs, met wie wij in een lange
reeks van jaren zulke plezierige contacten hebben
gehad.
De nieuwe redactie wensen wij vanaf deze
plaats veel succes.
Anite Haverkamp I Edsard Kylstra I Oert Jan
Röhner I Ton van Schalk
Oiii)-Utkk(;iiï • mi;i/juini 1993
45
-ocr page 50-
Oud-Utrecht
Het verheugt het bestuur zeer dat de Oud-Utrecht-prijs zo'n bruisende start heeft gemaakt met maar
liefst 37 inzendingen van 28 verschillende auteurs. Het niveau van de ingezonden werkstukken was over
het algemeen hoog. Sommige auteurs hebben geprobeerd algemene historische patronen tegen een
Utrechts licht te houden, anderen stelden specifieke verwikkelingen centraal.
Op voordracht van de jury bestaande uit drs. H.L.Ph. Leeuwenberg, prof. drs. M. Snijders en prof. dr.
M.R. Prak heeft het bestuur de - gedeelde - Oud Utrecht prijs 1993 toegekend aan:
dr. H.R Deijs te Rhenen voor:
Justus van Broeckhuijsen, landmeter
's Hoofs van Utrecht
Van deze 18de eeuwse landmeter zijn 93 kaarten geïdentificeerd en beschreven. De tekst behandelt de
afkomst van Van Broeckhuijsen, zijn familierelaties met andere (andmeters uit die tijd, maar vooral zijn be-
roepspraktijk. Deze studie werd in 1990 gepubliceerd in het Jaarboek Oud-Utrecht.
drs. K. van Vliet te Utrecht voor:
Markt in
middeleeuws Utrecht
Deze studie behandelt de plaats van Utrecht in het netwerk van regionale en internationale handel, van
de 8ste tot en met de 13de eeuw. Met behulp van een boeiende combinatie van oude en nieuwe litera-
tuur, gedrukte bronnen en opgravingsverslagen is de schrijver erin geslaagd om nieuw licht te werpen op
de ontwikkelingen van de stad Utrecht en op de voorname positie van de stad in het economische verkeer
g.yan deze streken. Dit manuscript is in 1991 als doctoraalscriptie gepresenteerd bij de vakgroep gescnis van de Rijksuniversiteit Utrecht.
d
Tijdens de lustrumviering van de Vereniging werd de prijs met de bijbehorende oorkonde door de bur
gemeester van Utrecht, mr. I.W. Opstelten uitgereikt.
Oud-Utrecht • mei/.iuni 1993
46
-ocr page 51-
Voorwoord
Het mei-juni nummer van het Maandblad van Oud Utrecht gaat over het weste-
lijk weidegebied, in het bijzonder het grondgebied van de gemeente Vleuten-de
Meern. De bijdragen geven afzonderlijk en gezamenlijk een beeld van het land-
schap, zoals dat in de loop van de geschiedenis gevormd en door de natuur en de
mens veranderd is.
nieuwste fase van de geschiedenis van het landachap
moeten beslissen.
Als voorzitter van de 70 jaar oude maar springle-
vende Vereniging Oud Utrecht wil ik allereerst de
schrijvers van de bijdragen hartelijk danken voor hun
inspanningen om ons de actuele stand van zaken zo
compact mogelijk te schetsen. Daarnaast ook dank
aan het adres van het Provinciebestuur, dat de uitga-
ve door een subsidie mogelijk heeft gemaakt. Een
speciaal woord van dank aan de scheidende redactie,
in dit geval uitgebreid met Marceline Dolfin als coör-
dinerend redactrice, die met dit Maandblad een veel-
al lange periode van inzet en inspanning voor de Ver-
eniging afsluit.
Ik hoop dat we allen ons cultureel erfgoed in
voortdurende verandering zullen blijven respecteren.
Het gaat tenslotte om kwaliteit, variatie en herken-
baarheid van ons zo geliefde Utrechts landschap.
Houden we daar rekening mee, dan gaat het ook in
de toekomst goed met Utrecht.
H.H.W. Kernkamp,
voorzitter Vereniging Oud Utrecht
juni 1993.
In vergelijking met de beroemde cultuurlandschap-
Den van de Vecht en de Kromme Rijn is er over dit
>troomgebied van de Oude rijn - breedte ca. twee ki-
ometer- en de belendende inpolderingen weinig sys-
ematisch onderzoek verricht. Maar die achterstand
A/ordt snel ingehaald. Vorig jaar is door de AWN het
nitiatief genomen tot een archeologische veldkarte-
fing van het stroomgebied, daarin bijgestaan door de
Stichting Raab. De resultaten van het onderzoek zijn
veelbelovend en wijzen in de richting van een vroege
en vrij intensieve bewoning, met name op de oever-
wallen van de tot 1122 moeilijk te temmen Rijn. In
dat jaar werd de Rijn bij Wijk bij Duurstede afge-
damd.
Over de dorpskernen de Meern, Vleuten en Haar-
zuilens en de romeinse resten in het grensgebied is
meer bekend. Zo ook over de ridderhofsteden en de
systematische ontginningen -copen- in de middeleeu-
wen. Voortdurend veranderde het landschap door af-
gravingen van de rivierklei voor de baksteenindustrie,
door de aanleg van spoorlijnen en wegen en tenslot-
te door de komst van de (glas)tuinbouw en de foren-
sen.
Inmiddels is het gehele gebied ten westen van de
A2 in de belangstelling van planologen en bestuur-
ders komen te staan. Daarbij gaat het om de bouw
van een geheel nieuw stadsdeel met woningen, be-
drijven en kantoren. Dit ruimtelijke plan is niet zolang
geleden vastgesteld in eenzogeheten startconvenant
tussen rijk, provincie en de betrokken gemeentes.
Het is de bedoeling dat het totale gebied zoveel mo-
gelijk met wat tegenwoordig heet Hoogwaardig
Openbaar Vervoer (trein, tram en bus) of door de
fiets met de bestaande kernen en de stad Utrecht
verbonden wordt. Over de plannen staat nog niet
veel vast. Er is nog geen bestuurlijke overeenstem-
ming op hoofdpunten. Wel is inmiddels duidelijk dat
iedereen vindt dat de stedelijke uitleg - als deze door-
gaat- mooi moet worden en dat er veel aandacht
moet zijn voor het leefmilieu en de openbare ruimte.
Deze aflevering van ons Maandblad biedt een
schat aan gegevens op het gebied van de fysische
geografie, de archeologie, de (bebouwings)geschie-
denis, cultuur en flora en fauna. Dat is van groot be-
lang voor de plannenmakers en degenen die uitein-
delijk over de plannen en de vormgeving van de
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
«7
-ocr page 52-
1
Inleiding
De gemeente Vleuten-de Meern is een van de jongere gemeenten in de
provincie Utrecht. Bij grenswijzigingswet werd zij per 1 januari 1954 gevormd
uit de voormalige gemeenten Haarzuilens, Oudenrijn, Veldhuizen en Vleuten.
Een ingrijpende ruilverkaveling vond toen plaats. De gemeente bestaat uit de
dorpen Vleuten, De Meern en Haarzuilens. Elk dorp heeft een rijke geschiede-
nis, beginnend met de tijd van de Romeinen. De naam Haarzuilens zou herin-
neren aan het bezoek, dat de uit Rome verbannen Antonius Colonna bracht
in 65 na Christus aan deze plaats (de Haar = verheven plaats boven de omge-
ving, zuilen = zou afkomstig zijn van Colonna). Het gebied ten noorden van
de Leidse Rijn behoorde door de eeuwen heen tot het grondgebied van Vleu-
ten. Keizer Claudius bepaalde omstreeks 47 na Christus, dat de noordelijke
Rijnoever (de Rijn lag toen meer noordelijk dan de huidige Leidse Rijn en volg-
de ongeveer de loop van de Vleutense wetering) de grens zou vormen van het
Imperium Romanum en liet als grensafbakening diverse kleine vestingen, zo-
genaamde castella, bouwen. Bij opgravingen op de Woerd (de Meern) zijn in
de jaren dertig resten van een dergelijk castellum gevonden. De duistere mid-
deleeuwen gingen voorbij en er kwamen veel overstromingen voor tussen de
Rijn en de Vecht, met veel klei-afzet als gevolg, dat in de 19de eeuw toepas-
sing vond in de baksteenindustrie. Vleuten en Haarzuilens lagen hoog en had-
den betrekkelijk weinig last van de waterovervloed.
vriendenkring opgericht, welke tot heden onder de
naam "O.L. Vrouwe Broederschap" nog bestaat. Met
giften en legaten, die de Broederschap verkreeg,
werden de Broederschapshuisjes aan het Dorpsplein
gebouwd om de arme mensen van Vleuten aan huis-
vesting te helpen. De huisjes zijn thans fraai geres-
taureerd en dienen voor culturele doeleinden.
In de loop van de middeleeuwen begon men met
systematische ontginningen (de naam Reierscop her-
innert nog aan deze "cope-"ontginningen) en de
waterhuishouding werd beter geregeld (Oude Rijn
rechtgetrokken) ten behoeve van de landbouw.
Vooral de hogere delen werden bestemd voor bouw-
landen, die verenigd werden in een "eng" (zie de
voormalige ridderhofstad Den Engh). Vanaf de 16de
eeuw werd in de Rijnstreek, met name rond Woer-
den, veel kleiafgegraven ("afgevlet") voor de opko-
mende baksteenindustrie. Allereerst werden die ge-
bieden "afgevlet", die dicht bij de rivieren lagen
(transport per schip). Na eeuwen klei afgraven en turf
steken voor de baksteenovens, kwam in de 19de
eeuw het voor vervoer ongustiger gelegen gebied
van Vleuten-de Meern aan de beurt. In hoog tempo
werden toen hele gebieden afgevlet. Als gevolg hier-
van moest de akkerbouw plaatsmaken voor veeteelt.
De afgevlette grond bleek goed geschikt voor tuin-
Aangenomen wordt, dat De Meern zijn naam ont-
leent aan het riviertje de Mare, dat vele eeuwen gele-
den van de kaart verdween. Het was een tak van de
Oude Rijn, die zich bij 't Huis te Voorn (begin Rijks-
straatweg) in twee takken verdeelde. Eén hiervan, de
Mare, volgde het bed van de tegenwoordige Oude
Rijn tot het dorp De Meern en heeft zich via Achtho-
ven verenigd met de IJssel bij Maremunde. De andere
tak van de Oude Rijn liep langs den Hoet, Hof ter
Weyde en de Engh naar Vleuten. Op zijn tocht door
ons land kwam St. Willibrord ook door het gebied
van Vleuten-de Meern. Het Willibrordpad te Vleuten
herinnert aan zijn tocht langs de Rijn, de bedding van
de Vleutense wetering.
Vanaf de twaalfde eeuw gingen de kastelen en
ridderhofsteden een belangrijke rol spelen in de ge-
schiedenis van Vleuten en Haarzuilens. De belangrijk-
ste waren De Ham (woontoren bestaat nog), De Haar
(tussen 1898 en 1915 door architect P.J.H. Cuypers
in een groots kasteel omgetoverd) en De Engh (alleen
nog een eilandje met een sloot eromheen). Het ge-
bied viel regelmatig ten prooi aan oorlogen tussen de
Utrechtse bisschop en de Hollandse adel. Vele scher-
pe tegenstellingen brachten niet alleen verdeeldheid
tussen de ridders, maar ook tussen de burgers. Om
hiertegen iets te doen werd in de 19de eeuw een
OUO-UTRECHT • MEl/.llINI 1993
48
-ocr page 53-
dustrie-vestiging. Snelwegen en spoorlijnen doorsnij-
den het gebied. Door deze na-oorlogse ontwikkeling
is veel van het gegroeide, traditionele cultuurland-
schap verdwenen. De Lagehaardsedijk, de Themater-
weg, de Ockhuizenweg, gedeelte van de Rijksstraat-
weg en een aantal kleinere gebieden bezitten nog
hun cultuurlandschappelijke uiterlijk en dienen met
aandacht behandeld te worden.
bouw. Door de gunstige ligging ten opzichten van de
stad Utrecht en de uitbreidende bebouwing daar,
gingen veel Utrechters tegen het eind van de 19de
eeuw naar Vleuten-de Meern om daar hun tuin-
bouwbedrijf voort te zetten, of op te zetten. Ook ve-
le Westlanders kwamen naar het gebied toe. Tussen
de dorpen Vleuten en de Meern ontstond vanaf het
begin van deze eeuw een groot tuinbouwcomplex.
Voor de oorlog kwamen er vanuit Utrecht woonfo-
rensen naar Vleuten-de Meern. Tussen de boerderij-
en verschenen villaatjes en andere woningen en ver-
oorzaakten een minder aantrekkelijke lintbebouwing.
Deze tendens wordt na de oorlog voortgezet, maar
de gemeente heeft haar agrarische karakter weten te
behouden. Na de oorlog vonden mede door de ruil-
verkaveling ingrijpende veranderingen plaats. Het
dorp Vleuten kreeg een nieuw, qua schaal veel te
groot, dorpsplein en rond het centrum kwamen nieu-
we woonwijken met rechthoekige stratenpatronen.
Van het oude dorp de Meern bleef weinig meer over.
Na de reconstructie van het noordelijke deel van de
Meern worden in het zuiden grote nieuwe woonwij-
ken gebouwd. Haarzuilens, het dorpje in een keer
gebouwd rond 1900 naar ontwerp van de architect
P.J.H. Cuypers, is geheel intact gebleven en vormt
een fraai geheel met het imposante kasteel en zijn
parken. Aan de Strijkviertel ontstond een grote in-
Oud-Utrechï • mei/juni 1993
49
-ocr page 54-
Fysisch geografische beschrijving van het
gebied rond Vleuten
Het gebied rond Vleuten behoort, fysisch geogra-
fisch gezien, grotendeels tot het rivierkleigebied. De
rivier de Oude Rijn heeft hier in het verleden een
stroomrug opgebouwd met een breedte variërend
van 2 km nabij de westgrens van de stad Utrecht tot
1 km nabij Woerden (afb. 1). Tussen Harmeien en
Woerden bevat de stroomrug een watervoerende
restgeul: de huidige Oude Rijn. Tussen Utrecht en
Harmeien is nog een dichtgeslibde restgeul aanwe-
zig, waarin thans enkele weteringen liggen (Alendor-
per wetering, Vleutense wetering, Bijleveld). De Ou-
de Rijn stroomrug behoort tezamen met o.a. de
staat. Indien de stroomgordel als een rug in het land-
schap zichtbaar is, wordt gesproken van een stroom-
rug. Het fijnere materiaal kwam op grotere afstand
van de bedding tot bezinking. Hier ontstonden de
vaak uitgestrekte en laaggelegen kommen die be-
staan uit dikke kleilagen. In de kommen kon onder
natte omstandigheden veenvorming optreden. De
bedding van een onbedijkte meanderende rivier ver-
plaatst zich voortdurend door erosie aan de buiten-
bochten, waar de stroomsnelheden het grootst zijn,
en door sedimentatie aan de binnenbochten, waar
de stroomsnelheden het laagst zijn. Op plaatsen
{^^^ PROVINCIE :: uniecHT
y/ZAM
N
t
l-::::>:ïxv:l stroomgordel
bunmj mHlau-lnvontiriaatle
rv/ rivierbedding
1 '-. 1 crevaase afzettingen
^^^^B
^^^j^yfl
jjj^H kom
[//^ veen
'^^^^^^fjÊj^^^^k
^ \/mi4^w^
yiautw
2 km
Bnxi BwwKlHn. 18S2, BNUU. IMS.
1^^^^ Utrecht
"shk
J l"^
3F-^ ^^^^^^^^^^^^^L
Wal^-----/OX,
^^""^ /
W/^^^//////^ÊBÊL HanD«l«n i^k
^lii^^^^kk. ^"--^
»HI
B
w 1 ^"nt^--^
?^S
afb. 1 Ligging van de afzettingen van de Oude Rijn.
stroomruggen van Kromme Rijn en Vecht tot het
Utrechtse stroomstelsel. Dit stroomstelsel was gedu-
rende ca. 4500 jaar een van de belangrijkste rivierar-
men in Nederland. Voordat de rivieren bedijkt wer-
den, werd bij een overstroming van de bedding het
door de rivier vervoerde relatief grove materiaal op
korte afstand van de bedding afgezet. Vlak naast de
rivierbedding ontstond hierdoor een oeverwal die bij
elke overstroming verder werd opgehoogd (afb.2).
De beddingafzettingen en de oeverafzettingen van
een meanderende rivier vormen tezamen de stroom-
gordel die voornamelijk uit grind, zand en zavel be-
waar de rivier bij hoog water door de oeverwallen
breekt ontstaan crevasse-afzettingen die in de rich-
ting van de kommen steeds smaller worden en ten-
slotte niet meer te vervolgen zijn. Vanwege de rela-
tief hoge ligging en goede natuurlijke ontwatering
zijn de stroomruggen al heel vroeg door de mens als
woongebied uitgekozen. In het rivierkleigebied zijn
vrijwel alle oudere steden en dorpen op de stroom-
ruggen ontstaan. Bovendien zijn de stroomruggen
50
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
-ocr page 55-
b«dding«llz*tting«n
o«v«rwiü rlvl*r
hoogvMiw
kom
kom
zand met grind
pleistoceen zand
kiel
zavel
200
afb. 2 Schematisch lithologisch profiel van een me-
anderende rivier.
stroomrug in het verleden afgegraven (afgevlet). Dit
afvletten vond soms in zeer onregelmatige patronen
plaats. Soms werd er te diep afgevlet waardoor het
land te nat werd voor landbouwkundig gebruik. Het
met bos beplante Vijverbos nabij Harmeien is hier
een voorbeeld van. De oorspronkelijke bedding van
de Oude Rijn tussen Vleuten en de Meern is door af-
vletten nog nauwelijks terug te vinden.
De aanzienlijke breedte van de stroomrug tussen
Utrecht en Harmeien houdt verband met het voorko-
men van Pleistoceen zand (dekzand) op 2 a 3 meter
beneden het maaiveld. In het dekzand kon de rivier
zich namelijk gemakkelijk verleggen. Ten westen van
Harmeien, waar het dekzand dieper voorkomt en de
rivier tussen dikke veenpakketten ligt, is de stroom-
rug aanmerkelijk smaller. Vanwege de ouderdom van
de stroomrug zal de rivier vele malen haar loop bin-
nen de stroomrug verlegd hebben waardoor het se-
diment vele malen omgewerkt werd. Alleen de jong-
ste fase van de Oude Rijn kan in de nu nog zichtbare
en deels watervoerende bedding herkend worden.
meestal goed geschikt voor allerlei takken van land-
bouw. De verkaveling heeft over het algemeen een
divers en onregelmatig karakter. De kommen daaren-
tegen zijn lange tijd ongeschikt geweest voor bewo-
ning vanwege de natte ligging en slappe onder-
grond. Na ontginning ontstond een veelal regelmati-
ge verkaveling met relatief lange en smalle percelen
gescheiden door watergangen.
Uit dateringen is gebleken dat de Oude Rijn
stroomgordel is opgebouwd door een rivier die be-
staan heeft van ca. 3600 voor Chr. tot ca. 1150 na
Chr. De eindfase van de Oude Rijn valt samen met de
eindfase van de Kromme Rijn die is bepaald door de
afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurste-
de in het begin van de 12e eeuw. Bekend is dat de
Oude Rijn rond 780 na Chr. nog bevaarbaar was.
Daarna is de bedding tussen Utrecht en Harmeien
verzand waardoor de afwatering van de Kromme Rijn
voornamelijk via de Vecht verliep. De Leidsche Rijn is
een gegraven verbinding die de scheepvaartfunctie
van de verzande Oude Rijn tussen Harmeien en
Utrecht heeft overgenomen.
De stroomrug van de Oude Rijn is in bodemkundig
en geomorfologisch opzicht redelijk scherp begrensd.
Op ca. 100 meter afstand van de overwegend zandi-
ge stroomrug begint de uit klei en veen bestaande
kom. Opvallend zijn de crevasse-afzettingen die als
een waaier grenzen aan de "buitenbocht" van de
Oude Rijn stroomrug ten noorden van Haarzuilens.
Het hoogteverschil tussen stroomrug en kom be-
draagt thans maximaal ca. 2,5 meter. Ten behoeve
van de baksteenindustrie zijn grote delen van de
A.A. Brombacher
Literatuur:
Berendsen, H.J.A., 1982, De genese van het land-
schap in het zuiden van dé provincie Utrecht,
Rijks-
universiteit Utrecht;
Beleidsplan natuur en landschap, 1992, provincie
Utrecht;
Bodemkaart van Nederland 1:50.000 kaartblad 31
oost, 1970,
Stichting voor Bodemkartering, Wage-
ningen.
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
St
-ocr page 56-
Een archeologische
kartering ten westen
van Utrecht
Rijk, divers en belangwekl<end - dat is
de inhoud van het 'bodemarchief' in
het gebied ten westen van Utrecht. De
stroonnrug van de Rijn is hier vanouds
een aantrekkelijke vestigingsplaats voor
de mens geweest. De eerste bewo-
ningssporen dateren waarschijnlijk al uit
het midden van de bronstijd (ca. 1800 -
1200 V. Chr.). Vanaf de laatste eeuwen
voor het begin van de jaartelling was de
bewoning er continu en meestentijds
intensief. In de Romeinse tijd lag op de
Hoge Woerd bij De Meern bovendien
een klein grensfort bemand door enkele
honderden soldaten. Dit betekende
waarschijnlijk tevens een uitgebreide in-
frastructuur van wegen, havenwerken
en civiele bewoning. Ook de vroege
middeleeuwen, elders vaak zo duister,
hebben hier nogal wat sporen nagela-
ten. Tenslotte telt het gebied ook nog
eens ruwweg tien kasteelterreinen met
resten van voormalige ridderhofsteden
en andere bouwsels van allure.
Een archeologische veldkartering
Toch is er van de archeologische rijkdom in dit
gebied bij het brede publiek nauwelijks iets be-
kend. Bovendien hebben er, afgezien van de Hoge
Woerd, tot nog toe geen wetenschappelijke op-
gravingen plaatsgevonden. En behalve de overige
beschermde monumenten, nl. de kasteelterreinen,
was die hele archeologische rijkdom tot voor kort
eigenlijk slechts een potentiële grootheid. Pas de
laatste jaren zijn door amateur-archeologen enkele
nederzettingsterreinen ontdekt zoals wij die bijv.
uit het Kromme Rijngebied reeds kenden. Het ge-
tuigt daarom van visie dat de Archeologische
Werkgemeenschap voor Nederland, de landelijke
vereniging van amateur-archeologen, vorig jaar
het initiatief heeft genomen tot een systematische
archeologische veldkartering in het gebied tussen
Utrecht en Harmeien. Dankzij een subsidie van de
provincie Utrecht kon daarbij een beroep worden
gedaan op Stichting RAAP (Regionaal Archeolo-
gisch Archiverings Project), verbonden aan de Uni-
versiteit van Amsterdam. Stichting RAAP heeft ja-
renlange ervaring in het opsporen van archeologi-
sche vindplaatsen in het landelijk gebied; zij be-
schikt bovendien over de benodigde expertise om
de omvang en conserveringstoestand van dergelij-
ke vindplaatsen vast te stellen en adviseert desge-
wenst over beheersmaatregelen om deze te be-
schermen.
De kartering door RAAP en AWN beperkt zich
tot de stroomrug van de Oude Rijn tussen Utrecht
en Harmeien. Tot omstreeks 1000 na Chr. speelde
alle menselijke bewoning zich binnen deze gordel
af. Uitgerekend deze archeologische schatkamer is
van hogerhand aangewezen als locatie voor groot-
schalige woningbouw na het jaar 1995; op dit
moment volgen de bestemmingsplannen elkaar
hier al snel op. Doel van de kartering is dan ook
het oude bewoningspatroon in deze streek zoveel
mogelijk te reconstrueren, voordat het gebied
weldra voor dergelijk veldonderzoek ontoeganke-
lijk wordt. Een tweede oogmerk is natuurlijk dat
stedebouwers en archeologen straks, bij het uit-
werken van de bestemmingen en tijdens de uit-
voering van grondwerkzaamheden, rekening kun-
nen houden met de aanwezige archeologische
resten.
Bij een archeologische veldkartering zoals die
nu tussen Utrecht en Harmeien gaande is, worden
in beginsel alle bronnen aangewend die iets kun-
nen zeggen over vroegere menselijke bewoning.
Dat zijn om te beginnen geologische en bodem-
kaarten, hoogtecijfers, luchtfoto's, historisch
kaartmateriaal, veldnamen en wat dies meer zij.
Maar ook oudere vondstberichten en reeds be-
staande collecties van amateur-archeologen wor-
den geraadpleegd. De eigenlijke veldkartering be-
staat er vervolgens in dat alle percelen in het be-
trokken gebied systematisch worden afgezocht.
Daarbij worden alle sporen van menselijke bewo-
ning zorgvuldig in kaart gebracht. Dat kan bijvoor-
beeld een opvallende verhoging in het terrein zijn,
maar doorgaans gaat het om concentraties van
aardewerkscherven. Op grasland - en daar gaat
het voornamelijk om in dit gebied - moet men zich
daarbij behelpen met molshopen, slootkanten en
hier en daar een proefboring.
In een tweede campagne, de zgn. waardering,
worden de gevonden plekken door middel van
grondboringen nader onderzocht, teneinde inzicht
te krijgen in de aard van de bewoningsresten, als-
mede hun uitgestrektheid en conserveringstoe-
stand. Deze fase van het onderzoek zal weldra be-
ginnen. Vooruitlopend op het eindrapport kunnen
nu reeds de eerste resultaten van de archeologische
kartering ten westen van Utrecht worden gepresen-
52
OUD-UTRECHT • MEI/JUINI 1993
-ocr page 57-
/ /HaarEuilens
■>/ /
/•**J
teerd - en die mogen er zijn! Wij zullen ons hier
voornamelijk bezighouden met de periode vóór het
jaar 1000. In de daarop volgende eeuwen onder-
gaat het bewoningspatroon ingrijpende veranderin-
gen en komen de eerste schriftelijke bronnen be-
schikbaar; dan neemt het werk van de historicus
geleidelijk een steeds prominentere plaats in.
Vroegste bewoning
Afb.1 toont het onderzoeksgebied van de veld-
kartering: de stroomrug van de Oude Rijn tussen
Utrecht en Harmeien. Het beeld wordt beheerst
door het 2 km brede zandmassief dat deze rivier
hier in de loop van duizenden jaren heeft opge-
bouwd. Vanaf omstreeks 4500 v. Chr. stroomde
door dit gebied een van de belangrijkste rivierlo-
pen van de Nederlandse delta, die toen nog niet
door allerlei kunstgrepen aan banden was gelegd.
In het waterrijke seizoen trad de rivier regelmatig
buiten zijn oevers; vooral de lagere gebieden aan
de rand van de stroomrug, de 'kommen', kwamen
dan blank te staan.
Ondanks de periodieke wateroverlast zijn de
stroomruggen vanouds een geliefkoosde vesti-
gingsplaats voor de mens geweest. Bij voorkeur
koos men zijn woonplaats op een goed ontwikkel-
de oeverwal, indien mogelijk aan een oude rest-
geul of kleine zijtak, met het oog op visvangst en
/. Hef onderzoeksgebied van de arciieologische
veldkartering: de stroomrug van de Oude Rijn tussen
Utrecht en Harmeien. Het beeld wordt beheerst
door de gordel van zandige bedding- en oeverafzet-
tingen van de Rijn en een zuidelijke neventak (grof
raster). Hun stroomruggen worden omzoomd door
zware kleipakketten (fijn raster). Daarbuiten liggen
grote veenmoerassen, die pas in de Heen 12e
eeuw werden ontgonnen (gearceerd). De blanco ge-
bieden konden vanwege aaneengesloten bebou-
wing niet worden gekarteerd. Midden door het
beeld kronkelt de restgeul van de Oude Rijn. Tussen
Park Voorn en Harmeien is bovendien de (gegraven)
Leidse Rijn getekend. De symbolen geven de plaat-
sen aan waar tijdens de kartering concentraties van
aardewerk zijn gevonden. I: midden-bronstijd (1800
- 1200 V. Chr.). 2: late ijzertijd en Romeinse tijd (ca.
250 V. Chr. - 250 na Chr.). 3:
castellum op de Hoge
Woerd en Romeinse nederzetting bij de bloemenvei-
ling (ca. 50 - 250 na Chr.). 4: vroege middeleeuwen
(5e - 9e eeuw). 5: late middeleeuwen (12^ - 13^
eeuw). (Ondergrond:
Geomorfogenetische kaart van
Zuid-Utrecht van H.J.A. Berendsen, 1982)
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
53
-ocr page 58-
tijd en de late ijzertijd, zal zich wel nooit meer he-
lemaal laten reconstrueren. Verscheidene factoren
zijn in het spel. Ten eerste liggen de oudste resten
meestal te diep om bij een gewone veldkartering
te worden gevonden: er is een dik pak klei op af-
gezet. De bronstijd-sporen in 't Weer liggen een
meter onder het maaiveld! Een veel grotere ver-
storende factor is de Rijn. Die heeft zich, totdat hij
omstreeks 1122 bij Wijk bij Duurstede werd afge-
damd, vrijelijk heen en weer verplaatst binnen zijn
eigen stroomrug, als een slang in het zand. Daarbij
moeten heel wat nederzettingsresten, juist uit de
oudste periodes, zijn verzwolgen. Vanaf de late ij-
vervoer over water. De stroomruggen waren van
nature begroeid met een dicht loofbos, waar ruim-
schoots bouwmaterialen te betrekken waren. Het
liet zich makkelijk ontginnen en de zandige bodem
was licht te bewerken. De kommen aan de rand
van de stroomrug waren hoogstens bruikbaar als
hooiland. Verderop woekerde een haast ondoor-
dringbaar elzenbroekbos. De uitgestrekte veenge-
bieden die zich hier ontwikkelden, werden pas in
de 11^ en 12^ eeuw succesvol ontgonnen, tegelijk
met de bedijking van de grote rivieren. Tot die tijd
speelde alle menselijke bewoning zich op de
stroomrug af, zoals de stippen van afb. 1 tonen.
3. Selectie van aardewerk uit de periode rond het
begin van de jaartelling, gevonden op een nederzet-
tingsterrein aan de AlendorpenA/eg ten noorden van
De Meern. De foto geeft een indruk van de uiteenlo-
pende decoratiepatronen op de rand (linksboven) en
de buik van het handgevormde ijzertijd-aardewerk.
Voor de versiering zijn kennelijk niet alleen nagels en
vingertoppen, maar ook touw, een rietstengel (?) en
een kamvormig instrument gebruikt. Boven de
schaalstok een kogel van gebakken klei voor een
handslinger, ernaast een doorboorde potscherf be-
doeld als spinklosje of als gewicht voor een weefge-
touw.
2. Randfragment van een emmen/ormige pot, waar-
schijnlijk uit de midden-bronstijd (1800-1200 v.
Ciir.), gevonden ten noorden van De Meern. Gete-
l<end zijn de doorsnede (linl<s) en het buitenaanzicht
(rechts). De klei is gemagerd met grote korrels
kwartsgruis. (Tek. E.P. Graafstal)
De oudste nederzettingssporen die tijdens de
veldkartering zijn aangetroffen, in de nieuwbouw-
wijk 't Weer bij De Meern, dateren naar zich laat
aanzien uit de midden-bronstijd, ca. 1800 - 1200
V. Chr. (afb. 2). Nog niet zo lang geleden zou dat
een kleine sensatie zijn geweest. Maar onze kennis
van de prehistorische bewoning van de Neder-
landse delta heeft de laatste tientallen jaren een
snelle ontwikkeling doorgemaakt. Zo kennen we
inmiddels half-agrarische gemeenschappen die
vanaf omstreeks 4500 v. Chr. op de oevers van
Biesbosch-achtige getijdekreken leefden. Het rivie-
rengebied, waarvan ons onderzoeksgebied deel
uitmaakt, raakte in de periode 3500-2500 v. Chr,
links en rechts bewoond door de eerste volwaardi-
ge boeren. Voor de stroomruggen in de provincie
Utrecht spannen enkele vondsten uit de omvang-
rijke opgravingen bij Wijk bij Duurstede voorlopig
de kroon: ca. 2000-1750 v. Chr., op de voet ge-
volgd door de vondsten bij De Meern.
Met name de oudste bewoningsfase, de perio-
de van ruwweg 1000 jaar tussen de midden-brons-
54
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
-ocr page 59-
zertijd en Romeinse tijd is de schade beperkt, zoals
het stippenbeeld van afb. 1 leert - de Rijn had
toen zijn beste tijd gehad.
Er is trouwens reden te betwijfelen of de bewo-
ning in het gebied ten westen van Utrecht vanaf
de bronstijd continu is geweest. Voor het lagere
ieel van de Nederlandse delta is namelijk een min
)f meer regelmatige opeenvolging vastgesteld van
periodes waarin de invloed van de zee en de over-
.tromingsactiviteit rond de riviermonden merkbaar
groter of kleiner waren. Deze cyclus van zoge-
laamde transgressie- en regressiefasen, met een
Juur van 500 a 1000 jaar, heeft een krachtig stem-
jel gedrukt op de bewoningsgeschiedenis van het
<ustgebied en de riviermonden, en de invloed er-
/an blijkt tot in onze contreien aantoonbaar.
De eerste archeologische periode die overal in
het onderzoeksgebied duidelijk is vertegenwoor-
digd, is de late ijzertijd (250 - 50 v. Chr.). Het be-
gin van deze periode valt samen met een nieuwe
regressiefase in het kustgebied, die tot omstreeks
de 3e eeuw na Chr. zou aanhouden. In het rivie-
rengebied, achter de zeegaten en in het Fries-Gro-
ningse terpengebied doet zich in de late ijzertijd
een explosieve groei van het aantal nederzettingen
voor. In het Kromme Rijngebied, waar tussen
1976 en 1984 een omvangrijke archeologische
veldkartering heeft plaatsgevonden, zijn inmiddels
vele tientallen vindplaatsen uit deze periode be-
kend. Ook in ons gebied is de bevolkingsexplosie
duidelijk te merken. Van de nederzettingen op
afb. 1 was waarschijnlijk het merendeel rond het
begin van de jaartelling bewoond.
De aard van het nederzettingspatroon lijkt nog
iets van deze snelle demografische expansie te
weerspiegelen. In het Kromme Rijngebied liggen
de stroomruggen dicht bezaaid met kleine com-
plexen van doorgaans één tot drie boerderijen.
Vermoedelijk woonden daar enkele generaties van
dezelfde familie of een paar gezinnen met een ge-
meenschappelijke stamvader; overtollige zoons be-
gonnen waarschijnlijk elders voor zichzelf. Tijdens
de kartering door RAAP en AWN werden tussen
Vleuten en Haarzuilens in een gebied van slechts
10 ha maar liefst zeven min of meer gelijktijdige
woonkernen vastgesteld, vaak niet meer dan losse
huisplaatsen.
De bevolking van deze kleine nederzettingen
leidde een zelfvoorziend bestaan van landbouw en
veeteelt. Alle voedsel en de meeste materialen
voor kleding, behuizing en gereedschappen kon-
den worden onttrokken aan het land, de veestapel
of de vrije natuur. Alleen voor zout, ijzer, maalste-
nen en een enkel sierraad moest men buiten deze
huis-economie treden, hetgeen wijst op de pro-
4. Topografie van de Hoge Woerd in de Romeinse
tijd. Van linl<sonder naar rechtsboven loopt de Cas-
tellumlaan I 't Zand. In een wat dikkere lijn zijn aan-
gegeven:
/lef castellum (muren, hoofdwegen, staf-
gebouw), het badhuis (de onregelmatige platte-
grond daarboven) en de oevers van de waterloop die
het nederzettingsterrein in het westen begrensde
(onderbroken lijn). De reconstructie is gebaseerd op
de opgravingen van resp. 1982-83, 1940 en 1960,
maar vooral op het onderzoek van stichting RAAP in
1991-1992. N.B. de grondplannen
i/an/ief castellum
en van het badhuis zijn vrijwel geheel getekend naar
analogie van opgravingen elders. (Naar: Van der
Gaauw en Van Londen, 1992)
ductie van een verhandelbaar surplus. Bij opgra-
vingen in dergelijke nederzettingen wordt het
beeld beheerst door de plattegronden van lange,
twee- of drieschepige, houten boerderijen met
een stal- en een woongedeelte onder één dak. Zo
was het eigenlijk al in de midden-bronstijd, en ook
in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen
zou er in dit beeld niet eens zo heel veel verande-
ren. Vooral de agrarische bedrijfsvoering werd
toen verbeterd, door uitgekiende vruchtwisselings-
systemen en een intensievere bemesting.
Archeologisch zijn de nederzettingen uit de late
ijzertijd direct herkenbaar aan het karakteristieke
handgevormde en tamelijk zacht gebakken aarde-
werk. De betere stukken werden wellicht vervaar-
digd door locale specialisten, die dan onder elkaar
toch een opvallend homogene vormenschat wis-
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
55
-ocr page 60-
ten te handhaven. Afb. 3 toont een selectie van
opvallende fragnnenten gevonden op een neder-
zettingsterrein aan de Alendorperweg bij De
Meern. Zeker de helft van de 'oogst' van de karte-
ring bestaat uit dergelijk materiaal - het meeste
evenwel onversierd. Het zou best kunnen dat
daartussen ook aardewerk uit de vroege en mid-
den-ijzertijd (800 - 250 V. Chr.) steekt, want dit is
vaak nauwelijks van het latere materiaal te onder-
scheiden.
Romeinse tijd
In het jaar 47 na Chr. werd ergens ver weg in
Rome een beslissing genomen die verstrekkende
gevolgen zou hebben voor de verdere geschiede-
nis van ons gebied. In dat jaar gaf keizer Claudius
de aloude veroveringspolitiek in Germanië op en
bepaalde hij dat de Rijn voortaan de noordgrens
van het Romeinse rijk zou vormen. Inderdaad zien
we dat in het midden van de Ie eeuw op de zuid-
oever van de Rijn tussen Lobith en Katwijk een
gordel van ongeveer twintig kleine legerkampen
(castella) wordt aangelegd, o.a. in Vechten,
Utrecht en Woerden. Tot ongeveer 270 na Chr.
zouden zij een gesloten verdedigingssysteem vor-
men. Ook in ons onderzoeksgebied, op de Hoge
Woerd ten noorden van De Meern, heeft zo'n cas-
tellum
gelegen.
De Hoge Woerd staat al sinds de 16e eeuw be-
kend als vindplaats van Romeinse oudheden. Van-
af 1940 hebben er vijf maal kleinere opgravingen
plaatsgevonden, zowel binnen als buiten het le-
gerkamp. Bij het laatste onderzoek, in 1982-83,
werd o.a. de weg tussen het hoofdkwartier en de
noordpoort van het castellum blootgelegd. Nadat
de hele westelijke helft van het nederzettingster-
rein in 1991-1992 door stichting RAAP is onder-
zocht, lijkt de ligging van het legerkamp globaal
vast te staan (afb. 4). Wij hebben daarbij uit te
gaan van het min of meer regelmatige grondplan
zoals dat bijv. van de castella van Utrecht, Zwam-
merdam en Valkenburg bekend is. Het legerkamp
van De Meern is meerdere malen op dezelfde
plaats herbouwd, eerst nog in hout en aarde, later
grotendeels in steen. Hierdoor is een terrein van
meerdere hectares geleidelijk anderhalf a twee
meter boven de omgeving verrezen: de Hoge
Woerd.
Het verhaal van de Hoge Woerd houdt niet op
bij de muren van het castellum. Eromheen lag een
complexe infrastructuur van wegen, haveninstalla-
ties, civiele bewoning enz., alles gericht op de ver-
zorging van 500 soldaten. In De Meern is van dit
alles nog maar weinig bekend, laat staan opgegra-
ven. Wel zijn in 1940 ten noorden van het leger-
5. De fundering van het Romeinse badhuis ten noor-
den van het
castellum tijdens de opgraving in het
voorjaar van 1940. De muurresten, 1.10 m dik en ter
plaatse van de foto nog zeker 60 cm hoog, zijn
waarschijnlijk uniek voor Nederland. (Opname E.M.
Fraenkel-Nieuwstraten)
kamp de fundamenten opgegraven van een zwaar
stenen gebouw, dat kan worden geïnterpreteerd
als het badhuis behorende bij het castellum (afb.
5). Duidelijk is ook dat het nederzettingsterrein
aan de westzijde werd begrensd door een kleine
waterloop, die meer naar het noorden waarschijn-
lijk in contact stond met de hoofdstroom van de
Rijn. De geul heeft enkele eeuwen gefungeerd als
de vuilnisbelt van het legerkamp; achter de schoei-
ingen ligt het hele dagelijks leven van de soldaat
voor het opscheppen.
Een van de prangende vragen rond de Hoge
Woerd luidt nog steeds: waar lag de civiele neder-
zetting (vicus) behorende bij het legerkamp? Zo'n
kampdorp herbergde doorgaans een paar kroeg-
bazen, handelaren en ambachtslieden, onder wie
wellicht enkele veteranen. En dan hadden de sol-
daten buiten de 'kazerne' natuurlijk hun vrouwen;
het wemelde er waarschijnlijk van de buitenechte-
lijke kinderen. Voor een dergelijke wcus zijn op of
rond de Hoge Woerd nog geen duidelijke aanwij-
zingen gevonden. Misschien ligt hij, zoals in
Utrecht, direct voor de poorten van het castellum.
In De Meern zouden we dan vooral aan de oostzij-
de moeten denken. In feite vormt het hele gebied
ten oosten van de Castellumlaan en 't Zand nog
steeds één groot terra incognita, waar van alles
mogelijk is. Zover als afb. 4 reikt, lopen de opper-
vlaktevondsten nog door. Althans moet hier de
56
Ouh-Utrecht • mei/juni 1993
-ocr page 61-
Waar stroomde de Rijn in de Romeinse tijd? Dat
is een veelgestelde vraag, waarop echter geen pre-
cies antwoord te geven valt. Het is het verhaal van
de slang in het zand. Toch valt er wel iets over de
zaak te zeggen. Op afb. 1 zien we in de noordelij-
ke periferie van het castellum een aantal nederzet-
tingen liggen. De restgeul van de Rijn slingert zich
daar met een boog omheen. Dat betekent dat de
Rijn reeds in de Romeinse tijd en ook steeds daar-
na ten noorden van deze terreinen heeft ge-
stroomd - zij zijn immers niet door een verplaat-
sing van de bedding verzwolgen. Kennelijk liep de
Rijn in de Romeinse tijd dus al in een wijde boog
om het castellum heen. Maar beschikte het leger-
kamp van De Meern dan niet over een of ander
steunpunt direct aan de Rijn, de slagader van het
Romeinse grensverdedigingssysteem? Waarschijn-
lijk wel.
Op een hoog terrein in de buurt van de bloe-
menveiling Vleuten, ongeveer een kilometer ten
noorden van de Hoge Woerd, werden bij graaf-
werkzaamheden in 1927 zo rijke vondsten gedaan
dat het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden
werd gealarmeerd. "Het schijnt een Romeinsche
aanleg van niet heel veel betekenis op zichzelf",
concludeerde directeur Holwerda, "doch van veel
doorgaande weg naar het castellum van Utrecht
hebben gelopen. Neringdoenden streken graag
leer langs dergelijke uitvalswegen.
Iets anders wat zich pleegt vast te hechten aan
Je uitvalswegen van Romeinse nederzettingen -
,teden, dorpen en legerkampen -, zijn grafvelden.
3ok in De Meern moeten in de loop van enkele
«euwen over een populatie van alleen al bijna 500
oldaten vele honderden bijzettingen hebben
)laatsgevonden. Voorlopig moeten de gedachten
)ok hier uitgaan naar de oostelijke periferie van de
^oge Woerd. Een curieus vondstbericht uit het be-
)in van de vorige eeuw helpt ons misschien op
veg. In een artikel 'over den tegenwoordige staat
Ier twee Romeinsche burgen of legerplaatsen in
ie nabijheid van Utrecht' in de Almanak voor de
itudenten aan de Akademie te Utrecht voor het
aar 1824
schrijft Jacobus Scheltema: "Bezuiden
den achterweg [= Groenedijk] en voor de grootste
hoogte is een vlak veld, waarin volgens de overle-
vering voorheen grafplaatsen van voorname per-
sonen zouden gevonden zijn." Dat is niet mis te
verstaan en bij benadering ook wel te localiseren.
Up het moment dat deze woorden geschreven
worden, is uitgerekend dit laatste restje nog niet
gekarteerd...
.'%""'J-T^l^^'- '^"
6. Enkele vroege aardewerkvondsten van de Romeinse nederzetting bij de bloemenveiling Vleuten. Links en
rechts fragmenten van versierde schalen van
terra sigillata, gemaakt in Zuid-Frankrijk omstreeks het derde
kwart van de 1^ eeuw na Chr.. Daartussen de neus van een zeldzame 'gezichtsbeker' van oranje geverfd aar-
dewerk uit dezelfde periode.
Oud-Utrecht ■ mei/juni 1993
57
-ocr page 62-
belang, naar ons voorkomt, in verband met dien
van de Meern". Dat oordeel lijkt juist, althans het
tweede gedeelte. Want hoewel in deze nederzet-
ting ook wel wat inheems, handgevormd aarde-
werk wordt gevonden, hebben we hier beslist niet
met een doorsnee boerderij-complex te doen.
Reeds aan het begin van de Romeinse bezettings-
periode vinden we op dit uitgestrekte terrein im-
port-aardewerk van topkwaliteit (afb. 6). Nauwe
betrekkingen met de Hoge Woerd verraden enkele
vondsten met een militair karakter, zoals een
zwaardriemornament van vertind brons. Deze ne-
derzetting was duidelijk een dependance van het
Romeinse castellum op de Hoge Woerd. Zij lag
vrijwel zeker direct aan de Rijn en heeft wellicht
een functie vervuld als haven, met alle aankleef
van dien.
Ondertussen blijft de teruggeschoven ligging
van het castellum van De Meern hoogst ongebrui-
kelijk. Deze zal wel alles te maken hebben met het
Romeinse kanaal onder de Meerndijk, dat in 1990
ten zuiden van de A 12 is waargenomen. Het ka-
naal zorgde voor een scheepvaartverbinding tus-
sen de Rijn en een voorloper van de Hollandse IJs-
sel en loopt recht op de Hoge Woerd aan. Onge-
twijfeld stond het daar in verbinding met het
riviertje dat de zuidwesthoek van het castellum
omstroomde. Het kanaal moet een belangrijke
functie hebben vervuld in de communicatie met
het achterland. De stroomruggen in het zuiden
van de provincie Utrecht liggen bezaaid met in-
heemse nederzettingen, die het nodige zullen
hebben bijgedragen aan de fouragering van de
Romeinse legerkampen langs de Rijn.
