-ocr page 1-
i: L,W
^ L
Utrecht
6 9e jaargang nummer 1
De keuze
De mannen van de Mannenzaal
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
lil
Gastelingen van
het St. Pieten- en
Blolclandgasthuis,
door Hendrik Jan
Wolter
Nijverheid
IJsselstein: een benzinestation naar ontwerp van Ir S. van Ravesteyn
Historische vooroordelen
2738 762 4
-ocr page 2-
B
Utréc
,=.4/
REGISTER 1996
69ste jaargang
R.P.M, van Antwerpen
Notebomenlaan 27
3582 CG Utrecht
maart/april 1997          Imi         OUD-UTRECHT
-ocr page 3-
REGISTER 199?
^
SCHRIJVERS
Baars, J inlegvel bij nr. 3. Jaarrekening 1995 Oud-Utrecht
45 tianc, t. Ie De keuze van...: Museum Dorestad
69 Bogaard, C.G. De keuze van...: Kasteel-Museum Sypesteyn
10 Bogaers, L. Historische vooroordelen
66 Broeke, W. van den Nijverheid: Industriële bedrijvigheid in de
Vechtstreek: industrie en water
33    Corten, J. Nijverheid; Opkomst en ondergang van de Utrechtse
steenfabricage
16 Elias, B. De keuze van ...: Museum Flehite Amersfoort
110 Es, J, van Nijverheid: Kaaspakhuizen, bedrijfsmonumenten uit het
westen
52 Hart P.D. 't Medeleven in het feest van de instelling ... Uit de ge-
schiedenis van het Universiteitsmuseum
115 Wem Boekenschouw
62 Hattinga van 't Sant E. Boekenschouw
108 Herpen, J.J. van 1925: Eerste radio-uitzending van de Dombei-
aard
138    Holst B. van Nijverheid: Het begin van de telefonie in Utrecht
14    Hoven van Cenderen, B. van den Boekenschouw
34    Idem, Boekenschouw
65    Idem, Boekenschouw
141 Idem, Boekenschouw
60 Huisman, F. Richard III in Utrecht
115 Kaa/an, H.//>h.G. Boekenschouw
124 Krekel-Aaiberse,A
Utrecht in 1853. Het begin van de Utrechtse zilverindustrie
130 Kreuger, S.C.P. De keuze van...: Militaire Luchtvaart Museum
140 Oudheusden, U.C. van Boekenschouw
92 Pennings, 1. Nijverheid: Utrechtse bedrijven in woord en beeld
86 R/ioen, R.P.NI. Een joodse school te Zeist, 1942-1943
131 Idem, Hulp uit Zeist voor vluchtelingen van de Hongaarse opstand in
1955. Opvang van gevluchte studenten op 'Heerewegen'
76 Staal, C. Het voormalig bisschopsaltaar in de Utrechtse Catharijne-
kerk
137 Idem, Van de leestafel
85 Sijnesael, U. De keuze van,..: Gemeentemuseum Het Rondeel Rhe-
nen
61 Tigelaar, E Richard III in Utrecht
36 Tuuk, LA. van der De theorieën over de rivierlopen in de stad
Utrecht
4 Verweij, M.S. Nijverheid: IJsselstein: een benzinestation naar ont-
werp van ir. 5. van Ravesteyn (1889-1983)
68    Vogelzang, F. Van de leestafel
109    Vries, J.E. de De keuze van...: Oudheidkamer van Oud Renswoude
91     Vrugt M. van de Boekenschouw
112    Idem, Een Utrechter nu in Zuid-Afrika geëerd
100 Wingelaar, K. Rijksbursalen aan de universiteit van Utrecht
1815-1843
28 Wit H. de Honderd jaar film. Wanneer moeten in Utrecht de vlaggen
uit?
62 Zeijden, A. van de Boekenschouw
114 Idem, Boekenschouw
UTRECHT STAD
10 Historische vooroordelen (m.b.t. de geschiedenis van de religiositeit
in 15e-eeuws Utrecht)
28 Honderd jaar film. Wanneer moeten in Utrecht de vlaggen uit?
^aart/ap ril 1997
OUD-UTRECHT
-ocr page 4-
REGISTER 1997^
PERSONEN
52 W,A.F. Bannier, in: Medeleven in het feest van de instelling...
Uit de geschiedenis van het Universiteitsmuseum.
124 Hermann Bauer, in: Utrecht in 1853. Het begin van de Utrechtse
zilverindustrie.
137 Zuster Bertken, in: Van de leestafel.
52 P.H. van Offert en J.G. van Cittert-Eymers, in: Medeleven in het
feest van de instelling ... Uit de ,geschiedenis van het Universiteits-
museum.
100 J.E.G. Landi4, in: Rijksbursalen aan de universiteit van Utrecht
1815-1843.
19 Constance de Leeuw, in: Van het bestuur.
112 Antonius Matthaeus, in: Een Utrechter nu in Zuid-Afrika
geëerd.
76 F. W. Mengelberg, in: Het voormalig bisschopsaltaar in de Utrechtse
Catharijnekerk.
4 Ir. 5. van Ravesteyn, in: IJsselstein: een benzinestation naar ont-
werp van ir. S. van Ravesteyn (1889-1983).
60 Kichard III, in: Richard III in Utrecht.
52 /7Ji. Rossijn, in: Medeleven in het feest van de instelling...
Uit de geschiedenis van het Universiteitsmuseum.
76 Hugo Schneider, in: Het voormalig bisschopsaltaar in de Utrechtse
Catharijnekerk.
28 George Christiaan Slieker, in: Honderd jaar film. Wanneer moeten
in Utrecht de vlaggen uit?
16 Hendrik Jan Wolter, in: De keuze: Museum Flehite Amersfoort.
85 Idem, in: De keuze: Gemeentemuseum Het Rondeel Rhenen.
36 De theorieën over de rivierlopen in de stad Utrecht.
52 Medeleven in het feest van de instelling... Uit de geschiedenis van
het Universiteitsmuseum.
60 Richard III in Utrecht.
66 Nijverheid: Industriële bedrijvigheid in de Vechtstreek: industrie en
water.
76    Het voormalig bisschopsaltaar in de Utrechtse Catharijnekerlt.
92    Nijverheid: Utrechtse bedrijven in woord en beeld.
100    Rijksbursalen aan de universiteit van Utrecht 1815-1843.
108    1925: Eerste radio-uitzending van de Dombeiaard.
124     Utrecht in 1853. Het begin van de Utrechtse zilverindustrie.
138    Nijverheid: Het begin van de telefonie in Utrecht.
UTRECHT PROVINCIE
4 IJsselstein: een benzinestation naar ontvïerp van ir. S. van Ravesteyn
(1889-1983).
18 De gemeente in 1832. Grondgebruik en eigendom (betreft de
Kadastrale Atlas provincie Utrecht).
21 Van de leestafel: Breukelen, Loosdrecht, Schalkwijk en Vechten.
33 Nijverheid: Opkomst en ondergang van de Utrechtse steen-
fabricage.
66 Nijverheid: Industriële bedrijvigheid in de Vechtstreek: industrie en
water.
68 Van de leestafel: Amersfoort, Groenekan, Hoogland en Renswoude;
Utrechtse namen.
86 Een joodse school te Zeist, 1942-1943.
110 Nijverheid: Kaaspakhuizen, bedrijfsmonumenten uit het westen.
116 Van de leestafel: Mijdrecht, Nieuwegein, Vreeland en Woerden.
131 Hulp uit Zeist voor vluchtelingen van de Hongaarse opstand in 1956.
Opvang van gevluchte studenten op 'Heerewegen'.
BOEKENSCHOLW
140 J. Aalbers, e.a. (redactie), Utrechtse biografieèn, deel drie: Levens-
beschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters
34 Tilmann Bechert en Willem J.H. Willems, De Romeinse rijksgrens
tussen Moezel en Noordzeekust
maan/april 19 9 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 5-
REGISTER 1997
91 Martin Brink, Veranderd Veenendaal, verleden en heden in
beeld
91 Sabine Sroek/ioyen en Sonja Barends, De Bilt, Geschiedenis en
Architectuur
15 CJ.C. Bmeren M.W.J. de Brvijn, De eerste kerken in Utrecht: Sint-
Thomas, Sint-Salvator, Sint-Maarten
141 Hans Buiter en Kees Volkers, Oudenrijn. Geschiedenis van een ver-
keersknooppunt
114 O. Denig, Utrecht van een ancien régime tot nieuwe tijd. De bewoning
van de Utrechtse binnenstad in haar ruimtelijke structuur, 1793-1891
14 W.A. van Es en W.A.M. Hessing (redactie), Romeinen, Friezen en
Franken in het hart van Nederland. Van Traiectum tot Dorestad 50
v.C- 900 n. C.
62 A. van Hulzen, De Grote Geus en het falende driemanschap
34 LMJ. de Keijier, De kerk van Herlulf als middelpunt van het oude
dorp Houten
14    Monique Krauwer en Francien Snieder (redactie). Nering en ver-
maak. De opgraving van een veertiende-eeuwse markt in Amersfoort
114    Kees Mandemakers & Onno Boonstra (redactie). De levensloop
van de Utrechtse bevolking in de negentiende eeuw
115    M.£. Meijer, Maliebaanschool, 1921-1996
34 MJ.G.Th. Montforts, Romeins Utrecht
15    Ben O/de Meierink m.m.v. Heimerick Tromp en Angelique Bakker,
Geerestein en zijn bewoners. De geschiedenis van huize Geerestein in
Woudenberg
64    Ben Olde Meierink e.a.. Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht
65    Oflie TJifersi Bedevaart en kerkeraad. De Amerfoortse vrouwevaart
van 1444 tot 1720
141 Kees Vellekoop ed., Liber ordinarius sancte Marie Traiectensis.
The ordinal of St. Mary's Church, Utrecht
45    Museum Dorestad
69     Kasteel-Museum Sypesteyn Loosdrecht
85    Gemeentemuseum Het Rondeel Rhenen
109    Oudheidkamer van Oud Renswoude
130    Militaire Luchtvaart Museum Soesterberg
VERENIGING OUD-UTRECHT
13 Agenda
35     Agenda
59     Agenda
83     Agenda
107  Agenda
128
    Agenda
17  Oproepen
18    De gemeente in 1832. Grondgebruik en eigendom.
Betreft de nieuwe reeks Kadastrale Atlas provincie Utrecht
19    Van het bestuur
bijlage nr. 2 register Oud-ütrecht 1995
inlegvel bij nr. 3 Jaarrekening 1995
108    begroting 1997
DE KEUZE VAS
16 Museum Flehite Amersfoort
maart/april 199 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 6-
Van de redactie
Colofon
Oud-Vtrecht
i wccnuiandcliiks lijtlschritl
69e jaargang nr. 1
januari/februari 1996
ISSN 1380-71 37
Oud-Ulrechl is een uitgave van de
Vereniging Oud-Utrecht, Vereniging
lot beoefening en tot verspreiding van
de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter:}.W. Lemaier
Secretariaat: Mw. J.C.M. Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht.
PcnningmiY.sfcrJ.Baars.
U kunt zich opgeven üI.s Hd van de vereni-
ging Oud-Utrecht door te schrijven naar:
Oud-Ulrecht,
Prins Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 54,= per
jaar (26-/30,=; 65-1-ƒ 44,= per jaar).
Conlribijlic- en ledenadministratie:
P. Kroes. tel. 030-2514099
Betaling contributie op giro 575520.
Redactie: M. Dolfin, M. van Hatlem,
B. van den Hoven van Genderen,
M.C. van Oudheusden,
B. van Santen, E. Tigelaar,
M. van de Vrugl, A. van der Zeijden.
Redactieadres:
Alexander Numankade 199,
3572KWUlrecht.
V(n mge\'int;.* De Vtirmcrs, Utrecht
Pnik: De Moer Caipents
Oud-lJlnxhi Tweemaandeliiks lijdsehrijt
verschijnt zes maal per jaar.
i^eadline agenda volgende nummer.'
20 februari, verschijningsdatutn
1 april 1996.
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 'A of 3 Vi
inch lloppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0or5.n.
Aanbevolen omvang tussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
noten zo beperkt mogelijk gehouden
luoct worden, tiet gebruik van tussen-
kopjes wordt aangeraden; illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Een nieuwe jaargang betekent natuurlijk dat u ook nieuwe zaken in uw Tijdschrift Oud-Utrecht
aantreft. Behalve dat wij afscheid hebben genomen van de rubriek Vondst, ruimen voorlopig ook de
rubrieken Ooggetuige en Schandaal het veld. De redactie denkt hiervoor een tweetal interessante
nieuwe rubrieken te hebben gecreëerd: De Keuze en Nijverheid . In de eerste rubriek willen wij me-
dewerkers van een aantal provinciale musea de gelegenheid geven om het museumstuk dat hen om
bepaalde reden iets doet, eens extra in de belangstelling te plaatsen. B. Elias, directeur van museum
Flehite in Amersfoort bijt hierin het spits af
De tweede rubriek hangt samen met de actualiteit van het jaar 1996. Dit jaar is namelijk uitgeroepen
tot jaar van het Industrieel Erfgoed. Een dubbeldikke rubriekuitvoering moet hierop de aandacht
vestigen. Al
is het gebouwtje bescheiden, sinds het transport van een dergelijk benzinestation in i995
het 8-uurjournaal haalde, begrijpt iedereen het belang ervan.Uzult in de loop van 1996 op tal van
manieren en op allerlei locaties vast nog meer van dit thema vernemen.
Vanzelfsprekend hebben wij niet het hele Tijdschrift op zijn kop gezet. Op een aantal vertrouwde
rubrieken kunt
u blijven rekenen zoals de Boekenschouw, Van de leestafel en de Agenda.
En natuurlijk proberen wij u met de artikelen een zo afwisselend en lezenswaardig mogelijk aanbod
te doen, maar...daarvoor zijn wij altijd afhankelijk van het werk van anderen. In 1996 misschien
ook van uw artikel ?!
Inhoud
Van de redactie
Nijverheid
Usselstein: een benzinestation naar ontwerp van Ir. S. van Ravesteyn (1889-1983)
M.S. Ven/veij
Historische vooroordelen
Uewellyn Bogaers
Agenda
Boekenschouw
De keuze
De mannen van de Mannenzaal
Oproepen
De gemeente in 1832
Grondgebruik en eigendom
Van het bestuur
Van de leestafel
3
4
10
13
14
16
17
18
19
21
januari /februari 1996
UTRECHT
-ocr page 7-
IJsselstein:
een benzinestation naar ontwerp \an Ir S. \an Ravesteyn
(1889-1983)
Ontwerp- en bouwgeschiedenis
Het oudst bekende ontwerp
van S. van Ravesteyn voor het be-
zinestation te IJsselstein dateert
van 26 februari 1948. Met enige
ondergeschikte wijzigingen is dit
ontwerp uitgevoerd. Ofschoon de
gemeente al op 6 december 1949
een bouwvergunning verleende,
en deze datum precies een half
jaar later wijzigde, vroeg op-
drachtgever N.V. Petroleum
Maatschappij Sinhna verlenging
van de vergunningstermijn aan tot
31 december 1950, zo mogelijk
zelfs tot 30 juni 1951. De reden
voor dit uitstel is niet bekend;
naar alle zekerheid waren bouw-
materialen beperkt beschikbaar
of vormden geringe transport-
mogelijkheden in deze jaren zo
pal na de Tweede Wereldoorlog
oorzaken. In een ministerieel ac-
coord was al voorzien. Het Minis-
terie van Wederopbouw en
Volkshuisvesting diende namelijk
toestemming voor de bouw van
het benzinestation te verlenen en
verstrekte op 31 mei 1950 Rijks-
goedkeuring: vanaf die dag diende
binnen drie maanden met de
bouw te worden begonnen |31.
Bouwacdviteit bleef echter
uit en dat kan niet op ontwerp-
bezigheden van de architect wor-
den teruggevoerd: hij leverde de
aardoliemaatschappij identieke
benzinestations voor lokaties te
Zwammerdam (1947) en Sassen-
heim (1951) zodat inmiddels van
een beproefd model gesproken
kon worden. Sinfina noteerde op
25 augustus 1950: 'door omstan-
digheden buiten onze wil die niet
konden worden voorzien, kon
nog niet met de bouw worden
aangevangen en zal zulks naar het
zich laat aanzien ook in de eerst-
volgende maanden nog niet mo-
Architect Sybold van Ravesteyn (1889-1983) ontwierp in opdracht van de Neder-
landsche Spoorwegen vele seinhuizen en stations. Bovendien bouwde hij in de
jaren 1935-1963 benzinestations voor Fina, een aardoliemaatschappij die eerder
opereerde onder de merknamen Sinfina en Purfina. Als gevolg van toegenomen
eisen (en wensen) van clientèle en opdrachtgever, alsmede verander(en)de
verplichtingen ten aanzien van het milieu zijn historische voorbeelden in de
categorie 'benzinestation' sterk uitgedund. Zo viel van de oorspronkelijke 24
benzinestations van Van Ravesteyn twee-derde gedeelte onder de slopershamer,
waardoor anno 1996 slechts acht objecten behouden bleven. Nauwkeurige cij-
fers van Van Ravesteyns spoorweg-oeuvre zijn niet bekend, maar ook deze cate-
gorie staat onder druk van actuele eisen, moderne verplichtingen en dito wen-
sen. Het ziet ernaar uit dat het opus van Sybold van Ravesteyn slechts in
gehavende staat aan de 20ste eeuw zal ontkomen. Hier volgt een bespreking
van het aan rijksweg 2 gelegen benzinestation nabij IJsselstein, met aandacht
voor de situering, bouw- en ontwikkelingsgeschiedenis, verschijningsvorm en
enkele nadere bijzonderheden. Er kan echter slechts sprake zijn van een postu-
me documentatie, want het in 1952 gebouwde object werd in 1986 gesloopt.
Situatie en voorgeschiedenis
Rijksweg 2 verbindt Amster-
dam en Maastricht. Het gedeelte
tussen Utrecht en 's-Hertogen-
bosch werd in de jaren 1935-
1938 als rijksweg 26 aangelegd.
Deze nieuwe route maakte defini-
tief een einde aan de rust en het
langdurige isolement van de Lo-
pikerwaard [1|. In 1939 volgde
de aanleg van de provinciale weg
met verbindingen naar Benschop,
Lopik en IJsselstein (in de jaren
'50 doorgetrokken tot Schoonho-
ven) alsmede aansluiting op de
nieuwe rijksweg.
Het benzinestation werd aan
de oostzijde van de rijksweg ge-
projecteerd tussen kilometer
22.00 en 21.20, volgens een bron
uit 1935 'juist daar waar komen-
de van uit de richting 's-Herto-
genbosch de weg naar IJsselstein
aftakt. De rijksweg heeft op dit
traject twee door een berm met
haag gescheiden rijbanen. Het
wegenplan om het station is ech-
ter zodanig opgezet, dat het sta-
tion tevens opvangt het verkeer
komende van 's-Hertogenbosch
en bestemd voor IJsselstein, als-
mede het verkeer komende van
IJsselstein en gaande naar
Utrecht'[2].
IJsselstein ligt in het hart van
Nederland en geldt vanouds als
de laatste plaats in de provincie
Utrecht alvorens de weg naar het
zuiden, over de Lekbrug bij Via-
nen, wordt ingeslagen. Het oude
stadje was destijds ongeveer één
kilometer westelijk van de rijks-
weg gelegen, anno 1996 grenst
het met moderne uitbreidingswij-
ken aan de autosnelweg.
M.S. Verweij
januari / Jebruari 1996
UTRECHT
-ocr page 8-
I J V E R H E I II
NI
van gebruikelijke hoedanigheid' Interieur van het
kon afleveren. Aan de clientèle benzinestation bij
diende gratis water en lucht ter IJsselstein naar
beschikking te worden gesteld. ontwerpvan
Voorts behoorden een publieke S. van Ravesteyn.
telefoon en de inrichting van een Uit'Wegen' jan.
Rode Kruispost tot de verplich- 1953 27 jrgl (Re-
tingen;
het Nederlandse Rode produktie: Rijks-
Kruis voorzag gratis in de inven- dienst voor de
taris. Uit een ander voorschrift Monumenten-
sprak
aandacht voor de gevaarlij- zorg, J.P. de
ke kanten van het snelverkeer: 'in Koning, 1995)
het station moet kunnen worden
beschikt over een ruimte van
3.20 X 2.20 m voor het tijdelijk
neerleggen van eventuele slacht-
offers van ongevallen.' Alarmering
van diverse hulpdiensten diende
op een voor het publiek eenvou-
dige wTJze te geschieden, terwijl
ook buiten de openingsuren
in toenemende mate de regie van
de samenleving zou gaan voeren.
Zo droeg het Rijk zorg voor de
aanleg van de toegangswegen
naar het benzinestation en de
pompen. Gebouw en gebruiks-
voorwerpen moesten voldoen aan
redelijke eisen van inrichting,
uiterlijk en welstand zodat geen
storende uitwerking op de omge-
ving zou ontstaan. Felle kleuren en
opvallende reclameborden waren
uit den boze. De aan te brengen
verlichting diende het verkeer
niet te hinderen; de kleuren rood
en groen mochten niet als ver-
lichting worden toegepast. Het
Ministerie bepaalde openings- en
sluitingstijden zodat de pompbe-
diende 'tegen normale prijs ten-
minste één soort benzine en olie
gelijk zijn' 14]. De aanbesteding
voor het project liet inderdaad
nog ruim één jaar op zich wach-
ten en vond op 28 september
1951 in het kantoor van de archi-
tect plaats [5]. Het ligt in de rede
dat de bouw kort hierna zal zijn
aangevangen en begin 1952 vol-
tooid [6]. De duur van de bouw-
werkzaamheden werd geschat op
14 weken (7).
Het Ministerie van Verkeer
en Waterstaat legde N.V. Purfina
Nederland een aantal voorwaar-
den op. Deze voorwaarden zijn
ook ruim 40 jaar na dato nog in-
teressant, want zij geven inzicht
in de schuchtere opkomst van het
autoverkeer dat, gedurende de
tweede helft van de 20ste eeuw,
januari /februari 1996
O U D - U T
-ocr page 9-
IJsselstein:
een benzinestation naar ontwierp van Ir. S. \an Rayesteyn
(1889-1983)
V
Hoofdvorm en inrichting
(uitwendig en
inwendig)
De plattegrond van het oor-
spronkelijke benzinestation combi-
neerde geometrische hoofdvormen
als cirkel en vierkant en leek op
een stijgbeugel. De rechtgesloten
verkoopruimte had aan de voor-
zijde een grote glasgevel waar-
door een open karakter ontstond
dat contrasteerde met de gesloten-
heid van de halfronde achter-
zijde. De zijgevels waren deels
transparant; hun geslotenheid
nam toe naarmate zij aansluiting
op de achterzijde kregen. De
pomphouder beschikte over goed
uitzicht op het aankomende
verkeer en op de brandstof-inne-
mende voertuigen. De hoge glas-
Aanzicht van het          gebruik moest kunnen worden
benzinestation bij         gemaakt van de ('s nachts te ver-
IJsselstein vanuit           lichten) telefoon. Ten slotte was
het zuiden. Archi-          uitoefening van nevenbedrijven
tert; S. van Rave-            zonder vergunning van het Minis-
steyn. Uit 'Wegen' terie verboden [8].
janl95327jrgl
(Reprodul(tie:                       Van dit benzinestationnetje
Rijksdiemt voor de werden na verloop van ruim twee
Monumenten-
             dienstbare decennia de luifel in
zorgJ.P.de                 1975 naar ontwerp van P. de
Koning, 1995)              Lange uit Helden verhoogd en de
voorgevel verbouwd. W.K. Heu-
ves (Voorburg) en P. Lagendijk
(Wageningen) berekenden in op-
dracht van (inmiddels) Fina de
constructies. Alhoewel inwendig
enige wijzigingen plaatsvonden,
bleven de hoofdvorm en de histo-
rische karakteristiek van het
kleinschalige gebouwtje gehand-
haafd. De aannemingssom was
begroot op Fl. 60.000,-
Algehele sloop en vervangen-
de nieuwbouw werden in 1986
voltrokken. De accomodatie van
het servicestation bleek na 34
dienstjaren niet langer toerei-
kend. Langs de A2 verrees een
groot en wederom modem 'ver-
kooppunt nabij km 39,4', nu
naar ontwerp van P.Breddels, in
constructief opzicht bijgestaan
door P. Lagendijk. De bouwsom
beliep Fl. 210.000,- |9]. Het
nieuwe verkooppunt heeft een
inhoud van 4.762 m3 en dat is
ruim 25 maal het volume van
Van Ravesteyns ontwerp.
januari / jebruari 1996
UTRECHT
-ocr page 10-
Ni
I J V E R H E I
i p y ü F 11 iMi A
0
f
P] 1
ZUIDGEVEL
gevels zorgden voor optimaal
binnentredend daglicht. De ven-
sters in de achtergevel hielden
qua vorm het midden tussen een
cirkel en een ovaal en hadden de
voor Van Ravesteyn typerende,
doordacht gedetailleerde wateraf-
voer. De dakrand welde sierlijk
over het rondende muurveld. Het
platte dak was aan de voorzijde
doorgetrokken, fungeerde als
luifel voor het pompentrottoir en
bestendigde de openheid van
de verkoopruimte. De uit het
middelpunt van het gebouwtje
oprijzende schoorsteen met opval-
lende, licht golvende beëindiging
vormde het letterlijke hoogtepunt
van het ontwerp.
Een stoep omvatte het gehele
gebouwtje; aan de linkerzijde wa-
ren in de tegels vijf rijwielblok-
ken opgenomen. Ondergronds
lagen ter weerszijden brandstof-
tanks met een afzonderlijke
inhoud van 6.000 liter.
De verkoopruimte of loge
was centraal aan de voorzijde toe-
gankelijk. Binnen stond tegen de
linkerzijgevel een bank. Het bu-
reau van de pompbediende was
rechts van de deur geplaatst, in
de hoek met de zijgevel. Hierach-
ter was een kleine ruimte voor de
brancard terwijl een tweede deur
naar hel magazijn leidde. Tegen
de halfronde muur van het maga-
zijn stond rechts een vatenstelling
met een kolenkist en daar tegen-
over een werkbank. Dit magazijn
was ook door een deur in het
midden van de achtergevel be-
reikbaar. De telefooncabine was
van het magazijn gescheiden en
had een eigen buitendeur aan de
rechterzijgevel; hetzelfde gold
voor het urinoir aan linkerzijde.
Tenslotte bleek links, uitsluitend
vanuit de loge, nog een portaal
met achterliggend toilet toegan-
kelijk.
Het benzinestation beschikte
naast zijn heldere indeling en op-
zet over verschillende opschriften.
De firmanaam sprong vanzelf-
sprekend het meest in het oog
door kapitale plaatsing op de luifel
en door weergave van het em-
bleem op zowel de zijgevels als
boven de centrale toegangsdeur.
Verder waren voorzieningen als
magazijn, telefoon en urinoir met
hoofdletters boven de buitendeu-
ren aangegeven. Naar verluidt
waren de letters uit gebogen
betonstaal vervaardigd en door
de architect ontworpen [lOj.
De inhoud van het service-
station werd geschat op 168 m3
en het oppervlak op 43 m2, luifel
en pompen niet meegerekend. De
geraamde bouwkosten bedroegen
Fl. 24.500,-.
Materialen
Van Ravesteyn beperkte zich
tot het gebruik van enkele bouw-
materialen. Een gewapende be-
tonnen randbalk (24 x 40 cm)
aangevuld met trasraam klinkers
in sterke cementspecie vormde
op een diepte van 70 cm de fun-
dering van het gebouwtje. Aan de
voorzijde was de fundering ver-
lengd met koppelbalken en ver-
bonden met het pompentrottoir.
Dit pompentrottoir bestond onder-
gronds uit een betonnen caisson
en leverde de verankering voor
twee gekoppelde metalen kolom-
men waarop de betonnen luifel
rustte. Deze kolommen met een
inwendige doorsnede van 89 mm
hadden gewapend betonnen sok-
kels en waren volgestort met be-
ton; tussen de twee kolommen
was ter versteviging een stalen
ring gelast die als '5/4 gasbuis'
werd getypeerd.
Stalen dorpels en stijlen
leverden de indeling van de glas-
gevels met vaste en draaibare ra-
men. Het bakstenen muurwerk
van het gebouwtje, hardgrauw in
cementspecie, was boven een
gevoegde plint van Waalsteen
crèmekleurig gesausd. Terughou-
dend kleurgebruik ondersteunde
de overzichtelijke opzet en de
heldere presentatie van het benzi-
nestation. Een zachte tint over-
heerste de uitwendige behande-
ling van opgaand werk en dak,
kozijnprofielen en schoorsteen
terwijl de glasoppervlakken op
afstand donker oogden en van
dichtbij een optimale doorzichtig-
heid bewerkstelligden. Reclame
en de pompen bevatten nog het
meeste coloriet hetgeen in samen-
hang met het geheel als volgt in
Zijgevel (zuid) van
het benzinestation
bij IJsselstein. Ar-
chitect: S. van Ra-
vesteyn. Schaal
1:200. Herkomst
tekening: Stads-
kantoor IJsselstein,
Bouw- en Woning-
toezicht, bevi/er-
kingdoorJ. van
Rooden (199S)
januari /februari 1996
UTRECHT
-ocr page 11-
IJsselstein:
een benzinestation naar ontwerp van Ir. S. van Ravesteyn
(1889-1983)
f
V^
i
WESTGEVEL
Typologie
Het ontwerp voorzag in een
éénzijdig station: aan de andere
zijde van de rijbaan heeft nooit
een benzinepomp gestaan. Door
beredeneerde aanleg van de op-
en afritten van de rijksweg kon
verkeer uit beide rijrichtingen
van het station gebruik maken.
Van Ravesteyn en Rijkswaterstaat
kwamen door onderlinge samen-
werking tot deze oplossing [ 12],
De in ontwerp identieke ben-
zinestations van Van Ravesteyns
hand te Zwammerdam (1947, later
Reeuwijk) en Sassenheim (1951)
waren eveneens als eenzijdige sta-
tions aan de snelweg uitgevoerd.
Het object te Zwammerdam
werd inmiddels gesloopt en ver-
vangen, te Sassenheim is het ori-
ginele benzinestation nog steeds
in bedrijf.
De voorzieningen voor de
reiziger waren primair en derhalve
beperkt tot inname van brand-
stof, vervanging van kleine
onderdelen, het voeren van een
noodzakelijk telefoongesprek en,
in geval van nood, verzorging van
gewonden. Als type is het benzine-
station zeer eenvoudig; het be-
hoort tot de vroegste ontwerpen
van Van Ravesteyn en dateert uit
de prille jaren van de geschiede-
nis van het snelverkeer.
De architectuur vormde de
mantel waaronder de elementaire
behoeftenvoorziening van begin-
nend automobilisme kon worden
uitgeoefend en werd gekenmerkt
door het idioom van het Functio-
nalisme, in keuze en combinatie
van materialen en constructie
(beton, glas, staal), in de op be-
drijfszekerheid gebaseerde over-
zichtelijke plattegrond en in de
Westgevel van het een artikel uit 1935 werd be-
benzinestationbij
         schreven: '...het is modem van
IJsselstein. Archi-            opvatting zonder in excessen te
teef; S. van Rare-            vervallen; het doet door zijn
steyn.                        structuur, vorm en kleur, waarbij
Schaal 1:200. Her-          het hoofdaccent gelegd is op
komst tekening:            fleurige pompen, opgewekt en
Stadskantoor               toch gedistingeerd aan en is pas-
IJsselstein, Bouw-          send aan de autosnelweg met
en Woningtoe-             zijn twee strakke betonbanen'
zicht, bewerking            [lij. De ramen en de kolommen
door J. van                    onder de luifel waren gebroken-
Rooden (1995).             wit geverfd, de hoekstijlen en bo-
venramen blauw, de houten deu-
ren aan de zij- en achterkant
grijs. Het platte dak bestond uit
gewapend beton waarop hera-
klith voor de isolatie was aange-
bracht en een afdekking met as-
faltmastiek. De emblemen op het
dak waren in de kleuren rood en
wit uitgevoerd.
Op de gewapend betonvloe-
ren van loge, magazijn en kleinere
vertrekken lagen dubbel hard-
gebakken tegels met een terrazzo-
rand en dito phnt. Het vloerluik
in de loge naar de kruipruimte
bestond uit Comblanchien en
was afgezet met koper. De muur
tussen loge en magazijn werd be-
tegeld, evenals de binnenmuren
onder de glaspartijen van de loge.
Plattegrond van
het benzinesta-
tion bij IJsselstein
Schaal 1:200.
Herkomst teke-
ning: Stadskan-
toor IJsselstein,
Bouw- en Woning-
toezicht, bewer-
king door J. van
Rooden (1995).
januari /februari 1996
UTRECHT
-ocr page 12-
■f
Ni
I J V E R H E n»
en dateert van omstreeks 1930; dit
traject werd eerst op 1 april 1954
voor het verkeer opengesteld. Vol-
gens: Borger, a.w. 254, noot 115.
[2] Bakker, a.w. 8 (zie literatuur).
[3] Stadskantoor IJsselstein, Bouw- en
Woningtoezicht, dossier bouwver-
gunning nrB. 133 nr. 1189.
[4] Brief van N.V. Petroleum Maatschap-
pij Sinfina aan het College van
Burgemeester en Wethouders te
IJsselstein.
[5] DeJonge, a.w. bijlage 5
(zie literatuur).
[6] De bespreking van het bezinestation
in het tijdschrift Wegen van januari
1953 ondersteunt deze datering
(zie literatuur).
[7] Volgens de Rijksgoedkeuring van het
Ministerie van Wederopbouw en
Volkshuisvesting. Zie noot [3j.
[8] Als noot 2.
[9] Stadskantoor IJsselstein, Bouw- en
Woningtoezicht, dossier
nr. B -1.778.511, bouwvergunning
nr. 2420 en dossier nr. B. 4973.
[10] DeJonge, a.w. 14.
[11] Bakker, a.w. 8.
[12] Volgens Bakker, a.w. 4.
[13] Brief van N.V. Purfina Nederland d.d.
18 september 1951 aan College van
B & Wte IJsselstein (zie noot [3]).
Sassenheim, benzinestation aan de westzij-
de: van rijksweg 44. Ontwerp S. van Rave-
steyn. Detail van een raam in de achterge-
vel, (Herkomst foto: Rijksdienst voor de
Monumentenzorg, G.J. Dukker 1993).
naam Purfina stond.
Tijdens de aanloopperiode
tot de bouw wijzigde de merk-
naam van 'Sinfina' in 'Purfina'. Uit
correspondentie en vermelding
op tekeningen blijkt dat tussen
15 september 1950 en 18 sep-
tember 1951 de naamswijziging
werd doorgevoerd. Omstreeks
1975 kwam de ook nu nog gang-
bare benaming 'Fina' in omloop.
Literatuur
-   H.B. Bakker, 'Benzinestations - benzine-
stations in het algemeen en het benzi-
nestation aan de Rijksweg Utrecht-
Vreeswijk onder IJsselstein in het bij-
zonder - in: Wegen 27 (19S3J nr. 1,4-8.
-   C. de Jonge, Nederlandse benzinesta-
tions in de vijftiger jaren,
Delft, 1986
(met name 10-16,32, 34 en bijlagen 4,
5 en 6).
Noten
[1] Dittraject werd in mei 1938 ge-
opend en deed de functie van de ou-
de straatweg Utrecht-Vreeswijk snel
in betekenis voor het doorgaande
verkeer afnemen: de tol-opbrengst
verminderde van Fl. 111.464,-- in
1937 tot n. 20.573,-in 1939. Bron:
G.J. Borger, Staat van land en water -
Provinciale waterstaat van Utrecht
1882-1982,
Zutphen-Utrecht, 1982,
195. Het ontwerp van rijksweg 2 tus-
sen Amsterdam en Utrecht is ouder
Zwammerdam (nu         heldere welhaast abstracte pre-
Reeuwijk), benzi-          sentatiegraad van het exterieur.
nestation aan de
noordzijde van             Bijzondetheden
rijksweg 12. Van                  Van Ravesteyns gebouwtje
Ravesteynge-              vertoonde een minimum aan or-
bruikte één en             namenten en sierende onderdelen.
tietzeifde ontwerp         Het venster aan de achterzijde, de
voor benzinesta-            licht krullende vorm van de dak-
t/ons te Zwammer-
         rand en de afdekking van de
dam, Sassenheim
           schoorsteen kunnen nauwelijks
en IJsselstein.                als frivool worden bestempeld en
(Herkomst foto;
             lijken gedempte proeven van 's
Stadskantoor IJs-
           architects detaillerend vermogen.
selstein, Bouw-en         De twee hoeklantaamtjes op de
Woningtoezicht           voorzijde van de luifel en het
Reproduktie:               merkvignet op de witte panelen
Rijksdienst voorde         aan de zijkanten van de loge kwa-
Monumenten-
              men betrekkelijk laat in het
zorgj.p.de
                  ontwerpproces aan de orde, niet
Koning 7995J.
               eerder dan nadat Purfina 'om uni-
formiteitswille met onze overige
benzinestations' daartoe een ver-
zoek had gedaan [13).
Van Ravesteyn nam in de luifel
drie sets dubbele TL-buizen op
ter verlichting van het pomp-
trottoir. Hiertoe spaarde hij ruimte
in de dikte van de luifel uit,
verhoogde gelijktijdig de luifel
aan de bovenzijde en wist uit-
wendig een recht verloop van de
luifel te bewerkstelligen door
. plaatsing van een extra strip
waarop in neonletters de merk-
januari /februari 1996
UTRECHT
-ocr page 13-
Historische vooroordelen
alle reden om naar de reformatie
over te gaan. Probleem blijft waar-
om zoveel mensen dit nagelaten
hebben. Toen in 1580 in Utrecht
de openbare uitoefening van de
katholieke eredienst verboden
werd, had de gereformeerde kerk
zo'n 500 lidmaten op een bevol-
king van circa 27.500 inwoners.
Daarnaast trok Hubert Duifhuis,
de bezielde doch onorthodox
hervormingsgezinde predikant
van de Jacobikerk die zich na-
drukkelijk niet bij de gerefor-
meerde kerkorde aansloot, een
groot publiek. Maar net als elders
in de opstandige Nederlanden zal
het aantal hervormden de 10%
niet gehaald hebben, in die tijd
had zich 5 a 7% van de stedelijke
bevolking bij de hervorming aan-
gesloten. Op het platteland lag dit
percentage veel lager. Met andere
woorden, de gereformeerden
vormden een kleine minderheid
die begunstigd door de politieke
situatie -het was oorlog- haar zin
kon doordrijven.
Een kerk in verval?
Deze constatering dwingt
ons enoe ons uitgangspunt op-
nieuw te bezien. Was de katholie-
ke kerk wel zo verrot als doorgaans
wordt voorgesteld? De cliché-
opvattingen zijn aan herijking toe.
De laat-middeleeuwse devotie
mag zich in grote belangstelling
verheugen. Het succes van een
tentoonstelling als Gebed in
Schoonheid in Amsterdam ge-
tuigt hiervan. Op grote schaal is
men weer bereid naar katholieke
devotie te kijken.
Plaatselijk onderzoek leert
dat de zielzorg zeker in een stad
als Utrecht met zijn vele pa-
rochie-, kapittel- en kloosterker-
ken buitengewoon veelzijdig en
goed was. Er was voor velen wat
wils. De beperkte ruimte staat mij
niet toe deze uitspraak te illustre-
ren. Laat ik volstaan met de op-
merking dat de katholieke kerk
binnen Utrecht -en natuurlijk
binnen de tradities en mogelijk-
heden van die tijd- een levendige
kerk was die op grote betrokken-
heid van de gelovigen kon reke-
nen. Natuurlijk fluctueerde de
belangstelling. Ook religie is aan
mode onderhevig. Maar kenmerk
van een levend instituut is dat
zich veranderingen voltrekken.
Een voorbeeld: uit de rekeningen
van een Utrechtse broederschap
valt af te leiden dat het al rond
1500 een keuze van de betrokken
familie was of een overleden
broeder of zuster met het kruis
gehaald werd, dat wil zeggen dat
de baar in een kleine processie
van het sterfhuis naar de Buur-
kerk gedragen werd. Het faculta-
tieve gebruik duidt erop dat deze
ceremonie niet langer algemeen
aanvaard wordt. Vanaf 1515
komt het gebruik helemaal niet
meer voor, de handeling had
blijkbaar aan betekenis ingeboet.
Het lijkt een futiel voorbeeld,
maar de verandering duidt erop
dat ceremonieel niet zo absoluut
is als historici soms voorstellen.
Het zou heel goed kunnen dat de
afschaffing van dit ritueel een
eerste uiting is van veranderende
opvattingen over het hiernamaals
en hoe zieleheil te verkrijgen is.
Met andere woorden, aan dit
kleine voorbeeld wordt duidelijk
dat de Utrechtse kerk in bewe-
ging is, zelfs al voor het optreden
van Maarten Luther in 1517, van
wie gezegd wordt dat hij de her-
vorming in gang heeft gezet.
Gebruiken zijn niet statisch, de
gelovigen verhouden zich daartoe.
In dit verband hoort trou-
wens te worden opgemerkt dat
Vooroordelen zijn van Invloed op onze ken-
nis en begrip van het verleden. In dit artikel
zal ik mij beperken tot enige voorbeelden uit
mijn eigen vakgebied, de geschiedenis van
de religiositeit in 16de-eeuws Utrecht.
) Frederik Schenk         vcHiouding katholiek-
van Toutenburg,            protestant
aartsbisschop van                  Zoals bekend was de 16de
Utrecht f1503-              eeuw de tijd van de reformatie en
1580) (Collectie             de Opstand. Heel lang zijn beide
Gemeentearchief). fenomenen, die onlosmakelijk
met elkaar verweven zijn, gerecht-
vaardigd door te wijzen op mis-
standen in de katholieke kerk. De
structuur was verrot, de top lood-
zwaar, en het geloofsleven aan de
basis stond bol van uitgeholde
rituelen en bijgeloof. De moderne
devotie wordt vooral als opmaat
voor de reformatie gezien, en te
weinig beoordeeld als een wezen-
lijk aspect van de geloofsbeleving
LIewellyn                  binnen de katholieke kerk.
Bogaers                           Kortom: katholieken hadden
10
januari /februari 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 14-
De hatholidten en de Opstand
Het vooroordeel over katho-
lieken en de kathoheke kerk leidt
tot grote ontsporingen als het er-
om gaat het succes van de Opstand
te verklaren. Want uit bovenge-
noemde getallen moet duidelijk
zijn dat de Opstand zonder de
medewerking van katholieken
nooit had kunnen slagen. Tot in
de vorige eeuw is het katholieke
aandeel in de Opstand echter niet
alleen ongenoemd gebleven, lang
zijn de katholieken in een ongun-
stig daglicht gesteld. Dit gebruik
gaat al terug op de vroegste recht-
vaardiging van zowel de Opstand
als de anti-katholieke maatrege-
len. Van meet af aan werd gezegd
dat de katholieken in de strijd te-
gen het katholieke Spanje niet te
vertrouwen waren en derhalve
buitenspel gezet moesten wor-
den. Men verwijst dan naar het
verraad van Rennenberg dat in
1580 de aanleiding was om in de
overige opstandige provincies -in
Holland en Zeeland was dit reeds
in 1573 gebeurd- de openbare
uitoefening van de katholieke
eredienst te verbieden. Het optre-
den van Rennenberg was voor de
hervormde machthebbers een
godsgeschenk, nu hadden zij ein-
delijk een geldig excuus om de
religieuze concurrent buitenspel
te zetten. In 1865-'68 wees de ka-
tholieke historicus W.J.F. Nuyens
als eerste op het belang van de
middengroepen zonder wie bij-
voorbeeld de Pacificatie van Gent
in 1576 nooit tot stand gekomen
zou zijn. Zolang zij daartoe in de
gelegenheid was, streefde deze
middengroepering naar een ge-
matigde, vreedzame oplossing
van de conflicten. Het hoeft geen
betoog dat deze groep uit over-
wegend katholieken bestond. Het
concept van de middengroepen
vond navolging bij katholieke
auteurs, maar heeft pas algemeen
erkenning gevonden, nadat het
door een protestants historicus
verwoord was. Dat geschiedde
een kleine eeuw later: in 1962
pubhceerde de door mij hoogge-
waardeerde J.J. Woltjer zijn genu-
anceerde proefschrift Friesland in
hervormingstijd,
waarin hij de aan-
dacht op de rol der gematigden
vestigde. Het is niet noodzakelij-
kerwijs zo, dat Woltjer toen al op
de hoogte was van het werk van
Nuyens -in zijn proefschrift ver-
wijst hij er niet naar-, maar ook
de buitenwereld heeft de over-
eenkomst niet gesignaleerd. Wol-
tjer geldt als de grondlegger van
het concept. Zijn ruime blik
baande de weg voor een visie op
de Opstand die de historische
werkelijkheid meer recht deed.
De weg ligt open voor eerherstel
voor de katholieken en de katho-
lieke kerk, maar zover is het nog
niet. Ten aanzien van de tegenge-
stelde visies op een cruciale pe-
riode in onze geschiedschrijving
dienen wij te beseffen, dat het
hier ging en gaat om mede-Ne-
derlanders, mensen uit -letterlijk-
dezelfde families. Wie bepaalt
eigenlijk ons geschiedbeeld? De
hirdnekkigheid van vooroordelen
geeft te denken. Juist in Utrecht is
de strijd tussen radicalen en ge-
matigden uitgevochten, in 1579,
rond de Unie van Utrecht.
Geschiedschrijving en culturele
verscheidenheid
Dit vooroordeel ten aanzien
van katholieken leidde ertoe dat
katholieken na 1580 nagenoeg
uit de Utrechtse geschiedschrij-
ving verdwenen zijn, hoewel zij
een substantieel deel van de
bevolking bleven uitmaken. Niet
alleen numeriek. Het patriciaat is
2. De hervormings-          de katholieke kerk in die tijd niet
gezinde Huben            zozeer rooms was, als wel tradi-
Duifhuis                     tioneel en plaatselijk. Dat bete-
(1531-1581)                 kent dat wij de kerk niet moeten
(Colleaie                    beoordelen naar de officiële leer-
GemeentearcNef). stellingen, maar naar haar functio-
neren in de praktijk. Onder
leken waren er in de eerste helft
van de 16de eeuw geloofsinhou-
delijk weinig verschillen tussen
katholieken, hervormingsgezin-
den en dopersen. In al deze gele-
dingen heerste onvrede over leer-
stellingen van de katholieke kerk
die niet op de bijbel teruggaan.
De één poogde dat binnen de
kerk te herstellen, de ander trad
uit. De kern van de zaak was
voor alle groeperingen eerder een
ethische dan een theologische:
het ging erom als een goed chris-
ten te leven door in het dagelijkse
leven Christus' voorbeeld te vol-
gen. Die boodschap staat centraal
in alle Nederlandse devotionele
literatuur van die tijd. In mijn
dissertatie, die de religiositeit in
het 16de-eeuwse Utrecht tot on-
derwerp heeft, zal ik aantonen
dat de katholieke kerk aan de
basis volop in beweging was.
Vooroordeel heeft ons echter
lange tijd weerhouden dit te
signaleren.
11
januari /februari 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 15-
Historische vooroordelen
ons bewust te zijn. Die inspan-
ning is de moeite waard, tenmin-
ste als wij willen dat eenieder tot
zi|n recht komt. De multi-cultu-
rele samenleving kan alleen met
wederzijds respect functioneren.
En daartoe behtteven de blinde
\iekken belichting. Dat geldt ook
voor het Nededandse verleden.
Inzicht in de eigen culturele ver-
scheidenheid kan bijdragen tot
een grotere onbe\-angenhcid ten
aanzien van andere culturen.
Het historische ambacht
Ik kom nu tol de kern van
mijn betoog en die is dat het
blootleggen van zulke vooroorde-
len \akwerk is. Uit nii|n beknopte
betoog moge duidelijk zijn dat
het gevoelig worden voor hel
spannings\'eld tussen een gang-
bare visie en wat de bronnen te
vertellen hebben een tijdnnend
proces is, dat niet alleen ver-
trouwdheid met de materie ver-
onderstelt, doch ook een zekere
lijngevoeligheid en ervaring.
De samenleving dient zich te
realiseren dat aan de universiteit
en andere wetenschappelijke in-
stellingen steeds minder ruiinte is
\oor gevorderd historisch onder-
zoek. Ol dit alleen aan jonge on-
derzoekers ox'crgelaten kan wor-
den, is de vraag. Het is mijn
standpunt dat sommige zaken, en
daar reken ik religieuze en cultu-
rele vraagstukken toe, dermate
complex zijn, dat zij een ervaren
onderzoeker vereisen die enige
levensen'aring heelt. Het ant-
woord is aan de samenleving.
Als u het van belang vindt
dat zaken aan de orde komen zo-
als ik hierboven geschet.st heb,
dan dient u zich te realrseren dat
vertrouwde structuren u nauwe-
lijks meer van dienst zijn. Aan de
universiteit is het middenkader.
de wetenschappelijke staf tussen
hoogleraar en jonge onderzoeker
in, een bedreigde groep. Er zijn er
steeds minder van en hun tijd
gaat op aan andere zaken dan on-
derzoek. De meeste medewerkers
worden opgeslokt door onderwijs
en bestuurlijke taken. Ook aan de
archiel-instellingen, vanouds en
zeker in Utrecht een centrum van
historisch onderzoek, is daar
steeds minder ruimte voor, opge-
slokt als die medewerkers worden
door archivering en het toeganke-
lijk maken van het materiaal. De
expertise binnen de instellingen
holt achteruit.
Het leeuwedeel \'an het on-
derzoek is in handen van jonge
onderzoekers: doctoraal studenten
en promovendi. In hel onderzoek
dat zij doen bouwen zij veel erva-
ring op, waarvoor -een briljante
onderzoeker daargelaten- geen
empkun is. Als de |onge histori-
cus eindeli|k zo ver is dat hij tle
archie\'cn beheerst en Ncrtniuwd
is met de gang \'an zaken iii het
verleden, is zi|n werk o\'er hel
algemeen afgelopen.
Historisch onderzoek betaald?
We hebben tui de bizarre
situatie dat er heel \'eel vernieu-
wend onderzoek gedaan kan
worden -deze ingewikkelde samen-
leving schreeuwt om een paar
zinvolle historische verklaringen-
en dal veel historici werkloos zijn
ol \'oor een habbeknits gevraagd
worden hun specialistische werk
te verrichten. Voor tle idealist is
dat een poosje niogeli|k, doch dal
houdt eens op. flet is niet velen
gegeven om vrolijk te blijven, als
hard werken weinig beloning op-
leven.
Dit dilemma wou ik u maar
eens voorleggen. Als de samenle-
ving antwoord wil op klemmende
nagenoeg kathüliek gebleven. De
geschiedenis van de Utrechtse
katholieken is nog onvoldoenck"
beschreven. Waar is het stan-
daardwerk ON-er de katholieke
netwerken in Utrecht na HSO?
En over hel aandeel van katholie-
ken in de gereformeerde satnen-
IcN'ing? Het geelt wederom te
denken dat een zo substantieel
deel van de Nederlandse samen-
leving in de geschiedschri|ving
verdonkeremaand kon worden.
Waarom is hel van belang
om hierover na te denken? Wij
leven nu in een multi-culturele en
multi-religieuze samenleving. Als
hel al zo moeilijk is oin hel eigen
vededen onder ogen te zien iriel
zijn ontsporingen en vertekende
beeldvorming naar verwanten toe
-want laten wij wel wezen katho-
lieken en protestanten behoren
cultureel en religieus tot dezelfde
bloedgroep-, hoeveel moeilijker is
het dan om onbevangen te kijken
naar de geschiedenis van andere
mensen binnen onze samenleving
die niet alleen een andere cul-
tuur, maar ook andere religieuze
uitgangspunten hebben. Welke
bril zetten we dan op? Wat signa-
leren we wel, en wat niet? Van
onze gevoeligheden dienen wij
3. De gereformeerde
Werner HelmKhius
(1550-1608) (Imrto-
grafisch Bureau
's ■ Gravenhage).
12
november ! december 19 9 5
U r R E C H T
-ocr page 16-
AGENDA
Van der Monde-lezing
Op 13 februari zal de 11e
Van der Monde-lezing gehouden
worden door Bettina van Santen.
De lezing heeft als titel "Jongere
bouwkunst : verleden en toe-
komst". De lezing zal gaan over
de bijzondere geschiedenis van
de laatste 150 jaar, zoals die is
terug te lezen in het stedebouw-
kundige patroon van het heden-
daagse Utrecht en in een reeks
gebouwen (exterieur en interieur)
van bekende en onbekende archi-
tecten.
Plaats: Pieterskerk, Utrecht
Tijd: 20.00 uur
Toegang: gratis
vragen die in hel verleden worte-
len, dan dient zij nieuwe wegen te
omwikkelen om die antwoorden
Ie krijgen. Die verantwoordelijk-
heid mag zij niet langer aan
universiteiten en andere weten-
schappelijke instellingen overlaten,
of aan het idealisme van een
onderzoeker. Hel is een goed mo-
ment om hier over na Ie denken.
In Utrecht lopen op dil ogenblik
baanlozc, talentvolle historici rond,
die hun xakmanschap bewezen
hebben. In informele kring heb ik
al eens voorgesteld, dal de ge-
meente Utrecht -maar niets slaat
de Provinciale Staten en andere
Utrechtse gemeenten in de weg
om een dergelijk initiatief in over-
weging ie nemen-, een wissel-
beurs gaat instellen om historici
de kans te geven lacunes in het
historische onderzoek weg te wer-
ken. Onderwerpen genoeg. Per
slot van rekening gaat de stad
Utrecht zich .steeds meer als cul-
tuurstad profileren. Zon -m'erigens
acceptabele- prclenlie verdient enig
wetenschappelijk historisch on-
derzoek. En intussen dienen wc
allemaal hard na te denken hoe
we mei hel reservoir aan kennis
dal zich inmiddels gevormd heeft,
omgaan. Niets doen, zeggen dat
er geen geld is -wat ik overigens
niet gelooi-, is aanvaarden dat
veel expertise wordt weggegooid.
En dat is een ernstige vorm van
kapitaalvernietiging.
Noot
Bovenstaande bijdrage is de enigszins aan-
gepaste versie van een lezing die de auteur
op 14 juli 1995 in het Historisch Café te
Utrecht gegeven heeft. De illustraties bij dit
artikel tonen drie vertegenw/oordigers van
religieuze stromingen in Utrecht rond 1580.
lezingen wordt aan hun werk
aandacht besteed.
Prijs: f150,- (incl. syllabus en koffie)
Aanmelden: tot 15 maart
Aanmelden en informatie:
St Watteyn Kunstprodukties: 030 - 2715383
(na 12.00 uur, ook op zaterdag)
".. En nu die kale Fransen"
Tentoonstelling in het Neder-
lands Muntmuseum over de
provincie Utrecht in de Bataafse
tijd (1795-1813).
Plaats: Ned. Muntmuseum,
Leidseweg 90, Utrecht
Tot: 31 maart
Acht eeuwen Utrechtse Raad
Op dinsdag 27 februari zal
de rechtshistoricus dr. Martin
W.J. de Bruijn een voordracht
houden over het onslaan en de
opkomst van de gemeentelijke
raad in Utrecht, geplaatst in de
context van de stedelijke ontwik-
keling in Noordwest-Europa.
P/aats:C.S.8.-gebouw.
Kromme Nieuwegracht 39
Tijd: 20.00 uur (zaal open om 19.30 uur)
Toegang: gratis voor leden, niet leden f2,50
Historisch café
Ook in februari en maart zal
weer op de tweede vrijdag van de
maand het historisch café gehou-
den worden.
Plaats: Café het Weeshuis,
Domplein, Utrecht
Tijd: vanaf 17.00 uur
Verhuizing Universiteitsmuseum
Zoals wellicht bekend gaat
het Universiteitsmuseum in 1996
verhuizen naar een pand aan de
Lange Nieuwstraat. Het voormali-
ge onderkomen aan de Biltstraal
heeft inmiddels haar deuren
gesloten.
Vanaf oktober 1996 is de collectie
in de nieuwe behuizing weer te
bewonderen.
Cursus Utrechtse Caravagffsten
Begin april start een cursus
over de schilder Caravaggio
(1573-1610) en de invloed die
zijn werk met name in de Neder-
landen gehad heeft. Utrechtse
schilders als Hendrick ter Brug-
ghen, Gerard van Honthorst,
Dirck van Baburen en Jan van
Bijlen hebben zich kortere of
langere tijd geïnspireerd gevoeld
door diens baanbrekende, realis-
tische schilderijen. In een serie
13
januari / Jebruar i 1996
UTRECHT
-ocr page 17-
1
1
'<*^ Romeinen,
Friezen en Franken
l\ mr iUKI V.AN Ni IH 8MN1)
■ .-. \^:u< 1-iU [(iI D.<«iiiiu 10 1 C. - tüON. *".
H
^^^^^^^^^H
^^^^H
B
ÜEKENSCHO
U W
Nering en vermaak. De opgra-
ving van een veertiende-eeuwse
markt in Amersfoort.
LX' kern van dit boek - ter
gelegenheid van tien jaar archeo-
logisch onderzoek in Amersfoort
- is een overzicht van de belang-
rijkste opgraving uit die tijd in
Amersfoort, die van de Hof uit
1991. Van algemener belang is
het eerste hoofdstuk waarin
Monique Krauwer de resultaten
van het archeologisch onderzoek
voor het ontstaan van Amersfoort
uiteenzet. De Hof (van de bis-
schop) is het centrale plein met
daaraan de Joriskerk en het vroe-
gere stadhuis. Rond 1360 (elders
in het boek rond 1375!) werd op
dit marktplein een drenkplaats
dichtgestort. Het grootste deel
van het boek bevat een catalogus
van de rijke vondsten die hieruit
werden opgegraven. Belangrijk
omdat ze goed zijn te daleren,
van een grote verscheidenheid
zijn en er over een Hde-eeuwse
inarkt weinig bekend is. Hel
onvermijdelijke aardewerk domi-
neert natuuriijk. Mij frappeerden
vooral de schapenbcl, de bekraste
leisteen, de mondharpen, het wa-
genwiel, de speelkolcn en de gave
dobbelstenen. (BHG)
Monique Krauwer en Francien Snieder
(red.), Nering en vermaalt. De opgraving
van een veertiende-eeuwse marl(t in
Amersfoort.
Uitgeverij Matrijs,
Utrecht 1994,174 p., ill., prijs f.49,95.
ISBN 90-5345-053-X.
Het boek valt in drie delen
uiteen. Het eerste en belangrijkste
is grotendeels door de opgraver
van het eerste uur, W.A. van Es,
geschreven. Hij geeft hierin een
overzicht van de bewoning van
hel Kromme Rijngebied door Ro-
meinen, Bataven, volksverhuizers,
[•riezen. Franken en 'Vikingen.
Zoals van een auteur van zijn ka-
liber verwacht mag worden, is
het een mooi overzicht geworden
met tal van stimulerende gedach-
ten. Opvallend is wel dal ook 'Van
Es soms de neiging heeft om
allerlei aan de antropologie of so-
ciologie ontleende \Tagen te stellen
zonder kans om daarop een be-
vredigend antwoord te kunnen
geven, eenvoudig omdat de bron-
nen hiervoor ontbreken. Interpre-
tatie en hypothese kunnen ook te
veel worden (bijvoorbeeld p.46).
Het tweede deel biedt een staal-
kaart aan onderwerpen, variijrend
van hoofdstukken over dakpan-
nen, over vogelspelden tot man-
nengraven en huizen. Hel derde
deel bevat, naast een stuk over de
voorgeschiedenis van het Project
Centraal Rivierengebied, korte
informatie over de recente opgra-
vingen in Vechten, Houten, Wijk
bij Duurstede en de Heuvelrug.
Een onmisbaar boek kortom
voor ieder die iets over het eerste
millennium in onze contreien wil
weten. Bovendien geen geld voor
een mooi uitgegeven bock met
goede illustraties en duideli|ke
kaarten. Matrijs kan er trots op
zijn. (BHG)
W.A. van Es en W.A.M. Hessing (red.),
Romeinen, Friezen en Franken in het hart
van Nederland. Van Traiectum tot Dore-
stad 50 V.
C. - 900n. C. Uitgeverij Matrijs,
Utrecht 1994, 264 p., ilL, prijs f.49,95.
ISBN 90-5345-049-1.
Romeinen, Friezen en Franken
in het hart \an Nederiand.
Van Traiectum tot Dorestad
50 V. C. - 900 n. C
De tentoonstelling in het
Centraal Museum is al enige tijd
achter de njg, maar het schitte-
rende boek dat eraan ten grond-
slag lag, kan niet genoeg onder
ieders aandacht worden gebracht.
Het Kromme Rijngebied, het
'hart van Nederland' volgens de
redacteuren, kent al een lange
traditie van archeologische opgra-
vingen, waaronder belangrijke bij
Rhenen en sinds 1967 bij Wijk
bij Duurstede, de grootste die tot
nu toe in Nederland zijn uitge-
voerd. Uit deze laatste opgraving
ontstond het Project Centraal
Rivierengebied, waarin de bewo-
ningsgeschiedenis van de streek
tussen Utrecht, Houten, Wijk bij
Duurstede en de Lek wordt gere-
construeerd in de eerste tien eeuwen
van onze jaartelling, met uitstapjes
op de Utrechtse Heuvelrug en de
Veluwerand bij Ede-Wageningen.
Dit boek probeert in 28 hoofd-
stukken - met een omvang tussen
4 en 39 pagina's - van de hand
van 15 auteurs een samenvatting
te geven van alle kennis die hier-
over is opgedaan.
14
januari I J eb r uar i 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 18-
öe 66RST6 keRkew
IM UTReCt)T:
kasteel in 1558, de overgang naar
de familie Van Lynden, de uit-
breiding van het kasteel rond
1645, ruzie rond een kerkepad,
de tuinaanleg, de komst van de
familie Hooft in 1834 met een
nieuwe verbouwing als gevolg, de
interessante
         correspondentie
rond 1835 met de opzichter van
het landgoed, het excentriek
vormgegeven boerderijencom-
plex Klein Geerestein compleet
met 'wapenzaal' en toren, en ten-
slotte de moderne kantoorfunctie
van het oude gebouw. (BHG)
Ben Olde Meierink m.m.v. Heimerick
Tromp en Angelique Bakker, Geerestein
en zijn tiewoners. De geschiedenis van
huize Geerestein in Woudenberg,
Uitgave van Inbo Architecten/Adviseurs,
Geeresteinselaan 57, Woudenberg, 1995,
88 p., ill. en een topografische kaart
schaal 1:25.000. ISBN 90-9007971-8.
C.J.C. BROeR
cn.w.j. öe BRuiJw
De eerste kerken in Utrecht:
Sint-Thomas, Sint-Sahator, Sint-
Maarten. Nederlands Centrum
voor Volkscultuur
Een ieder die de afgelopen ja-
ren een beetje heeft opgelet weet
dat er op het punt van de vroegste
Utrechtse geschiedenis de nodige
inzichten zijn veranderd of theo-
rieën zijn bijgekomen. Onder an-
dere de (her)opgraving van de
Heilige Kruiskapei leidde ertoe
dat stadsarcheoloog Huib de Groot
en anderen deze niet langer in de
10de eeuw daleren, maar in de
7de eeuw; bovendien zou het om
de door Willibrord (her)bouwde
Sint-Maartenskerk gaan. Niet ieder-
een is het echter hiermee eens, In
dit boekje, passend genoeg in het
Willibrordjaar verschenen, gaan
beide auteurs de middeleeuwse
geschreven bronnen op dit vraag-
stuk na, en trachten de gegevens
uit deze bronnen in verband te
brengen met het teruggevonden
muurwerk. Hun conclusies zijn
heel anders dan van bovenge-
noemde onderzoekers: de eerste
Utrechtse kerk zou onder Dago-
bert gebouwd zijn en aan de heili-
ge Thomas zijn gewijd. De eerste
door Willibrord opgerichte kerk
was de Sint-Salvator, staand op de
plaats van de Heilige-Kruiskapel,
Na de verwoesting door de
Friezen zou hij de vroegere
Thomaskerk hebben vernieuwd,
die omstreeks 753 als Maartens-
kerk de nieuwe hoofdkerk van
Utrecht werd. Kort daarvoor had
Bonifatius iets ten zuidwesten van
de Heilige-Kruiskapel een nieuwe
Sint-Salvatorkerk laten bouwen.
Beide auteurs hechten veel waar-
de aan latere geschreven bronnen
zoals de zogenaamde Domtafelen
en de kroniek van Jan Beke. Door
deze intensief te benutten hopen
ze een bijdrage aan de discussie
over de vroegste Utrechtse ge-
schiedenis te leveren, (BHG)
C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn, De eerste
kerken
/n Utrecht: Sint-Thomas, Sint-
Salvator, Sint-Maarten.
Nederlands
Centrum voor Volkscultuur, Utrecht 1995,
76 p., ill., prijs f.19,50. ISBN 90-71840-27-1.
Geerestein en zijn bewoners.
