-ocr page 1-
y46-3C
i6-L0P-TS ÖCT (^03
jr i<5^? ckL-io
Utrecht
70e jaargang nummer 1
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
'Hier word den Ouden stok gevoed...'
Utrechtse bejaardenverzorging in het verleden
Benoemd: de hoogleraar Utrecht studies
Johannes de Doperheeld na 33 jaar weer terug
in Catharinakathedraal van Utrecht
De eetzaal van
huis Oudaen.
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2801 189 2
-ocr page 2-
Oud-Utrecht
70^jaargang
19 9 7
Register 1997
R.P.M. van Antwerpen
Notebomenlaan 27
3582 CG Utrecht
79
-ocr page 3-
Register 1997
R.P.M, van Antwerpen Notebomenlaan 27 3582 CG Utrecht
16 Vogelzang, F. Van de leestafel
37 Idem, Van de leestafel
79 Idem, Van de leestafel
66 Vroemen, J. Van de activiteitencommissie
88 Idem, Van de aktiviteitencommissie. Discussie-avond 27 mei
44 Vrugt, M. van der Romeinen: De bevoorrading van de Ro-
meinse grensforten
62 Idem, Jaarverslag vereniging Oud-Utrecht over het jaar 1996
124 Wingens M. Op bedevaart naar Kevelaer aan het begin van de
19de eeuw: De broederschap van Achterveld , Soest en Laren
21 Zeijden, A. van der Boekenschouw
31 Idem, Bij het afscheid van C. Dekker. Interview na 35 jaar
Utrecht
86 Idem, Boekenschouw
139 Idem, Utrechtse portretten in miniatuur. Over nut en nadeel
van de Kurzbiographie
SCHRIJVERS
52 Beek, P. van Het Koninidijk Nederlands Meteorologisch Insti-
tuut 1854-1951
108 Bergh, L.E. v. d. Twee bewaard gebleven zilveren zegelstempels
uit de vroege veertiende eeuw
38 Boon, Herman F. Vingerhoeden van Mariken Pieters en An-
tonis van Gesteren
58 Burg, V.A.M, van der Het dienstpersoneel op de Zeister bui-
tenplaatsen aan de Driebergseweg 1850 - 1940
60  Eerden, P.C. v.d. Boekenschouw
129 Es, H.J. van De plek: Het Tinus de Witplantsoen te Breukelen
10 Haars, P. Johannes de Doperbeeld na 33 jaar weer terug in
Catharinakathedraal van Utrecht
4 Heurneman, M. 'Hier word den Ouden stok gevoed...'
Utrechtse bejaardenverzorging in het verleden
104 Hoekstra, T. Een stathe aan de Vecht.
Ofwel: Natuurlijk had N. van der Monde gelijk
87 Isings, C. Romeinen: Een glasfragment uit Vechten
36 Kamp, E.A. De plek: De heks van Oostbroek
68 Kooistra, LI. Romeinen: Van haver tot gort: een Laat-Ro-
meinse kuil met graan uit Houten
64 Kroes, P. Toelichting bij de jaarrekening 1996
38 Langedijk, CA. Vingerhoeden van Mariken Pieters en Antonis
van Gesteren
21 Leguyt, J. Boekenschouw
31 Idem, Bij het afscheid van C. Dekker. Interview na 35 jaar
Utrecht
42 Luijt J. Gouddiefstal uit de Utrechtse Munt
134 Meijer J.'Brahms was de held van de avond' Een korte historie
over Utrecht als Brahmsstad
100 Meyere, J. de Nieuwe gegevens over Rubens bezoek te
Utrecht?
90 Oskam J.J. De plek: Begraafplaats Oud-Zuilen
76 Pietersma, A. Jules Edouard Anne Louis Struick 1927 -1997
113  Pot Tj. Romeinen: Recente Romeinse vondsten, de 'Leidse
Rijn'
28 Reijnders, C. Tsofouno 1937-1943. Een Utrechtse
buurtsynagoge
80 Rooijen, C. van Stathe aan de Vecht. Ofwel het gelijk van
N. Van der Monde
103 Rutten, J. Boekenschouw
131 Santen, B. van Romeinen:'t Was schitterend!'De opvoering
van een toneelstuk over de Romeinen
18 Steenwijk, D. De plek: De'ondeugd'van dominee Buddingh
114  Stoppelenburg, N. De plek: Hoe een kale plek in Woerden iets
te maken kan hebben met het zonnige Smyrna
14 Tuuk, L.A. van der Romeinen: Een kampdorp bij het fort Fectio
61  Verduin, J. De plek: Kasteel Stoutenburg
UTRECHT STAD
4 'Hier word den Ouden stok gevoed...' Utrechtse bejaarden-
verzorging in het verleden
10 Johannes de Doperbeeld na 33 jaar weer terug in Catharina-
kathedraal van Utrecht
28 Tsofouno 1937-1943. Een Utrechtse buurtsynagoge
38 Vingerhoeden van Mariken Pieters en Antonis van Gesteren
42 Gouddiefstal uit de Utrechtse Munt
61 De plek: Kasteel Stoutenburg
80 Stathe aan de Vecht. Ofwel het gelijk van N. Van der Monde
100 Nieuwe gegevens over Rubens' bezoek te Utrecht?
104 Een stathe aan de Vecht. Ofwel: Natuurlijk had N. van der
Monde gelijk
108 Twee bewaard gebleven zilveren zegelstempels uit de vroege
veertiende eeuw
134 "Brahms was de held van de avond" Een korte historie over
Utrecht als Brahmsstad
UTRECHT PROVINCIE
16 Van de leestafel: De Bilt, Mijdrecht en Vleuten
18 De plek: De 'ondeugd' van dominee Buddingh
(Driebergen omstreeks 1800)
36  De plek: De heks van Oostbroek
37  Van de leestafel: Hoogland, Loenen, Maarssen en Woerden
58 Het dienstpersoneel op de Zeister buitenplaatsen aan de
Driebergseweg 1850-1940
79 Van de leestafel: Loenen, Loosdrecht, Schalkwijk en
Veenendaal
                        ,'
80
vereniging Oud«Utrecht
mei /juni 1998
-ocr page 4-
yoste jaargang
90 De plek: Begraafplaats Oud-Zuilen
114 De plek: Hoe een kale plek in Woerden iets te maken kan
hebben met het zonnige Smyrna
124 Op bedevaart naar Kevelaer aan het begin van de 19de eeuw;
De broederschap van Achterveld, Soest en Laren
129 De plek: Het Tinus de Witplantsoen te Breukelen
139 Idem
60 Ch. Kolman, B. 01de Meierink e.a..
Monumenten in
Nederland: Utrecht.
86 B. J. Martens van Vliet & H. Scholtmeijer, De voUekstaol van
de stad Uterech. Woordenlijst met gezegdes, uitdrukkingen en
zinsneden, opgeschreven in de Stad-Utrechtse uitspraak
21 Hans Noyens, Geschiedschrijving van 100 jaar Koninklijk
Utrechts Mannenkoor Euterpe
21 E. Pelzers, W.H. de Beaufort (1881 -1976), natuurbeschermer,
bosbouwer en jager
21 J.G. Riphaagen, Inventarissen van de archieven van de Oud-
Katholieke parochies in de stad Utrecht en van het Collegium
Pastorum Ultrajectensium
PERSONEN
134 Johannes Brahms, in: 'Brahms was de held van de avond'
Een korte historie over Utrecht als Brahmsstad
18 Dominee Buddingh, in: De 'ondeugd' van dominee Buddingh
52 C.H.D. Buys Ballot, in: Het Koninklijk Nederlands
Meteorologisch Instituut 1854-1951
31 Prof. Dr. C. Dekker, in: Bij het afscheid van C. Dekker.
Interview na 35 jaar Utrecht
134 Theodor Engelmann, in: "Brahms was de held van de avond"
Een korte historie over Utrecht als Brahmsstad
38 Van Gesteren, in: Vingerhoeden van Mariken Pieters en
Antonis van Gesteren
9 Piet 't Hart, in: Benoemd: de hoogleraar Utrechtstudies
100 Gerard van Honthorst, in: Nieuwe gegevens over Rubens'
bezoek te Utrecht?
52 F.W.C. Krecke, in: Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch
Instituut 1854-1951
42 Johan Adam Matthijsze, in: Gouddiefstal uit de Utrechtse
Munt
38 Pieters, in: Vingerhoeden van Mariken Pieters en Antonis van
Gesteren
100 P.P. Rubens, in: Nieuwe gegevens over Rubens' bezoek te
Utrecht?
38 Schot, in: Vingerhoeden van Mariken Pieters en Antonis van
Gesteren
76 Eduard Struick, in: Jules Edouard Anne Louis Struick 1927-
1997
134 lohannes Verhulst, in: "Brahms was de held van de avond"
Een korte historie over Utrecht als Brahmsstad
ROMEINEN
14 Een kampdorp bij het fort Fectio
44 De bevoorrading van de Romeinse grensforten
68 Van haver tot gort: een Laat-Romeinse kuil met graan uit
Houten
87 Een glasfragment uit Vechten
113 Recente Romeinse vondsten, de'Leidse Rijn'
131 "t Was schitterend!" De opvoering van een toneelstuk over de
Romeinen
VERENIGING OUD-UTRECHT
13 Agenda
34 Agenda
57 Agenda
92 Agenda
116  Agenda
130 Agenda
bijlage nr. 2 register Oud-Utrecht 1996
57 Voorjaarsledenvergadering 1997
62 Jaarverslag vereniging Oud-Utrecht over het jaar 1996
64  Toelichting bij de jaarrekening 1996
65  Oud-Utrechtprijs 1998
65  Lustrum Oud-Utrecht
66   Van de aktiviteitencommissie
88 Van de aktiviteitencommissie. Discussie-avond 27 mei
92 Uitnodiging voor het bijwonen van de Najaarsleden-
vergadering 1997
117  Vereniging Oud-Utrecht Concept-begroting 1998
BOEKENSCHOUW
103 A. van Baal-de Vries, e.a. (redactie), Utrechtse biografieën,
deel 4: Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende
Utrechters
139 Idem
103 W. van de Broeke, e.a. (redactie), Regionale Utrechtse
biografieën, deel Vechtstreek: Levensbeschrijvingen van
bekende en onbekende Utrechters uit de Vechtstreek
8i
vereniging Oud Utrecht
mei /juni 1998
-ocr page 5-
Colofon
Oud-Vtrecht
Tweemaandelijks tijdschrifi
70e jaargang nr. 1
januari/februari 1997
ISSN 1380-7137
Oud-Utrecht Is een uilga\'C van de
Vereniging Oud-Utrecht, vereniging
lot beoeleningen tol verspreiding van
de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter:].W. Lemaier
Secretariaat: Mw. J.C.M- Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht.
Pcnninf^meester: P. Kroes
U kunt zich opj^even ak lid van de vereni-
ging Oud-Utrecht door te schiijven naar:
Oud-Utrecht,
Pr. Hendriklaan 76,
3584 ER Utrecht.
De contributie bedraagt f 54,= per
jaar (26-ƒ 30,=; 65-1-ƒ 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
P. Kroes,
Betaling contributie op giro 575520.
Redactie." M. Dolftn, B van den Ho\'en
van Genderen, J.Leguyt,
M.C. van Oudheusden, P. Rhoen,
15. \'an Santen, M. \'an de Vrugt,
en A. van derZeijden.
Redaclieüdrc.v
Ak'xander Numankade 199,
3572KWUlrecht.
Vormgevini;: He Vormers, Utrecht
Druk: C^asparie Utrecht
Oud-Utrecht. Tweemaandclijk!. tijdschrift
verschijnt zes maal per jaar.
Deudline aj^enda volf^ende nummer:
20 februari 1997, verschijningsdatum
1 april 1997.
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
«72 KW Utrecht, op 5 'M of 3 V2
inch floppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0 of 5 I)
Aanlie\'olen onn-ang lussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
noten zo beperkt inogelijk gehouden
moet worden. Hel gebruik van lussen-
kopjes wordt aangeraden; illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Van de redactie
De redactie wenst al de lezers van Oud-Utrecht een voorspoedig en gezond 1997.
Zoals al aangekondigd in het vorige nummer starten in dit eerste nummer van 1997 twee nieuwe
rubrieken: 'de Plek' en 'Romeinen'. In 'de Plek' wordt verhaald van plaatsen waaraan een bijzonder
verhaal is verbonden. Dit hoejt niet per se een historisch verantwoord verhaal te zijn. Legende en
'men zegt' mogen in deze rubriek ook een grote rol spelen.
De tweede rubriek spreekt vixyrzich: in 1997 is het 1950 jaar geleden dal het Romeinse fort Traiectum
werd gesticht en dit heuglijke feit wordt op vele manieren gevierd, onder meer met een aantal arti-
kelen in Oud-Utrecht.
Naast alle andere verhalen in dit nummer trejt u ook een stukje aan over Piet 't Hart die de nieuwe
leerstoel Utrecht Studies aan de Universiteit van Utrecht zal gaan bekleden.
Inhoud
Ouderenzorg
Mieke Heurneman
Interview met Piet 't Hart
Johannes de Doperbeeld na 33 jaar weer terug
in Catharinalcathedraal van Utrecht
P. Haars
Agenda
Romeinen: Een kampdorp bij het fort Fectio
L.A. van der Tuuk
Van de leestafel
De Plek: De 'ondeugd' van dominee Buddingh
D. Steenwijk
Boekenschouw
10
13
14
16
18 3
21
jünuüri/jehruari 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 6-
"Hier word den Ouden stok gevoed...'
Utrechtse bejaardenverzorging in het verleden
'Hier word den Ouden stok gevoed Met tydlyk brood en geestlyk goed.'
Dit staat als randschrift te lezen op de zilveren penning die werd geslagen bij
de opening van het gereformeerde Diaconie Oude Mannen- en Vrouwenhuis
Oudaen aan de Oudegracht. Op 24 april 1759 sprak predikant Gisbertus
Elsnerus zijn zeventig bladzijden tellende inwijdingsrede uit, waarbij hij inging
op de troostrijke woorden van Jesaja 46 vers 4: 'Tot den ouderdom ben Ik de-
zelfde en tot de grijsheid toe zal ik U torsen ...' De Utrechtse burgers, die het
Diaconiehuis grotendeels hadden bekostigd, werden geprezen om hun vrij-
gevigheid. Elsnerus riep de bewoners van Oudaen op tot dankbaarheid en
ontzag jegens hun weldoeners. Onder de aanwezigen bij de openingsplechtig-
heid waren velen die deze woorden 'niet zonder het storten van hartelijke lief-
detraanen' hadden aangehoord.1
disgenoten, sliepen met zijn allen
op een deel met bedsteden aan de
kant. Meestal woonden er ook
enkele proveniers, die voor hun
opname hadden betaald en een
eigen kamertje tot hun beschik-
king hadden. De ouderen moes-
ten zich houden aan een lange
lijst met voorschriften.
Op overtreding stonden straffen,
die varieerden van een berisping
door de regenten tot eenzame op-
sluiting, verwijdering uit het huis
of veroordeling tot het blok.
Dit laatste dreigde te gebeuren
met Agniet, een 17de-eeuwse be-
woonster van het Bartholomeus-
gasthuis. 'Vermits haer ontuch-
tich dagelijx int aengrypen van
manspersonen selfs op de straets
wallen', waarvoor zij al eerder tij-
delijk uit het huis was gezet,
mocht Agniet voortaan niet meer
uitgaan zonder toestemming van
de eerste huismeester 'op poene
van met een ketten aen een block
aen haer been vastgemaekt te
sullen worden, welk block ende
keten tot een waerschouwinge
middelerwyl haer voor ogen ge-
hangen sal worden op de
vrouwen-deel'.^ In de praktijk
kwamen dergelijke straffen maar
weinig voor. Tegen inlevering van
hun privacy kregen de dis-
genoten in de oudeliedenhuizen
een heel redelijke verzorging. Ze
kregen bijvoorbeeld goed te eten.
De maaltijden waren vastgelegd
in het schaftreglement, waarin
per dag beschreven stond wat de
bewoners voorgeschoteld kregen.
Zo serveerde het Barbara- en
Laurensgasthuis aan de Oude-
gracht (waar later de Winkel van
Sinkel is gebouwd) elke woens-
dag 'pekelspek met knollen en
aardappelen so lang die er zijn en
als het pekelspek op is, runder-
worst (de mensch op een half
..^-5^
/"'-
^ ^?*^,
''^\
II
.itt?
■5=^-a"^fi 1
Sober en streng
Oudaen was niet de enige in-
stelling voor ouderen in het
18de-eeuwse Utrecht. Al sinds de
Middeleeuwen bestonden er gast-
huizen, oorspronkelijk bestemd
voor pelgrims en hulpbehoeven-
den als zieken, bedelaars en ou-
deren. Het oudste nog bestaande
Utrechtse gasthuis is het in 1367
gestichte Bartholomeusgasthuis
aan de Lange Smeestraat, dat
tegenwoordig een modem ver-
zorgingshuis is. Aan het begin
van de 17de eeuw hadden de
meeste Utrechtse gasthuizen zich
gespecialiseerd in de verpleging
van ouderen. Met name armlastige
ouderen werden opgenomen.
Rijken op leeftijd konden in hun
onderhoud blijven voorzien en
huurden zo nodig extra personeel
in om hen te verplegen. Bejaarde
armen waren echter aangewezen
op de armenzorg, waarvan de
ouderenzorg eeuwenlang deel
heeft uitgemaakt.
Naar onze maatstaven was de
verzorging in de gasthuizen zeer
sober en waren de regels streng.
Gratis opgenomen ouderen, de
In Oudaen ving de diaconie arm-
lastige gereformeerde ouderen op
en gaf hen zo een verzorgde oude
dag. De bewoners leefden in ge-
meenschappelijke ruimten, man-
nen en vrouwen gescheiden in ei-
gen slaap- en eetzalen.
Echtparen hadden een aparte zaal
tot hun beschikking. Er was zowel
een lichamelijke als een geestelijke
verzorging. Naast brood, bed en
bad kregen de diaconieouderen
onderwijs in de gereformeerde
leer. De bijbellezingen tijdens de
maaltijd, de wekelijkse gods-
dienstoefeningen in Oudaen en
de zondagse kerkgang vormden
de spil van het dagelijks leven
van de bewoners.
J.G. Holtzhey, Me-
daille
met aan de
voorzijde het Huis
Oudaenen de
dichtregel 'Hier
word den Ouden
stok gevoed Met
tydlyk brood en
geestlyk goed.'
Zilveren medaille
0759).
Foto Centraal
Museum Utrecht.
Mieke
Heurneman
januari/februari 199 7
UTRECHT
-ocr page 7-
De Pallaeskame-            pond gereekend) en dan rook-
ren, gezien vanaf          spek en als dat geconsumeerd is,
de Nieuwegracht.          schapevleesch (gerekend als
Foto Gemeentelij-          's sondags) en dat met spenaat,
l(e Archiefdienst            peulen of grote bonen na de
Utrecht(1970).              tyd'.^Net als in Oudaen speelde
in deze oudeliedenhuizen het
'geestlyk goed' een belangrijke rol
en werden de bewoners onder-
wezen in de gereformeerde religie
en was de kerkgang verplicht.
Naast de gasthuizen en het
Diaconiehuis bestonden er tal van
vrijwoningen waar ouderen gratis
of tegen een geringe huur konden
wonen, zoals de Kameren van
Pallaes, de Bruntenhof en de
Gronsveltkameren. Deze huisjes,
die ook wel godskameren werden
genoemd, hadden één kamer en
waren twee aan twee eikaars
spiegelbeeld. Terwijl vrijwoningen
in andere Nederlandse steden in
de vorm van een hofje (U-vorm)
werden gebouwd, staan ze in
Utrecht meestal in een rijtje aan
de straat. Op veel plaatsen in de
stad bepalen zij tegenwoordig
nog steeds het straatbeeld.
Eeuwenlang heeft de ouderen-
zorg deel uitgemaakt van de
armenzorg; een verzorgde oude
dag was een gunst. Een uitzonde-
ring op deze situatie vormden de
gilden. In deze organisaties waren
kooplieden, ambachtslieden en
knechts verenigd. Naast allerlei
regels met betrekking tot de uit-
oefening van het vak hadden de
gilden een aantal sociale voorzie-
ningen. Zo keerden ze geld uit
aan zieke en oude gildenbroeders
en waren de leden verzekerd van
een fatsoenlijke begrafenis.
Het Utrechtse Smedengilde
nam wat dit betreft een bijzon-
dere plaats in. Het organiseerde
iedere zondag in de Buurkerk
brood-uitdelingen en bezat in
de Boterstraat een gasthuis,
het St. Eloyengasthuis, waar be-
jaarde gildenleden konden wor-
den opgenomen. In tegenstelling
tot andere ouderen was voor
gildenbroeders en hun echtge-
notes een verzorgde oude dag
geen gunst, maar een recht.
De negentiende eeuw
In de loop van de 18de eeuw
had de ouderenzorg meer en
meer te lijden onder economische
problemen. In de Franse tijd
werd de toestand dramatisch.
De overheid kapte in de uitgaven
op sociale voorzieningen en de
particuliere instellingen konden
de gevolgen door eigen financiële
problemen niet opvangen. Ook
de gilden werden het slachtoffer
van de nieuwe politiek en werden
aan het begin van de 19de eeuw
afgeschaft. Dat betekende voor de
ambachts- en kooplieden een ein-
@
j an uar i/feb ruar i 199 7
UTRECHT
-ocr page 8-
'Hier word den Ouden stok gevoed...'
Utrechtse bejaardenverzorging in het verleden
de aan beschermde arbeidsom-
standigheden en sociale zeker-
heid. Na 1813 zette de regering
van koning Willem I het Franse
concentratiebeleid voort. In 1817
moesten de Utrechtse gasthuizen
(behalve Oudaen) fuseren tot de
Vereenigde Gods- en Gasthuizen:
de ouderen moesten naar het
Bartholomeusgasthuis, de zieken
naar het Apostelgasthuis, de an-
dere huizen werden afgestoten.
In de 19de eeuw trok de overheid
zich steeds meer terug.
Volgens de Armenwet van 1854
mocht de overheid slechts in
geval van 'volstrekte onvermijde-
lijkheid' bijspringen. Het particu-
lier initiatief moest de nood
lenigen. Zo ontstonden naast het
Bartholomeusgasthuis en het
Diaconiehuis Oudaen een aantal
nieuwe instellingen voor ouderen-
zorg, zoals het rooms-katholieke
Hieronymushuis aan de Malie-
singel, het lutherse Oude Mannen-
en Vrouwenhuis aan het Dom-
plein en het Speyaert van Woer-
denhofje in de Kerkstraat.
Tegen het einde van de 19de
eeuw nam de overheid weer ver-
antwoordelijkheid op zich, onder
andere met de stichting van het
Stadsarmenhuis in de Doelen-
straat, waar veel bejaarden werden
opgenomen en dat later werd
omgedoopt in Gemeentelijk
Tehuis voor Ouden-van-Dagen.
De opnieuw vergrote rol van de
overheid was een reactie op maat-
schappelijke ontwikkelingen: de
sterke groei van het aantal bejaar-
den en de schaduwzijden van de
opkomende industriële samen-
leving. Vanaf de eerste helft van
de 19de eeuw was het geboorte-
cijfer gestegen en na 1870 daalde
het sterftecijfer en met name de
kindersterfte. Door toegenomen
medische kennis en hygiënische
maatregelen als de aanleg van de
waterleiding kwamen cholera-
epidemieën niet meer voor en
waren allerlei ziekten niet langer
levensbedreigend. Hierdoor groeide
het aantal mensen dat een hoge
leeftijd bereikte. Verder had de
industrialisatie de werksituatie
van veel arbeiders drastisch ver-
anderd. Fabriekseigenaren streef-
den naar efficiency en winstver-
groting, de verhouding met het
personeel werd steeds onper-
soonlijker en er kwamen nieuwe
en snellere productiemethoden.
De eetzaal van
huis Oudaen.
Foto Pers Bureau
Utrecht (1928),
Gemeentelijke
Archiefdienst
Utrecht.
j anuar i/februar i 1997
UTRECHT
-ocr page 9-
Oudere, langzamere arbeiders
pasten daar niet in en werden af-
gedankt, zonder dat er voor hen
goede pensioenvoorzieningen
waren. De Utrechtse sigarenfabri-
kant Ribbius Pelletier had wat dit
betreft een bedenkelijke reputa-
tie. Van verschillende kanten
kwam heftige kritiek. In het tijd-
schrift De Baanbreker van de
destijds in Utrecht woonachtige
sociaal-democratische voorman
P.J. Troelstra moest Ribbius Pelletier
het regelmatig ontgelden. In 1894
publiceerde het blad het verhaal
van de oude portier van de fabriek:
'Die man was vroeger tabaks-
kerver. Nu moet men weten, dat
zulk werk erg zwaar is; maar hij
verdiende niet meer dan 8 heele
guldens. Thans is hij oud en haast
heelemaal uitgezogen; nu werd
hij portier voor 2 gulden minder,
dus 6 gulden. Hij moet nu in de
kou staan op de tocht van de
deur... och, dan wordt hij gauw
ziek en is spoedig opgeruimd.
Dan zijn ze den man spoedig
kwijt, die heeft medegewerkt, om
hen van arm, rijk te maken'.** Le-
vensverzekeringsmaatschappijen
als De Utrecht sprongen in op de
problemen van oudere arbeiders.
Geen aalmoes meer
In de eerste helft van de
20ste eeuw bleef de ouderenzorg
nog onderdeel van de armenzorg,
maar verbeterde de toestand van
ouderen toch aanzienlijk door so-
ciale wetgeving en modernisering
en uitbreiding van de tehuizen.
Door het groeiende aantal oude-
ren was dat hard nodig.
Zo onderging het Bartholomeus-
gasthuis in 1926 een ingrijpende
verbouwing. De Eerste Wereld-
oorlog bemoeilijkte de leefsituatie
van veel ouderen. De voedsel-
prijzen stegen en werden voor
armlastige ouderen onbetaalbaar.
Verder raakten velen uit de mid-
denklasse hun geld kwijt door
waardeloos geworden beleggingen
in Russische obligaties. Hierdoor
zagen na de Eerste Wereldoorlog
ook ouderen die voorheen tot de
middengroepen hadden behoord,
zich genoodzaakt een beroep te
doen op de armenzorg. Omdat
men opname in het Stadsarmen-
huis of Oudaen, waar alleen de
allerarmsten onderdak vonden,
ongepast vond, stichtte de diaconie
in 1924 speciaal voor deze 'stille
armen' een rusthuis aan de Bilt-
straat.
De verbeteringen van de voorzie-
ningen voor ouderen werden
onderbroken door de crisis van
de jaren '30 en de Tweede Wereld-
oorlog. Na de oorlog pakte
minister van Sociale Zaken
W. Drees sr. de draad weer op.
Zijn Noodwet Ouderdomsvoor-
ziening uit 1947 gaf 300.000
ouderen een gegarandeerd doch
bescheiden inkomen. De onder
het derde kabinet Drees tot stand
gekomen Algemene Ouderdoms-
wet (AOW), die op 1 januari
1957 in werking trad, breidde het
aantal uitkeringsgerechtigden
sterk uit. Iedereen boven de 65
jaar kon met onmiddellijke in-
gang een uitkering krijg. Aalmoes
was recht geworden. Drees ont-
ving hiervoor veel dankbetuigingen
van bejaarden. Eén van de brieven
eindigt met de ontroerende woor-
den: 'Nogmaals Den Grote Dank
voor onze Boterham'.5
Acht jaar later werd de AOW
opgetrokken tot het sociale mini-
mum.
Gêzkhtopde
vleugel van het
Bartholomeus-
gasthuis aan de
Pelmolenweg.
FotoJ.G.Pierik
(1969), Gemeente-
lijke Archiefdienst
Utrecht.
®
januari/Jebruari 1997
UTRECHT
-ocr page 10-
'Hier word den Ouden stok gevoed...
Utrechtse bejaardenverzorging in het verleden
In dezelldc periode onderging de
bejaardenhuisvesling een revolutie.
Verouderde instellingen verhuis-
den naar de buitenwijken, waar
moderne \'erzorgingscentra ver-
rezen: het Gemeentelijk Tehuis
voor Oudcn-\'an-[^agen in de
Doelenstraat naar Tuinwijk,
Oudaen naar Huize Transwijk op
het Kanaleneiland en hel gerefor-
meerde Huize De Oorsprong aan
de Biltstraat naar De Lichtkring in
Tuindorp. Het enige bejaarden-
huis dat in de binnenstad op
dezelfde locatie bleel, was het
Bartholoiricusgasthuis.
I loewel veel moderne bejaarden-
huizen voortgekomen zijn uit de
verzuiling, speelt het 'geestlyk geied'
hier tegenwoordig een minder
grote rol dan in het \'erieden.
De betaalbaarheid \an het 'dage-
l>'ks brood' in de vorm van de
AOW staal des Ie meer ter discus-
sie. Zal 'den Ouden stok' ook in
de toekomst verzekerd blijven
\'an een \'erzorgde oude dag?
Hoe de Utrechtse ouderenzorg
zich heelt omwikkeld van
middeleeuwse armenzorg lot
moderne bejaardenvoorzieningen
is momenteel ie zien in het
Centraal Museum. LX- tentoon-
stelling "Van Aalmoes lot AO'W'
vertelt hel verhaal van liefdadig-
heid lot recht op een latsoenlijke
uitkering. De ruim 450 voorwer-
pen kennen een grote variatie;
schilderijen, beeldhouwwerk,
huisraad, documenten, maciuetles,
loto's, vaandels en hulpmiddelen
als gehoorapparaten. Onder de
schilderijen zijn bekende werken
als de Armenpol van Si. Jacob, de
door jan van Scorel geschilderde
Jeruzalembrüeders en Maria van
Pallaes bij de uildeling van \'ocdsel
aan haar huisarmen, geschilderd
door Hendrik Bloemaert.
Gezicht op de
ingang van het
Diaconie
Oude Mannen- en
Vrouwenhuis
Oudaen.
Bewoners liomen
terug uit de l^eria.
Foto L.M. de /?/)(;
(c. 1900},
Oemeentelijlfe
Archiefdienst
Utrecht
i a II u a r i / j e i} r u u I i 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 11-
Benoemd: de hoog-
leraar Utrecht studies
Het bekendste document is het
originele exemplaar van de Alge-
mene Ouderdomswet, de AOW,
met de handtekeningen van
minister Suurhoff en koningin
Juliana- Deze ligt in een vitrine
gewijd aan de toenmalige minis-
ter-president W. Drees sr. met
daarin verder de door hem inge-
diende en ondertekende Nood-
wet Ouderdomsvoorziening uit
1947, persoonlijke brieven en
zelf vervaardigde geschenken van
dankbare bejaarden.
'Van Aalmoes tot AOW' is tot 16
februari te zien in het Centraal
Museum Utrecht, Agnietenstraat 1,
tel. 030 2362362, openbaar ver-
voer: bus 2/22.
Openingstijden: dinsdag l/m
zaterdag 10.00-17.00 uur en
zon- en feestdagen 12.00-17.00
uur. Bij de tentoonstelling is een
gelijknamige geïllustreerde publi-
catie verschenen, geschreven
door Renger de Bruin, Mieke
Heurneman en Frank van der
Vecke (ƒ 3'5,-).
Het bestuur van de Vereniging
Oud-Utrecht heeft door de jaren
heen vele initiatieven genomen
(denk o.m. aan het gevel-
tekenfonds en het U.M.F.) om de
doelstellingen van de vereniging
te verwezenlijken. Het laatste ini-
tiatief in die lange rij is de vesti-
ging van een leerstoel Utrecht
Studies aan de Universiteit
Utrecht. In samenwerking met
het P.U.G.(Provinciaal Utrechts
Genootschap voor Kunsten en
Wetenschappen) werd de stich-
ting Leerstoel Utrecht Studies op-
gericht en de hobbelige weg inge-
slagen die moest worden afgelegd
om dit idee in werkelijkheid om
te zetten.
Na de lange administratieve mars
en de kritische toetsing van de
kandidaten door de onafhankelijke
en deskundige benoemings-
adviescommissie kon ten slotte
de eerste hoogleraar door het
College van Bestuur van de Uni-
versiteit Utrecht worden be-
noemd. Sinds 1 december j.1. is de
- niet alleen in Utrechtse historische
kringen - bekende en gewaardeer-
de dr. P.D. 't Hart de bekleder
van de nieuwe leerstoel, ledere
hoogleraar heeft in zijn taak-
omschrijving de bekende drie
elementen; onderzoek, onderwijs
en bestuur. Op de invulling komt
het echter aan. Opvallend in dit
geval is de nadruk, die bij onder-
zoek en onderwijs gelegd wordt
op de multidisciplinaire benade-
ring van het onderwerp. Stad en
provincie Utrecht staan centraal
en kunnen vanuit zeer verschil-
lende invalshoeken bestudeerd
worden. De nieuwe hoogleraar,
een historicus, zal dan ook bij
veel onderzoek de rol van bemid-
delaar en coördinator moeten
vervullen.
Ook op het terrein van het onder-
wijs wordt de multidisciplinaire
aanpak nagestreefd. Natuurlijk
gaat daarbij de eerste aandacht uit
naar studenten en promovendi,
maar daarnaast krijgen ook ande-
ren, die door nieuwe vormen van
onderwijs zoals het HOVO,
Hoger Onderwijs Voor Ouderen,
naar de universiteit komen, de
aandacht van Piet 't Hart.
Uiteindelijk gaat het erom zoveel
mogelijk mensen op wetenschap-
pelijk verantwoorde wijze voor
Utrecht enthousiast te maken.
Wij feliciteren Piet van harte met
de benoeming en wensen hem
veel succes.
Piet 't Hsrt
Foto:
Annette Vlug -
Utrechts
Nieuwsblad
1. J. Stouw, Eerzuil der milddaadigheid in
een verhaal van den aanleg voortgang
voltrel(l(ing en inzegening van het
diaconie oude mannen- en vrouwen-
huis binnen Utrecht: nevens de inwij-
dingsrede gedaan door den hoog
eerwaarden en hooggeleerden heere
Gisbertus(Utrecht 1759) 155.
2. Resolutiên van regenten van het gast-
huis, GAU, Archief Bartholomeus-
gasthuis, inv.nr. 1606,4 juni 1651.
3. Resolutiên van de gasthuisbroeder-
schap, 24 februari 1764, GAU, Archief
Barbara- en Laurensgasthuis, inv. nr.
1258.
4. De Baanbrel<er, 20 januari 1894.
5. Algemeen Rijksarchief, Archief Drees,
inv.nr. 510.
januari/jebruari 1997
UTRECHT
-ocr page 12-
Johannes de Doperbeeld na 33 jaar weer
terug in Caiharinakathedraal van Utrecht
In het augustusnummer van 1996 van dit blad heeft u een artikel kunnen lezen
van Casper Staal dat de titel droeg: 'Het voormalig bisschopsaltaar in de
Utrechtse Catharijnekerk'.
(voordien alja geheten) heeft
gebruikt. Hoewel voor dit soort
restauraties vroeger dikwijls gips
werd gebruikt, is dit minderwaar-
dig produkt nu vermeden. Aan-
gezien de kleuren van dit beeld
op verschillende plaatsen even-
eens waren aangetast, moesten
ook die worden bijgewerkt.
Onder het beeld moest levens een
nieuwe console worden aange-
bracht. Deze is wat betreft de
dekplaat en profilering aan de bo-
venzijde ontworpen door archi-
tect Henk Scholte, terwijl ik heb
voorgesteld twee engelen met
schilden, voorstellend het Johan-
nieter- en het Aartsbisdom
Utrecht-wapen, alsmede de wol-
kenband hierin een plaats te ge-
ven. Voor dit deel kon de beeld-
houwer min of meer zijn eigen
visie volgen, mits passend bij het
laatgotisch karakter van de kerk.
Als beeldhouwer werd aange-
zocht Antoon van Wiggen die
zich reeds verdienstelijk heeft ge-
maakt door een aantal toren- en
kerkrestauraties in onder andere
Zaltbommel, Arnhem, Amers-
foort en die ook de kalkstenen
consoles voor het Catharina- en
Mariabeeld in de Catharinakathe-
draal heeft vervaardigd. Als mate-
riaal voor deze console is de fraaie
Vaurionkalksteen gekozen. Deze
is geheel beschilderd door kunst-
schilder Frans van Hienen.
Het meest opmerkelijke onder-
deel van het geheel is echter de
zeer rijke tapijtschildering achter
het beeld. Deze is uitgevoerd
door Frans van Hienen naar ont-
werp van architect Henk Scholte.
Omdat het voor het aanbrengen
van dit beeld nodig was, weder-
om een tapijtschildering te laten
aanbrengen, geheel in harmonie
met het laatgotisch karakter van
Het Johannes de Doperbeeld
heeft tot circa 1963 deel uit-
gemaakt van dit altaar en is op 29
januari 1996 na een 33-jarig
verblijf in het museumdepot
- een schenking uit de museum-
collectie van het Museum
Catharijneconvent - als pijler-
figuur tegen de noordoostelijke
vieringpijler als tegenhanger van
het beeld van Catharina her-
plaatst.
Hiermee neemt dit beeld de
plaats in van een Jozefbeeld, dat
inmiddels spoorloos is verdwe-
nen en dat zich tot de plaatsing
van een provisorische preekstoel,
in de tijd vlak na de Tweede
Wereldoorlog, tegen deze wand
heeft bevonden.
Omdat de viering na de herplaat-
sing van het Catharinabeeld in
1984 tegen de zuidoostelijke
vieringpijler een zeer oneven-
wichtige aanblik bood, heb ik de
Interieurcommissie van de
Caiharinakathedraal voorgesteld
om hier weer evenwicht in te
brengen door tegen deze noord-
oostelijke vieringpijler het beeld
van Johannes de Doper te laten
plaatsen. Dit beeld was na de
afbraak van het bisschoppelijk
altaar terechtgekomen in het depot
van het toenmalig Aartsbisschop-
pelijk Museum en daarna in het
depot van het Catharijneconvent.
Zowel de directie van het
Catharijneconvent als het kerk-
bestuur van de Caiharina-
kathedraal stemden hierin uitein-
delijk toe, mits ik hiervoor zelf de
financiën bij elkaar zou kunnen
brengen.
Omdat het beeld van Jozef, dat
hier vroeger stond spoorloos was
verdwenen en een Willibrord-
beeld nooit in deze kerk heeft ge-
staan, rees aanvankelijk de vraag
welk beeld mét het Catharina-
beeld het meest in aanmerking
kwam om de apostelreeks af te
sluiten. Aangezien met de afbraak
van het bisschopsaltaar ook het
beeld van de apostel Andreas in
het depot terecht was gekomen
en dit beeld nu ontbreekt in de
apostelreeks (als dertiende apos-
tel is in 1896 Paulus aange-
bracht), zou het voor de hand
hebben gelegen om met dit beeld
deze reeks fraai te hebben kun-
nen afsluiten. Om het idee van
'de twaalf apostelen' niet te ver-
storen en vanwege het feit dat de
Catharinakathedraal in de 16e
eeuw als een Johannieterklooster-
kerk is voltooid, is hier gekozen
voor het beeld van Johannes de
Doper. Met de beelden van Cat-
harina en Johannes de Doper ver-
wijzen de twee oostelijke viering-
pijlers nu naar de twee heiligen
die in de geschiedenis van deze
kerk een belangrijke rol hebben
gespeeld.
Het Johannesbeeld had sinds de
restauratie van de kerk in de ja-
ren zestig diverse verblijfplaatsen
gekend. Het had hierdoor nogal
wat stootschade opgelopen. Hier-
door was restauratie noodzake-
lijk. Kunstschilder Frans van Hie-
nen, die tevens als medewerker
verbonden is aan het Catharijne-
convent, heeft dit beeld uiterst
consciëntieus
         gerestaureerd,
waarbij hij als nieuw middel Jahn
10
Peter Haan
j anua r i/Jebr uar i 199 7
UTRECHT
-ocr page 13-
Beeldhouwer Antoon van Wiggen
heeft de profielen van de dekplaat
van de console volgens de bouw-
tekeningen van Henk Scholte uit-
gevoerd, terwijl hij de twee
schildhouders als een min of
meer vrije opdracht mocht be-
schouwen, mits passend binnen
de door Henk Scholte gestelde
verhoudingen. Om te laten zien
dat we hier met een eigentijds
kunstwerk te maken hebben,
heeft hij ernaar gestreefd moder-
ne en laatgotische vormen met el-
kaar te laten versmelten, waarbij
hij er bewust voor heeft gekozen
om in plaats van de wat lieflijke
schildhoudende engelen wat for-
ser en grover aandoende schild-
houders aan te brengen. De af-
sluitende wolkenband onderaan
dit console is op uitdrukkelijk
verzoek van de initiatiefnemer op
laatgotische wijze uitgevoerd.
De kleuren blauw, goud en don-
kerrood van deze console houden
enerzijds rekening met de kleur-
stelling van het tapijt, terwijl de
kleuren van de twee schildhou-
ders geheel op zichzelf staan en
meer passen bij de kleurstelling,
die in de 15de en 16de eeuw, dus
de bouwtijd van deze kerk, te
doen gebruikelijk was.
Als wapens heeft de initiatiefne-
mer gekozen voor het Johannie-
terwapen en het wapen van het
Aartsbisdom Utrecht. Het wapen
van de Johannieters voert ons te-
rug naar de bestemming van deze
kerk in de 16de eeuw als Johan-
nieterkloosterkerk, terwijl het
wapen van het Aartsbisdom ons
herinnert aan de bestemming van
deze kerk na het jaar 1853 als ka-
thedrale hoofdkerk van het toen
opnieuw opgerichte Aartsbisdom
Utrecht.
Door de twee nadrukkelijk bonte
tapijtschilderingen achter de
Johannes
de Doperbeeld in
Catharina-
kathedraal van
Utrecht
Foto: auteur
het interieur van de kerk, de neo-
gotische inventaris en de tapijt-
schildering achter het Catharina-
beeld, heb ik architect Henk
Scholte, die op dit gebied zeer
deskundig is gevraagd dit project
in zijn totaliteit te leiden. Bij zijn
ontwerp heeft Henk Scholte zich
laten inspireren door de weelden-
ge en kwalitatief zeer hoogstaan-
de gotische schilderingen op de
koorpijlers van de Utrechtse
Domkerk die hier in het midden
van de 14de eeuw achter de, nu
verdwenen, apostelbeelden zijn
aangebracht. Tijdens de laatste
Domrestauratie heeft hij kans ge-
zien om de nu bleke taferelen op
deze Dompijlers totaal te recon-
strueren en hierbij ook de originele
kleuren vast te stellen. Omdat de-
ze momenteel slecht leesbaar zijn,
heeft hij er bij wijze van hoge uit-
zondering in deze kerk voor
gekozen om een van deze koor-
pijlerschilderingen enigszins aan
te passen en model te laten slaan
voor een nieuw aan te brengen
schildering achter dit Johannes-
beeld. De kleuren die hierin zijn
verwerkt, harmoniëren bijzonder
goed met de kleuren van de neo-
gotische beelden in de Catharina-
kathedraal. Dit is niet vreemd,
wanneer men bedenkt dat de ver-
vaardiger van deze beelden, F.W.
Mengelberg, zich bij zijn werk
grotendeels liet leiden door de
14de eeuwse beeldhouw- en
schilderkunst in de stad Keulen
en het bijbehorende Rijnland.
Deze 14de eeuwse Keuls-gotische
kunst had in de Middeleeuwen
ook al een grote invloed op de
Utrechtse kunst en dan met name
op de bouw van het Utrechtse
Domkoor.
Het prachtige resultaat van dit
ensemble is grotendeels gewor-
den conform de hoge eisen die
Henk Scholte aan de uitvoerders
heeft gesteld. Wat betreft het
schilderwerk en de restauratie
van het Johannesbeeld heeft
Frans van Hienen deze werk-
zaamheden uiterst nauwkeurig
en met veel geduld uitgevoerd.
11
januari/Jebruari 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 14-
Johannes de Doperheeld na 33 jaar weer terug
in Catharinakathedraal van Utrecht
beelden van de HH. Catharina
van Alexandné en Johannes de
Doper, wordt nog eens duidelijk
verwezen naar de twee belangrij-
ke heiligen van deze voormalige
Johannieterkloosterkerk. Grote
tapijtschilderingen als deze kwa-
men niet alleen in de Utrechtse
Domkerk voor, maar blijkens ve-
le oude tekeningen en schilderij-
en, alsmede nog ter plaatse aan-
wezig, ook in zeer vele andere
plaatsen en .steden in Europa.
Ook de ons zo bekende 17de
eeuwse Hollandse schilder, Pieter
Janszoon Saenredam, die toen
ook het interieur van de Cathari-
nakathedraal (toen nog Catharij-
nekerk gehelen) portretteerde, le-
vert ons hiervan talrijke
afbeeldingen. Wat betrek de door
hem geschilderde Utrechtse ker-
ken leveren vooral de Jans- en de
Mariakerk hien.an prachtige
voorbeelden. In deze kerken kre-
gen de pijlers grote goudbrokaat-
achtige versieringen. Bij de recen-
te restauratie van de Janskerk in
Utrecht in de zeventiger en tach-
tiger jaren heeft men hiervan nog
duidelijke sporen op de oostelijke
vieringpijlers kunnen terugvin-
den, die men toen echter heeft
geconsolideerd en weer heeft
overgewit.
Wat betreft de beeldeninventaris
in de Catharinakathedraal is het
interieur hiermee weer een fraai
Mengelbergbeeld rijker geworden
en hopelijk is dit niet het laatste
beeld dat herplaatst is.
Het prachtige Andreasbeeld, af-
komstig van het bisschopsaltaar,
alsmede een aantal beelden van
het voormalig sacramentsaltaar
van deze kathedraal maken mo-
menteel deel uit van de museum-
collectie van het Museum Catha-
rijneconvent, waarvan de beelden
ook al goede 19de eeuwse sculp-
tuur is overgebleven, zal de
Roonis-Katholieke Kerk in Ne-
dedand heel zuinig met wat nu
nog aan 19de eeuwse op de Mid-
deleetivven geïnspireerde kunst
resteert, moeten omgaan! De
beeldhouwwerken in deze Kathe-
draal zijn duidelijk topprodukten
van deze toen bloeiende neogo-
tiek. Dat deze kunstvorm de hui-
dige, rustige kkiosterkerkarchitec-
tuur, niet hoeft te verstoren,
bewijzen vooral het tot orgeltri-
bune omgebouwde oxaal, de
prachtige apostelreeks in het
koor, de onlangs aangebrachte
Mariamedaillons in het zuid-
transept en het onlangs aange-
brachte Johannes de Doperbeeld.
Tenslotte wil ik met ere de .schen-
kers noemen die dit bijzonder
project hebben miigclijk geiuaakt
I.W.:
1. het Kapittel van de Souvereine Militaire
Orde van Malta Nederland/Den Haag;
2.  fiet Anjerfonds Utrecht;
3. de Stichting Cultureel Fonds Crediet
en Effectenbank/Utrecht;
4. het Fentener van Vlissingen
Fonds/Utrecht;
5. de Stichting K.F. Heinfonds/Utrecht;
6. de Stichting 5t.
Bonifatiusstichting/Den Haag;
7. de NVM-Makelaars/Utrecht
8. de sector Monumenten van de Dienst
Stadsontwikkeling/Utrecht;
9. het Provinciaal Bestuur Congregatie
Kleine Zusters van de H. Joseph/Heer-
len;
10. het Provinciaal Utrechts Genootschap
van Kunsten en
Wetenschappen/Utrecht;
11. Aannemersbedrijf G.W. Geelen
B.VA/leuten;
12. een aantal schenkers dat anomiem
wenst te blijven.
van Leonardus van Veghel en
Barbara momenteel op de hoog-
ste etage van dit museum slaan
opgesteld. Te wensen zou zijn dat
deze kwalitatief goede beelden te
zijner tijd weer een ereplaats in
de Catharinakathedraal kunnen
krijgen. Door het herplaatsen van
deze kwaliteitvolle Mengelberg-
beelden mét beleid en op een lo-
gische plaats, kan het huidige,
nog wat sobere kloosterkerkinte-
rieur op een passende wijze wor-
den aangevuld en smaakvol wor-
den verrijkt met een aantal
belangrijke elementen uit de
overgebleven rijke 19de ecuwsc
inventaris, tot stand gekomen na
de verheffing van deze kerk lot
kathedraal in 185.3. Hierdoor
wordt dan meteen ook duidelijk
dat in dit gebouw niet alleen de
16de eeuw met haar klooster-
kerkarchitecluur een allesover-
heersende rol speelt, maar dal
ook de 19de eeuw wel degelijk is
vertegenwoordigd. Aan deze
eeuw iminers heeft deze kerk
haar promotie tot kathedraal te
danken en onze voorouders heb-
ben destijds kosten noch moeite
gespaard om deze kerk geschikt
te maken voor haar nieuwe lunc-
tie, namelijk Rootn-Katholieke
hoofdkerk van het Aart.sbisdom
Utrecht. Het een hoeft het ander
niet uit te sluiten!
Wanneer nog een aantal Mengel-
bergbeelden aan de huidige in-
ventaris zouden worden toege-
voegd,
                zou                de
Catharinakathedraal na de Willi-
brordkerk in Utrecht weer een
monument kunnen worden,
waarin vele waardevolle produk-
ten van het atelier Mengelberg,
zoals vroeger, zijn te bewonde-
ren. Aangezien er in de Nedcr-
land.se kerken .slechts bitter wei-
nig middeleeuwse en inmiddels
12
januari/j f biuüri 19 9 7
U T R H C n T
-ocr page 15-
Agenda
12e Nicolaas Van der Monde-
lezing
Marjo Montforts, archeologe en
werkzaam bij de Rijksdienst voor
Oudheidkundig Bodemonder-
zoek zal in het kader van het
Romeinen-jaar spreken over
Romeins Utrecht : "Trajectum
ad Rhenum, 400 jaar Romeinen
in Utrecht".
Aan de hand van bijna 70 jaar ar-
cheologisch onderzoek wordt een
beeld geschetst van het Romeinse
verleden van Utrecht. Daarnaast
wordt ook ruim aandacht ge-
schonken aan wat zich elders, in
de naaste omgeving van de stad,
heeft afgespeeld: legerplaatsen in
De Meem en Vechten, boerderij-
en van de inheemse bevolking in
Nieuwegein en Houten en zelfs
een heuse Romeinse villa!
Tijd : dinsdag 4 februari om 20.00 uur
Plaats: Pieterskerk, Utrecht
Toegang: gratis
Tentoonstelling "Bouwen met
karakter".
De Amersfoortse architecten
W.fi.Kam en H.Kroes, 1870-
1910
Plaats: Museum Flehite, Westsingel 50,
Amersfoort
Tijd: 22 februari t/m 13 april
studies dr. P.D. 't Hart zal een le-
zing houden over het dagelijks le-
ven van de Utrechters in de afge-
lopen eeuwen. Zijn uitgangspunt
is "verhalen"; waar vind je die en
wat kun je er als historicus mee
doen? Met de verhalen van de
man en vrouw in de straat kun je
proberen de sfeer van de tijd te
doorgronden, en ze kunnen die-
nen om bepaalde structuren of
mechanismen te illustreren.
Zo was er in de 19de eeuw een
beweging met de naam "midder-
nachtzending". Dit was een groep
van, voornamelijk, gereformeerde
jongemannen, die zich voor de
ingang van bordelen posteerde
om iedereen die naar binnen wil-
de gaan te waarschuwen voor de
zonde die zij zouden begaan.
Eventueel stuurden zij de echtge-
notes van de bordeelbezoekers
nog een bnef ook.
Die jongens, die zich in enge ach-
terbuurtjes waagden en een flink
pak slaag riskeerden (en regelma-
tig kregen), getuigden duidelijk
van moed. Of was het een stel fa-
natieke bemoeials? Waarom deed
de overheid eigenlijk niets tegen
de overlast die de bordelen ver-
oorzaakten? Wat zegt zoiets over
de verhoudingen in die tijd?
zal opvoeren. Ter lering én ver-
maak : een toneelbelevenis die de
historische sensatie compleet zal
maken.
Na de voorstelling is er gelegen-
heid om te borrelen in de bar
van Parnassils.
Tijd : zaterdag 5 april om 14.30 uur
Plaats: ParnassJJs, Kruisstraat 201, Utrecht
Toegang: ff 10,-voor leden, niet-leden
ff 15,-
U kunt zich voor deze middag telefonisch
opgeven bij de fam. De Wit, tel.:
030 - 2617274 in de week van 3 tym 15
februari van 19.00 tot 20.00 uur s'avonds.
Verhalen roepen vragen op en
aan de hand daarvan kunnen we
proberen het verleden te recon-
strueren. Verhalen mogen ons
ook ontroeren of aan het lachen
maken. Dr.'t Hart zal trachten in
zijn voordracht het verleden voor
U te doen herleven aan de hand
van diverse "petites histoires".
Na de lezing volgt een voorstel-
ling van een "instanttheater"-
groep die een speciaal voor deze
gelegenheid gemaakt stuk voor U
Lezing en toneel o\er dagelijks
leven Utrechters
Op zaterdag 5 april organiseert
de Ver. Oud-Utrecht i.s.m. het
Historisch Platform en de
aluinnivereniging VIGU (Vrien-
den Instituut Geschiedenis
Utrecht) een bijzondere middag
in Parnassi2s, hel internationaal
en cultureel centrum van de
Universiteit Utrecht aan de Kruis-
straat 201.
Bijzonder hoogleraar Utrecht-
13
januari/Jebruari 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 16-
Een hampdorp hij het fort Fectio
In 1995 en 1996 vond er te Vechten in de gemeente Bunnik een opgraving
plaats langs de snelweg Al2, uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Oud-
heidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort. Hierbij is direct ten noorden van
het 19de eeuwse fort De Burg een gedeelte van een vicus of kampdorp opge-
graven. Dit dorp is in de eerste eeuw van onze jaartelling aan de oostzijde van
het castellum Fectio, langs de linker Rijnoever ontstaan. De oostelijke begren-
zing is reeds in 1991 in de vorm van een restgeul van een rivier en een aarden
wal teruggevonden in de buurt van de huidige Achterdijk. Eerdere opgravin-
gen van het kampdorp vonden in 1938 plaats. Een groot deel van de vicus is
destijds verdwenen door de aanleg van het 19de eeuwse fort De Burg.
aarde gestort waardoor een opho-
ging werd gerealiseerd van onge-
veer 80 cm. Hierop heeft vanaf
het laatste kwart van de eerste
eeuw bewoning plaatsgevonden 3.
Van deze tweede bewoningsfase
is alleen de onderkant van het
woonniveau gedeeltelijk bewaard
gebleven in de vorm van een
geëgaliseerde puinlaag.
Deze twee fasen van bewoning,
gescheiden door een kleiige,
practisch vondstloze ophogings-
of overstromingslaag, zijn ook
stroomafwaarts, bij het castellum
in Utrecht gevonden. De gebeur-
tenissen lijken dus niet tot Fectio
beperkt te zijn geweest.
Naarmate de opgraving oostelij-
ker kwam, werd steeds jonger
materiaal gevonden. In het
hoogst onderzochte vlak bij de
Achterdijk komt Romeins materi-
aal uit de derde eeuw voor.
Daarmee lijkt er een bewonings-
continuïteit voor de tweede
bewoningsfase te zijn vanaf het
einde van de eerste eeuw lot in de
derde eeuw. Het gebrek aan
middeleeuws materiaal lijkt er
voorlopig op te wijzen dat het
gebied, zowel de vicus als het
castellum, na de Romeinse perio-
de aan het einde van de derde
eeuw is verlaten 't.
maar door een naar het noorden
stromende voorganger^. Deze
was in de Romeinse tijd niet meer
actief maar kon blijkbaar nog wel
als begrenzingssloot van de vicus
dienst doen.
Op een zich enigzins boven het
omringende landschap verheffen-
de stroomrug hebben zich op de-
ze plek in het tweede kwart van
de eerste eeuw mensen gevestigd.
De eerste bouwfase van het be-
lendende castellum valt aan het
begin van de eerste eeuw in de re-
geringsperiode van keizer Augus-
tus. Het dorp moet dus al snel na
de bouw van het castellum Fectio
zijn ontstaan. Dit castellum dien-
de als steunpunt of uitvalsbasis
voor de Romeinse veroverings-
tochten in het vrije Germania.
Nadat keizer Claudius in 47 na
Christus de Rijn als definitieve
rijksgrens aanwees, zal het fort
opgenomen zijn in de reeks van
forten die rond deze tijd langs de-
ze rivier werden gebouwd.
Het kleine percentage inheems
vaatwerk in het kampdorp wijst
erop dat hier geen sprake is van
de aanwezigheid van eerdere be-
woning: pas met de komst van
de Romeinen is hier een neder-
zetting ontstaan. Verrassend is
dat de rivierafzettingen waarop
dit dorp is ontstaan niet door de
ongeveer in NO-ZW richting er-
langs stromende Rijn zijn afgezet,
Overstroming
Overstromingen van de Rijn
uit de eerste eeuw hebben de be-
woners uit hun vicus verjaagd en
hebben tevens het grootste ge-
deelte van de pre-Flavische (tot
70 AD) bewoningssporen opge-
ruimd. In een door de overstro-
ming afgezet zandpakkel wordt
slechts verspoeld materiaal, dat
bij deze eerste bewoningsfase
hoort, aangetroffen. Door deze
gebeurtenis werden de vicani (be-
woners van de vicus) voorzichti-
ger, want een tweede bewonings-
fase lieten zij voorafgegaan door
ophogingsactiviteilen. Daartoe
werden op regelmatige afstanden
smalle perceelgreppels ongeveer
haaks op de rivieroever gegraven.
In een aantal greppels zijn paal-
sporen aangetroffen van wat mo-
gelijk grondkeringen zijn ge-
weest. Binnen de begrenzingen
van deze grondkeringen werd
Vondsten
Hoewel er een aantal stand-
greppels gevonden zijn met res-
ten van houten palen erin zijn de-
ze greppels meestal te lang - soms
zijn ze te volgen over een afstand
van meer dan 40 meter - om tot
een huis te behoren. Bovendien
zijn er geen middenstaanders
en/of tussenwanden gevonden
die de daken hadden moeten dra-
gen. We hebben daarom met per-
14
LA.
van der Tuuk <
januari/jebruari 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 17-
:l o M E I N E
IN
opgraving 1995-1996
restgeul
250m
I I I I I 1
ceelafscheidingen te maken.
Slechts in één geval is een aantal
individuele paalsporen mogelijk
als een gebouw te inteqjreteren.
Verdere aanwijzingen voor
bouwwerken zijn gevonden in de
vorm van een tufsteen-opslag en
een grote hoeveelheid leisteen.
Gezien de enorme hoeveelheid
smeedslakken die in dit deel van
de vicus zijn gevonden mogen we
ervan uitgaan dat er vele smeed-
activiteiten hebben plaatsgevon-
den. Een ovaalvormige structuur
van de tijd wel meer van dergelij-
ke vondsten gedaan. De bekend-
ste is een vondst uit 1867 waarop
de naam van het castellum Fectio
voorkomt.
Afgedankte, soms gerepareerde
wijnvaten deden dienst als
schachtbeschoeiing van water-
putten. De vaten zijn vooral inte-
ressant, omdat er zich een aantal
stempels op (en in) bevinden.
Een aantal stempels zullen huis-
merken zijn, in andere stempels
met concentraties smeedslak mag
mogelijk beschouwd worden als
een smeedhaard.
Van de vele vondsten die gedaan
zijn, vallen in de eerste plaats
twee votiefstenen en een aantal
houten waterputten te melden.
Een van deze stenen is door een
zekere G.Iulius Respectus gewijd
aan de moedergodinnen 5. Op de
andere steen, die slecht is gecon-
serveerd, is geen tekst meer te on-
derscheiden. Er zijn in de loop
15
januari/februari 1997
UTRECHT
-ocr page 18-
Een kampdorp bij
het fort Fectio
Vleuten
Het is altijd interessant wan-
neer een onderzoek op basis van
bestaande gegevens tot conclusies
komt die diametraal staan ten op-
zichte van de gangbare opvattin-
gen. Meestal doet de nieuwe hy-
pothese veel stof opwaaien en
blijkt helaas vaak net zo min kei-
hard te bewijzen als de oude.
J.H.J. Joosten beweert in het sep-
tembernummer van 'Historische
Kring Vleuten De Meern Haarzui-
lens' dat de plaatsnaam Fletione
op de Peutingerkaart niet slaat op
Vechten, zoals nu algemeen
wordt aangenomen, maar op
Vleuten.
De vierde-eeuwse Peutingerkaart
is een Romeinse reiskaart en de
oudste kaart van ons gebied. De
kaart bestaat uit een lange smalle
rol, waar de noord-zuid afstan-
den sterk zijn ingekort. Door
middel van plaatsnamen en hun
onderlinge afstand geeft de kaart
de Romeinse reiziger een mooi
handvat om door deze gebieden
te reizen.
Het gebied van de Bataven be-
vindt zich op de kaart tussen de
rivieren Rhenus en Patabus. Het
Utrechtse is vertegenwoordigd
met enkele plaatsnamen, waarvan
Levefanum wordt geïdentificeerd
met het tegenover Wijk bij Duur-
stede liggende Rijswijk, Fletione
met Vechten en l^urum met
Woerden.
Taalkundig lijkt Fletione veel op
Vechten, maar bij het Romeins
castellum bij Vechten zijn vond-
sten gedaan, die aangeven dat dit
castellum recht zou hebben op
die naam. Waarschijnlijk heeft de
16de-eeuwse kopiist een schrijf-
fout gemaakt en had hij 'Fectione'
moeten schrijven. Joosten is het
daar niet mee eens. Door middel
van de Peutingerkaart en een Ro-
is de naam van de keizer, zoals
Caligula (de gulle gever van de
wijn?) te herkennen ^. Dergelijke
tonnen met huismerken waren in
dit gebied al eerder gevonden.
Ook in Utrecht is in de westelijke
Romeinse vicu.s een dergelijke
waterput gevonden 7 Een grote
concentratie waterputten is mo-
gelijk in verband te brengen met
de reeds genoemde smeedacii\i-
teiten. Vermeldenswaard is voorts
een puntgaaf geconserveerde
bronzen rantsoenpan, die in een
van de hiervoor genoemde water-
putten werd aangetrollcn en een
ware muntschat van 48 denarii,
geslagen tussen 139 BC en 74
AD, bevatte.
zuidelijke deel van de vicus ge-
woond werd en moeten deze nog
binnen hel l^de eeuwsc fort De
Burg gezocht worden.
I.De auteur dankt drs. W.A.M. Messing
en de overige medewerkers van de
ROB te Amersfoort voor fiun belange-
loze medewerking en in het bijzonder
drs W.K. Vos voor zijn hulp met het ar-
tikel.
2. H.J.A. Berendsen en S.L. Wynia 'Oude
rivierlopen rond het Fort te Vechten'
lussen Rijn en Lekll, 3 (1993) 17-23.
3. De archeologen van de ROB interprete-
ren deze ophoging als antropogeen.
De fysisch-geograaf dr. H.J.A. Berend-
sen is echter van mening dat we met
een door de rivier afgezette ophoging
te maken hebben. Ook in Utrecht is
een ophogingslaag uit deze periode op
beide manieren geïnterpreteerd.
4. Voor zover er post-Romeins materiaal
is gevonden is dit nog niet geanaly-
seerd.
5. De tekst op de steen luidt: MATRIBUS
SACRVM G.IVLIVS RE5PECTU5 PRO SE
ET SVI5. V(otum) S(olvit) L(aetus)
L(ibens). M(erito).
6. Een tweede afdruk van exact hetzelfde
stempel is bij opgravingen in Valken-
burg teruggevonden. De tekst luidt:
CCAE.AUG.GER.
7. J. de Groot, 'Zur Siedlungsgeschichte
der Stadt Utrecht' in: Festschrift für
August Oxé
(Darmstadt 1938) 210-220,
speciaal 218.
Tot slot
De hooggespannen verwach-
tingen om een deel van de ooste-
lijke vicus en mogelijk een be-
graafplaats vrij te leggen zijn niet
helemaal uitgekomen. Het lijkt er
meer op dat een 'buitengebied'
van de vicus, aan de oever van de
rivier, is aangesneden. De \'ele
sporen van perceelscheidingen en
afvalkuilen, alsmede de losse
vondsten maken wel duidelijk,
dat de kern van de vicus niet ver
weg is. Mogelijk zijn deze per-
ceelgrenzen voortzettingen van
de percelen waarop in het meer
Bronzen
rantsoenpan
Foto: ROB,
Amersfoort
16
januari/febiuari 199 7
UTRECHT
-ocr page 19-
A F E L
VAN
DE LEEST
mende druk op de dijken. Een
rapport in augustus van dat jaar
had al gewaarschuwd voor scheu-
ren in een bepaald dijkperceel,
maar dit slechte nieuws had Pro-
vinciale Staten nooit bereikt. In
december gebeurde het onvermij-
delijke; de dijk verschoof en 10
miljoen kubieke meter water
stroomde terug in de droogmake-
rij. Het werk kon overnieuw be-
ginnen, maar uiteindelijk werd
de polder toch drooggemalen.
Nog steeds is dat stuk dijk een
zorgenkindje van het waterschap:
onlangs nog is de dijk ingrijpend
versterkt.
was van Biltse katholieken duur-
de voort: heeft de school in het
eerste jaar 50 leerlingen, drie jaar
later is dat aantal meer dan ver-
dubbeld. In 1937 zitten de in-
middels 157 leerlingen opge-
propt in vier lokalen en is
opnieuw een uitbreiding van het
gebouw gewenst. Ook de verwar-
ming is hard aan vervanging toe.
Ook na de Tweede Wereldoorlog
blijft het leerlingaantal groeien.
Dat is de reden dat ook in de ja-
ren zeventig en tachtig diverse
verbouwingen en uitbreidingen
plaatsvinden.
meins reisboek uit die periode
'wandelt' hij de plaatsen af die op
de kaart staan. Telkens berekent
hij de werkelijke afstand, mede
met behulp van schattingen van
de omwegen die in de Romeinse
tijd moesten worden gemaakt
langs de sterk meanderende rivie-
ren, en vergelijkt die met de af-
stand volgens de Romeinse kaart.
Dat leidt tot de conclusie, dat Fle-
tione niets anders kan zijn dan
het castellum bij De Meem.
Uiteraard is ook zijn bewijsvoe-
ring niet waterdicht: diverse ma-
len moet hij zijn berekeningen
niet van plaats tot plaats, maar
van (hypothetisch) kruispunt tot
kruispunt maken. Bovendien ver-
schuift niet alleen Fletione van
plaats, ook Laurum blijkt in zijn
optiek niet Woerden te zijn, maar
Nieuwerbrug. Daar is echter
nooit een Romeinse nederzetting
gevonden. Zo roept ook deze
nieuwe interpretatie weer vele
nieuwe vragen op.