De komst van de Romeinse 'bezetters' en de
bouw van een gordel van legerkampen op de zui-
delijke oever van de Rijn hebben in de cultuur van
de late ijzertijd, die we dan voortaan aanduiden
als inheems-Romeins, eigenlijk verbluffend weinig
verandering gebracht. Aanvankelijk zal de inheem-
se bevolking te leiden hebben gehad onder ronsel-
praktijken en gedwongen leveranties van graan,
huiden en dergelijke, maar in de 2^ en in de eerste
helft van de 3^ eeuw beleefde zij een ongekende
bloeiperiode. De bevolkingsdichtheid van ons ge-
bied, en van Nederland überhaupt, berieikte toen
een hoogtepunt dat pas rond of zelfs na het jaar
1000 zou worden geëvenaard.
In de meeste inheemse nederzettingen vinden
we dan naast het traditionele, handgevormde aar-
dewerk veel Romeins, op de draaischijf vervaar-
digd aardewerk en zelfs munten en mantelspel-
den. Dit alles wijst op een intensieve en eerlijke
uitwisseling van producten en een zekere romani-
sering van de inheemse bevolking. Toch zijn er op
dit punt binnen ons gebied grote verschillen. De
7. Aardewerk uit de merovingische periode (500 -
750), gevonden bij sportpark Ter Weijde aan de Ho-
geweide. De tekening toont de doorsnedes ('profie-
len') van enkele rand- en bodemfragmenten. Bij de
randfragmenten geven een horizontale lijn en een
getal resp. de halve en de hele diameter (in cm) aan.
Het aardewerk is op de draaischijf vervaardigd en
gemagerd met grof zand of kwartsgruis. (Tek. E.P.
Graafstal).
nederzettingen op de kleine stroomrug ten westen
van De Meern, raakten in de 2^ en 3^ eeuw ken-
nelijk nauw verstrengeld met de 'Romeinse econo-
mie': we vinden er vrijwel alleen Romeins materi-
aal. Kijken we echter naar de vondsten uit het
drukbevolkte gebied tussen Vleuten en Haarzui-
lens, dat waarschijnlijk ten noorden van de Ro-
meinse Rijnloop lag, dan lijkt het alsof de ijzertijd
hier gewoon doorgaat: er zit nauwelijks een scherf
'import-aardewerk' bij.
Vroege middeleeuwen
Wanneer de Romeinse legerkampen langs de
Rijn omstreeks 270 voor de eerste maal voor lan-
gere tijd worden ontruimd, begint er een periode
die in alle opzichten kan worden getypeerd met
de term: kwakkelen. Het fijne weefsel dat welvaart
heet, raakte ruw verstoord door het vertrek van
het enorme apparaat dat eeuwen lang kolossale
58
OUD-UtRECHT • MEI/JUM 1993
-ocr page 63-
bedragen aan belastinggeld uit het hart van het
.Romeinse rijk in de vorm van soldij naar de ont-
/vikkelingsgebieden aan de grenzen had gepompt,
/anaf de tweede helft van de 3^ eeuw moet zich
n Nederland een dramatische teruggang van de
jevoiking hebben voorgedaan. Misschien dat het
jptreden van een nieuwe transgressiefase in het
ustgebied daartoe heeft bijgedragen.
Alle inheemse nederzettingen in ons onder-
oeksgebied schijnen in deze periode te zijn verla-
en - voorgoed. De hele oogst uit de 4^ - 5^ eeuw
s een verdwaalde scherf bij 't Hoog ten westen
an Vleuten. Dat is een opmerkelijk verschil met
iet Kromme Rijngebied, waar een aantal neder-
.:ettingen in de laat-Romeinse tijd lijkt voort te be-
staan tot in de merovingische periode (500 - 750).
Ten westen van Utrecht liggen de nederzettingen
uit de vroege middeleeuwen steeds op een andere
plaats; er lijkt dus sprake van een discontinuïteit in
de bewoningsgeschiedenis.
Een duidelijke uitzondering op dit patroon vor-
men de oude Romeinse nederzettingen op de Ho-
ge Woerd en bij de bloemenveiling: daar loopt de
bewoning c.q. bezetting vrijwel naadloos door en
dat onderstreept nog eens hun bijzondere karak-
ter. Uit historische bronnen weten wij dat de Rijn-
grens in de 4^ eeuw enkele malen periodiek is
hersteld, althans in naam. Een flauwe afspiegeling
daarvan vormen enkele tientallen 4^-eeuwse mun-
ten afkomstig van de Hoge Woerd; een duidelijke
piek valt tussen 330 en 340. Tijdens de kartering is
ook gebleken dat de nederzetting bij de bloemen-
veiling in de 4^ / 5^ eeuw iets noordelijker een
niet onbelangrijk vervolg heeft gehad. Het is on-
duidelijk waar we in deze periode eigenlijk mee te
maken hebben: reguliere Romeinse eenheden,
Germaanse huurlingen of gewoon 'vrije jongens'.
Misschien alle drie, in genoemde volgorde.
In de daarop volgende eeuwen wordt de Neder-
landse rivierdelta een speelbal tussen Friezen en
Franken, die zich rond 500 stevig in België en
Noord-Frankrijk hebben verankerd. De oude Ro-
meinse grensversterkingen spelen daarin een voor-
name rol. Rond 700 breiden de Franken hun
machtsgebied definitief uit tot aan de Rijn en wor-
den de voormalige castella, vermoedelijk ook dat
van De Meern, ingelijfd bij het Frankische konings-
goed. De Hoge Woerd heeft de laatste tijd een
reeks van belangrijke 6^- en 7^-eeuwse vondsten
prijsgegeven. Ook van de nederzetting bij de bloe-
menveiling is inmiddels wat materiaal uit deze pe-
riode bekend.
In de merovingische (500 - 750) en karolingi-
sche tijd (750 - 900) moet zich een geleidelijk de-
mografisch herstel hebben voorgedaan. Voor het
eerst komen in ons onderzoeksgebied her en der
weer nieuwe nederzettingen in beeld. Afb. 7
toont bijvoorbeeld enkele 6^- en 7^-eeuwse aar-
dewerkvondsten van een terrein bij sportpark Ter
Weijde aan de Hogeweide. Een duidelijke samen-
balling van vroeg-middeleeuwse bewoningsresten
is tijdens de kartering vastgesteld rond Vleuten.
Uitgestrekte nederzettingssporen werden bijvoor-
beeld gevonden ten zuidoosten van het dorp, als-
mede in de omgeving van de Hamtoren ten wes-
ten ervan. Bij de Tiendhof in Harmeien was reeds
langer een nederzetting uit karolingische periode
bekend.
Twee zaken vallen op. Anders dan de boerderij-
en uit de late ijzertijd, de Romeinse periode en de
late middeleeuwen lijken we bij de vroeg-middel-
eeuwse nederzettingen van doen te hebben met
wat grotere gemeenschappen, kleine dorpjes zo
men wil. Dat patroon van samentrekking in grote-
re eenheden is uit deze periode ook van elders wel
bekend - onzekere tijden? Ten tweede valt op dat
een aantal van deze vroeg-middeleeuwse neder-
zettingen dicht bij, zo niet tegen latere ridderhof-
steden aan ligt. Toeval? Er loopt op dit moment
zeer interessant historisch onderzoek rond het
oudste grondbezit van de Vleutense ridderhofste-
den en de conclusies gaan in de richting van wat
we voor het Kromme Rijngebied al wisten, nl. dat
ook hier veel oudere domeinstructuren schuilgaan.
De periode van de latere middeleeuwen, vanaf
de 10^ eeuw, is in het kaartbeeld van de kartering
verhoudingsgewijs slecht vertegenwoordigd. Dat is
op het eerste gezicht merkwaardig, want rond het
jaar 1000 zou toch de snelle bevolkingsgroei moe-
ten inzetten die weldra resulteert in de ontginning
van de grote veengebieden. Hoe is deze lacune te
verklaren? Voor een deel komt dat omdat we het
materiaal uit de 10e en 11e eeuw nog niet goed
kunnen onderscheiden van dat uit omliggende pe-
riodes. Maar er is een belangrijker factor. Bezien
wij namelijk de handvol nederzettingen uit de 12^
en 13^ eeuw (waarvan het materiaal zich wél
goed laat herkennen), dan valt op dat zij vrijwel
steeds aan de huidige wegen liggen - niet in het
veld. Waarschijnlijk heeft de wegenstructuur in dit
gebied dus in de periode rond en na het jaar 1000
zijn huidige vorm gekregen en gaan de meeste
resten uit de late middeleeuwen schuil onder de
aanliggende bebouwing - en die neemt in de ge-
meente Vleuten - De Meern op veel plaatsen de
dichtheid aan van een lintbebouwing.
Waardering
De archeologische kartering ten westen van
Utrecht is in feite nog maar halverwege. Binnen-
kort start de tweede fase van het onderzoek: de
Oud-Utrecht ■ mei/juni 1993
59
-ocr page 64-
waardering. Tijdens de waardering zullen de plek-
ken waar opvallende concentraties van vondsten
of andere aanwijzingen voor bewoning zijn vast-
gesteld, nogmaals worden bezocht, ditmaal met
de grondboor, allereerst om vast te stellen dat de
oppervlaktevondsten inderdaad op die plaats
thuishoren. Het kaartbeeld van afb. 1 zal daardoor
nog wel een paar wijzigingen ondergaan. Waar-
schijnlijk komen er ook nog wat stippen bij, door-
dat terreinen die tijdens de eerste ronde slechts
een paar verspreide scherven hebben opgeleverd,
toch interessante resten blijken te bevatten.
Vervolgens komt het er natuurlijk op aan vast te
stellen hoe goed die resten in de bodem zijn be-
waard. Wil men er ooit zinvol archeologisch on-
derzoek kunnen doen, dan moet het niveau waar-
op de mensen hebben gewoond en geakkerd,
waarin zij de funderingssleuven voor hun huizen
en hun afvalkuilen hebben uitgegraven, liefst on-
gestoord in de bodem aanwezig zijn. Belangrijk is
het ook te weten of een nederzetting min of meer
compleet in de grond bewaard is, zodat zij wel-
licht ooit nog kan worden opgegraven mét het
greppelsysteem dat om het erf lag. Met de grond-
boor zijn de omvang en conserveringstoestand van
nederzettingsresten doorgaans goed vast te stel-
len. Na het waarderingsonderzoek zal het in som-
mige gevallen ook mogelijk zijn om iets meer te
zeggen over de aard en de datering van de objec-
ten.
Wat het vervolgonderzoek ook mag opleveren,
het gebied ten westen van Utrecht begint, mede
door de archeologische veldkartering, een ander
gezicht te krijgen. Waar dat gezicht op lijkt? On-
willekeurig richt men de blik naar het oosten: het
Kromme Rijngebied. Dat gebied heeft in de wereld
van de Nederlandse archeologie, historische ge-
ografie en monumentenzorg een klinkende naam.
Dat is terecht en ook begrijpelijk. Het een hangt
samen met het ander. Het begint allemaal met de
bodem: een oud en veelgelaagd rivierlandschap,
waarvan de menselijke bewoning tot ver in de pre-
historie terugreikt. Meerjarig archeologisch onder-
zoek heeft aangetoond dat dit gebied vanaf de la-
te ijzertijd tot in de vroege middeleeuwen een van
de dichtst bewoonde streken van ons land moet
zijn geweest. Geen wonder dus dat de heersers
van het Frankische rijk en later de Utrechtse bis-
schop er uitgebreide domeinen bezaten. Daardoor
ook is het juist voor het Kromme Rijngebied mo-
gelijk gebleken om ruim 1000 jaar oude structuren
van grondexploitatie en feodaliteit te reconstru-
eren - het heeft een beroemde studie opgeleverd.
Het eigen cachet van dit gebied komt tenslotte
nog eens tot uiting in zijn talrijke woontorens en
kastelen. Zij vormen eigenlijk niet meer dan een
logisch besluit op een verhaal dat rond 2000 voor
Chr. begint op een gordel van zandige rivierafzet-
tingen aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug.
Door het lopende historisch-geografisch onder-
zoek en zeker ook door de archeologische veldkar-
tering begint het er op te lijken dat dit hele ver-
haal in grote lijnen ook voor het gebied ten wes-
ten van Utrecht opgaat. Eigenlijk was dat ook wel
te verwachten. De machtige gordel van rivierafzet-
tingen vanaf Wijk bij Duurstede, waar het hele
verhaal uiteindelijk op stoelt, loopt in feite door
tot vér voorbij de stad die zich op de afsplitsing
van de Vecht heeft genesteld. Pas na Harmeien
verandert de stroomrug van de Oude Rijn duidelijk
van karakter, en daarmee de geschiedenis van het
landschap dat hij heeft gevormd. Dat landschap is
ten westen van Utrecht op veel plaatsen ingrijpend
veranderd door het grootschalig afgraven van klei
ten behoeve van de baksteenfabricage. Het heeft
plaatselijk geleid tot een ander bodemgebruik en
tot de opkomst van de 20^-eeuwse glastuinbouw.
Maar onder dat uiteengegroeide landschap blijkt
de archeologische en historische ondergrond ge-
woon door te lopen. En dat werpt toch een onver-
wacht licht op dit gebied, waar dezer dagen zo
veel ogen op zijn gericht. Het bodemarchief is er
niet overal onaangetast. Maar wat er rest is zeer
divers en belangrijk. Dankzij de archeologische
veldkartering heeft het gebied ten westen van
Utrecht in korte tijd een belangrijke inhaal-
manoeuvre gemaakt.
EP. Craafstal
Literatuur
Gaauw, P.G. van der, en H. van Londen, De Ho-
ge Woerd. Een boor- en weerstandsonderzoek
naar het Romeinse castellum van De Meern.
RAAP-rapport 65 (Amsterdam 1992).
Graafstal, E.P., 'Rondom de Hoge Woerd. Ar-
cheologische waarden in een bedreigd gebied' in:
Tijdschrift van de l-listohsche Vereniging Vleuten,
De Meern, Haarzuilens,
12 (1992) 40-51.
CA. Kalee, 'Opgravingen op de Hoge Woerd in
De Meern, 1830-1973' in: Tijdschrift enz., 2
(1982)59-80.
OüD-UTRECHT • MKl/jUINI 1993
60
-ocr page 65-
Historisch-ruimtelijke
ontwikkeling van de
gemeente
Vleuten-de Meern
De gemeente Vleuten-de Meern ligt
ren westen van de stad Utrecht. In het
noordoosten grenst de gemeente aan
Maarssen, in het noorden aan Breuke-
len, in het westen aan Harmeien en in
het zuiden grenst zij aan Montfoort en
Nieuwegein. De gemeente Vleuten-de
Meern zoals wij die thans kennen werd
bij de grenswijzigingswet van 1 januari
1954 gevormd uit de voormalige ge-
meenten Haarzuilens, Vleuten, Veldhui-
zen en Oudenrijn. De gemeente Vleu-
ten-de Meern heeft een oppervlakte
van 3500 hectare. Het aantal inwoners
op 1 januari 1991 bedroeg 15.284.
Bodemgesteldheid en afwatering
De gemeente Vleuten-de Meern ligt in het zuid-
oosten van het zogenaamde Veenweidegebied. In dit
gebied was van oudsher de veeteelt de belangrijkste
bron van inkomen. Het landschap wordt ook heden
ten dage nog bepaald door agrarische bedrijvigheid.
Twee andere bronnen van inkomsten waren de af-
graving van(rivier)klei langs de Oude Rijn en Vecht en
de veenafgravingen.
5TK0OMH.UW*6n
«VJCIMCOHHeil
Afb.2: Bodemgesteldheid in het zuiden van het
Veenweidegebied.
De meest bepalende periode voor de bodemge-
steldheid van het Veenweidegebied is het Holoceen
geweest. In deze periode werd het dekzand dat in de
laatste ijstijd was gevormd nog regelmatig door zee-
water overstroomd. Rivieren kregen in dezelfde pe-
riode een vastere bedding, tenA/ijl de vegetatie dich-
ter werd. Het (basis-)veen dat zich in deze tijd kon
ontwikkelen was het gevolg van de stijging van de
zeespiegel waardoor de grondwaterspiegel hoger
kwam te liggen. Dit drassige gebied werd door een
5000 jaar geleden ontstane strandwal in het westen
afgeschermd. Zand en klei werden door de vele rivie-
ren in het gebied boven het basisveen afgezet. De
stijging van de zeespiegel begon zo'n 3000 jaar gele-
den te stagneren waarna zich in het gebied opnieuw
veen begon te vormen. Door plaatselijke overstro-
mingen van rivieren kwam boven dit veen weer ri-
vierklei te liggen.
De oeverwallen langs de rivieren, in het geval van
de gemeente Vleuten-de Meern de Oude Rijn, bestaan
uit zand en lichte klei. De gemeente bevindt zich voor
het grootste deel op de oeverwallen van de Oude Rijn.
De oeverwallen lagen oorspronkelijk hoger dan de
kommen waar zich het veen vormde. Na verloop van
tijd "groeide' het veen boven de rivieren uit. Nadat het
gebied in de twaalfde eeuw definitief droog was ge-
vallen klonk het veen in. De oude oeverwallen kwa-
men daardoor als ruggen in het landschap te liggen.
Afb. 1: Het Veenweidegebied met de gemeente
Vleuten-de Meern zwart ingevuld.
Oud-UTRECHT ■ MEl/jUNl 1993
61
-ocr page 66-
De oorspronkelijke vegetatie op de oeverwallen be-
stond uit loofbos {eiken, essen, iepen en meidoorns)
terwijl de gronden die verder van de rivieren af lagen
steeds vochtiger werden en minder voedselrijk waren.
Hier groeiden achtereenvolgens moerasbos- (wilgen,
populieren, elzen en berken), het- en zeggevegeta-
ties. In deze vochtige omstandigheden werden de af-
gestorven resten van planten niet volledig afgebro-
ken. Men is hierdoor in staat de oorspronkelijke vege-
tatie in het veengebied te determineren.
De Oude Rijn was in de periode van de veenvor-
ming de belangrijkste rivier die een flink aantal zijar-
men had. Na verloop van tijd slibden deze zijarmen
langzaam dicht als gevolg van het veen dat steeds
hoger kwam te liggen.
In de Romeinse tijd was de Oude Rijn nog steeds
een belangrijke rivier maar een nieuwe afsplitsing, de
huidige Lek, was al ontstaan. In de Middeleeuwen,
toen het Veenweidegebied ontgonnen werd, had de
Lek al grotendeels de functie van de Oude Rijn over-
genomen. Nadat in 1122 bij wijk bij Duurstede een
dam was aangelegd verminderde de watertoevoer in
de Oude Rijn zodanig dat slechts een klein, smal
stroompje overbleef.
gebied was hoofdzakelijk per boot te bereizen en
sporen wijzen erop dat de bewoners zich in leven
hielden met visvangst en jacht.
De Romeinen hebben het gebied niet bewoond.
Vanaf 47 A.D. vestigden zich Romeinen wel langs de
zuidelijke oevers van de Oude Rijn die in het gebied
de grens van het Romeinse Rijk vormde. In de ge-
meente Vleuten-de Meern hadden de Romeinen een
nederzetting op de Hoge Woerd ten noorden van De
Meern. Deze nederzetting was vermoedelijk een cas-
tellum; een kleine vesting die deel uit maakte van een
sene nederzettingen langs de noordgrens van het rijk.
Tussen 300 en 900 A.D, vond een nieuwe stijging
van de zeespiegel plaatst (transgressie), waardoor de
waterhuishouding in het Veenweidegebied opnieuw
verslechterde. De Romeinen verlaten rond 300 ons
land. In de periode dat de zeespiegel hoger lag was
het Veenweidegebied niet bewoonbaar. Kort na het
jaar 1000 vond een aantal belangrijke veranderingen
plaats in de waterhuishouding van het gebied: de
aanvoer van water door de Oude Rijn verminderde
op natuurlijke wijze. De Lek werd daarentegen steeds
belangrijker. In 1122 werd, zoals reeds vermeld, de
Oude Rijn bij Wijk bij Duurstede -daar de Kromme
Rijn geheten- afgedamd, met als gevolg dat overstro-
mingen van deze rivier tot het verleden behoorde. De
ontginning van het veengebied zou daarna niet lang
meer op zich laten wachten.
I-let principe van de ontginningen
In de elfde eeuw nam de bevolking van Nederland
snel toe, waardoor de behoefte aan nieuwe land-
bouwgronden groter werd. Door de ontwikkeling op
technisch en organisatorisch gebied was men in staat
het grote veenmoeras te ontginnen en cultiveren.
Men begon de ontginningen vanaf de hogere delen
in het landschap: de oeverwallen en zandopduikin-
gen. Zij werden geïnitieerd door keizers (die van het
Heilig Roomse Rijk, waartoe de Nederlanden eertijds
behoorden), graven en bisschoppen die de eigenaren
of leenheren van de gronden waren. Het recht op
ontginning verkreeg men door de eigenaren een
koopsom te geven of door een periodieke betaling
vast te leggen. Daarnaast bezaten de eigenaren het
recht op tienden of tijnzen, die werden betaald als er-
kenning van het gezag. Ontginningen die door zulke
overeenkomst tot stand kwamen werden 'cope' ge-
noemd. Plaats- of poldernamen de eindigen op -cop,
-cope of -koop zijn hiervan afgeleid (zie onder andere:
Heijcop, Galecop, Papecop en Reijerscop).
Bij de ontginningen ging men meestal als volgt te
werk. Vanaf de ontginningsbasis -in Vleuten-de
Meern de oeverwallen van de Oude Rijn- werd een
stelsel van evenwijdige sloten gegraven met een tus-
senruimte van 30 roeden (ongeveer 115 meter). Vaak
hadden deze strookvormige kavels een vastgestelde
10
■■   sandx
^^H   vcnpocld dekzand
|T 1 j   vargravan veen
^^   oeverval (land en ztval)
^S   rlvlerkon (klei)
^^1 stuwwal
||[H deVzand
I' I "••"
['^^ rlvi«r/v«en«troo«
■■ »>lclal
^•^K] raatant van een wadgaul [_ _J bebouwd gebied
I w j water (aeer of plaa)
Afb.3: Stroomruggen en rivierkommen in de ge-
meente Vleuten-de Meern.
De middeleeuwse ontginningen
Voorgeschiedenis
Het landschap zoals dat hierboven omschreven is
was uitermate ongeschikt voor bewoning. Uitzonde-
ring hierop vormden de hoger gelegen oeverwallen
die wel geschikt waren voor permanente bewoning.
Archeologische vondsten die op de aanwezigheid
van de mens in het Veenweidegebied wijzen stam-
men uit de tweede en eerste eeuw vóór Christus. Het
Oud-Utreciit • mei/juni 1993
62
-ocr page 67-
De afwatering van het nieuwe land geschiedde tot
de zestiende eeuw op natuurlijke wijze via de gegra-
ven sloten en weteringen. Maar doordat het veen
steeds droger werd en oxydeerde, klonk het in de
loop der eeuwen in. Opnieuw dreigde het land onder
water te lopen. In de zestiende eeuw introduceerde
men de windmolen die het overtollige water uit de
laag gelegen polders kon 'malen'. Dankzij de wind-
molen kon men het ontstane waterprobleem doelma-
tig oplossen. Het inklinken van de bodem ging echter
onverminderd door en naarmate de tijd vorderde
moest men opnieuw andere methoden vinden om de
polders droog te houden. Als het land erg laag kwam
te liggen bouwde men een aantal molens op een rij.
Elke molen maalde het water een stukje hoger uit de
polder. In de negentiende eeuw kon men door de uit-
vinding van de stoomgemaal zeer laag gelegen pol-
ders makkelijk droog houden. Tegenwoordig worden
de polders met elektrische gemalen droog gehouden.
Grondgebruik
Aki^erbouw en veeteeit
Akkerbouw was voor het begin van de ontginning
de belangrijkste bron van inkomsten. Op de oever-
wallen verbouwde men tarwe, rogge, gerst en haver.
Op de nieuw ontgonnen kavelstroken verbouwde
men boekweit, rogge, gerst en haver.
De polders kwamen, zoals hierboven is verklaard,
steeds lager te liggen waardoor de grond ondanks de
bemaling drassiger werd. Akkerbouw was hierdoor
vaak niet meer mogelijk en men schakelde al snel
over op veeteelt als belangrijkste middel van bestaan.
In- het weidegebied werden nu ook geriefbosjes aan-
gelegd om in de behoefte aan hout te kunnen voor-
zien. Ver van de boerderijen lagen eendenkooien om
Afb.4: Richting van ontginning rond de Oude Rijn en
de Leidse Rijn.
diepte van 1250 meter. Op deze afstand werd een
waterweg gegraven, een zogenaamde wetering, die
liaaks op de kavelsloten liep. Achter dergelijke wete-
ringen ging men dan verder met de ontginning. Het
symmetrische landschap dat hierdoor ontstond stond
in contrast met de oudere, onregelmatige blokverka-
veling die men op de brede oeverwallen van de Oude
Rijn vindt. In de gemeente Vleuten-de Meern vinden
we beide soorten van verkaveling: de blokverkaveling
op de oeverwallen van de Oude Rijn en de strookver-
kaveling die men in de polders Oudenrijn, Bijleveld,
Haanwijk, Breeveld, Snel, Barwoutswaarder, Breudijk,
Groot en Klein-Houtdijk, Rietveld en De Bree vindt.
Afb.5: Loop van de Oude Rijn met blol<verlcaveling op de oeverwallen. (tekening is gebaseerd op een 19de
eeuwse kaart uit de Historische Atlas 1839-1859, dl. 1)
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
63
-ocr page 68-
Kleiafgravingen
In de gemeente Vleuten-de Meern is op beperkte
schaal klei afgegraven ten behoeve van de steen- en
dakpanfabricage. De afgegraven stukken land waren
aanvankelijk niet te gebruiken voor landbouwdoel-
einden en werden daarom in de meeste gevallen met
bomen beplant.
Infrastructurele voorzieningen
Het hierboven geschetste gebied was door de aan-
wezigheid van de vele sloten en weteringen uiterma-
te geschikt voor het vervoer per boot. Tot in de ne-
gentiende eeuw was in westelijk Nederland de boot
veruit het geschiktste vervoermiddel. Ten behoeve
van de scheepvaart werd de Oude Rijn, die groten-
deels onbevaarbaar was geworden in 1385 door een
nieuw te graven waterweg, de Leidse Rijn, afgesne-
den.
Personen- en goederenvervoer over land bestond
weliswaar, maar het onverharde wegennet was met
name in de natte seizoenen beduidend minder ge-
schikt. De oudste wegen waren de zogenaamde
zand- of jaagpaden en liepen langs de belangrijkste
vaarwegen. In de gemeente Vleuten-de Meern loopt
langs de in 1385 gegraven Leidse Rijn een van oor-
sprong oude weg tussen de steden Utrecht, Woer-
den en Leiden. In 1663 werd tussen genoemde ste-
den een trekpad aangelegd, waarvan men te voet of
te paard gebruik kon maken. Op verschillende plaat-
sen moest men tol betalen. Met de opbrengsten van
de tolheffing werd het onderhoud aan de weg gefi-
nancierd.
eenden te vangen. In de polder Haarrijn, nabij de snel-
weg A2 ligt nog steeds een dergelijke eendenkooi.
Bij de overschakeling op veeteelt specialiseerden de
boeren zich in de loop der jaren in het produceren van
boter en kaas. Dit specialisatieproces werd in de loop
van de zeventiende eeuw gestimuleerd door techni-
sche verbeteringen op het gebied van het karnen.
In de periode 1850-1940 vond in Nederland een
intensivering en schaalvergroting van de landbouw
plaats. Technische ontwikkelingen op het gebied van
kunstmest bijvoorbeeld (1870) stelde de boeren in
staat hun produktiviteit te vergroten. Deze sloot aan
op de toenemende vraag naar landbouwprodukten
in de snel groeiende steden.
Kassen
In de gemeente Vleuten-de Meern ontstond na
1905 het kassenfenomeen. Oorspronkelijk waren het
de warmoezeniers die buiten de singels van de stad
Utrecht hun groente verbouwden. Zij moesten wijken
voor de stadsuitbreidingen en vertrokken naar het klei-
gebied ten westen van de dorpen Vleuten en de
Meern. Deze gronden waren uitermate geschikt als
tuinbouwgrond. In 1904 verscheen de eerste kas waar
ook druiven en perziken werden gekweekt. Een aantal
overgebleven solitair staande schoorstenen ten noor-
den van De Meern herinneren nog aan deze eerste kas-
sen die met behulp van kolen warm gestookt werden.
Tegenwoordig is het gebied rond Alendorp met
kassen volgebouwd. Deze zullen binnenkort ver-
plaatst worden naar de polder Harmelerwaard even
ten oosten van het dorp Harmeien.
"I grasland
bos, aangelegd op te diep afgeticheld land
Afb.6: Kleiafgravingen in Vleuten-de Meern en omgeving.
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
64
-ocr page 69-
Kleinere zandwegen of -paden, liepen langs wete-
ringen, kaden of over de dijken. Vanuit het dorp
Vleuten bestond een verbinding naar het dorp Zuilen
iangs de Proost Wetering. De weg tussen Vleuten en
de Meern aan de Leidse Rijn liep over de zogeheten
Krogtdijk, thans de Wilhelminalaan. Ook de Alendor-
aerweg loopt over een oude dijk. Deze weg heette
oorspronkelijk dan ook de Alendorperdijk.
In de periode 1850-1940 nam de omvang van het
/ervoer sterk toe en veranderde bovendien van ka-
akter. Het aloude vervoer per boot (trekschuit) ver-
dween al snel toen de wegen verhard werden en
daardoor beter en sneller te berijden waren. De intro-
ductie van de trein in Nederland luidde een nieuw
;ijdperk in. De trein stelde de mens in staat om op
comfortabele wijze te reizen. Bovendien waren de
reistijden aanzienlijk verkort. In de tweede helft van
de negentiende eeuw werden in Nederland vele
spoortrajecten aangelegd. Vleuten kreeg in 1880 een
halteplaats aan de spoorlijn Utrecht-Gouda-Rotter-
dam die al in 1855 was klaar gekomen.
In de eerste helft van deze eeuw werden meer
nieuwe kavel-doorsnijdende verbindingswegen aan-
gelegd. Eind jaren dertig kwam de autosnelweg van
Utrecht naar Den Haag klaar (Al 2). Om een stevige
ondergrond voor deze weg te krijgen werd zand ge-
wonnen uit de ondergrond. Hierdoor ontstond het
Strijkviertelplas ten oosten van De Meern.
Ontwikkeling van de dorpskernen Vleuten
en De Meern
Het dorp Vleuten is vermoedelijk rond 1000 ont-
staan langs de noordoever van de Oude Rijn. Het lag
op de oude, vruchtbare stroomrug temidden van de
akkers en weilanden. De bebouwing was geconcen-
treerd rond de oude kerk. Veel meer is over de mid-
deleeuwse nederzetting niet bekend.
De Meern ontstond langs de in 1385 gegraven
Leidse Rijn. Bij het dorp kon men de Leidse Rijn via
een brug oversteken. De bebouwing bestond uit een
kerk, boerderijen en boerenwoningen. Tot in de ne-
gentiende eeuw heeft het dorp de Meern een slui-
merend bestaan gekend waarover tot dusverre wei-
nig historische feiten bekend zijn.
De kleine agrarische nederzetting Haarzuilens zo-
als wij die nu kennen stamt uit het laatste decennium
van de vohge eeuw. Het oude dorp Haarzuilens werd
als gevolg van de herbouw van kasteel de Haar afge-
broken en op de huidige plek herbouwd. De kerk
even ten zuiden van het kasteel herinnert nog aan de
oorspronkelijke plaats waar het dorp gelegen heeft.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn zowel de dorps-
kern van Vleuten als die van De Meern sterk uitge-
breid. Met name in De Meern ontwikkelde men van-
af de jaren zestig aan weerszijden van de Meerndijk
een grote nieuwbouwwijk. Deze wijk heeft typische
na-oorlogse kenmerken: een planmatige opzet zon-
der daarbij rekening te houden met de historisch
ruimtelijke structuur, waarin de bebouwing een ster-
ke mate van uniformiteit uitstraalt.
Kastelen en buitenplaatsen
Ofschoon het Graafschap Holland en het Bisdom
Utrecht beide tot het keizerrijk behoorde, boterde
het in de Middeleeuwen niet tussen beide landsde-
len. Het is daarom dan ook niet verwonderlijk dat in
het grensgebied vele kastelen en versterkte huizen
hebben gestaan.
Ook in de gemeente Vleuten-de Meern vinden we
een aantal voorbeelden van dergelijke huizen. De
meesten zijn verdwenen, maar de plek waar zij ge-
staan hebben zijn in enkele gevallen tot archeolo-
gisch monument benoemd (onder andere het ver-
sterkte huis 'Den Hoed'). Van het versterkte huis "Den
Ham' is tegenwoordig alleen de toren over, maar is
daarmee wel een van de best bewaarde voorbeeld in
deze streek. Kasteel de Haar is aan het eind van de
negentiende eeuw door architect P.J.H. Cuypers her-
bouwd en vormt thans met zijn in landschappelijke
stijl aangelegd park een fraai decor in het nog over-
wegende weidelandschap.
. ■ t Huis ter Nr-y j^
/
* K^st^vl De Hjtar /r
yr
>^ V*>is te Weu(e*f
\
, ^«•^ Botte^te-yn^^^^,,^/ ^ii -^^
t^Den Hoed
HUJ5
(f Harmclen XX^X"*'^ f i/
'Noude Rijn
^^^^a^^Leidse Rijnf^ 1 X
___ƒ't Hui
/ *"'-^■U^g^J*' f^e^rn
/ *\
t Huis Nyvelt \ f
Afb.7: (Verdwenen) versterkte huizen en kastelen in
de omgeving van Vleuten-de Meern.
Bestuur
In de middeleeuwen ontstonden in de ontgonnen
gebieden zogenaamde gerechten als bestuurlijke
eenheden. Degenen die de ontginningen hadden ge-
leid (in het geval van Vleuten en omgeving was dat
het bisdom), kregen over het gebied bevoegdheden
zoals rechtspraak, het recht van munt, recht op
openbare wegen, recht op onbeheerbare goederen,
onroerende goederen en onbeheerde nalatenschap-
pen. De bisschop vertegenwoordigde in het bisdom,
waartoe ook Vleuten behoorde, het hoogste gezag
namelijk die van de keizer van het Heilig Roomse Rijk.
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
65
-ocr page 70-
Indicatieve flora- en
faunagegevens in het
gebied van Vleuten de
Meern
In de periode 1978-1982 is er door het
buro Milieu-inventarisatie van de
Provincie Utrecht een inventarisatie uit-
gevoerd naar de het vegetatie-bestand
in de streek rondom Vleuten- de
Meern. In 1989 is dit onderzoek aange-
vuld met een tweetal onderzoeken van
buro Waardenburg B.V., een
Vegetatiekundig onderzoek en een
Avifauna-inventarisatie.
De huidige gemeente Vleuten-de Meern bestond
in die tijd uit een groot aantal gerechten: de Haar,
Themaat Westrenen, Themaat Engsgerecht, de Heg-
ge op Themaat, Vleuten, Rosweide, Veldhuizen, Rey-
erscop-Kreuningen, Reyerscop-Meerio, Reyerscop-
Ligtenberg, Galecop, Papendorp en Oudenrijn-Hey-
cop (toestand 1795). Onder het Franse bewind
(1795-1815) werden de gerechten als bestuurlijke
eenheden afgeschaft en vervangen door een kleiner
aantal gemeenten.
De toekomst
De plannen voor een grote nieuwbouwwijk, die
tussen Utrecht en de kernen Vleuten en De Meern in
de nabije toekomst gebouwd gaat worden, zouden
gezien de historische waarde van het gebied bij de
invulling rekening moeten houden met oude, belang-
rijke structuren. De oorspronkelijke loop van de Oude
Rijn kan bijvoorbeeld (deels) hersteld worden waar-
van de oevers kunnen dienen als park. Het behoud
van andere structuren zoals de in 1385 gegraven
Leidse Rijn, weteringen en dijken is wenselijk. Ook ar-
cheologische plaatsen zoals die van verdwenen kas-
telen (Den Hoed, Den Eng en Huis te Vleuten) kun-
nen door planologen en stedebouwkundigen in de
nieuwe wijk geïntegreerd worden.
Op deze manier blijven historische banden op eni-
ge wijze intact. De diversiteit van de wijk die hieruit
voort zou vloeien heeft een positieve werking op de
leefbaarheid die uitstijgt boven die van de hierboven
geschetste uniforme, rechtlijnige nieuwbouwwijk zo-
als we die in elke Nederlandse stad kunnen vinden.
De gegevens van deze inventarisaties zijn gebruikt
om hieronder een indikatie te geven van de in het
gebied voorkomende vegetatie die de minste versto-
ringen vertoont. Vanzelfsprekend worden de meer
algemeen voorkomende plantensoorten aangetrof-
fen zoals de pinksterbloem, koekoeksbloem en de
moerasrolklaver. Daarnaast komen er door de wet
beschermde planten voor zoals de zwanebloem. De
namen van de voor het gebied kenmerkende flora,
bijvoorbeeld het fonteinkruid en de waterviolier, zijn
in de tekst steeds onderstreept. De faunagegevens
worden voor zover bekend bij elk topografisch deel-
gebied genoemd.
Er is naar gestreefd om die natuurwaarden aan te
geven die voor grotere delen van het gebied van be-
lang zijn; de begroeiing van een individuele sloot of
berm wordt hier niet genoemd. Immers de ecologi-
sche infrastructuur van deze schraalgraslanden als
geheel bepaalt de waarde van dit gebied. Tot deze
infrastructuur moeten overigens ook de vochtige
loofbossen gerekend worden, die in het gebied wor-
den aangetroffen.
M. Laman
Uteratuur
De auteur heeft voor dit artikel gebruik gemaakt
van de rapporten van het Monumenten Inventarisatie
Project. Het betreffen het regiorapport l/eenwe/dege-
bied en het gemeenterapport Vleuten-de Meern.
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
66
-ocr page 71-
Indicator voor schoon slootwater: Krabbescheer.
zaak bomenrijen langs de wegen aangetroffen. Deze
bestaan uit verschillende soorten, waaronder vrij ou-
de wilgen. Een bosperceel bij de eendekooi en een
bosperceel langs de A2 bestaan uit wilgen, essen,
berken en populieren met een soortenrijke kruidlaag.
De in de polder aangetroffen fauna bestaat uit de
bruine en groene kikker, de haas en de mol. Voor
wat betreft de broedvogels zijn als de meer bijzonde-
re soorten de tureluur, spotvogel, groenling en de
putter geïnventariseerd.
Polder Lage Weide
Deze polder, gelegen ten zuidwesten van de Rijks-
weg A2 vertoont veel overeenkomsten met de polder
Haarijnen voor wat betreft de moeras- en water ve-
getaties. Dit komgebied bestaat uit natte, kalkloze
klei- of klei op veengrond. Vooral in het noordweste-
lijke deel zijn de slootvegetaties goed ontwikkeld en
bestaan deze uit vrij veel plantensoorten, zoals fon-
teinkruid-
en waferpesfioorten. Ook hier dus een te-
ken van schoon water. Van de drijvende waterplan-
ten zijn het drijvend fonteinkruid, kikkerbeet en gele
Polder Haarrijnen
De polder Haarrijnen ligt ten noorden van Vleuten.
Het noordelijke en noordoostelijke deel wordt geken-
merkt door bijzondere moeras- en oevervegetaties.
De planten die hier worden aangetroffen, houden
van schoon water zoals bijvoorbeeld de dotterbloem.
Op een enkele plek kan in de venige kommen het
moeraskartelblad worden aangetroffen. Andere van
de hier aangetroffen zogeheten schoonwaterplanten
zijn krabbescheer, waterviolier, en bepaalde krans-
wier- en fonteinkruidsoorten.
Deze vegetaties verdwijnen als het slootwater ver-
vuild wordt. Dit kan gebeuren door bijvoorbeeld
meststoffen of de inlaat van gebiedsvreemdwater.
Maar ook met de eventueel nieuwe belanting in het
kader van de te verwachten ontwikkelingen in het
gebied moet met dit aspect rekening worden gehou-
den. Zo zal hoogopgaande begroeiing met veel blad
door schaduwwerking en voedselverrijking ten gevol-
ge van bladval een verstoring van de waardevolle ve-
getatie te weeg brengen.
Aan opgaande begroeiing worden hier in hoofd-
OuD-UTRKCHT • MF.l/jUNI 1993
67
-ocr page 72-
plomp aangetroffen. Tevens is hier de beschermde
zwanebloem en het niet beschermde pijlkruid in de
sloten aangetroffen.
Tussen de aanwezige grienden, onder andere snij-
griend aangeplant met wilg, liggen weinig bemeste,
vochtminnende, kruidenrijke graslandvegetaties met
plantensoorten als de pinksterbloem, koekoeksbloem
nen de moerasrolklaver. In de berm zijn zeldzame
planten aangetroffen als grijskruid, bitterkruid en de
mooie roos-rood bloeiende aardakker.
Aan de westzijde van de polder ligt de voormalige
versterking Den Engh. Binnen de gracht staat nog een
oude hoogstamboomgaard. Een markant punt in het
landschap wordt gevormd door de oude bomen in de
direkte omgeving waaronder populieren.
Deze polder is rijk aan voor de provincie Utrecht
minder algemeen tot vrij zeldzame plantensoorten. In
het Beleidsplan Natuur en Landschap van 18 maart
1992 zijn deze plantensoorten als aandachtssoort op-
genomen en aangewezen om beschermd te worden.
Eventuele bebouwing, bebossing en bemesting
moeten daarom als uiterst bedreigende invloeden wor-
den aangemerkt.
Polder Harmelerwaard
Typerend voor deze ten noordoosten van Harmeien
gelegen polder zijn de oevervegetatie met dotterbloem
en de wat voedselarmere graslandpercelen met een
kamgrasvegetatie. Karakteristiek zijn tevens de vele
boomgaarden. Langs de wegen komen rijen met wil-
gen, elzen en populieren voor, typische bomen voor
natte, laaggelegen komgronden. Ook bij het Huis Har-
melen komen boomgaarden voor en een bosvegetatie
van eiken, essen en iepen.
Polder De Bijleveid
In dit geval betreft het het deel van de polder ten
noorden van de Al2. Op enkele plekken in deze polder
komen goed ontwikkelde vegetaties voor metO krans-
wieren, waterviolier en fonteinkruidsoorten. Ook kan
men goed ontwikkelde vegetaties aantreffen met witte
waterkers en grote watereppe. Matig soortenrijke dot-
terbloemvegetaties worden eveneens aangetroffen.
Ten zuiden van Nieuwveld is een plantensoortenrij-
ke, vochtige ruigtevegetatie en populierenbos geïnven-
tariseerd, evenals een nabij gelegen perceel met een
matig soortenrijke kamgraslandvegetatie.
In de direkte omgeving van Nieuwveld en Vleuter-
weide zorgt een opgaande begroeiing voor afwisseling
in het landschap. Deze bestaat uit een boomgaard,
boomrijen van elzen en wilgen en een griend met een
natuurlijke soortenrijke onderbegroeiïng.
Omgeving De Meern
De lokaties rondom de Meern zijn voor een deel
vanuit natuuroogpunt nogal verstoord. Er komen niet
zulke bijzondere vegetaties voor. Soortenarm gras-
land met frans raaigras en een matig soortenrijke
kamgraslandvegetatie overheersen hier. Wat betreft
de opgaande begroeiing worden zowel bomenrijen
als boomgaarden en een enkel populierenbos aange-
troffen. De bomenrijen bestaan o.a. uit wilgen en el-
zen.
De gewone pad, diverse kikker soorten en de klei-
ne watersalamander vormen hier de aangetroffen
fauna. Van de meer bijzondere broedvogels moeten
onder andere worden genoemd de grauwe vliegen-
vanger, de boomvalk, de spotvogel, grasmus, roek,
putter, kneu en de rietgors.
Strijkvlertel
Dit gebied in de polder Oudenrijn ten oosten van
Vleuten vertoont ondermeer een matig ontwikkelde
vegetatie van moerasvergeetmijniet en watermunt.
Ook de dotterbloemgraslandvegetatie is matig soor-
tenrijk met onder andere moerasrolklaver en moeras-
walstro. De hier aangetroffen knotpopulieren en
knotwilgen vertegenwoordigen een zekere natuur-
waarde, omdat in de boomholtes andere planten
zich kunnen vestigen zoals bitterzoet en de eikvaren.
We spreken dan van zogeheten epityfen. Ook vogels
zoeken deze holtes op als broedplaats.
Bij een van de industrieterreinen is natuurbouw
gepleegd met een goed resultaat voor wat betreft
plantensoorten rijkdom die het gebied rondom Vleu-
ten in zich heeft. Hier zijn door middel van natuur-
techniek de natuurwaarden verbeterd.
Als faunabestand werden ondermeer de groene
kikker, de heikikker en de bruine kikker aangetroffen
evenals de gewone pad.
Vleuterweide
De Vleuterweidepolder ten zuiden van Vleuten
heeft naar het zuiden toe een hogere ligging ten ge-
volge van een daar aanwezige stroomrug. in het cen-
trum van de polder liggen een paar sloten met een
soortenrijke dotterbloemvegetatie met dotterbloem,
echte koekoeksbloem
en tweerijige zegge als ken-
soorten. Andere soorten zoals moersrolklaver, brunel,
goudhaver, ruwe smele en het heelblaadje maken de
polder plaatselijk interessanter.
Op voedselarmere plekken in de polder worden
kamgras, wilde peen en wilde bertram aangetroffen.
Vooral wilde peen is een veel voorkomende plant in
het rivierengebied.
In de sloten groeien het glanzig fonteinkruid, het
drijvend fonteinkruid en de geel bloeiende watergen-
tiaan. Ook de beschermde zwanebloem is hier aan-
getroffen.
Vermeldenswaardig is nog een meidoornhaag die
bescherming biedt aan een van de aanwezige boom-
gaarden.
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
68
-ocr page 73-
Haarzuilens
Ook het kasteel met zijn park ligt hoger dan de
omringende polders. Dus ook hier wordt een vegeta-
tie van kamgras en frans raaigras aangetroffen, dit
laatste ook gemengd voorkomend met ander kruid
zoals bijvoorbeeld het fluitkruid. Het bos bestaat in
hoofdzaak uit een iepenrijke eikenessenvegetatie met
een soortenrijke kruidlaag, kenmerkend voor een
voedselrijke vrij vochtige tot vrij droge zandige of
kleiïgge grond. De boomlaag bestaat ondermeer uit
iep, esdoorn, beuk, eik en es. In de struiklaag worden
meidoorn, hazelaar, vogelkers en vlier naast nog an-
dere soorten aangetroffen. De zeer soortenrijke
kruidlaag vertoont ondermeer klimop, lelietje van da-
len, bosanemoon, nagelkruid, fluitkruid, hondsdraf
en brandnetel.