De geschiedenis \an huize
Geerestein in Woudenberg
In korte en van veel illustra-
ties voorziene hoofdstukken
wordt achtereenvolgens uiteenge-
zet: de ontginning van Henscho-
ten en Woudenberg, de bouw van
kasteel Geerestein (zo genoemd
naar de karakteristieke zich ver-
smallende of "gerende' kavel)
rond 1400 door Jacob van Zuilen
van Nievelt, de herbouw van het
15
januari /februari 1996
UTRECHT
-ocr page 19-
DE KEUZE
^li^HI^^^^^I
9ÊÊÈ
É^^^hH
^^^^H
■■BI
l ilIB
^1 ^^^^^^^^^^^^^^^H
Gastelingen van
het St Pieters- en
Blolflandgasthuis,
door Hendrik San
Wolter
De mannen \an de Mannenzaal
Je hebt bijna het gevoel als
beschouwer in de weg te staan.
Als bij frontale tilmopnames van
oprukkende legers. De gastelingen
van het St. Pieters- en Blokland-
gasthuis hebben het gasthuis net
verlaten en zijn op weg voor een
wandeling door de stad. Ze pralen
met elkaar of lopen de beschou-
wer recht tegemoet.
De schilder Hendrik Jan Wolter
(1873-1952) moet ze zo vaak zijn
tegengekomen. Hij was in 1885
met zijn ouders in Amersfoort
komen wonen. Tien jaar later ver-
trok hij om te gaan studeren aan
de Academie de Beaux Arts in
Antwerpen.
Alhoewel Wolter het grootste
deel van zijn latere leven in Am-
sterdam en het Gooi woonde en
veel op reis was, bleef de stad van
zijn jeugd hem inspireren. Het
schilderij van de gastelingen
maakte hij in 1899, waarschijn-
lijk kort na zijn terugkeer uil Ant-
werpen. De mannen hadden er
speciaal voor geposeerd, wanl het
is nog precies bekend wie zij zijn.
Hel bijzondere van een schil-
derij als dit is enerzijds de artis-
tieke kwaliteit en de originaliteit
van uitbeelden en anderzijds hel
vastleggen van een bijzonder stuk
Amersfoorise historie.
Het St. Pietersgaslhuis was in
de geest van de Moderne Devotie
eind 14de eeuw gesticht. Aanvan-
kelijk bedoeld voor zieken, later
voor bejaarden.
Omstreeks 1530 kon tegen
de toen reeds bestaande kapel en
vrouwenzaal aan de Weslsingel
een mannenzaal gebouwd wor-
den. Deze situatie zou in de daar-
op volgende eeuwen in wezen
niet meer veranderen. Eerst begin
van deze eeuw kwam daar verande-
ring in toen het gasthuis, dat
begin 19de eeuw samengegaan
was met het Bloklandgasthuis,
een groot legaat kreeg. Er werden
enthousiaste plannen gemaakt om
hel oude gasthuis te slopen en het
ie vervangen door een modern.
Gelukkig wist rijksbouw-
meesler Cuypers, op insligatie
van Victor de Stuers, zon druk
op de regenten uit te oefenen, dat
de kapel en de Mannenzaal met
zijn nog authentieke interieur
behouden bleven en zelfs geres-
taureerd werden.
Nu is de Mannenzaal in beheer
bij Mu.seum Flehite. En al drie ach-
tereenvolgende jaren kon men er in
de zomermaanden pralen met gas-
lelingen anno 1907. Misschien zijn
ze er deze zomer weer. Maar ook
zonder hen is het een belevenis in
de gasthuiszaal de sfeer van het ver-
leden bijna lijfelijk te proeven,
zeker als men daarbij denkt aan het
prachtige schilderij van Wolter.
16
Burchard Elias,
Directeur
museum Flehite
Amersfoort
januari / februari 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 20-
Oproepen
Gezocht: Nieuwe leden voor de
activileitencommissie
De Vereniging Oud-Utrechl
zoekt mensen die willen meeden-
ken over en meewerken aan het
organiseren van activiteiten ten
behoeve van de leden en andere
belangstellenden. Traditioneel
betreffen die activiteiten vooral
lezingen, wandelingen of rondlei-
dingen. Een recent initiatief is het
maandelijkse 'Historisch Café'.
De inbreng van ideëen voor nieu-
we - ook andersoortige - activitei-
ten die in verband staan met het
werkterrein van Oud-Utrecht
wordt zeer op prijs gesteld. De
commissie die binnen de Vereni-
ging is belast met hel organiseren
van deze activiteiten vergadert
ongeveer eens per maand. Mocht
u geïnteresseerd zijn of wilt u
meer informatie, dan kunt u con-
tact opnemen met Lotty Broer
(voorzitter activiteitencommissie)
tel. 030-2541994.
Voor de leesbaarheid en de
historische betrouwbaarheid van
de acht hoofdstukken staan de
volgende auteurs garant:
1      -918 (terugkeer van bisschop Balderik)
(drs. H.l. de Groot)
2      918-1304 (overwinning van de gilden)
(dr. J.E.A.L. Struick)
3      1304-1528 (overdracht van de
temporaliteit aan Karel V)
(drs. A.J. van den Hoven van
Genderen)
4      1528-1618 (overwinning van de
rechtzinnige Calvinisten)
(dr. A.H.M. van Schalk)               ...,.
5      1618-1747 (Oranje keert terug)
(dr. J. Aalbers èn drs. D.E.A. Faber)
6      1747-1851 (de nieuwe Gemeentewet)
(dr. R.E. de Bruin)
7      1851-1917 (de eerste Jaarbeurs)
(mw. dr. T.H.G. Verhoeven)
8      -1917 tot heden
(drs. H. Ruiter; mw. Verhoeven voor
de periode 1940-1945)
Het project is een initiatief
van de Gemeentelijke Archief-
dienst en heefl daar ook zijn do-
micilie. Het boek zal eind 1998
moeten verschijnen en heeft dan
natuurlijk wel een titel nodig. Die
is er nog niet en daarom ontvangt
de redactie graag goede sugges-
ties. De titel moet even pakkend
zijn als Utrecht door de eeuwen
heen.
Toch gaal het om een nieuw
boek, dat als hel ware op de
schouders van Struicks stan-
daardwerk staal. De inzender van
de winnende titel beloven wij een
exemplaar van hel boek.
De redactie:
Renger de Bruin/Piet 't Hart
Arend Pietersma/Eduard Slruick
p/a Gemeentelijke Archiefdienst
Utrecht
Utrecht door de eeuwen heen ver-
scheen in 1971. Daarna zijn er tot
1984 vier - vrijwel ongewijzigde -
herdrukken uitgebracht. Het
boek is momenteel alleen nog an-
tiquarisch te verkrijgen. Daarom
heeft een groep historici - samen
met dr. Struick - het plan opgevat
een nieuw boek te schrijven over
de geschiedenis van de stad
Utrecht van de Romeinse tijd lot
heden.
Het boek zal het karakter
dragen van een wetenschappelijk
werk, gebaseerd op de nieuwste
kennis en inzichten, maar wordt
daarnaast geschreven voor een
breed, geïnteresseerd publiek dat
graag een mooi boek over
Utrecht wil lezen. Het aantal
noten zal zeer beperkt zijn, wel
zal een beredeneerde bibliografie
worden opgenomen. Het boek
zal chronologisch van opzet zijn
en acht hoofdstukken bevatten
die ieder een periode beschijven.
Per hoofdstuk krijgt de lezer als
uitgangspunt een beschrijving
van het uiterlijk van de stad in
die periode voorgeschoteld.
Daarna volgt een overzicht van
de politieke ontwikkelingen,
waarna in een vaste volgorde
andere aspecten worden behan-
deld: bestuur, economie, gods-
dienst, culturele leven e.d. De
auteurs zullen er naar streven al
deze zaken in hun onderlinge
samenhang te behandelen.
Behalve een groot aantal illu-
straties - waaronder naar wij ho-
pen ook vele onbekende - zullen
'kaderteksten' worden aange-
bracht, verhalen over 'kleurrijke'
evenementen, levensbeschrijvin-
gen, interessante documenten,
getuigenissen van tijdgenoten. Zo
wordt het boek een levendig geheel.
Wie levert de titel voor een nieu-
we geschiedenis vcui Utrecht!
Er bestaat de laatste decennia
een verheugende belangstelling
voor het verleden van onze stad.
Dat komt onder meer tot uit-
drukking in een voortdurende
stroom boeken en artikelen over
de meest uiteenlopende onder-
werpen. Hierdoor is onze kennis
over grote lijnen en details sterk
uitgebreid. Te denken valt alleen
al aan de resultaten van archeolo-
gisch onderzoek en aan publika-
ties over de Franse tijd en de soci-
aal-economische ontwikkelingen
in de 19de eeuw.
De eerste druk van dr. J.E.A.L.
Struicks bekende overzichtswerk
17
januari / Jebruari 1996
UTRECHT
-ocr page 21-
De gemeente in 1832
Grondgebruik en eigendom
vincie Utrecht om ongeveer 2750
bladzijden.
Een Fundgrube voor histo-
risch-geografisch onderzoek naar
de nederzettingsgeschiedenis, de
ontwikkeling van het landschap,
de eigendomsverhoudingen, het
gebruik en de waarde van de
grond, de ontwikkeling van de
landbouw, de geschiedenis van
woonhuizen, monumenten enz.
en uiteraard naar familiegeschie-
denis. Hoe zag mijn dorp er vroe-
ger uit? Welk huis of welk stuk
land bezaten mijn voorouders?
Hoe gebruikten zij hun land? 'Van
welke wegen maakten zij toen
gebruik? Voor dit soort vragen
zijn kadastrale gegevens onmis-
baar. Dus ook voor genealogen is
dit een waardevolle bron.
De minuutplans en OAT's
zijn in origineel of op microfilm
echter lastig leesbaar en dat
bovendien maar op één plek, na-
melijk het Rijksarchief in Utrecht.
Reden genoeg om deze bron in
een publieksvriendelijke vorm uil
te geven. Dat gebeurt al in tal van
provincies, steeds weer anders en
met wisselend succes. In Utrecht
werd in 1992 een werkgroep
geformeerd, waarin Rijksarchief,
Provinciale Archiefinspectie, Ka-
daster, SSG - het samenwerkings-
verband van historische vereni-
gingen - en SPOU - de Stichting
Publikaties Oud-Utrecht - elkaar
vonden. Na veel gepuzzel kwamen
we tot de volgende opzet:
1) een provinciale reeks met
een uniform stramien, waarin
lokale varianten tot hun recht
kunnen komen. Om een voor-
beeld van dat laatste te geven: in
Renswoude zijn per perceel de
historische veldnamen toege-
voegd. Voor de stad Utrecht
wordt gedacht aan een koppeling
met huisnamen en adressen.
2)  de minuutplans en bijbe-
horende OAT's van een kadastrale
gemeente vormen een eenheid en
worden als zodanig uitgegeven,
zoveel mogelijk op basis van de
huidige indeling in gemeenten.
Met grenscorrecties en opdelingen
kan dus geen rekening worden
gehouden. Je kan gemeenten wel
herindelen, maar bij minuutplans
en OAT's gaat dat niet.
3)  de gegevens uit de OAT's
worden ingevoerd met behulp
van een database-programma. Dit
is niet alleen efficiënt, maar de
creatie van een machineleesbaar
bestand maakt 'on line' raadple-
ging mogelijk en bovendien kop-
peling van de verschillende
gemeentehjke bestanden. Dit
geeft unieke mogelijkheden voor
detailonderzoek op bovenlokaal
niveau. Over tien jaar laat de
computer ons weten wie de 100
grootste landeigenaren in de pro-
vincie waren en de namen van alle
bakkers die grond in eigendom
hadden. De rekenfuncties van het
programma maken bovendien
een aantal invoercontroles moge-
lijk. Hoe zou je anders foutloos
de 14,000 getallen alleen al in
Renswoude willen invoeren? Ten-
slotte genereert het programma
enkele nuttige totalen, een index
op eigenaren en een index op
beroepen. En niet onbelangrijk:
onderzoekers kunnen bewerkin-
gen uitvoeren ten behoeve van
hun eigen onderzoek.
4)   de minuutplans moeten
perfect leesbaar zijn. Alle num-
mertjes zijn immers essentieel.
Aanvankelijk werd daarbij ge-
dacht aan het overtekenen van
Onlangs is het eerste deel in
de nieuwe reeks Kadastrale Atlas
provincie Utrecht verschenen:
Renswoude in 1832. Grondgebruik
en grondeigendom.
In 1832 werd in Nederiand
het Kadaster ingevoerd met het
doel een uniforme heffing van de
grondbelasting mogelijk te ma-
ken en de rechtszekerheid inzake
de eigendom te bevorderen. De
basis van de kadastrale adminis-
tratie werd gevormd door twee
onderdelen: de minuutplans en
de Oorspronkelijke Aanwijzende
Tafels (OAT's), opgemaakt per
gemeente. Toen waren dat er in
de provincie Utrecht 96.
Bij deze gelegenheid werden
de grenzen van de gemeenten of-
ficieel vastgelegd, de zogenaamde
delimitatie. Het aantal gemeenten
is inmiddels teruggelopen tot 38
en de grenzen zijn veranderd. De
kadastrale gemeenten zijn echter
intact gebleven.
Minuutplans zijn de oudste
getekende kaarten van het Kadas-
ter waarop alle gronden, met hui-
zen, erven, wegen en wateren zijn
ingetekend, op een schaal van
1:5000, 1:2500 of 1:1250. Het
totale aantal plans in de provincie
Utrecht bedraagt ongeveer 850.
leder perceel heeft een uniek
nummer.
De OAT's zijn registers die
bij de minuutplans horen en ze
bevatten per perceel onder meer
de volgende gegevens: perceel-
nummer; naam, beroep en woon-
plaats van de eigenaar; soort
eigendom (huis, weiland, bouw-
land, bos, heide etc); oppervlak-
te; belastingklasse en belastbare
som. In totaal gaat het in de pro-
18
januari /februari 199 6
UTRECHT
-ocr page 22-
bedoeling dat de reeks uiteinde-
lijk alle gemeenten in de provin-
cie Utrecht zal omvatten.
De werkgroep bestaat uit
Henk Deys, Noor Erkelens, Ger-
rit-jan van Groningen, Huib
Leeuwenberg en Arend Pieters-
ma, met Dick Wijmer als
projectcoördinator.
Redactie en administratie:
Werkgroep kadastrale atlas
provincie Utrecht
p/a Gemeentelijke Archiefdienst
Utrecht
Alexander Numankade 199
3572 KW Utrecht
van haar echtgenoot als 'automa-
tiseringsexpert'.
Deze toch wat zakelijke in-
troductie vraagt om een meer
persoonlijke noot. Want dit was
juist hetgene dat Constance aan
haar aktiviteiten gaf. Nog maar
kort geleden mocht ik dit zelf
(weer) eens ervaren toen ik bij
haar op bezoek was in de nieuwe
woonstede van de familie De
I-eeuw: de Fundatie van Rens-
woude in Utrecht. De telefoon
ging, er werd door een van onze
leden gevraagd welke aktiviteiten
er in de komende tijd door Oud-
Utrecht zouden worden georgani-
seerd. Uitvoerig werd betrokkene
geïnformeerd. Het is maar één
voorbeeld. Ik zou het met vele
kunnen aanvullen.
K          Ook was er een hecht
kontakt tussen Constance en het
'netwerk' van mensen dat garant
staat voor de verspreiding van het
Jaarboek. Hierdoor was steeds
weer een groot aantal leden be-
reid om belangeloos bij velen van
ons het Jaarboek te bezorgen in de
drukke decembermaand.
In de lange periode dat Con-
stance de leden- en contributie-
administratie verzorgde was er
altijd een scheiding tussen die
aktiviteiten en de financiële admi-
nistratie. Door de toenemende
samenhang die er tussen deze
verschillende aktiviteiten is ont-
staan, werd die scheiding steeds
meer gevoeld als een complicatie.
De oplossing is gevonden door de
leden- en contributieadministra-
tie èn de financiële administratie
bijeen te brengen. Hiervoor heeft
het bestuur de heer Peter Kroes
bereid gevonden. Vanaf 1 januari
1996 zullen -onder de verant-
woordelijkheid van de penning-
kaarten, maar dit bleek bij een
provinciale opzet toch niet haal-
baar. Een fotografische reproduk-
tie volgens betaalbare technieken
was kwalitatief onder de maat.
Uitkomst bracht manuele digitali-
sering van deze kaarten, een
specialistische en uiterst nauw-
keurige klus, waarvoor het Karto-
grafisch Instituut van de Univer-
siteit Utrecht werd 'ingehuurd'.
Het grote voordeel is bovendien
dat nu dus ook de kaarten machi-
neleesbaar beschikbaar zijn. Kop-
peling tussen 'on line' raadpleeg-
bare OAT's en kaarten met eigen
bewerkingsmogelijkheden ligt in
principe binnen handbereik.
5) de uitvoering gebeurt in
samenwerking met het veld, te
weten lokale historische
verenigingen en archief- V A'
diensten.
Het eerste deel kwam tot
stand als co-produktie van werk-
groep en Historische Vereniging
Oud-Renswoude. Het deel heeft
een omvang van ca 100 blz. en
bestaat uit de volgende onderde-
len: een algemene inleiding over
het ontstaan en de werkwijze van
het Kadaster en het gebruik van
kadastrale bronnen door D.T.
Koen, een historisch-institutionele
inleiding over de kadastrale
gemeente Renswoude door E.J.
Wolleswinkel, een lijst van veld-
namen, de OAT's, een register op
eigenaren, een register op beroe-
pen en 10 kadastrale kaarten. De
prijs bedraagt ƒ 39,50. Deze prijs
kon zo laag gehouden dankzij de
financiële steun van enkele stich-
tingen en instanties.
In voorbereiding zijn delen
over Zeist, Leusden, Woerden,
Doom en Utrecht. Het ligt in de
N HET BESTU
CONSTANCE DE LEEUW
"een afscheid en een nieuwe fase"
Voor vele leden is Constance
de Leeuw het (eerste) kontakt ge-
weest met onze vereniging en dit
keerde jaarlijks terug bij het binnen-
vallen van de door haar verstuurde
acceptgiro voor de contributie.
Hierdoor is Constance een van de
weinigen die ook alle leden 'kent'.
Vele jaren verzorgde zij onze
ledenadministratie. Ook een groot
deel van de organisatie van de
distributie van het Jaarboek lag in
haar handen. En dit is lang geen
sinecure.
Zij heeft ervoor gezorgd dat
onze leden- en contributieadmi-
nistratie thans volledig is geauto-
matiseerd. En wat op deze plaats
zeker ook vermeld dient te worden
is dat dit mede de verdienste is
19
januari /februari 1996
UTRECHT
-ocr page 23-
hebben de besturen van beide
verenigingen besloten voor deze
leerstoel een aparte stichling in
hel leven te roepen, de Stichling
Leerstoel Utrecht Studies. De op-
richtingsacle van deze stichting
werd op 28 augustus 1995 gepas-
seerd. Door het bestuur van Oud-
Utrecht werden tot bestuurslid
benoemd Mr H.H.W. Kemkamp
(voorzitter) en Drs A. Pietersma,
door de directie van hel PUG Dr
A.D.A. Monna (secretaris/pen-
ningmeester) en Prol- Dr A. van
der Sluis.
Uiteraard hebben verschil-
lende universitaire bestuursorga-
nen zich over de instelling van de
nieuwe leerstoel moeten uitspre-
ken voordat de aanvraag door de
universiteitsraad kon worden
behandeld. Hel stemt tot vol-
doening dat de hele procedure
positief is verlopen en dat de Uni-
versiteitsraad van de Universiteit
Utrecht op 14 november 1995
heeft besloten de Slichting Leer-
stoel Utrecht Studies bevoegd te
verklaren voor een termijn van
vijl jaar een bijzondere leerstoel
'Utrecht Studies' bij de Faculteit
Letteren te vestigen. Het bestuur
van de nieuwe slichting kan nu
de procedure voor de benoeming
van de nieuwe bijzonder hoogle-
raar starten.
meesier- alle administralieve akti-
viteilen met betrekking lol de le-
den en de financiën worden be-
hartigd door de heer Kroes. Dit is
ook het tijdstip waarop Conslan-
ce haar inzet voor onze vereni-
ging zal beëindigen.
Op deze plaats wil ik namens
de vereniging Oud-Utrecht grote
waardering uitspreken voor alle
verdiensten van Constance voor
Oud-Utrecht gedurende vele
jaren. Graag wens ik haar en haar
gezin een goede 'historische toe-
komst' toe in de ook voor Oud-
Utrecht zo waardevolle Fundatie
van Renswoude. De locatie waar
wij haar nog vaak hopen te ont-
moeten tijdens onze bestuursver-
gaderingen.
Namens het bestuur, Joop Baars,
penningmeester.
sten en Wetenschappen achtte dit
een zaak van groot belang en wil-
de een initiatief om tot de vesti-
ging van een bijzondere leerstoel
'Utrecht Studies' te komen gaarne
ondersteunen, f^aarom werd be-
sloten dat de Vereniging Oud-
Utrecht en het PUG gezamenlijk
een aanvraag bij de Universiteit
Utrecht zouden indienen om een
dergelijke leerstoel te mogen m-
stellen.
In deze aanvraag wordt ge-
wezen op het leit dal veel onder-
zoek met betrekking lol stad en
provincie, zowel aan de universi-
teit als aan andere instellingen
zoals archieven en musea, mo-
menteel ongecoördineerd wordt
verricht. Netwerkvorming kan
leiden tot grotere efficiëntie en
verhoging van kwaliteit. Van een
leerstoel 'Utrecht Studies' zullen
belangrijke stimulansen uilgaan
voor interdisciplinair onderwijs
en onderzoek, ook in de vorm
van grotere projecten, die boven-
dien zowel op het verleden als op
de actualiteit gericht kunnen zijn.
De te benoemen hoogleraar dient
een gezaghebbend stimulator uit
universitaire kring te zijn, die niet
alleen binnen de universiteit een
rol speelt, maar ook naar buiten
treedt. Door deze leerstoel zal de
band tussen de Universiteit
Utrecht en stad en provincie wor-
den versterkt.
In de aanvraag is ook de aan-
dacht gevestigd op het feit dat de
sterk toegenomen belangstelling
voor locaal en regionaal onder-
zoek aan andere universiteiten,
zoals Groningen en Tilburg, heeft
geleid tol de instelling van verge-
lijkbare leerstoelen.
Op grond van de richtlijnen
van de Universiteit Utrecht
Bijzondere Leerstoel
Utrecht Studies
Alom in den lande kan een
toenemende belangstelling voor
wetenschappelijk onderzoek van
stad en regio worden geconsta-
teerd. Ongeveer twee jaar geleden
heeft een breed samengestelde
werkgroep bestaande uil verte-
genwoordigers van verschillende
faculteiten en enkele bestuursle-
den van de Vereniging Oud-
Utrecht zich beziggehouden mei
de vraag hoe op de stad en de
provincie Utrecht gericht onder-
zoek kan worden bevorderd. De
werkgroep constateerde dal de
aanstelling van een bijzonder
hoogleraar op dit terrein wense-
lijk is.
Ook het College van Direc-
teuren van hel Provinciaal
Utrechts Genootschap van Kun-
20
januari / februari 1996
UTRECHT
-ocr page 24-
FEL
VAN
DE LEESTA
Schalkwijk
In haar periodiek Nieuws over
Oud
van najaar '95 luidt de Stich-
ting Archeologie en Historie
Schalkwijk de noodklok voor de
stoepen in het dorp. Langs de we-
tering liggen vele stoepen, die
door de huisvrouwen in vroeger
tijd werden gebruikt om de was
te doen. Soms gooide een langs-
komende beunschipper roet in
hel eten, of modder in de was,
omdat zijn schroef allerlei bagger
omhoog woelde, waardoor het
water geruime tijd niet meer
bruikbaar was. Veel van die oude
stoepen zijn verdwenen of liggen
verborgen onder een dikke laag
grond. De stichting wil zoveel
mogelijk van deze karakteristieke
elementen uit de geschiedenis in
ere herstellen.
eigenaar de weduwe om met de
meester-knecht te trouwen en het
bedrijf voort te zetten. Tegen-
woordig wordt de boerderij
bewoond door de familie Van
Oostrom, die er al meer dan een
eeuw thuis is. De jongste telg is
van plan er weer een herberg van
te maken.
ren. Degene om wie het allemaal
draaide bleek echter nauwelijks
verstaanbaar, dus kon Jacob
onverrichterzake, door hagel en
regen geteisterd, terug naar
Loosdrecht. Jacob stierf in 1785.
Breukelen
In het overigens interessante
artikel over de heren van Rietveld
in het decembernummer van His-
torische Kring Breukelen komt
auteur A.A. Manten een aardige
'spookheilige' op het spoor. In de
volksmond wordt er namelijk ge-
sproken over Sinte Trosen. Feite-
lijk blijkt die naam afkomstig te
zijn van de Heren van het Con-
vent van Chartreiise. Die naam
bleek voor leken nauwelijks uit te
spreken, waardoor het via Heren
van Sentrysen en Heren van
Sentroysen tot Heren van Sente
Troysen werd verbasterd. En als
er heren zijn, dan moet er ook
een heilige zijn, nietwaar.
Loosdrecht
R. Loenen doet in het decem-
bernummer van de Historische
Kring Loosdrecht verslag van een
onderzoek naar zijn eigen voor-
ouders, dat verder gaat dan alleen
het verzamelen van namen en data.
Hij begon met al zijn naamgeno-
ten in Nederland aan te schrijven
en ontdekte alras, dat zij allen te-
ruggingen op een gemeenschappe-
lijke voorouder, Willem Jacobsz.
Loenen die rond het midden van
de 16de eeuw in Nieuw-Loos-
drecht woonde. De familie woonde
vlakbij kasteel Mijnden en blijkt
voort te zijn gesproten uit jongere
zonen van het geslacht dat daar
woonde, de Van Amstels van
Mijnden. Auteur Loenen be-
schrijft dan het leven van enkele
voorzaten, zoals dat van boer
Jacob Loenen die rond 1700
werd geboren en zich later als
diaken bezig hield met de opvang
van wezen.
Door de kou in de kerk 's
winters hield men de godsdienst-
oefeningen bij mensen thuis, zo
ook bij Jacob aan huis. Jacob was,
op 77-jarige leeftijd, als presi-
dent-ouderling ook verplicht om
nieuwe predikanten te horen. Zo
moest hij met paard en wagen
naar Doetinchem, om daar een
geschikte kandidaat te beluiste-
Vechten
Henk Reinders beschrijft in
Het Kromme-Rijngebied van sep-
tember '95 de geschiedenis van
de boerderij De Prins. AI rond
1599 komt de boerderij annex
herberg, dan nog Rijsoort gehe-
ten, in de bronnen voor. Waar-
schijnlijk logeert Willem III er na
1695, aan wiens bezoek de nieu-
we naam van de herberg nog re-
fereert. In het begin van de 18de
eeuw wordt bepaald dat er voor-
lopig geen herberg gevestigd mag
worden in De Prins en proberen
diverse bewoners als boer een be-
staan op te bouwen. Dit lukt door
de economische omstandigheden
slecht. Pas na 1723 duikt er weer
een pachter op die het een lange-
re tijd weet te rooien. Een halve
eeuw later komt een hereboer uit
Vleuten de boerderij pachten,
maar na zijn dood verbiedt de
21
januari / Jebruari 1996
OUD
UTRECHT
-ocr page 25-
oud-utrecht
een levende vereniging
met hart voor Utrecht
Meepraten over de toekomst
Leden van de vereniging Oud-Utrecht weten waar-
over zij het hebben als zij zich verzetten tegen
aantasting van het historisch erfgoed. Zij praten
met gezag mee over het verleden en de toekomst
van hun stad en hun provincie.
Excursies, lezingen en forums
Oud-Utrecht organiseert excursies naar historische
gebouwen, tuinen en dergelijke. Daarbij gaan vaak
deuren open die normaal gesloten blijven.
Op lezingen en forums worden belangwekkende
historische en actuele onderwerpen behandeld.
Behalve het Jaarboek en het Maandblad ontvan-
gen de 1800 leden van Oud-Utrecht elk jaar de
Archeologische en Bouwhistorische Kroniek, ver-
zorgd door de Stichting Publikaties Oud-Utrecht
(SPOU). Zo blijven de leden op de hoogte van de
altijd weer belangwekkende vondsten in Utrechts
bodem en historische gebouwen.
De Oud-Utreclit-Prijs
Oud-Utrecht bevordert de bestudering van de
geschiedenis van stad en provincie. Daarom is in
1992 de Oud-Utrecht-Prijs ingesteld, groot 3000
gulden. Eens in de twee jaar wordt deze prijs toe-
gekend aan de schrijver(s) van het beste artikel
over de geschiedenis van Utrecht.
Zo blijft Oud-Utrecht actief om de kennis van het
verleden van stad en provincie te vergroten.
Wie hart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel: 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
-ocr page 26-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
adres
w >T3 en :
— t" ^ ^ •
?«; 3 cü -» -
ilii
iiii
^.,S <°
lil
S. Cu TT
II
C
tD_ CD          Q) ^ a>
postcode
woonplaats
geboortedatum
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
J met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
1 met ingang van het volgende jaar
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de geschiedenis en het heden van stad en
provincie. Het is met zijn artikelen, boekbesprekingen
en 'verenigingsnieuws' onmisbaar.
Het Jaarboek Oud-Utrecht is bekend om zijn boeiende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
Mf/£Mwu%
NVM
Makelaardij in
onroerende goederen
• Aan- en verkoop-
begeleiding
• Taxaties
• Hypotheken
• Verzekeringen
Plompetorengracht 18
_______Utrecht_______
030-234 00 08
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
®
Activiteiten o.a. op het gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
JiSiBConseilB.y.
Rika Hoppcrlaan 17, 3584 GM Utrecht
Tel. 030 - 254 32 12, Fax 030 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU
o.m. restauratiefinancieringen en hypotheken
-ocr page 27-
oud-utrecht
hier
postzegel
plakken
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 71
3584 ER Utrecht
Oud-Utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de l<ennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
0UDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
BIJ KONINKLIJKE BESCHIKKING
HOFLEVERANCIER
TAILORSSINCE1850
ER IS EEN BAN
WAAR OUDE WAARDEN
NOG IN ERE
WORDEN GEHOUDEN.
Crediet en Effecten Bank
Herculesplein 5, Utrecht
„i^___-•:»-? ^yy .. .___x^
-ocr page 28-
AOO^
vc|oS
I PU II II wiNip"*"
. BtBLIOTHEEïi DER
WjKSUNfVERSnBT
UTRECHT
^■SMlMi^^^^ UTRECHT I
Utrecht i
6 9e jaargang nummer 2
Ï3t
NIEÏ7W.              MIEUW.
GRAND THÉATRE EDISON
voor het eerst in Utrecht gearriveerd.
Standplaats Parktaia Tivoli.
Grootste succes der 19e eeuw.
§m^ EDISONS IDEAAL
LEVENDE BEELDEN
WEERGEGEVEiN DOOR DEN
kinematograaf;
vinding van de heeren A. en L LUMIERE uit Lyon.
Sfriet loiogranscke mom*titopDam«n wordeo op natuurlijke (;rnotte in al kua
kleurenpracht mei ko'oisale sceltieid 'weergeieven, zoodai sirsaitüoneelijes, watertrall«D,
siadsgeiichiet', 'i komïu en gaan van inelireii «n, enz e»E. caluurgeirouw worde» weerg«geven.
Prr minuut worden Toor htt oog 900 faiograGêa toorbijgiTOcrd. &.omt dic zien «a ft staat
Ttrwondtrd.
Honderd Jaar film
Wanneer moeten in
Utrecht de vlaggen uit?
De theorieën oyer de
riyierlopen in de stad
Utrecht
Nijverheid
lederen dag NIEUWE BEELDEN,
13917
Zondag Groote Openings-Yoorsteüing.
lederen dag voorstelling van af 4 uur
en vervolgens lederen dag tot 11 uur.
JJllllUt/ j 2e rang 25 CeDt.
De Directeur GHR. SLIEK.ER.
De eerste
filmvoorstelling
in Utrecht
^ppa^m
-ocr page 29-
Boeken over
UTRECHT,
stad en provincie,
hebben wij altijd
ruim in voorraad
GREEP Schilders bv
•    Restauratiewerken
•    Onderhoud
Eendrachtlaan 260
3526 LB Utrecht
Tel. 030-288 21 31
Broese Kemink
*;
boekverkopers aan de stadhuisbrug
utrecht 030-2313804
JURRIËMS I BOUW
Restauratiewerken
Nieuwbouw
Onderhoud
Aannemingsbedrijf
H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
Tel.: 030-2412 912
Fax:030-2413 934
Lul Ncd. Anlii/iiiiirx Gcnoolsiluip
Bouv^T Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
Wij drukken
ook
uw kosten
Bel ons voor een offerte
&>LISM4N
BOUW&VASTGQED
DE BOER CUPERUS
NDERDEEL VAN ROTO SMEETS DE BOER
TELEFOON: 0302822822
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-6956644
^^
l^^
-ocr page 30-
Van de redactie
Colofon
Oud-Utrecht
Tweemaandelijks tijdschrift
69ejaargangnr. 2
maart/april 1996
ISSN 1380-7137
Oud-Utrecht is een uitgave van de
Vereniging Oud-Utrecht, vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van
de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter ].W. Lemaier
Secretariaat: Mw. J.C.M. Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht.
Penningmeester: J.Baars.
U kunt zich opgeven als lid van de vereni-
ging Oud-Utrecht door te schrijven naar:
Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335,
3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 54,= per
jaar (26-ƒ 30,=; 65+ƒ 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
F. Kroes.
Betaling contributie op giro 575520.
Redactie: M. Dolfin, M. van Hattem,
B. van den Hoven van Genderen,
M.C. van Oudheusden,
B. van Santen, E. Tigelaar,
M. van de Vrugt, A. van der Zeijden.
Redactieadres:
Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Vormgeving: De Vormers, Utrecht
Druk: De Boer Cuperus
Oud-Utrecht Tweemaandelijks tijdschrift
verschijnt zes maal per jaar.
Deadline agenda volgende nummer:
15 april 1996, verschijningsdatum
3 juni.
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 V4 of 3 Vl
inch floppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0 of 5.1).
Aanbevolen omvang tussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
noten zo beperkt mogelijk gehouden
moet worden. Het gebruik van tussen-
kopjes wordt aangeraden; illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Hoe divers kan een blad zijn? Hoewel afhankelijk van wat er als kopij aan ons toegestuurd wordt,
hopen wij als redactie toch altijd een rijk geschakeerd blad aan u voor te kunnen
ïeggen. De één
houdt nu eenmaal van een stevig 'wetenschappelijk verantwoord' artikel, terwijl de ander vooral
een vlot geschreven verhaal over een aansprekend thema prefereert. Hiermee impliceren wij
natuurlijk niet dat het één het ander
uitsluit, integendeel... maar in de praktijk lopen beide zaken
toch nogal eens uiteen. Ditmaal doet het ons deugd twee zeer diverse thema's aan u voor te kunnen
leggen. Enerzijds een artikel over het verschijnsel film in Utrecht, aansluitend op het eeuwfeest van
dit bijzondere medium, en anderzijds een bijdrage aan de reeds lang gevoerde
discussie over de
rivierlopen in Utrecht. Hebben beide artikelen gemeen dat zij zich "beperken' tot de gemeente Utrecht,
in de rubrieken Nijverheid en De Keuze overschrijden wij de gemeentegrenzen, hetgeen een goede
zaak
is. De Vereningjng Oud-Utrecht heeft immers tot doelstelling 'beoefening en verspreiding van
de kennis der geschiedenis der stad
en provincie Utrecht'.
Tenslotte vestigen wij uw aandacht op de voorjaarsledenvergadering op 5 juni.
Inhoud
Van de redactie
Honderd Jaar Film
Wanneer moeten in Utrecht de vlaggen uit?
Nijverheid
Boekenschouw
Agenda
De theorieën over de rivierlopen in de stad Utrecht
De keuze van...
27
28
33
34
35
36
45
maart I april 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 31-
Honderd Jaar Film
Wanneer moeten in Utrecht de vlaggen uit?
Het kan niemand ontgaan zijn: het afgelopen jaar werd het feit herdacht dat
de film honderd jaar bestaat. Dat honderd jaar geleden, om precies te zijn op
28 december 1895, de gebroeders Auguste en Louis Lumière in Parijs de eerste
filmvoorstelling gaven. En de wereld heeft het geweten. Met talrijke boekuit-
gaven, speciale filmprojecten en tentoonstellingen werd het honderd-jarig
jubileum gevierd. Ook in Nederland werd er veel aandacht aan het jubileum
besteed, ondanks het feit dat een centraal geleide grootschalige viering wegens
geldgebrek niet van de grond kwam. Met speciale voorstellingen van historische
films tijdens de filmfestivals van Rotterdam en Utrecht, met series interessante
- goeddeels buitenlandse - televisieprogramma's en met de hervertoning van
bijzondere films, zoals de reeks Les Films du Paradis en de serie Silent Classics,
kon ook de Nederlandse filmliefhebber aan zijn trekken komen.
zondag 29 november geweest zijn
- de grote openingsvoorstelling
zou plaatsvinden. Er zouden ver-
der iedere dag voorsteUingen zijn
van vier tot elf uur. De entree zou
voor de eerste rang 50 en voor de
tweede rang 25 cent bedragen.
George Christiaan Slieker (1861-
1945) was een Friese kermis-
exploitant die het land doorreisde
met attracties als een Platen-
gooierij, een werptent, en een
Electrische Visscherij, een mag-
netische hengeltent. In de zomer
van 1896 kocht hij bij de
Berlijnse firma Foesterling & Co.
een apparaat voor het projecteren
van de levende beelden. Bij de
Lumières kon Slieker niet terecht,
want die hielden de exploitatie
van hun Cinematographe in ei-
gen hand. Maar wel bij Foester-
ling & Co. die overigens de kast-
jes van de Lumières goed had
bestudeerd. Op 16 juli 1896 kon
Slieker op de kermis van Leeuwar-
den voor het eerst voorstellingen
met zijn kinematograaf geven.
Daarna trok hij met zijn nieuwe
attractie het land door.
Kermistent
Op 29 november 1896 was
hij dan in Utrecht. Als plaats van
de voorstellingen vermeldden de
advertenties Parktuin Tivoli, het
inmiddels verdwenen park op de
hoek van de Wittevrouwensingel
en de Nachtegaalstraat. In het park,
dat doorgaans alleen voor leden
van de sociëteit Tivoli toeganke-
lijk was, stond een grote concert-
zaal waar naast concerten ook
vaak variétévoorstellingen gegeven
werden.
Veel kermisexploitanten probeer-
den ook 's winters met hun
attractie geld te verdienen door
Herman de Wit          Maar \iel er in 1995 eigenlijk wel
studeerde /n             een jubileum te vieren? Wellicht in
1986 af aar) het          Frankrijk, waar de broers Lumière
hstituutvoor            hun uitvinding, die ze in het
Theaterweter)-          voorjaar van 1895 gereed hadden,
schap var) de             juist op de valreep van 1895 aan
Rijksuniversteit          het publiek presenteerden. In de
Utrecht met het         rest van de wereld waren de pro-
or)derzoek Film         jecties van de Cinematographe,
in Utrecht van           zoals de Lumières hun toestel
1895 tot 1915.           noemden, in 1895 nog niet te
Op het ogenblik         zien. Ook niet in Nederland. Daar
is hij werkzaam          moest nog tot 12 maart 1896 ge-
als hoofd pro-           wacht worden, voordat de eerste
gramma van het         filmbeelden op het doek versche-
Nederlands Film         nen. Dat gebeurde in Amsterdam
Festival.                  waar medewerkers van de Lumiè-
res in een voormalig winkelpand
in de Kalverstraat enkele weken
lang het wonder van de negen-
tiende eeuw presenteerden.
Parfctuifi Tivoli
In Utrecht moest men nog
langer wachten voor men naar de
film kon. En wel bijna tot het
einde van 1896. Pas in november
van dat jaar werd de komst van
het wonder aangekondigd. In het
Herman de Wit
          Utrechtsch Dagblad van 24 novem-
ber 1896 konden de Utrechters
lezen: 'Nieuw! Nieuw! Grand
Théatre Edison, komt met zijn
levende Beelden; weergegeven
door den kinematograph. Het
grootste succes der 19e eeuw.
Standplaats Parktuin "Tivoli". Di-
rectie Chr. Slieker.' Vier dagen
later volgde in dezelfde krant een
grote advertentie voor dit 'Groot-
ste succes der 19e eeuw. Edisons
ideaal. Levende Beelden weerge-
geven door de kinematograaf,
vinding van de heeren A. en L.
Lumière uit Lyon.' De directeur,
Christiaan Slieker, deelde in deze
advertentie ook mee wat er te
zien zou zijn: 'Series fotografische
momentopnamen worden op
natuurlijke grootte in al hun
kleurenpracht met kolossale snel-
heid weergegeven, zoodat straat-
tooneeltjes, watervallen, stads-
gezichten, 't komen en gaan van
sneltreinen, enz. enz. natuur-
getrouw worden weergegeven.
Per minuut worden voor het oog
900 fotografiën voorbijgevoerd.'
Slieker deelde verder mee dat de
komende zondag - dat moet dus
28
maart I april 199 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 32-
29
Afbeelding van
de filmtent van
Christiaan Sliel^er
laart I april 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 33-
Honderd Jaar Film
Wanneer moeten in Utrecht de vlaggen uit?
deze in vaste zalen te vertonen.
Ook Slieker deed dit. Zo heeft hij
met zijn kinematograaf voorstel-
lingen gegeven in zalen in Bols-
ward en Zwolle. Het ligt dus voor
de hand te veronderstellen dat
Slieker zijn Utrechtse voorstellin-
gen eind november in de concert-
zaal van Parktuin Tivoli heeft ge-
geven. De temperatuur was er
niet naar om in een luchtige ker-
mistent naar een voorstelling te
gaan zitten kijken. Het vroor
's nachts matig en ook overdag
kwam de temperatuur nauwelijks
boven het vriespunt. Op verschil-
lende Utrechtse ijsbanen werd
geschaatst.
Toch heeft Slieker zijn Utrechtse
voorstellingen in zijn tent gege-
ven, zoals blijkt uit het verslag
dat op 9 december in het
Utrechtsch Nieuwsblad ver-
scheen: 'In de tuin van Tivoli
staat thans een inrichting, onder
directie van den heer Sluyker, die
een bezoek overwaard is. Met
genoegen namen wij er gisteren
een kijkje. Het is de Edison's
Kinematograph, een vernuftig uit-
gedacht toestel, waardoor op een
wit scherm platen worden gere-
produceerd, zoo ongeveer als dat
met een tooverlantaam geschiedt,
met dat groote verschil, dat wij
hier zien levende beelden, de
natuur als 't ware op het doek
gebracht. (..) Interessant en geheel
en al het geld waard is het zeker.
Wie belang stelt in een mooie uit-
vinding onzer eeuw, moet deze
Kinematograph gaan zien, die
nog een heel verschil maakt met
de Kinetoscoop, waarin de beel-
den zeer klein waren. Als wij een
opmerking mogen maken, dan is
het die, dat de voorstellingen van
een half uur wel wat kort zijn,
vooral voor hen die eerste rang
50 cent betalen. Menigeen zal het
teleurstellen, dat het al zo gauw is
afgeloopen. De inrichting der tent
is zeer netjes.'
Belangstellende publiek
De verslaggever was kenne-
lijk zo onder de indruk geraakt
dat hij de naam van Slieker niet
helemaal goed in zich had opge-
nomen. De naam van Edison had
hij echter foudoos gespeld. Dat
maakt duidelijk waarom Slieker
de naam van deze beroemde Ameri-
kaanse uitvinder aan zijn inrich-
ting had verbonden. De naam
Lumière of Foesterling zal vrijwel
niemand iets gezegd hebben, maar
iedereen v^ast wie Edison was.
Voor weer een nieuwe uitvinding
van deze beroemde Amerikaan
wilde men wel komen. Om dan
een half uurtje te kijken naar een
aantal filmpjes die elk zo'n
minuut duurde. En telkens als er
een filmpje was vertoond was er
Advertentie mor
de eerste film-
voontellmg uit
hetUtrechtKh
Dagblad,......„.,„,,,,
28r)ovember1896
NIEUW.              SfIEUW.
GRAND THÉATRE EDISON
voor het eerst in Utrecht gearriveerd.
Standplaats Parktuin Tivoli.
Grootste succes der 19e eeuw.
§m^ EDISONS~[bEAAL ^^9^
LEVENDE BEELDEN
WEERGEGEVEiN DOOR DEN
KINEMATOGRAAF,
vinding van de lieeren A. en L LUMIERE uit Lyon.
Srrift loiOKriiriscke Diom«DtopDatntn worden op naiuurlljke irrootte ia al kua
kleur<^npraclil mei ko'oisale surlBeid veergejsveD, ioadit siriauuoaeeltjss, waterfallao,
sladjgeiichiei', 'i lomeu en gaao van «iiplireii in. tui e»i naiuurjfeirouw wordei weergtgeven.
PfT minuut worden Toor hu oog 900 UiogruQëa Toorbygirotrd. Komt dit lien «a gt staat
ïtrwonitrd.
13917
lederen dag NIEUWE BEELDEN.
Zondag Groote Openings-Yoorstelling.
lederen dag voorstelling van af 4- uur
en vervolgens iederen dag tot 11 uur.
TPn+T'óo I lö ^^^& öO Geut.
JjlllIUt; I 2e rang 35 CeDt.
De Directeur CHR. SLIEK.ER.
30
maart I april 1996
OqD-UTRECHT
-ocr page 34-
daad, die wat interessants wil
zien, moet daar een kijkje gaan
nemen.'
't Metalen Kruis
Hoewel de eerste filmvoor-
stelling in Utrecht dus pas eind
november 1996 herdacht kan
worden, zijn er wel argumenten
aan te voeren waarom al in 1995
met de viering van het honderd-
jarig bestaan van de film begon-
nen kon worden. Ook in Utrecht.
'Want in 1895 was er ook in
Utrecht wel degelijk film te zien.
Alleen nog niet op de manier van
de Lumières: geprojecteerd op
het witte doek.
De broers Lumières waren be-
paald niet de enigen die zich eind
vorige eeuw met de film bezig-
hielden. In vele Europese landen
en in de 'Verenigde Staten werd
geprobeerd oplossingen te vinden
voor de de technische problemen
van de film. In Amerika ontwik-
kelden William en Antonia
Dickson in opdracht van Thomas
Alva Edison in het begin van de
jaren negentig de kinetograph,
een toestel waarmee ze films kon-
den opnemen. 'Voor het vertonen
van de films bouwden ze een
kijkkast, de kinetoscope. Door een
gaatje in de kast waren de film-
beelden te zien.
In 1894 werd de kinetoscoop in
Amerika geïntroduceerd. 'Vanaf
27 december 1894 waren de
apparaten ook in Nederland te
bezichtigen en wel in een pand
aan de Reguliersbreestraat in Am-
sterdam. Vanaf 23 maart 1895
was de kinetoscoop ook in
Utrecht te zien. In café 't Metalen
Kruis aan het Domplein, dat
stond op de plaats waar nu de
etablissementen 't Weeshuis en
Lofen zijn gevestigd, waar naast
de kinetoscoop ook Edisons
fonograaf te bewonderen was.
Het programma van deze kineto-
scoopvertoning vermeldde num-
mers als De wereldberoemde
serpentinedanseres Loie Fuller,
Sandaw, de sterke man, Bertoldi,
gymnaste en Mexicaansch duel.
Voor het kijken in de kineto-
scoop werd 10 cent gevraagd,
evenals voor het beluisteren van
de fonograaf. Er stonden in de
voorzaal van het café drie kineto-
scopen. Hoeveel fonografen er
waren opgesteld is onduidelijk.
Hoewel de uitvinders van de
kinetoscoop en de fonograaf wel
experimenteerden met een kop-
peling van het beeld van de kine-
toscoop met het geluid van de
fonograaf, is er geen aanleiding te
veronderstellen dat er bij het ten-
toonstellen van beide apparaten
in Utrecht sprake was van een
combinatie van beeld en geluid.
weer een korte pauze om een
nieuw filmpje in de projector te
zetten. Voor zo'n voorstelling was
een toegangsprijs van vijftig cent
voor de eerste en vijfentwintig cent
voor de tweede rang niet mis.
Of de eerste filmvertoningen in
Utrecht een succes zijn geweest,
is moeilijk te achterhalen. De
Utrechtsche Courant schreef op 5
december, toen Slieker dus een
week in Utrecht voorstellingen
gaf, dat diens attractie nog niet
het belangstellende publiek wist
te trekken 'in die mate waarin zij
die waardig is'. Hoe lang Slieker
met zijn Grand Théatre in de tuin
van Tivoli heeft gestaan, is even-
min duidelijk. Zeker is wel dat de
Utrechtse verslaggevers enthou-
siast waren over de vertoonde
beelden, waarbij vooral het wer-
kelijkheidsgehalte van de tafere-
len ze is opgevallen: 'het vertrek
en aankomst der treinen; men
ziet deze in hunne snelle bewe-
gingen, dikke rookwolken stijgen
uit de pijp der locomotief om-
hoog', 'een zwembadplaats, de
zwemmers in het water springen-
de, het water als vloeibaar zilver
doende opspatten.' en 'een stoom-
boot (..) varende, de rook uit de
schoorsteen opstijgende, tot zelfs
het zog en het nagelaten spoor
kon men zien.' De verslaggever
van het Utrechtsch Dagblad kon
niet anders dan opmerken: 'Inder-
foto van
Christiaan Slieker
Advertentie voor
de voorstelling van
de Kinetoscoop uit
het Utrechtsch
Dagblad, 23 maart
189S
DE KINETOSCOPE
met de laatste photographiëa van EDISON
en EDISONS PHONOGRAPH
lyn voor korten lüd in een apart lokaal tenloongesteld in 't Metalea Kpuis, Dom-
piein F 1 3, IJtrecht,
ingang Societeitsdeur. Laat deze gelegenheid niet voorbygaan
om de wonderiyiie levende beelden te zien. De wereldberoemde serpentine danseres Loie
Fuller, Sandaw, de sterke man, Bertoldi, gymnaste, Mexicaansch duel, boxpariy door katten,
vlinderdans, hondengevec'it, Engelsche boxpartyen en vele andere te veel om op te noemen. —
Afwisselend programma. 1 O ceot per scène.
Tentoongesteld door TBE WORLO'S PHONOGRAPH COY., Rokin 140, Amilerdam. 3510
31
maan I april 1996
UTRECHT
-ocr page 35-
Honderd Jaar Film
Wanneer moeten in Utrecht de vlaggen uit?
Het witte doek
De Utrechtse kranten schre-
ven uitgebreid over de nieuwe
uitvinding. De Utrechtsche
Courant besteedde bij haar be-
schrijving van de kinetoscoop op
27 maart 1895 natuurlijk aan-
dacht aan de werkmg van het
nieuwe apparaat, maar schreel
ook: 'Als men nu weet, dat de
heer S. bovendien Edison's pho-
nograaf heeft doen plaatsen, een
en ander in de voorzaal van zijn
café, zoodat familién, dames, enz.
zeer geschikt en zonder stoornis
daar kunnen aanwezig zijn, dan
zal eene verdere beschrijving on-
zerzijds onnoodig zijn om tot een
spoedig bezoek aan te sporen.' De
exploitant - met de heer S. is de
Geen wonder, want spoedig zou
het privé gluren naar de niet zo
scherpe beeldjes in de kineto-
scoop plaatsmaken voor de pro-
jectie van de film op het witte
doek. Dat was een veel beter sys-
teem, zoals de journalist van de
het Utrechtsch Nieuwsblad al op
9 december 1896 opmerkte in
zijn beschrijving van de eerste
filmvoorstelling van Christiaan
Slieker. Het projecteren op hel
witte doek gal de lilm niet alleen
veel grotere overtuigingskracht,
het bleek ook - in tegenstelling
tot wat Edison dacht en wat de
broers Lumicre hoopten, maar
niet verwachtten - heel winst-
gevend te exploiteren.
Met een beel|e goede wil kan de
geschiedenis van de film voor wat
Utrecht betreft in maan 1895 be-
ginnen. Maar de geschiedenis van
de film op het witte doek - en dat
is toch de echte lilm - begint in
november 1896. En de viering
van het honderd-jarig bestaan
van de lilm moet dus voor wal
Utrecht betreft in november 1996
zijn hocigtepunt \inden. Alle lesti-
viieiten die lol nu toe hebben
plaatsgehad, hoe leuk ook,
beschouwen we dus maar als
aanloop daarheen. Intussen is er
nog lijd om voorbereidingen te
irelfen om hel honderd-jarig jubi-
leum van de komst van de lilm
naar Utrecht waardig ie vieren.
Het is dan ook verheugend dat de
Utrechtse filmorganisaties, het
Springhaver Thcalcr, Wolll Bio-
scooponderneniing, Pathe c;ine-
nias, I'ilmcentrum 't Hoogt, het
Instituut voor lilm en fV-weten-
schap Universiteit Utrecht en het
Nederiands Film Festival op hel
ogenblik plannen daarvoor ont-
wikkelen.
heer Sandmann, eigenaar van
café 't Metalen Kruis, l:iedoeld -
deed duidelijk zijn best om de
attractie ook aantrekkelijk te
maken \oor dames en heren die
liever niet in een café gezien wil-
den worden. Kennelijk bezochten
die dames en heren de attractie
ook, want het Utrechtsch Dag-
blad schreef op 30 maart, toen de
toestellen een week in Utrecht
waren: 'De kinetoscoop en de
phonograaf (..) trekken steeds
meer bezoek. Terwijl wij er dce-
zer dagen waren, troffen wij er
een gezelschap heeren en dames,
die vol bewondering waren,
zoowel voor hetgeen de kineto-
scoop hun te aanschouwen als
voor wat de phonograaf te hoor-
en gaf.' Dit is de enige verwijzing
naar de publieke belangstelling
voor deze kinetoscoopvcrtoning
in de Utrechtse kranten. Die be-
langstelling is waarschijnlijk niet
slecht geweest. Terwijl het de be-
doeling was de toestellen onge-
veer veertien dagen tentoon ie
stellen, waren ze in begin mei nog
te bezichtigen en te beluisteren.
Ze zi|n dus ongeveer zes weken
in Utrecht geweest.
Eind september 1895 waren de
kineloscopen weer te bewonde-
ren. Nu in sociëteit De Vereeni-
ging aan de Mariaplaats. Daar was
ook de fonograaf weer te beluis-
teren. Dat zal zo'n drie weken
hebben geduurd, want vanaf 20
oktober werden er in de Vcreeni-
gmg elke avond specialiteiten-
voorstellingen gehouden. De
kinetoscopen en de lonogralen
zullen er toen wel niet meer heb-
ben geslaan. Zij zijn dus waar-
schijnlijk ongeveer drie weken te
zien en te horen geweest. Hel was
de laatste keer dat de kinetoscoop
in Utrecht te bezichtigen was.
Afbeelding van de
kinetoscoop
32
maart I april 1996
UTRECHT
-ocr page 36-
bloeiende textielnijverheid in
Veenendaal hebben moeten wij-
ken voor stadsvernieuwing. Ook
de wolfabriek Hollandia, de laat-
ste herinnering aan deze periode,
wordt met sloop bedreigd. Het-
zelfde geldt voor de Utrechtse
steenfabricage, lange tijd een van
de belangrijkste economische
activiteiten in de provincie.
Vrijwel niets herinnert nog aan
deze bedrijvigheid, die werd
gekenmerkt door zware en onge-
schoolde arbeid, waarbij op grote
schaal vrouwen en kinderen wer-
den ingezet. Een verhaal van
armoede, van slechte woon- en
leefomstandigheden, van geïso-
leerde arbeidersgemeenschappen
met een eigen subcultuur lijkt
hiermee in de vergetelheid te
raken. Steenfabriek de Bosscher-
waarden in Wijk bij Duurstede,
die met zijn ringoven de over-
gang markeert van een ambachte-
lijke naar een industriële produk-
tiewijze, staat op de nominatie
om te worden gesloopt. Als laatst
overgebleven ringoven in de pro-
vincie Utrecht en langs de noor-
delijke Rijnoever - op de restan-
ten van een ovenschacht bij
Wageningen na- , vertegenwoor-
digt hij evenwel een grote zeld-
zaamheidswaarde.
In Utrecht was de steenfabricage
steeds langs de waterwegen ge-
vestigd en heeft
zich in de loop
van de tijd in
zuidelijke rich-
ting verplaatst. Al
in de middel-
eeuwen kwamen
steenbakkerijen
voor langs de
Vecht en de Ou-
de Rijn. Het laat-
ste gebied groei-
de in de 17e en
18e eeuw zelfs uit tot het cen-
trum van de Nederlandse steen-,
fabricage. Een grote concentratie
van steenfabrieken bevond zich
in de omgeving van Woerden
(toen nog Zuid-Holland). Na de
kanalisatie van de Hollandse
IJssel, omstreeks 1860, werden
steenfabrieken opgericht in plaat-
sen als Montfoort en IJsselstein.
De groei van de steenfabricage
die in deze tijd plaatsvond, hing
samen met een toename van de
bouwactiviteiten. De bouw van
nieuwe openbare werken, en de
verbetering van waterstaatswerken
genereerden een grote vraag naar
bakstenen. In de steden zorgde
de bevolkingsgroei voor een grote
behoefte aan bakstenen voor de
bouw van nieuwe huizen. Ook de
wijziging van de vestingwet in
1874 mag hierbij niet onvermeld
blijven. Deze zorgde ervoor dat
het Ministerie van Oorlog een
grote opdrachtgever werd, die op
grote schaal vestingen liet bou-
wen en fortificaties uitvoeren. In
dezelfde tijd concentreerde de
steenindustrie zich in het gebied
van de grote rivieren. Hier
beschikten de steenfabrieken
over grote hoeveelheden klei van
een goede kwaliteit. Bovendien
beschikten zij over goede trans-
portmogelijkheden over de in-
middels genormaliseerde rivieren.
In Utrecht kwamen nieuwe steen-
fabrieken op langs de Lek en
Neder Rijn, in plaatsen als Wijk
bij Duurstede, Eist en Rhenen.
Na de eeuwwisseling verdwenen "
veel steenfabrieken langs de Oude
Rijn, omdat de kleivelden daar
uitgeput raakten. Langs de Vecht
nam het belang van de steenfabri-
cage af omdat de modernisering
die zich in deze branche voor-
deed niet werd gevolgd. Langs de
IJssel werden de nieuwe ontwik-
Opkomst en ondergang van de
Utrechtse steenfabricage
Sinds enkele jaren valt een toe-
nemende belangstelling te consta-
teren voor ons industrieel verle-
den. Dit blijkt niet alleen uit de
stroom van publikaties over dit
onderwerp, ook groeit het aantal
industrieel-archeologische vereni-
gingen en is 1996 uitgeroepen tot
het Jaar van het Industrieel Erf-
goed. Tegelijkertijd kunnen we
echter constateren dat de tastbare
herinneringen aan dit verleden in
snel tempo verdwijnen. Zo is in
Utrecht de uit 1905 daterende
elektriciteitscentrale aan de Nico-
laas Beetsstraat, een van de laatste
karakteristieke overblijfselen uit
de beginperiode van de Neder-
landse elektriciteitsvoorziening en
daarmee van nationaal belang,
zojuist tot de grond toe afgebro-
ken. De restanten van de eens
Blik in de
ovenschacht van
steenfabriek de
Bosschemaarden
Zicht op het oven-
gebouw van
steenfabriek de
Bosscherwaarden
Jean-Paul Corten
m aa r t I ap r it 199 0
OUD-UTRECHT
-ocr page 37-
•IE K E N S C H O
U W
B
-Romeins Utrecht.
-De Romeinse rijksgrens tussen
Moezel en Noordzeekust.
Maar liefst twee boeken waar-
in het Romeinse verleden van
Utrecht aan bod komt. In hel
eerstgenoemde boek geeft M. Monl-
forts een beknopt maar goed
overzicht van wat er bekend is
over de Romeinen in en rond
Utrecht. Ze behandelt het land-
schap, het castcüum onder het
Domplein en de bewoningsspo-
ren rond de Boterstraat-Buurkerk
en rond het Pieterskerkhof. Daar-
na volgen hoofdstukken over de
bewoners zelf: de soldaten en de
burgers, met onder andere aan-
dacht voor de uitrusting en het
dagelijks leven. Tenslotte beschriill
ze de nederzettingen rond Utrecht
als Vechten en De Meem en
de zichtbare restanten van dit
Romeinse verleden, zowel in het
'veld' als in de musea.
Wie daarna wil weten hoe de Ro-
meinse aanwezigheid in Utrecht
en omgeving zich verhield ten
opzichte van de andere door de
Romeinen gebouwde forten, kan
uitstekend in het tweede boek
terecht. Na een inleiding over de
grensverdediging worden alle cas-
tella
tussen Remagen en de Noord-
zeekust (met een uitstapje langs
de Lippe) door een aantal experts
behandeld. Provinciaal archeoloog
Saskia van Dockum neemt hierbij
het rivierengebied met daaronder
Utrecht voor haar rekening
(Montforts schrijft overigens dat
10% van het Utrechtse custcllum
is opgegraven, waar Van Dockum
het op 5% houdt; een verschil
over een toch simpel gegeven dat
vaker in de literatuur opduikt).
Duidelijke kaartjes en platte-
gronden en literatuurlijstjes com-
plementeren dit boek. (BHG)
kelingen wel gevolgd en versche-
nen moderne ring- en vlamovens.
Toch kon ook hier de steenfabri-
cage zich niet handhaven door de
concurrentie van de fabrieken
langs de grote rivieren, die gun-
stiger waren gesitueerd voor de
aan- en afvoer van grondstoffen
en eindprodukten. Het centrum
van de Utrechtse steenfabricage
kwam zodoende in de jaren '50
van deze eeuw langs de Lek en
Neder Rijn te liggen.
Steenfabriek de Bosscherwaarden
was één van deze fabrieken. Hier
was in 1923 een ringoven ge-
bouwd en voorzien van een circa
40 meter hoge schoorsteen. In de
jaren '50 is de houten dakcon-
structie vervangen door een golf-
platen dak op metalen spanten.
Het karakteristieke aanzien van
de steenoven is daarmee aange-
tast. De imposante oven met zijn
hoge schoorsteen, die een even-
wichtige aanvulling vormt op
het horizontale rivierenlandschap,
is echter nog steeds aanwezig.
Tijdens de sanering van de
Nederlandse steenfabricage in het
begin van de jaren '90, die werd
ingegeven door een grote over-
produktie, is de Bosscherwaarden
gesloten. In dezelfde tijd sloot
een aantal andere steenfabrieken
de poorten, zodat er in de provin-
cie nu nog maar één steenfabriek
in bedrijf is. Het merendeel van
de overbodig geworden steen-
fabrieken is inmiddels afgebro-
ken. De Bosscherwaarden lijkt
hetzelfde lot beschoren.
M.J.G.Th. Montforts, Romeins Utrecht.
Matrijs, Utrecht 1995, 71 p., ilf, prijs
ƒ24,95, ISBN 90-5345-039-4.
Tilmann Bechert en Willem J.H. Willems,
De Romeinse rijl(sgrens tussen Moezel en
Noordzeelcust
Matrijs, Utrecht 1995,
120 p., ilf, prijs ƒ45,-, ISBN 90-5345-073-4.
De kerk van Herlulfals middel-
punt van het oude dorp Houten
De onlangs overleden kenner
van het gebied rond de Kromme
Rijn, Leen de Keijzer, concentreert
zich in dit boek op de kerk van
Houten, gebouwd op een terrein
dat in de vijfde eeuw voor Chr. al
werd bewoond. In het eerste deel
bespreekt hij de resultaten van
het archeologische onderzoek en
wat er verder over het ex- en inte-
rieur van de kerk bekend is
(onder andere een grote duiven-
zolder en een koor dat na de re-
formatie als paardestal en turfhok
is gebruikt). In het tweede deel
volgen enkele elementen uit de
kerkgeschiedenis van Houten,
zoals de beide broederschappen
en de bezigheden van de koster
als doodgraver. Het is jammer dat
over het religieuze leven blijkbaar
niet veel meer te vinden was. Een
lijst met de predikanten van Hou-
ten en twee bestekken uit 1678
besluiten het boek. (BHG)
L.M.J. de Keijzer, De kerk van Herlulfals
middelpunt van het oude dorp Houten.
Uitgave van de Historische Kring Tussen
Rijn en Lel(, Houten 1995,96 p., ilL, prijs
ƒ19,50, ISBN 90-6746-015-X.
34
maart I april 1996
UTRECHT
-ocr page 38-
Agenda
Historisch café
ledere 2e vrijdag van de maand
Plaats: Weeshuis, Domplein
Stadswandeling langs
Jugendstilpanden in Utrecht
Op zondag 12 mei wordt een
ca. 2 uur durende stadswandeling
georganiseerd. In Utrecht verrezen
panden in een soort "lokale" variant
van de Jugendstil. Deze "Utrechtse"
stijl kenmerkt zich met name door
het gebruik van glas-in-loodramen
met Jugendstildecoraties en andere
ingevoegde versieringen. Ondanks dat
men in Utrecht regelmatig Jugend-
stilvormen invoegde in de zg. histo-
riserende stijlen, zijn er ook mooie
voorbeelden te geven van "zuivere"
jugendstilarchitectuur, welke tijdens
de wandeling nader bekeken zullen
worden.
Tijd: zondag 12meia.s. van 14.00 tot ca.