De Bilt
Opeens lijkt het onderwijs in
het middelpunt van de belang-
stelling te staan. De historische
vereniging van Bunschoten
plaatst in haar tijdschrift de
schoolherinneringen van een ou-
de bewoonster, de historische
kring in Veenendaal wijdt een ge-
heel nummer van haar tijdschrift
aan de diverse scholen in die
plaats, terwijl ook in de tijdschrif-
ten van De Ronde Venen en De
Bilt de geschiedenis van een
school wordt beschreven.
Voor De Bilt is dat de St. Theresia
van Lisieux-school, beschreven
door H. de Groot. Als in de jaren
twintig het aantal katholieke ge-
zinnen rond De Bilt, Den Dolder,
Bilthoven en Maartensdijk blijkt
te groeien, denkt men aan de
stichting van een nieuwe pa-
rochie. Een stuk land wordt aan-
gekocht voor de bouw van een
kerk, een pastorie en een school.
De gemeente werkt echter de
stichting van een bijzondere
school tegen waardoor het tot in
1925 duurt voordat de eerste
steen kan worden gelegd. De aan-
Mijdrecht
P. Grundmann doet in de
Proostkoerier van september
1996 een watersnoodramp uit
1874 uit de doeken. In die perio-
de was men bezig in het gebied
van de Ronde Venen de laatste
grote plassen droog te malen. De
maatschappij die dit werk uit-
voerde stond onder leiding van
J.G. de Voogt, niet alleen burge-
meester van Mijdrecht en Wilnis
maar ook lid van Provinciale Sta-
ten, de subsidiegever. In 1874
was de dijk rondom de nieuwe
droogmakerij gereed en kon het
malen beginnen. Nadat bijna 4
meter water was weggemalen,
bleek zwaar weer op komst. Gro-
te regenval zorgde voor een stij-
ging van het water en een toene-
17
F. Vogelzang
januari/jebruari 1997
UTRECHT
-ocr page 20-
De 'ondeugd' van dominee Buddingh
Het dorp Driebergen omstreeks 1800.
Een boerendorp, met amper 450 inwoners, inclusief de 'zeven man en een
paardenkop' van de naastgelegen buurtschap Rijsenburg. Het middelpunt
was de kleine dorpskerk, met aan de overkant van de 'landstraat op Utrecht'
de herbergen 'De Prins van Oranje (voorgrond rechts) en 'Het Wapen van Drie-
bergen' (achtergrond, midden). Tegenover de kerk, tussen beide herbergen in
- doch op deze prent door de grote inrijschuur aan het oog onttrokken -
de pastorie van dominee Buddingh, in de Franse tijd een veel besproken doch
weinig geacht man.
zicht op de pastorie laat informe-
ren of dominee nog even terug
wil komen om de vergadering,
naar goed gebruik, met gebed te
sluiten (dat doet-ie natuurlijk
niet) gaan de ouderlingen en dia-
kenen die avond onverrichter za-
ke uiteen. Maar de kous is daar-
mee niet af. Nog lang niet...
Toen de brave dominee Henricus
van Wijck in 1789 het moede
hoofd voorgoed ter ruste legde,
had hij de gemeente van Drieber-
gen 55(!) jaar gediend. Hij werd
in het ambt opgevolgd door de
jonge proponent Steven Adriaan
Buddingh, die z'n theologische
kennis had opgedaan aan de uni-
versiteit van Harderwijk. Tijdens
zijn bevestiging als predikant van
Driebergen hadden de verzamel-
de gelovigen te horen gekregen
dat ze voortaan een heel andere
man op de kansel en over de
vloer kregen dan ze gewend wa-
ren geweest. Maar daar was nie-
mand van ondersteboven, het
zou ook wel heel mal zijn geweest
als zo'n jonge, vlotte vrijgezel
niet anders dacht en sprak dan
een 76-jarige grijsaard. Nee, 'ge-
reformeerd' Driebergen vond dat
best, al verwonderden velen zich
al gauw over zijn vlotte handel en
wandel binnen de gemeente. Dat
hij graag een goede grap vertelde,
a la bonheur, maar een gewaagde
grap? Dat hij nog wel eens ver-
keerde in de plaatselijke herber-
gen, dat was tot daar aan toe,
daar woonden ook schapen die
hij had te hoeden. Maar zijn vrij-
moedige benadering van de daar
aanwezige dienstmaagden...
Erger nog werd het toen de domi-
nee zich ontpopte als een revolu-
tionair, die de Bataafsche Vrijheid
met lust omarmde, en zich bin-
nen de kortste keren opwerkte
Een vroege zomeravond, 13 mei
1802. In het zeskantige dorps-
kerkje is de Driebergse kerken-
raad in vergadering bijeen, 't Zal
maar een korte vergadering zijn,
want er is maar één agendapunt,
de afhandeling van een routine-
kwestie - het afsluiten van de dia-
conie-rekening met de 'afgegane
diacon' H. Floor. Dat neemt in-
derdaad niet veel tijd in beslag,
en ds Buddingh denkt de verga-
dering al weer snel te kunnen be-
sluiten. 'Ach dominee, nog even
dit'. Ouderling Van Laar heeft
nog iets op z'n hart. Hem is ter
ore gekomen dat een aanstaande
bruid (de datum voor het kerke-
lijk huwelijk is al aangevraagd) al
flink zwanger is. Dat kan zo niet
passeren, en hij stelt voor de
vrouw in kwestie stante pede in
deze vergadering uit te nodigen,
teneinde haar ernstig te onder-
houden en te ondervragen aan-
gaande het vaderschap. Ds Bud-
dingh verschiet van kleur en wil
het onderwerp wegwuiven: er is
niets van waar. De bruid in kwes-
tie is - zo drukt hij het uit - 'zo
mager als een hond' en boven-
dien acht hij de vergadering al ge-
sloten. Maar de ouderlingen en
diakenen houden aan: hier en nu!
Met kwaaie kop staat de dominee
op, beent de kerk uit en slaat de
kerkdeur achter zich dicht. De
kerkenraadsleden zitten daar niet
mee, ze hadden zo'n reactie wel
verwacht, maar zijn vastbesloten
hun zin door te zetten. En aldus
wordt koster/schoolmeester Lof-
feit naar de overkant gestuurd,
naar de pastorie. Want de zwan-
gere bruid is... de inwonende
dienstmaagd van dominee Bud-
dingh en ze zal eerstdaags gaan
trouwen met... jawel, met domi-
nee Buddingh!
Beteuterd komt de koster na een
minuut of vijf terug, de a.s. domi-
neese wenst niet te verschijnen.
Ze heeft dat ook duidelijk gezegd.
De meid van de dominee kan al-
tijd aardig uit haar woorden ko-
men, dat is in Driebergen wel be-
kend. Maar ja, ze is als Haagse
dame dan ook 'in meer dan één
opzicht een mensch van meer
dan gewoonen stempel', zo heeft
ds Buddingh eens geschreven.
Haar boodschap aan de kerken-
raad getuigt ook nu weer van hel-
dere woordkeus. Loffelt citeert
(en zo wordt het ook genotu-
leerd) : 'Zegt tegens den kerken-
raad uit mijn naam dat ik wat in
haar scheyt, en dat ze mijn gat
kunnen kussen, zegt haar dat!'
Daar is geen woord Frans bij...
Nadat de kerkenraad koster Lof-
felt nog eens met uitgestreken ge-
18
Dick Steenwijk
j anuar i/Jehr uar i 199 7
UTRECHT
-ocr page 21-
DE PLEK
digde zich achteraf nog wel over
'de vroege ontbinding' van zijn
vrouw, die - het zijn z'n eigen
woorden - 'acht maanden en zes
dagen te vroeg in het kinderbed
was gekomen'. Voor de kerken- 't Dorp
raad was het teveel van het goede Driebergen
(de bekende druppel), en in een Afbeelding uit
schrijven aan de classis, waarin Bultliuisen
de bezwaren tegen Buddingh Bendorp:
breed werden uitgemeten, ver- Vad. gezichten,
langde de kerkenraad 'te mogen 1788.
burgerlijke taken op zich nam.
Maar juist op het 'herder- en le-
raarschap' van Buddingh viel zo-
veel aan te merken...
Het is niet de bedoeling van dit
artikel heel de groezelige was van
de heer en mevrouw Buddingh
buiten te hangen. Voor wie alvast
de afloop weten wil: het huwelijk
werd op de geplande datum ge-
sloten. Ds Buddingh verontschul-
tot secretaris van het plaatselijk
bestuur (1798-1802). Daar was
Driebergen - indertijd ook al eens
gecombineerd met Rijsenburg -
slecht over te spreken. Dat de
'overigheid' moest worden ge-
hoorzaamd, dat sprak vanzelf,
maar met zoveel enthousiasme als
de dominee aan de dag legde? En
als die nou maar z'n herderlijke
taak goed vervulde, dan was het
nog tot daar aan toe dat hij ook
19
januari /je b ruar i 1997
UTRECHT
-ocr page 22-
De 'ondeugd' yan dominee Buddingh
raad mee: 'Laat ze de zevenboom
gebruiken'. Met rood hoofd en
zwaar gemoed keerde de arme
vader huiswaarts. Schande! In het
weerwoord van Buddingh lichtte
de dominee 't nader toe - een
wijd en zijd verbreid middel, de
zevenboom stond niet voor niets
bij alle boeren in de tuin... (ze-
venboom= jeneverbes).
In hun bewering dat het moreel
in Driebergen omstreeks 1800 te
wensen overliet, spraken kerken-
raad en dominee elkaar niet te-
gen. Maar wel zocht de een bij de
ander de oorzaak. Buddingh weet
het aan kwade inborst en driften
van achter de koeien en schapen
opgevoede mensen, die hij toch
nog zo dikwijls 'tot teugel' was
geweest. De kerkenraad zag de
predikant zelve als de grote boos-
doener, die '...door zijn voorbeeld
eene deur opende voor alle onrij-
nigheid en hoererij die thans in
onze gemeente meer dan ooit
plaats heeft'. Had nog niet on-
langs een jongeman (een aan-
staand lidmaat) een proces aan
z'n broek gekregen 'in cas van de-
floratie' van z'n buurmeisje van
de Hoendersteeg?
Uit het verweerschrift van Bud-
dingh blijkt ook dat in zijn tijd
het vastenavond vieren in Drie-
bergen nog in zwang was. Zich
beklagend dat hij - om welke re-
den dan ook - al jaren geen
dienstmeid meer kon krijgen, leg-
de hij uit dat hij in arren moede
zich genoodzaakt had gezien 'ee-
ne mensch van meer dan gewone
stempel' in zijn dienst te nemen
(zijn hiervoor reeds geciteerde
bruid). Maar ook zij had helaas
bloot gestaan aan debauche (vuil-
spuiterij) en paskwillen (spotlied-
jes), zoals op een avond, toen hij,
Buddingh, zich nog wel in zeer
ordentelijk en geleerd gezelschap
bevond. Een stel brooddronken
jongekerels had de hele avond
lang om de pastorie gerumoerd
'hetgeen men op zijn boersch een
vastenavondpartij noemde'.
Hier en daar zullen de bezwaarde
Driebergenaren - op vijf na
schaarden zich alle manslidmaten
achter het 'ontbindingsverzoek'
van de kerkenraad - in hun getui-
genissen de 'mis-daden' van Bud-
dingh wel wat erg zwaar hebben
aangezet. Maar Buddingh had,
ondanks zijn wijdlopige verdedi-
gingen, ook bij de classis geen
poot meer om op te staan. Die
classis schorste hem dan ook in
de bediening van zijn ambt, de
provinciale synode was 't er mee
eens. Driebergen mocht uitzien
naar een andere zielenherder, en
vond die in de Werkhovense pre-
dikant Johannes Amoldus Pluij-
gers.
20 oktober 1803 schudde Bud-
dingh het stof van zijn voeten:
met vrouw en zijn ruim één jaar
oude zoontje keerde hij Drieber-
gen voorgoed de rug toe. Hij
kreeg het heilig kruis na en ...
goede papieren mee. Het notu-
lenboek van de kerkenraad bevat
de aantekening "De kerkenraad
voeld geene zwarigheid om het
verzoek van ds S.A. Buddingh in
te willigen en hem getuigenis te
geven van onberispelijk gedrag,
voor zoveel bekend is, sedert zij-
ne dismissie tot zijn vertrek toe."
Het gezin Buddingh reisde naar
Holland, naar het dorp Kage.
Daar vatte Buddingh de in Drie-
bergen gebroken draad weer op:
hij deed er al spoedig zijn intrede
als predikant...
worden ontbonden en ontheven
van zulk eenen voorganger, die in
zijn betrekking als leraar aan deze
plaats gene de minste nut kan
aanbrengen...'
Tegelijkertijd werd alle geschut in
stelling gebracht, werden alle mo-
gelijke koeien uit de sloot gehaald
en links en rechts getuigenissen
afgelegd over de onheilige handel
en wandel van Buddingh. Via
woord en weerwoord ontstond
een dik 'dossier Buddingh' bij de
classis (RAU-Classis Rhenen/-
Wijk, inv.nr 22). Met voorbijgaan
aan de eigenlijke affaire bieden de
ingediende stukken aardige door-
kijkjes op de dorpssamenleving
rond 1800, en worden en passant
ook wat historische nieuwsfeiten
aan onze kennis toegevoegd.
Nooit geweten dat in begin 1795
het dorp Driebergen vol zat met
franse soldaten (een cantonne-
ring van wel 400 man), en dat er
zelfs enige tijd een veldhospitaal
moet zijn geweest. En passant
wordt kennis aangereikt over een
vrij algemeen toegepast middel
om ongewenste zwangerschap-
pen te beëindigen: de ze ven-
boom.
Zie het getuigenis van de wagen-
maker Comelis van Eist, wiens
dochter in 1795 dienstmeid bij
ds Buddingh was. Bij de dominee
waren franse officieren ingekwar-
tierd, en 't ging er lustig toe! Van
Eist haalde daarom zijn dochter
voor alle zekerheid mooi naar
huis, waar hij haar op zolder 'ver-
stak'. Maar al spoedig werd ze
door franse soldaten teruggehaald
naar de pastorie. Waarop Van
Eist zich opnieuw met de domi-
nee verstond, die hem verzekerde
dat er niets onbehoorlijks met z'n
dochter gebeurde. Maar voor het
geval dat gaf Buddingh een goede
20
j anuar i /Jeb ruar i 19 9 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 23-
B
•IE K E N S C H O
U W
W.H. de Beaufort
Vorig jaar is in het septem-
ber/oktobernummer (86, 1995,
100-104) van dit tijdschrift een
artikel verschenen van de hand
van Elio Pelzers over Willem
Hendrik de Beaufort (1881-
1976).
Diegenen onder u, die nieuws-
gierig zijn geworden naar het
leven en werken van deze na-
tuurbeschermer, worden thans
op hun wenken bediend. De in
het artikel aangekondigde biogra-
fie is inmiddels verschenen.
Dit boek is zowel chronologisch
als thematisch van opzet. Het eer-
ste hoofdstuk bevat een overzicht
van het leven van De Beaufort,
met enige genealogische gegevens
over de familie. Daarna worden
in een drietal hoofdstukken de
belangrijkste elementen uit het
leven van De Beaufort besproken:
natuurbescherming, jacht en de
bosbouw. Deze thema's worden
uiteindelijk geïntegreerd in de
twee slothoofdstukken over het
beheer van de landgoederen van
de familie en de betekenis van
W.H., zoals hij familie- en vrien-
denkring werd aangeduid.
Juist de combinatie van verschil-
lende soorten activiteiten van De
Beaufort en het feit dat hij zo
nauw betrokken was bij vele or-
ganisaties, maken zijn leven wer-
ken. Zo stond W.H. mede aan de
wieg van Het Utrechts Land-
schap, maakte hij deel uit van het
bestuur van de Vereniging tot Be-
houd van Natuurmonumenten in
Nederland en van de Nederland-
se Bosbouwvereniging. Het boek
geeft zo een goede indruk van de
omgeving waarin natuurbescher-
mers in het begin van deze eeuw
elkaar vonden.
haar aartsbisschop, maar deze
werd door Rome niet erkend en
zelfs geëxcommuniceerd. De
Oud-Bisschoppelijke Cleresie
ging op eigen houtje verder. Lan-
delijk telt de kerk circa 8000 pa-
rochianen, waarvan een relatief
groot deel in Utrecht en in de
Noord-Hollandse badplaats Eg-
mond aan Zee. Het archief omvat
de volgende parochies: St. Gert-
rudis, St. Marie achter Claren-
burg, St. jakobus, St. Marie op de
Kamp en St. Nicolaas.
(AvdZ)
J.G. Riphaagen, Inventarissen van de ar-
chieven van de Oud-Katholiel<e parochies
in de stad Utrecht en van het Collegium
Pastorum Ultrajectensium,
Gemeentelijke
Archiefdienst Utrecht, Utrecht 1996,
165 p., prijs ƒ 20,-. ISBN: 90-73190-12-6.
E. Pelzers, W.H. de Beaufort (1881-1976),
natuurbeschermer, bosbouwer en jager.
StichtingTreekerElk 1996, nip.
Het boek, dat ƒ 27,50 kost, kan alleen
besteld worden via 't Schoutenhuis (het
rentmeesterskantoor dat De Beaufort op-
richtte). Postbus 13,3930 EA Wouden-
berg, 033 - 286 11 66.
(JL)
Euterpe 100 jaar
Een ordinaire ruzie was de
aanleiding. Vrijdag 24 juli 1896
besloten negen deftige heren, uit
onvrede en ergernis over het be-
stuur van mannenkoor Fidelio,
een eigen mannenkoor op te rich-
ten. Resultaat was het Utrechtse
mannenkoor Euterpe, dat in
1996 haar honderdjarig bestaan
vierde met een boekje over haar
geschiedenis. Auteur is dirigent
(niet van Euterpe) en student
muziekwetenschappen Hans
Noyens, die uitgebreid geput
heeft uit oude verslagen van het
bestuur. Het boekje is verzorgd
uitgegeven, in eigen beheer.
(AvdZ)
Hans Noyens, Geschiedschrijving van
100 jaar Koninl(lijl( Utrechts Mannenl(oor
Euterpe.
Uitgegeven in eigen beheer,
Utrechtl996, 79p. Prijs;/20,-.
Oud-Katholiek
Begin jaren negentig werden
in verschillende etappes de ar-
chieven van de Oud-Katholieke
parochies in Utrecht bij het
Utrechtse gemeentearchief in be-
waring gegeven. De Oud-Katho-
lieke kerk dankt haar ontstaan
aan het schisma van 1723. Het
Utrechtse kapittel koos toen
priester Comelis Steenoven tot
21
januari /Je br uar i 1997
UTRECHT
-ocr page 24-
IVluus &
IJzerman
makelaardij
heeft hart voor
'Oud-Utrecht'
Aan- en verkoopbegeleiding
Taxaties
Hypotheken
Verzekeringen
Ttaditie, tijdschrift
over tradities en
trends
Je eet van een bord, je
begroet iemand door je
rechterhand uit te steken, je
viert je verjaardag. Zo doet
iedereen het en niemand
denkt er over na. Het lijkt wel
alsof het nooit anders is
geweest. Het zijn tradities die
van ouders op kinderen over gaan. Er zijn ook
gebruiken die pas kort bestaan. Bijvoorbeeld de
gewoonte om iemand te feliciteren via een ad-
vertentie in de krant. Een paar mensen beginnen er
mee, het wordt een modeverschijnsel, een trend.
Over al dit soort oude en nieuwe gebruiken en
gewoonten is te lezen in het tijdschrift: Traditie,
tijdschrift over tradities en trends.
Het laat op een
heldere en levendige manier zien hoe achter de
gewoonste dingen vaak een fascinerende wereld
schuil gaat.
Traditie, tijdsctirift over tradities en trends is een
toegankelijk geschreven tijdschrift dat vier keer per
jaar verschijnt. Het is rijk geïllustreerd in full-color en
wordt uitgegeven door het Nederlands Centrum voor
Volkscultuur. Een jaarabonnement kost ƒ 30,- of Bfrs
600.
Vraag een proefnummer aan bij tiet Nederlands
Centrum voor Vollfscultuur, Lucasbolwerlt 11,
3512 EH Utrecht {00-31-(0)30-2319997)
m
NVM
r
JSÊMuus & IJzerman
Telefoon 030-2J4 0008, Fax o}o-2}2 ig 70
Plompetorengracht 18, J512 CD Utrecht
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel: 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
-ocr page 25-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
adres
J >-D cn 5-
|og5
il»
jll
i
postcode
woonplaats
geboortedatum
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
i met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
D met ingang van het volgende jaar
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de geschiedenis en het heden van stad en
provincie. Het is met zijn artikelen, boekbesprekingen
en 'verenigingsnieuws' onmisbaar.
Het Jaarboek Oud-Utrecht is bekend om zijn boeiende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
®
Activiteiten o.a. op het gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
Wie hart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
A
Voor een gedegen advies in bedrijfsmatig onroerend goed.
verhuur-verkoop-taxaties-beleggingen-begeleiding
projektontwikkeling en herhuisvesting
Maliebaan 39a 3581 CC Utrecht 030-2 334 336
BEMIFORT
E L A A R S
J&BConseilB.V.
Rika Hopperlaan 17, 3584 GM Utrecht
Tel. 030 - 254 32 12, Fax 030 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU
o.m. restauratiefinancieringen en hypotheken
januari/jchruari 1997
OUD-UTRECHT
-ocr page 26-
oud-utrecht
hier
postzegel
plakken
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht
Oud-Utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de l<ennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
OUDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
IJ KONINKLIJKE BESCHIKKING
HOFLEVERANCIER
TAILORSSINCE 1850
|i»ai'tl''m Hl!! ■ «
ENE/
Crediet en effecten Bank
Herculesplein 5, Utrecht
-ocr page 27-
Utrecht
7 0c i (t a I ^ Cl i\ ^ n u lu lu e r 2
Tsofouno
1937 - 1943
Een Utrechtse
buurtsynagoge
Bij het afscheid
van C. Dekker
Interview
na 35 jaar Utrecht
Vingerhoeden
van Mariken Pieters
en Antonis van Gesteren
Register 1996
Op 20 september
j.l. nam prof. dr
C Dekker afscheid
als rijksarchivaris
en als hoogleraar
-ocr page 28-
Boeken over
UTRECHT,
stad en provincie,
hebben wij altijd
ruim in voorraad
GREEP Schilders bv
•    Restauratiewerken
•    Onderhoud
Eendrachtlaan 260
3526 LB Utrecht
Tel. 030-288 21 31
Broese Kemink
*;
boekverkopers aan de stadhuisbrug
utrecht 030-2313804
J U R R I E ni S
BOUW
Restauratiewerken
Nieuwbouw
Onderlioud
Aannemingsbedrijf
H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
Tel.: 030-2412 912
Fax: 030-2413 934
Llil\t\l Allluillilli'. (nllnnlsjni
■/7/j^-O. //, Uy,yr//.W/. o.?o 2//<y^ 6Yy
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
Wij drukken
ook
uw kosten
Bel ons voor een offerte
VOOR HET mooiste DRUKWERK
ff^
&>LIS^f4N
BOUW&VASTGCXD
CASPARIE UTRECHT
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-6956644
-ocr page 29-
:6'. jj ,r:
nr^.^C
-I?..\
JZ.
X
Colofon
Oud-Vtrecht
Tweemaandelijks tijdschrift
70e jaargang nr. 2
maart/april 1997
ISSN 1380-7137
Oud-Uircchl is een uitgave van de
Vereniging Oud-Utrechl, vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van
de l<ennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter: j.W. Lemaier
Secretariaat: Mw. J.C.M. Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht.
Penningmeester. P. Kroes
V kunt zich opgeven als lid van de vereni-
ging Oud-Utrecht door te schrijven naar:
Oud-Utrecht,
Pr. Hendriklaan 76,
3584 ER Utrecht.
De contributie bedraagt ƒ 54,= per
jaar (26-ƒ 30,=; 65+ƒ 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
P. Kroes.
Betaling contributie op giro 575520.
Redactie: M. Dolfin, B. van den Hoven
van Genderen, J.Leguyt,
M.C. van Oudheusden, P. Rhoen,
B. van Santen, M. van de Vrugl,
en A. van der Zeijden.
Retitic/ieüdre.s:
Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Vormgeving.- De Vormers, Utrecht
Druij: Casparie Utrecht
Oud-Vtrecht. Tweemaandelijks tijdschrift
verschijnt zes maal per jaar.
Deadline agenda volgende nummer:
20 april 1997, verschijningsdatum
Ijuni 1997.
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 1/4 of 3 Vi
inch floppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0 of 5.1).
Aanbevolen omvang tussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
noten zo beperkt mogelijk gehouden
moet worden. Het gebruik van tussen-
kopjes wordt aangeraden; illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Van de redactie
Het blad Oud-Utrechl is een uitgave van de Vereniging Oud-Utrecht en neemt naast allerlei artikelen
natuurlijk ook verenigingsnieuws op. De ene keer is dat meer dan de andere keer, afhankelijk van
wat er aan informatie aangeleverd wordt. Er is een hernieuwd streven van bestuur en redactie om
meer ruimte te creëren voor dit soort berichten en zo de leden en andere geïnteresseerden beter op
de hoogte te houden van wat er te doen is. In de planning
is opgenomen dat het blad altijd op of direct
na de eerste van de maand
bij u in de bus valt. Hoewel ieder onderdeel van het produktieproces
nauwgezet gepland wordt - van redactie via vormgevers tol aan de drukkerij - kan er af en toe een
kleine storing optreden, zodat het blad net één of twee dagen later dan gepland uitkomt en dat kan
betekenen dat een aangekondigde activiteit al geweest is. Vandaar dal belangrijke activiteiten ruim
van te voren aangekondigd worden. Deze maal is dat de voorjaarsledenvergadering die plaats zal
vinden op 10 juni.
Voorts is in dit nummer het register opgenomen, als altijd verzorgd door de heer van Antwerpen.
Daarvoor onze dank.
Inhoud
27
28
31
34
36
37
38
42 27
44
Van de redactie
Tsofouno 1937 -1943 Een Utrechtse buurtsynagoge
Henk Reinders
Bij het afscheid van C. Del<l(er Interview na 35 jaar Utrecht
Janna Leguyt en Albert van der Zeijden
Agenda
De plelc De heks van Oostbroek
E.A. Kamp
Van de leestafel
Vingerhoeden van Maril<en Pieters en Antonis van Gesteren
Herman F. Boon en Catherjne A. Langedijk
Gouddiefstal uit de Utrechtse Munt
JanJaap Luijt
Romeinen De bevoorrading van de Romeinse grensforten
M. van de Vrugt
Bijlage: Register 1997
R.P.M, van Antwerpen
maart/april 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 30-
Tsofomw 1937 -1943
Een Utrechtse huurtsynagoge
Wie zich als orthodoxe jood aan de regels wil houden, mag op sabbat (dat is
tussen de zonsondergangen van vrijdag en zaterdag) niet werken, rijden en
dragen. Lopen mag men tot 2000 el buiten de woonplaats, ongeveer 1400 meter.
Men mag wei kleding en sieraden dragen, maar bv. geen paraplu, tas of gebeden-
boek. Het gevolg hiervan is, dat trouwe synagogebezoekers die ook op werk-
dagen wel tot drie maal toe de synagoge bezoeken om te bidden, bij voorkeur
in de buurt van het gebouw gaan wonen. Wie op sabbat uit het eigen gebeden-
boek wil bidden, dient dit van te voren hebben gebracht.
Het aantal leden was toegenomen
tot 24 in 1792 toen men de gele-
genheid kreeg om de leegstaande
doopsgezinde kerk aan de Juffer-
straat (nu Springweg) 164 te huren en
als openbare synagoge in te wijden.
Het jaar daarna werd het houden
van particuliere diensten door het
stadsbestuur verboden. In 1796
kregen de joden volledige burger-
rechten: de Bataafse Republiek
was na Frankrijk het tweede land
dat deze belangrijke beslissing nam.
Dit wilde overigens nog niet zeg-
gen, dat daarmee de oude voor-
oordelen en achterstelling op tal
van terreinen in het openbare
leven van de baan waren. Wel
werd de vroegere macht van
de pamassijns over de joodse
gemeente beperkt en werd het
mogelijk om in eigen huis of in
een lokaal in de eigen woonbuurt
diensten te gaan houden. In Utrecht
werd deze mogelijkheid eerst 140
jaar later gebruikt.
In 1809 was het aantal joden in
de stad al tot 352 toegenomen.
Dit aantal groeide tot 659 in
1849. Van dit aantal woonden
slechts 3 personen in de buiten-
wijken. Deze wijken werden ge-
bouwd na het slechten van de
wallen tussen 1832 en 1837.
Het toenemen van de joodse
bevolking betekende nog geen
gelijke groei in de geloofsbele-
ving. De toenemende armoede in
de 19de eeuw en de opkomst van
de industrie werkten de arbeid op
de sabbat en andere joodse feest-
dagen in de hand. In de diamant-
industrie werd wel de sabbalsrusl
in acht genomen, maar Utrecht
kende deze tak van industrie niet.
De synagoge werd bouwvallig,
zodat er tijdelijk huisdiensten ge-
houden werden, totdat het herstel
Het joodse leefpatroon
Een dienst kan pas worden
gehouden, als er 10 of meer vol-
wassen mannen bijeen zijn. Ritueel
meerderjarig wordt elke jongeman
die op zijn 13e jaar bar-mit-zwah
oftewel zoon van het gebod wordt
tijdens een feestelijke dienst.
Een van de aanwezigen kan de
funktie van voorbidder, -lezer of
-zanger vervullen. De aanwezig-
heid van een rabbijn is niet vereist
en vrouwen hebben geen sabbats-
plicht.
De aanleiding om met een groep
gelijkgezinden een eigen synago-
ge in de woonbuurt te stichten
kan zijn de te grote loopafstand,
maar ook een verschil in opvat-
ting met het bestuur van de offi-
ciële synagoge. De meningen
kunnen uiteenlopen over bv.
orgelgebruik, of kunnen bestaan
uit persoonlijke wrijvingen.
De hoogte van de bijdragen voor
plaatsengeld of voor het vervullen
van een erefunctie tijdens de
dienst kan voor minder draag-
krachtigen een reden zijn om een
eigen bedehuis te stichten.
De synagoge is niet alleen bede-
huis en ontmoetingsplaats, maar
ook leerhuis en heet daarom
ook wel sjoel, een Jiddische
term, afgeleid van hel Duitse
woord Schule.
Omdat het verbod om te werken
ook voor de joodse feestdagen
geldt, zochten de joden meestal
werk bij geloofsgenoten of vestig-
den zij zich als zelfstandige, tus-
sen de uitersten van straatventer
tot zakenman of fabrieksdirecteur.
De joodse gemeente te Utrecht
Utrecht was de laatste van de
vier grote steden waar de joden
zich vrij mochten vestigen. Wel
was er in het naburige Maarssen
een joodse gemeente die sedert
1720 een openbare synagoge be-
zat. Omdat een aantal Maarssense
joden hun beroep in Utrecht uit-
oefende, lag het voor de hand dat
de pamassijns bij het bestuur van
deze gemeente een verzoek tot
vrije vestiging in de stad indien-
den. Dit gebeurde in het jaar
1788. Omdat de ideeën van de
Eranse Revolutie ook in onze ge-
westen weerklank vonden, stond
het stadsbestuur de vestiging toe,
mits men binnen de singels, dus
in de stad zou gaan wonen.
Een pas gevestigde joodse gemeen-
te begint, zoals te doen gebruike-
lijk, met een huissynagoge, omdat
de groep nog klein is. Ook in
Utrecht was de eerste vestiging in
een woning, nl. in die van l.E. van
Lier aan de Korte Nieuwstraat 12.
28
HenkReinders
maan/april 1997
UTRECHT
-ocr page 31-
Er ontstonden plannen om een
synagoge in de wijk te stichten en
daarom schreef de heer L. Engels-
man een brief mede namens an-
deren aan de pamassijns op 28
oktober 1937. Men verzocht om
twee seforiem (tora- of wetsrollen)
en een Aron Hakkodesj, d.i. een
heilige arke of wetsrollenkast, te
leen. Het bestuur schreef terug
dat men wel wilde medewerken
aan het houden van diensten in
Tuindorp, maar alleen als een
vereniging daarom verzocht.
Er werd een vereniging opgericht
met een voorlopig bestuur en 17
leden. Op 1 december vroeg deze
vereniging of chewre, of het be-
stuur van de grote synagoge een
of meer leden wilde afvaardigen
om de eerste dienst op 4 decem-
ber een officieel aanzien te geven.
Op die datum werd de dienst ge-
houden in de woning van de heer
M. Onderwijzer, Prof. Pullelaan
33. Hierbij fungeerde de heer
Onderwijzer als balkoure of voor-
lezer en de heer A. de Haas, die
het officiële bestuur vertegen-
woordigde, als sjelie-ech tsibber
of voorganger in het gebed.
Op 2 december had het kerkbe-
stuur van de joodse gemeente een
overeenkomst gesloten met het
voorlopige bestuur van de chewre.
Hierin stond o.a. dat twee Heilige
Wetsrollen met bijbehorende
mantels, omwindsels en een Jad
(handwijzer) ter waarde van
f 1000,- in bruikleen werden ge-
geven. De chewre diende zich aan
de reglementen van de grote ge-
meente en aan de aanwijzingen
van de opperrabbijn te houden.
Zoniet of hield men niet voldoen-
de diensten, dan verviel de in-
bruikleengeving.
Eveneens op 2 december werd
d.m.v. een advertentie in het Cen-
traal Blad voor Israëlieten in Neder-
land om steun 'in natura' gevraagd
in de vorm van torarollen, een
Estherrol, versiering voor torarol-
len, gebedskleden, die men omslaat
tijdens het gebed, een achtarmige
kandelaar en borden met het gebed
voor het koningshuis.
Tsofcnmo of Noordwaarts in 1937
In de jaren dertig werd ten
zuidwesten van het fort Blauwkapel
een buitenwijk. Tuindorp ge-
naamd, gebouwd, gelegen binnen
de gemeentegrenzen van Maartens-
dijk. Er trokken veel middenstan-
ders naar de nieuwe huizen, waar-
onder ook joodse Utrechtenaren.
Na verloop van tijd kwamen zij tot
de ontdekking dat een loopafstand
van ongeveer drie kwartier bij
slecht weer en voor bejaarden be-
zwaarlijk was. Wie zijn plichten
trouw wil naleven gaat op vrijdag
naar de avonddienst en op zaterdag
naar de ochtend- en middagdienst.
Ie synagoge Ne-           en de vergroting van het gebouw
derl. Isr. Gemeente in 1849 voltooid waren. De groei
Utrecht, Korte              van de gemeente noopte pas tot
Nieuwstraat U             nieuwbouw in de jaren twintig van
Foto; auteur               deze eeuw. Architect H. Elte ont-
wierp een nieuw complex met ken-
merken van de Amsterdamse School,
zij het met een Griekse entree.
Het nieuwe gebouw bood plaats
aan 230 mannen en aan 150 vrou-
wen op de galerij. Omdat op sab-
bat geen vuur gemaakt mag wor-
den, werden de diensten 's winters
in een bijlokaal gehouden met
ruimte voor 150 personen. In 1930
gaf de volkstelling in Utrecht een
aantal van 1101 joden aan.
29
maart/april 1997
UTRECHT
-ocr page 32-
Tsofouno 1937 -1943
Een Utrechtse huurtsynagoge
Na de feestdagen mocht men op
de sabbat over de zaal blijven
beschikken. Van de opgeheven
synagoge in Oudewater kreeg
men een torarol in bezit, vier par-
ticulieren gaven torarollen te leen
en de Hoofdsynagoge in Amster-
dam gaf een grote heilige arke in
bruikleen. Het aantal leden was
na twee jaar opgelopen tot 40.
Er waren enige wrijvingen met de
grote gemeente. Zo was de chewre
niet vertegenwoordigd bij het
150-jarig bestaan van de grote
synagoge en bij bar-mits-wah-
vieringen hield men geen rugge-
spraak met het synagogebestuur.
Op 11 augustus 1941 bericht Het
Joodsche Weekblad uit de notu-
len van de grote gemeente dat er
weer overleg komt. Het aantal leden
van de chewre is dan 60 en ook
niet-leden bezoeken de diensten.
De duitse telling van 1 oktober
1941   vermeldt in Maartensdijk
166 joden, waaronder 67 buiten-
landers.
Er was wel een commissie om
bouwplannen te maken, maar het
bleef bij plannen. In het boven-
vermelde Weekblad van 17 april
1942  staat een voorstel van het
synagogebestuur om de chewre-
sjoel tot wijksynagoge te bestem-
men voor de bewoners van Tuin-
dorp en de aangrenzende wijken.
Op 8 mei kreeg de huurtsynago-
ge deze hogere status en de heren
L Leefsma, L Engelsman, B. de Vries
en M. Onderwijzer van het chewre-
bestuur werden tot gabbaj of
bestuurders van de wijksynagoge
benoemd. De ambtenaren en het
zangkoor van de Springweg zou-
den waar nodig hun diensten
verlenen.
De vreugde onder de leden van
Tsofouno om als tweede synagoge
van de stad te worden be-
schouwd heeft nog geen jaar mo-
gen duren. Op 23 april 1943
werd aan de joden het recht ont-
zegd om in de provincie Utrecht
te mogen verblijven. Aan burger-
rechten van de joden had de be-
zetter geen boodschap. Bij de
volkstelling van 1947 lieten zich
in Maartensdijk nog maar 61 per-
sonen registreren, en van de 1866
joden die de stad Utrecht in 1941
telde, nog maar 381.
Omdat van de grote gemeente de
jaarverslagen uit de jaren denig en
veertig spoorloos zijn en van de
chewre geen reglement of notulen
bewaard zijn gebleven, was het
moeilijk om gegevens te verzame-
len. Dank zij de medewerking van
het stadsarchief, van enkele infor-
manten en met berichten uit jood-
se weekbladen kon een beknopte
geschiedenis worden vastgelegd.
Bronnen:
-      Beem, J. De Utrechtse synagoge, Nl-
GUN, Utrecht, 1986
-     Informanten; mevr. H. Romijn Luter-
aan te Utrecht; mevr. 5. Vorst te Ca-
pelle aan de Ussel en de heer M. de
Vries te Utrecht.
Op 5 december werd het voorlo-
pige bestuur aangevuld tot 5 leden
en definitief benoemd. Als naam
koos men Tsofouno, d.i. Noord-
waarts, duidend op de ligging van
de nieuwe wijk.
Het bezoek aan de huissynagoge
nam gestadig toe en toen in 1938
de hoge feestdagen naderden, die
altijd meer mensen trokken dan
een sabbat, zocht men naar een
grotere ruimte. De hoge feestda-
gen vallen in de maanden sep-
tember en oktober en betreffen:
Rosj Hasjana of Nieuwjaar, Grote
Verzoendag, het Loofhuttenfeest,
het Slotfeest en Simchath Torah
of Vreugde der Wet.
Willem \an Noortplein
De Hervormde gemeente had
omstreeks 1927 een dubbel pand
op de hoek van het Willem van
Noortplein en de Pieter Nieuw-
landstraat gebouwd als wijkge-
bouw voor verenigingswerk en
zondagsschool. Volgens het Nieuw
Israëlitisch Weekblad van 23 sep-
tember 1938 kon men voor de
hoge feestdagen en de tussenlig-
gende sabbatdagen de beschikking
krijgen over de grote zaal. Deze
zaal was gebouwd in de vorm van
een cirkelsegment met een gebro-
ken zijde van 16 m. aan de bui-
tengevelkant. De zijwanden wa-
ren 7,5 m. lang en de korte wand
aan de tuinzijde was een boog van
5 m. met 5 ramen. Halverwege de
zaal stonden twee smalle pilaren.
Men schutte voor de diensten een
rechthoekige ruimte af in het mid-
den van de zaal, met afmetingen van
ca. 6 bij 4 m. Omdat een vrouwen-
galerij ontbrak, zaten de vrouwen
achter een dik tule gordijn aan de
westkant, de heilige arke stond
aan de oostzijde bij de tuinkant.
Plattegrond wijk-
gebouw Willem
van Noortplein.
Gemeente Archief
Utrecht
I^^
30
®
maart/april 1997
OUD-UTRECHT
i
-ocr page 33-
Bij het afscheid van C. Dekker
Interview na 35 jaar Utrecht
Op 20 september j.l. nam prof. dr C. Dekker afscheid als rijks-
archivaris in de provincie Utrecht en ais hoogleraar in de
archiefwetenschap, alsmede de paleografie van de 14de tot
en met de 17de eeuw aan de Universiteit van Amsterdam.
Dit najaar verschijnt onder zijn redactie de grote provincie-
geschiedenis van Utrecht. Reden genoeg voor een terugblik
èn een vooruitblik...
Globaal gezien komen er in ar-
chieven zo'n 60-90% genealogen.
In het ene archief wat meer, in
het andere wat minder. Bij het
RAU lag en ligt het aantal gene-
alogen betrekkelijk laag, dichter
bij de 60 %. Daarnaast kwam er
een categorie voor de middel-
eeuwse en de kerkelijke archie-
ven, zoals studenten die bezig
waren met een scriptie en een en-
kele keer ook een hoogleraar.
Het aantal bezoekers en bezoeken
is sindsdien vervijfvoudigd. (In
1961 kwamen er 503 bezoekers
die het archief 2278 maal be-
zochten, het aantal bezoeken is
nu ongeveer 10.000 per jaar) De
outillage is daarbij achter geble-
ven. Door de explosieve groei van
de bezoekersaantallen gaat de slij-
tage van de stukken en met name
van de verpakking veel sneller
dan toen. Alle verfilmingsprojecten
kunnen niet voorkomen dat dit
proces verder gaat.
Inventarisatie heb ik altijd als een
heel belangrijk aspect van het
werk gezien. Een hoop papier op-
slaan en bewaren is niet voldoende.
Janna Leguyt
en Albert van
derZeijden
Archivaris
Waarom archivaris?
Toen ik 14 jaar was ben ik in de
laatste week van 1949 met twee
vriendjes naar het rijksarchief in
Middelburg gegaan om mijn
stamboom uit te zoeken. Ik ben
dus via de genealogie tot de histo-
rische wetenschap gekomen. Van
het een kwam het ander. Ik ging
in Gent studeren, waar een toon-
aangevende medievistische school
was in de traditie van Pirenne en
Ganshof. Na mijn studie kreeg ik
twee aanbiedingen om leraar te
worden in Goes, maar ik heb toch
voor het archiefwezen gekozen.
In 1959 toog ik naar Den Haag
voor mijn archiefstage en dat was
toen nog onbetaald. Mijn vrouw
heeft ons van een klein salaris on-
derhouden, dat was echt armoe.
Het liefst was ik daarna, toender-
tijd althans, naar Middelburg ge-
gaan, maar Utrecht was ook heel
aantrekkelijk, door de centrale
ligging en zijn prachtig middel-
eeuws archief.
U bent benoemd in april 1961.
Waaruit bestond uw taak?
Het archief was gevestigd in een
gebouw aan de Drift. Dit was veel
te klein, ook omdat Muller in zijn
eigenwijzigheid vond dat er wel
een verdieping afkon. Aan de ene
kant zat de gemeente, aan de an-
dere kant het rijk en dat was toen
strikt gescheiden. Van Campen,
de gemeentearchivaris was een
beminnelijk man, Van de Ven, de
rijksarchivaris had tirannieke
trekken. Daar had ik geen enkel
geestelijk kontakt mee. Ik heb
zo'n twee jaar met hem moeten
samenwerken. Mijn taak was het
geven van inlichtingen en het in-
ventariseren van archieven. Er
waren de nodige vaste klanten,
zoals een juffrouw die steevast
boven de stukken in slaap viel.
Daarnaast kwamen toen ook al
veel genealogen en was er nog
niets verfilmd. Bovendien moes-
ten alle genealogische brieven uit
en te na beantwoord worden.
Dan krijg je wel werk!
Aan het bureau
in het nieuwe
gebouw aan de
Alexander
Numankade, 1369
31
maarl/apri l 1997
UTRECHT
-ocr page 34-
Bij het afscheid van C. Dekker
Interview/ na 35 jaar Utrecht
pleidooi gehouden voor het doen van
wetenschappelijk onderzoek door
archivarissen, het zogenaamde
grondslagonderzoek.
Er werd betwijfeld of archivaris-
sen zelfstandig onderzoek moes-
ten doen. Dat heeft te maken met
de twee stromingen in het ar-
chiefwezen. De een legt de na-
druk op het historisch-culturele
wetenschappelijke aspect van het
archief De ander ziet het archief-
wezen als een verlengstuk van de
administratie. De administratieve
stroming heeft overigens gewon-
nen, hoewel er nu langzamerhand
een soort tegenbeweginkje op gang
is gekomen. Mijn hart zit bij de
wetenschap en ik zie daar een
grote taak voor hel archiefwezen.
Uw eigen wetenschappelijk werk kent
een aantal zwaartepunten: kerkelij-
ke instellingen, historische geografie
en paleografie.
Institutionele geschiedenis wordt
bijna niet meer gedoceerd, dus
als je daar een beetje vanaf weet,
is het fijn om er over te publice-
ren. Mijn werk over Zuid Bever-
land was institutioneel en sterk
historisch geografisch. Dat ik het
landschap kende, ik ben er gebo-
ren, speelde ongetwijfeld een rol.
Dat was ook het geval bij het
Kromme Rijn gebied, waar ik woon.
Je ziet de vorm van de percelen
en dat werpt vragen op. Het geldt
niet voor dat laatste boekje over
Eemland, want dat landschap ken-
de ik zeer slecht.
Waarin ligt uw affiniteit met kerke-
lijke instellingen?
Ik ga altijd een beetje steigeren als
mij dat gevraagd wordt. Als het
over waterschapsgeschiedenis gaat,
wordt mij nooit gevraagd of ik af-
finiteit heb met watergangen of
sloten! Degene die al jaren bezig
Het archief moet toegankelijk ge-
maakt worden voor het publiek.
Tegenwoordig komen vele archi-
varissen niet aan meer inventarisa-
tie toe. Ik zet daar vraagtekens bij.
naar de toekomst was modem.
Beelden, kruizen en ook archief-
stukken werden in de uitverkoop
gedaan. Bij de katholieken was
dit nog sterker dan bij de protes-
tanten. Ik heb hier wel met drie
bisschoppen aan tafel gezeten.
We hielden voorlichtingsbijeen-
komsten voor kerkelijke autori-
teiten. Alles zat daar naast elkaar:
oud-gereformeerd, vrijzinnig en
rooms. Je moest de mensen over-
tuigen dat er voor het archief een
mogelijkheid was. Er was sprake
van een soort sneeuwbaleffect.
k de rol van de archivaris veranderd?
Ja, men richt zich nu veel meer
op de eigenlijke taak, dat wil zeg-
gen het beheer van overheids-
archieven. Terwijl ik altijd de me-
ning heb gehad: wat fijn dat wij
in onze collectie zulke belangrijke
particuliere archieven mogen op-
nemen ten behoeve van weten-
schappelijk onderzoek en het
algemeen belang. Tegenwoordig
zijn de eisen die de archivaris aan
de archiefvormer stelt veel hoger.
De fixatie op management, een
woord dat vroeger onbekend was,
is hand over hand toegenomen.
Dat is allemaal opgeklopt en ver-
groot. Met name het centraal ni-
veau, de centrale directie van de
Rijksarchiefdienst, is enorm ge-
groeid. Men gaf de archivarissen
managementtaken: rapporten
schrijven en nog eens rapporten
schrijven! Het personeel is wel
toegenomen, maar dit kwam niet
ten goede aan het publiek. Dit is
overigens een internationale trend.
Om begrijpelijke redenen, want
de hele maatschappij is ingewik-
kelder geworden.
Acquisitie
Er waren in 1961 natuurlijk
minder archieven dan nu?
Dat is waar, maar de middel-
eeuwse kern was al aanwezig.
Sindsdien geacquireerde archie-
ven gaan zelden verder terug dan
de 17de eeuw. De collectie is zeker
toegenomen. Ik heb bijvoorbeeld
de acquisitie van kerkelijke ar-
chieven sterk bevorderd. De tijd
was er rijp voor. In de jaren '60
en 70 heerste er een bepaalde
mentaliteit bij de kerken. Kijken
Middenjaren '70.
32
De onderzoeker
U heeft indertijd (1977) een
maart/april 1997
UTRECHT
-ocr page 35-
Recente foto
is met het uitgeven van de wer-
ken van Calvijn is een boeddist.
Die kerkelijke affiniteit geldt
maar voor één boek, dat over do-
minee Budding. Dat was een stu-
die waarvan ik wist dat mijn
voorouders erin voorkwamen. Ik
ben al vroeg begonnen met het
maken van aantekeningen, niet
wetend dat ik daar nog iets mee
zou doen. Na mijn hartinfarct in
1985 moest ik totaal iets anders
doen. Er is geen werk geweest,
waar ik met zo veel plezier aan
gewerkt heb. Ook nu krijg ik
soms nog vragen over Budding
en dan zeg ik, dat weet ik niet
meer, ik ben nu teruggekeerd tot
de watergangen in de 12de eeuw!
Provinciegeschiedenis
Hoe bent u betrokken geraakt bij
de provinciegeschiedenis van Utrecht?
Door een samenloop van omstan-
digheden. Omdat ik mij in de
provincie op historisch terrein
bewogen heb, veel onderzoek
heb gedaan en een grote parate
kennis heb, is het vrij logisch dat
ik bij zon project wordt inge-
schakeld. Over een breed scala
aan onderwerpen kan ik een
woordje zeggen. Als archivaris
krijg je natuurlijk een overzicht.
De ene keer behandel je een pro-
bleem uit de 18de, de andere
keer de 19de of de zoveelste eeuw.
Bovendien zijn er niet zoveel ar-
chivarissen die zoals ik vanaf
1961 - hoe lang is dat - in hetzelf-
de archief hebben gezeten.
Tien jaar geleden hebben we al
gesproken over de mogelijkheid
van een boek over de provincie,
maar toen waren er teveel lacu-
nes. Toen is door professor Van
Winter, dr. Berents en mij een la-
cunelijst opgesteld. Dat had een
groot resultaat. Er is de afgelopen
10 jaar enorm veel gedaan aan de
geschiedenis van Utrecht.
Wat heeft de lezer te verwachten?
Het boek komt in het najaar van
1997 uit. Drie delen van onge-
veer 1000 pagina's totaal, die een
overzicht geven van de geschie-
denis van de provincie in zijn
huidige vorm. De opzet is chro-
nologisch-thematisch. Elk deel
begint met het landschap en
daarna volgen economie en staat-
kundige geschiedenis. Het boek
is gebaseerd op de literatuur die
voorhanden is. Dat is een bewus-
te keus. Het is een samenvatting
van wat er nu bekend is. Tot nu
toe is er veel gepubliceerd over de
stad Utrecht, maar het is lang ge-
leden dat er iets over de provin-
cie als geheel verschenen is.
Struick wilden we niet overdoen.
Wij hebben ons de moeilijke taak
gegeven, om een provinciege-
schiedenis met nadruk op de pro-
vincie te schrijven. De stad, die in
de werkelijkheid zo gedomineerd
heeft, mag in het verhaal niet do-
We werken met een beredeneer-
de bibliografie en niet met noten.
Als je historici en zeker mediëvis-
ten kent, die geen twee woorden
kunnen schrijven zonder dat dit
door een noot gerechtvaardigd is,
begrijp je dat dit niet zonder
meer gepasseerd is. Het werd
door de praktijk ingegeven. Som-
mige auteurs maken veel noten,
anderen weinig. Het wordt dan
een hybridisch geheel. We pre-
tenderen een geschiedenis te
schrijven, niet voor historici,
maar voor gewone mensen. Die
hebben meer aan een beredeneer-
de bibliografie. Het werk is be-
doeld als een synthese voor een
groter publiek.
33
maan/april 1997
UTRECHT
-ocr page 36-
Agenda
'Franse' wandeling en historisch
concert in Utrecht
Op zondag 25 mei organiseert
de Vereniging Oud-Utrecht i.s.m.
het Historisch Platform en de Al-
liance Frangaise een ochtend-wan-
deling die ons voert langs plaat-
sen waar de sporen zijn te vinden
van de Fransen die door de eeu-
wen heen Utrecht hebben aange-
daan. Tijdens de wandeling zal
natuurlijk ook uitgebreid inge-
gaan worden op gebeurtenissen
en personen die voor het onder-
werp van belang zijn.
De Franse invloed steeg tot een
hoogtepunt in de zeventiende en
achttiende eeuw, onder andere
door de komst van veel Franse
protestanten na het Edict van
Nantes in 1685. De Franse tijd
bracht ook veel Fransen naar de
stad, onder wie Lodewijk Napoleon,
die in 1807 een paleis liet bouwen
aan de Voorstraat.
Isabella van Tuyll van Seroosker-
ken, beter bekend als Belle van
Zuylen, is een goed voorbeeld
van de Franse culturele invloed.
Zij was tweetalig, evenals de
meeste Stichtse adel en het patri-
ciaat, en zij schreef uitsluitend in
het Frans.
De wandeling begint bij de Dom,
een product van de Noordfranse
gothiek, en zal eindigen op de
Drift, niet ver van het voormalig
paleis van Lodewijk Napoleon.
Het geheel wordt verzorgd door
rondleiders van 't Gilde: de heer
j.E.A.L. Struick, oud-archivaris
van de stad Utrecht, mevrouw
W. Winkelman en de heer R.
Vermeer.
De wandeling eindigt in de statige
Renaissance-hal van het Letteren-
gebouw aan de Drift 21, waar U
een kopje koffie of thee en een
broodje kunt gebruiken.
Voorjaarsledem>ergadering 1997
Het bestuur van de Vereni-
ging Oud-Utrecht nodigt de le-
den uit tot het bijwonen van de
Voorjaarsledenvergadering op
dinsdag 10 juni 1997 om 19.30
uur in het SNK-gebouw, Plompe-
torengracht 3 te Utrecht.
Agenda
1.  Opening
2.  Notulen van de najaarsleden
vergadering op 29 oktober 1996
(ter inzage)
3.  Ingekomen stukken en mede-
delingen
4.  Presentatie jaarrekening 1996
3. Mededelingen vanuit de Ver-
eniging
6.  Bestuurswisseling
De bestuursleden Hennie Zoon-
tjes en Lotty Broer treden af.
Voorgesteld wordt Ilse de Wit en
Jacquelien Vroemen te benoe-
men tot nieuwe bestuursleden.
Tegenkandidaten kunnen wor-
den gesteld door tenminste
tien leden, die hiervan tot drie
dagen voor deze vergadering
schriftelijk mededeling doen
aan de secretaris.
7.  Jubileum Vereniging in 1998
8.  Rondvraag
9.  Sluiting
Na afloop van deze voorjaarsle-
denvergadering zal er een veiling
plaats vinden van boeken en
tijdschriften van een oud-lid van
onze Vereniging, dr A.H. Holtz.
Deze boeken en tijdschriften met
betrekking tot de geschiedenis
van stad en provincie Utrecht
werden door de heer Holtz aan
Oud-Utrecht nagelaten. Het be-
stuur meent met deze veiling,
waarvan de opbrengst bestemd is
voor het lustrum in 1998, een goe-
de bestemming te hebben gevon-
den voor deze collectie. Ook le-
den kunnen ten bate van het lus-
trum ter plekke boeken ter vei-
ling aanbieden over de geschie-
denis van stad en provincie of
plaatsen in de provincie. Dit kan
per exemplaar (in geval van dure
boeken) of gebundeld per on-
derwerp (maximaal 5). Ook kan
men op een papiertje een aandui-
ding van de inhoud geven, bij-
voorbeeld '5 boeken over de ge-
schiedenis van de Bilt'.
Als veilingmeester zal optreden de
heer Jos Lemaier, voorzitter van
Oud-Utrecht. De boeken en tijd-
schriften liggen vanaf 19.00 uur
ter inzage.
Afsluiting met een drankje.
Lezing en toneel over dagelijks
leven Utrechters
Op zaterdag 5 april houdt
bijzonder hoogleraar Utrecht-
studies dr. P.D. 't Hart een le-
zing geuteld: Wie hel kleine niet
een...
Zijn uitgangspunt is 'verhalen' .
Met verhalen kun je proberen de
sfeer van de tijd te doorgronden
en ze kunnen dienen om bepaal-
de structuren of mechanismen te
illustreren.
Illustreren doet ook de instant-
theatergroep die na de lezing een
speciaal voor deze gelegenheid
gemaakt stuk genaamd Utrecht
zegt
voor u zal opvoeren.
Na de voorstelling is er gelegen-
heid om te borrelen.
Tijd: zaterdag 5 april om 14.30 uur
Plaats; Parnassos, Kruisstraat 201, Utrecht
Toegang; ƒ 10,- voor leden, niet-leden ƒ15,-.
Er zijn nog enkele kaarten te koop.
U kunt zich telefonisch opgeven bij de
fam. De Wit, tel. 030-2617274, bij voor-
keur tussen 19.00 en 20.00 uur 's avonds.
34
maar t/ apr il 199 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 37-
Leden van het ensemble Ponl de
maken hebben met Utrecht, met
vooral minder bekende gebouwen
1
la Virtuc zullen hier vervolgens
de Drift en de Franse Revolutie,
zullen we nader gaan bekijken.
een voorstelling geven van Ne-
waaronder:
derlandse muziek uit de Revolu-
- instrumentale en vocale muziek
Tijd: zondag 13 april van 14.00 tot 16.00 uur
tietijd. Onder het motto 'Rein ze-
van Utrechtse Domorganislen;
Opgeven en informatie: Watteyn Kunst-
delijk vermaak bevordert deugd
- liederen op teksten van Hiëro-
produkties,tel.030-2 7153 83
en smaak' brengt het trio het
nymus van Alphen, die woon-
(werkdagen van 12.00 tot 18.00 uur)
stichtelijke, politieke en vermake-
de op Drift 21;
Kosten: Oud-Utrecht-leden ƒ 17,50 (incl.
lijke lied uil de tijd van de Revo-
- spotliederen op stadhouder
syllabus); overigen ƒ 25,-.
lutie.
Willem V;
Het ensemble heeft zijn naam te
- marsen van Stads Schutterijen;
danken aan het project Neder-
- een Nederlandse versie van de
Stadswandeling
landse muziek uit de Revolutie-
Marseillaise.
'Historisch Amersfoort'
tijd, 1795. Dit project resulteerde
De huidige Amersfoorlse
vorig jaar in een mini-festival in
De leden van het ensemble zijn
middeleeuwse binnenstad is vrij-
de Utrechtse Geertekerk en een
Mirjam Beumer, sopraan; Leo van
wel perfect bewaard gebleven.
dubbel CD. De instrumentalisten
der Plas, tenor; Gen Oost, kla-
Hel centrum telt maar liefst 350
die hieraan meewerkten kwamen
vierinstrumenlen.
monumenten. In feite is de gehele
uit het OrkesL van de achlüende
binnenstad één groot monument
eeuw, dal onder leiding staat van
Tijd: zondag 25 mei om 10.30 uur
en ze is dan ook aangewezen als
Frans Bruggen. Pont verwijst naar
Plaats: begin van de wandeling op het
beschermd stadsgezicht. Ook het
diens naam, maar ook naar hel
Domplein
stratenpatroon is nog net als in de
thema van vele van de liederen:
Toegang; ƒ 7,50 voor leden, niet-leden
Middeleeuwen, met zijn vele steeg-
brug van -of naar- de deugd.
ƒ15,-.
jes en pleinen. De wandeling zal
Wam:
U kunt zich telefonisch opgeven bij de
gaan door deze middeleeuwse
fam. De Wit, tel. 030-2617274 van 1 tot 10
binnenstad, die omgeven is door
De Deu^d groeU hi/ dien luiüer,
april tussen 19.00 en 20.00 uur 's avonds.
restanten van de middeleeuwse
verdrijft wanorde in 't duister.
stadsmuren en -poorten en zal zo
veel mogelijk de historische groei
Maar ï is niet allemaal zo zoel.
Stadswandeling
van de stad laten zien.
Wat ie denken van de Tweede
'Utrecht door de eeuwen heen'
Marche van hel Excereitie Genoot-
Utrecht is een van de oudste
Tijd: zondag 4 mei van 14.00 tot 16.00 uur
schap Pro Patria et Uhcrtate van
sleden van Nederland. In 47 na
Opgeven en informatie: Watteyn Kunst-
O. Gordon:
Chr. bouwden de Romeinen een
produkties, tel. 030 - 2 71 53 83 (werkda-
fort op het huidige Domplein als
gen van 12.00 tot 18.00 uur)
Het wapen past in onze vuist,
onderdeel van een verdedigings-
Kosten: Oud-Utrecht-leden ƒ 17,50 (incl.
Wat aterlingen Schelden:
linie langs de Rijn. Tussen 47 na
syllabus); overigen ƒ25,-
't Zwaard steunt vrijheids hoed
Chr. en nu is er op bouwkundig
Best door 's-Burgers moed;
gebied heel wal gebeurd in
schoon heerzugt woed,
Utrecht. In de Middeleeuwen wer-
Historisch café
Zij ziet haar vuist, tol stof vergtiiist.
den grachten gegraven en vele
ledere 2de vrijdag van de
kerken gebouwd. In de 17de en
maand, vanaf 17.00 uur. Als in-
35
't Oude Utregt ziet 's Lands helden
18de eeuw kregen veel van oor-
leiding een korte lezing over een
herleeven in zijn kring;
sprong middeleeuwse woonhui-
Utrechts onderwerp.
de Vrijheid scherpt de kling.
zen een nieuwe voorgevel in een
Der Burgerij, Die Dwinglandij,
op dal moment actuele bouwstijl.
Plaats: Weeshuis, Domplein
Naar Regt en wet, Den kop verspiet.
De wandeling voert U langs ker-
ken, woonhuizen, sladskaslelen
Pont de la Virtue brengt deze en
en winkelpuien in hel centmm
nog vele andere werken die Ie
van Utrecht. Vele bekende en
maan/
pril 19 9 7 niïl) O U D - U
T R n C H T
-ocr page 38-
DE PLEK
De heks
van Oostbroek
greep een balk van de hooizolder
vast en was dan ineens verdwenen.
De knecht stelde zich de daarop
volgende keer verdekt op. Na de
verdwijning van zijn meesteres
pakte hij eveneens de balk beet,
voelde zich plotseling opgetild en
door de lucht weggevoerd. De
luchtreiziger belandde nabij Wijk
bij Duurstede in een verborgen
en onderaardse schuilplaats, te
midden van een samenkomst van
heksen, door zijn meesteres voor-
gezeten.
Het gezelschap was zeer verbaasd
de ongenode gast te zien binnen-
vallen. Hij moest vertellen hoe hij
hier was gekomen. Zijn meesteres
wilde haar nieuwsgierige knecht op
staande voet doden, maar de ande-
ren hielden haar tegen. Wanneer
de man beloofde een volkomen
stilzwijgen in acht te nemen, zou
hem geen leed worden aangedaan.
De knecht deed de gewaagde toe-
zegging en kon de vergadering als
stomme getuige bijwonen. Na af-
loop gebood zijn meesteres hem
met haar mee te gaan. Samen op
een stok gezeten, reisden ze door
het luchtruim huiswaarts. Onder-
weg passeerden ze een diep moe-
ras met riet begroeid. De heks be-
sloot zich van de lastige getuige te
ontdoen. Ze gooide hem naar be-
neden. Gelukkig belandde hij aan
de rand van het moeras en bleef
daar met een gebroken been liggen.
Daar werd de ongelukkige gevon-
den door enkele veenarbeiders
die hem naar Culemborg brach-
ten. Aan de schout deed hij een
uitgebreid verhaal van zijn bele-
venissen. Onmiddellijk werd het
bisschoppelijk gerecht op de
hoogte gebracht. Die toog onmid-
dellijk naar Oostbroekerland om
de heks te vangen. Ze werd ge-
grepen en in de kettingen gelegd.
Na enkele pijnlijke verhoren be-
kende ze en werd tot de brand-
stapel veroordeeld.
Nabij Oostbroek woonde een weduwe die een
groot huis en veel land in pacht had van de
abdij (afbeelding). Ze werd voor zeer bemid-
deld aangezien en haar knechten behoorden
tot de geziene lieden van de streek.
Eén van hen kwam op een ogenblik tot een
merkwaardige ontdekking.
Het gebeurde vooral in het
najaar herhaaldelijk dat zijn
meesteres 's nachts afwezig was.
De knecht, nogal nieuwsgierig
uitgevallen, besloot de gangen
van de weduwe na te gaan. In het
holst van de nacht verliet zij haar
woning, ging naar een schuur.
(Bron: Utrechts Katholieli Dagblad, 08 ja-
nuari 1949. Oorspronkelijk verhaal van
Dirk Corneliszoon, burgemeester van
Gouda gedaan in het jaar 1540.)
Uitsnede uit een
Itaart
van enicele
landerijen van de
Sint Laurensabdij
te Oostbroek
(1648).Linl(shet
'öos' van Oost-
broek, rechts de
Kromme Rijn met
een boerderij.
Foto: Rijlfsarchief
Utrecht, Archief
S(. Laurensabdij.
36
E.A. Kamp
i^uiiy j^vM
maart/april 1 997
UTRECHT
-ocr page 39-
FEL
VAN
DE LEESTA
Woerden
In de negentiende eeuw werd
er een duidelijk onderscheid ge-
maakt tussen stadsheelmeesters
en geneeskundigen-ten-plattelan-
de. Als dorp mocht je al blij zijn
een eigen dokter onder de inwo-
ners te tellen. Dat merkten ook de
gemeenten Waarde.r en Driebrug-
gen. In 1883 overleed Jan J. Rom-
bach, die al decennia daar de
heelkunde uitvoerde. Een opvol-
ger kon niet snel worden gevon-
den. Omliggende gemeenten de-
den het voorstel, een gezamenlijke
geneesheer aan te stellen. Omdat
Driebruggen de eis stelde, dat de
arts in dat dorp diende te wonen,
werd het een kostbare zaak. Er
was nl. geen dokterswoning, dus
die moest speciaal gebouwd wor-
den. De gemeenteraden overleg-
den regelmatig met elkaar, maar
na iedere overeenstemming schrok
men toch weer terug voor de kos-
ten en kwamen de besluiten op
losse schroeven te staan. Pas toen
de burgemeesters de koppen bij
elkaar staken kon er een gemeen-
schappelijke geneeskundige dienst
worden opgericht. R. Alkemade
beschrijft in het december 1996-
nummer van Heemtijdinghen de
geschiedenis van deze dienst en
de artsen, die er voor gewerkt
hebben. Belangrijk was Wilhelm
Poolman, die in 1896 werd aan-
gesteld. Hij was de oprichter van
Het Groene Kruis, een provincia-
le vereniging voor ziekenverzor-
ging-
licht, maar door regelmatig huis-
bezoek won Riemens ook het ver-
trouwen van deze Hooglanders.
Van 's morgens vroeg tot 's avonds
laat was hij met de fiets onder-
weg om mensen te bezoeken
en onderweg praatjes te maken.