Deze rijke vegetatiestructuur biedt tevens een bio-
toop voor vele diersoorten.
Lanen met onder andere eiken en populieren en
een elzenbegroeiïng wisselen in de landschappelijke
aanleg af met meidoornstruweel, oude beuken en
vrij oude wilgen. Dankzij het feit dat een groot deel
van de laan- en sierbomen bij de aanleg al als vol-
wassen exemplaar zijn geplant, levert het park zijn
huidige volgroeide karakter.
Conclusie
In dit deel van de provincie Utrecht vertegenwoor-
digen de volgende gebieden de hoogste natuurwaar-
den: het staatsnatuurmonument bij de Bijleveld, de
polders Haarrijnen, Lage Weide en het noordelijke
deel van de polder Bijleveld. Aangrenzend zijn de
Heycopse polder, het zuidelijk deel van de polder Bij-
leveld en de polders ten westen van de spoorlijn bij
Kockengen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde
polders. Haarzuilens is van waarde door de aanwe-
zigheid van vochtig loofbos.
Met elkaar vormen deze gebieden de onmisbare
schakels in de ecologische infrastructuur. Alleen een
planontwikkeling die rekening houdt met deze na-
tuurwaarden kan een behoud van de infrastructuur
waarborgen. Juist de bewoners van het gebied dra-
gen in deze een bijzondere verantwoordelijkheid.
Vleuten
Ten noorden van Vleuten bij de Haanweg komt
>en perceel voor met een iepenrijk eikenessenbos en
■en soortenrijke onderbegroeiïng. Tevens wordt hier
■en, inmiddels deels bebouwd perceeltje essenhak-
lout en een populierenbosje aangetroffen. Voor het
iiverige is een matig soortenrijke grasland- en sloot-
1 antvegetatie aangetroffen.
De verdedigingstoren Den Ham, ten westen van
' 'leuten bezit een terreinafscheiding van hoogstam-
luitbomen. Een rij elzen en andere vrij oude bomen
I larkeren hier het landschap.
Hoge Weide
Dit gebied ligt hoger dan de tot nu toe behandel-
de polders. Dit betekent dat er soorten voorkomen
(ie gedijen op drogere grond, zoals kamgras en frans
raaigras. Ook oude populieren, wilgen en enkele an-
dere boomsoorten hebben hier een standplaats ge-
vonden.
Bij het Huis te Voorne komt een gemengd bos
voor met een gesloten kruidlaag evenals een iepenrij-
ke eikenessenbosvegetatie met een goed ontwikkel-
de, soortenrijke kruid-, struik-, en boomlaag. De laan
met oude beuken is van belang als broedplaats voor
vogels. Hiervan werden dan ook de grote lijster, de
spotvogel de grauwe vliegenvanger de groenling,
putter en kneu waargenomen.
P.H.E. Claringbould
Indicator voor plantensoorten-rijke slootkanten, die
niet bemest worden:
ec/ife koekoeksbloem.
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
69
-ocr page 74-
De bomen
rond Vleuten-De Meern
Of de naam 'Holland' nu afstamt van 'Heiland' of 'Holt/Houtland', beide verkla-
ringen duiden op een vroeger bebost land, waarbij de naam 'Heiland' alleen maar
wijst op naar verhouding meer moerasbos. In een enkel bos in Polen kunnen we
ons nu nog een voorstelling vormen van dit landschap en zien dat het Hollandse
oerlandschap iets heel anders was dan wat later het oer-Hollandse landschap
werd. Deze totale verandering van het landschap heeft zich ook voltrokken in het
gebied rond Vleuten-De Meern, waar langs de oevers van de Rijn moerasbossen
moeten hebben gelegen met wilg, els, es en populier, en op de hogere gronden,
zoals oeverwallen haagbeuk, iep, eik en linde. Tot in onze tijd gaat aan de ene
kant deze kaalslag van het landschap nog steeds door, aan de andere kant wer-
den al gauw andere en vooral 'nuttige' bomen geplant, zoals fruitbomen.
Groep eiken in park Voorn >
goed vertegenwoordigd. Fraaie, oude hoogstam-
boomgaarden liggen er ondermeer nog boven De
Meern langs 't Zand en boven Harmeien bij 'Huize
Harmeien'. Als wegbeplanting staan aan weerszijden
van de Enghlaan ten oosten van Vleuten oude peren.
Deze oude verbindingsweg is tegenwoordig onder-
broken door het spoor, zonder spoorwegovergang.
Frappant is echter dat langs het nog resterende deel
van deze oude weg aan de andere kant van de
spoorlijn de laanbeplanting met peren gewoon door-
gaat. Dit wekt de indruk dat de bomen zelfs ouder
zijn dan de spoorlijn, die rond 1855 werd aangelegd.
Het is niet uitgesloten, want peren groeien vaak
maar heel langzaam, en blijken vaak, ondanks gerin-
ge grootte, verrassend oud. De landelijke sfeer komt
wat betreft de bomen ook tot uitdrukking in de vele
notebomen. Net als appel, peer en pruim staan ze
meestal naast of vlakbij de menselijke bewoning. Niet
toevallig zijn dan ook de oude bomen in het gebied
opvallend geconcentreerd langs de diverse wegen.
Het sparen van deze bomen bij de te venA/achten uit-
breiding van Utrecht zal om die reden eenvoudiger zijn
dan van bijvoorbeeld het sparen van de weidevogels.
Oorspronkelijke soorten
Ook de boomsoorten die hier van oudsher in de ri-
vier- en moerasbossen voorkwamen zijn nog altijd te
vinden. De es is zelfs karakteristiek te noemen voor
het gebied, mede doordat in wegbeplantingen en
erfafscheidingen ook nu nog deze mythologische
Hoewel het gebied rond Vleuten-De Meern in prin-
cipe een open landschap is, staan hier toch veel histo-
rische en monumentale bomen. Dit bleek bij een re-
cente inventarisatie, naar aanleiding van uitbreidings-
plannen van de gemeente Utrecht. Al is dan van geen
enkele boom de groei oneindig, wat betreft onze eco-
nomie en consumptie valt het ons zwaar om grenzen
te stellen. Dit zal in de toekomst ondermeer grote ver-
anderingen tot gevolg hebben in het gebied rond
Vleuten. Om daarbij toch zoveel mogelijk rekening te
houden met historische en monumentale bomen is
hier in 1992 een bomeninventarisatie gehouden in
het gebied, begrensd door de snelwegen A2 en Al 2
en door de Rijndijk, die vanuit Harmeien in noordelij-
ke richting de beide snelwegen verbindt. Meer dan
900 bomen en boomgroepen ouder dan vijftig jaar
zijn hierbij in kaart gebracht en beschreven.
Fruitbomen
Nadat in het overwegend open gebied rond Vleu-
ten al eeuwen geleden de oorspronkelijke bossen en
bomen waren gerooid en gekapt, werden allerlei
fruitleverende bomen aangeplant. Karakteristiek voor
de omgeving van Vleuten zijn nu de vele fruitbomen.
Vaak zijn deze bomen nog heel jong, of zijn ze re-
cent aangeplant ter vervanging van oude hoogstam-
bomen. Toch staan er nog veel oude fruitbomen en
een zeer veel voorkomende, historische boom -ouder
dan 50 jaar- is dan ook de peer. Ook appel en pruim
zijn als oude bomen naar verhouding rond Vleuten
70
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
-ocr page 75-
en De Meern ten zuiden van de Rijksstraatweg: pol-
der Oudenrijn. Door het aantal bomen in dit open
gebied liet zelfs een boomvalk zich verleiden om hier
te broeden. En zowel Thematerdijk als Huppeldijk
ontlenen hun charme aan de vele knotwilgen langs
de weg. Overigens staan daartussen, zowel hier als
elders rond Vleuten, ook veel knotpopulieren. Waar
de weg door sloten begeleid wordt, zijn de bomen in
:)erboom van al het leven in ere gehouden wogrdt.
opvallend veel essen staan bijvoorbeeld langs de
yleuterweideweg als erfafscheiding bij boerderijen,
•.en fraaie, alleenstaande es, met een stamomtrek
/an 3.60 m. staat aan het eind van de Thematerkade.
Eveneens zeer karakterbepalend is de schietwilg,
vaaronder aan de Hof ter Weijdeweg zelfs een
,'xemplaar met een onderstam van 6.45 m. Als in-
"*^^^^^^^p*"i"«*«"'iwi|^^^^^^^^^»^^i^
de richting van de zompige slootkant vaak scheef
weggezakt. Ze zorgen dan voor een karakteristiek
beeld van schuin van de weg afstaande bomen.
De knotwilgen zijn meestal van de soort 'Salix al-
ba', ofwel schietwilg, maar een knotwilg bij 't Spijck
is een kraakwilg, zoals bij oude knotwilgen wel vaker
het geval is. Deze boom hangt inmiddels horizontaal
over de sloot, met in zijn 5.00 m. dikke stam een uit-
gesleten spoor van eenden en andere dieren, die hier
via de boom kennelijk al vele jaren in of over het wa-
ter gaan. Van de es staan verscheidene grote geknot-
te exemplaren boven de Ockhuizerweg. De niet toe-
gankelijke kooiplas langs de A2 wordt zelfs langs het
kooipad omnng door zo'n honderd oude en soms
weer met varens begroeide knot-essen, die onder-
meer ook gastvrijheid verlenen aan bos-, en steenui-
len. Veel essen in het gebied staan ook als hakhout
in hakhoutbosjes, vaak samen met els. Vaak vormen
zulke essen dan enorme stobben, zoals in een essen-
hakhoutbos boven Harmeien (hoek Rijndijk/Dorpel-
dijk). Sommige essen staan hier op stobben met om-
trekken zelfs tot 6.00 meter! Vrijwel altijd door de
mens onder handen genomen zijn oude linden in het
gebied. Deze zijn dan steeds leivormig gesnoeid. Bij
zo'n vijftig huizen en boerderijen in het gebied herin-
neren zulke leilinden aan de tijd dat de mens zich als
nietig wezen nog afhankelijk voelde van natuur en
boven-natuur. De linde beschermde volgens onze
voorouders tegen onheil, boze geesten en andere
heemse boom is ook de zwarte els opvallend aanwe-
zig, met name boven 't Spijck, waar langs de Bijleveld
de els de opvallendste boom is in het reservaat van
Staatsbosbeheer aldaar. Niet echt inheems is de Ca-
nadese populier, maar de mate waarin hij is aange-
plant wekt de indruk alsof hij van oudsher hier altijd
heeft thuisgehoord. Een populier met een opvallend
dikke stam van 5.50 m. staat bij 't Spijck. Dat onze
inheemse bomen zich in het gebied nog altijd spon-
taan uitzaaien is te zien bij de ruïne van Nieuwveld
ten westen van De Meern, waar essen, wilgen, elzen
en ook nog andere soorten alles overwoekeren en
weer proberen het oude oerwoud te herstellen.
Snoeivormen
Opvallend aan de oude 'natuurbomen' is de
meestal duidelijk aanwezige menselijke cultuur. Af-
gezien van de plantwijze, in rijen en langs sloten of
wegen, is er heel vaak sprake van speciale snoeivor-
men. Zo zijn de vele wilgen en wilgengroepen meest-
al tot knotbomen gesnoeid en omgevormd. Zoals
met zoveel natuur, liggen tegenwoordig ook aan het
onderhoud van deze knotwilgen meer historische en
landschappelijke motieven ten grondslag, dan econo-
mische. Net als hooi van schrale graslanden en plag-
gen van de heidevelden zijn ook twijgen en takken
van knotbomen voor de meeste boeren weinig inte-
ressant meer.
Een fraai stukje oud landschap met diverse rijen
knotwilgen langs de sloten ligt er nog tussen Utrecht
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
71
-ocr page 76-
machten die onze menselijke macht te boven gingen.
Deze bomen hennneren daardoor nog altijd aan een
natuurafhankelijkheid die wij zelf nu door schade en
schande weer opnieuw ontdekken, of nog ontdek-
ken moeten?
Andere opvallende soorten
Naast peer, appel, pruim, walnoot, wilg, es, popu-
lier, els en linde is ook de treunwilg een opvallende
verschijning in het gebied. Veelal markeren ze inrit-
ten naar huizen of boerderijen. Een wel hele grote
staat op de hoek van de Alendorperweg en de
Utrechtse weg. Menige boerderij wordt ook gemar-
keerd door een grote kastanje. Voor een enorme kas-
tanje aan de Hoge Weide wordt zelfs met verkeers-
borden en strepen op de weg het verkeer gewaar-
schuwd en omgeleid. Deze boom is helemaal
ven/veven met de geschiedenis van deze boerderij en
werd ook bij elke bruiloft hier in de levensloop ver-
meld. Als u hem wilt zien dan moet u op Hoge Wei-
de 6 zijn. Dat is waar die grote kastanje staat! Oude
buitenplaatsen en buitenhuizen onderscheiden zich
wat de bomen betreft door typerende soorten als
plataan en taxus, zoals onder andere bij Rheijngaer-
de. Hier staat ook de tulpenboom, die ook vlakbij in
Utrecht op 'Welgelegen' en 'Rijnlust' te vinden is en
naar het lijkt een 'must' was voor de vroegere land-
goedeigenaren hier.
Haarzuilens en Park Voorn
Rond kasteel Haarzuilens is aan het begin van de-
ze eeuw een parkbos aangelegd. Bij de aanleg hier-
van werden naast de gangbare boomsoorten als zo-
mereik, es en beuk, allerlei minder algemene soorten
en rassen aangeplant, zoals wintereik, moerascypres,
thuja en oosterse plataan. Diverse van deze bomen
behoren nu landelijk gezien tot de grootste en oud-
ste van hun soort, zoals moeraseik, treurbeuk, varen-
beuk, hangende zilverlinde, zwarte noot, vleugelnoot
en hickorynoot. Bosuilen, buizerden en wespendie-
ven bewijzen dat hier in het destijds open landschap
een bos van betekenis ontstaan is. Ook Park Voorn
tegen Utrecht aan is wat betreft de bomen van grote
waarde. Naast vijf dikke linden als restant van een
oude lindelaan en een groep hoge platanen staat
hier een groep eiken, waarvan de dikste een stam-
omtrek heeft van 5.20 m. (zie afb.) Een vleugelnoot
met een stam van 5.10 m. in omtrek is nog uitzon-
derlijker, maar deze boom is inmiddels wel een 'knot-
vleugelnoot' geworden. Van een hier groeiende es-
doornsoort was zelfs in het bestand van de Bomen-
stichting nog geen grotere geregistreerd.
Huppeldijk
Direct buiten Utrecht liggen langs de Huppeldijk
oude griendwilgculturen. De waarde van deze grien-
den werd vorig jaar onderstreept door de zeldzame
krekelzanger. Volgens de boeken heeft deze 'dwaal-
gast' nog nooit in Nederland gebroed. Wekenlang
echter heeft deze vogel hier gezongen en had hij hier
een territorium. Frappant was daarbij dat de ontdek-
ker van deze vogel hier speciaal was gaan luisteren
omdat het gebied hem deed denken aan rivierbossen
langs de Donau waar hij vroeger de krekelzanger had
horen zingen. Kennelijk herkende ook de krekelzan-
ger zelf in de grienden langs de Huppeldijk iets van
zijn eigenlijke biotoop! De griendwilgculturen zijn
deels verwilderd met onder andere spontaan opge-
schoten meidoorns en als zodanig eigenlijk heel
uniek. Bijzonder is ook een gedeelte met al oud en
spontaan opgeschoten eikenbos. In dit eikenbos
staan de bomen nu eens niet keurig op rijtjes, maar
willekeurig door elkaar, zoals gebruikelijk wanneer
de natuur zelf plant en zaait.
Bomen bij oude boerderijen
Veel waardevolle bomen in het gebied staan bij
oude boerderijen. Zo accentueren de bomen heel na-
drukkelijk de historische waarde van de oude boerde-
rij 'De Engh', waar Enghlaan, Smalle Themaat en
Proost-Wetering bij elkaar komen. Oude fruitbomen,
leilinden, een beuk, een grote iep en een grote haag-
beuk geven aan dat hier al langer dan vandaag spra-
ke is van menselijke cultuur. Naast een dikke populier
maakt ook een es hier indruk met een stobbe van
5.40 m. omtrek. In de directe omgeving staan nog
verscheidene oude knotwilgen.
Een historische plek met diverse oude bomen is
ook 't Spijck. Ook hier staan nog diverse oude fruit-
bomen, met daarnaast knotwilgen, oude essen, elzen
en bij de boerderij de gezamenlijke kroon van twee
kastanjes. Een oude peer en oude schietwilgen vor-
men levende monumenten op boerderij 'Hof ter We-
ijde' aan de Hof ter Weijdeweg. Tussen De Meern en
Harmeien worden langs de Leidsche Rijn verscheide-
ne oude boerderijen omlijst door oude fruitbomen en
leilinden. Ook andere historische plaatsen hebben
gelukkig nog vaak historische bomen. Zo liggen rond
'Huize Harmeien' nog oude fruitboomgaarden en
bospercelen met daarin een grote bruine beuk en en-
kele zware iepen. Ook bij de ruïne ten westen van De
Meern staan nog oude fruitbomen. De ouderdom
van de boerderij alhier wordt mede aangegeven door
twee leilinden en een enorme noteboom. Op één
plek in het gebied rond Vleuten is nog een noten-
boomgaard. Ook dat is weer een histonsche plek:
kasteel Den Ham. Laten we hopen dat in de toe-
komst de bomen in dit gebied blijven hennneren aan
onze geschiedenis en deze geschiedenis mede door
de bomen levend blijft.
J.F.K. Kits Nieuwenkamp
Oud-Uthkciiï • MKi/.iiiNi 199;^
72
-ocr page 77-
Boerderijen in het westelijk
(veen-)weidegebied
Naast de bebouwde woonkernen van Vleuten, De Meern, Haarzuilens en
riarmelen, die met hun kleinschalige bebouwing een duidelijk landelijk karakter
geven aan het westelijk (veen-)weidegebied, wordt het werkelijke beeld van dit
gebied bepaald door de landelijke cultuur in de vorm van een groot aantal
ooerderijen (met bak- of zomerhuizen, boenhokken, hekwerken en pneeeltjes),
tuinderswoningen, arbeiderswoningen, schoorstenen van (voormalige) tuinders-
bedrijven, gemalen, hekwerken enz. Al deze objecten bepalen in hoge mate
het architectonisch karakter van het gebied.
beantwoord terug te zenden. (....). Uwe heilwensen-
den medeburgers, Corn. Will. Westerbaan, bij de
Jakobiebrug, en Hubertus Jongeneel, buiten de
Waardpoort te Utrecht".
Het vragenformulier voor het westelijk (veen-)wei-
degebied werd ingevuld door J.J. van Ewijk, koster
en later tevens locosecretaris van Vleuten. Na dit on-
derzoek was het architect C.H. Peters, die in 1872
een overzicht van de landelijke cultuur maakte en
een globale indeling in provinciale typen opstelde. In
1932 verscheen het verslag van een onderzoek naar
Hef Boerenhuis in Nederland door K. Uilkema, in
1957 gevolgd door De ontwikkeling van de boerde-
rijvormen in Nederland
door R.C. Hekker, waaruit
voor dit artikel veel informatie is geput. Want om de
waardevolle bebouwing in het westelijk (veen-)wei-
degebied te kunnen beoordelen en zoals die ook be-
schreven is in het Monumenten Inventarisatie Project
van de provincie Utrecht, zal toch enig inzicht moe-
ten bestaan over de ontwikkeling van de landelijke
cultuur in het algemeen.
Het veenlandschap dat hier aanwezig was, leende
zich slecht voor bewoning. De eerste sporen van be-
woning dateren van voor de komst van de Romei-
nen, met name uit de tweede en eerste eeuw voor
Christus. Vooral de stroomruggen waren wel voor
bewoning geschikt, met name de oeverwallen van de
(Oude) Rijn en de stroomrug van de toen al verlande
Heldammerstroom. De nederzettingen uit deze perio-
de waren klein en bestonden slechts uit enkele boer-
derijen. Men leefde behalve van jacht en visserij voor-
namelijk van landbouw en veeteelt, waarvoor in de
directe omgeving van de nederzetting land werd ont-
gonnen. De boerderijen werden geheel gebouwd
van materialen, die in de directe omgeving voorhan-
De eerste wetenschappelijke belangstelling voor
het platteland in het algemeen en voor de boerderij
in het bijzonder ontstond in de jaren rond 1800. On-
der invloed van de Verlichting kwam de landbouw
en dus de boerderij als bedrijfsgebouw en woning
als onderwerp van studie aan de orde. Het was met
name J. Goldberg, Agent (=minister) der Nationale
Oeconomie van de Bataafse Republiek, die tesamen
met zijn Directeur-Generaal Jan Kops, een algemeen
onderzoek instelde naar de stand van zaken op
agrarisch gebied. Als basis voor dit onderzoek stelde
hij een uitvoerige vragenlijst op en zond deze via de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen aan diverse
informanten. In 1801 werd in de provincie Utrecht
een twaalftal personen benaderd, waaronder twee
uit het westelijk (veen-)weidegebied. Eén van die
twee ingevulde vragenlijsten werd onlangs via de
Boerderijenstichting Utrecht teruggevonden. Binnen-
kort zal hierover een artikel verschijnen in Historia
Agriculturae
van de hand van G.J.M, van Rooy en J.
Bieleman. Van deze gegevens is ook in dit artikel ge-
bruik gemaakt. De aanhef van het onderzoek uit
1801 luidt als volgt: "Waarde landgenoten! Wij twij-
felen geen ogenblik, of ieder Nederlander, die be-
lang in de welvaart van zijn Vaderland stelt, zal gaar-
ne enigen tijd en moeite willen besteden, om mede
te werken tot herstel van het vervallene, en, door de
mededeling zijnei kundigheden, het bewind van de-
ze republiek in staat willen stellen, om vooral den
landbouw, een der zenuwen van onzen staat, meer
en meer in ons vaderland te doen bloeien. Ten dien
einde zenden wij u deze vragen van den Agent der
Nationale Oeconomie, met vriendelijk verzoek, om
diegene zelve, welke door u of iemand uwer beken-
den zullen beantwoord kunnen worden, aan een der
ondergetekenden voor den laatsten van Mei 1801
Oiid-Utkecht • mei/juni 1993
73
-ocr page 78-
den waren. Hout voor het geraamte, twijgen waar-
mee de wanden werden gevlochten, klei om deze
wanden dicht te maken en stro of riet voor op het
dak. Het waren vrij grote gebouwen, waarvan het
oppervlak tot 7 x 20 m. kon bedragen. Van binnen
waren zij onderverdeeld in een vrij klein woongedeel-
te, waarin zich een stookplaats bevond onder een
opening in het dak en een veel groter stalgedeelte
voor het vee. De archeologische vondsten die uit de-
ze periode stammen zijn bij De Meern gedaan ten
zuiden van de Alendorperweg en ten oosten van 't
Zand bij de Johanniterweg, waar bewoningssporen
zijn gevonden uit de Late Ijzertijd (200 - 50 v. Chr.)
en de Romeinse tijd (47 v. Chr. - 400).
De Romeinen kozen in 47 de Oude en Kromme
Rijn als noordgrens en trokken zich terug op de zui-
delijke oevers. Langs de rivier werden verschillende
castella aangelegd. Uit deze periode is in De Meern
een bodemvondst bekend, namelijk op de Hoge
Woerd. Het castellum was een kleine vesting.
Rond 330 trokken de Romeinen, onder druk van
de invallende Friezen en Franken zich terug. Tegelij-
kertijd steeg de zeespiegel (transgressie) waardoor de
waterhuishouding van het gebied verslechterde, met
als gevolg dat permanente bewoning tussen 400 en
900 niet meer mogelijk was.
Na de transgressie werden de oeverwallen in het
gebied bewoond door zowel Friezen als Franken, die
deze als landbouwgronden bewerkten. Op bredere
oevenA/allen, zoals het gedeelte wat tegenwoordig
het Oude Land wordt genoemd, ontstonden door de-
ze bewerking onregelmatige blokverkavelingen. Van-
af 689 kregen de Franken vaste voet in het gebied
ten zuiden van de Oude Rijn. Ten noorden daarvan,
in Nifterlake, behielden de Friezen tot 734 hun over-
wicht.
In de elfde eeuw nam de bevolking toe, waardoor
de behoefte aan nieuwe landbouwgronden groter
werd. Door de ontwikkeling op technisch en organi-
satorisch gebied was men in staat het veenmoeras te
ontginnen en te cultiveren. De eerste ontginningen
vonden plaats vanaf de hogere delen in het land-
schap, de oeverwallen en zandopduikingen. Deze
ontginningen gebeurden voornamelijk in opdracht
van en werden geleid door de grondeigenaren: de
keizer (van het Heilige Roomse Rijk, waartoe de Ne-
derlanden toen behoorden) de Graven en de Bis-
schoppen van Utrecht, die landsheer waren over 't
Sticht en die dit werk door derden lieten uitvoeren. Zij
gaven het recht op ontginning aan een persoon, na-
dat een vaste koopsom was betaald of een periodieke
betaling werd afgesproken. Ook bezaten de eigena-
ren het recht op tijnzen of tienden, die betaald moes-
ten worden. Dergelijke overeenkomsten werden cope
genoemd. Plaatsnamen die eindigen op -cop, -kop of
-koop verwijzen hiernaar. Zoals de polders Reyerscop,
Gerverskop, Heycop, Galecop en Papecop. In diezelf-
de periode veranderde ook de waterhuishouding van
het gebied. De aanvoer van het water door de Krom-
me en Oude Rijn verminderde doordat op natuurlijke
wijze de Lek meer water te verwerken kreeg. In 1122
werd de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede afge-
damd, waarmee deze rivier gereduceerd werd tot een
kleine waterloop. Intussen gingen de ontginningen op
steeds grotere schaal verder. Bij de ontginning van
een cope ging men als volgt te werk. Vanaf de ont-
ginningsbasis, meestal een natuurlijke of gegraven
waterloop, werd een stelsel van evenwijdige sloten
gegraven met een tussenruimte van 30 roeden (onge-
veer 115 m.). De diepte van deze strookvormige ka-
vels stond meestal vast, namelijk rond 1250 m. Boer-
derijen werden aan de kop van de kavels, langs de
wetering of natuurlijke waterloop geplaatst, die te-
vens als waterweg dienst deed. Zo onstond de karak-
tenstieke lintbebouwing, zoals die aan de Gerverscop,
Reyerscop, langs de Leidse Rijn en in mindere mate
langs de Thematerweg en de Smalle Themaat nog
kunnen herkennen.
Vanaf het einde der 14^ eeuw ontwaterde het
ontgonnen gebied niet meer op natuurlijke wijze als
gevolg van het inklinken van de bodem. Men was
genoodzaakt molens te bouwen om het overtollige
water uit de polders te pompen. Daarnaast zien we
dat de brede kavels van 115 meter door nieuw ge-
graven kavelsloten in twee of drie delen opgedeeld
werd. Op deze manier kon het land ook beter droog
worden gehouden. Pas bij de invoering van de
stoomgemalen in de tweede helft van de 19e eeuw
kon men de kavels weer breder maken. De ongeveer
negen windmolens die nog op kaarten van rond
1850 in het gebied voorkomen, zijn thans alle verd-
wenen. Enkele daarvan zijn in de tweede helft van de
19e eeuw vervangen door een stoomgemaal.
In de directe omgeving van de Oude Rijn liggen
over het algemeen zeer onregelmatig verkavelde pol-
ders. In de polders Oudenrijn, Bijleveld, Haanwijk,
Breeveld, Snel, Barwoutswaarder of Barreboswaar-
der. Middelland, Geestdorp, Gravesloot, Middelland,
Velthuizen, Breudijk, Groot- en Klein-Houtdijk, Riet-
veld en De Bree en langs de Leidse Rijn, bevinden
zich kavels met een regelmatige structuur.
Na voltooiing van de ontginningen direct langs de
rivier, werd in enkele gevallen de ontginning vanaf
de achterkade voortgezet, waardoor achter de ont-
ginning Breudijk de ontginning Gerverscop tot stand
kwam, achter Oudenrijn de ontginning Heicop en
achter Bijleveld de ontginning Reijerscop. Zoals reeds
hiervoor vermeld, wordt de oudste boerderijvorm
(woon- en stalruimte) in ons land voor de eerste maal
gevonden in de Late Ijzertijd. De ontwikkeling en de
verspreiding van de boerderij kan volgens Hekker als
volgt in schema worden gezet:
74
Oud-Utkecht • mkiAjuni 1993
-ocr page 79-
mige plattegrond ontstond: het zogenaamde kruk-
huistype. Wanneer ook aan de andere kant werd ge-
bouwd ontstond een T-vormige plattegrond. Dit
wordt hier het dwarshuistype genoemd. Deze laat-
sten kregen vaak een geheel nieuwe voorgevel en de
rijke boeren lieten soms een verdieping toevoegen,
zoals is gebeurd aan de Utrechtsestraatweg 5 in Har-
melen met de boerderij "Marienburg".
In het algemeen kan onderscheid worden ge-
maakt tussen de hoge-grond boerderijen en de lage-
grond boerderijen. De boerderijen in het Vleutense
zijn van oorsprong gericht op het gemengde bedrijf
met akkerbouw, vee- en fruitteelt. In de plattegron-
den en de gevels van de boerderijen is dit duidelijk
terug te vinden: grote woonstalhuizen met baander-
deuren aan de achterzijde. De boerderijen in het lage
land van De Meern zijn meer gericht op de veeteelt
alleen: kleinere woonstalhuizen met hooideuren aan
de achterzijde. In feite worden de boerderijen qua ty-
pologie dus "geregisseerd" door het patroon van de
bodemgesteldheid, de bodemopbouw, de hoogtelig-
ging en het gebruik ervan. Langs de Leidsche Rijn
(deels natuurlijk, deels gegraven) ontstaan op de
stroomrug dan ook boerderijen met een gemengdbe-
drijf-typologie, zoals de boerderij van de Duitse Orde
Baiije van Utrecht, Rijksstraatweg 127 en de boerde-
rij van Van Eek aan de Zandweg 225, de Goeden-
burcht.
Langs de Reyerscop ontstond echter de typolo-
gisch op de veeteelt gerichte bedrijfsbebouwing met
haar bindingen in het veen-weidegebied (afb 1).
1. Friese-huisontwikkeling:
Noordhollands type (stolp)
Fries-Gronings type (kop-hals-romp type)
Oltambtse type
Ameland/Terschelling type
l. Hallehuistypen:
Middenlangsdeeltypen
Staldeeltypen
Dwarsdeeltypen gemengde bedrijf
Stellingwerfse en Staphorstertypen
Gooise type
Overmase type
Maas- en Waaltypen
Voerdeeltypen
Grondtastypen weidebedrijven
Voergangtypen
ï. Dwarshuistypen:
Zuid-Limburgs type
Noord-Limburgs-hoftype
Brabants/Noord-Limburgstype
4.  Zeeuwse schuurgroep
5.  Vlaamse schuurgroep.
Sinds het midden van de 19^ eeuw wordt de
bouwtraditie enigszins losgelaten. Nieuwe ideeën
werden niet altijd geïntegreerd; men wist ook niet
goed hoe deze moesten worden ingepast. Dat gold
ook in esthetisch opzicht, met weer gevolgen voor
het totaal van de landelijke bebouwing. Oninteres-
sante woonhuizen, ligboxstallen en silo's deden meer
afbreuk dan goed aan het landschap.
Gelukkig is er in deze tijd een kentering waar te
nemen, waarbij meer aandacht wordt besteed aan
de harmonie met het landschap. Groepering, vorm,
kleur en waarden krijgen meer belangstelling, al zijn
de woonhuizen nog te veel uitingen van burgerlijk-
heid dan van burger- en boerentrots.
Hoewel ook eerder wel van de oude traditie werd
afgeweken, gebeurde dat meestal zonder inbreuk te
maken op de harmonie van het gebouwde. In dit ge-
bied hebben, zoals eerder vermeld, sinds de Late Ij-
zertijd boerderijen gestaan. Vanaf de 15e eeuw leg-
den de boeren zich toe op de veeteelt. Het type
boerderij bleef het hallehuis, oorspronkelijk van hout
gebouwd. Het hallehuis zet zich voort in het lang-
huistype, waarvan de plattegrond gelijk is aan die
van het hallehuis, waarbij het woonhuis en de schuur
door een kap worden overdekt. Vanuit dit langhuis-
type ontwikkelden zich nieuwe boerderijtypen, met
name in dit gebied, waar het economisch goed ging.
Men breidde de boerderijen aan de voor- of achter-
zijde uit, waarbij het oorspronkelijke rechthoekige
grondvlak ongewijzigd bleef. Wat echter ook vaak
gebeurde was, dat men uitbreidingen maakte aan de
zijgevel van het woongedeelte, waardoor een L-vor-
aih. 1. Langhuisboerderij, Reyerscop 21, De Meern.
Globaal is er dus een onderscheid te maken tussen
de stroomruggronden en de overgang stroomrug/-
komgronden en de komgronden.
Op de stroomrug- en overgangsgronden (1) treft
men de akkerbouwtypologie aan; op de komgronden
(2) de veeteelttypologie.
In groep 1 kan nog onderscheid in occupatie wor-
den gemaakt in de kasteelboerderijen, zoals bij Den
Engh in Vleuten en Nyvelt in De Meern en de lint-
Oud-Utkechï • mei/juni 1993
75
-ocr page 80-
afb. 2. Boerderij 't Klaverblad,
krukhuisboerderij, Ockhuizerweg 20 Haarzuilens.
bouwbedrijven, 50 landhuizen, 9 villa's, 2 kastelen
2 gemalen, 1 duivetoren, 1 hekwerk en 9 kerken.
De meeste boerderijen in het gebied zijn gecon
centreerd in enkele grotere en kleinere 17^ en 18f
eeuwse boerderijstroken. De Rijksstraatweg/Utrechtse-
straatweg respectievelijk in De Meern en in Harmeier
was een van oorsprong 17^ eeuwse boerderijstrook
met nu nog achtendertig histonsch waardevolle
boerderijen (afb. 4). Van de oorspronkelijk 17^ eeuw
se boerderijen, die aan de kop van de kavels stonden,
zijn jammergenoeg geen exemplaren meer overge
bleven. De oudste en belangrijkste boerderijen var
histonsch belang dateren uit de 18^ eeuw. Naasi
fraaie boerderijen in Haanwijk (vijf waardevolle boer-
derijen) en in de Harmelerwaard (nog acht) zijn de
afb. 3. Brouwerij, Odenveltlaan, Vleuten.
boerderijen, zoals 't Klaverblad (afb.2) of de boerderij
Molensteijn aan de Rijksstraatweg 41 in De Meern.
Daarnaast is er ook sprake van solitairen, zoals de ge-
noemde Balije en anderen. Voorts kwamen er ook
kern-boerderijen voor, zoals oorspronkelijk in de kern
van het (es)dorp Vleuten, in dit verband kan ook de
Brouwerij in Vleuten (herberg/boerderij/brouwerij)
genoemd worden (afb. 3).
In totaal vinden we in het westelijk (veen-)weide-
gebied 265 cultuur-historisch waardevolle panden,
waarvan 101 langhuisboerderijen, 28 dwarshuisboer-
derijen, 3 krukhuisboerderijen, 21 arbeiderswonin-
gen, diverse schoorstenen van (voormalige) tuin-
afb. 4. Langhuisboerderij, Utrechtseweg 17,
Harmeien.
76
Ouü-Utrecht • mei/juni 1993
-ocr page 81-
afb. 7. Dwarshuisboerderij, Breudijk 51 „ Harmeien.
ifb. 5. Langhuisboerderij, Haanwijk 1, Harmeien.
afb. 8. Dwarshuis, Zandweg 82, De Meern.
afb. 6. Langhuisboerderij, Ryerscop 28, Harmeien.
Uit het onderzoek anno 1801 blijkt, dat in het be-
sproken gebied "de meeste hooglandse boeren zijn,
die bouw- en weiland samen hebben met gemiddeld
50 morgen (42 ha) land en vier knechten en meiden
(behalve hetgene dat door de boerenvrouw wordt
verricht). Hij had daarbij 6 paarden bekwaam om te
werken, bij welke hij ook alle jaren 2 'a 3 veulens laat
telen en 16 tot 20 melkkoeien.
Op de vraag hoe de woningen der verschillende
boerderijen zijn samengesteld wordt geantwoord,
dat dezelven zijn over het algemeen niet hoog maar
laag van dak, met riet gedekt; van binnen voorzien
van een ruim voorhuis, waarin zij bij winterdag ook
vuren. Dan heeft men ook nog bij sommigen tussen
het voor- en achterhuis een middenvertrek, op zijde
van het voorhuis een kamer, waarin de kaas bij de
zomertijd wordt geborgen, en die zo koel gehouden
wordt als mogelijk is. Ook zij dezelve voorzien van
een kelder om de melk en boter zomers koel te hou-
den en 's-winters tegen de vorst met andere mond-
behoeftes te bewaren. De achterhuizen, waar de
dorsvloer is, zijn (onleesbaar), aan wederzijde met
een stal, waarvan de ene voor paarden en de andere
meeste waardevolle boerderijen gebouwd in ge-
noemde boerderijstroken (afb. 5). De Reijerscop is
een boerderijstrook met aan de zuidzijde achtien zeer
fraaie boerderijen uit de 18e en 19^ eeuw. De boer-
derijen liggen op onregelmatige afstand van elkaar
(afb. 6).
Aan de noordzijde van de Gerverscop staan negen
boerderijen van landschappelijke waarde, die voorna-
melijk in de 19^ eeuw zijn gebouwd. Aan de zuid-
kant van de weg staan enkele boerderijen van meer
recente datum.
De Breudijk die met een flauwe bocht in de rich-
ting van Kasteel De Haar looot is een beduidend ou-
dere boerderijstrook. Ook hier bevinden de zestien
boerderijen zich aan de noordzijde van de weg. De
oudste boerderij stamt uit de 17^ eeuw, terwijl de
ongste in het eerste kwart van deze eeuw is ge-
bouwd (afb. 7). De kavels staan met een hoek van
ongeveer 45 graden op de weg.
Tussen de boerderijen langs de Leidse en Oude
Rijn - Rijksstraatweg (27), Utrechtsestraatweg (11),
Zandweg (9), Harmelerwaard (8) en Haanwijk (5) -
zijn in de 19e eeuw ook (land)arbeiderswoningen
(21) en grotere woningen (28) gebouwd (afb. 8).
Oud-Utrecht • mei/juni 1993
77
-ocr page 82-
voor het hoornvee geschikt is, voorzien- en waarin
ook gemeenlijk een pomp wordt gevonden om het
vee te drenken. Ook heeft men gewoonlijk nog een
apart bakhuis, waarin een bakoven en achterin het-
zelve hokken voor het jongvee en varkens. In dit zo-
genaamde bakhuis houdt het gezin bij zomertijd des
daags hun verblijf. Alles wordt zindelijk onderhou-
den."
Tot zover de enquête.
Om een en ander nader te illustreren volgt hieron-
der een kleine greep uit enige belangrijke cultuurhis-
torische panden, waarvan de architectuur nog eens
wordt benadrukt.
Utrechtsestraatweg 5 te Harmeien.
Deze oorspronkelijke dwarshuisboerderij is uitge-
groeid tot een statig gebouw, dat de trots van de ei-
genaar manifesteert. Zowel in hoofdvorm als qua de-
taillering is er sprake van een gaaf gebouw, dat
deugdelijkheid en rust uitstraalt.
Rijksstraatweg 127 te De Meern.
Niet alleen de ligging, maar ook de architectuur
van het gebouw straalt een bijzondere kracht uit. De
verdeling van de vensterramen in de gevel geven de
boerderij een grote charme.
Zandweg 225 te De Meern.
Deze boerderij, genaamd Goedenburcht, vertoont
een zeer monumentaal karakter. Vooral het voorste
gedeelte, geeft de oorspronkelijke structuur en func-
ties duidelijk weer en kan zeker als groots worden
betiteld. Hoewel er niet zoveel boerderijen in dit ge-
bied zijn, die wit gepleisterd zijn, kan men hierspre-
ken van een zeer goed uitgebalanceerd "kleur"-sche-
ma.
Zandweg 82 te De Meern.
Dit oorspronkelijk in de 18e eeuw gebouwde hui
(later verbouwd) straalt een trots uit, die menig op
drachtgever als voorbeeld kan dienen. Hoewel nie
oorspronkelijk, geeft de aangebouwde veranda aai
de rechter zijgevel het huis een extra dimensie die bij
zonder aangenaam aandoet.
Thematerweg 18 te Vleuten.
Een van de oudste boerderijen, redelijk gaaf vai
detaillering. Rechts van de boerderij staat een hee
mooi zomerhuis, waarvan helaas de loggia aan d(
rechterzijgevel enige tijd geleden is dichtgetimmerd
Dat verdient een beter lot; er moeten pogingen wor
den gedaan om die weer open te krijgen.
Rijksstraatweg 64 te De Meern.
Deze langhuisboerderij valt op door zijn zorgvuldi
ge detaillering. In de later gebouwde (verbouwde
voorgevel valt het raam van de verdieping op. Di
soort ramen, een boogvenster met aansluitend twee
rechthoekige ramen komt veelvuldig in deze streed
voor. Het is een zogenaamd Palladiaans motief( palla-
dianwindow), oorspronkelijk van de Italiaanse archi
tectPalladio (1508-1580).
Na kennis genomen te hebben van het boven-
staande behoeft het geen verder betoog om ervan
overtuigd te zijn, dat we met het westelijk (veen-i
weidegebied te maken hebben met een cultuur-his-
torisch gebied van grote waarde, dat zoveel als mo-
gelijk is in zijn huidige staat bewaard dient te blijven.
J.F.K. Kits Nieuwenkamp en W. van Campen.
Literatuur
Bij de samenstelling van dit artikel is uitvoerig ge-
bruik gemaakt van teksten
uit:
M. Laman, Monumenten Inventarisatie Project
Vleuten-De Meern en Harmeien
(Prov.Utrecht 1992);
S.J. Fockema Andreae, E.H. ter Kuile en R.C. Hek-
ker. Duizend jaar bouwen in Nederland (^951);
G.J.M, van Rooy en J. Bieleman, De Utrechtse
landbouwenquette van 1801 (werktitel), te verschij-
nen in: Historia Agnculturae, geaccepteerd f eb.
1993;
O.J. Wttewaall, Geschiedenis van Vleuten-De
Meern
(werktitel) te verschijnen in MlP-reeks van de
SPOU.
Foto's: M.I.P. provincie Utrecht
Reijerscop 21 te De Meern.
Deze langhuisboerderij valt vooral op door de
plaatsing van de vensters in de voorgevel. Zonder
verdoezeling zijn de functies van de verschillende
ruimten achter de gevel door middel van de vensters
aangegeven en tot een fraai esthetisch geheel sa-
mengebracht. Hoewel de omgeving niet zo heel gaaf
meer is, kan men toch waardering hebben voor zo'n
karakteristieke gevel.
Den Engh, Enghlaan te Vleuten.
Het is ook wel eens goed stil te staan bij een bij-
zonder bijgebouw als het koetshuis bij het voormali-
ge ka.steel Den Engh. Dit fraaie gebouw, hoewel nu
tamelijk vervallen en nodig aan restauratie toe, valt
vooral op door zijn uitgebalanceerde verhoudingen.
Opmerkelijk zijn de deuren met daarin zeer elegant
aangebrachte "oog"-ramen. Een juweeltje.
OUIJ-UTRECHT • MKI/JUNI 1993
78
-ocr page 83-
OPROEPEN
Leden van de vereniging die actief willen nneewerken of iemand kennen die
dat wil, kunnen zicin aannnelden voor één van de volgende projecten:
•>
Voor de serie Monumenten Inventarisatie Provincie Utrecht, uitgegeven door de SPOU en uit-
geverij Kerckebosch, worden AUTEURS gevraagd. De delen van deze serie, inmiddels 10 in getal,
worden door verschillende auteurs op free-lance basis geschreven. De eindredactie berust bij
drs. R.K.M. Blijdenstein en drs. F.L. Gaasbeek. Het honorarium varieert van ca. ƒ 5.000,- tot
ƒ 10.000,-, afhankelijk van de omvang. Naast het bewerken van het M.l.P-materiaal voor een
breed publiek, dient er enig literatuur- en archiefonderzoek te worden verricht.
De beoogde nieuwe auteurs dienen aan de volgende eisen te voldoen:
- afgestudeerd (kunst)historicus - historische geograaf;
- affiniteit met het ondenA/erp;
- redactionele vaardigheden;
- in staat planmatig en resultaatgericht te werken.
Inlichtingen:
Fred Gaasbeek, tel. 030 - 73 39 88 ('s avonds tussen 18 en 20 uur).
•^
Wie wil er meehelpen om belangwekkende GRAFMONUMENTEN te inventariseren.
De vereniging De Terebinth en de Stichting Stichtse Geschiedenis zijn samen een project
begonnen dat moet uitmonden in een inventahsatie van begraafplaatsen en grafmonumenten
in de Provincie Utrecht. Begraafplaatsen zijn cultuurhistorisch zeer ineterssant. Zij geven niet
alleen een beeld van hoe onze samenleving in verschillende periodes met de dood omging,
maar weerspiegelen ook kunsthistorische en maatschappelijke ontwikkelingen.
De aanleg van nieuwbouwwijken, fabriekstereinen en andere ingrepen dwingen ons tot op-
heffing van begraafplaatsen. Daarnaast verdwijnen grafmonumenten door ruiming, vandalisme
en door de eroderende werking van de elementen.
Inlichtingen en opgeven :
Albert van der Zeijden, Ahornstraat 17 bis 3552 CD Utrecht, tel. 030 - 42 06 97 of bij het Nederlands
Centrum voor Volkscultuur, Lucas Bolwerk 11, 3512 EH Utrecht, tel. 030 - 31 99 97.
•>
Ten behoeve van een met nieuw elan opgezette uitgave van de Provinciale Archeologische
Kroniek wordt MATERIAAL gevraagd. Wie beschikt nog over rapporten, aantekeningen,
artikelen, foto's tekeningen etc. van archeologische activiteiten en vondsten uit de periode 1988
tot 1993 in de Provincie Utrecht.
Indien u deze beschikbaar wilt stellen of nadere informatie wenst kunt u contact opnemen met:
mw. S. van Dockum, tel. 033 - 63 42 33 of F. Vogelzang tel. 030 - 34 38 80.