16.00 uur
Kosten: fl 25,- (incl. syllabus)
Inlichtingen en opgeven bij: 5t. Watteyn
Kunstprodukties, tel. 030 - 2 71 53 83
(op werkdagen na 12.00 uur, eveneens op
zaterdag)
Voorjaarsleden\ergadering 1996
Het bestuur van de Vereni-
ging Oud-Utrecht nodigt de
leden uit tot het bijwonen van
de Voorjaarsledenvergadering op
woensdag 5 Juni 1996 om 19.30
uur in het CSB-gebouw, Kromme
Nieuwe Gracht 39 te Utrecht.
Agenda
1.     Opening
2.     Notulen van de najaarsleden-
vergadering op 22 noverrber 1995
(ter inzage)
3.     Ingekomen stukken en mededelingen
4.     Presentatie jaarrekening 1995
5.     Mededelingen vanuit de Vereniging
6.     Bestuurswisseling en -uitbreiding
Door het vertrek van Joop Baars stelt het
bestuur voor Peter Kroes als nieuvi/e
penningmeester te benoemen. Verder
wordt voorgesteld Henny Zoontjes als
bestuurslid belast met PR-zaken en Resl
Rive als tweede secretaris in het bestuur
te benoemen.
Tegenkandidaten kunnen worden gesteld
door tenminste tien leden, die hier/an tot
drie dagen voor deze vergadering schrif-
telijk mededeling doen aan de secretaris.
7.     Jubileum Vereniging in 1998
8.     Wijziging statuten en huishoudelijk
reglement
9.     Rondvraag
10.   Sluiting
Na afloop van deze voorjaarsledenvergade-
ring zal er een lezing worden gehouden
door Jeroen Jekel, beheerder van de in het
Universiteitsmuseum berustende collecties
van het Utrechts Studentencorps. De titel
van de lezing luidt 'Lustrumvieringen van
de Utrechtse Universiteit Maskerades van
1736 tot ^956'
Aan de hand van dia's en films wordt een
beeld geschetst van de geschiedenis
van de lustrumvieringen van de Utrechtse
universiteit Vanaf 1836 werden deze
vieringen door leden van het Utrechts
Studentencorps georganiseerd. Deze
maskerades hadden altijd een historisch
thema. Voor de bewoners van de stad
Utrecht waren het schitterende schouw-
spelen die om de vijfjaar terugkeerden.
Afsluiting met een drankje.
Plaats: C.5.B.-gebouw,
Kromme Nieuwegracht 39, Utrecht
Aanvang: ca. 20.45 uur
Toegang: gratis voor leden, niet-leden
betalen ƒ 2,50
Lezingen-a\ond
Op donderdag 2 mei organi-
seert de Vereniging Oud-Utrechl
een lezingen-avond, waar zullen
spreken de historicus drs. K.
Wingelaar, over Rijksbursalen
aan de Utrechtse Universiteit
(1815-1843), en de medisch-
historicus dr. G.T. Haneveld,
over de Utrechtse "Pillenschool",
's Rijks Kweekschool voor militair
geneeskundigen in de negentien-
de eeuw.
Plaats: S.N.K.-gebouw,
Plompetorengracht 3, Utrecht
Aanvang: 20.00 uur (zaal open 19.30 uur)
Toegang: gratis voor leden, niet-leden ƒ 2,50
Tentoonstelling Stadsmuseum
Woerden
Tot en met 2 juni wordt in het
Stadsmuseum Woerden een unieke
tentoonstelling gehouden van schil-
ders, die gewerkt hebben in het
"Groene Hart" van Holland.
De expositie draagt de toepasselijke
naam "Gras en Wolken". De tentoon-
stelling beslaat de periode 1630 tot
1930. Bij de tentoonstelling verschijnt
een catalogus.
35
maart I april 1996
UTRECHT
-ocr page 39-
De theorieën over de rivierlopen
in de stad Utrecht
Reeds lange tijd zijn de verdwenen rivierlopen in de stad Utrecht een bron van
discussie. Vele theorieën zijn al de revue gepasseerd, maar de meeste zijn niet of
nauwelijks gefundeerd op feiten. Evenmin zijn ze gebaseerd op (archeologische)
opgravingen of aanwijzingen in de huidige (of in het recente verleden vast-
gelegde) topografie, noch op bronnen uit de archieven. Helaas blijken eenmaal
In de literatuur geslopen theorieën taai en worden ze steeds weer overgenomen
door volgende auteurs. Nieuwe hypotheses lijken meer verwarring te stichten
dan dat ze bijdragen tot de kennis over dit onderwerp. Pas in de afgelopen
decennia is er systematisch onderzoek naar de ondergrond van de stad verricht.
In het onderstaande wordt de ontwikkeling geschetst van de verschillende
theorieën in de vorm van een historisch overzicht in een chronologische com-
pilatie. Het artikel wordt afgesloten door een beknopte opsomming van wat
thans bekend is over de natuurlijke ondergrond van de stad met daaraan
gekoppeld een nieuwe reconstructie van de verdwenen waterlopen.
wordt gegeven door Van Asch
van Wijck (1835). Hierin wordt
een Rijnloop beschreven vanaf
een vertakking bij Nieuw-Amelis-
weerd, langs de zuidkant van de
stad bij de Tolsteegpoort en via
het Lijnpad aan de westzijde van
de stad naar de Leidsche Rijn. Bij
Nieuw-Amelisweerd takte zich de
Vecht af en stroomde om het
gerecht Abstede heen, langs Oud-
wijk en door de Biltse Grift, om
bij de Bemuurde Weerd in de
huidige Vecht uit te komen. De
Vecht en de Rijn naderden elkaar
zo dicht nabij de noordoosthoek
van de stad, dat het goed moge-
lijk is dat beide armen elkaar hier
weer raakten, zodat de stad op
een eiland lag. Een minder be-
langrijke Rijntak liep door de stad
zelf; vanaf Zonnenburg door de
Oudelle, het gebied tussen de
Nieuwegracht en de Maliesingel',
bij de Herenstraat afbuigend naar
het westen richting Oudegracht.
De Oudegracht vanaf de Ham-
burgerbrug tot aan de Viebrug is
een deel van deze riviertak. Vanaf
de Viebrug gaat het dan verder
langs de jacobikerk en de Water-
straat. Via het Paardenveld wordt
weer aangesloten op de westelijke
hoofdstroom. Een deel van de
Nieuwegracht en de Kromme
Nieuwegracht is wellicht een
andere tak, die langs het Hoogt in
de Neude eindigt. De Neude
stond bekend als haven. De lage
grond deed vermoeden dat de
Rijn hier een kom of haven ge-
vormd had. Van Asch van Wijck
geeft geen duidelijke motivatie
voor de door hem bedachte
Rijnloop. Slechts twee door hem
veronderstelde verheffingen ten
zuiden en ten oosten van de stad
zouden de verklaring moeten
vormen voor de vertakking van
de Rijn en de Vecht.
Utrecht aan de Rijn
Vele malen is in historische
bronnen vermeld dat Utrecht aan
de Rijn heeft gelegen. De oudste
daarvan is het Itinerarium Anto-
nmi (ca. 280-290) (Byvanck,
1931-1947). Uit de vroege mid-
deleeuwen is voorts een aantal
Karolingische oorkonden bekend
dat melding maakt van de Rijn of
in het algemeen een rivier. Zo zijn
er oorkonden van de koningen
Pippijn de Korte uit 753 en Karel
de Grote uit 769 waarin beide
koningen schenkingen van hun
voorvaderen bevestigen, gedaan
aan de Sint-Maartenskerk te
Trecht, die gebouwd is "in vico,
qui dicitur Treiecto super fluvium
Reno" (Muller & Bouman, 1920,
no. 43 en 45). Na de moord op
Bonifatius in 754 werd zijn lijk
per schip naar Utrecht terugge-
bracht en in de "minor ecclesia"
(de kleinere kerk) geplaatst, om-
dat deze kerk vlak bij de rivier
stond (Van Winter, 1975, p.71).
Deze kerk bevond zich binnen de
Frankische burcht, dus moet de
rivier vlak langs de burcht heb-
ben gelopen.
Van AschvanWijck (1835)
if^~'
iU
CT:
i
i^'
1
36
De eerste theorieën
Een eerste bruikbare be-
schrijving van de middeleeuwse
rivierloop door de stad Utrecht
LA. van der Tuuk
maart I april 1996
UTRECHT
-ocr page 40-
Opvallend is, dat de door Van
Asch van Wijck beschreven Rijn-
loop veel gelijkenis vertoont met
een historische kaart waarop de
oudst bekende Rijnloop is afge-
beeld, weergegeven in het jaar
690: de 'Delineatio Veteris Castri'.
Het is niet duidelijk welke waar-
de moet worden gehecht aan de-
ze plattegrond, die veel later ont-
staan is, mogelijk in de 17e eeuw,
en waarop de situatie is aangege-
ven zoals de maker van de kaart
dacht dat Willibrord bij zijn komst
in Trecht zou hebben aangetroffen.
Deze kaart is het oudst bekende
document waarop een voormalige
rivierenloop is aangegeven. De
getekende eilandjes in de buiten-
bocht van de rivier kunnen een
aanwijzing zijn voor een reeds ge-
vorderde verlandingsfase van de-
ze tak. Of Van Asch van Wijck
zich heeft laten inspireren door
de bovengenoemde kaart of mis-
schien door een tekst waar deze
kaart bijhoorde, is niet duidelijk.
De opmerking van Van Asch van
Wijck, dat de Neude een haven is
geweest was al eens geopperd
door Lambertus Hortensius (1546).
Deze nam aan dat het Romeinse
castellum ter plaatse van de Pau-
lusabdij had gestaan, o.a. door
het toponiem Romenburgerstraat
(thans Hamburgerstraat). Ter
plaatse van de Ossemerckt (Neu-
de) is een oude haven geweest, de
Rhijnkens-haven genaamd. Dat hier
een haven was, werd bewezen
door de in zijn tijd opgegraven
scheepsdelen. De naam Neude
zou afgeleid zijn van Noda of Nie-
dam. Een citaat van Hortensius:
Aende Nooit-zijde van de stadt ontrent
sinte Johans kercke daer nu de Ossemerckt
staetis een oude haven geweest, weicke
Rhijnkenshaven ghenaemt was, alwaer
noch voor een tijdt langh in 't graven van
de fondamenten der huysen noch eenighe
Van der Monde vermoedde ook
een natuurlijke waterloop ter
plekke van de Vuilesloot en de
Korte Jufferstraat in verband met
het bochtige verloop van deze
straten. De inmiddels recht-
getrokken Vuilesloot heet tegen-
woordig Keizerstraat.
Beperkte Van Asch van Wijck de
Oudelle nog tot het gebied tussen
de Nieuwegracht en de Maliesin-
gel, Van der Monde heeft dit
gebied uitgebreid tot het hele
gebied ten oosten van de Nieuwe-
gracht, de Kromme Nieuwe-
gracht, de Drift en de Plompeto-
rengracht, en heeft dit gebied
tevens gedegradeerd tot 'stads-
vuilnisbelt'.
verrotte plancken van schepen, masten,
sprieten, riemen, ende meer andere
instrumenten totte schepe dienende.
Verder laat deze auteur zich nog
in algemene bewoordingen uit
over de positie van Utrecht aan
de Rijn:
De Stadt Utrecht is op den Rhijnstroom
gelegen. Maer den Rhijn heeft eermaels
door veele andere weghen in de zee ghe-
loopen, gelijcken d'oude figuren van
grachten ende verscheyden monumenten
openbaerlijck ghetuyghen. Nochtans en
liep sy niet nederwaert door de stroom
van de iecke, maer op Duyrstede met
een geweldigen loop liep aen Utrecht,
van daer beginnende een vloed uytten
Westen, liep met een drayende omwech
voorby Woerden ende Leyden... Daer is
oock noch een wateringe ontrent die
voorschreven plaetse (beneven de wech
van Amerongen tot Utrecht), deweicke
na Utrecht nedervloeyt, ende hier den
Ouden-Rhijn alwaere sy haer omkeeren-
de in de zee ontlast, ende voert haren
ouden naem almede. En dat dese seer be-
quaem geweest is om koop-waren uyt
ende in de stadt te voeren, is notoir ende
kenlijck. De poorte aen de Zuyt-zijde
door de weicke den Rijn in de stadt quam
ende daer men het goet vertolden, hiet
de tolpoorte ende heeft sijnen ouden
name noch behouden.
Van der Monde (1844-1846) sluit
zich geheel aan bij de mening van
Van Asch van Wijck betreffende
de Rijnloop. Daarnaast is er vol-
gens deze auteur ook nog een
vertakking langs het Oudkerkhof
Dit naar aanleiding van indertijd
recente vondsten van scheeps-
delen en schoeiingen achter hui-
zen aan de zuidzijde van het
Oudkerkhof en de noordzijde
van het Domplein. Een vermel-
ding in een schepenbrief uit
1319, dat het huis Compostelle
op de Ganzenmarkt aan een 'wa-
ter' lag, bevestigt deze mening.
De Geer van Oudegein (1860)
f^"nU
V
^l'^A,-.,^
1 / "^
S(/
J f
^^■^^"
De Geer van Oudegein (1860)
neemt slechts een deel van de
Rijnloop van Van Asch van Wijck
en Van der Monde over, namelijk
het traject door de Oudegracht
tussen de Stadhuisbrug en de
Viebrug. Deze auteur betrekt de
Minstroom en de gehele Nieu-
wegracht in zijn verhaal. Vanaf
Pausdam twijfelt hij tussen een
loop langs de Kromme Nieuwe-
gracht, of door Achter Sint-Pieter.
37
maart I jpri! 199 6
UTRECHT
-ocr page 41-
De theorieën over de rivierlopen
in de stad Utrecht
Vervolgens door de Minrebroe-
derstraat naar de Oudegracht tot
aan de Jacobibrug, en vla de
Waterstraat naar de stadsrand. De
rivierloop door de Hamburger-
straat en de Oudegracht tussen
Hamburgerbrug en Stadhuisbrug
neemt hij niet over van Van Asch
van Wijck en Van der Monde.
rivier gaat door de Waterstraat
naar het westen. Muller is het
eens met zijn voorgangers, dat de
Rijn een aftakking had ten zuiden
van de stad, welke in westelijke
richting langs het 'Lijnpad'
stroomde.
Calkoen (1898-1899) vermoedt
dat er een groot aantal watertjes
met een willekeurige richting
door en langs Utrecht stroomde,
waarin geen hoofdrichting te
herkennen was.
verdere rivierioop neemt deze
auteur over van Muller. Heeringa
staaft zijn theorie met aanwijzin-
gen in de huidige topografie,
zoals onverklaarbare bochten in
waterwegen.
Heefinga(1924)
;>x
/f
/
K
/
k
Hohverda
grijpt in 1929 weer terug op Van
Asch van Wijck, De Geer van
Oudegein en Muller en combi-
neert alle door de stad lopende
Rijntakken tot een rivierenstelsel
dat diverse eilanden omsluit. De-
ze auteur ziet in zijn geconstru-
eerde waterloop 'een complete
overeenstemming' met de Deline-
atio Veteris Castri uit 690.
Acket (1931) bespreekt de Rijn-
loop ten westen van de stad aan
de hand van de kaarten van de
Vrijheid der stad, door Evert van
Schayck in 1539, Jacob van
Deventer omstreeks 1570 en
Gaspar Specht in 1696. Door ver-
gelijking van deze kaarten en de
vooronderstelling dat de Rijn de
stad verlaat in het verlengde van
de Waterstraat, komt Acket tot de
conclusie dat de loop van de
rivier moet zijn geweest: een stukje
Vleutensevaart, Damstraat, Leidse-
Muller (1876)
neemt voor een groot deel de
rivierloop van De Geer van Oude-
gein over, hoewel hij aarzelt over
de Minstroom als toegang tot de
stad. Wel is hij zeker van de loop
via Achter Sint-Pieter en Oud-
kerkhof richting Ganzenmarkt,
dit in verband met de toen recen-
te ontdekking van een schoeiing
onder de Sint-Willibrordkerk in
de Minrebroederstraat, die wees
in de richting van Achter Sint-
Pieter en een eerder gedane ont-
dekking van een schoeiing ten
zuiden van het Oudkerkhof. Dan
volgt deze auteur De Geer weer
door de rivier door de Oude-
gracht tot aan de Jacobibrug te
laten stromen. Hij verklaart dit
door het bochtige verloop van dit
stuk gracht. Het vervolg van de
De twintigste eeuw
Een nieuwe theorie over de
binnenkomst van de Rijn in de
stad geeft Heeringa (1924). Hij
laat de rivier de stad binnenstro-
men via de 'Nieuwe Min' (ter
plaatse van de Abstederdijk) en
met een bocht overgaan in hel
zuidelijke gedeelte van de Oude-
gracht (bij de Twijnstraat), om bij
de Vollersbrug naar de Nieuwe-
gracht af te buigen. Dit wijkt af
van de tot dan toe 'gewone opvat-
ting' dat de Rijn de stad binnen-
stroomt via de huidige Min-
stroom naast het verpleeghuis
Sint-Hiëronymus in het zuidelijke
deel van de Nieuwegracht. De
38
maart I april 1996
UTRECHT
-ocr page 42-
weg tot aan het park Oog in Al,
waarvanaf de grens van de stads-
vrijheid gevolgd wordt. Bij Oog
in Al voegde zich een tak: de Lijn-
pad Rijn, die zich bij de Tolsteeg-
poort afsplitste van de hoofdtak,
om door het gebied van de latere
moesgrachten (in de huidige
Dichterswijk) en het Jaarbeurs-
terrein naar Oog in Al te stromen.
De aftakking van de Lijnpad Rijn,
een strategisch punt, wordt gemar-
keerd door de Bijlhouwerstoren,
die iets binnen de andere vesting-
werken stond en ook ouder was.
Het toponiem Lijnpad betekent
jaagpad.
Van Vuuren (1932) vraagt zich af
of een hoogterug, die de Kromme
Nieuwegracht, Jansdam, Minre-
broederstraat en de Oudegracht
naar het noorden volgt, niet een
verlande rivier is, en ondanks de
aangetoonde kunstmatige opho-
gingen al in eerste aanleg aan-
wezig was.
bevestigd. Als argumenten noemt
deze auteur het voorkomen van
een belangrijke scheidslijn op de
plaats van de noordoever van de
rivier en een vermoedelijke dijk,
zoals blijkt uit het toponiem
'Hogherstraete' nabij het Barbara-
gasthuis (Oudegracht 158). Het
gedeelte van de Oudegracht tus-
sen de Bakkerbrug en de Weerd-
singel moet gegraven zijn in de
12e eeuw.
schoeiing bij de bouw van het
postkantoor in de jaren twintig.
De huidige bocht in de Voorstraat
zou met een bocht in de rivier
samenhangen. De merkwaardige
plaats van de toenmalige parochie-
grens tussen Buurkerk en Jacobi-
kerk halverwege de Plompetoren-
gracht zou worden verklaard
doordat deze langs de rivier liep.
De loop langs de Waterstraat
leidde Labouchère af uit de boch-
tige rooilijn en de naam van de
straat.
LaBouchère(1940)
II
1
7P
/
J
"1
]
1/
1 /
/
5
/
/ \i
L
Laboudière (1940)
neemt de theorie van Heeringa
over, maar noemt de riviertak
door de stad de Vecht. De Rijn
zelf komt uit het Kromme Rijnge-
bied en vervolgt door de Lijnpad
Rijn zijn weg. Nieuw is de theorie
van Labouchère om de rivier bij
de Drakenburgstraat van de Oude-
gracht af te laten buigen over de
Neude, richting Voorstraat, en in
de buurt van de Plompetoren de
stad te laten verlaten, waarna de
rivier via een grote bocht weer
de stad binnenkomt en langs de
Waterstraat en de Daalsedijk ver-
der stroomt. De veronderstelde
rivierloop over de Neude wordt
verklaard door de vondst van een
Immink (1946)
zegt voor het eerst iets meer over
de Vechtloop. Hij neemt aan, dat
voor de stadsbuitengracht ter
plaatse van de Weerdsingel ge-
bruik is gemaakt van een oude
Vechtarm op grond van het boch-
tige verloop van deze singel; het
toponiem 'weerd' duidde op een
door water omgeven stuk land,
ten noorden van de singel. Een
andere aanwijzing zag hij in een
in vloeiende bochten verlopende
perceelscheiding op een tekening
in het kaartboek van Sint-Jan.
Deze auteur veronderstelt voorts,
dat voor de stadsbuitengracht bij
39
Van Galen (1939)
vermoedt een Rijnloop vanaf de
Ganzenmarkt naar het westen,
zoals bij de opgravingen in 1971
bij Hoog Catharijne zou worden
taart I april 1996
UTRECHT
-ocr page 43-
De theorieën over de rivierlopen
in de stad Utrecht
Jongkees (1947)
p-^--^'.;; ,
1
V 71>
1
l
/ Ui
kerk ten opzichte van het veron-
derstelde kerkenkruis.
Diverse vondsten van schoeiingen
en schuiten ongeveer op de hui-
dige perceelscheiding tussen het
Domplein en het Oudkerkhof
worden door Jongkees in ver-
band gebracht met een gegraven
water: de Sint-Maartenssloot. Op
grond van het feit dat hier slechts
middeleeuwse vondsten zijn ge-
daan, moet dit water pas in de
middeleeuwen zijn gegraven.
de Tolsteegsingel gebruik is ge-
maakt van een oude Vechtarm.
Deze loopt in een bocht en paral-
lel aan de toenmalige loop van de
Minstroom. Stadsgracht en Min-
stroom hebben dan beide als
twee stroomdraden in een oude
bedding van de Vecht gelegen.
Dat de stadsgracht op deze plaats
van natuurlijke oorsprong is,
wordt ondersteund door een oor-
konde waarin het stroomregaal of
(vis)recht op de rivieren van dit
stuk stadsgracht wordt genoemd.
Daaruit blijkt dat we hier te doen
hebben met een vanouds natuur-
lijke waterloop. De bisschop ver-
klaart onder meer visserij te ver-
lenen 'dor der stadt borggrave
van Utrecht achter Sint-Nicolaas
van de Nickercule tot de Tollen-
stege in dienstmans stat' aan heer
Wemaer zoon van heer Vrederic.
(Oorkonde van 1 mei 1303,
Berkelhach van der Sprenkel,
Regesten der bisschoppen, 32).
Immink neemt de loop van de
door de stad stromende Rijnarm
over van zijn voorgangers met
uitzondering van het noordelijke
deel, dat met de Vecht samen-
komt in de buurt van de Weerd-
sluis op grond van aanwijzingen
voor de nabijheid van een rivier
en de lichte bocht in het noorde-
lijke uiteinde van de Oudegracht.
Voorts stroomde de Rijn volgens
Immink door de Kromme Nieu-
wegracht en waarschijnlijk door
de Jansdam, Minrebroederstraat
en Ganzenmarkt en niet door
Achter Sint-Pieter en Oudkerk-
hof. Dit naar aanleiding van een
opmeting in een funderingssleuf
op de Kromme Nieuwegracht,
waaruit een rivierbedding is aan-
getoond.
Ook Vollgraff, Van Hoorn &
Jongkees (1946)
menen dat de Rijn, komende van
de Oudelle, naar het oosten boog
en de Kromme Nieuwegracht
volgde. Dit naar aanleiding van
een opgraving in de tuin van het
pand Achter Sint-Pieter 22, waar
de nabijheid van een rivier werd
aangetoond en de bovengenoemde
opgraving bij een pand op de
Kromme Nieuwegracht.
Jongkees zelf (1947) neemt weer
de Rijnloop van Heeringa over.
Jongkees voert wat meer argu-
menten aan: de vondst van een
restant van een rivierbedding in
een Romeinse context in een
pand op de Kromme Nieuwe-
gracht; het toponiem Runnebaan
dat aan de Rijn herinnert; de
hoogtekaart in het Jaarboekje
Oud-Utrecht van 1932; de ver-
melding in 1319 van een water
ter plaatse van de Ganzenmarkt;
de vondst van schoeiingen op de
Ganzenmarkt en in de Minre-
broederstraat; de immuniteits-
grenzen van Sint-Pieter en Sint-
Jan; de vermelding in een charter
uit 1127, dat woningen aan de
Vuylsteech (tegenwoordig Anna-
straat) aan het water liggen; de te
noordelijke ligging van de Jans-
Haaknta Wagenaar (1971)
voegt aan de veronderstelde rivier-
loop van Labouchère uit 1940
nog een bocht toe: een meander
vanaf de Oudegracht bij de
Vollersbrug over het Servaasbol-
werk naar de Runnebaan, op
grond van een in 1970 gevonden
rivierbedding tijdens nieuwbouw
van de Willem Amtsz Stichting.
40
maart I april 1996
UTRECHT
-ocr page 44-
^t
delijke Oudegracht volgt. Deze
tak buigt dan in westelijke rich-
ting af naar de Weerdsingel en
stroomt via de Waterstraat en het
Vredenburg naar Achter Claren-
burg. De loop van deze arm
wordt wederom verklaard met de
hoogtekaart, voorts met het
bochtige verloop van de Weerd-
singel, de vondsten van rivier-
schepen bij de Waterstraat en de
vondst van een restgeul bij Achter
Clarenburg. Hoewel de titel
'Utrecht aan de Rijn, Middel-
eeuwse Rijnloop en wordings-
geschiedenis van de stad Utrecht'
doet vermoeden dat het hier om
een middeleeuwse Rijnloop gaat,
haalt de auteur toch regelmatig
de Romeinse periode aan en lijkt
de Rijn niet van bedding veran-
derd vanaf de Romeinse periode
tot aan de volledige verlanding.
worden echter niet aangehouden,
en wel naar aanleiding van de
vondst van rivieroevers in de Je-
ruzalemstraat en op het Pieters-
kerkhof. Het verdere verloop
wordt weer overgenomen van
Immink tot aan de Bakkerbrug,
vanwaar de Rijn zijn weg vervolgt
naar het westen; dit naar aanlei-
ding van de hierboven genoemde
vondst van een rivierbedding
onder Hoog Catharijne.
Evenals Van Galen verwerpt De
Groot de natuurlijke oorsprong
van het noordelijke gedeelte van
de Oudegracht. Hij baseert zich
daarbij op de aanwezigheid van
oeverwalafzettingen, die wat sedi-
mentatierichting betreft niet met
de richting van de Oudegracht
stroken, maar wel met rivierlopen
ongeveer haaks hierop. Ook de
noordelijke Vechtloop, ongeveer
ter plaatse van de Weerdsingel,
wordt van Immink overgenomen.
Deze loop wordt door uitgebreide
archeologische waarnemingen
bevestigd. Bij de Tolsteegsingel
neemt De Groot een natuurlijk
water aan, namelijk de Vecht, die
dan met een wijde boog via het
Wilhelminapark en Buiten Witte-
vrouwen naar de noordelijke
stadsgracht loopt.
Een nxewy/e hypothese^
Onder door de mens opge-
brachte ophogingslagen bevindt
zich de natuurlijke ondergrond
van de stad Utrecht. Op een
ondergrond van pleistocene
dekzanden bevinden zich louter
rivierafzettingen. De jongste van
deze afzettingen kunnen worden
verdeeld in vijf fysisch-geogra-
fisch herkenbare gebieden: drie
stroomruggen (in het zuiden, in
het midden en in het noorden
van de stad) en twee komgebieden
tussen deze stroomruggen in ge-
Van Winter (1972, 1975)
volgt de mening van Immink en
Jongkees en laat de Rijn via de
Minstroom, de zuidelijke bocht
in de Oudegracht, de Nieuwe-
gracht en de Kromme Nieuwe-
gracht naar de Jansdam, Minre-
broederstraat en Ganzenmarkt
stromen op grond van de huidige
hoogtekaart, de topografie met de
afwijkende (naar het noorden
verschoven) ligging van de Jans-
kerk ten opzichte van het kerken-
kruis en het toponiem Oudelle.
Daarna wijkt zij echter van al
haar voorgangers af door de Rijn
naar het zuiden te laten stromen
door de Oudegracht, om ter
hoogte van de Geertekerk naar
het westen af te buigen en te
vervolgen in de Lijnpad Rijn. Dit
alles op grond van de huidige
hoogtekaart en een door archeo-
logen geconstateerd niveau-
verschil in de Romeinse tijd aan
de westzijde van het voormalige
castellum. De toen opgegraven
rivierbedding onder Hoog Catha-
rijne kan volgens deze auteur
slechts van een kleine zijarm ge-
weest zijn.
Van Winter beschrijft voorts nog
een rivierarm, die aftakt bij het
stadhuis en de loop van de noor-
;'
—"*<.'
DeGtoot(1983)
ïi
1
/"
i
il /
f/"
IL
hs^'^
41
De Grool (19Si)
volgt de mening van Immink en
laat de Rijn langs het zuidelijk
deel van de Oudegracht door het
Nieuwegrachtgebied naar de
Kromme Nieuwegracht lopen. De
Runnebaan en het zuidelijk deel
van de Kromme Nieuwegracht
maart I april 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 45-
De theorieën over de rivierlopen
in de stad Utrecht
legen. Stroomruggen worden ge-
kenmerkt door het voorkomen
van voornamelijk rivierzand. Lager
gelegen kommen bestaan groten-
deels uit vette klei. Over grote
delen van deze afzettingen komen
kleiige overstromingslagen uit de
middeleeuwen voor. Gedeelten
zijn geërodeerd en alles is afgedekt
met een door mensen opgebracht
ophogingspakket. De natuurlijke
ondergrond kan daarom soms
meters diep zitten.
De oudste van de stroomruggen
bevindt zich in de zuidelijke bin-
nenstad <1> (zie bij dit nummer
op het kaartje). Deze is vanaf
3500 jaar geleden afgezet door de
Vecht, een zijrivier van de Rijn. De
Vecht moet al voor de Romeinse
tijd elders een bedding hebben
gekozen, want in de Romeinse
periode was hier slechts een rest-
geul of helemaal niets meer van
over. Langs deze restgeul vond in
ieder geval al in de eerste eeuwen
na het begin van onze jaartelling
bewoning plaats. Deze bewoners
hadden de hoogste natuurlijke
plek in de omgeving gekozen.
De Romeinen kozen voor hun
castellum een plaats die zelfs nog
lager lag.
De dwars door deze stroomrug
lopende Oudegracht moet op
grond van de aan weerszijden van
de gracht gevonden afzettingen
als gegraven worden beschouwd.
De hierin voorkomende bocht
(bij de Twijnstraat) is in de twee-
de helft van de 12e eeuw op
natuurlijke wijze ontstaan door
sterke stromingsactiviteit, waar-
schijnlijk door overstromingen.
Sporen van deze overstromingen
zijn op verschillende plaatsen in
de stad teruggevonden. Ook kro-
nieken maken hier voor de jaren
1170 en 1173 melding van.
Ten noorden van deze stroomrug
bevindt zich een komgebied
waarin voornamelijk klei is afgezet
<2>. De Oudegracht ten noorden
van de Geertebrug is door dit
komgebied heen gegraven. Er heeft
hier vrijwel geen natuurlijke
bochtvorming plaatsgehad in hel
moeilijk te eroderen pakket van
zware klei. Het toponiem 'Oudelle'
voor het oostelijk deel van dit ge-
bied wijst op een kom, niet op
een 'oud rivierdal', omdat hier in
ieder geval sinds de tijd dat er
geschreven bronnen bekend zijn
geen rivier (meer) heeft ge-
stroomd. Er is althans in dit ge-
bied geen enkel spoor van een
restgeul aangetroffen. De afslui-
ting van de hier gevonden kleiige
rivierafzettingen door een Ro-
meins vegetatieniveau dateert de-
ze afzettingen in de Romeinse tijd
of eerder. Er is dus geen sprake
van middeleeuwse rivierafzet-
lingen. Alleen een kleiige over-
stromingslaag kan in de vroege
42
maan I april 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 46-
middeleeuwen gedateerd worden.
De noordelijk hiervan afgezette
stroomrug <3> is gevormd door
de Rijn, die in ieder geval vanaf
de Romeinse tijd grotendeels
dezelfde bedding heeft aange-
houden. De rivier is in deze tijd
slechts weinig naar het noorden
opgeschoven. Alleen in de buurt
van het Pieterskerkhof heeft de
Rijn haar bedding verlegd en is
de flauwe bocht uit de vroege
Romeinse tijd tamelijk scherp
geworden. Aan de binnenkant van
de genoemde flauwe bocht bouw-
den de Romeinen aan het begin
van onze jaartelling hun limesfort.
De Rijn is daarna nog zeer actief
geweest, want er is sindsdien onge-
veer een meter oeverwal afgezet.
Daardoor zijn deze afzettingen
veel jonger dan de stroomrug van
de zuidelijke binnenstad. In de
loop van de middeleeuwen nam
de rivieractiviteit af. Uit waarne-
mingen, maar ook op theoreti-
sche gronden, valt af te leiden dat
de beddingbreedte bij de komst
van de Romeinen ongeveer 250
meter was en in de Karolingische
periode ongeveer 130 meter. Zo
ontstond er in de late middel-
eeuwen een restgeul waarvan het
noordelijke en oostelijke deel van
de Kromme Nieuwegracht en de
Oudegracht tussen Stadhuisbrug
en Bakkerbrug nog deel uitmaken.
Hoewel de aanwijzingen van
rivieroevers fragmentarisch en
moeilijk te dateren zijn, ontstaat
uit de gegevens wel een algemeen
beeld van een in de tijd naar het
noorden opschuivende rivier, die
haar eindbedding had ongeveer
ter hoogte van de Annastraat en
de Minrebroederstraat. De zeer
flauwe bocht uit het begin van de
Romeinse tijd heeft in de middel-
eeuwen plaats gemaakt voor een
tamelijk scherpe bocht ter plaatse
van het noordoostelijk deel van
de Kromme Nieuwegracht, die
daarom gezien kan worden als de
gekanaliseerde restgeul van deze
rivier.
Uit de gevonden stromingsrich-
tingen volgt, dat de Rijn in de
Romeinse tijd uit zuidoostelijke
richting de stad binnenkwam,
ongeveer bij het huidige Lepelen-
burg. De middeleeuwse rivier
kwam meer vanuit het zuiden,
maar is in het Nieuwegracht-
gebied niet meer terug te vinden.
Daarom moet ook deze rivier
ongeveer bij het Lepelenburg de
stad zijn binnengestroomd.
Op diverse plaatsen is een erosie-
niveau waargenomen, dat op het
eind van de Romeinse periode
kan worden gedateerd. Daar
overheen is vaak een natuurlijke
kleilaag aangetroffen van gemid-
deld een halve meter dik, een be-
wijs dat er na de Romeinse bezet-
ting veel overstromingen geweest
zijn. Veelal wordt deze (meest
vondstloze) kleilaag, die ook in het
zuidelijke komgebied is aange-
troffen, afgedekt door ophogings-
lagen uit de 13e eeuw of later,
waardoor een meer nauwkeurige
datering niet mogelijk is. Het
gebrek aan vondsten lijkt erop te
wijzen, dat er weinig bewoning
was in Utrecht in de vroege mid-
deleeuwen.
Ten noorden van de oeverwal van
de Rijn bevindt zich een kom-
gebied <4>. Eigenlijk kan alleen
het westelijk deel van dit gebied
met veenvoorkomens bij de
Catharijnesingel een komgebied
genoemd worden. Naar het oosten
toe gaat dit komgebied geleidelijk
over in een laagliggende, horizon-
tale zandafzetting.
De jongste stroomrug is die van
de middeleeuwse Vecht in de
noordelijke binnenstad <5>. Deze
stroomrug is in de 12e eeuw afge-
zet door een zich snel naar het
noorden verplaatsende Vecht. Uit
de gevonden beschoeiingen blijkt,
dat deze steeds werden aangepast
aan de zich verplaatsende rivier,
evenwijdig aan de Waterstraat.
Alle oeverwalafzettingen en schoei-
ingen in het gebied wijzen op de
zuidelijke oever van een oost-west
gerichte rivierloop. De noordelijke
stadsbuitengracht kan als een
gekanaliseerde restbedding van
deze rivier worden beschouwd.
De waarnemingen wijzen op een
rivier die hier slechts in de mid-
deleeuwen heeft bestaan.
Tor slot
Uit het historische overzicht
blijkt, dat de vele ontwikkelde
hypothetische rivierlopen geba-
seerd zijn op zeer weinig kennis
van de natuurlijke ondergrond
van de stad. De meeste auteurs
baseren hun theorie op slechts
enkele uitgangspunten en nemen
voor het overige de rivierlopen
van vroegere auteurs over. Het lijkt
erop, dat alle theorieën uiteinde-
lijk teruggaan op de 'Delineatio
Veteris Castri' of op een ons on-
bekende tekst bij deze platte-
grond.
Opvallend is, dat alle auteurs ge-
fixeerd zijn op de rivierloop door
de stad. Er bestaat weinig interesse
voor de verdere geografische situ-
atie, ook al is deze net zo goed
belangrijk om conclusies te kun-
nen trekken over de vroege topo-
grafie en bewoning van het stads-
gebied.
De eerste volledig beschreven
rivierloop wordt gegeven door Van
Asch van Wijck (1835), waarbij
deze zich baseert op gegevens van
vroegere auteurs. Naarmate er meer
43
irt I april 1996
UTRECHT
-ocr page 47-
De theorieën over de rivierlopen
in de stad Utrecht
concrete gegevens van de onder-
grond bekend worden door
onder andere archeologisch onder-
zoek, wordt ook het waarschijn-
lijkheidsgehaltc van de recon-
structies steeds groter. Een enkele
keer wordt deze ontwikkelings-
lijn doorbroken door 'rebellen'
zoals Labouchère (1940) en Van
Winter (1972, 1975). De hypo-
thetische rivierloop die door de
meeste argumenten gestaafd wordt,
is gegeven door de Utrechtse
stadsarcheoloog De Groot (1983,
1993). Toch verlaat ook hij zich
op niet onderbouwde gegevens
van vroegere auteurs met betrek-
king tot een rivierloop door de
zuidelijke oude stad. Het moge
duidelijk zijn, dat slechts een
gedetailleerd onderzoek van de
natuurlijke ondergrond een eind
kan maken aan toekomstige
speculaties.
Noten
(1)   Onder de Oudelle wordt tegen-
woordig algemeen het gebied
tussen de Oudegradit en de
Maliesingel verstaan.
(2)    De op deze plaats beknopt beschreven
natuurlijke ondergrond zal in een
nog te verschijnen publicatie in het
Historisch Geografisch Tijdschrift
uitvoeriger worden behandeld en
onderbouwd door de auteur van
dit artikel.
Literatuur
Acket, M.N., 'Een merkwaardige
kaart van Utrecht en omgeving' JOU
1931,44-77.
Asch van Wijck, H.M.A.J. van,
Geschiedkundige beschouwing van
het oude handels-verlceer der stad
Utrecht van de vroegste tijden af tot
aan de Ue eeuw
I (Utrecht 1835).
Byvanck, A.W. (ed.), Itinerarium
Antonini Excerpta Romana, De bron-
nen der Romeinse geschiedenis van
Weder/anc/l 1931-1947,536-537.
Calkoen, G.G., Wateren, binnen het
Sticht van Utrechten daarmede in
verband en gemeenschap zijnde
(typoscript Gemeente Archief Utrecht
11898-1899).
Galen, J. van, 'Waar lag de Noda?'
MOU 1939, 9-10.
Geer van Oudegein, J.J, de. Het
Oude Trecht als oorsprong der stad
Utrecht - Bijdragen tot de geschiede-
nis en oudheden der provincie
Utrecht uit de oorl(onden
(Utrecht
1860).
Groot, H.L. de, Schoeiingen, scherven
en schepen, Rijn en Vecht in Utrecht
in de elfde en twaalfde eeuw-
Docto-
raalscriptie Middeleeuwse archeolo-
gie UVA 1983 (niet gepubliceerd, een
wel gepubliceerde, verkorte weer-
gave is: Groot, H.L. de. Terugblik op
Traiectum, een archeologische schets
(Utrecht 1993).
Haakma Wagenaar, Th., 'Enige hypo-
thesen van Dr. G.C. Labouchère over
het middeleeuwse Utrecht' JOU
1971,
13-32.
Heeringa, K., 'Bijdrage tot de oude
geschiedenis van de stad Utrecht en
haar naaste omgeving'70L/1924,
55-70.
Holwerda, J.H., 'Het Oude Trecht' in:
Dorestad en onze vroegste Middel-
eeuwen [leiden
1929).
Hortensius, L., Historie ofte wijder
verklaringhe van de Utrechtsche
gheschiedenissen oorlogen ende
veranderinghen van denjare 1524
tot de beschrijvinghe van 't Bisdom
aen die van Bourgondien -
beschreven
door Lambertum Hortensium Mont-
fortium (1546); overgeset uyt de
Latijnsche in de Neder-duytsche tale
door A. Strick ('s Gravenhage 1625).
Immink, P.W.A., 'Iets over den
Rijnloop in Utrecht' /MOU 19 (1946)
53-60.
Jongkees, J.H., 'Aanteekeningen
over Utrechts oudste geschiedenis'
JOU )946/1947, 35-88.
Labouchère, G.C., 'De Geertekerk,
haar lotgevallen in de eerste eeuw
van haar bestaan' Utrechtsch Dagblad
29 november 1940.
Deze rivierloop
werd in iets andere vorm gepubliceerd
door Haakma Wagenaar (1971).
Monde, N. van der, Geschied- en
oudheidkundige beschrijving van de
pleinen, straten, stegen, waterleidin-
gen, wedden, putten en pompen der
stad Utrecht (litrechX
1844-1846).
Muller Fz.,S., 'Een en ander over
Trecht en Utrecht' Bijdragen voor
vaderlandsche geschiedenis en
oudheidkunde. Nieuwe reeks, IX,
Utrecht 1876, 282-313.
Muller Fz., 5. & Bouman, A.C. eds.,
Oorkondenboek van het Sticht
Utrecht tot 13011 [Utrecht \920).
Vollgraff, C.W., Hoorn, G. van &
Jongkees, J.H., 'Proefgraving ten
oosten van het Domplein te Utrecht'
Med. Kon. Ned. Ak. wetensch.; afd.
letterk.; nieuwe reeks: 9,
7 (1946)
253-278.
Vuuren, L. van, 'Bij de hoogtekaart
van de stad Utrecht' JOU 1932,48-50.
Winter, J.M. van, 'Utrecht am Rhein,
Mittelalterlicher Rheinlauf und
Entstehungsgeschichte der Stadt
Utrecht' Die Stadt in der europaischen
Geschichfe. Festschrift Edith Ennen
(Bonn 1972) 138-152.
Winter, J.M. van, 'Utrecht aan de Rijn,
Middeleeuwse Rijnloop en wordings-
geschiedenis van de stad Utrecht'
JOU 1975, 44-72.
44
maart I april 1996
UTRECHT
-ocr page 48-
D E
KEUZE VA
N
De keuze is deze keer van
Lisette Ie Blanc, conservatrice
van het museum Dorestad.
Museum Dorestad dankt zijn
bestaan aan de opgravingen, die
vanaf 1967 door de Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodem-
onderzoek (ROB) werden uitge-
voerd. Opgravingen hebben aan
het licht gebracht, dat in Wijk bij
Duurstede het Oude Dorestad heeft
gelegen, maar ook dat er reeds
bewoning was in de Bronstijd,
Ijzertijd en Romeinse tijd. Het
accent in het museum ligt op de
geschiedenis van Dorestad, dat zijn
bloeitijd beleefde in de jaren 750-
850. Getoond wordt de expositie
"Een beeld van een opgraving" .
Museum Dorestad is het enige
museum in Nederland, dat met
deze unieke en waardevolle expo-
sitie een goed beeld geeft van het
Vroeg-Middeleeuwse leven. Aan
de hand van bodemvondsten,
foto's en maquettes wordt inzicht
gegeven in het leven uit die tijd.
Een van de maquettes toont een
reconstructie van de haven, hét
belangrijkste aspect van Dorestad.
Dankzij de ligging op het kruis-
punt van twee belangrijke han-
delsroutes heeft Dorestad zich
ontwikkeld tot één van de belang-
rijkste handelssteden van Europa.
Kooplieden kwamen van heinde
en ver: uit Engeland, Scandinavië,
Erankrijk en Duitsland. Zij brach-
ten voorwerpen mee, bijvoorbeeld
Badorf aardewerk uit het Duitse
Rijngebied, en vijzels uit Erankrijk.
Zij namen ook produkten mee te-
rug uit Dorestad en betaalden met
eigen munt. Er zijn bijvoorbeeld
sceatta's gevonden, die afkomstig
zijn uit Engeland en Karolingische
denarri uit Frankrijk, Noord-Spanje
Maquette van
de haven van
Dorestad, ca 800.
Foto: ROB.
en Noord-Italië. Ook zijn er mun-
ten die in Dorestad geslagen
werden, gevonden in Frankrijk,
Engeland en Duitsland. Kortom
er heerste een en al bedrijvigheid.
Het was ook een rijke stad. Regel-
matig kwamen de Vikingen plun-
deren. Deze rooftochten en ook
de veranderende loop van de
rivier waren er de oorzaak van dat
de stad zijn betekenis verloor. De
bewoners bouwden elders hun
bestaan op. Dorestad lag er ver-
laten bij. Nabij de resten van
Dorestad ontstond in de dertiende
eeuw Wijk bij Duurstede.
De haven bestond uit een groot
aantal steigers. Het was een com-
plex van houten straten, soms
wel 200 meter lang. Deze steigers
rustten op verticale palen, waarop
een plankier van ongeveer drie tot
vier meter breedte lag. De vondst
van dit complex vertelt ook iets
over de ligging van de rivier. De
Rijn verwijderde zich steeds meer
naar het oosten door aanslibbing
in de binnenbocht van de rivier en
dat maakt het nodig de straatjes
steeds verder uit te bouwen. Zo
bleven de voeten droog als men
bij de schepen walde komen. Ook
zijn er sporen en plattegronden van
huizen gevonden. De huizen wa-
ren van hout, in de lengte gericht
op de rivier en waren twintig tot
dertig meter lang en zes tot acht
meter breed. De huizen bij de
rivier stonden dichter bij elkaar
dan verderop.
In het museum zijn verder res-
tanten van de scheepvaart te zien
zoals bootshaken, een scheeps-
ketting en scheepsnagels. Voorts
zijn er voorwerpen die het dage-
lijks leven tonen, zoals spinklos-
jes, speelfiches, mantelspelden,
haarspelden en schaatsen. Ook is
er wapentuig te zien en gebruiks-
voorwerpen uit de landbouw en
voedselvoorziening.
Museum Dorestad
Volderstraat 15
Wijk bij Duurstede
tel. 0343 - 571448
geopend dinsdag tot en met zondag van
13.30-17.00 uur
Voor groepen ook buiten genoemde
tijden. Tevens vi/orden er veel publieks-
gerichte aktiviteiten ondernomen.
45
maart I april 1996
U T R E C >1 T
-ocr page 49-
oud-utrecht
een levende vereniging
met hart voor Utrecht
Meepraten over de toekomst
Leden van de vereniging Oud-Utrecht weten waar-
over zij het hebben als zij zich verzetten tegen
aantasting van het historisch erfgoed. Zij praten
met gezag mee over het verleden en de toekomst
van hun stad en hun provincie.
Excursies, lezingen en forums
Oud-Utrecht organiseert excursies naar historische
gebouwen, tuinen en dergelijke. Daarbij gaan vaak
deuren open die normaal gesloten blijven.
Op lezingen en forums worden belangwekkende
historische en actuele ondenwerpen behandeld.
Behalve het Jaarboek en het Maandblad ontvan-
gen de 1800 leden van Oud-Utrecht elk jaar de
Archeologische en Bouwhistorische Kroniek, ver-
zorgd door de Stichting Publikaties Oud-Utrecht
(SPOU). Zo blijven de leden op de hoogte van de
altijd weer belangwekkende vondsten in Utrechts
bodem en historische gebouwen.
De Oud-Utrecht-Prijs
Oud-Utrecht bevordert de bestudering van de
geschiedenis van stad en provincie. Daarom is in
1992 de Oud-Utrecht-Prijs ingesteld, groot 3000
gulden. Eens in de twee jaar wordt deze prijs toe-
gekend aan de schrijver(s) van het beste artikel
over de geschiedenis van Utrecht.
Zo blijft Oud-Utrecht actief om de kennis van het
verleden van stad en provincie te vergroten.
Wie hart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel: 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
-ocr page 50-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
adres
iül
(5 O
u ï
Ml
woonplaats
L o » —r ^
postcode
geboortedaturn^
s--.ë
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
ü met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
met ingang van het volgende jaar
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de geschiedenis en het heden van stad en
provincie. Het is met zijn artikelen, boekbesprekingen
en 'verenigingsnieuws' onmisbaar.
Het Jaarboek Oud-Utrecht is bekend om zijn boelende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
/Muus
NVM
/^/
Makelaardij in
onroerende goederen
• Aan- en verkoop-
begeleiding
• Taxaties
• Hypotheken
• Verzekeringen
Plompetorengracht 18
_______Utrecht
_______
030-234 00 08
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
Activiteiten o.a. op het gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
1
l&B
J&B Conseil B.y.
Rika Hopperlaan 17, 3584 GM Utrecht
Tel. 030 - 254 32 12, Fax 0.30 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU
o.m. restauratiefinancieringen en hypotheken
-ocr page 51-
oud-utrecht
hier
postzegel
plakken
''J.'
•;(..:■ ^ -V
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht
Oud-utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de l<ennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
0UDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
IJ KONINKLIJKE BESCHIKKING
HOFLEVERANCIER
TAILORSSINCE1850
ER IS EEN BAN
WAAR OUDE WAARDE
NOG TN FRF
WORDEN GEHOUDEN.
InJd
Crediet en Effecten Bank
Herculesplein 5, Utrecht
-ocr page 52-
A8-.TS OCriqol
Utrecht
6 9e jaargang nummer 3
Medeleven in het feest van de instelling... '"'"'
Uit de geschiedenis van het Universiteitsmuseum
Nijverheid
Industriële bedrijvigheid in de Vechtstreek: industrie en water
Richard ffl
Opening
Universiteits-
museum
-ocr page 53-
Boeken over
UTRECHT,
stad en provincie,
hebben wij altijd
ruim in voorraad
GREEP Schilders bv
•    Restauratiewerken
•    Onderhoud
Eendrachtlaan 260
3526 LB Utrecht
Tel. 030-288 21 31
Broese Kemink
*;
boekverkopers aan de stadhuisbrug
utrecht 030-2313804
JUF
t R 1 Ë N

P
5 BOUW
•    Restauratiewerken
•    Nieuwbouw
•    Onderhoud
Aannemingsbedrijf
H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
Tel.: 030-2412 912
Fax: 030-2413 934
^yf:i/é//y^^fi/hi
Lul \ftl ■\nlu/iiaii \ ('nnni>i\i hap
.7/'r//r yrr/^i-ij/zwf,//7 /9
./vT/^ .0. /6 )'//,r,//.W. /;■■//■ 2// y^ó/y
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
ij drukken
ook
uw kosten
Bel ons voor een offerte
é^
&>LIS144N
BOUW&VAST3C£D
DE BOER CUPERUS
ONDERDEEL VAN ROTO SMEETS DE BOER
TELEFOON ü30'/8y'/8??
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-6956644
-ocr page 54-
Van de redactie
Colofon
Oud-Vtrecht
Tweemaandelijks tijdschrift
69e jaargang nr, 'i
mei/juni 1996
ISSN 1380-7137
Oud-Utrecht is een uitgave van de
Vereniging Oud-Ulrecht, vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van
de kennis der gescliiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter: \.W. Lemaicr
Sccrclariaal: Mw. J.C.M. Pcnnings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht.
PcnniiigmecsdT.- J. Baars.
ökunt zich opgeven als lid van de vcvfni-
ffng Oud-Vtrccht door te schri/vcn naar:
Oud-Utrecht,
Anlwoordnummer 3335,
3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 54,= per
jaar (26-ƒ 30,=; 65+ / 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
P. Kroes. Tel. 25i4099.
Betaling contributie op giro 575520.
Redactie: M. Dolfin, M. van Hattem,
B. \an den Hoven van Genderen,
M.C van üudheusden,
B. van Santen, E. Tigelaar,
M. van de Vrugt, A. van der Zeljden.
Redactieadres:
Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht,
Vormgeving.- De Vormers, Utrecht
Druk: De Boer Cuperus
Oud-Utrecht. Tweemaandehjks tijdschrift
verschijnt zes maal per Jaar.
Deadline agenda volgende nummer:
15 juni 1996, verschijningsdatum
1 aiigustus.
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 'A of 3 '/l
inch floppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0of5.1)
Aanbevolen omvang tussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
noten zo beperkt mogelijk gehouden
moet worden. Het gebruik van tussen-
kopjes wordt aangeraden; Illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Dit maal openen wij met een bericht over de redactie zelf. Ons medelid Erik Tichelaar heeft te
kennen gegeven de redactie te willen verlaten om zo meer tijd te hebben voor eigen onderzoeks-
en publicatiewerkzaamheden. Wij zullen zijn inbreng en persoon zeker missen. Hoezeer mag
blijken uit de "ontdekking" die hij nog op de valreep deed over het verblijf van de latere engelse
koning Richard UI hier in Utrecht. Aanleiding voor dit onderzoek was het aardige artikeltje dat de
redactie ontving van mevrouw Fanny Huisman. Binnen de redactie bleek enerzijds onbekendheid
te bestaan over dit feit, anderzijds was het bericht wel bekend, maar werd het als "zo'n verhaal"
tenminste sceptisch hekeken. Reden dus om na te gaan of er op eenvoudige wijze iets meer duidelijk-
heid in deze zaak kon worden verschaft. Erik Tichelaar heeft deze taak op zich genomen.
Het resultaat leest
u in dit nummer.
Van het bestuur kwam de volgende mededeling:
Punt 8 op de agenda van de Voorjaarsledenvergadering op 5 juni luidt: Wijziging statuten en huis-
houdelijk reglement.
Uiteraard liggen exemplaren tijdens de vergadering ter inzage. Verder kan men de tekst inzien bij
de receptie van de Cemeentelijke Archiefdienst, Alexander Numankade 199.
Openingstijden: ma: 13.30-17.00 uur; di, wo, vrij: 9.00-17.00 uur; do: 9.00-21.00 uur; za: 9.00-
12.30 uur.
Inhoud
Van de redactie
Universiteitsmuseum
t^ledeleven in het feest van de instelling..,
P,D, 't Hart
Agenda
Ricliard III
Fanny Hulsman
Erik Tichelaar
Boeltenschouw
Nijverheid
W. van den Broeke
Van de leestafel
De Keuze
Loosdrechts porselein beschilderd met een waterlandschap
Conny G. Bogaard
51
52
59
60
62
66
68
69
51
mei /juni 1996
UTRECHT
-ocr page 55-
Medeleven in het feest \an de instelling.
Uit de geschiedenis van het Universiteitsmuseum
Regelmatig ziet men op dit moment mensen werken achter het hoge ijzeren
toegangshek van de Oude Hortus, op het einde van de Nieuwegracht in de
buurt van de Agnletenstraat. Vrijwilligers uit de buurt en leden van de
Utrechtse Rotary-clubs hebben er in de afgelopen jaren onder leiding van tuin-
architect Copijn een ware lusthof geschapen. In de Lange Nieuwstraat is na de
bouwvakvakantie van 1995 een deel van het oude Botanisch Laboratorium
gesloopt en zijn bouwvakkers begonnen met geheimzinnige werkzaamheden.
Dit alles als voorbereiding op de grote dag: 11 oktober 1996, waarop het
Universiteitsmuseum aan een nieuwe periode in zijn bestaan begint.
(1744-1817), hoogleraar Philo-
sophia, Physica en Metaphysica
van 1775 tot 1815. Zij moesten
daarvoor naar het Theatrum Ana-
tomicum et Physicum aan de
Lange Nieuwstraat dat tussen
1726 en 1818 als Natuurkundig
Laboratorium van de Universiteit
dienst deed. (Met de verhuizing
van het Universiteitsmuseum keert
dus een deel van de collectie
terug naar een vertrouwde omge-
ving.) Rossijn had er zelf belang
bij, want de universiteit was niet
rijk en hij kon nu dankzij het
Gezelschap instrumenten kopen
die hij ook kon gebruiken voor
zijn eigen onderwijs en onderzoek.
Anders had hij ze uit eigen zak
moeten betalen.
Het Gezelschap verzorgde ook le-
zingen, vaak over thema's die het
belang van wetenschap voor het
dagelijks leven aantoonden. Bij-
voorbeeld over 'De vijligheids-
lamp, uitgevonden om in de
mijnen te gebruiken', 'Over het
golvenstillend vermogen van de
olie door onzen ijverigen stadge-
noot P. van Griethuizen opnieuw
ter baan gebracht en ter beveili-
ging van dijken voorgesteld' of
'Over het dieet der Nederlanders,
in verband tot den volksgeest'.
De leden van het Gezelschap
hebben in de vorige eeuw ook
zelf proeven gedaan. Zij namen
bijvoorbeeld instrumenten mee
naar huis om daar familie en
vrienden versteld te doen staan met
demonstraties van natuurkundige
verschijnselen. Maar na 1870
kwam de klad erin. Een van de
redenen was, dat de natuurkunde
de kinderschoenen ontgroeide en
het bevattingsvermogen van de
gemiddelde leek begon te over-
stijgen. Bovendien bepaalde de Wet
op het Hoger Onderwijs dat de
Mooie dochters
Het is allemaal begonnen in
1918. Om precies te zijn in het
Natuurkundig Laboratorium aan
de BijIhouwerstraat. Amanuensis
M.F. Filbri had met zijn gezin in
dat gebouw gewoond en - volgens
de legende - de zolders tot verbo-
den gebied verklaard. Daar waren
- nog steeds volgens de legende -
de slaapkamers van zijn mooie
dochters. Filbri wist waar studen-
ten van dromen en had daarom
de zolders tot verboden gebied
verklaard voor mannen.
Na zijn overlijden in december
1917 verhuisde het gezin en lag
nieuwsgierigen niets meer in de
weg. Zo kwam het dat 'assistent
bij physica' dr. P.H. Van Cittert
op een gegeven moment rond-
neusde op de zolders. Weetgierig
keek hij achter een deurtje en
vond daar een stoffige verzameling
van zo'n 1.000 antieke instru-
menten. Op een aantal zat een
etiket waaruit bleek dat ze eigen-
dom waren van het 'Natuurkun-
dig Gezelschap'. Na een nauw-
gezette speurtocht kwam Van
Cittert er achter dat het ging om
het 'Gezelschap ter Beoeffening
en Bevordering van de Proef-
ondervindelijke Natuurkunde,
opgericht binnen Utrecht den 8.
December 1777'.
Het Natuurkundig Gezelschap
In de achttiende eeuw hebben
leergierige en welgestelde burgers
met belangstelling voor kunsten
en natuurwetenschappen tal van
genootschappen en gezelschappen
opgericht. Zulke clubs lietheb-
berden bijvoorbeeld in de natuur-
wetenschappen met allerlei
interessante proefjes: 'physique
amusante'. En ze vergrootten de
kennis van de leden door het
organiseren van demonstraties en
lezingen. Ze schreven ook prijs-
vragen uit om de meest uiteenlo-
pende vraagstukken op te lossen.
Het Utrechtse 'Natuurkundig
Gezelschap' had als doel onder
meer 'het onderzoeken van alle
zulke stukken, tot gemelde We-
tenschap (de natuurkunde 'tH)
behoorende, het beproeven van
alle zulke voortkomende Nieuwig-
heden, en het doen van alle zulke
Proeven als wegens den Aert van
het Onderwerp, den Omslag en
Kostbaarheid van den Toestel of
de onzekerheid van den Uitslag
min geschikt zijn om door een
byzonder Persoon te worden be-
handelt'.
De leden hebben genoten van
demonstraties door hoogleraren
zoals de stichter van het gezel-
schap, prof. dr. J.Th. Rossijn
52
P.D.-tHart
mei /juni 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 56-
Mevrouw Van Cittert bij de kist waarin het
archief van het Natuurl<undig Gezeischap
jareniang opgesiagen is geweest (Foto Jac.
P. Stolp, coliectie Universiteitsmuseum)
universiteiten onderzoek moesten
verrichten en dus kochten ze
voortaan zelf instrumenten.
In 1877 verhuisde de collectie
mee met het natuurkundig labo-
ratorium naar de Bijlhouwer-
straat. Daar droeg het Gezelschap
in 1889 alle instrumenten over
aan de universiteit, op voorwaar-
de dat de leden ze konden blijven
gebruiken. Maar in 1892 shep het
in en verdween de collectie naar
een stoffige rustplaats op de
zolders. Gelukkig vormden de
dochters van Filbri een onneem-
bare veste, want wie weet wat er
anders met de instrumenten
gebeurd zou zijn.
Den blik verruimen
Van Cittert besloot de instru-
menten te inventariseren en te
onderzoeken waar ze vandaan
kwamen en hoe ze werkten. Hij
vond bij de weduwe van profes-
sor Kapteyn het archief van het
Natuurkundig Gezelschap: in een
kist die zij - volgens een andere
legende - juist met de gemeente-
reiniging wilde meegeven. Een
speurtocht langs de ledenlijst
bracht aan het licht dat er nog
vier leden in leven waren. Dat
was volgens de statuten precies
voldoende om het Gezelschap in
1928 te laten herleven. Als er nog
maar drie leden waren geweest,
zou het automatisch zijn opgeheven.
De collecties zouden dan eigendom
worden van de Universiteit.
Van groot belang was de oprich-
ting in 1928 van de 'Stichting
Utrechtsch Universiteitsmuse-
um'. Doel was 'het bijeenbrengen,
uitbreiden en beheeren van eene
verzameling van geschriften en
voorwerpen, welke voor de ken-
nis van de geschiedenis van de
Utrechtsche Universiteit van be-
lang zijn te achten, het organisee-
ren van tentoonstellingen van
voorwerpen als bedoeld en al het-
geen verder wordt vereischt om
de belangstelling in de geschiede-
nis van het Universitair onderwijs
te wekken'.
Conservator-secretaris werd Van
Cittert. Van verscheidene kanten
werden antieke instrumenten te
koop aangeboden. Iemand stuur-
de bijvoorbeeld een foto van een
microscoop die hij wilde verko-
pen. Het was een 'Neurenberger
microscoop' van omstreeks 1750.
Van Cittert schreef de eigenaar:
'Het is een type dat zeer populair
geweest is wegens de goedkoopte
(hout en papier) en waarvan er
nog vele zyn behouden gebleven.
Indien U het wilt afstaan aan het
Utrechtsch Universiteitsmuseum
zyn wy bereid er een somma van
F. 25,- voor te betalen. Dit is m.i.
wel de uiterste prys die U er in
Holland voor maken zult'. In
1996 brengt zo'n instrument toch
al gauw 5.000 gulden op.
Op initiatief van de Stichting
begon een speurtocht naar in-
strumenten in de universitaire
instituten. De collectie werd (en
wordt nog steeds) bovendien
verrijkt doordat eigenaars waar-
devolle voorwerpen schenken of
in bruikleen afstaan.
In het bestuur van de Stichting
zat onder anderen de Utrechtse
astronoom prof.dr. A.A. Nijland,
directeur van de Sterrenwacht en
beheerder van het archief van de
Senaat. Hij was een verwoed ver-
zamelaar want toen in 1936 zijn
collectie aan de universiteit werd
overgedragen, bleek deze niet
alleen veel manuscripten en
prenten te omvatten, maar ook
documenten over de geschiedenis
van de universiteit.
In 1928 werd in het Academiege-
bouw de eerste tentoonstelling
geopend. Bij deze gelegenheid zei         Dehandtel^eningen
president-curator dr.mr. A.F. ba-         van prof. J. Th.
ron van Lynden onder meer: 'Het         Rossijn en andere
aanschouwen van het werk onzer         oprichters van het
voorouders heeft zijn bijzondere         Natuuricundig
beteekenis voor het onderwijs.         Gezelschap.
omdat het den studenten be-         (Foto Jac. P. Stolp,
scheidenheid leert door hen de         collectie Universi-
groote traditiën van het voorge-         teitsmuseum)
'S.
53
^^ï;;:^1/^ü.*'?
y.^
mei /juni 1996
UTRECHT
-ocr page 57-
Medeleven in het feest van de instelling...
Uit de geschiedenis van het Universiteitsmuseum
uiting te geven aan het medeleven
in het feest van de instelling, wier
bloei en belangen ten nauwste
met die der gemeente verbonden
zijn, heeft besloten, ten behoeve
van een te stichten Universiteits-
museum aan den Staat der Ne-
derlanden af te staan het voor dit
doel aangekochte gebouw Trans
nr.8'. Nadat hij de vergulde sleutel
van het gebouw (dat omstreeks
1634 is gebouwd) aan de rector
magnificus had overhandigd,
vervolgde hij: 'In het museum
zullen, naast herinneringen aan
den bloei van onze Universiteit,
voorwerpen een plaats vinden,
welke getuigen van het belang,
dat de stad in haar heeft gezien,
en, naar wij vertrouwen, zullen
deze ook in volgende jaren aan-
gevuld worden met bewijzen van
levendige belangstelling van het
gemeentebestuur en van de bur-
gerij. Moge de "Sol Justitiae" voor
Utrecht stralend blijven, met
warm licht onze oude stad blijven
beschijnen, zodat het museum,
ook in verre toekomst, kan getui-
gen van rijk wetenschappelijk
leven van onze universiteit'.