Op afgelegen boerderijen organi-
seerde hij bijbellezingen, waar-
van soms de nieuwsgierige koeien
verwijderd moesten worden.
Door de grote afstanden in de
gemeente konden begrafenissen
nogal eens uitlopen: soms was
de stoet meer dan anderhalf uur
onderweg. In 1908 verliet Rie-
mens Hoogland voor een beroep
elders.
tenplaats Bij dorp nabij Loenen.
De uit Brabant afkomstige dokter
zag zijn gezin snel uiteenvallen.
In 1871 overleed zijn vrouw, ter-
wijl twee zoons toen net het ou-
derlijk huis hadden verlaten om
carrière te gaan maken in Neder-
lands-Indië. Heimwee verteerde
vooral de oudste zoon, die echter
zijn post op een plantage niet
durfde te verlaten, uit angst ont-
slagen te worden. Twee dochters
van Valkenhoff maakten weinig
aanstalten een 'amant' te gaan
zoeken: liever plukten ze fruit in
de tuin en hielden ze zich onledig
met hand werkjes en het verzor-
gen van papa. Zus Marie echter
zocht het avontuur en vertrok
naar Indië om haar broers te
bezoeken. De reis eindigde anders
dan ze zich had voorgesteld: bin-
nen het jaar maakte tyfus een ein-
de aan haar leven. Daarmee waren
de rampen niet voorbij: broer Josef,
die voor Marie vlakbij zijn huis in
Indië een tombe had opgericht,
stierf in 1890 aan cholera. Vader
Valkenhoff volgde zijn zoon vier
jaar later in het graf.
Maarssen
Begrafenissen zijn het onder-
werp van de herinneringen van
G.J. van Vliet, die van jongs af
aan betrokken was bij het begra-
feniswerk. Zijn vader, een man-
denmaker, werd rond 1900
steeds vaker gevraagd om te hel-
pen bij begrafenissen: het werk
van 'aanzeggen', het verzorgen
van de kist, aangifte doen op het
gemeentehuis en het opstellen
van de rouwcirculaires. De een
zijn dood, de ander zijn brood
bleek ook op te gaan in de con-
currentiestrijd met de doodgraver
in het naburige Tienhoven. Toen
vader Van Vliet aangaf, te willen
stoppen, liet deze concurrent met-
een weten dat hij het bedrijf van
Van Vliet had overgenomen. Van
Vliet antwoordde met een cir-
culaire waarin hij het weten dat er
van overname geen sprake was.
Het eind van het liedje
was dat er twee begrafenis-
verenigingen ontstonden, aldus
het artikel in het februarinummer
1997 van Historische Kring
Maarssen.
Hoogland
In het laatste nummer van de
tweede jaargang van De Be waars-
man, het tijdschrift van de Histo-
rische Kring Hoogland, wordt de
geschiedenis verhaalt van domi-
nee J. Riemens. Hoogland, een
overwegend katholieke gemeente,
vervulde in het nogal orthodox-
protestante noordoosten van onze
provincie de functie van vrij-
plaats. Dat paste goed bij Riemens,
die niets moest hebben van star-
heid en scherpslijperij. Sommige
conservatieve gemeenteleden von-
den de jonge dominee en zijn
plagerijtjes -zo zette hij modeme
gezangen op het programma- te
37
Loenen
In de Vechtkroniek van de-
cember vorig jaar komt ook een
arts voor: Henricus B. Valkenhoff.
Deze met een nazaat van Olden-
bamevelt getrouwde medicus
vestigde zich in 1852 op de bui-
F. Vogelzang
maart/apri 1 1997
OUD-UTRECHT
-ocr page 40-
Vingerhoeden
\an Manken Pieters en Antonis yan Gesteven
De put aan de Bergstraat
In een afvalput aan de Berg-
straat in Utrecht werden in 1991
enkele messing voorwerpen ge-
vonden'. Het bleken gesoldeerde
vingerhoeden te zijn, die nog niet
af waren (zie foto). Sommige za-
gen eruit als probeersels of mis-
lukkingen. De maker ervan had
het solderen kennelijk nog niet
onder de knie. Het ligt voor de
hand te veronderstellen dat ter
plaatse een vingerhoedmakerij
gevestigd was. Gezien de bij-
vondsten zou dit in de zeventien-
de eeuw geweest moeten zijrf.
De put lag achter het pand Berg-
straat 14 tegen de grens met nr,
12. Het moest mogelijk zijn te
achterhalen wie in de 17de eeuw
de eigenaren van dit perceel wa-
ren. Ze worden vermeld in de
transportakten, vaak met hun be-
roep erbij. Helaas bleek het be-
roep vingerhoedmaker in de ak-
ten van de Bergstraat niet voor te
komen. Wel werd duidelijk dat
niet zelden een perceel aan de
Bergstraat verkocht werd samen
met het erachter gelegen perceel
aan de (Lange) Koestraat.
De vingethoedmakersfamilie Schot
In de Koestraat blijkt wèl een
vingerhoedmaker te hebben ge-
woond. Op 15 augustus 1659
sloot Maria Losser een plecht (hy-
potheek) van ƒ 2000 af op haar
huis in de Koestraat, dat zich uit-
strekte tot aan de Bergstraat'. Ma-
ria was de weduwe van jacob
Claesz Schot, in leven vingerhoet-
maecker. Vermeld werd dat het
oorspronkelijk twee eigendom-
men waren geweest, die nu ver-
timmerd waren, en voorts dat Ja-
cob het ene verkregen had van
Thonis Hendricksz van Geeste-
ren, zijn stiefvader, en van zijn
zuster en broers bij akte op 4 juli
1643 en het andere van Claes
Aertsz van Sweserengh op 25 ja-
nuari 1638 bij transport.
De familie Schot eigenaren \an
de put?
De plaats van de put is aan te
wijzen op de oudste kadastrale
kaart van 1832. Bergstraat 14
heeft het kadastrale nummer 803
(zie kaart), dat het kreeg bij de in-
voering van hel kadaster. De eige-
is het nodig de achtereenvolgen-
de eigenaren, te beginnen bij de
beide ijzerkopers, in de tijd terug
te volgen, want huisnummers be-
stonden nog niet. Wel werden in
transportakten de belendingen
opgegeven. Aftellen van de hoek
van de straat zou tot een verkeer-
de conclusie kunnen leiden, om-
dat af en toe panden zijn samen-
gevoegd of gesplitst.
Eigenaren van Koestraat 41
De koop van de stal aan de
Koestraat door Pieter Barbas werd
gevonden op de datum 12 april
1813*. In de akte werden enkele
voorafgaande transporten ge-
noemd. Vroegst genoemde eige-
naar was Gerrit van Meurs, die
het op 30 december 1756 ver-
kocht'. Hij bezat ook het aan-
grenzende pand aan de westzijde,
dat hij behield, evenals een erf
direct achter de stal.
Op 12 augustus van dal jaar had
van Meurs de twee naast elkaar
liggende percelen gekocht uit de
boedel van de overleden Ida van
Wijck'. Op beide stond toen een
huis. In nauwelijks 4'/! maand
moet hij dus het oostelijke huis
hebben verbouwd lot of vervan-
gen door een stal. Aan de achter-
zijde liepen de erven van de twee
huizen door tot aan de achterzij-
de van de stal of grutterij van
Gijsbert van Lochorst aan de
Bergstraat. Wel had van Meurs
nog een gang die uitkwam op de
Bergstraat. Deze gang is op de ka-
dastrale kaart nog te zien als on-
derdeel van nummer 804 en liep
precies over de afvalput, die toen
natuurlijk gedempt was.
Wanneer en van wie de familie
Van Wijck de beide naast elkaar
gelegen huizen in bezit had ge-
kregen is niet bekend. Om toch
naar in 1832 was jacobus Ber-
bers, een ijzerkoper, die meer
onroerend goed bezat. Het ach-
terliggende huidige perceel Koe-
straat 41 bestond in 1832 uit de
kadastrale nummers 886 (aan de
straat) en 804, 805 en 806 (ertus-
senin). De nummers 804 en 805
hoorden eveneens aan Jacobus
Berbers, 886 en 806 waren eigen-
dom van een andere ijzerkoper
Pieter Barbas. Opmerkelijk is dat
aan de Koestraat (op 886) toen
alleen een stal stond.
Om zeker te weten of Jacob Schol
of wellicht nog een andere vin-
gerhoedmaker heeft gewoond op
de plaats, waar de vingerhoeden
in de afvalput werden gevonden.
38
Herman F. Boon
en Catherine A.
Langedijk
maan/april 1997
UTRECHT
-ocr page 41-
verder in de tijd terug te kunnen
gaan moeten we de transportak-
ten van de buurhuizen bestude-
ren. Voor het huis ten westen er-
van komen we op 29 mei 1660
als oostelijke belending tegen:
van outs Henrick van Wijch en nu
de weduwe van Claes Schot.
De
broers Jacob en Claes zijn hier
met elkaar verward. Claes woon-
de ook in de Koestraat maar te-
genover de stadsmuur. Met Ja-
cobs weduwe wordt Maria Losser
bedoeld, zijn tweede vrouw. Zij
had het huis nog maar sinds 31
maart van dat jaar in eigendom.
De omschrijving luidde toen:
huysinge en cameren ende het secreet
daarinne, leggende achter het huis.
Het gaat hier dus om het westelij-
ke van de twee, dat nooit in het
bezit van Jacob is geweest.
Ook met het pand ten oosten van
de twee percelen konden we zo
teruggaan en dan blijkt dat op
8 augustus 1655 de westelijke
belending ervan inderdaad van
Jacob Schot was. Dit is het ooste-
lijke pand dat hij op de al eerder
genoemde datum 4 juli 1643 ver-
kreeg door vererving, het huidige
nummer 41.
Hiermee is bewezen dat de afval-
put, waarin de vingerhoeden en
halffabrikaten werden gevonden
zich op of achter het perceel van
Jacob Schot bevond.
Omdat het net als bij de percelen
in de Koestraat ook nu niet dui-
delijk is wanneer en van wie van
Wijk ze in bezit had gekregen,
moeten we naar de westelijke be-
lending in 1718 kijken. Als we
hiermee teruggaan in de tijd, vin-
den we inderdaad dat op 23 ok-
tober 1651 het perceel aan de
oostzijde van Mr. Jacob Schot
was. De aanduiding Mr. geeft aan
dat hij een belangrijk man was.
Dit perceel, het westelijke van de
twee aan de Bergstraat, had hij
bij transport op 25 januari 1638
verkregen van Nicolaes Aertsz
van Sweserenge, blauwverver, en
diens zuster en zwager. Het ging
hier om een huis en daarachter
gelegen stallinge, poort, poort-
weg en schuer. Het huis had in
1584 de naam 't Hof ter Wey. Als
woonplaats van Jacob werd op-
gegeven: buiten bij Vianen. Hij-
zelf werd hierbij ook als eigenaar
van de oostelijke belending ge-
noemd.
Dit oostelijke perceel met huysse
ende hofstede
aan de Koestraat
(nu nr. 41) en de erachter gele-
gen camere (woning) aan de
Bergstraat (nu nr. 14) werd ech-
ter pas aan hem getransporteerd
op de genoemde datum 4 juli
1643. Hiervóór was het welis-
waar van zijn stiefvader Antonis
Hendricksz van Gesteren, maar
het was Jacob al toegekend op 22
maart 1633 na de dood van zijn
moeder Mariken Pieters. Dit was
toen vastgelegd in een z.g. maeck-
gescheyt
met zijn stiefvader, zijn
broers Samuel, Jan, Claes en
Isaack en zijn zuster Adriaent-
gen. Zijn moeder en stiefvader
hadden het op 22 juli 1630 ge-
kocht van Mathijs van Lienden,
een lakenkoper. Er stonden
toen een huis en een schuur op.
Van Lienden had het op 16 mei
1626 bij wilhg decreet gekocht
van Claes Jansz van Cuylen-
borch', die het sinds 1584
bezat en wiens beroep niet be-
kend is.
Al met al bezat Jacob, en zeker
zijn weduwe, een heel complex
van huizen en bijgebouwen.
Het octrooi \an Jacob Schot
De Staten Generaal verleen-
den Jacob Schot op 27 januari
1632 octrooi op het maken van
vingerhoeden'. Uit de beschrij-
ving blijkt, dat het om een giet-
proces ging. Bijzonderheden wer-
den niet gegeven. Als woonplaats
van Jacob werd Vianen opgege-
ven. Het octrooi was geldig in de
Verenigde Nederlanden voor een
periode van negen jaar.
Des te opvallender is het dat de
gevonden vingerhoeden niet zijn
gegoten, maar gesoldeerd. Het is
onwaarschijnlijk dat Jacob later
in Utrecht nog gesoldeerde vin-
gerhoeden heeft gemaakt, te meer
omdat de Staten Generaal zijn oc-
trooi op 5 januari 1641 nog met
vijf jaar verlengden', een teken
dat hij het gietproces ook werke-
lijk toepaste.
Als de vingerhoeden door Jacob
Schot gemaakt zouden zijn, zou
dat vóór 1632 geweest moeten
zijn, maar toen woonde hij nog in
of bij Vianen. De conclusie is dat
zijn moeder Mariken Pieters en
Antonis van Gesteren ze gemaakt
moeten hebben tussen 1630 en
1632.
Dezelfde vingerhoeden zijn voorzo-
ver bekend nooit elders gevonden.
Dit vvTJst erop dat ze slechts kort
geproduceerd zijn of misschien
niet eens in productie genomen.
Vestiging van de familie Schot
in Utrecht
Mariken Petersdochter, Ja-
cobs moeder, was afkomstig uit
Dordrecht. Daar trouwde zij op
18 mei 1597 in de Hervormde
Augustijnenkerk met Claes Ja-
cobssoon Schot, die uit Brussel
kwam. Aanvankelijk woonden zij
in Dordrecht, waar in januari
1600 zoon Jacob werd gedoopt.
Op 16 juli 1601 werd vader Claes
De vingerhoeden.
Foto: auteurs
Eigenaren van Bergstraat 14
Voor de erachter gelegen er-
ven aan de Bergstraat kan een
zelfde zoektocht gedaan worden.
Hierbij hoeven we niet uit te gaan
van het jaar 1832, want we weten
inmiddels dat grutter Gijsbertus
van Lokhorst ze in 1756 in eigen-
dom had. Van hem teruggaande
komen we op 4 november 1718
uit bij Johan van Wijk, koopman
in paarden, met de omschrijving:
een huis en een stal met omtrent
6 voeten erf uitkomende in de Koey-
straat.
Deze Johan van Wijk bezat
tot 1718 twee panden naast el-
kaar aan de Koestraat mèt de er-
achter hggende percelen aan de
Bergstraat.
39
maart/april 199 7
UTRECHT
-ocr page 42-
andere plaats zou kunnen gaan.
Dat hier Geesteren in Gelderland
bedoeld wordt blijkt uit de pro-
curaties, waarvan er een is gepas-
seerd voor de bewindslieden over
het ambt Steenier in het graaf-
schap Zutphen (= Steenderen bij
Baak) en de andere in de stad
Borckeloo, waarbij Geesteren ligt.
Het meest waarschijnlijk is dat
Antonis uit dit laatste Geesteren,
dus uit Gelderland kwam. Niet
uitgesloten is dat het gezin van
Antonis' ouders uit Brabant ver-
huisd is naar Geesteren en daarna
de naam van dit dorp heeft aan-
genomen. In de betreffende archie-
ven in Gelderland zijn geen akten
uit die tijd bewaard gebleven.
Het conflict met de boeren in
1628 dwong Antonis en Mariken
naar een andere behuizing uit te
zien, maar twee jaar later, op 26
februari 1630, toen het paar een
testament liet maken, woonde het
nog steeds aan het Zwarte
Water". Maar dat zelfde jaar nog
kochten ze de panden van Ma-
thijs van Lienden aan de Koe- en
Bergstraat. Waarschijnlijk hebben
zij van 1628 tot 1630 wel vinger-
hoeden geproduceerd, maar dit
hoeft niet per se aan het Zwarte
Water geweest te zijn.
Het nieuwe bedrijf aan de Koe-
straat had tenminste één nadeel;
er was geen stromend water om
een rad aan te drijven; er moest
altijd van paardenkracht gebruik
gemaakt worden. De watermolen
of rosmolen was nodig om draai-
banken aan te drijven. Hierop
werden de werkstukken na het
rondbuigen van een reepje metaal
en aan elkaar solderen van de
einden afgedraaid. Zoals aan de
vondsten te zien is, waren de te
solderen randen afgeschuind, een
bekende techniek om de smelt-
hitte beter te concentreren op de
soldeerplaats en tevens een min-
der dikke naad te krijgen. Door
het afdraaien kregen de vinger-
hoeden pas echt een regelmatige
ronde vorm. Daarna werden ze in
een draaibank rondom geput met
een wielstempel. De top werd
vervolgens erin gesoldeerd.
Vingerhoeden
\an Manken Pieters en Antonis van Gesteven
veen de goot en het rad onklaar
hadden gemaakt door er mest op
te gooien. In de vroedschap ont-
spon zich daarop een discussie
over de vraag of de gegeven ver-
gunning niet in strijd was met het
akkoord, dat met de Oostveners
over deze vaart was gesloten.
Kennelijk was de toestemming te
lichtvaardig gegeven, want de
stadsadvocaat werd met de zaak
belast'\ Hoe de zaak afliep, is niet
bekend.
poorter van Schoonhoven. Daar-
bij en bij de doop van enkele an-
dere kinderen gaf hij als beroep
sweertveger (wapensmid) op.
Mogelijk dat door het 12-jarig be-
stand (1609-1621) de hoeveel-
heid werk te wensen overliet,
want, toen hij op 29 november
1621 burger van Vianen werd
door aflegging van de borgereedt,
was hij vingerhoedmaker'. Het
ligt voor de hand, dat hij de kunst
van het maken van vingerhoeden
in Schoonhoven had geleerd.
Daar woonde sinds 1612 Baptista
van Regemorter'", een van de
oudst bekende vingerhoedma-
kers in de Nederlanden". Claes
Schot heeft in Vianen niet lang
geleefd, want op 14 januari 1625
bij het afgeven van een procuratie
was Maria Petersdr zijn weduwe".
Drie jaar later woonde Manken
vlak bij Utrecht buiten de Weerd
aan het Zwarte Water. Op 14 ja-
nuari 1628 vroeg zij als vinger-
hoetmaeckster aan Burgemeester
en Vroedschap van Utrecht ver-
gunning om besijden hare huisse
aent Swarte Water te mogen stellen
een schepradt omme doort verval
vant water vingerhoeden te maken'K
Zij zette dus het ambacht voort,
wellicht met hulp van enkele
zoons, die allen bedreven waren
in het maken van vingerhoeden.
Drie zoons, Jacob, Samuel en Jan
werden bijna altijd vingerhoed-
maker genoemd, Claes en Isaack
soms; meestal werd als hün be-
roep trompetmaker opgegeven.
De vergunning werd na inspectie
ter plaatse verleend onder voor-
waarde dat de scheepvaart niet
gehinderd zou worden en het er-
naast gelegen schut geen schade
zou lijden. Drie maanden later,
op 21 april 1628, stond Mariken
alweer voor de vroedschap met
de klacht dat de boeren van Oost-
Antonis Henricksz van Gesteven
Een jaar later, op 20 april
1629 lieten Mariken Pieters en
Antonis Henrickssoon van Geste-
ren door de notaris huwelijkse
voorwaarden opmaken". Beiden
woonden op dat moment aan het
Swarte Water. Bepaald werd dat,
als hij het eerst zou sterven, al het
vingerhoedsgereedschap aan haar
zou komen.
Het huwelijk werd op 6 mei 1629
gesloten in de gereformeerde
Jacobskerk. Vermeld werd dat
Theunis Heyndricx uit Gaesteren
kwam". Welke plaats hiermee be-
doeld werd is niet zonder meer
duidelijk. In Schoonhoven werd
een attest voor het huwelijk te
Utrecht afgegeven, waarin stond
dat Teunis Hendrickss van Geesteren
uit Brabant kwam". Dan zou het
Limburgse Geijsteren bedoeld
moeten zijn, omdat dit deel van
Limburg toen bij Brabant hoorde.
Dit is echter moeilijk te rijmen met
een uitkoopakte van 26 november
1644', waarin vijf zusters van An-
tonis werden genoemd. Van hen
woonden er drie in Baak, een in
Bathmen en een in (Gees)teren,
dus alle vijf binnen een straal van
12 km. De eerste letters van de
laatste plaatsnaam zijn onleesbaar,
zodat het in theorie ook om een
40
maart/apri I J 99 7
UTRECHT
-ocr page 43-
Antonis weduwnaar
Antonis en Mariken hebben
niet lang samen plezier gehad van
hun bedrijf binnen de stadsmu-
ren. Op 18 december 1632 liet
Mariken bij haar thuis haar testa-
ment veranderen'". De notaris be-
schreef haar als zxeckelyck van li-
chame op 't bedde üttende.
Haar
zes kinderen benoemde zij tot
erfgenamen. Korte tijd later stierf
ze, waarna op 22 maart 1633 het
genoemde maeckgescheyt werd
opgesteld. Zoon Jacob zou daar-
bij de vingerhoedmakerij voort-
zetten. Een dag later, bij het af-
sluiten van een huurcontract voor
het huis de Drye Hammen in
Schoonhoven, dat van Mariken
en haar eerste man Claes Schot
geweest was", werd Antonis vinger-
hoedmaker genoemd. Toen Mari-
ken nog leefde werd hij voorzo-
ver bekend nooit zo aangeduid.
Mariken was de vingerhoed-
maakster en het lijkt erop dat hij
het vak in de zaak van zijn vrouw
geleerd heeft.
Het lag voor de hand dat Antonis
vooralsnog het bedrijf voortzette.
Jacob woonde nog bij Vianen. Sa-
muel was verhuisd naar Aken en
oefende daar blijkens een akte
van 4 juni 1533 het beroep van
vingerhoedmaker uit'°. Jan woon-
de in ieder geval tot zijn huwelijk
in 1633 aan de Koestraat'". Hij
verhuisde naar de Weerd, waar
ook zijn schoonouders woonden,
en ging daar vingerhoeden ma-
ken, zoals blijkt uit enkele dienst-
contracten met knechten, die hij
afsloot in april 1638^'.
De behuizing aan de Koestraat en
de Bergstraat (aan elk nog pas één
perceel) bleek toch te klein om
allen en ook het bedrijf te huis-
vesten, want Jacob, die er zou
komen wonen, had een gezin
gesticht met Gij.sbertjen van Sun-
deren. Zij had bovendien al een
kind, Joris Ettison, uit een eerder
huwelijk. Maar ook Antonis her-
trouwde binnen l'A jaar na de
dood van Mariken met Dirckgen
Peters van Royen, die sinds 9 ja-
nuari 1632 verderop in de Koe-
straat woonde^ Zij was weduwe
van Sander Jansz Ogelbee en
bracht een jonge dochter Johanna
mee. Verder woonden Marikens
twee jongste kinderen Isaack en
Adriaentgen nog bij hem.
Aan de Korte Viesteeg
Antonis kocht daarom op 4
juni 1636 voor zijn gezin 't Ver-
gulde Peen
aan de oostzijde van
de Korte Viesteeg, waar tegen-
woordig de Sint Jacobsstraat
loopt'. Op 17 mei van dat jaar
had hij al een akkoord gesloten
met zijn nieuwe buurman over
een loden afvoergoot". Ook aan
deze steeg was hij volgens een ak-
te van 19 juli 1639 nog steeds
vingerhoedmaker".
Antonis was niet onbemiddeld.
Verscheidene buurtbewoners
waren hem bedragen schuldig,
die aangewend waren om een
huis te kunnen kopen". Een
deel van dat geld kan van zijn
echtgenotes gekomen zijn, die
beiden weduwe waren. De vinger-
hoedmakerij zal echter ook lucra-
tief geweest zijn, vooral omdat
het octrooi van Jacob hem, even-
als zijn stiefzoons, vanaf 1632
een voorsprong op concurren-
ten gaf.
Antonis moet gestorven zijn in
de periode mei tot juh 1644.
Omdat zijn dood niet in Utrecht
geregistreerd is, zal hij ergens
anders overleden zijn. In het-
zelfde jaar nog, op 21 oktober,
werd zijn weduwe Dirckgen van
Royen begraven.
Noten
1. Oud-Utrecht, januari-februari 1994, 9
2. Met dank aan de heerT. Pot
3. GA Utrecht inv. nr. 3243 Transporten
4. Notaris Daniel Rother NAU293 a20
nr218
5.  Notaris Jacob Smit NAU201 a6 nr. 134
6. GA Utrecht inv. nr. 207, Decreetboeken
1626,633
7. ARA 1.01.02 Staten Generaal 1632:
12304, fol. 99v; G. Doorman: Octrooien
voor uitvindingen in de Nederlanden
uit de 15e-18e eeuw ('s Gravenhage
1940)
8. ARA Staten Generaal 12306, fol. 134v
9. RA Zuid-Holland Vianen DTB 15
10. GA Haarlem Coll.DTB inv.nr. 48,304
11. CA. Langedijk:Ant/eir januari 1995,
4-15 Nederlandse zilveren vinger-
hoeden vanaf de 16de tot het einde
van de 18de eeuw
12.  RA Zuid-Holland Vianen 7
13.UtrechtArch.2, Inv.l21,62v
14. G. van Klaveren Pz: Economisch-
historisch jaarboek 3
(1917), 3-69
Bescheiden betreffende een verdwenen
Nederlandsche nijverheid: de vinger-
hoed-industrie
15. Notaris Gerrit van Waey NAU19 b1
16. GA Utrecht DTB 94-331
17. GA Schoonhoven Trouwen 7 II
18.  Notaris Gerrit van Waey NAU19 c3
19.  Notaris Nidaes van LostadtNAUIOalS
20. Utrecht Huwelijksboek 95,127
21.  Notaris Nidaes van LostadtNAU10a21
22.  Notaris Gerrit van Waey NAU 19 a7
fol. 77
23.  Notaris Gerrit van Waey NAU19 aio
nr.95
24. GA Utrecht inv. nr. 3243 Transporten
1.4.1634,141:
ƒ 400,-a5'/i%ZZ Koestraat
25.1.1636,28-31:
ƒ 400,-a 6% bij St. Catharynepoort
18.4.1638,158-159:
ƒ 200,-ZZ Koestraat
29.5.1640,159-160:
ƒ 300,-a 6% NZ Koestraat
18.3.1644,112-113:
ƒ 300,- ZZ Koestraat
1.5.1644,192-193:
ƒ 100,-NZ Koestraat
alle plechten t.b.v. Antonis
Hendricksz van Gesteren
De vingerhoeder),
foto: auteurs
41
taart/april 199 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 44-
Gouddiefstal uit
de Utrechtse Munt
Goud en zilver hebben op de mens altijd een grote aantrekkingskracht gehad.
Diefstal van deze metalen heeft in de geschiedenis dan ook meer dan eens
plaats gehad. Sommige dieven kwamen er mee weg, doch anderen liepen door
onachtzaamheid tegen de lamp. Johan Adam Matthijsze behoorde tot de dieven
van de tweede soort. Hij liep tegen de lamp nadat de Utrechtse zilversmid
Johannes de Brieder op 24 oktober 1800 tegenover de Schout verklaarde dat
een werknemer van de Munt stukjes zuiver goud te koop had aangeboden.
Naar aanleiding van deze verklaring stelde de Schout een onderzoek in dat
leidde tot de aanhouding van de smeltersknecht Johan Adam Matthijsze.
ca. 200 kg.). Dit grote verschil
werd door de muntmeester aan-
vankelijk geweten aan de slechte
kwaliteit van de grondstoffen,
maar dat veranderde toen na het
vertrek van Matthijsze de verhe-
zen weer binnen de gestelde mar-
ges vielen (afb. 1).
Muntmeester Langerak du Mar-
chie Sarvaas begon Matthijsze te
verdenken van diefstal van goud
uit de smelterij van de Munt. Zijn
verdenkingen jegens Matthijsze
werden versterkt door enkele in
het oog lopende transacties die
Jan Matthijsze deed na zijn ver-
trek van de Munt. Zo kocht hij
diverse onroerende goederen, wat
in zijn omgeving aanleiding gaf
tot geroddel. Jan Matthijsze's
plotselinge rijkdom gecombineerd
met de goudverdwijningen bij de
Munt, gaven de muntmeester
aanleiding om de algemene aan-
klager te verzoeken een onder-
zoek naar de gewezen smelters-
knecht in te stellen. Jan Matthijsze
moest voor het gerecht verschij-
nen dat hem aan een verhoor on-
derwierp. Uit deze verhoren
bleek dat hij in 1800 voor een ge-
wezen smeltersknecht zeer wel
bemiddeld was. Hij bezat een
huis buiten de Catharijnepoort
ter waarde van 2.194 gulden,
twee kameren in de Catharijne-
straat van respectievelijk 550 en
582 gulden en 15 stuivers en de
genoemde herberg aan het Vre-
denburg, goed voor nog eens
1.175 gulden. Daarnaast hadden
verscheidene personen geld van
hem geleend voor een totaal van
3.100 gulden en had Matthijsze
in het voorgaande jaar een lening
van 400 gulden afgelost. Tot slot
had hij over het lopende jaar
reeds voor 1.100 gulden aan di-
verse rekeningen betaald. Voor
het gerecht verklaarde Matthijsze
dat zijn spontane rijkdom voort-
kwam uit een prijs van 5.000 gul-
den die hij in de loterij had
gewonnen. Het gerecht geloofde
dit niet en arresteerde hem op
grond van de verklaring die de
zilversmid Johannes de Brieder
eerder had afgelegd.
Smelterknecht Matthijsze
Johan Adam Matthijsze, bij-
genaamd Matthijs de Hoezaar,
werd rond 1764 in Walstein in
de Pfalz geboren. Zijn opleiding
was waarschijnlijk beperkt, zodat
hij als huzaar dienst nam in het
leger. In 1792 lag johan Mathijsze's
garnizoen gelegerd in Utrecht; de
stad waar hij in hetzelfde jaar in
de Catharijnekerk met de rooms-
katholieke Hendrika Mastwijk
trouwde. Hendrika was voor Johan
Mathijsze de reden zich in Utrecht
te vestigen en voor 25 gulden het
burgerschap te verwerven. Als
smeltersknecht kreeg Johan Mat-
thijsze een aanstelling bij de pro-
vinciale Munt, in welke hoeda-
nigheid hij de verantwoordelijkheid
droeg voor het goud en zilver dat
geraffineerd moest worden.
De jaren negentig van de achttien-
de eeuw werden gekenmerkt
door economische achteruitgang,
die zijn weerslag vond in een af-
nemende vraag naar nieuwe
munten. Als gevolg van de terug-
loop in werkzaamheden, zag munt-
meester Langerak du Marchie
Sarvaas in juli 1797 zich genood-
zaakt een aantal van zijn werkne-
mers te ontslaan. Onder de onge-
lukkigen bevond zich ook Johan
Matthijsze. Toen in oktober 1798
de werkzaamheden voor het munt-
bedrijf weer toenamen, mocht Jo-
han Matthijsz op zijn aanhou-
dend verzoek, wederom als
smeltersknecht zijn werk hervat-
ten. Hij bleef dit werk doen tot
15 maart 1800, de dag waarop hij
zelf ontslag nam. Naar zijn zeg-
gen zag hij af van zijn werk aan
de Munt om zijn vrouw te kun-
nen helpen in de huishouding.
Ruim een week na zijn ontslag
kocht de gewezen smeltersknecht
de herberg 't Schot'. In deze bij de
Catharijnepoon gelegen herberg
begon hij een tapperij in sterke
drank en dun bier.
Onverklaarbaar verlies
Gedurende het laatste dienst-
verband van Jan Matthijsze aan
de Munt, had de muntmeester
ondervonden dat het verlies bij
het opwerken van oud goud on-
verklaarbaar hoog was. Het verlies
aan goud was zelfs zo groot dat
de muntmeester op het punt had
gestaan de Munt stil te leggen.
Het verlies over iets meer dan een
jaar bedroeg 1.175 mark goud
tegen ongeveer 400 mark over
vergelijkbare perioden in het
verleden (het verschil van ca.
800 mark komt overeen met
42
Janjaap Luijt
maart/april 1997
OUD-UTRECHT
-ocr page 45-
De bekentenis
Bij een tweede verhoor be-
kende Johan Matthijsze dat hij
verschelde malen goud en zilver
had gestolen van de Munt. Hij
verklaarde dat hij hiermee al was
begonnen gedurende zijn eerste
dienstverband en toen had gepro-
beerd het gestolen goed te verko-
pen bij de goud- en zilversmeden
in de stad. De Utrechtse goud- en
zilversmeden hadden de zaak
echter niet vertrouwd en geweigerd
het in te kopen. De weigerachtige
houding van de goud- en zilver-
smeden had Matthijsze genood-
zaakt zich te wenden tot Samuel
Israël Boas, een opkoper in oude
kleren en galon (lint voor het ver-
sieren van kleding), waarmee hij
in het verleden al eerder zaken
had gedaan. De broeders in het
kwaad troffen elkaar in twee bui-
ten de stad gelegen herbergen ge-
naamd 'De Halve Maan' en 'Het
Fortuin'. In die herbergen droeg
Matthijsze het goud over aan Boas,
die het gestolen goed verkocht in
Amsterdam. Na een geslaagde ver-
koop in Amsterdam kon Matthijsze
zijn geld bij Boas komen halen.
Deze manier van handelen ging
goed totdat Samuel Israël Boas
werd aangehouden voor het he-
len van gestolen paarden. Boas
werd veroordeeld tot tien jaar ge-
vangenschap, zodat Matthijsze
genoodzaakt was zich te wenden
tot een nieuwe heler. In de pro-
cessen-verbaal ontbreekt de naam
van deze heler.
Johan Matthijsze verklaarde dat
hij in ieder geval 840 gulden en
5 stuivers had ontvangen voor
het gestolen goud, maar later ook
nog een onbekende som geld,
waarvan hij zich de hoogte niet
kon herinneren. Dat deze onbe-
kende som geld een groot kapi-
taal vertegenwoordigde, blijkt uit
de bekentenis waarin Jan Mat-
thijsze verklaarde dat de helft van
zijn bezittingen afkomstig waren
van de diefstal van goud uit de
Munt. In een van de processen-
verbaal gaf de overheids contro-
leur aan de Munt, de waardijn,
op hoe groot de verliezen op de
raffinage van
het goud waren
gedurende de
aanwezigheid
van Johan Mat-
thijsze aan de
Munt. Op basis
van deze gege-
vens blijkt dat
in die periode
voor ongeveer
10.000 gulden
aan goud van de
Munt
          ver-
dween.
afbeelding 1
De \eroordeling
In de rechtzaak die volgde
werd Johan Matthijsze 'diefstal
van iemand bij wie men inwoont'
ten laste gelegd. De filosofie achter
de terlastelegging was dat Mat-
thijsze de diefstallen had ge-
pleegd, terwijl het goud door de
muntmeester aan hem was toe-
vertrouwd. Aangezien het goud
en zilver voor het vermunten
door vele handen ging, was de
muntmeester genoodzaakt ver-
trouwen te stellen in zijn werkne-
mers. Dat Johan Matthijsze dit
vertrouwen had geschaad, werd
als extra misdadig beschouwd, te-
meer omdat bij dergelijke vergrij-
pen nauwelijks viel na te gaan
wie de diefstal had gepleegd.
In de stad Utrecht konden derge-
lijke diefstallen worden bestraft
met de doodstraf. De openbare
aanklager eiste deze straf, doch
het gerecht vonnisde aldus: '[Hij
zal] ... met een strop om den hals,
aan de galg vastgemaakt, strenge-
lijk met roeden worden gegees-
seld en gebrandmerkt, en voords
te worden gebracht in het dezer
stads werkhuis, om aldaar geduu-
rende den tijd van veertien achter
eenvolgende jaaren met zijner
Randen arbeid den kost te gewin-
nen ... bannende hem gev[angennel
wijders na exspiratie van voors-
[chreve] tijd, zijn leven lang ...'.
Daarnaast moest Johan Matthijsze
het gestolen goud aan de munt-
meester retourneren of de waarde
van dien vergoeden.
De muntmeester vorderde direct
zijn vergoeding, maar die lag ho-
ger dan wat Matthijsze kon terug-
betalen. Aangezien Matthijsze in
het gevang zat, viel niet te ver-
wachten dat hij alsnog snel de
schuld zou kunnen voldoen. De
muntmeester liet daarom Johan
Matthijsze failliet verklaren.
Doordat Matthijsze in gemeen-
schap van goederen was ge-
trouwd, trof dit faillissement ook
zijn vrouw, Hendrika Mastwijk.
Over hoe het haar verging gedu-
rende de gevangenschap van haar
man is weinig meer bekend.
Tot twee keer toe kreeg Johan
Matthijsze verkorting van zijn ge-
vangenschap. De uiteindelijke da-
tum waarop hij in vrijheid gesteld
zou worden was 3 januari 1811.
Hij zou de smaak van de vrijheid
echter niet meer proeven; hij
stierf in gevangenschap in april
1810.
Simon Schoennudter
In het jaar van de aanhou-
ding van Matthijsze vond nog een
diefstal plaats aan het Utrechtse
munthuis. 'Voor die diefstal werd
ene Simon Schoenmaker, arbeider
op de Munt, aangehouden. Hij
verklaarde bij het schoonmaken
van een hal in de Munt enkele
stukken ongemunt goud en zilver
te hebben gevonden. Deze stuk-
ken goud en zilver had hij meege-
nomen en bij verschillende goud-
en zilversmeden in Utrecht te
koop aangeboden.
43
maart/apri l 1997
OUD-UTRECHT
-ocr page 46-
Gouddiefstal uit
de Utrechtse Munt
:l o M E I N E
)N
De bevoorrading van de
Romeinse grensforten
De Romeinse expansiepoli-
tiek ten noorden en ten oosten
van de Beneden-Rijn kende enige
tijdelijke successen. De tegensla-
gen overheersten echter en dit
leidde ertoe dat keizer Claudius
in 47 n. Chr. deze politiek defini-
tief liet varen. Hij schakelde over
van een offensieve op een defen-
sieve strategie ten opzichte van de
Germanen. Deze omschakeling
leidde tot de organisatie van een
verdedigingsstelsel langs de Rijn,
bestaande uit een gordel van
wachtposten en kampen. Van dit
limes-systeem dat zich geleidelijk
ontwikkelde in de 250 jaar van
zijn bestaan, zijn in ons land mei
name de meest westelijke kam-
pen Valkenburg, Zwammerdam,
Utrecht en Vechten door stelsel-
matige opgravingen goed be-
kend.
Claudius en zijn opvolgers streef-
den naar rust en orde en zetten
daartoe de al door Augustus mei
succes gevoerde politiek voort.
Zij lieten de inheemse sociale
structuren in stand. Ook verleen-
den zij aan gewillige leden van de
bovenlaag het Romeinse burger-
recht en gebruikten zij op ruime
schaal lokale hulptroepen ter on-
dersteuning van de legioenen. De
bevoorrading van de grotere en
kleinere legereenheden kon niet
met deze politiek in slrijd zijn. Zij
moest dus niet door rooftochten
en afpersing van de plaatselijke
bevolking, maar op correcte wijze
geschieden.
Sommige producten, als wijn en
olijfolie moesten over lange af-
stand worden aangevoerd; andere
konden ter plekke worden ver-
bouwd of moesten worden aan-
gekocht in de wijde omgeving.
Een bewijs voor de ordelijke aan-
koop van vee, bedoeld voor con-
sumptie, levert de zogenoemde
koopakte van Tolsum.
Tolsum was een terp, even zuide-
lijk van het huidige Franeker, die
omsireeks 1910 is afgegraven.
Tijdens de werkzaamheden vond
men een groot aantal interessante
vondsten die nu in het Fries Mu-
seum in Leeuwarden bewaard
worden. Daaronder ook een Ro-
meins schrijftafeltje dat een in het
Latijn gestelde koopakte bevat.
Er is wel aan de echtheid van dit
stuk getwijfeld, maar eind 1994
is door het Centrum voor Isoto-
pen-onderzoek te Groningen met
behulp van de versnelde 14C-
methode aangetoond dal de akte
stamt uit de Romeinse periode.
Nadere technische datering is
vanwege diverse oorzaken onmo-
gelijk.
Nu over de echtheid geen twijfel
meer bestaat, zou gedacht kun-
nen worden dat de inhoud van de
akte gebruikt zou kunnen wor-
den om de datering nader te ver-
fijnen. Dit is echter maar beperkt
het geval. Er zijn inderdaad twee
getuigen bij de transactie, waar-
van niet alleen de naam, maar
ook het legioen waarin zij dien-
den, wordt genoemd. Deze twee
legioenen I (Germanica) en V
(Alau-dae) waren slechts gedu-
rende de periode van 10 lot 70
tegelijkertijd in Germania Inferior
gelegerd. Dit lijkt de datering te
beperken, doch verdere gegevens
zijn niet voor handen. De vermel-
ding aan hel slot van de acte van
de datum 9 september tijdens het
consulaat van C. Fufius en Cn.
Minicius zou het hele probleem
van de datering kunnen ophef-
fen, ware het niet dat dit consu-
laat niet te daleren valt.
Wat kenschetst verder de inhoud
van de acte? De overgeleverde ro-
foto;                        Pas de vijfde goudsmid, Abraham
Het Nederlands            Rutgers, had interesse in hel aan-
Muntmuseum,              geboden edelmetaal en was tot
Utrecht                     aankoop over gegaan. Tegenover
het gerecht verklaarde Simon
Schoenmaker dat hij van de zil-
x'ersmid 48 of 50 stuivers voor
het spul had gekregen. Rutgers
kon wel herinneren dat hij het
gestolen goed had gekocht, maar
was vergeten voor welke prijs.
Schoenmaker verklaarde tijdens
het verhoor een persoonlijke
vriend te zijn van Jan Matthijszc.
Simon Schoenmaker werd voor
de eenmalige diefstal veroordeeld
tot ie pronk staan en 6 jaar
gevangenis. Hij zat zijn volledige
straf uit en kwam vrij in 1806.
Bronnen:
-     Gemeentearchief Utrecht, Stads-
archief II, inv. 380, 2244, 3243 en 3245.
-     Gemeentearchief Utrecht, Stads-
archief III, inv. 469,470 en 524.
-     Gemeentearchief Utrecht, Retro-acta
van de Burgelijke Stand, inv. 106
44
naarlJapril 19 97
UTRECHT
-ocr page 47-
meinsrechtelijke koopakten stam-
men uit ver van elkaar verwij-
derde gebieden. Toch blijken zij
te worden gekenmerkt door een
vast patroon, waarvan die uit Tol-
sum slechts op twee punten af-
wijkt. Voorop in iedere acte treft
men de namen van de koper en
de verkoper, de koopprijs en de
omschrijving van het gekochte
aan. In de akte van Tolsum is het
object een rund. Indien nu een
transactie slaven of vee betrof,
volgde standaard een tweede on-
derdeel, waarin de verkoper ver-
klaarde dat het gekochte vrij was
van verborgen gebreken. Dit ele-
ment en het gebruikelijk instaan
door de verkoper voor uitwin-
ning ontbreken in deze akte. Ver-
der volgen nog in iedere akte de
vermelding van de plaats waar en
de datum waarop het contract is
gesloten. Een koopakte tenslotte
eindigt met de namen en zegels
van de getuigen, alsmede die van
de verkoper.
Hoe kan nu het niet vermelden
van de vrijwaring tegen verbor-
gen gebreken en uitwinning wor-
den verklaard? Uit het vervolg
van de akte kan worden afgeleid
dat zij is opgemaakt nadat al aan
de hoofdverplichtingen uit de
koopovereenkomst, te weten de
levering van het rund enerzijds
en de betaling van de koopsom
anderzijds, was voldaan. Voorts
moet ook gekeken worden naar
de functie van de akte. Zou de
koper, Gargilius, een veeboer zijn
geweest, dan had hij een duide-
lijk belang bij de vrijwaring voor
verborgen gebreken gehad. Geen
boer die op melkproductie is ge-
richt, wil zijn veestapel uitbrei-
den met een koe die niet meer
kan kalveren! Is de koper echter
iemand die verantwoordelijk is
voor de aanvoer van vlees dat be-
stemd is voor onmiddellijke con-
sumptie in een legerplaats, dan is
slechts de algemene gezondheid
van een koe van belang.
Het kunnen beschikken over een
akte is voor zo'n leverancier van
grote betekenis. Hij kon er im-
mers mee bewijzen dat hij het
rund op correcte wijze had ver-
kregen en bovendien kon hij aan-
tonen hoeveel hij ervoor betaald
had. Dit laatste is van belang in-
dien hij een voorschot had mee
gekregen om zijn aankopen te be-
talen. De akte uit Tolsum voldoet
dus - juist in zijn afwijkingen van
het algemene patroon - aan wat
van een akte voor de aankoop
van een rund voor vleescon-
sumptie in een Romeinse leger-
plaats mag worden verwacht.
Of de koop ook werkelijk in het
Friese gebied waar de akte is ge-
vonden, is gesloten, blijft onbe-
kend. Als dat wel het geval zou
zijn geweest, dan moet het rund
nog wel of op de hoef of (gedeel-
telijk) per schip naar één van
de dichtsbijzijnde legerplaatsen
(Utrecht?) zijn vervoerd.
De koopakte
var) Tolsum,
achterzijde.
Voor uitgebreide documentatie zie:
E. Slob, De koopakte van Tolsum, in:
Tijdschrift voor RechtsgesMedenis, 1997
(nog te verschijnen).
45
M. van der Vrugt
maar tl ap ril 19 97
UTRECHT
-ocr page 48-
ËQI                       Uüus &
Ttatiit'ie, tijdschrift
over tradities en
trends
Je eet van een bord, je
begroet iemand door je
rechterhand uit te steken, je
viert je verjaardag. Zo doet
iedereen het en niemand
denkt er over na. Het lijkt wel
alsof het nooit anders is
geweest. Het zijn tradities die
van ouders op kinderen over gaan. Er zijn ook
gebruiken die pas kort bestaan. Bijvoorbeeld de
gewoonte om iemand te feliciteren via een ad-
vertentie in de krant. Een paar mensen beginnen er
mee, het wordt een modeverschijnsel, een trend.
Over al dit soort oude en nieuwe gebruiken en
gewoonten is te lezen in het tijdschrift: Traditie,
tijdschrift over tradities en trends.
Het laat op een
heldere en levendige manier zien hoe achter de
gewoonste dingen vaak een fascinerende wereld
schuil gaat.
Traditie, tijdschrift over tradities en trends is een
toegankelijk geschreven tijdschrift dat vier keer per
jaar verschijnt. Het is rijk geïllustreerd in full-color en
wordt uitgegeven door het Nederlands Centrum voor
Volkscultuur. Een jaarabonnement kost ƒ 30,- of Bfrs
600.
Vraag een proefnummer aan bij het Nederlands
Centrum voor Volkscultuur, Lucasbolwerk 11,
3512 EH Utrecht (00-31-(0)30-2319997)
NVM
IJzerman
makelaardij
heeft hart voor
'Oud'Utrecht'
r Aan- en verkoopbegeleiding
Taxaties
Hypotheken
* Verzekeringen
JHNluus & IJzerman
Telefoon ojo -2J4 00 08, Fax ojo-zp ig 70
Plompetorengracht 18,3512 CD Utrecht
r
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de geschiedenis en het neden van stad en
provincie. Het is met zijn artikelen, boekbesprekingen
en 'verenigingsnieuws' onmisbaar.
Het Jaarboek Oud-Utrecht is bekend om zijn boeiende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
Wie hart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel: 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
-ocr page 49-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
adres
i
postcode
geboortedatum
woonplaats
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
i i met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
Li met ingang van het volgende jaar
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
J.P. de Rijk
Voor degelijk
vakkundig onderhoud
aan huis en tuin
J.P. de Rijk
G.v.Walenborchstraat 18
3515 BT UTRECHT
Tel. 030-2718901
Activiteiten o.a. op het gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
Voor een gedegen advies in bedrijfsmatig onroerend goed.
verhuur-verkoop-taxaties-beleggingen-begeleiding
projektontwikkeling en herhuisvesting
Maliebaan 39a 3581 CC Utrecht 030-2 334 336
BEMPFORT
I         /\          ^MAKELAARS
J&BConseilB.V.
Rika Hopperlaan 17, 3584 GM Utrecht
Tel. 030 - 254 32 12, Fax 030 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU
o.m. restauratiefinancieringen en hypotheken
-ocr page 50-
oud-utrecht
hier
postzegel
plakken
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht
Oud-Utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de l<ennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
OUDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
IJ KONINKLIJKE BESCHIKKING
HOFLEVERANCIER
TAILORSSINCE 1850
ER IS EEN BAN
WAAR OUDE WAARDEN
NOG IN ERE
WORDEN GEHOUDEN.
ENE/
CREDIET EN EFFECTEN BANK
Herculesplein 5, Utrecht
-ocr page 51-
'^ "Tr od
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
Utrecht
7 0e jaargang nummer 3
Het Koninklijk
Nederlands
Meteorologisch
Instituut
1854- 1951
Het dienstpersoneel
op de Zeister
buitenplaatsen
Romeinen
Van haver tot gort
Jaarverslag en
jaarrekening
mmv
II
Het KNMI gebouw
in 1910.
®
-ocr page 52-
Boeken over
UTRECHT,
stad en provincie,
hebben wij altijd
ruim in voorraad
GREEP Schilders bv
•  Restauratiewerken
•  Onderhoud
Maarssenbroeksedijk 15A
3606 AG Maarssen
Tel. 030-241 31 15
Broese Kemink
*;
boekverkopers aan de stadhuisbrug
utrecht 030-2313804
Daatselaar & Godhelp
Antiquairs - Beëdigd Taxateur
Lid. VHOK/CINOA/VNAG/NVK
BOUW
•    Restauratiewerken
•    Nieuwbouw
•    Onderhoud
J U R R I E ni S
Aannemingsbedrijf
H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
Tel.: 030-2412 912
Fax:030-2413 934
I.icINcil. Anrii/iiiiiis (iciuxusi hup
lltrt-cht
Korte Jansstraat 17-19. 3512 GM Utrecht
Tel. 030-2318266, rax 030-2316474
Amsterdam
Rokin 46, 1012 KV Amsterdam
Tel. 020-620S100
1^1 ren
l'orenlaati 5, 1251 ÏIF l^iren
Tel. 035 5381454
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
Wij drukken
ook
uw kosten
Bel ons voor een offerte
VOOR HET mooiste DRUKWERK
éP
&>LISM4N
BOUW&VASTGCÏD
CASPARIE UTRECHT
ONDEROEEl VAN ROTO SMEET5 DE BOER
l||[FfX3N 030 282282'/'
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-6956644
-ocr page 53-
n^.^c
•. <S^^ 0> c> i
^ol
(^?>.\
V
Colofon
Oud-Utrecht
Tweemaandelijks tijdschrift
70e jaargang nr. 3
mei/juni 1997
ISSN 1380-7137
Oud-Utrecht is een uitgave van de
Vereniging Oud-Ulrechl, vereniging
lot beoefening en tot verspreiding van
de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter:].W. Lemaier
Secretariaat: Mw. J.C.M. Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht.
Pt'nnin^mft',s(fr. P. Kroes
Ukunt zich opj^ewn uLs lid van de vereni-
ging Oud-Utrectit door te
.stlirijvcn naar:
Oud-Utrecht,
Pr. Hendriklaan 76,
3584 ER Utrecht,
De contributie bedraagt ƒ 54,= per
jaar (26- ƒ 30,=; 65+f 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
P. Kroes.
Betaling contributie op giro 575520.
Redactie: M. Dolfin, B. van den Hoven
van Genderen, J.Leguyt,
M.C. van Oudheusden, P. Rhoen,
B. van Santen, M. van de Vrugt,
en A. van der Zeijden.
Redactieadres:
Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Vormgeving: De Vormers, Utrecht
Drufe." Casparie Utrecht
Oud-Ulrechl. Tweemaandeliih tijdschrift
verschijnt zes maal per jaar.
Deadline agenda volgende nummer:
20 juni 1997, verschijningsdatum
1 augustus 1997.
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 '/4of3 V2
inch lloppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0of5.1).
Aanbevolen omvang tussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
noten zo beperkt mogelijk gehouden
moet worden. Het gebruik van tussen-
kopjes wordt aangeraden; illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Van de redactie
Ook dit keer is het nummer van Oud-Utrecht gevuld met veel verenigingsnieuws. Allereerst is een
uitgebreide toelichting opgenomen van de komende ledenvergadering op 10 juni a.s. Naast de agenda
treft u ook het jaarverslag en de jaarrekening aan. Maar er is nog veel meer te melden vanuit de
vereniging; bijvoorbeeld de Oud-Utrechtprijs en het lustrum '75 jaar Oud-Utrecht'. Het lustrum
wordt op dit moment voorbereid door een speciaal daartoe opgerichte feestcommissie.
De eerste berichten van de commissie treft u aan in dit nummer en er zullen er ongetwijfeld nog vele
volgen. En dan is er ook een enthousiast verslag van één van de vele aktiviteiten van de
vereniging.
Mocht u zich soms afvragen of het de moeite loont om een verenigjngsaktiviteit bij te wonen, dan zal
dit verslag u daar zeker van overtuigen.
Inhoud
Van de redactie
Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut 1854-1951
Peter van Beek
Voorjaarsvergadering
Agenda
Het dienstpersoneel op de Zeister buitenplaatsen aan de
Driebergseweg 1850 -1940
Mr. Dr. V.A.M, van der Burg
Boekenschouw
De plek Kasteel Stoutenburg
1.
Verduin
Jaarverslag Vereniging Oud-Utrecht
M. van de Vrugt
Oud-Utrecht prijs 1998
Lustrum Oud-Utrecht
Van de activiteitencommissie
Romeinen
Van haver tot gort
51
52
57
57
58
60
61
62
65
65
66
68
51
mei/juni J997
UTRECHT
-ocr page 54-
Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch
Instituut 1854-1951
Al lang voor de officiële oprichting van het Koninklijk Nederlands Meteoro-
logisch Instituut (KNMI) werden in ons land waarnemingen van het weer
uitgevoerd. Mensen zijn altijd al gefascineerd geweest van de wisselende
weersomstandigheden. Al eeuwenlang probeert men hier een duidelijke lijn in
te vinden en mee hierdoor het weer te kunnen voorspellen. Voor veel
beroepsgroepen is het weer van groot belang. Te denken valt dan bijvoorbeeld
aan boeren en zeevarenden. Reeksen waarnemingen van temperatuur, lucht-
druk en windrichting kennen we al vanaf de zeventiende eeuw. In het begin
van de vorige eeuw verrichtte professor R. van Rees op de Utrechtse Domtoren
regenwaarnemingen. Van zijn vele studenten aan de Utrechtse Universiteit
werden vooral twee van hen geïnspireerd tot het zich verdiepen in de weerkunde,
de meteorologie. Deze twee, C.H.D. Buys Ballot en F.W.C. Krecke, zouden later
aan het begin van het KNMI staan.
in Utrecht. Door de overtuigings-
kracht van beide oprichters en
het belang van meteorologie voor
de scheepvaart liet Thorbecke
zich overtuigen van het nut van
een meteorologisch instituut in
Nederland. Een financiële toezeg-
ging volgde dan ook spoedig.
Nadat met een aanvraag tot
erkenning als rijksinstituut werd
ingestemd was bij Koninklijk
Besluit van 31 januari 1854 de
totstandkoming van het Konink-
lijk Nederlands Meteorologisch
Instituut een feit.
Het KNMI onder leiding van
Buys Ballot
In de eerste jaren van het
KNMI is een voortzetting van de
activiteiten van vóór de officiële
erkenning te zien. Buys Ballot
onderhield als hoofddirecteur
voornamelijk de contacten met
buitenlandse waamemingsstations
en bewerkte de gegevens. Krecke
onderhield de binnenlandse con-
tacten en verwerkte deze gegevens
onder meer in de jaarboeken.
M.H.Jansen onderhield als directeur
van de afdeling waarnemingen ter
zee de contacten met reders en
gezagvoerders van de grote vaart.
Deze laatste hielden nauwkeurig
weerjoumalen bij tijdens hun reizen
en stelden die aan het KNMI
beschikbaar.Een belangrijk mo-
ment in de geschiedenis van het
KNMI was de oprichting van de
stormwaarschuwingsdienst op 20
februari 1864. In het begin werd
gewerkt met publikatieborden in
de zeehavens. Hierop werden de
nodige gegevens vermeld, In de
praktijk functioneerde dit echter
niet goed. In 1866 ontwikkelde
Buys Ballot de aêroklinoskoop.
Van dit ingenieuze apparaat, dat
er uit zag als een seinpaal, kon
men de te verwachten wind-
De tijd \an particulier initiatief
De officieuze start van wat later
het KNMI zou worden, gaven
Buys Ballot en Krecke door vanaf
1 december 1848 te beginnen
met geregelde waarneming. Zij
deden dit op het bolwerk Zonnen-
burg in Utrecht, Zij werden bij
dit particuliere initiatief gesteund
door het Provinciaal Utrechts
Genootschap van Kunsten en
Wetenschappen, het Koninklijk
Instituut van Ingenieurs en het
Bataafs Genootschap van Proef-
ondervindelijke Wijsbegeerte.Op
dat moment werd in Nederland
door meer mensen meteorologie
bedreven en bestonden meerdere
waamemingsstations. Een van de
wensen van beide initiatiefnemers
was het om deze stations te
stimuleren tot onderlinge samen-
werking. Als blijk van eigen inzet
publiceerden zij in 1851 voor de
eerste maal een meteorologisch
jaarboek. Deze uitgave bevatte
waarnemingen over de jaren
1849 en 1850 uit grote delen van
Nederland.
Het instituut krijgt vorm
In deze jaren ontstond er een
intensief contact met luitenant-
ter-zee M.H. Jansen, één van de
grote stimulatoren achter het ma-
ritiem meteorologisch onderzoek.
Tijdens een conferentie over ma-
ritieme meteorologie te Brussel in
1853 werd besloten een stan-
daard journaal te ontwerpen voor
weerwaamemingen. Het ontwerp
hiervan was ontwikkeld door
Jansen en de Amerikaan Maury.
Door de werkzaamheden van
Buys Ballot en Krecke en de acti-
viteiten op het gebied van de ma-
ritieme meteorologie kreeg de
voorloper van het instituut een
geweldige kans zich te ontwikkelen.
Zo zelfs dat Buys Ballot in 1852
zich per brief richtte tot de
regering in Den Haag. Zijn be-
doeling was het verkrijgen van
financiële steun om een solide
basis voor het instituut te ver-
krijgen. Als gevolg hiervan bracht
de toenmalige minister van
Binnenlandse Zaken Thorbecke
een bezoek aan het observatorium
52
Peter van Beek
UTRECHT
mei/juni 1997
-ocr page 55-
De Nederlandse
Noordpool-expe-
ditie 1882-1883.
De schepen
"Varna'en
"Dymphna"
ingeklemd in het
poolijs, eind 1882.
Foto: KNMI
kracht en het luchtdrukverschil
tussen twee plaatsen aflezen.Een
ander hulpmiddel bij het waar-
schuwen voor stormen was sinds
1867 de telegraaf. Hiermee kon-
den snel gegevens worden door-
geseind van en naar de diverse
havensteden. Ook weerkaarten
waren in deze tijd belangrijk; al
in 1890 werden deze kaarten
dagelijks uitgegeven. Dit was een
van de sterke kanten waardoor
het nut van een instelling als het
KNMI onomstotelijk vaststond.
De jaarboek werden al snel uitge-
breid met gegevens vanuit bui-
tenlandse waarnemingen. Mede
hierdoor nam het takenpakket
van de medewerkers sterk toe.
Als gevolg hiervan werd in 1877
opnieuw een fysicus aan het insti-
tuut verbonden.
Deze, dr. M. Snellen, kwam als
directeur van de afdeling waarne-
mingen te land in dienst. Onder
zijn bezielende leiding breidde
het aantal waamemingsstations
voor regenmetingen en onweers-
waamemingen aanzienlijk uit.
Vrijwel al dit werk gebeurde door
vrijwillige medewerkers, waarvan
er bijvoorbeeld rond 1880 al vier-
honderd waren. In die tijd waren
de hoofdwaamemingsstations ge-
vestigd in Groningen (vanaf 1839),
De Helder (1843), Maastricht
(1851) en Vlissingen (1854).
Aangezien hier behoefte toe was
werd in 1881 in Amsterdam een
filiaalinrichting opgezet en in
1889 eveneens in Rotterdam. De
belangrijkste doelstelling was het
geven van inlichtingen aan gezag-
voerders en stuurlieden van de
koopvaardij. Daarnaast werden
instrumenten, zoals kompas en
meetapparatuur, door medewer-
kers van de afdeling geverifieerd.
In de jaren 1882-1883 werd deel-
genomen aan het eerste Interna-
tionale Pooljaar. In internationaal
verband werden in het pool-
gebied waarnemingen verricht,
waarbij ook Nederland (lees: het
KNMI) een waamemingsstation
kreeg toegewezen.
De periode 1890 tot 1940
Tot opvolger van Buys Ballot
werd M. Snellen benoemd. Toen
in 1892 door het ministerie geld
beschikbaar werd gesteld voor de
nieuwe bouwplannen - noodzakelijk
vanwege een groot ruimtegebrek
- en vervolgens in 1893 het land-
huis Koelenberg in De Bilt werd
aangeboden, werd daar de kans
gezien. Het voormalige landhuis
werd aangepast aan de eisen en er
werden onder meer twee waame-
mingspaviljoens en een 30 meter
hoge toren voor windwaame-
mingen gebouwd. Op 1 november
1896 kon een start worden
gemaakt met de waarnemingen in
De Bilt. Op 1 mei 1897 werd het
nieuwe KNMl-gebouw officieel in
gebruik genomen. Op dat moment
waren er 15 personeelsleden die
in het nieuwe gebouw hun werk-
plek kregen.Aangezien het KNMI
voornamelijk draaide op rijks-
steun was de minister van mening
dat er toch sprake van toezicht
zou dienen te zijn. Hierom opperde
hij de gedachte om een curatorium
in te stellen. Doel was om samen
met de hoofddirecteur ervoor te
zorgen dat het instituut aan de
wetenschappelijke doelstelling
zou beantwoorden. In 1899 werd
een start gemaakt met het College
van Curatoren. De leden van het
college waren voornamelijk weten-
schappers. De gebouwen van het
KNMI werden in de eerste decennia
regelmatig uitgebreid om in de
ruimtebehoefte te kunnen voor-
zien. Gerealiseerd werden een
instrumentenmakerswerkplaats,
een laboratorium voor ijking en
onderzoek van de instrumenten,
53
mei/juni 1997
UTRECHT
-ocr page 56-
Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch
Instituut 1854-1951
seizoenverwachtingen dateert uit
deze tijd. De afdeling oceanografie
en maritieme meteorologie hield
zich met name bezig met het
bewerken van de ontvangen
scheepsjoumalen en hel uitwisselen
van gegevens met buitenlandse
instituten. Als resultaat hiervan
werden regelmatig atlassen gepu-
bliceerd. Ook werd deelgenomen
aan internationaal oceaanonder-
zoek en bijvoorbeeld ijswaame-
mingen langs de kust. Onderzoek
werd gedaan naar getijden,
stormvloeden, waterbewegingen
en bodemonderzoek. Hiernaast
werden in de magneti.sche pavil-
joens in De Bilt gegevens verza-
meld over aardmagnetisme en
seismologie. In 1938 moest deze
wingsdienst bleef wel in Amster-
dam. De weerkaarten werden niet
alleen gemaakt voor de scheepvaart.
Ook de luchtvaartmeteorologie
was een belangrijke taak voor het
KNMI. Veel weerkundig personeel
is in de loop van de jaren werk-
zaam geweest op de vliegvelden
Schiphol, Eelde, Beek en Zestien-
hoven. De taak van de klimatolo-
gische afdeling richtte zich vooral
op de controle van de waarneming
posten. De ontvangen waarnemin-
gen werden na ontvangst bewerkt
en meestal ook gepubliceerd. In
de jaren dertig ontwikkelden zich
binnen de klimatologie bijzondere
aandachtsvelden zoals de land-
bouwmeteorologie en de micro-
klimatologie. Ook het doen van
uitbreiding van werkruimte en
meer bergruimte. In 1911 werd
een paviljoen voor seismologische
waarnemingen gebouwd en in
1914 een nieuw magnetisch pa-
viljoen. In 1916 werd de houten
toren vervangen door een nieuwe
en werd er een nieuwe directeurs-
woning geplaatst. De waarnemingen
en het wetenschappelijk onder-
zoek concentreerde zich op een
aantal specifieke onderzoeks-
terreinen. Vanaf 1890 werden
dagelijks weerkaarten verspreid,
waarbij het gebruik van de tele-
graaf een belangrijk hulpmiddel
vormde. In 1896 ging de hoofd-
zetel van de telegrafische weer-
dienst over vanuit Amsterdam
naar De Bilt. De stormwaarschu-
Gezicht op het
bolwerk
Zonnenburg,
1859.
Lithografie door
P. W. van de Weijer
Foto: Gemeente-
archief Utrecht
54
UTRECHT
mei/juni 1997
-ocr page 57-
de oprichting van een personeels-
vereniging.Uiteraard gingen de
acüviteiten van het KNMI niet
ongemerkt aan de bezetter voor-
bij. In januari 1943 werd een
Duits meteoroloog op het instituut
gedetacheerd. De controle nam
allengs toe. Mede hierdoor werd
het geleidelijk onmogelijk om
nog enige illegale activiteiten te
verrichten, zoals het doorzenden
van berichten. Observator
A.J. van Ginkel en de joodse
bibliothecaresse C.H. Koperberg
mochten de oorlog niet overleven.
In september 1944 roofde een
groep "Wetterdienst-personal" op
doorreis vanuit Frankrijk enkele
waardevolle meteorologische in-
strumenten, In dezelfde tijd
verdween ook de Duitse meteo-
roloog. De bezetter nam zo'n acht
miljoen ponskaarten in beslag,
evenals ongeveer twintigduizend
scheepsjournalen. Deze laatste
waardevolle verzameling werd na
de oorlog helaas niet meer terug-
gevonden en verwacht moet wor-
den dat ze zijn vernietigd.Door
de oorlogsomstandigheden werd
het werk vrijwel onmogelijk. In
oktober 1944 werd de stroom-
voorziening gestaakt. Op 26 maart
1945 werd het bevel ontvangen
om het instituut te sluiten en de
gebouwen werden tot verboden
terrein verklaard. Na de bevrij-
ding op 5 mei 1945 kon het
gebouw weer in gebruik worden
genomen en kon de periode van
wederopbouw van start gaan.