OuD-UTRECIIT ■ MF.l/jl!NI 1993                                                                                                                                 79
-ocr page 84-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
66e jaargang, nummer 7/8 - juli/augustus 1993
CU
./i T3
QJ
ai
o
O
ai
OJ
UI
ai
OJ
a>
OJ
> 2:
co .Z)
KInderzangultvoenng op het Janskerkhof, april 1936. De bege-
leiding was In handen van het Dlllettanten Orchest. Uit: Utrecht
in Woord en Beeld.
Muziek en vrije tijd in Utrecht in de jaren 1910 -1940.
BIBLIOTHEEK Dm
RUKSUNIVERSiïEiT
ü T R e C Hl I
1993
-ocr page 85-
Agenda
T/m 24 oktober 1993
Tentoonstelling "Signalen uit de ruimte".
350 jaar Sterrekundig Instituut Utrecht. Plaats:
Universiteitsmuseum, Biltstraat 166, Utrecht.
Openingstijden: di t/m vr 10.00-17.00 uur; za en
zo: 13.00-17.00 uur. De toegang is gratis.
Maandblad Oud-lJtrecht
66e jaargang nr. 7/8 - juli/augustus 1993
Het Maandblad is een uitgave van de Vereniging
Oud Utrecht, vereniging tot beoefening en tot ver-
spreiding van de kennis der geschiedenis van stad en
provincie Utrecht.
Voorzitter; H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numanl<ade 199,
3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zicin opgeven als lid van de vereniging Oud-
Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utreclit,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de teeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: M, Dolfin, M. van Hattem, B. van den Hoven
van Genderen, M.C. van Oudheusden, B. van Santen,
E. Tigelaar, M. van de Vrugt, A. van der Zeijden.
Vormgeving: B&U, Enk Uitenbogaard (bNO).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Telefoon: 030-736654.
4 juli t/m 19 september 1993
Tentoonstelling "Leven tussen land en water".
Slot Zeist, Zinzendorflaan 1, 3703 CE Zeist.
Tel. 03404-11880/21704. Openingstijden: di t/m
vr 11.00-17.00 uur, za en zo 13.00-17.00 uur.
Twee weken lang trokken 32 kunstenaars uit
diverse landen rond in wat een uniek
natuurgebied genoemd mag worden in
Noordoost-Polen. De tentoonstelling bestaat uit
een selectie van hun aldaar vervaardigde werk.
28 augustus 1993
Excursie naar Paleis Het Loo, Apeldoorn voor
leden van Oud Utrecht. Vertrek 10.00 uur
busplatform Centraal Station, Jaarbeurszijde.
Terug in Utrecht ca. 16.00 uur. Graag schriftelijk
aanmelden bij Fred Vogelzang, Hunzestraat 56,
3522 EB Utrecht. Op Paleis Het Loo krijgt men
zowel door de tuinen als door het paleis een
rondleiding.
10 september 1993
Vrijdag 10 september zal voor de leden van Oud
Utrecht
een groepswandeling op de Nieuwe-
gracht gehouden worden. Verzamelpunt: de
Sen/aasbrug om 19.00 uur. Duur 1 1/2 a 2 uur.
Toelichting door de heer Martens van Vliet. Max.
aantal deelnemers: 25. Graag schriftelijk aan-
melden, voor 5 september bij de rondleider,
Nieuwegracht 82, 3512 LW Utrecht.
12 september tot en met 28 november 1993
Tentoonstelling "Maria van Hongarije, Koningin
tussen keizers en kunstenaars 1505-1558".
Catharijneconvent, Nieuwegracht 63, 3512 LG
Utrecht. Tel. 030-313835. Openingstijden: di t/m
vrij 10.00-17.00 uur, za en zo 11.00-17.00 uur.
Samen met het Noord-Brabants Museum te Den
Bosch besteedt het Catharijneconvent aandacht aan
deze markante persoonlijkheid en tracht zowel haar
historische betekenis als haar positie als bescherm-
vrouwe van de kunsten zichtbaar te maken.
Van de redactie
Op de laatste voorjaarsledenvergadering
IS ruime aandacht besteed aan de wisseling
van de leden van de redactie van het
Maandblad Oud-Utrecht. De voorzitter van
de Vereniging heeft de vertrekkende leden
veel dank gebracht voor het vele werk dat
zij gedurende zovele jaren voor het Maand-
blad hebben verzet. De nieuwe redactiele-
den willen deze dankwoorden graag extra
onderstrepen. Onze ervaring is nog maar
gering, maar wij hebben al ondervonden
dat het maken van het Maandblad geen si-
necure is. Wij hebben des te meer bewon-
dering gekregen voor degenen, die deze
taak zo lang vervulden. Aan goede voorne-
mens hebben wij geen gebrek en wij ho-
pen dat u het Maandblad met veel plezier
zult blijven lezen.
(Ji'D-Utkkcht • .iiili/aiioiistiis 1993
81
-ocr page 86-
Jaarrekening 1992
Jaarrekening
Begroting
Jaarrekening
Begroting
1991
1992
1992
1993
Baten
Contributies
78.352 —
80.000 —
82.150,—
80.000,—
Advertenties
14.077
13.500 —
14.700,—
14.000,—
Verl<open
2.635
3.000,—
2.997,—
3.000,—
Donaties
15.528
12.000,—
12.317,—
12.000,—
Finan. Baten
11.104
10.000,—
13.508,—
10.000,—
Diverse Baten
-
-,—
7.556,—
-,—
Jubileunn-actie
-
-,—
"»^~
20.000,—
121.696 —
118.500,—
133.228,—
139.000,—
Lasten
MOU
46.625 —
55.000,—
48.610,—
50.000,—
JOU
39.542 —
35.000,—
41.920,—
40.000,—
Archeologische
Kroniek(en)
10.000,—
10.000,—
12.802,—
10.000,—
Kosten 70-jarig
Jubileum
-,—
-,—
"f~~*
20.000,—
Oud-Utrecht
prijs
-,—
-,—
'l^~
5.000,—
Activiteiten
en werving
4.708 —
7.500,—
8.778,—
4.000,—
Kosten van
Beheer
7.978 —
7.000,—
10.863,—
12.000,—
Algemene
kosten
9.451—
5.000,—
6.335,—
6.000,—
Afschrijvingen
3.536 —
1.200,—
3.966,—
3.500,—
121.840 —
120.700,—
133.274,—
150.500,—
Kapitaal
mutatie
- 144,—
- 2.200,—
46,-
1.500,—
Kapitaal per
jaarultimo
96.154,09
96.102,—
82
Oud-Utrecht • juli/augustus 1993
-ocr page 87-
Toelichting op de jaarrekening
Hierbij bied ik de leden van de Vereniging Oud-Utrecht de jaarrekening 1992 aan. De jaarrekening is van
(•en goedkeurende accountantsverklaring dd. 10 mei 1993 van de heer G. Niehorster, RA, van Schade Harke-
[na & Partners voorzien.
Uit de batenkant van de jaarrekening kunt u opmaken dat vrijwel alle begrotingsposten een hogere op-
hrengst hebben gekend dan door mij bij de begroting was voorzien. Voor het in 1992 verschenen symposium-
r ummer ontvingen wij een subsidie welke onder de post "Diverse Baten" is verantwoord.
Ten aanzien van de lasten kan opgemerkt worden dat, door de inspanningen van de Maandblad-redactie,
(Ie kosten ruim binnen de begroting zijn gebleven. Onder de kosten van het Jaarboek zijn mede nog een aan-
tal nagekomen posten, verbonden aan de verfraaiing van het Jaarboek 1991, verantwoord. De eerste tranche
van de inhaalslag met betrekking tot de Provinciale Archeologische Kroniek heeft de overschrijding van
ƒ 2.802,— bij de post Archeologische Kroniek(en) veroorzaakt. Structureel is er voor de Provinciale Archeolo-
gische Kroniek geen voorziening, ook niet voor het jaar 1993, terwijl het in het voornemen ligt u ook dit jaar
toch minimaal één deel toe te zenden. De kosten van activiteiten en werving zijn rechtstreeks veroorzaakt
door de vele, door de leden gewaardeerde, activiteiten die onze activiteiten-commissie in 1992 heeft georga-
niseerd. De kosten van beheer zijn met name gestegen omdat de leden- en contributie-administratie is verzelf-
standigd. De automatisering biedt de Vereniging vele voordelen, zij heeft echter in directe zin wel kostenge-
volgen, die thans bij deze post zichtbaar worden. Omdat de boekhouding van de Vereniging in 1993 is uitbe-
steed, is mijn inschatting dat de kosten van beheer zich structureel op het in de begroting 1993 voorziene
niveau zullen blijven bewegen.
Een penningmeester behoort somber te zijn met betrekking tot de lasten van de Vereniging en ijverig bij
het genereren van inkomsten. Een en ander heeft er, ondanks de forse begrotingsoverschrijdingen, toch toe
geleid dat inkomsten en uitgaven, op een bedrag van ƒ 46,— na, in evenwicht met elkaar zijn gebleven. De
kapitaalspositie van de Vereniging is daarom, nagenoeg, gelijk gebleven.
Utrecht, 2 juni 1993
/l/V. Lemaier
Penningmeester
Rectificatie
In het voorgaande mei/juni-nummer van het maandblad is een ongelukkige
fout geslopen. De auteur van het artikel De bomen rond Vleuten-De Meern is
H.W. Kuiper en nietJ.F.K. Kits Nieuwenkamp.
Oud-Utrecht • juli/augustus 1993
-ocr page 88-
Jaarverslag
van de Vereniging Oud-Utrecht
'Kapittels als projectontwikkelaars, ruimtelijke orde-
ning in het middeleeuwse Utrecht'
(18 november, na
afloop van de Najaarsledenvergadering); G. Janssen
over café Bertus van Wegen en wijk C (15 decem-
ber).
De eerste vier lezingen vormden samen de 2de en
3de avond in de reeks 'Utrecht Museumstad'.
Op 28 januari organiseerde de vereniging in de Ni-
colaaskerk een discussieavond over de sneltramplan-
nen van de gemeente Utrecht. Deskundige voor- en
tegenstanders hielden korte inleidingen, waarna een
discussie met de ca. 200 belangstellenden plaats-
vond. Het bestuur formuleerde in het najaar een con-
cept-verenigingsstandpunt over het definitieve voor-
stel van het college van B. & W. De Najaarsledenver-
gadering nam echter een radicaler standpunt in:
iedere vorm van railvervoer door de binnenstad werd
afgewezen. Het gemeentebestuur werd in kennis ge-
steld van dit standpunt.
Minder spraakmakend maar niet minder duidelijk
probeerde de vereniging invloed uit te oefenen op de
vormgeving van andere plannen die het Utrechtse
stedeschoon raken. Voorbeelden: de toekomst van
het Sterrenhofje en de Zeven Steegjes en de dreigen-
de afbraak van de Heilig Hartkerk.
Het Maandblad verscheen vanaf het januarinum-
mer in een nieuw jasje. De vormgeving werd toever-
trouwd aan E. Uitenbogaard (B&U). De keuze voor
een nieuwe schreefloze letter in een iets groter corps
en een wat minder volle bladspiegel kwam de lees-
baarheid ten goede. De redactie slaagde er boven-
dien in binnen de begroting ruimte te vinden ieder
nummer van een aparte omslagfoto te voorzien. Ook
de prominente plaatsing van het vignet van Oud-
Utrecht zal velen goed gedaan hebben. Van het
Maandblad verschenen elf nummers (het juli en au-
gustus-nummer was gecombineerd) met in totaal
151 bladzijden (exclusief de advertentiepagina's). Het
februari-nummer bevatte de teksten van de lezingen
op het in oktober 1991 gehouden symposium 'De
Utrechtse Heuvelrug en Vallei'.
Deze special kwam
tot stand met een royale subsidie van het provinciaal
bestuur. De redactie probeerde met een uitgebreide
Oud-Utrecht • juu/augustus 1993
De ad hoc-ledenwerfcommissie voerde weer een
aantal gerichte acties om het ledental in ieder geval
op peil te houden. De nieuwe folder van de vereni-
ging bewees hierbij goede diensten. Het jaar 1991
werd afgesloten met 1695 leden, terwijl op 31 de-
cember 1992 1699 betalende leden waren geregis-
treerd. De geautomatiseerde leden- en contributiead-
ministratie draaide perfect en op volle toeren. Het
bestand bij huisdrukker De Boer/Cuperus kon wor-
den afgeschaft.
Nieuwe leden werden ook geronseld bij de kraam
van Oud-Utrecht die op maar liefst vier achtereenvol-
gende zaterdagen (o.a. op de Open Monumenten-
dag) in de binnenstad werd bemenst. Daarnaast pre-
senteerde de vereniging zich bij de Van der Monde-
lezing en bij de traditionele Sinterklaasverkoop in de
Gemeentelijke Archiefdienst.
De activiteiten- en propagandacommissie organi-
seerde de volgende lezingen en excursies: C.H. Staal
over het Rijksmuseum Het Catharijneconvent (15 ja-
nuari); H. Smeets over het Moluks Histonsch Museum
(15 januan); A.J.H. Van Marion over het Nederlands
Spoorwegmuseum (19 februari); mw. M.H.J. Blott
over het Nationaal Museum van Speelklok tot Piere-
ment; A.F.E. Kipp over 'Kleur in de Gertrudis' (24
maart); P. Dirkse over '17de eeuwse staties en hun
pastoors'
(24 maart); stadswandeling onder leiding
van K. van Vliet met als thema 'middeleeuwse mark-
ten in Utrecht'
(12 april); excursie naar kasteel en tuin
Groeneveld in Baarn onder het motto 'Moderne
kunst in historisch perspectief'
met een bezoek aan
de tentoonstellingen 'Muziek en landschap' en 'Wa-
ter en moderne beeldhouwkunst'
(13 juni); A.
Scheffers over het museum van 's Rijks Munt (3 juni,
na afloop van de Voorjaarsledenvergadering); excur-
sie naar de Utrechtse Heuvelrug en de Vallei onder
leiding van R. Isann (29 augustus); F.G.M. Manche
over 'Verschillende methoden van genealogisch on-
derzoek'
(29 september); mw. J. Hokke over 'Geld en
geluk, twee eeuwen gezinsleven van de Utrechtse fa-
milie Van der Meulen'
(29 september); K. van der
Horst over de handschriften van de Universiteitsbibli-
otheek Utrecht (28 oktober); M.W.J. de Bruijn over
84
-ocr page 89-
3ver1992
enquête de opvattingen en wensen van de leden ten
aanzien van het vernieuwde Maandblad te peilen. De
respons was hoog en de waardering voor het
Maandblad groot.
In het verslagjaar plofte maar liefst tweemaal een
Jaarboek door de brievenbus: het vertraagde Jaar-
boek 1991 en keurig op tijd het Jaarboek 1992. De
uitgekiende nieuwe vormgeving - waarvoor H. Lode-
wijkx tekent - oogstte alom bewondering. Het Jaar-
boek 1991 telde 232 bladzijden, terwijl het Jaarboek
1992 in 205 bladzijden vrijwel geheel gewijd was aan
de stad Utrecht. Nieuw was de rubriek 'reacties en
besprel<ingen'.
De Kroniek is gebleven, nu voor het
laatst samengesteld door mw. G.J. Kylstra-van der
Eijk. Door een communicatiestoring werden er van
het Jaarboek 1991 maar net voldoende exemplaren
gedrukt voor alle leden. Dit zal dus een collectioneurs
item worden. De twee bezorgacties verliepen gladjes,
dankzij de inzet van ledenadministratrice mw. C. de
Leeuw en tal van leden-bezorgers. De eveneens ver-
traagde Archeologische en Bouwhistohsche Kroniek
over 1990 werd samen met het Jaarboek 1991 be-
zorgd. De Kroniek over 1991 kon nog niet worden
uitgebracht, maar dit wordt gecompenseerd door
een dubbelnummer over 1991/1992.
De door het bestuur ingestelde jury voor de Oud-
Utrecht prijs, bestaande uit H.L.Ph. Leeuwenberg,
M.R. Prak en M.L. Snijders, toog aan het werk. Via de
media werd aandacht voor de prijs gevraagd.
Het bestuur slaagde er met succes in de Rijksuni-
versiteit te interesseren voor hernieuwde en versterk-
te aandacht voor de lokale en regionale geschiedenis.
De instelling van de Oud-Utrecht prijs vormde een
qoede aanleiding voor een eerste gesprek met de
ector magnificus. Er werd vervolgens een begin ge-
naakt met een meer structureel overleg op basis van
Ie door Oud-Utrecht ingediende voorstellen.
De vereniging nam zitting in een breed samenge-
stelde werkgroep die de mogelijkheden onderzoekt
'oor een provinciale bibliografische database, waar-
nee bijvoorbeeld een jaarlijks verschijnende algeme-
le bibliografie kan worden gepubliceerd, een van de
liaten in de culturele infrastructuur van onze provin-
cie. Ook hier vervult de per 1 april benoemde consu-
lent regionale geschiedbeoefening - in welke functie
ons bestuurslid F. Vogelzang werd benoemd - een
belangrijke rol. Met deze benoeming heeft de SSG,
de Stichting Stichtse Geschiedenis, handen en voeten
gekregen.
Tijdens de Voorjaarsledenvergadering werd af-
scheid genomen van mw. M. Dolfin, die de maxi-
mum-termijn van negen jaar bestuurslidmaatschap
vol maakte. Tot nieuwe bestuursleden werden be-
noemd mw. I. Strouken en mw. M. van de Vrugt.
Hiermee werd het aantal bestuursleden van negen
op tien gebracht. L.L.M. Smit en J.W. Lemaier wer-
den op de Najaarsledenvergadering voor een nieuwe
termijn van drie jaar ingehuurd.
Voor de derde maal in successie werd de jaarlijkse
'Kaderdag' voor de 'werkende leden' georganiseerd.
Op 1 november ontving het bestuur de leden van
commissies en vertegenwoordigers in de besturen
van verwante verenigingen en instellingen in Stads-
kasteel Oudaen. De warming up was een inleiding
over Oudaen door mw. B. van Santen. Tijdens en na
de verslagen van commissies en vertegenwoordigers
werd gediscussieerd over de provinciale rol van Oud-
Utrecht (met name na de oprichting van de SSG),
over de vraag hoe de kloof tussen actieve en niet-ac-
tieve leden kan worden verkleind en over verder-
gaande professionalisering van de vereniging. Na af-
loop werd de kwaliteit van het Oudaen-bier gecon-
troleerd en maakte men een rondgang langs de
kantelen.
De financiën bleven gezond, mede dankzij de ge-
bruikelijke dotatie van het K.F. Heinfonds. Het be-
stuur nam het besluit de boekhouding uit te beste-
den ten gerieve van de zwaar belaste penningmees-
ter. Ook in 1992 bleek de personele basis voor de
activiteiten van de vereniging wel erg smal. Het slin-
kend aantal leden van de activiteiten- en propagan-
dacommissie baarde de meeste zorgen.
De secretaris
Oud-Utrecht • juli/,4ugustus 1993
85
-ocr page 90-
Muziek en vrije tijd
— in Utrecht in de jaren —
1910-1940
Het beoefenen van muziek in de stad Utrecht was tot in het begin van de vorige
eeuw grotendeels voorbehouden aan de 'hogere standen'. Daarin kwann verande-
ring. Onder andere door de oprichting in 1828 van een Utrechtse afdeling van
Toonkunst konden burgers zich meer dan voorheen gaan bekwamen in de mu-
ziek, dank zij een zangschool en een instrumentaal-school. Toen de werkende
man meer vrije tijd tot zijn beschikking had gekregen, raakte het musiceren ook
bij een bredere laag van de bevolking populair. Mijn onderzoek richtte zich voor-
namelijk op het ontstaan en op de activiteiten van de muziekverenigingen van
Utrechtse amateurs in de jaren 1910-1940.
Lucas Bolwerk met muziektent, ca. 1880. Dit deel
van het park is in 1940 ingrijpend gewijzigd voor de
bouw van de schouwburg. GAU Top.Atlas.
De oudste muziekverenigingen
Over de muziekbeoefening door Utrechtse ama-
teurs is weinig gepubliceerd, maar het is duidelijk dat
er veel muziek werd gemaakt, getuige het grote aan-
tal muziekverenigingen. Ik heb er 150 kunnen opspo-
ren die tussen 1910 en 1940 actief zijn geweest in
Utrecht. De oudste muziekverenigingen werden
hoofdzakelijk op particulier initiatief opgericht en wa-
ren destijds vermoedelijk vrij elitair, zoals het nu nog
bestaande Kon. Dilettanten-orkest dat reeds in 1894
was opgericht als Chr. Muziekvereeniging Lauwe-
recht. Dat verleende hoofdzakelijk medewerking aan
evenementen van religieuze aard. Vooral de anti-ker-
misvergaderingen in het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen, gedurende de Utrechtse kermis-
week, georganiseerd door de Nederlandse Vrouwen-
bond, werd ieder jaar een terugkerend evenement.
Directeur van de muziekvereniging Lauwerecht was
de heer Harmsen, eerste trombonist bij het USO. De-
ze kreeg een salaris van fl. 50,-. per jaar. Hiervoor
moest hij één keer per week de repetities leiden, ook
nog de muziekpartijen schrijven en de leerlingen be-
kwaam maken. Om de kas enigszins van geld te
voorzien, werd later tegen vergoeding medewerking
verleend aan serenades en dergelijke voor verenigin-
gen en particulieren. Dit had tot gevolg, dat meer en
meer het christelijk karakter op de achtergrond raak-
te. Daarbij kwam dat de mentaliteit van nieuwe le-
den anders was dan die van de ouderen. De gevol-
gen waren onderlinge wrijvingen en meningsverschil-
len. Velen wensten toen, dat de christelijke vlag,
waaronder men steeds had gewerkt, werd neerge-
haald. In 1920 werd daartoe besloten en de naam
veranderd in neutrale geest: Dilettanten-orkest. In
1934, bij het veertigjarig bestaan, kreeg het orkest
het predikaat'Koninklijk'.
86
Oud-Utrecht • juli/augustus 1993
-ocr page 91-
Het jubileum in 1934 is groots gevierd. Op het Lu-
cas Bolwerk, op de plaats, waar nu de schouwburg
staat, werd een feestweek gehouden van 3 tot 8 sep-
tember. Medewerking werd verleend door tal van
Utrechtse orkesten. De krant schreef er over, dat
duizenden mensen hiervan hadden genoten: "De be-
langstelling was zo groot, dat velen, die graag een
dubbeltje voor een zitplaats hadden over gehad,
moesten blijven staan." En wat blijkbaar ook belang-
rijk was, "er werd met aandacht geluisterd en aan
het applaus kwam bijna geen einde."^ Overigens,
volgend jaar bestaat dit orkest honderd jaar.
Ook een select gezelschap was de Utrechtse man-
nenzangvereniging, opgericht in 1849. Die bestond
uit een dertigtal studenten en burgers. Uit een regle-
ment van 1917 blijkt, dat men lid kon worden na een
ballotage, minstens achttien jaar oud moest zijn en
geen lid van een andere vereniging mocht zijn. De
contributie bedroeg toen drie gulden, maar er moest
wel een entree-geld worden betaald van fl. 1,50. Bij
uittreden kreeg men hier van één gulden terug tegen
inlevering van het verenigingsinsigne.^ In 1962 is de-
ze vereniging opgeheven.
.Een mooi staaltje van volksopvoeding was de op-
richting van de 'Vereeniging van het Nederlandsche
Lied' in 1904. De doelstelling spreekt voor zich: "De
Vereeniging stelt zich ten doel de beoefening van het
Nederlandsche Lied te bevorderen, het te versprei-
den, in ruime kring bemind te maken, ook onder het
volk ingang te doen vinden en smaakbedervende lie-
deren en vooroordelen omtrent het lied te bestrij-
den."^
Kerkkoren
De zangkunst werd ook beoefend in de talrijke pa-
rochiekerken. De discipline daar was zeer streng, zo-
als blijkt uit het archief van 'Cantate Domino', het
koor van de Martinuskerk. De leden van dit zangkoor
betaalden een maandelijkse contributie van 25 cent.
Men was verplicht de wekelijkse repetities bij te wo-
nen en bovendien moest men aanwezig zijn bij de
Hoogmis en het Lof op alle zondagen. Dat gold ook
voor de pinkster-, paas- en kerstdagen. Had men
geen geldig excuus om afwezig te zijn, dan moest er
een boete van 10 cent betaald worden. Een nóg ho-
gere boete gold voor het niet bijwonen van de repe-
tities en vergaderingen. En dan te bedenken dat het
lidmaatschap toch wel vrijwillig werd aangegaan.
Ongetwijfeld zal het resultaat wel navenant zijn ge-
weest. Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan op
22 november 1931 werd een Missa Festiva voor vijf-
stemmig gemengd koor en een Haec Dies voor acht-
stemmig mannenkoor uitgevoerd. Het koor bestond
toen uit 25 heren en 53 jongens. Na afloop kregen
de heren een doos beste sigaren uitgereikt en voor
de jongens waren er heerlijke versnaperingen.''
Een geheel ander verhaal komt uit het archief van
Laudate Dominum, het koor van de Monica-kerk. De-
ze kerk had al in 1913 een knapenkoor. Uit een jubi-
leumboekje bij het 75-jarig bestaan in 1971 blijkt,
dat er in 1929 reeds klachten waren over de geringe
opkomst van de zangers bij de repetities en in 1939
was dat al niet veel beter ondanks de boetebepalin-
gen. Zo werd het onmogelijk een behoorlijk repertoi-
re op te bouwen, maar wat was het geval? De "ou-
dere" heren, (de knapen uit 1913?) bleven nog
steeds de solo's zingen, ook al was hun stem in de
loop van de jaren danig achteruit gegaan. Een in
1939 opnieuw opgericht jongenskoor werd datzelfde
jaar al weer opgeheven, omdat het een "bron van er-
gernis" was voor de ouderen. Deze heren hadden
behalve zingen nog een andere hobby. Tijdens de
preek werd achter het orgel druk geklaverjast. Klach-
ten over het rumoer op het koor waren dan ook niet
van de lucht. In de notulen van een bestuursvergade-
ring in 1939 werd genoteerd: "Op het koor is wel
veel leven, maar weinig godsdienstig leven." Toch
heeft het koor nog bestaan tot 1971, de kerk werd
toen afgebroken.''
Militairen
Populair - en dus van belang voor de toeneming
van de belangstelling voor het musiceren in een bre-
dere laag van de bevolking - was in Utrecht zeker
ook de militaire muziek. Utrecht was immers al sinds
heugenis een garnizoensstad. Bij iedere feestelijke
gelegenheid waren de muziekkorpsen van de in de
stad gelegerde soldaten aanwezig. Een voorbeeld: op
3 augustus 1911 bezocht koningin Wilhelmina de
De mannen van het Kon. Utr. Dilettanten Orchest zorgden cr wet voor. dat de
ieugd het spoor niet bijster raakte, en goed in de wijs bleet. Hieronder: ooit de
studenten van het U.S.C, brachten des middags voor de sociëteit aan het Janskerk-
hof de kinderen bl) elkaar, om tesanien. onder leiding van „Coers Lied" de vader-
landsche liederen over het plein te doen schallen. Duizenden jongens en meisle.':
v^rjrongen iich voor .Ie ..sooi". en jongen, dat het een lust was om te hooren
Kinderzanguitvoering op het Janskerkhof, april 1936.
De begeleiding was, zoals uit het onderschrift blijkt
in handen van het Dillettanten Orchest. Uit: Utrecht
in Woord en Beeld.
Oud-Utrecht • juli/augustus 1993
87
-ocr page 92-
kreeg zijn eigen muziekkorps. De rijks- en gemeente-
diensten waren al voorgegaan. De post, de spoorwe-
gen, de politie, de brandweer, de gemeente-reiniging
en het trampersoneel, alle hadden een zeer actieve
muziekvereniging. Daar kwamen toen ook nog de
machinefabriek Jaffa, de sigarenfabnek 'De Gesloten
Steen', de Melkunie, de bakkers van de Lubro en de
Korenschoof en de drukkers van Boekhoven bij. On-
getwijfeld waren er nog veel meer bedrijfs-muziek-
verenigingen.
Om een impressie te geven: in 1924 bestond de
tram-muziek vijf jaar en dat werd gevierd met een
feest in de tuin van Tivoli. In een krant van 12 mei
1924 staat het aldus: "Ter gelegenheid van dit eerste
lustrum waren alle tramwagens gepavoiseerd. Aan-
vankelijk leek het er op, dat het weer niet wilde mee-
werken, maar op zaterdagmiddag keerde alles ten
goede. Op straat verschenen zondagse strooien hoe-
den en toen het avond was geworden, was het in de
Tivoli-tuin zo aangenaam van temperatuur, dat velen
blootshoofds van de muziek zaten te genieten. Langs
de tuinvijver was een elektrische guirlande-verlichting
aangebracht in rood en wit. Toch was er een nadeel
aan een concert in de Tivoli-tuin. Aan de zijde van de
Nachtegaalstraat kwamen te veel klingelende trams
voorbij en aan de kant van de Kruisstraat te veel
claxonerende auto's. Bovendien zat er in de tuin een
bende Zeister jongelui, die geld en praats te veel
bleek te hebben. Hierdoor kreeg het zangkoor Or-
pheus, dat ook zijn medewerking verleende, niet de
aandacht die het verdiende."**
De tuin van Tivoli. Niet alleen het gebouw zelf, maar
ook de tuin was uitermate geschikt voor het houden
van concerten en feesten. In 1929/30 is het gebouw
samen met de tuin verkocht en als bouwterrein ver-
kaveld. Op deze plaats is het kantoor "De Nederlan-
den van 1845" neergezet (hoek Wittevrouwensin-
gel/Nachtegaalstraat). GAU Top.Atlas.
stad. 's Middags en 's avonds werden op verscheide-
ne plaatsen in Utrecht openlucht-concerten gegeven.
In park "Het Hoogeland' speelde 's middags de kapel
van de Genie en op het Lucas Bolwerk concerteerde
het muziekkorps van het eerste regiment Veldartille-
rie. De Genie kwam 's avonds opnieuw in de weer,
nu op het Vredenburg. Er was volop muziek te ho-
ren, die dag, want ook het USO, de Utrechtsche Or-
chest Vereeniging en de Christelijke Muziekvereni-
ging Lauwerecht traden op in de stad.''
De in Utrecht gelegerde genietroepen organiseer-
den op gezette tijden ook muziekwedstrijden, zoals
bijvoorbeeld bij het 35-jarig bestaan in 1923. In de
feestgids stond over het ontstaan van het muziek-
korps van de Genie in 1888 te lezen: "Het geld voor
de aanschaf van de muziekinstrumenten was bijeen
gebracht door de officieren, onderofficieren, korpo-
raals en soldaten. De leerlingen werden opgeleid
door prima krachten uit de Schutterij-muziek."'
Muziekwedstrijden, zoals de Genie in 1923 hield,
waren erg populair. Vooral in de jaren twintig wer-
den er veel in Utrecht gehouden. Meestal vonden zij
plaats in de tuin van het concertgebouw Tivoli. En op
de programma's prijkten in die tijd bij voorkeur de
ouvertures van bekende opera's. De wedstrijden
duurden veelal enkele dagen en ze eindigden stee-
vast met een groots vuurwerk.
De jaren twintig en dertig
In de jaren twintig - de befaamde roaring twen-
ties' - werd de één na de andere muziekvereniging
opgericht, leder bedrijf, dat het zich kon veroorloven.
_________ _ ^_........ ■ ■ -yr^''
lp' 9 ^,«?i*i«fe» •
25-Jarig bestaan van de Utrechtse Mannenzangver-
eniging "Orpheus", mei 1927. Op de foto staat het
bestuur, de directeur en de feestcommissie. Op de
voorste rij gezeten, links van het midden is burge-
meester Fockema Andreae te herkennen (met bril en
snor). GAU Top. Atlas.
Oud-Utkkcht • .11 i.i/migustds 1993
88
-ocr page 93-
In de jaren dertig kwamen er zo goed als geen
nieuwe muziekkorpsen meer bij. Ook het aantal mu-
ziekwedstrijden - de activiteit, die in de jaren twintig
oopulair was - nam beduidend af. Opmerkelijk was
nog wel het derde eeuwfeest van de Universiteit in
1936. Zeker dertig Utrechtse muziek- en zangvereni-
gingen verleenden hun medewerking. Veertien da-
]en achtereen werd er gefeest. Er waren openbare
oneel- en muziekuitvoeringen in de parken, aange-
boden door de gemeente, en een militaire taptoe van
iet Utrechtse garnizoen, waarvan werd vermeld, dat
iet geen "oorlogsonderdeel" betrof. Verder waren er
latuurlijk diverse sportwedstrijden, kortom, het was
-en groots feest. Extra treinen, trams en bussen re-
ien tot diep in de nacht, zodat men niets hoefde te
nissen van de feestelijkheden.^
Na het eeuwfeest van de Universiteit zou het tot
945 duren voor Utrecht weer massaal "achter de
luziek' aan zou gaan. In de laatste jaren voor de
oorlog was daar geen sprake meer van. Daar waren
;-edenen voor. De toenemende ontkerkelijking was er
een van: een aantal kerkkoren verdween. Andere
vormen van vermaak zoals sport gingen tijd en aan-
dacht vragen. Maar het belangrijkste was ongetwij-
feld, dat tijdens de crisisjaren verscheidene bedrijven
- en dus ook hun muziekverenigingen - verdwenen.
Drs. M.G. Brits-Oversteegen
Odenveltlaan 29, Vleuten.
Noten:
Bron Gemeentearchief Utrecht (GAU)
1. GAU: Utrechtsche Courant, 10 september
1934.
2. GAU: Archief Mannenzangvereeniging,
reglement 1917.
3. GAU: Utrechts adresboek 1911.
4. GAU: Archief Cantate Domino.
5. GAU: Gedenkboekje 75ste Dies Natalis
Monica-koor.
6. GAU: Programma bezoek koningin aan Utrecht
1911.
7. GAU: Officiële feestgids 35-jang bestaan van de
vereniging Genie-muziek.
8. GAU: Utrechtsch Dagblad, 12 mei 1924.
9. GAU: Programma derde eeuwfeest der
Hogeschool 1936,
OkD-UTHKCHT ■ JÜM/AUGUSTUS 1993
89
-ocr page 94-
tretten stamt uit de tijd dat de hoogleraar zich nog
ophield ergens in de ijle regionen tussen de Olympus
en de gewone stervelingen. De professorengeleerd-
heid had nooit hogere marktnoteringen dan in de
negentiende eeuw en die periode vormt dan ook het
hoogtepunt van de schildersactiviteit. Favoriete kun-
stenaar van de hooggeleerden was de Haagse schil-
der Jan Hendhk Neuman (1819-1898), van wie in de
Senaatszaal van het Academiegebouw aan het Dom-
plein liefst 26 portretten te vinden zijn. De Senaats-
zaal zoals wij die nu kennen met de ook boven de
deur doorlopende reeks knappe koppen dateert uit
1924. Aan Neuman is het waarschijnlijk te danken
dat iedere bezoeker van die zaal, met in totaal 184
portretten, steeds weer de indruk heeft dat al die he-
ren zo op elkaar lijken. Neuman was een in fotografi-
sche stijl werkende portretschilder, die zich helemaal
concentreerde op het gezicht van de voorgestelde
en, afgezien van de ridderorden die er toen beslist
bijhoorden, ook bijna niets anders afbeeldde.
Ton van Schalk
Den regenboog
Donna de Jong, 'Den regenboog', grens der Pie-
tersimmuniteit.
Een geschiedenis van vier universitai-
re panden aan de Kromme Nieuwegracht en Munt-
straat. Z.pl., z.j. (Utrecht 1993). 76 bIz. m. ills. Ver-
krijgbaar bij de Faculteit der Letteren van de
Rijksuniversiteit Utrecht.
Het lijkt soms wel of de Utrechtse universiteit de
verhuizing van faculteiten, bibliotheken en vakgroe-
pen tot doel heeft verheven. Het is nog niet eens zo
lang geleden dat men het idee had de Faculteit der
Letteren in zijn geheel naar de Uithof over te bren-
gen. Tegenwoordig is men daar weer op teruggeko-
men en wordt gekozen voor een concentratie in en
rond de Kromme Nieuwe Gracht en de Drift. Een
deel van de vestigingsgeschiedenis van de Faculteit
der Letteren in de Utrechtse binnenstad wordt in dit
boek behandeld. Het accent ligt daarbij op de pan-
den Kromme Nieuwe Gracht 29, 46 en 20 en Munt-
straat 4, een viertal voormalige woonhuizen die nu
als werk- en onderwijsruimten van de Letterenfacul-
teit in gebruik zijn. De panden worden beschreven in
een brede bouw- en sociaalhistorische context, van
de Romeinse tijd (daar waar het gaat om het mogelij-
ke ontstaan van de Kromme Nieuwegracht uit een
oorspronkelijke tak van de Rijn) via de stedebouw-
kundige ontwikkelingen rond de Pietersimmuniteit
vanaf de middeleeuwen tot de huisvestigingspolitiek
van de Universiteit in de tegenwoordige tijd.
Watertorens
Roland Blijdenstijn en Henk Rienks, Watertorens.
Utrecht, Matrijs, 1992. ISBN 90 5345 018 1.
Prijs/13,50.
Watertorens behoren tot de meest in het oog lo-
pende categorie van monumenten. Ze zijn ruim over
de provincie verspreid, in totaal zijn er nog twintig.
De oudste daarvan, tevens de oudste van Nederland,
staat in het park achter het paleis Soestdijk en da-
teert uit 1680. Hij was bedoeld om de fonteinen in
de tuin van water te voorzien. Het heeft trouwens tot
1960 geduurd voor het hele gebied van de provincie
waterleiding had. Een lange periode als je bedenkt
dat al rond 1855 de eerste stappen in die richting
werden gezet.
De stad Utrecht heeft vier watertorens binnen
haar grenzen: bij het Predikherenkerkhof uit 1896,
sedert 1983 'Waterleidingmuseum', aan de Vaartse
Rijn (1903), nu in Blue Band beschildehng, de Am-
sterdamse Straatweg (1918) en aan de Neckardreef
uit 1935. Eén is er in 1937 afgebroken, die aan de
Riouwstraat aan de westkant van de stad. Die was te
laag.
Ton van Schalk
Knappe koppen
Jan Teeuwisse, Utrechtse universiteitsportretten.
Zutphen, Walburg Pers / Utrecht, Universiteitsmuse-
um, 1991. 279 biz. m.ills. ISBN 90 60 11 762 X.
Prijs ƒ 69,50.
In 1686, toen de universiteit 50 jaar bestond, be-
sloot de Senaat een verzameling professorenportret-
ten te gaan aanleggen. Anno 1993 zijn er om en na-
bij de 500 portretten in ondergebracht, beheerd door
de staf van het Universiteitsmuseum. De Utrechtse
collectie, nu gecatalogiseerd door Jan Teeuwisse en
uitgegeven met een royale hoeveelheid illustraties, is
de grootste en op twee na de oudste in ons land.
De traditie van het schilderen van professorenpor-
Oud-Utrecht • juli/augustus 1993
90
-ocr page 95-
LA. van der Monden, door W. Menkman, N.C. Kramm.
Gemeentelijke Archiefdienst/ Fotodienst Utrechit.
Maria van Pallaes, door A. Grolman naar I-i. Bloemaert.
Gemeentelijke Archiefdienst/ Fotodienst Utrecht.
Utrechtse biografieën
Jan Ruysch, die in 1497 als eerste Utrechter voet aan wal zette in Amerika, fa-
brikant J.M. de Muinck Keizer, binnenhuisvader W.C. Loran, gasthuisstichtster Ma-
ria van Pallaes, oudheidminnaar Nicolaas van der Monde, stadsbouwnneester Wil-
lem van Noort, architekt A. Tepe, pastoor J.G. van Schalk.
In de afgelopen 2000 jaar hebben in Utrecht vele
personen gewoond, wier leven en werken belangrijk
of interessant genoeg zijn om in een biografie ver-
eeuwigd te worden. In veel gevallen is dit ook ge-
beurd. Er zijn echter nog vele bekende en minder be-
kende Utrechters aan wie nog nooit een beschrijving
is gewijd of die een nieuwe verdienen. Grote man-
nen en vrouwen, maar ook 'gewone mensen'. Naast
de landelijke biografische woordenboeken zijn er in
tal van provincies al regionale of plaatselijke publika-
ties op dit terrein verschenen. In Utrecht nog niet.
In dit Jaar van de Biografie start onder auspiciën
van de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht en de
Vereniging Oud-Utrecht een project 'Utrechtse bio-
grafieën'. Het is de bedoeling dat in de loop der jaren
een serie gebundelde biografieën verschijnt van per-
sonen die van belang zijn geweest voor de geschie-
denis van Utrecht of daarin een interessante rol ge-
speeld hebben. Het eerste deel is gepland voor de
tweede helft van 1994. In één deel zullen ongeveer
veertig tot vijftig levensbeschrijvingen ieder van ca. 4
pagina's worden opgenomen. Er wordt gestreefd
naar een zo groot mogelijke variatie in pehoden en
typen personen. Bij dit laatste kan gedacht worden
aan fabhkanten, criminelen, kunstenaars, predikan-
ten/pastoors, stadstypes, politici, sportlieden, boek-
drukkers, oproerkraaiers, wetshandhavers en alle mo-
gelijke andere categoheën. In eerste instantie gaat
het om de stad Utrecht, maar er wordt ook rekening
gehouden met delen over de andere regio's binnen
de provincie.
De serie moet een goed leesbare en wetenschap-
pelijk verantwoorde Utrechtse portrettengalerij ople-
veren. De levensbeschrijvingen worden geschreven
volgens een vast, maar flexibel stramien en zijn geba-
seerd op literatuur en/of archiefonderzoek. Er is een
voorlopige groslijst samengesteld van in aanmerking
komende personen. Deze lijst zal in de loop der tijd
worden verbeterd en uitgebreid, waarvoor een ieder
suggesties kan doen.
De redactie (bestaande uit Johan Aalbers, Willem
van den Broeke, Hans Buiter, Bram van den Hoven
van Genderen, Arend Pietersma en Fred Vogelzang)
zal een aantal haar bekende wetenschappers en
amateurs benaderen voor een of meer levensbeschrij-
vingen. Er is echter meer nodig. Daarom roept de re-
dactie alle belangstellenden op zich te melden. Zij
kunnen een persoon uit de groslijst kiezen of met ei-
gen suggesties komen. Zo kan een ieder richting ge-
ven aan zijn of haar historische belangstelling. Eventu-
eel kan voor enige begeleiding worden gezorgd. Ui-
teraard zal een artikel de naam van de auteur dragen.
Voor groslijst, deelnameregelement/werkinstructie
en inlichtingen kan men - bij voorkeur schriftelijk - te-
recht bij;
Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, fa. v.
A. Pietersma, Alexander Numdnl<ade 199, 3572 KW
Utrecht, tel. 030-736611
of
Vereniging Oud-Utrecht, t.a.v. F. Vogelzang,
p/a Mariaplaats 23, 3511 LK Utrecht,
tel. 030 - 343880.
Oud-Utrecht • juli/augustus 1993
91
-ocr page 96-
B
BIBLIOTHEEK DER
«JKSUNIVERSITEIT
BTRBCHT
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
66e jaargang, nummer 9 - september 1993
u
O)
+-'
Z>
CU
O)
>^
V,  :^
c  cv
ra   ^
>   c
ö  3j
o  Z
U =3
c o
CU o
O)
c
l/l
en
E -^ -
Oi -V C
O)
ro
X)
c
^ ^ c _
< ^ LU >
Een van de zalen van het museum, ingericht als kamer in de
stijl van de Hollandse renaissance. Illustratie in de catalogus van
1902. GAU, arch. MvK, invnr 10.
Museum en school van kunstnijverheid te Utrecht
1993
-ocr page 97-
Agenda
Maandblad Oud-lJtrecht
66e jaargang nr, 9 - september 1993
Het Maandblad is een uitgave van de Vereni-
ging Oud Utrecht, vereniging tot beoefening en
tot verspreiding van de kennis der geschiedenis
van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier,
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging Oud-
Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
IVlw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: M. Dolfin, M. van Hattem, B. van den Hoven
van Genderen, M.C. van Oudheusden, B. van Santen,
E. Tigelaar, M. van de Vrugt, A. van der Zeijden.
Vormgeving: B&U, Erik Uitenbogaard (bNO).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654.
14 aug. t/m 3 okt. 1993
Tentoonstelling "James Ensor (1860-1949).
Schilderijen, tekeningen en grafiek, een selectie
uit Belgisch en Nederlands bezit"
Centraal Museum, Agnietenstraat 1, 3512 XA
Utrecht. Tel. 030-362362. Openingstijden: di. t/m
zat. 10.00-17.00 uur, zon. 13.00-17.00 uur
De tentoonstelling toont een groot aantal nog
niet eerder geëxposeerde werken van de
Belgische kunstenaar James Ensor, die wel gezien
wordt als voorloper van het expressionisme en
surrealisme. Zijn invloed op de kunst rond de
eeuwwisseling is zeer groot geweest.
ISsept. t/m 7 nov. 1993
Tentoonstelling "Alles wat aesthetisch boeit". De
collecties Van Baaren en Hannema-de Stuers
Fundatie
Centraal Museum, Agnietenstraat 1, 3512 XA
Utrecht. Tel. 030-362362. Openingstijden: di. t/m
zat. 10.00 - 17.00 uur, zon. 13.00-17.00 uur
Deze tentoonstelling presenteert de vanaf de
jaren dertig bijeen gebrachte collecties van de
verzamelaars J.F. en J.H. van Baaren in
samenhang met die van de heer Hannema en laat
in belangrijke mate de gevestigde Nederlandse
smaak in de tijd van ontstaan zien.
Cursussen
Graag willen we uw aandacht vestigen
op het feit, dat er ook a.s. seizoen weer
een ruim aanbod is aan regionale cursus-
sen op het terrein van de geschiedbeoe-
fening. Om er slechts enkele te noemen:
"Introductiecursus lokale en regionale ge-
schiedenis", "Schrijven van een (populair)
wetenschappelijk artikel", "Presenteren
van een historisch onderzoek", "Biblio-
theek en Documentatie", "Middelneder-
lands", "Genealogie buiten gebaande
paden" enz. De brochure "Cursusover-
zicht" geeft u een volledig beeld van het
cursusaanbod, incl. data, prijzen en wijze
van aanmelden. Deze is aan te vragen bij
St. Ondersteuning Musea/St. Stichtse Ge-
schiedenis, Mariaplaats 23, 3511 LK
Utrecht, tel. 030 - 343880 of bij het
G.O.C., Postbus 4040, 7200 BA Zutphen,
tel. 05750- 11826.