Een gegeven paard
Het was ook toen niet altijd
even verstandig een gegeven
paard in de bek te kijken. Het
pand bleek grondig te zijn uitge-
leefd, onder meer omdat het een
tijdlang als weeshuis had dienst
gedaan. De toestand was zo slecht
dat de tentoonstelling ter gelegen-
heid van het jubileum van de
universiteit in 1936 werd onder-
gebracht in het Geografische Insti-
tuut aan de Drift. Het Utrechtsch
Dagblad vond het een fraaie expo-
sitie. 'De rondgang heeft ons weer
laten zien, deels met hoe primitieve
middelen onze voorvaderen heb-
ben moeten werken in vergelij-
Hij schreef ook diverse artikelen,
onder andere in het Jaarboek van
Oud-Utrecht, en een beschrijven-
de catalogus van de verzameling
microscopen.
In 1934 begon hij aan de voorbe-
reiding van een tentoonstelling
bij het derde eeuwfeest van de
universiteit in 1936. In diezelfde
tijd sprak het gemeentebestuur
met de universiteit over een
geschikt cadeau om bij die gele-
genheid aan te bieden. Men werd
het al snel eens: 'een passend
gebouw, waarin ondergebracht
zou kunnen worden een verza-
meling van herinneringen aan de
Universiteit en waar gelegenheid
is voor het inrichten van kleine
tentoonstellingen'. De gemeente
kocht voor 18.000 gulden het
pand Trans 8 en op 22 juni 1936
was het zover. Burgemeester
dr.mr. G.A.W. ter Pelkwijk sprak
toen in de Academische Senaat de
gedenkwaardige woorden: 'De
gemeenteraad, van oordeel, dat er
alle aanleiding bestaat, der tradi-
tie getrouw, door een geschenk
Burgemeester Ter           slacht te duci: l.-^:iiicn en aan de
Pelkwijk opent op         andere zijde hen prikkelt deze
)9-J-r9J8meteer)        voort te zetten. De studie van de
'gouden'sleutel            ontwikkeling der instrumenten
de achterdeur van         moet een goed inzicht bevorderen
hetUniversiteiti-           in den bouw van het moderne
muieum aan de            instrument, dat vaak slechts door
Trans.                        zijn historie begrepen kan wor-
(FotoJac. P. Stolp,          den. De kennismaking met oude
collectie Universi-          methoden kan den blik verruimen
teitsmuseum)               en vaak tot hunne toepassing
ook in de moderne wetenschap
leiden'.
De tentoonstelling maakte ook
duidelijk dat de collectie een
goed onderkomen verdiende.
Getuigen van rijk
wetenschappelijk leven
Dankzij steun van onder an-
dere het Universiteitsfonds kon
de Stichting in de volgende jaren
diverse unieke instrumenten ko-
pen. Intussen ging Van Cittert
voort met zijn onderzoek. Dat
leidde onder andere in 1929 tot
een tentoonstelling in het Na-
tuurkundig Laboratorium over de
ontwikkeling van de microscoop.
54
mei /juni 199 6
-ocr page 58-
■H^W(*i«i!?^.i^;^«!;ïSï^'.W^^j*v
hij zijn functie neer. Het museum
was toen vooral een bewaarplaats
voor de collecties, de presentatie
kwam duidelijk op het tweede
plan. Dat had zo zijn gevolgen
voor de aantallen bezoekers: in
1948 waren er maar twee belang-
stellenden komen opdagen.
In de tussentijd had Van Cittert
in het Natuurkundig Laboratori-
um hard gewerkt aan de collectie
van het Natuurkundig Gezel-
schap, die (lot 1951) niet in het
pand aan de Trans was onderge-
bracht. Hij had onder meer de
verzameling uitgebreid en een
tentoonstelling over de microsco-
pen georganiseerd.
De Van Citterts
Het lag daarom geheel voor
de hand dat Van Cittert in 1951
Bannier opvolgde als directeur
van het Universiteitsmuseum.
Gesteund door een vrijwilligster
voor de administratie en zijn
vrouw dr. J.G. van Cittert-Eymers
king met de moderne outillage
van den huldigen tijd, maar tevens
heeft zij ons met bewondering
vervuld voor het vernuftig brein
van hén, die eens de wereld ver-
steld hebben doen staan door
hunne vindingen'. Burgemeester
ter Pelkwijk was minder geluk-
kig, omdat de tentoonstelling niet
in het pas geschonken gebouw
stond. 'Is dat niet jammer? Zou
het niet beter zijn dit te doen in
het provisorisch daarvoor inge-
richte gebouw aan den Trans?
Minder mooi, ik erken het! Wilt
u intusschen aanstonds belang-
stelling wekken voor het nieuwe
museum, dan zou het toch jam-
mer zijn het in de dagen van het
feest geheel ongebruikt te laten'.
Jammer of niet, het gebouw aan
de Trans moest eerst grondig
worden opgeknapt. Er was geen
centrale verwarming, geen toilet
en geen aansluiting op de water-
leiding. De universiteit kon en
mocht uit haar budget geen geld
reserveren om het grondig te res-
taureren, want bezuinigingen op
het wetenschappelijk onderwijs
zijn geen uitvinding van onze
tijd. Daarom was het goed dat er
onder de burgerij een Lustrumac-
tie was gehouden om geld bijeen
te brengen voor de noodzakelijke
reparaties en voor de inrichting.
De nauwe relatie tussen de ge-
meente en het Universiteitsmuse-
um werd opnieuw zichtbaar toen
Ter Pelkwijk op 19 september
1938 het museum eindelijk kon
openen met de sleutel die hij
twee jaar tevoren had overhan-
digd. De gasten werden eerst toe-
gesproken in de Aula, want het
museum zelf was te klein om alle
genodigden te herbergen.
Intussen was de gepensioneerde
geschiedenisleraar dr. W.A.F.
Bannier - voorzitter van de vereni-
ging Oud-Utrecht - al weer twee
jaar directeur. 'Voorlopig stond
hij aan het hoofd van een een-
mansbedrijfje in een krakkemik-
kig pand. Het was te klein om de
hele collectie te bergen; er was
geen telefoon; het was nauwelijks
mogelijk het gebouw te verwar-
men; er waren geen voorzieningen
om de spullen te beveiligen; het
gevaar van brand was levensgroot
aanwezig, behalve als het regende
want dan stroomde het water
naar binnen. Voor sanitaire stops
moest de arme man zich over de
binnenplaats naar het Academie-
gebouw reppen. Bovendien waren
er ook nog enkele universitaire
instellingen in gevestigd.
Onder die primitieve omstandig-
heden had Bannier zijn handen
vol aan de beschrijving van de
collectie, die voornamelijk be-
stond uit documenten, brieven en
prenten. In 1950 vond de vieren-
tachtigjarige het welletjes en legde
Directeur P.H. van
Cittert legt de laat-
ste hand aan een
tentoonstelling.
(Foto Jac. P. Stolp,
collectie Universi-
teitsmuseum)
55
mei /juni 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 59-
Medeleven in het feest van de instelling.
Uit de geschiedenis van het Universiteitsmuseum
1976 bleek ook nog dat het pand
brandgevaarlijk was. Daardoor
moest het bezoekerstal omlaag.
Maar in 1981 kwam de oplossing
voor de problemen. Tenminste ...
Te klein behuisd aan de
Biltstraat
In de jaren tachtig verhuisde
de faculteit Diergeneeskunde naar
De Uithof en daardoor kwam in
1980 het Pathologisch Instituut
aan de Biltstraat leeg te staan. Het
werd al gauw gekraakt. Toen
besloot het bestuur van de uni-
versiteit -volgens weer een andere
legende - van het ene op het an-
dere moment dat het pand (dat is
gebouwd in 1907-1908) geschikt
was voor het museum. Het werd
ontruimd, er werd wat aan ver-
timmerd, een deel van de collec-
ties kreeg er een onderkomen en
op 28 januari 1983 opende de
voorzitter van het College van
bestuur, dr. L. Ginjaar, er het
Universiteitsmuseum. Maar ook
dit pand was in veel opzichten
niet geschikt. Het was te klein om
de collecties te bergen en grotere
tentoonstellingen in te richten. In
de zomermaanden steeg de tem-
peratuur op drukke dagen tot on-
gekende hoogte, zodat personeel
en bezoekers naar frisse lucht
snakten. Het spreekt vanzelf dat
zoveel vochtige hitte slecht was
voor de antieke instrumenten en
documenten. Het zou allemaal
misschien minder erg geweest
zijn als het bezoekerstal eind
jaren tachtig niet snel was gaan
groeien: van plm. 9.000 naar
gemiddeld 25.000 en zelfs een
uitschieter van 50.000.
Bovendien groeide de collectie.
Zodra een faculteit bijvoorbeeld
besloot om bij het onderwijs
nieuwe hulpmiddelen te gaan ge-
bruiken, kreeg het museum de
oude aangeboden. Voor zover ze
tenminste niet naar de schoor-
steenmantel van docenten en an-
dere liefhebbers verdwenen of
achteloos bij het oude vuil wer-
den gezet. Ook politieke beslis-
singen hebben de collecties van
het museum doen groeien. Toen
Den Haag in 1988 de faculteit
tandheelkunde ophief, verhuisde
de enorme verzameling boeken,
prenten en instrumenten naar het
gebouw aan de Biltstraat.
Het College van Bestuur van de
Universiteit Utrecht was en is er-
van overtuigd dat het museum
een ruimer onderkomen waard is.
Eerst is er nog een tijd gesproken
over de mogelijkheid dat het een
plaats zou vinden in het Nationale
Wetenschapscentrum dat naar
men hoopte in Utrecht zou ko-
men. Ook nu bleek de politiek te
beschikken waar de mens had
gewikt: hel Wetenschapscentrum
werd toegewezen aan Amsterdam
en het Universiteitsmuseum bleef
opzijn oude plekje.
Maar de ommekeer kwam in
1991 toen de vakgroep Biologie
verhuisde naar De Uithof. Daar-
door kwamen het voormalige
Botanisch Laboratorium (waarvan
de bouw in 1902 startte) en de
Oude Hortus vrij. Van groot
belang was dat het Utrechtse ge-
meentebestuur in 1992 besloot het
Museumkwartier te revitaliseren.
Het stadsdeel ontleent zijn naam
aan de aanwezigheid van een aan-
tal musea: de Sterrenwacht, het
Centraal Museum, Museum het
Catharijneconvent, het Spoor-
wegmuseum en Van Speelklok
tot Pierement. Daar komt in 1996
het Universiteitsmuseum bij,
minstens even grondig 'gerevitali-
seerd' als het Museumkwartier.
-  die hem in 1955 als directeur
zou opvolgen - begon hij een
actief tentoonstellingsbeleid. Daar
was duidelijk behoefte aan, want
het aantal bezoekers groeide.
Door zijn publikaties zorgde hij
ervoor dat het museum bekend
werd bij geleerden en andere
belangstellenden over de hele we-
reld. Bovendien groeide de collectie
en kwamen er twee afdelingen bij:
in 1954 de diergeneeskunde en
-  tijdens het directeurschap van
mevrouw van Cittert (1955-1968) -
in 1958 de afdeling tandheelkun-
de. Beide verzamelingen zijn se-
dertdien sterk gegroeid, zodat ze
nu tot de grootste ter wereld be-
horen. Zo werd de afdeling tand-
heelkunde in 1959-1960 uitge-
breid met een groot aantal antieke
instrumenten, boeken en prenten:
de Kalman Klein-collectie. Een an-
dere naam die onlosmakelijk ver-
bonden is met de opbouw van de
verzameling tandheelkunde is die
van de oud-tandans en universitair
medewerker dr. F.E.R. de Maar.
Toen de instrumenten van het
Natuurkundig Gezelschap in
1951 naar het museum waren
overgebracht en het aantal bezoe-
kers fors ging groeien, merkte
men steeds beter hoe klein en on-
geschikt het gebouw was. De uit-
breiding van het museum in
1962 met een gedeelte van Trans
10 hielp weinig. Onder directeur
dr. P.H. Kylstra (1968-1981) en
zijn opvolger drs. S.W.G de
Clercq groeide het museum ver-
der. Meer instrumenten, meer
publikaties, meer tentoonstellin-
gen, meer bezoekers (in 1968 wa-
ren het er 780, in 1972 al 4.100
en in 1975 zelfs 6.000) en meer
personeel. Het was in feite een
vicieuze cirkel, hoe verblijdend al
die ontwikkelingen ook waren. In
56
mei /juni 1996
UTRECHT
-ocr page 60-
Een glazen doos
Voordat het startsein voor de
verbouwingen en de verhuizing
gegeven kon worden, is er heel
wat water door de Rijn gestroomd.
Ook nu speelde geldnood een be-
langrijke rol. De universiteit kon
uit het normale budget onmoge-
lijk de benodigde zes miljoen
gulden reserveren. In Den Haag
reageerde het Ministerie van
Onderwijs op de plannen met de
verzekering dat de kosten voor
een museum een zaak waren voor
cultuur. Op het Ministerie van
Cultuur beschouwde men het
museum als een universitaire in-
stelling en die vallen nu eenmaal
onder onderwijs. Dus ging er een
groepje mensen aan de slag om
het geld bij anderen te werven.
Gelukkig sprong de gemeente bij
met een miljoen waarmee ze aan-
toonde dat het 'medeleven in het
feest van de instelling' bij de drie-
honderdzestigste verjaardag van
de universiteit nog volop bestaat.
De provincie steunde met een be-
drag van diezelfde orde en ook de
grote fondsen en het ministerie
hebben fors bijgedragen. Zo kwam
het geld bij elkaar dat nodig is
voor de verbouwing en de ver-
huizing.
Intussen was er nagedacht over
het gebouw zelf. Er moest het een
en ander veranderen aan het oude
Botanisch Laboratorium voordat
het museum erin paste. Er zijn
kamers nodig voor het personeel
en werkplaatsen voor het opbou-
wen van de arbeidsintensieve
tentoonstellingen en het restaura-
tiewerk. De verzamelingen moeten
een veilig onderkomen vinden in
een depot. En tentoonstellingen
vergen eigen ruimtes en voorzie-
ningen. Architect Koen van Velsen
heeft een plan uitgedacht om -
binnen het beschikbare budget -
het voormalige laboratorium te
veranderen in een prachtig muse-
um. Een deel van het oude
gebouw (waar vroeger de grote
collegezaal was) is inmiddels ge-
sloopt en wordt vervangen door
een glazen doos. Daarin komt een
houten doos voor de tentoonstel-
lingen, die doorloopt in het
gedeelte van het oude gebouw
dat bewaard is gebleven.
Sommige delen van de collectie
vergen speciale bouwkundige
aanpassingen. Zo koestert het
museum de zogenaamde Bleu-
landkast. Deze is gebouwd nadat
Koning Willem I had besloten dat
de universiteiten 'kabinetten'
moesten bezitten, verzamelingen
voorwerpen die bij het onderwijs
gebruikt konden worden. De
Utrechtse hoogleraar jan Bleu-
land bood in 1816 zijn collectie
anatomische, fysiologische en
pathologische preparaten aan de
koning te koop aan. In binnen-
en buitenland was men ervan
overtuigd dat deze uitmuntende
verzameling 'met zeer veel kunde
en nauwkeurigheid' was aange-
legd en van groot belang voor het
onderwijs. Bleuland vond zijn
preparaten net zoveel waard als
een verzameling waarvan men
wist dat de koning van Pruisen er
even tevoren 180.000 voor had
betaald. Maar in het belang van
het onderwijs wilde hij genoegen
nemen met minder geld: 90.000
of eventueel 80.000 gulden. In
oktober 1816 werden de partijen
het eens. De koning kocht de col-
lectie 'ten gebruike der Utrecht-
sche Hooge School' voor 25.000
gulden plus vijf jaarlijkse termij-
nen van vijfduizend gulden en
bovendien levenslang een jaar-
geld van duizend gulden. Voor
die tijd een reusachtige som.
maar de collectie was het meer
dan waard. Het College van
Curatoren dankte de koning voor
dit 'aanzienelijk en kostbaar
geschenk' dat 'een blijvend Sie-
raad' was voor de universiteit.
Om de 2622 preparaten waar het
om ging een geschikte plaats te
geven, liet de universiteit in 1817
een enorme kast maken. Tot ver
in onze eeuw stond daarin het
'Museum Bleulandinum' in de
Statenzaal aan het Janskerkhof,
als lesmateriaal voor studenten.
In de jaren 1980 kwamen kast en
inhoud in het Universiteitsmuse-
um. Ze krijgen in het nieuwe ge-
bouw een centrale plaats. De kast
is zo groot (zo'n 15 m lang en
4,5 m hoog) dat er bij de bouw
speciaal een verlaagde vloer moet
worden aangebracht.
Een nieuwe aanpak
Toen het Universiteitsmuseum
van de Trans naar de Biltstraat
was verhuisd, bleek dat men
meer had verloren dan wat bed-
stro: de jongeren bleven weg. Dat
was aanleiding om eind jaren
tachtig in de presentatie meer
aandacht te gaan geven aan edu-
catieve aspecten. Het museum
koos als lijfspreuk 'Meekijken
over de schouder van de weten-
schap'. Een van de belangrijkste
redenen daarvoor was (en is) dat
het museum bij uitstek geschikt
is om jonge mensen te laten
ontdekken hoe fascinerend bèta-
vakken zijn. Aan de Trans konden
zij daar achter komen door aan
de slag te gaan met de antieke
instrumenten zelf. Tegenwoordig
denken conservatoren daar anders
over en bouwt de technische staf
van het museum modellen die
tegen een stootje kunnen. De
bezoekers zien statige antieke
instrumenten in hermetisch afge-
57
UTRECHT
mei /juni 1996
-ocr page 61-
Medeleven in het feest van de instelling.
Uit de geschiedenis van het Universiteitsmuseum
sloten vitrines. Met de modellen
kunnen zij naar hartelust proeven
uit het verleden overdoen en zo
de spanning van de onderzoeker
meebeleven.
Deze iilosofie heeft het duidelijkst
vorm gekregen in het Jeugdlab.
Bezoekers konden daar bepaalde
grondbeginselen van de natuur-
wetenschappen ontdekken, bij-
voorbeeld wat er gebeurt als je
een lichtstraal door een prisma
laat schijnen. Tussen de proefop-
stellingen stonden vitrines met
antieke instrumenten. Zo zagen
de bezoekers als het ware en pas-
sant hoe onze voorouders hebben
geprobeerd net zulke vragen te
beantwoorden. Wie de laatste tijd
een kijkje nam in het museum
trof daar vaak jongens en meisjes
van een jaar of twaalf aan die op
onderzoek waren. Onder leiding
van een leraar of op eigen houtje.
Met hun luidruchtig enthousiasme
en aanstekelijke vrolijkheid ver-
dreven zij de plechtstatige sfeer
die nogal eens in musea hangt.
In hel nieuwe gebouw gaat het
museum voort op deze weg.
Samen met de Hogeschool van
Utrecht, de Hogeschool P.C. Mar-
nix Academie en de Hogeschool
Domstad, bouwt het Universi-
teitsmuseum aan het nieuwe
Jeugdlab. Dat sluit aan bij ont-
wikkelingen die zich de laatste
jaren hebben voorgedaan in het
onderwijs zoals de invoering van
de basisvorming en de bevorde-
ring van het onderwijs in tech-
niek, gezondheid en milieu.
Daarvoor krijgen (toekomstige)
docenten een speciale opleiding
in het begeleiden van groepen en
het ontwerpen en gebruiken van
nieuw educatief materiaal. De
collecties van hel Universiteits-
museum zullen daarbij een rol
spelen omdat ze een groot aantal
onderwijsleermiddelen omvatten.
In het nieuwe Jeugdlab zullen
klassen onder leiding van drie
studenlen/docenten-in-opleiding
proberen om een aantal aanspre-
kende problemen op te lossen.
Centraal staal het thema waar-
neming'. Dat is bijvoorbeeld hel
geval bij de vraag hoe een ernstig
treinongeluk heeft kunnen ge-
beuren. De kinderen speuren
naar mogelijke verklaringen. Om
te weten of de machinist goed
kon zien, moeten zij bijvoorbeeld
te weten komen hoe het oog werkt
en hoe je kunt testen of iemand
kleurenblind is. Zij gebniiken
daarbij niet alleen nieuwe instru-
menten maar ook replica's van ou-
de. De aantrekkelijkheid van het
nieuwe Universiteitsmuseum wordt
bevorderd door de Oude Horlus,
die niet alleen een fraaie museum-
tuin zal zijn maar ook een bron
van informatie over botanisch
onderzoek in heden en verleden.
Overal in het museum zal duideli)k
worden dat geleerden in het alge-
meen met vallen en opstaan zijn
voortgestrompeld langs kronkel-
wegen vol voetangels en klem-
men. Telkens stuitten zij op gren-
zen en was het nodig een nieuwe
aanpak en andere instrumenten
te bedenken. Een van de sterkste
kanten van het museum is, dat de
collecties veelzijdig genoeg zijn
om te laten zien hoe ontwikkelin-
gen met elkaar samenhingen.
In het nieuwe Universiteitsmuseum
zal de bezoeker ook kunnen zien
hoe studenten moesten leren wat
er in hun vak aan de hand was.
De hulpmiddelen die docenten
daarbij gebruikten, vormen een
belangrijk deel van de collecties.
Ze vertellen niet alleen het verhaal
van de weienschap maar ook van
de technische bekwaamheden
van instrumentmakers en de vin-
dingrijkheid waarmee ingewik-
kelde problemen werden uitgelegtl.
Natuurlijk komt bij dit alles het
aandeel van de Utrechtse univer-
siteit uitgebreid aan bod. Daar-
door zal iedereen begrijpen waar-
om er straten zijn genoemd naar
mannen als F.C. Donders of GJ.
Mulder. Er komt ook aandacht
voor de manier waarop de tijdge-
noten reageerden op de voortgang
van de wetenschap. Vaak morrel-
den geleerden bijvoorbeeld aan
zekerheden en waarden waarvan
men dacht dat ze voor eeuwig
onwrikbaar vastlagen.
Zo kri|gi hel nieuwe Universi-
teitsmuseum - onlosmakelijk ver-
bonden mei de Oude Horlus - een
eigen plaats in de voorlichting over
wetenschap van de Universiteit
Utrecht. Allen die er werken, zijn
ervan overtuigd dal hel de parel
van het Museumkwartier wordt.
De gegevens voor dit artikel zijn ontleend
aan Het archief van iiet Universiteits-
museum. W.A.F.B(annier), 'Het Universi-
teitsmuseum'. In: Tijdschrift van de
Vereniging Oud-Utrecht,
1939, p. 25-28.
P.H. Van Cittert, 'Geschiedenis der verza-
meling antieke intrumenten van het
Natuurkundig Laboratorium der Rijks
Universiteit en van het Natuurkundig
Gezelschap'. In: Jaarboelt van de
Vereniging Oud-Utrecht,
1929.
J.G. van Cittert-Eymers, 'Het Natuurkundig
Gezelschap te Utrecht 1777-1977'.
In: A/G 200. Natuurkundig Gezelschap te
Utrecht
;777-/977(Utrecht 1977).
P.H. Kylstra, 'Het Utrechts Universiteits-
museum'. In: NO 200. Natuurkundig
Gezelschap te Utrecht 1777-1977
(Utrecht 1977).
58
iei /juni 1996
UTRECHT
-ocr page 62-
Agenda
Historisch café
Op iedere 2e vrijdag van de maand
Plaats: Weeshuis, Domplein
Vanaf 17.00 uur
Tentoonstelling Het vaderland
\erbeeld. Studentenmaskerades
in de 19de eeuw.
Ter gelegenheid van het 360-jarig
bestaan van de Utrechtse univer-
siteit stelt de Gemeentelijke
Archiefdienst Utrecht enkele prent-
series van studentenmaskerades
ten toon. Deze gecostumeerde
optochten waren van 1736 tot
1966 onderdeel van de lustrum-
vieringen van de universiteit.
Tim 29 juni
Gemeentelijke Archiefdienst,
A. Numankade 199, Utrecht
Tentoonstelling over het indus-
trieel erfgoed in Utrecht.
Archilecluurcenlruni Aorta orga-
niseert van 19 mei tot en met 25
juni een tentoonstelling over het
industrieel erfgoed in Utrecht.
Het architectuurcentrum is gevestigd op
Achter de Dom 14. Openingstijden:
dit/mzat. 10-17uur,zon. 12-17 uur
Toegang gratis
Utrechtse bedrijven in kaart
gebracht
Het jaar 1996 is het Jaar van het
Industrieel Erfgoed. Diverse cultu-
rele manifestaties zullen rondom
dit thema worden georganiseerd.
1 let Rijksarchief in Utrecht wil
haar bijdrage on, leveren dmv.
een onderzoeksgids van bedrijfs-
archieven in de provincie Utrecht.
Verdere Informatie bij:
Mevr. drs. J.CM. Pennings: 030-2753224
Oproep
Gidsen gezocht voor Kerken
Kijken Utrecht
Van 2 juli t/m 14 september a.s.
openen zeven unieke Utrechtse
binnenstadskerken hun deuren
weer voor bezoekers uit binnen-
en buitenland. Voor dit nieuwe
seizoen van het projekt Kerken
Kijken zoeken we enthousiaste
gidsen die rondleidingen in de
kerken verzorgen aan bezoekers
en over de rijke historie van de
kerken willen vertellen. Vorig jaar
trok het projekt 28.000 bezoekers
en ook dit jaar worden weer veel
belangstellenden verwacht. Er zijn
daarom weer veel gidsen nodig !
[5ent U in bovengenoemde periode
minimaal 1 dag per week als vrij-
williger beschikbaar en zoekt U een
leuke vakantiebesteding in een fraaie
monumentale omgeving, meldt U zich
dan aan als gids van Kerken Kijken
Utrecht ! Een introductieprogratnma
zorgt voor voldoende voorbereiding
op het gidswerk.
Voor informatie en aanmelding kunt U
contact opnemen met Katrijn Kuypers, coör-
dinator Kerken Kijken Utrecht, Zwaansteeg 11,
3511 VG, Utrecht, tel. 030-2863990,
fax 030-2863991.
Mededeling
Te koop aangeboden:
Jaargangen van het Maandblad vanaf
1960 tot en met 1993. Prijs nog
overeen te komen. Mevrouw Groen-
Lensink, Maliesingel 62.
Tel.: 2310710.
--------«~"3"^"T^^«B
WBÊ '^
Hbv \ V .
E
>**.
—1
~
—^^i^n
E ^m-' ei 9
^ p
_ • ~
ï4 :3C
mÊ:.
'-A
i^.jB
Jp
li^ '^
l
WÊkf. fj
~Jjê^,
\7
f J^- ' '■
^^""^^^^^^^^B^^^^^^K^KBiS 'Ktilk!'
- ' 1
^^^^^^^^M
m. m
y^J'^^It^S^E^
_^-^
59
/juni 1996
UTRECHT
-ocr page 63-
Richard III in Utrecht
Two deep enemies, foes to my rest, and my
sweet sleep's disturbers, are they that I would
have thee deal upon. I mean those bastards
in the Tower.
W. Shakespeare, Richard the Third
Richard UI in Utrecht (1)
Dit stukje is het gevolg van
een geschenk. In een vlaag van fe-
minisme gaf een vriendin mij een
boek, geschreven door een vrouw
en met een historisch onderwerp
om mij een plezier te doen. Eer-
lijk gezegd begon ik er met enige
scepsis aan, maar die sloeg weldra
om in verbazing en opwinding.
"The daughter of time" is een boek
van Josephine Tey, schrijfster van
toneelstukken en detectives. Het
gaat over Richard 111, de Engelse
koning die tijdens de Rozenoor-
log kortstondig regeerde (1483-
1485) en die dankzij Shakespeare
langdurig bekend is geraakt als
het gebochelde monster dat
(ondermeer) zijn twee geliefde
neefjes in de Tower vermoordde.
Menigeen zal vertrouwd zijn met
de laatste woorden die Shakespeare
Richard laat spreken; "a horse, a
horse, my kingdom for a horse."
Josephine Tey verdedigt Richard
III tegen Shakespeare. Zij laat
haar rechercheur Grant in het
ziekenhuisbed belanden, alwaar
deze uit pure verveling een histo-
risch geval gaat uitpluizen: de
liquidatie van de twee prinsjes in
de Tower. Hij verricht zijn onder-
zoek met hulp van een Ameri-
kaanse student, die zich eveneens
verveelt en wel omdat zijn
vriendin voortdurend in een to-
neelstuk moet optreden. Beide
heren werken zich door de ver-
schillende bronnen heen en gaan-
deweg raken zij ervan overtuigd
Fanny Huisman           dat Richard die neefjes niet heeft
vermoord. Een bochel had hij
trouwens evenmin. Vandaar de
titel van het boek: er is een Engels
spreekwoord dat luidt 'Truth is
the daughter of time.'
Het boek is ingenieus opgezet en
zeer spannend. "No superlatives
are adequate" vond The New
York Times. De lezer blijft achter
venmld van verontwaardiging
over de geschiedvervalsing en het
onrecht dat Richard III bij elke
uitvoering van het toneelstuk
wordt aangedaan. Maar, een re-
den voor een verhaal in Oud-
Utrecht is dit alles natuurlijk niet.
Wat dan wel ? Dat is de vermel-
ding dat Richard als jongen naar
Utrecht vluchtte, tijdens een on-
fortuinlijke episode in de Rozen-
oorlog. Het moet omstreeks 1460
zijn geweest. Richard 111 in
Utrecht!?
Navraag bij de Gemeentelijke Ar-
chiefdienst Utrecht leverde niets
op. Men had er nog nooit van
gehoord. Even koesterde ik de
illusie een echte ontdekking te
hebben gedaan, maar dat idee
verdampte toen ik contact opnam
met de consulent regionale ge-
schiedenis, Fred Vogelzang. Ja, hij
wist het en ja, hij had ooit over-
wogen er onderzoek naar te doen.
Ik leende zijn biografie over
Richard III en hij mijn detective.
De biografie "Richard the Third"
van Paul Murray Kendall blijkt
niets naders te vermelden over
het verblijf in Utrecht, maar geeft
wel een compleet overzicht van
de opvattingen tot dan toe over
Richard en de liquidatie van de
twee prinsjes. Ook 'The daughter
of time' wordt erin vermeld.
Al in de 17de eeuw, nadat de
Tudors - uiteindelijk de winnaars
van de Rozenoorlog - waren uit-
gestorven, verscheen een verdedi-
ging van Richard. In later tijden
zijn regelmatig onderzoekers op-
gestaan die aantoonden dat er op
zijn minst sterke twijfel bestaat
aan de schuld van Richard. Henry
VII, de eerste Tudor en degene
die Richard in 1585 versloeg, dan
wel enkele lieden uit Richards
naaste omgeving zijn hoofdver-
dachten.
Bronnen uit Richards eigen tijd
schijnen het beeld op te roepen
van een introverte, tolerante man,
zeer gesteld op en dienstbaar aan
zijn broer, koning Edward IV en
diens familie, en een kundig be-
stuurder toen hij zelf koning was.
Shakespeare's portret van Richard
mag dan tot de artistieke top be-
horen, in historisch opzicht deugt
het beslist niet. Daarbij moet men
bedenken dat Shakespeare en
Holinshed, de historicus op wie
hij zich baseerde, werkten voor
de Tudors. En wiens brood men
eet, diens woord men spreekt.
Zoals gezegd kon men bij het
gemeentearchief geen aanwijzing
vinden voor een verblijf van
Richard (en zijn broer George) in
Utrecht. Dit zou kunnen beteke-
nen dat de jongens hier niet offi-
cieel zijn ontvangen, maar zich
schuil hielden bij vrienden, in de
stad of in de provincie. Ongetwij-
feld kunnen de koninklijke archie-
ven in Engeland ons informatie
verschaffen.
Ik ben echter niet in de gelegen-
heid hier onderzoek naar te doen.
Maar nieuwgierig ben ik wel en
hopelijk heb ik nu ook anderen
nieuwsgierig gemaakt. Misschien
is er wel iemand voor wie dit be-
kend terrein is. En zo nee, dan
hoop ik dat iemand een speur-
tocht begint naar Richard III in
Utrecht. In het belang van de
geschiedschrijving en als kleine
genoegdoening jegens deze tragi-
sche koning.
60
mei /juni 1996
UTRECHT
-ocr page 64-
Richard III
National
Portrait Gallery
Londen.
beveell der overster des hertogen
twee zonen van Jorck 3 aem
wijns min 5 taec'. Met deze twee
zonen van de hertog van York
kunnen alleen George en Richard
bedoeld zijn, want hun broer Ed-
ward was de enige andere zoon
van de hertog die nog in leven
was. Ook de datum klopt met de
eerder gevonden gegevens, want
maandag na Oculi (3e zondag
van de vasten) viel in 1461 op
9 maart.
De hoeveelheid geschonken wijn
was niet mis: '3 aem wijns min 5
taec' stond ongeveer gelijk met
tachtig kannen wijn. Deze tachtig
kannen zullen niet door de beide
jongens genuttigd zijn. Zij hadden
ongetwijfeld een vrij omvangrijk
gevolg.
Rest nog de vraag ter gelegenheid
waarvan George en Richard en
hun gevolg de wijn aangeboden
hebben gekregen. Het lijkt het
meest waarschijnlijk dat zij ont-
vangen zijn bij hun aankomst in
de stad. Voor een viering van de
erkenning van hun broer als ko-
ning een paar dagen eerder lijkt
het wat te vroeg. Vermoedelijk
waren zij hiervan nog niet op de
hoogte.
In de besluiten van de raad wordt
het bezoek van de zonen van de
hertog van York niet genoemd.
Het is onwaarschijnlijk dat uitge-
breider onderzoek in Utrechtse
bronnen veel meer gegevens zal
opleveren. Maar één post in een
rekening bevatte toch voldoende
informatie om het verhaal over
Richard 111 in Utrecht te bevestigen.
Bronnen
Dictionary of national biography
(London, 1886)
GAU, SA I, inv.nr. 626, rekening van de
2e kameraar 1461-1462.
want in Engeland keerde het tij al
spoedig. Op 4 maart 1461 werd
hun broer Edward als koning er-
kend. In april 1461 keerden zij
dan ook terug. George en Richard
zouden dus in ieder geval een
deel van de maand maart in
Utrecht doorgebracht moeten
hebben.
De meest voor de hand liggende
Utrechtse bron om te onderzoe-
ken welke aanzienlijke personen
de stad omstreeks maart 1461 be-
zocht hebben is de rekening van
de 2e kameraar over de periode 2
februari 1461 - 2 februari 1462.
Hierin zijn onder meer de uit-
gaven verantwoord wegens 'den
wijn den heren ende goeden stede
raden geschenct'. In Utrecht
bestond namelijk het gebruik om
belangrijke personen die de stad
bezochten op wijn te onthalen.
Deze rekening vermeldt: 'des ma-
nendages na Oculi geschenct bij
JosephineTey, The daughter of time,
1951, Collier Books, New York 1988
Paul Murray Kendall, Richardthe Third,
1955, Sphere Books LTD, London 1972
Richard UI in Utrecht (2)
Richard 111 in Utrecht? De
vraag of het bezoek dat deze veel-
besproken koning als jongen aan
Utrecht bracht sporen heeft
achtergelaten prikkelt inderdaad
de nieuwsgierigheid. Tijd dus om
de kwestie eens nader te onder-
zoeken.
Een preciezere datering van dit
bezoek dan 'omstreeks 1460' is
daarbij wel gewenst. Engelse
bronnen vermelden dat Cicely
Nevill, hertogin van York, haar
zonen George en Richard, respec-
tievelijk elf en acht jaar oud, in
Utrecht in veiligheid liet brengen
nadat de Yorkse partij op 17 fe-
bruari 1461 een nederlaag had
geleden. Hun verblijf in Utrecht
zou echter van korte duur zijn,
61
Erik Tigelaar
mei /juni 199 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 65-
U W
EKENSCHO
B O
Kastelen en ridderhofsteden
in Utrecht
Alleen al voor de vele prachti-
ge foto's en afbeeldingen is dit fraai
uitgegeven boek de aanschafprijs
meer dan waard. Van vrijwel alle
107 kastelen en ridderhofsteden
die zijn beschreven, zijn een of
meer afbeeldingen opgenomen.
Overbodige luxe is dat overigens
niet, want anders zou menigeen
die niet thuis is in het kunst- en
bouwhistorische jargon wel eens
kunnen afhaken bij hel lezen
van zinnen als: 'Typerend zijn de
geblokte hoeklisenen en de grote
muurvlakken... Er zijn geen zicht-
Kasteel Duurstede Hendrik \an Brederode
vanuit het oosten.                  Met De Grote Geus keert A. van
Tekening door              Hulzen terug naar het onderwerp
Roeland Roghman van zijn dissertatie uit 1932 over de
uit 1646147
                 beginjaren van de Nederlandse
(Wenen Grafische          Opstand tegen de Spaanse koning.
Sammlung Alberli- In de cruciale jaren zestig ziet
na, 15131)
                  Van Hulzen een heldenrol wegge-
legd voor Hendrik van Bredero-
de, de eigenzinnige vrijheer van
Vianen en de Grote Geus uit de
titel. Terwijl de andere edelen niet
zomaar een gewapende strijd wil-
den ontketenen, was Brederode
wèl bereid het voortouw te ne-
men. Deze eerste poging mislukte
en met de komst van Alva naar de
Nederlanden werd Brederode bij
verstek ter dood veroordeeld.
Brederode was toen al uitgewe-
ken naar Emden en zou niet lang
daarna in ballingschap overlijden.
(AvdZ)
A. van Hulzen, De Grote Geus en het
falende driemanschap.
Uitgeverij Verloren,
Hilversum 1995,142 p., ill., prijs ƒ 29,50.
ISBN 90-6550-500-8.
62
UTRECHT
mei /juni 1996
-ocr page 66-
de context is bij sommige van de
auteurs nog wel eens zoekge-
raakt. Waar Hans Janssen zelf er
wel in slaagt om bij de behande-
ling van bijvoorbeeld Ter Eem en
Vreeland aan zijn eigen ideaal te
voldoen, komen andere auteurs
niet veel verder dan een opsom-
ming van de eigenaren in wier
handen het kasteel in de loop der
eeuwen is overgegaan; nuttig
voor degenen met locaal histori-
sche belangstelling, maar niet al-
tijd even opwindend om te lezen.
Dergelijke verscheidenheid is na-
tuurlijk een euvel waaraan tal van
boeken mank gaat waarin een
veelheid van auteurs een bijdrage
levert en de redactie heeft dan
ook de kasteelbeschrijvingen laten
voorafgaan door een negental
inleidende hoofdstukken, die de
bredere context moeten schetsen.
Daarbij heeft de redactie moeten
roeien met riemen die zij had en
ook niet had. Terwijl diverse
aspecten van het kasteel in de pe-
riode na de middeleeuwen door
specialisten uitgebreid en ter zake
kundig worden behandeld,
komen de middeleeuwen zelf -
toch bij uitstek de bloeitijd van
het kasteel - bij ontstentenis
(door gebrek aan tijd?) van huidi-
ge experts als Hans Janssen en
Alp Buitelaar relatief slecht uit de
verf. Het door maar liefst vier
auteurs geschreven hoofdstuk
'Kastelen in de Stichtse middel-
eeuwse politiek' maakt een wat
onevenwichtige en verbrokkelde
indruk, waarbij interessante en
naar veel meer smakende obser-
vaties over 'machtige families en
hun kastelen' en 'het kasteel als
statussymbool' afgewisseld worden
met uittrekselachtige paragrafen
als 'de bisschop als landsheer' en
'Hoekse en Kabeljauwse twisten'
waarin de auteurs er blijk van
geven de materie niet helemaal
meester zijn. Zo is het hun niet
duidelijk wie nu tot welke partij
hoorde tijdens de zeker lang niet
altijd doorzichtige Hoekse en
Kabeljauwse Twisten. Anders zou
niet vermeld zijn dat Zuylen door
de Kabeljauwen werd verwoest
omdat het kasteel het bezit was
van de 'Hoekse' leider Frank van
Borselen (in het stuk over het
kasteel zelf staat het wel goed!).
Een mededeling die overigens
moeilijk valt te rijmen met de
constatering van de auteurs twee
zinnen daarboven dat de bis-
schop Utrecht buiten deze strijd
wist te houden (in werkelijkheid
ontvolkte de oorlog zelfs het plat-
teland!).
Ook bij de overzichtelijk opge-
somde, typologisch behandelde
kastelenbouw in het Sticht tot in
de 16de eeuw zou men vaak
graag meer te weten willen ko-
men dan de 'de facto' medede-
lingen die gedaan worden. Waar-
om waren de ronde burchten zo'n
duidelijke verbetering ten op-
zichte van de motte-kastelen?
Waarom mogen we niet uitslui-
ten dat donjon en 'kastell' van
Vreeland in één keer tot stand
kwamen 'gezien de sterk symbo-
lische betekenis die het kasteel
kan hebben gehad'? Een opmer-
king die toch toelichting vereist,
temeer daar er elders duidelijk
anders over wordt gedacht. En
was er echt niets meer over de °^
indeling van de verschillende ty-
pes en functie van de vertrekken
te vertellen?
Over dat laatste komt men in het
prettig leesbare en met veel
aardige voorbeelden doorspekte
hoofdstuk 'Kasteelinterieurs' ge-
lukkig meer te weten, al ligt het
bare ankers aangebracht en
boven de kozijnen treffen we rol-
lagen aan, terwijl boven de
keldervensters hanekammen zijn
verwerkt...De plaats van het kalf
in de kruiskozijnen tekent zich af
in de stijlen door krimpnaden,
waardoor kan worden gesteld
dat de kozijnen zijn gehandhaafd
en geschikt gemaakt voor de
plaatsing van de nieuwe ramen'.
Met behulp van de verklarende
lijst van bouwkundige termen,
maar vooral door de afbeeldingen
nauwgezet te bekijken, wordt
echter in de meeste gevallen vol-
doende duidelijk waar de auteurs
op doelen; meer zelfs, men krijgt
oog voor het detail waar anders al
snel overheen gekeken zou zijn.
In de 'Verantwoording' stelt de
redactie dat ze, in navolging van
de huidige hoogleraar kastelen-
kunde H.L. Janssen, gekozen
heeft voor een 'meer interdiscipli-
naire en integrale benade-
ring. . .waarbij moet worden uitge-
gaan van het functioneren van
het kasteel in zijn politieke,
economische en sociaal-culturele
context'. Met het woordje 'meer' en
de mededeling dat zulks 'provin-
ciewijd' onmogelijk is gebleken -
gezien het gebrek aan dergelijke
moderne studies voor het noor-
delijk deel van de provincie -
dekt de redactie zich al in tegen
eventuele kritiek, en niet ten on-
rechte. Nu is de keuze om de be-
handeling van ieder kasteel of
ridderhofstad te laten plaatsvin-
den volgens een - op zich over-
zichtelijk - stramien waarbij 'ge-
schiedenis', 'bouwgeschiedenis' en
'omgeving' strikt van elkaar wor-
den gescheiden natuurlijk al per
definitie tegengesteld aan het ide-
aal van een interdisciplinaire en
integrale behandeling, maar ook
mei /juni 199 6
UTRECHT
-ocr page 67-
grondkennis vereist en die men
zeker niet eventjes in een lui
uurtje tussendoor leest.
Al met al heeft de redactie zijn
best gedaan om uitvoerige achter-
grondinformatie te verschaffen
- bijna een vijfde deel van het
boek is ermee gevuld - en waar
mogelijk specialisten aan het
woord te laten. Hoezeer men aan
alle aspecten heeft gedacht blijkt
ook uit een inleidend hoofdstuk
dat gewijd is aan de achtergrond
van het overvloedige beeldmate-
riaal dat het boek siert, zodat men
bijvoorbeeld ook nog wat - al is
het helaas maar weinig - komt te
Het huis Doorn            accent daar op de periode na de
gezien vanuit het         middeleeuwen.
noordwesten
omstreeks 1665.           Het op de achtergrond raken van
Anonieme                 de militaire functie van het kasteel
tekening m                en de daarmee gepaard gaande
het Ridderhof-             steeds grotere belangstelling voor
stedenboe/c                het wooncomfort had in de eeu-
(RAU, TA 1119-17) wen na de middeleeuwen niet al-
leen gevolgen voor het interieur,
maar ook voor de architectuur en
de tuinen en parken die de kaste-
len omringden. Terecht krijgen
deze veranderingen dan ook de
nodige aandacht in de twee aparte
hoofdstukken hierover. Deze
steeds grotere aandacht voor het
woongenot hield overigens niet
in dat het verdedigende karakter
werd losgelaten. In de 16de eeuw,
toen rangen en standen zich in
toenemende mate gingen afslui-
ten voor nieuwkomers, was het
bezit van een ridderhofstad die
voorzien moest zijn van een
gracht en ophaalbrug een vereiste
om tot de ridderschap te worden
toegelaten. Deze lastige begrip-
pen - ridderschap en ridderhof-
stad - zijn onderwerp van respec-
tievelijk een tweetal korte (over
de 18de en 19de eeuw) en een
lang hoofdstuk (betreffende de
16de en 17de eeuw). Het betreft
hier ingewikkelde, specialistische
materie die de nodige achter-
64
mei /juni 1996
UTRECHT
-ocr page 68-
weten over Roeland Roghman,
wiens kasteelportretten van on-
schatbare waarde zijn voor onze
kennis van het uiterlijk van de
Utrechtse kastelen.
In zijn totaliteit gezien is 'Kastelen
en ridderhojsteden in Utrecht'
een wetenschappelijk verantwoord
boek. Dat wil het ook zijn: er
staat geen woord in dat niet on-
derbouwd is (hetgeen natuurlijk
niet wil zeggen dat alles juist is);
nergens biedt het klaroengeschal
of een zweem van romantiek. Dat
is naar mijn mening terecht, maar
daarmee is de toon ook gezet:
ondanks pogingen om de tekst te
verlevendigen met broncitaten,
blijft de behandeling van de kas-
telen veelal bij een beschrijving in
vaktaal of een opsomming van ge-
gevens. Een schat van gegevens,
dat wel. Maar wie op zoek wil
naar de verbanden en de onder-
linge verhoudingen, zal zelf de
nodige arbeid moeten verrichten.
Met behulp van de registers en de
verklarende woordenlijst (die ove-
rigens wel veel kunst- en bouw-
historische termen bevat, maar
veel historische kernbegrippen,
zoals bijvoorbeeld het veel ge-
bruikte 'allodiaal', laat liggen)
komt men een heel eind. Al kan
men nog wel eens raar opkijken
als men bijvoorbeeld bij kasteel
Walenburg (overigens door leden
van die familie gebouwd en niet
door de familie Proys) leest dat de
familie Proys ook Lichtenberg in
bezit had, en vervolgens bij dat
kasteel helemaal niets over deze
familie verneemt.
Kortom, het is een weerbarstig
boek, een boek dat zich niet ge-
makkelijk zomaar laat lezen, dat
zich zeker niet laat gebruiken als
een toeristische gids (ook al is er
op de achterflap gedacht aan
degenen die een kijkje willen
nemen door daar te vermelden of
een kasteel nog bestaat en bezich-
tigd kan worden of niet), maar
wel een interessant boek dat
noodt tot studie en dat uitstekend
geraadpleegd kan worden door
iedereen die meer van de geschie-
denis van de provincie Utrecht
wil weten. En voor wie dit alle-
maal teveel moeite is, blijft een
prachtig uitgegeven, van schitte-
rende illustraties voorzien boek
over. Een lust voor het oog.
Elian Hattinga van 't Sant
B. Olde Meierink e.a., Kastelen en ridder-
hofsteden in Utrecht,
Matrijs, Utrecht
1995, 594 p., il!., prijs fl.69,50,
ISBN 90-3545-072-6.
bewaard. In het eerste hoofdstuk
van dit goed opgebouwde en vlot
geschreven boek gaat de schrijf-
ster in op de oorsprong van de
devotie, op het mirakelboek en
op de pelgrimage. Het mirakel-
boek had zeker nog uitvoeriger
geanalyseerd en met gegevens van
elders kunnen worden. Ook was
meer aandacht voor de (lokale)
religieuze situatie op zijn plaats
geweest; zo doet het toch merk-
waardig aan dat nergens de naam
van Cunera of het naburige pel-
grimsoord Rhenen wordt ge-
noemd. Echt op gang komt het
boek wanneer de schrijfster haar
voornaamste onderwerp behan-
delt: de lotgevallen van de Amers-
foortse vrouwevaart vlak voor en
na de Reformatie, met de actie en
reactie van de stedelijke overheid
hierop. Haar meest verrassende
conclusie is zonder meer dat de
Vrouwevaart nog tot circa 1720
met grote regelmaat is gehouden
en toen pas ten onder is gegaan
aan veranderingen in de katholie-
ke belevingswereld en de invloed
van de Verlichting. De invloed
van politieke gebeurtenissen
wordt goed geschetst; opmerke-
lijk is ook dat de scheuring binnen
de katholieke gemeenschap rond
1700 misschien wel de grootste
reden voor de teloorgang is ge-
weest. (BHG)
Ottie Thiers, Bedevaart en kerkeraad.
De Amersfoortse vrouwevaart van 1444
tot 1720.
Verloren, Hilversurr 1994,150 p.,
Hl., prijs f.29,-. ISBN 90-5550-386-2.
De Amersfoortse vrouwevaart
van 1444 tot 1720.
In 1444 gooide een uit Nij ker-
ken afkomstige vrouw, die op het
punt stond in te treden in het Ag-
nietenconvent in Amersfoort, een
beeldje van Maria in de stads-
gracht omdat ze zich schaamde
met een dergelijk prul bij de
zusters aan te komen. Het was in-
derdaad een goedkoop massa-
produkt, een niet beschilderd
pijpaarden miniatuurbeeldje.
Maria's wegen zijn echter on-
doorgrondelijk. In een visioen gaf
ze een andere vrouw opdracht
het beeldje uit de bevroren stads-
gracht, op de plek waar normaal
water geput werd, van onder het
ijs vandaan te halen. Natuurlijk
volgden wonderen en pelgrimage.
Haar letterlijke 'top' bereikte de
devotie met de Onze Lievevrou-
wetoren, die werd opgetrokken bij
de kapel waar het beeldje werd
65
mei /juni 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 69-
Industriële bedrijvigheid in de Vechtstreek:
industrie en water
water in deze regio. Als 'oud'
water kan worden aangemerkt de
loop van de Utrechtse Vecht; als
'nieuw' water het Merwedekanaal
(het huidige Amsterdam-Rijnka-
naal). Aan het 'oude' water treffen
we de traditionele bedrijfstakken
aan, die voor een belangrijk deel
afhankelijk waren van de Vecht
als vaarroute of van de in de
directe omgeving van de rivier te
vinden grondstoffen: de steenen
pannenbakkerijen, de meel- en
broodfabrieken, de houtzagerijen
en de bierbrouwerijen. Aan het
'nieuwe' water treffen we voor-
beelden aan van de moderne nij-
verheid: de mengvoederindustrie,
de metaalnijverheid en de beton-
produktie. Een tweetal voorbeel-
den: 'De Korenschoof en UTD.
'De Korenschoof
De meelfabriek 'De Koren-
schoof was gevestigd aan de Zee-
dijk, naast de huidige lokatie van
de firma Jongeneel. De geschiede-
nis van 'De Korenschoof gaat terug
tot het begin van de vorige eeuw.
Aanvankelijk was er sprake van
een gemengd bedrijf. Omstreeks
1830 werd het bedrij fsdoel van
de onderneming dan ook als
volgt omschreven: 'het malen van
koren, snuif, cement en het zagen
van hout, het spinnen van wol,
mitsgaders eene negotie in hout-
waren.' De energie voor deze
bedrijven werd verkregen door
middel van een van de gemeente
Utrecht gehuurd waterrrad; de
houtzaagmolen kon zowel door
wind- als waterkracht worden
aangedreven. De vestiging van
het bedrijf aan goed bevaarbaar
water was van doorslaggevend
belang. Dat blijkt uit een aanva-
ring van de onderneming met de
gemeente Utrecht in 1843. In dat
jaar kwam het Utrechtse gemeen-
UTRECHT
'De Korenschoof:
Gemeente Archief
C.24.424
De Utrechtse Vechtstreek staat
bekend als de vestigingsplaats
van monumentale buitenhuizen
van de Amsterdamse elite uit de
zeventiende en achttiende eeuw.
Aan de oevers van het rustige
vaarwater van de Utrechtse Vecht
was het na gedane arbeid goed
toeven. Zo verschenen de thee-
koepels, de tuinhuizen, de lust-
hoven en de siertuinen in de
'setting' van de zeventiende en
achttiende eeuwse landerijen. In
de literatuur is aan deze buiten-
plaatsen overvloedig en op veler-
lei wijze aandacht geschonken.
Veel minder bekend is diezelfde
Vechtstreek als vestigingsplaats
van industriële bedrijvigheid.
Niettemin zijn er gevallen bekend
van buitenplaatsen die ruimte
hadden vrijgemaakt voor indus-
triële activiteiten, zoals de steen-
bakkerij bij 'Cromwijck'. Maar
ook in ander opzicht is de Vecht-
streek als vesngingsplaats voor
industriële bedrijvigheid van be-
lang (geweest). Er kan onder-
scheid gemaakt worden tussen
vestigingen langs 'oud' en 'nieuw'
66
IV. van den
Broeke
mei /juni 19 9 6
-ocr page 70-
NI
J V E R H E I
tebestuur met het plan de houten
beschoeiing van de Vecht, ter
hoogte van de houtzaagmolen, te
vervangen door een stenen glooi-
ing. Een beschoeiing in deze
vorm zou funest zijn geweest
voor het transport. De schepen
die geladen en gelost moesten
worden, zouden te ver van de
kade verwijderd blijven om snel
te worden afgehandeld. De firma
tekende protest aan tegen de
plannen van de gemeente. Naar
aanleiding van deze aktie besloot
het gemeentebestuur de kade bij
de houtzagerij recht te laten en
elders een aflopende beschoeiing
aan te leggen. Overigens werd de
houtzaagmolen in 1851 aan
jongeneel verkocht onder het
beding, dat op het terrrein van de
firma Jongeneel nooit koren
gemalen zou mogen worden.
Sinds 1857 vormde de meelpro-
duktie de hoofdactiviteit van
de onderneming. In een nieuw
fabriekspand werd een stoomma-
chine van 20 p.k. geplaatst die
twaalf paar molenstenen, drie
pelstenen en een wolspinnerij in
beweging bracht. Het pellen van
rijst en het spinnen van wol werd
in 1860 afgestoten. Toenemende
specialisatie en mechanisatie
kwamen tot uitdrukking in de
bouw van een graanpakhuis aan
de Zeedijk en een broodfabriek
aan de Kaatstraat; in 1906 werd
besloten tot de sloop van het
waterrad. Tien jaar later was de
gehele fabriek geëlectrificeerd,
waardoor ook de stoommachines
van het toneel waren verdwenen.
'UTD'
De afkorting UTD staat voor:
Ulbe Twijnstra-Delfia en duidt
op de samenwerking tussen U.
TwTJnstra's oliefabrieken en Delfia-
mengvoeders (onderdeel van het
Unilever concern). Deze - in 1963
aangevangen- samenwerking was
overigens niet van blijvende aard.
De voordelen die de Unilever-
directie van de fusie verwachtte
bleven uit en UTD werd in 1968
weer een zelfstandige onderne-
ming. Tegen het eind van de vori-
ge eeuw exploiteerde Twijnstra
een olieslagerij in het Friese
Akkrum. In een oliemolen werd
uit lijnzaad olie geperst en van
het overgebleven restprodukt
werden veekoeken gemaakt. In de
oliemolens werd het lijnzaad
eerst tussen walsen geplet en het
aldus verkregen meel werd
verwarmd. De olie kon nu ge-
makkelijk worden verwijderd.
Het warme meel werd in een
platte zakken verpakt. Deze zak-
ken werden twee aan twee in een
installatie geplaatst, waarin een
door windkracht of stoommachine
aangedreven heiwerk zo'n dertig
keer op de zakken sloeg. Op deze
wijze werd de olie uit het meel
geslagen: vandaar de naam olie-
slagerij. Wat overbleef waren de
zogenaamde voorslagkoeken. De
eerste fabriek van Twijnstra
werkte geheel volgens deze Hol-
landse methode; de hydraulische
pers werd nog niet toegepast.
Aanvankelijk was de wind de
voornaamste aandrijfkracht, maar
reeds vier jaar na de oprichting
van het bedrijf (in 1887) werd er
een stoommachine gekocht bij de
firma Stork en werden er in Enge-
land twee hydraulische persen
besteld. Na een brand in 1894
werd de oude slagmethode ge-
heel verlaten. De capaciteit werd
steeds uitgebreid en omstreeks
1915 was er sprake van een mo-
dem geoutilleerd bedrijf. Tijdens
de Eerste Wereldoorlog profiteerde
het bedrijf van de uitsluiting van
Duitsland van de wereldhandel in
palmpitten en sesamzaad. Na de
beëindiging van de oorlog liep
echter de vraag naar lijnolie sterk
terug. De vraag naar veekoeken
steeg daarentegen sterk. De direc-
tie besloot daarom een eerder aan-
gekochte lokatie in de omgeving
van Dordrecht van de hand te
doen en in Maarssen een groter
stuk grond te kopen. Deze lokatie
lag gunstiger voor de afzet van
veekoeken. Door de ligging aan
het Merwedekanaal bleven ook
de transportkosten voor de aan-
voer van het benodigde lijnzaad
laag. In 1921 kocht Twijnstra de
hofstede 'Op-Buuren', die, geschei-
den door het Merwede-kanaal,
achter de gelijknamige buiten-
plaats lag, waar toen de
Amsterdamse Kininefabriek geves-
tigd was. Op deze plaats verscheen
een geheel nieuwe fabriek, die
uitgerust was met zeer moderne
apparatuur. De technische inrich-
ting van de fabriek werd in eigen
beheer uitgevoerd met toepassing
van de in Akkrum opgedane
ervaringen. Het bedrijf sloot
bovendien een overeenkomst met
de gemeente Maarssen voor de
huur van een aantal nieuw
te bouwen arbeiderswoningen.
Daarin werden de uit Friesland
overkomen werknemers gehuis-
vest. Dit woongebied staat tot op
de dag van vandaag nog bekend
als de Triezenbuurt'.
P.S. Binnenkort verschijnen er in de reeks
'Midden-Holland in bedrijf' twee afleve-
ringen over bedrijvigheid langs de Vecht
(Deel 1: Utrecht, Zuilen en Maarssen;
Deel 2: Breukelen, Loenen, Vreeland,
Weesp en Muiden) Het eerste deel zal
door de Utrechtse Stichting Industrieel
Erfgoed (Usine) feestelijk w/orden gepre-
senteerd met boottocht op de Vecht.
Deze tocht zal langs diverse lokaties van
industrieel erfgoed voeren.
67
lei /juni 1996
UTRECHT
-ocr page 71-
E LEESTA
VAN
FEL
Namen
De afdeling Amersfoort van
de Nederlandse Genealogische
Vereniging bericht in haar laatste
nieuwsbrief kort over de resulta-
ten van een onderzoek naar
Utrechtse namen. Op basis van de
gege\'ens xan de \olkslelling uit
1947 die bemsten bij het PJ.
Meertensinstituut te Amsterdam
is gebleken, dat in Utrecht ruim
38.000 achternamen \'oorkomen.
Op\allcnd is dat bijna de helft van
de inwoners het met 929 namen
doet, waaronder veel voorkomen-
de namen als Van Dijk, Van de
Berg en Jansen. De andere helft
\an de bevolking beschikt dus
over zo'n 37.000 verschillende
achternamen. Typisch Utrechtse
namen zijn namen die een geo-
grafische plaats uit de pro\'incie
aanduiden zoals Van Soest en
Van Zeist, of namen die terug-
gaan op oude boerderijen zoals
Donkelaer en Kolfschoten. Als we
echter deze 'Van' namen bekij-
ken, zien we dat het merendeel
uit de streken direct rondom de
provincie afkomstig is. Ook hier-
uit blijkt dus de centrumfunctie
van Utrecht.
Renswoude
Dat er behaK'e een pond wcij-
temeel' ook een halve nootmus-
kaat in de pudding ging in 1748
weten we omdat het kookboek van
Margreta Isabella Pauw, de vrouw
van Jan van Beeck, is overgele-
verd. In het 25ste nummer van
Het ouwe Renswou doet E. Wol-
leswinkel kort verslag van deze
vondst. De familie Van Beeck be-
woonde de buitenplaats Engelaar
in Renswoude gedurende een
groot deel van de 18de eeuw, met
name in de zomer, zoals vele fa-
milies van betere komaf, die de
drukte van de stad ontvluchtten.
Een neef van mevrouw Pauw
werd tle stam\'ader van het latere
geslacht Van Beeck Calkoen.
Amersfoort
Museum Flehite in Amers-
foort heeft een memorietafel \'an
de familie Van Schayck kunnen
bemachtigen, die zich in Zwitsers
particulier bezit bevond. In het
november 1995 nummer van het
tijdschrift Flehite wordt verslag
gedaan van het onderzoek naar de
op de tafel afgebeelde personen.
De tafel bestaat uit een schilderij,
voorstellende de aanbidding door
de koningen, en een predella, een
bord met daarop een wapen en
een aantal teksten. Door genealo-
gisch onderzoek, dat wordt
bemoeilijkt doordat de naam Van
Schayck in diverse vormen heel
veel voorkomt, kunnen de auteurs
redelijk hard maken welk gezin
de opdracht tot het maken \an
het schilderij heeft gegeven.
Hoogland
Sinds december 1995 beschikt
het dorp Hoogland officieel over
een eigen historische vereniging,
die inmiddels al twee nieuws-
brieven het licht heeft doen zien
en al meer dan 80 leden telt. In
het tweede nummer staat een
kort artikel, waarin de naam van
het periodiek 'De Bewaarsinan'
wordt toegelicht. Auteur is Vi/. de
Ridder, ooit zelf 'bewaarsinan'.
Boeren die hun vee op ver weg
gelegen weiden lieten grazen,
konden vanwege de afstand er zelf
niet op letten. L^aarom vroegen
zij plaatselijke polderboeren hun
vee 'te bewaren', er toezicht op te
houden. Eigenaren kwamen al en
toe langs op te kijken en voor die
gelegenheid schonk de bewaars-
man een borrel. Sommigen
hadden dan ook een volledige
schenkvergunning. Met polstok
en touwen deed een bewaarsman
zijn ronde langs het vee. Tot de
taken behoorde ook het een keer
per jaar schoonmaken van de
scheidingssloten. Koeien die regel-
matig uitbraken moesten door de
bewaarsman, vaak met hulp van
vrouw en kinderen, 'gekoppeld'
worden aan een andere koe. Het
ergste waren de horzels, die in de
zomer poogden hun eieren in het
rugvel van de koeien te leggen.
De koeien gingen massaal op de
\-lucht om aan hun belagers te
ontkomen. L^aarbij kwamen ze in
de sloten of de drassige weiden
vast te zitten, zodat de bewaars-
man heel wat te sjorren had.
Groenekan
Hel dorpje Groenekan dankt
zijn naam aan de gelijknamige
herberg, die er in I 582 al gestaan
moet hebben. De gevelsteen met
daarop een groene kan, bevindt
zich nog steeds ingemetseld in
een muur nabij de kruising met
de provinciale weg naar Hilver-
sum. Ook in de zeventiende eeuw
lag de heriierg al op een kruis-
punt van wegen en vaarten, een
geschikt punt dus voor het uitba-
ten van een tapperij. Groenekan
zelf bestond in die tijd slechts uit
een handjevol huizen. In 1842
werd de herberg in de as gelegd
en weer opgebouwd. "Foch werd
de herberg na verkoop twintig
jaar later gesloten en diende hij
als woonhuis. Pas aan het einde
van de 19de eeuw opent een
nieuwe eigenaar er weer een her-
berg in. lijdens de mobilisatie in
de jaren 1914-1918 groeide de
clandizie van de militairen van de
nabij gelegen forten Ruigenhoek
en Blauwkapel. In 1940 tenslotte
werd het pand verbouwd tot kap-
perszaak.
68
F. Vogelzang
lei /juni 1996
V r R n c n T
-ocr page 72-
DE KEUZE
De Loosdrechtse porseleinfabriek
heeft gedurende haar korte
besiaansperiode (1774-1784) tal-
loze stukken gefabriceerd die in
vorm en decoratie aansloten bij
de mode van die tijd.
Wat dit laatste betreft werden
naast topografische prentjes ook
fantasielandschapjes uitgevoerd
en wist men eindeloos te variëren
op versieringen met bloemen,
vogels en insekten die steeds
weer een byzonder elegante deco-
ratie opleverden. Desondanks
heeft de fabriek het financieel niet
kunnen bolwerken en zag de
initiatiefnemer ds. De Mol zich
gedwongen de onderneming in
1782 van de hand te doen.
In de collectie van Kasteel-Muse-
um Sypesteyn is nog veel meer
Loosdrechts porselein te bewon-
deren, dat momenteel in het
kader van het "Jaar van het In-
dustrieel Erfgoed" nog eens extra
in de bloemetjes wordt gezet en
de aandacht krijgt die het ver-
dient!