Wederopbouw \anaf 1945
Besprekingen op 14 mei
1945 tussen de toenmalige cura-
toren prof. J.D. van der Waals jr.
en prof. F.A. Vening Meinesz
leidden ertoe dat de laatste per 1
juli 1945 de leiding van het
instituut overnam. De vorige
directeur, H.G. Cannegieter, had
in 1944 de pensioengerechtigde
leeftijd bereikt.In veel opzichten
werd bij de wederopbouw afge-
weken van de werkwijze van
vóór de oorlog. De organisatie
kon hierdoor worden opgebouwd
volgens nieuwe bedrijfsmatige
eisen. Hiernaast werd rekening
gehouden met de moderne vorm
en ontwikkelingen van het weten-
schappelijk onderzoek. Door de
oorlogservaring waren de weer-
dienst en de luchtvaanmeteorologie
revolutionair veranderd. De nieuwe
technische uitrusting, de moderne
communicatiemiddelen en de
uitbreiding van de wetenschap-
pelijke staf op vliegveld Schiphol
vereisten een geheel nieuwe
structuur.Hierdoor ontstond een
explosieve groei van het perso-
neelsbestand.
Tussen 1945 en 1951 steeg het
aantal personeelsleden van 89 tot
ruim 300. Het hierbij inbegrepen
wetenschappelijk personeel groei-
de van 24 tot ongeveer 70. Een
groot probleem was wel de huis-
vesting. Wegens de na-oorlogse
schaarste van bouwmaterialen
duurde het tot september 1950
voordat met nieuwbouw begon-
nen kon worden.Hoofddirecteur
Vening Meinesz werd pe»" 1 maart
1951 opgevolgd door C.J. Wamers.
Dit vertrek betekende tevens het
afsluiten van een periode van
wederopbouw en het ingaan van
een geheel nieuwe fase in het
bestaan van het KNMI. Hiermee
eindigen we dan ook dit histo-
risch overzicht.
Archieven en mogelijkheden
van raadpleging
De aangelegenheid voor het
schrijven van dit artikel was de
officiële aanbieding op 17 april
1996 van de Inventaris van de
tak van dienst overigens verhuizen
naar Witteveen. De oorzaak hier-
van was de toenemende storing
van de waarnemingen door de
electrificatie van de Nederlandse
Spoorwegen.
Het KNMI en de Tweede
Wereldoorlog
Tijdens de mobilisatie in
1939 werd afgesproken dat in
geval van oorlog de weerdienst
zou worden uitgevoerd in de
filiaalinrichting Amsterdam. In
overleg met de militaire instanties
bleek een school in Badhoevedorp
een geschiktere plek. Tijdens de
voorbereidingen werden onder
meer goede afspraken gemaakt
met land- en zeemacht. Toen op
10 mei 1940 de oorlog dan
werkelijk uitbrak, vertrok de
weerdienstgroep onmiddellijk
naar Badhoevedorp. In verband
met de onveilige toestand daar
werd al snel besloten te verhuizen
naar een school in Osdorp. Na de
capitulatie keerde elke afdeling
weer terug naar zijn eigen plek.
In de eerste oorlogsjaren kon het
werk van het KNMI vrij normaal
doorgang vinden. De weerdienst
werd uiteraard verboden, omdat
ook de vijand hier profijt van zou
kunnen hebben. Al het weten-
schappelijke werk mocht van de
bezetter worden voortgezet,
evenals de klimatologische en
magnetische waarnemingen. In
deze tijd werden allerlei cursus-
sen gegeven ten behoeve van de
uitbreiding van de wetenschap-
pelijke staf Ook werd veel tijd
gestoken in het bewerken van
diverse studies. Het personeel
kreeg wel te maken met de
arbeidsdienst en de tewerkstelling
in Duitsland. De solidariteit onder
het personeel nam in deze periode
sterk toe, niet in het minst door
55
UTRECHT
mei/juni 1997
-ocr page 58-
Portret van
prof.dr.
C.H.D. Bup Ballot
Foto: KNMI
archieven van licl Koninklijk
Nederlands Meteorologisch Instituut
(1852)1854-1951, samengesteld
door P. van Beek. De inhoud van
het voorgaande artikel is voorna-
melijk afkomstig uit de inleiding
van de inventaris. In deze inlei-
ding is voor geïnteresseerden nog
meer te lezen over ondermeer de
organisatie van het KNMI en de
internaticmale contacten. In een
handleiding voor de gebruiker
wordt aangegeven hoc de struc-
tuur \'an de archiex'en is opge-
bouwd.
De beschreven archieven van het
KNMI, met een omvang van 67
strekkende meter, zijn in z'n geheel
openbaar en te raadplegen in het
Rijksarchief in Utrecht, Alexander
Numankade 201.Naast archief-
stukken wordt in de inventaris
ook een belangrijk stuk docu-
mentatie beschreven. Zo treft de
onderzoeker de complete serie
meteorologische jaarboeken aan,
evenals de vrijwel volledige
wetenschappelijke publicatie-
reeks van hel KNMI. Tal van
interessante studies passeren de
revue. Voor ieder die zich bezig
houdt met de geschiedenis van
het KNMI of met de historie van
de weerkunde in het algemeen is
hel raadplegen van dit materiaal
onontkoombaar. Hiernaast be-
vinden zich bij hel rijksarchief
nog meer archiefbescheiden van
het KNMI, die buiten het bestek
van deze inventarisatie bleven. De
medewerkers op de studiezaal van
hel rijksarchief kunnen hierover
meer inlichtingen verstrekken.De
gepubliceerde inventaris van de
KNMI-archievcn is bij hel rijks-
archiel aan te schaffen.
C.H.D. Buys Ballot
Christophorus Henricus Diedericus Buys Ballot, zoon van de hervormde
predikant Anthony Jacobus Buys Ballot en Geertruida Francoise Lix
Raaven, werd op 10 oktober 1817 geboren in Kloetinge. Hij werd na
zijn jeugd in 18.35 ingeschreven als student in de letteren aan de hoge-
school in Utrecht. Naast deze opleiding volgde hij ook de colleges
wis- en natuurkunde. Na een jaar maakte hij de definitieve keuze voor
het laatste. Als student van de hoogleraar Van Rees werd zijn groie
belangstelling gewekt voor de meteorologische verschijnselen en de
weerkunde.Hij was achtereenvolgens praeses (1839), senator (1840)
en ab-actis (I842-I843) van de filosofische faculteit van het studenten-
corps "Utile Dulci". In 1844 promoveerde hij op de dissertatie
"De Synaphia en Prosaphia". Vervolgens werd hij in het jaar daarna
benoemd tot lector in de mineralogie en de geologie. In 1846 werd hij
tevens lector in de theoretische chemie. In 1847 volgde zijn aanstelling
als buitengewoon hoogleraar in de wiskunde. In 1857 werd Buys Ballot
hoogleraar in de mineralogie en de geologie en vanaf 1867 in de
natuurkunde.Buys Ballot stierfin Utrecht op 3 februari 1890. Tien jaar
na zijn overiijden, in 1900, werd in De Bilt een standbeeld te zijner
gedachtenis onthuld.Aan zijn naam is de bekende wet van Buys Ballot
(1857) verbonden. In deze wet beschreef hij het verband tussen lucht-
druk en wind. De Amerikaan William Ferrel was vanuil de theorie enkele
jaren daarvoor al tot de zelfde conclusie gekomen, maar Buys Ballot
kon de wet op praktische gronden aantonen. Hierdoor bleef zijn naam
aan de wet verbonden.Buys Ballot was vanaf de oprichting in 1854 tot
aan zijn overlijden in 1890 hoofddirecteur van het Koninklijk Neder-
lands Meteorologisch Instituut
56
1c i / j u n I 19 9 7
u r R i: c H T
-ocr page 59-
Voorjaarsleden-
vergadering 1997
Agenda
Voorjaarsledenvergadering
Zie aankondiging hiernaast
In het vorige nummer van het
Tijdschrift verscheen reeds een
uitnodiging van het bestuur van
de Vereniging Oud-Utrecht aan
alle leden tot het bijwonen van de
voorjaarsledenvergadering op
dinsdag 10 juni 1997 om 19.30
uur in het SNK-gebouw, Plompe-
torengrachi 3 te Utrecht. Hierbij
volgt nogmaals de agenda voor
deze vergadering.
meent met deze veiling, waarvan
de opbrengst bestemd is voor het
lustrum in 1998, een goede be-
stemming te hebben gevonden
voor deze collectie. Ook leden
kunnen ten bate van het lustrum
ter plekke boeken ter veiling aan-
bieden over de geschiedenis van
stad en provincie of plaatsen in
de provincie. Dit kan per exem-
plaar (in geval van dure boeken)
of gebundeld per onderwerp
(maximaal 5). Ook kan men op
een papiertje een aanduiding van
de inhoud geven, bijvoorbeeld '5
boeken over de geschiedenis van
de Bilt'. Als veilingmeester zal op-
treden de heer Jos Lemaier, voor-
zitter van Oud-Utrecht. De boe-
ken en tijdschriften liggen vanaf
I9.00u ter inzage.
Afsluiting met een drankje.
Lezing over historisch
Amersfoort
Op 31 juli zal de heerB.G.j. Elias,
directeur van museum Flehite te
Amersfoort een dialezing houden
over de rijke Amersfoortse ge-
schiedenis.
Plaats: Evangelische Broedergemeente,
Zusterplein 20, Zeist
Nadere informatie:
Mevr. M.A. Hofman - Roggeveen,
tel. 030 - 6920561
Gewijzigde openingstijden
Waterleidingmuseum
Van 1 april t/m 16 november
zullen de openingstijden van het
Waterleidingsmuseum te Utrecht
zijn:
dinsdag t/m vrijdag en zondag :
13.30-17.00 uur
zaterdag : 11.00-16,00uur
maandag: gesloten
Adres: Lauweriiof 29, Utrecht
Agenda
1. Opening
2.Notulen van de najaarsleden-
vergadering op 29 oktober
1996 (ter inzage)
3. Ingekomen stukken en mede-
delingen
4.Presentatie jaarrekening 1996
5.Mededelingen vanuit de
Vereniging
6. Bestuurswisseling
De bestuursleden Hennie Zoontjes
en Lotty Broer treden al.
Voorgesteld wordt Ilse de Wit
en Jacquelien Vroemen te be-
noemen tot nieuwe bestuursleden.
Tegenkandidaten kunnen wor-
den gesteld door tenminste tien
leden, die hiervan tol drie da-
gen voor deze vergadering
schriftelijk mededeling doen
aan de secretaris.
/.Jubileum Vereniging in 1998
8. Rondvraag
9. Sluiting
Na alloop van dez: voorjaars-
ledenvergadering zal er een veiling
plaats vinden van boeken en tijd-
schriften van een oud-lid van onze
Vereniging, dr A.H. Holtz. Deze
boeken en tijdschriften met be-
trekking tot de geschiedenis van
stad en provincie Utrecht werden
door de heer Holtz aan Oud-
Utrecht nagelaten. Het bestuur
Historisch café
ledere 2e vrijdag van de maand,
vanaf 17.00 uur.
Als inleiding een korte lezing
over een Utrechts onderwerp.
Plaats: Weeshuis, Domplein
57
m e i /] u II i 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 60-
Het dienstpersoneel op de Zeister buiten-
plaatsen aan de Driebergseweg 1850-1940
Het Zeister Historisch Genootschap Van de Poll-Stichting organiseerde in 1988 de tentoonstelling
'Van Goede Huizen', Zeister buitenplaatsen aan de Driebergseweg 1850-1940. Naar aanleiding van
deze tentoonstelling verschenen bij deze stichting twee uitgaven: één over de architectuur van de
hand van Mw. Drs. D. Hamer en één over de bewoners van enkele grote buitenplaatsen ('Beek en Roijen',
'Hoog Beek en Roijen', 'Sparrenheuvel', 'Het Molenbosch', 'Schoonoord', 'Heerewegen', 'Nieuw
Beerschoten', 'De Breul'\ 'Tallyho Cottage') en al die andere kleinere villa's van de hand van de
gemeentearchivaris van Zeist R.P.M. Rhoen . Over de hoofdbewoners van deze buitenplaatsen en villa's,
die voor een deel tot de adel behoorden, is reeds veel geschreven, over het dienstpersoneel niets.
Hoeveel personeel was er nu op
zo'n buitenplaats?
Deze vraag laat zich aan de
hand van de bewonerslijsten be-
antwoorden. Gemiddeld drie: een
tuinman (tuinbaas), een dienstbode
en een (huis)knecht/palfrenier.
De tuinman/tuinbaas woonde in
de tuinmanswoning. De dienst-
bode en de knecht intern op het
buiten. Buiten deze drie vaste
personeelsleden waren er ook
anderen. Op de villa 'Noordberch',
Driebergseweg 24, bijvoorbeeld
woonde van 1925-1926 een
gezelschapsjuffrouw. Waren er
kleine kinderen op een buiten
dan was er een kinderjuffrouw,
liefst uit Zwitserland, zoals op de
Tweede Dorpsstraat 58, maar ook
wel uit Duitsland. Een oriëntatie
wat personeel betreft op Frankrijk
ontbrak geheel. De grote buitens
hadden in de 19e eeuw een aparte
palfrenier (koetsbediende/stal-
knecht) in dienst. In de huidige
eeuw werd dat de chauffeur.
Werd de villa niet op permanente
wijze bewoond, dan treffen we
een huisbewaarder aan, zoals in
1926 op 'Nieuw Beerschoten'.
De verzekeringsmaatschappij 'De
Kosmos' (thans het gebouw waar-
in de sector Stadsbeheer van de
gemeente Zeist is gevestigd), aan
de Tweede Dorpsstraat 60, had
een conciërge in dienst. Op 'De
Breul' was tussen 1937-1940 een
linnenmeisje werkzaam.
De villa 'Nye Wilp', Driebergse-
weg 16C, huisvestte tussen 1937-
1938 een kapster.
Het dienstpersoneel kwam behalve
de kindermeisjes (Zwitserland en
Duitsland) uit het Sticht zelf of
daarbuiten en meestal van het
platteland. Een uitzondering is de
gouvernante op 'De Breul' van
1859-1861 die uit Berbice (Guyana)
afkomstig was.
De burgerlijke staat van het
personeel
Het interne personeel op het
buiten was meestal ongehuwd.
Een uitzondering hierop vormde
het echtpaar DetoUenaere-Demets,
op 'De Breul' tussen 1892-1909,
toen daar de r.-k. familie
■Vercruijsse-Bonnike uit Kortrijk
(B.) gevestigd was. Het nageslacht
van dit echtpaar is te Zeist blijven
wonen.
De tuinlieden/tuinbazen daaren-
tegen waren over het algemeen
gehuwd en woonden in de tuin-
manswoning op het buitengoed.
Soms van generatie op generatie
(bijvoorbeeld Van Burken op 'Het
Molenbosch'). Veel nakomelingen
van dit tuinpersoneel behoren
thans tot de Zeister middenstand
en zijn werkzaam in de bloemisterij,
kwekerij en tuincentra's.
De duur van het dienstverband
Te oordelen naar de vestiging en
het vertrek uit de gemeente was één
dienstbode gemiddeld tussen de een
en vier jaar op een buiten aanwezig.
De kinderjuffrouw bleef een periode
van vier a vijfjaar, al zijn er ook die al
binnen een jaar weer zijn vertrokken.
Charlotte Ott uit Zwitserland (Bazel)
verbleef van 1860-1866 bij de familie
Van de Poll op 'Beek en Roijen'.
De huisknecht, die meestal jong
en ongehuwd was, verbleef op
'Het Molenbosch' van 1919-1924
(A. Veldhuizen), maar vertrok soms
ook hetzelfde jaar weer. De palfrenier
en later de chauffeur op de buitens die
eigen rijtuigen en eigen auto's hadden,
hebben in het algemeen ook maar een
dienstverband van enkele jaren.
Geheel anders is het patroon bij de
tuinlieden/tuinbazen. Deze personeels-
leden woonden met hun gezin voor
een langere periode op het buiten. Op
'Schoonoord' bijvoorbeeld C. van der
Weerdt (ook wel Van der Weerd) van
vóór 1872 tot aan zijn overiijden in
1898. Tuinknechts waren ongehuwd
en bleven korter.
De gezelschapsjuffrouw was een enkele
keer gehuwd, zoals C.M. Goenee op
de villa 'Noordberch', Driebergseweg
24, maar bleef vaak maar een jaar.
58
Mr.Dr. V.A.M,
van der Burg
mej/jutii 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 61-
Tuinpersoneel van
Hoog Beek & Royen
Elders typeert de schrijver de
huisknecht/palfrenier van een
adellijke familie als volgt: "Toen
Jan, de huisknecht der freules
Van Lakervelde, dienst doende
als palfrenier, die namiddag aan
de pastorie had gebeld, verzette
hij, die toch wist wat deftig ge-
duld is, vijf malen het, in een
glanzig geribde schaftlaars gevatte
rechterbeen van het trottoir op de
stoeptree en van de stoeptree op
het trottoir; en enkele malen
lichtte hij de, op de rug in de linker
rustende, rechter glacé-hand tot
op een derde van de hoogte der
huisbel, voordat hij, bij de derde
aandrang, werkelijk voor de
tweede keer belde."
Wie de sfeer wil proeven van
Zeist in 1912 leze deze hele roman,
die een fel realistisch beeld geeft
van het leven in dit deftige dorp
ontdaan van alle uiterlijke glans
van de buitenplaatsen, waar het
dienstpersoneel in de schaduw
van de families leefde en werkte.
Personeel Van de Breul tijdens de bruiloft van een
dienstbode. Foto:
C. G. C. Detollenaere
'Hoog Beek en Roijen' had meerdere
malen een kamenier in dienst die
als ongehuwde juffrouw zéér lang
bleef (bijvoorbeeld F. Caspersen
van 1898-1929).
De personeelsvertrekken waren
in het souterrain of in de kelder
van hel buiten. Op de zolder be-
vonden zich de bedsteden van
het personeel.
De kleding van hel dienst-
personeel
Aan de kleding was duidelijk
herkenbaar dat men behoorde tot
het dienstpersoneel. De huisknecht
had een katoenen huisjasje met
rode en witte streepjes aan. De
dienstbode had altijd een wit
gesteven schort voor. Het tuin-
personeel liep in bruine of groene
manchesterbroek. Bij een enkele
grote buitenplaats met equipages
had de koetsier een livreipet op
en een jas aan versierd met livrei-
knopen met een familiewapen
getooid'.
Johan de Meester, die als jcingen
in Zeist gewoond heeft, spreekt in
zijn boek "De zonde in het deftige
d()rp"uil 1912, herhaaldelijk over
het dienstpersoneel op de bui-
tens. De vrouw van de dominee
laat hij klagen over de boersheid
van het personeel uit Zeist: "Als
domineesvrouw in dit dure dorp
had Aleida met de dienstboden
déboires (=teleurstellingen schr.)
gehad. Zij was een deftiger boden
gewoon dan er voor de pastorie
hier bereikbaar bleken. Een meisje
als Neeltje, hoe gewillig, was van
een soort, met welke het Aleida
moeilijk viel, te huishouden, te
leven"
In deze roman, waarvan de basis-
gegevens aan historische feiten
zijn ontleend, bezwangert overigens
de zoon van de dominee het in-
wonend dienstmeisje. Vandaar de
titel: "De zonde in hel deftige dorp".
me\l juni 1997
UTRECHT
-ocr page 62-
Bijlage
Bekende Zeister namen onder het
dienstpersoneel op de buitens waren:
Aalten, Achterbergh, Van Barneveld,
Van den Berg, Van Bielen, Bloemheuvel,
Bouwman, de Bruijn, Buddingh, Van de
Burgt, Van Burken, Coljee, Van Delft,
Van Denderen, Van den Dolder, Dorresteijn,
Van Driel, Van Dijk, Dijkhorst, Dijkhuizen,
Dijkland, Van Ee, Van Ek, Van Essen,
Van de Flier, Geijtenbeek, Van Ginkel,
Van der Grift, Gussekloo, ten Haaft,
ten Ham, Heger, Hendrikse, Hootsen, Jacobse,
Jansen, de Jong, de Jonge, Van de Kamp,
Klomp, Koetsier, Van Koetsveld, Koster,
Kruiswijk, Van Laar, Lagerweij, Van Lingen,
Lodder, Lodewijks, Van Lunteren,
Van Maanen, Maaswinkel, de Man,
Van Mastrigt, Meijer, Nebbeling,
Van Nimwegen, Van Ooik, Oskam, Overeem,
Pennin, Van Reenen, Van Renen, Renes,
Van Rheenen, de Ridder, Van Schalk,
Schneider, Schoemacher, Smit, Van Soest,
Van der Steenhoven, Van Stroe, Struve,
Van Tellingen, Uijlenbroek, Versteeg,
Visee, Van der Vliet, Voermans, Van Vonno,
Voorneveld, Van der Weerd,
Van Wermeskerken, Wernsen, Wessels,
Westening, Wildschut, Willem(sen),
Wolleswinkel, Zeldenrijk, Van Zeijl, Zirkzee,
Van Zcest.
Aantekeningen.
1.  Alleen 'De Breul' werd in de behandel-
de periode tijdelijk van 1892-1909
door een r.-k. geslacht bewoond. Het
dienstpersoneel was daar ook in die tijd
r.-k. en afkomstig uit Vlaanderen (B.).
De overige buitenplaatsen werden be-
woond door de heersende elite van
N.H. huize en hadden dienovereen-
komstig personeel. Van de kleinere vil-
la's werd alleen 'Nye Wilp', Drieberg-
seweg 16C, door een R.-K. vanaf 1923
bewoond: Ir. A.F.C, de Pont (Tilburg
1885-Zeistl968).
2.  Z.pl. z.j. (1988). Te verkrijgen bij het
Zeister Historisch Genootschap Van de
Poll-Stichting, Postbus 342,3700 AH
go             Zeist a ƒ 5,— per deel.
3.  Nederland's Patriciaat 1988, biz. 152.
4.  Johan de Meester, De zonde in het def-
tige dorp,
(Utrecht/Antwerpen 1982),
bl2.35.
5.  Idem, bIz. 37.
6.  Idem,blz.120.
7.  Idem, bIz. 160.
B O
EKENSCHO
U W
Monumenten in Nederland:
Utrecht.
Het eerste deel van de nieuwe
reeks 'Monumenten in Neder-
land' is aan de provincie Utrecht
gewijd. De reeks wordt aange-
kondigd als de opvolger van het
'Kunstreisboek voor Nederland',
waarvan de achtste druk in 1987
is blijven steken nadat vier pro-
vinciale delen waren verschenen.
Bijna een halve eeuw heeft dit
Kunstreisboek door zijn opzet en
omvang in een grote behoefte
kunnen voorzien. Het was bedoeld
om 'onderweg' te worden ge-
bruikt en om ter plekke beknopte
informatie over de aanwezige
monumentale bebouwing te ver-
schaffen. Vooral met de afzonderlijke
provinciale delen van de laatste
druk werd een internationaal
niveau bereikt, te vergelijken met
dat van het fameuze 'Handbuch
der Deutschen Kunstdenkmaler'
van Georg Dehio.Om onbegrijpe-
lijke redenen heeft men thans
deze beproefde formule verlaten.
De prestigieuze nieuwe reeks
verschijnt in groot formaat en is
vcx5t2ien van uitgebreide inleidingen
en talrijke illustraties. Voor gebruik
buitenshuis heeft het boek daar-
mee alle nut verloren. Als opvolger
van het vertrouwde Kunstreis-
boek kan men het derhalve met
de beste wil van de wereld niet
beschouwen. De vraag is, welk
doel dan wèl met deze uitgave is
gediend. De illustraties zijn fraai,
maar alleen zwart-wit en toch
weer te beperkt in omvang en
aantal om met populaire salontafel-
boeken te kunnen concurreren.
Als naslagwerk in de studeer-
kamer kan het niet wedijveren
met vollediger inventarisaties.
Voor de provincie zal men al
gauw de lopende 'gele reeks' van
het Monumenten Inventarisatie
Project prefereren en voor de oude
huizen van de stad zijn er natuur-
lijk de twee delen 'Utrecht, de
huizen binnen de singels' uit de
'Geïllustreerde Beschrijving'. Het
recente provinciale kastelenboek
is ook al van een veel hoger
gehalte, dan het hier aangekondigde
werk. Door het ontbreken van
noten met literatuurverwijzingen,
schakelt het zich zelfs uit als
geschikt vertrekpunt voor nadere
kennisverwerving.
Zo blijven we zitten met een
hybride product, waarvan de be-
scheiden inhoud de opgeblazen
vorm geenszins rechtvaardigt. En
dat is dubbel jammer. Vooral
voor de vele monumenten-
liefhebbers, die voorlopig een
bevredigende veldgids moeten
ontberen. Maar ook voor de auteurs,
die hun op zichzelf verdienstelijke
inspanningen om een actueel
overzicht van het Utrechtse
monumentenbestand te vervaar-
digen, nauwelijks zullen zien
renderen.
Ch. Kolman, B. Olde Meierink e.a..
Monumenten in Nederland: Utrecht
Zeist-Zwolle 1996 (352 p., geilL, ISBN 90
400 97577, f 95,-)
P.C v.d. Eerden
mei /j uni 199 7
UTRECHT
-ocr page 63-
DE PLEK
Kasteel Stoutenhurg
Halverwege de Stoutenburgerlaan
ligt een haakse bocht. Precies op
deze plek heeft het middeleeuwse
kasteel gestaan. In het weiland
naast de bocht ligt als zichtbare
herinnering een restant van de
oude slotgracht. Forse libellen
vliegen heen en weer en water-
hoentjes zoeken een schuilplaats
tussen de weelderige overbegroei-
ing. Het is lang geleden dat hier
gewapende ridders uitreden en
schone jonkvrouwen toefden.
Oude rekeningen kunnen veel
vertellen.
Het kasteel werd rond 1330 ver-
sterkt. We kunnen het al lezend
herscheppen, met zijn stenen
hoofdgebouw van twee verdie-
pingen en zijn grote, met eiken-
hout betimmerde zaal. Er was een
kleinere voorburcht met een
poortgebouw, een binnenplaats
met een rosmolen en turfschuur.
Het geheel werd beschermd door
een dubbele grachtengordel met
bruggen. Er waren vensters van
waaruit je de Cnordeniip (de hui-
dige de Korte Niep) kon zien lig-
gen. Daar woonde Ghyselbrecht
Falyen, die met zijn 15 bewapende
boeren uit de direkte omgeving te
hulp kon schieten als er gevaar
dreigde. Zo'n dreiging was nooit
ver weg. De bisschop Jan van
Diest was een zwakke figuur en
het wél zeer nabije Gelre lag
constant op de loer. De slotheer
Amoud van Yselsteyne moest dan
wel met zijn mannen de eerste
klappen opvangen. In 1334 was
het weer zovei. Dit keer was
Amersfoort de boosdoener. De
middeleeuwse mens was een ras-
opportunist en trouwbreuk was
aan de orde van de dag. De latere
bisschop David mocht dit aan
den lijve ervaren toen men hem
in 1483 op een mestkar de Keistad
binnenvoerde. Maar dat is een
ander verhaal.Ons oorlogje begon
omtrent St. Margrieten en duurde
tot St. Katrinen, met zo nu en dan
een kort bestand. Er werd wat
extra volk ingehuurd, 6 soldaten,
een torenwachter en een poort-
wachter. Dat stelde nog niet veel
voor. Men trok 's zondags na
St. Andries op tegen Amersfoort,
kennelijk zonder het gewenste
resultaat. De wijnrekening van
die dag mocht er best wezen.
De krijgskansen wisselden en de
bezetting met vreemd soldaten-
volk werd constant aangepast. Na
St. Odolph werd het menens.
Otto van Yselsteyne schoot zijn
bloedverwant te hulp en bracht
40 voetsoldaten en 8 ruiters mee.
Er werd een volledige wapen-
smidse ingericht, er werden bogen
vervaardigd en gerepareerd en
men construeerde 2 werptoesteUen,
Amersfoort zou er dit keer van
lusten. Niet alleen Otto was voor
de afrekening uitgenodigd.
Amoud had persoonlijk wat
vrienden gevraagd om mee te
doen. De rest van de invitaties
werd door boden, zowel te voet
als te paard, rondgebracht. Het
buitenkansje om een stad te
plunderen mocht je niet laten
schieten. Voor het brandstichten
waren twee vaklieden ingehuurd
om leiding te ge ven.'t Zou zonde
zijn als de rode haan te vroeg
ging kraaien. Eerst moesten de
goeie spullen de stad zijn uitge-
sleept.
Aan proviand was gedacht. De
heren aten geen roggebrood zoals
de boeren. Er is sprake van 150
mud tarwe en van even zovele va-
ten Homburgs bier. Daarnaast 50
schapen, een koe, wijn en andere
levensbehoeften. De beek was
goed bevaarbaar en men huurde
schepen voor het transport. Je
kon de goede dingen des levens
niet achterlaten als je ten strijde
trok.De Stoutenburgse boeren
onder Ghyselbrecht Falyen lijken
zich tijdens de oorlog kranig te
hebben geweerd. Goeiisken de
schut (schutter van schapen ?)
werd van zijn paard gestoken.
Zijn rode hengst liet daarbij het
leven. Ook het paard van Willaem
van Achtevelde bleef dood achter.
Over de boeren zelf wordt in de
rekeningen niet gerept. Een dood
paard moest worden vergoed,
maar wat moest je met een dooie
boer ? Amersfoort is er genadig
van af gekomen. Vlak voordat de
stad zou worden aangepakt, koos
men eieren voor zijn geld en
werd er een bestand gesloten. Dat
heeft de stad veel geld gekost.
Geen middeleeuws kasteel zonder
jonkvrouwen. Zij mochten - dat
was nog vóór de oorlog met
Amersfoort - bij hun vader op de
kamer slapen toen er minder-
broeders op bezoek kwamen. Er
werd nog druk verbouwd en dan
zat je wel eens onthand met de
logeergelegenheid. Men was des-
tijds niet preuts maar je kon je
dochters niet bij die broeders te
slapen leggen. Dat ging ook heer
Amoud te ver. Het bezoek heeft
één pond aan kosten met zich
meegebracht: 'Item dien Minre-
broederen, doe die joncfrouwen
in mins heren camer waren'. De
klerk wist het zich nog goed te
herinneren toen hij de kosten
noteerde.
Bron: Mr. 5. Muller: "De Registers en
Rekeningen van het bisdom
Utrecht", pag. 466 t\m 508.
61
J. Verduin
mei/juni 1997
UTRECHT
-ocr page 64-
Jaarverslag vereniging Oud-Utrecht
over het jaar 1996
1996 vormde voor de historische
vereniging Oud-Utrecht een mijl-
paal op een aantal terreinen. Zo
werd na jarenlange inspanningen
een bijzonder hoogleraarstoel
Utrecht Studies ingesteld door
het Provinciaal Utrechts Genoot-
schap en de vereniging Oud-
Utrecht. Op 1 december werd dr
P.D. 't Hart voor een periode van
driejaar in deze functie benoemd.
Een ander historisch moment
vormde de goedkeuring door de
ledenvergadering in oktober van
de nieuwe statuten, waardoor de
vereniging zich nu met rechte
kan opwerpen als de bewaarder
van het cultuur-historisch erf-
goed in de stad en provincie
Utrecht. Een ander belangrijk
verschil met de oude statuten
betreft een wat meer eigentijdse
verenigings- en bestuursstruktuur.
In vogelvlucht \onden in het jaar
1996 de volgende aktiviteiten
plaats.
Het Tijdschrift
Naast de vaste rubrieken en
de ingezonden artikelen bevatte
het Tijdschrift in 1996 twee nieuwe
rubrieken: De Keuze en Nijver-
heid. In de eerste rubriek kregen
medewerkers van een aantal
provinciale musea de gelegenheid
een museumstuk dat hen om
bepaalde redenen ter harte gaat
eens extra in de belangstelling te
plaatsen. De tweede rubriek hing
samen met het feit dat 1996 werd
uitgeroepen tot het jaar van het
Industrieel Erfgoed.
Hetjaarboek
In het jaarboek 1996 werd
onder andere een artikel opgeno-
men van Martin de Bruijn over
het ontstaan van de Utrechtse
Gemeenteraad in 1196. Dit artikel
werd als overdruk gepresenteerd
aan de deelnemers van de feeste-
lijke viering van 800 jaar Utrechtse
Gemeenteraad in de Stads-
schouwburg. Hiervoor ontving
Oud-Utrecht een financiële bij-
drage van de gemeente.Carla
Gijskens werd aangetrokken als
nieuwe samenstelster van de
Kroniek voor hetjaarboek.
De aktiviteiten
In de eerste helft van hel jaar
viel de geringe opkomst bij de
door de aktiviteitencommissie
georganiseerde lezingen op. Het
bezoek aan het historisch café -
telkens op de tweede vrijdag van
de maand in café Het Weeshuis -
liep echter goed.De aktiviteiten-
commissie besloot in het najaar
de koers enigszins te verleggen
door ook aktiviteiten op zondag-
middag aan te bieden en op dit
terrein meer te gaan samen werken
met andere cultuur-historische
instanties. Dit bleek een gouden
greep. Zo werden in oktober op
twee zondagmiddagen excursies
georganiseerd naar de begraaf-
plaatsen Soestbergen en Kovels-
wade, die goed werden bezocht.
De lezing over het Utrechts Psalter
was ook een succes, vooral dank-
zij de samenwerking met de
Alliance Frangaise. Een dergelijke
vorm van samenwerking met
andere cultuur-historische instel-
lingen zal in de toekoinst vaker
worden beproefd.
Actuele ontwikkelingen
De vereniging Oud-Utrecht
acht het van groot belang de blik
niet alleen op het verleden, maar
ook op de toekomst te richten.
Het streven is allerhande ontwik-
kelingen en plannen die de histo-
rische omgeving in het Utrechtse
ingrijpend dreigen te veranderen
nauwgezet te volgen en hierover
de verantwoordelijke beleids-
makers van advies te dienen.
Hierin wordt het bestuur van de
vereniging geadviseerd door een
drietal zeer aktieve leden van de
commi.ssie actuele ontwikkelingen.
In 1996 was er een aantal actuele
zaken, waarover zij verslag uit-
brachten. In sommige gevallen
was dit aanleiding voor een
schrijven van het bestuur aan het
college van B&W van de stad
Utrecht. De commissie actuele
ontwikkelingen bracht advies uit
over:
-   Situatie op de begraafplaats
Soestbergen.
-   Plannen met betrekking tot de
aanleg van een fietspad langs
de Leidsche Weg.
-   De geschiedenis achter de ver-
dwenen poort van het Duitse
Huis.
-   Plannen met betrekking tot de
herinrichting van de Neude.
Het bestuur richtte zich tot
wethouder Rijckenberg met
een pleidooi om vooral het uil-
zicht op het gaafste gedeelte
(het zuiden) te bewaren.
-   Plannen met betrekking tot de
aanleg van een bushaan door
de stad Utrecht. In een brief
aan B&W heeft het bestuur
aandacht gevraagd voor de
gevolgen van deze werkzaam-
heden voor de vele waardevolle
historische panden die hier zijn
gelegen en de effecten voor het
bodemarchief Verder is gewezen
op het feit dat er ons inziens
sprake zal zijn van een visuele
en ruimtelijke aantasting van
een beeldbepalend deel van de
historische binnenstad.
Verder volgde de commissie de
ontwikkelingen rondoin het
Domplein en het Museum-
kwartier en de ondergrondse
62
M. V. d. Vrugt
m e i /) un i 19 9 7
OUD-UÏRIÏCHT
-ocr page 65-
water. De eerste plannen voor de
uitwerking van dit thema werden
in 1996 gesmeed.
Samenstelling bestuur en com-
missies
In 1996 trad Joop Baars als
penningmeester af en werd hij
opgevolgd door Peter Kroes, die
tevens het verzorgen van de
ledenadministratie op zich nam.
Deze werd vele jaren verzorgd
door Constance de Leeuw. In het
bestuur werd verder Resl Rive be-
noemd als tweede secretaris en
Hennie Zoontjes als bestuurslid
belast met PR-zaken. In de
najaarsledenvergadering trad
Arend Pietersma af als bestuurs-
lid.De redactie van het Tijdschrift
werd in 1996 versterkt door twee
nieuwe redactieleden. Janna Leguijt
en Pierre Rhoen, beiden afkom-
stig uit het archiefwezen.
Tot de aktiviteilencommissie traden
drie nieuwe leden toe: Hubert
Luijsterburg, Jacqueline Vroemen
en Ilse de Wit. De nieuwe Stich-
ting Oud-Utrecht 75-jaar kreeg
grafieën verscheen deel III. Dit
deel werd in het Centraal Muse-
um feestelijk aangeboden aan
oud-burgemeester Vonhoff, die
zelf in deze bundel een biografie
verzorgde over oud-burgemeester
De Ranitz. (zie afbeelding). Van de
Provinciale Archeologische Kro-
niek verschenen de delen over de
jaren 1970/1979 en 1988/1989.
De SPOU werd in 1996 versterkt
door een bureaumedewerkster,
mevrouw Jozé Rutten te Biltho-
ven.
parkeergarage Lepelenburg.
Tenslotte werd er geëxperi-
menteerd met het fenomeen
historische schouw, waarbij de
bedoeling is een wijk of een
straat op een historisch verant-
woorde manier te onderzoe-
ken.
De Stichting Publicaties Oud-
Utrecht (SPOU)
Deze "dochter" van de
vereniging Oud-Utrecht bracht
ook in 1996 vele uitgaven met
betrekking tot de Utrechtse
geschiedenis op de markt, In
1996 verschenen in de gemeente-
lijke monumenten-reeks delen
over De Bilt en over Amerongen.
In de monumenten-reeks van de
stad Utrecht kwamen in 1996
vertalingen van de deeltjes over
de Domtoren en de Aula en
Pandhof uit. De uitgave over de
volkstaal van de stad Utrecht was
in korte lijd uitverkocht. In de
reeks uitgaven Kadastrale Atlas
kwam in december het deel over
Zeist uit. Van de Utrechtse Bio-
Voorbereiding lustrum 1998
In 1998 hoopt de vereniging
haar 75-jarig bestaan te vieren.
Om een en ander groots en mee-
slepend te kunnen vieren werd
een Stichting Oud-Utrecht 75
jaar in het leven geroepen en een
comité van aanbeveling samenge-
steld. Commissaris Beelaerts van
Blokland toonde zich bereid het
voorzitterschap van dit comité op
zich te nemen. Het thema van het
lustrum luidt: Utrecht en het
63
UTRECHT
mei/juni 19 9 7
-ocr page 66-
Jaarverslag Vereniging Oud-Utrecht over het jaar 1996
drie bestuursleden, te weten
Resl Rive, Peter Kroes en Nelleke
Schimmelpenninck van der Oye.
Toelichting bij de jaarrekening
1996
Hierbij bied ik U de jaarreke-
ning van het verenigingsjaar
1996 in verkorte vorm aan.
Exemplaren van de volledige
door de accountant getekende
jaarrekening zullen op de Voor-
jaarsledenvergadering aanwezig
zijn. Het financiële jaar 1996 is
nogal rustig verlopen. Een batig
saldo van ƒ 5880,—, zoals te ver-
wachten veel minder spectaculair
dan in 1995, verstevigt onze
financiële situatie enigszins. Dit
was zeer wenselijk na de negatieve
saldi van bijvoorbeeld 1993 en
1994.De baten geven een lichte
teruggang te zien ten opzichte
van 1995 met als exponent de
nog sterker dan verwachte terug-
val van de inkomsten uit adver-
tenties. Er wordt thans gewerkt
aan het aantrekken van een groter
aantal adverteerders.
Wat de lastenkant betreft consta-
teer ik een geringe toename van
vrijwel alle lastenposten. Met be-
trekking tot de "Activiteiten e.d."
is dit een verheugend verschijnsel
en de activiteitencommissie bij
monde van haar voorzitter heeft
mij toegezegd dit in komende
jaren nog te zullen verbeteren. De
Jaarboekredactie en de Tijdschrift-
redactie bleven keurig binnen
hun begroting en zowel de Kos-
ten van Beheer als de Algemene
Kosten vertonen gelukkig maar
een zeer geringe toename. De
twee Archeologische Kronieken
van de Provincie Utrecht die U
tesamen met het Jaarboek heeft
ontvangen, hebben dit jaar
slechts verpakkings- en verzend-
kosten met zich mee gebracht.
Naar verwachting zullen er in
1997 weer twee verschijnen die
echter wel betaald zullen moeten
worden.De Oud-Utrecht prijs is
dit jaar niet uitgereikt en de gelden
daarvoor zijn dus ook niet uitge-
geven maar gereserveerd om in
ons lustrumjaar, 1998, één of
meer prijzen feestelijk te kunnen
uitreiken. De Leerstoel Utrecht-
studies zijn aanloopkosten van
deze instelling die in december
j.1. een feit geworden is.Over de
omvang van ons ledental maak ik
mij enigszins zorgen. Ultimo
1995 waren er ca. 1750 leden ter-
wijl er op 31 december 1996 nog
maar ca. 1690 waren. Naar mijn
gevoel een te sterke teruggang. Ik
wil dan ook gaarne van deze
gelegenheid gebruik maken U
aan te moedigen in Uw omgeving
nieuwe leden te werven zodat Uw
vereniging versterkt kan toegroeien
naar ons driekwart-eeuwfeest in
1998.
Utrecht. 17 april1997
P. Kroes, penningmeester
Jaarrekening
1996
Jaarrekening
1995
Begroting
1995
Begroting
1996
Begroting
1997
Baten
Contributies
90.000
89.281
90.000
89.851
90.000
Donaties en legaten
11.000
16.630
10.000
12.791
13.000
Advertenties e.d.
13.000
16.100
12.000
10.800
10.000
Verkopen
p.m.
1.335
p.m.
1.282
1.000
Div. finan.baten
5.000
5.803
6.000
6.773
6.000
Totaal
119.000
129.149
118.000
121.497
120.000
Lasten
Tijdschrift O.U.
50.000
46.777
50.000
47.840
50.000
Jaarboek O.U.
40.000
37.375
40.000
39.034
40.000
Activiteiten e.d.
10.000
3.161
5.000
3.665
5.000
Gem. Arch. Kron
13.000
125
0
0
0
Prov. Arch. Kron
0
1.595
3.000
Utr. Biografiën
0
1.910
0
1.200
2.500
O.U.-prijs
2.500
3.633
2.500
2.500
2.500
Leerstoel U-studies
0
1.242
0
3.751
5.000
Kosten beheer
16.500
11.063
16.500
11.440
12.000
Alg. kosten
5.000
4.369
5.000
4.592
5.000
Jubileum 1998
10.000
Totaal
137.000
109.655
119.000
115.617
140.000
Resultaat
-18.000
19.494
-1.000
5.880
140.000
Eigen vermogen
96.073
101.953
64
m e i /] u n i ] 997
OUD-UTRECHT
-ocr page 67-
Oud- Utrechtprijs
1998
Lustrum
Oud-Utrecht
In 1998 wordt voor de derde
maal de Oud-Utrechtprijs uitge-
reikt voor de beste publicatie over
de geschiedenis van Utrecfit in de
ruimste zin van het woord. We
spreken dan uiteraard over de
stad én provincie Utrecht. De
prijs van f 3000,- wordt beschik-
baar gesteld door de Vereniging
Oud-Utrecht, die in 1998 haar
75-jarig bestaan viert. De feeste-
lijke uitreiking van de prijs vindt
plaats in mei 1998.
De rijke Stichtse historie is een
onuitputtelijke bron van interes-
sant onderzoek. De Vereniging
Oud-Utrecht wil door deze prijs
mensen stimuleren dit onderzoek
uit te voeren. Maar niet alleen
dat: zij wil zorgen dat dit onder-
zoek onder de aandacht komt
van een breed publiek. Pas dan
krijgt de geschiedenis de aan-
dacht die zij verdient.
De prijs is daarom niet beperkt
tot professionele historici. Ook
mensen die in hun vrije tijd een
onderzoek hebben gedaan, amateur-
historici, journalisten, publicisten
en studenten die bezig zijn met
onderzoek worden van harte uit-
genodigd mee te dingen naar de
prijs van f3000,-.
Het onderzoek mag daarom een
breed terrein bestrijken: historisch-
geografische studies, rechts-
historische studies en sociale
geschiedenis zijn even welkom
als politieke of kunsthistorische
onderwerpen. Zolang het vanzelf-
sprekend over stad of provincie
Utrecht gaat. Indien de winnende
inzending nog niet eerder in druk
is verschenen, neemt het bestuur
van Oud-Utrecht een inspannings-
verplichting op zich het stuk
alsnog te doen publiceren.
De jury van de Oud-Utrechtprijs
1998 is als volgt samengesteld:
Voorzitter prof. dr. P.D. 't Hart
(bijzonder hoogleraar Utrecht-
studies), secretaris L.C.M. Peters
(archivaris van het Streekarchiva-
riaat Rijnstreek in Woerden) en
lid mevrouw drs B. van Santen
(medewerkster van de afdeling
Monumenten van de gemeente
Utrecht).
Er zijn enkele voorwaarden:
*  De inzending moei minimaal
een lengte hebben van 3000
woorden en maximaal 20.000
woorden.
*  De inzending moet vóór
1 januari 1998 worden ingele-
verd bij de jury.
*  Het moet - uiteraard - eigen
werk van de inzender zijn.
*  Indien de inzending reeds
gepubliceerd is, dient deze
publicatie tussen 1 januari
1996 en 1 januari 1998
verschenen te zijn.
Inzendingen (in drievoud) moeten
worden gestuurd aan de heer
L.C.M. Peters, p/a Streekarchiva-
riaat Rijnstreek, Postbus 45,
3440 AA Woerden. Voor uitge-
breide informatie en een uitge-
breid reglement kunt u telefonisch
contact met hem opnemen:
0348-428846.
In 1998 hoopt de Vereniging
Oud-Utrecht haar 75jarig bestaan
te vieren. Inmiddels is een lustrum-
commissie benoemd, die lot taak
heeft het lustrum gestalte te
geven. Op 20-12-96 is de Stichting
Oud-Utrecht 75 jaar in het leven
geroepen met als doelstelling
'Het op bijzondere wijze aan-
dacht besteden aan het vijfen-
zeventigjarig bestaan van de
vereniging en de organisatie van
de feestelijkheden dienaangaande
en voorts al hetgeen met één en
ander rechtstreeks of zijdelings
verband houdt of daartoe bevor-
derlijk kan zijn, alles in de ruime
zin des woords'. Natuurlijk worden
er door de lustrumcommissie nu
al plannen gemaakt om dit een
heuglijk jaar voor de leden te
laten zijn. De voomaamste drijfveer
is: de vereniging meer bekendheid
te geven en het aantal leden te
vergroten.Het ligt m de bedoeling
dit jaar een jaar vóór leden en
dóór leden te laten zijn. Verdere
ontwikkelingen en het programma
worden gepubliceerd in een vol-
gend nummer. Op dit moment is
er vooral nog behoefte aan leden
die zich willen inzelen voor het
wer\'en van sponsors en personen
met kennis op het gebied van
PR.Een ieder die tijd en belang-
stelling heeft, melde zich aan bij :
Paulien van Hesik, tel. 030-
2753275.
mei/juni 199 7
UTRECHT
-ocr page 68-
Van de activiteitencommissie
over het narrativisme, over de
voor- en nadelen van de microlo-
gische benadering van het verieden
of over evenementieel versus
structureel. Ik moet u op voor-
hand teleurstellen: ik weet van
die dingen veel te weinig en vertel
alleen maar een paar verhalen die
ik zelf interessant vind." Een deel
van het publiek lachte opgelucht.
Fijn, tenminste geen zwaar ver-
haal.
De professor is er echter niet uit-
sluitend op uit zijn publiek te
vermaken, hoewel hij dat mooi
meegenomen vindt. Ontroerende
of grappige anekdotes kunnen
aan de luisteraar een lach en een
traan ontlokken en dat mag ook.
Geschiedenis moet immers leven.
En iedereen zal beamen dat
\erhalen-van-vroeger een beeld
geven van sfeer en omstandigheden
waarin de mensen leefden. Maar
dr. 't Hart wil meer. Hij beijvert
zich ervoor de zogenaamd alle-
daagse verhalen van zogenaamd
onbelangrijke mensen een promi-
nentere plaats in de geschiedenis
te geven. De term 'petite fiistoire'
wordt vaak enigszins badinerend
gebruikt en 't Hart is het daar niet
mee eens.
Zo vertelde hij van een ingezon-
den briefin een UD van 1871. De
schrijver beklaagde zich over de
wrede manier waarop jonge
kalveren, volgepakt op karren,
vervoerd werden naar de plaats
waar het vee gekeurd werd. "Is
het zooals het behoort, dat zulke
gruwelijke dierenmartelingen
geregeld plaats kunnen hebben
onder de oogen der politie
zelve?", zo vroeg hij zich af. Een
interessant punt, want het vee
werd daar al jaren gekeurd en het
akelige schouwspel was dus niets
nieuws. Het kan natuurlijk dat de
briefschrijver daar pas was
komen wonen. De klacht kan
echter ook een teken zijn dat de
tijden aan het veranderen waren,
't Hart haalde in dit verband de
beschavingstheorie van Norbert
Elias aan.
Een ander voorbeeld uit 't Harts
lezing, die overigens vooral
bestond uit wat hijzelf noemde
'vieze verhalen' (Elias heeft na-
tuurlijk gelijk met zijn stelling dat
vuiligheid en wreedheid in vroe-
ger jaren veel meer onderdeel van
ieders leven waren). Uit een krant
van rond 1870 haalde 't Hart een
verhaal van een armendokter die
een visite bracht bij een patiënt
en bij de deur terugdeinsde voor
de walgelijke stank. Dat wil wat
zeggen voor een armendokter,
die wel het een en ander gewend
was op het gebied van stinkende
mensen. De oorzaak lag dan ook
niet bij de patiënt, een oude man
die op een laag vies stro lag. De
échte stank kwam van onder de
bedstee. Daar lag een paardekop
waarin de man maden fokte, die
hij aan vissers verkocht. Een ver-
haal om lekker bij te griezelen en
tegelijk voer voor vragen. Bijvoor-
beeld: hoe was de medische zorg
voor de armen georganiseerd?
Was vissen een vrijetijdsbesteding
of een poging om het menu aan
te vullen? Door op deze wijze met
het bronnenmateriaal om te gaan
kan de historicus belangrijke ont-
wikkelingen op het spoor komen
of ten minste illustreren. Het is
daarbij wel zaak voorzichtigheid
te betrachten. De onderzoeker
moet, in het geval van de boven-
genoemde briefschrijver, weten of
het "gaat om een eenzame klager,
een zonderling, of dat hij een ge-
dachte onder woorden bracht die
toen bij veel mensen leefde." Als
je het materiaal zorgvuldig
behandelt kan de geschiedenis
Naar aanleiding van de lezing van
dr. Piet 't Hart 'wie 't kleine niet
eert...' met aansluitend toneelstuk
'Utrecht Zegt' door theatergroep
Instant I, georganiseerd door
Oud-Utrecht, Historisch Platform
en Alumnivereniging VIGU van
de Universiteit Utrecht. Op 5 april jl.
in PamassQs.
'Petite histoire' in woord en
beeld, of: is 'human interest'
historisch relevant?
Volgens bijzonder hoogleraar
Utrecht-studies dr. Piet 't Hart
kun je met anekdotes een aantal
vensters openen op de werkelijk-
heid van vroeger. Hij kreeg de
kans deze stelling te bewijzen
tijdens de lezing die hij zaterdag
5 april jl. in PamassQs hield.
Tijdens de inleiding op zijn lezing
waarschuwde hij zijn gehoor al-
vast: "Misschien verwacht u wel
dat ik een geleerd verhaal afsteek
66
Jacquelien
Vroemen
m ei I juni 19 97
UTRECHT
-ocr page 69-
van het dagelijks leven veel meer
zijn dat een aaneenrijging van
anekdotes. Piet 't Hart vindt zich-
zelf dan ook absoluut geen "folk-
lorist met een amateuristische
belangstelling voor de geschiedenis
van de horlepiep en de driekus-
man." Zijn lezing heette niet voor
niets 'Wie 't kleine niet eert...'.
Een waarschuwing aan vakbroeders
die liever over De Grote Structuren
praten?
Het publiek, dat met meer dan
honderd personen de zaal letter-
lijk tot de nok toe vulde, genoot
duidelijk van 't Harts luchtige
lezing met een serieuze onder-
toon. Echt aanschouwelijk werd
de geschiedenis in het hieropvol-
gende toneelstuk 'Utrecht Zegt'.
Instant I, een zevenkoppige
amateurgroep verbonden aan
cultureel centrum PamassQs,
speelde de geschiedenis van een
denkbeeldige familie Achterberg
uit Wijk C. Het stuk was speciaal
voor deze gelegenheid geschreven,
gebaseerd op anekdotes van
't Hart. Leuk in de voorstelling
was de wisseling tussen actualiteit
en verleden. Het verhaal werd
verteld door de overleden oma
van het gezin, die komt spoken
bij haar kleindochter. Deze gaat
oma's spullen opruimen en stuit
zo op diens oude opbergkist. Aan
de hand van verschillende voor-
werpen die kleindochter Beppie
vindt, vertelt oma geschiedenissen
van haar ouders, haar opa en haar
tante. Een fraai stel was dat. Piet 't
Hart had al verteld dat het volks-
leven in vroeger dagen lang niet
zo romantisch was als sommigen
tegewoordig wel willen doen ge-
loven en daar was deze familie
een goede illustratie van. Een oude
waterpomptang die uit de kist te-
voorschijn komt heeft toebehoord
aan opa Gerrit. Deze was bier-
pompenreparateur en altijd dron-
ken. Hoe dat kwam? Als opa
Gerrit onder een vat lag om zoge-
naamd een moertje vast te draaien,
maakte hij het kraantje open dat
in die tijd altijd onder de biervaten
zat. En dan maar "lekker lurreke"!
Tante Lenie was een woekeraar-
ster die arme mensen het vel over
de oren trok door hen geld te
lenen met vijfentwintig procent
rente en haar familie de ogen
uitstak met haar dure kleren. Het
maakte haar niets uit dat haar
slachtoffers haar uitscholden voor
secreet en ook verschillende cel-
straffen, opgelegd wegens over-
treding van de geldschieterswet,
deden haar niet tot inkeer komen.
Dan is er nog vader Teunis, die
doodgraver is geworden vanwege
de leuke bijverdiensten: het 'be-
stelen' van de lijken net voordat
hij de kist moet sluiten. Alleen
moeder Jopie is goed, hoewel ook
zij de regels overtreedt. Zij is
verpleegster in het Wilhelmina-
kinderziekenhuis, waar het streng
verboden is de kinderen aan te
raken in verband met besmet-
tingsgevaar. Op een nacht, als er
geen toezicht is, besluiten Jopie
en een paar andere zusters om
een van de patientjes eens lekker
te gaan kietelen en knuffelen. Hij
mankeert medisch gezien niets en
toch ligt hij weg te kwijnen. En
zie, het jochie leeft op en een paar
weken later kan hij genezen naar
huis. Oma, dan nog een klein
meisje, zegt nooit iets maar weet
des te meer. Ze houdt iedereen in
de gaten en oordeelt. Het beeld
dat uit het verhaal oprijst is er een
van veel treurnis en armoede en
weinig liefde. Begrijpelijk mis-
schien, als je de barre omstandig-
heden waarin zij moesten leven
in aanmerking neemt. Veel zicht
op verbetering is er ook niet,
gezien het einde van het verhaal.
Beppie vindt in de kist een ver-
droogd oor, een van de trofeeën
van lijkenpikker Teunis, met een
gouden oorbel eraan. Daar is ze
maar wat blij mee: "Zo eindelek
weer wat poen voor een
shotje...prostitutie is ook nie al-
les..!" Waarop oma hol schate-
rend het toneel verlaat.
Een fel-realistisch drama dus,
geheel gesproken in onvervalst
plat-Utrechts. Hoewel, onvervalst?
Niet iedere acteur bleek de
'vollekstaol' machtig en het Bra-
bantse accent van sommigen
werkte wel enigszins vervreem-
dend.
Na de toneelvoorstelling begon
dan eindelijk, volgens 't Hart, het
hoofdprogramma: de borrel in de
bar van PamassQs. Het grootste
deel van de bezoekers had inmid-
dels wel genoeg bijgepraat tijdens
ontvangst en pauze en daarom
verkozen zij het huiswaarts te
gaan. Niettemin bleef er een
geanimeerd gezelschap over dat
onder het genot van een drankje
de doorstane emoties van zich af
kon praten.
67
mei/juni 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 70-
Van haver tot gort:
een Laat-Romeinse kuil
met graan uit Houten
Verkoolde haver
met één gerste-
korrel (in het
midden).
Foto: L I. Kooistra
In Houten is nog weinig over de
mensen uit de Laat-Romeinse tijd
bekend. Het pakket verkoold
graan was dan ook een welkome
bron van informatie en is alleen al
om die reden van haver tot gort
onderzocht. Drie vragen stonden
centraal: welke gewassen hebben
de mensen gegeten, waar kwam
het graan vandaan en hoe is het
verbouwd.
Op de eerste vraag is het ant-
woord kort. De gevonden soorten
zijn emmenarwe, haver en bedekte
zesrijige gerst. Emmertarwe is een
tarwe die nu niet meer wordt
verbouwd. De soort heeft een
"Van haver tot gon' betekent volgens
het Nederlands woordenboek
Van Dale 'door en door \ haarfijn'.
De uitdrukking lijkt gemaakt
voor het onderzoek aan planten-
resten uit archeologische opgra-
vingen, want in een aantal gevallen
is het noodzakelijk om niet alleen
alle fragmenten van de verschil-
lende planten te determineren
maar ook te tellen. Het kan daarbij
letterlijk voorkomen dat de aan-
wezigheid van een enkele gerste-
korrel (gort is een ander woord
voor gerst) informatie oplevert
over de productie van voedsel in
het verleden. Dat gold in elk
geval voor een pakket verkoold
graan uit de tweede hellt 3de-
eerste helft 4de eeuw A.D., dat in
één van de Romeinse nederzettin-
gen van Houten is aangetroffen
(zie ook Kooistra 1996, 306-22).
Als gevolg van de één of andere
ramp is het graan verbrand, waar-
bij een deel volledig verloren is
gegaan en een deel is verkoold.
Dat verkoolde restant lag in een
rechthoekige kuil van circa drie
bij anderhalve meter. Het is mo-
gelijk dat de kuil in een huis heeft
gelegen, want de vorm en grootte
zijn zeer vergelijkbaar met keider-
kuilen die Van Es in Wijster aan-
trof (Van Es 1965, 196-7, 116-8).
68
Laura I. Kooistra
UTRECHT
mei/juni \ 991
-ocr page 71-
:l o M E I N E
IN
veel lagere opbrengst dan bij-
voorbeeld broodtarwe en het kaf
zit zo stevig om de korrels dat één
keer dorsen het kaf niet van het
koren scheidt. Een positief punt
is dat emmertarwe geen hoge
eisen aan de omgeving stelt. Dat
laatste geldt ook voor haver en
bedeke zesrijige gerst, gewassen
die tegenwoordig nog wel in
Nederland worden verbouwd.
Het rivierengebied zag er in de
Romeinse tijd heel anders uit dan
tegenwoordig. De agrarische
bevolking kampte met hoge
grondwaterspiegels, hoewel de
bodem over het algemeen rede-
lijk vruchtbaar was. Er konden
dan ook alleen gewassen, zoals
emmertarwe, haver en gerst
verbouwd worden, die onder
vochtige tot natte omstandigheden
toch redelijk goede opbrengsten
gaven. Dit is de eerste aanwijzing
voor de lokale herkomst van het
Laat-Romeinse graan. De tweede
aanwijzing is gevonden in de
samenstelling van de wilde planten.
Er zijn alleen soorten gevonden
die in de omgeving van het
romeinse Houten voorkwamen.
De wilde planten leverden even-
eens informatie op over de wijze
waarop het graan werd ver-
bouwd. Aan de hand daar\-an
kon gesteld worden dat de drie
graansoorten als zomergewassen
zijn verbouwd, dat wil zeggen dat
het graan in het voorjaar is ge-
zaaid en in de late zomer geoogst.
Het giaan dat in de Laat-Romeinse
kelderkuil is gevonden, lag voor
consumptie gereed. Bij graan dat
kant en klaar ligt, mag verwacht
worden dat het uit één soort
bestaat. Het graanpakket bestond
echter voor 85 procent uit
emmertarwe, 14 procent uit
haver en 1 procent uit gerst. Voor
dit resultaat zijn verschillende
verklaringen denkbaar. Alle ver-
klaringen hebben echter betrek-
king op de wijze waarop het
graan is verbouwd. Verklaring 1
is dat het graan, dat van verschil-
lende akkers kwam, tijdens het
dorsen door elkaar is geraakt. Uit
etnografisch onderzoek in
Griekenland van Jones en Halstead
(1995) is echter gebleken dat op
de dorsvloer geen vermenging
van gewassen optreedt.
Verklaring 2 is dat er op één
akker verschillende gewassen
worden ingezaaid. De reden van
de handelswijze, die masteluin
wordt genoemd, is risicospreiding.
Als het ene gewas het niet goed
doet, doet het andere het mis-
schien wel. In ons geval is ook
verklaring 2 niet waarschijnlijk.
Emmertarwe stelt, in vergelijking
tot haver meer eisen aan de
bodem. Wanneer emmertarwe en
haver in gelijke hoeveelheden
zouden zijn ingezaaid, is een op-
brengst van 85 procent haver
aannemelijker. Verklaring 3 is dat
op één akker in achtereenvolgende
jaren verschillende gewassen
worden verbouwd. Dit systeem
wordt in de akkerbouw aange-
duid met rotatiebouw of slagstelsel.
Er zijn veel verschillende typen
slagstelsels, welke in het Laat-
Romeinse Houten is toegepast
weten we niet. We weten wel dat
de gewassen als zomergranen zijn
verbouwd, dat er braakjaren
voorkwamen én dat op één akker
in verschillende jaren gerst, haver
en emmertarwe kan zijn
verbouwd.
Literatuur.
Van Es, W.A., 1965(1967): Wijster,
a Native Village beyond the Imperial
Frontier, Palaeohistoria 11.
Jones, G., &P. Halstead 1995: Maslins,
Mixtures and Monocrops: on the
interpretation of Archaeobotanical Crop
Samples of Heterogenous Composition,
Journal of Archaeological Science 22,
103-14.
Kooistra, L.I., 1996: Borderland Farming,
Poisibilities and ïmitations of farming in
the Roman Period and Early Middie Ages
between the Rhine and Meuse
(dissertatie), Amersfoort\ Assen.
69
m e i / j u n i 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 72-
Muus &
IJzerman
makelaardij
heeft hart voor
'Oud-Utrecht'
Aan- en verkoopbegeleiding
Taxaties
Hypotheken
Verzekeringen
m
NVM
Itaditie, tijdschrift
over tradities en
trends
Je eet van een bord, je
begroet iemand door je
rechterhand uit te steken, je
viert je verjaardag. Zo doet
iedereen het en niemand
denkt er over na. Het lijkt wel
alsof het nooit anders is
geweest. Het zijn tradities die
van ouders op kinderen over gaan. Er zijn ook
gebruiken die pas kort bestaan. Bijvoorbeeld de
gewoonte om iemand te feliciteren via een ad-
vertentie in de krant. Een paar mensen beginnen er
mee, het wordt een modeverschijnsel, een trend.
Over al dit soort oude en nieuwe gebruiken en
gewoonten is te lezen in het tijdschrift: Traditie,
tijdschrift over tradities en trends.
Het laat op een
heldere en levendige manier zien hoe achter de
gewoonste dingen vaak een fascinerende wereld
schuil gaat.
Traditie, tijdschrift over tradities en trends is een
toegankelijk geschreven tijdschrift dat vier keer per
jaar verschijnt. Het is rijk geïllustreerd in full-color en
wordt uitgegeven door het Nederlands Centrum voor
Volkscultuur. Een jaarabonnement kost ƒ 30,- of Bfrs
600.
Vraag een proefnummer aan bij het Nederlands
Centrum voor Volltscultuur, Lucasbolwerli 11,
3S12 EH Utrecht (00-31 (0)30-2319997)
r
JHMuus & IJzerman
Telefoon 030-2340008, Fax 030-232 19 70
Plompetorengracht 18,3512 CD Utrecht
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de geschiedenis en het heden van stad en
provincie. Het is met zijn artikelen, boekbesprekingen
en 'verenigingsnieuws' onmisbaar.
Het Jaarboek Oud-Utrecht is bekend om zijn boeiende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
Wie hart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel; 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
-ocr page 73-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
: < <
> o o
I o o
,11
B
'Il
,-S »■ 5 g;
Ui
adres
woonplaats
postcode
S<Sf Si
geboortedatum
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
□ met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
D met ingang van het volgende jaar
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
J.P. de Rijk
Voor degelijk
vakkundig onderhoud
aan huis en tuin
J.P. de Rijk
G.v.Walenborchstraat 18
3515 BT UTRECHT
Tel. 030-2718901
®
Activiteiten o.a. op het gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
Voor een gedegen advies in bedrijfsmatig onroerend goed.
verhuur-verkoop-taxaties-beleggingen-begeleiding
projektontwikkeling en herhuisvesting
Maliebaan 39a 3581 CC Utrecht 030-2 334 336
BEAUFORT
MAKELAARS
J&B Conseil B.V.
Rika Hopperlaan 17, 3584 GM Utrecht
Tel. 030 ' 254 32 12, Fax 030 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU
o.m. restauratiefinancieringen en hypotheken
-ocr page 74-
oud-utrecht
hier
postzegel
plakken
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht
Oud-Utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de l<ennis der gescfiiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
0UDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
BIJ KONINKLIJKE BESCHIKKING
HOFLEVERANCIER
TAILORSSINCE1850
JC^JIV k\J I-^X^l^ JLJrTL.
WAAR OUDE W*
NOG IN ^
WORDEN GE
l>"s!!l!!«l'l!!H' B J
ENE/
Crediet en Effecten Bank
Herculesplein 5, Utrecht
-ocr page 75-
A^i^
fjö~Lot^ : 1^ oc] igoh
Utrecht
7 0e jaar^an^ nummer 4
Jules Edouard Anne Louis Struick
* 1927 i-1997
Stathe aan de Vecht
Ofwel het gelijk van N. Van der Monde
Één van de schepen die bij de bouw van de
Kamer van Koophandel aan de Waterstraat
is gevonden wordt, ten behoeve van het
transport naar het Scheepvaartmuseum in
Ketelhaven, in Ideinere delen gezaagd.
Vanwege het schuine en gladde oppen/lak
is enige ondersteuning van de man met de
kettingzaag nodig.
p , /•            . ., * ^KSUNIVERSlr
Een glasjragment uit Tecmep.-j-nrr-Ljf.