25sept. 1993
Op deze dag zal de Historische vereniging
Vlaardingen een bezoek brengen aan Utrecht. Er
zal door onze Vereniging een rondleiding door de
stad, naar de historische opstelling van het
Centraal Museum en naar het landgoed
Amelisweerd verzorgd worden.
•^
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u
toesturen aan de redactie, Alexander
Numankade 199, 3572 KW Utrecht, liefst
op 5/4 of 3/2 inch floppy (WordPerfect, ver-
sies 4.2, 5.0 of 5.1).
ÜÜD-UtKECHT • SKPTKMBER 1993
93
-ocr page 98-
MUSEUM EN SCHOOL
VAN KUNSTNIJVERHEID
TE UTRECHT
"Het rijke Utrecht, de vierde belangrijke stad des Rijks, waar zooveel kunstnijver-
heidsschatten, zelfs op verborgen plaatsen bij Vereenigingen en particulieren aan-
wezig zijn, mag niet langer zonder dergelijk Museum zijn". Met deze woorden
werd in 1884 geprobeerd de ingezetenen van Utrecht over te halen het op te rich-
ten Museum van Kunstnijverheid te steunen^ Het museum, dat in november van
dat jaar geopend werd, zou volgens de oprichters een gunstige invloed hebben
"op de aankweeking van kunstzin en de veredeling van den smaak des volks" Het
is de vraag of het museum dit doel gedurende de ca. 40 jaar van zijn nogal moei-
zame bestaan bereikt heeft. Het is echter wel zeker, dat de opleidingen die eraan
verbonden waren, veel invloed hebben gehad op talloze jonge Utrechtse am-
bachtslieden. Een van hen was niemand minder dan Gerrit Rietveld, die op 16-jari-
ge leeftijd begon met een cursus vaktekenen en stijl- en ornamentleer in het mu-
seum.
De musea van kunstnijverheid kwamen voort uit     ria and Albert Museum). Dit voorbeeld werd wel-
een internationale beweging die in de 19e eeuw     dra in andere landen gevolgd. Haarlem was de
ontstond. Men wilde de ambachtskunst, die door     eerste plaats in Nederland die een kunstnijverheids-
de nieuwe machinale technieken gedegenereerd     museum opende (1877). Utrecht maakte een goe-
was, stimuleren en veredelen. Er werd gepleit voor     de beurt door in 1884 als tweede te volgen,
een terugkeer naar het handwerk en een her-
nieuwde samenwerking tussen kunstenaar en am-         De oprichting van het Utrechtse museum werd
bachtsman. Een andere ontwikkeling was, dat     mede mogelijk gemaakt door een initiatief van de
men de kunstnijverheidsprodukten voor een groter     Maatschappij tot Nut van 't Algemeen: aan drie
publiek wilde bestemmen. Kunst moest niet langer     plaatsen die een museum als in Haarlem wilden
voorbehouden zijn aan de elite; dank zij andere     openen, zou een subsidie van ƒ 3000,- worden
technieken konden nu op eenvoudige en doelma-     verleend, mits ze een geschikt lokaal konden aan-
tige wijze artistieke produkten worden vervaardigd     wijzen en zelf ook voor een bedrag van ƒ 3000,-
die voor iedereen bereikbaar waren. De musea van     konden zorgen. In Utrecht ging een "Commissie
kunstnijverheid, waaraan ook scholen en biblio-     voor de oprichting van een Museum van Kunstnij-
theken verbonden waren, hadden tot doel kunst-     verheid" met voortvarendheid aan de slag. Het ge-
voorwerpen uit vroeger tijden te tonen als inspira-     meentebestuur bleek bereid te zijn de lokalen bo-
tiebron voor een nieuwe stijl. Het eerste museum     ven het IJkkantoor aan de Wittevrouwenkade be-
van kunstnijverheid werd in 1857 in Londen opge-     schikbaar te stellen. Utrechtse ingezetenen en
richt (het South-Kensington-museum, later Victo-     verenigingen brachten de vereiste som op en zo
94                                                                                                              Oud-Utreciit • september 1993
-ocr page 99-
voldeed Utrecht aan de gestelde voorwaarden. Op
1 april 1884 werden de statuten goedgekeurd van
de Vereeniging "Het Utrechtsch Museum van
Kunstnijverheid". Het doel van de vereniging werd
als volgt omschreven: "de bevordering van kunst-
zin bij de nijverheid in 't algemeen en bij den am-
bachtsstand in 't bizonder"^ Men kon lid van de
i/ereniging worden door jaarlijks ƒ 5,- bij te dragen
?n begunstiger door ƒ 10,- per jaar of ƒ 200,- in-
eens te schenken. Het bestuur van de vereniging
werd samengesteld uit negen leden, die aangewe-
zen werden door diverse instellingen op het ge-
bied van nijverheid en kunst. In de loop der jaren
zouden vele bekende Utrechters bestuurslid zijn,
zoals de industrieel Jacob Duyvis, de juwelier A.
Begeer, de edelsmid J.H. Brom, de archivaris mr. S.
Muller Fz. en de hoogleraar prof.dr. W. Vogels-
ang. Van 1884 tot aan zijn dood in 1908 was de
koopman en politicus H.A. van Beuningen voorzit-
ter van het bestuur. Van Beuningen, die in Utrecht
talloze functies bekleedde en die in 1896 de
Steenkolenhandelsvereeniging oprichtte, was de
vader van Daniel George van Beuningen, de kunst-
verzamelaar wiens naam verbonden is aan het
Rotterdamse museum Boymans-van Beuningen.
Met ingang van 1 mei 1884 werd de architect
P.J. Houtzagers aangesteld als directeur. Hij kreeg
in eerste instantie tot taak de lokalen in te richten
als museum. Dat was geen eenvoudig karwei. Het
gebouw aan de Wittevrouwenkade had deel uit-
gemaakt van de Willemskazerne, die in 1877 gro-
tendeels door brand was verwoest. Alleen de bei-
de zijgebouwen waren gespaard gebleven; op de
plaats van het middengedeelte was inmiddels in
1882 de Hogere Burgerschool voor Meisjes ge-
bouwd. De bovenverdiepingen van het rechter zij-
gebouw, Wittevrouwenkade 6a (toen nog wijk H
nr. 751), moesten omgetoverd worden tot kunst-
nijverheidsmuseum. Het Utrechtsch Provinciaal en
Stedelijk Dagblad beschrijft hoe de lokalen eruit
zagen: "'t Waren groote, holle vertrekken, met
vieze wanden en onooglijke vloeren, nog geheel
het kenmerk dragende van hunne vroegere be-
stemming, toen zij, als een gedeelte der Willems-
kazerne, dienden voor tijdelijke gevangenis van
militairen. Er moest dus veel gedaan worden om
zulke localen voor hunne nieuwe bestemming ge-
reed te maken; zij moesten schoongemaakt, uitge-
broken, beter verdeeld worden, enz."^ In augustus
kon begonnen worden met het opstellen van de
voorwerpen die waren aangekocht, geleend of ten
geschenke ontvangen. Op de eerste verdieping
bevonden zich de directiekamer, de bibliotheek,
een kamer met metalen, smeedwerk, aardewerk,
glaswerk en porselein, een kamer met meubels en
houtsnijwerk en een kamer met textiele kunst; op
de tweede verdieping waren drie kamers ingericht
met pleisterafgietsels, terwijl de gangen gevuld
waren met afgietsels, platen en tekeningen. P.J.
van Ooijen werd aangesteld als bode en bewaar-
der; hij werd bijgestaan door zijn echtgenote, die
de lokalen voor ƒ 0,50 per week "stofschoon"
hield. Op zaterdag 29 november 1884 vond in de
gymnastiekzaal van de Hogere Burgerschool voor
Meisjes de feestelijke opening plaats.
De start van het museum was veelbelovend. Het
ledental was inmiddels tot 100 gegroeid en gedu-
rende de eerste vijf maanden werd het museum
door 3000 personen bezocht. De meeste bezoe-
kers kwamen op zondag, omdat de toegang dan
gratis was; woensdags moest een entree van
ƒ 0,25 worden betaald. Vanaf 1887/88 was ook
het bezoek op woensdag gratis. De openingstijden
waren van 13.00-16.00 uur. Tijdens tijdelijke ten-
toonstellingen was het museum dagelijks ge-
opend. In het seizoen 1885/86 trok vooral de ten-
toonstelling van kunstnaaldwerk veel belangstel-
Hef voormalige museumgebouw Wittevrouwenkade
6 in 1974. Foto Fotodienst Gemeente Utreclit. GAU,
Topografisch-Historische Atlas.
OuD-UtRECHT • SKPTEMBER 1993
95
-ocr page 100-
ling. Toch was het bestuur nog niet tevreden. Van-
af het begin was het de bedoeling aan het muse-
um ook een school te verbinden en men rustte
niet, voordat dit doel bereikt was. Het bestuur was
van mening dat de school "eene levensader voor
deze inrichting" moest worden, en dat het muse-
um daarna pas volkomen aan zijn taak zou beant-
woorden". De vereiste geldelijke middelen ontbra-
ken echter. Toen bleek dat van de regering voorlo-
pig geen steun te venwachten was, werden aan
diverse verenigingen verzoeken tot financiële on-
dersteuning gericht. Van het Hoofdbestuur van de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen kwam de
belofte dat aan de algemene vergadering voorge-
steld zou worden gedurende vijf jaar ƒ 500,- per
jaar te schenken. De behoefte aan kunstindustrieel
onderwijs werd zo dringend gevonden, dat men
de beslissing over deze subsidie niet eens afwacht-
te. Er werden lokalen in orde gebracht en per de-
cember 1886 gingen de avondlessen voor manne-
lijke leerlingen van start. Er hadden zich voor deze
cursus "ruim 30 jongelieden" aangemeld en er
werden na toelatingsexamens 11 leerlingen aan-
genomen. De minimumleeftijd was 16 jaar. De
jongens moesten in de wintermaanden maar liefst
vijf avonden in de week present zijn: op maandag,
dinsdag en vrijdag kregen zij van 7-9 uur les in
vaktekenen, op woensdag werd van 7-8 uur stijl-
en ornamentleer gegeven en op woensdag en
donderdag moest van 8-10 uur geoefend worden
in stijlvormen. Daarnaast werd van de leerlingen
"vrije studie" verwacht in het museum en de bibli-
otheek. Het schoolgeld bedroeg per jaar ƒ 10,-.
Per 1 april 1887 begonnen ook daglessen voor
vrouwelijke leerlingen; voor deze lessen, die op
twee middagen per week gegeven werden en die
ƒ 15,- per jaar kostten, hadden zich 17 dames op-
gegeven, van wie er 8 werden toegelaten. Het on-
derwijs werd gegeven door de directeur van het
museum, P.J. Houtzagers. De in het museum aan-
wezige kunstvoorwerpen en boeken dienden als
leermiddelen van de school; omgekeerd konden
ook de voor de school aangekochte leermiddelen
in het museum worden tentoongesteld.
Toen de subsidieverlening door de Maatschappij
tot Nut van 't Algemeen eenmaal zeker was, breid-
de men het onderwijs uit. In 1887/88 werd G.W.
Dijsselhof uit Amsterdam aangesteld als leraar in het
boetseren. Hij vertrok het jaar daarop naar Berlijn en
hij werd opgevolgd door de Amsterdamse beeld-
houwer L.J.Th. Kamman; deze gaf na enkele jaren
niet alleen lessen in boetseren, maar ook in beeld-
houwen en houtsnijden. In 1888/89 werd T. van der
Laars, eveneens uit Amsterdam, benoemd tot leraar
in het decoratief-schilderen (later ook handtekenen/
schilderen en ontleedkunde/proportieleer). Houtza-
gers gaf onderwijs in vaktekenen en stijl- en orna-
mentleer; vanaf 1907/08 werd hij daarbij geassi-
steerd door de architect C.J. de Haas. De cursussen
bleken in een behoefte te voorzien. Er meldden zich
ieder jaar weer belangstellenden. Vanaf 1889/89
was steeds een van de tentoonstellingen gewijd aan
werk van leerlingen. In 1890/91 werd besloten in
het vervolg getuigschriften uit te reiken aan leerlin-
gen die de school verlieten, en absentielijsten en
een "stamboek" bij te houden. Over de vlijt van de
leerlingen had men niet te klagen: "Er zijn wel en-
kelen, die het minder aangenaam vinden na den
ganschen dag gewerkt te hebben 's avonds ook
nog gebonden te zijn en dat op een leeftijd, waarop
hunne kameraden langs de straat loopen of in 't
koffiehuis doorbrengen, maar het meerendeel
woonde toch geregeld de lessen bij, en onder hen
zijn er verscheiden, die reeds 3 jaren de school be-
zochten"^. Verschillende leerlingen bleken "voor ar-
tistieken arbeid bruikbaar te zijn". Zij kregen diverse
opdrachten in de stad, bijvoorbeeld voor beeld-
houwwerk en sierschilderwerk. Het bestuur consta-
teerde in 1890/91 voldaan: "Het kan niet anders of
wij zullen door deze en dergelijke leerlingen invloed
gaan uitoefenen op onze industrie".
Inderdaad hebben veel van de jonge ambachts-
lieden die de lessen volgden, later hun sporen ver-
diend. Enkele voorbeelden: de schilder Douwe van
der Zweep, de edelsmid Jan Eloy Brom en de schil-
der P.F.A. Swillens. De leerling die de meeste roem
zou vergaren, was echter Gerrit Th. Rietveld. Hij be-
gon in 1904 op 16-jarige leeftijd met de avondles-
sen vaktekenen en stijl- en ornamentleer en zou de-
ze vier jaar lang volgen. Hij kreeg drie jaar achter-
een een prijs "wegens betoonde vlijt en getrouw
schoolbezoek" en in 1907/08 ontving hij ook nog
een prijs als "veelbelovende leerling". Door de les-
sen van architect Houtzagers is wellicht zijn interes-
se voor architectuur ontstaan. H. Schaafsma, die
ongeveer in dezelfde tijd de lessen volgde, schrijft
in zijn biografie over Rietveld in 1959: "Zijn leer-
meester, architect P. Houtzagers, was een deftig
man, die graag zelf van de bok de paarden voor
zijn elegante wagentje mende. Nog altijd spreekt
Rietveld met dankbaarheid over zijn lessen"''". De ar-
chitect P.J.C, Klaarhamer, bij wie Rietveld later, sa-
men met zijn vroegere medeleerlingen C. Mus en
R. Straus, avondlessen zou volgen, was zelf van
1893-1897 leerling van Houtzagers.
In 1894/95 kreeg het Museum van Kunstnijver-
heid de beschikking over het gehele gebouw Wit-
tevrouwenkade 6. Het jaar daarop kwam het ver-
heugende bericht, dat het de minister van Binnen-
landse Zaken behaagd had de vereniging een
OUD-UTRECHT • SEPTEMBER 1993
96
-ocr page 101-
zeer te spreken over de boogopeningen die in de
muren waren aangebracht. Vanuit de hal met het
portiershokje had men daardoor "het doorzicht
naar al de vertrekken". De kleuren van wanden en
vloer - geel, bruin en grijs - vormden "een uiterst
passenden, warmen achtergrond". De journalist
vond het "een vriendelijk, gezellig, smaakvol en
hoog interessant museum". Ook het onderwijs
wordt in zijn uitvoerige verslag genoemd: "En
waarlijk, voor hen die zich op deze studie toeleg-
gen, wordt ambacht en nijverheid geadeld tot
kunst". In verband met de verbouwing was het
museum een half jaar gesloten. Op 30 november
1897 vond de heropening plaats, waarvoor men,
evenals in 1884, bijeenkwam in het gymnastieklo-
kaal van de Hogere Burgerschool voor Meisjes.
Jhr.mr. Victor de Stuers, hoofd van de afdeling
Kunsten en Wetenschappen van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken, hield bij die gelegenheid een
rede over de geschiedenis van kunst en kunstnij-
verheid; hij wees daarbij ook op het belang van de
combinatie van school en museum: "een kunst-
school zonder museum doet denken aan een ma-
rine-instituut in Zwitserland"'.
jaarlijkse subsidie van ƒ 1000,- toe te kennen.
Men had nu dus de ruimte en de financiële midde-
len voor een verbouwing. De hoofdingang kwam
in het midden van de gevel aan de Wittevrouwen-
kade. De ruimten op de begane grond en de Ie
verdieping werden ingericht als museum en de 2e
verdieping werd geheel bestemd voor het onder-
wijs. De museumvoorwerpen konden, over meer
lokalen verdeeld, beter worden gerangschikt en
gunstiger worden tentoongesteld. Ool< werd de
verlichting verbeterd. Het bestuur was zeer tevre-
den over het resultaat; "Ons gebouw geeft nu, zij
't ook op bescheidene wijze, den indruk van een
Museum"^. Ook de journalist van het Utrechtsch
Provinciaal en Stedelijk Dagblad, die door "de be-
schaafde en humane directeur, de heer Houtza-
gers", door het vernieuwde museum rondgeleid
werd, was zeer enthousiast: "Hoe geheel anders
is, om bij het begin te beginnen, de ingang! Men
wil zich vervoegen bij de achterdeur, heel om den
hoek, die langs een leelijke trap naar nauwe bo-
venportalen leidde; - jawel, met krijt grijnst u het
woord 'gesloten' van die deur tegemoet en ge be-
speurt dat thans de heuschelijke ingang van het
gebouw, vlak in het midden van het front, wezen-
lijk tot het museum leidt"^. De journalist was ook
Een van de zalen van het museum, ingericht als ka-
mer in de stijl van de Hollandse renaissance. Illustra-
tie in de catalogus van 1902. GAU, arch. MvK,
inv.nr. 10.
OuD-UTKECHT • SEPTEMBKK 1993
97
-ocr page 102-
Uit de catalogus die Houtzagers in 1902 samen-
stelde, blijkt welk materiaal men in het museum
kon tegenkomen. De verzameling was verdeeld in
vijf afdelingen. De eerste afdeling ("werken in
steen en plastiek in zachtere stoffen") bevatte
vooral modellen en afgietsels van fragmenten van
gebouwen en van beeldhouwwerken uit diverse
periodes en landen. In de tweede afdeling was
"ceramiek" ondergebracht; daar kon men Chinees
en Japans porselein aantreffen, maar ook Wedge-
wood, Delfts aardewerk, een vaasje van de
Utrechtse fabnek Mobach, glazen uit de 17de
eeuw en een gebrandschilderd raam van H.J. Geu-
er. De derde afdeling toonde "werken in hout":
meubels, kistjes en andere houten voorwerpen,
maar ook nagemaakte panelen van kasten en deu-
ren. Een van de vertrekken was als een kamer in-
gericht met meubels en voorwerpen uit de Hol-
landse renaissance. De vierde afdeling, "werken in
metaal", bevatte kandelaars en andere voorwer-
pen (waaronder veel reprodukties) en fragmenten
van gebouwen, zoals gevelankers en deurbeslag.
In de vijfde afdeling was textiele kunst opgeno-
men: (imitatie)gobelins, Chinees borduurwerk, zij-
den stoffen, macraméwerk, diverse soorten kant,
enz. Naast deze vijf afdelingen waren er nog "di-
versen", zoals een "parlemoerenschelp" en een
"oud muntbiljet uit 1793". Bij alle afdelingen
werd getracht voorwerpen van zoveel mogelijk pe-
riodes en volkeren te tonen. De voorbeeldfunctie
van het matehaal was daarbij van meer belang
dan de waarde in geld. Er was dan ook in heel
veel gevallen sprake van afgietsels, imitaties en re-
produkties. Houtzagers geeft dat in zijn catalogus
toe: "Niet alle voorwerpen kunnen meesterwerken
genoemd worden"'°.
ERSLAG * *
DER VEREENIGINO HET
UTRECHTSCH MUSEUM
VAN KUNSTNIJVERHEID
« » TE UTRECHT, m
S^c? * JAAR « MCM—MCMI
UITGEBRACHT « IN * DE
ALGEMEENE VERGADE
RING VANXXIX MEI MCMI
ffi
Jaarverslag over 1900-1901. GAU, arch. MvK, uit
inv. nr-4.
In de tien jaren die op de verbouwing van 1897
volgden, werden nog meer verbeteringen aange-
bracht. In 1905/06 was het dank zij een legaat
mogelijk de ruimten op te knappen en de verza-
meling anders te rangschikken. In 1907/08 wer-
den twee schoollokalen tot één verenigd en wer-
den de oude lampen in alle schoollokalen vervan-
gen door "hangend gloeilicht". Ondanks deze
verbetehngen kreeg men steeds meer de behoefte
aan andere huisvesting. Zowel voor het museum
als voor de school waren de lokalen te krap. De
geldmiddelen gingen echter achteruit door verlies
van leden. Het jaarverslag over 1913/14 meldt
somber: "In weerwil van de uiterste zuinigheid
blijven de rekeningen tekorten aanwijzen. (...) Ons
streven wordt blijkbaar door het beschaafde deel
der burgerij nog te weinig gewaardeerd en ook bij
de regeering wordt nog te weinig ingezien, hoe-
zeer het kunstindustrieel onderwijs tot vermeerde-
98
OuD-UTHKCEIÏ • SKI'ÏKMBKEi 1993
-ocr page 103-
meentebestuur en gemeentearchivahs'l De laatste
had in die tijd nog de leiding over het Centraal Mu-
seum. De secretaris van de vereniging, jkvr.dr. C.H.
de Jonge, bevond zich in een moeilijke positie,
want zij was tevens conservatrice van het Centraal
Museum. In 1921 werd dan toch overeenstemming
bereikt over de aankoop door de gemeente van
een deel van de verzameling voor het bedrag van ƒ
4000,-. Het ging om 215 voorwerpen, in waarde
variërend van ƒ 2,- (voor een ijzeren haardplaat) tot
ƒ 800,- (voor een eikehouten dubbele kast op bal-
poten met inleg van ebbehout)'". In februari 1922
vond de verhuizing plaats. Het museum was toen al
enkele jaren voor het publiek gesloten.
Terwijl het museum opgedoekt werd, had men
nog steeds grote plannen met het kunstnijverheids-
onderwijs. In 1918/19 werd zelfs besloten een dag-
school op te richten. De heer Houtzagers, die meer
had gezien in uitbreiding van de avondcursussen,
wachtte deze verandering niet af. In het verenigings-
jaar 1919/20 trad hij af als directeur van museum en
school. In het jaarverslag werd zeer terecht "een
woord van hulde en dank" geplaatst voor alles wat
Houtzagers gedurende 37 jaar had gedaan "ten bate
van het Kunstnijverheids-onderwijs en de ontwikke-
ling van den Kunstzin". De assistent-leraar C.J. de
Haas werd voorlopig benoemd als waarnemend di-
recteur. In 1920/21 werden twee nieuwe leraren aan-
gesteld: W. van Leusden en Jaap Gidding, Intussen
werd nog steeds gewacht op een andere behuizing.
In de jaarverslagen van 1918/19 en 1919/20 werd
zonder verdere toelichting meegedeeld: "De verhui-
zing naar het Catharijneklooster kon nog niet plaats
hebben". Daarna had men de handen vol aan finan-
ciële problemen: "Terwijl de plannen tot reorganisa-
tie der School na de in het vorig jaarverslag bedoelde
besprekingen meer en meer een stadium van rijpheid
bereikten, verstoorde de door economische toestan-
den geboden spaarzame besteding van Rijks- en Ge-
meentemiddelen elke illusie omtrent de mogelijkheid
van uitvoering ervan"'^ Na teleurstellende onderhan-
delingen met de gemeente over verbetering van het
gebouw werd zelfs overwogen de school op te hef-
fen. Zo ver kwam het echter (nog) niet: de gemeente
stelde in 1922 de Openbare Lagere School aan de
Weistraat (later Mgr. Van de Weteringstraat) beschik-
baar voor het onderwijs. De vereniging zou slechts
korte tijd gebruik maken van de nieuwe huisvesting.
Begin 1924 kwam de onheilstijding dat de minister
om bezuinigingsredenen besloten had de subsidie na
april in te houden. Toen bleek dat de gemeente ook
niets voelde voor een verdere voortzetting van het
onderwijs, moest het bestuur besluiten de lessen met
ingang van 15 april 1924 te beëindigen. De laatste
cursus werd nog door 27 leerlingen gevolgd.
ring van welvaart kan bijdragen". Er werd wel
door rijk, provincie en gemeente een subsidie ver-
leend, maar het bestuur vond dat het kunstindus-
trieel onderwijs vergeleken met het ambachtson-
derwijs stiefmoederlijk bedeeld werd. De getallen
tonen aan hoe nijpend de situatie was: het leden-
tal bedroeg in 1894/95 nog 139, tien jaar later 77
en twintig jaar later, dus in 1914/15, 33. Het aan-
tal bezoekers verminderde van 1800 in 1894/95
tot 250 in 1914/15. Er was echter toch een licht-
puntje: in 1914 besloot de Gemeenteraad het
voormalige Catharijneconvent aan de Lange
Nieuwstraat, dat Militair Logement geweest was,
aan de vereniging af te staan".
Reeds in 1912/13 had het bestuur het oog laten
vallen op dit voormalige kloostergebouw, dat ruim
tweemaal zoveel ruimte bood als het gebouw aan
de Wittevrouwenkade. Het gemeentebestuur bleek
wel iets te voelen voor dit idee, maar het besluit
daarover kwam net te laat. De Eerste Wereldoorlog
brak uit, met als gevolg dat een subsidieverhoging
door het rijk teruggenomen werd en het klooster-
gebouw vooreerst nog voor militaire doeleinden
beschikbaar moest blijven. "Voorwaar een groote
teleurstelling", schreef het bestuur in het jaarver-
slag over 1915/16. Vanaf 1 januari 1916 werd de
verhoging van de rijkssubsidie alsnog verleend,
maar voor het gebruik van het Catharijneconvent
moest gewacht worden op vrede. Bovendien moes-
ten de lessen beperkt worden door het gebrek aan
brandstof. Men hield echter de moed erin en maak-
te in 1917 zelfs plannen tot uitbreiding en reorga-
nisatie van het onderwijs. Het werd steeds meer
duidelijk, dat het onderwijs meer toekomst had dan
het museum. Uit de bezoekersaantallen bleek dat
men uitgekeken raakte op het museum, dat on-
danks alle goede bedoelingen een nogal rommelige
indruk gemaakt moet hebben. Het bestuur zag bo-
vendien in, dat de verzameling "nimmer zoodanige
uitbreiding zoude kunnen verkrijgen, dat zij een
volledig beeld zou geven van de ontwikkelingsgang
der Kunstnijverheid"'''. In 1919 werd besloten een
groot deel van de collectie ter overname aan de ge-
meente Utrecht aan te bieden ten behoeve van het
Centraal Museum. Alleen de gipsafgietsels van
bouwfragmenten en architectonische beeldhouw-
werken, en een klein aantal kunstnijverheidsvoor-
werpen zouden als "voorbeelden-verzameling voor
dagelijksch gebruik" behouden worden. De onder-
handelingen over de overname namen veel tijd in
beslag. De gemeente wilde graag een deel van de
verzameling in het Centraal Museum opnemen, dat
in 1921 zou verhuizen naar de Agnietenstraat. Over
de prijs, de selectie en de voorwaarden werd echter
uitvoerig gecorrespondeerd tussen vereniging, ge-
OüD-UtRECHT • SEPTEMBER 1993
99
-ocr page 104-
De vereniging, die in 1924 nog slechts 14 leden
telde, bleef na de opheffing van zowel museum
als school vreemd genoeg bestaan. De naam was
inmiddels wel gewijzigd. In verband met de slui-
ting van het museum waren in 1921 nieuwe statu-
ten opgesteld. Het doel was sindsdien "de voort-
brengselen der nijverheid in vorm en versiering te
veredelen" en dit doel trachtte men alleen nog te
bereiken door het geven van onderwijs'"^, in de
statuten duikt ineens de nieuwe naam op: "Veree-
niging ter Bevordering van Nijverheidskunst". Als
oprichtingsjaar wordt niet 1921 maar 1914 aange-
houden. Dit was een truc om te verdoezelen dat
de Vereeniging "Het Utrechtsch Museum van
Kunstnijverheid", die in 1884 opgericht was voor
een periode van 29 jaar en 8 maanden, officieel in
1914 opnieuw opgericht had moeten worden. Pas
in 1929 kwam dit gesmokkel aan het licht en
werd eraan getwijfeld of de nieuwe vereniging
wel rechtspersoonlijkheid bezat"'. De vereniging
kon echter ongehinderd haar sluimerend bestaan
voortzetten. Toen er in 1957 nog slechts twee ver-
enigingsleden (tevens bestuursleden) over waren,
besloot men toch maar tot opheffing over te
gaan. De eigendommen werden bestemd voor de
"Stichting Kunstbevordering", die op 29 augustus
1958 opgericht werd. De nieuwe stichting had tot
doel "de ontwikkeling van jonge Utrechtse Kun-
stenaars op het gebied van de schilderkunst, de
beeldende kunst en kunstnijverheid, in de meest
uitgebreide zin, te bervorderen"'^. De twee laatste
bestuursleden van de opgeheven vereniging, jhr.ir.
A.R. von Weiier (directeur van de NV. "Koninklijke
Begeer Ateliers voor Edelsmeed- en Penningkunst)
en mr. J.H. Fischer (advocaat en procureur) kregen
een zetel in het stichtingsbestuur.
De Stichting Kunstbevordering heeft het ruim
twee decennia volgehouden. Na de liquidatie
werd het resterende kapitaal bestemd voor het
vervaardigen van bronzen bustes van de compo-
nisten Béia Bartók en Peter Schat. Deze "compo-
nistenkoppen" werden op 7 januari 1981 over-
handigd aan het Muziekcentrum Vredenburg. Een
paar maanden later, op 13 mei 1981, werd door
de voormalige secretaris het archief van de stich-
ting geschonken aan de Gemeentelijke Archief-
dienst Utrecht. Dit archief bevatte ook stukken van
de Vereeniging "Het Utrechtsch Museum van
Kunstnijverheid" en de "Vereeniging ter Bevorde-
ring van Nijverheidskunst". Bij het Centraal Muse-
um te Utrecht berust het grootste deel van het ar-
chief - inclusief leerlingenregisters - van de beide
verenigingen. Deze stukken zijn vermoedelijk in
1924 door de laatste secretaris, mevrouw De Jon-
ge, meegenomen naar het Centraal Museum,
waar zij immers werkzaam was als conservatrice
(later als directrice). Dank zij de bewaard gebleven
archivalia zullen het Museum van Kunstnijverheid
en de bijbehorende school niet geheel in vergetel-
heid raken.
Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
J. N. van der Meulen
Alexander Numankade 199, 3572 KW Utrecht
Noten:
1.  GAU, arch. MvK, inv.nr. 4, in jaarverslag
1884/85.
2.  GAU, arch. MvK, inv.nr. 1.
3.  GAU, bibl.sign: L 63 III g, 30 november 1884.
4.  GAU, arch. MvK, inv.nr. 4, jaarverslag
1884/85.
5.  Ibidem, jaarverslag 1890/91.
6.  Schaafsma, H., Gerrit Rietveld, bouwmeester
van een nieuwe tijd. Utrecht, 1959. GAU,
bibl.sign: XIII A 3.
7.  GAU, arch. MvK, inv.nr. 4, jaarverslag
1897/98.
8.  GAU, bibl.sign: L 63 IV j, 28 november 1897.
9.  GAU, arch. MvK, inv.nr. 4, bijlage jaarverslag
1897/98.
10.  GAU, arch. MvK, inv.nr. 10.
11.  GAU, bibl.sign: XXXIII F 15 pag. 641-642 en
XXXVI A 21 nr. 27.
12.      GAU, arch. MvK, inv.nr. 5, jaarverslag
1918/19.
13.  GAU, arch. Gemeentelijke Archief- en Foto-
dienst, inv.nrs. 57-60.
14.  Ibidem, inv.nr. 59, brief nr. 116.
15.  GAU, arch. MvK, inv.nr. 13, jaarverslag
1921.
16.  GAU, arch. MvK, inv.nr. 11.
17.  GAU, arch. departement Utrecht van de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, inv.nr. 89.
18.  GAU, arch. MvK, inv.nr. 15.
GAU = Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
MvK = Vereeniging "Het Utrechtsch Museum
van Kunstnijverheid", Vereeniging ter Bevordering
van Nijverheidskunst en Stichting Kunstbevorde-
ring
OUD-UTRKCIIT • SKI'TKMBKH 1993
100
-ocr page 105-
EEN KLEI-
NOOD UIT
EEN GRAF-
KELDER
Dit kleine gouden sieraad is on-
langs verkregen door een schenking
van de heer Schalk Toom uit Harder-
wijk. Het bestaat uit twee door een
enkele schakel aan elkaar verbonden
holle knoopjes met elk een doorsne-
de van 11 mm, waarop ondanks de
slijtage nog enige motieven ter ver-
siering te bespeuren zijn.
BOEKENSCHOUW
Onlangs verschenen in de op de geschiedenis
na 1600 gerichte reeks cahiers voor lokale en re-
gionale geschiedenis twee nieuwe delen (10 en
11). Bos en Van Maanen bespreken de fiscale
bronnen, terwijl Duijvendak en De Jong zich rich-
ten op het onderzoek naar elites. De deeltjes uit
deze serie geven eerst een overzicht van het be-
handelde onderwerp, leggen de in het onderzoek
gebruikte termen en theorieën uit en geven ver-
volgens aan hoe archiefbronnen voor dit historisch
onderzoek gebruikt kunnen worden. Tot slot volgt
een handwijzer voor archieven en literatuur. Aan-
bevolen voor iedere onderzoeker en archiefbezoe-
ker, die met haar of hem onbekende bronnen wil
gaan werken.
N,J.P.M. Bos en R.C.J. van Maanen, Fiscale
bronnen: structuur en onderzoeksmogelijkheden
M.G.J. Duijvendak en J.J. de Jong, Eliteonder-
zoek: rijkdom, macht en status in het verleden
(De Walburg Pers, Zutphen 1993).
Kleurrijk Utrecht
Kleurrijk Utrecht. Dagelijks leven in een multi-
culturele stad.
Utrecht, Nederlands Centrum voor
Volkscultuur, 1993. 128 biz. m. ills. ISBN 90
71840 21 2. Prijs ƒ 17,50.
De oude bisschopsstad Utrecht herbergt anno
1993 een scala aan nationaliteiten. Dit boek is een
verzameling van interviews met Utrechters van
buitenlandse herkomst die ieder hun persoonlijke
verhaal vertellen. Invalshoek is het leven van alle-
dag in een multiculturele stad. Thematisch geor-
dend komen aan bod de beleving van de vrije tijd,
waarbij dans en muziek een voorname plaats in-
neemt, en gebruiken en gewoonten rondom de
levensloop: volwassen worden, huwelijk en dood.
De geschiedenis van de migratie wordt behandeld
in een inleidend hoofdstuk en in drie interviews
met respectievelijk iemand van hugenootse af-
komst, wiens voorouders al enkele eeuwen gele-
den naar Nederland kwamen, een Indonesische
vrouw en een historica van Portugees-Joodse/Indo-
nesische afkomst.
Het sieraad is onnstreeks 1949 gevonden in
de zogeheten Zakkendragerskelder van de Ja-
cobikerk te Utrecht bij de aanleg van de cen-
trale verwarnning. Gilden konden in kerken
onder andere hun eigen altaar en grafperk
verkrijgen en het Zakkendragersgilde had se-
dert de 15de eeuw een altaar in de Jacobi-
kerk. De grafkelder van het gilde bevond zich
onder het gewelf van de St. Andreaskapel.
Dit sieraad heeft vermoedelijk dienst ge-
daan als sluiting van een lijkwade van een
overleden lid van het Zakkendragersgilde,
hoewel de slijtage aangeeft dat dit niet het
enige gebruik geweest zal zijn.
Foto: Archeologisch Bouwhistorisch Centrum
OuD-UTKECHT • SEPTEMBER 1993
101
-ocr page 106-
Uitgaven van de SPOU, het
Monumenten Inventarisatie
Project
Samen met Kerckebosch B.V. in Zeist geeft de Stichting
Publikaties Oud-Utrecht (SPOU) een serie rijk geïllustreerde
monumentenboeken uit, gebaseerd op de gegevens die
zijn verzameld in het kader van het Monumenten Inventa-
risatie Project in de provincie Utrecht. Per gemeente wordt
een beschrijving gegeven van de belangrijkste monumentale gebouwen, buiten-
huizen, woonhuizen, kerken, boerderijen e.d. Verder bevat ieder deel een uitge-
breid historisch overzicht van de gemeente. De reeks staat onder redactie van
R.K.M. Blijdenstein en F. Gaasbeek. De SPOU kan de delen met een korting van
20% verkopen aan leden van historische verenigingen. Het verkooppunt is de Ge-
meentelijke Archiefdienst, Alexander Numankade 199, Utrecht. De volgende delen
zijn inmiddels verschenen:
Houten deel 1 (uitverkocht). Houten deel 2 (320 biz.; ledenprijs ƒ23,60), Bunnik
(286 biz.; ƒ19,60), IJsselstein (293 biz.; 19,60), Langbroek (200 biz.; ƒ19,60), Wijk
bij Duurstede
(315 biz.; ƒ23,60), Cothen (168 biz.; ƒ23,60), Montfoort (318 biz.;
ƒ31,60), Veenendaal (168 biz.; ƒ23,60) en Bunschoten (207 biz.; ƒ27,60).
In voorbereiding zijn: Amerongen, Driebergen, Vleuten/De Meern, Baarn, De Bilt, Doorn
en Amerongen.
Korting voor leden van Oud Utrecht.
Onlangs verscheen bij de uitgeverij Matrijs het boek Zuidutrechts woorden-
boek. Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikkerwaard
van de
hand van de Utrechtse taalkundige dn H. Scholtmeijer Dit fraai verzorgde boek
omvat totaal 184 bladzijden, waarvan 64 het eigenlijke woordenboek vormen.
De overige pagina's handelen over taal, tradities en volksleven in het zuiden van
de provincie Utrecht.
De uitgeverij biedt de leden van Oud Utrecht een aantrekkelijke korting. Nor-
maal kost dit boek f 34,95, nu slechts ƒ 29,95 (incl. verzendkosten). U kunt het
boek in uw bezit krijgen door dit bedrag over te maken op girorekening 42 39
476 ten name van Uitgeverij Matrijs, Postbus 670, 3500 AR Utrecht, onder ver-
melding van 'Zuidutrechts woordenboek'. U krijgt het dan zo spoedig mogelijk
toegezonden.                                                                         /
im
Oud-Utrecht ■ september 1993
-ocr page 107-
Europese steun voor
kasteeltuin Sypesteyn
• * •


* * *
De Commissie van Europese Gemeenschappen heeft voor 1993 een viertal Ne-
derlandse historische tuinen een subsidie toegekend: onder hen is de tuin van het
kasteel Sypesteyn te Utrecht.
Alhoewel het misschien in eerste instantie voor Nederlandse culturele instellin-
gen niet direct voor de hand lijkt te liggen zich tot de Europese Commissie te
wenden voor steun, is de Commissie sinds 1986 actief op het gebied van de in-
standhouding van het Europese architectonische erfgoed. Achtergrond daarbij is
niet alleen om het culturele belang te dienen, maar ook een "investering (te) vor-
men voor de economische, sociale en regionale ontwikkeling van Europa". Daarbij
wordt niet alleen aan werkverschaffing en ontwikkeling van toerisme gedacht,
maar ook aan "improving the quality of life, encouraging apprenticeships in the
restorations crafts and professions...".
de plant- en boomsoorten, waaronder vele exotische.
De tuin is in later jaren goed gedocumenteerd. Zo
was er in 1977 een tentoonstelling op Sypesteyn,
waarbij een catalogus verscheen. Jonkheer Van Sype-
steyn zelf tenslotte schreef zijn opvattingen neer in
het in 1910 uitgekomen werk "Oud-Nederlandse
Tuinkunst".
Het door de Europese Commissie gesteunde pro-
ject is er op gericht, de tuin goed te kunnen conser-
veren, het kleine paviljoen te reconstrueren, bescha-
digde ornamenten te restaureren en opnieuw be-
plantingen uit te voeren. De tuin is publiekelijk
toegankelijk.
Het thema voor 1994 is al vastgesteld, en betreft
de conservering en restauratie van historische gebou-
wen als theaters, concert-hallen, bioscopen en derge-
lijke. Voor meer informatie kunt u zich wenden tot
het Bureau van de Europese Commissie in Nederland
in Den Haag.
Elk jaar worden de subsidies toegekend aan de
hand van een thema, en voor 1993 was dit "histori-
sche tuinen". Van de 656 aanvragen uit alle EG lan-
den zijn er 58 projecten geselecteerd. Aan het eind
van het jaar wordt in Brussel een tentoonstelling aan
alle projecten gewijd en vindt er een "official awards
ceremony" plaats. In Nederland zijn vier projecten
uitgekozen: Landgoed Genbroek (Beek, Limburg), de
baroktuinen van kasteel Neercanne (Maastricht), de
historische graftuin in Leiden en de kasteeltuin van
Sypesteyn in Utrecht.
De tuin van kasteel Sypesteyn is aangelegd onder
persoonlijke leiding van jonkheer C.H.CA. van Sype-
steyn tussen 1902 en 1907. Zijn grote voorbeeld was
daarbij de tuinaanleg uit de 17de en 18de eeuw. Ty-
pisch vroeg 17de eeuwse elementen als de rozentuin
zijn gecombineerd met barokke elementen als de lin-
denlaan op de lengteas, die een "vista" vormt. Naast
de keuze voor een historische aanleg, heeft jonkheer
Sypesteyn gekozen voor een groot aantal verschillen-
OuD-UtRECHT • SEPTEMBER 1993
103
-ocr page 108-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
66e jaargang, nummer 10 - oktober 1993
CD
-       'C
^     OJ
O  .9^
u   O)
OJ     O)
x:    i/i
on   x:
1/1
l/l "O
I O
O) c
C
cn
dl
.5^ 3
OJ o
C U
< 3
TO
< -p
Spnngweg 110 tot en met 130. De Mieropscameren aan de
Spnngweg behoren tot de vroegste aankopen van het Utrechts
Monumentenfonds (1968). Foto: Hans Collard
Utrechts Monumentenfonds vijftig jaar
.__^ I. bibliotheek: DER
1^^3 I RIJKSUNIVERSITEIT 1
1 UTRECHT I
-ocr page 109-
Agenda
26 oktober
Een kleine excursie van de activiteitencommissie
We zijn te gast bij de Historische Kring
Nieuwegein in Boerderij IJsselstee, Geinoord 12 te;
Nieuwegein. Aanvang 20.00 uur. Zie elders in dit
nummer.
Maandblad Oud-lJtrecht
66e jaargang nr. 10 - oktober 1993
Het Maandblad is een uitgave van de Vereni-
ging Oud Utrecht, vereniging tot beoefening en
tot verspreiding van de kennis der geschiedenis
van stad en provincie Utrecht.
Voorzitter; H.H.W. Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging Oud-
Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930,
Redactie: M, Dolfin, M. van Hattem, B. van den Hoven
van Genderen, M.C. van Oudheusden, B. van Santen,
E. Tigelaar, M, van de Vrugt, A. van der Zeijden.
Vormgeving: B&U, Erik Uitenbogaard (bNO).
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654.
27 oktober
Start cursus naar aanleiding van de
tentoonstelling "Maria van Hongarije" in het
Catharijneconvent, georganiseerd door
Kunsthistorische Leergangen Utrecht. Opgeven en
info: 030-769187
30 oktober t/m 12 december
Tentoonstelling "Feesten in Amersfoort! Over
keien, koningen en kroonjaren". Getoond worden
herinneringsobjecten welke vervaardigd zijn naar
aanleiding van de Oranje-, eeuw- en keifeesten in
de periode 1870 tot 1970.
Museum Flehite, Breestraat 80, 3811 BL
Amersfoort, tel. 033-619987
31  oktober
Kaderdag voor bestuurs- en commissieleden Oud-
Utrecht, Kasteel Renswoude
6 november
Excursie naar de tentoonstelling "Maria van
Hongarije" in het Catharijneconvent,
georganiseerd door Bureau Bremmer. Opgeven en
info: 030-340413
17 november
Najaarscontactavond voor leden van de
historische verenigingen in de provincie Utrecht,
georganiseerd door de Stichting Stichtse
Geschiedenis. Het thema is "Historische
verenigingen en het verzamelen van
oudheidkundige voorwerpen". Plaats van
handeling is het Veenmuseum in Vinkeveen.
Aanvang om 20.00 uur. Zie elders in dit nummer.
24 november
Najaarsledenvergadering van Oud-Utrecht in de
Fundatie van Renswoude, Agnietenstraat 5. Na de
vergadering geeft Roos Fokkema een lezing, die
zal gaan over de Kelten. Aanvang vergadering
19.30 uur, aanvang lezing ca. 20.45 uur.
Zie elders in dit nummer.
Van de redactie
Het Utrechts Monumentenfonds bestaat
vijftig jaar. Het bestuur van deze stichting
geeft in dit nummer een indruk van haar ge-
schiedenis en toekomst.
Momenteel zijn er twee tentoonstellingen
in Utrecht waar we graag uw aandacht op
vestigen: "Alles wat esthetisch boeit" in het
Centraal Museum en "Maria van Hongarije"
in het Catharijneconvent. In het november-
nummer zullen we de schijnwerpers richten
op de tentoonstelling in het Catharijnecon-
vent, die te zien is tot 28 november. Aukje
Vergeest belicht het ontstaan van de
"Utrechtse Van Baaren-collectie en de collec-
tie Hannema-de Stuers in het nummer dat
voor u ligt. We wensen u veel leesplezier en
wellicht tot ziens tijdens excursies, najaars-
contactavond of de algemene ledenvergade-
ring.
De Redactie
L
Oud-Utrecht • oktober 1993
105
-ocr page 110-
Utrechts
Monumentenfonds
vijftig jaar
In april 1968 stond in dit maandblad een artikel onder de kop "het Utrechts
Monumentenfonds, 25 jaar". Daarin werd in kort bestek een overzicht gegeven
van de activiteiten van het Fonds tot dan toe. Na twintig jaar waarin het Fonds
deed wat men van een fonds mag verwachten, namelijk het geven van bijdragen
aan eigenaren die een onderdeel van hun oude woonhuis wilden herstellen of
verbeteren, was het Fonds toen nog maar net een nieuwe weg ingeslagen.
besproken 25 jaar heel wat restauraties heeft uitge-
voerd. Een hoogtepunt werd bereikt rond 1980 toen
er tegelijkertijd 49 huizen (waaronder drie com-
plexen Godscameren) het restauratieproces onder-
gingen. Maar vrijwel ieder jaar zette het Fonds één
of enkele restauraties in gang.