Kasteel-Museum Sypesteyn
Nieuw Loosdrechtsedijit 150
1231 LC Loosdreciit
tef 035 ■ 5823208
Loosdrechts porselein beschil-
derd met een waterlandschap
De Loosdrechtse plassen, tegen-
woordig een begrip bij liefhebbers
van watersport en ijspret, hebben
in het verleden niet altijd op veel
waardering kunnen rekenen.
Ooit was het uitgestrekte piassen-
gebied rond Loosdrecht zelfs een
bron van kommer en kwel.
Door intensieve turfwinning van-
af de 16de eeuw ontstaan, had het
drassige land weliswaar de beno-
digde brandstof opgeleverd, maar
vormde het tevens een broed-
plaats voor de gevreesde "knut-
ten". Deze kleine, venijnig bijtende
insekten maakten het leven er
vooral 's zomers vrijwel ondragelijk.
Ook malaria was in Loosdrecht
geen onbekend verschijnsel, even-
min als armoede en werkloosheid
overigens... Al met al geen aan-
genaam oord om te vertoeven.
Gelukkig valt hiervan weinig te
bespeuren als we de kunstig
beschilderde schaal van Loos-
drechts porselein bekijken.
De schilder heeft zich duidelijk
laten inspireren door het aanwe-
zige water, maar heeft vooral het
stemmige karakter van het land-
schap willen benadrukken. In onze
moderne opvattingen wordt zo'n
tafereeltje dan al gauw "roman-
tisch" genoemd, maar het is in de
eerste plaats gewoon bekwaam
vakwerk. Wie echter meent dat
de schilder een nauwkeurige af-
beelding van Loosdrecht heeft
weergegeven komt bedrogen uit.
Alleen al de opeenstapeling van
zware stenen gebouwen op de
zompige plassenoever maken de
voorstelling topografisch tamelijk
onwaarschijnlijk. De maker van
deze fraaie fantasievoorstelling moet
gezocht worden in de omgeving
van de Utrechtse landschaps-
aquarellist Nicolaas Wicart (1748-
1815). Hoewel van Wicart diver-
se getekende landschapjes bekend
zijn die eenzelfde sfeer uitstralen,
is het nog altijd uiterst moeilijk
porseleindecoraties met zeker-
heid aan zijn hand toe te schrij-
ven. Het staat evenwel vast dat hij
vanaf 1777 gewerkt heeft voor de
Loosdrechtse porseleinfabriek.
Afgaande op het nagelaten oeuvre
van Wicart kan gesteld worden
dat zijn voorstellingen steeds
byzonder zijn van sfeer en
stemming, maar desalniettemin
topografisch onbetrouwbaar.
Conny C.
Bogaard,
conservator
Kasteel-Museum
Sypesteyn
Loosdrecht
69
mei /juni 1996
UTRECHT
-ocr page 73-
oud-utrecht
een levende vereniging
met hart voor Utrecht
Meepraten over de toekomst
Leden van de vereniging Oud-Utrecht weten waar-
over zij het hebben als zij zich verzetten tegen
aantasting van het historisch erfgoed. Zij praten
met gezag mee over het verleden en de toel<omst
van hun stad en hun provincie.
Excursies, lezingen en forums
Oud-Utrecht organiseert excursies naar historische
gebouwen, tuinen en dergelijke. Daarbij gaan vaak
deuren open die normaal gesloten blijven.
Op lezingen en forums worden belangwekkende
historische en actuele onderwerpen behandeld.
Behalve het Jaarboek en het Maandblad ontvan-
gen de 1800 leden van Oud-Utrecht elk jaar de
Archeologische en Bouwhistorische Kroniek, ver-
zorgd door de Stichting Publikaties Oud-Utrecht
(SPOU). Zo blijven de leden op de hoogte van de
altijd weer belangwekkende vondsten in Utrechts
bodem en historische gebouwen.
De Oud-Utrecht-Prijs
Oud-Utrecht bevordert de bestudering van de
geschiedenis van stad en provincie. Daarom is in
1992 de Oud-Utrecht-Prijs ingesteld, groot 3000
gulden. Eens in de twee jaar wordt deze prijs toe-
gekend aan de schrijver(s) van het beste artikel
over de geschiedenis van Utrecht.
Zo blijft Oud-Utrecht actief om de kennis van het
verleden van stad en provincie te vergroten.
Vragen over vroeger
Verhalen van oude mensen zijn een belangrijke
bron van informatie over het dagelijks leven van
vroeger. Het houden van een interview lijkt
eenvoudig maar het aantal valkuilen is groot.
Dit boek is bedoeld als praktische handleiding.
De verschillende fasen van het interview worden
behandeld: de voorbereiding, het interviewen zelf
en de verwerking van de resultaten. Daarnaast zijn
er hoofdstukken gewijd aan de betrouwbaarheid
van het menselijk geheugen en de geKhiedenis van
het historisch
interview. Ook de
technische aspecten
komen aan bod.
Vragen over vroeger
kunt u bestellen
door overmaking van
ƒ 19,50/Bfrs 390 +
f 2,80/Bfrs 56
verzendkosten op
postgiro 810806
tn.v. het Nederlands
Centrum voor
Volkscultuur te
Utrecht o.v.v.
'vragen'.
Bi^^Di^H^^^P'
^^^^^^^E^^B f>ind>rS4ii(iBarlinoidio:
^■rr ! • 1 /1
Wie liart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel: 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
gUJ         OUD-UTRECHT
mei /juni 199 6
-ocr page 74-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
adres
lil
iiii
ïtii
3 f-.
m
postcode
woonplaats
geboortedatum
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
; met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
met ingang van het volgende jaar
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de geschiedenis en het heden van stad en
provincie. Het is met zijn artil<elen, boel<besprel<ingen
en 'verenigingsnieuws' onmisbaar.
Het Jaarboel< Oud-Utrecht is bekend om zijn boeiende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
yVluus
NVM
/^
Makelaardij in
onroerende goederen
• Aan- en verkoop-
begeleiding
• Taxaties
• Hypotheken
• Verzekeringen
Plompetorengracht 18
_______Utrecht_______
030-234 00 08
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
Activiteiten o.a. op liet gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
)SB
J&B Conseil B.y.
Rika Hopperlaan 17, 3584 GM Utrecht
Tel. 030 - 254 32 12, Fax 030 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU
o.m. restauratiefinancieringen en hypotheken
11111 /juni 1996
U T R E C U I
-ocr page 75-
oud-utrecht
hier
postzegel
plakken
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht
Oud-Utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
0UDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
MJ KONINKLIJKE BESCHIKKING
HOFLEVERANCIER
TAILORSSINCE 1850
ER IS EEN BAN
WAAR OUDE WAARDE
i
         NOG IN ERE
WORDEN GEHOUDEN.
E
iiHH<i;';*»<*iMi
EN
Crediet en Effecten Bank
Herculesplein 5, Utrecht
O i O. - i_ I k I. ( II I
lil c I / j II I] I l 9 '•) b
-ocr page 76-
m- lu
/H3: 'lil ocM \Q03
Utrecht
6 9e jaargang nummer 4
Interieur vart het
priesterkoor var)
de Catharina-
kathedraal te
Utrecht, 1948.
Het voormalig hisschopsaltaar in de
Utrechtse Catharijnekerk
De keuze van...
Michel Sijnesael, Conservator Gemeentemuseum Het Rondeel Rhenen
Een joodse school te Zeist, 1942 - 1943
BIBLIOTHEEK OER
WJKSUNIVERSltteT
UTRECHT
®
-ocr page 77-
Boeken over
UTRECHT,
stad en provincie,
liebben wij altijd
ruim in voorraad
GREEP Schilders bv
•    Restauratiewerken
•    Onderhoud
Eendrachtlaan 260
3526 LB Utrecht
Tel. 030-288 21 31
Broese Kemink
*;
boekverkopers aan de stadhuisbrug
utrecht 030-2313804
JUF
t R 1
P
Ë M S BOUW
•    Restauratiewerken
•    Nieuwbouw
•    Onderhoud
^^H Aannemingsbedrijf
^H H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
TeL: 030-2412 912
Fax: 030-2413 934
%Af
lul \,;l \iilu/ii,in^ <,ciin,,i^,luii>
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
Wij drukken
ook
uw kosten
BEL ONS VOOR EEN OFFERTE
é^
BOUW&VASTGCXD
DE BOER CUPERUS
ONDERDEEL VAN ROIO SMEETS DE BOER
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-69S6644
-ocr page 78-
Van de redactie
Colofon
Oud-Vtrecht
Tweemaandelijks liidsehriii
69e jaargang nr. 4
juli/auguslus 1996
ISSN I 580-7137
Ontl-Uireehl is een uitgave van de
Vereniging üud~Ulrechl, vereniging
tol bccieleningen lol verspreiding van
de kennis der geschiedenis van stad
en pr(wincie Ulrechl.
Voinzilti'r: |.W, Lcniaicr
Snrclciriaal: Mw. J.C.M. 1'ennings,
p/a Alexander Numankade 201,
^5^2 KW Utrecht.
Pcnnin^mcali'i: J. Baars.
Ukunl zich iipjji'vcn als lid van Je vereni-
ging Ouci-L'frei M door te .S( hri/ven naar:
Oud-Utrecht,
Anlwoordnummer 3335,
3500 VP Ulrechl.
De contributie bedraagt ƒ 54,= per
jaar (26- ƒ 30,=; 65+J 44,= per jaar).
Confribulie- en ledenadministratie:
P. Kroes.
Betaling coniribuiic op giro 575520.
Redactie: M. IXilfin, B. van den Hoven
van denderen, M.C. van Oudheusden,
B. van Santen, M. van de Vrugl,
A. \'an der Zeijden.
De herfst nadert al weer en de agenda van Oud-Utrecht getuigt van een reeks van acfiviteilen in het
Utrechtse. Het Utrechts Psalterium, de begraafplaatsen, de jaarlijkse kunstmarkt op het janskerkhof
en vanzelfsprekend de open monumentendag, hel zijn slechts enkele activiteiten die plaatsvinden in
de maand september. Leden van Oud-Utrecht en andere geïnteresseerden hoeven zich deze maand
niet te vervelen. Het bewijs dat de Vereniging Oud-Utrecht nog steeds een levende en actieve vereni-
ging
is.' Actief en betrokken is ook ons redactie-lid Mark van Hattem. Met name rond de verandering
van maandelijks- naar tweemaandelijks blad heeft Mark zich bijzonder ingezet. Langzamerhand
echter namen zijn werkzaamheden buiten Oud-Utrecht zulk een omvang aan, dat hij - helaas voor
de redactie - geen mogelijkheid meer ziet om zijn werkzaamheden in de redactie voort te zetten.
Vanaf deze plaats willen wij hem echter van harte danken voor zijn werk de afgelopen jaren. Twee
redactie-leden zijn nu -
wegens drukke werkzaamheden - vertrokken. Wij hopen u echter op korte
termijn weer voor te kunnen stellen aan enkele nieuwe frisse krachten.
Redaetieadirs:
Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Vormj^ci'ing.- De Vormers, Utrecht
/)nife; l\' Boer Cxtperus
Oiul-Vtteeht. Tweemaandelijks tijdsetmft
verschijnt zes iTiaal per jaar.
Deadline a^^enda volgende nummer:
20 augustus 1996, \erschijningsdatuni
1 oktober.
Uw bijdragen kunt u toeslurcn aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 1/4 of 3 V2
inch lloppy (WorcIPcrfect, versies 4.2,
5.0 ol 5.1).
Aanbevolen oni\ang lussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
noten zo beperki mogelijk gehtiuden
moei worden. Het gebruik van lussen-
kopjes wordt aangeraden; illuslratie-
suggestics zijn zeer welkom.
Inhoud
Van de redactie
Het voormalig bisschopsaltaar in de Utrechtse Catharijnekerk
Casper Staal
Agenda
De keuze van
Michel Sijnesael
Een joodse school in Zeist, 1942 -1943
R.P.M. Rhoen
Boekenschouw
Nijverheid
75
76
83
85
86
91
92
75
juli ! augustus 1996
UTRECHT
-ocr page 79-
Het voormalig hisschopsaltaar in de
Utrechtse Catharijnekerk
In de Catharinakerk aan de Lange Nieuwstraat is recentelijk na een jarenlang
verblijf in het depot van het Museum Catharijneconvent, een neogotisch beeld
van Johannes de Doper herplaatst. Van 1887 tot de sloop van het altaar in 1963
had het beeld een plaats aan het ciborium, de overhuiving, van het bisschops-
altaar. Dat was een neogotisch werkstuk, vervaardigd door de Utrechtse Duitser
Friedrich Wilhelm Mengelberg naar een ontwerp van de Akense architect Hugo
Schneider.
Schneider. In 1872 werd hel grote
vloertapijt voor hel priesterkoor
geknoopt door Utrechtse en
Zwolse vrouwen, naar een ont-
werp van Alexander Kleinertz. In
1874 werden twee kalkstenen
beelden geschonken namelijk dal
van Sint Jozef - patroon van de
katholieke kerk - op de zuidelijke
hoek van de noordelijke iransept-
wand (waar nu Johannes staal),
en dat \-an C^alharina \-an Alexan-
drië, pairones van het kerkge-
bouw, op de er tegenover gelegen
hoek. In 1875/76 werd door
Mengelberg het sacramentsaltaar
gebeeldhouwd naar een ontwerp
van Hugo Schneider. Fn tussen
deze schenkingen door beglaasde
Heinrich Geuer de kerk met zijn
kleurig glas-in-lood, terwijl hel
gebouw van boven tol onder ge-
polychromeerd werd.^
Na deze lijsl \'an schenkingen
zijn we benieuwd naar hel
hoogaltaar van die dagen. Merk-
waardigerwijs hebben wc nauwe-
lijks een idee hoe het eruit zag.
Alle tot op heden bekende afheef-
dingen van de kerk laten hel niet
zien. Naar de vormgeving van het
hoogaltaar moeien we dus gis.sen.
Blijkens een mededeling van ka-
pelaan A.E. Rienljes in een serie
artikelen over de Utrechtse kerken
(1914-1920) stamde het hoog-
altaar nog uil de tijd dat de tnili-
tairen de Catharijne gebruikten
als hun garnizoenskerk. Als 'rela-
blement' (altaarstuk) op het altaar
diende het grote paneel van 200 x
156,5 cm voorstellende de nieuw-
testamentische scène 'Laat de kin-
deren tot inij komen'. Hel .stuk was
geschilderd in 1620 dotir Werner
van Valckert (ca. I 580-na 1627).
Aalmoezenier |aii Baptist I luijgens
(overl. 1824) verwierl hel schil-
derstuk, waarvan gezegd wordt
dat hel uil de Janskerk komt, in
De negentiende eeuwse
herinrichting
Het Johannesbeeld vormde
een onderdeel van het bisschop-
pelijk allaar in de Utrechtse rooms-
kalholieke Catharinakathedraal.
Voor een korte geschiedenis van
dat altaar - dat inmiddels verdwe-
nen is - gaan we naar de vorige
eeuw. Nadat deze kerk in 1840
bij Koninklijk Besluit door Wil-
lem II aan de katholieken was
overgedragen, werd een decen-
nium later begonnen mei een
grootscheepse restauratie van dat
gebouw. Niet alleen de bouw-
kundig vervallen en de zwakke
plekken werden onder handen
genomen, ook de decoratie werd
aangepakt. In de loop van twintig
jaar, van 1860 tot 1880, werd de
kerk veranderd van een blanke
laat-gotische kerk tot een bont
beschilderd en druk gedecoreerd
neogotisch godshuis. Model daar-
bij stonden de Keulse Dom en de
Sainte Chapelle in Parijs. Twee
architecten moeten hier met name
worden genoemd: A.J. van de Brink
(1816-188.3) en F.W. Mengelberg
(1837-1919). Van hun tekentafels
kwamen heel wat verbouwingen,
aanpassingen en nieuwe meubel-
stukken. Ook andere namen
komen we tegen: de gebroeders
Goyers, Heinrich Geuer, 'baas'
D.L. van Kent, Leonard Fuchs,
Hugo Schneider, de polychrotrieur
Buchtermann, Alexander Kleinertz
en Gerard Bartel Brom. Nederlan-
ders en Duitsers leverden voor
deze kerk werken al. Om chro-
nologisch enkele jaartallen te
noemen:
In 1862 werd een grote neogoti-
sche preekstoel aangekocht. Het
was een bekroonde inzending op
de wereldtentoonstelling te Lon-
den, een werkstuk van de gebroe-
ders tioyers, beeldhouwers te
Leuven. Gerardus (1820-1897)
en Jan (1818-1905) Goossens uil
Den Bosch leverden twee kanun-
nikenbanken met ieder vijf zit-
plaatsen. In 1863 kwam de com-
muniebank, gemaakt door de
edelsmid Brom, bij gelegenheid
van het 25-|arig prieslcrleest van
de pastoor \an deze kerk. Andreas
Schaepman, de latere aartsbis-
schop. In 1867 werden twee
grote meubelstukken geleverd: de
sedilia of driezitsbank, en de
credens, een fraai met houtsnij-
werk en een schildering op koper
gedecoreerde 'dientafel' , vervaar-
digd door Friedrich Wilhelm
Mengelberg. In 1868 kwam er
een imposante bisschopstroon van
dezelfde beeldhouwer. In 1871
werd het kruisallaar mei een ex-
pcisilielroon geplaatst, vervaar-
digd door Mengelberg en Brom.
In dalzelfde jaar werd het oxaal
geplaal.sl, gesneden door Mengel-
berg naar een ontwerp van Hugo
76
Casper Staal
juli ! flu^usfws 199 6
U T R i; C
-ocr page 80-
r^r^j,
-ocr page 81-
Het voormalig hisschopsaltaar in de
Utrechtse Catharijnekerk
Mengelberg in 1871. De tweede
tekening was een ontwerp voor
een sacramentsaltaar; dat werd in
licht gewijzigde vorm gereali-
seerd in 1875. De derde tekening
liet een nieuw bisschopsaltaar
zien.'*
Nieuw bisschopsaltaar
Het heeft vele jaren geduurd
eer Schneiders tekening in uit-
voering werd genomen. Uit de
notulen van het kerkbestuur valt
de oprichting ervan te volgen. In
1878, tien jaar na de vervaardi-
ging van de tekening, deden twee
pastoors een schenking die be-
stond uit beleggingscertificaten.
De notulen van 24 april: 'Verder
is bij den Secretaris nog ont-
vangen van de HEerw. Heer H.J.
Smidt Pastoor van Onze Lieve
Vrouwekerk en van den ZEerw
Heer H.J. Kloppenborg Pastoor
en Plebaan van de St. Catharina-
kerk de navolgende gift als Peru-
anen 1 stuk van £ 100, Turken 3
stuks van £ 300 en 2 stuks van
ieder £ 50, onder voorwaarde van
daarvan te formeren een fonds om
in de Metropole St. Catharina het
hoofdaltaar volgens teekening van
Architect A. Snyder (= H. Schnei-
der) te bouwen en met bepaling
van dat fonds afzonderlijk en uit-
sluitend voor dit doel te admini-
streren door het Kerkbestuur der
Metropole. Deze mededeeling
wordt door Monseigneur den
Aartsbisschop en Kerkmeesters
met graagte vernomen en wordt
aan de milde schenkers de harte-
lijkste dankbetuiging gebragt met
den wensch dat hun voorbeeld
door andere moge gevolgd worden
en dat spoedig een prachtig hoofd-
altaar in den metropole moge
verrijzen.
Monseigneur den Aartsbisschop
verleent onmiddelijk zijne goed-
het begin van de 19de eeuw
bij de kunsthandelaar Van den
Heuvel. Op een nog onbekend
tijdstip werd het altaar uit elkaar
gehaald en kreeg het paneel een
plaats in de vergaderzaal van het
sinds 1859 aan de Catharijne-
kathedraal verbonden kapittel.
Blijkens een mededeling van pas-
toor J.H. Hofman (1837-1910)
verhuisde het paneel in 1874 naar
het Aartsbisschoppelijk Museum.
Thans maakt dit schilderij deel
uit van de collectie van het Muse-
um Catharijneconvent.3 Pas in
1887 kwam er een nieuw hoog-
altaar. Wat werd als hoogaltaar
gebruikt in de tussen liggende
jaren? Een plausibel antwoord is
dat het kruisaltaar van 1871, dat
geen altare fixum (een vast gemet-
seld altaar) was maar een altare
portabile (een draagbaar altaar) de
functie van hoogaltaar vervulde.
Men kon het in voorkomende ge-
vallen vanuit de eerste koortravee
naar het oosten verplaatsen zodat
het in de absis kwam te staan.
Misschien is de oprichting van dit
neogotische altaar wel de aanlei-
ding geweest het Van Valckert-
altaar uit elkaar te nemen. Temid-
den van zoveel neogotiek zal dit
zeventiende eeuwse schilderstuk
op een waarschijnlijk barok of
neoclassicistisch altaar aan het
einde van de jaren zeventig van
de vorige eeuw misstaan hebben.
Er lag in 1871 evenwel al een te-
kening om een ander altaar op te
richten. Die tekening was in 1868
gemaakt. Hugo Schneider (1841-
1925), een Akense architect die
het nodige in het aartsbisdom
Utrecht heeft ontworpen, had in
dat jaar voor de Utrechtse Catha-
rijnekerk drie ontwerptekeningen
gemaakt: de eerste toonde een
oxaal en het kruisaltaar, die beide
gerealiseerd werden door F.W.
78
i uii I augustus 19 9 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 82-
2, Foto van de             keuring aan beide bovenstaande
ontwerptekening         schenkingen en authoriseert het
voor een nieuw            Kerkbestuur tot aanvaarding
bissctiopsaltaarin         daarvan. De Eerw. Heer Plebaan
deCatharina-              Kloppenburg verlaat met toe-
Itathedraal te              stemming van Monseigneur ten
Utrecht Aan de           gevolge zijne ziekelijke omstan-
overhuiving zijn           digheden de vergadering. 5' Drie
twee bisschops-           jaar later, in 1881, vindt de ver-
faee/den getekend. koop plaats van een monstrans
Hugo Schneider,
           ten behoeve van het altaar.6
Aachen 1868               Dit alles geschiedde onder het
(foto: Museum             episcopaat van Andreas Ignatius
Catharijneconvent, Schaepman, de grote promotor
ABMf44)
                  van een waardiger decoratie van
deze kerk en een neogoticus in
hart en nieren. In 1882 trad na de
dood van Schaepman een nieuw
aartsbisschop aan. De bisschop van
Haarlem, Petrus Mathias Snickers,
promoveerde tot aartsbisschop
van Utrecht. De reden van zijn
benoeming is niet duidelijk maar
de indruk bestaat - en nadere
archiefstudie zou het kunnen uit-
wijzen - dat onder het episcopaat
van Schaepman de diocesane
financiën wal in 'disordre' waren
geraakt. Snickers, zoon van een
bankier en zelf goed bij kas, was
mogelijk de meest aangewezen
persoon om de affaires van
Schaepman op te lossen.'' In
1883 werd er bij het kerkbestuur
door Mengelberg een begroting
voor een nieuw altaar ingediend.8
Op de begroting werd afgedongen,
als we zien wat uiteindelijk gere-
aliseerd werd. Zo direct kom ik
op de uiterlijke verschijnings-
vorm van het altaar terug. Eerst
voltooi ik de chronologie.
In 1885 bestelde men het nieuwe
hoofdallaar bij Mengelberg. De op-
drachtgever was echter niet hel
Kerkbestuur van de St. Catharina-
kerk maar het Metropolitaan
Kapittel."^ De obligaties van de
pastoors Smidt en Kloppenborg
werden te gelde gemaakt. In de
loop van 1886/87 zal het altaar
geplaatst zijn. Op 8 augustus
1887 consacreerde aartsbisschop
Snickers het nieuwe allaar. 10
Twee dagen later, op 10 augus-
tus, vond vanaf hel nieuwe altaar
de priesterwijding plaats van de
Rijsenburgse seminaristen. H
Ciboriumaltaar
Hoe zag het allaar eruit waar-
van we nu de ontstaansgeschiede-
nis hebben vemomen? Eerst schets
ik u de ontwerptekening van
Hugo Schneider. Hij ontwierp
een zogenaamd ciboriumaltaar.
Daaronder verstaan wij een altaar
dat overhuifd wordt door een
ciborium, een soort fraai versierd
dak, dal steunt op vier vrijstaande
pilaren. Zelf noemt men in die
lijd een dergelijk altaar een balda-
kijnallaar. Maar de hedendaagse
typologie wil dat wij baldakijn-
altaar gebruiken voor een altaar
dal overhuifd wordt door een
baldakijn dat overhangt vanuil de
achtermuur. Hier gaat het dus om
een ciboriumaltaar.
Een ciboriumaltaar in de 19de
eeuw wekt onze aandacht. Derge-
lijke allaren waren namelijk on-
gebruikelijk. Het ciboriumaltaar
stamde uit landen als Italië waar
het bijvoorbeeld in de Romeinse
basilieken voorkomt. Het heeft
daar een oud-christelijke of mid-
deleeuwse oorsprong. De barok
kent het ook. Het beroemdste
voorbeeld is het hoogaltaar van
de Sint Pieier te Rome met de
overbekende gedraaide zuilen
van Bemini. Maar in Nederland
kennen we het ciboriumaltaar niet.
Het duikt hier pas op in de twee-
de helft van de negentiende eeuw.
Onder invloed van de Franse en
Duitse neogotische architecten
wordt deze overhuiving 'ontdekt'
en ook in ons land gebruikt. Op
bescheiden schaal. Zonder erop
aanspraak te maken dal ik alle
ciborium-allaren uit deze periode
heb opgespoord, lel ik er slechts
tien. Zoveel mogelijk in chrono-
logische volgorde: In de Nijmeegse
Sint Ignaliuskerk richt Pierre
Cuypers in 1869 een ciborium-
altaar op, bij mijn weten het eerste
in ons land in de 19de eeuw. Het
allaar bestaat niet meer want de
Ignaliuskerk wordt in 1894/95
gesloopt en vervangen door een
nieuwe kerk naar een ontwerp
van van Nicolaas Molenaar. 12 in
de kapel van het groot-seminarie
Rijsenburg bouwt A.J. van de Brink
een ciboriumaltaar, dat tegelijk
met hel groot-seminarie gesloopt
is. In 1875 vervaardigt F.W.
Mengelberg naar een tekening van
Hugo Schneider voor de Utrechtse
Catharinakerk een sacraments-
altaar met een ciborium. In de
Zwolse Onze Lieve Vrouwekerk
van Nicolaas Molenaar bouwt
Mengelberg in 1886 een ciborium-
altaar. Pierre Cuypers richt in de
door hem gebouwde Maninus-
kerk te Sneek in hetzelfde jaar
een ciboriumaltaar op. Dan ver-
schijnt het Utrechtse bisschopsal-
taar. In de St. Franciscus Xaverius
in Amsterdam (De Krijtberg), in
1881 door Alfred Tepe voor de
jezuïeten gebouwd, plaatst Men-
gelberg in 1886 een ciborium-
altaar dat er nog altijd staat. In de
Bartholomeuskerk in Zevenberg-
sche Hoek, een schepping van
Weber uit 1886, verschijnt enkele
jaren later een ciboriumaltaar, dat
in het oorlogsgeweld van 1944
verwoest wordt. In de kerk van
Sint Petrus Stoel te Antiochië te
Uden van dezelfde architect wordt
kort na 1890 een ciboriumaltaar
opgetrokken. Pierre Cuypers bouwt
in de Sint Servaas te Maastricht in
1891 een ciboriumaltaar. In de St.
79
juli I augustus 199 6
UTRECHT
-ocr page 83-
Het voormalig hisschopsaltaar in de
Utrechtse Catharijnekerk
Franciscuskerk te Nijmegen, een
schepping van Pierre Cuypers uit
1878-1880, wordt na de voltooi-
ing van de kerk een ciborium-
altaar gebouwd. 13
Waarom ontstond vrij plotseling
een herwaardering van het cibori-
umaltaar, dat toch in onze stre-
ken een vreemde eend in de bijt
is? Ik denk dat de symboliek die
eraan werd gehecht, een belang-
rijke rol speelde, alsmede dat de
voorbeelden ervan in Frankrijk en
Engeland, bewondering genoten.
Symbolisch worden de vier zuilen
waarop het ciborium rust, geduid
als de vier hoeken van de aarde.
De overhuiving stelt de hemel
voor, waarom de binnenzijde van
de overhuiving dan ook blauw
geschilderd is en met gouden
sterren bezaaid. Onder de schutse
des hemels wordt dagelijks Chris-
tus' zoenoffer herdacht. De tent
van de heerlijkheid Gods en Zijn
genade overschaduwt de heilige
tafel.
Tussen de zuilen zijn stangen aan-
gebracht waaraan altaargordijnen
kunnen worden opgehangen. Die
zijn een typisch neogotisch ele-
ment. Het Concilie van Trente
(1545-1563) had de zichtbaarheid
van het altaar gepropageerd maar
onder invloed van de bestudering
van de middeleeuwen werd in de
negentiende eeuw de 'disciplina
arcani' weer ontdekt: het afscher-
men van het heilige. De na Trente
verdwenen altaargordijnen, de
tetravela, keerden zo terug en wer-
den ook daadwerkelijk aan drie
zijden van het altaar weer opge-
hangen. Uit de literatuur van die
dagen blijkt, dat het ciborium ook
herinnerde aan de Verbondstent
tijdens de tocht van het Joodse
volk door de woestijn. Voorts as-
socieerde men de overhuiving
met het rotsgraf van Christus.
Een niet op symboliek maar op
rubriekenstudie gefundeerd argu-
ment voor het oprichten van een
ciborium werd gevonden in het
Ceremoniale episcoporum dat er
soms over spreekt.''* In deze tijd
van terugblikken naar het ver-
leden hield men van dit type
symbolen en redeneringen.'5
Het Utrechtse ciborium is het
meest schatplichtig aan dat van de
Farijse Sainte Chapelle. Daar was
het in de middeleeuwen gebouwd
als een overhuiving voor drie
Christus-relieken: een stukje van
het Heilig Kruis, de doornenkroon
en de spijkers van Golgotha. Die
werden in deze koninklijke kapel
bewaard. Nu inspireerde de vorm
van deze Franse schepping bij het
ontwerp van neogotische altaar-
ciboria.
Aan de overhuiving van het
Utrechtse bisschopsaltaar heeft
Schneider beelden geschetst. Om-
dat de tekening geen perspectief
vertoont, kan men er twee zien. Ze
stellen bisschoppen voor. Hoewel
er geen sprake is van identificeer-
bare attributen, wekken de baard-
loze en de bebaarde bisschop de
associatie met Willibrord en Boni-
fatius, de twee eerste bisschoppen
op de Utrechtse zetel.
Het driehoekige frontaal van het
ciborium vertoont een zetelende
Christus. Op de drie hoogste
punten staan engelen getekend.
Zij houden passiewerktuigen in
de hand: het kruis, de doornen-
kroon en de drie nagelen. In deze
ornamentiek wordt de relatie tot
de Sainte Chapelle als bron van
inspiratie heel duidelijk. Samen-
vattend: de overhuiving stelt de
hemel voor waar Christus zetelt,
omringd door engelen en heiligen.
Uitvoering
Mengelberg offreerde op ba-
sis van deze tekening van Schnei-
der. Hij spreekt over '4 groote
beelden op de 4 hoeken a stuk
ƒ 300//1200'. Verder spreekt hij
over '1 groep in 't midden; Chris-
tus met twee beelden opzij ƒ 800'.
De offerte bedraagt ƒ13.123,-,
waarbij Mengelberg opmerkt dat
niet in de offerte begrepen zijn
een retabel, een tabemakelkast en
een expositietroon, het steiger-
werk en de fundering. Hij kan
wel vier reliëfs voor een retabel
maken, alsmede een tabernakel
en een expositietroon in hout of
steen, rijk verguld en gepolychro-
meerd. Dan komt op het ge-
offreerde bedrag nog de som van
ƒ2.800,-.16
Als we naar de vroegste foto
kijken die van het altaar bekend
is, werd het geheel soberder uitge-
voerd dan deze offerte laat zien. ' *"
Aan de overhuiving van het altaar
komen slechts twee beelden;
Christus in het frontaal wordt niet
gellankeerd door twee figuren en
er komen geen tabernakel, expo-
sitietroon en retabel. Ook de door
Schneider getekende engelen met
de 'Arma Christi' worden niet uit-
gevoerd. Het Memoriale van de
parochie bericht dat het geheel
ƒ 8.000,- heeft gekost.'8 Vv'el is
interessant te vermelden dat in
hetzelfde jaar 1887 het echtpaar
De Vos-Sterkenburg bij gelegen-
heid van hun vijfentwintig-jarig
huwelijksfeest aan de kerk een
groot neoromaans bronzen altaar-
kruis schenkt, dat Gerard Barteld
Brom vervaardigde. Bij dat kruis
horen zes forse kandelaars die de-
zelfde ornamentiek als het kruis
hebben en daarmee dus één ge-
heel vormen. I'' Zoals de oude
foto's tonen, werden rond het
altaar, conform de opvattingen
van de neogothiek, altaargordijnen
opgehangen. Een retabel was dus
80
juli / augustus 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 84-
Anno Domini MDCCCLXXXVII.20
Aan de overhuiving hadden zo
de patroonheiligen van de beide
eerste aartsbisschoppen na het
herstel van de bisschoppelijke
hiërarchie in 1853 een plaats
gekregen.
Tot de sloop circa 1963 was het
ciboriumaltaar van Schneider-
Mengelberg te zien. Het bisschop-
pelijk altaar ging een tachtig jaar
mee totdat het moest wijken voor
de bisschopstroon, die volgens de
opvattingen van de restauratie-
architect en zijn adviseurs, naar
oud-christelijk gebruik een (on-
practische) plaats diende te krij-
gen in de absis. Beide beelden
werden door de kerk aan het
Aartsbisschoppelijk Museum ge-
schonken. Voor het iconografisch
programma van de kerk beteken-
de dit, dat Andreas ging ontbreken
in de reeks van de twaalf aposte-
len. Bij de plaatsing van de twaalf
apostelbeelden in 1897 had men
terwille van de symmetrie de der-
tiende apostel, Paulus, in de rij
opgenomen, omdat Andreas al
een plaats had.
Sint Jan Baptist is in 1996 als
schenking uit de museumcollectie
naar de kerk terug gekeerd, maar
niet om de nagedachtenis aan
aartsbisschop Zwijsen, de grote
organisator van de Nederlandse
rooms-katholieke kerkprovincie
levendig te houden. Opgesteld
vis-a-vis met de patrones van de
kerk, Catharina van Alexandrië,
figureert johannes thans als een
'mede-patroon', omdat de Johan-
nieters zich naar de Voorloper
des Heren noemden en de Catha-
rijnekerk van 1528 tot 1580 een
Johannieter kloosterkerk geweest
is.
* Dit artikel is een bewerking van de
voordracht die de auteur op zondag
18 februari 1996 hield in de Catharina-
kerk te Utrecht bij de formele over-
dracht van het gerestaureerde en her-
plaatste Johannes de Doperbeeld aan
de binnenstadsparochie van Sint
3. Interieur var)             niet zo nodig. Het achterwege
het priesterkoor            laten van een tabernakel was ook
van de Catharir)a-          een typisch bisschoppelijke 'be-
liathedraal te               zuiniging' want in een kathedraal
Utrecht, 1948.               mocht het H. Sacrament niet rus-
Op de a/taartom-          ten op het hoogaltaar. Het taber-
be staat het zeven- nakel had zijn plaats op een zij-
tiende-eeuwse              altaar dat sacramentsaltaar werd
zilver uit de voor-          genoemd. Zoals we gezien hebben
malige schuilkerk          was dat al in 1875 gerealiseerd,
aan de Catharijne- Een andere wijziging ten opzichte
steeg opgesteld.            van de ontwerptekening was dat
(foto: co//, auteur)          de twee bisschoppen veranderden
in twee andere heiligen. Mengel-
berg plaatste tegen de linker zuil
Johannes de Doper, en tegen de
rechter zuil de apostel Andreas.
Het Latijnse opschrift dat aan de
noordzijde op de altaartombe te
lezen stond, verklaarde de aanwe-
zigheid van deze heiligen: In
vrome dankbaarheid aan de aarts-
bisschoppen joannes Zwijsen en
Andreas Ignatius Schaepman: het
metropolilaan kapittel, de geeste-
lijkheid en het Sint Bemulphus-
gilde.
81
juli I augustus 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 85-
Catharina. Zie ook Utrechts Nieuws-
blad ^3.W.m'ien3.2.K%.Hetbeéd
werd gerestaureerd in 1995 door de
beeldhouwer Anton van Wiggen die
ook de console hakte. Frans van Hienen
voerde de restauratie van de poly-
chromie uit en vervaardigde de tapijt-
schildering achter het beeld. Het ge-
heel stond onder toezicht van Peter
Haars en Henk Scholte die ook het
ontwerp voor de console en de tapijt-
schildering leverden.
2.   GAU Par. H. Catharina nr 43 (Registrum
Memoriale)
3.   A.E. Rientjes, 'De Roomsche kerken van
Utrecht. De St. Catharinakerk aan de
Nieuwstraat', in: De officiële kerklijst
(1914-1920) overdruk. GAU Bibl. 1939,
f.13. Het inventarisnummer van Werner
Van Valkert: ABM s 127. Zie voor het
(hoog)altaar uit de voormalige schuil-
kerk van St. Catharina, dat een plaats
kreeg in de zuidelijke beuk van de
Catharijnekerk: 0. Helleman, 'Het al-
taar voor de Jezuïetenstatie St. Catha-
rijne', in; Maandblad Oud-Utrecht 64
(1991)48-53; H.L.M. Defoer,'Een
geschilderd interieur van de Sint
Catharinakerk te Utrecht uit 1843', in
Maandblad Oud-Utrecht 53(1980)
37-39
4.   Over Hugo Schneider, zie; A.J. Looijen-
ga. De Utrechtse School in de neo-
gotiek. De voorgeschiedenis en het
Sint Bernulphusgilde
(Amsterdam,
1991) 294. Van de ontwerpen van
Schneider voor de Utrechtse Catharina-
kerk zijn foto's van de ontwerpteke-
ningen voor het sacramentsaltaar en
het bisschopsaltaar bewaard gebleven
in het Archief van het Sint Bernulphus-
gilde, dat zich bevindt in de collectie
van het Museum Catharijneconvent
te Utrecht, inv. nr. ABM f 43 en 44.
5.   GAU Parochie H. Catharina nr 126
(Notulen kerkbestuur) fol. 205. Plebaan
Kloppenborg zal op 3 mei van het-
zelfde jaar overlijden.
6.   GAU Par. H. Catharina nr 126 (Notulen
kerkbestuur) fol. 237,7 september
1881
7.   Aan Schaepman en Snickers is nooit
een monografie gewijd. Over de eer-
ste helft van Schaepmans leven;
H. Woorts, Andreas Ignatius Schaep-
n)an en de kerkopbouw in het aarts-
bisdom Utrecht vanaf het herstel van
de bisschoppelijke hiërarchie tot aan
zijn benoeming tot aartsbisschop van
Utrecht, 1853-1868,
doctoraal scriptie
Kath.Theol. Univ. Amsterdam, 1990
(ongepubliceerd).
8.   GAU Parochie H. Catharina nr 77
(Begroting voor het vervaardigen van
een baldakijnaltaar, opgesteld door
W. Mengelberg) 1883
9.   GAU Par. H. Catharina nr 126 (Notu-
len kerkbestuur) fol. 271, 20-11-1885
10. A. Tepe, 'De voltooiing der Kathedraal
of St. Catharinakerk te Utrecht', in;
Archief voor de geschiedenis van het
aartsbisdom Utrecht!!
(1901) 61-66
11.  Utrechtsche Stedelijke en Provinciale
Courant, 8 augustus 1887
12. S. De Blaauw, De Sint-Martinuskerk
te Sneek, gotische vormen in negen-
tiende
eeuwse bezieling (Leeuwarden
1984)83
13. Voor de ciboriumaltaren in de hier
genoemde kerkgebouwen; J. Kalf,
De katholieke kerken in Nederland
(Amsterdam 1906); P.Th.A. Wermen-
bol. Monumentdie kerken in verande-
rend stadsbeeld.
Catalogus Nijmegen
Commanderie van St. Jan, 1993; A. Me-
liesie-Appelhof, De Onze Lieve Vrou-
wekerk in Zwolle
(Zwolle [1993?]), De
Blaauw, De Sint-Martinuskerk te Sneek;
A.J.C, van Leeuwen, De maakbaarheid
van het verleden, P.H.J. Cuypers als
restauratiearchitect
(Zwolle/Zeist 1995)
54-85
14. Zie het verslag van de voordracht die
het Bernulphusgildelid Aukes hield
voor zijn medebroeders op 8 februari
1876. ln;HetG/tóehoe*;2(1877)141
ev.; Caeremoniale episcoporum Sanc-
tissimi D.N. Benedicti Papae XIV jussu
editum et auctum, Leodii, 1837, liber I
caput 12, nr. 13
15. G. Jacob, D;e Kunst lm Dienste der
Kirche
(2e druk; Landshut 1870) 131
en 136
16. GAU Par. H. Catharina nr 177
(Begroting... Mengelberg, 1883)
17.  Museum Catharijneconvent, ABM f 45
18. GAU Par. Catharina nr 43 (Memoriale)
19.  Inventaris van het kerkelijk kunstbe-
zit van de parochie van de H. Cathari-
na te Utrecht, 30 juni 1971 en januari
1983, nrs. 40 en 122
20.  J. Kalf, 11
82
juli I o il j^ [( s I II s 1996
II I RECHT
-ocr page 86-
Agenda
Historisch café
ledere 2e vrijdag van de maand,
vanaf 17.00 uur. Als inleiding een
korte lezing over een Utrechts
onderwerp.
Plaats: Weeshuis, Domplein
Excursie begraafplaatsen
Soestbergen en Ktmelswade
Op zondag 8 september om
14.00 uur organiseert de Vereni-
ging Oud-Utrecht een rondleiding
over de begraafplaatsen Soestber-
gen en Kovelswade (de eerste en
tweede Algemene Begraafplaats)
aan de Gansstraat en de Konings-
weg in Utrecht.
De rondleiding wordt verzorgd
door Albert van der Zeijden
(funerair historicus) en Bettina
van Santen (kunsthistorica).
Maximaal aantal deelnemers aan deze
wandeling is 30 personen.
Opgeven: van tevoren opgeven bij:
L Broer, tel. 030 - 2 54 19 94.
Toegang: voor leden van Oud-Utrecht
gratis; niet-leden betalen fl. 5.00.
(Zie ook volgende pagina.)
Open Monumentendag
Op zaterdag 14 september is het
weer Open Monumentendag.
Lezing Reli^ositeit
Op zaterdag 14 september van
13.00 tot 14.00 uur zal Llewellyn
Bogaers een dialezing houden,
getiteld 'Religiositeit te Utrecht
rond 1500'.
Plaats: Utrechtse Volksuniversiteit,
Nieuwegracht 41, Utrecht
Toegang: gratis
Kunstmarkt Janskerk
Op 10, 11 en 12 september zal
weer de jaariijkse Kunstmanifes-
tatie in de Janskerk gehouden
worden. Ruim 20 kunstenaars uit
organiseert de 'Vereniging Oud-
Utrecht een rondleiding over de
Rooms-katholieke Begraafplaats St.
Barbara aan de Prinsesselaan in
Utrecht, onder leiding van Albert
van der Zeijden en Bettina van
Santen.
Maximaal aantal deelnemers aan deze
rondleiding is 30 personen.
Opgeven: van tevoren opgeven bij:
L. Broer, tel. 030-2 5419 94.
Toegang: voor leden van Oud-Utrecht
gratis; niet-leden betalen fl. 5.00.
(Zie ook volgende pagina.)
Lening 'Utrechts Psalter'
Op zondag 22 september om
14.00 organiseren Oud-Utrecht en
de Alliance Frangaise in samen-
werking met Museum Catharijne-
convent een lezing, gehouden
door mevr. C.M. Wüstefeld over
'Het Utrechts Psalter in de loop
der eeuwen'.
Na de lezing is er de mogelijkheid
een bezoek te brengen aan de
tentoonstelling rond dit Utrechts
Psalter, een wereldberoemd geïl-
lustreerd handschrift uit het be-
gin van de negende eeuw, dat al
eeuwen in Utrecht bewaard wordt
en nu samen met tal van andere
middeleeuwse meesterwerken te
bewonderen is.
Toegang: voor leden van Oud-Utrecht en
de Alliance Francaise is de toegang tot de
lezing gratis, maar men dient wel apart de
toegang tot het museum en de tentoon-
stelling te betalen (denkt U dus aan uw
jongeren-, 65+ en museumjaarkaarten);
niet-leden van de verenigingen betalen
naast de museumentrée voor de lezing
fl. 5.00.
Opgeven: van tevoren opgeven bij:
L. Broer, (030) 2 54 19 94.
(Zie ook volgende pagina.)
de regio Utrecht zullen hun werk
laten zien.
Plaats: Janskerk, Janskerkhof, Utrecht
Toegang: gratis
Tentoonstelling Slot Zuylen
T/m 15 september zal in Slot
Zuylen een expositie te zien zijn,
getiteld 'Op stand aan de wand'.
■Vele uiteenlopende soorten por-
tretten zijn er te zien: elegante
miniaturen, tekeningen, geknipte
silhouetten, schitterende gerestau-
reerde schilderijen en nostalgische
foto's. 'Vele van deze objecten
werden niet eerder aan het pu-
bliek getoond.
Plaats: Slot Zuylen, Tournooiveld 1, Oud
Zuilen, tef 030 - 2 44 02 55.
Toegang: dagelijks geopend van 14.00 tot
17.00 uur, maandag en vrijdag gesloten
Gewijzigde openingstijden
Waterleidingmuseum
Tot 10 november zijn de openings-
tijden van het Waterleiding-
museum verruimd, nl.:
dinsdag t/m vrijdag en op zondag van
13.30 tot 17.00 uur; zaterdag 11.00 tot
16.00 uur. Maandag gesloten.
Plaats: Lauwerhof 29, Utrecht
A\ondopenstelling Utrecht
Archief
■Vanaf 5 september a.s. openen
het Rijks- en het Gemeentearchief
Utrecht elke donderdagavond
gezamenlijk hun deuren voor
bezoekers. Tot 21.00 uur kunt u in
de studiezalen terecht voor infor-
matie en onderzoek. Wel dient u
vóór 16.30 uur op de betreffende
donderdag de gewenste stukken
aan te vragen.
Excursie begraafplaats
St. Barbara
Op zondag 6 oktober om 14.00 uur
83
juli I (luguslus 199 6
UTRECHT
-ocr page 87-
Utrechts Psalter'
Wandeling
hegraafplaatsen
Het Utrechts Psalter (Utrecht, UB, ms. 32) is ongetwijfeld het
belangrijkste geïllustreerde middeleeuwse handschrift in
Nederlands bezit en internationaal gezien één van de belang-
rijkste topstukken uit de periode die gewoonlijk wordt aan-
geduid als de Karolingische Renaissance.
Utrecht kent een fraaie reeks
begraafplaatsen, waarvan
de 1e algemene begraaf-
plaats Soestbergen wellicht
de meest bekende is.
School van Reims heeft zich ver
cwer Europa, zowel het continent
als ook Engeland, uitgestrekt.
Op de tentoonstelling, welke ge-
houden wordt van 31 augustus
tot en met 17 november in Muse-
um Catharijneconvent, worden
behalve het Psalter zelf ook die
kunstvoorwerpen getoond die
direct beïnvloed zijn door de stijl
van het Utrechts Psalter, zoals
handschriften, ivoortjes, kostbare
boekbanden en gegraveerd berg-
kristal. Alle voorwerpen zijn
spectaculaire topstukken die nog
nooit in hun onderlinge samen-
hang gelijktijdig zijn geëxpo-
seerd.
Oud-Utrecht en de Alliancc Eran-
caise stellen u in de gelegenheid
uw bezoek aan de tentoon.stelling
te combineren met een lezing, die
op zondag 22 september om
14.00 gehouden wordt door ine-
vr. C.M. Wüstefeld, werkzaam tMj
Museum Catharijneconvent.
En terecht, want deze begraaf-
plaats, aangelegd naar ontwerp
van J.D. Zocher, is niet alleen bij-
zonder van ontwerp, maar heeft
ook een grote reelcs interessante
grafmonumenten. Interessant niet
alleen omdat het bekende Utrech-
ters betreft, maar ook vanwege de
bijzondere vormgeving van de
diverse graven. En na bijna 170
jaar mag deze begraafplaats ook tot
één van de fraaiste stadsparken
gerekend worden, hoewel minder
bekend en betreden dan die
andere parken in de stad. Hoewel
eenvoudiger in aanleg, zijn ook
de tweede begraafplaats (Kovels-
wade) en de Katholieke begraaf-
plaats St. Barbara de moeite meer
dan waard. De tweede begraaf-
plaats heeft eveneens een aantal
bijzondere grafmonumenten én een
monumentaal ontvangstgebouw
naar ontwerp van architect W.G.
Nieuwenhuis. De Katholieke be-
graafplaats heeft o.a, bijzondere
betekenis vanwege het ensemble
gebouwen van de beroemde
Utrechtse architect A. Tepe. Alle
drie leveren ze een boeiend en
gevarieerd beeld op van het be-
graven in Utrecht in de 19e en
het begin van de 20e eeuw. Een
extra reden om deze plaatsen
eens een bezoek te brengen.
Bezoek Soestbergen en Kovelswade
8 september a.s.
Bezoek St. Barbara 6 okt. a.s.
Opgave verplicht, zie agenda.
Het werd tussen 820 en 840 ver-
vaardigd in de benedictijner abdij
Hautvilicrs bij Reims en wiirdt
algemeen beschouwd als het
hoofdwerk van de School van
Reims, één van de voornaamste
scholen waarin de Karolingische
kunst wordt ingedeeld.
Het meest spectaculaire aspect van
het Psalter - dal Utrechts genoemd
wordt, omdat het al eeuwen in
Utrecht wordt bewaard - zijn de
166 tekeningen die bij elk van de
150 psalmen en de 16 toegevoeg-
de bijbelse cantica zijn aange-
bracht en deze op zo letterlijk
mogelijke wijze illusleren. De
tekeningen roepen reminiscensies
op aan de antieke, vooral Romeins-
Hellenistische kunst, maar ze zijn
daarnaast ook ongekend levendig
uitgevoerd en voor het heden-
daagse publiek nog even aantrek-
kelijk als ze in de negende eeuw
moeten zijn geweest.
De invloed van het Psalter en de
Eerste algemene
begraafplaats
'Soestbergen'.
(Foto: F.D.U.)
84
juli / augusfus J9S
UTRECHT
-ocr page 88-
KEUZE VA
N
D E
'Gezicht op Rhenen'
In hel begin van deze eeuw krijgt
hel impressionisme in Nederland
vorm. Rond 1910 vormde zich
in Laren een groep impressionis-
tische schilders, waaronder Ferdi-
nand Hart Nibbrig, Co Breman
en Hendrik Jan Wolter (1873-
1952). Zij werkten allemaal in de
omgeving van Laren en hebben
allen wel eens in Rhenen geschil-
derd. De landschappen van Hart
Nibbrig en Breman zijn met
name pointillistisch. Het hele
schilderij is opgebouwd uit kleine
kleurenstipjes die van een afstand
bekeken lot één geheel samen-
smelten. Wolter bewonderde deze
kunstenaars enorm, maar hij
vond hun werkwijze te statisch
en wetenschappelijk.
Wolter schildert onder invloed
van het luminisme, een stroming
verwant aan het impressionisme
gezet. Links op het schilderij wil
zojuist een veerpont aanmeren.
Een vlekkerig wolkendek laat hier
en daar een stukje blauw open.
Hierdoor ontstaat er een groot
licht/donkercontrast. Sommige
stukken krijgen vol zonlicht,
zoals Rhenen en de koeien op de
voorgrond, terwijl andere stuk-
ken in de schaduw liggen, zoals
links op het schilderij te zien is.
Dit schilderij illustreert Wolters
helder kleurgebruik. In dit werk
is ook de dynamiek niet weg te
denken. Alles lijkt razendsnel op
het doek te zijn gezet. Van dicht-
bij bekeken, is de voorstelling op-
gebouwd uit vlekken, die op een
afstand tot één geheel versmelten.
'Gezicht op Rhenen' heeft alle ele-
menten in zich waar Wolter zo
om geprezen werd. De kleuren en
de vlugge penseelstreken brengen
het doek tot leven. Het werk toont
hel grote schilder-
talent van deze
kunstenaar.
Van 6 juli lot en
met 22 september
1996 is dit schil-
derij, afkomstig uit
een particuliere
collectie, samen
met een dertigtal
andere werken
van Wolters hand
te zien op de bij-
zondere zomer-
lentoonstelling
'Wolter in Neder-
land' in Gemeen-
temuseum
Het Rondeel te
Rhenen.
die een grote, vaak symbolische
waarde aan kleur toekent. Hij
schildert met lossere, grove pen-
seelstreken, waardoor de werken
meer dynamiek krijgen. Dit hangt
ook samen met zijn verlangen
naar een snellere weergave op het
moment van inspiratie. Zijn wer-
ken vallen op door hun kleurig-
heid.
Voor zijn inspiratie is hij vooral
aan waterkanten te vinden. Zo
schildert hij een aantal Rijnge-
zichten in de tijd dat hij in Laren
woont, waaronder 'Gezicht op
Rhenen'.
Op de voorgrond slingert de Rijn,
die de blik van de kijker naar de
Cuneratoren en de oranje daken
van de stad leidt. Rhenen ligt in de
volle zon, te zien aan de heldere
kleur oranje. Op de voorgrond
grazen wat koeien op de kade. Zij
zijn in grove sireken op het doek
Michel Sijnesael,
Conservator
Gemeentemuseum
Het Rondeel
Rhenen
85
juli / augustus 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 89-
Een joodse school te Zeist,
1942-1943
"Vaststelling aantal leerlingen van Joodschen
bloede" stond als onderwerp vermeld in de
linker bovenhoek van de circulaire van de
secretaris-generaal van het departement van
Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming
van 16 augustus 1941, die bij het gemeente-
bestuur van Zeist op 19 augustus 1941 binnen-
kwam. Daar was als bijlage bijgevoegd een
rondschrijven van dezelfde datum, dat onder
andere aan de besturen van onderwijsinrich-
tingen voor lager en voortgezet onderwijs
was gericht. Boven dat stuk stond: "Niet voor
publicatie in welken vorm ook bestemd."
De schoolbesturen kregen daarbij opdracht,
zodra de zomervakantie voorbij was, binnen
zeven dagen na het hervatten van de lessen
na te gaan welke leerlingen joods waren.
gehuwd of na dat oogenblik met
een jood in het huwelijk treedt.
(3) Een grootouder wordt als vol-
joodsch aangemerkt, wanneer
deze tot de joodsch-kerkelijke ge-
meenschap heeft behoord."
De secretaris-generaal schreef voor
dat het bepaalde onder 2. zo moest
worden uitgelegd dat kinderen
die twee voljoodse grootouders
hadden, als jood werden aan-
gemerkt, wanneer zij een joods-
godsdienstige opvoeding ont-
vingen.
Aan het departement van O.W.C,
moesten de schoolbesturen zo
spoedig mogelijk opgave doen
van het aantal leerlingen en aan
de gemeentebesturen moesten zij
een nominatieve opgave verstrek-
ken. De secretaris-generaal gaf als
toelichting aan de gemeentebe-
sturen: "De zin hiervan is deze,
dat U op die wijze het gemakke-
lijkst en het snelst zult kunnen
nagaan, of de door de scholen
verstrekte gegevens inderdaad
overeenstemmen met de gege-
vens omtrent de kinderen van
Joodschen bloede, waarover Uw
gemeente beschikt." De gemeenten
moesten hun gegevens eveneens
doorgeven aan het departement.
De reden voor het verzenden van
de circulaire was het feit dat de
Rijkscommissaris voor het bezette
Nederlandse gebied aan de secre-
taris-generaal van O.W.C, bevo-
len had de joodse leerlingen in
afzonderlijke scholen bijeen te
brengen. Het was niet toegestaan
in hetzelfde gebouw een niet-
joodse en een joodse school on-
der te brengen. Aan de hand van
de verstrekte gegevens zou wor-
den bepaald in welke gemeenten
scholen voor joodse leerlingen
zouden worden ingericht.
Bij circulaire van 25 augustus
1941 liet het departement van
O.W.C, weten dat de Duitse
autoriteiten opdracht hadden ge-
geven dat de joodse leerlingen
met ingang van 1 september van
dat jaar van de scholen moesten
worden verwijderd, of het moes-
ten scholen zijn die uitsluitend
waren bestemd voor joodse leer-
lingen. "Met nadruk wensch ik
erop te wijzen, dat het in de
bedoeling ligt om de Joodsche
kinderen in staat te stellen, het
onderwijs, dat zij thans genieten,
te vervolgen, zij het dan in afzon-
derlijke onderwijsinrichtingen.
Deze zullen zoo spoedig mogelijk
worden opgericht, zoodat in het
algemeen de betrokken Joodsche
leerlingen niet langer dan vier
weken zonder het hun passend
onderwijs zullen zijn", aldus de
secretaris-generaal van O.WC.
In hun brief van 28 augustus
d.o.v, aan de hoofden van de
openbare en bijzondere scholen,
waaronder ook begrepen het
Christelijk Lyceum, de Zeister
Industrie- en Huishoudschool, de
Nijverheidsavondschool, de Han-
delsavondschool en de Zeister
Vrije School, verzochten burge-
meester en wethouders de ouders
van joodse leerlingen mede te de-
len dat hun kinderen van hoger-
hand niet meer mochten worden
toegelaten tot de school.
De maatregelen tegen de joden
werden binnen een paar dagen
aangescherpt. Het departement van
O.W.C, maakte op 29 augustus
1941 bekend dat met ingang van
1 september joodse leeriingen
alleen onderwijs mochten krijgen
van joodse leerkrachten. Voort-
aan was het verboden dat joodse
leerlingen van niet-joodse perso-
nen onderwijs, in welke vorm ook,
zouden ontvangen, ook wanneer
dat onderwijs gegeven werd in de
vorm van club- of privaatles. Aan
Om na te gaan welke leerlingen
van joodse bloede waren of als
zodanig moesten worden be-
schouwd, had men de regels van
de Rijkscommissaris voor het be-
zette Nederlandse gebied dien-
aangaande te volgen. § 4 van de
Verordening No. 189/1940 van
de Rijkscommissaris (Verorde-
ning betreffende de aanmelding
van Joodsche ondernemingen)
bepaalde: "(1) Jood is een ieder,
die uit ten minste drie naar ras
voljoodsche grootouders stamt.
(2) Als jood wordt ook aange-
merkt hij die uit twee voljood-
sche grootouders stamt en 1. het-
zij zelf op den negenden Mei
1940 tot de joodsch-kerkelijke
gemeente heeft behoord of na
dien datum daarin wordt opge-
nomen, 2. hetzij op den negen-
R.P.M. R/ioen              den Mei 1940 met een jood was
86
juli I augustus 199 6
-ocr page 90-
Bord: "Joden niet
gewenscht",
aangebracht in
april 1941
(Collectie gemeen-
tearcliief Zeist)
joodse leerkrachten was het vanaf
die datum verboden onderwijs te
geven aan niet-joodse leerlingen.
De Duitse autoriteiten wensten
geen ontheffing te verlenen van
dat verbod.
Het antwoord \an de scholen
Het hoofd van de openbare
u.1.0.-school aan de Choisyweg
en de hoofden van de openbare
lagere scholen aan de Torenlaan,
aan de Schoolweg in Austerlitz en
aan de Hertenlaan in Den Dolder
lieten het gemeentebestuur weten
dat hun school niet werd bezocht
door joodse leerlingen.
Evenmin zaten er joodse leerlin-
gen op de R.-K. lagere school
voor meisjes aan de Voorheuvel,
op de R.-K. u.1.0.-school aan de
Kroostweg, op de neutrale school
voor lager onderwijs aan de
Kroostweg, op de Handelsavond-
school, op de neutrale fröbel-
school aan de Van der Mersch-
laan en op de school voor lager
onderwijs van de Gereformeerde
Gemeente aan de Leliestraat.
Vv'el stonden er joodse leerlingen
ingeschreven bij de openbare
lagere scholen aan de Burgemees-
ter Patijnlaan (Thérèse Heijman,
geboren 26 november 1929), aan
de Bergweg (Edo Max Tierlier,
geboren 29 september 1930;
Nico Benedictus Tierlier, geboren
18 januari 1935; Martha Zurel,
geboren 27 september 1930) en
aan de Prof. Lorentzlaan (Louise
Marianne Roza Goudsmit, gebo-
ren 22 februari 1931; Helga
Leeser, geboren 19 december
1928; Ingrid Leeser, geboren 8
april 1932; Margaretha Reimer,
geboren 19 mei 1930).
Verder zaten er joodse leerlingen
op de R.-K. u.l.o.-school aan de
Rozenstraat (Frits Unger, geboren
9 september 1929), op de school
voor lager onderwijs van de Zeis-
ter Schoolvereniging aan de Ver-
lengde Slotlaan (Simon Michael
Namenwirth, geboren 8 septem-
ber 1934;Joseph Zwi Namenwinh,
geboren 27 juni 1931; Gideon
Cahen, geboren 8 juli 1931; Ruth
Cahen, geboren 4 mei 1933; Abel
Cahen, geboren 27 november
1934) en op de Zeister Industrie-
en Huishoudschool aan de Tulp-
straat (één leerling; de naam van
de leerling werd echter niet opge-
geven).
Het bestuur van de laatst ge-
noemde school verzocht voor de
op haar school zittende leerling een
uitzondering te maken of anders
de instantie te noemen waartoe
men zich met dat verzoek kon
wenden. Later maakte het depar-
tement O.W.C, bekend dat de
Duitse autoriteiten weigerden ont-
heffing te verlenen van dat verbod.
Het bestuur van de school van de
Gereformeerde Gemeente aan de
Leliestraat nam een duidelijk
standpunt in. Het schreef aan het
gemeentebestuur: "Overigens be-
treuren wij ten zeerste, dat de
Secr. Generaal voornoemd deze
maatregelen meent te moeten
nemen, als zijnde in strijd met
Gods Woord en met de verkregen
vrijheid van ons Christelijk onder-
wijs, hetgeen wij in ons bericht
aan zijn Departement ook heb-
ben vastgelegd."
Een streekschool \oor lager
onderwijs
Het departement van O.W.C,
liet op 9 september 1941 aan de
burgemeesters weten - vanaf sep-
tember van dat jaar namen de
burgemeesters de taker waar van
de gemeenteraad en van het col-
lege van burgemeester en wet-
houders - dat het vraagstuk be-
treffende ondenvijs aan joodse
leerlingen alleen spoedig kon
worden opgelost als de gemeente-
besturen daadkrachtig zouden
meewerken. Als maatstaf voor het
oprichten van een school voor
lager onderwijs werd uitgegegaan
van vijftig leerlingen in een
gemeente. Het was ook mogelijk
dat een aantal gemeenten geza-
menlijk een school zouden op-
richten. Korte tijd later werd dit
87
juli / augustus 1996
UTRECHT
-ocr page 91-
Een joodse school te Zeist,
1942-1943
werd de joodse onderwijzeres mw.
D.F. van Adelsbergen uit Amster-
dam met ingang van 9 februari
van dat jaar, na aanwijzing door
de Centrale Commissie, benoemd
tot hoofd van de joodse school.
Tot tweede leerkracht werd Peter
Mazur aangesteld.
De heer E. Gazan uit Utrecht
bood zich op 10 juni 1942 aan
als invalkracht.
Overgedragen
Burgemeester W.AJ. Visser,
die de taak van de raad van de
gemeente Zeist waarnam, nam op
7 februari 1942 het besluit tot
stichting van een joodse school
voor gewoon lager onderwijs.
Met ingang van 15 februari 1942
huurde hij twee lokalen aan de
Antonlaan 10 van de vereniging
voor Christelijk Nijverheids-
onderwijs te Zeist. Dit was het
catechisatie-gebouw van de voor-
malige gereformeerde Oosterkerk
aan de Slotlaan. Omdat het pand
Antonlaan verkocht was aan de
firma Stinkens, die er een orgel-
pijpenfabriek wilde vestigen,
werd de school met ingang van
1 mei 1942 verplaatst naar het
pand Emmastraat 14, dat eigen-
dom was van het R-K. Kerk-
bestuur. Behalve in Zeist, lukte
het in 1942 nog scholen op te
richten in onder andere Breda en
Doetichem.
Het gemeentebestuur deed een
beroep op de hoofden van de
openbare en de bijzondere lagere
scholen om leermiddelen in bmik-
leen af te staan voor de inrichting
van de joodse school. Omdat de
kosten door de joodse gemeen-
schap moesten worden gedragen,
was het noodzakelijk de school zo
eenvoudig mogelijk in te richten.
De school begon zijn lessen op 16
februari 1942. In verband met de
voorschrift verruimd, zodat er in
32 gemeenten scholen kwamen.
Verwacht werd dat het moeilijk
zou zijn om voldoende joodse
onderwijzers te krijgen. De Coör-
dinatie-Commissie voor de Jood-
sche belangen te 's-Gravenhage
was in het bezit van lijsten met de
namen van joodse leerkrachten
en kon ook op ander gebied
behulpzaam zijn.
Naast de twee leerlingen die een
u.l.o.-school bezochten en de ze-
ven leerlingen die een middelbare
school, lyceum of gymnasium be-
zochten, stonden vijftien joodse
kinderen ingeschreven op scho-
len voor gewoon lager onderwijs.