'
"
EIT
-ocr page 76-
voor
Utrecht-boeken
stad en provincie
Broese Keniink /
Boekverkopers /
un de Stadhuisbrug • Utrecht • tel. 03(1 - 233 52 01
GREEP Schilders bv
•  Restauratiewerken
•  Onderhoud
Maarssenbroeksedijk 15A
3606 AG Maarssen
Tel. 030-241 31 15
j u n
t R 1 Ë N
5 t BOUW
•    Restauratiewerken
•    Nieuwbouw
•    Onderhoud
Aannemingsbedrijf
H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
Tel,; 030-2412 912
Fax:030-2413 934
Daatselaar & Godhelp
Antiquairs - Beëdigd Taxateur
Lid. VHOK/CINOA/VNAG/NVK
Lu! \fil. Anlujiidii s (ii'iuiolsi liup
Utrecht
Korte Jansstraat 17 19. SSIZ GM Utrecht
Tel. 030-2518266, tax 030 2S16474
Amsterdam                                                 Ijiren
Rokln 46. 1012 KV Amsterdam         Torenlaan 5, 1251 HF. laren
Tel. 020-620«100                                   Tel. 035-5.381454
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
Wij drukken
ook
uw kosten
BEL ONS VOOR EEN OFFERTE
VOOR HET MOOISTE DRUKWERK
éP
BOUW&VASTGCXD
CASPARIE UTRECHT
ONDERDEEL VAN ROTO SMIITS DE BOER
IIIU'y )N 030-2822822
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-6956644
-ocr page 77-
Colofon
Oud-Utrecht
Tweemaandelijks tijdschrili
70e jaargang nr, 4
juli/auguslus 1997
ISSN 1380-7137
Oud-Utrechl is een uilgave van de
Vereniging Oud-Ulrechl, vereniging
lol beoefening en tot verspreiding van
de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht.
Voorzitter:}.\N. Lemaier
Secretariaat: Mw. J.C.M. Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht.
Penninffneester: P. Kroes
U kunt zich opj^even als lid van de vereni-
ging Oud-Utrecijt door te schriiven naar:
Oud-Ulrechl,
Pr. Hendriklaan 76,
3584 ER Utrecht.
De contributie bedraagt f 54,= per
jaar (26-ƒ 30,=; 65-^ ƒ 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
P. Kroes.
Betaling contributie op giro 575520.
Redactie: M. Dolfin, B. van den Hoven
van Genderen,J.Leguyt,
M.C. van Oudheusden, P. Rhoen,
B \'an Santen, M. \'an de Vrugl,
en A. \'an der Zeijden.
Redacticadrcs:
Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht.
Vormgeving: De Vormers, Utrecht
Druk: Casparie Utrecht
Oud-Utrecht. Tweemaandelijks tijdschrift
verschijnt zes maal per jaar.
Deadline agenda volgende nummer:
20 augustus 1997, verschijningsdatum
1 oktober 1997.
Uw bijdragen kunt u loesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 1/4 of 3 Vi
inch floppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0 of 5.1).
Aanbevolen omvang lussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
nolen zo beperkt mogelijk gehouden
moet worden. Het gebruik van lussen-
kopjes wordt aangeraden; illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Van de redactie
Onverwacht hebhen wij in mei afscheid moeten nemen van een markante Utrechtse figuur,
dr. Eduard Struick, oud-gemeentearchivaris. Uiteraard besteden wij in dit nummer aandacht aan hem.
Verder veel activiteiten en aandacht voor een vraag die velen al langer bezig houdt:
Waar lag de oude handelsnederzetting Stathe?
Tenslotte, wij maken natuurlijk ook fouten. Het artikel over Tsofouno dat in het maart/april-
nummer is verschenen is niet van de hand van H. Reinders maar van C. Reijnders. Bij deze.
Inhoud
Van de redactie
Jules Edouard Anne Louis Struicl<
* 7927 11997
A. Pletersma
Van de leestafel
Stathe aan de Vecht
Ofwel het gelijk van N. Van der Monde
C. van Rooljen
Boekenschouw
75
76
79
80
86
87
88
90
92
Romeinen
Een glasfragment uit Vechten
C. Isings
Van de aktiviteitencommissie
Discussie-avond 27 mei
1.
Vroemen
75
De plek
Begraafplaats Oud Zuilen
J.J. Oskam
Agenda
j u l i / a u gust us 199 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 78-
Jules Edouard Anne Louis Struick
* 1927
11997
Eduard Struick heeft in 1988 afscheid genomen als gemeentearchivaris van
Utrecht, maar hij heeft die functie nooit uit het telefoonboek laten schrappen.
Wie zou hem ook na zijn pensionering deze eretitel misgunnen? Zeker niet de
honderden mensen die hem na een Indrukwekkende dienst op 5 mei 1997 ten
grave droegen.
Met inventariseren, zeker voor ar-
chivarissen van zijn generatie dé
archieftaak bij uitstek, heeft hij
zich ook later nauwelijks bezigge-
houden. Hel was ook niet zijn
fort en hel slim koketteren met
zijn onvermogen op dit terrein
heeft hem veel lastig en tijd-
rovend werk bespaard.
De tijden van de legendarische
vernieuwer Muller waren al lang
voorbij, maar diens geest heerste
nog altijd in het gebouw aan de
Drilt, dal toen door Rijks- en
Gemeentearchief werd gedeeld.
Zelfs zijn oude pluchen stoel was
nog in gebruik. Crisis en Tweede
Wereldooriog hadden in hel
archief hun sporen nagelaten.
Bezoekers kwamen er nauwelijks
en habitués konden hun gang
gaan zonder tussenkomst van het
personeel. Dal bestond toen uil
vijf man, allen archiefamblenaren.
Er was geen administratieve
kracht, geen binder en geen foto-
graaf Daar zou overigens ook
geen ruimte voor geweest zijn:
hel gebouw was veel te klein.
Struick bemoeide zich intensief
met de ontluikende bouwplannen,
met name na zijn benoeming lol
opvolger van Van Campen in
1964. In 1968 vond de verhui-
zing plaats naar het nieuwe
gebouw aan de Alexander Numan-
kade; de cohabitatie van het
Rijks- en het Gemeentearchief
werd voortgezet, zij het niet altijd
zonder strubbelingen. Toen be-
gonnen de gouden jaren voor
Eduard Struick en kon hij mei alle
faciliteiten die het gebouw bood
lonen wal het 'geheugen van de
stad' in huis had, daarbij gerugge-
sleund door de in 1968 van
kracht geworden nieuwe Archief-
wel. Al vóór de verhuizing was de
geleidelijke uitbreiding van het
personeel op gang gekomen en
gezakt was op paleografie: hij
kreeg een herexamen. De banen
in het archiefwezen lagen ook
toen niet voor het opscheppen en
bovendien was hij alleen geïnte-
resseerd in een archiefdienst van
enige importantie. Struick begon
daarom met een promotieonder-
zoek, dat in 1960 leidde tot het
proefschrift Gelre en Hahsburg
1492-1528.
Toen was hij inmiddels zelf al
weer zes jaar chartermeester aan
het Utrechtse Gemeentearchief,
na een sollicitatie waarbij hij
tegenover burgemeester De Ranitz
moest toegeven dat hij niets van
Utrecht wist, maar dat hij zijn
best zou doen. En daar heeft hij
zich aan gehouden. Gemeente-
archivaris was toen mr J.W.C,
van Campen en die zette hem aan
het werk met het indiceren van
de eigendomsregisters van hel
Utrechtse gerecht, de herorde-
ning van de catalogus van de
Topografisch-Historische Atlas,
het behandelen van schriftelijke
verzoeken om inlichtingen en het
schrijven van historisch-rechts-
kundige rapporten voor hel
gemeentebestuur. Samen met
dr. F. Ketner, de bewerker van
het Oorkondenboek. huisde hij in
de vroegere slaapkamer van ko-
ning Lodewijk Napoleon, die
Utrecht een blauwe maandag de
status van residentie had gegund.
Inventariseren deed hij niet of
nauwelijks, want dat had Samuel
Muller al gedaan en sindsdien was
er nauwelijks archief bijgekomen.
Eduard Struick werd in 1927 in
Den Haag geboren in het gezin
van een KNIL-officier.
Die achtergrond voerde hem ook
naar Indie, waaraan hij dierbare
herinneringen overhield, herin-
neringen die hij overigens nooit
heeft willen verversen. Nog voor
de oorlog was hij weer terug in
Den Haag, waar hij het Gy-mnasium
Haganum bezocht.
In verband met de ontruiming
door de Duitsers van een deel van
de stad ten behoeve van de kust-
verdediging verhuisde het gezin
naar de omgeving van Nijmegen.
Daar ging hij school bij de
jezuïeten, die hij later dankbaar
was voor de discipline die ze hem
bijbrachten. Daarna studeerde hij
aan de Katholieke Universiteit
Nijmegen geschiedenis met als
hoofdvak middeleeuwen. De laat-
ste jaren van zijn studie was hij
volontair aan het Nijmeegse ge-
meentearchief. De reden hiervoor
was dat hij de smaak van het his-
torisch onderzoek te pakken had
gekregen en zich hierin verder
wilde bekwamen. Een loopbaan
in het onderwijs trok hem niet en
leek hem ook niet met weten-
schappelijk onderzoek te combi-
neren.
Na zijn afstuderen behaalde
Struick in 1952 het diploma
wetenschappelijk archiefambte-
naar. Toen hij later de cursus oud
schrift van het Utrechtse
Gemeentearchief verzorgde kon
hij zijn leerlingen met smaak ver-
tellen hoe hij zelf de eerste keer
76
Arend Pietersma
juli/augustus 199 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 79-
foto; Gemeente
archief Utrecht
werden er met bescheiden middelen
tentoonstellingen georganiseerd.
In 1965 gaf het Gemeentearchief
voor het eerst een cursus paleo-
grafie. Het werd een doorslaand
succes en het begin van een lange
traditie. Struick bleek een vaardig
en enthousiast popularisator in
een tijd dat de belangstelling voor
lokale en regionale geschiedenis
groeide en archie\'en wat aarzelend
hun deuren op een kier zetten.
Het gemeentebestuur vond het
prachtig en Struick kon dit verzil-
veren met een uitbreiding van
personeel - dikwijls vrouwen, want
hij voerde een progressief perso-
neelsbeleid - en middelen. Ook
medewerkers van de sociale werk-
voorziening en vrijwilligers
stroomden toe. Al snel bleek het
gebouw te klein en in 1975 werd
een uitbreiding gerealiseerd.
Struick stimuleerde ook zijn
medewerkers om het archief naar
buiten toe te verkopen en vele
jaren achtereen werden tentoon-
stellingen georganiseerd, waar\'an
een indrukwekkende reeks cata-
logi nog steeds getuigt: Burger in
77
i lil i / a u gus { us (997
LJ T R n C H T
-ocr page 80-
Jules Edouard Anne Louis Struick
''1927 f1997
Utrecht, Van gasthuisbed tot
verzorgingsflat, Oudegracht in de
Bocht, Recht en slecht, Vreden-
hurg gekraakt
en vele andere.
In 1968 verscheen zijn magnum
opus Utrecht door de eeuwen
heen,
een overzichtswerk over
2000 jaar geschiedenis van de
stad Utrecht, bijeengeschreven na
zeven jaar avondlijke literatuur-
studie. In vier drukken gingen er
meer dan 10.000 exemplaren
over de toonbank. Het maakte
Struick tot een bekende persoon-
lijkheid in de stad en deze
bekendheid kwam het archief
uiteraard ten goede. Met dit werk
en vele tientallen artikelen en
kleinere publicaties - vaak ter
gelegenheid van herdenkingen -
wist hij op basis van een grondige
kennis van de stadsgeschiedenis
een groot publiek te bereiken.
Enkele voorbeelden: De Stadhuis-
brug tussen winkel en raadhuis,
Wande/gids van Utrecht, Goede
huur oj verre vriend (over de relatie
stad en
universiteit) en Ach Lieve
Tijd
Daarnaast stond hij ook
wetenschappelijk zijn mannetje
met een aantal artikelen over de
Utrechtse middeleeuwen. Iets
minder diepe voren trok hij door
het archiefwezen. Hij was onder
meer redacteur van het Nederlands
Archievenhlad.
Zijn opvattingen
over de educatieve taak van
archieven waren baanbrekend.
Uiteraard leverde Eduard Struick
ook zijn bijdrage aan de activiteiten
van de Vereniging Oud-Utrecht.
Van 1964 tot 1972 diende hij de
vereniging als secretaris en van
1969 tot 1977 als redacteur van
het Jaarboek. Het waren wat
roerige jaren, waarin de vereni-
ging voor de vraag werd gesteld
of zij ook actie zou moeten
ondernemen tegen de 'milde'
variant Kuiper van het beruchte
verkeersplan Feuchtinger. Als
bestuurslid stelde Struick zich op
een gematigd standpunt, van
hem mocht wel eens iets worden
afgebroken. De bouw van Hoog
Catharijne symboliseerde voor
hem zelfs het begin van de
wederopstanding van de oude
binnenstad. In zijn bijdrage aan
Utrecht in 2005, waarin Sociëteit
De Constructieve in 1980 de
speelse toekomstvisie van een
aantal prominente Utrechters
bundelde, liet Struick het com-
plex overigens wel tot de grond
toe afbranden.
In 1978 werd Eduard Struick
getroffen door een ernstig hart-
infarct, hij moest het wat kalmer
aan doen en een deel van de
leiding over het Gemeentearchief
aan A. Graafhuis als adjunct-
archivaris overlaten. Langzamer-
hand leerde hij deze verandering
te aanvaarden en wist hij ook de
positieve kanten te waarderen:
meer tijd voor vrouw en kinderen
en een ontdekking van de vele
andere aantrekkelijke kanten van
het leven. Bijvoorbeeld toneel,
dat hij op niet onverdienstelijke
wijze ging beoefenen als lid en
medeoprichter - samen met zijn
vrouw Paula - van het gezelschap
De Roos.
In 1988 maakte Eduard Struick
gebruik van de mogelijkheid met
vervroegd pensioen te gaan. Hij
lijkt daar geen moeite mee te
hebben gehad. Hij wist dat het
Gemeentearchief zoals veel andere
archieven een herstructurering
op terreinen als management,
archiefbeheer en automatisering
moest doormaken en dat liet hij
liever aan anderen over. Het werd
wat stiller om hem heen, maar
- niet ongebruikelijk bij gepensio-
neerde archivarissen - hij bleef
kind aan huis. Hij gaf cursussen.
verzorgde lezingen en leidde
excursies. Het Gilde, het PUG, de
Rotary en de Adelbert-vereniging
profiteerden van zijn toegenomen
vrije tijd.
Enkele jaren geleden werd in
nauw overleg met hem besloten
het inmiddels uitverkochte
Utrecht door de eeuwen heen een
opvolger te geven. Enthousiast
dacht hij mee over de opzet, trad
toe tot de redactie en zette zich
aan het schrijven van zijn hoofd-
stuk over de periode 918-1304.
Hij heeft dit helaas niet kunnen
voltooien.
Eduard Struick had in woord en
gebaar de uitstraling van de archi-
varis, de middelaar tussen heden
en verleden van 'zijn' stad,
waarvan hij nooit meer heeft
willen scheiden. Een man met
religieus en maatschappelijk
soms onorthodoxe opvattingen,
zeer geïnteresseerd in wat mensen
bewoog, ook mensen van andere
generaties en andere signaturen.
Daarnaast kon hij lastig en eigen-
gereid zijn, maar nooit zonder de
charme die het weer goedmaakte.
Hij is heengegaan, te vroeg, en
betreurd door de velen die hem
graag zagen en hoorden. 'Wij zul-
len hem missen en zijn nagedach-
tenis met respect eren.
78
juli/augustus 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 81-
VAN
FEL
DE LEESTA
Loosdrecht
Het tweede nummer van dit
jaar van het tijdschrift Tussen
Vecht en Eem
is geheel gewijd aan
Loosdrecht. In 1997 bestaat de
Historische Kring van Loosdrecht
25 jaar en dat wordt niet alleen
gevierd met dit themanummer,
maar met een groot feest en de
uitgave van een apart jubileum-
boek, waarin diverse beroemde en
minder beroemde Loosdrechters
over het voetlicht worden ge-
bracht.
In dit themanummer is er ruim
aandacht voor de plassen. Zo gaat
A.A. Manten in op de dreigende
inpoldering in de negentiende
eeuw. Door de turfwinning was
veel landbouwgrond verloren
gegaan en de verschillende ge-
meenten hoopten door het
aanleggen van polders 'onland'
weer produktief te maken.
Volgens sommigen zou dat ook
veel hygiënischer zijn. De op-
komende recreatie na de Eerste
Wereldoorlog en de groeiende
behoefte aan drinkwater van de
gemeente Amsterdam hebben
voorkomen, dat er nu slechts uit-
gestrekte polders zouden zijn,
waar •m] gewend zijn aan water-
sporters en jachthavens.
Veenendaal
Behalve tabak was ook de
textielindustrie voor Veenendaal
van groot belang. Het meinummer
van Oud-Veenendaal gaat in op
de geschiedenis van de Scheepjes-
wolfabriek. G. Takken beschrijft
de geschiedenis van de Scheepjes-
wolharmonie, die dit jaar hon-
derd jaar bestaat. Aanleiding voor
het ontstaan was de inhuldiging
van koningin Wilhelmina in
1898. Bij de voorbereidingen van
de feestelijkheden werd in veel
gemeenten het gemis aan een
eigen muziekgezelschap ervaren.
Net als elders werd in Veenendaal
het initiatief genomen tot oprich-
ting van een fanfare, met als
prettige bijkomstigheid dat een
Doorns muziekgezelschap net dat
jaar werd opgeheven en de
Veenendalers voor een zacht
prijsje hun muziekinstrumenten
konden overnemen. Het eerste
optreden vond plaats op een
snikhete septemberdag, het was
letterlijk 'zweten geblazen'. Bij het
vijftigjarig bestaan werd een eigen
jubileumlied gemaakt, en de
komst van dirigent De Graaff, die
iedere dag liet oefenen, bracht de
harmonie op een hoog niveau.
Regelmatig werd opgetreden bij
internationale voetbalwedstrijden.
In de jaren zeventig mochten ook
vrouwen lid worden en ontstond
er een eigen majorettekorps. Na
de sluiting van de fabriek kwam
de harmonie op eigen benen te
staan, maar ondanks dat groeide
het ledenaantal gestaag en is het
nog steeds een bloeiende vereni-
ging-
Loenen
In de Vechlkroniek, de
uitgave van de Historische Kring
Gemeente Loenen wordt inge-
gaan op het ambacht van de
goudleermaker. In Vreeland werd
in 1634 door Hans Ie Maire een
goudleermakerij geopend. Deze
Le Maire was afkomstig uit Aken
en was een van de eerste goud-
leermakers in de noordelijke
Nederlanden. Het was een kapi-
taalsintensief bedrijf: Le Maire
moest bladzilver en kalfsleer in-
slaan, terwijl zijn klanten vaak
laat betaalden. Bij de opening van
zijn eerste werkplaats in Amster-
dam had hij naar huidige maat-
staven omgerekend twee miljoen
gulden schuld. Toch breidde zijn
klantenkring zich uit en besloot
hij in Vreeland, gunstig aan het
water gelegen, een tweede werk-
plaats te openen. Hans overleed
in 1641 maar zijn weduwe zette
het bedrijf voort. Zij bezat in
Vreeland een woonhuis, een
werkhuis en een aparte looierij.
De weduwe trok zich in 1674
terug uit de goudleermakerij,
maar nog tot in de negentiende
eeuw bleef het huis bekend staan
als de 'Goudleermaekerij'. Pas in
1914 kreeg het gebouw de
minder inspirerende naam van
'Wel te Vree'. Inmiddels is daar
een kapsalon gevestigd.
Schalkwijk
In Nieuws over Oud, berichten
over de historie van Schalkwijk en
Tuil en 't Waall
wordt de
geschiedenis geschetst van de
plaatselijke ijsclub Vooruit! In
1929 werd de vereniging opge-
richt en werd er vooral geschaatst
op het Brede Water, waarschijn-
lijk ontstaan door het uitgraven
van grond voor de spoorbaan.
Daar werd 'schoon' gereden, wat
minder sloeg op de zwierige
bewegingen van de schaatsers,
dan op hun pogingen om niet aan
het einde van de baan in de opge-
slagen turf terecht te komen. Wat
later werd een heuse ijsbaan
geopend door de burgemeester,
die in zijn praatje verwees naar
Julius Caesar, sindsdien de bij-
naam van de man. Door woning-
bouw werd het terrein van de
ijsbaan steeds kleiner. Mollen
ondergroeven de baan, waardoor
het water wegliep en in 1978
werd de baan gesloten. Pas veer-
tien jaar later werd een nieuwe
ijsbaan geopend.
79
Frecf Vogelzang
juli/augustus 19 97
UTRECHT
-ocr page 82-
Staihe aan de VechV
Ofwel het gelijk van N. Van der Monde
In 1960 publiceerde Dr F. Ketner
in het Jaarboek Oud-Utrecht zijn
artikel 'De betekenis van vicus in
de Utrechtse oorkonden'. In dit
artikel behandelde hij alle ver-
meldingen van vici in Utrecht.
Daarbij komt ook Stathe cq de
vicus Stathensi aan bod, een
befaamde handelswijk die in een
bron uit 1127 in samenhang met
de verplaatsing van twee jaar-
markten wordt genoemd
(Oorkondenboek van het Sticht
Utrecht I, nr 322). Deze wijk lag
in injeriori parte civitatis oftewel
in het meer stroomafwaarts
gelegen gedeelte van de mitatis.
Aangenomen wordt dat dit vanuit
het castellum gezien moet wor-
den, zodat het gebied tussen de
Stadshuisbrug en de Bakkerbrug
hiervoor in aanmerking kon
komen. Dit leek te meer waar-
schijnlijk, omdat in dat gebied
toentertijd, naast de oude markten
en de Buurkerk ook de oudste
huizen bekend waren. Bovendien
kwam Ketner nog met een ander
historisch gegeven, dat hij als
volgt bracht: "Het is opmerkelijk
dat deze naam (hij bedoelt Stathe)
in latere bronnen vrijwel niet
meer voorkomt. Slechts in één
oorkonde meen ik haar te kun-
nen terugvinden: in 1242 gaf het
kapittel van St. Marie in erfpacht
twee hofsteden gelegen in het
eind van de Donkerstraat versus
stadium in civitate Traiectensi.
Vermoedelijk hebben wij hier
van doen met een verlatijnsing
van Stathe; ..." In een noot voegt
hij toe: "Zo is Stadium de Latijnse
naam voor Stade".
Sinds dit artikel van Ketner is het
als een vaststaand feit geaccep-
teerd dat Stathe in het gebied bij
de Buurkerk gezocht moet worden.
De sinds 1973 aan de gemeente
verbonden archeologen (waar-
onder de ondergetekende) en
bouwhistorici, hebben niet nage-
laten dit beeld te ondersteunen
en versterken. Bij een nadere be-
schouwing blijkt echter dat een
herbezinning op zijn plaats is en
dat er, met name op basis van
archeologische gegevens, veel
voor is te zeggen om de vicus
Stathensi ofwel Stathe langs de
oude Vechtloop te zoeken
(afb.2). Hoewel het altijd moeilijk
zal blijven om een historische
naam aan archeologische vondsten
te koppelen, lijkt dat hier wel
mogelijk. De discrepantie tussen
de vondst van een groot handels-
centrum langs de Vecht en de tot
nu toe algemeen aanvaarde
theorie dat Stathe bij de Buurkerk
ligt, vraagt om een oplossing. Hel
hier gepresenteerde artikel is dan
ook bedoeld als aanzet tot een
discussie over de locatie van Stathe
en daarmee samenhangend een
herwaardering van de omvangrijke
handelsnederzetting langs de
Vecht.
geschikter voor handel (dan op
de geplande nieuwe locatie).
- Een wijk die geschikter was
voor de handel (dan het gebied
bij de nieuw gegraven gracht).'
Langs de Vecht
Valt het gebied langs de (ver-
dwenen) Vechtloop - hier wordt
de strook Waterstraat en Lange
Lauwerstraat bedoeld - wel onder
de omschrijving van in inferiori
parte
civitatis?' Als we de situatie
in 1127 bekijken, lijkt dit wel
mogelijk. Immers de Rijn was ter
hoogte van Achter Clarenburg al
lang en breed verland en het
noorddeel van de Oude Gracht
was reeds, mogelijk al in de 10de
eeuw, gegraven. Het water dat
dus langs het castellum stroomde,
ging via een stukje oude Rijnloop
(tot de Bakkerbrug) en via een ge-
graven kanaal (het noorddeel van
de Oude Gracht) naar het eerder
aangegeven gebied, waar de
stroom in de Vecht uitmondde.
(afb.2)
Was de Vecht als handelsrivier
interessant genoeg om de locatie
van een dergelijke belangrijke
vicus te rechtvaardigen? Het is al
sinds langere tijd bekend dat de
Vecht een grote rol heeft gespeeld
in de Utrechtse handel. Uit diverse
historische bronnen blijkt dat de
handel van de wijk Stathe vooral
op de bovenloop van de Rijn en
het Fries/Scandinavische gebied,
via de Vecht, gericht was. Handel
via de benedenloop van de Rijn,
naar Engeland en Vlaanderen,
speelde voor 1127 geen rol van
betekenis. Daarnaast is één van
Neerlands archeologische toppers:
'Hel Utrechts schip' in een
verlandde bocht van de Vecht
gevonden. Deze in 1930 aange-
Stathe
Wat is er op basis van histo-
rische gegevens bekend over
Stathe? Uit de eerder vermelde
bron van 1127 zijn de nodige
zaken te distilleren die een
beschrijving geven van de vicus.
- Stathe ligt stroomafwaarts vanaf
de locatie waar de oorkonde is
geschreven; vermoedelijk het
castellum.
- Het is een vicus waar al gedu-
rende lange tijd vier jaarmarkten
werden gehouden (dus in ieder
geval in de 1 Ide- en het begin
van de 12de-eeuw; mogelijk
eerder).
- Een wijk waar de huizen steviger
en beter gebouwd waren en dus
80
Cees van Rooijen
juM/augusfu."; 1997
UTRECHT
-ocr page 83-
moeten worden. Een stukje van
een derde bootje werd gevonden
in een dichtgegooide sloot aan de
Lange Lauwerstraat (hoek Korte
Lauwerstraat). Ook dit fragment
moet van de 12de eeuw of eerder
zijn. Tevens is bij die opgraving
een houten gebouw, mogelijk
12de-eeuws, aangetroffen.
In 1934, de jaren veertig en 1979-
1981 werden langs de Waterstraat
schoeiingen gevonden die een
opschuivende oever lieten zien en
die het, mede in vergelijking tot
andere plaatsen, aannemelijk
maakten dat hier sprake is geweest
van een handelsnederzetting uit
de besproken periode. Daarnaast
vormt het vele, deels vrijwel
complete, importaardewerk een
aanwijzing voor de nabijheid van
een handelslocatie.
Verder is langs de Waterstraat
een fundering van een tufstenen
gebouw gevonden (afb.3). Hoewel
een exacte datering ontbreekt, is
dit het enige stenen gebouw in
Utrecht dat in de vroege 12de
eeuw (of eerder) is te dateren en
dat met (particuliere) burgerlijke
activiteiten verbonden kan wor-
den. Het is goed mogelijk dat het
hier om een (handels)huis gaat.
Tijdens de campagne van 1979-
1981 zijn ook de resten van een
houten gebouw uit de 10de-12de
eeuw aangetroffen. Zeer recent
(augustus 1996) is er bij de
Waterstraat/Jacobikerk ook weer
een zware paal van een constructie
tevoorschijn gekomen die ergens
in de 10de-12de eeuw thuis
hoort.
In 1985 werd er langs de Lange
Lauwerstraat een vroeg 11de-
eeuws houten gebouw gevonden,
dat aan het eind van de 11de
eeuw hersteld of vernieuwd is.
Aardewerk in een dichtgegooide
oudere sloot en iets jongere vloer-
niveau's maken een bebouwing/-
gebruik tussen de late 10de en
het midden van de 12de eeuw
aannemelijk. Eerder, in 1981,
werden veel verder westelijk aan
de Waterstraat ook al resten van
een huis uit de 'goede' periode
vrij gelegd.
afb.3
De fundering van
een tufstenen
gebouw dat uit
het begin van de
12de eeuw
{mogeiijli eerder)
dateert.
Het is het enige
stenen gebouw uit
die periode in
Utrecht dat met
handel geasso-
cieerd l(an worden.
Dit gebouw lag
een tiental meters
ten noorden van
de Waterstraat,
langs de huidige
Jan Meijenstraat.
(Fotodienst Ge-
meente Utrecht)
troffen boot dateen waarschijnlijk
uit het begin van de 11de eeuw,
de tijd waarin Stathe gefunctio-
neerd moet hebben. Kortom de
rol van de Vecht is nauwelijks
omstreden. Dit te meer omdat de
benedenloop van de (Oude) Rijn
al ruim voor de 10de eeuw
verland moet zijn geweest en dus
geen verbindingsweg meer vorm-
de.
Wat zijn nu de specifieke aanwij-
zingen om de handelswijk langs de
Vecht (Waterstraat-Lange Lauwer-
straat) te plaatsen? Eenvoudig
samengevat, kan er geconstateerd
worden dat nergens in Nederland
een laat 10de-12de-eeuwse neder-
zetting, geassocieerd met handel
is gevonden die van vergelijkbare
omvang is als wat in Utrecht
langs de Vecht is aangetroffen.
Natuurlijk zegt dit niet alles,
immers in de voormalige Wijk-C
is veel opgegraven, terwijl het in
Tiel (de recente vondsten aldaar
zijn hierniet inbegrepen), Deventer,
Stavoren etc. om kleinere opgra-
vingen gaat en er dus nog veel
verscholen kan liggen. Maar hoewel
het complex aan vondsten langs
de Vecht indrukwekkend is,
moet toch worden bedacht dat
ook hier door de omstandigheden
zeker het nodige zal zijn gemist.
Daarbij komt dat in de genoemde
strook geen enkele opgraving is
uitgevoerd zonder dat er structurele
vondsten uit de 11de en 12de
eeuw zijn gedaan.
Absoluut onovertroffen is de
vondst van twee schepen langs de
Waterstraat (afb. 1, zie omslag).
Deze werden beiden bij de opgra-
vingen/ontgrondingen t.b.v. de
bouw van de Kamer van Koop-
handel gevonden. Ondertussen
weten we dat deze schepen in de
10de en 11de eeuw gedateerd
81
ju/i/augustus 199 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 84-
Stathe aan de VecW
Ofwel het gelijk van N. Van der Monde
de Hema. Deze laatsten worden
veelal, onbeargumenteerd, als
llde/12de-eeuws aangehaald,
maar staan in het opgravings-
verslag als eind 12de-eeuws
gedateerd. Vloeren, paalgaten en
tonputten, laat staan schoeiingen,
schepen of stenen huizen uit de
periode vóór 1150 ontbreken ten
enenmale!
Dat is natuurlijk een magere
indicatie voor een locatie van
Utrechts fameuze handelswijk,
zeker als dit afgezet wordt tegen
de overvloed aan vondsten langs
de oude Vechtloop. Dit gebrek
aan archeologische gegevens in
het stadscentrum wordt vaak
geweten aan de beperkte archeo-
logische waarnemingsmogelijk-
heden in de binnenstad. Lang-
zamerhand heeft daar echter een
redelijk aantal kleine waarnemin-
gen en onderzoeken plaatsgevon-
den, dat telkens niets opleverde.
Nu zal er voor de kelders welis-
waar veel vergraven zijn, maar
onder de keldervloeren, tussen de
kelders, bij de Hema-opgraving
en bij de recente onderzoeken in
de Donkerstraat en op het Buur-
kerkhof, is niets maar dan ook
niets gevonden dat de locatie van
de wijk Stathe alhier kan recht-
vaardigen.'' Het is tekenend dat
als er plaatjes worden afgebeeld
van de 10de tot 12de-eeuwse
handel in Utrecht er altijd afbeel-
dingen van de zone langs de
Vecht worden gebruikt; ook als
het erom gaat om Stathe (in het
centrum) te beschrijven. Voor-
waar de archeologie als leverancier
van plaatjes voor de geschiedenis!
De enige waarneming in het
stadscentrum die wel verband
kan houden met de rivierhandel,
is de vondst van een van nature
schuin aflopende oever. Deze onder
de huidige HEMA gevonden
Aan het eind van deze opsom-
ming van de belangrijkste vondsten
kan opgemerkt worden dat bij in
de buurt gelegen opgravingen
(zuidelijk langs de Waterstraat)
met name enkele sloten en afval-
kuilen uit de 11de en 12de eeuw
tevoorschijn kwamen.
Samenvattend kan er geconsta-
teerd worden dat de bewonings-
sporen zich vooral op de oude
oeverwal langs de Vecht en ook
wel - het tufstenen gebouw - boven
de eerste verlandingsfase van die
rivier bevinden. In de - verschui-
vende - Vechtloop liggen vooral
de schoeiingen en schepen, terwijl
zuidelijk van de oeverwal een
spaarzaam benut 'kom'gebied is
aangetroffen, (afb.2)
Zoals al gezegd wijst dit alles op
een groot (handels)activiteiten-
gebied uit de periode 975-1175
dat niet te vergelijken is met el-
ders in Nederland aangetroffen
handelslocaties uit die periode.
Langs de oude Vechtloop ligt dan
ook een langgerekt gebied dat
geschikt was voor de handel en
waar, zeker in eerste instantie, -
een deel van - de haven als 'gestade
haven' (waar de boten op de oever
werden getrokken) dienst kan
hebben gedaan. Daar stonden
stevige gebouwen voor de handel,
daar was ruimte voor wonen en
werk en daar ook bleef ruimte
genoeg over voor jaarmarkten.
Gezien de vondsten heeft dit alles
daar ook daadwerkelijk plaats-
gevonden, en wel in de periode
dat Stathe met zekerheid gefunc-
tioneerd heeft!
ceerde waren er nog weinig
archeologische gegevens voor-
handen. Zijn gedachte om versus
stadium aan 'Stathe' te relateren
was dan ook zeer aannemelijk.
Nu weten de meeste onderzoe-
kers wel dat het gelijkstellen van
de twee namen (Stathe=Stadium)
uit de verschillende bronnen een
interpretatie is die zeer wel onjuist
kan zijn, maar van een tweede
nevenconsequentie van deze inter-
pretatie lijkt niemand, behalve
Ketner, zich bewust te zijn ge-
weest. Door dit verband tussen
de twee bronnen te leggen wordt
er feitelijk ook gezegd dat het
Stathe uit 1127 in 1242 nog
bestaat en dus in het latere stads-
centrum gecontinueerd wordt.
Dit nu lijkt aanvechtbaar. Feitelijk
gezien weten we, op basis van
historische gegevens, namelijk
niet met zekerheid of Stathe na
1127 nog bestaan heeft! Als Stathe
gezocht wordt moet dus gekeken
worden naar vondsten van vóór
1127. Als op de locatie waar deze
vondsten gedaan worden na die
tijd nog steeds activiteiten plaats-
vinden, dan mag het bestaan van
Stathe 'opgerekt' worden naar
recenter tijden. Voorheen is er bij
voortduring omgekeerd gerede-
neerd; er waren 13de-eeuwse (en
jongere) gebouwen, dus de oudere
zouden er ook wel zijn geweest.
Bij het lokaliseren van Stathe
rondom de Buurkerk werd, als
het gaat om archeologische en
bouwhistorische vondsten, veelal
verwezen naar gebouwen, funde-
ringen, putten, houtconstructie's
etc. van eind 12de of begin 13de
eeuw. Vondsten die in de periode
tussen circa 1000 en 1150 zijn te
plaatsen bestaan er nauwelijks.
Te noemen vallen hooguit een
waterput bij de Boterstraat en
mogelijk wat houten palen onder
82
Langs de dode Rijn-arm
■Waarom zoekt men dan toch
altijd de \icus Stathensi in het
gebied bij de Buurkerk? Toen
Ketner in 1960 zijn theorie lan-
jul i / au guslus 199 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 85-
afb.2
Plattegrond van
de noordelijke
helft van de binnen-
stad. Daarin zijn
de rivierlopen zoals
die vermoedelijk
in de lOdelUde
eeuw gelegen
hebben ntet licht
grijs aangegeven
en is de gegraven
'oude gracht'
zwart weerge-
geven. Langs de
Vecht is de zone
waarin en waar-
langs de vondsten
van de vicus Stat-
hensi zijn gedaan
schuin gearceerd:
de werkelijke vicus
kan dus uitgestrek-
ter zijn geweest
Het gebied waar
Stathe altijd ver-
moed rrtaar nooit
gevonden is heeft
een horizontale
arcering.
De loop van de
Vecht is hier
overigens in zijn
'uitgangspositie'
aangegeven, in
werkelijkheid is
deze rivier deels
naar het noorden
opgeschoven.
Tekening:
C van Rooijen
oeverzone kan als 'gestade haven',
een natuurlijke haven waar de
schepen aan land werden getrok-
ken, dienst hebben gedaan. De
vermelding van itadium uit 1242
kan zeer wel aan deze locatie
gerelateerd worden. Gezien alle
activiteiten vanaf circa 1175 in dit
gebied (het huidige winkel-
gebied), is dit zelfs waarschijnlijk.
Let wel; niet over de periode vóór
1127 en iets later!
Het is op archeologische en bouw-
historische gronden beslist niet
mogelijk om te stellen dat de
belangrijke handelswijk Stathe
(er zijn immers vier 'internatio-
naal' belangrijke jaarmarkten)
daar lag waar niets is gevonden,
terwijl daar waar Neerlands
grootste handelscomplex van tus-
sen 975 en 1175 is opgegraven
niets of nauwelijks iets van belang
zou zijn geweest.
De archeologische gegevens staan
dus haaks op de tot nu toe getrof-
fen interpretaties van de twee
historische bronnen. Als die
bronnen echter anders bekeken
worden, wat gezien de inhoud
geen probleem is, dan zijn alle
gegevens eenvoudig op één lijn te
krijgen. Als Stathe in de zone
langs de Lange Lauwerstraat -
Waterstraat wordt geplaatst is de
discrepantie verdwenen. De bron
uit 1242 slaat misschien wel op
een 'gestade haven', maar dan wel
in een latere periode en op een
andere locatie.
Van de Vecht naar het nieuwe
centrum
Zoals al eerder vermeld lijkt
Ketner de enige te zijn die de
dubbele consequentie van zijn in-
terpretatie van de bron uit 1242
inziet, zowel ten aanzien van de
locatie als van de datering. Hij
meldt dat de naam Stathe na
1127 niet meer voorkomt. Dit
laatste is op zich al vreemd als ge-
dacht wordt aan alle bronnen die
er zijn over de huizen en percelen
in het gebied waar Stathe altijd
gezocht wordt. Minder vreemd
wordt dit, als er vanuit gegaan
wordt dat de handel zich ver-
plaatst heeft en daarmee ook het
economisch zwaartepunt. De
historische bronnen zullen deze
verschuiving gevolgd hebben,
waardoor Stathe automatisch uit
het archief verdwijnt.
Gezien alle vondsten in het ge-
bied van Stathe (langs de Vecht)
heeft de handel hier tussen circa
975 en 1175 gefloreerd. Ergens
aan het eind van de 12de eeuw
verdwijnen de (handels)activiteiten
uit dit gebied en worden hier uit
de Ode eeuw dan ook minder en
andersoortige vondsten gedaan.
Het tufstenen gebouw(huis) lijkt
door de vertrekkende handels-
lieden, mogelijk binnen 50 jaar
na de bouw ervan, te zijn ingepakt
en meegenomen en ook de eerst
volgende bewoningsfase boven
de 11de- en 12de-eeuwse houten
huizen aan de Lange Lauwer-
straat stamt pas van rond 1400.
Dergelijke ontwikkelingen in de
bewoningsgeschiedenis lijken
zich in het gehele gebied van
Stathe (langs de Vecht) voor te
hebben gedaan.
Er kunnen twee mogelijke oor-
zaken voor het verdwijnen van de
handel langs de Vecht genoemd
worden. Ten eerste zijn er bewijzen
83
®
j uli/ au gustus 1997
UTRECHT
-ocr page 86-
Stathe aan de Vecht^
Ofwel het gelijk van N. Van der Monde
dat de rivier(bocht) aan het eind
van de 12de eeuw verland is. Dat
blijkt ca. uit het feit dat in het
rivierzand, ongeveer onder de
huidige Oranjestraat rond de O
NAP, een penning van bisschop
Herman van Hoome (1150-
1156) is gevonden. Dit muntje
geeft, samen met wat midden
12de-eeuws aardewerk, het einde
aan van de snelle verzanding.
Gezien de hierop volgende kleiiger
sedimenten, vondt de rest van de
verlanding in rustiger water
plaats. Het definitieve verlanden
van de riviergeul moet dus na
1150, maar gezien restanten van
o.a. een boerderij en sloten op die
afzettingen, vóór de 13de eeuw
hebben plaatsgevonden. Mogelijk
dat het snelle verzanden samen-
hangt met de grote overstromingen
van 1170 en vondt daarna de
rustige sedimentatie plaats.
Een tweede reden voor het ver-
dwijnen van de vicus langs de
Vecht is dat de lange afstands-
handel aan het eind van de 12de
eeuw inzakte en veranderde van
aanzien. Waar tot in de 12de
eeuw sprake was van lange
afstandshandel (door de mercato-
res), lijkt na die tijd vooral van
import en kleinhandel sprake te
zijn. De handelaren worden meer
kleinhandelaren (mercenariorum),
en de nijverheid komt gestadig
tot ontwikkeling. Dat de handel
in Utrecht zich kan handhaven
lijkt voor een belangrijk deel toe
te schrijven aan de 'spin-off van
84 het kerkelijk centrum.
Was alleen de haven van Stathe
verzand, dan hadden de handels-
lieden deze vanuit economische
overwegingen wel uitgediept of
iets verplaatst. Als alleen de aard
van de handel veranderd was,
dan had de latere bewoning/-
handel zich wel in het Stathe-
gebied gecontinueerd, waar im-
mers aanvoer en infrastructuur
geregeld waren.
Omdat beide fenomenen min of
meer gelijktijdig plaatsvonden,
lag het verplaatsen van de 'haven'
het meest voor de hand. Langs de
oude Rijnloop en de no\umfosia-
tum
in de stad was ruimte genoeg
voor havenactiviteiten èn de
bouw van koopmanswoningen.
Bovendien bevond men zich daar
dichtbij het kerkelijke centrum
dat met alle kapittels de grote
afnemer was van al het materiaal.
Verder was het zo dat de voor
1122 gegraven zuidelijke Oude
Gracht en de verbinding met de
Rijn via de Doorslag, de nieuwe
locatie ook aantrekkelijker maakte.
De no\um jossatum opende daar-
mee nieuwe mogelijkheden voor
de handelaren, die nu een verbinding
met onder andere Holland en
Zeeland kregen.
Dat deze verplaatsing van de haven
met name na 1170 (de overstro-
mingen) heeft plaatsgevonden, is
niet alleen aannemelijk te maken
aan de hand van de verzande haven
in de vicus Stathensi en de datering
van de bouwwerken in het latere
centrum, maar ook aan de hand
van ophogingslagen in de stad.
In het gebied tussen de Jans-, de
Dom- en Salvator- en de Maria-
immuniteit is het hele stadsgebied
opgehoogd. De onderliggende
ophogingspakketten bestaan voor-
al uit veen en mestlagen die deels
in de 12de en 13de eeuw geda-
teerd kunnen worden. Het lijkt
erop dat men massaal veen uit de
ontginningsgebieden buiten de
stad heeft gebruikt voor het op-
hogen van het maaiveld. De
immuniteiten, waar de oudste
huizen en kerken staan, zijn niet
opgehoogd.
Blijkbaar heeft de overstroming
in 1170 een schok veroorzaakt en
heeft men, toen men toch ging
verhuizen, besloten om eerst het
nieuwe woongebied op te hogen.
Alle opgegraven laat 12de-eeuwse
of jongere bouwwerken liggen op
deze (veen)ophogingen, terwijl
van de nu nog bestaande gebouwen
het oudste vloemiveau ook op
die hoogte ligt. De immuniteiten,
die al eerder bebouwd waren en
waar het water ook wel zal zijn
gekomen, zijn vanwege de bestaan-
de gebouwen niet opgehoogd. De
ophogingen zijn mede de oorzaak
van het hoogteverschil tussen b.v.
de Zadelstraat en de Mariaplaats
cq De Gaard, Ook de verlaten
wijk Stathe is niet opgehoogd, de
handelaren zijn vertrokken en als
er al lieden achterbleven, dan
hadden die niet de mogelijkheid
om zich beter te beschermen.
Het is denkbaar dat de bisschop
(en de rest van de kerkelijke
instellingen) zich heeft ingezet
om het veen, uit de ontginnings-
gebieden die in kerkelijke handen
waren, naar het stadscentrum te
verplaatsen. Ook voor hen was de
verplaatsing van het handel en
nijverheidscentrum aantrekkelijk.
De belangstelling hiervoor uit de
geestelijke hoek was al in 1127
gebleken, toen heeft de bisschop
namelijk gepoogd om twee van
de jaarmarkten te verplaatsen
vanuit Stathe naar de novum Jos-
satum.
Dat was toen vanwege de
weerstand van de handelaren
mislukt, nu kreeg de bisschop
wel zijn zin en kwam de handel
nog meer binnen zijn invloed.
Problemen en losse flodders
Het zal duidelijk zijn dat het,
gezien de hiervoor gevolgde rede-
natie, onhoudbaar is om Stathe in
juli/auguslus 1997
UTRECHT
-ocr page 87-
het gebied rond de Buurkerk te
situeren. Stathe, op basis van de
historische bron gedateerd vóór
1127 en met behulp van archeo-
logische materiaal geplaatst tussen
circa 975 en 1175, heeft langs de
Vecht gelegen!
Doordat Stathe de afgelopen 36
jaar wel rond de Buurkerk is
gezocht, zijn er natuurlijk de
nodige interpretaties, theorieën
etc. ontwikkeld op basis van een
uitgangspunt dat in het geheel
niet zeker is.
Zo is er gezegd dat de Maria-
immuniteit, de westelijke punt
van het kerkenkruis, zover weste-
lijk ligt omdat Stathe tussen
de immuniteiten van de Dom
en Sinte Marie lag. Als het 11de-
eeuwse 'kruisbeeld' wordt
bekeken, blijkt dit echter niet
gelijk-armig te zijn zoals in de
voorgaande redenatie wordt
verondersteld, en dus past de
locatie van de Mariakerk juist
uitstekend in het kerkenkruis.
Ook heeft Ketner in 1960 het
begrip vicus in de 13de en 14de
eeuw wel heel eenvoudig met
'steeg' of 'straal' vertaald in plaats
van met 'wijk' (wat hij voor de
vicus Stathaisi in 1127 nog wel
doet). In zijn gedachtengang
omtrent de locatie van Stathe is
dit niet geheel onlogisch, omdat
hij anders met de vermelding uit
1260 van de Ecdesiam Cmlem in
de no\o vico mercenariorum niet
uit de voeten kwam.'Volgens de
nu gevolgde argumentatie is deze
nieuwe wijk voor de (klein)hande-
laren niet de Massegast of de
Hekelsteeg, maar een veel groter
gebied in het huidige stadscen-
trum. De in de bron uit 1260
impliciet genoemde oude
handelswijk was de langs de
Vecht gelegen vicus Stathensi.
Bijna aan het eind van dit schrijven
volgt nog een rare gedachten-
sprong; is het toeval dat de bis-
schop in 1127 de Maria- en de
Maartens-markt vanuit Stathe
(aan de Vecht) wil verplaatsen,
terwijl de Jans- en de Paasmarkt
daar blijven? De hier gevolgde
theorie omtrent de locaties
volgend, blijft in het geval van die
marktverplaatsingen de jansmarkt
dan bij de St Jan in de buurt,
terwijl de Maria- en de Maartens-
markt dichter bij de desbetreffen-
de immuniteiten komen te liggen.
Hoewel hiervoor nog niet ter
sprake gebracht, is een groot deel
van de hier gevolgde gedachten-
vlucht in gang gezet door de
onvolprezen Nicolaas van der
Monde. Hij legde reeds in 1844
een verband tussen een oude
verzande rivierloop, handel en
oude Utrechtse geslachten die
langs de Waterstraat bezittingen
hadden. Ook vermeldt hij daar,
naast andere steegjes, nog het
Wijnpoortje. Het zou interessant
zijn om te bekijken of de door
hem genoemde families inder-
daad aan vroege Utrechtse hande-
laren (via het wantsnijdersgilde?)
zijn te koppelen en of het Wijn-
poortje mogelijk een oude oor-
sprong heeft en in relatie met de
wijnhandel is te brengen.
Het zou Van der Monde zeker
plezieren als hij wist dat de door
hem in de 19de eeuw gedane
waarnemingen en conclusies nu
aanleiding zijn (geweest) voor een
herbezinning op de locatie van
Stathe.
1.   De meeste gebruikte gegevens in dit
artikel komen uit de diverse Archeo-
logische en Bouwhistorische kronieken,
van nog lopend onderzoek en uit
publicaties van: K. van Vliet; Markt in
middeleeuws Utrectit
en Middeleeuws
Utrecht, een markt in ontwikkeling,
van H.L. de Groot; Schoeiingen,
scherven en schepen. Rijn en Vecht in
Utrecht in de 11de en 12de eeuw.
2.   Denieuwgegravengracht is, naar
algemeen wordt aangenomen, het
zuiddeel van de Oude Gracht. Het
noorddeel van de oude gracht wordt
als oudste deel (lOde-eeuws?) gezien.
3.   Waarom was deze omschrijving van
de locatie nodig als Stathe, zoals
algemeen wordt aangenomen,
vrijwel tegen het castellum aanlag?
4.   Ook sporen van een alles verwoesten-
de overstroming, die ook wel als
oorzaak voor het ontbreken van
gegevens wordt aangevoerd, zijn hier
nooit gevonden.
5.   Bij de verklaring van vicus in de 13de
en 14de eeuw, lijkt allereerst de vraag
gerechtvaardigd: wat is een vicus?
Het lijkt niet onlogisch dit als 'wijk' te
vertalen, waarbij een wijk soms niet
meer zal zijn geweest dan een straat
met wat huizen, maar wel degelijk
groter kon zijn. Daar waar Ketner in
een vicus-vermelding een steeg of
straat meent te herkennen, is het
meestal logischer om de term met
'wijk' i.p.v. 'straat' te vertalen, b.v
'in fini vici dicti Tollenstege'. Zie voor
een uitgebreidde beschouwing over
het begrip Wik: L. Schutte, Wik, Eine
Siedlungsbezeichnung in Historischen
und Sprachligen Bezügen,
Köln 1976.
85
j ul i / augustus 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 88-
B O
EKENSCHO
U W
Een hündig boekie
De dialecten hebben het tij mee,
In verschillende provincies wordt
gestreefd naar officiële erkenning.
In de provincie Limburg werd
deze onlangs toegekend. Een
verhaal apart vormen de zoge-
naamde stadsdialecten, waarvan
het stads-Utrechts er één is.
Stadsdialecten gaan, meer dan
de 'plattelandsdialecten', gebukt
onder het imago de taal van het
gewone, ietwat 'a-sociale' volk te
zijn. Vanuit de elite is er altijd op
neergekeken. Als je solliciteert
naar een beetje redelijke baan
dan is het nog steeds verstandig
om niet al te plat Utrechts te
praten. In Zeeland heeft de
Commissaris van de Koningin
onlangs voorgesteld om in de
Provinciale Staten voortaan het
Zeeuwse dialect te hanteren. Ze
zijn daar trots op hun taal. In de
Utrechtse gemeenteraad zie ik
iets dergelijks voorlopig niet
gebeuren, al heeft de gemeente
wèl enkele promotiecampagnes
achter de rug waarin stadsplat
gebruikt werd ('Uterech, staodsie
waor').
Alle misprijzende opmerkingen
vanuit de elite ten spijt, is het
toch vanuit deze groep dat de
reddingsoperaties worden onder-
nomen. Voor hen is het stadsplat
iets exotisch, waard om te boek te
stellen. Wat je ook van de heren
Scholtmeijer en Martens van Vliet
(nomen est omen) kunt zeggen,
niet dat ze afkomstig zijn uit de
achterbuurten van Utrecht.
Martens van Vliet is in Utrecht
geen onbekende, op vergaderingen
van de Vereniging Oud-Utrecht
laat hij regelmatig van zich horen
en hij publiceerde al eens in dit
tijdschrift. Scholtmeijer is als
dialectoloog verbonden aan het
Amsterdamse P.J. Meeriens-Insti-
tuut voor Dialectologie, Volks-
kunde en Naamkunde. Hij woont
in Utrecht en publiceerde eerder
het Zuidutrechts Woordenboek.
Dialecten en
volksleven in Kromme-
Rijnstreek en Lopikerwaard
(Utrecht 1993). Samen stelden zij
nu een stads-Utrechts woorden-
boekje samen, waarvan de eerste
oplage van 1500 exemplaren al
binnen twee weken uitverkocht
was.
Dialecten zijn, bijna per definitie,
spreektalen waarover schriftelijk
niets is vastgelegd. Een woorden-
boek behoort dan ook tot de eer-
ste desiderata. Het initiatief voor
het Utrechtse woordenboek lag
bij Martens van Vliet. Hij maakte
gebruik van een drietal interview-
projecten: in Wijk C (door het
Volksbuurtmuseum), de Kovelaar-
straat (een project onder leiding
van G.H. Jansen) en Sterrenwijk
(M.E.H. Schouten). Hij vulde deze
gegevens aan met door hem zelf
verzamelde woorden. Scholt-
meijer schreef een uiterst leesbare
en interessante inleiding waarin
hij de klank- en vormleer van het
stads-Utrechts uiteenzet. Ook
gaat hij kort in op de geschiedenis
van het Utrechtse dialectonder-
zoek, die teruggaat tot meer dan
een eeuw geleden toen Johan
Winkler zijn Algemeen Neder-
duitsch en
Friesch Dialecticon
publiceerde, met daarin ook aan-
dacht voor het Utrechtse dialect.
Bij een dialectwoordenboek als
dit zijn er altijd twee grote dilem-
ma's; welke woorden moeten
worden opgenomen en in welke
spelling. Wat betreft het eerste
moet dit woordenboek vooral ge-
zien worden als een eerste aanzet.
De omvang van de negentig pagi-
na's tellende woordenlijst duidt
er al op dat er niet naar volledig-
heid is gestreefd, zo dit al moge-
lijk is. Maar het eerste begin is er
in ieder geval. Voor de gehanteerde
spelling moest een compromis
gevonden worden. Het fonetische
schrift moet natuurlijk zo veel
mogelijk de werkelijkheid bena-
deren maar tegelijkertijd niet
teveel afbreuk doen aan de lees-
baarheid. De gebruikers van het
woordenboek zijn immers stan-
daard nederlands als schrijftaal
gewend, fonetisch schrift kan dan
heel vermoeiend zijn. De gekozen
oplossing is per definitie een
compromis die zich in de praktijk
zal moeten bewijzen. Het boekje
is verrijkt met een kleine twintig
prachtige foto's van 'volkse' tafe-
reeltjes.
B.J. Martens van Vliet & H. Scholtmeijer,
De vollekstaol van de stad Uterech.
Woordenlijst met gezegdes, uitdrulddngen
en zinsneden, opgeschreven in de Stad-
Utrechtse uitspraak,
Utrecht 1996,
uitgave van de 5P0U.
86
Albert van der
Zeijden
juli/augustus 199 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 89-
N
: o M E I N E
Een glasfragment uit Vechten
in geval men vergat ze in de glas-
vorm in spiegelbeeld te zetten)
FO. Dit zal moeten worden aan-
gevuld tot 'Officina', een uit terra
sigillata bekende aanduiding van
het bedrijf, waarvan de persoon
in kwestie eigenaar was. Tijdens
de opgraving te Vechten in 1920
werd een fragment van een prisma-
kan gevonden, waarop nog een
deel van een aantal concentrische
ringen te zien is, een nop in de
hoek en aan weerszijden van deze
nop de letters FO (afb.) Het frag-
ment vertoont grote gelijkenis
met een groter stuk, dat te
Nijmegen werd opgegraven^ en
waar te lezen is: ZENONIS FO.
Kisa vermeldt een uit Keulen af-
komstig deel van een soortgelijke
stempel: ZE| |NIS FO, een nop is
afgebeeld, of er ook ringen aan-
wezig waren is niet bekend". Mo-
gelijk was ook dit een identiek
stempel. Een kan van kleiner for-
maat uit Xanten heeft eveneens
een stempel van Zeno'.
De naam is Grieks, Zeno zal
vermoedelijk uit het Grieks-
sprekende deel van het Romeinse
rijk afkomstig zijn geweest. Mis-
schien was hij een vrijgelatene,
die een eigen bedrijfje had opge-
zet. Dat bedrijf zal waarschijnlijk
in Keulen geweest zijn, waar in
de Romeinse tijd veel glas is ver-
vaardigd. Vandaar werd het ook
naar de omgeving uitgevoerd,
onder meer naar de vestingen
langs de Rijn.
Over de vondstomstandigheden
van de Vechtense scherf is weinig
bekend, de opgravingssleuf
(1920, grep 4) lag midden in het
castellum, maar over de diepte
waarop dit vondstnummer
gevonden werd is niets vermeld.
De overige vondsten dateren voor
een groot deel uit de Ie eeuw,
enkele zijn tweede-eeuws. Het
Nijmeegse fragment is afkomstig
uit de castra en het zal waar-
schijnlijk tussen circa 70 en 105
gedateerd kunnen worden.
Onder de vele vondsten, die in de
loop van de tijd te Vechten aan
het licht kwamen, bevinden zich
ook enkele glasfragmenten. Veel
ervan waren toe valsvondsten,
daarnaast werden er ook tijdens
opgravingen gevonden. Hun aantal
is, vergeleken met bijvoorbeeld
aardewerk, niet groot.
Sommige fragmenten waren
afkomstig van fijn tafelglas of ook
van wellicht kostbare voorwerpen ',
veel is echter gewoon gebruiks-
glas geweest, zoals bijvoorbeeld
prismatisch gevormde potjes en
kannen, die door hun vorm ge-
schikt waren voor vervoer in kis-
ten of ook voor het opbergen in
de woning'.
In de provincies dragen deze kan-
nen vaak een bodemstempel in
reliëf, dit kan variëren tussen
combinaties van concentrische
ringen al of niet samen met andere
ornamentjes en stempels met
daarbij een aantal letters of soms
een naam. Welke naam of namen
achter de letters schuil gaan is
nog onbekend, mogelijk betreft
het de naam van de eigenaars van
het glasbedrij f.
Vv'anneer een volledige naam
voorkomt zou gedacht kunnen
worden aan de inhoud', waar-
schijnlijker echter is ook hier aan
de eigenaar te denken - naar ana-
logie van een stempel dat bekend
is van een rechthoekige amfoor
uit Aquileia, waarop vermeld
staat dat Sentia Secunda te
Aquiliea glas maakte. Dat zal wel
betekenen, dat zij eigenares was
en dat haar slaven of slaaf voor de
vervaardiging van het glaswerk
zorgden"*.
Een enkele maal is de eigennaam
aangevuld met de letters OF (of.
§Ê1
rÊ^'
\@^^^
foto; Gemeente
Archief Utrecht
Zie bijvoorbeeld: C. Isings, 'Millifiori.
Floral and Striped Mosaic Glass from
Vechten'. BaBesch. 57,1982, 208-212.
Kostbaar is waarschijnlijk: een slang-
draadfragment: C. Isings, "Slangdraad-
glas uit Vechten", Westerheem 28,
1979, p.209.
Geneviève Sennequier, Venene dépoque
romaine retrouvée en Haute-Normandie.
Diss. Tours 1993, p. 73. C. Isings, In het
glas gekeken
(Rede uitgesproken bij de
aanvaarding van het ambt van gewoon
lector in de Romeinse Archeologie en het
Romeinse glas in het bijzonder op
donderdag 13 november 1J72), p. 16.
Zo bijvoorbeeld een parfumflesje, waar-
voor deze suggestie werd gegeven:
LJ.A.M. van den Hurk, 'The Tumuli from
the Roman Period of Esch, Province of
North Brabant, II', Ber. ROB 25,1975,
p.81.
Zie: Victorine von Gonzenbacfi, Recensie
van: M.C. Calvi, / vertri Romani dl Aquileia,
Aquileia 1968, in Jahrbuch derSctmeize-
riscl)en Gesellschaft für
l/r- und hüh-
gesch(chte56,1971,p.271.
Publicatie in voorbereiding
A. Kisa, Oas G/as /m Altertume Leipzig
1908, III, p. 499,102
Dorothy Charlesworth, 'The Xanten
Glass', BeitrSge zur Archaologie des
rómischen Rhienlands
4 (Rheinische
Ausgrabungen, Band 23), 1984, p. 296,
pi. 196,1 en 108,3.
87
C. Isings
juli/augustus 1997
UTRECHT
-ocr page 90-
Van de aktiviteitencommissie
Discussie-avond 27 mei
Mag je hoger bouwen dan de Dom? Deze vraag was inzet van de discussie-avond
die Oud-Utrecht organiseerde samen met de Stichting Restauratiefonds
Gertrudisicapel. De inleiders waren mevrouw drs E. Leenheer-Wessel, Icunst-
historica en beieidsmedewericster monumenten voor de Provincie Utrecht en
mevrouw H.E. (Rielc) Baicker, de stedenbouwlcundige van Utrecht. Het forum
bestond behalve uit beide inleiders uit: de heer mr C.H.M, van Steenhoven,
directeur van DTZ-Zadelhoff makelaars; de heer ir J.M. Sluijmer, architect en
medewerker van de Adviescommissie voor Welstand en Monumenten; en de
heer ir A.P.M. Adriaans, projectontwikkelaar en bestuurslid van de Stichting
Hoogbouw. Voorzitter was de heer mr B.E.J.M. Tomlow van Tomlow Advocaten.
veel te hoge toren, zal de aanblik
van Utrecht 'verruineren'. Dat
dit een moeilijk punt is bleek
later tijdens de discussie. Een
voorstander van hoogbouw
vroeg of de Domtoren dan zo
zwak was, dat hij die concurrentie
niet aan zou kunnen. Iemand
anders zei dat het niet om het
gebouw gaat, maar om de omge-
ving. "Ik snap niet dat dat niet
begrepen wordt. De Dom con-
curreert helemaal nergens mee
en niks kan concurreren met de
Dom maar wat er verloren gaat is
dat beeld van die toren dat
stadsbepalend is."
We moeten ons trouwens niet
blind staren op die ene
hoogbouw-toren, waarschuwde
mevrouw Leenheer: er zijn
namelijk nog drieëndertig torens
van zestig meter of hoger gepland:
een donderwolk van torens, een
Singapore aan de (weer geopen-
de) stadssingel!
Los van al deze meer 'emotionele
bezwaren' zijn er nog de techni-
sche nadelen van hoogbouw: de
windhinder, de schaduwzones
en het aantrekken van grote
verkeersstromen. Bovendien moet
je bij zo'n hoog gebouw de
grond zeer diep bemalen waardoor
het grondwaterpeil zozeer daalt,
dat historische panden zullen
verzakken en scheuren.
Mevrouw Bakker begon haar
inleiding met te zeggen dat ze
zich in het hol van de leeuw
voelde en dat bleek ook wel uit
de manier waarop zij zich presen-
teerde. Keer op keer gebruikte
zij woorden als 'oprecht', 'open'
en 'zorgvuldig'. Op alle mogelijke
manieren probeerde ze duidelijk
te maken dal ze werkelijk probeert
om Utrecht iets moois te geven:
een "ranke, slanke, gevoelige
toren", en een "ensemble van
De heer Tomlow beet het spits af
met de opmerking dat er op dit
moment in Kuala Lumpur een
gebouw wordt neergezet van
vierhonderdvijftig meter hoogte.
"De toren waar hier sprake van is
doet honderdveertig meter." Hij
zei dit 'voor de beeldvorming' en
zette daarmee meteen twee be-
langrijke lijnen uit: ten eerste de
telkens terugkerende verleiding
bij voorstanders van hoogbouw
om vergelijkingen te maken met
geslaagde voorbeelden elders,
van Rockefeller Centre in New York
tot Singapore en Maleisië, wat
onmiddellijk protesten opriep
bij tegenstanders die stelden dat
Utrecht geen Rotterdam is (om
het wat dichter bij huis te houden).
Ten tweede maakte Tomlow
hiermee duidelijk dat hijzelf ge-
rekend kon worden tot het
kamp der voorstanders en dat
was eigenlijk wel jammer, want
van een voorzitter moei je
neutraliteit kunnen verwachten.
Mevrouw Leenheer legde in haar
inleiding de nadruk op de sym-
bolische functie die de Dom
heeft als natuurlijk hoogtepunt
van Utrecht en de wijde omge-
ving. De toren is een baken en
dat moet zo blijven. Een andere.
In de zaal zaten meer dan honderd
mensen, waarvan een aantal
graag met het forum van gedach-
ten wilde wisselen over de vraag
of je hoger mag bouwen dan de
Dom. Dat het een moeilijke en
eigenlijk
         onbeantwoordbare
vraag is, bleek al gauw. Want
waar praat je over: over de Dom
zelf of over die 'andere toren'? Of
over vernieuwing versus behoud
in het algemeen? En als je hel
hebt over die 'andere toren': kan
die dan concurreren met de
Dom? En als je over de Dom
praat: die was destijds toch ook
nieuw en ongehoord hoog?
Waarom geen 'Piek van Riek'
maar wel een 'Piek van de bis-
schop'?
Forum en publiek kwamen er
niet uit maar dat had waarschijn-
lijk ook niemand verwacht. De
avond moest een bijdrage leveren
aan de meningsvorming over
een kwestie, die vele Utrechters
tot in het diepst van hun
Utrechtse ziel raakt. Dat doel is
bereikt. Om iedereen die er niet
was in de gelegenheid te stellen
kennis te nemen van hetgeen er
naar voren is gebracht, volgt hier
een verslag van de avond.
88
/ Vroemen
juli/auguslMS 199 7
UTRECHT
-ocr page 91-
gebouwen die daar op die plek
met elkaar aan de praat gaan".
Dat is toch prachtig gezegd? Het
grote probleem echter, waar iedere
planoloog en stedenbouwkundige
in Utrecht tegenaan loopt is
natuurlijk dat er bij de bevolking
absoluut geen vertrouwen meer
bestaat als het gaat om nieuw-
bouw. De Neudeflat en Hoog
Catharijne werden keer op keer
aangehaald als verschrikkingen
waar men de buik van vol heeft.
Verschillende mensen hielden
pleidooien voor verbetering van
al het lelijks dat er al is, in plaats
van plannen maken voor nog
meer grote en ongetwijfeld lelijke
gebouwen.
Mevrouw Bakker was een roepende
in de woestijn met haar verzeke-
ring dat dat nou juist de bedoe-
ling is van het Utrecht Centrum
Project: de stad teruggeven aan
de Utrechters en het gebied rond
Hoog Catharijne leefbaar maken.
Zij toonde zich daarbij niet on-
gevoelig voor de betekenis van
symbolen. De geplande afbraak
van het Gildenkwartier moet
helpen "om in één gebaar een
stuk uit de collectieve herinne-
ring aan Hoog Catharijne te
halen."