De huizen van het Fonds
De huizen, waarvan het Fonds nu nog eigenaar is,
liggen verspreid over Utrechts oude stad en zelfs,
sinds kort, er net buiten (Wittevrouwensingel 89 en
90). Ze staan in het noordelijke deel (Lange Lauwer-
straat 22) en in het zuiden (Agnietenstraat 8 tot en
met 30). Langs de grachten staan er (Nieuwegracht
82 bijvoorbeeld, Oudegracht 237) en in "achteraf-
straatjes" (Zilverstraat 2, 4, 12 en 34, Jacobskerk-
steeg 25). Sinds begin dit jaar zijn ze gemakkelijk te
ontdekken door de "huisbordjes" met het logo van
het Fonds.
Meestal zijn het woonhuizen in de strikte zin van
het woord, maar ze herbergen ook winkeltjes, zoals
de jeugdboekenwinkel in Predikherenstraat 26 en de
kaarsenwinkel van Ruud Snel in de Donkerstraat.
Voor een belangrijk deel zijn het kleinere huizen,
met voorop de vier complexen Godscameren; de ca-
meren van Mana van Pallaes aan de Agnietenstraat,
de Mieropscameren aan de Springweg, de Margaret-
henhof aan het Jansveld en de Bruntscameren aan
Bruntenhof en -steeg. Maar er zijn ook grote huizen,
die in appartementen zijn gesplitst: Jeruzalemstraat
8/10, Bhgittenstraat 20.
Soms staan ze op markante punten zoals Oude-
gracht 279 (op de hoek van de Lange Smeestraat
Oud-Utrecht • oktober 1993
Van 1965 af had het bestuur besloten zelf histori-
sche woonhuizen aan te kopen en te restaureren. In
1968 had men al 15 huizen aangekocht (waaronder
de elf Mieropscameren aan de Springweg) waarvan
er al drie waren gerestaureerd. En ter gelegenheid
van het 25 jarig bestaan werd een groots project
aangekondigd: de restauratie van complex 't Hoogt.
De uitvoering van het plan zou eerst in 1971 van
start gaan en bijna drie jaar vergen, maar het is dan
ook het grootste project dat het Fonds in zijn be-
staan ondernam.
Nu, in 1993, zijn we weer 25 jaar verder: op 18
november a.s. bestaat de Stichting Het Utrechts Mo-
numentenfonds 50 jaar. Reden genoeg om in het
maandblad van Oud-Utrecht terug te kijken over de
laatste 25 jaar. In dit maandblad, want tenslotte was
Oud-Utrecht in 1943 - na elf jaar vooroverleg! - met
de gemeente mede-oprichter van het Fonds en nog
altijd wordt één van de bestuursleden door het be-
stuur van Oud-Utrecht benoemd.
In concrete cijfers heeft het Fonds sinds 1968 nog
zo'n honderd huizen gekocht of in erfpacht van de
gemeente overgenomen. Niet al die panden zijn nog
eigendom: op dit moment worden er nog negentig
door het Fonds beheerd. Zestien huizen werden in
de loop der jaren verkocht of in erfpacht uitgegeven.
De meest opvallende daaronder zijn wel het Huis
Oudaen (dat overigens maar drie jaar eigendom van
het Fonds was en toen aan de gemeente werd over-
gedragen) en het grote, uit bouwhistorisch oogpunt
zeer belangwekkende Nieuwegracht 40.
Dat tegenwoordige bezit verkeert vrijwel helemaal
in goede staat. En dat betekent dat het Fonds in de
106
-ocr page 111-
23 en de recent verworven panden aan de Witte-
vrouwensingel.
De restauraties
Het Fonds heeft van het begin af op het stand-
punt gestaan dat bij een restauratie de bestaande si-
tuatie - dat is alles wat vorige generaties van een
huis gemaakt hebben - zo enigszins mogelijk moet
worden behouden. Zeker moet niet dan op zeer
goede gronden een oudere maar verdwenen vorm
worden teruggerestaureerd. De invloed van de op-
vattingen op dit punt van prof. Temminck Groll, die
vele jaren deel uitmaakte van het bestuur, is in die
opvatting merkbaar.
Niet altijd is toepassing van dit beginsel volledig
mogelijk. Een - meestal niet zo oud - onderdeel van
een gebouw kan soms uit constructieve overwegin-
gen niet worden gehandhaafd. Ook onze voorou-
ders leverden wel eens knoeiwerk. En soms wordt
een onderdeel zo ontsierend gevonden dat iedereen
vindt dat het moet verdwijnen. Daarnaast stellen de
vergunninggevende overheidsinstanties eisen die
niet met de opvatting stroken. Maar in het algemeen
heeft het Fonds en hebben zijn architecten zich aan
de regel van behoud gehouden.
Dat betekende dat scheve vloeren scheef bleven,
dat een volgens bouwvoorschriften te lage verdie-
pingshoogte toch gehandhaafd bleef (moet je er
maar een passende huurder bijzoeken) dat een 16de
eeuwse kap niet - ondanks een aanvankelijke eis van
de brandweer - in gipsplaten werd verpakt en dat
een geveltje dat scheef stond en ieder moment kon
instorten niet werd gesloopt maar rechtgezet.
Deze manier van restaureren kreeg niet altijd en
van iedereen instemming. Esthetische opvattingen
(kruiskozijnen met glas-in-lood zijn toch veel mooier
dan die laat-19de eeuwse T-ramen) speelden daarbij
de belangrijkste rol. Langzamerhand echter vindt de
gedachte ingang dat het boeiend is om de geschie-
denis van een huis eraan af te kunnen lezen; dat
daarom allerlei details bewaard moeten blijven - in-
dien noodzakelijk alleen in de vorm, die werd over-
geleverd maar waarvan het materiaal noodzakelijker-
wijs moest worden vervangen.
Hoe deed het Fonds dit?
Praten over geld is niet geliefd. Maar voor een
Fonds dat zeker in het midden van de zestiger jaren
en ook nu nog over een heel beperkt eigen vermo-
gen beschikt is geld nu eenmaal een heel belangrijke
zaak.
Aanvankelijk waren de subsidies van de overheid
heel hoog en ook nog direct beschikbaar. Rijk, pro-
vincie en gemeente namen de subsidiabele kosten
van een restauratie geheel voor hun rekening en bij-
na alle kosten waren subsidiabel. Maar dat was in de
Nieuwegracht 35, 37 en 39
Drie tiuizen op een rij aan de Nieuwegractit. I-let
smalle nr. 37 is het eerste huis dat, in 1967, door
het Fonds werd gerestaureerd. De voorgevel, met
het wapen van de vermoedelijke bouwheer, de fami-
lie Van Weede, vertoont een voor Utrecht zeldzame
verwantschap met de in de eerste helft van de 17de
eeuw door Hendrick de Keijser in Amsterdam ge-
bouwde woonhuizen. Noordelijk ligt het 15de
eeuwse nr. 35, dat eveneens eigendom van het
Fonds is, en zuidelijk nr. 39, dat in 1972 door de
stichting werd gerestaureerd tot drie woningen. In
het rechter voorhuis van nr. 39 is het restant van een
poortgang zichtbaar. Foto: Hans Collard.
met het best bewaarde pothuis van Utrecht), Nieu-
wegracht 205 (de voormalig Regentenkamer van
Maria van Pallaes) en Oudegracht 319-321 op de
hoek van de Geertestraat.
Hun ouderdom varieert sterk: van de 15de tot de
19de eeuw, maar het zwaartepunt ligt bij huizen die
in de 17de eeuw werden gebouwd. De oudste hui-
zen zijn Jacobijnenstraat 2 (begin 15de eeuw) en Je-
ruzalemstraat 8/10. Uit de 17de eeuw dateren onder
meer Nieuwegracht 37 (het eerste huisje dat het
Fonds restaureerde), Springweg 2, 4 en 6 en Oude-
gracht 302. Huizen uit de 18de eeuw zijn in het
Fondsbezit veel schaarser vertegenwoordigd (er
werd in die eeuw ook minder gebouwd) maar Jans-
veld 11 (het huis met De Gouden Rijder) is er een
voorbeeld van. De 19de eeuw is maar door drie hui-
zen aanwezig: het in 1966 gekochte Donkerstraat
OuD-UTRKCHT • OKTOBER 1993
107
-ocr page 112-
einde gebracht kunnen worden. Hoe zouden
Nieuwsbrief en Steen-goed kunnen verschijnen als
niet de werkgroepen Publiciteit en Historisch Onder-
zoek daaraan werkten. Hoe zou Het Utrechts Docu-
mentatie Systeem kunnen bestaan zonder de werk-
groep Documentatie? Het onderhoud van de tuin
van de Bruntenhof, het maken van opmetingsteke-
ningen en nog veel meer is in handen van vrijwilli-
gers.
Bij het verhuren van onze huizen wordt er van uit-
gegaan dat een nieuwe huurder weet dat hij/zij niet
in zomaar een huis gaat wonen. Waarborg daarvoor
is dat gegadigden soms vele jaren op een wachtlijst
staan. In de praktijk blijkt niet alleen dat de huurders
van het Fonds "honkvast" zijn maar dat de overgro-
te meerderheid hun woning "als een goed huisvader
beheert" en dat velen ook zelf verbeteringen en ver-
fraaiingen voor hun rekening willen nemen.
Aandacht is ook op z'n plaats voor het feit dat
voor het zeven tellende bestuur (waarvan drie leden
door de begunstigers worden benoemd) telkens
mensen beschikbaar waren, die zich betrokken voel-
den bij het wel en wee van de stichting en die hun
deskundigheid inbrachten. Het Fonds prijst zich ge-
lukkig dat rond 2350 begunstigers het Fonds steu-
nen; dat regelmatig kleine en soms zeer grote giften
van particulieren en instellingen worden ontvangen
en dat voor zijn werk veel belangstelling bestaat.
Het Fonds en de stad
Hoe kan nu de rol van het Fonds in het herstelpro-
ces van de oude stad - dat in de zestiger jaren begon
en waarvan de resultaten nu op overtuigende wijze
zijn te constateren - in grote lijnen worden gekarak-
teriseerd? Welnu, samenvattend kan worden ge-
zegd dat het Fonds de rol van voorloper vervulde.
In de zestiger jaren is de discussie over de functie
van de oude stad nog volop gaande. De beruchte
verkeersplannen zijn nog niet van tafel, ondanks
breed verzet van de bevolking. Sanering en verkeers-
doorbraken zijn modewoorden. Wie zou er nog in
die stad met z'n vele verkrotte huizen willen gaan
wonen?
Met de restauratie van Nieuwegracht 37 - een de-
solaat, door brand venwoest huis - laat het Fonds
zien dat daarvan een aantrekkelijk woonhuis valt te
maken. Er is belangstelling voor: 1700 mensen ko-
men het huis bezichtigen. Toch zal het nog wel even
duren voor men ervan overtuigd is dat wonen in de
oude stad aantrekkelijk kan zijn. Dat is dan ook de
reden dat de zes panden aan 't Hoogt en de Slacht-
straat hun woonfunctie niet herkrijgen maar tot een
multicultureel centrum worden omgevormd. In die
tijd zou met name het gemeentebestuur niet te
overtuigen zijn geweest dat daar mensen zouden
willen gaan wonen.
tijd dat nog maar weinig eigenaren wilden restaure-
ren en moesten leren daar brood in te zien. Rond
het begin van de tachtiger jaren veranderde die situ-
atie en dat in een steeds sneller tempo. Het aantal
restauraties door particulieren en bedrijven onderno-
men steeg sterl< en dus konden de overheidsubsidies
dalen. Terwijl de bouwkosten snel en tot grote
hoogte stegen daalde de bijdrage van de gemeente
(het Rijk had door de bezuinigingen al snel helemaal
geen geld meer) tot een peil waarmee nu rond één-
derde van de kosten kunnen worden gedekt.
Deze ontwikkeling heeft voor het Fonds bijna het
einde betekend. Het restauratieprogramma van het
Fonds rond 1980 vroeg een forse eigen investering,
die gevonden moest worden door het lenen van en-
kele miljoenen. Het rentepercentage was echter juist
toen tot boven de 12 procent gestegen. In de reke-
ning over 1982 wordt dan ook een tekort getoond
van f. 260.000,= over dat jaar, tenwijl het eigen ver-
mogen inmiddels als sneeuw voor de zon is verdwe-
nen. Een faillissement staat voor de deur (het bezit
van het Fonds staat wel borg voor voldoende baten!)
ook al wordt door vele goede gevers ter redding van
de stichting in totaal zo'n f 180.000,= bijeenge-
bracht. Het is de gemeente Utrecht, die de reddende
hand uitsteekt, door in 1983 het jaarlijks subsidiebe-
drag met ruim f 300.000 te verhogen.
Hoe belangrijk het geld ook is, niet vergeten mag
worden dat daarmee niet alles kan worden gedaan.
Het aantal betaalde medewerkers is dan wel van één
deeltijdwerker in 1965 (de secretaris) tot zes perso-
nen nu gegroeid (deels nog steeds in deeltijd), waar-
onder een groep van drie onderhoudsmensen: het
vele werk dat moest en moet gebeuren zou niet
zonder de inzet van vele vrijwilligers tot een goed
1
'1 „ 11 Jfc—
NÊÊÊ
■'<'<'-~N "^^
Springweg 110 tot en met 130
De Mieropscameren aan de Springweg behoren tot
de vroegste aankopen van tiet Fonds (1968). Bij de
restauratie in 1979-1981 werd duidelijl< dat de ver-
schillen in afmeting veroorzaakt worden doordat bij
de bouw in 1583 gebruik werd gemaakt van restan-
ten van bijgebouwen van het Regulierenklooster aan
de Oudegracht Foto: Hans Collard
OuD-UtRECHT • OKTOBER 1993
108
-ocr page 113-
gebruikelijk is, getracht milieuaantastende of schaar-
se materialen als p.v.c, zink, lood en synthetische
verven te vervangen door milieuvriendelijke.
De toekomst
Er is veel veranderd in de afgelopen 25 jaar. Niet
alleen zijn verkeersplannen en sanering vergeten
maar de oude stad is weer een levendige, door velen
geliefde woon- en recreatieplek geworden. Je hoeft
je niet meer te schamen als je bezoekers rondleidt.
Dat heeft er echter wel toe geleid dat de koopprij-
zen (en daar heeft het Fonds primair mee te maken)
enorm zijn gestegen hetgeen gekoppeld met de ho-
ge restauratiekosten en de beperkte subsidiemoge-
lijkheden het restaureren door het Fonds buitenge-
woon veel moeilijker dan vroeger heeft gemaakt.
Het Fonds beschikt namelijk - in tegenstelling tot
particulieren - niet over de fiscale mogelijkheid rente-
lasten in mindenng te brengen op het belastbare in-
komen. Bovendien wil het Fonds bij voorkeur na res-
tauratie eigenaar blijven en de huizen verhuren aan
mensen, die zelf niet het geld hebben om te kunnen
kopen. Bij dat verhuren wil het Fonds - om diezelfde
reden - de huur ook op een enigszins aanvaardbaar
peil (binnen de door de Huurcommissie vastgestelde
richtlijnen) houden. Daar staat positief tegenover dat
het Fonds gebruik kan maken van een extra financië-
le door de gemeente geboden mogelijkheid. De ge-
meente is namelijk sinds 1983 bereid de kosten van
een restauratie, die niet door subsidies en huurop-
brengsten worden gedekt (de zogenaamde onrenda-
bele top) als extra subsidie te betalen. Maar de
hoogte van dat subsidiebedrag is zeker niet onbe-
perkt.
Moet het Fonds dan - gedwongen door de veran-
derde omstandigheden - het restaureren maar sta-
ken? Alleen het bezit beheren door het zo goed mo-
gelijk te onderhouden en haar door velen gewaar-
deerde publicaties blijven uitgeven? Want dat gaat
zeker door.
Vooralsnog blijven wij van mening dat het Fonds
moet blijven restaureren. Het zou - in onze visie - bij-
zonder te betreuren zijn als de zeer nauwgezette
wijze van restaureren met aandacht voor alle details,
zoals het Fonds voorstaat, niet meer mogelijk zou
zijn. Evenzeer zou het te betreuren zijn als het Fonds
daarbij nieuwe ontwikkelingen, zoals nu in de Wijde
Poort, geen kans meer zou kunnen geven. Met de
steun van onze grote achterban moet dat eenvou-
digweg mogelijk blijven. Wij gaan vol goede moed
de toekomst in.
Hef bestuur van de Stichting Het Utrechts
Man umen ten fonds.
De Zilverstraat
De foto toont een deel van de zuidelijke wand van
de Zilverstraat. Tot 1980 waren deze huizen - gro-
tendeels aangekocht door de gemeente om ze te
slopen - weinig meer dan bouwvallen, die leeg ston-
den of als pakhuis werden gebruikt. Het Fonds res-
taureerde als eerste in 1980 en 1981 het hoekhuis
Springweg 59 en de huizen Zilverstraat 2,4, 12 en
34. In het in oorsprong 16de eeuwse nr. 34 bevindt
zich de Zilverbergspoort, die destijds toegang gaf tot
woningen op het binnenterrein. Foto: Hans Collard
Maar is men er allengs van overtuigd dat het
goed wonen is aan de Nieuwe- of Oudegracht of in
de Brigittenstraat, zou dat ook kunnen in smalle
straatjes met een veel minder goed woonklimaat?
Dus gaat het Fonds in die straatjes restaureren. Na-
dat Donkerstraat 23 al in 1967 is hersteld, in 1971
wordt begonnen met de consolidatie van Oude
Kamp 5 en in 1974 de kappen van Jeruzalemstraat
8/10 worden aangepakt, volgen rond 1980 de vier
huizen van het Fonds in de Zilverstraat. En ook daar
blijkt het prettig wonen. Daarna realiseert het Fonds
in het noordelijke deel van de oude stad - waar het
herstelproces achterbleef - zes restauraties.
Ook nu, in 1993, toont het Fonds zich voorloper.
Bij de restauratie van Mariastraat 13-15 (op het bin-
nenterrein aan de Wijde Poort) wordt, veel meer dan
OuD-UtEECHT • OKTOBER 1993
109
-ocr page 114-
Alles wat desthetisch boeit
Van 18 september tot en nnet 7 november zal in het Centraal Museum in
Utrecht de tentoonstelling Alles wat esthetisch boeit te zien zijn, gewijd aan twee
voormalige particuliere collecties: die van L.H. en J.F. van Baaren uit Utrecht, sinds
1980 in langdurig bruikleen bij het Centraal Museum, en de verzameling van Dr.
Dirk Hannema, die sinds 1958 is ondergebracht in kasteel Het Nijenhuis bij Heino.
Deze expositie biedt meer dan een aantal mooie
kunstwerken. De presentatie geeft inzicht in de
smaak en de interesses van de verzamelaars, die
afhankelijk waren van wat er te koop was. Beide
privé-verzamelingen zijn binnen de tijd van één
generatie bijeengebracht, zodat ze een sterk aan
smaak, tijd en klasse gebonden beeld geven.
De confrontatie van deze collecties roept vragen
op omtrent hun samenstelling, de verzamelcriteria,
hun overeenkomsten en verschillen. Bovendien
wijst het ons op de belangrijke rol die particuliere
verzamelaars - vanwege de onbetaalbaarheid van
kunst een nu bijna uitgestorven ras in Nederland -
in de kunstwereld gespeeld hebben: vele musea
zijn verrijkt of ontstaan door schenkingen van par-
ticulieren aan stad of staat.
De collectie Van Baaren
Lambertus Hendrikus van Baaren (1888-1964)
en zijn zuster Josephina Francisca (1890-1959) wa-
ren kinderen van een Rooms-katholieke timmer-
man-aannemer die door speculaties met onroeren-
de goederen een aanzienlijk kapitaal had ver-
gaard. Lambertus volgde zijn vader op als
aannemer-makelaar en wist dit familiekapitaal ver-
der uit te breiden. Broer en zus bleven beiden on-
gehuwd en woonden hun hele leven in hun ou-
derlijk huis 'De Drie Regenbogen' aan de Oude-
gracht 317 in Utrecht. Hoewel zij geen culturele
opvoeding hadden genoten, werden kunst en mu-
ziek hun grootste interesses. Ze waren lid van de
Utrechtse 'Vereniging voor de Kunst' en bezoch-
ten regelmatig concerten. De heer Van Baaren
zong in een kerkkoor wat hij ook financieel steun-
de en hij kende verschillende musici. Juffrouw Van
Baaren was een beschermd opgevoede dame die
een meer teruggetrokken bestaan leidde dan haar
broer. Zij was vooral geïnteresseerd in planten,
bloemen en beeldende kunst, wat blijkt uit de vele
bloemstillevens die zij kocht. In 1908 en 1910 be-
haalde zij lesbevoegdheden voor respectievelijk
'Nuttige Handwerken' en 'Fraaie Handwerken'. Elk
Josephine en Lambertus van Baaren.
(foto: Centraal Museum Utrecht)
jaar ging zij met haar broer en het dienstmeisje
van juni tot augustus naar hun flat in Schevenin-
gen.' Af en toe maakten zij reizen naar het buiten-
land en bezochten dan tentoonstellingen en con-
certen.
Tussen 1925 en 1960 brachten zij ongeveer
driehonderd kunstvoorwerpen bijeen, waaronder
voornamelijk schilderijen en tekeningen van Ne-
derlandse en Franse meesters uit de tweede helft
van de negentiende eeuw en uit het begin van de
110
OuD-UtRECHT • OKTOBER 1993
-ocr page 115-
De Van Baarens kochten aanvankelijk voorna-
melijk bij de Utrechtse (later Amsterdamse) kunst-
handel Huinck & Scherjon^ na 1933/34 bij de
Haagse kunsthandel Nieuwenhuizen Segaar en na
1945 ook bij de Amsterdamse firma Van Wisse-
lingh & Co.
Het is juffrouw Van Baaren geweest die de be-
langrijkste en meest progressieve aankopen heeft
gedaan; haar kamer was 'modern' ingericht, met
meubels en lampen van G.H. Gispen. De Salon
daarentegen was donkerder en hing vol met schil-
derijen. Na haar dood in 1959 heeft de heer Van
Baaren nog wel wat gekocht, maar geen belangrij-
ke stukken meer. Het aandeel van juffrouw Van
Baaren in de collectie is het best gedocumenteerd.
In het Van Baaren Archief zijn ongeveer dertig re-
keningen voorhanden van haar transacties met
kunsthandelaren. Helaas kan men van het aandeel
in de verzameling van de heer Van Baaren niet zo
nauwkeurig nagaan wanneer wat bij wie is ge-
kocht.
In 1956 hebben de Van Baarens een stichting in
het leven geroepen die na hun overlijden de col-
lectie in een museum zou moeten beheren. Uit de
stichtingsakte blijkt het belang dat ze toekenden
aan hun collectie en hun liefde voor kunst: 'De in-
richting moet enigszins een afspiegeling zijn van
het Kröller Muller museum op de Hoge Veluwe
wat betreft prettige en vriendelijke aankleding der
vertrekken met geregeld verse bloemen in mooie
vazen waardoor de bekende muffe museumsfeer
voorkomen wordt.'^
Het Van Baaren Museum was geen lang leven
beschoren. Na de dood van Lambertus van Baaren
in 1964 heeft de stichting het huis aan de Oude-
gracht ingericht als museum, dat in 1967 voor het
publiek werd geopend, waarbij zoveel mogelijk de
oorspronkelijke inrichting werd gehandhaafd. In
1980 is de collectie in langdurig bruikleen gegeven
aan het Centraal Museum.
De collectie van Dirk Hannema
Anders dan de Van Baarens groeide Dirk Han-
nema (1896-1984) op in een zeer culturele omge-
ving. Deze telg uit een katholieke patriciërsfamilie
begon naar eigen zeggen al op veertienjarige leef-
tijd met verzamelen." Zijn moeder. Hermine Elise
de Stuers koesterde een grote belangstelling voor
de beeldende kunsten: ze verzamelde en volgde
cursussen bij de 'kunstpedagoog' H.P. Bremmer.
Hannema's oudoom Victor de Stuers, een belang-
rijk politicus en kunstkenner, was een stuwende
kracht geweest bij het ontstaan en de bouw van
het Rijksmuseum, waar Hannema al op jeugdige
leeftijd uren doorbracht. Na zijn studie kunstge-
schiedenis bij professor Willem Vogelsang in
Van Baaren Museum, Oudegracht 317, Salon,
(foto: Centraal Museum Utrecht)
twintigste eeuw. Daarnaast bezaten zij een aan-
zienlijke hoeveelheid Nederlands gebruikszilver,
enkele meubelen en een aantal kleine kunstnijver-
heidsvoorwerpen.
De schilderijencollectie van de Van Baarens
weerspiegelt de gevestigde smaak in Nederland
van de tijd van ontstaan; zij kochten voornamelijk
werk van kunstenaars die in de negentiende eeuw
tot de avant-garde behoorden. De schilders van de
School van Barbizon, de Realisten en in mindere
mate de Impressionisten zijn de voornaamste ver-
tegenwoordigers van de Franse avant-garde in de
collectie; van Nederlandse tijdgenoten met ver-
wante ideeën is vooral werk van schilders van de
Haagse School, de Larense School, de Tachtigers
en de Amsterdamse School aanwezig. Twintigste
eeuwse kunst is minder sterk vertegenwoordigd,
maar de Van Baarens kochten ook werk van
Mondriaan, Willink, Verster en van buitenlandse
'grote namen' als Signac, De Chirico en Severini.
Hoewel de collectie een aardig beeld geeft van
de ontwikkelingen van vooral de tweede helft van
de vorige eeuw, is de collectie niet vanuit een
kunsthistorisch oogpunt ontstaan. De Van Baarens
kochten wat hen 'aesthetisch boeide'. Zo hadden
ze van sommige kunstenaars zoals Verster, van
Gogh, Daubigny of Van Rijsselberghe meerdere
werken, ook uit eenzelfde periode; werk van an-
dere kunstenaars, dat je in een kunsthistorisch
overzicht zou verwachten, is niet aanwezig. De
Van Baarens hadden een voorkeur voor bepaalde
kunstenaars, maar ook voor onderwerpen. Het
naakt bijvoorbeeld schijnt hen te hebben afge-
schrikt; (bloem)stillevens en landschappen daaren-
tegen genoten hun voorkeur. Abstract werk komt
in de collectie nauwelijks aan bod. Bij hun keuze
speelden decoratieve kwaliteiten blijkbaar een be-
langrijke rol.
OuD-UtRECHT • OKTOBER 1993
111
-ocr page 116-
Utrecht werd hij in 1921 directeur van het Muse-
um Boymans in Rotterdam. Tijdens zijn directoraat
bouwde hij naast de museumcollectie zijn privé-
verzameling op. Toen hij in 1946 zijn ontslag
kreeg als directeur wegens zijn houding tijdens de
bezetting besloot hij zijn particuliere collectie niet
aan het Museum Boymans te vermaken maar haar
als uitgangspunt te nemen voor een zelfstandig
museum.5 In 1947 bracht hij zijn nog bescheiden
collectie tijdelijk onder in kasteel Weldam bij Goor.
Net als de Van Baarens was Hannema vrijgezel
en kinderloos en achtte hij het van belang zijn col-
lectie voor de gemeenschap te behouden. In 1957
stichtte hij daarom de Hannema-de Stuers Funda-
tie en een jaar later vond hij een permanente be-
huizing voor zijn gestaag groeiende collectie in
kasteel Het Nijenhuis bij Heino in de provincie
Overijssel.
Tot zijn dood in 1984 woonde hij te midden
van zijn kunstvoorwerpen en gaf hij rondleidingen
aan bezoekers. Zijn verzameling is enorm: onge-
veer 400 schilderijen, 800 tekeningen en prenten,
zo'n 350 beeldhouwwerken, 560 stuks keramiek,
470 meubelen en toegepaste kunst uit vele lan-
den, tijden en stromingen. Hannema zei geen
voorkeur te hebben voor bepaalde landen of pe-
rioden. Hij liet zich bij zijn aankopen leiden door
zijn gevoel voor esthetiek: hij kocht wat hij mooi
vond. Vertrouwend op zijn kennersschap kocht hij
vaak werk van onbekende meesters of a-typisch
werk van bekende kunstenaars (wat relatief goed-
koop was) omdat hij van mening was dat kwaliteit
zich in de loop der tijd wel zou bewijzen,
Hannema kocht bij verschillende kunsthandels -
hij had geen vaste banden, zoals de Van Baarens -,
op veilingen maar ook van kunstenaars zelf. Door
zijn bekendheid in de museumwereld en zijn con-
tacten met particuliere verzamelaars heeft hij bo-
vendien veel kunstwerken cadeau gekregen, al
dan niet in de vorm van legaten.
Hannema was net als de Van Baarens nogal
conservatief in zijn aankopen: hoewel hij meer in-
ternationaal georiënteerd was en op de hoogte
moet zijn geweest van verschillende stromingen
heeft ook hij nauwelijks abstract werk aange-
kocht.
Hij heeft wel meer twintigste eeuwse kunst ver-
zameld in vergelijking met de Van Baarens zoals
van Mondriaan, Sluyters, Appel, Herbin en Severi-
ni. In de Utrechtse collectie ligt het zwaartepunt
bij de negentiende eeuwse kunst terwijl dit bij
Hannema een van de belangrijker onderdelen van
zijn zeer veelzijdige verzameling is.
Nog een verschil tussen beide collecties is de
verzamelperiode. Terwijl de Van Baarens hun be-
langrijkste aankopen in de jaren dertig en veertig
Verster (1861-1927), Blikken kannen, 1905; olieverf
op paneel, 35,7 x 31 cm Centraal Museum Utrecht,
bruikleen Stichting Van Baaren Museum,
(foto: Centraal Museum Utrecht)
deden, begon Hannema pas na 1946 voor zichzelf
te verzamelen. Naar eigen zeggen verviervoudigde
zijn verzameling tussen 1946 en 1973.*^
Bremmer
De zoeven al ter sprake geweest zijnde kunstpe-
dagoog H.P. Bremmer was een belangrijke figuur
in de tijd dat Hannema en de Van Baarens hun
verzameling bijeen brachten. Bremmer (1871-
1956) had door middel van zijn cursussen, tijd-
schriften, lezingen en boeken een grote invloed op
de receptie van de beeldende kunst in Nederland
aan het begin van deze eeuw.' Bremmer benader-
de de kunst vanuit een esthetisch oogpunt. In zijn
tijdschriften (Moderne Kunstwerken, verschenen
van 1903 tot 1911, en Beeldende Kunst versche-
nen van 1913 tot 1938) en cursussen wees hij zijn
publiek erop dat het om het wezen van een kunst-
werk gaat, om de intentie van de kunstenaar en
niet om het afgebeelde onderwerp. Bremmer had
veel contacten in de kunstwereld; hij kende en
steunde veel kunstenaars persoonlijk, bemiddelde
voor hen bij kunsthandelaren of verkocht werk
aan zijn cursisten. Ook was hij persoonlijk adviseur
van verzamelaarster Hélène Kröller MiJller. De in-
vloed die hij heeft gehad op de Van Baarens is dui-
delijk aan te wijzen. De Utrechtse verzamelaars
waren geabonneerd op zijn tijdschrift en hebben
werken gekocht die Bremmer in Beeldende Kunst
OUD-UTRECHT • OKTOBER 1993
112
-ocr page 117-
2.  Het verhaal gaat dat het begin van de verza-
melcarrière van de Van Baarens begon met een
bezoek van de Utrechtse kunsthandelaar Scherjon,
die langs het huis aan de Oudegracht liep en daar
een bloemstuk, geschikt door juffrouw Van Baar-
en, zag staan. Hij zou aangebeld en gezegd heb-
ben dat hij het 'net zo mooi vond als een Verster'.
Sindsdien hebben de Van Baarens heel wat kunst-
werken bij hem gekocht. Zie Tent. cat. Colectie
Van Baaren, Utrecht (Centraal Museum) 1976, p.
1; Tent. cat. Alles wat aesthetisch boeit, Wijhe
(Hannema-de Stuers Fundatie)/ Utrecht (Centraal
Museum) 1993, p.68.
3.  Stichtingsakte d.d. 15-5-1956, Archief Stich-
ting Van Baaren, Utrecht.
4.  In zijn boek Flitsen uit mijn leven als verzame-
laar en museumdirecteur
(Rotterdam 1973) schrijft
Hannema op p. 8: "Mijn eerste schilderij was een
Jongkind. Ik was veertien en snuffelde rond op
markten en antiekwinkeltjes om mooie oude din-
gen te bemachtigen. Het schilderijtje vond ik bij
een uitdrager in Den Haag. Het was verschrikkelijk
vuil."
5.  In de bezettingsjaren was Hannema gemach-
tigde van Mussert voor het Museumwezen; zie
voor verdere informatie: M. Pam, 'Dirk Hannema,
de tragiek van het onfeilbare oog'. Vrij Nederland
Bijvoegsel,
44 (1984) 49, pp. 2-35, p. 19.
Hannema is steeds van mening geweest dat
men hem vanwege zijn activiteiten in 1940-1945
onrecht heeft aangedaan. Om te laten zien dat hij
niet anti-Nederlands was heeft hij in het Nijenhuis
portretten van leden van de koninklijke familie op-
gehangen.
6.  D. Hannema, Flitsen uit mijn leven als verza-
melaar en museumdirecteur,
Rotterdam 1973, p.
122.
besproken heeft, zoals bijvoorbeeld 'Duiven' van
Carel Willink, weliswaar pas aangekocht enkele ja-
ren na bespreking. Bovendien zijn er enkele reke-
ningen bewaard gebleven waar ze de kunsthandel
uitdrukkelijk om een certificaat van echtheid van
Bremmer vragen. Ook kochten de Van Baarens
voornamelijk bij Bremmers favoriete kunsthandels:
Huinck & Scherjon en Nieuwenhuizen Segaar.
Bremmers eigen verzameling en die van Baaren
lijken dan ook op elkaar: beide bevatten werk van
o.a. Altorf, Mendes da Costa, Van Daalhoff, Sever-
ini, Raedecker, Herbin, Nijland, Charley Toorop,
Verster, Mondriaan, Zandleven en Zijl.
Bremmers invloed op Hannema is minder duide-
lijk aan te geven. Zijn moeder volgde diens cursus-
sen en liet Bremmer vaak bemiddelen bij haar aan-
kopen. Uit een condoleancebrief blijkt dat Hanne-
ma zelf ook enige tijd cursist is geweest: 'De
lessen die ik bij hem omstreeks 1920 heb mogen
volgen, behoren tot de mooiste momenten in mijn
leven. Bovendien was hij een goed mensch die een
breed en ruim oordeel over menschen en dingen
had.'^ Ook hij was geabonneerd op Beeldende
Kunst en bezat werken die Bremmer daarin be-
sproken had. Hannema's verzameling lijkt het
meeste op die van mevrouw Kröller Muller, op de
samenstelling waarvan Bremmer grote invloed
heeft gehad. Dezelfde negentiende en twintigste
eeuwse stromingen en ook weer de kleinere onbe-
kende meesters, de zogenaamde 'Bremmerianen',
zijn in beide collecties vertegenwoordigd.
Behalve een interessant perspectief op de Ne-
derlandse verzamel-cultuur aan het begin van de-
ze eeuw heeft de expositie een aantal prachtige
kunstwerken te bieden!
Bij de tentoonstelling is een publicatie versche-
nen: Alles wat eesthetisch boeit met een uitge-
breide beschouwing van de verzamelaars en hun
collectie. Deze catalogus is voor ƒ 22,50 verkrijg-
baar in het museum.
Aukje Vergeest 1. In samenhang met deze tentoonstelling heeft
Jong Holland een themanummer gewijd aan
Bremmer; iong Holland, 9 (1993), nr. 2.
Noten:
8. Condoleancebrief d.d. 11-1-1956 van D.
Hannema aan de nabestaanden van Bremmer,
Bremmer Archief, Gemeentearchief Den Haag.
1. In 1939 had juffrouw Van Baaren bij kunst-
handelaar Nieuwenhuizen Segaar het schilderij 'De
Aardappelrooiers' van Van Gogh gekocht. Toen in
de jaren vijftig de prijzen voor diens werk flink wa-
ren gestegen kon ze van de opbrengst een appar-
tement in de Oranjeflat in Scheveningen kopen.
Daar ze het schilderij weer aan Nieuwenhuizen
had verkocht noemde ze het 'het flatje van mijn-
heer Nieuwenhuizen'.
OuD-UtRECHT ■ OKTOBER 1993
113
-ocr page 118-
Najaarscontactavond
Stichting Stichtse
Geschiedenis
17 november 1993
Kleine excursie
De activiteiten commissie organi-
seert op dinsdagavond 26 oktober
een kleine excursie. Daarbij brengen
wij een bezoek aan de historische
boerderij 'IJsselstee' aan de Gei-
noord 12 te Nieuwegein, alwaar we
te gast zijn bij de Historische Kring
Nieuwegein. De Historische Kring
beheert, samen met diverse andere
organisaties, deze boerderij.
Een uitstekende mogelijkheid om
uw kennis van deze boerderij en de
andere historische en culturele we-
tenswaardigheden van Nieuwegein
te verrijken.
De avond begint om 20.00 uur.
Op het programma staat het bekijken van
twee films, waarvan één over de geschiedenis
van Vreeswijk en één over die van Jutphaas.
Daarnaast brengen we een bezoek aan de di-
verse exposities in de boerderij. Tentoonstel-
lingen van onder andere de Nieuwegeinse ge-
schiedenis en kunst.
Tussendoor bestaat er de mogelijkheid om
een kopje koffie te nuttigen.
De boerderij is vrij gemakkelijk vanuit
Utrecht te bereiken.
Met de auto rijdt u naar het Antonius zie-
kenhuis, alwaar u de auto vlakbij het water
parkeert. Vandaar steekt u, via de voetgan-
gers brug, de 'IJssel' over waarna u links van
u de 'IJsselstee' ziet.
Met de Sneltram, neemt u de lijn richting
IJsselstein en stapt u uit bij het Antonius zie-
kenhuis. U loopt dan de Koekoekslaan uit en
gaat via de loopbrug, die rechts van u ligt, de
'IJssel' over. Een wandeling van een kleine 10
minuten. De sneltram richting IJsselstein ver-
trekt op Utrecht CS om 18.48, 19.03 en
19.18 de ht duurt + 20 minuten.
Om vooraf enig idee te hebben hoeveel
mensen naar Nieuwegein komen, verzoek ik
u om u telefonisch te melden bij Kees van
Rooijen. Dit kan 's avonds (uitgezonderd de
woensdagen) van 18.00 tot 20.00 uur op het
tel. 030-947995.
Op 17 november 1993 wordt er een
najaarscontactavond voor leden van de
historische verenigingen in de provincie
Utrecht georganiseerd door de Stichting
Stichtse Geschiedenis. De contactavond
is gewijd aan het thema "Histonsche
verenigingen en het verzamelen van
oudheidkundige voorwerpen". De
avond begint om 20.00 uur. Wij zijn te
gast bij de de histonsche kring De
Proosdijlanden en het Veenmuseum te
Vinkeveen. Een drietal inleiders zal het
thema vanuit verschillende optieken be-
lichten. In de pauze wordt een bezoek
gebracht aan het Veenmuseum. Daarna
is er een discussieronde.
Extra informatie: veel historische verenigingen
verzamelen voorwerpen of krijgen deze van der-
den aangeboden. Dit brengt een specifieke pro-
blematiek met zich mee. Er is geen eigen ruimte,
of als deze er wel is leidt een ongecontroleerd ver-
zamelbeleid al snel tot ruimtegebrek. Zelden zijn
deze ruimten voorzien van de juiste klimatologi-
sche omstandigheden. Ook de openstelling voor
publiek van de collecties is niet altijd eenvoudig te
realiseren. De avond is bedoeld een nadere discus-
sie te voeren over voor- en nadelen van collectio-
nering.
Er zal daarbij ook worden ingegaan op de pro-
fessionalisering van de medewerkers van de oud-
heidkamers middels de door de Stichting Onder-
steuning Musea georganiseerde cursussen. Even-
tueel zal voor leden van historische verenigingen
die zich met oudheidkundige verzamelingen bezig
houden een speciale cursus worden gegeven.
Plaats: Veenmuseum Op hoop van zegen, Vin-
keveen. Datum: 17 november 1993 20.00-22,00
uur.
OuD-UTRFXHT • OKTOBER 1993
114
-ocr page 119-
^Algemene Najaarsledenvergadering 1993
Woensdag 24 november a.s. des avonds om 19.30 uur in de Fundatie van Rens-
woude, Agnietenstraat 5.
Agenda van de huishoudelijke vergadering:
1.    Opening.
2.    Notulen van de vorige bijeenkomst (ter inzage).
3.    Ingekomen stukken en mededelingen.
4.    Begroting 1994 (bijgaand).
5.    Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, propaganda, activiteiten en SPOU.
6.    Samenstelling van het bestuur.
Aftredend en herkiesbaar: H.H.W. Kernkamp en A. Pietersma, laatstge-
noemde evenwel niet als secretaris. Aftredend en niet-herkiesbaar: L.L.M. Smit en
PD. 't Hart. Tevens zal in één van de twee eerder ontstane vacatures moeten wor-
den voorzien. Het bestuur stelt voor A. Pietersma te benoemen tot bestuurslid na-
mens de redactie van het Jaarboek. Kandidaten voor de overige vacatures (waar-
onder de functie van secretaris) worden benaderd. De namen van de bestuurskan-
didaten zullen in het volgende nummer van het Maandblad bekend worden
gemaakt.
Tegenkandidaten kunnen worden gesteld door tenminste tien leden, die
hiervan tot drie dagen voor deze vergadering schriftelijk mededeling doen aan de
secretaris.
7.    Samenstelling van commissies.
8.    Rondvraag.
9.    Sluiting.
Na de pauze (rond 20.45 uur) lezing van Roos Fokkema over de Kelten.
Afsluiting met een drankje.
Het gedeelte na de pauze is ook voor niet-leden (toegangsprijs f2,50)
toeganl<elijl<.
Utrechtse Afdeling Toonkunst opgericht in 1928?
In het juli/augustus nummer van het Maandblad Oud-Utrecht, jaargang 66 (1993), staat in het ar-
tikel "Muziek en vrije tijd in Utrecht in de jaren 1910-1940" van M.G. Brits-Oversteegen vermeld dat
de Utrechtse afdeling van Toonkunst in 1928 opgericht zou zijn. Drs W.H.J. Dekker, Bibliothecaris
Toonkunst-Bibliotheek, maakte de redactie attent op het feit, dat de Utrechtse afdeling niet in 1928,
maar in 1929 is opgericht. Helaas was het niet mogelijk zijn volledige reactie te plaatsen. Wij zijn
dankbaar dat de artikelen zo goed worden gelezen!
Oud-Utrecht • oktober 1993                                                                                                                                    115
-ocr page 120-
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
65e jaargang, nummer 11 - november 1993
c
QJ
c
03
x:
en
c
in
Q_
CF)
CU
OJ      QJ
1/1     ro            ___
cn  oi        r-
,15   o          j3
e   ^          aj
OJ     C    , "t
E    ra    o. ^
2
c
UI
O
Q_
Schiedeltje van een 'typisch' zesjarig kind met een duidelijk
wisselgebltje. Foto auteur
Oud zeer
^- .'-ii-cK'DER
RiJ.oUNIVERS]TEIT
UTRECHT
1993
-ocr page 121-
Agenda
30 oktober t/m 12 december
Tentoonstelling "Feesten in Amersfoort! Over
keien, koningen en kroonjaren". Getoond
worden herinneringsobjecten welke vervaardigd
zijn naar aanleiding van de Oranje-, eeuw- en
keifeesten in de periode 1870 tot 1970.
Museum Flehite, Breestraat 80, 3811 BL Amers-
foort, tel. 033-619987
Maandblad Oud-Utrecht
66e jaargang nr. 11 - november 1993
Het Maandblad is een uitgave van de Vereniging
Oud Utrecht, vereniging tot beoefening en tot ver-
spreiding van de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H.W, Kernkamp.
Secretaris: A. Pietersma, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging Oud-
Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C, de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930,
Redactie: M, Dolfin, M. van Hattem, B. van den Hoven
van Genderen, M.C. van Oudheusden, B. van Santen,
E Tigelaar, M. van de Vrugt, A. van derZeijden,
Vormgeving: B&U, Erik Uitenbogaard (bNO),
Redactieadres: Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736654
24 november
Najaarsledenvergadering van Oud-Utrecht in de
Fundatie van Renswoude, Agnietenstraat 5. Na
de vergadering geeft Roos Fokkema een lezing
die zal gaan over de Kelten. Aanvang vergade-
ring 19.30 uur, aanvang lezing ca. 20.45 uur.
15 december 1993
Lezing over "De wording van Hoog Catharijne.
Historisch onderzoek naar cityvorming." Woens-
dag 15 december spreekt de historicus Hans
Buiter over zijn onderzoek naar de geschiedenis
van Hoog Catharijne, waarover hij onlangs een
spraakmakend boek heeft gepubliceerd: "Hoog
Catharijne. De wording van het winkelhart van
Nederland." Zijn er parallellen te trekken met
Utrechts nieuwste masterplan, het Utrecht City-
project? Kunnen we leren van fouten die in het
verleden gemaakt zijn? De lezing is georgani-
seerd door het Historisch Platform en is vrij toe-
gankelijk voor geïnteresseerden. Tijd: 20.00 uur;
plaats: Academiegebouw, Domplein 29,
Utrecht, zaal 32. Meer informatie Albert van der
Zeijden, telefoon 030 - 420697.
Van de redactie
In dit nummer de nodige aandacht aan wat
zo mooi de "materiële erfenis" van het verle-
den heet. In het Catharijneconvent is nog tot
28 november de tentoonstelling "Maria van
Hongarije" te zien. Voorts komen achtereen-
volgens perebomen, kinderskeletten en een
beeld van St. Maarten in dit maandblad aan de
orde.
De Redactie
•>
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u
toesturen aan de redactie, Alexander
Numankade 199, 3572 KW Utrecht, liefst op
5/i of 3/2 inch floppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0 of 5.1).
Oid-UtHKCHT • NOVEMBKR 199:3
117
-ocr page 122-
MARIA VAN
HONGARIJE
Koningin tussen keizers en
kunstenaars, 1505-1558
DUBBELTENTOONSTELLING in Utrecht en 's-Hertogenbosch
"Generaal Kapittel van de Orde van
het Gulden Vlies In Utrecht".
Deze krantekop zou in 1546 in het
Utrecht Nieuwsblad van 1546 hebben
kunnen staan. De Grootmeester van de
Orde, Karel V, had namelijk besloten de
kapittelvergadering in de Dom van
Utrecht te houden. Meer dan vijftig rid-
ders, leden van de hoogste adel, zijn
hem naar Utrecht gevolgd.