Het gemeentebestuur ging er van-
uit dat de eerst genoemde groep
oudere kinderen in Utrecht naar
school zouden kunnen gaan.
Het aantal lagere schoolleerlingen
was duidelijk beneden de norm
die het departement van O.W.C,
stelde voor de oprichting van een
school. De gemeentebesturen van
Doom, De Bilt en Driebergen-
Rijsenburg waren echter bereid
om samen te werken om in Zeist
te komen tot de oprichting van
een streekschool voor gewoon
lager onderwijs. Naderhand zegden
deze gemeenten toe, een even-
redig aandeel in de materiële en
personele kosten te zullen beta-
len, indien de joodse gemeente die
onverhoopt later niet zou betalen.
In De Bilt woonden twaalf leer-
lingen, in Doom vijf en in Drie-
bergen-Rijsenburg tien leerlingen.
De gemeente Zeist stelde op 16
september 1941 aan het departe-
ment van O.W.C, voor in één of
twee leegstaande lokalen van een
der bestaande scholen onderwijs
te laten geven door de joodse on-
derwijzer Mozes van Staveren,
die voorheen onderwijzer was
geweest aan de openbare lagere
school aan de Bergweg, en een
vrouwelijke joodse hulpkracht.
In Zeist woonde een fröbel-
onderwijzeres van joodse bloede,
die in principe bereid was als
hulpkracht te fungeren. Dat voor-
stel was reeds besproken met de
inspecteur van het lager onder-
wijs en met Julius Frangois Cahen
als vertegenwoordiger van de
ouders van de joodse kinderen.
De secretaris-generaal ging bij
zijn schrijven van 28 november
1941 akkoord met het plan voor
een joodse school in Zeist.
In de circulaire van 28 oktober
1941 had het departement van
O.W.C, intussen bekendgemaakt
dat de joodse scholen uiteindelijk
onder het bestuur zouden komen
te staan van een in te stellen
joodse raad en als zodanig moes-
ten worden beschouwd als onge-
subsidieerde inrichtingen van bij-
zonder onderwijs. Benoeming
van joodse leerkrachten moest
geschieden in overleg met de
Centrale-Commissie voor het
Joodse Onderwijs in Amsterdam.
De Zeister onderwijsaangelegen-
heden voor de Centrale Commis-
sie voor het Joodse Onderwijs
werden behandeld door E.B.
Namenwirth die in Zeist woonde,
de plaatselijk hoofdvertegen-
woordiger van de Joodse Raad.
De genoemde commissie verzocht
op 9 november 1941 de gemeente
Zeist het initiatief te nemen tot
het oprichten van een streek-
school. In die brief werd ook
melding gemaakt van een leerling
uit Veenendaal.
Blijkens een afschrift van een
brief van 7 januari 1942 van de
Centrale Commissie voor het
Joodse Onderwijs aan Mozes van
Staveren te Zeist was deze in
principe bereid de functie van
onderwijzer te aanvaarden. Toch
88
juli / augustus 1996
UTRECHT
-ocr page 92-
Op 3 mei 1943 schreef het hoofd
van de school aan de wethouder
van onderwijs: "dat zij wegens de
laatste verordening de Joodsche
school te Zeist niet meer kan
handhaven. Langs deze weg be-
tuigt zij haar dank voor de mede-
werking, die zij ondervonden
heeft (...)." De Joodse Raad voor
Amsterdam, afdeling onderwijs,
bood de gemeente zijn excuses
aan voor het feit dat de hoofdver-
tegenwoordiger in Zeist nagelaten
had de gemeente te informeren
over de opheffing van de school.
Negen leerlingen van de joodse
school kwamen om het leven in
een concentratiekamp:
-     Johanna Rozetta (ook geschreven
'Rosetta') Cohen, geboren te Amster-
dam op 12 mei 1932, in Auschwitz op
27 augustus 1943;
-     Louise IVIarianne Roza Goudsmit, ge-
boren te 's-Gravenhage op 22 februari
1931, in Auschwitz op 1 oldober 1942;
-     Erica (ook geschreven 'Erika') Hoffman,
geboren te Wenen op 19 oktober
1931, in Sobibor op 7 mei 1943;
-     Eduard Sigismund van Os, geboren te
Utrecht op 18 maart 1935, in Sobibor
op 9 juli 1943;
-     de twee broers Edo IVlax Tierlier, ge-
boren te Amsterdam op 29 september
1930, en NicoBenedictusTJerlier, ge-
boren te Zeist op 18 januari 1935, en
hun pleegzusje Martha Zurel, geboren
te Haarlem op 27 oktober 1930, in
Auschwitz op 5 november 1942;
-     Juda Walg, geboren te Rotterdam op
15 mei 1933, in Auschwitz op 22 okto-
ber 1942, en
-     Kathy (ook geschreven 'Keetje') van
Zanten, geboren te Rotterdam op 15
mei 1930, in Auschwitz op 28 januari
1943.
Het aantal leerlingen bedroeg bij
de opening op 16 februari 1942
32 (De Bilt 6, Doom 5, Drieber-
gen-Rijsenburg 7, Maam 1, Zeist
13). In september 1941 ging men
nog uit van het aantal van 42
leerlingen. Op 20 april 1942
zaten 36 kinderen op deze school
en uit een brief van 26 november
1942 blijkt dat het aantal leer-
lingen op die datum nog maar 30
bedroeg. Het aantal leerlingen uit
Zeist bedroeg op 1 september
1942 7 en op 1 maart 1943 5.
Bij circulaire van 28 oktober 1942
liet de commissaris der provincie
Utrecht de gemeenten weten dat
de joodse scholen met ingang van
1 september 1942 overgedragen
waren aan de Joodse Raad, het
hoofd van de school in Zeist had
de gemeente reeds op 23 oktober
mondeling hierover geïnformeerd,
en tevens werd door de commis-
saris medegedeeld dat de uitga-
ven, die de gemeenten ter zake
van dit onderwijs tot 1 september
1942 hadden voorgeschoten, niet
zouden worden gerestitueerd. De
totale kosten over het tijdvak van
9 februari tot en met 31 augustus
1942 bedroegen voor de school
in Zeist ƒ 1430,60. Aan het hoofd
van de school werd per 1 novem-
ber ontslag uit de gemeentedienst
verleend.
In de volgende plaatsen kregen de
joodse leerlingen in februari 1943
nog onderwijs: Almelo, Amers-
foort, Amsterdam, Apeldoorn,
Amhem, Baam, Breda, Bussum,
Culemborg, Deventer, Doetichem,
Eindhoven, Enschede, Gouda,
's-Gravenhage, Groningen, Haar-
lem, Heerlen, 's-Hertogenbosch,
Leeuwarden, Leiden, Maastricht,
Nijmegen, Oss, Roermond, Rotter-
dam, Sittard, Tilburg, Utrecht,
Winschoten, Winterswijk, Zeist,
Zutphen en Zwolle.
Mr. W.A.}. Viaer           leerlingen die van buiten Zeist
(Ubbergen 1904-           kwamen, werd er les gegeven van
Leiden 1975)                 10 uur 's morgens tot 3 uur
Burgemeester             's middags. In het voorjaar zou de
van Zeist van                schooltijd gewijzigd worden in
1939 tot 1947               9 uur lot 2 uur. Tussen de mid-
(Collectie                    dag bleven de kinderen over op
Gemeentearchief          school. De school bestond uit zes
Zeist)                        klassen, waarin alle vakken van
het lager onderwijs werden onder-
wezen. Naast het gewone onder-
wijs bestond er gelegenheid lessen
te volgen in de Hebreeuwse taal,
joodse geschiedenis en riten en
symbolen. Dit onderwijs werd,
binnen het lesrooster, gegeven door
de heer Wijnberg uit Utrecht.
Vanwege de uniformiteit van het
rooster en de belangrijkheid van
de stof, werden de ouders ver-
zocht hun kinderen deze lessen te
laten volgen. De kinderen van de
vijfde en de zesde klas konden
bovendien Franse les krijgen. De
zomervakantie werd gehouden van
11 juli tot en met 10 augustus.
89
juli / augustus 199 6
UTRECHT
-ocr page 93-
Een joodse school te Zeist,
1942-1943
Opgave van leerlingen
van de joodse school te Zeist
Leerlingen afkomstig uil de
gemeente De Bilt:
-     Bier, Max, geboren 22 mei 1930, van
23 februari 1942 tot 12 juni 1942;
-     Blumenthal, Eva, geboren 17 decem-
ber 1930, van 16 februari 1942 tot
24 juni 1942;
-     Cohen, Johanna Rozetta, geboren
12mei 1932, van 16 februari 1942 tot
2 juli 1942;
-     Karpowitz, Ellen Ruth, geboren
4 december 1929, van 30 maart 1942
tot 2 juli 1942;
■     Slager, Emilie Marianne, geboren
17juni 1935, van 16februari 1942 tot
5  mei 1942;
■     Wolff, Ullrich Reinhardt, geboren
16 maart 1930, van 16 februari 1942
tot 24 juni 1942.
Leerlingen alkomslig uil de
gemeente Doom:
■     Hoffman, Erica, geboren 19 oktober
1931, van 16 februari 1942 tot?;
■     van Os, Eduard, geboren 18 maart
1935, van 24 maart 1942 tot?;
-     Sanders, Paul, geboren 21 november
1933, van 16 februari 1942 tot 2 juli
1942;
-     Sanders, Elly, geboren 24 oktober 1934,
van 16februari 1942 tot 2 juli 1942;
■     Sanders, Abraham, geboren 3 maart
1932, van 16 februari 1942 tot 2 juli
1942.
Leerlingen afkomstig uil de
gemeente Driebergcn-Rijsenburg:
-     Auerbach, Eva, geboren 10 oktober
1935, van 16 februari 1942 tot 1 juni
1942;
-     Auerbach, Kurt, geboren 17 april 1932,
van 16 februari 1942 tot 1 juni 1942;
-     Schorstein, Hedwig, geboren 17 maart
1931, van 16 februari 1942 tot 2 juli
1942;
-     Stein, Eva, geboren 19juli 1935,
van 16 februari 1942 tot 15 mei 1942;
-     Walg, Juda, geboren 15 mei 1933,
van 16 februari 1942 tot 23 april 1942;
■ van Zanten, Kathy, geboren 16 mei
1930, van 16februari 1942tot2juli
1942.
Leerling alkomslig uil de
gemeente Rotterdam:
-     van Messel, Gombrecht, geboren
27 september 1934, van 13 april 1942
tot 2 juli 1942.
Leerlingen allcomslig uit de
gemeente Utrecht:
-     Weijsenbeek, Hadassa, geboren
12 december 1934, van 16 maart 1942
tot 24 april 1942;
-     Weijsenbeek, Philip, geboren 23 augus-
tus 1930, van 16 februari 1942 tot
2juli1942;
-     Weijsenbeek, Sophie, geboren 12
december 1934, van 16 maart 1942
tot 24 april 1942.
Leerlingen alkomstig uit de
gemeente Zeist:
-     Cahen, Abel, geboren 27 november
1934, van 2 maart 1942 tot?;
-     Cahen, Gideon, geborens juli 1931,
van 16 februari 1942 tot?;
-     Cahen, Ruth, geboren 4 mei 1933,
van 16 februari 1942 tot?;
-     Goudsmit, Louise Marianne Roza,
geboren 22 februari 1931, van
16 februari 1942 tot 17 augustus 1942;
-     Heijman, Therese, geboren 26 septem-
ber 1929, van 16 februari 1942 tot
24 juni 1942;
-     Leeser, Helga Pauline, geboren
19 december 1928, van 16 februari
1942 tot 24 juni 1942;
-     Leeser, Ingrid Bertha, geboren
8 april 1932, van 16 februari 1942
tot 12 augustus 1942;
-     Namenwirth, Joseph Zwi, geboren
27 juni 1931, van 16 februari 1942
tot 11 augustus 1942;
-     Namenwirth, Simon Michael, geboren
8 september 1934, van 16 februari
1942 tot 11 augustus 1942;
■ Reimer, Margaretha, geboren 19 mei
1930, van 16 februari 1942 tot 27 juni
1942;
-     Tierlier, Edo Max, geboren 29 septem-
ber 1930, van 16 februari 1942 tot
5 oktober 1942;
-     Tierlier, Nico Benedictus, geboren
18 januari 1935, van 16 februari 1942
tot 5 oktober 1942;
-     Zurel, Martha, geboren 27 oktober
1931,van 16 februari 1942 tot
5 oktober 1942.
Bron
• Archief van de gemeente Zeist, 1906-
1945, inv.nr. 2180; Gemeentearchief
Zeist.
-     In Memoriam, ('s-Gravenhage 1995).
-     J. Presser, Ondergang. De vervolging
en verdelging van het Nederlandse
jodendom, 1940-1945,
fs Gravenhage
1965).
90
;iifi / augustus 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 94-
B
•IE K E N S C H O
U W
Veranderd Veenendaal
In dit boek staat de foto
centraal, het wordt dan ook
terecht door de samensteller
gekarakteriseerd als een foto-
boek. De bedoeling van dit plaat-
jesboek is het geven van een
indruk van de Veenendaalse stra-
ten en gebouwen in heden en
verleden. Dit wordt in belangrijke
mate gedaan door het maken van
vergelijkingen tussen de oude en
de nieuwe ruimtelijke situatie. Er
komen wel mensen voor op een
aantal foto's, doch om hen gaat
het niet. De foto's zijn geordend
volgens de route van een denk-
beeldige wandeling door de
plaats. De situatie zoals die zich
op een oude ansichtkaart of foto
voordoet is veelal als uitgangs-
punt genomen, waarbij de ouder-
dom van de foto's nogal varieert.
De nieuwe foto's zijn gemaakt
door Peter 'Will in het voorjaar
van 1995. Hij heeft ze zoveel
mogelijk genomen vanaf hetzelf-
de punt vanwaar af ook de oude
afbeelding is gemaakt. De ver-
schillen vallen direct in het oog,
maar voor wie wat langer kijkt,
blijkt de continuïteit groter dan
aanvankelijk gedacht.
De bijschriften zijn vlot geschre-
ven, verhelderend en getuigen
van een grote lokale kennis. Dit
laatste verwondert niet in een
uitgave die totstand is gekomen
ter gelegenheid van het tweede
lustrum van de Historische 'Ver-
eniging Oud 'Veenendaal. De ver-
eniging kan met dit fraaie foto-
boek gefeliciteerd worden en ik
wens haar toe dat de verwachting
dat 'voor fotoboeken met smeuïge
verhalen een grote markt bestaat'
bewaarheid wordt. (MV)
Martin Brink, Veranderd Veer)er)daal,ver-
\eder\ en heden in beeld,
uitgave van de
en de illustraties zijn goed geko-
zen. Ik verwacht dan ook dat dit
boek de grote groep voor wie het
gemaakte is, de geïnteresseerde
bewoners van de gemeente de
Bilt, zal weten te boeien. (MV)
Sabine Broeldioven en Sonja Barends, De
Bilt, Geschiedenis en Architectuur.
Uitge-
verij Kercl(ebosch, Zeist en SPOU, Lltrecht
1995,286 p., ill., ISBN 90-6720-168-5.
Historische Vereniging Oud Veenendaal,
1995,128 p., ill., ISBN 90-800580-3-3.
De Bilt
Dit fraai geïllustreerde boek
is het vijftiende deel in de reeks
publicaties naar aanleiding van het
Monumenten Inventarisatie Pro-
ject (MIP) in de provincie Utrecht.
Het boek valt in twee delen uit-
een. Allereerst een inleiding waarin
een historisch-geografische be-
schrijving van de gemeente De
Bilt wordt gegeven, die duidelijk
voortbouwt op de bekende onder-
zoekingen van Damsté en Dekker.
Daarna volgt een samenvatting
van de meest belangrijk geachte
historische typen van gebouwen.
Het tweede deel bevat de circa
175 objecten, waarvan naast de
omschrijving ook een afbeelding
is opgenomen. Zij zijn per adres
gerangschikt eerst alfabetisch en
dan numeriek. Een en ander
wordt afgesloten met een register
van vaktermen, literatuur e.d.
Kortom de wetenschapelijke uit-
voering van het project voldoet
aan hoge eisen.
Al bladerend en lezend komt ech-
ter toch ook een enkele vraag
naar voren. Is de wat grote
nadruk op representanten van de
Amsterdamse school wel een juis-
te afspiegeling van de gerealiseer-
de bebouwing? De meerderheid
van de panden, die gebouwd zijn
in de landhuisstijl die zo karakte-
restiek is voor grote delen van
Bilthoven, is toch door andere
architecten ontworpen.
Het oordeel van de burgemeester,
'dat de gemeente de Bilt een
gemeente is met een verrassend
gevarieerd en rijk bezit dat voor-
komt uit een eigen(zinnige) ge-
schiedenis' wordt door dit boek
overtuigend en uitnodigend on-
derbouwd. De tekst leest prettig
91
juli I augustus 1996
UTRECHT
-ocr page 95-
rijkste ondernemingen in nage-
noeg alle sectoren van het Neder-
lands bedrijfsleven. Dit project
werd in 1993 afgerond en resul-
teerde in een veertiendelige reeks
Historische Bedrijfsarchieven en
een geautomatiseerde databank, het
BedrijfsArchieven Register NEHA
genaamd (afgekort: BARN).
Met het historisch besef van
bedrijven ten aanzien van hun
archieven is het zeer wisselend
gesteld. Voor veel bedrijven vormt
het archief een sluitpost op hun
begroting. Er zijn echter ook
bedrijven die oog hebben voor
het cultureel-historisch erfgoed
dat men in huis heeft. Men trekt
geld uit voor het bewerken en
schonen van het archief door een
gediplomeerd archivaris en draagt
het archief, zodra het geen belang
meer heeft voor de lopende admi-
nistratie, over aan een rijks- of
gemeentearchief Met name juist
deze bedrijfsarchieven vormen
een lucratieve bron van inkom-
sten voor de vele archiefbewer-
kingsbureautjes, die de laatste
jaren als paddestoelen uit de
grond zijn gerezen. Ook zijn er
bedrijven die in het kader van
een jubileumviering historici aan-
trekken om te grasduinen in hun
archief en vervolgens een mooi
gedenkboek te schrijven, zoals
het onlangs verschenen, fraai uit-
gevoerde jubileumboek over de
SHV.
Het rijksarchief Utrecht heeft dit
jaar de draad van het NEHA weer
opgepakt en in het voorjaar een
enquête uitgezet onder een twee-
honderdtal Utrechtse bedrijven
die toentertijd niet door het
NEHA waren benaderd of niet op
de door het NEHA verzonden
enquête hadden geantwoord.
Hierdoor beschikken we nu over
gegevens van in totaal zo'n 330
archieven van bedrijven. Deze
bedrijven voldoen aan de volgen-
de criteria: zij zijn opgericht vöör
1940, hebben meer dan 20 werk-
nemers in dienst en zijn opge-
richt of gevestigd in de provincie
Utrecht. Bepaalde archieven zoals
die van bedrijven in de bouw-
nijverheid, de groot- en tussen-
handel, de grafische industrie, de
openbare nutsbedrijven, de spoor-
wegen, het verzekeringswezen en
de voedings- en genotmiddelen-
industrie, zijn goed vertegen-
woordigd in dit overzicht van
Utrechtse bedrijfsarchieven. Echt
verra,ssend is dit natuurlijk niet,
want het is bekend dal juist deze
dienstverlenende instellingen een
belangrijke plaats in het Utrecht-
se bedrijfsleven innemen.
Het merendeel van de bedrijfs-
archieven berust nog bij de be-
drijven zelf; slechts een klein deel
Utrechtse bedrijven in woord en beeld
1996 is het jaar van het industrieel erfgoed.
Fabrieken, gemalen, spoorbruggen en water-
torens staan volop in de belangstelling, ook
in de provincie Utrecht. Veel van deze gebou-
wen zijn echter in de loop der jaren verdwenen.
Van deze verdwenen, maar ook van de nog
bestaande bedrijven is vaak wél het archief
bewaard gebleven. Daardoor weten wij nu hoe
zo'n fabriek er honderd jaar geleden uitzag,
wie er werkte en wat er gemaakt werd.
Utrechtse Stoom-           Een aantal jaren geleden verrichtte
mosterd fabriek te het Nederlands Economisch His-
Utrechl
                       torisch Archief (NEHA) een groot-
(Foto: Rijksarchief, scheepse inventarisatie naar de
Utrecht).
                    verblijfplaats, omvang en inhoud
van de archieven van de belang-
92
juli I £iugus(u.s \ 996
UTRECHT
-ocr page 96-
Op 14 september tijdens de
Open Monumentendag zal de
gids van Utrechtse bedrijfsarchie-
ven verschijnen. De gids vormt
een hulpmiddel voor diegene die
op zoek is naar gegevens over
Utrechtse bedrijven in rijks- en
gemeentearchieven. Daarnaast
wordt een overzicht geboden van
Utrechtse bedrijfsarchieven.
Tegelijkertijd start in het gemeen-
te- en rijksarchief aan de Alexan-
der Numankade 199-201 te
Utrecht een gezamenlijke ten-
toonstelling over het thema in-
dustrieel erfgoed. Het gemeente-
archief zal met beeldmateriaal uit
de Topografisch-Historische Atlas
een indruk geven van industrieel
Utrecht. Dit gebeurt door middel
van oude luchtfoto's, die een
beeld geven van de monumentale
opbouw van de diverse fabrieks-
terreinen, en foto's uit de collectie
van de Dienst Openbare Werken.
Deze dienst documenteerde voor-
al in de eerste helft van de twin-
tigste eeuw veranderingen in de
gemeente Utrecht, zoals de bouw
en reparatie van bruggen, de aan-
leg van het industrieterrein Lage
Weide, de aanleg van havens en
de bouw van de Oude Veemarkt
en de Veilinghallen aan de Croe-
selaan. Er worden ook enkele
affiches en reclamemateriaal
geëxposeerd. In het rijksarchief
zal de gids van Utrechtse bedrijfs-
archieven uitgangspunt vormen
voor datgene wat ten toon wordt
gesteld. De gezamenlijke tentoon-
stelling is op weekdagen en op
zaterdagochtend gratis te bezich-
tigen.
Tenslotte zal in het najaar een
workshop voor het doen van on-
derzoek naar Utrechtse bedrijven
worden gegeven. Voor nadere
informatie en aanmelding:
tel. 030-2753275.
Fouragehandel en
voederkoeken-
fabriek v. h.
J.5. Hooghiewstra
in 1942.
(Foto: Gemeente
archief Utrecht.)
Wie geïnteresseerd is in de ge-
schiedenis van een bedrijf in zijn
omgeving is echter niet uitslui-
tend op een bedrijfsarchief aange-
wezen. Er zijn nog verschillende
andere archieven, berustend bij
openbare archiefbewaarplaatsen,
waarin men kan zoeken. Zo legde
de gemeentelijke overheid in de
negentiende eeuw patentregisters
aan, waarin voor alle bedrijven in
de gemeente werd vastgelegd
welk patentrecht men verschul-
digd was. Dit was een belasting
die men betaalde voor het uitoe-
fenen van een bepaalde handel of
nering. Verder is er het handels-
register van de Kamer van Koop-
handel, ook wel de burgerlijke
stand van het bedrijfsleven
genoemd. Hierin vindt men de
dossiers van opgeheven of naar
elders verhuisde bedrijven. Hin-
derwetdossiers, faillissememsbe-
scheiden, foto's en tekeningen van
bedrijven: er is een enorme hoe-
veelheid materiaal in de Utrechtse
rijks- en gemeentearchieven dat
bijzonder interessant is bij de be-
studering van het verleden van
een bedrijf.
is overgedragen aan gemeente-
archieven of het rijksarchief in
Utrecht, waar de archiefstukken
gratis kunnen worden geraad-
pleegd. Dit betekent dat men als
onderzoeker vaak afhankelijk is
van de welwillendheid van een
bedrijf om inzage te krijgen in
hun oud archief. Enkele grote be-
drijven hebben een archivaris in
dienst, die onderzoekers deskun-
dig kan helpen, zoals bijvoor-
beeld de Nederlandse Spoorwegen.
Onlangs werd een convenant ge-
sloten met de Rijksarchiefdienst,
waarin de NS vierenhalf miljoen
gulden heeft uitgetrokken om hun
historisch materiaal toegankelij-
ker te maken voor het publiek.
Naar verwachting zal in het jaar
2000 ruim drie kilometer aan
documenten, foto's, kaarten, teke-
ningen en geluidsbanden in het
Utrechtse rijksarchief geordend
en wel beschikbaar zijn voor on-
derzoekers.
Wat vindt men zo al in een be-
drij fsarchief? Jaarverslagen en no-
tulen van de directie, maar ook
de boekhouding, de personeels-
administratie en reclamemateriaal.
93
Joyce Pennings,
hoofd externe
dienstverlening
rijlfsarchief
Utrecht
juli I augustus 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 97-
oud-utrecht
Traditie, tijdschrift
over tradities en
trends
Je eet van een bord, je
begroet iemand door je
rechterhand uit te steken, je
viert je verjaardag. Zo doet
iedereen het en niemand
denkt er over na. Het lijkt wel
alsof het nooit anders is
geweest. Het zijn tradities die
van ouders op kinderen over gaan. Er zijn ook
gebruiken die pas kort bestaan. Bijvoorbeeld de
gewoonte om iemand te feliciteren via een ad-
vertentie in de krant. Een paar mensen beginnen er
mee, het wordt een modeverschijnsel, een trend.
Over al dit soort oude en nieuwe gebruiken en
gewoonten is te lezen in het tijdschrift: Traditie,
tijdschrift over tradities en trends.
Het laat op een
heldere en levendige manier zien hoe achter de
gewoonste dingen vaak een fascinerende wereld
schuil gaat.
Traditie, tijdsctirift over tradities en trends is een
toegankelijk geschreven tijdschrift dat vier keer per
jaar verschijnt. Het is rijk geïllustreerd in full-color en
wordt uitgegeven door het Nederlands Centrum voor
Volkscultuur. Een jaarabonnement kost ƒ 30,- of Bfrs
600.
Vraag een proefnummer aan bij liet Nederlands
Centrum voor Volltscultuur, Lucasbolwerlc 11,
3S12 EH Utrecht (00-31(0)30-2319997)
een levende vereniging
met hart voor Utrecht
Meepraten over de toekomst
Leden van de vereniging Oud-Utrecht weten waar-
over zij het hebben als zij zich verzetten tegen
aantasting van het historisch erfgoed. Zij praten
met gezag mee over het verleden en de toekomst
van hun stad en hun provincie.
Excursies, lezingen en forums
Oud-Utrecht organiseert excursies naar historische
gebouwen, tuinen en dergelijke. Daarbij gaan vaak
deuren open die normaal gesloten blijven.
Op lezingen en forums worden belangwekkende
historische en actuele ondenwerpen behandeld.
Behalve het Jaarboek en het Maandblad ontvan-
gen de 1800 leden van Oud-Utrecht elk jaar de
Archeologische en Bouwhistorische Kroniek, ver-
zorgd door de Stichting Publikaties Oud-Utrecht
(SPOU). Zo blijven de leden op de hoogte van de
altijd weer belangwekkende vondsten in Utrechts
bodem en historische gebouwen.
De Oud-Utrecht-Prijs
Oud-Utrecht bevordert de bestudering van de
geschiedenis van stad en provincie. Daarom is in
1992 de Oud-Utrecht-Prijs ingesteld, groot 3000
gulden. Eens in de twee jaar wordt deze prijs toe-
gekend aan de schrijver(s) van het beste artikel
over de geschiedenis van Utrecht.
Zo blijft Oud-Utrecht actief om de kennis van het
verleden van stad en provincie te vergroten.
Wie hart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
94
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel: 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
iuli / augustus 19 9 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 98-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
ièS-ffï
Ie
il
[II
I
fit
II
adres
II
postcode
woonplaats
geboortedatum
^?ë
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
i met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
D met ingang van het volgende jaar
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de gesctiiedenis en tiet heden van stad en
provincie. Het is met zijn artikelen, boekbesprekingen
en 'verenigingsnieuws' onmislsaar.
Het Jaarboek Oud-Utrecht is bekend om zijn boeiende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
^^^Muus
NVM
Makelaardij in
onroerende goederen
• Aan- en verkoop-
begeleiding
• Taxaties
• Hypotheken
• Verzekeringen
Plompetorengracht 18
_______Utrecht_______
030-234 00 08
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
®
Activiteiten o.a. op het gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
J&BConseilB.V. ^
Rika Hopperlaan 17, 3584 OM Utrecht
Tel. 030 - 254 32 12, Fax 030 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU J
o.m. restauratiefinancieringen en hypotheken
95
juli I fluguslus 1996
UTRECHT
-ocr page 99-
oud-utrecht
hier
postzegel
plakken
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht
Oud-Utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de l<ennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
0UDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
^IbiJ K_Qöii4tt4it!i*<E''^?SCHIKKING
JBXff*^""'
TAILORSSINCE1850
ERISEENB:A_
WAAR OUDE WAARDEi
NOG IN ERE
WORDEN GEHOUDEN.
VENU
Crediet en Effecten Bank
Herculesplein 5, Utrecht
juli I ougwslus ]996
OUD-UTRECHT
-ocr page 100-
^B-L2|
TS ÖcT i^o?) I'
Utrecht
69e jaargang nummer 5
• • mm ^
-! t
Taferelen uit het
studentenleven
midden 19de eeuw
Ki}\ishursa\.en aan de universiteit
van Utrecht 1815-1843
Domheiaard
Nijverheid
Een Utrechter in Zuid-Afrika geëerd
BIBUOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECH-
-ocr page 101-
Boeken over
UTRECHT,
stad en provincie,
hebben wij altijd
ruim in voorraad
GREEP Schilders bv
•    Restauratiewerken
•    Onderhoud
Eendrachtlaan 260
3526 LB Utrecht
Tel. 030-288 21 31
Broese Kemink
*;
boekverkopers aan de stadhuisbrug
utrecht 030-2313804
J U R R 1 Ë N S
BOUW
• Restauratiewerken
• Nieuwbouw
• Onderhoud
Aannemingsbedrijf
H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
Tel.: 030-2412 912
Fax: 030-2413 934
%'^M
\%^j^
l.ui \iil -\nuquüii\ Citiin<'l\i hup
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
Wij drukken
ook
uw kosten
iF
BEL ONS VOOR EEN OFFERTE
&>LISM4N
BOUW&VASTGCXD
DE BOER CUPERUS
ONDERDEEL VAN ROTO 5MEET$ DE BOER
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-6956644
-ocr page 102-
Van de redactie
Colofon
Oud-Vtrecht
Tweemaandelijks tijdschrill
69e jaargang nr. 5
september/üklober 1996
ISSN 1380-7137
Oud-Ulrechl is een uilgave van de
Vereniging Oud-Uirecht, vereniging
lot beoefening en tot verspreiding van
de kennis der geschiedenis van slad
en provincie Utrecht.
Voorzitter:].VJ. Lemaier
Secretariaat: Mw. J.C-M. Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht,
Penningmeester: P. Kroes.
Ukunt zich opgeven ak lid van de vereni-
ging Oud-Utrecht door te schrijven naar:
Oud-Utrechl,
Pr. Hendrikln. 76,
3584 ER Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 54,= per
jaar (26-ƒ 30,=; 65-^ ƒ 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
V.
Kroes.
Betaling contributie op giro 575520.
Redactie; M. Dolfin, B. van den Hoven
van Genderen, M.C. van Oudheusden,
B. van Santen, M. van de Vrugt,
A. van derZeijden.
De redactie gebruikt deze regels dikwijls om zaken extra onder uw aandacht te brengen. Zo ook nu,
al betreft het twee zeer verschillende onderwerpen.
In de eerste plaats de Vereniging Oud Utrecht zelf. Er is een statutenwijziging op handen. Deze zal
haar beslag moeten vinden in de ledenvergadering van 29 oktober a.s. Statutair behoort hier boven-
dien een ledenvergadering aan vooraf te gaan. Deze
is belegd op 11 oktober aansluitend aan het
Historisch Café. Zoals
u van het bestuur gewoon bent zullen deze formele aangelegenheden natuur-
lijk worden opgeluisterd door interessante lezingen.
Hel tweede onderwerp waarop wij graag uw aandacht vestigen is het binnenkort te verschijnen deel
3 in de reeks der Utrechtse biografieën. Het verschijnsel biografie mag zich verheugen in een grote
belangstelling. Met dit deel zijn wij maar liefst 40
(evensbeschrijvingen rijker. Tesamen omspannen
zij de periode van 1250 tot 1989. De redactie van de reeks liet ons weten totaal vijf delen te willen
vullen. U kunt dus nog wat verwachten!
Rest ons u veel leesplezier te wensen met nr. 5 van ons Tijdschrift.
Inhoud
Redactieadres:
Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Vormgeving: De Vormers, Utrecht
Druk: De Boer Cuperus
Oud-Utrecht. Tweemaandelijks tijdschrift
verschijnt zes maal per jaar.
Deadline agenda volgende nummer:
20 oktoi)er 1996, verschijningsdatum
1 december.
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 '74 of 3 '/2
inch floppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0 of 5.1).
Aanbevolen omvang tussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
noten zo beperkt mogelijk gehouden
moet worden. Het gebruik van tussen-
kopjes wordt aangeraden; illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Van de redactie
Rijksbursalen aan de universiteit van Utrecht 1815-1843
KoosWingelaar
Agenda
1925: Eerste radio-uitzending van de Dombeiaard
Jan J. van Herpen
De l<euze van...
J.E. de Vries
Nijverheid
Jan van Es
Een Utrechter nu in Zuid-Afriica geëerd
Marijke van de Vrugt
Boekenschouw
Van de leestafel
99
100
107
108
109
110
112
114
116
99
september/oktober 199 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 103-
Rijksbursalen aan de universiteit van
Utrecht 1815-1843
Al in het begin van de 19de eeuw kende Nederland een staatsbeurzenstelsel
waarop minvermogende en talentrijke studenten een beroep konden doen. De
universiteit van Utrecht had maximaal twintig van zulke beurzen te vergeven.^
Hierdoor kon de grootte of
omvang van de aanvragen sterk
wisselen. Waar de ene student
een zeer uitgebreid schrijven van
meer dan drie bladzijden nodig
had, volstond een ander met een
kattebelletje van slechts enkele
regels.
Breedvoerig of beknopt; ieder deed
op zijn eigen wijze kond van de
redenen van de aanvraag. Predi-
kanten, sterk oververtegenwoor-
digd onder de beursaanvragers
die een verzoek voor hun zoon
indienden, voerden hun lage
tractementen als reden op. Het
'belast zijn met' een kinderrijk ge-
zin - vele varkens maken de spoe-
ling dun - werd ook veelvuldig
als reden aangedragen. Ook het
duurder worden van de studie in
1815 vormde voor een aantal stu-
denten aanleiding om een beurs-
aanvraag in te dienen. Het hier-
boven geciteerde schrijven van
Landré toont bovendien dat ook
zakelijke malaise een oorzaak
vormde om zich tot het college
van curatoren te wenden.
Persoonlijke malaise of tegenslag,
tenslotte, vormde eveneens een
belangrijke grond om de bestuur-
deren van de universiteit aan te
schrijven. Het wegvallen van één
van de ouders was zo'n tegenslag.
Vooral het overlijden van de va-
der had ingrijpende gevolgen. In
veel gevallen viel hiermee immers
de belangrijkste inkomstenbron
van het gezin weg. Dit laatste laat
zich ook illustreren door Landré
die in zijn tweede uit 1832 date-
rende verzoek (zijn eerste verzoek
uit 1826 was niet gehonoreerd)
schreef: "Dat zijne behoeftigheid
vermeerderd is door het overlij-
den van zijnen vader." '^
l\,&*v\-, Itly fö-»-J.v**cie*v*te fct^i^^^i-e /»ve^
ee've » o^(*^>^C» &ct*-Vó te- t^lttc-fx 6e^^^^v-
ot^c*^ ^e*v e<Vi«ce A^v *y^i «^ <ce /fctJ-t.
^e*»v/ uct^cA-x^AA^LiAe- »vc-c-*iï*uc«^V*'
Aldus luiden de belangrijkste pas-
sages uit het uit 1826 daterende
verzoek van de uit de stad
Utrecht afkomstige theologie-
student J.E.G. Landré. De lands-
beurs waarnaar hij in dit verzoek
dong bestond sinds 1815. Met
ingang van dat jaar waren er aan
de universiteit van Utrecht
maximaal twintig van zulke door
de rijksoverheid ter beschikking
gestelde beurzen, elk ƒ 200,- groot,
te krijgen. De ondersteuningen
van rijkswege waren voor jongens
van goede aanleg wier omstandig-
heden het niet toe lieten de colleges
aan de universiteit op eigen kosten
te volgen.^ Dit eerste staatsbeur-
zenstelsel onderging in 1836
belangrijke veranderingen en ver-
dween in 1843 volledig van het
toneel.
De aanvragen \oor een
ri/fcsbeurs
In de bijna dertig jaar dat het
staatsbeurzenselsel bestond dien-
den in totaal 270 studenten één
of meerdere aanvragen in bij de
Utrechtse universiteit. Voor dit
indienen bestonden geen stan-
daardformulieren. De studenten
richtten zich daarom in een
persoonlijk schrijven tot de cura-
toren aan wie de begeving van de
rijksbeurzen gedelegeerd was.
"fcfftirt-i^C jC^et.Mv**^Vi oO<**t*Ct^, rt^ee«
^e.\, 1625 t%l6 '<^i,ti.<7\j<*4^.Qiu^. <**wv
iffCti<-i-tt\*-Ltt4^, i^oo\- A**»v i\e.c*> i\^t
l\M,<*\- <4\ tp^yAcC ^e<*u»^, t^AAXtt <Ce ei^^Cex-
Ae^ee4«#««^ ï^^;^ t^&u^^teZCxA. ^et^evie^
ï<r(r o^ c^ C^^-M^W^^^evd <»<t-M- (Ce
aOct^^ü^e^^ »cA*J-ce*v t*i/U^v e\Zó cry> <te
»c/\.t^fte*v «ctrtrt/ Ae*»v itj>v t*^e<Cte*wi.
Mve^ eet^f^eccJ^ f et-^o^eK-
/foos yvingelaar          (Lu (W tAtO^^e^t^^
100
september / oht obe r 1996
UTRECHT
-ocr page 104-
De toekenning van de
rijksbeurzen
De toekenning of toewijzing
van beurzen behoorde tot de
taken van de curatoren. Voor het
honoreren van de aanvragen
stonden hen in het begin geen
andere criteria ten dienste dan de
reeds genoemde: talent en finan-
cieel onvermogen.
In de beginjaren werd er, zo is de
indruk, vermoedelijk weinig reke-
ning gehouden met de financiële
positie van de aanvrager en kwa-
men de beurzen ook terecht bij
studenten waarvan betwijfeld kan
worden of zij of hun ouders wer-
kelijk de financiële middelen
ontbeerden. Het voorbeeld van
de sinds 1816 beursgerechtigde
Marinus Altheer moge dit verdui-
delijken. Marinus was de zoon
van de Utrechtse boekverkoper
Johannes Altheer. Deze Johannes
Altheer stond in 1813 op de lijst
van de 100 hoogst-aangeslagenen
van de stad Utrecht, bezat een
groot bedrijf en had meedere
knechten in dienst. Altheer senior
lijkt dus niet aan het tweede crite-
rium te hebben voldaan.'
In 1836 vaardigde de overheid
een Koninklijk Besluit uit waarin
de curatoren op het hart gedrukt
werd toch nauwgezet na te gaan
of de studenten werkelijk aan het
financiële criterium voldeden.'' Dit
Koninklijk Besluit lijkt een beves-
tiging in te houden van het beeld
dat de controle op het financieel
onvermogen van de studenten te
wensen overliet. Na het van kracht
worden van deze bepaling in
1836 treffen dan ook meerdere
aantekeningen over de financiële
positie van de aanvragers in de
archieven aan. Zo kon de letteren-
faculteit in 1840 haar desgevraagd
bevestigen dat wat door de stu-
dent Dirk Albert Balfoort "aan-
gaande zijne huiselij
ke omstandigheden
is ingebragt, over-
eenkomstig de
waarheid." was.'
Vermoedelijk was
voor de curatoren
talent of geschikt-
heid van de stu-
dent toch het
belangrijkste cri-
terium om reke-
ning mee te hou-
den. Deze geschikt
beid moest blijken
uit de bij de aanvraag
gevoegde getuigschrif-
ten of zogenaamde testi-
monia. Stemde de inhoud
van deze testimonia de cura
toren tevreden dan werd de
beurs verleend. De curatoren
drukten zich hierbij in de begin-
jaren in meer algemene termen
uit: "is besloten, uit aanmerking
van het voldoende der overlegde
testimonia" of op basis van "de
allezins gunstige testimonia" is een
beurs verleend. Op deze wijze
werd in de notulen van de cura-
toren het verstrekken van de
beurzen in de beginjaren verant-
woord.
In eerste twee jaren van het stelsel
werden overigens alle verzoeken
gehonoreerd. De oorzaak hiervan
was dat het aanbod de vraag
overtrof Eind 1817 was dat ech-
ter over. De vraag naar beurzen
was groter dan het maximaal toe-
gestane aantal van twintig en de
boventallige en niet te honoreren
aanvragen werden geparkeerd,
of, zoals we in de notulen kunnen
lezen, in "advies gehouden" tot
een nadere gelegenheid. Ook het
eerste verzoek van Landré werd
op deze wijze terzijde gelegd.
Beginjaren twintig heeft de praktijk
om aanvragen in advies te hou-
den geleid tot het ontstaan van de
ongeschreven regel nieuwe beurzen
vrijwel uitsluitend nog te ver-
strekken aan ouderejaars studen-
ten. Hierbij speelde ongetwijfeld
een rol dat de hoogleraren deze
studenten kenden en zij zich een
beeld van hun studiegedrag, ijver
en aanleg hadden kunnen vormen.
Dit in tegenstelling tot de eerste-
jaars studenten. Want ondanks
lovende testimonia leverden
vooral de kleine latijnse scholen
vaak onrijp ooft af. Door nu een
jaar, en allengs werd dit enkele
jaren, de kandidaat-bursaal in de
wachtkamer te plaatsen kon het
kaf van het koren gescheiden
worden. Dit gebeurde op basis van
de door de hoogleraren geschre-
ven testimonia.
Sinds deze tijd treffen we meer
specifieke kwalificaties over de
kandidaat-stipendiaten in de
archieven van de curatoren aan.
J.E.G. Landré
tijdens zijn
predilfBntentijd
te Haatten
Foto:
C van de Griend,
Haaften
101
september/oktober 199 6
UTRECHT
-ocr page 105-
Rijksbursalen aan de universiteit van
Utrecht 1815-1843
Mede doordat de curatoren ook
nog navTaag deden bij de facultei-
ten IS meer gedetailleerde
informatie voor handen. Dat
pakte voor de student niet altijd
voordelig uit. Zo schreef de lette-
renfaculteit naar aanleiding van
een verzoek van de curatoren om
meer informatie over Pieter
Hoofakker Houtzagers, zoon van
een Utrechtse slachter, dat hij "-tuA
van uitmuntende aanleg kwamen
voor een beurs m aanmerking.
Op basis van een met goedgevolg
afgelegd vergelijkend examen of
op grond van ingeleverde getuig-
schriften en al dan niet met ver-
onachtzaming van hun werkelijke
financiële positie kreeg ruim 52 %
van de aanvragers gedurende lan-
gere of kortere tijd een rijksbeurs.
Anders gezegd: van de 270 aan-
vragen voor een beurs in de
periode 1815-1843 honoreerden
de curatoren er 142. De genoemde
cnteria speelden hierbij weliswaar
een belangnjke rol, maar ook het
maximaal aantal jaarlijks te verle-
nen beurzen is medebepalend
geweest voor deze percentages.
Verlenging van de beurzen
De 142 studenten wier aan-
vraag was gehonoreerd en een
beurs toegewezen hadden gekre-
gen, kregen deze slechts voor de
duur van één jaar. Verlenging
met telkens één jaar was mogelijk
tot een maximum van zes jaren. In-
dien de stipendiaat verlenging
wenste dan moest hij hiertoe een
verzoek indienen. Dit verzoek
moest vergezeld gaan van de
nodige testimonia. Deze testimo-
nia waren belangrijk. Op basis
hiervan namelijk werd beslist of
de beurs al dan niet verlengd
werd. Getuigden zij van stipt
collegebezoek, vorderingen in de
wetenschap en van goed gedrag
van de bursaal, dan kon de hem
verleende beurs met een jaar ver-
lengd worden.*^
Hoewel er geen directe aanwij-
zingen bestaan dat met deze
voorwaarden de hand gelicht
werd, werd in het meermalen
genoemde Koninkijk Besluit van
1836 toch aangedrongen op een
nog grotere gestrengheid. De
curatoren mochten de beurzen
pas verlengen wanneer zij zich
van de nauwkeurige plichtvervul-
ling door de bursaal hadden
overtuigd en advies over hem bij
de faculteit hadden ingewonnen.
Een verlenging louter op basis
van ingeleverde testimonia vol-
stond niet meer.
Slechts weinig verzoeken om ver-
lenging werden van de hand
gewezen. Dit zal onder meer te
maken hebben gehad met de regel
alleen ouderejaars studenten een
beurs te verschaffen. Bovendien
kende de als paternalistisch te
kenschetsen houding van de
curatoren, net als die van een goe-
de vader, naast gestrengheid ook
een zekere mate van coulantie.
Dit mocht de reeds eerder ten
tonele gevoerde letterenstudent
Dirk Albert Balfoort ondervinden.
Ondanks het feit dat hij wegens
een "zwaarmoedigheid" de colle-
ges niet naar behoren had bijge-
woond kreeg hij na beloofde be-
terschap verlenging van de hem
verleende beurs met een jaar. ^^^
In zes gevallen kende men echter
geen clementie en kregen de stu-
denten geen verlenging. De grond
voor afwijzing was steeds het ver-
zuim van de colleges. Een van de
studenten wens verzoek om ver-
lenging werd afgewezen kennen
we reeds: Jean Everard Germain
Landré, zoon van de Utrechtse
hoedenfabrikant Landré die zijn
'affaire' door een mislukte trans-
actie van militaire mutsjes in rook
had zien opgaan. Over de student
Landré schreef de theologiefacul-
teit in 1833: "U^€ <U 5iuM.Pvt
tVv^ecev^v*^ veu\. ^'tl-yii^p^ bCy4-^crf\'l*y^ cte.t.
U-e
A.e<j-t, i^ct ctu,fi vet, io-^t^eCe-^cCe, t«\^\^s-
De uitbetaling en de hoogte
van de toelagen
De namen van de studenten
die voor een eerste of volgende
keer een beurs toegewezen had-
den gekregen, werden vermeld op
een lijst. Deze zogenaamde lijst
met bursalen werd telkens op 1
october van het jaar door de cura-
toren opgemaakt en daarna naar
het verantwoordelijke ministerie
opgestuurd met het verzoek de
beurzen uit te betalen.
De uitbetaling van de toegekende
beurzen vond plaats per kwartaal.
De bursaal ontving dus niet ƒ 200
in een keer, maar^ 50 per kwar-
taal. Deze uitbetaling gebeurde op
basis van de door het ministerie
en de Algemene Rekenkamer
samengestelde betaalsroUen en
was opgedragen aan de betaal-
meester of Administrateur van 's
Landschatkist te Utrecht.
De zojuist beschreven procedure
verliep niet altijd vlekkeloos en
meer dan eens kon de uitbetaling
van de beurzen pas na een aan-
zienlij ke vertraging gestand
gedaan worden. Zo vroeg bijvoor-
beeld in januari 1824 de minister
aan de curatoren waar de lijst met
bursalen met ingang van 1 october
1823 toch bleef. Het ministerie
had de lijst niet ontvangen. De
uitbetaling van het laatste kwartaal
van 1823 was hierdoor achterwege
gebleven en ook indien de lijst ^^
direct opgestuurd zou worden, kon
een uitbetaling alleen met een ver-
traging van enkele maanden plaats-
vinden.'^ Door dit langdurig op-
onthoud in de uitbetaling zullen
ongetwijfeld enkele stipendiaten in
financiële problemen geraakt zijn.
rtU-
&vC4-\*^&X. c-yy «.ee*te- i/^t-^v
A^*<^i
Waar het bij de professoren voor-
namelijk om draaide - dat blijkt
ook uit de zojuist aangehaalde
woorden - was trouw collegebe-
zoek en goed gedrag. Dat waren
de sleutelbegrippen. Met name
aan het verzuim van de lessen
werd zwaar getild. Bezocht men
niet braaf en stipt de colleges dan
werd een gunstig testimonium,
nodig voor het krijgen van een
beurs, door de hoogleraren met
afgegeven. Zo luidde de regel. En
door de bank genomen, zo is de
indruk, hebben de hoogleraren
zich hieraan gehouden. Maar het
zogenaamde testimonium-stelsel
was wel misbruikgevoelig. Tegen
deze achtergrond is vermoedelijk
ook de invoering van een extra
selectie in 1836 te plaatsen. Het
eerder genoemde Koninklijk
Besluit van dat jaar eiste niet
alleen een strengere controle van
de financiële positie van de stu-
^ dent ook moest voortaan extra
gelet worden op diens aanleg. Met
ingang van 1836, zo bepaalde het
Koninklijk Besluit, moesten de
kandidaat-bursalen in tegenwoor-
digheid van het college van cura-
toren een vergelijkend examen af-
leggen. Alleen de studenten die
tijdens dit examen blijk gaven
Hoofdgebouw van
de universiteit in
1847
Gemeentelijl(e
Archiefdienst,
neg.nr. C32.854
september/oktober 19 9 6
september/oktober 19 9 6
OUD
UTRECHT
-ocr page 106-
Rijkshursalen aan de universiteit van
Utrecht 1815-1843
Dit laatste brengt ons op het punt
van de waardering van de hoogte
van de toelagen. Wat kon de stu-
dent met ƒ 200,- per jaar in het
begin van de 19de eeuw uit-
richten? 'Niet veel', moet hierop
het antwoord luiden. Met de
van overheidswege verstrekte
ƒ 200, kon de stipendiaat net de
kosten van eenjaar coUegelopen en
het afleggen van enkele examens
bestrijden. De staatsbeurzen vorm-
den aldus niet meer dan een tege-
moetkoming in de studiekosten.
Zij dienden zeker niet ter dekking
van de totale met het studeren
gemoeide kosten. Deze laatste
kosten bestonden, naast de ge-
noemde studiekosten, onder meer
uit uitgaven voor voeding, kleding
en onderdak en moeten in het
begin van de vorige eeuw op circa
ƒ 900,- worden geschat.
Dit laatste maakt duidelijk dat de
staatsbeurs met name voor de uit-
wonende bursalen geen vetpot
was. Het is dan ook niet verwon-
derlijk dat een aantal van hen bij
hun huisbaas of de plaatselijke
middenstand schulden maakte.
De uit Friesland afkomstige theo-
logiestudent Pieter Gerzema bij-
voorbeeld stond in 1818 voor
ruim ƒ 88,- in het krijt bij zijn
huisbaas Johannes Brachthuizer,
winkelier aan de Wittevrouwen-
brug.'5 Door verschillende niet
door de overheid beheerde fond-
sen aan te schrijven trachtten de
rijkshursalen hun inkomen een
plezieriger aangezicht te geven.
Ook door allerlei bijbaantjes en
het geven van privé-lessen tracht-
ten zij hun karige inkomen op te
vijzelen. De reeds meermalen ge-
noemde jongeling Landré poogde
ook op deze wijze aan wat extra's
te komen. In zijn tweede uit 1832
daterende verzoek lezen we dat
^cto\t\ft <t(ro^ etc- (ftj^^'^ l^'fytj' ^Cjtft^,
Vermindering en afschaffing
Mede door de afscheiding
van 'België' van het Verenigd
Koninkrijk en de halsstarige hou-
104
Taferelen uit het
studentenleven:
student in de
theologie, midden
19de eeuw
Gemeentelijke
Archiefdienst
septemb er / oktobe r 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 107-
aan hunne dorst naar kennis en
wetenschappen niet konden vol-
doen".
Nawoord
In hetzelfde jaar dat Bergsma
namens de senaat het adres tegen
de afschaffing van het beurzen-
stelsel schreef, ontving de facul-
teit der letteren een schrijven van
een ander, maatschappelijk min-
der succesvolle ex-rijksbursaal.
Deze vroeg de letterenfaculteit
behulpzaam te zijn bij of op zijn
minst geen tegenwerking te leve-
ren bij zijn plannen om, ondanks
het feit dat hij niet alle benodigde
papieren bezat, een privé-onder-
wijsinsteUing te stichten en aldaar
lessen te geven in de tot de uni-
versiteit voorbereidende weten-
schappen, "tf^^^e^^i^ (zo beëin-
digt de schrijver zijn brief), u^-M^^^.
(Cc \^<r(rVii^*\*^hAict t\*^t^ ^ii*xA &£-
fe**,/__/, t*y*y tafaaCi M^v, irtrK. f<y<?t i
vetr\. a^*^ ottrc^ tce-i- f~t^£AxLi&Zi, ^^etla
"XZ^d^ (7\jero-i^
,C/e^cct(^ ^\jCA\,<*^,
Noten
1.     Dit artikells een bewerking van een
voor leden van de Vereniging Oud
Utrecht gehouden lezing op 2 mei jl.
2.     Beursverzoek van J.E.G. Landré z.p., z.j.
Rijksarchief Utrecht (RAU), Archief
College van Curatoren van de Rljksuni-
verstelt Utrecht 1815-1954(1958) (Cur.),
ding van koning Willem I in deze
kwestie verkeerde 's lands schat-
kist halverwege de jaren dertig van
de 19de eeuw in een deplorabele
toestand. Bezuinigingen, ook op de
uitgaven van het hoger onderwijs
- zo oordeelde men - moesten
plaatsvinden. Voorwerp van be-
zuinigingen werden onder andere
de van rijkswege verstrekte studie-
beurzen. Hetzelfde Koninklijk
Besluit dat onder meer de invoe-
ring van een vergelijkend examen
voorschreef bepaalde dat er voort-
aan niet twintig, maar slechts vijf-
tien beurzen te vergeven zouden
zijn. Aan de hoogte van de uitke-
ringen werd overigens niet getornd,
deze bleef onveranderd op ƒ 200,-.
Bij de vermindering van het aan-
tal toelagen speelden overigens
niet louter financiële motieven
een rol. In vergelijking met het
begin van de 19de eeuw was in
1836 het aantal studerenden
ruim verdubbeld.'"' Een zo groot
aantal studerenden achtte men
niet in overeenstemming met de
behoefte van de maatschappij.
Het studeren, zo oordeelde men,
moest ontmoedigd worden onder
meer door een vermindering van
het aantal beurzen. Er was even-
wel nog een reden waarom men
een vermindering voorstond. Niet
alleen angst dat er voor de toe-
komstig afgestudeerden geen werk
zou zijn, ook vrees dat een al te
ruimhartig beurzenstelsel te veel
jongens uit de lagere standen zou
aantrekken en studenten uit de
hogere rangen zou afschrikken
lag aan de maatregelen van 1836
ten grondslag.!''
Deze maatregelen betekenden het
begin van het einde van het beur-
zenstelsel. De bezuinigingsronde
van 1836 had te weinig soelaas
gebracht. Nadere bezuinigingen,
werderom ook op de uitgaven
voor het onderwijs, werden op-
nieuw nodig gevonden. Nadat de
minister in augustus 1842 reeds
had bepaald dat de vrijgekomen
beurzen niet meer mochten
worden opgevuld verscheen op
15 februari 1843 een Koninklijk
Besluit waarvan anikel 3 bepaalde
dat "^e èe<*l.ie«v t^eXk& ttly tM,i. 214
Au.Aiu^ 1815 ^i*^ c*x^€-«ideC
e*v ***v**.t.-
1836, n^ 89 i<*^ie*%. vtrtrA. A^i
Het einde van het stelsel werd
echter niet zonder slag of stoot
genomen. Tegen de bezuinigin-
gen op het onderwijs in het alge-
meen en tegen de afschaffing van
de beurzen in het bijzonder te-
kende de senaat van de Utrechtse
universiteit bij monde van de
rector magnificus prof. CA.
Bergsma protest aan. Hij verlang-
de weliswaar niet het herstel van
alle beurzen. Daartoe was ook
wat hem betrof gezien het aantal
studerenden geen reden voor. Hij
wenste echter wel enige beurzen
te behouden voor de zeer uitzon-
derlijke studenten." Bergsma, in
1843 als professor verbonden aan
de wis- en natuurkundige facul-
teit, wist waarover hij sprak en
misschien dacht hij bij het door
hem geformuleerde protest even
terug aan zijn eigen studie in de
jaren twintig welke hij succesvol
had weten af te ronden mede
dankzij de hem toen verleende
rijksbeurs.»* Het pleit van Bergs-
ma en de zijnen mocht echter
niet baten. In 1843 kwam er een
definitief einde aan het eerste
rijksbeurzenstelsel. Een stelsel
dat door Bergsma omschreven
werd als een "een bewijs van
Koninklijke belangstelling en zorg
voor hen die uit eigene middelen
105
scptember/ofetober 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 108-
Rijkshursalen aan de universiteit van
Utrecht 1815-1843
slechts als indicatie beschouwd te
worden.
15.   Leden van de Tweede Afdeling venti-
leerden deze geluiden tijdens de
afdelingsgewijze bespreking van de
('onderwijs-') begroting voor 1836.
Handelingen der Staten-Generaal
1835-1836. W. Erkelens en J.A. Jung-
mann ed. ('s Gravenhage 1896)
Bijlagen, 146.
16.   Brief ministervan Binnenlandse
Zaken Schimmelpenninck van der
Oye aan curatoren 6-8-1842, RAU,
Cur., inv.nr. 63, Ingek. en min. v. uit-
geg. stuk. 1842 f. 170. KB 15-2-1843
nr. 166, opgenomen in USA (1844)
85-88, aldaar 85-86. Zij die op het
moment van afkondiging een beurs
hadden behielden deze, doch niet
langer dan de eerder gestelde termijn
van zes jaren. Ter gedeeltelijke ver-
vanging van beurzen stelde de over-
heid de haar ter begeving staande
inkomsten uit de zogenaamde
vicariegoederen ter beschikking.
17.   Minuut adres senaat, RAU,
Cur.,inv.nr. 64, Ingek. en min. v.
uitgeg. stuk. 1843, f. 110.
18.   CornelisAdriaan Bergsma(1798-
1859) ontving gedurende bijna vier
jaar(sept. 1821 -jun. 1825) een rijks-
beurs.
19.   Brief Landré aan letterenfaculteit
24-11-1843, RAU, Archieven van de
Faculteiten van de Rijksuniversiteit
Utrecht, inv.nr. 248, Ingekomen stuk-
ken en minuten van verzonden stuk-
ken 1836-1876, z.f. Ondanks het feit
dat Landré in 1835 was afgestudeerd
duurde het tot 1846 voordat hij - en
toen nog slechts als hulppredikant - te
Soest de kansel kon betreden. Landré
kampte wellicht met het zogenaamde
proponentsvraagstuk: een teveel aan
predikanten halverwege de 19de
eeuw. In 1847 werd Landré hulppre-
dikant te Amsterdam. In 1850 werd
hij predikant te Haaften alwaar hij in
1876 met emeritaat ging. Landré
overleed in 1881 te Vlijmen.
inv.nr. 47, Ingekomen en minuten
van uitgegane stukken 1826, f. 2784.
3.     Koninklijk Besluit (2-8-1815) nopens
de organisatie van het hooger onder-
wijs, Nederlandsche Staatscourant
nr. 242 (12-10-1815) en nr. 243 (13-
10-1815) art. 214. Aan de universiteit
van Groningen waren ook 20 beurzen
a ƒ 200,- te verkrijgen. De Leidse uni-
versiteit werd bevoordeeld, nl.: 30
beurzen van elk ƒ 300,-. Zie ook:
K. Wingelaar, 'Studeren in Utrecht in
de negentiende eeuw', in: Utrechtse
Historische Cahiers
10 1/2 (1989) 14-
15. Omdat het genoemde besluit
beter bekend is onder de naam
Organiek Besluit (OB) zal hierna met
deze afkorting aan dit besluit gere-
fereerd worden.
4.     Beursverzoek van J.E.G. Landré z.p,
z.j., RAU, Cur., inv.nr. 53, Ingek. en
min. v. uitgeg. stuk. 1832, f. 4438.
Van alle 270 beursaanvragers was op
het moment van eerste aanvraag
17% halfwees of wees.
5.     H.C. Hazewinkel, 'Lakmoesindustrie
in oud-Utrecht', in: Jaarboelf Oud-
Wrecht(1928) 168-194, aldaar 191.
Altheer was naast boekhandelaar
ook koopman, chocoladefabrikant,
suikerraffinadeur, stijfselmaker en
makelaar. Patentregister wijk F,
Gemeentearchief Utrecht (GAU),
Stadarchief IV, inv.nr. 246, Registers
der patenten over de twaalf wijken
der stad 1821. Ook van eenandere
bursaal, Casper Frederik Rudolph
Ockerse, zoon van een medicinae
doctor te Wageningen en lid van de
Provinciale Staten van Gelderland,
kan betwijfeld worden of hij aan het
financiële criterium voldeed.
6.     KB 13-10-1836 nr. 89, opgenomen in
Utrechtsche Studenten Almanak
(USA) 1837, 93-95 aldaar 94.
7.     Brief letterenfaculteit aan curatoren
14-10-1840,RAU, Cur., inv.nr. 61,
Ingek. en min. v. uitg. stuk. 1840,
f. 394.
8.     Brief van letterenfaculteit aan cura-
toren 6-5-1835. RAU, Cur., inv.nr. 56,
Ingek. en min. v. uitgeg. stuk. 1835,
f. 5147.
9.     OB art. 221 en 222. De hoogleraren
getuigden van het collegebezoek. De
faculteiten, bij monde van de decaan,
spraken zich uit over het gedrag en
de vorderingen in de wetenschappen.
10.   Brief letterenfaculteit aan curatoren
3-11-1845, Rau, Cur., in.nr. 66, Ingek.
en min. v. uitgeg. stuk. 1845, f. 275.
Verlenging beurzen 1845, RAU, Cur.,
inv.nr. 5, Notulen 1845-1850, f. 46.
11.   Brief theologiefaculteit aan curato-
ren 24-10-1833, RAU, Cur., inv.nr. 54,
Ingek. en min. v. uitgeg. stuk. 1833,
f. 4651. Landré en de vijf andere
studenten die geen verlenging
kregen zijn allen afgestudeerd. Het
afstudeerpercentage onder de bur-
salen was hoog, namelijk 88%. Van
de studenten die zich in 1815,1830
en 1845 te Utrecht inschreven stu-
deerde 65,3% af. Zie: Wingelaar,
'Studeren in Utrecht', 84-85. Het
afstudeerpercentage van alle (270)
beursaanvragers lag ook hoger dan
het laatstgenoemde percentage:
75,6%.
12.   Brief van de secretaris van de Ie
afdeling, D.J. van Ewijck, namens de
minister van Publiek Onderwijs,
Nationale Nijverheid en Koloniën
aan curatoren 17-1-1824, RAU, Cur.,
inv.nr. 45, Ingek. en min. v. uitgeg.
stuk. 1824, f. 1951.
13.   Brachthuizer vroeg de curatoren het
verschuldigde bedrag op de beurs
van Gerzema in te houden. De brief
van Brachthuizer werd in de verga-
dering van 6 juni 1818 besproken.
RAU, Cur., inv.nr. 1, Notulen 1815-
1826,1214.
14.   In 1818:198 (Utrecht) en 504 (Neder-
land); in 1836: 702 (Utrecht) en 1588
(Nederland). Zie: Wingelaar, 'Stude-
ren in Utrecht', 33-36. Deze gegevens,
ontleend aan de toenmalige onder-
wijsverslagen, zijn overigens niet ge-
heel betrouwbaar en dienen daarom
september/o kt ober ] 99 6
UTRECHT
-ocr page 109-
Agenda
Algemene
najaarsleden-
vergadering
1996
11 oktober
Historisch café vanaf 17.00 uur.
Als inleiding een korte lezing
over een Utrechts onderwerp.
Om 19.00 uur aansluitend alge-
mene ledenvergadering betr.
wijziging statuten
Plaats: Weeshuis, Domplein, Utrecht
29 oktober
Najaarsledenvergadering
Zie de aankondiging elders op
deze pagina.
t/m 10 november
Tentoonstelling "Het voormalig Predik-
herenklooster te Utrecht. Archeologisch
en bouwhistorisch onderzoek van een
middeleeuws convent"
In 12.32 werd het Utrechtse pre-
dikherenklooster gesticht.
Aanvankelijk was dat een beschei-
den nederzetting, die echter vanaf
het midden der 13e eeuw aan-
zienlijk uitgroeide. Het domein lag
op de plek die atwweg begrensd
wordt door de l-ange Lauwer-
straat, de Korte Uiuwerstraat, de
Breedstraat en hel Predikheren-
kerkhol.
Plaats: Waterleidingmuseum,
Lauwerhof 29, Utrecht,
tel. 030-2 48 72 11
Openingstijden : di. t/m vrij. en zon.