De vraag werd gesteld of verbeteren
van dit gebied niet mogelijk was
zonder die toren. Volgens de
heer Adriaans niet: om op een
kleine locatie heel veel functies
te realiseren zoals wonen, werken,
uitgaan en openbaar vervoer,
moet je sterk geconcentreerd
bouwen, wat inhoudt 'hoog-
bouw plegen'. Bovendien is er
een sterk economisch argument:
goede locaties zijn schaars, dus is
de grond duur. Verdicht bouwen,
hoogbouw dus, is economisch
voordelig. En dan is er nog het
uitzicht naar buiten, dat altijd
zeer gewaardeerd wordt. Die
opmerking werd, zoals te ver-
wachten, met enig gehoon begroet.
Helemaal op het eind van de
avond kwam een vrouw uit het
publiek hierop terug: "Het is
voor een kleine groep die er kan
zitten misschien leuk, maar de
grootste groep moet er tegenaan
kijken", zei ze.
Het economische argument werd
door de heer Van Steenho\'en
onderuit gehaald. Volgens hem
nemen de bouwkosten boven de
zeventig meter zo enorm toe, dat
de grondopbrengst navenant
slinkt. Daar komt nog eens bij
dat de meeste kanloorgebruikers
helemaal niet zitten te wachten
op een hoge toren: die willen
relatief grote vloeroppervlakken
en zo min mogelijk communicatie-
problemen door verticaal trans-
port.
Een interessante visie: als Van
Steenhoven gelijk heeft valt er
een belangrijke pijler onder de
hoogbouwplannen weg. Helaas
kregen zijn opmerkingen niet de
aandacht die ze verdienden.
Sommigen in het publiek erger-
den zich eraan dat de discussie
af en toe nogal chaotisch verliep.
Zij probeerden de voorzitter te
bewegen tot het aanbrengen van
wat meer structuur. Zo vroeg
iemand om een reactie van
mevrouw Bakker op de zakelijke
bezwaren van de heer Van
Steenhoven. Het gesprek ont-
spon zich aldus:
Bakker: 'ja, nou, daar gaan we.
Windturbulentie kan ik oplossen."
Van Steenhoven: "Waarom is dat
dan nog nooit opgelost?"
Bakker: "Dat wordt opgelost."
Tomlow: "Kunt u zeggen wat
plintbebouwing is?"
Bakker: 'Ja, dat kan ik zeggen."
(volgt uitleg)
Man uit het publiek: "Maar is de
hoogbouw die u voorziet in het
plan economisch rendabel te
maken?"
Bakker: "U wilt technische dingen
Het panel
^^L _<•" X^^^^l
whr ^
■*
! '
^^ -'^w^^^^^^^H
^^^^^^^^^^^B'
^^^V* ^^^^^^^^1
[V II^'^NI^K-
B^ "'^■' ï
^^^^^^^^^Bk ^èli^^l
—--'."I^
i^^0^^^.
" ••' 1
^^^^^^.. '' f W 1
Ê i
^-..
■■^A ^^^^K *^
iil^ IH
89
j ul i /au gust us 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 92-
DE PLEK
Even buiten het dorp Oud-Zullen ligt één van
de oudste buitenbegraafplaatsen in Nederland.
Op 18 maart 1782 werd zij officieel in gebruik
genomen. Het College van Beheer kampt echter
met grote financiële tekorten. Vandaar dat
een sponsoractie is gestart om geld te werven.
Buiten de bebouwde kom
In de tweede helft van de
achttiende eeuw kwam er een
trend om de doden niet meer in
de kerk te begraven. Een historie-
schrijver uit die tijd betreurde het
dat deze tendens op den duur
weer 'in vergetelnisse' raakte. Hij
prees het loffelijke voorbeeld van
baron Willem René van Tu)'ll van
Serooskerken, heer van Zuyien
en Westbroek. Deze diende in
1782 bij de Staten van Utrecht
het verzoek in om een begraaf-
plaats te mogen inrichten in de
nabijheid van kerk en kasteel en
buiten het eigenlijke dorp
Oud-Zuilen. Deze begraafplaats
werd op 18 maan 1782 officieel
in gebruik genomen. De adellijke
lamilie nam zelf ook een deel van
de dodenakker in gebruik. Recht
tegenover de ingang bevindt zich
de graftombe van het baronnen-
geslacht Van Tuyll van Seroosker-
ken.
De Hervormde Gemeente Zuilen
kreeg de begraafplaats in beheer,
een eer die later overging op de
Hervormde Gemeente Utrecht - nu
de Samen op Weg Gemeente
Utrecht.
De begraafplaats heeft een grote
cultuurhistorische betekenis.
J.J. Oskam,                 Zo ligt de in 1889 overleden
coördinator               professor dr. F.C. Donders hier
fondsvorming            met zijn echtgenote en dochter
iran hetCo/fege          begraven. De ingangspartij met
van Beheer                twee pilasters met historische
van mij horen. Ik probeer het
hele rijlje Ie beantwoorden,"
Man uit het pubhek: "Nee, ik wil
weten of de economische
bezwaren..."
Tomlow: "Van Steenhoven zegt..."
Man uit het publiek: "Ik wil het
horen van iemand uit het lorum,
niet van de voorzitter."
De heer Sluijmer vond dat er
niet gesproken moest worden
van individuele torens. "We zou-
den het moeten hebben over
groepjes van torens die met
elkaar een nieuw karakter van de
stad vertegenwoordigen en ik
denk dat er een hele grote kans
is om dat goed te doen aan de
westkant op de plek van het
UCP." Het schrikbeeld van
mevrouw Leenheer positiel
benaderd dus. Hij benadrukte
wel dat het belangrijk was om
aan de skyline van Utrecht in
groot verband 'echt te ontwer-
pen". Al die andere torens die de
stad nu kent "staan structureel
symbool voor bedrijven die in
hun eentje het recht hebben ver-
kregen die torens te bouwen.
Dat kan nooit tot een goed resul-
taat leiden: je ziel dat die torens
als een soort strooigoed over de
stad zijn verspreid."
Het idee dat de hoge toren een
kantoor wordt is blijkbaar voor
veel mensen een extra (negatie-
ve) dimensie. Mevrouw Bakker
verraste voor- en tegenstander
door te zeggen dat de toren wel-
gQ licht een woonfunctie kan krijgen.
De heer Van Steenhoven was
daardoor in eerste instantie uit
hel veld geslagen, maar kwam
terug met de opmerking dat op
die grote hoogte geen ramen
open mogen en dat hij zich niet
kon voorstellen dat iemand daar
zou willen wonen. Hier spitste
de discussie zich, niet voor het
eerst, toe op technische details
en het was wel grappig om te
merken dat men zelfs over zulke
harde' zaken van mening kan
verschillen. Volgens Bakker en
Adriaans waren al dit soort
problemen namelijk wél op te
lossen, maar hoe, dat werd niet
duidelijk. De verwarring werd
vergroot doordat men het over
verschillende dingen bleek te
hebben. Mevrouw Bakker zei
gewoond te hebben in een hoog-
bouw-toren, mét open ramen en
balkon, dus dat kon allemaal
prima. "Waar staat in Nederland
dan een woontoren van honderd-
veertig meter?" vroeg Van Steen-
hoven. Het bleek dat mevrouw
Bakker op de achttiende verdie-
ping had gewoond; geen goed
vergelijkingsmateriaal dus.
Vele bezwaren en voordelen zijn
genoemd. Zullen de voor- en
tegenstanders tioil nader tot
elkaar komen? Wat ligt er aan
hun overtuigingen ten grond-
slag? De tegenstanders weten
zeker dat een tweede toren
afbreuk zal doen aan de eeuwen-
oude /andmarfe functie van de
Domtoren en daarmee de identi-
teit van de stad zal aantasten. De
voorstanders menen oprecht dat
een tweede toren juist kan en
moet dienen als tweede land-
mark,
namelijk van het nieuwe
stadsdeel dat er hoe dan ook
komt. De tegenstanders spreken
van concurrentie, de voorstanders
hebben het over een dialoog
tussen beide torens. Twee ziens-
wijzen, die moeilijk met redelijke
argumenten hard zijn te maken.
Het is goed dat er over gediscus-
sieerd is, laten we hopen dat de
discussie voorlopig niet ver-
stomt.
j u I i / (J u g tl s f IJ s 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 93-
Begraafplaats Oud-Zuïlen
afdekplaten en een tussenliggend
hekwerk met dorpel en stoepplaat
zijn seden 1988 een subsidiabel
beschermd rijksmonument, e\'en-
als de graftombe van de familie
Van Tuyll.
Het is onmiskenbaar dat velen
deze unieke builen de bebouwde
kom gelegen begraafplaats graag
willen behouden. De begraaf-
plaats is onvervreembaar verbon-
den met Oud-Zuilen. Er is sprake
van een belangrijke emotionele
waarde voor families in en buiten
de regio. Families als Blaauwen-
draad, Delfgou en Plomp liggen
hier generaties lang begraven.
Unaniem is men van oordeel dat
deze begraafplaats niet \'erloren
mag gaan.
ingangspartij, muren, hekwerken
en het baarhuisje nog dit jaar uit
te voeren. De kosten hiervan
zijn door het gerenommeerde
architectenbureau Van Hoogevest
begroot op ƒ 86.000.
Fonds B dient voor het opbouwen
van een kapitaal waarvan de
beleggingsrente benut kan worden
voor het jaarlijkse onderhoud.
Getracht wordt deze doelstelling
langs diverse kanalen te bereiken.
Van de sponsors wordt hiertoe
een opbrengst van / 10.000 ver-
wacht.
'Wy leven om te sterven' leert één
van de pijlers aan de ingang van
het kerkhof. Om de laatste rust-
plaats in ere te houden, ziet de
Werkgroep Behoud Begraafplaats
Oud-Zuilen uit naar sponsors.
Ook de lezers van Oud-Utrecht
worden hiertoe van harte uitge-
nodigd. Helpt U mee de sponsor-
actie tot een succes te maken?
Bijdragen kunnen worden over-
gemaakt op:
bankrekening 69.93.15.26.3 of
girorekening 17975 ten name
van SoW-gemeente Utrecht met
eventuele voorkeur voor Fonds A
dan wel Fonds B.
Graf F.C Donders
Fondswerving
Het College van Beheer
kampt echter al een reeks van jaren
met toenemende financiële tekor-
ten bij de exploitatie van het
kerkhof. In 1995 bedroeg het te-
kort circa / 22.000. Deze situatie
kan zo niet langer voortduren.
Het onderhoud van de kerken,
wijkgebouwen en pastorieën in
de zestien Utrechtse wijken
vormt een grote kostenpost voor
de Samen op Weg gemeente die
toch al grote moeite heeft om de
begroting sluitend te krijgen.
Het College van Beheer heeft een
werkgroep ingesteld die fondsen
werft om de liegraafplaals te kunnen
behouden. Het voo-tbestaan van
de begraafplaats in Oud-Zuilen
staat op het spel.
Het College van Beheer doet een
uiterste poging om structureel
voldoende geldmiddelen te ver-
werven. Hiertoe zijn er twee
fondsen gestart.
Fonds A is bedoeld om de restau-
ratie van de monumentale
Begraafplaats Oud
Zuilen
91
juli/augustus 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 94-
De Utrecht
Agenda 1998;
Een meisjes water-
poloteam van de
Utrechtse Zwem-
club, 1927,
foto:G.A.U.
Agenda
Mededeling
Op zaterdag 30 augustus organi-
seert de aktiviteitencommissie
een archeologische fietstocht
door het Leidsche Rijn gebied. De
fietstocht zal plaatsvinden onder
leiding van Herre 'Wynia en Erik
Graafstal, de projectarcheologen
van Leidsche Rijn. De fietstocht
begint om 10.30 uur en duurt
circa 3 uur.
Kosten zijn ƒ 5,- inclusief koffie.
Opgave voor 23 augustus bij
B.H. Luysterburg, tel. 030-2441649.
Glos in lood
Glas in lood was in het begin van
deze eeuw een vanzelfsprekend
onderdeel van de architectuur
van woonhuizen. Van arbeiders-
woning tot herenhuis: Utrechts
glas in lood toont een grote varia-
tie in stijl, vorm en kleur. Het
project Gekleurd Licht wil hier de
aandacht vestigen. Het project
bestaat uit een fotowedstrijd en
een expositie over glas in lood in
Utrechtse huizen. Zowel amateurs
als professionele fotografen kunnen
deelnemen. De inzendtermijn
sluit eind september. In november
vindt een expositie van foto's en
dia's van glas in lood plaats in
architectuurcentrum Aorta.
Voor de expositie en een mogelijk
daaruit voortvloeiende publicatie
zijn wij nog op zoek naar mensen
die over informatie over dit
onderwerp beschikken, bijvoor-
beeld over glazeniers die vroeger
in Utrecht actief waren. Uw reactie
wordt zeer op prijs gesteld!
Informatie over het project en een deel-
nameformulier voor de fotowedstrijd zijn
verkrijgbaar bij Metamorfose,
Postbus 13322, 3507 LH Utrecht of via
Judith Zadoks, tel. 0652871752 (overdag)
of 030-2710883 ('s avonds).
Project 'Kerken Kijken Utrecht'
Ook deze zomer zullen 9 binnen-
stadskerken hun deuren openen
voor geïnteresseerden. De deel-
nemende kerken zijn dit jaar:
St. Augustinuskerk, Ste. Gertrudis-
kathedraal en -kapel, Lutherse kerk,
Jacobikerk, Janskerk, Pieterskerk
en St. Willibrorduskerk.
Deze zijn geopend van dinsdag t/m vrijdag
van 11.00 tot 16.30 uur en op zaterdag
van 12.00tot 16.00 uur.
Op zaterdag zijn ooic de Doopsgezinde
kerk en de Geertekerk geopend.
Periode: t/m 13 september 1997
Toegang:gratis
en bronzen assen, dupondi en
sestertii, die eeuwenlang in de
grond verborgen lagen.
Periode:t/m 7 november 1997
Tijden: werkdagen 10.00 tot 16.00 uur,
weekend gesloten
Toegang: gratis
Plaats: Nederlands Muntmuseum,
Leidseweg 90, Utrecht
De Utrecht Agenda 1998
De Utrecht agenda is inmiddels
een begrip geworden. Naast een
agenda is de Utrecht Agenda ook
een waardevol fotoboek, dat ook
na 1998 waarde heeft. De Agenda
van 1998 staat in het teken van
de sport. De foto's komen uit de
collectie van het Utrechts Archief.
De agenda (a fl. 29,90) zal in de boekhan-
del verkrijgbaar zijn of is te bestellen bij:
Uitgeverij Prestige, Doelenstraat 46,
3512 XJ Utrecht.
Tentoonstelling 'Defortengordels
rond de stad Utrecht'
Het Utrechts archief i.o. wijdt in
samenwerking met de Provincie
Utrecht, de organisator van Sep-
tember Fortenmaand, een kleine
tentoonstelling aan de verdedig-
ingswerken rond Utrecht. Er zijn
vooral kaarten en bouwtekeningen
te zien, waarop de ontwikkelingen in
de verdedigingsstelsels te volgen zijn.
Periode: t/m 4 oktober 1997
Tijden: ma. 13.30 tot 17.00 uur; di., woe.,
vrij. 9.00 tot 17.00 uur; don. 9.00 tot
21.00 uur; zat. 9.00 tot 12.30 uur
(niet in juli en augustus)
Toegang: gratis
Plaats: AlexanderNumankade 199-201,
Utrecht
Oproep: enthoiisiaste
Internetter gezocht
J
Sinds kort is de stad Utrecht op
Internet vertegenwoordigd via de
website 'City on line'. Verenigin-
gen en clubs wordt de mogelijk-
heid geboden via deze website
gratis allerlei informatie aan te
bieden. Het zou prachtig zijn als
Oud-Utrecht haar activiteiten en
plannen op deze manier onder de
aandacht van een breed publiek
zou kunnen brengen.
Het bestuur van de Vereniging
Oud-Utrecht is dan ook op zoek
naar een enthousiaste 'Internetter'
in het bezit van een computer
met Internet-aansluiting, die voor
de Vereniging een homepage wil
opzetten en onderhouden.
Onkosten worden vergoed.
Bent U geïnteresseerd, neemt U dan con-
tact op met Joyce Pennings (secretaris),
tel. 030-2753275.
Tentoonstelling 'Romeinse
tnunt\ondsten in de provincie
Utrecht'
Aan de hand van een aantal
Utrechtse bodemvondsten toont
de expositie de geschiedenis van
de muntcirculatie in de provincie
Utrecht ten tijde van de Romeinse
overheersing. In de tentoonstel-
ling staat de bezoeker oog in oog
met goude aureii, zilveren denarii
92
jut i/ au gu slu!. 1997
UTRECHT
-ocr page 95-
Regionale Utrechtse biografieën:
deel Vechtstreek
Naast de drie succesvolle delen
over de stad en de twee delen die
nog in voorbereiding zijn, wordt
de serie Utrechtse Biografieën
uitgebreid met regionale delen.
Het deel over de Vechtstreek is
daarin het eerste en verschijnt
november a.s.
Bent U lid van de Vereniging
Oud-Utrecht, dan bestaat de
mogelijkheid tot voorintekening
op het deel Vechtstreek. U ontvangt
dit deel dan niet voor fl. 25,- maar
voor fl. 22,50.
Indien U van deze mogelijkheid
gebruik wilt maken, dient U voor
1 oktober a.s. fl. 22,50 over te
maken op giro 560666 t.n.v.
penningmeester Oud-Utrecht te
Utrecht o.v.v. 'Vechtstreek'.
Uw boek ligt dan klaar vanaf
17 november bij de receptie van
het Rijksarchief Utrecht, Alexander
Numankade 201 te Utrecht.
Nedersticht en Oversticht voor
Één dag herenigd
Eerste 'Stichtendag' op
20 september a.s. in Deventer
Op zaterdag 20 september 1997
worden na meer dan 450 jaar
Nedersticht en Oversticht voor
één dag herenigd. Het Sticht
vormde in de late middeleeuwen
een onafhankelijke staat onder de
bisschop van Utrecht, die behalve
kerkvorst ook staatsman en leger-
aanvoerder was. Het Nedersticht
omvatte globaal de huidige
provincie Utrecht, het Oversticht
bestond uit Overijssel, Drente en
de stad Groningen. In 1528
maakte Karel V een einde aan het
bisschoppelijk bewind en werd
het Sticht deel van de Verenigde
Nederlanden. Utrecht, Overijssel
en Groningen vormden nader-
hand drie van de Zeven Provin-
's Ochtends zal een drietal lezingen
over de geschiedenis van het
Stichts worden gehouden.
Prof C. Dekker, oud-rijksarchivaris
in Utrecht, zal ingaan op de rol
van de bisschop in het Neder-
sticht, terwijl mr E.D. Eijken,
oud-rijksarchivaris in Overijssel,
die rol in het Oversticht zal
belichten. De gemeentearchivaris
van Deventer, drs E.T. van Hoog-
straten-Suir, zal haar licht laten
schijnen over Deventer als
bisschopsstad. Tijdens de lunch-
pauze wordt een informatiemarkt
gehouden met stands van de
provinciale en regionale organisa-
ties in de betrokken provincies,
's Middags zullen excursies
plaatsvinden naar verschillende
historische locaties onder des-
kundige leiding van leden van de
vereniging 'Oud Deventer'.
Deze 'Stichtendag' is een initiatief
van de vereniging 'Oud Utrecht',
de vereniging 'Stad en Lande' in
Groningen en de 'Vereeniging
tot Beoefening van Overijsselsch
Regt en Geschiedenis'.
Kosten die voor deelname
verbonden zijn aan de eerste
Stichtendag op 20 september
1997 in Deventer bedragen ƒ 25,-
voor leden van Oud Utrecht en
ƒ 30,- voor niet-leden. Hierbij
inbegrepen zijn de kosten voor
een lunch en een (later te ver-
schijnen) bundel met (samen-
vattingen van) de voordrachten
die 's ochtends worden gehouden.
Inschijvingen en verdere inlich-
tingen zijn te verkrijgen bij
Jacquelien Vroemen, telefoon
030 - 266 29 14.
In die bisschoppelijke tijd is de
grondslag gelegd voor de huidige
maatschappij. De steden kregen
hun stadsrecht, de waterschappen
hun dijkrecht, de veenontginners
hun lokale bestuur en de gewes-
ten hun Statencolleges. Ook de
onafhankelijksheidszin van de
Drenten en de Stellingwervers
wortelt in die periode. Het leek
de historische verenigingen in de
betrokken provincies een aardig
idee, om in navolging van de
'Gelredag', die om de drie jaar in
één van de Gelderse kwartieren
plaatsvindt, een 'Stichtendag' in
het leven te roepen. Niet vanuit
een soort regionale nostalgie,
maar uitsluitend ter bevordering
van het historisch bewustzijn.
Cursussen Utrechts Archief i.o.
Hel Utrechts Archief i.o. (Gem.
Archiefdienst Utrecht en Rijks-
archief Prov. Utrecht) organiseert
in 1997/1998 weer een aantal
cursussen. Deze zijn o.a. 'Archief-
onderzoek', 'Nederlandse paleo-
grafie', 'Latijnse paleografie voor
gevorderden', 'Genealogie voor
beginners' en vele andere.
Voor meer informatie kunt U
bellen: Gem. Archiefdienst,
tel. 030-2866611.
93
De eerste 'Stichtendag' zal zoals
gezegd plaatsvinden op zaterdag
20 september 1997 in de Grote of
Lebuïnuskerk in Deventer.
;ufi/augustus 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 96-
Traditie, tijdschirift
over tradities en
trends
Je eet van een bord, je
begroet iemand door je
rechterhand uit te steken, je
viert je verjaardag. Zo doet
iedereen het en niemand
denkt er over na. Het lijkt wel
alsof het nooit anders is
geweest. Het zijn tradities die
van ouders op kinderen over gaan. Er zijn ook
gebruiken die pas kort bestaan. Bijvoorbeeld de
gewoonte om iemand te feliciteren via een ad-
vertentie in de krant. Een paar mensen beginnen er
mee, het wordt een modeverschijnsel, een trend.
Over al dit soort oude en nieuwe gebruiken en
gewoonten is te lezen in het tijdschrift; Traditie,
tijdschrift over tradities en trends.
Het laat op een
heldere en levendige manier zien hoe achter de
gewoonste dingen vaak een fascinerende wereld
schuil gaat.
Traditie, tijdschrift over tradities en trends is een
toegankelijk geschreven tijdschrift dat vier keer per
jaar verschijnt. Het is rijk geïllustreerd in full-color en
wordt uitgegeven door het Nederlands Centrum voor
Volkscultuur. Een jaarabonnement kost ƒ 30,- of Bfrs
600.
Vraag een proefnummer aan bij het Nederlands
Centrum voor Volkscultuur, Lucasbolwerk 11,
3S12 EH Utrecht (00-31 (0)30-2319997)
^
Ml/1/5 £
IJzerman
NVM
makelaardij
heeft hart voor
'Oud'Utrecht'
Aan- en verkoopbegeleiding
^ Taxaties
Hypotheken
Verzekeringen
JSÊMüus & IJzerman
kÊÊK^Ê^Ê makelaardij ia oaratraaja goajtraa
Telefoon ojo - 2^4 00 08, Fax 030 -232 ! g 70
Plompetorengracht 18,3512 CD Utrecht
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de geschiedenis en het heden van stad en
provincie. Het is met zijn artikelen, boekbesprekingen
en 'verenigingsnieuws' onmisbaar.
Het Jaarboek Oud-Utrecht is bekend om zijn boeiende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
Wie hart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel: 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
-ocr page 97-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
< <
o o
o o
illl
a ° °
m
urn
lii
adres
postcode
woonplaats
geboortedatum
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
IJ met ingang van het volgende jaar
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
J.P. de Rijk
Voor degelijk
vakkundig onderhoud
aan huis en tuin
J.P. de Rijk
G.v.Walenborchstraat 18
3515 BT UTRECHT
Tel. 030-2718901
®
Activiteiten o.a. op tiet gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
t
Voor een gedegen advies in bedrijfsmatig onroerend goed.
verhuur-verkoop-taxaties-beleggingen-begeleiding
projektontwikkeling en herhuisvesting
Maliebaan 39a 3581 CC Utrecht 030-2 334 336
B^IFORT
E L A A R 5
J&BConseilB.V.
Rika Hopperlaan 17, 3584 GM Utrecht
Tel. 030 - 254 32 12, Fax 030 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU
o.m. restauratiefinancieringen en hypotheken
-ocr page 98-
t<
oud-utrecht
hier
postzegel
plakken
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht
Oud-Utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de kennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
OUDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
IJ KONINKLIJKE BESCHIKKING
HOFLEVERANCIER
TAILORSSINCE 1850
ER IS EEN BAN
WAAR OUDE WAARDE
B
         NOG IN ERE
WORDEN GEHOUDEN.
|iȕgit|;iii|iigig H M
ENJD
Crediet en Effecten Bank
Herculesplein 5, Utrecht
-ocr page 99-
>4B<\c
/^b-LOf. TS ÖCT i^o-b
Utrecht
7 0e jaargang nummer 5
11— .■—
/.• • LI' 1 ,L •-■
Rubens' bezoek aan Utrecht
Zilveren zegelstempels
uit de vroege 14^ eeuw
Stathe aan de Vecht
Een reactie
De Oudegracht ter hoogte van «'t Casteel
van Antwerpen"
-ocr page 100-
voor
Utrecht-boeken
stad en provincie
Broese Keniink 1
Boekverkopers /
.111 de Scadliuisbi-ug • Utrecht • teh 030 - 233 52 (M
GREEP Schilders bv
•  Restauratiewerken
•  Onderhoud
Maarssenbroeksedijk 15A
3606 AG Maarssen
Tel. 030-241 31 15
Daatselaar & Godhelp
Antiquairs - Beëdigd Taxateur
Lid. VHOK/CINOA/VNAG/NVK
BOUW
•    Restauratiewerken
•    Nieuwbouw
•    Onderhoud
J U R R I E M S
Aannemingsbedrijf
H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
Tel.: 030-2412 912
Fax: 030-2413 934
Lul Neet. Atiiic/iitiir.s (.ifucolschap
Utrecht
Korte Jansstraat 17-19, 3SI2 GM Utrecht
Tel. 030 2318266, Fax 030 2316474
Amsterdam
Rokin 46, 1012 KV Amsterdam
Tel. 020-6208100
Uiren
Torenlaan 5. 1251 \\\'. l-aren
Tel. 035-5381454
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
Wij drukken
ook
uw kosten
BEL ONS VOOR EEN OFFERTE
VOOR HET MOOISTE DRUKWERK
m
CASPARIE UTRECHT
ONDfRDEIL VAN ROTO SMEETS DE BOER
lillFOON 030 282282?
éF
&>LISM4N
BOUW&VASTGCÏD
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-6956644
-ocr page 101-
Colofon
Oud-Utrecht
Tweemaandelijks ti|dschnlt
70e jaargang nr, 5
september/oktober 1997
ISSN 1380-7137
Oud-Utrcchl is een uitgave van de
Vereniging Oud-Ulrechl, vereniging
tot beoelening en tot verspreiding van
de kennis der gesehiedenis van stad
en provineie Utreeht,
V()()r;i((er: J W I.ciTiaier
Secretariaat: Mw, J.C.M. Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht,
Penningmeester: P. Kroes
U kunt zich opgeven ali lid van de vereni-
gin^ Oud-Utrcchil door te sehiijven naar:
Oud-Utrecht,
Pr. Hendriklaan 76,
3'584 ER Utrecht.
De contributie bedraagt / 54,= per
laar (26- / 30,=; 65+ƒ 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
P. Kroes.
Betaling contributie op giio 575520.
Redactie: M. Dollin. B. \an den Hoven
van denderen,J.l.eguyt,
M.C. van Oudhcusden, P. Rhocn,
B. \an Samen, M. \'an de X'rugt,
en A. \"an der Zeijden.
Rcdaetieadres:
Alexander Nuniankade 199,
3572 KW Utreclil.
V(»rmt^c\'in_t;." He \'orniers, Utrecht
Ihiik: Cjsparie LTrechl
Oud-Utrecht. Tweemaandelijks tijdschrift
verschijnt zes maal per jaar.
Deadline agenda volgende nummer:
20 oktober 1997, verschijningsdatum
2 december 1997.
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Ale.xander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 'M of 3 V2
inch floppy (WordPerfect, \'ersics 4.2,
5.0 of 5.1).
Aanbevolen omvang lussen de 2000
en 4000 woorden, waarbi] het aantal
noten zo beperkt nKigeli)k gehouden
moet worden. Hel gebruik van tussen-
kopjes wordt aangeraden; illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Van de redactie
In de voorlaatste aflevering van dit tijdschrift puhUceerden wij Cees van Rooijens artikel
"Stathe aan de Vecht" waarin nader werd ingegaan op de vraag waar de oude handehnederzetting
Stathe zou hebben gelegen.
Deze bijdrage heeft nogal wat reacties los gemaakt. Een van deze reacties, nl. van Tarq Hoekstra
wilden wij U niet onthouden en plaatsen wij in dit nummer.
Naast onze vaste rubrieken treft U een bijdrage aan over het bezoek dat Rubens bracht aan Utrecht
in 1627 waarbij hij toonaangevende Utrechtse kunstenaars als Bloemaert en Honthorst ontmoette.
De najaarsledenvergadering vindt plaats op donderdag 6 november om 19.30 uur in het S.N.K.-
gebouw, Plompetorengracht 3 te Utrecht. Een nadere aankondiging vindt U op pag. 102.
Inhoud
Nieuwe gegevens over Rubens' bezoek te Utrecht?
Jos de Meyere
Najaarsledenvergadering 1997
Boekenschouw
Een stathe aan de Vecht.
Tarq. Hoekstra
Twee bewaard gebleven zilveren zegelstempels
uit de vroege veertiende eeuw
L.E, V. d. Bergh
Romeinen Recente Romeinse vondsten, de 'Leidse Rijn'
Tjeerd Pot
De plek Hoe een kale plek in Woerden iets te maken kan hebben
met het zonnige Smyrna
Nettie Stoppelenburg
Agenda
Vereniging Oud-Utrecht Concept-begroting 1998
100
102
103
104
108
113
114
116
117
99
SC pt e mhe I / akt obe r 199 7
UTRECHT
-ocr page 102-
Nieuwe gegevens over Rubens'
bezoek te Utrecht?
Enige tijd geleden werd in het Centraal Museum te Utrecht de expositie "Het
Huis van Bloemaert" gehouden. Ter gelegenheid van die tentoonstelling werd
de brochure "Wandelen rond Bloemaert" uitgegeven. Het laatste hoofdstuk
van deze brochure is gewijd aan "De wandeling van Rubens". De informatie
die daar te vinden is over Rubens' verblijf in Utrecht, blijft beperkt tot de
volgende twee zinnetjes: "In dit huis logeerde Rubens in 1627. Hij bracht toen
ook een bezoek aan Abraham Bloemaert". Met "dit huis" wordt de woning
van Roelant Savery bedoeld.
winlerkoningin, die in Den Haag
resideerde. Zij was een dochter
van de Engelse koning Willem I
en een zuster van de latere koning
Karel I. In 1628 - een jaar na
Rubens' bezoek in Utrecht - zou
Van Honthorst in Engeland een
aantal belangrijke opdrachten
voor Karel I uitvoeren. Van Hont-
horst werd door de Engelse ko-
ning niet alleen royaal in pecunia
beloond voor zijn werk, maar
werd bovendien overladen met
kostbare geschenken, ontving het
Engelse staatsburgerschap en een
pensioen van honderd pond per
jaar. Gerard van Honthorst zal
het zeer zeker niet in zijn hoofd
hebben gehaald om ook maar iets
te ondernemen dat de Engelsen
onwelgevallig zou zijn (2).
Laat ik de gegevens die mij
over Rubens' bezoek aan Utrecht
bekend zijn, op een rijtje zetten.
Een van de twee bronnen
over Rubens' kortstondige verblijf
in de Domstad is Joachim von
Sandrarts Teutiche Academie der
Bau-, Büd- und Mahlerenkümlc
uit
1675 (3). Ten tijde van Rubens'
bezoek was Von Sandrart in
Utrecht leerling van de schilder
Gerard van Honthorst. Deze laat-
ste was volgens Von Sandrart de
gastheer van Rubens. Maar Van
Honthorst kon zijn gast niet ver-
gezellen "wegen etwas Unpass-
lichkeit", aldus Von Sandrart die,
zoals reeds werd opgemerkt, als
vervangend begeleider dienst
moest doen. Zij brachten een
bezoek bij "Abraham Blomart,
Comelius Pullenburg und andere".
Wie behalve Abraham Bloemaert
en Comelis van Poelenburch die
"andere" waren wordt niet expli-
ciet vermeld. Evenmin wordt
trouwens uitdrukkelijk gesproken
over schilders of kunstenaars.
land beschermd was tegen het
kopiëren van zijn werk. Rubens'
reis viel uitgerekend in 1627.
Evenmin was het toeval dat Ru-
bens bij Van Honthorst op visite
ging: deze laatste onderhield na-
melijk niet alleen goede relaties
met Carleton, maar ook met het
huis van Oranje en met het En-
gelse vorstenhuis.
Ten huize van Gerard van
Honthorst - een riante woning
aan het Domplein (1) - werd wel
een banket gegeven ter ere van
Rubens' bezoek, maar kennelijk
ging het de Utrechtse schilder te
ver om met zijn Vlaamse collega 'n
veertiendaags reisje door Neder-
land te maken; dat liet Van Hont-
horst over aan diens Duitse
leeriing joachim von Sandrart.
Officieel heette Van Honthorst
ziek te zijn, maar naar alle waar-
schijnlijkheid ging het om een tac-
tische en diplomatieke afwijzing.
Zou Rubens het gewaagd
hebben om over zijn diplomatie-
ke opdracht te praten met Gerard
van Honthorst? Afgezien van
"zwijgplicht" die we aan de zijde
van Rubens mogen verwachten,
zou hij ongetwijfeld bij Van
Honthorst bot hebben gevangen.
Want deze laatste onderhield
goede, zelfs uitstekende relaties
met de Engelsen. Om te beginnen
met Elisabeth, bijgenaamd de
In de brochure "Wandelen
rond Bloemaert" zijn geen bron-
vermeldingen opgenomen, zodat
onbekend is waar de gegevens te
vinden zijn over het feit dat Rubens
bij Savery logeerde. Dat is zeer
jammer, want als die vermelding
juist is, dan is hier sprake van
volstrekt nieuwe informatie, die,
kunsthistorisch gezien, zelfs zeer
bijzonder genoemd mag worden.
Ik vrees echter dat het om pure
fantasie gaat.
Rubens' bezoek aan Utrecht
was geen hoofddoel, maar had
meer iets van het-aangename-aan-
het-nuttige koppelen. De Antwerp-
se schilder was namelijk als
"secretaris des Konings in sijnen
secreten Raedt" op terugweg van
een geheime diplomatieke zen-
ding in Den Haag. Doel van die
missie was het bondgenootschap
dat tussen Nederland en Enge-
land bestond te ontkrachten.
Overigens draaide Rubens' diplo-
matieke opdracht op niets uit.
Sterker nog; ze maakte hem zelfs
tot een verdacht persoon, zowel
bij vriend als vijand.
Bezoek aan Honthorst
Dankzij de Engelse ambassa-
deur Sir Dudley Carleton verwierf
Rubens een privilege, waardoor
hij van 1620 tot 1627 in Neder-
100
Jos de Meyere
se ptembe r / ok l ob e r 1997
UTRECHT
-ocr page 103-
"t Gasteel \an Antwerpen"
't Gasteel van Antwerpen lag
aan de Oudegracht, bij de Bakker-
straat. Kastelein was Jan Jansz. ter
Brugghen, broer van de schilder
Hendrick ter Brugghen. Daar, in
't Gasteel van Antwerpen, arri-
veerde Rubens op de avond van
27 juli 1627.
Noch bij Joachim von Sandrart
noch bij Richard ter Brugghen -
de meest importante informanten
betreffende Rubens' verblijf te
Utrecht in 1627 - is de naam van
Roelant Savery te vinden. Ook uit
andere bronnen is mij niets ge-
bleken over het feit dat Rubens in
Utrecht bij Savery zou hebben ge-
logeerd.
Mogelijk zijn er tijdens de
voorbereiding van de tentoonstel-
ling "Het Huis van Bloemaert",
die in het Centraal Museum te
Utrecht werd gehouden, nieuwe
gegevens ontdekt? Wanneer dat
niet het geval is, dan is de bewe-
ring dat Rubens bij Savery logeerde
ronduit een blunder die zeer te
betreuren is, simpelweg omdat
Het blijft dus gissen. Dat
heeft Swillens gedaan in een ove-
rigens informatief artikel in het
jaarboekje van "Oud-Utrecht"
1945-1946 (4). Swillens laat alle
schilders van enige betekenis die
tijdens Rubens' bezoek in 1627
werkzaam waren te Utrecht, de
revue passeren. Bovendien gaat
Swillens ervan uit dat ze stuk
voor stuk óf bezoek ontvingen
van Rubens óf zelf bij Rubens op
visite gingen op diens logeeradres
(5).
Dit laatste gegeven - zowel
over de visite bij Rubens als over
diens verblijfplaats in Utrecht - is
bekend dankzij Notificatie oj
Waanchouwing aan alk Liejheb-
bers van de Schildc^konsl etc.
van
Richard ter Brugghen, zoon van de
schilder Hendrick ter Brugghen
(6). Het zal duidelijk zijn dat deze
Notificatie de tweede bron over
Rubens' bezoek aan Utrecht is.
Overigens dateert Ter Brugghens
Notijicatie vermoedelijk uit 1707,
toen alle betrokkenen overleden
Richard ter Brugghen schreef
zijn Notificatie uit frustratie over
de onderwaardering voor zijn
vader. Interessant in deze context
is wat Richard ter Brugghen te
melden heeft in \erband met Ru-
bens' \'erblijf te Utrecht. Rubens
zou toen Hendrick ter Brugghen
geprezen hebben als de enige ech-
te schilder die in de Nederlanden
te vinden was! 'Von Sandrart rept
met geen woord over Hendrick
ter Brugghen, tot grote ergernis
\'an Richard. 'Wel schrijft Richard
ter Brugghen in lovende bewoor-
dingen over Abraham Bloemaert.
Dat doet hij in verband met het
bezoek dat bij Rubens wordt af-
gelegd door leden van het
Utrechtse schildergilde, "daar on-
der den vermaerden Blommaerd
was" (7).
Tevens - en nu kom ik tot de
kern van de kwestie - vermeldt
Richard ter Brugghen, zoals reeds
is aangekondigd, het logeeradres
van Rubens: "t Gasteel van Ant-
werpen".
De Oudegracht ter
hoogte van
«'t Casteet van
Antwerpen"
ca 1615, naar
Jan Breugle (?)
Gemeente Archief
Utrecht
101
september/oktober 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 104-
Najaarsledenvergadering
1997
Nieuwe gegevens
over Ruhens'
bezoek te Utrecht?
dergelijke informatie door de dui-
zenden bezoekers van de tentoon-
stelling op gezag van deskundigen
voor waar is aangenomen.
Noten;
1.   Zie in verband met dit huis: J.A.L.de
Meyere, "Nieuwe gegevens over
Gerard van Hontiiorst's beschilderd
plafond uit K22", Jaarboek Oud-
UtrechtWi,
7-29; aanvulling in
Maandblad Oud-UtrecbtW7,17.
2.   Zie in dit verband: G.Schwartz,
Rembrandt, Maarssen 1984,49.
3.   A.R.Pelzer, Joachim von Sandrarts
Academie der Bau-, Bild- und
Mahlerey-Künste von 1675,
IVlünchen
1925, 157.
4.    P.T.A.Swillens, "Rubens' bezoek aan
Utrecht", Jaarboekje van
■Vud-Utrecht"
1945-1946,105-125.
5.    Ibidem, 116-117.
6.   Van Richard ter Brugghens Notificatie
is onbekend waar en wanneer dit
geschrift is gepubliceerd. Mogelijk
gebeurde dat in 1707, toen Richard
vier schilderijen met "De evangelisten",
vervaardigd door zijn vader, cadeau
gaf aan de stad Deventer. Van de
Notificatie is geen exemplaar meer
bekend. Delen ervan werden geciteerd
in C.de Bie, Den Spiegel van de
Verdrayde Werelt,
Antwerpen 1708,
273-277 en C.Kramm, De Levens en
Werken der Hollandsche en
Waamsche
Kunstschilders. Beeldhouwers,
Graveurs en Bouwmeesters,
Aan-
hangsel, Amsterdam 1864, 147-148.
Zie in dit verband ook B.Nicholson,
Hendrick Terbrugghen, Den Haag
1958,28-33.
7.   Swillens(noot4), 116.
Het bestuur van de Vereni-
ging Oud-Utreeht nodigt de le-
den uit tot hel bijwonen van de
Voorjaarsledenvergadering op
donderdag 6 november 1997 om
19.30 uur in het SNK-gebouw,
Plompetorengrachl 3 te Utrecht.
Agenda
1.     Opening
2.     Notulen van de voorjaarsleden\'ergadering op 10 juni (ter inzage)
3.     Ingekomen stukken en mededelingen
4.     Begroting 1998 (voorslel zie elders in dit tijdschrilt)
5.     Mededelingen van uil de Vereniging
6.     Samenstelling van het bestuur
Het bestuur stelt voor lot nieuwe bestuursleden te benoemen: Pietcr
Blok (vicevoorzittcr'i en Yvonne Nobel (belast mei PR-zaken).
Tegenkandidaten kunnen worden gesteld door tenminste tien leden,
die hier\'an tot drie dagen voor deze vergadering schrillelijk mede-
deling doen aan de secretaris In \crband met het verstrijken van de
statutaire zittingslcrmijn \an drie jaar zijn de bestuursleden Saskia
\'an Dockum en Renger de Bruin herkiesbaar.
Na afloop \'an deze najaarsle-
denvergadering zal er een lezing
worden gehouden door A.J.H,
van Marion, conservator \'an het
Spoorwegmuseum in Utrecht. De
heer Van Marion zal spreken over
de geschiedenis van de Spoorwe-
gen, met name in relatie tol de
stad Utrecht.
Afsluiting met een drankje.
102
sepli-mber/olnohci 199 7
UTRECHT
-ocr page 105-
U W--*-' S ••*'••
B O
EKENSCHO
^*r^t^
-^H^^^L
'*" JÊ
j^tóft ^,1
ffP**"'*-
|fc;_
sÉmJ
ï^\ï
HH^
T'^l
\ ^^p»' . '^ w - ■-
^ :'^ "
kunstenaars als Lucas Rotgans,
P.j. Lulgers en N. Bastert inspi-
reerde.
De oudst beschrevene in deze
bundel boeiende persoonlijkhe-
den is de prediker Liudger, die
meer dan duizend jaar geleden in
de voetsporen van zijn leermees-
ter Bonifatius trad. De jongste is
'Ome' Chris van Elk, de Breukelse
weldoener die slechts luttele
maanden geleden overleed. En
wat te denken van de fabrikanten
Van Leer en Twijnstra, die met
hun fabrieken voor veel werk
zorgden, of een man als Richard
Erdmann, die zijn droom van een
eigen landgoed in de vorm van
Terra Nova gestalte gaf?
Hun levens hebben kleur ge-
geven aan de geschiedenis \'an de
Vecht en op hun beurt hebben zij
die geschiedenis mee-geschreven.
De reeks Utrechtse biogra-
lieën is een project van de
Gemeentelijke Archiefdienst en de
Vereniging Oud-Utrecht en wordt
uitgegeven door de Stichting Pu-
blikaties Oud Utrecht.
Het deel over de Vechtstreek
is een samenwerkingsverband van
de Vereniging Oud-Utrecht, de
historische verenigingen in de
Vechtstreek, het Rijksarchief
Utrecht en de Stichting Stichtse
Geschiedenis.
Zie bestelbon elders in dit blad.
De herbergierster Adriaentgen
Adriaans is een voorbeeld van
een vrouw, die door hard werken
een eigen bedrijf wist op te bou-
wen, terwijl de bijna blinde
Petronella Moens ondanks haar
handicap een belangrijke dichteres
werd. Marie Anne Teilegen maakte
met haar persoonlijkheid grote
indruk en speelde een heldhaftige
rol in het verzet in de Tweede
Wereldoorlog.
Deel 4 slaat opnieuw weer
boordevol namen die nog steeds
een belletje doen rinkelen zoals
Wim Sonneveld, Jan van Scorel,
Martinus Nijhoff en Gerrit Riet-
veld, maar ook mensen die mis-
schien in kleinere kring nog
steeds herinnerd worden, zoals de
voetballer Wout Buitenweg, de
Utrechtse Nobelprijswinnaar Van
Heuven Goedhart en pastoor Van
Nuenen. Naast hen hebben ook
de 'pest van Utrecht', luitenant-
stadhouder Willem Pesters en de
gevreesde theoloog Gijsbert Voetius
een plaats in dit deel gevonden.
Na de succesvolle delen over
de stad, wordt de serie Utrechtse
biografieën nu uitgebreid met re-
gionale delen. Het eerste regionale
deel betreft de Vechtstreek. De
geschiedenis van de Vecht is de
geschiedenis van de mensen die
aan haar boorden hebben geleefd
en gewerkt. Niet alleen beroemd-
heden zoals de schatrijke Amster-
damse koopman Johan Huyde-
coper, die er prachtige buitens
bouwde, maar ook eenvoudige
mensen als de scheepswerfeige-
naresse Annetje Bolst of de boerin
johanna Borra. De Portugees
Abraham Aboab stichtte in
Maarssen de eerste synagoge in
het Sticht.Het was aan de Vecht
dat Gerrit van Velzen, de moor-
denaar van Floris V, zijn gerechte
straf niet ontging, terwijl de rivier
De dichteres                 litrcchtsc biogro/ïeën
Petronella Moens                 In de reeks Utrechtse biogra-
fieën komen dit jaar twee delen
uit. Allereerst verschijnt het vier-
de deel over mensen, die in de
stad Utrecht een rol hebben
gespeeld. Bijna tegelijk ziet het
eerste regionale deel het licht, dat
bijna veertig personen beschrijft,
die in de Vechtstreek geleefd en
gewerkt hebben.
In het vierde deel in de reeks
jver de stad maakt de lezer onder
meer kennis met een aantal zeer
uiteenlopende VTOuwen. Zo is daar
de vroedvrouw Ytje Ban, die door
haar klanten ervan werd beschul-
digd, hen met syfilis te hebben
besmet. Ook in aanraking met
justitie kwam Maria Christiaens,
die haar man na diens geheimzin-
José Ratten               nige dood eerlijk wilde begraven.
103
sepl emb e r/ ok t obe r 1997
UTRECHT
-ocr page 106-
Een stathe aande Vecht
Ofwel: Natuurlijk had N. \an der Monde gelijk
Het omverwerpen van heilige huisjes is een belangrijke taak van allen die zich
met de geschiedenis bezig houden. Aan één voorwaarde dient daarbij echter
wel voldaan te worden: het huisje dat er voor in de plaats komt, dient beter
gefundeerd en geconstrueerd te zijn dan het omvergeworpen exemplaar.
Het artikel van Cees van Rooijen in de vorige aflevering van dit Tijdschrift
verdient een onderzoek naar zijn degelijkheid.
Zijn stelling in het artikel komt hier op neer dat de vicus Stathensis die in een
oorkonde van 1127 voorkomt, niet langs de Oude Gracht/Rijn, maar langs de
Waterstraat/Lange Lauwerstraat aan de Vecht gelegen heeft. Ten bewijze hier-
van gebruikt hij zowel geschreven als archeologisch/bouwhistorische bronnen
en dat is een goede, maar geen eenvoudige zaak.
Als Van Rooijens stelling juist zou zijn, dan heeft dat een ingrijpende wijziging
in de opvattingen over de vroege topografie van Utrecht tot gevolg .
archeologische gegevens ongenu-
anceerd met elkaar te vergelijken.
De Buurkerk
Nu zijn gevonden voorwer-
pen' niet alleenzaligmakend.
Niemand twijfelt aan het feit dat
de Buurkerk de oudste parochie-
kerk van Utrecht is. Stichting in
de late 10e of vroege He eeuw
wordt - voor zover ik weet - door
niemand bestreden. Van Rooijen
laat de Buurkerk in zijn verhaal
alleen op een indirecte manier
optreden, namelijk in verband
met de ligging van de immuniteit
van St Marie. Die zou zo ver naar
het westen liggen, omdat dan een
betere kruisvorm verkregen zou
worden en niet omdat de Buur-
kerk in de weg lag. Nu lijkt het
gelijkarmige kruis voor de 11e
eeuw waarschijnlijker, maar dat
is in dit geval een niet zo wezen-
lijk punt. Belangrijker is, dat hij
lijkt te suggereren dat in 1080 de
Buurkerk nog niet bestond. Dat
zal hij vermoedelijk niet serieus
menen, maar intussen zit hij dan
wel met een Buurkerk die in een
onbebouwd gebied op honderden
meters afstand ligt van zijn meest
belangrijke parochianen aan de
Vecht. En dat voor een ecclesia
dvilis, een kerk van de burgers!
Pas na 1170 zou er door een
soort massale verhuizing vanuit
het noorden, uit 'de verlaten wijk
Stathe' (p. 84), (weer?) bewoning
bij de Buurkerk gekomen zijn.
Een onwaarschijnlijke situatie.
De archeologische bronnen
In het noordwesten van de
oude stad - nawweg Wijk C - zijn
al meer dan zestig jaar archeolo-
gische waarnemingen en opgra-
vingen gedaan. Dat is niet zo
verwonderlijk, want dit deel van
de stad is vanaf de jaren dertig
zeer grondig "gesaneerd'. Vanaf
de benoeming van de stads-
archeoloog in 1972 was het mo-
gelijk daar grootschalig onderzoek
te doen. Het eerste vond plaats in
1974, toen de schepen gevonden
werden . Daarna volgden de lang-
durige en uitgebreide opgravingen
aan de Jan Meijenstraat e.o. .
Tenslotte was er het onderzoek
aan de Lange Lauwerstraat resp.
in 1984 en 1985". Er is, zoals Van
Rooijen terecht opmerkt, in Ne-
derland nog nooit over een der-
gelijke lengte een rivieroever/-
havenfront opgegraven.
Schril steekt daarbij het aan-
tal en de oppervlakte van de
opgravingen in het hart van de
stad af. Daar is dan ook bijna niet
gesaneerd. De opgravingen van
1976/77 bij de HEMA aan de
Steenweg waren exemplarisch
voor de beperkingen die opgra-
ven daar met zich meebrengt:
wegens belendende bebouwing
kon slechts het middendeel van
het terrein opgegraven worden en
toen het net interessant', name-
lijk lle/12e-eeuws, begon te wor-
den, bleken alle verdere lagen in
de richting van de Steenweg door
in de 15e eeuw gegraven kelders
volledig opgemimd te zijn. Eigen-
aardig genoeg vergeet' de schrij-
ver zijn eigen artikel over oude
vondsten in de Buurkerk te ver-
melden op grond waarvan aldaar
- terecht - een 8e/9e-eeuwse
nederzetting gestipuleerd wordt .
In zijn opinie moet er - wegens
gebrek aan vondsten - dus een
"bewoningsgat' zijn tussen deze
nederzetting en die, welke in de
late 12e eeuw daar zou zijn ont-
staan.
De conclusie uit het boven-
staande moet dan ook zijn, dat
het zeer riskant is gebieden met
een zó verschillende hoeveelheid
104
Utrecht inde Heen vroege I2e
eeuw
Utrecht was in de 11e en
vroege 12e eeuw een zeer belang-
rijke plaats, waar onder andere een
enorme bouwactiviteit ontplooid
Tarq. Hoekstra
september / oktober 1997
UTRECHT
-ocr page 107-
voor de topographie van de stad:
in denzelven wordt vastgesteld,
dat, van de vier hoofdmarkten,
voortaan twee in de Beneden- en
even zoo veel in de Bovenstad
zouden gehouden worden; de be-
woners van het Beneden-einde
vermeenden daardoor in hun regt,
hetwelk zij op de jaarmarkten
hadden, verkort te zijn. Hieruit
kan men afleiden, dat dit gedeelte
der Stad de eigenlijke Oude Stad
moet geweest zijn (), aan welk
gevoelen het bestaan der oudste
huizen in de nabijheid van het
tegenwoordige Stadhuis en op de
Oude Gracht, in de Noordelijke
rigting, tot bewijs verstrekt()".
Van der Monde's noot 1 is hier
niet van belang, in zijn noot twee
citeert hij zijn eigen publicatie
Utrecht en derzelver Jraaije omstre-
ken
en wel p. 37, waar de huizen
14
die hij op het oog heeft, opsomt .
Het is een enorm aantal, waarvan
de meeste tussen de Stadhuisbrug
en de Viebrug liggen. Daar ligt dus
volgens de gangbare opvatting de
vicus Stathemii, ook volgens Van
der Monde! Terecht meldde hij
overigens dat hem - over welke
huizen dan ook - geen gegevens
ouder dan de 13e eeuw ter
beschikking staan.
De 'steviger huizen'
Als een van de redenen om
de markten in 1127 weer naar de
vicus Stathensis terug te verplaat-
sen, wordt het feit genoemd dat
de huizen daar steviger zijn. De
schrijver doet daarom zijn best
aan te tonen dat dergelijke huizen
in het noorden wel voorkwamen,
maar in het midden van de stad
niet. Dat hij daarbij het lle/12e-
eeuwse fundament dat bij de Jan
Meijenstraat is opgegraven, aan-
wijst is begrijpelijk, maar helaas
werd. In die tijd werden minstens
vijf grote kerken gebouwd: een
nieuwe, zeer grote Dom door
bisschop Adelbold II, de Pieters-,
Jans- en Pauluskerk door bis-
schop Bemold en de Mariakerk
door bisschop Koenraad. De 'noor-
delijke' haven heeft daarbij waar-
schijnlijk een belangrijke rol
gespeeld. Sterker nog, te eniger tijd
is daar zelfs een stade' geweest
(afb. 1), zoals bij de opgravingen
in 1974 is aangetoond. Later - in
de 11e eeuw - werden er aan de
waterkant schoeiingen tegen aan-
gezet, zodat technisch gesproken
niet meer van een 'stade' sprake
was. In de vroege 12e eeuw, wan-
neer er van de vicus Stathensis
sprake is, is op alle opgegraven
terreinen in het noorden van de
stad in ieder geval geen "stade'
meer geweest.
Hier doet zich dus het pro-
bleem voor van de discrepantie
tussen verschijnsel en naam. Dat
een naam langer blijft bestaan
dan het verschijnsel zelf is mooi te
demonstreren bij diezelfde noor-
delijke haven. Langs de Water-
straat loopt al sinds de late He
eeuw of eerder geen water (van
de Vecht) meer en toch bestaat
die naam nog. Het is daarom niet
verbazingwekkend als er in 1242
nog sprake is van een straat die
versus Stadium gaat , ook al is er
fysiek geen stade' meer. Het lan-
ger dan honderd jaar uit de ge-
schreven bronnen blijven van deze
term is, gezien de schaarste van
de stukken, niet onmogelijk .
Natuurlijk had Van der Mon-
de gelijk, toen hij schreef dat er
een rivier en belangrijke huizen
in het noorden van de stad
geweest waren (waarover straks
meer), maar hij meldt ook over de
oorkonde van 1127 . "Deze brief
(...) is voornamelijk belangrijk
moet de arme, onvolprezen Van
der Monde het bewijs voor het
bestaan van die huizen met de
volgende uitspraak bij de be-
schrijving van de Wijde Water-
steeg leveren :
'De Noord-Westzijde der Stad
tusschen de Waard- en de Catha-
rijnepoort, waarin ook de Water-
stegen begrepen waren, vormde
oudtijds eene wijk, welke der
moeite waardig is, in het kort,
meer van nabij te beschouwen.
De plek werd bewoond door
de oudste, adellijke en aanzien-
lijkste Stichtsche geslachten, die
er hunne steenen huizen en voor-
raadschuren bezaten, even als in
het midden-gedeelte aan de Oude
Gracht nabij Hazenberg, den
Springwijk enz.'.
Op basis van dit - door de
auteur van het artikel wat onvol-
ledig gebruikte citaat - Stathe
vanuit het midden van de stad
naar het noorden te verplaatsen,
is wel erg kras.
Zonder daar overigens verder
onderzoek naar gedaan te heb-
ben, lijkt het me onwaarschijnlijk
dat de door Van der Monde
genoemde 'Stichtsche geslachten'
tot in de vroege 12e eeuw ver-
volgd kunnen worden.
Hoe weinig de auteur op de
hoogte is van de mogelijkheden
en onmogelijkheden bij het
gebruik van schriftelijke bronnen
blijkt uit zijn inderdaad 'losse
flodder' over het Wijnpoortje,
waarvan nagegaan zou moeten
worden of het - in de 12e eeuw? - 105
iets met de wijnhandel te maken
had. Ik vermoed dat zelfs de
onvolprezen Van der Monde
hierbij de wenkbrauwen gefronst
zou hebben.
Zijn er dan in het geheel geen
12e-eeuwse resten van huizen of
gebouwen in het midden van de
scptemb e r/oittobe r 1997
UTRECHT
-ocr page 108-
Een staihe aan de Vecht
O/wel: Natuurlijk had N. van der Monde gelijk
bijvoorbeeld door de betekenis
van het graven van het noordelijk
deel van de Oude Gracht om-
streeks 1000 nader te behandelen.
Laten we volstaan met de
constatering dat Van der Monde
gelijk heeft, zelfs meer gelijk dan
de auteur vermoedt. Van der
Monde stelde zeer scherpzinnig
en met haast "moderne, archeolo-
gische' methoden vast, dat er in
het noorden van de stad een ri-
vier gelopen moest hebben - door
hem nog Rijn genoemd -, waarbij
hij een daarbij passende bewoning
veronderstelde. Dat laat onverlet
dat hij de wijk Stathe in het mid-
den van de stad situeerde. Zo zal
het ook geweest zijn: een handels-
nederzetting in het noorden, die
een relatief kort leven beschoren
is geweest , een centrale (handels)-
wijk, die vanaf de 8e/9e eeuw be-
staan heeft en waarin de oudste
stad te vinden? Jawel, alleen die
zijn- zoals gewoonlijk - moeilijk
op een kwart eeuw nauwkeurig te
dateren. Van het huis Drakenburg
wordt een datering in de He of
12e eeuw gegeven . Verder zijn
nog te noemen Zadelstraat 9,
Oude Gracht 129 en Choorstraat 7 .
Zij wegen in ieder geval gemak-
kelijk op tegen de vondsten en
"vermeldingen' uit de noorden
van de stad.
plaats van met wijk' (wat hij voor
de vicus Stathensi (sic!) in 1127
nog wel doet)". Allicht doet Ket-
ner dat laatste, want hij toonde
aan dat het woord vicus na de
12e eeuw een begripsverandering
had ondergaan van wijk' naar
"straat'. Te veronderstellen dat
Ketner problemen had met de
Buurkerk in novo vico mercenario-
rum
berust op het feit dat Van
Rooijen niet goed gelezen heeft.
In de bedoelde oorkonde van
1260 staat dat een aantal burgers
een huis heeft in novo vico merce-
nariorum
en wel het vijfde huis
gerekend vanaf de Buurkerk aan
de westzijde (van de straat). Ein-
de argument.
Conclusie
Het heeft weinig zin nog
dieper op deze zaak in te gaan.
Afb.l
Bij de opgraving in
Wijk C, in 1974 is
mhetgrond-
profiel de glooien-
de rivieroever
zichtbaar
Foto:
Tarq. Hoekstra
Het woord 'vicus' en zijn
betekenis
Geheel "unverfroren' kruist
de schrijver de degen met een van
de zorgvuldigste Utrechtse me-
diëvisten, Dr F. Ketner , door op
te merken: "Ook heeft Ketner in
1960 het begrip vicus in de 13de
en 14de eeuw wel heel eenvoudig
met steeg' of 'straat' vertaald in
106
s ept embe r / ohlober 1997
UTRECHT
-ocr page 109-
parochiekerk gesticht werd, een
wijk waarin de bewoners in 1007
hun huizen in brand staken alvo-
rens ze naar de bisschoppelijke
burcht vluchtten en die in 1127
vicus Stathensis genoemd werd.
Dat er waarschijnlijk zelfs nog een
derde burgerlijke nederzetting bij
de Twijnstraat is geweest, kan
blijken uit de vorm die de stad in
1122 aannam .
De Groot 1997 (in druk)
H.L. de Groot, 'De Haven die verdween'.
In: Metstenen Geheugen. Vijfentwintig
jaar archeologisch en bouwhistorisch
onderzoekin Utrecht,
Utrecht 1997
Hoekstra 1989
T.J. Hoekstra, 'De vroege topografie van
Utrecht'. In: Dolfin/Kylstra/Penders 1989,
1-20
Hoekstra 1997 (in druk)
T.J. Hoekstra, 'Vredenburg. De Bouw van
een zestiende-eeuwse citadel (1529-
1532)'. In: Het Stenen Geheugen. Vijfen-
twintig jaar archeologisch en bouwhisto-
risch onderzoek in Utrecht,
Utrecht 1997
Ketner1960
F. Ketner, 'De betekenis van vicus in de
Utrechtse oorkonden'. Jaarboekje van
Oud-Utrecht 1960,
Utrecht 1960,47-54
Van der Monde (1842)
N. van der Monde, Utrechten derzelver
fraaije omstreken. Beknopt overzigt dier
stad en provincie, in hare
bijzonderheden,
Utrecht (1842)
Van der Monde 1844/46
N. van der Monde, Geschied- en Oud-
heidkundige Beschrijving van de pleinen,
straten, stegen, waterleidingen, wedden,
putten en pompen der Stad Utrecht
I-Hl,
Utrecht 184^46
osu
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht
tot 1301,S
delen, uitgegeven door S.
Muller Fzn, A.C. Bouman, F. Ketner e.a.
Utrecht/'s-Gravenhage 1920-1959
VanderWal197S
H. van der Wal, 'De bouwgeschiedenis
van het huis Drakenburg te Utrecht,
Bulletin van de Koninklijke Nederlandse
Oudheidkundige Bond
1975-2, 71-79
Van Winter 1986
J.M. van Winter, 'De Heren van St. Catha-
rijne te Utrecht'. In: De historicus in het
spanningsveld tussen economie en
cultuur Album Amicorum aangeboden
aan prof. dr H.F.l.M. van den Eerenbeemt
ter gelegenheid van zijn 25-jarig profes-
soraat', Tilburg 1986,349-364
11   051/11,988
12  Zo hebben de johanniters het voor
elkaar gekregen ongeveer anderhalve
eeuw na hun vestiging in Utrecht uit
de geschreven stukken te blijven. Zie
Van Winter 1986. Zelfs als men haar
scherpzinnige reconstructie niet
accepteert, dan nog hebben de op-
gravingen uit 1976 bouwresten van
de kerk van dat klooster tevoorschijn
gebracht die van ver vóór 1248 date-
ren. Zie Hoekstra 1997 (in druk).
13  VanderMondel, 1844,15
14  Van der Monde (1842), 37-42
15  Van der Monde II, 1845,268; met
Wijde Watersteeg wordt de huidige
Waterstraat bedoeld tussen de Oude
Gracht en de huidige Willemstraat,
daarna begon de Nauwe Watersteeg
tot aan de Bollaartstoren.
16  Van der Wal 1975 geeft op basis van
de steenformaten 11e eeuw,
Ooifin/Kylstra/Penders 1989, 395 en
430 ■ zonder nadere argumentatie -
12e eeuw.
17  Dolfin/Kylstra/Penders 1989,430-431
met literatuurverwijzing.
18  Ketnerl960
19  De Groot 1997 (in druk)
20  Alpertus van Metz,ed. Van Rij 1980,
22/23
21   Hoekstra 1989,10-11
Geraadpleegde literatuur
Alpertus van Metz ed. Van Rij 1980
Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van
deze tijd & Een fragment over bisschop
Diederili I van
/Wetz. Ingeleid, uitgegeven
en vertaald door Hans van Rij, Hilversum
1980
Dolfin/Kylstra/Penders 1989
Marceline J. Dolfin, E.M. Kylstra en Jean
Penders, Utrecht De huizen binnen de
singels,
's-Gravenhage 1989. De Neder-
landse Monumenten van Geschiedenis en
Kunst. Geïllustreerde Beschrijving. De
provincie Utrecht, de gemeente Utrecht,
deel UIA, Beschrijving.
Afkortingen
ABKGU Archeologische en Bouw-
historische Kroniek van de
Gemeente Utrecht
AKGU Archeologische Kroniek van de
Gemeente Utrecht
MOU Maandblad Oud-Utrecht
1     Tijdschrift Oud-Utrecht, 70e jaargang
nr4,juli-augustus 1997,80-85
2    En niet Stathensi, zoals hij tot minstens
vijf keer toe schrijft, vermoedelijk naar
aanleiding van in vico stathensi.
3    OSU 1,332
4    Het zou, gezien het belang van het
onderwerp, prettig geweest zijn als
de schrijver in staat gesteld was zijn
beweringen met vermelding van
bronnen in noten te staven.
5    En niet in 1973, zoals Van Rooijen
beweert.
6    AKGU 1973/1974(MOL/1979-1), 31-35
7    AKGU 1978-79-80 {MOU 1981-3),
44-50 en 80-81; ABKGU 1981
(MOU 1982-2), 31 -40 en 83-84. Zie
voor een samenvattend overzicht
De Groot 1997 (in druk).
8    ABKGU 1984(MOU1985-4), 119-124
en ABKGU 1985 (MOU 1986-11), 176-
181
9    AKGU 1976/1977 [MOU 1980-1), 16-24
10  ABKGU 1991/1992, 7-11. Later is door
een nog ongepubliceerd, klein onder-
zoek vóór de toren van de Buurkerk
deze opvatting nog versterkt.
september/oktober 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 110-
Twee bewaard gebleven zilveren
zegelstempels uit de vroege veertiende
eeuw
Zilveren voorwerpen uit de Middeleeuwen komt men tegenwoordig nog maar
zelden tegen. Toch weten we uit middeleeuwse inventarissen en rekeningen,
dat het bezit van zilverwerk in die tijd, en met name In de late Middeleeuwen,
In bepaalde kringen helemaal niet uitzonderlijk was. Van alle zilveren voor-
werpen die In de Middeleeuwen in gebruik waren, zijn er nog maar zo weinig
over, omdat de meeste in de loop der tijd in de smeltkroes zijn verdwenen. Het
loon van de zilversmid was zo gering in vergelijking met de waarde van het
edele metaal, dat men voor een gering bedrag zijn zilverwerk tot nieuwe
voorwerpen kon laten omsmelten. Het feit dat zilveren voorwerpen vooral als
'geld' (ongemunt zilver) werden beschouwd, maakte hen dus zeer 'kwetsbaar'.