Daarna volgt een beschrijving van de stoet en alle
andere festiviteiten rond deze grote gebeurtenis. Met
smaak wordt er verteld hoe de ridders zich op de eer-
ste dag van de bijeenkomst, ter ere van Sint Andreas,
beschermheilige van Bourgondië en patroon van de
Orde, hebben gehuld "...en robets longues de satin ou
de damas rouges et par dessus icelles de grands man-
teaux de velours cramoisy doublez de satin blancq bor-
dez de broderie d'or..." {".. in lange rode gewaden
van satijn of damast, waaroverheen brede mantels van
karmozijnrood fluweel, gevoerd met witte satijn en
geboord met borduursels van gouddraad.."'. De bis-
schop van Utrecht, George van Egmond, werd verge-
zeld van zijn collega's uit Kamerrijk en Doornik, negen
(?) suffragaanbisschoppen en acht gemijterde abten.
De Utrechtse prelaat, een goede bekende van keizer
Karel V, was grootaalmoezenier van de vorst, lid van
diens particuliere Raad en ridder van het Gulden Vlies.
Ook de kannunikken van de vijf kapittels in Utrecht
voegden zich in de stoet die vanaf het Duitse Huis,
door de Zadelstraat, naar de kathedraal trok.
Op de tweede dag werden de overledenen van de
Orde herdacht. De voorgeschreven kleding was zwart.
Tijdens de zielemis, die door de bisschop van Doornik
werd opgedragen, waren zwarte draperieën over de
wapenborden van de overleden ridders gehangen. De
derde en laatste dag was aan Maria gewijd. Tijdens de
feestelijke dienst ter ere van de Heilige Maagd droe-
gen de geestelijken hun mooiste gouden paramenter>.
De ridders pakten uit met "...longues robes ceintes
sans manteaux Ie tout de damas blanc freinteé les cha-
perons et borlets de velour cramois..." (.."lange gewa-
den met gordels zonder mantels, alles van witte da-
mast, voorzien van capuchons, gezoomd met karmo-
zijnrood fluweel ^. Zeker een halve pagina zouden de
stadsredacteur en de mode-redactrice aan het geheel
hebben gewijd; alleen het UN bestond toen nog niet.
Dat we het bovenstaande weten, is te danken aan een
anonieme auteur die in vijf gedrukte vellen verslag uit-
brengt van de feestelijkheden. De bladen zijn bewaard
gebleven in een handschrift uit de Koninklijke Biblio-
theek in Den Haag.
Ook Maria van Hongarije, zuster van Karel V en re-
gentes van de Nederlanden, was bij de gebeurtenissen
aanwezig. Tijdens de eerste bijeenkomst in de Dom-
kerk kijkt ze toe vanaf het oxaal in gezelschap van
haar hofdames en de aartshertog van Oostenrijk l
Vanaf deze 'uitkijkpost' heeft zij en haar gezelschap
prachtig zicht op de ceremoniën die zich in het koor
afspelen. Daar zitten de ridders en hun souverein. De
ruimte is versierd met kleden van rood satijn en da-
mast en alle wapenborden van de Vliesridders zijn er
opgehangen.
Maria zal zich niet in vlammend rood hebben ge-
huld; sinds de dood van haar echtgenoot Lodewijk in
1526 droeg zij het zwarte weduwenkleed bekroond
door een simpel wit kapje. Op alle portretten zal zij tot
haar dood zo worden afgebeeld.
De keizer en zijn zuster logeerden in het Duitse Huis
aan de Springweg, dat voor deze gelegenheid was op-
geknapt**.
Tentoonstelling
Het verslag over het generale kapittel van de Orde
van het Gulden Vlies te Utrecht in 1546, een portret
van Karel V ten voeten uit in zijn rode pronkgewaad, en
een portret van Maria in weduwendracht zijn te bewon-
deren op de tentoonstelling MARIA VAN HONGARIJE,
koningin tussen keizers en kunstenaars, 1505-1558.
Van 12 september tot en met 28 november 1993
wordt de schijnwerper op haar gericht. Ze is de zuster
OuU-UtRECIIT ■ NOVEMBKR 1993
118
-ocr page 123-
Kunstwerken van uiteenlopende aard worden geëx-
poseerd: schilderijen waaronder portretten van haar zelf
en haar familie, prenten onder andere van Dürer, wa-
pens en harnassen en Maria's persoonlijke bezittingen
zoals haar sieraden en handschriften met miniaturen.
Het Noordbrabants museum
In het Noordbrabants Museum komt het rijke en
veelzijdige mecenaat van Maria van Hongarije en haar
omgeving aan de orde. Ook wordt getoond op welke
wijze de verheerlijking van keizer Karel V de kunsten
heeft beïnvloed. Het hofmecenaat ten tijde van Maria
speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de
renaissancekunst in de Nederlanden. Dit wordt aan-
schouwelijk gemaakt met behulp van schilderijen van
onder andere Titiaan, Jan Cornelisz. Vermeyen, en Mi-
chiel Coxcie, beelden van Leone Leoni, wandtapijten
naar ontwerp van Pieter Coecke van Aelst, gebrand-
schilderd glas naar ontwerp van Bernard van Oriey,
edelsmeedkunst, prenten en tekeningen van Italiaanse
en Nederlandse kunstenaars. De exposities omvatten
te zamen ca. 300 voorwerpen. Beide overzichten vor-
men echter nadrukkelijk één presentatie.
Museum het Catharijneconvent, Utrecht
Anke Haverkamp
van Karel V en regentes over de Nederlanden van
1531 tot 1555. Als Karel V abdiceert, doet Maria dat
ook. Samen trekken ze vervolgens naar Spanje, waar
beiden drie jaar later overlijden.
Dat Maria van Hongarije, na een regentschap van
24 jaar in Nederland relatief onbekend is gebleven, is
het gevolg van de grote nadruk die in onze geschied-
schrijving wordt gelegd op de periode die wordt inge-
luid door het optreden van Willem van Oranje, en die
geleid heeft tot het ontstaan van de Republiek. De pe-
riode die daaraan voorafgaat is zeker zo boeiend,
doch kreeg minder aandacht. De omvangrijke ten-
toonstelling met internationale allure die het Museum
het Catharijneconvent in Utrecht en het Noordbra-
bants Museum in 's-Hertogenbosch aan deze markan-
te persoonlijkheid wijden, maakt zowel haar histori-
sche betekenis als haar positie als beschermvrouwe
van de kunsten zichtbaar.
De tentoonstelling brengt zeer kostbare voorwerpen
uit tientallen Europese collecties waaronder musea in
Wenen, Madrid, Boedapest en Brussel naar Nederland
om het leven en de betekenis van Maria van Hongarije
te visualiseren. Een aantal topwerken uit de eerste helft
van de 16de eeuw zal daarmee weer voor het eerst
sinds eeuwen naar het land van herkomst terugkeren.
De samenwerking tussen de beide musea. Het Cat-
harijneconvent te Utrecht en het Noordbrabants Mu-
seum te 's-Hertogenbosch, is noodzakelijk vanwege
het grote aantal en de omvang van de te exposeren
kunstwerken. Ze gaan de ruimtelijke capaciteit van
één museum te boven.
Het Museum het Catharijneconvent
In het Catharijneconvent ligt de nadruk op Maria's
leven en de historische ontwikkelingen. Zij moest al
vroeg het weduwenkleed dragen zoals we op veel
portretten kunnen zien. Maria van Hongarije speelde
in het 'Europa-in-wording', waarop de Habsburgers
sterk hun stempel drukten, een belangrijke rol. Reeds
als zestienjarige koningin van Hongarije had zij contac-
ten met de grote geesten van haar tijd, zoals Erasmus
en Luther. Aan het muziekleven in Boedapest gaf zij in
die jaren een nieuwe impuls. Maar het is vooral als re-
gentes der Nederlanden, in de jaren 1531-1555, dat
zij haar talenten geheel ontplooit. In een Europa dat
door oorlogen en godsdiensttwisten wordt ver-
scheurd, en waarin vorsten als Frans I van Frankrijk en
Hendrik VIII van Engeland het politieke beeld beheer-
sen, weet zij zich als vrouw te handhaven. Hoewel zij
het land, namens haar broer Karel bestuurt, en diens
op centralisatie gerichtte machtspolitiek steunt, geeft
zij daaraan toch op beslissende momenten haar eigen
interpretatie. Zo weet zij op diplomatieke wijze het
evenwicht te bewaren tussen de belangen van haar
broer en de legitieme belangen van haar Nederlandse
onderdanen.
Noten:
1. Verslag over het generale kapittel van de orde
van het Gulden Vlies te Utrecht in januari 1546 gehou-
den; Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, gevoegd bij
Ms. 76E10, p.1
2.idem, p.4
3."... au dessus de l'entrée du choeursur lejube
estoit la Reyne regente accompagnée de l'Archiduc
d'Authcht...", idem, p.2
4. Vriendelijke mededeling van de heer J.Ph.G.
Kaajan. Zie: Heemschut 1986, nr 5-6.
Museum Het Catharijneconvent
Nieuwegracht 63, NL-3512 LG Utrecht.
tel: 030- 31 72 96 (openingstijden en tarieven)
030-31 38 35 (aanvraag rondleiding)
Noordbrabants Museum
Verwerstraat41, 's-Hertogenbosch
Postbus 1004, NL-5200 BA 's-Hertogenbosch
tel: 073-13 96 64 (openingstijden en tarieven)
073-13 38 34 (aanvraag rondleiding)
Openingstijden beide musea: di t/m vrij 10-17 uur;
za en zo 11-17 uur, ma gesloten.
Rondleiding: op aanvraag bij betreffend museum.
OuD-UtRECHT ■ NOVEMBER 1993
119
-ocr page 124-
J. de Beijer, Het Huis den Engh, 1750.
Perebomen langs de Enghlaan in Vleuten
In zijn artikel ~De bomen rond Vleuten-De Meern' in het mei/juni-nummer van Het
Maandblad Oud-Utrecht (jrg.66, 70-72) vestigt H.W. Kuiper onder andere de aan-
dacht op de uit perebomen bestaande wegbeplanting langs de Enghlaan in die
gemeente. Deze weg, die oorspronkelijk tussen de tegenwoordige Utrechtseweg en
de voormalige ridderhofstad Den Engh heeft gelopen, wordt doorsneden door de
omstreeks 1855 aangelegde spoorweg Utrecht - Rotterdam. Volgens de auteur
zouden daarbij de twee weggedeelten niet met elkaar zijn verbonden door een
spoorwegovergang. Het is zijns inziens opmerkelijk, dat de laanbeplanting met
perebomen zich voortzet op het resterende zuidelijke stuk. Dit wekt de indruk dat
deze bomen zelfs ouder zijn dan de spoorweg; zulks zou niet uitgesloten zijn omdat
perebomen vaak zeer langzaam groeien. Naar aanleiding van dit artikel wil ik graag
het volgende opmerken. Er is namelijk met de Enghlaan meer aan de hand geweest.
De Enghlaan
Om te beginnen wil ik de lezer erop attent
maken, dat een beplanting met vruchtbomen langs
een openbare weg in ons land tegenwoordig uiterst
zeldzaam is, zeker in de Randstad. Dat de Enghlaan
in dit opzicht uniek lijkt te zijn, heeft een bepaalde
oorzaak. Deze weg is namelijk niet altijd openbaar
geweest. Tot 1960 was deze laan een eigen weg,
die vanaf de Utrechtseweg - vroeger Vleutensedijk
of Herenweg geheten - een toegang vormde tot
het Huis Den Engh. Dit stond aan het oostelijke
einde van de Thematerdijk, die nu gedeeltelijk de
naam Smalle Themaat heeft gekregen en gedeelte-
lijk bij de Kantonnaleweg is getrokken. Op deze
plaats bevindt zich nu de hofstede Den Engh.
Dergelijke particuliere kasteellanen kwamen in
het Vleutense gebied meer voor, bijvoorbeeld de
laan tussen het voormalige Huis te Vleuten en de
Zandweg langs de Leidse Rijn. Gezien de slechte
toestand van de kleiwegen gedurende de winter-
maanden wilden de bewoners van deze vroegere
ridderhofsteden beschikken over een meer comfor-
tabele weg om van en naar de stad Utrecht te
rijden. In de 17e eeuw kon de eigenaar van het Huis
Den Engh zowel van zijn eigen laan (de tegenwoor-
dige Enghlaan) als van de laan van het Huis te
Vleuten gebruik maken, omdat beide bezittingen
met de daarbij behorende landerijen zijn eigendom
waren. Toen in 1699 het Huis te Vleuten bij open-
bare verkoping werd verkocht, was één van de
OuD-UTKECHT • NOVEMBER 1993
120
-ocr page 125-
het wettelijk niet mogelijk was een pootrecht te
vestigen, werd besloten elke berm overlangs te
splitsen in twee stroken. De strook waarop de
vruchtbomen stonden, werd tezamen met de aan-
grenzende halve wegsloot weer aan de oude eige-
naar toebedeeld. De verharding van de weg, en aan
weerszijden daarvan een smalle strook van de
berm, gingen in eigendom over aan de gemeente.
De kadastrale grenzen zijn evenwel niet door hei-
ningen of greppels in het terrein zichtbaar
gemaakt.
Deze maatregel hield, zoals ik al eerder schreef,
uit een technisch oogpunt een schoonheidsfoutje
in, maar dit heeft nooit tot grote problemen
geleid.' Zo kan men nu nog langs een openbare
weg een bermbeplanting met vruchtbomen zien,
zowel ten noorden als ten zuiden van de spoorweg
Utrecht - Rotterdam. De leeftijd van de perebomen
staat echter los van de aanleg van de spoorlijn.
i.4. Storm van Leeuwen
Mozartlaan 14
Utrecht
voorwaarden bij de veiling dat de bewoners van
Den Engh het recht zouden behouden over de laan
van het Huis te Vleuten te mogen rijden. Omge-
keerd zou de toekomstige eigenaar van het Huis te
Vleuten het recht verkrijgen om van de Enghlaan
gebruik te maken. Men kan hier dus spreken van de
vestiging van twee wederzijdse erfdienstbaarheden
(overweg).
Toen de Kantonnaleweg - een zandweg - tot
stand kwam, had de eigenaar van het Huis te
Vleuten geen belang meer bij de Enghlaan. Omdat
de Vleutensedijk werd bezand - hij ging toen de
Vleutensezandweg heten - verloor ook de laan van
het Huis te Vleuten haar betekenis voor de eigenaar
van Den Engh. Dit gebeurde kort voor 1830, het
jaar waarin de wederzijdse rechten van overweg
krachtens onderlinge overeenkomsten bij notariële
acte werden opgeheven.
De spoorweg
In 1854/5 werd de lijn Utrecht - Rotterdam van
de Nederlandsche Rhijnspoorweg-maatschappij
aangelegd. Deze doorsneed de Enghlaan op de
plaats die nu nog terug te vinden is. Beide wegge-
deelten werden echter door middel van een parti-
culiere overweg met elkaar verbonden. Hiertoe had
de spoorwegmaatschappij zich tegenover de eige-
naar van Den Engh verplicht bij de aankoop van de
benodigde gronden.
In de jaren 1953-1963 vond in Vleuten-De
Meern een ruilverkaveling plaats. Deze had onder
meer ten doel het stelsel van wegen en waterlopen
te verbeteren, maar vooral ook om de vele particu-
liere spoorwegovergangen door middel van het
aanleggen van parallelwegen en het ruilen van
gronden overbodig te maken. De Enghlaan werd,
na te zijn verbeterd, in 1960 door het provinciaal
bestuur van Utrecht tot openbare weg verklaard en
in eigendom, beheer en onderhoud aan de
gemeente Vleuten-De Meern toegewezen. Omdat
tegen het openbaar maken van de spoorwegover-
gang overwegende bezwarende bestonden bij de
Nederlandse Spoorwegen werd deze opgeheven.
Het noordelijke stuk van de Enghlaan kreeg een
aansluiting op de nieuw aangelegde Hof ter Wey-
deweg; het resterende deei van de Enghlaan bezui-
den de spoorweg werd een doodlopende insteek-
weg vanaf de Utrerhtseweg.
Volgens de geldende regels zouden het gehele
weglichaam - dus zowel de verharding als de weg-
bermen - en de halve wegsloten in eigendom
moeten zijn overgegaan naar de gemeente
Vleuten-De Meern. Met de toenmalige eigenaar
van de hofstede Den Engh was evenwel tevoren
overeengekomen, dat de in de berm staande
vruchtbomen zijn eigendom zouden blijven. Omdat
Noten:
1. J.A. Storm van Leeuwen, "Oude en nieuwe
wegen in de ruilverkaveling Vleuten 1' Tijdschrift
van de Historische Vereniging Vleuten, De Meern
en Haarzuilens
8 (juni 1988). Idem, 'De ridderhof-
steden Vleuten en Den Engh en hun wedeizijdse
erfdienstbaarheden van weg' Ibidem 10 (septem-
ber 1990).
De Enghlaan, foto auteur
OuD-UTRECHT • NOVEMBER 1993
121
-ocr page 126-
steen ingemetseld, die de stand van het water bij
de doorbraak van de Grebbedijk in dat jaar aan-
geeft. De dijk brak onder het geweld van de smel-
tende ijsmassa's, die zich in de Rijn hadden ge-
vormd. Een groot deel van het gebied tussen
Amersfoort en Woudenberg kwamen onder water
te staan. Het tijdschrift Historische Kring Leusden,
jaargang nr. 9 nr 2 van juli 1993 is gewijd aan de-
ze ramp.
Maarssen
In het eerste nummer van de 20e jaargang van
Historische Kring Maarssen is een lang artikel op-
genomen over het Huis Elsenburg aan de Vecht en
zijn eigenaren. De auteur, R.E. van Ditzhuyzen
geeft een overzicht van de bouw- en bewonings-
geschiedenis tussen 1637 en 1813. In dat laatste
jaar wordt het huis afgebroken, omdat de eigena-
ren de kosten met langer kunnen dragen.
VAN i:> H L E F. STAF I^ L
De redactie heeft Fred Vogelzang bereid gevon-
den een rubnel< te verzorgen met alles van de
leestafel.
In het kort een overzicht van de behan-
delde onderwerpen in de historische tijdschriften
van de regio.
Vleuten De Meern Haarzuilens
In het tijdschrift Historische Vereniging Vleuten
De Meern Haarzuilens jaargang 13 nummer 2
staat het eerste deel van een serie artikelen van
Jan H. Huiting over de Johannieters in Vleuten.
De orde van St. Jan werd in 1048 in Palestina
gesticht en werd gevormd door hospitaalbroeders
van benedictijner monniken. De orde kreeg snel
grote schenkingen in Europa. Het is niet na te
gaan wanneer zij zich precies in het Sticht vestig-
den, maar m ieder geval is er bewijs dat zij rond
1241 een huis in Utrecht geschonken kregen. De
Johannieters bezaten onder meer land bij Vleuten,
waar zij ook een convent, het 'Hof ter Weyde',
rechtstreeks bestuurden. Het hof heette zo, omdat
het midden in het weidegebied lag.
Nieuwegein
De voorhavens van Vreeswijk is het onderwerp
waarmee het 3e nummer Cronyck de Geyn 1993
in zijn geheel mee gevuld is. De auteur, M.J. Ver-
vers, geeft een beeld van de veerdiensten die er al
vanaf de middeleeuwen bij Vreeswijk over de Lek
gesitueerd zijn. Rond 1840 kon men via een schip-
brug de rivier oversteken, maar in 1936 werd die
vervangen door een stalen boogbrug. De schip-
brughaven is nu een jachthaven.
Bunschoten
Taalkundig is Bunschoten-Spakenburg een
merkwaardig gebied, zo schreef het NRC van 18
september 1932 reeds. Daarom werd 60 jaar gele-
den besloten het dialect op film vast te leggen. De
plaatselijke onderwijzer werd als visser gecast en
moest in dialect het wel en wee van dit vak uit de
doeken doen. Telkens werd hij onderbroken om-
dat achtergrondgeluiden zijn stem dreigden te
overheersen. Het verslag van het maken van deze
film staat in Bun Historiael, 14e jaargang (1993)
nummer 4.
Leusden
J. Renes schrijft over de watersnood in Leusden
in 1855. In de Dorpskerk te Leusden is een gevel-
BC) V. K K N S C: U O li W
Henk Kuiper, Utrecht bomenstad. Wetenswaar-
digheden en verhalen over Utrechts waardevolle
bomen.
Uitgave Gemeente Utrecht, Afdeling
Openluchtrecreatie & Groenvoorziening.
Utrecht bomenstad is een uitgave die veel lees-
plezier biedt. De diverse wetenswaardigeden over
bomen in Utrecht, de vlotte schrijfstijl en de vele,
vaak fraaie illustraties, wekken al snel een gevoel
van enthousiasme op voor bomen in het algemeen
en die in Utrecht in het bijzonder. De auteur be-
handelt onder andere karakteristieke boomsoorten
in Utrecht, zoals bijvoorbeeld de plataan. Maar
ook komen aan bod: zeldzame bomen, oude bo-
men, dikke bomen, bomen met een verhaal. Een
ander deel van het boekwerkje is gewijd aan de
kenmerkende bomen van een bepaalde omgeving,
zoals daar zijn: de verschillende wijken, de singels,
de parken, de forten en de buitengebieden.
Na het lezen heeft men alleen maar meer be-
wondering voor deze levende wezens, die on-
danks alle aanslagen van verkeer, honden, project-
ontwikkelaars, ziekten en soms het weer stug
door blijven leven en deze stad verfraaien.
Het boekje ligt niet in de boekwinkel, maar is
alleen verkrijgbaar bij het Informatie Centrum
Utrecht.
122
OUD-UTHKCFIT • MOVEMBKK 1993
-ocr page 127-
SPOU
zoekt bestuursleden
De SPOU (Stichting Publikaties Oud-Utrecht) is in
1985 opgericht voor de uitgave van de reeks Monu-
menten Inventarisatie provincie Utrecht. Daarnaast
leefde er bij de Vereniging Oud-Utrecht de wens
behalve haar Maandblad en Jaarboek ook andere
publikaties op historisch terrein uit te geven. De
SPOU ziet het als haar taak publikaties mogelijk te
maken, die kwaliteit hebben, waarvoor belangstel-
ling bestaat en die niet direct voor een commerciële
uitgave in aanmerking komen. Meestal wordt
samengewerkt met een professionele uitgeverij.
Naast het bovengenoemde project is de SPOU
betrokken bij de reeks Utrechtse monumenten, de
archeologische en bouwhistorische kroniek van de
gemeente Utrecht, de archeologische kroniek van
de provincie Utrecht en de voorgenomen uitgave
van de kadastrale minuutplans 1832. Een belang-
rijke taak 15 het vinden van aanvullende subsidies.
Bij projecten waarin meerdere instanties en perso-
nen participeren kan de SPOU een belangrijke coör-
dinerende rol spelen. Een groep redactieadviseurs
staat het bestuur terzijde.
De SPOU wordt gedragen door enthousiasme
voor de geschiedenis van stad en provincie Utrecht
en kan door haar werkwijze goedkoop opereren. Er
zijn geen betaalde krachten in dienst. Om die reden
zoekt het bestuur versterking. Na vijfjaar willen de
secretaris en de penningmeester over enige tijd als
zodanig terugtreden. Wel zijn zij bereid deel te
blijven uitmaken van het bestuur. Verder ontbreekt
in het bestuur iemand die verantwoordelijk is voor
de voorlichting en propaganda.
Belangstellende leden en met-leden van de Ver-
eniging Oud-Utrecht die affiniteit hebben met het
werk van de SPOU, beschikken over enige ervaring
en vrije tijd en niet alleen denkers maar ook doeners
zijn, worden uitgenodigd schriftelijk of telefonisch
contact op te nemen:
- voüi de functies van secretaris en bestuurslid
voorlichting en propaganda met A. Pietersma p/a
Alexander Numankade 199 3572 KW Utrecht (tel.
werk 030-736611)
- voor de functie van penningmeester met J.W.
Lemaier, Emmalaan 14, 3581 HT Utrecht (tel. werk
030-523705).
ecember 1992 werd bij een opgravin
Twijnstraat een fraai beschilderd bord gevonden.
Het bord heeft een doorsnede van 25,3 cm en
heeft in de rand de tekst: 1547 x PAXOLEA x ILLU-
STRIS MARTIA SIBI SI......A(?)RMA. Er ontbreekt
een stuk tekst, waardoor de juiste interpretatie
nog niet gevonden is.
Het herdenkingsbord heeft vermoedelijk te maken
met een triomftocht of blijde inkomst, gezien de
afbeelding van vrouwelijke personificatie op de
triomfwagen. Ook kan het ter gelegenheid van
een "vrede" gemaakt zijn, hetgeen af te leiden zou
zijn uit het samengestelde woord met "pax" =
vrede. De jaren tussen 1540 en 1550 kende
Utrecht twee blijde inkomsten: in 1540 van Karel
V en in 1549 van zijn opvolger Philips II. Tussen-
door was Karel V in 1545 nog aanwezig in I Jtrecht
ter gelegenheid van de kapittelvergadering van
het Gulden Vlies.
Wellicht dat het herdenkingsbord in deze cont
ergens geplaatst kan worden.
m
Tijdens de opgraving op het Predikherenkerkhof
dit jaar zijn diverse malen benen voorwerpen van
geringe afmetingen gevonden. Deze beide voor-
werpen komen uit een leeggegooide beerput en
konden niet op grond van de context gedateerd
worden.
Het ene voorwerp lijkt overduidelijk een soort
haarspeld. Deze is fraai en delicaat van vonin.
Het andere voorwerp is moeilijker te determine-
ren. Gezien de vorm en het 'oog' wordt gedacht
aan een soort spoel, zoals bijvoorbeeld bij hespinnen of kantklo.ssen wordt gebruikt
I
Oin-ÜTRECIIT • NOVKMBKK I99,S
123
-ocr page 128-
Al sinds jaren vindt opgegraven menselijk gebeente in Utrecht zijn weg naar
het gemeentelijke archeologische depot. Soms worden zomaar één of enkele
menselijke botten gevonden bij rioolwerkzaamheden, het uitgraven van een
kelder, maar soms ook wel bij een echte opgraving. In tegenstelling tot bij dier-
lijk botmateriaal intrigeert dat een ogenblik. Maar wat kan je met een mooi gaaf
sleutelbeen, dat bijvoorbeeld - buiten enige context - bij de opgraving in de
zomer van '91 achter de Muziekschool wordt gevonden? Zoals dat betaamt
wordt de vondst 'sleutelbeen' (clavicula staat beter) geregistreerd en in dit geval
nog voorzien van de kwalificaties 'menselijk en rechts'. En daarbij blijft het.
Het wordt anders als er één of enkele minder of meer complete skeletten
worden gevonden, waarbij wel degelijk van een bepaalde context sprake is en
ook nog eens op goede gronden gedateerd kan worden. Tamelijk recente voor-
beelden hiervan zijn de vondst van drie skeletten in 1980 bij de opgraving aan
het Pieterskerkhof en die van vier in en onder het afgebrande gebouw van K & W
aan de Mariaplaats in 1990. Aan de situeringen van de vindplaatsen, de bijzon-
dere dateringen - respectievelijk begin 5de eeuw en overgang 11de-12de eeuw,
alsmede aan de intrigerende grafrituele aspecten ervan wordt in het kader van
dit stukje voorbijgegaan. Zij verdienen zeker nog eens nader aandacht.
Oud zeer
Schedeltje van een 'typisch' zesjarig l<ind met een dui-
delijk wisselgebitje.
Foto auteur
Hier wordt alleen maar wat bespiegeld over de
skeletten als zodanig en in het bijzonder over de
leeftijd bij de dood van de desbetreffende indivi-
duen. Die kan - soms meer, soms minder - accuraat
uit de skeletten afgeleid worden. Bij twee vrijwel
complete skeletten aan het Pieterskerkhof kon bij
het opgraven al vastgesteld worden dat het om kin-
deren van omstreeks 11 jaar ging. Blijkens de aan-
wezigheid van nog enkele melkkiesjes in de zich
ontwikkelende volwassen gebitten was dat niet zo
moeilijk. Bij die constatering dient zich dan ineens
enige emotie aan, dat is niet ongewoon bij het aan-
treffen van stoffelijke resten van mensen. In dit
geval was er ook iets van meewarigheid, gezien de
geconstateerde leeftijden. Dat gebeurde trouwens
ook bij de resten van dat skeletje van een baby van
12 maanden onder K & W, 900 jaar geleden ter
aarde besteld in de voormalige Mariakerk.
OuD-UTRKCHT • NOVKMBfZR 1993
124
-ocr page 129-
Foei, hoort men vaak, emotie en ook later nog
eens bij onderzoek van skeletten... weinig weten-
schappelijk! Skeletten en aardewerkfragmenten
behoren beide immers tot de categorie materiële
vondsten bij een opgraving, die informatie bevat-
ten. Die moeten nuchter bekeken worden, gelijke
monniken, gelijke kappen!
Och, daar kan over getwist worden, evenals over
wat een wetenschappelijke benadering eigenlijk
inhoudt en of daarbij emotie storend zou werken.
Het één behoeft het ander toch niet uit te sluiten?
Menselijke skeletten vormen zeker 'materiaal',
waaraan zinvolle informatie kan worden ontleend en
dat wordt dan ook als zodanig benut. IVIaar in tegen-
stelling tot aardewerk zijn het hier wèl stoffelijke
resten van medemensen, die ons maar even voorgin-
gen. Jazeker, "even", of dat nu die mensen van Swif-
terbant zijn (bijna 6 millennia geleden), die Romeinen
uit Nijmegen of die mensen uit de Broerenkerk te
Zwolle uit het begin van de 19de eeuw AD.
Het is niet zo verwonderlijk dat dergelijke gevoe-
lens zich bij stoffelijke resten van kinderen wat
meer manifesteren. Dan doet zich dus die meewa-
righeid voor, dan doemen vragen op als 'waarom
moest dat nou, zo vroeg' en 'wat moet dat wel
betekend hebben voor de moeder, de ouders'?
Dat alles doet zich in versterkte mate voor als er
niet meer van een enkel of een paar skeletten
sprake is, maar van meer of minder omvangrijke
populaties uit een grafveld of kerkhof. Die kunnen
een bepaalde gemeenschap representeren, op het
platteland bijvoorbeeld van een gesloten groep
landbouwers, in een stedelijk kader bijvoorbeeld die
van een wijk. Als aan dergelijke populaties door
onderzoek de frequentieverdeling der leeftijden bij
de dood wordt vastgesteld, dan zijn het met name
de percentages kinderen, die indruk maken. Enkele
van die percentages mogen dat verduidelijken; ze
zijn ontleend aan populaties van gevarieerde her-
komst.
Voor Utrecht zijn de populaties uit de kapel van
het vroegere St. Jobsgasthuis (in 1980 opgegraven)
en die van het Jacobikerkhof (1988) interessante
voorbeelden.
De kapel van het Sint Jobsgasthuis werd - na een
klein aanloopje - in grove trekken tussen 1500 en
1800 als algemene begraafplaats gebruikt. Op
goede gronden kon qua datering een verdeling in
de ruim 1000 individuen worden getroffen. Tussen
1500 en 1650 stierf ongeveer 11 procent daarvan
vóór het 8ste levensjaar, tussen 1650 en 1800 was
dat 12 procent. (Rond het 18de levensjaar was dat
al meer dan 30%)!
Op een gedeelte van het voormalige Jacobikerk-
hof werden bijna honderd individuen opgegraven.
Of deze voor de gehele populatie representatief
waren, kon niet worden nagegaan, maar hier
bedroeg hetzelfde percentage 32, dat is 1 op de 3
en bepaald niet niks!
Dat dit bij de in 1976 opgegraven populatie der
Johannieters op het Vredenburg slechts 2 procent
(enkele kinderen) bedroeg zal geen verwondering
wekken, of- uiteen ander gezichtspunt-juist wel?
Nog enkele percentages van andere populaties,
die op dezelfde wijze werden onderzocht:
Lent, een landbouwersgemeenschap, ca. 620-
730 AD, 18 procent;
Dorestad, stedelijk, De Engk, ca. 700-850 AD, 6
procent; waarbij uitdrukkelijk vermeld moet
worden dat slechts een klein gedeelte van het grote
grafveld werd opgegraven. Er kan zeer wel van een
selecte steekproef sprake zijn;
Den Bosch, St. Janskerkhof, ca. 1700-1850 AD,
12 procent.
Zwolle, Broerenkerk, ca. 1820-1830 AD, de
berekeningen zijn nog niet klaar, maar alles wijst op
een percentage van minimaal 10.
Bij deze laatste populatie van omstreeks 600
individuen - waarvan de schedels voor onderzoek
enkele maanden in het archeologische depot gast-
vrijheid genoten - kan nog een wat bizarre bijzon-
derheid over de jonge kinderen daaronder vermeld
worden. Hoewel ze nog maar circa 170 jaar
geleden in de kerk begraven werden, had de ver-
wehng - in tegenstelling tot bij de volwassenen -
ernstig huisgehouden. Geen wonder, hun bot
bevatte nog veel organisch materiaal. Vooral bij
pasgeborenen - maar ook bij de wat oudere kinde-
ren - resteerden er van de harde weefsels slechts
tanden en kiezen temidden van schamele resten
van het restskelet. Tandglazuur lost nu eenmaal
slecht op; het weerstaat - hoe kan het anders - het
langst de tand destijds.
En zo kon het gebeuren dat in twee kartonnen
doosjes, die eens suikerklontjes bevatten, de resten
van zo'n dertig kindertjes in plastic zakjes een
onderkomen vonden. Bij het zien van die povere
resten vraag je je af, hoeveel leed daarin vertegen-
woordigd ligt?
Je realiseert je ook dat jezelf een product bent
van voorouders die voldoende lang aan het principe
"survival of the fittest" voldeden.
Tjeerd Pot
OlD-UTRECHT • NOVEMBKR 1993
125
-ocr page 130-
tocht onder het zingen van liedjes van Sint
Maarten, weer in ere te herstellen. De onthulde
kopie was ondertussen ook al ruim een eeuw oud.
Deze bijdrage gaat in op de vervaardiging van deze
en dergelijke kopieën door Tepe, en vooral over de
rumoer die dat vervolgens binnen oudheidminnend
Utrecht teweeg bracht.
Op 6 april 1875 schreef Tepe naar aanleiding van
de door hem vervaardigde afgietsels een nijdig briefje,
dat kennelijk geadresseerd was aan Mr. Adriaan
Ariëns." Ariëns was advocaat te Utrecht en voorzitter
van het rooms katholiek armbestuur ter stede; in de
laatste hoedanigheid stond hij met name tussen 1874
en 1880 in zeer geregeld contact met de ateliers Men-
gelberg en Brom, en ook met architect Tepe, tesamen
de artistieke kern van het kort daarvoor opgerichte 'St.
Bernulphusgilde'. Het schrijven bleef bewaard tussen
de nota's en kwitanties voor de bouw van het rooms
katholieke Wees- en Oudenliedenhuis, beter bekend
als het nieuwe 'St. Hiëronymushuis'. ^ Tepe reageerde
geprikkeld op hem ter ore gekomen verontrusting ter
stede. De architect zou het beeld van Sint Maarten uit
het Zoudenbalchhuis na verwijdering ruw hebben
schoongemaakt om er daarna uit commerciële
redenen afgietsels van te maken. De 'verontruste' was
mogelijk ondertussen nog wel voor meer bang, dan
Tepe vermoedde, namelijk dat verkoop van het origi-
neel zelf (en niet alleen van afgietsels ervan) uiteinde-
lijk in het verschiet lag. In het 'smalle' Holland gebeur-
den dergelijke zaken geregeld maar het verzet ertegen
was groeiende.
Armbestuurder Ariëns -bij diens zoon, de 'sociale'
priester Alphons Arins, viel de appel dus niet ver van
de boom- superviseerde bouw en financiering van het
Hiëronymushuis, bestemd voor de opname van katho-
lieke wezen en bejaarden. In 1875 huisden de katho-
lieke weesjongens nog in het genoemde Zouden-
balchhuis. Dit was in 1746 gekocht door de R.K. Aal-
moezenierskamer maar werd nu verlaten vanwege de
beoogde concentratie van armen- en wezenzorg. Bij
schaalvergroting kon men immers moderner en zuini-
ger (weer niets nieuws onder de zon!) opereren. Voor
het vertrek uit het in 1467 gebouwde pand werd zoals
gezegd daar aanwezig laat-middeleeuws beeldhouw-
werk uitgebroken, overigens niet alleen Sint Maarten
maar ook nog een grote gebeeldhouwde schouw.
Binnen neogotische gebouwen, gebouwd onder aus-
piciën van het Utrechtse Sint Bernulphusgilde, werd
indien mogelijk wel vaker 'gotisch' werk geïncorpo-
reerd. Beide stukken werden uiteindelijk geplaatst in
het Hiëronymushuis, waar zij thans nog aanwezig zijn.
Sint Maarten markeert de ingang naar de (vroeger
prachtige maar thans goedeels onttakelde) kapel, de
schouw versiert de grote regentenkamer. Aangezien
het interieur van het Zoudenbalchhuis in 1903 totaal
Beeld van Sint Maarten In de noordwand van de St.
Gertrudis aan het Willemsplantsoen, 1875, (collectie
Catharljneconvent, StCCb 16)
Sint Maarten
in het gips
Op 11 november 1986 onthulde ds J.
Kronenburg in de Utrechtse Dom een
wandbeeld van stadspatroon Sint
Maarten.^ Het betrof een afgietsel van
een laat-middeleeuws beeld, oorspron-
kelijk een bovendeurstuk uit het Zou-
denbalchhuis aan de Donkerstraat. ^
Rond 1875 werd dit kalkstenen beeld ^
daar uitgebroken en kort daarop
ondergebracht in het nieuwe St. Hiëro-
nymushuis aan de Maliesingel, een
neogotische bouw die ontworpen was
door architect Alf red Tepe.
Kronenburg verrichtte genoemde handeling
temidden van een groep Utrechtse kinderen; deze
maakten zich samen met hun ouders op om een
eeuwenoud gebruik, een feestelijke lampionnenop-
OUD-UtRECHT • NOVEMBER 1993
126
-ocr page 131-
uitbrandde mag men zich achteraf overigens gelukkig
prijzen over de feitelijke gang van zaken! De al ver-
melde brief van Tepe luidt als volgt:
"Het verheugt mij dat St Martinus zooveel belang-
stelling inboezemt zelfs daar, waar ik zooveel "kunst-
liefde" niet had verwacht (.) Tot geruststelling van alle
nieuw geschapen conservatoren die (volgens 't
spreekwoord van nieuwe bezems) nog angs valliger
en zorgvuldiger schijnen te zijn als rijksadviseurs en
leden van 't Bernulphusgilde kan ik u mededeelen dat
naar mijn informatie van: nog meer geschonden geen
sprake zijn kan tenzij men het ontdoen van de oude
gele verfkorst voor schenden aanzie. Ook van het
verkoop van ƒ 40,00 is mij volstrekt niets bekend,
alleen voor de musea van Utrecht, Haarlem en Leiden
zouden afgietsels gemaakt worden (.) mogelijk dat ik
U van de twee laatste niet gesproken heb, daar hij de
zaak slechts en passant behandelde als: niet de
moeite waard
(.)
En werkelijk als het beeld verkocht werd (het
gebeurt niet en kan nauwelijks gebeuren, want waar
koopers vinden?) ik zou er geen ongeluk noch oneer
in zien indien H. Maarten evenals Venus van Milo (,)
Apollo van Belvedère en zoveel beroemde werken in
gyps afgietsels een zegevierende kunstreis door de
wereld maakt (.)
Indien dan de verbittering der heren en der stad uit
reine liefde voor kunst en oudheid is voortgesproten
dan zal ze bij nader toezien wel weer verdwijnen- is dit
met het geval dan weet ik er kwalijk een remedie
tegen (.)
FG (Freundliche Grüssen ?)"
A Tepe Utrecht 6 april 1875
Tepe noemt wat betreft zijn criticus man noch paard
maar de goede verstaander begrijpt toch wel terstond
dat hij doelt op Mr. Samuel Muller Fzn., de in 1874
aangetreden stadsarchivaris. Deze beleefde in zijn
ambt inderdaad een vliegende start; dankzij Muller
kreeg het Stedelijk Museum voor Oudheden al vanaf
begin 1875 op de bovenverdieping van het Stadhuis de
beschikking over veel extra expositieruimte. Hij was dus
de 'nieuw geschapen conse-vator' die zich volgens
Tepe als 'nieuwe bezem' nog angstvalliger gedraagt als
'zelfs rijksadviseurs'. Natuurlijk (en niet zonder recht)
zag hij vanuit stedelijk-oudheidkundige optiek achterd-
ochtig toe wanneer middeleeuws Utrechts beeldhouw-
werk ter plaatse werd venwijderd.
Een van de door Tepe vervaardigde afgietsels werd
in 1985 door de Fraters van Utrecht aan het Catharij-
neconvent geschonken.'' Oorspronkelijk had deze Sint
Maarten dienst gedaan binnen hun St. Gregorius-
school, gevestigd aan de Kromme Nieuwe Gracht te
Utrecht. Net zoals in het geval van de Dom werd dit
beeld enkele jaren geleden herbevestigd binnen een
Utrechtse kerk, nu de St. Gertrudis aan het Willems-
plantsoen, de kathedraal van de oud-katholieke kerk
van Nederland. Pastoor Van Ditmarsch achtte dit eind
1988 een passende versiering voor de noordwand
binnen de hoofdkerk van 'de kerk van Utrecht', die dat
jaar ingrijpend gerestaureerd werd vanwege het
samengaan van de drie Utrechtse oud-katholieke
parochies en de aanstaande viering van '100 Jaar Unie
van Utrecht'. Zat Sint Maarten vanouds in Utrecht als
windvaan van de Domtoren al hoog te paard, sinds
het laatste decennium siert zijn beeltenis weer het
interieur van twee prominente Utrechtse kerken. De
kathedrale kerk van St. Catharina (tevens gewijd aan
St. Martinus) doet het echter vooralsnog zonder Sint
Maarten. Ook in het belendende Catharijneconvent
zoekt men overigens tevergeefs naar een mooie mid-
deleeuwse Martinus.
Pau! Dirkse
Rijl<smuseum Het Catharijneconvent, Utrecht
Noten:
1. Drs Mieke Breij, Sint Maarten Schutspatroon van
Utrecht,
Stichting Discodom Utrecht 1988, p. 36.
2. Over de geschiedenis van het Zoudenbalchhuis,
zie: De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis
en Kunst/De Provincie Utrecht/De
Gemeente
Utrecht/Deel IIIA, samengesteld door Marceline J.
Dolfin, E.M. Kylstra en Jean Penders, Rijksdienst voor
de Monumentenzorg Zeist, SDU Uitgeverij 's-Graven-
hage 1989, p. 409 t/m 412.
3. Hierover stelt D.P.R.A. Bouvy in zijn proefschrift
Middeleeuwsche Beeldhouwl<unst in de Noordelijl<e
Nederlanden
(Balkema Amsterdam 1947, p. 74): De
andere steenen St. Maartensgroep, afkomstig uit het
huis Zoudenbaich en thans geplaatst boven den
ingang naar de kapel in het R.K. Weeshuis aan den
Maliesingel te Utrecht, wordt als een ruwe copie
beschouwd naar den St. Maarten uit den Dom.
4. Over de persoon van Adriaan Ariëns, zie: Paul
Dirkse, f en Neogotisch Devotiekastje uit 1880 als
Jubileumgeschenk voor Mr. A.W.K. Ariëns,
in: Catha-
rijnebrief, no. 40 (december 1992), p 7 t/m 10.
5. Gebundelde Inventarissen Deel 6, Gemeentelijke
Archiefdienst Utrecht, Utrecht 1987 (Inventaris R.C.
Armen kamer/ Parochieel Armbestuur door I.H.M.J.
Kemperman-Wilke/J. G. Riphaagen, no. 822 (nota's
en kwitanties bouw Wees- en Oudeliedenhuis)
6. Stee b 16, h. 66 cm/ br. 53 cm; in 1988 geres-
taureerd door Frans van Hienen en begin 1989
geplaatst in de noordwand van de St. Gertrudis.
ÜUD-UTRECHT • NOVEMBKK 1993
127
-ocr page 132-
in
O
CTl
c
Oud-Utrecht
MAANDBLAD
66e jaargang, nummer 12 - december 1993
O)
1—
C
OJ
T3
i__
O
O
>
-t—'
sz
u
O)
^_
c
cn
c
OJ
u OJ "O
(1) rtS >r
^ -e ^ >
OJ
OJ
in
UI
-O ^
OJ
O. C O. S
< ^ Q Jj
• • • •
'De Jongens-Timmerlieden'
Enkele voorbeelden van kinderbescherming in Utrecht
voor de kinderwetten in 1905
i i i
1993
-ocr page 133-
Agenda
Maandblad Oud-lJlr«M-hl
56e jaargang nr. 12 - december 1993
Het Maandblad is een uitgave van de Vereniging
Oud Utrecht, vereniging tot beoefening en tot ver-
spreiding van de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter: H.H W. Kernkamp.
Secretaris: A, Pietersma, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.W. Lemaier.
U kunt zich opgeven als lid van de vereniging Oud-
Utrecht door te schrijven naar: Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335, 3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 47,= per jaar
(26-ƒ 30,=; 65+ƒ 41,=).
Contributie- en ledenadministratie:
Mw. C. de Leeuw, telefoon: 03465 - 62930.
Redactie: M. Dolfin, M. van Hattem, B. van den Hoven
van Genderen, M.C. van Oudheusden, B. van Santen,
E. Tigelaar, M, van de Vrugt, A. van der Zeijden.
Vormgeving: B&U, Enk Uitenbogaard (bNO).
Redactieadres Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht. Telefoon: 030-736611.
Bespiegelingen van Bertus Jonkers
Tentoonstelling van het werk van deze Utrechtse
kunstenaar in diens voormalige atelierwoning
aan de Lagenoord, 12 november-12 december.
Nu Bertus Jonkers zijn atelierwoning heeft verla-
ten om zijn intrek te nemen in een bejaardente-
huis, zal het behoud van deze unieke woning in
de huidige vorm nauwelijks een haalbare kaart
zijn. Reden voor het Centraal Museum en de
suB-K om een tentoonstelling te organiseren en
het huis een maand voor publiek open te stellen.
Inl, 030-300591/030-316125 (NicoleTheeu-
wes).
Lezingenavond, 15 december 1993
Lezing over Dood en Begraven. Aandacht zal
worden geschonken aan de Dood vanaf de Mid-
deleeuwen t/m de negentiende eeuw. In het bij-
zonder zullen aan bod komen de zg. Dodendans
en de landschapsarchitectuur van Zocher op de
Algemene Begraafplaats te Utrecht.
Plaats: CSB-gebouw, Kromme Nieuwegracht 39
Tijd: 20.00 uur, zaal open vanaf 19.30 uur. Toe-
gang gratis voor leden, niet-leden f 2,50.