13.30-17.00 uur, zat. 11.00-16.00 uur,
ma. gesloten
Avondopenstelling
Utrechts archief
ledere donderdaga\'ond kunnen
onderzoekers gebruik maken van
de studiezalen van hel Rijks- en
Oemeente-archief. Tot 21.00 uur
kan men er terecht voor informa-
tie en onderzoek. Wel moeten
voor 16.30 uur de gewenste stuk-
ken worden aangevraagd.
Voor meer informatie: 030 - 2 86 66 11 /
030-2 75 32 75
Alexander Numankade 201 in Utrecht.
Indien gewenst kunnen deze stukken
ook worden opgestuurd. Hiervoor dient
u kontakt op te nemen met de secretaris,
mevrouw Pennings, tel. 030-2753275.
Na afloop van de najaarsledenvergadering
op 29 oktober zal er een lezing worden
gehouden (zie hieronder).
Afsluiting met een drankje.
Het bestuur van de Vereni-
ging Oud-Utrecht nodigt de leden
uit tot het bijwonen van de na-
jaarsledenvergadering op dinsdag
29 oktober 1996 in het SNK-gebouw,
Plompetorengracht 3 in Utrecht.
Aanvang: 19.30 uur.
Agenda
1.     Opening
2.     Notulen van de voorjaarsledenverga-
dering op 5 juni 1996 (ter inzage)
3.     Ingekomen stukken en mededelin-
gen
4.     Begroting 1997 (zie elders)
5.     Mededelingen vanuit de Vereniging
6.     Samenstelling bestuur
Aftredend en niet herkiesbaar Arend
Pietersma
7.     Wijziging statuten en huishoudelijk
reglement
8.     Rondvraag
9.     Sluiting
Toelichting bij agendapunt 7
Op vrijdag 11 oktober zal er
in de kelder van café het Wees-
huis aan het Domplein een bij-
zonder algemene ledenvergade-
ring worden belegd.
Aanvang: 19.00 uur.
De agenda voor deze vergadering
luidt:
1.     Opening
2.     Wijziging statuten en huishoudelijk
reglement
3.     Sluiting
De statuten en het huishoudelijk reglement
liggen vanaf 1 tot en met 11 oktober ter
inzage bij de balie van het Rijksarchief,
Berichten
Na afloop van de najaars-
ledenvergadering op dinsdag 29
oktober a.s.
zal een lezing wor-
den gehouden door de mediëvist
drs. Wolfert van Egmond over
Utrecht in het duister tusien Bonija-
tius en Balderik.
De geschiedschrijving over Utrecht
in de vroege middeleeuwen con-
centreert zich in het algemeen op
Willibrord en Bonifatius. Het han-
delen en het belang van deze mis-
sionarissen is het onderwerp van
uitgebreid onderzoek en discussie.
Ook aan de activiteiten van de
opvolgers van Willibrord en Boni-
fatius, Gregorius en Liudger, wordt
nog wel enige aandacht besteed,
maar toch nog veelal in het licht
van hun illustere voorgangers.
Daarna lijkt de duisternis in te
treden. Pas met het aantreden van
bisschop Balderik in de vroege
tiende eeuw worden we weer uit-
voeriger geïnformeerd.
Op het ogenblik loopt in het mu-
seum het Catharijneconvent de
tentoonstelling rond het Utrechts
Psalter, een beroemd negende-
eeuws handschrift dat gemaakt
werd in de buurt van Reims. Dit
lijkt een goede aanleiding nog
eens te kijken naar Utrecht in de
negende eeuw.
107
seplemher/oklober 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 110-
1925: Eerste radio-uitzending
van de Dombeiaard
De eerste maal dat in ons
land een beiaardconcert per
radio werd uitgezonden
vond plaats op zaterdag-
avond 12 juni 1925, iets
meer dan zeventig jaar
geleden. Het betrof de
beiaard van de Domtoren.
De aankondiging in de Radio
Lui.s(tTgid.s van de Hilversumse
Draadloze Omroep luidde:
8.30-9.30 uur: Uitzending van
het Carillonspel van den Domto-
ren te Utrecht. Carillonncur: J. A,
H- Wagenaar,
Programma: 1, Bciaaidlied (Ru-
bens Cantate), Peter Benoit, 2,
Klokkenspelsuite, julius Röntgen:
a) Het Sneker klokspel, b) Advo-
caten en Procureuren, c) Ik voer
laetst uit Holland, d) LX- lustige
boer, e) Rondo, 3, Fantasie over
twee oude kermisliederen, J, A.
Wagenaar, 4. Oud-Nederlandse
danswijzen: a) Nobcltnan, b) Bre-
daas biertje, c) I3e boulon, cl)
O mijn Hngelcyn, o, mijn "fcube-
lijn, 5. Carillonsuitc, Joh, Wage-
naar: Inleiding, Hollandse Mars,
Menuet, Uittocht van David van
Bourgondië, Utrechts Jolijt. 6, Van
een herderin bekeerd, E. D, Pijzel.
7. Carillon, Joh. Wagenaar. 8, Lie-
deren van Catharina van Rennes:
a) Klokkedeuntje, b) Zomer-
avond, c) Rondedans, d) Slotkoor
Oranje-Nassaucantate.
Drs. Wolfert van Egmond stu-
deerde middeleeuwse geschiedenis
aan de Universiteit van Amster-
dam en bereidt thans, begeleid
door dr. Marco Mostert en prol.
dr. Maayke de Jong, in het kader
van het Pionierproject Verschrif-
telijking in de vroege middeleeu-
wen (Rijksuniversiteit Utrecht),
een proefschrift voor over heiligen-
levens uit Utrecht, Wtirzburg en
Auxerre van de vierde tot en met
de tiende eeuw.
Aanvang van de lezing: ca, 20.45 uur.
Plaats: aula van het SNK-gebou»/, Piom-
petorengracht 3, Utrecht.
Entree: voor leden van Oud-Utrecht
gratis; niet-leden betalen fl. 5.00.
In het redactionele gedeelte van
de Radio Luis(ergids werd Wage-
naar met een foto voorgesteld: De
Zingende Domtoren, "Op zater-
dag 12 juni 8.30 's avonds zal de
eerste Radio-carillonuilzending
plaats hebben vanuit Utrecht,
De bekende klokkenist J, A, 11,
Wagenaar zal daartoe het carillon
bespelen. Hij is reeds dertJg jaar
klokkenist van den Domtoren en
organist van de Pieterskerk. Behal-
ve van zijn vader heeft hij zijn
muzikale opleiding genoten van
Dr, Joh. Wagenaar (dii-ccleur van
het Koninklijk Conservatorium
in Den Haag). Dr. Joh, Wagenaar
is geen lamilic van den klokke-
nist, wel de pianist Jan Wagenaar,
deze is zijn zoon,"
Ox'erigens moest een volgende
Radio Luislergids, die van 19 juni,
melden: 'Ter wegncming der
nieuwsgierigheid over de ooizaak
\aii siorencle geluiden bij de uit-
zending van het carillonspel zij
medegedeeld, dat de wind, die na
het eerste gedeelte opstak, de mi-
croloonspoel deed bewegen. De
micjTiloon was opgesteld bij de
wijzerplaat en de hoge jcgionen
\an den Dojn zjjn verre van
'tochtvrij'. Hen volgende maal zal
de wind ons geen parten spelen."
Begroting 1997
Vereniging Oud-Utrecht
Begroting 1997              auq-96
In Ned, gulden
Begroting Jaarrekening Begroting Begroting
1995           1995           1996           1997
Jaarrekening
1994
BATEN
Contributies             81,663
Advertenties             12,000
Verkopen                    1,077
Donaties/Subsidies 13,637
Fin baten                   8 036
Totaal Baten           116,413
LASTEN
laarboekO-U           44 186
Tijdschrift O-U          50,057
Gem, Arch, Kron     10 079
Prov Arch, Kron,
Leerstoel Utr -stud,
Utr Biografieën
0,-U,-pri)S
Activiteiten                 2 820
Beheerskosten         12209
Algemene kosten      5 981
Jubileum 1998
Totaal Lasten         125 332
Resultaat                   -8919
Eigen Vermogen     76,579
90,000       89281       90 000       90.000
13 000       16,100       12 000       10.000
p,m             1335 pm             1.000
11000       16 630       10 000       13.000
5,000          5,803 6000         6.000
119 000     129 149     118 000     120.000
40.000
50.000
5.000
3.000
5.000
2.500
2.500
5.000
12.000
5.000
10.000
140.000
-20.000
40,000 37,375
50000 46,777
13000             125
40,000
50 000
O
O
O
O
2,500
5000
16,500
5000
O
119 000
-1 000
1 242
1,910
3633
3,161
11,063
4,369
108
2 500
10 000
16500
5000
137,000 109 655
-18,000 19494
96073
Jan J. van Herpen,
oud-medewerker
vandeAVRO
s c p I c mhe r / o k t oh c
UTRE C n T
-ocr page 111-
D E
KEUZE VA
N
De schotel van Klein Abbelaar
te Renswoude
In hel voorjaar van 1984 brach-
ten kinderen van de heer H. van
Veldhuisen, landbouwer op Klein
Abbelaar, die bij kapper J.D.H,
van den Brink hun haar wilden
laten knippen, een plastic tas mee
met scherven van aardewerk. Jan
van den Bnnk is namelijk bestuurs-
lid van de historische vereniging
Oud Renswoude.
De scherven waren gevonden bij
het uitgraven van een oude wa-
terput bij de enige jaren daarvoor
afgebroken boerderij op die
plaats. Van den Brink bracht de
scherven bij ondergetekende om-
dat die zich in onze vereniging
onder andere bezig houdt met
aardewerk.
Gelijkenis
De scherven waren beschil-
derd en na reinigen en lijmen
bleek er een schotel te ontstaan
waarop een dame met een kroon-
tje was afgebeeld.
Al bladerend in hel boek Neder-
landse Majolica
van Dingeman
Korf, viel mij de gelijkenis op met
de afbeelding met het nummer
558. Hetzelfde kroontje, dezelfde
wenkbrauwen, ogen, mond, en
haardracht en ook de beschrijving
bij de afbeelding klopte \Tijwel.
Alleen was de kleur van de scher-
ven eerder geel dan grijs.
Het boek vermeldt over deze
schotel alleen dat de letters K en W,
de initialen zijn van koning-stad-
houder Willem III. Deze prins
van Oranje was van 1675 tot
1702 koning van Engeland, Ier-
land en Schotland.
De letters op de schotel van Klein
Abbelaar zouden dan kunnen
slaan voor K(oning)I(n) N4A(ria 11
Sluart), de echtgenote van Wil-
lem III. Zij was van 1689 tot
1694 koningin.
Delfts
Daarmee zou de schotel dan
nauwkeurig gedateerd zijn. Dit
vermoeden bleek moeilijk te kun-
nen worden bevestigd. Zowel
de schrijver van het boek als de
eigenaar van het schotelfragment
waren overleden en het was niet
bekend waar hel fragment was
gebleven.
Omdat het vermoeden bestond dal
de schotel van Friese oorsprong
was, ben ik met de fragmenten
naar het 'spreekuur ceramiek' ge-
gaan in het Princessehoff in
Leeuwarden.
Drs J.D. van Dam, aardewerk-
deskundige van dat museum kon
mij vertellen dat de schotel
'Delfts' was. Bij een Friese schotel
steekt de standring namelijk uit,
zodat je de schotel eraan kunt
oppakken. Dat was hier niet het
geval. Overigens wordt de uit-
drukking 'Delfts' gebruikt voor al
het aardewerk dat in Holland
werd gemaakt.
Het Fries aardewerkmuseum De
Waag in Makkum, waar ik vervol-
gens naar toe ging was gesloten,
maa; men was zo vriendelijk de
deur voor mij open te maken. In
het depot, waar ik rond mocht
kijken, vond ik een schotel met
precies dezelfde afbeelding. Alleen
was de beschildering blauw op wit
De heer J.P. Tichelaar van de aar-
dewerkfabriek aldaar heeft mij la-
ter opgebeld en mijn vermoedens
met betrekking tot afbeelding en
datering bevestigd.
Resumerend kan het volgende
over de schotel worden gezegd:
De schotel is Delfis en uit het ein-
1. De schotel van
Klein Abbelaar
2. De schotel uit
'Nederlandse
Majolica'
3. De schotel van
Klein Abbelaar na
restauratie
J.B. de Vries
r}tcmber/oljtober 199 6
UTRECHT
-ocr page 112-
Kaaspakhuizen, bedrijfsnumumenten
uit het westen
de van de 17de eeuw. De kleuren
zijn geel, lichtblauw, groen en
donkerpaars op wit. De scherl is
geel met op de achterzijde crème
getint loodglazuur. De alheekling
is van Koningin Maria Stuart II,
de echtgenote van Koning-slad-
houder Willem lil.
De schotel is gerestaureerd en op
de oudheidkamer van Oud Rens-
woude, in het gemeentehuis aan
de Dorpsstraat 4 in Renswoude te
bezichtigen.
te trekken, lag dat voor het veen-
weidegebied lastiger. Terugkeer
naar de agrarische sector was het
enige en dat leidde tot een bloei
van de kaashandel, die in bouw-
kundig opzicht zijn sporen heelt
nagelaten.
Woerden, dal zich met enig
gevoel voor grandeur nog altijd
kaasstad noemt, lelt een keur aan
kaaspakhuizen in alle mogelijke
stijlen, maar ook in nabijgelegen
plaatsen als Harmeien, Oudewater,
Kamerik, Kockengen en Breuke-
len staan pakhuizen die vaak nog
gewoon in lunclie zijn. Dat biedt
ook de grootste zekerheid als het
om behoud gaat: wanneer de
kaashandel verdwenen is, blijkt
er voor het pakhuis doorgaans
weinig emplooi meer. Dat leert
het voorbeeld van het Zuid-Hol-
landse Bodegraven, waar veel
waardevolle panden gesloopt zijn,
waarmee niet gesuggereerd wil
zijn, dat in de provincie Utrecht
zuiniger met tic pakhuizen wordt
omgesprongen.
Monument
Kaaspakhuizen behoren tot
de categorie bedrij Ismonumenlen
die geroken kan worden. Met name
op een mooie zomerse dag, die
zijn er ook, hangl een zware kaas-
lucht over de omgeving. Wie over
het Jaagpad langs de Oude Rijn in
Woerden vanal hel station in oos-
telijke richting loopt, komt de
geur een aantal keren tegen en
ook op veel andere plaatsen in
het oude, nogal gehavende cen-
trum zijn kaashandelaren nog al-
tijd mei de plaatselijke trots in de
weer. Juist hier echter slaat verval
op de loer: Woerden is bezig met
een groot vernieuwingsplan voor
een deel van de binnenstad en de
meeste kaaspakhuizen hebben
De kaaspakhuizen         Waar in de grote steden elders in
inKamerik                  het land de nijverheid van voor
Foto.' / r. van Es            de industriële revolutie soms
naadloos, soms met aanzienlijk
meer moeite, overging in moderne
bedrijvigheid, was er voor hel
weidegebied van West-Utrecht en
het aangrenzende deel van Noord-
en Zuid-Holland een probleem.
De enige industrieën die hier
gevestigd waren, waren de steen-
bakkerijen en de louwslagerijcn.
Beide hadden in de negentiende
eeuw met een sterke terugval te
maken. Waar het sommige steden,
ook als ze niet gunstig lagen ten
opzichte van verbindingen en
bevolkingsconcentraties, lukt om
Jan van Es                 nieuwe takken van bedrijvigheid
110
sept ember / oh t obe r 1996
UTRECHT
-ocr page 113-
Ruijs en zoon
Niet in de dorpen maar in de
steden lag de toekomst van kaas-
pakhuizen. Daar immers woon-
den de handelaren, daar waren
betere mogelijkheden tot transport.
Het vak van kaashandelaar was
aanvankelijk maar één van de be-
roepen die de betreffende lieden
hadden. Egbertus Ruijs bijvoor-
beeld, één van de Woerdense
kaasmagnaten uit de negentiende
eeuw, was onder meer vrachtrij-
der, winkelier en dan handelaar
en koopman in kaas. Hij sloeg de
volvette Goudse bij de boeren in
de regio in en verhandelde deze
zelf op de markten in Utrecht en
in Breda.
Vanaf f824 was deze Ruijs in de
kaas werkzaam en zijn familie
heeft de zaak later voortgezet tot
het huidige smeerkaas-imperium
ERU. In de Havenstraat staat het
sobere pakhuis van Com. Ruijs &
Zn. De langzaam vervagende
letters hebben nog jaren op de
zijgevel gestaan. Na een recente
opknapbeurt is aan het pand
nauwelijks meer te zien dat het
ooit een kaasverleden heeft gehad.
Het is een typisch voorbeeld van
een sober pand, waarin gewoond
en gewerkt moest worden. De
opslagruimtes grensten aan de
woonvertrekken.
Rond de eeuwwisseling werden
de mooiste pakhuizen in Woerden
gebouwd, toen de handelaren
wilden laten zien dat het hen
goed ging. Het economisch getij
was gunstig, na de diepe crisis
van de jaren zeventig van de
negentiende eeuw. Fraaie voor-
beelden zijn te vinden aan de
Eendrachtstraat, maar ook twee
aan de Utrechtsestraatweg (vlak-
bij het station) zijn de moeite
waard en het mooie ervan is, dat
ze nog in gebruik zijn. Op die
manier krijgen de pal<huizen re-
gelmatig een nieuw verfje en het
onderhoud dat zij nodig hebben.
Kaalslag
Na de Eerste Wereldoorlog
trad een versobering in de bouw-
stijl op. Voorbeelden daarvan zijn
ondermeer aan de Groenendaal
en de Kruittorenweg te vinden.
Juist die eerste pakhuizen zijn op
dit moment bedreigd, terwijl ze
toch in gebruik zijn. Hier heeft de
gemeente zijn nieuwbouwplan-
nen. De kaashandelaren kunnen
worden uitgekocht en er is geen
mogelijkheid om het behoud van
de pakhuizen af te dwingen.
Binnen de gemeenteraad zijn er
slechts weinigen die zich opwer-
pen voor het behoud van deze
vaak monumentale panden. En
Woerden is daarin niet uniek.
Ook in andere gemeenten in het
kaas-gebied is maar weinig begrip
voor het overeind houden van dit
stukje bedrijfsverleden. De sloop
van pakhuizen in onder meer
Montfoort en Oudewater is in dit
verband exemplarisch. Als die
tendens zich voort zou zetten,
dreigt voor het gebied eenzelfde
kaalslag als na de 'val' van de bak-
steen- en dakpannenindustrie.
Daar is anno f996 bitter weinig
meer van over.
geen beschermde status, óók niet
als gemeentelijk monument.
Die monumentenstatus biedt
overigens geen absolute garanties,
zoals het tragische voorbeeld leert
van de oudste kaaspakhuizen uit
de regio: die van het nabij Woer-
den gelegen Kamerik. In f988
zijn ze gesloopt, nadat jarenlang
plannen zijn gemaakt om de
steeds verder vervallende panden
een andere bestemming te geven.
Ze zijn vervangen door een kopie
die er op het eerste gezicht heel
netjes uitziet, maar vooral nep is.
De pakhuizen die er oorspronke-
lijk stonden werden in f784
gebouwd door kaashandelaar Van
der Plaats. Hij dacht zijn concur-
renten te slim af te zijn door niet
in de stad maar in een dorp, vlak-
bij de producenten, te gaan
zitten. In 1785 liet hij een voor
Kamerikse begrippen luxe heren-
huis naast zijn bedrijfspanden
bouwen. Het onderscheidt zich
nog door een majestueuze klok-
gevel en een weinig dorpse
ingangspartij. Het woonhuis is
uiterlijk intact gebleven, de pak-
huizen zijn na een decennium
van verwaarlozing en niet-inge-
loste beloften van subsidie door
Monumentenzorg met de grond
gelijk gemaakt. Aan de gevel zijn
de oorspronkelijke muurijzers en
smeedijzeren initialen van de
bouwheer opnieuw bevestigd,
terwijl ook het jaartal 1784 een
beetje misplaatst op de vorige
situatie wijst.
Het hoeft niet altijd zo drama-
tisch te eindigen, tn Kockengen is
aan de Voorstraat een oud kaas-
pakhuis lot appartementencom-
plexje omgebouwd zonder dat er
eerst gesloopt werd. In Breukelen
echter, waar ook een aantal kaas-
pakhuizen staat, zijn plannen voor
de sloop van minstens één ervan.
111
september/oktober 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 114-
Een Utrechter nu in Zuid-Afrika geëerd
Onlangs verscheen In Zuid-Afrika in Engelse
vertaling het vierde en laatste deel van
Antonius Matthaeus' boeit Over misdaden,
waarvan de eerste drulc in 1644 verscheen.
Matthaeus was hoogleraar te Utrecht en een
geleerde van Europese vermaardheid.
praktijk. Dit gegeven heeft de
S.A. Law Commission er enige
decennia geleden toe gebracht
aan de vertaling van de 'Oude
Autoriteiten' een hoge prioriteit
gegeven. De vertalingen betroffen
allereerst de privaatrechtelijke
werken en werden veelal in het
Engels, maar soms ook in het
Nederlands of Zuid-Afrikaans,
gemaakt.
Vermaard
In het begin van de jaren
tachtig werd besloten ook het
belangrijkste werk op het gebied
van het strafrecht uit de tijd van
de Republiek der Verenigde Ne-
derlanden te vertalen. Dit
besluit werd ingegeven door de
wetenschap dat dit werk de
grondslag heeft gelegd voor de
ordening van het strafrecht in de
moderne Europese codificaties.
Dit besluit betekende tevens het
doorbreken van de Hollandse
hegemonie. Immers de grootste
strafrechtsgeleerde van de Repu-
bliek, een man van Europese ver-
maardheid, was geen Hollander,
maar de in Utrecht werkzame
hoogleraar Antonius Matthaeus II.
Antonius Matthaeus heeft het
cijfer II achter zijn naam om hem
te onderscheiden van zijn gelijk-
namige vader (I) en zoon (III).
Hij werd geboren in Marburg,
maar kreeg zijn hele opleiding in
Groningen, waar zijn vader hoog-
leraar in de rechten was. Antoni-
us Matthaeus I was namelijk uit
het Duitse gebied gevlucht in ver-
band met de dertigjarige oorlog.
Zijn kennis van het geleerde recht
stond er echter garant voor dat hij
in de Republiek makkelijk een
nieuwe baan zou kunnen vinden.
In de 17de eeuw bestond er een
duidelijk onderscheid tussen
prakticijns en geleerde juristen.
De eerste groep kende het lokale
recht van hun vestigingsplaats en
behandelde zaken voor de plaat-
selijke rechtbanken. Zij hadden
hun kennis vergaard in de prak-
tijk. Wilde men in hoger beroep
of direct een zaak bij een Hof van
Justitie aanspannen dan was ken-
nis van het geleerde recht nood-
zakelijk. Dit recht werd aan alle
universiteiten in Europa, die een
juridische faculteit hadden, gedo-
ceerd. Het was universeel en
stond los van de lokale juridische
traditie en dus ook van de plaat-
selijke rechtspraktijk. Door dit
algemene karakter van het geleer-
de recht, was de mobiliteit van de
geleerde juristen, als Antonius
Matthaeus I, groot.
De geleerde juristen waren -
meestal - magister utriusque iuris
- meester in de beide rechten. In
onze titulatuur is het meervoud
nog steeds aanwezig! De middel-
eeuwse scheiding van de samen-
leving in een wereldlijk deel met
eigen recht en een geestelijk deel
met eigen recht klinkt hier nog
door. Ons interesseert nu alleen
het wereldlijk aspect. Daarvoor
geldt dat overal door de geleerde
juristen dezelfde wettekst, het
Corpus Iuris Civilis werd ge-
bruikt. Maar niet alleen de wet-
tekst, ook de vaktaal was univer-
seel; het Latijn. Vakinhoudelijk
was er geen belemmering voor
mobiliteit. Tegenwoordig ligt dit
anders. Want er is nu een per staat
verschillende wetgeving, die boven-
dien in de landstaal is gesteld.
Wat echter nu geen probleem
meer is, namelijk de religie, was
dat toen wel. Protestanten als de
leden van de familie Matthaeus
konden alleen aan universiteiten
in protestante gebieden benoemd
worden. De jonge Republiek der
In Zuid-Afrika is het 'Rooms-Hol-
landse recht', dat in de 17de en
18de eeuw ontwikkeld is, nog steeds
voor een deel geldend recht. Dit
recht is samengesteld uit een
'Rooms', dat wil zeggen Romeins
en een 'Hollands' element. 'Hol-
lands' moet hier letterlijk worden
opgevat. In deze samensmelting
is voor wat betreft het inheemse
recht vooral gebruik gemaakt van
het recht uit het gewest waaruit
de geleerden die het maakten, af-
komstig waren: Holland dus. Dit
Rooms-Hollandse recht is met
name het resultaat van de werk-
zaamheden van de grote Hollandse
(privaat-) rechtsgeleerden als Gro-
tius (Hugo de Groot), Voetius
(Johannes Voet, de kleinzoon van
de beroemde Utrechtse theoloog)
en Simon van Leeuwen, die de
term voor het eerst gebruikte in
de titel van zijn boek'.
In overeenstemming met de
gewoonte van hun tijd schreven
deze juristen hun werken voorna-
melijk in het Latijn. Dit feit dreigt
deze werken meer en meer on-
toegankelijk te maken. Immers al
een aantal jaren neemt de kennis
van het Latijn onder juristen
drastisch af. Dit is een zeer alge-
meen fenomeen, dat zich ook in
Zuid-Afrika voordoet. Alleen daar
zijn, in tegenstelling tot in Europa,
marijke van de           een aantal van deze teksten nog
Vmgt                      direct van belang voor de rechts-
112
sep t ember / o ktob er 1996
UTRECHT
-ocr page 115-
door een, voorzover het hem
betrof, ruimhartig salarisbeleid. De
burgemeesters wilden Antonius
Matthaeus II behouden voor hun
universiteit, die zij zagen als een
prestigeobject en een motor voor
de werkgelegenheid.
Verschrikkelijke boeken
De roem van Antonius
Matthaeus II is gebaseerd op zijn
boek De Criminibus (Over mis-
daden). Dit boek dat sinds de
eerste publicatie in 1644 vele
drukken heeft beleefd was
- natuurlijk - geschreven in het
Latijn en vormt een commentaar
op de boeken 47 en 48 van de
Digesten. Deze boeken die van-
wege hun onderwerp, het straf-
recht, ook wel de 'verschrikkelijke
boeken' worden genoemd, zijn
een onderdeel van het Corpus
luris Civilis. Het bijzondere van
dit commentaar is dat, voor de
bespreking van de diverse misda-
den, voor het eerst een algemene
inleiding wordt geboden waarin
de belangrijkste centrale vragen
uit het strafrecht worden behan-
deld. In deze inleiding komen
onderwerpen aan de orde als: wat
is misdaad, toerekeningsvatbaar-
heid, poging en deelneming.
Door zijn systematische analyse
van deze algemene problemen is
Antonius Matthaeus II geworden
tot de grondlegger van de inde-
ling van de moderne wetboeken
van strafrecht, die allen geken-
merkt worden door een zoge-
naamd Algemeen Deel. In het
Algemeen Deel worden die
onderwerpen geregeld die bij alle
misdaden een rol kunnen spelen.
De poging om een misdrijf te
begaan komt toch niet alleen
voor bij moord, maar eveneens
bij diefstal of verduistering of
welke ander misdrijf ook. Deze
algemene leerstuken zijn nu in
het Algemeen Deel van ons wet-
boek van strafrecht vastgelegd en
gelden voor alle delicten. Het
maakt niet uit of het de delicten
uit het wetboek zijn of economi-
sche dan wel - bijvoorbeeld - mi-
lieudelicten, die in andere
wetten strafbaar zijn gesteld.
Voor alle delicten gelden voor de
poging dezelfde regels.
De vertaling
Er waren al eerder pogingen
ondernomen om het werk van
Antonius Matthaeus II te vertalen.
Vastgesteld moet worden dat de
18de eeuwse Nederlandse ver-
taling niet verder is gekomen dan
de inleiding en de begin 19de
Verenigde Nederlanden bood daar-
toe evenwel vele mogelijkheden.
Elk gewest wenste zich toch een
eigen universiteit en ook de stad-
houders lieten zich niet onbe-
tuigd. Zo werden dan ook vele
nieuwe universiteiten gesticht,
Leiden, Franeker, Groningen, Har-
derwijk. Antonius Matthaeus II
begon zijn loopbaan aan de uni-
versiteit van Harderwijk. Hij wis-
selde van leerstoel toen in Utrecht
een Ulustre School werd opge-
richt (1634), die twee jaar later al
werd omgevormd tot universiteit.
Deze universiteit bleef hij trouw
ondanks de herhaalde, financieel
zeer aanlokkelijke, aanbiedingen
uit Leiden. De vroedschap maakte
hem dat overigens makkelijk
113
Antonius
Matthaeus
Universiteits-
museum:
foto: JA. Stolp
september/oktober 19 9 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 116-
Een Utrechter nu in Zuid-Afnka geëerd
Leven en sterven in Utrecht
De Historische Steekproef
Nederlandse Bevolking is een
omvangrijk onderzoeksproject
waarin de levensloop van 70.000
personen wordt nagegaan, gebo-
ren in Nederland tussen 1812 en
1912. In de centraal bijgehouden
databank worden gegevens verza-
meld die ontleend zijn aan
geboorte-, huwelijks- en sterfte-
akten. De provincie Utrecht is
uitgekozen als proefproject om te
laten zien wat mogelijk is met al
deze gegevens. In totaal werden
er bijna 4000 geboorteakten
getrokken. Het resultaat is een
aantrekkelijk vormgegeven boek
waarin enkele van de belangrijk-
ste demografische ontwikkelings-
lijnen uit de vorige eeuw worden
blootgelegd. In de periode van de
'lange negentiende eeuw' vervier-
voudigde de Utrechtse bevolking
en groeide van 108.000 (in 1809)
naar 490.000 (in 1940). Utrecht
raakte 'gevuld'. De toename van
de bevolking werd veroorzaakt
door afnemende kindersterfte.
Andere interessante zaken die in
het boek behandeld worden zijn
de alfabetisering, de gemiddelde
leeftijd bij het eerste huwelijk,
sociale mobiliteit, migratiepatronen
en het verschil tussen stad en
platteland. De auteurs hopen met
hun boek het leven van gewone
Utrechters uit de vorige eeuw
meer naderbij te brengen. (AvdZ)
Kees Mandemakers & Onno Boonstra
(redactie), De levensloop van de Utrecht-
se bevollcing in de negentiende eeuw.
Uitgeverij Van Gorcum, Assen 1995,186
p., ilL, prijs ƒ 39,50. ISBN 90-232-3047-7.
Bewoningspatronen
Dit met veel tabellen door-
spekte, historisch-geografische
proefschrift gaat over de vraag
eeuwse Italiaanse grote manco's
vertoont.
De resultaten van het Zuid-Alri-
kaanse vertaalproject zijn staps-
gewijs ter beschikking gekomen.
Van de vier delen verscheen het
eerste deel al in 1987, het tweede
in 1993, het derde in 1994 en nu
tenslotte het laatste in 1996^. De
uitgave van alle vier de delen is
schitterend. Het is een simultaan-
editie met de Latijnse tekst van de
druk van 1765 op de linkerpagina
en de Engelse vertaling rechts. De
vertahng is van hoge kwaliteit
zoals uit de lovende recencies in
de vakpers blij kt 1.
In de 17de eeuw kende een ieder
die zich geschoold wilde weten
zijn klassieken. Citeren was mode
en alle werken staan in ons gevoel
bol van citaten. Ook Matthaeus II
citeert: juridische autonteiten,
klassieke auteurs en een aantal
auteurs van de dag, waarbij hij
veelal zowel de auteursnaam als
de boektitel als de vindplaats
samengevat en afgekort weer-
geeft. M.L. Hewitt, de vertaalster
heeft van de verschillende soor-
ten citaten overzichten gemaakt.
Dit is niet alleen voor de juridi-
sche citaten in het werk van Mat-
thaeus verhelderend, maar ook
citaten in de werken van collega-
juristen en tijdgenoten kunnen
hierdoor worden teruggevonden.
Daarnaast heeft de vertaalster, een
classica, een verklarend overzicht
opgesteld van alle verwijzingen
(afkortingen, met veelal een
andere citeerwijze dan nu gebrui-
kelijk is) naar klassieke auteurs.
En het kon niet op; zij heeft dat-
zelfde ook gedaan voor een aantal
heterogene citaten. Onderzoekers
die met dit soort problemen wor-
den geconfronteerd in 17de-eeuwse
teksten zullen vaak in deze lijsten
hun heil kunnen vinden.
Alle delen zijn van enkele illustra-
ties voorzien. In deel I natuurlijk
een afbeelding van het enige
schilderij van Antonius Matthaeus
II. Dit schilderij bevindt zich in het
bezit van de universiteit Utrecht.
In de andere delen reproducties
van schilderijen uit de collectie
van het gemeentearchief
Tot slot mag niet onvermeld blij-
ven dat deze uitgave van inhou-
delijk hoge en visueel fraaie kwa-
liteit niet tot een goed einde zou
kunnen zijn gebracht zonder de
financiële steun van een aantal
Utrechtse fondsen, waaronder het
Fentener van Vlissingen Fonds en
de Aemilius Papinianus Stichting.
Voor Antonius Matthaeus II is het
een waardig monument gewor-
den.
Noten
1.     H. de Groot, Inleidinge tot de Hol-
landsche Rechts-geleerdheid,
ed.
S.J.Fockema Andreae (Arnhem 1910);
J. Voet, Commentarius ad Pandectas
(Leiden 1698-1704); S. van Leeuwen,
Paratitula juris novissimi.
Dat is: Kort begrip van het Rooms
Hollands regt, waar in de Roomse
Wetten met het huydendaagse
Neerlands Regt, in alles dat tot de
dagelijkse onderhouding kan dienen,
met een bysondere kortheit, so wel
in de vaste Regts-stoffen, als in de
manier van Regtsvordering over een
gebragt werden (Leiden 1652). De
Engelse vertaling is uit 1881.
2.     Antonius Matthaeus, On Crimes, A
Commentary on the books XLVII and
XLVIII of the Digest,
edited and
translated by M.L Hewitt and B.C.
Stoop (only book 1,11 and III) (Pretoria/
CapeTown) 1987-1995, IV volumes.
3.     Zie o.m. Tijdschrift voor Rechts-
geschiedenis 1990;
1996.
114
september/okiübcï 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 117-
B
•IE K E N S C H O
U W
"welke ruimtelijke differentiaties
in de 19de eeuw hebben bestaan
in de ontwikkeling van het bewo-
ningspatroon van de stad Utrecht
binnen de Singels." De auteur
gaat daarbij diep: in een inlei-
dend hoofdstuk schetst hij zelfs
de geschiedenis van de stad sinds
de Romeinen, "om het onderzoek
van de Utrechtse binnenstad in
de 19de eeuw te kunnen plaatsen
tegen de achtergrond van de wor-
dingsgeschiedenis van de stad."
Denig vult onze kennis van een
deel van het verleden gedetail-
leerd aan. Enerzijds bevestigt hij
zaken die we al wisten, zoals de
groei van de buitenwijken na
1860 en het bescheiden begin van
'cityvorming' in de binnenstad.
Anderzijds heeft Denig minder
bekende ontwikkelingen aan het
licht gebracht. Zo kwamen de
modernisering en industrialise-
ring nauwelijks tot uitdrukking
in de bewoning van de binnen-
stad. Ook veranderde zoetjesaan
de samenstelling van de beroeps-
bevolking in bepaalde wijken.
Rijk en arm woonden in 1891
wat minder dicht in eikaars buurt
dan in 1793.
Een recensie zonder kritiek is
nauwelijks denkbaar. Ook bij dit
boek valt wel wat op te merken.
Zo zou een historicus meer aan-
dacht hebben besteed aan de
waarde en de betrouwbaarheid
van het archiefmateriaal.
Als Denig een kortere periode
had onderzocht, bijvoorbeeld
alleen de tweede helft van de
19de eeuw, had hij meer kunnen
ontdekken over de veranderingen
die juist toen in de bewoning van
de stad optraden. Hij had waar-
schijnlijk een aantal vragen met
grotere zekerheid kunnen beant-
woorden als hij ook de buiten-
wijken in zijn onderzoek had
betrokken. Daar ontwikkelde de
nijverheid zich en ontstonden
tamelijk homogene arbeiders-
buurten. Ook beter gesitueerden
vonden er op het einde van de
eeuw speciaal voor hen aangeleg-
de woonwijken.
Met Denigs dissertatie als uit-
gangspunt kan er dus nog meer
graaf-, turf- en rekenwerk wor-
den verricht, bijvoorbeeld door
geografen en historici. En waar-
om zouden zij dat niet gezamen-
lijk doen? (P.D. 't Hart)
D. Denig, Utrecht van ancien régime tot
nieuwe tijd. De txwoning van de
Utrechtse
binnenstad in haar ruimtelijke structuur,
1793-1891.
Uitgeverij Matrijs, Utrecht
1995, 220 p., prijs ƒ 39,95.
ISBN 90 5345 076 9.
Maliebaanschool
Ter gelegenheid van het 75-
jarig bestaan van de Maliebaan-
school verscheen onlangs een
buitengewoon leesbaar gedenk-
boekje van de hand van de
115
Vismarlit rond
1870
Gemeente/i/'/ce
Archiefdienst
!f^ó^
seplembcr/oktober 199 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 118-
Boekenschouw
Mijdrecht
In het tweede nummer van
De Proostkoerier van dit jaar be-
schrijft Hein Röling het leven van
Johannes Roelvink, later bekend
als de Jezus van Eerbeek of zoals
hij zichzelf toen noemde, Noah de
Tweede.
De in 1910 op een Mij-
drechtse boerderij geboren Roel-
vink heeft al vroeg belangstelling
voor dieren en begint in zijn
jeugd al met het opzetten en
bewaren van dieren. Hij wordt op
dat gebied een regionale bekend-
heid, maar wegens het ontbreken
van vergunningen voor dit werk
krijgt hij regelmatig te maken met
politie-invallen.
Ook na zijn vertrek naar Utrecht
en later naar de Veluwe blijft
Roelvink dieren, waaronder be-
schermde soorten, opzetten en in
enorme aantallen bewaren. De
politie legt diverse malen beslag
op Roelvinks collectie, maar de
man wordt gedreven door de
overtuiging, dat hij het werk van
de Here uitvoert en houdt vol. In
het eenzaam gelegen Veluwse
huis worden in bouwvallige
hutjes en vochtige kelders dui-
zenden opgezette dieren be-
waard, terwijl Roelvink enorme
hoeveelheden voedsel inslaat, in
de verwachting dat een natuur-
ramp nakende is. Dat weerhoudt
de plaatselijke politie er niet van,
wegens gevaar voor de volks-
gezondheid de inmiddels door
schimmel aangetaste dierenver-
zameling andermaal in vracht-
wagens te laden. Roelvink wordt
veroordeeld tot een geldboete.
Zijn vrouw houdt het niet langer
uit en trekt bij een zoon in. De
vereenzaamde Roelvink trekt zich
terug in een hutje in het bos in
afwachting van zijn Verlosser,
maar wordt ten prooi aan onder-
voeding door een zoon naar het
studente geschiedenis, M.E. Meijer.
De oprichting van deze protes-
tants-christelijke school was een
rechtstreeks gevolg van de gelijk-
stelling van het openbaar, en
bijzonder onderwijs, zoals deze
in 1920 wettelijk was vastgelegd.
Het was de eerste school in
Utrecht waarbij Nederlands
Her\'ormden en Gereformeerden
samenwerkten.
De schrijfster deelde het bock in
vier hoofdstukken in, t.w. de
periode van de oprichting tot de
oorlog (1921-1940), de ooriogs-
jaren (1940-1945), de periode
daarna tot aan het vertrek van het
langst functionerende hoofd, de
heer J. Zijlstra (1945-1974) en de
laatste periode tot nu toe (1974-
1996). Jaarverslagen, financiële
jaarverslagen en notulen van het
bestuur van de Vereeniging voor
Christelijk Lager en Uitgebreid
Lager Onderwijs te Utrecht vorm-
den de belangrijkste bronnen.
Door goed gekozen citaten leve-
ren deze op zich zakelijke bron-
nen toch een levendig relaas.
Voor het laatste hoofdstuk wer-
den ook interviews afgenomen.
De introductie van elk hoofdstuk
plaatst de verschillende onderde-
len steeds binnen een algemeen
tijdskader.
Ouders en bestuur waakten al die
jaren over het christelijk karakter
van deze school. Tegenwoordig
krijgt dit een ruimere interreli-
gieuze invulling. Ongewild en
strijdig met de oorspronkelijke
doelstelling was de Maliebaan-
school in de jaren vijftig zelfs
enige tijd een standenschool.
Later werd het meer een buurt-
school met bijzondere aandacht
voor kinderen in achterstandsitu-
aties. De Maliebaanschool kampte
geregeld met een te hoog leer-
lingenaantal. In 1950 werd dit
probleem met de ingebruik-
neming van de jan Willem
Gunningschool opgeheven, ter-
wijl de U.L.O. in 1959 uitweek
naar een eigen gebouw, de Dr. de
Nooyschool. Een jaar later was er
nog een onvermeld geringer leer-
lingenvertrek doordat de Gerefor-
meerden (vrijgemaakt) aan de
Ezelsdijk een eigen slreekschool
openden. Inmiddels kan de Malie-
baanschool vanaf augustus enkel
als fusieschool voortbestaan. Ver-
der vermeldenswaard is dat de
leerkrachten van het eerste uur
lang aan de school waren verbon-
den. Mejuffrouw M.j. Eijkman
vierde in 1961 zelfs haar 40-jarig
jubileum.
Zonder iets aan de kwaliteit van
dit boekje af te doen ter afsluiting
nog een enkele opmerking. Veel-
vuldiger gebruik van plaatselijke
kranten had soms nu ontbreken-
de informatie kunnen verschaffen.
Dan had bijvoorbeeld kunnen
worden meegedeeld dal J. de Bic
Leuvelink Tjeenk - levens archl-
lecl van hel Jaarbeursgebouw op
het Vredenburg - de Maliebaan-
school ontwierp. Behalve de bouw-
tekeningen van de uitbreidingen
zijn die van de bouw uit 1921
ook bewaard gebleven. Hoewel
de oude school het langst heeft
gestaan (1922-1985), is hiervan
maar één foto tegen vier van de
nieuwe opgenomen. Eén of meer
voorbeelden van de specifieke
categorie klassefoto's, die op de
tentoonstelling van de reunie
volop te zien waren, hadden het
geheel nog meer kunnen comple-
menteren. (H.J.Ph.G. Kaajan)
M.E. Meijer, Maliebaanschool, 1921-1996,
z.p.zj. [Utrecht, 1996). Met il!., 58 p.
Voor ƒ 5,- af te halen bij de Maliebaan-
school, Maliebaan 56 of telefonisch te
bestellen (030-2318839).
116
september/o kt o bei' 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 119-
VAN
lA F E L
DE LEEST
Vreeland
In het vierde nummer van de
Vechtkroniek, uitgave van de Histo-
rische Kring Gemeente Loenen,
wordt aandacht besteed aan de
kunstenaar C.A. Lion Cachet.
Deze Amsterdamse schoolmeester
vestigde zich in 1901 in Vree-
land. Lion Cachet ontwierp vele
interieurs voor de passagierssche-
pen die in de jaren dertig op
Nederlands-lndië voeren, maar
ook huisinterieurs, postzegels,
bankbiljetten en munten. Hij is
de pionier van de batikkunst en
paste de motieven voor het eerst
toe in boekbanden. In Vreeland
zelf heeft hij het interieur van het
gereformeerde kerkje ontworpen:
boogramen, de kansel, glas-in-
lood en plafondversieringen. Ook
de oorspronkelijke, door hem
ontworpen lampen zijn terug-
gevonden en hebben opnieuw
een plaats in de kerk gekregen.
Woerden
Na de aanleg van het jaagpad
langs de Oude Rijn van Utrecht
naar Leiden werd hel economisch
aantrekkelijk om onderweg gele-
genheden in te richten, waar de
passagiers even de benen konden
strekken, een sanitaire stop kon-
den maken en wat versnaperingen
lot zich konden nemen. Het is
dan ook niet verwonderlijk dat in
Barwouiswaarder, iels ten westen
van Woerden, rond 1670 een
herberg werd geopend. De ge-
schiedenis van die herberg, later
bekend als Schotvarkens, wordt uit
de doeken gedaan door W. Alke-
made in het juninummer 1996
van Heemtijdinghen.
Hel huis waar het om gaat blijkt
in 1668 in bezit te zijn van de
plaatselijke schout. Hel kwam
wel meer voor dat een schout een
kleine tapperij bezat waar ook
lokale besturen vergaderden en
recht werd gesproken. Later gaat
de herberg over aan Huijbert
Rietkerk, die boven de dijksloot
nabij hel huis een 'heimelijkheid',
een toilet bouwde voor de passa-
giers van de langskomende trek-
schuiten. In de loop van de acht-
tiende eeuw gaat hel minder goed
met de herberg terwijl ook de
combinatie met rechthuis verloren
gaat. Dan heeft de herberg ook
een eigen naam nodig: 'Recht-
huis' is niet langer van toepas-
sing. De nieuwe naam 'Schotvar-
kens' heeft tot op heden geen
afdoende verklaring: de leukste is
waarschijnlijk dat de herberg
door een walvisvaarder was opge-
kocht, die een uithangbord
maakte van zeehonden op een
ijsschots. Die zeehonden leken
echter meer op varkens en zo
werd het Schotsvarkens, later
Schotvarkens.
Hoewel later het gemeentebe-
stuur weer ging vergaderen in
Schotvarkens, liep de klandizie
terug door de aanleg van een
straatweg aan de overzijde van de
Rijn. De herberg werd een winkel
annex smederij en wagenmakerij.
Aan hel einde van de negentiende
eeuw maakte de toenmalige eige-
naar er weer een herberg van,
maar aan dit koffiehuis kwam
door een snel om zich heengrij-
pende brand in 1935 een abrupt
einde.
ziekenhuis gebracht. Daar sterft
deze dienaar van de Here.
Niewwegein
Postuum is er in het derde
nummer van 1996 van Cronyck
de Ceyn
een artikel verschenen
van Arie de Reuver over zijn bele-
venissen ais dwangarbeider in de
Tweede Wereldoorlog. In 1943
werd hij met een aantal mannen
uil het zuidelijk deel van de pro-
vincie weggevoerd naar Duitsland
en kwam via een lange treinreis
terecht in een metaalfabriek nabij
Berlijn. Werkweken van 84 uur
werden er al snel regel, waardoor
velen afstompten. Gevaar dreigde
ook van andere zijde, omdat de
barakken waar men was gehuis-
vest, regelmatig doelwit waren
van bombardementen. Als straf
voor sabotagepogingen werd De
Reuver naar Polen gestuurd, waar
hij in een werkkamp terecht
kwam. Ook daar werd door de
dwangarbeiders gesaboteerd. De
naderende Russische legers
dwongen tol ontruiming van de
fabriek en De Reuver werd op
transport gezel naar concentratie-
kamp Erfurt, waar hij geen voed-
sel kreeg "omdat wie niet werkt,
geen eten nodig had". Vanuit een
nieuw werkkamp in hel Harzge-
bergte wist De Reuver te ontsnap-
pen en vond hij onderdak bij een
Duitse tuinder. Vlak daarna werd
hij bevrijd, maar het duurde nog
maanden voordat transport naar
huis gevonden was. In Nederland
werd hij, evenals de vele andere
dwangarbeiders, als een collabo-
rateur behandeld. Gelukkig was
de ontvangst thuis zeer hartelijk.
Nog steeds streven de dwangar-
beiders naar erkenning van het
hun aangedane leed. Duitsland
heeft die erkenning al gegeven,
nu Nederland nog.
117
september/oktober 199 6
UTRECHT
-ocr page 120-
>Muus
Traditie, tijdschrift
over tradities en
trends
Je eet van een bord, je
begroet iemand door je
rechterhand uit te steken, je
viert je verjaardag. Zo doet
iedereen het en niemand
denkt er over na. Het lijkt wel
alsof het nooit anders is
geweest. Het zijn tradities die
van ouders op kinderen over gaan. Er zijn ook
gebruiken die pas kort bestaan. Bijvoorbeeld de
gewoonte om iemand te feliciteren via een ad-
vertentie in de krant. Een paar mensen beginnen er
mee, het wordt een modeverschijnsel, een trend.
Over al dit soort oude en nieuwe gebruiken en
gewoonten is te lezen in het tijdschrift: Traditie,
tijdschrift over tradities en trends.
Het laat op een
heldere en levendige manier zien hoe achter de
gewoonste dingen vaak een fascinerende wereld
schuil gaat.
Traditie, tijdschrift over tradities en trends is een
toegankelijk geschreven tijdschrift dat vier keer per
jaar verschijnt. Het is rijk geïllustreerd in full-color en
wordt uitgegeven door het Nederlands Centrum voor
Volkscultuur. Een jaarabonnement kost ƒ 30,- of Bfrs
600.
Vraag een proefnummer aan bij het Nederlands
Centrum voor Volkscultuur, Lucasbolwerk 11,
3512 EH Utrecht (00-31-(0)30-2319997)
NVM
/^
Makelaardij in
onroerende goederen
• Aan- en verkoop-
begeleiding
• Taxaties
• Hypotheken
• Verzekeringen
Plompetorengracht 18
_______Utrecht
_______
030-234 00 08
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel: 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
september/oktober 199 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 121-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
adres
il!}
postcode
geboortedatum
woonplaats
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
LJ met ingang van het volgende jaar
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de geschiedenis en het heden van stad en
provincie. Het is met zijn artil<elen, boel<besprel<ingen
en 'verenigingsnieuws' onmisbaar.
Het Jaarboel< Oud-Utrecht is bel<end om zijn boeiende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
Activiteiten o.a. op tiet gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
Wie hart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
Voor een gedegen advies in bedrijfsmatig onroerend goed.
verhuur-verkoop-taxaties-beleggingen-begeleiding
projektontwikkeling en herhuisvesting
Maliebaan 39a 3581 CC Utrecht 030-2 334 336
BEAUFORT
MAKELAARS
119
J&BConseilB.V.
Rika Hopperlaan 17, 3584 GM Utrecht
Tel. 030 •• 254 32 12, Fax 030 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU
cm. restauratiefinancieringen en hypotheken
september/oktober 199 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 122-
IK'
oud-utrecht
hier
postzegel
plal<ken
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht
Oud-Utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
•<r^'-
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
OUDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
BtJ KONINKLIJKE BESCHIKKING
HOFLEVERANCIER
TAILORSSINCE 1850
ER IS EEN BA
WAAR OITDF WAARDFi
         NOG IN ERE
WORDEN GFHOl JDFN
ENÜ
Crediet en Effecten Bank
Herculesplein 5, Utrecht
september/oktober 19 9 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 123-
A fi-xc
lVl,t»-.1 '-.'-«--l i'\o'
Utrécnt
6 9e jaargang nummer 6
Utrecht in 1853
>
^ i' ^r '^HMV
Het begin van de Utrechtse
^Hj^ mWü^^^^v
zilver industrie
^%>^|HHHM|L
Hulp uit Zeist \oor
vluchtelingen van de
.^^^^^^^^^^^^^^H .^^^^^^^^^^^^fe^^h.
Hongaarse opstand
De keuze van...
drs. S.C.P. Kreuger
i
,
Hermann Bauer
(1833-1919),
"vv ■- ,,/ 4t f f r t .y*^ ^"''' ^■■___
oprichter var) de
zilver- en sierader)-
iabriek Hermanr)
Bauer in
Schwabisch Gmünd
-ocr page 124-
Boeken over
UTRECHT,
stad en provincie,
hebben wij altijd
ruim in voorraad
GREEP Schilders bv
•    Restauratiewerken
•    Onderhoud
Eendrachtlaan 260
3526 LB Utrecht
Tel. 030-288 2131
Broese Kemink
*;
boekverkopers aan de stadhuisbrug
utrecht 030-2313804
J U R R 1 Ë M S
1 B 0 U W
• Restauratiewerken
• Nieuwbouw
• Onderhoud
Aannemingsbedrijf
H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
Tel.: 030-2412 912
Fax:030-2413 934
S:ï^aa/ie^f/^ erf f^r/me^^
l.ul \cJ Aniujiiaiis Cn-noot^i luip
.7/JrM yff^,.i.i//f,r,//7 /.9
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
Ü drukken
ook
uw kosten
Bel ons voor een offerte
i^
&>LISI14N
BOUW&VASTGCXD
DE BOER CUPERUS
ONDERDEEL VAN ROTO 5MEETS DE BOER
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-6956644
HO(JN (ÏM'AV/lVn
'^^^^^
-ocr page 125-
Colofon
Oud-Utrecht
Tweemaandelijks tijdschrift
69e jaargang nr. 6
november/december 1996
ISSN 1380-7137
Oud-Ulrecht is een uitgave van de
Vereniging Oud-Utrechl, vereniging
lot beoefening en tot verspreiding van
de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter: j.W. Lemaier
Secretariaat: Mw. J.C.M. Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht.
Penningmeester: P. Kroes
U kunt zich opgeven ah lid van de vereni-
ging Oud-Ulrecht door te Khrijven naar:
Oud-Utrecht,
Antwoordnummer 3335,
3500 VP Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 54,= per
jaar (26-ƒ 30,=; 65+ƒ 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
F. Kroes.
Betaling contributie op giro 575520.
Redactie: M. Dolfin, B. van den Hoven
van Genderen, M.C. van Oudheusden,
B. van Santen, M. van de Vrugl,
A. vanderZeijden,P. Rhoen en J.Leguyi.
Rcdaitieadrcs:
Alexancler Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Vormgeving: De Vormers, Utrecht
Dmfe. De Boer Cuperus
Oud-Ulrecht. Tweemaandehiks lijdschriji
verschijnt zes maal per jaar.
Deadline agenda volgende nummer:
20 december 1996, verschijnings-
datum I lebruan 1997.
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 1/4 of 3 '/2
inch lloppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0 of 5.1).
Aanbevolen omvang tussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij hel aantal
noten zo beperkt mogelijk gehouden
moet worden. Het gebruik van lussen-
kopjes wordt aangeraden; illuslratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Van de redactie
Het is voor de redactie van een historisch tijdschrift bijzonder verheugend als een ingezonden artikel
niet alken een historisch interessant onderwerp behandelt maar tevens aan de actualiteit raakt. In dit
nummer
is dat het geval met het artikel over de opvang van Hongaarse vluchtelingen in Zeist, dit jaar
40 jaar geleden. De enorme betrokkenheid en inzet van de zeister bevolking
is hartverwarmend.
Hoe anders dan destijds is in Nederland inmiddels de situatie rond de vluchtelingen problematiek!
In dit nummer nemen we afscheid van de rubrieken 'De keuze van...'en 'Nijverheid'. De redactie heeft
voor het nieuwe jaar iets
nieuws voor u in petto. Iets om naar uil te kijken dusl
Nadat wij de afgelopen maanden tweemaal afscheid hebben moeten nemen van redactie-leden, kunnen
we nu al weer twee nieuwe leden aan u voorstellen: janna Leguyt en Pierre Rhoen. Beiden zijn werkzaam
als archivaris, de één in Utrecht en de ander in Zeist. We verheugen ons in de snelle aanvulling van de
redactie en hopen op een vruchtbare samenwerking.
Inhoud
Van de redactie                                                                                                          123
Utrecht in 1853 Het begin van de Utrechtse zilverindustrie                                   124
Annelies Krekei-Aalberse
Agenda                                                                                                                        128
Berichten en oproepen                                                                                             129
De Iceuze van...                                                                                                           130
drs. S.C.P. Kreuger
Hulp uit Zeist voor vluchtelingen van de Hongaarse opstand in 1956              131
Opvang van gevluchte studenten op 'Heerewegen'
R.P.M. Rhoen
Nijverheid                                                                                                                   138
Bert van Holst
Boekenschouw                                                                                                           140
123
no\emher/decemher 199 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 126-
Utrecht in 1853
Het begin van de Utrechtse zHyerindustrie
Tot het midden van de negentiende eeuw was er in Nederland nog geen sprake
van industriële zilverproductie. Ook al was het merendeel van deze bedrijven
gevestigd in Amsterdam, toch vond men in elke stad wel enkele 'fabrieken'
zoals de zilverateliers toen werden genoemd, onafhankelijk van het aantal
werklieden. Zo ook in de stad Utrecht waar onder andere de werkplaatsen van
de firma H.J. Hardenberg, L.N.S. van Voorst, J. van Nieuwcasteel en Schonen-
berg gevestigd waren. De bekendste was de fabriek van J.M. van Kempen. Zijn
grootvader was in 1789 als zilversmid in Utrecht begonnen en was de stamvader
van een fabrikantengeslacht dat zich zes generaties lang heeft toegelegd op de
productie van zilver.
heid moet hebben, om niet ziek
te worden. Ze zijn achter en voor
van een wand voorzien, maar
men zit als het ware helemaal
buiten, blootgesteld aan weer en
wind omdat er geen zijwanden
zijn.
Laat in de avond kwam ik aan in
Utrecht. Omdat ik van te voren
geen gelegenheid had te informe-
ren naar een van de eerste hotels,
had ik moeite iemand te vinden
die Duits verstond. Een stations-
knecht bracht mij naar 'het Oude
Gasteel van Antwerpen'. Het lag
aan een van de hoofdstraten, tus-
sen een aaneengesloten rij hui-
zen, zonder onderbreking, zoals
men die overal in Holland vindt.
Op mijn vraag of naar onderdak
heeft men mij in het Duits geant-
woord. De eetkamer waarin men
mij had ontvangen maakte een
zeer warme, behagelijke indruk,
ondanks of eerder dankzij de
oude, degelijke inrichting en het
vaste tapijt op de vloer. Behalve
het personeel was er niemand in
het hotel aanwezig.
Op mijn vraag mij naar mijn
kamer te brengen, zodat ik mij
kon opknappen verscheen er
direct een kelner in rok met twee
zilveren blakers, die mij voorging
naar mijn kamer. Nadat ik alleen
gelaten was en rondkeek, was ik
helemaal verbluft. Ook in de
kamer lag vast tapijt en stonden
voorname oude meubels met een
lampetslel en in het midden langs
een van de muren stond een
groot hemelbed, geheel wit
gestoffeerd, de hemel die net als
alle meubelbekledingen en de
kanten gordijnen ook wit waren,
was afgezet met een galon en om-
geven met gordijnen aan de hoe-
ken. In mijn eenvoudige millieu
had ik nog nooit zo'n kamer ge-
zien, laat staan dat het gelukkige
In het midden van de negentien-
de eeuw liet Peter Bruckmann
(Heilbronn 1778-1850) oprichter
en directeur van de grootste zilver-
fabriek in Duitsland een speciale
teken- en modelleerschool bou-
wen, die ook door vele toekom-
stige goud- en zilversmeden werd
bezocht. Een van hen was Her-
mann Bauer (Abstatt 1833 -
Schwabisch Gmünd 1919), die
zich in 1867 als sieraden en zilver-
fabrikant vestigde in Schwabisch
Gmünd. Na zijn opleidingstijd bij
Bruckmann heeft Bauer gewerkt
in verschillende buitenlandse zil-
verateliers onder andere als staal-
graveur en modelleur bij de firma
J.M. van Kempen in Utrecht. In
1913 heeft hij zijn wederwaardig-
heden opgeschreven voor zijn kin-
deren. Dit document is bewaard
gebleven en geeft een ooggetuige-
verslag van de gang van zaken in
de werkplaats van J.M. van Kem-
pen, die sinds 1851 gevestigd
was in het middeleeuwse pand
'Freesenburgh' aan de Oude Gracht.
Bovendien geeft hij een boeiende,
soms amusante impressie van het
dagelijks leven in Utrecht in
1853. Enkele relevante delen uit
dit relaas volgen hieronder.
Afgelegen land
'Kort na het vertrek van W.F.
Broers ("werkman" bij Van Kem-
pen) kreeg ik het bericht dat een
mijnheer Van Kempen uit
Utrecht mij wilde spreken. Toen
ik mij bij hem aandiende trof ik
een zilverfabrikant die mij voor-
stelde tegen goede betaling en vrij
reizen bij zijn fabriek in dienst te
treden. Een reis naar Holland gold
in die jaren als een gebeurtenis,
maar daar voor langere tijd te
verblijven werd als een waagstuk
beschouwd. Van ons uit beston-
den er nog geen treinverbindin-
gen met dat land, de heen- en
terugreis verliepen met Rijn-
stoomboten, wat zeer tijdrovend
was. Daarom werd Holland nog
beschouwd als een ver afgelegen
land. [...] Nadat ik in Arnhem
van boord was gegaan, ben ik
meteen naar het station gegaan en
korte tijd later zat ik in de trein
naar Utrecht. Gebruik makend
van de goedkoopste klasse viel
mij op dal men in de Hollandse
treinen, als men van deze wagons
gebruik maakt, een goede gezond-
124
Annelies
Krekel-Aalberse
n ov emb e r/de c ember 1996
UTRECHT
-ocr page 127-
weg naar mijn toekomstige
patroon Van Kempen, wiens kan-
toor en fabriek slechts enkele
huizen van het hotel verwijderd
waren. Zoals te verwachten werd
ik vriendelijk ontvangen door
deze heer, die mij onmiddellijk
zijn bedoeling duidelijk maakte:
[hij wilde] zijn nog niet erg
belangrijke zilver- en sieraden-
fabriek uitbreiden en ik zou hem
moeten helpen bij de noodzake-
lijke technische inrichting. Bij de
rondleiding door het bedrijf zag
ik meteen dat in de werkplaats
slechts met de hand werd ge-
werkt en dat er nog nauwelijks
machines aanwezig waren.
In de algemene ruimte, waar on-
geveer 25 mensen zaten, zag ik
Broers, mijn vroegere collega bij
Bruckmann, terug die mij zeer
hartelijk begroette. In een zij-
lokaal, dat voor een tekenaar was
ingericht, werd ik voorgesteld
aan een heer van Docum (G.W.
van Dokkum Utrecht 1828-
1903), ontwerper en tekenaar
voor de firma, opgeleid tot kunst-
schilder en een voorname ont-
wikkelde heer.l Verder was er
nog een ruimte met een stoom-
machine met ketel, met een
werkplank ervoor, die als mijn
werkplaats bedoeld was, tot een
in aanbouw zijnde kamer gereed
zou zijn.
Dat de stoommachine de hele dag
in bedrijf was om platen te
maken voor zo weinig mensen,
wekte mijn achterdocht. Zoals ik
al dacht, bleek later dat het draai-
en van deze motor eerder een re-
presentatieve dan een werkelijke
functie had. Er was een grote pers
voorhanden, met alleen een vlak-
ke valhamer en de mogelijkheid
boven- en onderstempels te mon-
teren ontbrak. De provisorische
werkplaats bij de stoommachine
). Hermann Bauer
(1833-1919), op-
richter vande zil-
ver-
en sierader)fa-
briek Hermar)r)
Bauer ir) Sctiwa-
bisch Gmür\d
Foto: auteur
lot mij de gelegenheid bood zo'n
kamer te bewonen en in zo'n rijk
gedrapeerd en versierd hemelbed
te slapen. [...] Aan tafel gezeten
met de enige gast die aanwezig
was serveerde men mij thee met
kostelijk wittebrood, met een
soort stol, die eruit zag alsof hij
gebakken was van noten, met
verschillende soorten koud vlees,
vis enz. zoveel, dat de tafel bijna
doorboog. [...]
daar gracht genoemd, met flinke
bomen erlangs, aan deze en gene
kant twee rijen van meest kleine
huizen, die aan elkaar vast zijn
gebouwd, zonder enige tussen-
ruimte. De waterspiegel van het
kanaal lag enkele meters dieper
dan de rijweg, waaronder een
verbindingsgang gebouwd was,
die vanuit elk huis met een afge-
sloten deur bereikbaar was en die
voor verschillende praktische doel-
einden gebruikt werd. Ook
waren de kanalen op korte af-
standen overbrugd. In het water
zag men voortdurend schuiten
varen.
Vanuit mijn gezichtspunt werd
de bocht van de straat afgesloten
door het grote gebouw van het
stadhuis met hierachter de onge-
woon hoge toren van de Dom.
Nadat ik mij zo netjes mogelijk
had aangekleed begaf ik mij op
Deprimerend
's Morgens na het ontbijt, dat net
zo uitvoerig was als de avond-
thee, stak ik mijn neus buiten de
deur en was meteen aangenaam
verrast over fraaie aanblik van de
straat. Deze was ongewoon
breed, eigenlijk waren het twee
straten, die doorsneden werden
door een waterstraat, een kanaal.
125
november/december 19 9b
UTRECHT
-ocr page 128-
Utrecht in 1853
Het begin van de Utrechtse zHverindustrie
was niet bepaald uitnodigend.
Zelfs een stoel ontbrak en de on-
ontbeerlijke voorwerpen voor een
staalgraveur bleken ook niet
voorhanden.
Het begin was voor mij nogal de-
primerend, niet alleen vanwege
mijn werkplek, maar vooral om-
dat er al een tekenaar aanwezig
was, waardoor het ontwerpen van
zilverwerk dus uitgesloten was.