Graag wil ik daarom de aandacht vestigen op twee in mijn ogen unieke stukken
middeleeuws zilverwerk uit de collectie van het Centraal Museum in Utrecht,
die de tijd wel hebben doorstaan. Het betreft twee grote zilveren zegelstempels
(typaren) die tot de oudste behoren die in ons land bewaard zijn gebleven.
over de eigenaar/zegelaar. Door
stempeling met het zegel kon
men een document voorzien van
een waarmerk, een blijvende ge-
tuigenis van de aanwezigheid van
de persoon of de vertegenwoordi-
gers van de betreffende instelling
bij de bezegeling en daarmee van
de authenticiteit van het docu-
ment. Oorspronkelijk voorzagen
alleen vorsten en andere heersers,
later ook de hoge en lage adel,
oorkonden van hun zegel. In de
late middeleeuwen bezegelden
ook alle steden en de stedelijke
instanties hun brieven en oor-
konden. Bovendien voerde elke
geestelijke instelling, maar ook de
functionarissen daarvan, zoals de
proost, de abt en de kanunnik
een eigen zegel, terwijl ook vele
burgers in de veertiende eeuw
reeds een zegelstempel bezaten.
Het aantal stempels dat in om-
loop was, was derhalve zeer
groot. Met een dergelijke om-
vangrijke clientèle is het niet ver-
wonderlijk dat dit onderdeel van
het ambacht van de zilversmid tot
grote bloei kon komen. Op artis-
tiek gebied ontstonden vooral in
de veeniende en vijftiende eeuw
prachtige exemplaren. Het snijden
van de vele zegels vormde voor de
zilversmeden vermoedelijk een
aanzienlijke bron van inkomsten,
vooral in de hoogtijdagen van het
zegelen, toen dit gebruik in vele
lagen van de maatschappij was
doorgedrongen.
Enige bewaard gebleven
middeleeuwse zegelstempels
Er zijn weinig grote zilveren
zegelstempels uit de periode vóór
1600 bewaard gebleven. Slechts
enkele Noordnederlandse steden
bezitten nog hun middeleeuwse
grootzegel. Het grootzegel van
de stad Amersfoort, gemerkt met
De betreffende zegelstempels
zijn in gebruik geweest bij twee
van de belangrijkste kapittels van
het bisdom Utrecht, het domka-
pittel en het kapittel van Sint Jan.
Zij werden eertijds gehanteerd bij
het bezegelen van charters (oor-
konden), waarin voor deze kerken
gewichtige rechtskundige kwesties
werden geregeld en vastgelegd.
Beide zegelstempels geven
een buitengewoon goede indruk
van de grote perfectie die de zilver-
smeden/stempelsnijders in de late
middeleeuwen konden bereiken.
Zij getuigen door hun verfijnde
uitvoering van de kundigheid van
hun makers. Zonder hier al te
diep op de zegelkundige aspecten
in te gaan - de zegelkunde is een
vak op zich - zal ik trachten deze
objecten de plaats te geven in de
zilverwereld die ze toekomt. Ze-
gelstempels krijgen namelijk vaak
niet die aandacht die zij, gezien
hun status in het verleden, ver-
dienen. Het vervaardigen van der-
gelijke grote en vaak 'gewichtige'
werkstukken was een belangrijk
onderdeel van het ambacht van
de middeleeuwse zilversmid.
Het 'steecken' of 'grahen' \an
zegels
Zegelstempels worden ge-
maakt door het graveren van een
voorstelling in een rond of ovaal
stuk zilver. Hierbij wordt het zil-
ver met een burijn meer of min-
der diep weggestoken. Heel lang
is in geheel Europa dit "steecken'
of graben' van een stempel een
verplichte opgave voor de zilver-
smid geweest ter verkrijging van
de meestenitel. Figuren, heraldi-
sche dieren of gehele bouwwer-
ken konden een plaats krijgen in
het zegelveld. De toekomstige ge-
bruiker, de zogenaamde zegelaar,
kon worden uitgebeeld als perso-
nage, vaak in functie, ofwel door
zijn wapenfiguur; in het rand-
schrift werd de naam van de
persoon of instelling vermeld.
Beeld en tekst samen moesten
duidelijke informatie verschaffen
L.E. V. d. Bergh
september I oktob e r 1997
UTRECHT
-ocr page 111-
een klein (meester)teken, dat mo-
gelijk een visje of botje' weer-
geeft, dateert van het einde van
de veertiende eeuw. Het bevindt
zich nog steeds te Amersfoort in
het Museum Flehite. Ook de
veertiende-eeuwse zegelstempels
van de stad Zwolle, die in gebruik
waren van 1385 tot 1415, en van
de stad Zutphen van circa 1350
bleven behouden. Het is uitzon-
derlijk dat deze grote stukken zil-
verwerk bewaard zijn gebleven.
In de meeste gevallen werden de
stempels, na slijtage door veelvuldig
gebruik, vanwege hun aanzienlijke
gewicht, omgesmolten. In Utrecht
werd het een algemeen gebruik
dat de kanunniken van het dom-
kapittel hun zilveren zegel of sig-
net aan de eigen kerk nalieten.
Dit had alles van doen met de
geldwaarde. Het was simpel een
geldelijk legaat. Deze stempels
gingen soms regelrecht naar de zil-
versmid, die ze omsmolt ter ver-
werking in een nieuw stuk zilver-
werk. Bovendien was het ook uit
veiligheidsoverwegingen de nor-
male gang van zaken om stempels
ongeldig te maken bij overlijden
van de eigenaar of nadat men, om
welke reden dan ook, tot vervan-
ging was overgegaan. Dit alles om
fraude of misbruik te voorkomen.
Men vernietigde de zegelstempels
ook wanneer het gebruik ervan
ten einde liep. Dit laatste was bij-
voorbeeld het geval bij de uitgifte
van stedelijke rentebrieven. Bij
sluiting van de inschrijving wer-
den de stempels onmiddellijk on-
bruikbaar gemaakt, in tegenwoor-
digheid en onder toezien van
getuigen. Door dit 'verbreecken
van den seghel' zijn vele stempels
verloren gegaan. Wat wel bewaard
bleef, weggeborgen in de depots
van de archieven, zijn vele afdruk-
ken in was van die oude stempels.
De middeleeuwse zegelstempels
in het Centraal Museum
De twee Utrechtse zilveren
zegelstempels worden voor het
eerst vermeld in de Catalogus van
het Historisch Museum van de Stad
van 1928, onder de nrs. 1370 en
1371. Zij zijn in de jaren tussen
1904 en 1928 als schenking van
Mr. CJ.W. Loten van Doelen
Grothe te Soest in de collectie ge-
komen. Het is niet bekend hoe of
wanneer deze eigenaar in het be-
zit is gekomen van de stempels.
Het is denkbaar dat ze reeds in de
zeventiende eeuw in handen van
de protestantse kanunniken wa-
ren gekomen en vandaar verder
in het particuliere circuit. Bij de
secularisatie van de voormalige ka-
pittelbezittingen in 1811 worden
ze niet opgenomen op de lijst van
goederen.
We zullen de beide zegel-
stempels uit het Centraal Museum
wat nader bekijken. Het grote
ronde stempel van het kapittel
van Sint Jan (zie afb. 1) heeft als
zegelomschrift:
S' • CAPITULI • ECCLESIE • SCI 'J
OHIS'TRAIECTENSIS
(zegel van het kapittel van de
kerk van de heilige Johannes te
Utrecht) en als opschrift:
ECCE«AGNUS«DE1
(zie het Lam Gods). De diameter
is 8,3 cm en het gewicht 298
gram. Aan de achterkant bevindt
zich een handgreep en een teken-
tje van een vijf-bladig bloempje.
Het zegelstempel van het dom-
kapittel (zie afb. 2) is eveneens
rond en draagt het zegelom-
schrift:
+:SIG1LLUM:CAP1TUL1:ECCLE-
S1E:TRAIECTENS1S:
(zegel van het kapittel van de
kerk te (van) Utrecht) en het op-
schrift:
S'« MARTIN' EPISCOPUS
(de heilige Martinus bisschop).
De diameter van dit zegel is iets
kleiner, 8,2 cm, maar het gewicht
is daarentegen iets hoger, name-
lijk 310 gram. Aan de achterzijde
bevindt zich een handgreep met
open gotische traceringen. Naast
de handgreep is het stuk gemerkt
met een Franse lelie'.
De voorstellingen op de zegel-
stempels
De voorstelling op het zegel-
stempel van het kapittel van Sint
Jan toont Johannes de Doper, de
patroon van de kerk. De heilige is
geplaatst onder een open, gotisch
baldakijn, dat gedragen wordt
door twee pijlers. De pinakels van
het baldakijn doorbreken aan de
bovenzijde het omschrift. Johan-
nes staat enigszins afgekeerd, met
de rechter voet iets naar achter.
Zijn korte overmantel is in zware
plooien opgenomen. In zijn lin-
ker hand houdt hij een schriftrol
Afb. 3
Charter met
zegels, 1331
109
september/ohtoher 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 112-
Twee hcM^aard gebleven zilveren
zegelstempels uit de vroege veertiende eeuw
SCS-MARTIN-ElPCl-ECCE-
TRAIECTEN-IPATRON-TRIIV-
MORTVOR-SVSCITATOR-
MAGNIFICI
(De heilige bisschop Marti-
nus, patroon van de Utrechtse
kerk, de grootste opwekker van
drie doden). Dit uitvoeriger om-
schrift sluit naadloos aan bij de
uitbeelding van de heilige op het
zegelstempel in het Centraal
Museum..
Het wonderverhaal van Sint-
Maartens opwekking van drie
overledenen uit de dood, dat reeds
door Sulpitius Severus in zijn Vita
Sancti Martini
is opgenomen, is
niet vaak uitgebeeld. Het ver-
haal is ook minder bekend dan
dat waarin Sint Maarten zijn rode
soldatenmantel in tweeën deelt.
De uitbeelding daarvan kwam
overigens wel voor op het contra-
zegel van het kapittel (slechts be-
kend van de afdruk in was). Het
contra-zegel werd, gezien de stijl
van werken, vermoedelijk door
dezelfde stempelsnijder vervaar-
digd.
De datering \an de stempels
Middeleeuwse zegels zijn
moeilijk dateerbaar. In het alge-
meen zijn de voorstellingen
stereotiep en bovendien bleven
de stempels lang in gebruik. Wel
kan men aanwijzingen over de
periode van hun ontstaan ontle-
nen aan het type letters van het
omschrift. Tot ongeveer de helft
van de veertiende eeuw was dat
de gotische majuskel. Daarna
werd de letter vervangen door de
gotische minuskel. Op beide
Utrechtse stempels zijn de om-
schriften uitgevoerd in de gotische
majuskel. Toch werd tot voor
kort hun datering zeer ruim ge-
nomen.
Het zegel van Sint jan ver-
toont een stilistisch kenmerk, dat
op zegels uit de dertiende eeuw
nauwelijks wordt gevonden, na-
melijk de zeer uitgewerkte goti-
sche traceringen van het balda-
kijn (zie afb. 1).
Nadere datering van beide
stempels werd mogelijk toen
bleek dat een aantal vroeg-veer-
tiende-eeuwse charters nog voor-
zien was van een serie uithangende
zegels, waaronder afdrukken van
de hier besproken zegelstempels.
De betreffende charters bevinden
zich in het Rijksarchief te
Utrecht. Van belang zijn enerzijds
het charter met het nummer
RAU, bisschoppen, nr. 78-6
(Muller, Regesten, nr. 658) van
fS jan. 1331, met daaraan de
vrijwel gave zegels van de bis-
schop in rode was en van alle vijf
Utrechtse kapittels in groene was
(zie afb. 3). Anderzijds betreft
het het charter met het nummer
RAU, bisschoppen, nr. 262
(Muller, Regesten, nr. 736) van
21 aug. 1337, met daaraan het
zegel van de bisschop in rode was
en de zegels van domproost Hen-
rik, van het domkapittel en van
de stad Amersfoort (geen afdruk
van het bewaard gebleven zegel-
stempel van die stad) in groene
was. In dit laatste stuk verheft
bisschop jan (ill, van Diest,
1323-1340) de parochiekerk van
St. Joris te Amersfoort tot een ka-
pittelkerk. Door het bestuderen
van genoemde afdrukken kon de
datering van beide stempels vrij
nauwkeurig worden vastgesteld.
Uit de afdrukken blijkt dal
het zegelstempel van het kapittel
van Sint Jan werd gebruikt op 18
januari 1331 om het bovenge-
noemde charter te bezegelen.
Het stempel moet dus vóór die
ofwel banderol waarop de woor-
den ECCE AGNUS DEI. Met de
rechter arm ondersteunt hij een
discus (een rond schild) met de af-
beelding van het Lam Gods. Ter
weerszijden van de figuur rijzen
twee bomen met zijtakken op uit
begroeide heuveltoppen. Uit de
kruinen fladderen vogels om-
hoog. De achtergrond van de voor-
stelling bestaat uit een patroon van
twee formaten ruiten, gevuld met
rozetten. De gehele voorstelling is,
tot in de details verfijnd, in diep
reliëf in het zilver weergegeven.
Het zilveren stempel is hoogst-
waarschijnlijk te Utrecht vervaar-
digd.
Het zegel van de dom toont
in een rond, deels door tien
lobben omgeven zegel veld, de pa-
troon van de kerk. Sint Maarten.
De achtergrond waartegen de hei-
lige is uitgebeeld wordt gevormd
door blad- en bloemranken. Sint
Maarten is weergegeven als 'op-
wekker van drie doden'. Hij is ge-
kleed in bisschoppelijk ornaat
met in de hand de kromstaf die
naar rechts is gekeerd. Boven
zijn kazuifel is de kraag van de
amict, het linnen onderkleed be-
horende bij de bisschoppelijke
dracht, zichtbaar. Het hoofd van
de heilige is getooid met de bis-
schoppelijke mijter. Heraldisch
rechts ziet men een knielende
vrouw die de heilige haar gestor-
ven kind aanreikt; aan zijn linker
zijde, in de ronding van het vlak,
zijn een dode man en vrouw
weergegeven. Deze enigszins
raadselachtige voorstelling wordt
begrijpelijk wanneer we kijken
naar het omschrift van een eerder
zegelstempel van het domkapit-
tel, dat ons overigens slechts be-
kend is van een afdruk in was.
De volledige tekst van dat om-
schrift is namelijk:
110
s ept e mbe r / oht ob er 1997
UTRECHT
-ocr page 113-
Afb.1
Zegelstempel
kapittel StJan
Afb.2
Zegelstempel
domkapittel
Noten
1.   Centraal Museum Utrecht, inv.nrs.
3041,3042; cat. Zilver, collectie
Centraal Museum Utrecht,
Utrecht
1972, nrs. 3,4; verder L.E. van den
Bergh-Hoogterp in: cat. Goud, Zilver,
Bror)s
en andere metalen, 1997 (in
druk). Voor zegels in het algemeen
zie: E. Kittel, Siegel (Braunschweig
1970). Voor zegels van Utrechtse in-
stellingen en personen na 1300 zie:
Nederlandsche kloosterzegels, uitg.
W.A. Beelaerts van Blokland, D.P.M.
Graswinckel e.a., 3 din. ('s-Gravenhage
1928-1952) en het recent verschenen
werk van J.H. de Vey Mestdach, Liber
sigillorum, zegels uit het archief van
de Ridderlijk Duitsche Orde, Balije
van Utrecht (Utrecht 1995).
2.    De oudste op schrift gestelde eisen
voor proefstukken dateren uit een
latere periode dan de onderhavige
Utrechtse stempels, zoals de bepaling
van 21 mei 1451 voor het tweede
proefstuk dat de goudsmeden in
Breslau moesten maken:'..., eyn ingsi-
gil zugraben mit helme und schilde
und helmdecke,...'; de ordonnantie
volledig in: E. Hintze, Die Breslauer
Goldschmiede, eine archivalische
Stud/e (Breslau 1906) p. 24.
3.   Van de veelheid van stedelijke en bur-
gerlijke zegels geeft ook H. Kohlhaus-
sen in: Nürnburger Goldschmiede-
kunst des Mittelalters und der
Dürerzeit 1240 bis 1540
(Berlijn 1968),
pp. 11-78, een mooi overzicht.
datum zijn ontstaan. Het stempel
werd vervaardigd van zilver met
een gehalte van 960/000, wat in
de periode van ontstaan een
gangbaar gehalte is geweest.
Weliswaar hangt aan dit
charter van 1331 ook het zegel
van het domkapittel, maar die af-
druk is niet gemaakt met het be-
waard gebleven stempel, maar
met een ouder stempel. Het be-
waard gebleven stempel van het
domkapittel werd wel gebruikt
op 21 augustus 1337. De date-
ring staat in dit geval dus abso-
luut vast binnen een marge van
zes jaar. Het blok zilver dat de zil-
versmid gebruikte om het zegel
in te snijden is van een hoog ge-
halte zilver, namelijk 975/000.
Dat is hoger dan het allooi dat in
1340 door de stedelijke raad
werd voorgeschreven, hetgeen
overeenkomt met 962,5/000.
middeleeuwse zilversmid/stem-
pelsnijder is geweest.
Uit de vroege veertiende
eeuw zijn enkele namen bekend
van Utrechtse zilversmeden. Jo-
han van Ghent bijvoorbeeld ver-
wierf in 1306 het burgerschap
van de stad Utrecht. Bij zijn in-
schrijving werd erbij vermeld dat
hij van beroep zilversmid was.
In een document uit 1334 wordt
opnieuw een zilversmid bij name
genoemd. In dat document wordt
gesproken over een huis waar de
zoon van de zilversmid Peter
woont. Het betreffende pand
wordt in een document uit 1350
"Leliènberch, neffens de St. Jans-
brug' genoemd. Zou Peter uit
het huis Leliënberch misschien
een lelie als (meester)teken heb-
ben gevoerd?
Maar er werkten rond 1330
ongetwijfeld meer zilversmeden
in de stad, van wie geen namen of
andere gegevens bewaard zijn ge-
bleven. Ook één van deze mees-
ters kan het (meester)teken
"Franse lelie' geslagen hebben op
het domzegel.
Mogelijke makers
Op beide stempels komt een
teken voor. Op het zegel van Sint
Jan is het niet duidelijk of dit
teken (een vijfbladig bloemetje)
verwijst naar de maker. Op het
zegelstempel van de dom ziet
men aan de achterzijde, ter hoog-
te van het handvat, het merkteken
"Franse lelie', dat mogelijk
wel een (meester)teken van de
s epte mbe r/oktohe r 1997
UTRECHT
-ocr page 114-
4.   Wel bleven enige Utrechtse stads-
stempels bewaard uit de 17de en
18de eeuw, bijvoorbeeld het door
Roeloff van Cuyienburch gesneden
zegel van 1658. De zilversmid kreeg
volgens de Vroedschapsresoluties een
bedrag van 400 gulden voor zijn
werkzaamheden (res. 27 sept. 1658)
uitbetaald; cat. Zilver 1972 (noot 1),
nr.28.
5.    Het is goed denkbaar dat het stempel
het werk is van een Utrechtse meester.
6.   Voor Zwolle zie B. Dubbe, Monumen-
ten in zilver, geschiedenis van het
Zwo/sestac/s2;7ver (Zwolle 1976), p. 19
en J.M. Fritz, Goldschmiedelfunst der
6ot;(r in Mitteleuropa (München
1982), afb. 393 en 394; Voor het zegel
van de stad Zutphen zie W.J.5. van Al-
phen en M.M. Doornink-Hoogenraad,
Zutphens zilver (Zutphen, z.j,), p. 8,
afb. 2 (deze publicatie ook verschenen
als 'Zutphens zilver en zijn makers',
in: Bijdragen en mededelingen 'Ge/re',
Vereeniging tot beoefening van
Geldersche geschiedenis, oudheid-
kunde en recht
54 (1954). Van de stad
Den Bosch bleef een stadszegel uit de
zestiende eeuw bewaard, zie: cat.
tent. Zilver uit 's-Hertogenbosch
('s-Hertogenbosch 1985), nr. 32, Zie
verder Van den Bergh-Hoogterp,
Goud- en zilversmeden te Utrecht in
de late middeleeuwen
('s-Gravenha-
ge/Maarssen 1990), pp. 197-99.
7.   Van den Bergh-Hoogterp 1990, pp.
380-81.
8.   Zie hierover W/.J.A.Visser, Een inven-
taris van goederen toebehoorende
aan de vijf kapittelen te Utrecht, die
in 1811 bij de saecularisatie in staats-
bezit zijn overgegaan'. Archief voor
de geschiedenis van het aartsbisdom
Utrec/it 58 (1934), pp. 207-9.
9.    Rechts en links kunnen verwarring
scheppen. Hier wordt het heraldische
rechts en links bedoeld; dat wil zeg-
gen dat het zegel wordt beschreven
vanuit de positie van de op het zegel
afgebeelde figuur. Rechts wil dus
zeggen aan de kant van de rechter-
hand van de afgebeelde.
10.  In het verleden werd de voorstelling
wel zeer vreemd omschreven als Sint
Maarten met het Christuskind op de
arm en een man met een strop om de
hals etc. in: Centraal Museum Utrecht,
catalogus van het Historisch Museum
c(erStad(Utrecht1928), nr. 1307.
11. Grammatikaal is het woord 'magni-
fici' in het omschrift moeilijk te dui-
den. Zie voor dit zegel: K. Heeringa
e.a., Corpus sigillorum Neerlandico-
rum. De Nederlandsche zegels tot
UOO ('s-Gravenhage 1937-1940),
plaat 10, afb. 59; daar een afdruk van
het zegel uit 1294 (dat ook in 1293
reeds in gebruik is geweest). Het is af-
wijkend van de stempelafdruk aan
het charter van 1331. Er moet dus nog
een zegelstempel in gebruik zijn ge-
weest in de periode globaal tussen
1300-1335.
12.  De voorstelling kwam ook voorop
een Utrechtse 'brutse' (een koor-man-
telsluiting of f ibula) van verguld zilver,
mogelijk afkomstig van thesaurier
Ghiselbertus van Jutphaes en date-
rende van c. 1346. Het stuk wordt in
1483 beschreven bij een taxatie van
kerkelijke stukken (RAU, dom, inv.nr.
1058): Item noch een vergulden brutse
dair inne stont sunte Martijn in medio
ende aen die een zijde drie doede
[doden], die zunte Martijn verweckede
[tot leven wekte], ende aen die andere
side een canoniek knyelende cum armis
[etc.]'.
13. Zie cat. Zilver, collectie Centraal Mu-
seum Utrecht
(Utrecht 1972), nrs. 3 en
4, respectievelijk 14de en 14/15de
eeuw.
14.  Het charter van ISjanuari 1331
behelst de erkenning van de bisschop
van Utrecht van de verkoop van de
rente van de tol van Rhenen aan heer
Willem van Boekelo en zijn vrouw Co-
negunde, gravin van Dalen en vrou-
we van Diepenheim. Ook zij bezegel-
den het document.
15.  De afdruk van het zegel hangt ook
aan een oorkonde in het Gemeente-
archief van Zwolle en dateert van 13
september 1404 (GA Zwolle, inv.nr.
AAZOl, charternr. 404.13.); de Vey
Mestdagh 1995 (noot 1) geeft als nr.
629/1 een afdruk van het zegel van 31
augustus 1346 aan een oorkonde uit
het archief van de Ridderlijk Duitsche
Orde. Met dank aan mevr. drs. C. Hes-
selink-Melchior voor haar onderzoek
in het Zwolse archief.
16. Zie hiervoor Van den Bergh-Hoogterp
1990, bijlagen, p. 675.
17. GAU, SA, suppl. inventaris, inv.nr. 11,
p. 3; zie verder: Van den Bergh-Hoog-
terp 1990, 593 (biografie nr. 1).
18.  GAU, bibliotheek, hss.. Van der Mon-
de, nr. XB 26 en 27 (aantekeningen
betreffende openbare en particuliere
huizen, oud nr. 2166x); RAU, Van
Buchell, hs. register 17 B, f. 62v
(charter van 1334); zie verder Van den
Bergh-Hoogterp 1990 (noot 6), 593
(biografie nr. 2).
112
septcmbcr/oklober 199 7
U T R E c: H T
-ocr page 115-
o M E I N E
N
Recente Romeinse vondsten, de Teidse Rijn'
Voor een 'Oud-Utrecht'-lid
die al jaren vrijwillig een hand toe-
steekt bij de vondstbewerking in
het Pandhuis zijn, als het om Ro-
meinse vondsten gaat, gouden tij-
den aangebroken. Vanuit een an-
dere discipline afkomstig ontketende
het vinden van een terra sigillata-
scherfje bij de opgraving Vissers-
plein (1980) een ongekende fasci-
natie voor de Romeinen in Utrecht.
Die is gebleven en het is misschien
wel het voorrecht van een niet-
deskundige om onbevangen over
de binnenstromende Romeinse
vondsten uit de opgraving Leidse
Rijn te bespiegelen.
Voorbijgaand aan het opgra-
ven en documenteren ter plaatse,
bepaalt de vondstbewerker zich
tot het uitzoeken en waar dat mo-
gelijk is tot het reconstrueren en
restaureren van het geborgene. De
daarin opgeslagen wetenschappe-
lijke informatie wordt daarmee toe-
gankelijk(er) voor de deskundige,
maar de ambitie van de schrijver
van dit stukje is vooral op het
uiterlijke vertoon gericht, op het
meer tastbaar maken van die Ro-
meinen van weleer. Wellicht is het
belang van mede-argelozen daar-
mee vooralsnog meer gediend dan
met een gedetailleerde weten-
schappelijke verantwoording.
Terzake. Als de gecodeerde
zakjes met vondsten in grote getale
binnenkomen, kan daaruit afge-
leid worden dat het opgraven en
bergen ervan geen sinecure was.
De aanklevende taaie klei is bij-
zonder moeilijk van de scherven te
verwijderen. Bovendien overtreft
de hoedanigheid van het gemid-
delde baksel maar nauwelijks van
die van licht gekoelde roomboter.
Hoewel het aardewerk bijna
tweeduizend jaar oud is, is dat
verschijnsel verrassend en voorals-
nog niet verklaard ... herhaalde
bemesting door de eeuwen heen?
Het heeft er in het veld soms toe
geleid dat bij het aantreffen van
een omschreven schervencom-
plexje werd besloten dat in kluit-
vorm te bergen. Daarmee kon een
stukje opgraving in huis worden
voortgezet.
Het is boeiend om min of
meer intacte objecten in de zakjes
aan te treffen. Wat te denken van
een vrijwel intacte mantelfibula,
een glazen kraal, een bronzen
knop, diverse en zo te zien veelge-
bruikte wetstenen om sikkels en
dergelijke te scherpen. Daarmee
komen die Romeinen wat tast-
baarder naar voren. Dat is nog
meer het geval bij die bijna com-
pleet geborgen geribbelde twee-
orige bolle roodaardewerken
kruikamfoor, die met koesterende
handen werd gereinigd en ietwat
bijgegipst, een prachtexemplaar.
En even later nog dat tweederde
één-orig witaardewerken kruik-
amfoortje dat via veel geduld slank
en elegant uil de talloze fragmen-
ten verrees! Tenslotte het vrijwel
complete sobere terra sigillatabord
met stempel (dat de krant al eens
haalde), het substantiële fragment
van een wrijfschaal dat karakteris-
tiek met scherpe fragmentjes
natuursteen is doorspekt. Die Ro-
meinen konden er wat van ... dat
moet toch ook door anderen ge-
zien en genoten worden!? En wel-
ke verrassingen zullen zich nog
aandienen in die talloze zakken
die nog op reiniging en nadere ex-
ploratie liggen te wachten?
Trouwens, zo tussen de be-
drijven door wordt er tegelijkertijd
nogal wat inheems aardewerk van
rond het begin van de jaartelling
aangetroffen. Dat is minstens even
zo boeiend als het Romeinse mate-
riaal. Het is nog kwetsbaarder dan
het Romeinse aardewerk en de
grootste charme bestaat uit het feit
dat het met de hand gevormd
werd, de gebruikte klei weinig ho-
mogeen was en dat het bakken er-
van kennelijk maar matig onder
controle kon worden gehouden.
Over vuur gesproken, er werd bij
de opgraving een grote hoeveelheid
verkoold graan gevonden en ook
veel houtskool dat doet vermoeden
dat er ter plaatse eens een hevige
brand heeft gewoed. Dat lijkt be-
vestigd te worden door de vondst
van talloze fragmenten aardewerk
met brandsporen op plaatsen waar
die op grond van hun gebruik niet
voor de hand liggen. Wat te den-
ken van die geblakerde plekken op
dat wrijfschaalfragment, waarop
brandsporen toch al onwaarschijn-
lijk zijn en in dit geval ook nog eens
op de binnenkant?
Verder opgraven en vondstbe-
werken dienende zal de toekomst
uitwijzen of er voor die voorlopig
veronderstelde brand nog nadere
aanwijzingen kunnen worden ver-
kregen en zo ja, wanneer. Het blijft
spannend met die Romeinen!
De twee Romeinse
amioren en het irhiwr-
heemse werk.
Wat een verschil
in kwaliteit!
Foto: Fotodienst
gemeente Utrecht
113
Tj. Pot
se ptembe r/ohtob e r 1997
UTRECHT
-ocr page 116-
DE PLEK
Een molen op de oude stadswal. Langsrijdende auto's naar het centrum.
Parkeerplaatsen. Eigenlijk is het een vrij kale plek. Het bijzondere ligt onder de
grond, tussen de vervuiling die de gasfabriek heeft nagelaten.
meter breed en had een mastbank
en een ijzeren ring voor het af-
meren. De schepen waren niet
afgezonken ter versterking van de
beschoeiing. Ze moeten tijdens
de dooi in het vroege voorjaar
door de hoge waterstand en de
kracht van de stroming zijn los-
geslagen, gezonken en bedekt
met zand. Nu, bijna tweeduizend
jaar later, werden ze tamelijk ruw
aan de vergetelheid ontrukt en
vervolgens vernietigd. Alleen ijze-
ren spijkers en een bootshaak
resteren.
Niet af te schrikken door de
stank in de put bleef Beunder het
werk van de machine volgen. Er
kwam een onverwachts groot
moment: hij signaleerde in de
bak van de kraan een stuk steen.
Het werd op de rand van de put
gezet, maar kwam daarbij zo
wankel terecht op de grote klomp
klei aan de onderzijde dat het viel
en in twee stukken brak. Samen
met Mart Scheer, die zich vanwe-
ge zijn werkzaamheden regelma-
tig door Woerden verplaatst, on-
derzocht Beunder zijn vondst.
Het was een rechthoekige bekap-
te steen, met versieringen aan de
bovenzijde en een inscriptie aan
de voorzijde. De conclusie lag
voor de hand: een altaar.
Stevig boenen reinigde het
altaar van de vervuilde grond,
maar verwijderde helaas ook de
laatste rode verfresten uit de let-
ters. Het zijn, zoals gebruikelijk
in de Romeinse tijd, hoofdletters,
maar er zijn ook on-Romeinse
aspekten aan deze letters. De O's
hebben een passerpunt in het
midden, een truc die van middel-
eeuwse inscripties bekend is.
Omdat de afkortingen op
verschillende wijzen kunnen
worden aangevuld, is de tekst voor
meerdere interpretatie vatbaar.
Dat laatste bleek niet uit te komen:
de grond was veel dieper ver-
vuild. Onder de gasfabriek trof
men een rivierbedding, die in de
Romeinse tijd intensief was ge-
bruikt.
Al snel werd duidelijk dat de
grond vol zat met Romeins mate-
riaal, ledere zichzelf respecterende
amateurarcfieoloog van Woerden
en omgeving kwam een kijkje
nemen. Ook Cees Beunder, een
amateurarclieoloog wiens grote
kennis van de Rijnstreek tussen
Alpfien en Woerden uit zijn vele
publicaties blijkt, bleef daarbij
niet achter. De zuidelijke put was
het minst vervuild: hierboven
had zich de kolenopslag van de
gasfabriek bevonden. Boven de
noordelijke put had het zuive-
ringshuis gestaan. De teerlucht
was hier bijna bedwelmend
zwaar.
De noordelijke oever van de
rivier was in de 2de eeuw na
Christus voorzien van een be-
schoeiing van elzenhout. Die ont-
dekking was geen nieuws: op an-
dere plaatsen in de binnenstad
waren al eerder sporen van een
Romeinse haven ontdekt, com-
pleet met twee schepen. Tijdens
het voortgaan van de machine
kwam het derde schip van Woer-
den aan het licht: een platbodem,
die zo'n 25 meter lang moet zijn
geweest. Voor de vondst van het
volgende schip werd de machine
op verzoek van Beunder een uur
stilgezet. Het vierde schip van
Woerden bleek een boomstam-
kano te zijn, verhoogd met een
ovemaads opgezette plank. Dit
schip was twaalf meter lang, 1.25
Nu bijna tien jaar geleden, in
1988, werd een begin gemaakt
met de grondsanering van de gas-
fabriek in Woerden. Aan weers-
zijden van de Oranjestraat werd
de grond van twee terreinen
verwijderd. Men verwachtte geen
archeologische vondsten. Het ge-
bied ligt op enige afstand van de
binnenstad, waar het castellum
vermoed wordt. Bovendien zou
men naar verwachting alleen de ver-
stoorde bovengrond verwijderen.
Het altaar.
Stadsmuseum
Woerden.
Foto: Nettie
114 Stoppelenburg
Nettie
Stoppelenburg
se pt emb e r/ok t obe r 1997
UTRECHT
-ocr page 117-
Hoe een kale plek in Woerden iets te maken
kan hebben met het zonnige Smyma
genoeg van zijn dwaasheden en
uitspattingen, dat ze de keizer en
zijn moeder vermoordden.
De akaarsieen kan op deze
manier keurig gedateerd worden:
tussen 218 en 222. Na de dood
van de keizer moet een altaar
voor de god Helagabalus een ge-
nante herinnering zijn geweest
aan een periode die men het liefst
zo snel mogelijk wilde vergeten.
De vermelding van Miner\'a kon
daar kennelijk niet tegenop wegen:
de altaarsteen werd in het water
gekiept. Grappig genoeg bleef het
altaar op die manier nu juist be-
houden. Er kwam geen boer langs,
die zijn erf wilde verharden; geen
priester, die stenen nodig had voor
zijn kerk; geen landeigenaar die
een muur om zijn terrein wilde
bouwen.
Het altaar is te zien in het
Gemeentemuseum van Woerden.
Zoals in de folder van het Romei-
nenjaar is aangekondigd, zal de
opstelling in het museum gewij-
zigd worden, maar dit zal waar-
schijnlijk in 1998 plaatsvinden.
De altaarsteen zal ook van deze
nieuwe opstelling deel uitmaken.
P.S.I.C.T.A.HA
AAP.
SOLl. HELAGA
BALO ET MINER
L. TERENTIVS
BASSVS S COH.
lil. BREVCOR
De meest gangbare lezing van de
complete Latijnse tekst is de vol-
gende (hoofdletters zijn overge-
nomen van de inscriptie, kleine
letters aangevuld):
Pro Salute Imperii Cohortis Totius
Auxilio Hanc Aram Aediculam-
que Posuit SOL Invicto HELA-
GABALO ET MINERvae Lucius
TERENTIUS BASSUS Signifer
COHortis III BREUCORum.
De vertaling luidt:
Tot heil van het rijk, met mede-
werking van de hele hulptroep,
heeft Luciius Terentius Bassus,
vaandeldrager van de derde hulp-
troep Breuci, dit altaar en zijn
onderkomen, gewijd aan Sol In-
victus Helagabalus en Minerva,
geplaatst.
Helagabalus (') is niet de
meest gebruikelijke godheid om
een altaar aan te wijden en dat is
nog voorzichtig uitgedrukt. Hij
was een van oorsprong Syrische
zonnegod die vereerd werd in
Smyma, in het huidige Turkije.
Niets meer dan een lokale god,
maar daar kwam tijdelijk veran-
dering in door een ondernemende
moeder. In 218 werd een jonge
priester van Helagabalus tot Ro-
meins keizer uitgeroepen omdat
zijn moeder verklaarde dat hij de
zoon en erfgenaam van keizer
Caracalla was. Hij regeerde onder
de naam Marcus Aurelius Antoni-
nus Heliogabalus en zijn regering
zou Louis Couperus zeventien
eeuwen later inspireren tot de
roman "Een berg van licht". Na
vier jaar hadden zijn soldaten zo
(1) Helagabalus is de Semitische vorm van
de naam die dus grappig genoeg op
het altaar is gebruikt, Heliogabalus is
de Latijnse vorm.
De Plek.
Foto: Nettie
Stoppelenburg
Het vierde schip
van Woerden.
Foto: Mart Scheer
115
september/oktober 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 118-
Vereniging
Oud-Utrecht
Concept-begroting
1998
In Ned. gulden
jaarrekening
Jaarrekening
Begroting
Begroting
BATEN
1995
1996
1997
1998
Contributies
89.281
89.851
90.000
89.000
Donaties/Subsidies
16.630
12.791
13.000
13.000
Advertenties
16.100
10.800
10.000
10.000
Verkopen
1.335
1.282
1.000
1.000
Fin. baten
5.803
6.773
6.000
6.000
jubileumgiften
Totaal Baten
25.000
129.149
121.497
120.000
144.000
LASTEN
Tijdschrift O-U
46.777
47.840
50.000
50.000
Jaarboek O-U
37.375
39.034
40 000
40.000
Activiteiten e.d.
3.161
3.665
5.000
5.000
Gem. Arch. Kron.
125
0
5.000
0
Prov. Arch. Kron.
1.595
3.000
7.500
Utr. Biografieën
1.910
1.200
2.500
2.500
O.-U.-prijs
3.633
2.500
2.500
3.000
Leerstoel Utr.-studies
1.242
3.751
5.000
5.000
Beheerskosten
11.063
11.440
12.000
15.000
Algemene kosten
4.369
4.592
5.000
5.000
Jubileum 1998
10.000
10.000
Totaal Lasten
(Reservering)
109.655
115.617
140.000
143.000
Resultaat
19.494
5.880
-20.000
1.000
Eigen Vermogen
96.073
101.953
Agenda
r<^///^
Historisch café
ledere 2e vrijdag van de maand,
vanaf 17.00 uur. Als inleiding een
korte lezing over een Utrechts
onderwerp.
Plaats: Weeshuis, Domplein
Foto:
Opgraving op het Domplein in 1933
de collectie van het Natuurkundig
Gezelschap (1779). Maar er is
meer te zien dan alleen maar na-
tuurkunde.
Op zaterdag 25 oktober as. is, in
overleg met het museum het vol-
gende programma opgesteld:
14.00 uur:
Ontvangst met koffie, thee en
cake. Er wordt een inleiding ver-
zorgd door de bijzonder hoogle-
raar Utrecht Studies Prof. Dr.
P.D. 't Hart.
15.00 uur:
Rondleiding door gidsen van het
Universiteitsmuseum.
Als er nog tijd overblijft kunt U
wandelen in de altijd boeiende
Oude Hortus waar een Ginkgo
Qapanse Notenboom) staat, naar
alle waarschijnlijkheid geplant in
1775 en waar men de Regius
(kruiden)tuin heeft aangelegd vol-
gens oude richtlijnen.
Om, in verband met het aantal
gidsen, inzicht te krijgen in het
aantal bezoekers, wordt U vrien-
delijk verzocht zich voor zaterdag
11 oktober op te geven tussen
18.00 en 19.00 uur bij:
J.H. de Wit, Pekingdreef 76,
3564 JR Utrecht,
tel. 030-2 6172 74.
De kosten bedragen f 8,50 per
bezoeker, bij het tonen van een
Museumjaarkaart wordt f 3,50 in
mindering gebracht. Deze kosten
worden voldaan in het museum.
De activiteitencommissie hoopt U
op zaterdag 25 oktober te kunnen
begroeten.
Najaarsledenvergadering
Zie de aankondiging elders in dit
blad.
De Utrecht Agenda 1998
De Utrecht agenda is inmiddels
een begrip geworden. Naast een
agenda is de Utrecht Agenda ook
een waardevol fotoboek, dat ook
na 1998 waarde heeft. De Agenda
van 1998 staat in het teken van
de sport. De foto's komen uit de
collectie van het Utrechts Archief.
De agenda (a fl. 29,90) zal in de boekhan-
del verkrijgbaar zijn of is te bestellen bij:
Uitgeverij Prestige, Doelenstraat 46,3512
XJ Utrecht.
Lezing, tentoonstelling en glas.
De betekenis en de invloed die de
Romeinen gehad hebben op ons
land zijn nog altijd aanwijsbaar.
Zo stonden hun wetten model
voor onze wetgeving, de stad
Utrecht dankt haar bestaan en
haar naam aan hun verblijf m onze
streken en woorden als museum,
provincie, Domkerk en munt zijn
rechtstreekse afleidingen uit het
Latijn.
In hel kader van het nu lo-
pende Romeinenjaar is er in Het
Nederlands Muntmuseum een
tentoonsteUing gaande over geld
uit de Romeinse tijd, dat bij ver-
schillende gelegenheden, soms
per toeval, is gevonden in de
provincie Utrecht. Zo is er de be-
roemde schat van het Domplein,
toevallig gevonden bij opgra\in-
gen in 1933 en zijn er tekeningen
van de munten die de 16e eeuwse
advocaat Aenout van Buchell in
Vechten en De Meem van de lo-
kale bevolking opkocht. Bijzon-
dere aandacht krijgen de recente
vondsten die gedaan werden op
het Pieterskerkhof.
Over deze en andere zaken
organiseert Het Nederlands Munt-
museum, in samenwerking met
de Vereniging Oud Utrecht, een
lezing op \Tijdag 31 oktober. Hier
zullen de inleiders drs. J. Ter
Brugge, provinciaal archeoloog,
drs. H. De Groot, stadsarcheoloog
en dr. J. van der Vin, conservator
Antieke Munten van het Konin-
klijk Penningkabinet in Leiden,
elk een korte (15 min.) inleiding
houden over het onderwerp
Romeinse muntvondsten in de pro-
vincie Utrecht, zoals ook de titel
van de tentoonstelling luidt. Deze
kan ook na de lezing worden
bezocht en de middag zal besloten
worden met een (goed) glas voor
een aangenaam samenzijn.
De aanvang is 14.00 uur, af-
sluiting om 17.00 uur, plaats Het
Nederlands Muntmuseum, Leidse-
weg 90, Utrecht,
Vanwege het beperkte aantal
plaatsen is opgave vooraf zeer
gewenst op nr. 030-2910478
(museum, Mw.Heppenhuis). De
middag is toegankelijk voor leden
en niet-leden.
"Kennismaking" met het Uni-
\ersiteitsmuseum
II oktober 1996, ongeveer een
jaar geleden, was een belangrijke
dag in het bestaan van het Uni-
versiteitsmuseum. Toen werd het
gebouw betrokken in het muse-
umkwartier, adres Lange Nieuw-
straat 106 te Utrecht.
Het is een historische locatie;
vroeger waren hier het Botanisch
Laboratorium en de Hortus Bota-
nicus gevestigd. Het is de moeite
waard, vond de activiteitencom-
missie van Oud-Utrecht en het
Historisch Platform, om een
"kennismaking" met het museum
te organiseren, een museum
waarvan de stichting plaats vond
in 1928 en dat voortbouwde op
116
september/oktober 19 9 7
OUD
UTRECHT
UTRECHT
OUD
september/oktoheT 199 7
-ocr page 119-
Muus &
IJzerman
makelaardij
heeft hart voor
'Oud-Utrecht'
Aan- en verkoophegeleiding
Taxaties
Hypotheken
Verzekeringen
Ttaditie, tijdschrift
over tradities en
trends
Je eet van een bord, je
begroet iemand door je
rechterhand uit te steken, je
viert je verjaardag. Zo doet
iedereen het en niemand
denkt er over na. Het lijkt wel
alsof het nooit anders is
geweest. Het zijn tradities die
van ouders op kinderen over gaan. Er zijn ook
gebruiken die pas kort bestaan. Bijvoorbeeld de
gewoonte om iemand te feliciteren via een ad-
vertentie in de krant. Een paar mensen beginnen er
mee, het wordt een modeverschijnsel, een trend.
Over al dit soort oude en nieuwe gebruiken en
gewoonten is te lezen in het tijdschrift: Traditie,
tijdschrift over tradities en trends.
Het laat op een
heldere en levendige manier zien hoe achter de
gewoonste dingen vaak een fascinerende wereld
schuil gaat.
Traditie, tijdschrift over tradities en trends is een
toegankelijk geschreven tijdschrift dat vier keer per
jaar verschijnt. Het is rijk geïllustreerd in full-color en
wordt uitgegeven door het Nederlands Centrum voor
Volkscultuur. Een jaarabonnement kost ƒ 30,- of Bfrs
600.
Vraag een proefnummer aan bij het Nederlands
Centrum voor Volkscultuur, Lucasbolwerk 11,
3512 EH Utrecht (00-31-(0)30-2319997)
NVM
JHNluus & IJzerman
Telefoon 030-234 00 08, Fax 0}0-2}2ig 70
Plompetorengracht 18,3512 CD Utrecht
Maandblad en Jaarboek
Het Maandblad Oud-Utrecht geeft volop informatie
over de gescfiiedenis en het heden van stad en
provincie. Het is met zijn artikelen, boekbesprekingen
en 'verenigingsnieuws' onmisbaar
Het Jaarboek Oud-Utrecht is bekend om zijn boeiende
wetenschappelijke bijdragen en om de Kroniek: een
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen uit het
voorbije jaar.
Wie hart heeft voor Utrecht is lid van Oud-Utrecht.
ONDERHOUD
VERBOUW
NIEUWBOUW
RESTAURATIE
ONDERHOUDSSERVICE
24 UUR PER DAG
van Zoelen bv
aannemersbedrijf
Kantoor:
Nevadadreef 58
3565 CC Utrecht
tel: 030-2623866/2626800
fax: 030-2623274
-ocr page 120-
Hierbij geef ik mij op als lid van de Vereniging Oud-Utrecht
naam
IF[|
03 CD < < <
llll
adres
postcode
woonplaats
geboojtedaturri^
a.u.b. aankruisen wat u kiest:
L met onmiddellijke ingang (u betaalt dan contributie over het lopende kalender-
jaar en ontvangt dan alle publikaties die dit jaar zijn verschenen)
D met ingang van het volgende jaar
KERSBERGEN
INSTALLATIETECHNIEKEN B.V.
UTRECHT
Activiteiten o.a. op het gebied van:
•  Elektra
•  Klimaat
•  Sanitair
•  Beveiliging
Kaap de Goede Hooplaan 7, 3526 AR UTRECHT
Tel. 030-288 24 64 Fax 030-288 57 33
J.P. de Rijk
Voor degelijk
vakkundig onderhoud
aan huis en tuin
J.P. de Rijk
G.v.Walenborchstraat 18
3515 BT UTRECHT
Tel. 030-2718901
A
Voor een gedegen advies in bedrijfsmatig onroerend goed.
verhuur-verkoop-taxaties-beleggingen-begeleiding
projeictontwilclieling en herhuisvesting
Maliebaan 39a 3581 CC Utrecht 030-2 334 336
MAUFORT
'MAKELAARS
J&BConseilB.V.
Rika Hopperlaan 17, 3584 GM Utrecht
Tel. 030 - 254 32 12, Fax 030 - 254 32 11
FINANCIEEL - ECONOMISCH ADVIESBUREAU
o.m. restauratiefinancieringen en hypotheken
-ocr page 121-
oud-utrecht
hier
postzegel
plakken
Vereniging Oud-Utrecht
Pr. Hendriklaan 76
3584 ER Utrecht
Oud-Utrecht
'Vereniging tot beoefening en verspreiding
van de l<ennis der geschiedenis van stad
en provincie Utrecht' opgericht in 1923
EXCLUSIEVE
KLEDING
EN MODES
MAATKLEDING
0UDEGRACHT118
UTRECHT
TEL. 030-231 01 74
MJ KONINKLIJKE BESCHIKKING
HOFLEVERANCIER
TAILORSSINCE1850
ER IS EEN BAN
WAAR OUDE WAARDE
NOG IN ERE
WORDEN GEHOUDEN.
END
Crediet en Effecten Bank
Herculesplein 5, Utrecht
-ocr page 122-
M ioP:Tjc>cf 1303
Utrecht
7 o i' j a Cl r ^ « n ^ nu m nt c i' 6
Foto uit 1931 of 1932 van de Utrechtse
bedevaartprocessie in Kevelaer
(Utrecht, Museum Catharijneconvent)
Op bedexaart naar Kevelaer aan het begin van de 19de eeuw
De broederschap van Achterveld, Soest en Laren
"t Was schitterendV'
De opvoering van ccn toneelstuk over de Romeinen
"Brahms was de held van de avond"
Een korte historie over Utrecht als Brahmsstad
-ocr page 123-
voor
Utrecht-boeken
stad en provincie
Broese Keniink 1
Boekverkopers /
au lic Stadluiisbrug • Utreclu • tfl. I)3n - 233 52 (1(
GREEP Schilders bv
•  Restauratiewerken
•  Onderhoud
Maarssenbroeksedijk 15A
3606 AG Maarssen
Tel. 030-241 31 15
j u n
t R 1 Ë N
5 BOUW
•    Restauratiewerken
•    Nieuwbouw
•    Onderhoud
Aannemingsbedrijf
H.J. Jurriëns B.V.
Sophialaan 1
Postbus 8110
3503 RC Utrecht
Tel.: 030-2412 912
Fax: 030- 2413 934
Daatselaar & Godhelp
Antiquairs - Beëdigd Taxateur
Lid. VHOK/CINOA/VNAG/NVK
l.iil \'c(l. AiitHjiuiirs (iciiixHschap
lltrtcht
Korte Jansstraat 17-19. 3512 GM Utrecht
Tel. 030-2318266, Fax 030-2316474
Amsterdam
Rokin 46. 1012 KV Amsterdam
Tel. 020-6208100
l^ireii
Torenlaan 5, 1251 HF. [.aren
Tel. 035-53S1454
Bouw Belegging
Restauratie Recreatie
Bemiddeling
Wij drukken
ook
uw kosten
BEL ONS VOOR EEN OFFERTE
VOOR HET MOOISTE DRUKWERK
i^
BOUW&VASTGCSD
CASPARIE UTRECHT
ONDERDEEL VAN ROTO SMEETS DE SOER
IIIÜOON 030-?8';?8?'/'
LAAN VAN VOLLENHOVE 3225 3706 AR ZEIST
POSTBUS 143 3700 AC ZEIST
TELEFOON 030-6956644
-ocr page 124-
R?3.\o(^ -.'^^ :)cA i<^o^
f^^.-^
Colofon
Oud-Utrecht
Tweemaandelijks tijdschrift
70e jaargang nr. 6
november/december 1997
ISSN 1380^7137
Oud-Ulrecht is een uitgave van de
Vereniging Oud-Utrecht, vereniging
tot beoefening en tot verspreiding van
de kennis der geschiedenis van stad
en prosdncie Utrecht.
Voorzitter: j.W. Lemaier
Secretariaat: Mw, J.C.M, Pennings,
p/a Alexander Numankade 201,
3572 KW Utrecht.
Penningmeester: P. Kroes
Ukunt zich opgeven als Hd van de vereni-
ffng Oud-Utrecht door te schrijven naar:
Oud-Utrecht,
Pr. Hendriklaan 76,
3584 ER Utrecht.
De contributie bedraagt / 54,= per
jaar (26-ƒ 30,=; 65-1- ƒ 44,= per jaar).
Contributie- en ledenadministratie:
P. Kroes.
Betaling contnbutie op giro 575520.
Redactie: M. Dolfin, B. \'an den Ho\'cn
van Genderen, J.Leguyt,
M.C. van Oudheusden, P. Rhoen,
B. \'an Santen, M. \'an de Vrugt,
en A. van der Zeijden.
Redaetieadres:
Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht,
Vormgeving: De Vormers, Utrecht
Drufe.- Casparie Utrecht
Oud-Utrechi Tweemaandelijiis tijdschnfl
verschijnt zes maal per jaar.
Deadline agenda volgende nummer:
20 december 1997. verschijningsdatuin
2 februari 1998,
Uw bijdragen kunt u toesturen aan de
redactie, Alexander Numankade 199,
3572 KW Utrecht, op 5 '/4of3 '/2
inch floppy (WordPerfect, versies 4.2,
5.0 of 5.1).
Aanbevolen oni\'ang tussen de 2000
en 4000 woorden, waarbij het aantal
noten zo beperkt mogelijk gehouden
moet worden. Het gebruik van tussen-
kopjes wordt aangeraden; illustratie-
suggesties zijn zeer welkom.
Van de redactie
Volgend jaar is het 75 jaar geleden dat de Vereniging Oud-Utrecht werd opgericht.
U heeft ongetwijfeld hier en daar al geluiden over dit feestelijke lustrum gehoord. In dit nummer in
ieder geval een eerste aankondi^ng van de tot nu toe geplande aktiviteiten die volgend jaar aan ons
voorbij gaan trekken. Noteert u de data al vast in uw agenda!
Vanaf het eerste nummer in 1998 wordt u regelmatig en uitgebreid op de hoogte gehouden van alle
lustrum aktiviteiten.
Maar eerst nog uw aandacht voor dit nummer met opnieuw een diversiteit aan artikelen. De redactie
verheugt zich nog steeds in het aantal auteurs dat ons telkens weer zonder enige moeite weet te vinden.
Zij maken voor een groot deel het blad. Onze dank daarvoor en we zien uit naar uw inzendingl
Inhoud
Op bedevaart naar Kevelaer aan het begin van de 19de eeuw
De broederschap van Achterveld, Soest en Laren
Mare Wingens
De plek Het Tinus de Witplantsoen te Breukelen
H.J. van Es
Agenda
Romeinen "t Was schitterend!"
De opvoering van een toneelstuk over de Romeinen                      "^
Bettina van Santen
"Brahms was de held van de avond"
Een korte historie over Utrecht als Brahmsstad
Jean-Paul Meijer
Utrechtse portretten in miniatuur
Over nut en nadeel van de Kurzbiographie
Albe 11 van der Zeijden
124
129
130
131
134
123
139
november/december 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 125-
Op hede\aart naar Kevelaer aan het begin van de 19de eeuw:
De broederschap van
Achterveld, Soest en Laren
Van 11 oktober 1997 toten met 11 januari 1998 is in Museum Het Catharijne-
convent te Utrecht de tentoonstelling 'Bedevaarten in Nederland' te zien\
Een belangrijk deel van deze tentoonstelling is gewijd aan het Duitse Maria-
oord Kevelaer, dat op slechts enkele kilometers afstand van de Nederlandse
grens ligt ter hoogte van het Noord-Limburgse Bergen aan de Maas. Hoewel
Kevelaer geen Nederlandse plaats is en er strikt genomen dus geen 'bedevaarten
in Nederland' naar worden ondernomen, is deze plaats sinds de 17de
eeuw het Nederlandse bedevaartsoord bij uitstek geweest^.
in 1721 en Amersfoort in 1750.
Deze bedevaartorganisalies hadden
een regionale functie: er gingen
niet alleen stedelingen mee naar
Kevelaer, maar ook inwoners
uit de dorpen in de omgeving.
De deelnemende plaatsen waren
in het broederschapsbestuur
vertegenwoordigd door broeder-
meesters die lokaal de leden
inschreven en de contributies
inden.
De Kevelaergenootschappen be-
schouwden zichzelf als kerkelijke
broederschappen, maar de meeste
waren dat in strikte zin niet. Het
ontbrak hen namelijk aan een
kerkelijke goedkeuring en zij
stonden niet onder leiding van
een geestelijke. De broederschappen
werden bestuurd door leken uit
de stedelijke middenstand. Onder
normale omstandigheden zou de
katholieke kerkelijke overheid
zich tegen deze gang van zaken
hebben verzet en hebben getracht
de broederschappen aan zich te
onderwerpen. In de I8de-eeuwse
Nederlandse Republiek ontbrak
een katholieke kerkelijke leiding
echter, evenals een kerkelijke
organisatiestructuur, aangezien de
katholieke kerk er semi-illegaal
was. De broederschappen hielden
zich bovendien bezig met een
onwettige activiteit: de bedevaart.
Plaatselijke geestelijken wilden
hiervoor niet graag de verant-
woordelijkheid dragen. Zij waren
namelijk bang dat de - calvinisti-
sche - wereldlijke overheid hierin
een aanleiding zou kunnen zien
om hen hun pastorale arbeid te
ontzeggen.
Toen de verschillende godsdiensten
in Nederland in 1795 wettelijk
gelijk werden gesteld, brak er een
van het Mariabeeld dat in Luxem-
burg werd vereerd. Zij wist het
prentje te verkrijgen en liet het
aan de kapelwand bevestigen.
Het kleine kapelletje trok onmid-
dellijk bedevaartgangers. Al snel
deden zich dankzij Onze Lieve
Vrouw van Kevelaer vele wonderen
voor, vooral genezingen. Het bisdom
Roermond, waartoe Kevelaer ker-
kelijk behoorde, stimuleerde de
nieuwe bedevaartplaats. Binnen
enkele jaren stond het kapelletje
niet meer temidden van akkers
en velden, maar op een plein met
een bedevaartkerk en een kloos-
ter voor de religieuze congregatie
die de verering in goede banen
moest leiden en propageren.
Het propagandamateriaal, in de
vorm van prentjes en mirakel-
boekjes, bereikte ook de Neder-
landse katholieken. Aanvankelijk
trokken zij individueel of in
kleine groepjes naar Kevelaer,
maar omstreeks 1700 gingen
zij zich ook organiseren. In de
grotere Nederlandse steden werden
broederschappen opgericht die
eens per jaar een bedevaart naar
Kevelaer ondernamen'. De eerste
van deze broederschappen ontstond
in 1715 in Amsterdam. In het gewest
Utrecht volgden de stad Utrecht
Aan het einde van de 16de
eeuw kreeg het calvinisme de
overhand in het gebied dat al
snel de Republiek der Verenigde
Nederlanden ging heten. Openbare
uitingen van het katholieke geloof
werden hier verboden, wat onder
meer betekende dat Nederlandse
katholieken niet meer in eigen
land op bedevaart mochten gaan.
Hoewel sommige heilige plaatsen,
zoals het Mariaoord Heiloo in de
buurt van Alkmaar, bedevaart-
gangers bleven trekken, was een
legale, openlijke en uitbundige
tocht met bijbehorende ceremo-
nieën niet langer mogelijk. In het
katholieke buitenland kon dit
uiteraard nog wel. Daarom weken
veel Nederlandse pelgrims uit naar
heilige plaatsen over de grens. Zij
gingen vooral naar Kevelaer.
Kevelaer ontwikkelde zich tot
bedevaartplaats nadat een mars-
kramer daar in 1642 even buiten
het dorp een veldkapelletje had
opgericht. De bouw van het
kapelletje zou hem zijn opgedragen
door de moeder Gods, Maria.
Ook de vrouw van de marskramer
kreeg een teken uit de hemel.
In een visioen zag zij een klein
devotieprentje in het kapelletje
hangen met daarop een afbeelding
124
Uarc Wingens
november/december 1997
UTRECHT
-ocr page 126-
nieuwe tijd aan voor de katholieke
kerk én de Kevelaerbroederschap-
pen. De katholieke kerk begon
met de opbouw van een kerkelijke
organisatie die in 1853 resulteerde
in het herstel van de bisschoppelijke
hiërarchie. Maar al voor het zover
was begonnen geestelijken hier
en daar hun greep op de katholieke
gelovigen te versterken, de Keve-
laerbroederschappen inbegrepen.
Een van de eerste broederschappen
die daarmee te maken kreeg was
de broederschap van Amersfoort.
Deze broederschap organiseerde
de bedevaart naar Kevelaer voor
katholieken in het noorden van
het gewest Utrecht, het aangren-
zende Gelderse gebied en het
Gooi in het westen. Drie van de
deelnemende plaatsen waren het
Utrechtse Achterveld en Soest en
het Gooise dorp Laren.
In het Utrechtse gemeentearchief
bevindt zich in het archief van de
Utrechtse Kevelaerbroederschap
een stuk met de titel 'Reglement
betreffende de Broederschap van
Achterveld, Soest en Laren tot Eer
van Jezus onzer Heiland en van
zijne gebenedijde Moeder Maagd
Maria, opnieuw begonnen in
1803'.'' Het reglement is ^schreven
door de 'Processie Pater', een
franciscaan met de naam Timot-
heus Luitz die de bedevaart bege-
leidde. De ondertekenaars zijn
pastoor Hundertmark van Ach-
terveld als 'Preces' (praeses, hoofd)
van de broederschap en zijn zes
onderhorige broedermeesters.
Uit het bovenstaande mogen we
afleiden dat de Achterveldse
pastoor er in 1803 in is geslaagd
de door leken geleide Amersfoortse
broederschap te splijten door
de broedermeesiers van de drie
betreffende plaatsen onder zijn
gezag te stellen. Gaandeweg zou
alle Nederlandse Kevelaerbroeder-
schappen iets dergelijks overkomen.
Aan het einde van de 19de eeuw
stonden zij allemaal onder kerke-
lijk toezicht en hadden zij hun
regionale functie meestal verloren
omdat lokale geestelijken hun
parochianen liever in een parochiale
Kevelaerbroederschap onder-
moeilijk ter been waren.                         Schilderij
Het reglement geeft de meest (ca. 1820) op linnen
uitvoerige lijst die bekend is van metborduunverlc
wat later 'broederschapsstatuten' en applicaties. Het
zouden worden genoemd. Het is schilderij toont de
bovendien een van de oudste; de Kevelaerse Kapel-
meeste Kevelaerbroederschappen lenplatzmetiinli.i
kregen pas vanaf het midden van het Priesterhaus
de eeuw statuten van de kerkelijke en rechts de bede-
overheid. Tot die tijd deden vaartliapellen met
zij het meestal zonder regels. Het daar linl(s voor
meest unieke aan dit document enkele kramen in
is echter dat het op de bladzijden een halve kring.
vier tot en met zestien een uit- Het schilderij bevat
gebreide beschrijving bevat van een uurwerk en
de reisroute en de religieuze een muziekdoosje.
plechtigheden en rituelen die Het behoorde ooit
onderweg en in Kevelaer werden aandeAmster-
uitgevoerd. De schaarse reis- damse Kevelaer-
programma's die in de 18de en broederschap.
19de eeuw werden afgedrukt in (Langedijk,
broederschapsboekjes met gezangen Parochie St. Jan
en gebeden voor onderweg, zijn de Doper)
meestal niet meer dan enkele
regels lang'. Het reglement van de
broederschap van Achterveld,
Soest en Laren is het enige bekende
document dat een vrijwel volledig
inzicht geeft in het verloop van
een georganiseerde reis naar
Kevelaer voor de komst van de
trein in de jaren zestig van de
19de eeuw. Alleen over de over-
nachtingsplaatsen leert het ons
helaas niets.
Het reglement is geschreven in
1803, in een tijd waarin de
Nederlandse katholieken nog
gebracht zagen.
Het document is maar liefst 31
bladzijden lang. De tweede helft
geeft vanaf pagina 17 een uitvoerig
overzicht van de taken, rechten
en plichten van het hoofd van
de processie, op dat moment de
pastoor van Achterveld, van de
'processiepater', de geestelijke die
de bedevaart naar Kevelaer
begeleidde; van de zes 'Processie
meesters' (twee uit elke plaats)
die de broederschap met de
praeses bestuurden en van de
overige leden van de broeder-
schap. Al deze regels hadden tot
doel de bedevaart zo ordelijk,
gedisciplineerd en 'stichtig en
zedig' mogelijk te laten verlopen.
De deelnemers mochten bijvoor-
beeld niet roken, dienden zich van
'ijdele gesprekken' te onthouden
en waren te allen tijde gehoor-
zaamheid verschuldigd aan hun
meerderen - dat wil zeggen aan
de processiepater en de processie-
meesters.
De laatste pagma's (29-31) geven
de 'Orde van de Wagens, en overige
Rijtuigen bij de Processie'. Uit
dit onderdeel blijkt dat er een
'pakwagen' meeging waarop de
processieattributen (vaandels,
processiestaven, een Mariabeeld,
liturgische kleding) werden
vervoerd. Daarnaast was er een
'Provisiewagen' en reden er enkele
rijtuigen mee voor pelgrims die
125
november/december 199 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 127-
Op bedevaart naar Kevelaer aan het begin van de 19de eeuw:
De broederschap van Achterveld, Soest en Laren
te stellen. Tot op de dag van
vandaag vertonen Nederlandse
Kevelaerprocessies zich alleen
buiten Nederlands grondgebied.
De 'Orde der Processie' begint als
volgt; 'De pelgrims gaan 's jaarlijks
den 15 Augustus, zijnde de
Hemelvaartdag van Maria, de moeder
van onzen gezegenden Heiland
op Reis, en Verzamelen zich, zoo
veel het doenlijk is, 's morgens
vroeg te Achterveld in de Kerk,
uit welke Kerk, naar geëindigde
dienst en Korte toespraak aan de
Duiven kende in de 17de en 18de
eeuw, evenals het gehele land van
Kleef, godsdienstvrijheid, waardoor
de katholieken er hun geloof in alle
openheid konden belijden. Voor de
Amersfoortse bedevaartgangers
betekende dit in de 18de eeuw
dat zij in Duiven voor het eerst
openlijk een processie konden
formeren. In 1803 deed de Ach-
terveldse afscheiding hen dit na,
onder leiding van de processie-
pater die het gezelschap bij de
grens opwachtte.
Deze geestelijke, die tevens de
auteur is van het reglement, was
een franciscaan uil het klooster te
Elten in het land van Kleef Ook
de Amersfoortse bedevaart werd
vanaf het midden van de 18de
eeuw door EItense paters naar
Kevelaer begeleid. Andere Keve-
laerbroederschappen maakten
eveneens gebruik van de diensten
van ordegeestelijken uit buiten-
landse kloosters in de nabijheid
van de grens. Omdat deze paters
niet in de Nederlandse Republiek
werkzaam waren en de pelgrims
slechts buiten 's lands begeleid-
den, hadden zij geen repercussies
te duchten van de kant van de
Nederlandse overheid. De gods-
dienstvrijheid bracht in de 19de
eeuw met zich mee dat steeds
meer Nederlandse geestelijken
de Kevelaerbedevaarten gingen
begeleiden - van het vertrek tot
de thuiskomst. In 1803 werd
door de Achterveldse broeder-
schap echter nog niet van het
18de-eeuwse gebruik afgeweken.
De EItense processiepater, Timo-
theus Luilz, zal voordien ook met
Amersfoortse bedevaarten zijn
meegereisd. Als auteur van het
reglement dat vanwege de eerste
Achterveldse bedevaart werd
opgesteld, moet hij namelijk
kennis over de gang van zaken
tijdens de reis hebben gebruikt
die hij bij eerdere tochten had
opgedaan. Onder leidingvan deze
maar net begonnen waren met
het aftasten van de grenzen van
hun herwonnen vrijheid in hun
overwegend protestantse vader-
land. Van katholieke emancipatie
was nog nauwelijks sprake. De
'Orde der Processie' lijkt zich dan
ook, afgezien van de krachtige
kerkelijke disciplinering die iedere
vorm van plezier op afstand
trachtte te houden, in grote lijnen
op dezelfde manier te hebben
voltrokken als in de voorgaande
eeuw gebruikelijk was. Dit bete-
kende in de eerste plaats dat er
op Nederlandse bodem volstrekt
niet van een processie sprake
was, ook al werd de reis van begin
tot einde zo genoemd. Het verbod
op bedevaarten voor de gelijkstelling
van het katholicisme met gods-
diensten in 1795, had tot gevolg
dat broederschapsbedevaarten altijd
als anonieme reisgezelschappen
naar de Nederlandse grens trokken.