Van de redactie
In dit laatste nummer van het jaar wil de
redactie graag haar goede wensen aan de leden
en lezers van de Vereniging en het Maandblad
Oud-Utrecht overbrengen. Natuudijk hebben wij
zelf tal van goede voornemens om ons tijdschrift
ook in 1994 weer zo lezenswaardig mogelijk te
laten zijn. We hopen dat het Nieuwe Jaar u zal
inspireren tot het leveren van dat leuke, interes-
sante artikel dat u steeds al in gedachten had,
maar waarvan het ook in 1993 weer niet geko-
men was.
Lezingenavond, 12 januari 1994
Lezing naar aanleiding van het onlangs versche-
nen boek "Hoog Catharijne. De wording van het
winkelhart van Nederland."
Hierin beschrijft de
historicus Hans Buiter de roerige ontstaansge-
schiedenis van HC vanaf de eerste plannen
omstreeks 1962 tot de opening ervan in 1973.
Het is een boek geworden, dat natuurlijk gaat
over geld en politiek, maanook over een menta-
liteitsverandering, over het aanvankelijke
enthousiasme, de twijfel en de weerzin. De
auteur ziet daarbij HC niet als een volledige mis-
lukking, maar eerder als een monument voor
het groeidenken uit de jaren vijftig en zestig.
Behalve Hans Buiter zal op deze avond ook spre-
ken Dhr. T. Harteveld, wethouder stadsontwik-
keling in de jaren dat HC tot stand kwam.
Plaats: CSB-gebouw, Kromme Nieuwegracht 39,
zaal 1.
Tijd: 20.00 uur, zaal open vanaf 19.30 uur. Toe-
gang gratis voor leden, niet-leden f 2,50.
•^
Uw bijdragen voor het Maandblad kunt u
toesturen aan de redactie, Alexander
Numankade 199, 3572 KW Utrecht, liefst op
5'A of 3/2 inch floppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0 of 5.1).
Oud-Utrecht ■ dkcembkk 1993
129
-ocr page 134-
In 1900 kwam bij de Utrechtse Sint
Vincentiusvereniging het gezin van Aloy-
sius Kragting ter sprake. De moeder
werd verpleegd in de Willem Arntsz-
stichting en was ongeneeslijk ziek ver-
klaard. Het gezin telde zes kinderen in
de leeftijd van 1-12 jaar; het jongste
kind was in de krankzinnigeninrichting
geboren. De vader kon de opvoeding
niet aan. Besloten werd daarom alle kin-
deren in een gesticht buiten de stad te
plaatsen. Vincentius betaalde alleen
voor het jongste kind het kostgeld. Het
Burgerlijk Armbestuur nam twee kinde-
ren voor zijn rekening terwijl Monseig-
neur Van de Wetehng (de aartsbisschop
van Utrecht) voor de vierde de bijdrage
leverde^
Deze vorm van kinderopvang was in de decennia
rond 1900 een noviteit. Aan de hand van enkele ande-
re voorbeelden zal hieronder worden ingegaan op
deze vernieuwingen en de achtergronden hien/an. De
voorbeelden betreffen de lotgevallen van enkele kinde-
ren die in de Utrechtse Gasthuissteeg (bij de Biltstraat)
hebben gewoond. Zij zijn weer enigszins tot leven
gekomen tijdens het schrijven van mijn doctoraalscrip-
tie, die ik aan het genoemde steegje heb gewijdl
Verwaarloosde kinderen
Al eeuwen lang houden maatschappelijke organisa-
ties zich bezig met de zorg voor kinderen. In het bijzon-
der tijdens de Verlichting werd het kind "ontdekt" als
een individu met een eigen karakter. Uit deze periode
dateerde de stichting van de Fundatie van de Vrijvrou-
we van Renswoude (1754), met vestigingen in 's-Gra-
venhage, Delft en Utrecht (aan de Agnietenstraat). De
fundatie beloofde jonge wezen een goede opleiding,
zodat zij uit de handen van de armenzorg bleven en
fatsoenlijke burgers werden. Deugdelijk en nuttig
onderwijs was (en is) het voornaamste onderdeel van
de opvoeding, die ten doel had (en heeft) individuele
en maatschappelijke groei tot stand te brengen.
Toen men in de negentiende eeuw dergelijke opvat-
tingen onder brede lagen van de bevolking trachtte te
verspreiden, bleek dat er tal van groepen waren, die
niet open leken te staan voor deze ideeën. De kinderen
verzuimden school - om wat voor reden dan ook - ter-
wijl veel ouders niet die pedagogische kwaliteiten
bezaten, waarvan eerdere generaties hervormers had-
den gedroomd. Niet alleen het wegblijven van school,
De Gasthuissteeg in 1925. GAU. Top. Atlas.
Enkele voorbeelden
van kinderbescherming
in Utrecht voor de
totstandkoming van de
kinderwetten in 1905
130
OUD-UTRECHT • DECEMBER 1993
-ocr page 135-
maar ook het gedrag van kinderen en opvoeders in het
algemeen werd in toenemende mate ter discussie
gesteld. Het probleem van "de verwaarloosde kinde-
ren" resulteerde in de Kindenwetten van 1905, waar-
mee de geschiedenis van de kinderbescherming offi-
cieel een aanvang naml
De Kinderwetten codificeerden een beleid, waar-
mee tot dan gedurende enige decennia was geëxperi-
menteerd. Op dit gebied waren onder andere armen-
zorginstellingen actief. Wat hielden de vernieuwingen
in? Wat beoogden de pioniers?
Traditionele wezenzorg
Sociale wetenschappers en historici, die zich hebben
verdiept in de geschiedenis van een straat of buurtje in
Utrecht'', stuitten dikwijls op een belangrijk solidari-
teitsbesef, dat tot uiting kwam in tal van buren- en
familienetwerken. Bij tegenslag klopte men aan bij de
buren, die dikwijls naaste of verre familieleden waren.
Wanneer een weduwe of weduwnaar stierf en een
minderjarig kind achterliet, werd het dan ook vaak
opgevangen door een oom of tante. In de Gasthuis-
steeg, waar een uitgebreid netwerk van familierelaties
kan worden gereconstrueerd, is dit eveneens aantoon-
baar. Zo vroeg Elizabeth van Rossum in juli 1866 bede-
ling aan bij het Parochiaal Armbestuur, omdat zij het
dochtertje van haar zuster in huis had opgenomen.
Deze zuster was een week eerder bezweken aan de
cholera, die in de zomer in de stad woedde. Het kind,
Hendrika, werd overigens geweigerd, omdat het als
gevolg van een onechtelijke relatie ter wereld was
gekomen^.
Dit gold ook voor Wilhelmina van Kuilenburg, die
eveneens zonder wettelijk erkende vader ter wereld
kwam. Terwijl haar moeder in het kraambed op sterven
lag, werd ook zij opgevangen door een tante en oom''.
De opvang van de vrij omvangrijke groep buitenech-
telijke kinderen' werd dus in eerste instantie overgela-
ten aan de familie of de buurtbewoners. In het geval
van officieel erkende (katholieke) kinderen zorgden het
Parochiaal Armbestuur en Sint Vincentius voor opvang.
Wezen of halfwezen ouder dan twaalf jaar werden bij
particulieren in een dienstje geplaatst of bij een
ambachtsman in huis opgenomen om een vak te leren.
Ook het Burgerlijk Armbestuur paste een dergelijk
beleid toe^. Wanneer geen naasten van een
weeskind werden gevonden, plaatste men het kind
bij voorkeur
in een vervangend gezin. Pas wanneer dit niet
gelukt was, kwam het weeshuis ter sprake'.
De vernieuwingen
Aan de traditionele zorg voor wezen en halfwezen
werden gedurende het laatste kwart van de negentien-
de eeuw nieuwe elementen toegevoegd. Het voorbeeld
van Adrianus Beugelaar, waarmee het Parochiaal Arm-
bestuur zich in 1890 bezig hield, toont tal van nieuwe
aspecten, die na 1905 in de officile kinderbescherming
terugkwamen, maar die de kinderen uit de Gasthuis-
steeg tot circa 1885 bespaard waren gebleven.
De zestienjarige halfwees Adriaan was in de Gast-
huissteeg geboren. Zijn vader was overleden toen hij
één jaar oud was. Toen zijn moeder in februari 1890
stierf, werden zijn jongere broertjes en zusjes opgevan-
gen door zijn stiefvader. Adriaan zelf kreeg aanvanke-
lijk bedeling omdat hij "geen ambacht kon leren"'°.
In november van het genoemde jaar werd hij op "de
Heibloem" geplaatst, een gesticht in Limburg (bij Heyt-
huizen tussen Roermond en Weert), waar hij meer dan
vijf jaar zou verblijven. Het doel van deze "Landbouw-
inrichting vandenH. Aloysius" wasom "weezen, halve
weezen en verlaten jongelingen op te nemen om hen
tot brave christenen en nuttige leden der maatschappij
te vormen". De kinderen werden onderwezen in gods-
dienst en leerden een beroep (een ambacht of het boe-
renbedrijf). De voorbereiding op een "deugdzaam en
godsdienstig leven" stond echter voorop. "Voor alles
wordt den kweekelingen voorgehouden, hoe noodza-
kelijk voor het bestaan van iedere maatschappij de
orde is, welke door regels en voorschriften bepaald en
gehandhaafd wordt; zonder orde heerscht wanorde,
welke, naar de opvatting van het gesticht, ons van God
afvoert (...)"".
Op het moment dat ze hun oproep voor militaire
dienst kregen of 21 werden, moesten de jongens de
innchting verlaten. Dikwijls hadden zij voordien het
gesticht al vaandel gezegd. In 1897 werden er slechts
26 jongens in een betrekking geplaatst, teiwijl er 12
het gesticht moesten verlaten "vanwege lichaamsge-
breken, vallende ziekte of wangedrag ".Verder werden
er 38 jongens door hun aanbevelers of ouders terugge-
vraagd'l
Ook door de Utrechtse congregaties van Sint Vin-
centius uitbestede kinderen werden soms door de
ouders teruggehaald. Zo werden in augustus 1897
twee jongens van een nog voltallig gezin op de Hei-
bloem geplaatst. In juni 1899 werden zij door de
ouders teruggehaald. Het gezin werd als gevolg van dit
optreden door Vincentius voor verdere bedeling
geschrapt'^
Het feit dat een dergelijk groot aantal kinderen door
hun ouders werd teruggehaald, geeft aan dat niet
iedereen direct tevreden was over deze vorm van kin-
derbescherming. Ook de verdedigende toon van de
prospectus van de Heibloem spreekt in dit verband
boekdelen: "Ten onrechte wordt deze inrichting als
eene strafkolonie of verbeterhuis beschouwd, zij is dat
niet; jongelingen wier onzedelijk gedrag bekend is
worden niet opgenomen, en zij die zich aan wange-
drag schuldig maken worden verwijderd"'". De inrich-
ting had de reputatie van een rooms-katholiek Veen-
huizen of Ommerschans, als zou het een bedelaarsko-
OUD-UTRECHT • DECEMBER 1993
131
-ocr page 136-
lonie zijn. Ouders zouden hun kinderen, wanneer zij
ondeugend waren, dreigen ze als straf naar de Hei-
bloem te sturen. Toen een geestelijke een vader voor-
stelde één van zijn kinderen op de Meibloem te plaat-
sen, reageerde deze geschrokken; "o neen, eerwaar-
de, zooverishet Goddank nog niet met mijn kind"'^
In de periode rond 1890 werd door het Parochiaal
Armbestuur en Sint Vincentius te Utrecht een beleid
ontwikkeld, waarbij weeskinderen in een gesticht op
het platteland geplaatst ("gepatroneerd") werden.
Vanaf het midden van de negentiende eeuw waren er
op het platteland tal van instellingen verrezen voor de
(her)opvoeding van kinderen. Het bekendste voorbeeld
is de Heldringstichting te Zetten. Binnen de Katholieke
kerk werd een congregatie opgericht, de Congregatie
vanO.L.V. derZeven Smarten (1851 ),waan/an de broe-
ders en zusters in tal van innchtingen werkzaam waren.
Vanaf 1890 werden deze instellingen in toenemen-
de mate bevolkt door weeskinderen, die daar geplaatst
waren door armenzorginstellingen of andere organisa-
ties voor maatschappelijke zorg, zo suggereert het
gegeven voorbeeld. Ook in de literatuur, die vanuit het
bronnenmateriaal van de inrichtingen de zaak bekeek,
is een soortgelijke conclusie te vinden"'.
Opvallend is, dat een organisatie als Sint Vincentius
zich officieel verre hield van dergelijke activiteiten. In
1885 wees de aartsbisschop een verzoek tot de oprich-
ting van het liefdewerk "Patronage en verzorging voor
kinderen" van de hand. Pas in 1905 werd een "Alge-
meene Commissie voor kinderverpleging en kinderbe-
scherming" opgericht".
Ouders in de beklaagdenbank
De slechte reputatie van dergelijke gestichten, die
aanleiding was tot de bovenvermelde verdedigende
houding in de prospectus van de Heibloem hangt
samen met een tweede essentiële vernieuwing. Vanaf
circa 1885 werden namelijk ook kinderen, waarvan
één of beide ouders nog in leven waren, in gestichten
geplaatst. Hiermee deed :n feite de moderne kinderbe-
scherming zijn intrede.
Deze vorm van kinderopvang kenmerkt zich door een
beschuldigend aspect, dat de traditionele wezenzorg niet
kent. Weeskinderen én overleden ouders kunnen nau-
welijks iets venA/eten worden betreffende de toestand
van de achtergeblevenen. Dit is wel het geval bij kinderen
die onder de kinderbescherming vallen. Zo kunnen de
ouders in de beklaagdenbank worden geplaatst, wan-
neer zij als opvoeders falen, bijvoorbeeld indien zij hun
kind{eren) venwaarlozen of mishandelen. Daarnaast kan
het kind zelf het probleem vormen, bijvoorbeeld wan-
neer het zich schuldig maakt aan stelselmatig wegblijven
van school of aan cnmineel gedrag^**. Het zal duidelijk
zijn, dat instellingen, die aan het einde van de negentien-
de eeuw verwaarloosde kinderen opvingen, anders wer-
den beoordeeld dan de traditionele weeshuizen.
In de jaren tachtig en negentig van de negentiende
eeuw werden de bovenstaande aspecten langzaam
toegevoegd aan de traditionele vormen van kinder-
zorg. Niet alleen weeskinderen belandden in gestich-
ten, maar ook jongens en meisjes die vanwege hun
gedragingen of door problemen van de ouders niet
meer thuis opgevoed zouden kunnen worden. Het in
1886 in werking getreden nieuwe Wetboek van Straf-
recht reikte hiervoor de middelen aan. Een nieuwe wet
maakte het mogelijk ouders te ontzetten uit de ouder-
lijke macht'l In de door mij bestudeerde gevallen, heb-
ben deze wetsartikelen echter geen rol van betekenis
gespeeld. Armenzorginstellingen pasten machtsmid-
delen toe, die buiten de wettelijke sfeer lagen. Men
trachtte zoveel mogelijk via overreding van de ouders
de toestemming te krijgen voor de uithuisplaatsing van
hun kinderen. Bij weigering kon men eventueel drei-
gen de hulpverlening stop te zetten.
Een voorbeeld van dit nieuw beleid betreft een meis-
je, dat vanwege haar levenswijze de broeders van Sint
Vincentius tot daden aanzette. Het gaat om Dnka de
Groot, de oudste dochter van de hoveniersdaggelder
Cornelis de Groot, die in één van de doodlopende
armen van de Gasthuissteeg woonde. De notulen van
Vincentius d.d. 5-1-1886 vermelden het volgende: "Dit
meisje, nu 16 jaar oud, heeft zoo als bekend de
gewoonte aangenomen, van gedurig het huis harer
ouders, of de menschen, bij wie zij in dienst geplaatst
'De Schildersjongens'
OuD-UTKKCEIT • DKC.KMBEli 1993
132
-ocr page 137-
is, te ontloopen, waarna zij het leven eener zwervelin-
ge aanneemt; deze keer is zij, na een afwezigheid van
ruim drie weken door tusschenkomst der politie van uit
Rotterdam, naar huis overgebragt. Na het onderhoud,
dat de bezoekers met het meisje hadden, komt het hun
voor, en het is de overtuiging van de geestelijkheid
harer parochie, dat zij, bij hare zwerftochten de zede-
lijkheid niet uit het oog verloor.
Ten einde het meisje voor groter afwijkingen en val
te behoeden, achten de bezoekers het geraden, om
haar voor één paar jaren in een gesticht te plaatsen"^".
De broeders lieten er geen gras over groeien. Binnen
twee weken was de zaak geregeld en op zondag 24
januari 1886 werd ze afgeleverd in Sittard bij het
gesticht van de Zusters van Liefde van den H. Vincenti-
usa Paulo'^'.
Officieel stond deze inrichting te boek als weeshuis,
maar ook buitenechtelijke of verwaarloosde kinderen
werden er opgevoed. Het was verbonden met het nabij-
gelegen klooster Echterbosch. Kinderen tot negen jaar
verbleven meestal te Sittard, daarna verhuisden ze naar
Echterbosch. Tot hun veertiende jaar kregen ze onder-
wijs, daarna werden ze geacht het gesticht te verlaten.
De zestienjarige Drika zal dus een van de oudste kinde-
ren geweest zijn. Zij werd onderwezen in huishoudelijke
werk, veldarbeid en breien en naaien. Het doel van de
inrichting was het opleiden van dienstboden. Nadruk-
kelijk werd gesteld, dat de meisjes geen andere oplei-
ding of voortgezet onderwijs kregen-'-'. Drika verbleef
twee jaar in het klooster. Vervolgens verbleef ze nog
een jaar in het Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de
Maliebaan om daar de heropvoeding te voltooien en
om de in Sittard geleerde vaardigheden ten dienste van
het armbestuur te stellen. Pas op 26 februari 1889, ruim
drie jaar nadat ze uit haar ouderlijk huis in de Gasthuis-
steeg vertrokken was, werd ze in het bevolkingsregister
op het adres van haar ouders ingeschreven-'l In haar
geval waag ik het succes van de heropvoeding te
betwijfelen. Spoedig vertrok ze naar Amsterdam, waar
ze in april 1892 van een tweeling beviel, Maria en Hend-
rika. Zij was toen niet getrouwd. Vlak na de bevalling
keerde ze (alleen met haar twee kinderen) terug bij haar
ouders, waar op 1 mei Maria overleed^".
Enkele maanden na deze gebeurtenissen, in juli
1892, werd haar vijf jaar jongere zusje Pietje in een
gesticht geplaatst, namelijk "het Klooster van den
Goede Herder" bij Almelo" In dit gesloten gesticht
voor verwaarloosde kinderen werden "gevallen meis-
jes" opgenomen; zij kregen er een godsdienstige
opvoeding en werden onderwezen "in nuttige hand-
werken en huiselijke bezigheden"; ze kregen nadruk-
kelijk geen schoolonderwijs^''. Voor een goede dienst-
bode of huisvrouw was kennis uit de schoolboekjes
alleen maar schadelijk, zo moet men gedacht hebben.
Het meisje verbleef slechts enkele dagen in het
klooster. Vanwege "eener kwaadaardige ziekte aan
welke zij lijdende is" keerde zij al spoedig terug bij haar
ouders".
Conclusie
Het wordt tijd om enkele conclusies te trekken. Wat
gaf aanleiding tot de fundamentele koerswijziging, die
er uit bestaat dat na 1885 kinderen uit de volkswijken
werden opgenomen in gestichten, die ver verwijderd
van het ouderlijk huis lagen? Van een toenemend aan-
tal van deze kinderen was één of meerdere ouders tij-
dens de opname nog in leven.
Waarom vertrouwde men niet langer op de hulp
van de buren of van familieleden? Een belangrijke fac-
tor was het proces van geleidelijke desintegratie van de
genoemde familie- en buurtnetwerken. De groei van
de stedelijke bevolking en economie leidde tot een toe-
nemende anonimiteit en verzakelijking, niet alleen op
de werkvloer, maar ook in de woonomgeving. Dit
effect werd versterkt doordat families en buurten met
een zekere homogene samenstelling zich opsplitsten.
Arbeidersgezinnen, die over een vast inkomen beschik-
ten, stegen op de maatschappelijke ladder en kwamen
terecht in wijken (zoals Ondiep), waar het buurtleven
slechts in beperkte mate tot ontwikkeling kwam^^ De
oude volkswijken werden enclaves, door allerlei vor-
men van stadsvernieuwing aangetast (Wijk C).
Voor de buren- en familiehulp werd een alternatief
ontwikkeld: het stelsel van sociale zekerheid. Het is niet
toevallig, dat in de moderne arbeiderswijken deze
voorzieningen eerder doordrongen (via de werkloos-
heidskassen en de ziekenfondsen van de vakverenigin-
gen) dan in de oude volksbuurten.
Deze processen vingen aan in de jaren 1890 en zou-
den vooral in de jaren twintig en dertig van onze eeuw
aan belang winnen. De genoemde ontwikkelingen
kunnen dus - alleen al vanwege de chronologie - geen
volledige verklaring geven.
De sociale en geografische processen waren niet
alleen het gevolg van de economische groei, die onder
andere in de jaren 1890 inzette. Zij kunnen ook ver-
klaard worden door een gewijzigde visie op de maat-
schappij en de rol van het (arbeiders)gezin daarin. Deze
visie was van groot belang voor de in dit artikel gesig-
naleerde beleidsveranderingen. Vanaf het midden van
de negentiende eeuw was door tal van armenzorgin-
stellingen en verenigingen op het gebied van de open-
bare gezondheidszorg en volkshuisvesting nagedacht
en gediscussieerd over de door hen gesignaleerde
sociale problemen. Zij ontwikkelden geleidelijk een
idee van een "modelgezin", dat als een (niet te verwe-
zenlijken) ideaal fungeerde, maar desondanks voortdu-
rend als toetssteen voor de werkelijkheid werd gehan-
teerd. Veel sociale problemen zouden zijn opgelost,
wanneer iedereen de levenswijze van dit gezin zou
aannemen. Elk gezinslid ven/ulde volgens het ideaal
een eigen rol. De vrouw, de spil waar alles om draaide.
OuD-UTRECHT • DECEMBER 1993
133
-ocr page 138-
ten vanwege het veelvuldige schoolverzuim van de kin-
deren^'.
Dit beleid had conseguenties. Voor veel armen werd
de zorg voor de nog-niet-leerplichtige kinderen (in de
leeftijd van 0-6 jaar) een probleem. Het gezin Kragting,
waarvan de man geen tijd had voor de opvoeding van
de kinderen, is hiervan een duidelijk voorbeeld. Voor
1890 zou een oudere zuster of broer voor de jongsten
hebben gezorgd. De leerplicht, die in 1890 door Vin-
centius te Utrecht feitelijk werd ingesteld en in 1900 in
de wet werd vastgelegd, verminderden de mogelijkhe-
den van kinderopvang (naast de reeds genoemde rede-
nen). Een toename van de bevolking in gestichten voor
jeugdigen was het gevolg.
Addy Schuurman
Krommestraat 64 A, 3811 CD Amersfoort
'De Jongs-Timmerlieden' Deze en vorige foto uit:
'Zevenendertigste verslag van het 5t. Aloysius-
Gesticht "De Heiblom", 1898.'
zorgde voor een gezonde leefomgeving (een schoon
huis, voedzame maaltijden), waardoor bij de overige
gezinsleden een "thuis-gevoel" ontstond. Deze zou-
den niet langer hun vrije tijd op straat of in de kroeg
doorbrengen. De echtgenoot leverde de gezinsinkom-
sten voor de instandhouding van dit "thuis". De kinde-
ren tenslotte gingen regelmatig naar school om zich
voor te bereiden op hun toekomstige rol als nuttige
leden van de samenleving.
Dit - hier gechargeerd weergegeven - ideaaP'' is
onder andere terug te vinden in de opvattingen van de
zogenaamde "moderne armenzorg", die vanaf circa
1890 doorbraken, ook in de "traditionele" armenzorg-
verenigingen, zoals het Parochiaal Armbestuur. De
omslag uitte zich in een stringenter beleid, waarbij
alleen huishoudens met een bepaalde samenstelling en
leefwijze voor steun in aanmerking kwamen. Dit bete-
kende in de praktijk dat vanaf 1898, toen het Parochi-
aal Armbestuur de bedelingsregisters volgens de
genoemde principes opschoonde, voornamelijk zelf-
standig wonende bejaarden en grote gezinnen, waar-
van de man onvoldoende inkomsten verwierf, bedeling
ontvingen. Andere typen huishoudens (zoals een
weduwe, die bij haar gehuwde dochter inwoonde)
werden extra kritisch bekeken, voor ze in de registers
werden opgenomen.
Ook aan de levenswijze van de gezinnen werden
stringente eisen gesteld. De kinderen uit de door Sint
Vincentius en het Parochiaal Armbestuur bedeelde
gezinnen werden bijvoorbeeld verplicht gesteld een
katholieke school te bezoeken. Tot 1890 waren ook
wel gezinnen aangenomen, waarvan de kinderen naar
een openbare school gingen of thuis bleven. Omdat in
vrijwel alle wijken ondertussen katholieke lagere scho-
len waren gesticht en verzuim vanwege de verre
afstand geen rol meer diende te spelen, werd sindsdien
schoolverzuim streng aangepakt^". Zo werd al kort na
dit besluit het gezin van Cornelis van Tessel uit de Gast-
huissteeg voor verdere hulp door Vincentius uitgeslo-
Noten
1.  Gemeentelijke Archiefdienst van de stad Utrecht
(GAU), Bevolkingsregister van de stad Utrecht 1890-
1900, Gasthuissteeg 30; GAU, archief St Vincentius,
inv.nr 159, notulen van de vergaderingen van de Con-
ferentie van O.L. Vrouw, d.d. 15-5-1900 en 10-7-
1900.
2.  Een zeer voorlopige versie is te raadplegen op de
letterenbibliotheek van de Utrechtse universiteit onder
de titel; Sociale Politiek in de praktijk: de Gasthuissteeg
1860-1900.
3. Als eerste oriëntatie kan geraadpleegd worden;
D. Roeland, Kinderbescherming in de maatschappij
1905-1980 {Saam
1980).
4. G.H. Jansen, Desfraat.eenportref (Muiderberg
1978) en R. Alberellien N. van Dongen, De Zeven
Steegjes: 125 jaar volksleven in
L/frechf (Amsterdam
1987).
5.  GAU, archief Rooms-Katholiek Parochiaal Armbe-
stuur (RKPAB), inv.nr 627, registers van bedelingen
met gegevens over de personen die voor bedeling in
aanmerking willen komen en met aantekening van de
genomen besluiten, d.d. 4-7-1866.
6. GAU, archief RKPAB, inv.nr 630, registers van
bedelingen, nr 1072, d.d. 25-2-1874.
7. Zie H. Sterk, 'Buitenechtelijke geboorten in
Utrecht 1775-1825. Een historisch demografisch
onderzoek', in; Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis,
jg. 13, nr 1 (febr. 1987), 1-32. Hij toonde aan dat in de
penode 1812-1830 elk jaar meer dan 10% van het
totaal aantal gedoopte kinderen het gevolg was van
een on- of buitenechtelijke relatie. Gesuggereerd
wordt, dat na 1830 een afname in de buitenechtelijk-
heid optrad, maar of deze daling ook in de tweede
helft van de 19e eeuw doorzette, is nog niet onder-
zocht. Ondanks dat enige voorzichtigheid geboden is,
OUD-UTKKCIIT • DKCKMBEK 1993
134
-ocr page 139-
15. Zes en dertigste verslag van de Sf. Aloysius-
Stichting "De Heibloem", te Heijthuizen in de Provincie
Limburg. 1896, A.
16. Jeroen Dekker, die het gesticht Mettray onder-
zocht heeft, kwam tot de bevinding dat tot circa 1875
de opgenomen kinderen meestal niet uit arme gezin-
nen afkomstig waren. Sindsdien was dit in toenemen-
de mate wel het geval: Dekker, 249 en 355.
17.  F. De Bie en J. Mammen, "Nietbijbrood
alleen...": de Sint Vincentiusvereeniging te Utrecht
1849-1912: theorie en praktijk van een Rooms Katho-
lieke instelling van weldadigheid
(doct.scr. geschiede-
nis, Utrecht 1988), 85 en 87-88.
18. Voor verschillende visies over dit onderwerp, zie:
Levy, 7; J. Donzelot, The policing of families (New York
1979), 99-117 en A. de Regt, Arbeidersgezinnen en
beschavingsarbeid. Ontwikkelingen in Nederland
1870-1940; een historisch-sociologische studie (derde
druk, Meppel/Amsterdam 1986), 127.
19.  Levy, 22.
20.  GAU, archief St Vincentius, inv.nr 157, notulen
d.d. 5-1-1886.
21.  GAU, archief St Vincentius, inv.nr 157, notulen
d.d. 19-1-1886 en 26-1-1886.
22. A.A. van Meurs, 'Rapport. Onderzoek naar de
Weezenverpleging in Limburg, Noord-Brabant en
Twenthe (Overijsel)', in: Tijdschrift der Vereeniging in
het belang der weezenverpleging,
jg. 12 (Leiden
1881), 31-154, aldaar 95-101.
23.  GAU, archief StVincentius, inv.nr 157, notulen
d.d. 24-4-88; GAU, Bevolkingsregister van de stad
Utrecht, 1880-1890, Gasthuissteeg 85.
24. GAU, archief RKPAB, inv.nr 631, registers van
bedelingen, nr 1984, d.d. 10-10-1883; GAU, Bevol-
kingsregister van de stad Utrecht 1890-1900, Gast-
huissteeg 69.
25. GAU, archief St Vincentius, inv.nr 158, notulen
d.d. 12-7-1892.
26. GAU, archief RKPAB, inv.nr 69, Ingekomen
stukken 1889, Prospectus van het Klooster van den
Goeden Herder bij Almelo. Zie ook Levy, 88-89.
27. GAU, archief St Vincentius, inv.nr 158, notulen
d.d. 26-7-1892.
28. Zie: C. van Eijl, G. de Groot, E. Nijhof en B. San-
ders, 'Het vergeten voetvolk. Een onderzoek naar de
leefwereld van SDAP'ers in de Utrechtse wijk Ondiep
1920-1940', in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis,
jg. 11,nr1 (febr. 1985), 1-29.
29. Dit modelgezin vormt de rode draad in de eer-
der genoemde dissertatie van A. de Regt.
30. GAU, archief StVincentius, inv.nr 158, notulen
d.d. 20-5-1890.
31. GAU, archief St Vincentius, inv.nr 158, notulen
d.d. 17-6-1890.
mag worden verondersteld dat in die periode zo'n 5-
10% van alle in Utrecht geboren kinderen zonder wet-
telijk erkende vader ter wereld kwann.
8. J.A, Levy, P,H. Hugenholtz Jr., AJ. Rethaan Maca-
ré en Th. Nolen, Wef vraagstuk van de verzorging der
verwaarloosde kinderen in opdracht van de Maat-
schappij tot nut van 't algemeen
(Amsterdam 1898),
42-43. Eén van deze particuliere kosthuizen stond in
de jaren 1890 bloot aan forse kritiek. Het ging om
vrouw Jansen in de Korte Rozendaal (in de Zeven
Steegjes), die samen met haar dochter de opvang van
enkele tientallen kinderen verzorgde. Deze oude
vrouw (in 1898 was ze 78 jaar) zou ernstig te kort
schieten in haar taak.
9.  De vraag of een weeskind bij voorkeur in een
weeshuis of ander gesticht geplaatst moest worden,
dan wel gepatroneerd (bij particulieren uitbesteed)
hield de gemoederen in de tweede helft van de 19e
eeuw druk bezig. Zie J.J.H. Dekker, Straffen, redden en
opvoeden. Het ontstaan en de ontwikkeling van de
residentiële heropvoeding in West-Europa, 1814-
1914, met bijzondere aandacht voor "Nederlandsch
Mettray"
(Assen 1985). De discussies werden o.a.
gevoerd in het Tijdschrift der Vereeniging in het belang
der weezenverpleging {14 \gn,
Leiden 1870-1884). Een
'Verslag van het onderzoek naar de uitbesteding van
weezen in de provincie Utrecht' is te vinden in de 6e
jaargang van het tijdschrift (1875), 16-34.
10.  GAU, archief RKPAB, inv.nr 633, registers van
bedelingen, nr3010, d.d. 13-2-1890.
11. GAU, archief RKPAB, inv.nr 69, Ingekomen
stukken en minuten en concepten van uitgaande stuk-
ken, 1890, Prospectus der Landbouw-lnrichting van
den H. Aloysius "De Heidebloem". Tevens te vinden in
de verschillende Verslagen van hetSt. Aloysius-
Gesticht "De Meibloem", te Heijthuizen in de provincie
Limburg.
Een beschrijving van de inrichting is ook te
vinden in de Feestgids bij het vieren van het 75-jarig
bestaan van het Sint Aloysius Gesticht "De Heibloem"
1852 - 6-7juli- 1927;
J.A. Levy e.a., 81-84; A.A. van
Meurs, 'Rapport. Onderzoek naar de Weezenverple-
ging in Limburg, Noord-Brabant en Twenthe (Overij-
sel)', in: Tijdschrift der Vereeniging in het belang der
weezenverpleging,
jg. 12 (Leiden 1881), 31-154,
aldaar 114-121.
12. Zeven en dertigste verslag van hetSt. Aloysius-
Gesticht "De Heibloem", te Heijthuizen in de Provincie
Limburg, 1898,
13.
13. GAU, archief StVincentius, inv.nr 93, Register
houdende staten van huisgezinnen die ter ondersteu-
ning worden aanbevolen met vermelding van de reden
van aanneming of weigering en de duur van de onder-
steuning, met index, Conferentie van OLV, nr 155, d.d.
15-1-1895.
14.  GAU, archief RKPAB, inv.nr 69, Ingekomen
stukken, 1890, Prospectus.
Ol D-UriiEClIT • DKCKMUKH 1993
135
-ocr page 140-
OPROEPEN
Bedevaartplaatsen en
Bedevaarten in Nederland
Het P.J. Meertens-lnstituut, een onderzoeksinstelling die deel uitmaakt van de
Koninklijke Akademie van Wetenschap, houdt zich o.a. bezig met de religieuze
volkscultuur van ons land. In het kader daarvan is besloten een onderzoek op te
zetten over bedevaardplaatsen en bedevaarten in Nederland. Hiervoor wil men
graag gebruik maken van kennis die er op lokaal-historisch niveau aanwezig is.
Om deze informatie te stroomlijnen is een vragenformulier opgesteld. Mocht u
over kennis beschiken over dit onderwerp of kent u iemand die dit doet, dan kunt
het formulier aanvragen bij het P.J. Meertens-lnstituut, Keizersgracht 569-571,
1017 DR Amsterdam. Telefoon: 020-6234695.
Eisma-prijs 1994
De Eisma-prijs is ingesteld door de Vereniging voor lokale en regionale geschie-
denis in samenwerking met en bekostigd door Uitgeverij Eisma BV te Leeuwar-
den. De prijs bedraagt f 7.500,- en is bestemd voor de beste wetenschappelijke
publicatie in boekvorm op het terrein van de lokale of regionale geschiedenis ver-
schenen in 1992 of 1993. Ook door verschillende auteurs geschreven boeken
komen in aanmerking. Het dient te gaan om een oorspronkelijk werk, met dien
verstande dat (ten dele) reeds eerder gepubliceerd werk niet in aanmerking komt.
De prijs zal in de loop van 1994 worden uitgereikt.
Auteurs die in aanmerking wensen te komen, dienen hun boek voor 1 februari
1994 op te sturen naar de voorzitter van de jury:
Prof. dr. J.M. van Winter
Vakgroep Geschiedenis
Kromme Nieuwegracht 66, 3512 HL Utrecht.
Nadere inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij Prof. dr. J.M. van Winter (030-312059) of bij de
voorzitter van de Vereniging voor lokale en regionale geschiedenis, drs. L.A.M. Giebels (071-259338).
136                                                                                                             Oud-Utkkciit ■ december 1993
-ocr page 141-
Werkgroep Kadastrale Atlas
Utrecht
Gezocht: vrijwilliger
(m/v) voor propaganda
en voorlichting
De werkgroep kadastrale atlas Utrecht is in 1992
geformeerd uit vertegenwoordigers van het
Rijksarchief in de provincie Utrecht, de Stichting
Publikaties Oud-Utrecht, de dienst van het
Kadaster en de Openbare Registers in Utrecht
(KADOR), de Stichting Stichtse Geschiedenis
(het samenwerkingsverband tussen de histori-
sche verenigingen in de provincie Utrecht) en de
Provinciale Archiefinspectie.
Het doel van de werkgroep is te komen tot uitgaven
van alle kadastrale kaarten van 1832 in de provincie
en de daartoe behorende gegevens uit de oorspron-
kelijk aanwijzende tafels (OAT).
Het kadaster werd in 1832 ingevoerd om een uni-
forme heffing van grondbelasting mogelijk te
maken en de rechtszekerheid ten aanzien van
eigendom en andere zakelijke rechten te
bevorderen.
De gegevens vormen een veelzijdige bron voor his-
torische onderzoek.
Na een grondige voorbereiding van het project is de
werkgroep nu in vier gemeenten in samenwerking
met de gemeente- en streekarchivarissen en de his-
torische verenigingen gestart met de uitvoering.
De gegevens van de OAT's worden via een speciaal
daarvoor ontworpen programma in de computer
ingevoerd.
De uitgaven zullen per gemeente worden
gerealiseerd. Voor de kosten van de verschillende
uitgaven moet in samenwerking met de historische
verenigingen sponsors worden gezocht op plaatse-
lijk niveau. Er zal bekendheid aan de uitgave van de
respectievelijke delen gegeven moeten worden.
Kortom, hier ligt een taak voor iemand met tijd en
belangstelling voor propaganda en voorlichting, die
als vrijwilliger deze taak op zich wil nemen.
Belangstellenden kunnen contact opnemen met:
E.S.C. Erkelens-Buttinger
p/a Postbus 80 300
3508 TH Utrecht
telefoon 030-583398/583235
BOEKEN SCHOUXSC^
RJ.Butterman
Het stadsbestuur van
Wijk bij Duurstede in de
tweede helft van de
zeventiende eeuw
(Historische Reeks Kromme-Rijngebied 1)
Bunnik, Uitgeverij Henk Reinders, 1993,
80 biz. ISBN 90-72507-14-2.
De redactie van het tijdschrift tussen Rijn en Lek
heeft het initiatief genomen om in een reeks, waar-
aan de naam 'Historische Reeks Kromme-Rijnge-
bied' is gegeven, jaarlijks een studie uit te geven die
qua omvang niet past in het tijdschrift. De eerste
publicatie in deze nieuwe reeks is de studie van Rob
Butterman over het stadsbestuur van Wijk bij Duur-
stede. De auteur, in leven gemeentearchivaris van
Wijk bij Duurstede, is in 1990 op vijfendertig jarige
leeftijd overleden, alvorens het manuscript te kun-
nen afronden. De tekst is druk gereed gemaakt
door Diane Butterman-Dorey, Henk Reinders en Ria
van der Eerden-Vonk. De genoemde droevige
omstandigheden verklaren het ontbreken van de
beoogde inleiding, een volledige conclusie en het
notenapparaat bij het derde hoofdstuk. Ondanks
de gesignaleerde lacunes is het verheugend dat
deze studie gepubliceerd is.
Het stadsbestuur vormt een boeiend onderwerp
dat in deze studie breed is benaderd. Niet alleen
wordt aandacht besteed aan het juridisch institutio-
nele kader, maar ook de sociale en economische
facetten van het bestuurlijk optreden worden
belicht.
In het eerste hoofdstuk wordt behalve de samen-
stelling en het functioneren van het stadsbestuur,
ook het verloop van de vergaderingen en de ont-
vangen vergoedingen behandeld. Dit hoofdstuk is
naar tijd onderverdeeld in drie paragrafen. De eer-
ste opent met een bespreking van de situatie rond
1650. De stadsregering van Wijk bij Duurstede lijkt
in 1650 al meer aan het Hollandse, dan aan het
Oostnederlandse model te beantwoorden. De stad-
houderloze periode (1651-1672) geeft een ontwik-
keling te zien waarin het stadbestuur nog verder in
OiD-UtüKCMT ■ DECKMIiKli 1993
137
-ocr page 142-
de richting van het Hollandse model evolueert. Nog
steeds wordt echter de term vroedschap niet voor
het eigen bestuurscollege gebezigd. Als de term
gebruikt wordt bedoeld men daar zonder uitzonde-
ring het stadsbestuur van de stad Utrecht mee. Aan
het einde van de derde periode (1673-1699) lijkt de
bestuurlijke evolutie van Wijk bij Duurstede afge-
rond, als het stadsbestuur wordt aangeduid als
'schepen en raad'.
Wie waren de bestuurders van deze kleinere
Utrechtse stad? In het tweede hoofdstuk worden
hun antecedenten onderzocht. Ook wordt er een
overzicht gepresenteerd, waarin hun namen met
functies en ambtsduur worden vermeld. Deze vraag
is bestudeerd mede gelet op de in het eerste hoofd-
stuk gemaakte periodisering. Rond 1650 was de
bezetting van de stadregering traditioneel in die
zin, dat vele regenten al lange tijd in functie waren
en dat hun voorouders of andere familieleden deel
van het bestuur hadden uitgemaakt. Niet iedere
regent was toen echter in de stad geboren. Na
1660 begonnen de effecten van de ontvolking dui-
delijk te worden en werd het moeilijker het stadsbe-
stuur met gekwalificeerde autochtonen aan te vul-
len. Hierdoor was in de laatste fase de coöptatie
van de leden van het stadsbestuur minder traditio-
neel dan voorheen.
In het derde hoofdstuk wordt de periodisering
van de eerdere hoofdstukken losgelaten. De reden
hiervoor is duidelijk: niet het begin van het stadhou-
derloze tijdperk, maar de grote pestepidemie (1636)
heeft de sociale en economische verhoudingen in
het Wijkse diepgaand beïnvloed. Waarschijnlijk
werd in deze epidemie een vijfde deel van de totale
bevolking weggevaagd. Een demografische ramp
die in belangrijke mate ook het economisch en
sociale patroon van de rest van de eeuw zou bepa-
len. Van een bloeiend neringdoende stad werd Wijk
bij Duurstede tot een rustig agrarisch georiënteerd
plaatsje. De mislukte pogingen om het economisch
tij te keren worden goed beschreven.
In deze studie is veel interessant materiaal verza-
meld. Materiaal dat vergelijking met andere steden
verdient en materiaal dat verdere uitwerking ver-
diende. Rob Butterman is daaraan niet meer toege-
komen. Zijn onderwerp Wijk bij Duurstede vraagt
wel om die verdere studie. Het vormt een fascine-
rend object voor een ieder die in eigen omgeving,
het Sticht of stedengeschiedenis in het algemeen is
geïnteresseerd.
M. van de Vrugt.
VAN O E L E E S T A F E L
In het september 1993 nummer van Oud Rhe-
nen. Tijdschrift voor de Historie van Rhenen staat
een verslag van een onderzoek naar de naamge-
ving van de Servetstraat aldaar. Het blijkt dat rond-
om denaam "Servetstraat" diverse verklaringen de
ronde doen, waarbij ook de Utrechtse Servetstraat
bij betrokken is. De auteur, W.H. Strous voelt het
meeste voor een verwijzing naar de Spaanse
geleerde M. Servet, die door Calvijn in 1553 op de
brandstapel is gebracht.
Nummer 94 (september 1993) van Historische
Kring Loosdrecht is in zijn geheel gewijd aan een
onderzoek naar de grafstenen in de Sypekerk. De
auteur, F. Brand, geeft een overzicht van de stenen,
sommige vondsten die eronder gedaan zijn en wat
informatie over de begravenen. Het grootste raad-
sel vormde een grote blauwe steen, die op het koor
lag. Volgens sommigen de plek, waaronder het
gebeente van de eerste heer Van Sypesteyn rustte.
De auteur stelt dat het graf waarschijnlijk toebe-
hoort aan de 18e eeuwse familie De Haze.
De vierde aflevering van De Biltse Grift, het tijd-
schrift van de Historische Kring d'Oude School te
De Bilt geeft in vijf artikelen inzicht in de geschiede-
nis van het sanatorium Berg en Bosch, waar tuber-
culosepatiënten zijn verpleegd. Aanvankelijk geo-
pend in Apeldoorn, bleek Bilthoven toch een betere
lokatie. In 1932 werd de eerste steen gelegd. De
ziekte TBC was toen al sterk op haar retour. Na de
Tweede Wereldoorlog, toen na een uitbarsting
rond de hongerwinter de ziekte bijna geheel verd-
wenen was, werd Berg en Bosch een algemeen zie-
kenhuis. Onderdeel van dat onderzoek was onder
meer een aantal interviews met zusters dominica-
nessen die vroeger werkzaam waren in dat sanato-
rium.
Nog meer onderzoek naar gezondheidszorg is te
vinden in het septembernummer van het Tijdschrift
Historische Knng Breukelen. A.A. Manten beschrijft
in een artikel de geschiedenis van enkele artsen in
Breukelen en omgeving in het eerste kwart van
deze eeuw.
Fred Vogelzang
OuD-UTRECHT • DECEMBER 1993
138
-ocr page 143-
LOSSE VONDST
Deze terra sigillata-scherf is bij de recente opgraving
(zomer '93) op het Domplein aangetroffen.
Er staat op :
SALVE FOCKEMA ANDREAE TOTUS TUUS GAIUS lULIUS CAESAR, hetgeen
betekent: gegroet Fockema Andrea, geheel de Uwe Gaius Julius Caesar.
De scherf is in 1929 - toen Fockema Andrea burgemeester van Utrecht was -
in de grond gestopt tijdens de opgraving op het Domplein onder leiding van
A.E. van Giffen.
Bij de huidige opgraving is eenzelfde 'grap' uitgehaald en opnieuw een
scherf met opschrift de grond in gegaan.
De vondst van de scherf werd eerder al gemeld in het
Utrechts Nieuwsblad, maar zonder foto en in eerste
instantie met een onjuiste vertaling.
Utrechtse Afdeling Toonkunst opgericht in ^
Het spijt de redactie te moeten melden dat een eerder gedane rectificatie in het oktobernummer
opnieuw niet de juiste gegevens bevatte. Drs. W.H.J. Dekker, Bibliothecaris Toonkunst-Bibliotheek,
maakte ons terrecht opmerkzaam op deze slordigheid. Graag vermelden wij daarom nu alsnog het juis-
te jaar van oprichting van de Utrechtse Afdeling Toonkunst, te weten 1829.
Ol D-UtRF,CHT • DECEMBER 1993
139