Een zekere bevrediging vond ik
in het feit dat er wel een tekenaar
voorhanden was, maar niemand
die deze [vlakke] ontwerpen drie-
dimensionaal kon uitvoeren en
hierdoor kon ik voorlopig als mo-
delleur vooruit. Deze werken, die
in was werden uitgevoerd, vonden
weldra bijval. Het eerste stuk,
herinner ik mij nog, was een
jachtdrinkhoom met een geboei-
de jachtvalk, die goed uitgevallen
was. 2 Met uitzondering van enig
forceerwerk, [een techniek] die
nog in de kinderschoenen stond,
was alles nog handwerk met
hamers, ponsen en staken.
Gebruiksvoorwerpen waren in
Nederland meestal helemaal glad,
alleen bewerkt met een bruineer-
staal, waarmee de graveur een
enorme vaardigheid en routine
had. Men paste een decoratie-
techniek toe, die mij zeer interes-
seerde en die in Duitsland totaal
verdwenen was [...[ de oude cise-
leerkunst met hamers en ponsjes.
Er werkten enige ciseleurs, die
het drijfwerk, uitgevoerd in een
soort rococo, nog zeer behendig
konden toepassen.
126
Lezenaar en bijbel
De sfeer in het bedrijf was zeer
patriarchaal. Koffie en thee was er
in overvloed en werd door de
fabriek geleverd, 's Morgens was
er voor hel gehele personeel kof-
nov emb e r / dec e mb e r 1996
OUD-UT RECHT
-ocr page 129-
onze goede prestaties scheef aan-
gekeken. Onze leraar, de beeld-
houwer Rombouts 3 was ons goed
gezind. Als hij eigen werk klaar
had werden wij altijd uitgenodigd
het te bezichtigen en er ons oor-
deel over te geven.
fie, om 11 uur thee voor de aris-
tocratie |!l van het bedrijf en om
vijf uur nogmaals voor iedereen.
Het droge ontbijt moest meege-
nomen worden, dan had ieder
een kop in vorm en grootte van
een kleine waskom, die telkens
tot aan de rand werd gevuld met
koffie. Nu nog herinner ik mij de
huisknecht met zijn theeketel voor
circa 30 personen, zo groot dat
men er een kind zou kunnen
baden en die hij door de werk-
plaatsen rondzeulde.
Maar wat mij het meest verbaasde
was dat de voorman vóór het ont-
bijt met een lezenaar en bijbel
verscheen en daaruit het hele per-
soneel een hoofdstuk voorlas. |...1
Dankzij de vrijheid van de ouders
hun kinderen al dan niet naar
school te sturen, was het aantal
analfabeten zeer groot |...1
Na verloop van enkele weken
vond men een studentenwoning
voor mij aan de zogenaamde
Neude. Deze bestond uit twee
kamers, een woon- en een slaap-
kamer. Beide waren goed gemeu-
bileerd en er lagen tapijten op
de vloeren, comfort dat bij ons
onbekend was. |...]
Men had mij een interessante op-
dracht gegeven: de ambtsketen
van de burgemeester van Utrecht.
Als hanger diende een grote me-
daille met aan de voorzijde het
Hollandse wapen met het op-
schrift "Je maintiendrai', aan de
keerzijde het wapen van Utrecht
met het randschrift "Sol justitia
[sic] illustra nos". [...]
(Inmiddels was ook zijn neef
Cjustav Baucr bij Van Kempen in
dienst gekomen als staalgraveur.)
Samen volgden wij in de winter-
maanden een avondcursus teke-
nen en modelleren. Door de
andere deelnemers werden wij
zowel als buitenlanders als door
Mode en roddels
Het openbare leven was volstrekt
anders dan bij ons in Zuid-Duits-
land. Er waren geen herbergen,
wijn- of bierkroegen waar alge-
mene aangelegenheden en dage-
lijkse gebeurtenissen besproken
werden. Het leven daar speelde
zich af in de familiekring. Als
men bij vreemden een zeker wan-
trouwen overwonnen had en als
'versoenliker mensch' geaccepteerd
was en bij een familie geïntrodu-
ceerd werd, dan liep het contact
met vrienden en familie vanzelf
en volgden verdere uitnodigingen,
zodat men weldra een grotere
vriendenkring kreeg.
Zo droog en afstandelijk als de
Hollanders buitenshuis lijken, zo
ongedwongen, vaak uitgelaten, is
hun familieleven. Dit betreft ook
de contacten tussen jongens en
meisjes die alleen bij zulke familie-
bijeenkomsten de gelegenheid
hebben elkaar beter te leren ken-
nen. Toen ik de taal enigszins
beheerste, kwamen dergelijke
contacten mij weldra goed van
pas.|...l
Bij wederzijdse familiebezoeken,
die meestal op zondag bij onze
huisbaas plaatsvonden, ontston-
den natuurlijk altijd groepen. De
mannen spraken over openbare
zaken en algemene gebeurtenis-
sen, rookten daarbij als schoor-
stenen, zodat men de vuist voor
het gezicht niet meer kon zien.
De vrouwen spraken over familie-
aangelegenheden, mode en rod-
dels, de jongelui onderhielden        Foto boven:
zich op hun eigen wijze en ver-
        Ambtsketen van
dreven de tijd met alle mogelijke
        de burgemeester
onzin, in feite net als bij ons.
                van Utrecht, 1853
Bij zulke bijeenkomsten spreekt
        foto; Gemeente-
het vanzelf dat een meisje de ene
        archief, Utrecht
jongen aardiger vindt dan de ander
en omgekeerd waarbij liefde in de
        Foto links:
plaats kan komen van de vriend-
        Het huis'Freesen-
schappelijke contacten. Als de
        burgh'aande
jongeman vermogend is of een
        Oudegracht, waar
goede baan heeft, biedt dat hoop
        de firma J.M. van
voor de toekomst en wordt hij
        Kempen was
aangespoord tot een positieve
        gevestigd van
verklaring. De hele vrienden- en
        1851-1858
familiekring komt bij elkaar en
        foto; Gemeente-
helpt met attenties, uitnodigingen
        archief, Utrecht
en dergelijke en ontsnappen door
de snoodaard is uitgesloten. De
koopmansgeest, die het hele leven
in Holland doordringt, doet zich
zelfs in liefdeszaken gelden."
127
november/december 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 130-
Utrecht in 1853
Het begin \an de Utrechtse zHvcrindustrie
Agenda
Cursus archiefonderzoek
Begin volgend jaar organiseert
de Gemeentelijke Archiefdienst
opnieuw een cursus Archiefon-
derzoek.
De cursus wordt eens in de veer-
tien dagen gehouden op maan-
dagavond en bestaat uil enkele
onderdelen, waarop men ook
afzonderlijk kan intekenen:
1.     Een inleiding over de aanpak
van archiefonderzoek, in het
bijzonder in het Utrechtse
Gemeentearchief (één les op
13 januari)
2.     Een globaal overzicht van
2000 jaar Utrecht aan de
hand van dia's (één les op 27
januari)
3.     Behandeling van enkele
belangrijke voorkomende ar-
chietbronnen zoals notariële,
belastingregisters, resoluties
van de vroedschap e.d. (vier
lessen op resp. 10 februari,
24 februari, 10 maart en 24
maart).
De deelnemers ontvangen een
syllabus en moeten opdrachten
uitvoeren. De cursus wordt afge-
sloten met een rondleiding door
het archiefgebouw en de depots.
De docenten zijn Arend Pietersma
en Gert Jan Röhner.
Het cursusgeld bedraagt ƒ 10,- voor elk van
de onderdelen 1 en 2 en ƒ 70,- voor het
onderdeel 3.
Voor meer informatie én inschrijfformu-
lieren kan men bellen naar de Gemeente-
lijke Archiefdienst, tel. 030 - 286 6611.
uitbreiding der sedert 1857 alhier
gevestigde fabriek van van Lier en
Bauer welke in 1858 eene som
van ƒ 220,18 meer heelt aange-
bracht dan in 1857 [...H Gustav
Bauer, die na het vertrek van zijn
neef Hermann bij Van Kempen
was blijven werken, had deze
fabriek opgericht in 1857 samen
met de heren S. enj. van Lier. Dit
bedrijf, gevestigd op het Dom-
kerkhof, werd in 1868 over geno-
men door C.J. Begeer.
Tot zo ver een samenvatting van
Hermann Bauer's Utrechtse bele-
venissen. In de loop van 1854
reisde hij via Brussel en Parijs
weer naar Duitsland om zich te
vestigen als sieradenfabrikant,
aanvankelijk in Pforzheim en
vanaf 1867 in Schwabisch Gmünd.
Het groeiend aantal machines in
Van Kempens fabriek aan de
Oude Gracht veroorzaakte in toe-
nemende mate overlast in de
buurt en toen er een stoomval-
hamer achter in de tuin \an
Freesenburgh werd geïnstalleerd
was de maat vol. Het bleek uitein-
delijk niet mogelijk een geschikte
locatie in Utrecht te vinden en in
juli 1858 verhuisde Van Kempen
met 50 man personeel naar
Voortschoten.
Naar aanleiding van de verhuizing
van Van Kempen merkte een
ambtenaar van het Waarborgkan-
toor in Utrecht in 1859: 'De alge-
meene opbrengst van dit kantoor
welke in 1857 was opgeklommen
tot ƒ 9587,981/2 heeft m 1858
slechts bedragen 6863,66 '/2 en
derhalve eene vermindering on-
dergaan van ƒ 2724,32 welke zich
echter hoofdzakelijk heelt doen
gevoelen bij de stad Utrecht, en
zulks ten gevolge der verplaatsing
der goud- en zilverfabriek van
J.M. van Kempen uit dezer stad
naar Voorschoten. Gedurende de
eerste helft van 1858, zijnde het
tijdvak dat gemeld etablissement
nog te Utrecht gevestigd was, is
daaruit ontvangen f 2494,09, en
128 daar de opbrengst van het zelve
over 1857 eene som had bedra-
gen van / 5639,23'/2 zoo volgt
daaruit, dat bij die verplaatsing
en de ontvangsten van dit kantoor
over 1858 een verlies is geleden
ten bedrage van ƒ 3145,141/2.
Dit verlies wordt echter voor een
klein gedeelte vergoed door de
Noten
1.     G.W. Van Dokkum was een leerling
van de Utrechtse portretschilder B.
de Poorter (1813-1880). Op 18-jarige
leeftijd trad hij in dienst bij de firma
J.M. van Kempen.
2.     Vergelijk 'De Lelijke Tijd', cat. nr. 80,
Rijksmuseum 1995-1996.
3.     Onder deze naam niet te vinden in
P.A. Scheen.
4.     R. van der Voort, Algemeene Compa-
ratieve Jaarstaat van de Fabricatie,
den Invoer en de Ontvangsten van het
kantoor van Waarborg der Gouden
en zilveren w/erken te Utrecht over
het dienstjaar 1858, opgemaakt en
getekend op 20-M859.
no\ e mb c r / ile c e mb e I 19 9 0
UTRECHT
-ocr page 131-
Berichten & oproepen
12e Nicolaas \an der Monde-
lezing
Matjo Montforts, archeologe
en werkzaam bij de Rijksdienst
voor Oudheidkundig bodem-
onderzoek zal in het kader van
het Romeinenjaar spreken over
Romeins Utrecht.
Nadere informatie in het volgende
nummer.
Dinsdag 4 februari om 20.00 uur Pieters-
kerk, Utrecht.
Informatie gevraagd
Van 1910 tol 1924 hadden
mijn overgrootouders Gustaaf de
Lobel en Hendrika Adriana de
Lobel-Belgraver, een naaimachi-
nehandel in de Haverstraat 18 te
Utrecht.
l.v.m. een siamboomonderzoek
zou tk graag in kontakt willen
komen met mensen die over deze
naaimachinehandel gegevens heb-
ben.
Dit vraagt:
P. de Lobel
Peppengouw210
1351NRAImere
tel. 036-5319501
Vooraankondiging
'Geschiedenis van de provincie
Utrecht'
De Stichting Stichtse Histori-
sche Reeks is voornemens een
monumentale uitgave het licht te
doen zien, getiteld 'Geschiedenis
van de provincie Utrecht'. Deze
uitgave geeft een volledig over-
zicht van de geschiedenis van
de provincie van prehistorie tot
heden. Een team van deskundige
auteurs staat onder leiding van
een redactiecommissie met prof
Dr. C. Dekker, oud -archivaris in
de provincie Utrecht als eind-
redacteur.
De uitgave zal bestaan uit een
driedelig werk van meer dan
1000 pagina's. De delen zullen in
het najaar van 1997 verschijnen.
De verkoopprijs is ƒ 350,- per set.
Bij voorintekening bedraagt de prijs
slechts ƒ 275,-, waarvan ƒ 95,- bij inschrij-
ving en ƒ 180,- bij aflevering.
Voor voorintekening kunt u zich richten
tot: Stichting Stichtse Historische Reeks
t.a.v. mev. J.W.J.A. Rutten-Nass
Overboslaan 19
3722 BJ Bilthoven.
Lezing van de vereniging
Oud Utrecht
Dinsdag 28 januari 1997 dubbel-
lezing Historie en toekomst in
Leidse Rijn.
Sprekers: mevrouw Riek Bakker,
als planoloog betrokken bij de
ontwikkling van het Leidse Rijn-
gebied en de heer Huib de Groot,
als archeoloog o.a. verantwoorde-
lijk voor de tot standkoming van
de Cultuurhistorische effect rap-
portage over het gebied.
Aanvang 20.00 uur, CSB-gebouw, Kromme
Nieuwegracht 39, Utrecht. Leden van
Oud-Utrecht graties. Niet-leden betalen
ƒ5,-
Vrifmlligers gevraagd
Het rijksarchief in Utrecht
heeft voor de komende jaren
twee projecten gepland waarbij
de belangrijkste genealogische
bestanden elektronisch toeganke-
lijk gemaakt worden. Voor het
indiceren van deze archiefbestan-
den is de hulp van vrijwilligers
zeer gewenst. Het betreft hier de
akten van de Burgelijke Stand en
de doop-trouw-en begraafregisters.
De uitvoering van deze twee om-
vangrijke projecten gaat het RAU
boven zijn macht. Het RAU heeft
daarom zijn hoop gevestigd op
vrijwilligers met genealogische
belangstelling. Vrijwilligers zou-
den hiervoor minimaal één dag-
deel per week inzetbaar moeten
zijn. Computers en programma-
tuur worden ter beschikking ge-
steld. Reiskosten worden vergoed
op basis van tarieven van het
openbaar vervoer.
129
Voor meer informatie over deze projecten
en opgave als vrijwilliger kunt u kontakt
opnemen met Els Elenbaas,
tel: 030 - 2753275.
novemher/december 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 132-
D E
KEUZE VA
N
Het Militaire Luchtvaart
Museum en de
P-51K Mustang jager
Het Militaire Luchtvaart
Museum, opgericht in 1968,
beschikt over een collectie van
zo'n 120 vliegtuigen uit de ge-
schiedenis van de Koninklijke
Luchtmacht, de Marine Lucht-
vaartdienst en de Militaire Lucht-
vaart van het KNIL. Daarnaast
bestaat de collectie uit vliegtuig-
motoren, uniformen, vliegeruit-
rustingen, schilderijen, bewape-
ning en diverse andere luchtvaart
gerelateerde objecten.
Eén van de vliegtuigen in de
collectie is een North American
P-51K Mustang jager, zoals ge-
bruikt tijdens de Politionele
Acties in Nederlands-lndiê. Als
zodanig is het toestel ook in het
museum te zien. Maar voor wie
het weet gaat onder het kleuren-
schema van de ML-KNIL een heel
andere geschiedenis schuil, waar-
van nog niet alle feiten boven
water zijn gekomen.
De Mustang was volgens velen
het beste jachtvliegtuig van de
Tweede Wereldoorlog. Een geluk-
kige combinatie van een engelse
Rolls-Royce motor met een ameri-
kaanse romp bracht een zeer
wendbaar toestel voort, met een
enorm vhegbereik en prettige
vliegeigenschappen. Dit maakte
de Mustang bij uitstek geschikt
als escortejager, om Amerikaanse
B-17 en B-24 bommenwerpers te
begeleiden naar hun doelen diep
in Duitsland.
Van de Mustang in het museum
was bekend dat hij afkomstig was
uit de technische verzameling van
de Faculteit Vliegtuigbouw van de
TU-Delft. Naspeuringen maakten
al snel duidelijk dat dit geen toe-
stel van de ML-KNIL uit Indië
betrof, maar een Amerikaanse
jager. Het serienummer '44-12125'
en de Squadroncode 'MX-U'
bracht ons weer een stapje verder
en leverde de productiedatum
(december 1944) en een kort
overzicht van de loopbaan op,
waarin het toestel tot zomer 1945
zo'n 30 escortemissies boven be-
zet Europa heeft gevlogen en
waarschijnlijk drie Duitse jagers
heeft neergeschoten. Na de oor-
log kwam de '44-12125' op een
vliegtuigdump terecht en werd in
juni 1947 gekocht door de TU-
Delft voor aanschouwelijk onder-
wijs aan de studenten. In 1968
stond één van de medewerkers
van de TU al met een snijbrander
klaar om het toestel te vernietigen
(er was geen ruimte meer voor)
toen het net opgerichte Lucht-
macht Museum uit Soesterberg
belde dat ze de Mustang dolgraag
wilden hebben.
Zo werd een historisch belangrijk
vliegtuig gespaard. Daarmee is het
één van de weinige Mustangs,
waar ook ter wereld in een muse-
um, met een echt oorlogsverleden!
Dit voorbeeld illustreert dat
achter de meeste objecten in een
museum veel meer schuil gaat
dan je er op het eerste gezicht aan
afleest.
Overigens zijn de overige 29 toe-
stellen en andere objecten in de
permanente expositie het bekijken
ook meer dan waard.
Militaire Luchtvaart Museum
Kampweg 2
3769 ZK Soesterberg
tel. 03463-5 38 15
drs. S.CP. Kreuger
conservator
Militaire Lucht-
vaart Museum
130
november/december 199 6
OUD-UTRECHT
-ocr page 133-
Hulp uit Zeist voor vluchtelingen van de
Hongaarse opstand in 1956
Opvang van gevluchte studenten op 'Heerewegen*
"Vandaag hangen de vlaggen halfstok. Het
gaat hierbij echter niet om uiterlijk vertoon.
Het gaat om de gevoelens in ons hart. Wij
willen vandaag uitdrukking geven aan onze
gevoelens jegens wat in Hongarije gebeurt
en bezig is te gebeuren. Dit is niet met woor-
den tot uitdrukking te brengen. Met diepe
deernis zijn wij begaan met het lijden van het
volk van Hongarije en met wat in hun harten
omgaat. Wij zijn daardoor diep geschokt en
vragen niet alleen naar het waarom der
dingen maar ook hoe gezocht moet worden
naar een oplossing. Wat kunnen wij doen?
Wat wordt van ons verwacht?"
Landelijke hulpverlening
Spotprent in                      Veertig jaar geleden op
de nieuwe                 maandag 5 november 1956
Zeistercourant U          opende burgemeester Korthals
november 1956            Altes met deze woorden de verga-
dering van de gemeenteraad van
Zeist. Op 4 november was het le-
ger van de Sovjet-Unie Hongarije
binnengevallen om de opstand
tegen het Stalinistische regime,
die op 23 oktober begonnen was,
neer te slaan.
Meer dan 150.000 Hongaren ont-
vluchtten hun land. De Neder-
landse regering was bereid onge-
veer 1300 vluchtelingen op te
nemen. Eind november waren
echter al 2000 vluchtelingen in
ons land aangekomen en op 30
april 1957 bedroeg hun aantal
2853. Bijna 10% van hen had
toen al een vaste woonplaats in
de provincie Utrecht gevonden.
Daarna kwam nog wel een aantal
gezinsleden van vluchtelingen
naar Nederland.
R.P.M. R/ioen
             De tegenwoordig bekendste vluch-
waaruit adviezen konden worden
gegeven voor de bestemming van
de ingezamelde gelden.
Op verzoek van de plaatselijke af-
deling van het Rode Kruis en het
Veteranen Legioen werd ook een
Zeister comité opgericht. Van het
Zeister Comité voor Vluchtelin-
genhulp was burgemeester
A.P. Korthals Altes voorzitter en
D. Roosjen secretaris-penning-
meester.
Het Nadonaal Comité belastte zich
voornamelijk met de financiële
acties. Op het gebied van de zorg
voor de vluchtelingen waren de
Interdepartementale Commissie
voor Vluchtelingenzaken onder
voorzitterschap van Dr. E.O.
Baron van Boetzelaer van het
ministerie van Buitenlandse Zaken,
het Nederlandse Rode Kruis,
de Nederlandse Federatie voor
Vluchtelingenhulp en de directie
Aanvullende Werken van het
ministerie van Sociale Zaken
werkzaam.
teling zal waarschijnlijk J.D. Ga-
bor zijn, staatssecretaris van het
ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij in het derde
kabinet Lubbers. Hij stamt uit
Hongarije, waar hij in 1940 werd
geboren.
Om hulp te verlenen aan de Hon-
gaarse vluchtelingen in Nederland
en in andere landen, met name in
Oostenrijk, werd het Nationaal
Comité Hulpverlening Hongaarse
Volk opgericht. De koningin was
bereid als beschermvrouwe van
het comité op te treden en de
oud-voorzitter van het N.V.V.,
E. Kupers, nam het voorzitter-
schap op zich.
Op 13 november werd het
Utrechts Provinciaal Vluchtelingen
Comité ingesteld, met als voorzit-
ter Prof.Dr. V.J. Koningsberger.
Het doel van die commissie (van
bijstand) was om als centraal
punt te fungeren waar onderling
overleg plaats kon vinden en van
131
@
november/december 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 134-
Hulp uit Zeist voor vluchtelingen van de
Hongaarse opstand in 1956
Hulpacties in Zeist
In Zeist hingen op maandag
5 november de vlaggen halfstok,
bijna alle feestelijke bijeenkom-
sten werden uitgesteld en haast
iedere vergadering werd begonnen
met een staande herdenking van
de slachtoffers van het Hongaarse
verzet. In verschillende kerken
werden bidstonden gehouden en
op donderdagmiddag 9 novem-
ber nam de bevolking 3 minuten
stilte in acht als blijk van protest
tegen de Russische inval in
Hongarije.
In de lokale kranten van 5
november deden het Veteranen
waren ook leden van de Zeister
Colonne behulpzaam.
Het hoofdbestuur van het Neder-
landse Rode Kruis gaf op 13
november aan de Zeister afdeling
opdracht om de in het rampende-
pot Broederplein 29 opgeslagen
goederen over te brengen naar
Utrecht. Het betrof hier een volle-
dige uitrusting voor een opvang-
centrum met 90 bedden. De
plaatselijk afdeling was tot op dat
moment niet op de hoogte van
het feit dat één van de 85 rampen-
depots van het Rode Kruis zich in
Zeist bevond.
De vluchtelingen werden na hun
aankomst in ons land onderge-
bracht in de Jaarbeursgebouwen
in Utrecht. Na twee dagen wer-
den zij vanuit Utrecht overge-
bracht naar voorlopige opvang-
De groep
                   centra verspreid over het land. De
Hongaarse vluchte- duur van het verblijf in de op-
lingen i/oor hef bor- vangcentra werd zo kort mogelijk
des van 'Heeren-
          gehouden. Daarna werd een pas-
wegen'. In het            sende eindbestemming voor hen
midden burgemees- gezocht.
ter Korthals Altes,         De eerste groep van 650 vluchte-
rechts naast hem          lingen arriveerde per trein aan het
Mr. W.J. Geertsema. Centraal Station in Utrecht op 14
november. Voor hun opvang was
(Foto Gemeentelijk door het Rode Kruis de Julianahal
archief Zeist.)
              in gereedheid gebracht. Hierbij
--------------------
^
iL^
V "^
^^^^S
jHlj
' •- 9
^^B \ ' ■
" 1
rs
i
m^Smm m^^^B? ^B
■ ^
^^"^i^^W^ ^ }SLu^...ÊÊÊ. 1
^@lll^i^@«ÉiSHË£lëSUcrt~' -Ma^
^^O ^t^--^dL
w v. -^j-^r y
k
\
. /.
p
^
*v '^""^ ^'
g '0r
.i4!.3Êï^MHHBWi
132
november/december 19 9 6
OUDUTRECHT
-ocr page 135-
brief mededeling in de vergade-
ring van burgemeester en wet-
houders van 13 november.
Het werden echter geen 'gewone'
vluchtelingen die in Zeist op
'Heerewegen' onderdak vonden
maar studenten. Dat gebeurde op
initiatief van de Nederlandse
Studenten Raad in Leiden en de
Stichting Universitair Asyl Fonds,
gevestigd in Utrecht.
In overleg tussen het Universitair
Asylfonds en het ministerie voor
Maatschappelijk Werk werd Mr.
W.J. Geertsema, burgemeester
van Warffum en oud-voorzitter
van de Nederlandse Studenten
Raad, tot leider van de staf van
'Heerewegen' benoemd.
Toen men in Zeist vernam dat het
aantal onder te brengen vluchte-
lingen meer dan zestig zou bedra-
gen, werd besloten het stalgebouw
van de voormalige buitenplaats
'Heerewegen' ook in te richten als
vergaderruimte. De burgemeester
schreef later hierover: 'Dit bericht
bereikte mij toen ik 's avonds op
de vergadering van de Willem
Amtsz stichting was te Utrecht.
Ik heb van daaruit mij in verbin-
ding gesteld met de directeur van
gemeentewerken teneinde te zor-
gen, dat door diens zorgen in het
grote vertrek van het stalgebouw
een houten vloer zou worden
aangebracht. Later werden daar
ook in de grote staldeuren ramen
gemaakt, zodat hier een prettiger
uitzicht en belichting kwam. Ook
liet de directeur van gemeente-
werken de verUchting nazien en
verbeteringen en stopcontacten
aanbrengen voor een meer gezel-
lige verlichting. Ook werd door
gemeentewerken meubilair ge-
haald voor dit gebouw, dat ik had
los gekregen bij hotel 'Figi' en
Legioen en het Rode Kruis een
oproep om kleding en levensmid-
delen te schenken voor de Hon-
gaarse vluchtelingen. De goederen
stroomden de dag daarna binnen
op Slot Zeist.
De inwoners van Zeist waren ook
bereid financiële hulp te verlenen,
Aan de afdeling Zeist van de
Nederlandse Federatie voor
Vrouwelijke Hulpverlening werd
op 7 november een vergunning
verstrekt voor het houden van
huis-aan-huiscollecte op 8 en 9
november. Die collecte bracht
ƒ 25.289,24 op.
Twee jongetjes van 10 en 11 jaar,
Joop Lammerts van Bueren en
Jan van Ede, vroegen ook om een
collectevergunning. Zij haalden
met hun kijkdoos ƒ 45,00 op.
Dat geld gaven zij aan het comité
voor hulpverlening.
De leerlingen van het blinden-
instituut Bartimeüs brachten
samen met het personeel van het
instituut ƒ 250,00 bijeen voor het
Hongaarse kind.
De leerlingen van de Zeister
Industrie- en Huishoudschool
gingen op 21 november langs de
huizen zakjes met typisch Zeister
koekjes, zogenaamde Hemhut-
tertjes, verkopen. Zij hadden die
zelf gebakken. De opbrengst van
die actie bedroeg ƒ 1234,00.
De Zeister-Jeugd-Federatie besloot
om op 8 december huis aan huis
oliebollen te verkopen. Een veer-
tiental leerlingen van het Open-
baar Lyceum 'Schoonoord' waren
bereid in de kerstvakantie vakan-
tiewerk te doen, waarvan de
opbrengst ten bate zou komen
van de Hongaarse vluchtelingen.
Het Zeister Onderwijsparlement
vroeg aan alle scholen voor lager,
voortgezet lager en uitgebreid
lager onderwajs een gezamenlijke
inzamelingsactie te houden onder
de leerlingen van die scholen ten
behoeve van het Rode Kruis. De
Nederlandse Jeugd Gemeenschap
vroeg medewerking van de open-
bare scholen voor haar actie
'Toverbal', een hulpactie opgezet
voor Hongaarse jongeren. Een
collecte die gehouden werd na
het liefdadigheidsconcert dat op
20 december in Boschlust gegeven
werd door Nettie Bos, sopraan,
en het piano-duo Magda Evertse
en Jan Sinning, bracht bijna tach-
tig gulden op. Voor het concert,
waarvan de opbrengst bestemd
was voor hulp aan de Hongaarse
vluchtelingen, bestond jammer
genoeg maar weinig belangstel-
ling. De musici kregen na afloop
wel een staande ovatie.
'Zeist is \oor ons een
droomwereld'
Veel Zeistenaren waren bereid
een of meer vluchtelingen in huis
op te nemen. Zij meldden zich aan
bij de afdeling Zeist van het Rode
Kruis. Zo was in Zeist plaats voor
meer dan 125 vluchtelingen.
De burgemeester schreef op 7
november aan de Interdeparte-
mentale Commissie voor Vluch-
telingenhulp: 'Hierbij deel ik u
mede, dat ik gaarne de diensten
van deze gemeente en de bevol-
king daarvan met haar vele orga-
nisaties en verenigingen aanbied
voor het onderbrengen van Hon-
gaarse vluchtelingen. Na de ramp-
dagen in 1953 is het mogelijk ge-
bleken hier een aantal van 1200
vluchtelingen goed onder te
brengen. (...) Ik heb van ds A.G.
van Gilsen, directeur van het
Intern. Doopsgezind Conferentie-
centrum 'Heerewegen', Driebergse-
weg 11, alhier, het aanbod gekre-
gen om terstond 30 vluchtelingen
op te nemen.' Hij deed van deze
133
november/december 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 136-
Hulp uit Zeist voor vluchtelingen van de
Hongaarse opstand in 1956
Men vond in Zeist dat het voor
hen niet prettig zou zijn om zich
in tweedehands kleding tussen de
Nederlandse studenten te moeten
bewegen, daarom mochten zij
naar eigen keuze nieuwe kleren
aanschaffen. Op de dag van hun
aankomst hadden zij trouwens al
direct twee stellen ondergoed en
nachtkleding ontvangen.
De kosten voor het verstrekken
van kleding e.d. kwamen op een
totaal bedrag van ƒ 51.806,30.
Opmerkelijk is dat alle goederen
alleen geleverd werden door win-
kels in Zeist.
Een van de studenten merkte
tegen een journalist op dat voor
hen Nederland een droomwereld
was. Zij hadden zich nooit kun-
nen voorstellen dat er ergens in
de vrije wereld zo een hoge graad
van welvaart mogelijk was.
De verbazing van de Hongaren
was de burgemeester ook opge-
vallen en hij noteerde later:
'Trouwens bij het toeren naar het
badhuis, waarbij ik zelf de eerste
keren het gezelschap begeleidde
bleek wel, dat deze Hongaren
hun ogen uitkijken voor de
Nederlandse etalages en voor al
het fraais, wal ze hier zien. Er gaat
voor hun hier een hele nieuwe
wereld open.'
Op de eerste maandag na hun
aankomst in Zeist werd met twee
bussen een excursie door de
gemeente gemaakt, zodat zij ter
plaatse een beetje bekend zouden
raken. Tijdens de excursie werd
vooral aandacht geschonken aan
de woningbouw, de bejaarden-
tehuizen en de scholen. In de
Verzetswijk werden enkele wo-
ningen bezocht. De Hongaren
vertelden dat bij soortgelijke be-
zoeken in hun land onder het
Sovjet-regiem een week van te
voren de huizen werden ingericht
en dat na het bezoek van de buiten-
landers de meubels weer werden
weggehaald.
Men reed ook langs verschillende
fabrieken. Bij de Gero-fabriek
werd de etalage bezichtigd. Die
eerste groep Hongaarse vluchte-
lingen, die voor langere tijd in de
provincie Utrecht werd onderge-
bracht. Daarna volgden nog vier
groepen. In totaal hebben er 154
vluchtelingen tijdelijk onderdak
gevonden. Tot 2 februari 1957 is
dit conferentieoord in gebruik
geweest als opvangcentrum.
Het ging om studenten die de
gelegenheid zouden krijgen hun
studie aan de Nederlandse uni-
versiteiten of hogescholen af te
maken. Zij waren door het Uni-
versitair Asielfonds en de Neder-
landse Studentenraad in het
kamp St. Wolfgang in Oostenrijk
opgehaald. Een groot deel van de
studenten was afkomstig van de
universiteit van Sópron en uit
Boedapest.
Het lag in de bedoeling om gedu-
rende hun verblijf in Zeist de
mensen te testen op hun oplei-
ding, belangstelling en vermogens
om te zien op welke universitei-
ten of hogescholen zij hun studie
zouden kunnen voortzetten. Te-
vens zouden zij bekend worden
gemaakt met de Nederlandse le-
vensgewoonten en met de
Nederlandse taal.
Tijdens de ontvangst van de eer-
ste groep vluchtelingen werd al
snel duidelijk dat deze mensen
maar één grote wens hadden en
dat was om een bad te kunnen
nemen. Het badhuis aan de Steyn-
laan werd daarom 's middags voor
het Zeister publiek gesloten. Met
een autobusje van de Studenten-
vereniging N.B.BS. en de auto
van de burgemeester werden zij
naar het badhuis gebracht. Het
eerst gingen de vijftien vrouwen
van de groep en daarna de vijftig
mannelijke studenten.
De vluchtelingen kwamen scha-
mel gekleed op 'Heerewegen' aan.
restaurant 'René'. Een 70-tal rieten
fauteuils moesten er een prettige
sfeer in deze lokaliteit, die niet
teveel leslokaal moest worden,
brengen. Ook werden nog 10
tafels van restaurant 'René' ont-
vangen benevens een 25-tal tafel-
kleedjes om de gewenste sfeer te
brengen. Door bemiddeling van
de afdeling Zeist van de Konink-
lijke Maatschappij voor Tuinbouw
met name de heer Van Loenen
werd gezorgd, dat er een voor-
raad bloemen en planten kwam
op zaterdagmorgen. Onmiddel-
lijk was de heer Van Loenen hier-
toe bereid.
De afdeling Zeist van de Neder-
landse Vereniging voor huisvrou-
wen verleende haar bemiddeling
voor het aanvoeren van een zestal
schemerlampen. Drie staande
lampen en enige kleine lampen.
Door de firma Van Grondelle,
Steinlaan 28, eigenaar de heer
Van Doesburg, werd belangeloos
een tweetal kachels beschikbaar
gesteld, die ook door hem van
pijpen voorzien werden, zodat ze
onmiddellijk konden branden.
Van de firma Radio Becker werd
een radiotoestel benevens een pick-
up met platen gratis beschikbaar
gesteld voor de periode, dat de
studenten op Heerewegen zouden
zijn.' De Ernst Sillem en het Zeis-
ter ziekenhuis stelden extra bed-
den en matrassen beschikbaar.
De kosten voor het geschikt
maken van 'Heerewegen' voor
tijdelijke huisvesting van de
gevluchte studenten bedroegen
ƒ4051,48.
Op 17 november werd de eerste
groep van 65 uit Hongarije ge-
vluchte academici, studenten en
toekomstige studenten op het
conferentiecentrum 'Heerewegen'
ontvangen. Dat was tevens de
134
november/december 1996
UTRECHT
-ocr page 137-
fabriek wilden zij later nog wel-
eens van binnen bezichtigen.
Veel Zeistenaren boden aan om
een of meer studenten in de
weekends en tijdens de vakanties
thuis te ontvangen. De burge-
meester had zich voor die actie
sterk gemaakt en hij omschreef
dat als 'een vriendenband, die de
familieband, die elke Nederlandse
student heeft, moet vervangen.'
Zelf waren de burgemeester en
zijn vrouw ook bereid als gastge-
zin te fungeren of iemand tijdelijk
onderdak te verlenen.
winkel, die hiervoor nodig is -
niet zomaar in een handomdraai
is op te lossen. Onder de Hon-
gaarse studenten bevinden zich
namelijk drie verloofde paren, die
- en dat is alleszins te begrijpen -
zo spoedig mogelijk vWllen gaan
trouwen.' Toch werd dat probleem
snel opgelost. Al op 1 december
konden de vier paren, niet drie
zoals de krant berichtte, in Zeist
in het huwelijk treden. Omdat zij
de vereiste papieren niet konden
overleggen, moesten zij onder
ede verklaringen afleggen en de
officier van justitie bij de arron-
dissementsrechtbank te Utrecht
verleende dispensatie van de
wachttijd na de huwelijksafkon-
diging. Kalman Boross trouwde
met Marta Szalay, Tibor Csengö
met Éva Laczi, Imre Csikós met
Hedvig Vargha en József Toth
met Erzsébet Molnar.
De staf van 'Heerewegen' vond
het wenselijk dat die huwelijken
de sfeer van een studentenhuwe-
lijk zouden dragen.
Gevolggevend aan een oproep
van het damescomité dat zich
met de verzorging van de vluch-
telingen had belast, hadden veel
Zeistenaren zich bij het gemeen-
tehuis verzameld om de bruid-
sparen te verwelkomen. Enkele
garagehouders hadden een bruids-
auto beschikbaar gesteld, zodat
elk bruidspaar gebruik kon ma-
ken van een eigen bruidswagen.
De N.B.M. (N.V. Nederlandse
Buurtvervoer Maatschappij) stel-
de gratis twee bussen beschikbaar
voor het vervoer van het uit 84
personen bestaande gezelschap.
De bruidsboeketten waren een
geschenk van de commissaris van
de Koningin en de corsages wa-
ren geschonken door de firma
Van Tuin.
Om 9 uur werd het burgerlijk
huwelijk (Ie klas) op het ge-
meentehuis voltrokken. De bur-
gemeester trad op als ambtenaar
van de burgerlijke stand, daarbij
geassisteerd door de heer Van
Lunteren, terwijl Mr. W.J. Geert-
sema en Ds. A.G. van Gilse als ge-
tuigen fungeerden van alle vier de
bruidsparen.
Daarna ging het hele gezelschap
naar de R.K. kerk aan de Utrecht-
seweg waar om 10 uur drie paren
in het huwelijk werden verbon-
den door pater Radanyi. Na die
plechtigheid ging het gezelschap
naar de Doopsgezinde kerk aan
de Pauw van Wieldrechtlaan voor
de inzegening van het huwelijk
van het vierde paar door ds. Tus-
ky om 11.30 uur.
Vierdubbel Hongaars huwelijk
Van alles werd gedaan om de
Hongaarse vluchtelingen zo goed
mogelijk op te vangen. Toch deed
zich een bijzonder probleem
voor. De Nieuwe Zeister Courant
schreef op 26 november; 'Mr.
W.J. Geertsema, de tehuisleider
van het vluchtelingencentrum
'Heerewegen', doet werkelijk wel
z'n best om aan de verlangens van
de Hongaarse studenten tegemoet
te komen. Maar er is één pro-
bleem, waarvoor zelfs hij nog
geen oplossing heeft kunnen vin-
den. Het is dan ook een kwestie,
die - gezien de ambtelijke papier-
De vier Hongaarse
bruidsparer),
1
december 1956.
Burgemeester
Korthals Altes trad
op als ambtenaar
van de burgerlijke
stand.
(Foto: Gemeente-
lijk archief Zeist)
135
november/december l 99 t
OUD-UTRECHT
-ocr page 138-
Hulp uit Zeist voor vluchtelingen van de
Hongaarse opstand in 1956
Bij het verlaten van het gemeente-
huis en van de twee kerken zorg-
de een geluidswagen van de firma
Triezenberg voor Hongaarse mu-
ziek, die door Radio Becker was
opgenomen. Hierna werd aan de
bruidsparen met hun xrienden
een lunch ('déjeuner dinatoire')
aangeboden in Slot Zeist, waarbij
ongeveer 125 gasten aanzaten. Het
gemeentebestuur had voor de
middag een zaal in hel Slot be-
schikbaar gesteld. De Zeister
Bloemisten Patroonsvereniging
had gezorgd voor een feestelijke
tafelversiering. Leerlingen van de
Huishoudschool verzorgden de
tafels en de bediening en Studen-
ten Zigane voor de muziek.
Namens het gemeentebestuur
schonk de burgemeester elk
bruidspaar een couvert \'an de
Zeister zilverfabriek Gero. De
V.V.V. bood aan iedere bruid een
grote chocoladeletter aan, welke
de eerste letter was van de naam
van hun bruidegom en iedere
bruidegom kreeg een doos met
50 sigaretten, 's Avonds bracht
het Veteranen Legioen een seren-
ade op Heerwegen.
Een vijfde Hongaars paar trouw-
de op 9 januari. Het waren de
jonge predikant Pal Kovacs en
Edit Hona Buch die op die dag in
het huwelijk traden. Nu ook weer
stelde het gemeentebestuur een
zaal in Slot Zeist beschikbaar
voor het gebruiken van de lunch
en schonk het aan het bruidspaar
net als bij de vorige gelegenheid
een couvert van Gerozilver.
Ene zekere Elias N. Catsicoyannis
uit Athene vroeg om een foto van
de bruidsparen, nadat hij over de
trouwerij in Zeist had gelezen. Uit
een onderzoek dat de Nederland-
se ambassadeur in Griekenland
op verzoek van de burgemeester
had ingesteld, bleek dat het opge-
geven adres niet bestond.
Op die manier had men mogelijk
de in Hongarije verblijvende fa-
milieleden van de bruidsparen in
moeilijkheden kunnen brengen.
komst van de eerste groep \'luch-
telingcn in Utrecht, had hel over-
grote deel van de vluchtelingen
een woonplaats gevonden. Als
laatste van de 44 opvangcentra
sloot 'Bos en Hei' te Uddel op 30
april 1957 de deuren. De aan-
dacht ging nu voornamelijk uit
naar hun welzijn en de integratie
in de Nederlandse maatschappij.
Waarschijnlijk op verzoek van de
Stichting voor Maatschappelijk
Werk in de provincie Utrecht
werd een lijst opgesteld van de in
de gemeente Zeist gevestigde
Hongaren. Op 4 februari 1957
bedroeg hun aantal 56. Uil een
opgave van 1 maart 1958 aan de
Stichting Nederlandse Federatie
voor 'Vluchtelingenhulp in Den
Haag, blijkt dat op die datum ze-
ven alleenstaande Hongaarse
vluchtelingen in Zeist woonden.
Hun namen komen niel voor op
de lijst van 1957.
Na hel vertrek van de laatste
Hongaarse student van 'I leerewe-
gen' leefde nog steeds de zorg
voor die mensen en probeerde
men gelden in te zamelen. De
bekende cellist Tibor de Machula,
zeil Hongaar van geboorte, gaf op
22 februari 1957 in de Concert-
zaal van hotel Figi in Zeist belan-
geloos een concert ten bate van
zijn gevluchte landgenoten.
De Machula debuteerde reeds in
1924 op 12-jarige leeftijd met het
Boedapest Philharmonisch Orkest
onder leiding van Bernard Tittel
en irad in Amerika onder andere
op in de Boston's Symphony Hall
en in de Carnegic Hall in New
York.
Sinds 1940 was hij verbonden
aan
         hel         Concertgebouw
Orkest als solo-cellist, nadat het
hem niet gelukt was uil te wijken
naar de Verenigde Staten.
Koninklijk bezoek
Geheel Nederland voelde
mee met de Hongaarse vluchte-
lingen, die in hun eigen land niet
in vrijheid mochten leven. Het
medeleven wordt misschien het
best tol uitdrukking gebracht
door hel bezoek van de vorstin
vlak voor Kerstmis. De Nieuwe
Zeister Courant deed hier\'an op
24 december verslag. 'Onver-
wacht voor de Hongaarse studen-
ten op 'Heerewegen' werden zij
gistermiddag verrast door een
bezoek van H.M. de Koningin
vergezeld van de prinsessen
Beatrix, Irene, Margriet en Marij-
ke. Om ongeveer kwart voor drie
arriveerde de koninklijke familie
en tol ruim 4 uur hebben zij te-
midden van de Hongaarse vluch-
telingen verkeerd. Hel werd een
ongedwongen en genoeglijk
samenzijn. De studenten zongen
Hongaarse volks- en kerstliede-
ren en er was een uitnemende
danser van hel Hongaarse ballet
bij, die de aanwezigen van zijn
danskunst deed genieten.
Tegen het einde van het bezoek
zaten de koningin zowel als de
oudere prin.sessen temidden van
een groepje der studenten, waar-
bij het gesprek door een tolk ver-
taald werd of men veel plezier
had om elkaar toch te kunnen be-
grijpen zonder tolk."
136
Tibor de Machula
Ruim vijf maanden na aan-
novi'mbcr/decemher 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 139-
DE LEEST
VAN
'A F E L
In dit nummer een wat andere Leestafel dan dat u gewent bent.
Dit maal met slechts een voor u gelezen artiltel.
Het Wcrkcomité van dal bene-
fietconcert werd gevormd door
Mr. A.P. Korthals Alles, Mr.
J.M.H. Baron van Heemstra, chel
van het Kabinet van de burge-
meester van Utrecht, I. Tamoczy
uil Utrecht, Cï.P. Luden uit Leer-
sum, mevrouw E.M.M.H.A. Baro-
nes van Eys-von Griesheim uit
Zeist, J.G. Hailsma Mulier uil
Zeist en mej. M. van Basten
Batenburg, eveneens \'an het
Kabinet van de burgemeester van
Utrecht. Gravin van Lynden
van Sandenburg-Labouchere was
bereid op te treden als bescherm-
vrouwe van die uitvoering en
Jhr.Mr. CJ.A. de Ranitz, burge-
meester van Utrecht, was ere-voor-
zitter. Bijna zestig personen uit de
regio werden verzocht zitting te
nemen in het Erecomité.
De Machula werd aan de vleugel
begeleid doorjean Antonetti. Uit-
gevoerd werden werken van Bach,
Van Beethoven, Brahmscn Kodaly.
Er werden 225 kaarten verkocht
a ƒ 5,00. Het batig saldo bedroeg
f 1021,65 en werd geschonken
aan het Universitair Asylfonds in
Utrecht voor de opleiding van de
Hongaarse gevluchte studenten
in Nederland.
Zuster Bertken blijft in de belang-
stelling staan. In het jonste num-
mer van Ons Geestelijk Erf 69
(1995). p. 133-156 (het tijdschtift
is inderdaad eenjaar achter) publi-
ceert José van Aelst over deze
beroemde kluizenares een artikel
'Geordineert na dye getijden. Suster
Bertkens passieboekje'.
Zuster Bertken heeft een klein
literair oeuvre nagelaten waaron-
der een boekje met lijdensmedi-
taties. Na haar dood in 1514
werd het vier keer gedrukt. De
rubrieken van de druk van 1518
bij Jan Seversz. wijken in ge-
bruikte terminologie en systema-
tiek af van de tekst zelf. Ze
werden door de drukker of de
bewerker eraan toegevoegd. Zus-
ter Bertken volgt in haar boekje
de uren van de getijden, het ker-
kelijk koorgebed. Ze laat elemen-
ten uit Jezus' lijdensverhaal ach-
terwege en er is sprake van het
ontbreken van een heldere struc-
tuur zoals we die treffen in andere
dergelijke werkjes die een didac-
tisch doel hebben. Bertkens boekje
is daarom een zeer persoonlijke
tekst. Die is gegoten in de vorm
van gebeden. De tekst was voor
haar eigen gebruik bestemd en
wilde niet anderen onderwijzen.
Het boekje van zuster Bertken
staat in een grote traditie waar-
over nog niet veel bekend is.
Lijdensmeditatie die de uren van
het koorgebed volgen, hebben
niet alle dezelfde structuur. De
schrijfster analyseert de structuur
van Bertkens werkje en plaatst
het in een groter geheel zonder
daarover overigens het laatste
woord te zeggen. De schrijfster
deelt mee dat zij met dit soort
lijdensmeditaties zal bezig blijven,
hetgeen waarschijnlijk betekent
dat we er naar mogen uitzien dat
zij te zijnertijd het werk van deze
geletterde Utrechtse recluse in
een breder westeuropees kader
een plaats zal geven.
Bron
Archief van de gemeente Zeist, 1946-
1965, inv.nr. 1432; Gemeentearchief
Zeist
Archief van de Gemeentelijke Dienst
voor Sociale Zaleen te Zeist, dossier
Hulp aan Hongaarse vluchtelingen,
1956-1957; Gemeentearchief Zeist.
137
Casper Staal
november/december 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 140-
Dit is de laatste aflevering in een korte serie,
waarin naar aanleiding van "1996 - Jaar van
het Industrieel Erfgoed" speciale aandacht
wordt besteed aan onze industriële erfenis.
Ditmaal een bijdrage over het begin van de
telefonie in Utrecht.
ten constructie, bestaande uit vier
stevige houten pijlers (19xl9cm),
die, blijkens de bronnen, de
onderbouw hebben gevormd van
de telefooninstallatie van de
Nederlandsche Bell Telephoon
Maatschappij, uit 1883. De aftim-
mering van de kap met kraal-
delen maakt in ieder geval duide-
lijk dat de zolder ooit als
gebruiksruimte werd benut.
wist zich met het voorstel kenne-
lijk geen raad, want heeft er nim-
mer op gereageerd! Nieuwe
initiatiefnemers dienden zich
aan, zoals de Amsterdamse firma
Ribbink, Van Bork en Co. ("elec-
triciêns der Koninklijke Mari-
ne...") en ook de Nederlandsche
Bell Telephoon Maatschappij. De
gemeenteraad was opnieuw af-
wachtend. De besluiteloosheid
zal zijn ingegeven door een ge-
brek aan deskundigheid, maar
een rol speelde zeker ook de ver-
wachting, bij een eventuele con-
currentiestrijd garen te spinnen
-aangezien de verschillende par-
tijen nogal uiteenlopende abon-
nementsprijzen vroegen. Ook bij
het nut en de noodzaak van de
nieuwe vinding werd stilgestaan.
Een raadslid stelde: "Hier zal men
zoveel schatten aan abonnements-
geld niet ontvangen; de stad is
niet uitgebreid genoeg en er gaat
niet genoeg om, om dat te ver-
wachten. Men kan daardoor
-heeft men iets mede te delen-
den afstand gemakkelijk loopen-
de afleggen en tijd daartoe heeft
men in de regel hier ook."
Na lang gedelibereer werd hel be-
sluit genomen om de concessie te
verlenen aan de Nederlandsche
Bell Telephoon Maatschappij. De
N.B.T.M, kreeg op 13 december
1882 het alleenrecht, voor een
periode van 15 jaar, voor de aan-
leg en exploitatie van een voor
het publiek bestemd telefoonnet.
De eerste telefooncentrale in
1. De Neude aan           Vtrecht 'herontdekt'
het einde van de                  Het vertrek van de firma
19de eeuw. Rechts         Lammerts van Bueren uit haar
op de foto (Neude         behuizing aan de Neude, begin
37) het bureau van         1995, vormde een geschikte aan-
de Nederlandsche         leiding voor een 'bouwhistorische
Bell Telephoon             opname' door de gemeente
Maatschappij,              (sector Monumenten), voordat de
met op het dak de          panden zouden worden ver-
merkwaardige
               bouwd tot een nieuw 'grand café'.
kooiconstructie.
            Bij deze momentopname kwam
foto.'Gemeente-
          op de zolder van no.37 een curi-
archief, Utrecht.            eus bouwonderdeel opnieuw aan
het licht.
Bert van Holst            Midden in de kap staat een hou-
Het begin van de telefonie in
Utrecht
Alexander Graham Bell deed
zijn uitvinding van de (bruikba-
re) telefoon in 1876.
Zo vroeg als 1879 deden de
Utrechtse ondernemers OUand
en Witteveen de gemeenteraad
een voorstel tot het aanleggen
van een telefoonnet. Zij hielden
de gemeente voor hoe bijzonder
het wel zou zijn dat Utrecht, naar
hun weten, de eerste stad in
Europa zou zijn, waar de burgers
in "telephonische corresponden-
tie" konden treden. De gemeente
138
De eerste telefooncentrale
Als plaats voor het centraal-
bureau werd de Neude no. 117
(nu no. 37) gekozen. Dit winkel/
woonhuis, dat nog maar kort
tevoren (in 1864) nieuw ge-
bouwd was (zij het op oudere
fundamenten), lag midden in de
nov emb er / decemb e r 1996
OUD-UTRECHT
-ocr page 141-
stad en was het hoogste pand in
de gevelrij. Wellicht speelde ook
de architectuur, t.w. de hoge ver-
diepingen, een attiek en de afwer-
king van de voorgevel in statig
neoclassicistisch pleisterwerk,
een rol bij die keuze. Na goed-
keuring van de bouwplannen
werd vanaf augustus 1883 de
centrale ingericht en begonnen
met de aanleg van de draden. Het
meest opmerkelijk bouwkundig
onderdeel van de centrale was de
zend- en ontvanginstallatie boven
op het dak, waar de abonnee-
lijnen samenkwamen.
De functie van dit onderdeel laat
zich nu niet meer direct aflezen,
maar valt aan de hand van de
bouwtekening en een archieffoto
nog goed te reconstrueren. Vanaf
de zoldervloer rees een houten
toren, opgenomen in de kapcon-
structie, zo'n 7m hoog door het
dak. De toren was omgeven door
een ijzeren kooi-constructie, waar
de abonneelijnen eindigden op
isolatoren; vandaar liepen koper-
draden (geïsoleerd met guttaper-
cha, een soort natuurrubber)
door de torenwand naar binnen
naar de verbindingskast op de
zolder, waar zij aan de uiteinden
van de kantoordraden waren
vastgeschroefd; de kantoordraden
liepen door naar de posten op de
onderliggende verdieping, waar
de eigenlijke verbindingen (door
telefonistes) lot stand werden ge-
bracht.
Vanaf de toren waaierden de
lijnen uit naar de abonnees, bij
wie vergelijkbare, zij het kleinere,
'kooipalen' en 'dakstellingen'
waren geplaatst. Eén draad per
abonnee, door de lucht, was in de
begintijd voldoende voor lokaal
gespreksverkeer; voor de andere
verbinding werd de aarde ge-
bruikt. Dit had overigens wel zijn
bezwaren: bij draden die over
langere afstand dicht langs elkaar
liepen, kon een abonnee duide-
lijk horen wat een ander te mel-
den had!
De uitbreiding van het stedelijk
telefoonnet ging zeer geleidelijk.
De eerste telefoongids, van 20
februari 1884, vermeldt 70 abon-
nees, waarvan er op dat moment
slechts 44 waren aangesloten. In
1892 is het aantal aansluitingen
163; zes jaar later zijn er 500
toestellen. Tot de aangeslotenen
behoorden van aanvang aan par-
ticulieren, maar ook bedrijven,
waarvan sommige nog altijd be-
staan. Als minder bekende, en
inmiddels verdwenen firma's
noemt de gids van 1891 o.a. de
Aschvaalt,
          Beetwortelsuiker-
fabriek, Koninklijke Hoeden-
fabriek. Maatschappij Ooster
Stoomtram, Stoombierbrouwerij,
Utrechtse Ijzergieterij en Zeep-
ziederij "De Zon".
Een telefoonnet was niet com-
pleet zonder openbare telefoon-
cellen. Niet-aangeslotenen kon-
den dan ook gebruik maken van
"publieke Telephoonstations voor
het plaatselijk telephoonverkeer",
zoals de officiële naam luidde.
Eén cel bevond zich in de vesti-
bule van het station van de Hol-
landsche IJzeren Spoorweg Maat-
schappij aan de Maliebaan, een
andere op het perron voor door-
gaande reizigers (derde klasse)
van de Maatschappij tot Exploita-
tie van Staatsspoorwegen. Een
derde cel bevond zich in het
bureau van de Maatschappij op
de Neude.
Zonder kinderziekten was het
eerste telefoonnet niet. Na vele
klachten (over meeluisteren, sto-
ringen en de werkingen van de
telefoontoestellen) voerde de
N.B.T.M. nog vlak voor het einde
van de concessietijd drastische
vernieuwingen in de centrale door.
2. Bouwtekening
"Toren Bureau
Telephoon
Maatschappij te
Utrecht
Met doorsnede
toren en Platte
grond (...)
Bell Telephoon
Maatschappij 16
juli 1883".
Tekening:
Gemeente-archief,
Utrecht
De "Telephoonkwestie"
Met het eind van de concessie
(in 1897) in zicht, stond de ge-
meente voor een groot probleem.
Moest zij de concessie verlengen,
met een ander in zee gaan of over-
gaan tot eigen exploitatie? De ge-
meenteraad had opnieuw moeite
tot een wijs besluit te komen en
liet vooral de mogelijkheid van
een gemeentelijke exploitatie uit-
puttend onderzoeken. Het ge-
drukte verslag van de heer F.J.
Nieuwenhuis, directeur van ge-
meentewerken, getiteld "Rapport in
zake De TELEPHOONKWESTIE
te Utrecht" concludeerde "dat het
tegenwoordig oogenblik voor
Utrecht niet nodig of wenselijk
maakt om tot kostbare eigen
inrichting en exploitatie over te
gaan". Toch duurde het nog vele
139
november/december 19 9 6
UTRECHT
-ocr page 142-
Utrechtse biografieën
In november is alweer het
derde deel uit de reeks "Utrechtse
biografieën" verschenen. De twee
voorgaande delen verschenen
reeds in de afgelopen twee jaar.
In totaal zal de serie "Utrechtse
biografieën" vijf delen gaan
omvatten, waarin dan zo'n 200
portretten verwerkt zullen zijn.
Het vijfde en laatste deel zal een
index op persoonsnamen bevatten.
In dit derde deel vinden we de
levensbeschrijvingen van zo'n 40
personen terug. De beschreven
personages zijn zeer divers qua
beroep, maatschappelijke positie en
historisch belang. Een dergelijke
brede aanpak vergroot de lees-
baarheid van de uitgave als geheel.
De relatie met Utrecht is overi-
gens niet altijd even sterk: slechts
een minderheid van de biogra-
fieën betreft in Utrecht geboren
en getogen personen en in een
enkel geval is de relatie met het
Utrechtse soms wat ver gezocht.
raadsvergaderingen -waarin zelfs
de kleinste technische details
werden besproken- voordat de
raad, in zijn "majestueuse lang-
zaamheid", in februari 1897
besloot een nieuwe concessie te
verlenen aan de N.B.T.M., voor
nog eens 15 jaar. Toen werd ook
besloten een geheel nieuwe cen-
trale, met grotere capaciteit, in te
richten op de zolder van het grote
Vleeshuis aan de Voorstraat.
In 1926 zou ook deze oude loka-
le telefooncentrale buiten dienst
worden gesteld. De '2650 boven-
grondse en 1550 ondergrondse'
aansluitingen werden daarna aan-
gesloten op een nieuwe automati-
sche lokale centrale die stond op-
gesteld op de eerste verdieping
van het nieuwe postkantoor aan
de Neude.
Met de vondst van het onderstel
van Utrechts' eerste telefooncen-
trale is een stukje van de 'oer-ge-
schiedenis' van de telefonie in de
stad ineens weer tastbaar gewor-
den. Die 'vier palen op de zolder'
van Neude no.37 vormen een
bescheiden, maar concrete illus-
tratie van deze vroege fase in de
telecommunicatie van Utrecht.
In het voorjaar van 1996 is
opgericht: de Utrechtse
Stichting voor het Industrieel
Erfgoed (kortweg: USINE),
de stichting zet zich in voor
het behoud van de monu-
menten van nijverheid en
techniek in de provincie en
de stad Utrecht. Geïnteres-
seerden kunnen zich melden
als donateur van de stichting,
door opgave aan:
USINE, Mariaplaats 23,
3511 LK Utrecht.
Geraadpleegde literatuur
De Utrechtse "Telephoonkwestie"
75 jaar geleden, Maria W. Derks-
Verhagen en Peter H. Kylstra, in:
MOU, 1972, p.82-86.
Het eerste jaar van de Bell Telephone
Compagnie te Utrecht, W.A.G. Perks,
in:MOU1977,p.128-129.
Van koord tot beeldscherm:{...)
Gedenkboekje ter gelegenheid van
de ingebruiknenning van de geauto-
matiseerde 008-dienst op 28 april
1978, Red. C.H. Schaap, e.a,, uitgave
telefoondistrict Utrecht, 1978.
Honderd jaar telefoon; geschiedenis
van de openbare telefonie in Neder-
land 1881-1981,
red. J.H. Schuilenga,
e.a., 's-Gravenhage, 1981.
In
ri
y~
■ir--^
140
Spotprent op               Historisch gezien heeft men een
S. Muller                    respectabele periode willen over-
bruggen: beginnend met de be-
stuurder Lambert Frese, geboren
rond 1250 en eindigend met Aart
Schoonhoven, eigenaar van de
3. 'Vier palen op
zolder'. Opname
augustus 1996.
november/de cember 1996
-ocr page 143-
B O
EKENSCHO
U W
Oudenrijn
De bekendste kruising van auto-
snelwegen in Nederland, knoop-
punt Oudenrijn, is sinds kort
klaverblad af en de benaming kla-
verturbine rijk. Ter verhoging
van de feestvreugde over alle 'fly-
overs' verscheen dit boek, en het
moet gezegd worden, het is een
heel aardig boek geworden over
een betrekkelijk onbekend onder-
deel van het recente verleden,
waar velen van ons toch bijna
dagelijks mee te maken hebben.
Beide auteurs hebben zich er niet
makkelijk van afgemaakt: het gaat
bepaald niet alleen over een groot
uitgevallen klaverblad, maar biedt
in feite ook een beknopte geschie-
denis van het concept autosnel-
weg, de discussie hierover en de
introductie hiervan in Nederland,
de nieuwe tracés, belangengroe-
peringen, de technische proble-
men, verkeerskundige ingrepen
en de inrichting van de openbare
ruimte, en dat alles tegen de ach-
tergrond van economische en
sociale veranderingen en de gewel-
dige groei van het automobiel-
bezit. Een verrassend boek kort-
om over een onderwerp dat voor
de economie en het landschap
van de provincie grote gevolgen
heeft gehad, maar dat zich beslist
niet tot de provincie beperkt en
een wijdere zeggingskracht heeft.
De goedgekozen illustraties bren-
gen bovendien een sterk nostal-
gisch gevoel te weeg.
(BHG)
Hans Buiter en Kees Volkers, Oudenrijn.
Geschiedenis van een verlieersltnooppunt.
Uitgeverij IVIatrijs, Utrecht 1996,104 p.,
il!., prijs f 29,95. ISBN 90 5345 987 4.
Liber ordinarius
Het is niet erg gebruikelijk om in
dit tijdschrift een boek aan te
kondigen dat bestaat uit een
tekstuitgave van bijna 200 blad-
zijden Latijn, voorafgegaan door
een inleiding van ruim 20 blad-
zijden in het Engels en gevolgd
door meer dan 170 bladzijden
met indices. Het onderwerp van
dit alles is het uit ongeveer 1425
daterende liber ordinarius van
het kapittel van Sint-Marie. Een
boek waarmee de liturgische
dienst in deze kapittelkerk gere-
geld werd. Geen boek om nu
eens een avondje in te gaan zitten
bladeren, maar onmisbaar voor
een ieder die zich met middel-
eeuwse muziekgeschiedenis of
liturgie bezighoudt. Het belang
van het boek is des te groter om-
dat er verscheidene andere litur-
gische boeken uit dezelfde kapit-
telkerk bewaard zijn gebleven
evenals ordinarii van het dom-
kapittel en het kapittel van Oud-
munster. De uitgave is daarbij
aanzienlijk toegankelijker dan die
van de domkerk, zoals die 75 jaar
geleden door Séjoumé is ge-
maakt. De uitvoerige indices door
Bouke Jan van der Veen maken
vergelijking makkelijk en zullen
hun nut ongetwijfeld bewijzen.
(BHC)
Kees Vellekoop ed., Liber ordinarius
sancte Marie Traiectensis. The ordinal of
St Mary's Church, Utrecht
(ms. London,
British Library, Add.9769). Koninklijke
Vereniging voor Nederlandse Muziek
geschiedenis, Amsterdam 1996,433 p.,
ill., prijs ca. f 90,-. ISBN 90 6375 1575.
gelijknamige stalhouderij, overle-
den in 1989.
Fresenburg
Een de verbeelding prikke-
lende figuur is de genoemde
patriciër Lambert Frese (ca. 1250
- 1316), stammend uit één van de
meest aanzienlijke Utrechtse fami-
lies in de dertiende eeuw.
De familie Frese bewoonde het
stadskasteel Fresenburg, het hui-
dige pand Oudegracht 113.
Lamberts vele politieke escapades
leidden tot zijn uiteindelijke ver-
banning: hij zou niet meer in
Utrecht terugkeren.
Wegens \akantie gesloten
Maar ook het leven van een
kleurrijke en nonconformistische
figuur als Holly Hasenbos (1947 -
1984), exploitant van de werfkel-
der Sarasani, leverde interessant
materiaal op. Hasenbos kwam tij-
dens zijn leven meerdere malen met
de politie in aanraking en bracht
regelmatig zijn tijd door aan het
Paardenveld en het Wolvenplein.
Niet zonder humor bevestigde hij
in dergelijke gevallen een bordje
op de deur met de tekst: "Wegens
vakantie zijn we weer gesloten en
u weet wel waar ik dan verblijf."
Uiteindelijk zou Hasenbos in
1984 tijdens een vuurgevecht
met de politie omkomen.
Niet alle bijdragen hebben derge-
lijke kleurrijke personages tot on-
derwerp. Als geheel echter zijn al-
le levensbeschrijvingen zeer de
moeite van het lezen waard en
vormen ze een bron van informa-
tie voor een ieder die geïnteres-
seerd is in Utrecht en haar vele
byzondere bewoners.
MCvO
141
november/december 199 6
UTRECHT