Pas na het overschrijden van de
grens, op katholiek grondgebied,
stelde de bedevaartgroep zich
in processievorm op en kwamen
de vaandels, processiestaven en
dergelijke te voorschijn. Dan pas
durfde men luidop te bidden en
te zingen.
Ondanks hun nieuw verworven
vrijheid weken de Achterveldse,
Soestse en Larense Kevelaergangers
hier volgens het reglement van
1803 nog steeds niet van af Ken-
nelijk waren zij nog altijd bang
om aanstoot te geven bij het
doortrekken \'an het overwegend
protestantse Oost-Nederlandse
gebied. Uiteindelijk zou hierm
ook geen verandering komen.
126 De afwijzende houding van het
protestantse deel van de Neder-
landse bevolking ten aanzien van
de (bedtvaart-)processies die het
wel aandurfden openlijk op
Nederlands grondgebied te
trekken, deden de landelijke
overheid al snel besluiten om
opnieuw een processieverbod in
Devotieprentje
van 01.
l/rouw
van Kevelaer.
Kopergravure
door Charles Neel
te Antwerpen,
begin 18de eeuw.
(Utrecht Museum
Catharijneconvent)
pelgrims, zoo het den Preses
|de pastoor] behaagt, en naar
Sacramenteele Zegening de pro-
cessie Vertrekt en op Reis gaat
[...]'. Deelnemers die niet bij de
inleidende mis aanwezig konden
zijn, mochten zich later, te Arnhem
of Westervoort, aansluiten.
De pelgrims van Achterveld, Laren
en Soest liepen de route die zij
ook al hadden gevolgd toen zij
nog deel uitmaakten van het
Amersioortse broederschapsgezel-
schap. Deze route werd nog
geheel bepaald door de territoriale
politiek-religieuze situatie van
voor 1795. Via Arnhem liepen de
pelgrims naar Duiven, een plaats-
je dat tot de vaststelling van de
nieuwe Nederlandse staatsgrens in
1815 een Kleefse enclave vormde,
omringd door Gelders gebied.
novcmherldccemhe
UTRECHT
-ocr page 128-
's Avonds om negen uur verza-
melden de pelgrims zich opnieuw
bij de grote kapel 'alwaar de
processie Pater in persoon met
zijne processie meesters, en wel
met hunne Staven [de stokken
met zilveren bekroningen die zij
droegen als tekenen van hun
waardigheid] in de hand moeten
tegenwoordig zijn. Men trekt
driemaal onder het gezang: Maria
wij vallen U te voeten [...] rond-
om de groote Kapel en de 3e keer
trekt men tot voor de kleine
[waarin het miraculeuze prentje
hing], men begint aldaar de Alge-
meene gebeden, dat is: men bidt
daar knielende voor het beeld het
[aan-]bevelings Gebed: O! Aller-
zuiversteJonkvrouwe Maria! [...]'.
De ommegang rondom het plein
met de kapellen - de heilige kern
van Kevelaer - was een gangbaar
processieritueel waarmee de deel-
nemers als het ware trachtten om
de aanwezige heilige kracht in te
kapselen en zich er een stukje
van toe te eigenen. Meestal vond
deze ommegang drie maal achter-
een plaats; het getal drie werd
namelijk beschouwd als een
heilig getal en maakte het ritueel
dus extra effectief
18 augustus werd er rustdag
gehouden in Kevelaer, wat niet wil
zeggen dat er geen devotionele
activiteiten plaatsvonden: om vier
uur 's ochtends begon de proces-
siepater alweer met het horen van
de biecht. Om negen uur had de
plechtigste mis van de reis plaats,
'welke dienst voor de geheele
Processie aan God wordt opge-
dragen, wordende hier bijzonder
de stichting en het authoritatief
gedrag van de processie Meesters
speciaal vereischt; zij komen dan
op bestemden tijd met hunnen
Processie Pater Gravi Modo
[plechtig], met de broedermeesters 127
Staf in de regterhand in de
Sacristij [...[, zij gaan de offerende
[celebrerende] Priester vooruit,
tot voor het hooge Altaar, alwaar
zij gedurende den dienst met
hunne Staven in de regterhand
authoritatief man tegen man
blijven staan of knielen.' Na de
foto uit 1931 of
1932 van de
Utrechtse bede-
vaartprocessie in
Kevelaer. (Utrecht,
Museum Catharij-
neconvenfj
franciscaan trok de processie
vervolgens op naar de kerk van
Duiven, 'onder het gezang 'Komt
Pelgrims, komt volgt mij naar",
een van de oudste Kevelaerliede-
ren, geschreven omstreeks 1645
door de jezuïet Adriaen Poirters."
In de Duivense kerk ontvingen de
pelgrims de benedictie (zegening
door de parochiegeestelijke) met
het heilig sacrament (het lichaam
van Christus in de vorm van een
hostie en gevat in een monstrans).
Na vijf onzevaders en vijf wees-
gegroeten vertelde de processie-
pater 'wanneer den volgenden
morgen de dienst is eer men
vertrekken wil'. Vervolgens moch-
ten de bedevaartgangers hun
slaapplaats gaan opzoeken.
De volgende dag, 16 augustus,
vertrok het gezelschap om vijf
uur 's ochtends, na de mis,
richting het eveneens Kleefse
Zevenaar. Onderwijl zong en bad
men afwisselend een 'Litanie van
de Moeder Gods', en een 'Rozen-
kransvan 15 tientjes' (vijftien maal
tien weesgegroeten, afgewisseld
met een onzevader). Om het bidden
en zingen eenstemmig te laten
verlopen en om te voorkomen
dat de vaart eruit raakte of mensen
afhaakten, waren er voorzangers
en -bidders aangesteld. Onder het
zingen van 'Wij groeten U, o zuivere
Maagd!', trok het gezelschap
vervolgens weer in processiefor-
matie de Zevenaarse kerk binnen,
waar hetzelfde ritueel plaatsvond
als eerder te Duiven. 'Een weinig
buiten Zevenaar [werd] een Vierde
Uur gepleisterd', waarna men
doorliep naar Elten, 'alwaar het
Vaandel wordt opgestoken, en jde
processie] stichtig in orde gerang-
schikt, onder het gezang van de
Litanie van de moeder Gods'.
Omstreeks het middaguur trok
men de kerk van het franciscaner
klooster binnen, waar een mis
werd opgedragen ten behoeve
van de overleden broederschaps-
leden, voorafgegaan door het
voorlezen van hun namen en
gebeden voor hun zieleheil. Tijdens
de preek collecteerden de proces-
siemeesters voor de kaars die in
Kevelaer aan Onze Lieve Vrouw
zou worden geofferd. Om drie
uur 's middags vertrokken de
pelgrims uit Elten, om ter hoogte
van 'Griethuizen' (Griethausen)
het veer over de Rijn te nemen.
Vervolgens trok men via Griet-
hausen naar Kleef. In beide plaatsen
werd wederom processiegewijs de
kerk aangedaan om de benedictie
te ontvangen.
Op 17 augustus vertrokken de
bedevaartgangers om vijf uur 's
ochtends uit Kleef, om via Goch
en Weeze naar Kevelaer te lopen.
Ook in deze plaatsen trok de
processie de kerk binnen. In de
loop van de middag kwam het
gezelschap te Kevelaer aan: '[...]
men strekt het Vaan, en men
trekt dan met de kaarsen, die
men offeren wil, solemneel een-
maal rond, om de groote Kapel
[de bedevaartkerk, tegenwoordig
'Kaarsenkapel' geheten]: ingetrok-
ken zijnde wordt de benedictie
gegeven'. De rest van de middag
was er gelegenheid tot biechten.
n ov e mb e r / de cemb e r 1997
UTRECHT
-ocr page 129-
Op bedevaart naar Kevelaer aan het begin \an de 19de eeuw:
De broederschap van Achterveld, Soest en Laren
mis in de grote kapel volgde
er icn preek in de Kevelaerse
parochiekerk, 's Middags konden
nieuwe leden zich in de broeder-
schap inschrijven en had er een lol
|de aanbidding van het lichaam
van Christus, aanwezig in de
getoonde hostie] plaats. In de
namiddag \'ergaderde hel broeder-
schapsbestuur met de processie-
pater in diens logement, waarna
om zes uur een processie begon
waarin de deelnemers brandende
kaarsen droegen: de kaarsenpro-
cessie. Na enkele malen 'met Vaan
en Kruis in ornato pleno [in \ol
ornaat] ■ rondom de kleine en
grote kapel en de parochiekerk te
zijn heengetrokken, hield men bij
het 'Kevelaarsche Kaïis' in de
nabijheid van de parochiekerk
'intentie, voor die geenen, die om
bijzondere omstandigheden een
algemeen gebed van de pelgrims
verzocht hebben". Op dit bidden
om voorspraak voor het welzijn
van thuisblijvers volgde een rozen-
kransgebed 'voor de gebrekkige
en Kranke Broeders en Zusters
van het broederschap'.
Op 19 augustus ging men weer
naar huis, waarbij in omgekeerde
volgorde dezelfde plaatsen en
kerken werden aangedaan. De 21ste
waren de bede\'aartgangers terug
in Achterveld. Zij hadden een
voetreis van zeven dagen achter
de rug.
Hoeveel mensen gingen er nu
eigenlijk mee met zo'n broeder-
schapsbedevaart? Helaas zijn er
geen aantallen pelgrims bekend
van de Achterveldse broederschap.
Van de Amersfoortse broederschap
128 ^'i^ die er echter wel. In 1784
schatte een Nederlandse protestant
die Kevelaer aandeed, het aantal
deelnemers aan de Amersfoortse
processie die hij op zijn pad trol,
op zo'n 300'. Een telling door de
Pruisische overheid resulteerde in
1818 in een gelijk aantal". Kennelijk
had de afscheiding van de afdelingen
uit Achter\'eld, Soest en Laren
weinig effect gehad op het aantal
deelnemende pelgrims. Aangezien
de Amersfoortse broederschap
over een aanzienlijk grotere achter-
ban beschikte dan spijtoptanten
uit Achterveld, Socsl en Laren,
moeten we het aantal deelnemers
aan de bedevaart van de alge-
scheiden broederschap een stuk
lager inschatten. Veel meer dan
100 zullen het er niet zijn geweest.
Lang heeft de broederschap \'an
Achter\'eld, Soest en Laren niet
bestaan. In 1836 trok Gijsbert
Antoon Vermeulen, aartspriester
van Utrecht - het hoogste katho-
lieke gezag in de provincie voor
het herstel van de bisschoppelijke
hiërarchie in 1853 -, het bestuur
over de Amersfoortse broeder-
schap naar zich toe. Hij wist toen
tevens voor elkaar te krijgen dat
de broederschap van Achter\'eld,
Soest en Laren weer met die van
Amersfoort verenigd werd. De
nieuwe naam werd: 'Broederschap
\'an Onze L. V. van Kevelaar
te Amersfoort en omliggende
Gemeenten in Eemland, Gooy-
land en de Vcluwe''.
De broederschap van Onze Lieve
Vrouw van Kevelaer van Achter-
veld, Soest en Laren heelt slechts
33 jaar bestaan. Niettemin heelt
zij ons een document nagelaten
dat beter dan enige andere bron
inzicht geeft in de gang van zaken
tijdens een georganiseerde voet-
bedevaart naar Kevelaer in de pe-
riode 1700-1850.
' Bij de tentoonstelling is ook een catalogus
verschenen: Casper Staal en Mare Wingens,
Bedevaarten in Nederland (Zutphen:
Walburgpers, 1997).
'Zie hiervoor mijn proefschrift: Oi'erde
grens. De bedevaart van katholieke
Nederlanders in de zeventiende en
achft/enc/e eeuw (Nijmegen: Sun, 1994).
'Ibidem, 221-259.
' Gemeentearchief Utrecht, Archief van
de parochie Onze Lieve Vrouw ten
^^^^p^^
W%1
- ^^^^HFr^j^^
L^mI
3n
1 1 ^ 1
1 i t 1
1 1
1 M 1
Hemelopneming, inv. 376, nr. 207.                     Vier schildjes
^ Van de Achterveldse broederschap                    uit de periode
verscheen in 1822 zo'n boekje: De Keve-            1730^1845 voor de
laarsche devotie tot de H. Maagd Maria            processiestaven
bestaande in godvruchtige lof-zangen:              van de Utrechtse
bij een vergaderd tot gebruik van de                 broederschap van
Achterveldsche, Soestsche en Larensche             01. Vrouw van
pelgrims, In hunne processie. Dewelke               Kevelaer. Op de
de eerste Reis gedaan hebben naar                    schildjes is aan
Kevelaar, in 't jaar 1803 (Utrecht: Banning,            de voorzijde O.L.
1822). Op bladzijde vier staat een kort               Vrouw van Keve-
reisprogramma.                                                   laer te zien; aan
' Het Pelgrimken van Kevelaer door den              de achterzijde
eervv. P.Ajdrlaen] Pjoirters] Societatis                Sint Maarten,
Jesu. Inhoudende de litanlen, hymni,                 de patroon van
liedekens, herder-dichtjens reysgebeden            de stad Utrecht.
etc. Voor de processie van Kevelaer                    De staven werden
(Roermond, G. [= C] du Pree, z,j.                        tijdens de bede-
(ca. 16451).                                                            vaart gedragen
' Reize langs den Nederrhyn over het                   door de broeder-
Loo, EIten, Emmerik, Wezel, Dulsburg,               meesters, als tekens
Kelzerswaart, Dusseldorp, Keulen tot                van hun gezag.
Bon, en voorts over Krevelt, Gelder,                   (Utrecht Museum
Kevelaar, Kleef, Nymegen, Arnhem,                   Catharijneconvent)
Roosendaal en Dieren te rug. In oogst-
maand des jaars MDCCLXXXIV etc.
(Kampen 1785) 183.
' P. Dohms met W. Dohms en V. Schroe-
der, Die Wallfahrt nach Kevelaer zum
Gnadenbild der 'Trösterin der Betrüb-
ten'. Nachweis und Geschichte der
Prozessionen von den Anfangen bis zur
Gegenwart, deel il van R. Schulte Staade
ed., 350 JahreKevelaer-Wallfahrt 1642-
1992 (Kevelaer: Butzon & Bercker, 1992)
316.
' Rijksarchief In Utrecht, Archief van de
aartspriesters van de Hollandse Zending,
inv, nr, 1550, statuten dd. 4-7-1836.
no\eniber/december 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 130-
DE PLEK
Het Tinus de Witplantsoen te Breukelen
en Schuurman, die ook een kaas-
waag hadden. Als een boer zijn
partij verkocht had, bracht Tinus
de volle kaasbrik, naar de door de
kaaskoper aangewezen waag. Hij
liep dan in het lemoen en trok de
kar door de smalle stralen van hel
dorp. Voor en na schooltijd kreeg
hij vaak hulp van schooljongens,
die van de boer voor een paar
cent achter de brik mochten du-
wen. Bij de waag legde Tinus de
zware kazen op de weegschaal en
laadde ze na weging op de hand-
kar van de kaaskoper om ze naar
de kaaspakhuizen of naar de
marktschuiten in de Vecht of in
de Kerkgracht te brengen.
Omstreeks 1950 was Tinus
weduwnaar en woonde hij in het
achterste diaconiehuisje op het
Kerkplein. Dal was vlak bij de
kerktoren, waar hij om twaalf uur
de klok luidde. Voor verschillende
schooljongens was het dan een
feest om met hem aan het klokke-
touw te mogen trekken. Op zijn
oude dag was Tinus een echte
dorpsfiguur, die bijna dagelijks
bij de brug in de Straatweg te vinden
was. Hij sloeg daar het verkeer
gade, groette vrienden en bekenden
en maakte een praatje met wie
zich daarvoor de tijd gunde.
Naast de sluis had enkele eeuwen
lang een bakkerij gestaan, maar
toen bakker Broere geen opvolger
had en stil ging leven, werd het
gebouw omstreeks 1967 afgebroken.
Op de vrijgekomen plek werd
een tamelijk grote bruine beuk
gepoot, die burgemeester Bijleveld
daarvoor had afgestaan. De gemeen-
te plaatste er een houten bank en
zaaide er gras.
Enkele vrienden van Tinus,
onder andere zijn achterbuurman
G. Willemsen, die aan de andere
kant van de Kerkgracht op de
Stationsweg woonde, hebben
Tussen de Dannesluis en de
Pieterskerk, dus midden in het dorp
Breukelen, ligt aan de Straatweg
het Tinus de Witplantsoen. Het is
de enige plek in Breukelen, die
genoemd is naar een eenvoudige
burger. De naam is echter niet
officieel, want de gemeenteraad
heeft nooit een besluit tot deze
naamgeving genomen.
Martinus de Wit werd in 1889 in
Breukelen-Nijenrode geboren en
heeft tol 1980 in zijn geboortedorp
gewoond. Hij was aanvankelijk
los werkman en veedrijver, maar
in 1915 volgde hij zijn vader
Gijsbert de Wit op als asman en
marklknecht van de gemeente
Breukelen-Nijenrode. Hij genoot
toen een salaris van ƒ110,- per
jaar voor het schoonhouden van
straten, goten en putten. Daarvan
moest hij echter ook een met lui-
ken afgedekte schuil bekostigen,
waarmee hij hei straatvuil naar de
stortplaats aan het Merwede
kanaal vervoerde. Toch besloot
hij na deze benoeming te gaan
trouwen. Hij had immers neven-
inkomsten, want voor zijn werk
als knecht op de kaasmarkt kreeg
hij een beloning van / 1,- per
marktdag. Een vetpot was hel
niet, zeker niet toen zijn gezin
groeide.
Toen de Breukelse kaasmarkt in
1923 tol grote bloei was gekomen
en er op vrijdagmorgens in het
seizoen wel meer dan honderd
kaasbrikken naar het Kerkplein
en de Nieuwstraat kwamen, vroegen
de marktknechten een salaris-
verhoging. Het gemeentebestuur
weigerde die, waarop Tinus de
Wit ontslag nam, want hij kon als
los werkman meer verdienen
door hand- en spandiensten aan
de boeren en de kaaskopers te
verlenen. Hij bracht de uitgespannen
paarden naar de stalhouders Baas
toen als grap een slraamaambord
met "Tinus de Witplantsoen" aan
de muur van het catechesalie-
en spaarbankgebouw (nu rouw-
centrum Van Dijk) bevestigd.
Toen ruim 20 jaar later het naam-
bord verdwenen was, heeft de
Historische Kring Breukelen er
bij de burgemeester op aange-
drongen een nieuw bord te plaat-
sen. Dal is gebeurd en nu prijkt
de naam van Tinus aan de paal,
waaraan ook het bord "Kerkplein"
bevestigd is. In 1995 is de houten
bank, waarop Tinus en zijn vrien-
den vroeger het dorpsnieuws
bespraken, vervangen door de
stenen bevrijdingsbank, die her-
innert aan de Tweede Wereldoorlog
en die tot dan toe elders in het
dorp had gestaan.
Het "Tinus de
Witplantsoen"
te Breukeien
129
HJ.vanEs
november/december 1997
UTRECHT
-ocr page 131-
Agenda
Lustrumactiviteiten
Volgend jaar wordt onze vereniging
75 jaar! Natuurlijk een aanleiding
om feest te vieren. De lustrum-
commissie is al een jaar geleden
begonnen met plannen maken
voor deze veijaardag, met als
thema Utrecht (stad en provincie)
en hel water, d.w.z. dat ook de on-
langs gerestaureerde bruggen in de
stad, werven, sluizen, kades e.d.
daarbij horen. In februari zal een
speciale lustrumeditie van ons tijd-
schrift verschijnen met daarin het
uitgebreide programma van de
viering. Hieronder volgt nu een
korte opsomming om alvast in de
stemming te komen!
14 maart
De lustrumviering zal worden geo-
pend in Slot Zeist. Dan zal ook de
Oud-Utrechtprijs worden uitge-
reikt
10 maart t/m 7 april
Op zes dinsdagen worden lezingen
gehouden, georganiseerd door het
Studium Generale met als onder-
werp "Utrecht en het water"
13juni
Boottochten over de Vecht i.s.m.
de historische vereniging Maarssen,
voor een buitengewoon aantrekke-
lijke prijs inclusief lunch
27juni
Fietstocht (30 a 35 km.) langs water
en waterwerken in de provincie
28juni
Om 14.00 uur wandeling in het
kader van Utrecht, bruggen en wa-
ter o.l.v. gidsen van het Gilde; al-
leen toegankelijk voor leden en
hun introducé's
12 september
Op de Open Monumentendag
wordt om 11.00 uur een fototen-
toonstelling in het architectuur-
centrum AORTA geopend *)
4 oktober
Eindronde Triviant in de Aula van
de Universiteit. Meer informatie
over voorrondes in de provincie
komt in het speciale lustrumnum-
mer, dat in februari verschijnt
*) I.s.m. de Utrechtse Amateur-
fotografenvereniging, het architec-
tuurcentrum AORTA en de
Vereniging Oud-Utrecht wordt een
wedstrijd georganiseerd voor ama-
teurfotografen met als onderwerp
Utrecht (stad en provincie) en het
water; bruggen, sluizen, werven,
kades e.d., kortom alles wat met
water in relatie tot de -Utrechtse-
omgeving te maken heeft. Het
wedstrijdreglement en andere
"spelregels" worden in het februari-
nummer bekend gemaakt.
De lustrumcommissie
* Rondleiding door 'Het Stenen
Geheugen'
Van 25 oktober l/m 4 januari' is
in het Centraal Museum een
tentoonstelling over 25 jaar
archeologisch en bouwhistorisch
onderzoek in Utrecht te bezichtigen.
De expositie is georganiseerd door
het Centraal Museum in samen-
werking met het Archeologisch
en Bouwhistorisch Centrum (ABC).
Op zaterdag 13 december verzorgt
gastconservator mevr. drs. Geeske
Bakker een rondleiding voor de
Vereniging Oud-Utrecht. De ten-
toonstelling 'Het Stenen Geheugen'
omvat zes thema's, waaronder de
haven van Utrecht uit de eerste helft
van de 11^ eeuw, het middeleeuwse
handelshuis, het Vredenburg en
de winkels aan de Oudegracht.
Leden van Oud-Utrecht kunnen
gratis deelnemen aan deze
bijzondere rondleiding. Niet-
leden betalen ƒ5,-. U kunt zich
tot 12 december opgeven bij j.
Vroemen, telefoon 030-2662914.
Datum; zaterdag 13 december 1997
Tijd: 14.00 tot±15.45 uur
(met koffiepauze halverwege)
Plaats: Het Centraal Museum,
Agnietenstraat 1
Entree: leden Oud-Utrecht gratis,
niet-leden ƒ 5,-
Gezocht:
Kroniekschrijver
Vanouds is de Kroniek in het Jaar-
boek van onze vereniging een han-
dig hulpmiddel voor ieder die
snel wil nakijken wanneer iets aan
de hand is geweest in stad en pro-
vincie.
De schrijver van de Kroniek leest
elke dag het Utrechts Nieuwsblad,
op zoek naar nieuwtjes over de
stad die hij/zij voor het nageslacht
wil vastleggen. Informanten
leveren informatie uit de provincie.
Samen met de gemeentelijke
fotodienst zoekt hij/zij een aantal
geschikte foto's uit. De redactie
van het Jaarboek leest vervolgens
de tekst, levert commentaar
en uiteindelijk wordt het stuk
opgenomen op zijn vaste plaats:
achterin het Jaarboek.
Tot 31 december 1997 verzorgt
mevrouw Geijskes de Kroniek.
Dan legt zij dit werk neer. En dus
zoekt de redactie iemand die de
fakkel van haar wil overnemen.
Neem voor inlichtingen en der-
gelijke contact op met P.D. 't Hart,
030-2610015.
Gedocht;
Enthousiaste vrijwilliger
De Stichting Publikaties Oud-
Utrecht (SPOU) is voor haar
BoekenDistributieCentrum op zoek
naar een enthousiaste vrijwilliger.
De SPOU geeft zelfstandig en i.s.m.
anderen publicaties uit op het
gebied van geschiedenis, archeologie
en monumenten van stad en pro-
vincie Utrecht.
Informatie en aanmelding:
Bureau SPOU (José Rulten - Nass),
tel, 030 - 2 28 46 55
130
november/december 199 7
UTRECHT
-ocr page 132-
t Was schitterend!
cc
y^
vragen zij ons ook geen literaire
maatstaf aan hun werk te leggen
'de versvorm is hoofdzakelijk tot
gemak van de spelers gekozen'
verklaren zij. Na al deze veront-
schuldigingen gaat men zich bijna
afvragen of het stuk nog wel
gelezen dient te worden. Maar laten
wij dit vooral doen, want juist dit
stuk voor en door amateurs geeft
zo aardig aan, welke beelden men
in 1923 had van de Germanen en
de Romeinen, of: van onze vader-
landse geschiedenis.
Het stuk heeft een klassieke opzet
met vijf bedrijven. In het eerste
bedrijf, getiteld 'Germaansch
familieleven' wordt de situatie
uiteen gezet. De verhouding tussen
de Germanen en de Romeinen is
verstoord. Na een heftig geschil
heeft het Romeinse leger onder
leiding van Percennius het fort
verlaten. De Germaanse families
zijn gespannen in afwachting van
het vervolg van dit conflict. De
nobele Herman en zijn echtgenote
Met deze uitroep opent een recensie in de Zeister Courant van 8 september 1923.
De lyrische kritiek betrof de opvoering van een openluchtspel in de Zeister
bossen waarin de strijd tussen de Germanen en de Romeinen verbeeld werd.
Ook in 1923 kende men al een Romeinenjaar.
Dit laatste is niet helemaal waar,
het was meer een Romeinen-
week. De opvoering van een
toneelstuk over de Romeinen
vond plaats ter gelegenheid van
het 25-jarig regeringsjubileum
van koningin Wilhelmina in sep-
tember 1923.
Het stuk, geheten 'SAESTUM'
was geschreven door J. Femhout
en P. Minderaa, die ook de regie
voor hun rekening namen. Over
de uitvoerenden dadelijk meer.
Eerst het thema van het spel: de
opstand van de Germanen onder
leiding van Herman tegen het
Romeinse leger onder leiding van
Drusus. Deze opstand speelt zich
af bij een Romeins legerkamp
te Saestum, ofwel: Zeist. De
schrijvers geven zelf aan in een
verantwoording vooraf, dat de
Romeinse benaming Saestum
voor Zeist nog met enige onze-
kerheid omkleed is. Wel is zeker,
aldus de auteurs, dat dicht bij
Zeist een zeer belangrijke haven-
plaats van de Romemen gelegen
heeft. Zij refereren daarbij aan
"de onlangs door Prof. Holwerda
opgegraven fundamenten van een
groot kamp in de buurt van
Vechten".
Ook verontschuldigen de auteurs
zich bij voorbaat voor historische
vrijheden, wél hebben zij elementen
overgenomen uit het werk van de
Romeinse schrijver Tacitus én, zo
beklemtonen zij, de figuur van
Drusus is historisch geheel ver-
antwoord'.
Alsof dit nog niet voldoende is,
Bettina van
Santen
n ov e mbe r / dec embe r 1997
UTRECHT
-ocr page 133-
De opvoering van een toneelstuk
over de Romeinen
van cijns of tollen, slechts
voor dienstbetoon
een billijke vergoeding, mild
en licht-
Ik vraag u mannen, eed'len,
rij voor rij
waren wij ooit zo schade-
en smaadvol vrij?
(gemompel van afkeuring)
Wij stelden onzen heirban
naar 't verdrag.
Zij eischten meer, zij eischten
altijd meer.
De jonge knapen zwierven
baard'loos al
naar 't verre Oost en Zuid.
Wie keerden weer?
(gemompel)
W'ontvingen legioenen in
ons land,
wij waren gastvrij, lieten
veer op veer
aan brute roof, wij droegen,
schonken rijker
zij eischten meer, zij eischten
akijd meer.
(gemompel, toenemend)
Wat toen Bataven, wil ge heel
de smaad
van 't volk hier hooren?
'T Vee werd afgeslacht,
wij stelden d'opbrengst
onzer arme akkers
ter pand, wij hebben slave'en
vrucht gebracht
naar Vechten, wij verpandden
huis en have
wij werkten als daglooners
voor een heer.
Er waren, die hun lijf zelfs
stelden, slaven!
Hij eischte meer, hij eischte
altijd meer!
(zwaar gemompel)
Herman weel hoe hij het volk
moet opjutten met zijn herhaling
van 'zij eischten meer, zij eischten
altijd meer'. Dat leidt dan ook tol
Thusnelda spelen hierin een
centrale rol. In bedrijf 2, getiteld
"Het Thing" wordt een typisch
Germaans gebruik geschetst. Het
Thing is een bijeenkomst van alle
Germaanse families (stammen),
waarbij de mannen (wie anders)
hun trouw zweren aan elkaar,
"één in strijden, één in lijden".
Tijdens deze bijeenkomst komt
het bericht dat Percennius hulp
heeft gezocht bij Drusus. Deze
laatste is met een groot leger op
weg om de opstand neer te slaan.
De Germanen kiezen Herman tot
hun leider.
Bedrijf 3, getiteld 't Romeinsche
leger' verplaatst de handeling (u
raadt het al) naar het Romeinse
kamp. Er zijn enkele krijgsgevan-
genen gemaakt, waaronder Her-
mans vrouw Thusnelda, die een
dapper betoog houdt tegenover
Drusus over de vrijheid der Ger-
manen. Tegelijkertijd wordt een
beeld geschetst van de ontevreden
Romeinse soldaten. Een kleine
interne opstand wordt door
Drusus ferm, doch niet zonder
mededogen de kop in gedrukt. In
het vierde bedrijf, getiteld 'de
Strijd', doen de Germanen een
vergeefse poging het fort te
bestormen. Na een korte beraad-
slaging stellen de Germanen een
tweekamp voor tussen Herman
en Drusus. Wint Herman, dan ver-
krijgen de Germanen hun vrijheid,
wint Drusus dan zal Herman met
zijn familie als slaven toebehoren
aan de Romein. De kamp wordt
aangegaan, maar de strijd eindigt
onbeslist. Op aandringen van Thus-
nelda wordt de strijd opgegeven
en naar een rechtvaardige oplos-
sing gezocht. Deze wordt gevonden
in het laatste bedrijf, getiteld 'De
Verzoening". Hierin wordt de
corrupte Percennius ontmaskerd
als bron van de opstand der
Germanen en wordt het bond-
genootschap tussen Germanen en
Romeinen hersteld.
Het laatste bedrijf maakt overdui-
delijk dat er geen sprake is van
goede Germanen versus slechte
Romeinen, of omgekeerd. Integen-
deel: beiden hebben een nobel
karakter en een hoogstaande
opvatting over recht en eer. Maar
ónder deze edele mensen bevinden
zich af en toe ook schurken, zoals
de corrupte Percennius die zijn
macht misbruikte en daarmee
aanleiding geeft tot de rebellie.
Het slotkoor vat dit fraai samen:
"Verbonden tezaam met hechten
band, Romein thans en Germaan
tot welzijn van ons land. Rust en
voorspoed heersche! Uit 't rijke
Room' nu kunst en kennis tot ons
ook koom'. De Romeinse bezetting
wordt in essentie als een verrijking
van het natuurlijke Germaanse
leven gezien. De recensent voelt
dit feilloos aan in zijn schets van
de spelers: "de (...) Germanen en
Friezen; forsche gestalten; type-
rend den echten natuurmensch.
Daartegenover de (...) Romeinen,
meer beschaafd en plechtig".
Voor de Germanen is vrijheid het
hoogste goed en slavernij het
grootste onrecht. In een vlammend
betoog schetst de dappere Herman
wat er is gebeurd. Zijn toespraak
wordt met veel instemming door
de aanwezigen aangehoord, waar-
van het gemompel (tussen haakjes
in de tekst) blijk geeft. Hier volgt
een deel van deze grootse toespraak
"Gij allen kent de wetten
van 't verdrag,
door den Romein ons listig
toebereid
Wij zouden vrienden, vrije
vrienden zijn,
met eigen landsbestuur en
zonder plicht
132
no V emb e r / de c e mbe r 1997
OUD-UTRECHT
-ocr page 134-
o M E I N E
N
was". Ook ir. Brandt als Drusus
"verdient hulde voor zijn op-
treden. Zijn woorden en daden
teekenden den Romein; anders
van temperament, meer beraden
in woord en daad".
Tenslotte nog even aandacht voor
de opstand onder de Roineinen.
Hierbij hebben de auteurs zich
laten inspireren door Tacitus, die
meerdere levendige beschrijvingen
van soldatenonrust heeft gegeven.
De onvrede van de soldaten over
hun dienst wordt als volgt gete-
kend:
"En wat een weer! De zon schijnt
nooit \ in dit barbaarsche woest
verblijf,\ 't is regen mist en grauwe
wolkenX en rheumatiek door heel
je lijf'. (...) al dertig, veertig jaar
dient ge,\ voor 't meest met
wonden overlaanV (.......) En als je
alles overleeft soms,\ dan kun
je gaan de wereld uit,\en krijgt
moeras of zandwoestijnenX als
bouwland, deftig ten besluit\(....)
Als Drusus poolshoogte komt
nemen, volgt het volgende tafereel:
de soldaten laten hun wonden
zien, opgelopen in de krijgsdienst
en één pakt Drusus hand en duwt
die in zijn mond "Kom kijk, neen
tast! Zijn er nog tanden? (pathe-
tisch) Met al mijn kracht vergaan,
verwoest!".
Dit krachtige beeld van de
slopende soldatendienst hebben
de auteurs dankbaar ontleend
aan de klassieken.
De foto's die zijn overgebleven
van de opvoering tonen dat het
een fraai aangeklede voorstelling
moet zijn geweest. We laten het
laatste woord over aan de recensent,
die ongetwijfeld de gevoelens van
het publiek vertolkte met de
volgende woorden. "Volstaan wij
tenslotte met de vermelding, dat
driemalen een talrijk publiek
dankbaar genoten heeft van wat
er deze week in ons bosch te zien.
en te hooren werd geboden. (...)
Na een enthousiast applaus, dat
ook na elke acte van het open-
luchtspel deed weten, hoezeer
werd genoten, werd spontaan het
Wilhelmus gezongen, waarna de
heer van Zanten namens het
feestcomité nog woorden van
hulde sprak en lauwerkransen en
bloemen uitreikte."
' Het verhaal is ongetwijfeld geïnspireerd
op de opstand in het Teutoburgerwoud,
waarbij de Germanen onder leiding
van Arminius in 9 na Chr. drie Romeinse
legioenen onder leiding van Varus in de
pan hakten. Deze vernedering zou de
toenmalige keizer Augustus slapeloze
nachten bezorgd hebben, waarbij hij
herhaaldelijk uitriep: 'Varus, waar zijn
mijn legioenen!' Tacitus verhaalt in zijn
Annalen uitgebreid over Arminius, die
overigens pas na de publicatie van
Tacitus' werken in de 16e eeuw in de
Duitse cultuur de naam Herman kreeg.
Arminius\Herman had inderdaad een
vrouw genaamd Thusnelda. Deze komt
echter pas op het wereldlijk schouvrtoneel
na de slag in het Teutoburgerwoud.
Thusnelda werd inderdaad gevangen
genomen, maar door Germanicus, de
zoon van Drusus. De auteurs schuiven
dus wat met de tijd: zij laten het verhaal
onder Drusus spelen die in 9 vóór Chr.
overleed. Alsof een aantal jaren vóór
de opstand in het Teutoburgerwoud
Arminius\Herman al wat aan het oefenen
was in rebellie, maar dan nog met een
happy end. Willen we écht aan scherp-
slijperij doen, dan moet opgemerkt
worden dat Arminius\Herman in de
periode die de auteurs beschrijven
waarschijnlijk nog in de zandbak speelde,
hij is namelijk geboren in 16 vóór Chr.
Het lijkt niet waarschijnlijk dat hij
als kleuter al de Germanen bij Zeist
aanvoerde.                                               >
een uitbarsting, lussen haakjes:
(Gejuich, trampelen met de voeten,
men slaat de speerbladen tegen
elkaar).
Als we de recensent moeten geloven,
was de voordracht uitstekend: "bij
de Germanen was het Herman
(ir. de Pont) die spel te zien gaf,
dat boven alle lof verheven was.
Gebaren en woorden, zij troffen
doel en met ademlooze stilte
volgde het talrijke publiek de
handeling".
Maar ook de andere spelers
waren subliem. Wat te denken
van Mevrouw Modderman, die
"in meesterlijke voordracht en
spel" gestalte gaf aan Thusnelda.
Of Mejuffrouw van Wermesker-
ken die "bezwaarlijk verbeterd
kon worden" als profetes. "Voeg
daarbij het optreden van de
andere Germanenhoofden en
Germanen, dat in één woord af
-1 _ ^, T-^^
^<^^Lgij
^^1 ifltn '^n
WK
^H 4«bP>. ',j9
FI|
BV ^H^^*^-*^'
m
mdJmm
IL
m ^
üüb"
t
'^'- V
' . ' ' ■ . -"?
. .''■'■', '"'^
Drusus, gespeeld
door ir. Brandt
nüvember/defembcr } 9 9 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 135-
"Brahms was de held yan de avond'
Een korte historie over Utrecht als Brahmsstad
In 1997 Is het honderd jaar geleden dat componist Johannes Brahms overleed.
Genoeg reden voor Den Haag om in de maanden april en mei het Brahms Festival
te houden. Maar waar hoort een Brahmsherdenking in Nederland thuis? Bijna
alle zalen die Brahms tijdens zijn Nederlandse bezoeken aandeed zijn immers
gesloopt of verbrand. Het Utrechtse Gebouw voor Kunsten & Wetenschappen
(K&W), dat dit jaar zijn 150-jarige bestaan viert, is de enige afgebrande
concertzaal waar Brahms heeft opgetreden die uit haar as is herrezen.
Reden genoeg voor een historisch overzicht van Brahms en zijn 'verhouding'
met de Domstad.
De Utrechtse chirurg werd ge-
vraagd en de dag erna, op 20 ok-
tober 1875 schreef Engelmann op
een bcleelde, doch zakelijke loon:
"Zeer geachte heer Brahms! De
sedert jaren door alle hier aanwe-
zige muziekvrienden gekoesterde,
maar tot op heden onvervuld
gebleven wens u eenmaal in
Nederland welkom te mogen heten,
is kort geleden heel levendig ge-
worden. In de gisteren gehouden
Algemene Vergadering van de
van Amsterdam, Arnhem, Den Haag,
Rotterdam en Utrecht werd een-
stemmig besloten u nadrukkelijk
uit te nodigen om in het komende
winterseizoen uw medewerking
te verlenen aan een cyclus van vijf
concerten in de genoemde steden.
Met grote vreugde vervul ik hier-
mee de opdracht u dit verzoek
voor te leggen, in de vurige hoop
dal u ditmaal door interne noch
externe oorzaken verhinderd zuil
zijn aan ons verlangen gevolg te
Het eigenlijke verhaal van
Brahms in Nederland begint niet
in Utrecht. Johannes Verhulst,
de toenmalige dirigent van het
Diligentia Orkest in Den Haag en
de Amsterdamse orkesten van
Felix Meritis en Caecilia, was een
groot bewonderaar van Brahms.
Verhulst drukte als dirigent een
grote stempel op het Nederlandse
muziekleven in de tweede helft
van de negentiende eeuw, dat
gekenmerkt werd door een twee-
Brahms neemf ap-
          deling. De strijd tussen de neo-
plaus in ontvangst. klassieken (aangevoerd door Verhulst
Tekening van Willy
         met als middelpunt Brahms) en
von Beckerath uit           de modernen (aanhangers van
1890.                            Liszt en Wagner) woedde in alle
hevigheid. Verhulst, grootgebracht
met de Romantiek van componisten
als Mendelssohn en Schumann,
verafschuwde de experimentzucht
op het gebied van harmonie,
tonaliteit, orkestratie en vorm.
Wie componeerde diende de
klassieke beginselen van balans,
eenheid, tonale logica en functionele
harmonieleer in ere te houden.
Het beleid van Verhulst, zelf een
fel anti-Wagneriaan, was er op
gericht om een ieder die vorm en
structuur ondergeschikt maakte aan
een buitenmuzikaal programma
of zich te buiten ging aan onge-
breidelde chromatiek of onopgeloste
Jean-Paul Meijer dissonanten, meedogenloos te weren
van de concertzalen.'
Verhulst had een aantal onvrucht-
bare pogingen ondernomen om
Brahms naar Nederiand te krijgen,
voordat hij zich in 1875 richtte
tot het invloedrijke bestuur van
de Maatschappij lot Bevordering
der Toonkunst, een organisatie
die in de grote Nederlandse steden
actief was. Na een aantal maal
vergaderd te hebben besloot het
bestuur een uitnodiging aan Brahms
te sturen, met het verzoek om de
vijf grote steden die Nederland
kende te eren met een concert-
bezoek. De vraag alleen was nu,
wie die brief zou moeten schrijven.
Vanaf dat moment speelde
Utrecht een belangrijke rol. De
Utrechtse chirurg Theodor Engel-
mann leek een goede kandidaat.
Engelmann, een gevierd amateur-
cellist, was net als Verhulst een
liefhebber van Brahms. De eerste
ontmoeting met Brahms was al
in de zomer van 1874 aan de
Züricher See. De echtgenote van
Engelmann, de beroemde pianiste
Emma Brandes, had al eerder
contact gehad met Brahms via
pianiste Clara Schumann, de eega
van componist Robert Schumann.
Op de kennismaking van Brahms
en Engelmann zou al snel een
brielwisseling en een innige vriend-
schap volgen.
134
vcmherldecemher 1997
UTRECHT
-ocr page 136-
geven. Vanzelfsprekend is hel
ieders wens u niet alleen aan de
vleugel, maar ook op het dirigeer-
platform te zien. Als honorarium
kunnen de orkestdirecties u
/ 1000,- voor vijf concerten aan-
bieden".'
Brahms kon de verleiding van
dit toentertijd niet onaanzienlijke
bedrag niet weerstaan en schreef
binnen enkele dagen enthousiast
terug. Hij bedankte Engelmann
voor de brief en nam de uitnodiging
van harte aan en zei dal hij zich
verheugde op het weerzien van
de heer en mevrouw Engelmann.
Na deze brief van Brahms werd
er een aantal zakelijke dingen
geregeld, waarbij Engelmann er
nog een bescheiden lijstje mei
wensen aan toevoegde: "Voor wat
betreft het concert in Utrecht wil
ik nog even kwijt dat wij bijzonder
graag uw Pianoconcert willen
horen, dat in Nederland nog
nooit in het openbaar heeft
geklonken. Van de Orkeslvariaties
hebben er reeds twee repetities
plaatsgevonden. Als hel mogelijk
is, hopen wij ook de Rhapsodie te
laten horen - met mevrouw joachim
als all! Dal zou heerlijk zijn!"'
De wensen werden door de
componist goedgekeurd, hoewel
Brahms opmerkte dat hij er zich
voor moest hoeden niet het recht
te verliezen om zijn eigen tournee
te programmeren.
Aan het eind van de maand okto-
ber schreef Engelmann dat heel
muzieklievend Nederland uilkeek
naar zijn bezoek. Gesterkt door
Brahms' toezegging om in Neder-
land een aantal concerten te geven,
trok Engelmann de stoute schoenen
aan en schreef hij de componist
een brief, waarin hij alle schroom
van zich afwierp: "Heeft u geen
zin om voorafgaand aan het concert
in Amsterdam een dagje of langer
in Utrecht te logeren? Ik heb
dan nog vakantie en zal u met
alle plezier van dienst zijn. Onze
logeerkamer staat tot uw beschik-
king zolang u in Nederland bent.
Maakt u voor mijn vrouw maar
een lijst met uw lievelingsgerechten
en dranken, eventueel met de
wijze van bereiding. Als geoefend
bergbeklimmer schikt het u
hopelijk dat u een kamer krijgt
op de derde etage? U kunt ons
geen groter plezier doen dan ons
huis als standplaats te kiezen. We
zullen u zo vrij laten als we maar
kunnen. Trouwens, de hotels in
Utrecht zijn hoogst onbehaaglijk.
Men kan ze met de beste wil niet
aanbevelen. Wij vragen u, zegt u
alstublieft gewoon ja!"* En Brahms
zei ja. De componist arriveerde op
14 januari om kwart voor twaalf
op het Utrechtse station, waar
Engelmann hem ophaalde om
naar diens huis ie gaan aan hel
Lucas Bolwerk nr. 16. Brahms zou
twee weken lang van de gastvrijheid
van de heer en mevrouw Engel-
mann gebruik maken.
Ka en Wee
Hel concert in Utrecht zou
plaatsvinden in het Gebouw voor
Kunsten en Wetenschappen aan
de Mariaplaats. Sinds 1847 werden
in de eerste grote concertzaal van
Nederland regelmatig concerten
georganiseerd. En nu nog steeds
klinken er dagelijks concerten.
In 1987 werd K&W immers
onderdeel van het Utrechtse Con-
servatorium. Naast maslerclasses
en bijzondere projecten die door
het conservatorium georganiseerd
worden, kan het publiek genieten
van uilvoeringen van docenten,
studenten en bekende musici.
In de vorige eeuw werden de
concerten georganiseerd door
het bestuur van hel Collegium
MusicumUltrajectinum. De orkest-
leden van deze muziekinslelling
bestonden voornamelijk uit ama-
teurs, wal heel gewoon was voor
die tijd. Het orkest stond onder
leiding van de jonge dirigent
(toen nog directeur genoemd)
Richard Hol. Zoniet de avond van
hel Derde Stadsconcert op 22
januari 1876. Naast enkele liederen
en een Hongaarse dans stond ook
Brahms' Pianoconcert en de
Variaties op een Thema van
Haydn onder de leiding van de
componist. De pers was na het
concert laaiend enthousiast over
het optreden van Brahms als
pianist en dirigent: "Een nuchter
persoon vroeg mij bij hel einde
van hel concert wal ik nu wel het
mooiste had gevonden. Ik liet de
vrager zonder antwoord. Hoe ter
wereld is het mogelijk, Brahms'
gigantische spel, zijn onovertroffen
directie, zijn van genie fonkelende
composities onderling ie vergelijken!
Allereerst iets over Brahms de
klavierspeler. Geniaal is de weer-
gave van zijn klavierconcert; geniaal
is Schumann's Fantasie en zijn
eigen bekende Hongaarse dansen;
geniaal is de onberispelijke ver-
tolkingvan Gluck's lieflijke Gavotte.
Onberispelijk is de directie. De
rust, de kalmte, waarmede meest
ingewikkelde variaties zowel als
het lachende thema van Haydn
werden geleid, dwong ons de
meest ongeveinsde bewondering
af. Doch in zijn volle grootte
vertoonde Brahms zich eerst in
zijn composities. Het klavierconcert,
ernstig, streng van stijl, met zijn
stoute inleiding, zijn zangerige
middel-deel, zijn breed gefugeerd
slot, kon niet nalaten een grote
indruk te weeg te brengen, zelfs
bij hen die - zoals schrijver dezes
- het voor de eerste maal hoorden.
Over het orkest niets dan lof; het
nov embe r / de c embe r 1997
UTRECHT
-ocr page 137-
Een korte historie over Utrecht als Brahmsstad
Maar ook de stad Utrecht zelf was
voor Brahms een plek waar hij
kon genieten. Tijdens de vele
anonieme wandelingen langs de
gracht belandde Brahms op een
dag op de vismarkt, waar hij
paling leerde eten. Paling zou zijn
lievelingsgerecht worden.
Premières
Ondanks de tevredenheid die
Brahms uitstraalde na zijn bezoek
aan Nederland en in het bijzonder
aan Utrecht verzette hij zich
een tijdlang tegen een tweede
concertreis. Engelmann bleef
intensief met hem corresponderen
en mede door de volhoudend-
heid van de professor kreeg hij
alsnog zijn zin. Nederland zou op
deze tournee twee premières
beleven, onder leiding van de
componist zelf. Op 26 januari
1878 zou in Utrecht voor het
eerst in ons land de Eerste Symfonie
te beluisteren zijn. Een week later
had het Amsterdamse publiek de
eer om de juist een jaar daarvoor
voltooide Tweede Symfonie in
première te zien gaan. Volgens
een recensent werd de Eerste
Symfonie onder leiding van dirigent
Richard Hol "aller verdienstelijk
en uitstekend ingestudeerd en
opgevat. Zodoende was het ook
mogelijk die duidelijkheid en
nuancering te verkrijgen, die alleen
het grootse werk kunnen doen
waarderen en genieten. De indruk
was dan ook hoogst gunstig en
Brahms werd begrepen, zelfs bij
een eerste uitvoering."'
In de pauze van het concert
ontving Brahms een diploma van
het erelidmaatschap van het
bestuur van het Collegium Musicum
Ultrajectinum. De in verlegenheid
geraakte componist kreeg naast
deze eer een fotoalbum van de
kunstwerken van het Rijksmuseum
te Den Haag. De secretaris maakte
bij de overhandiging een verge-
lijking met de oudvaderlands
schilderkunst en de composities
van Brahms. Dit concert zou in
ieder geval bij één recensent nog
lang in zijn geheugen gegrift
staan: "Blijkbaar aangedaan be-
dankte de gevierde toonzetter
voor de veelvuldige eerbewijzen
hem gebracht. Want dat het aan
toejuichingen, lauwerkransen, fan-
fares, enz. niet ontbrak, spreekt
vanzelf en de avond van 26 januari
zal als een der schoonste en heer-
lijkste in dankbare herinnering
blijven bij allen die de kunst lief-
hebben en er deel aan namen.""
Op 8 februari vertrok Brahms
weer naar Duitsland.
Heros der hedendaagse
toonkunst
Ook de derde maal dat Brahms
naar Nederland kwam voor een
serie concerten sloeg hij zijn
kwartier op aan het Utrechtse
Lucas Bolwerk nr. 16, waar het
gezin Engelmann, intussen uit-
gebreid met twee koters, hem met
open armen ontvingen. Tijdens
zijn verblijf maakte Brahms er een
gewoonte van om na zijn ochtend-
wandeling naar de kinderkamer
te gaan. Na uitgelaten met hen
gespeeld te hebben nam hij een
van de kinderen op de schouders
om naar het ontbijt te dragen.
Brahms, die kinderloos zou blijven,
moet aan deze gezellige momenten
ongetwijfeld veel plezier hebben
beleefd. Maar er moest ook een
boterham verdiend worden. Het
programma van het Tweede
Stadsconcert op 21 januari 1882
(alweer moest Brahms in een
ijzige winter onze koude sneeuw-
buien trotseren) stond op Schu-
mann's Ouverture Genoveva na,
geheel in het teken van Brahms.
deed zijn leider, Hol, alle eer
aan."' Ook het publiek was razend
enthousiast over het concert. De
gegoede Utrechtse burgers vielen
de geroemde componist met veel
stampvoeten en handgeklap bij.
Op het moment dat twee jonge
meisjes op het podium kwamen
om Brahms een krans te overhan-
digen bereikte de geestdrift een
hoogtepunt. Brahms die normaal
gesproken alle loftuitingen met
terughoudendheid en zelfs met
norsheid opnam, ging deze avond
in het Utrechtse K&W op in alle
huldigingen en was de vriendelijk-
heid zelve.
Op 2 februari pakte Brahms zijn
koffers om terug te reizen naar
Wenen. Voor de familie Engel-
mann en in het bijzonder voor de
dienstmaagd Antje - met haar
maakte Brahms onafgebroken
grapjes - was het een trieste dag.
In Wenen aangekomen ontving
de 'gastvriend' al snel een ontroerende
brief van Engelmann: "Nog altijd
hangt hier de sfeer die u achterliet,
we genieten er nog steeds van.
Hoe klein voelen wij ons tegen-
over uw talent! Dank, duizendmaal
dank, dat is het enige wat we
kunnen uitbrengen. Toen u ver-
trokken was werden we door
melancholie overvallen. Vriendelijke
blikken werden ernstig, fonkelende
ogen dof en diep, diep moesten
we zuchten..."" Maar ook voor
Brahms moet het afscheid zwaar
zijn gevallen. Uit brieven die hij
aan Engelmann schreef blijkt dat
35 hij het uitermate naar zijn zin had
tijdens zijn logeerpartij in, wat
Brahms noemde, het 'Engel-hotel'.
Eenmaal thuis gekomen kreeg de
componist bijna heimwee naar de
gastvrijheid van het gezin Engel-
mann, voornamelijk omdat Antje
niet langer op elk uur van de dag
de tafel voor hem kon dekken.
november/december 1997
UTRECHT
-ocr page 138-
^=?.v'
Klonk zes jaar geleden nog zijn
Eerste Pianoconcert, stond deze
avond in een bomvol K&W zijn
kersverse Tweede Pianoconcert
centraal. Over dit concert zei de
pers het volgende: "Op het derde
concert was Brahms de held van
de avond. Met fanfares door het
orkest begroet, ontving hij bij zijn
optreden ook de hulde van het
talrijk (te talrijk) opgekomen
publiek. Zijn tweede Pianoconcert,
dat tot verschillende beoordelingen
aanleiding gaf, en gelaakt en
geprezen werd naarmate hij in
Duitsland vrienden of vijanden
bezit, heeft hier zéér voldaan en
werd, ofschoon 't zeer moeilijk
is, door het orkest uitmuntend
begeleid, hetgeen de componist-
uitvoerder aanleiding gaf om
onze Directeur en zijn wakkere
schaar hartelijk dank te brengen
en te prijzen"." Bijzonder aan
dit optreden van Brahms was
dat het pianoconcert door
hemzelf gespeeld werd uit het
manuscript.
Na de pauze kon Brahms verder
zijn heldendaden verrichten.
Ditmaal niet als pianist, maar als
dirigent. De notulen van het
Collegium Musicum Ultrajectinum
melden dat de ernst, de energie
en het geniale dirigeertalent van
de componist ieders bewondering
wekte. Brahms was zelf zeer
tevreden over de vertolking van
zijn werk en schreef dit voorna-
melijk toe aan de zorg waarmee
Richard Hol het had ingestudeerd.
Dat Brahms over het algemeen
zeer tevreden was over de prestaties
van het Utrechtse amateurorkest
bleek uit de gedenkwaardige
woorden die hij sprak na een
concert in Amsterdam, waar zijn
Derde Symfonie werd uitgevoerd.
Toen Brahms naar Utrecht vertrok
om een paar dagen bij zijn vriend
Engelmann te logeren zouden
zijn laatste woorden op het
Amsterdamse slation geweest
zijn: "Jullie zijn beste mensen, maar
slechte muzikanten. Musiceren
doe ik verder alleen nog in
Utrecht. Naar Amsterdam kom ik
alleen nog om te eten."
Slotconcert
Deze uitspraak maakte Brahms
niet waar. In het jaar 1885
volgde nog een kort bezoek aan
Nederland, nu als leider van de
Meininger Hofkapel. Als eerste
deed Brahms Utrecht aan. Op 11
november ging zijn Vierde Sym-
fonie in de herensociëteit Tivoli
in première, alvorens hij zijn
tournee vervolgde naar Amsterdam
en Den Haag. In de tweede grote
concenzaal aan de Kruisstraat
waren er vanaf 1871 regelmatig
concerten te bewonderen. Deze
concerten waren niet openbaar:
alleen (heren)leden waren welkom
op deze avonden. Zes dagen later
was hetzelfde programma, met
Joseph Joachim,
professor
Th. W. Engélsmar^n
(staande) en Emma
Engelmann-Brandes.
Foto: Collectie
Haags Gemeente-
museum
137
november/december 19 9 7
UTRECHT
-ocr page 139-
Een korte historie over Utrecht als Brahmsstad
onder andere Beethoven's Fidelio
en Zesde Symfonie, de ouvertures
van Der Meistersinger en Der
Fliegende Hollander van Wagner,
wegens succes opnieuw te horen
in Tivoli. Bijzonder was dat Brahms
zijn gloednieuwe symfonie uit het
hoofd dirigeerde: pas een jaar
later zou zijn laatste symfonie op
de drukpersen gelegd worden.
Alhoewel één recensent na eenmaal
horen het werk niet helemaal
begreep (waarschijnlijk vond hij
er niet veel aan, maar durfde hij
dat uit eerbied voor de componist
niet op te schrijven) schreef hij
tot slot: "Met weemoed, maar
dankbaarheid namen wij, Utrech-
tenaren, afscheid van deze voor-
treffelijk samengestelde kapel,
waarvan de herinnering niet licht
uit ons geheugen zal gaan.""'
In de jaren die volgden onder-
hielden Engelmann en Brahms
een innige vriendschap. Ze bleven
elkaar schrijven, tot aan Brahms'
dood toe. Toen de componist aan
leverkanker bleek te lijden schreef
hij hevig geëmotioneerd: "Dat waren
nog eens tijden, toen ik kon
schrijven: alles gaat goed. Nu is
dat voorbij en het ziet er steeds
somberder en donkerder uit.
Mijn arts probeert me hoop te geven.
Hij schrijft me geneeskrachtige
baden voor en benadrukt dat ik
vooral geduld moet hebben. Maar
u zult begrijpen dat ik me moe,
lusteloos en verdrietig voel. Zulke
aardige brieven als die van u
doen me ook goed, al kan ik
ze niet met evenveel optimisme
beantwoorden". Engelmann advi-
seerde vooral niet de hoop te
verliezen: "Als je ziet hoe de
medische wetenschap zich in de
afgelopen dertig jaar heeft ont-
wikkeld, hoe we inzicht hebben
gekregen in de geheimen van het
leven, hoe we de ziekten de baas
zijn geworden waar we duizenden
jaren lang machteloos tegen waren,
en als je bedenkt dat nog dage-
lijks nieuwe, belangrijke dingen
worden ontdekt waarmee we de
vijanden van onze gezondheid
kunnen verslaan - dan is er toch
geen reden om de moed zo snel
te verliezen?""
De laatste brief van Engelmann
aan Brahms werd geschreven op
30 maart 1897. De arts besloot
zijn brief met een recept tegen
darmstoomissen. Het zou niet
meer baten: een paar maanden
later stierf Brahms. In datzelfde
jaar was Brahms' Tweede Symfonie
nog eens te horen in KSsW. Deze
keer is de aankondiging zwart
omkaderd: het is het herdenkings-
programma voor Brahms. Een
Brahmsherdenking die thuis hoort
in Utrecht.
' Zanden, v.d., J., Johannes Brahms in
Nederland, Rondom RO, jg. 10, nr.6,
maart1997, p. 13.
' Röntgen, J., Johannes Brahms im Brief-
wechsel mit Th. Wilhelm Engelmann,
Hans Schneider, tweede druk, 1974,
p. 14-15.
' Röntgen, J., Johannes Brahms im Brief-
wechsel mit Th. Wilhelm Engelmann,
Hans Schneider, tweede druk, 1974,
p. 18.
' Röntgen, J., Johannes Brahms im Brief-
wechsel mit Th. Wilhelm Engelmann,
Hans Schneider, tweede druk, 1974,
p.31.
* Caecilia, jaargang 33,1876, p. 25.
' Röntgen, J., Johannes Brahms im Brief-
wechsel mit Th. Wilhelm Engelmann,
Hans Schneider, tweede druk, 1974,
p.37.
'Caediia, jaargang35,1878, p.31.
' Caecilia, jaargang 35,1878, p. 32.
' Caecilia, jaargang 35,1878, p. 32.
'• Caecilia, jaargang 42,1885, p. 225.
<r'
(• ollcgiiim lliiisitiilii |{||tiijctililiii|.
Twi-:i-:i)i-:sTAi)s-a)X(;KRT,
i'l> Zul 11 ld HE 91 Jannuij ISSÜ.
1 y\. K D HOL.
KSTK AFDEELINO.
Akiiran^ ti>n '_R n
f
-»|-
" Röntgen, J., Johannes Brahms im Brief-
wechsel mit Th. Wilhelm Engelmann,
Hans Schneider, tweede druk, 1974,
p. 175-177.
De vertalingen van de briefwisseling tus-
sen Brahms en Engelmann zijn ontleend
aan het artikel van Zanden, v.d., J.,
Johannes Brahms in Nederland, Rondom
RO,
jg. 10, nr.6, maart 1997, p. 12-16.
Aankondiging
tweede stads-
concert op
21 januari 1882.
138
®
no\ember / d ecember 1997
OUD-UTRECHT
-ocr page 140-
Utrechtse portretten in miniatuur
Over nut en nadeel van de Kurzbiographie
Onlangs verscheen het vierde deel van de onvolprezen reeks Utrechtse biogra-
fieën.' Het aantal Utrechters dat tot nu toe een plaats heeft gekregen, steeg
daarmee tot 157. Aangezien in de vorige aflevering van dit tijdschrift de in-
houd van dit laatste deel al uitvoerig is aangekondigd, voelt deze recensent
zich ontslagen van de plicht een reguliere bespreking te schrijven. In plaats
daarvan staat hij stil bij de (impliciete) vooronderstellingen van de reeks. Over
nut en nadeel van de Kurzbiographie.
Niet vanwege diens "innerlijke
betekenis als persoon", zoals Romein
schrijft, maar "om wat hij vertegen-
woordigt": namelijk de integratie
van het katholieke volksdeel
binnen de Nederlandse natie."
De opmars van de regio
Dat het nationalistische kader van
de geschiedschrijving inmiddels
aanmerkelijk aan betekenis heeft
ingeboet, blijkt onder andere
uit de verschijning van diverse
regionale reeksen. De Utrechtse
biografieën zijn er een voorbeeld
van maar ook in Drenthe en
Noord-Brabant lopen vergelijk-
bare projecten. In de reeks
Utrechtse biografieën worden
personen opgenomen "die van
belang zijn geweest voor de
geschiedenis van Utrecht of daarin
een interessante rol gespeeld heb-
ben" (uit het voorwoord van deel 1).
Het locale kader wordt dus
nadrukkelijk als uitgangspunt
genomen. Maar wat is eigenlijk
de betekenis van dat 'Utrechtse'
uit de reekstitel? Of, concreter
gezegd, wat hebben in het laatst
verschenen deel de zeventiende-
eeuwse herbergierster Adriaentgen
Adriaens, de achttiende-eeuwse
patriottenleider en dichter Paul
Strick van Linschoten en de in
1974 overleden cabaretier Wim
Sonneveld met elkaar gemeen,
dat hun behandeling in één
boek rechtvaardigt? Wat bindt de
afzonderlijke essays bijeen tot een
samenhangend geheel? Of is die
samenhang maar zeer betrekkelijk?
Welke pretenties koestert de redac-
tie van de Utrechtse biografieën?
Gewone Utrechtse mannen en
vrouwen
Een vluchtig doorbladeren van de
tot nu toe verschenen delen leert
Nationaal monument
In een lezing voor een historisch
gezelschap vroeg de eindredacteur
van het Biografisch woordenboek
van Nederland AJ.C.M. Gabriêls
zich enkele jaren geleden af waarom
veel biografieën toch zo omvang-
rijk moeten zijn.* Meer dan 500
pagina's zijn bepaald geen uit-
zondering. Het is een negentiende-
eeuwse hang naar volledigheid,
waarbij elk detail van de beschreven
held van belang wordt geacht. De
antiquarische biografie hing nauw
samen met de opkomst van de
professionele geschiedschrijving,
waarbinnen de nadruk lag op
bronnenkritische acribie.' Het
gevonden materiaal werd in
extenso geciteerd. Toch zou de
negentiende eeuw ook twee
omvangrijke monumenten met
miniatuurbiografieên nalaten: Van
der Aa's Biografisch woordenboek
der Nederlanden
(in 21 delen ver-
schenen tussen 1852 en 1878) en
het tiendelige Nieuw Nederlandsch
biografisch woordenboek (NNBW),
dat tussen 1911 en 1937 uit-
kwam. Dit laatste werk verscheen
weliswaar na 1900, maar is toch
duidelijk een erfenis van de pro-
fessionaliserende wetenschap aan
het eind van de vorige eeuw. In
beide biografieprojecten is de vol-
ledigheid niet in diepte gezocht,
maar in de breedte: in het aantal
beschreven personen. In het
NNBW werden bijvoorbeeld
23.000 personen opgenomen.
Naast de zich professionaliserende
wetenschap moet ook het natio-
nalisme genoemd worden als
bepalende achtergrond. Het NNBW
was een eregalerij van helden van
het vaderland. Net als in de
nationalistische geschiedschrijving
werd het beeld bepaald door
politici en militairen: de 'grote
mannen' die de geschiedenis
maakten. Dat Nederland ook een
domineesland is, blijkt uit het
hoge aantal beschreven predikanten:
maar liefst 32% van het totaal.*
De nationalistische context zou
lang de kaders van het genre van
de Kurzbiographie bepalen. Zelfs
de bekende marxistische historicus
jan Romein ontkwam er niet aan.
In zijn in de jaren dertig verschenen
Erflaters van onze beschaving
publiceerde hij 36 biografische
essays over even zovele Hollandse
levens "die allen hebben bijgedra-
gen tot dat komplexe geheel, dat
wij Nederlandse beschavingsge-
schiedenis noemen".^ De erflaters
die hij beschreef waren in feite de
grote mannen die onze nationale
identiteit gevormd hebben. Romein
koos dan ook voor een exempla-
rische benaderingswijze waarin
bijvoorbeeld ook iemand als de
katholieke emancipator Herman
Schaepman een plaats moest krijgen.
139
november/december 19 9 7
OUD-UTRECHT
-ocr page 141-
Utrechtse portretten in miniatuur
de geschiedenis. De alfabetische
opzet van de reeks past toch
vooral bij het grote mannen model
van de oude geschiedschrijving.
In alfabetische overzichten zoek
je naar meer of minder bekende
personen, waarover je graag meer
wilt weten. Maar als het je gaat
om de gewone, vaak anonieme
mensen uit de geschiedenis dan is
een typologiserende benaderings-
wijze meer geschikt. Het gaat dan
niet zozeer om bijzondere en
kleurrijke individuen als wel om
wat wij via gewone mensen te
weten kunnen komen over het
dagelijks leven in vroeger tijden.
Hoe was het bijvoorbeeld om in
de vroeg-modeme tijd herber-
gierster of vroedvrouw te zijn?
Pas in dat kader krijgen (in dit
deel) de levensbeschrijvingen van
Adriaentgen Adriaens en Ytje Ban
zin en betekenis. Maar als het ons
werkelijk daar om te doen is, dan
is het ook beter om voor een
typologische opzet te kiezen.
Zoals bijvoorbeeld Beliën, Van
Deursen en Van Setten hebben
gedaan in hun Gestalten van de
Gouden Eeuw. Een Hollands
groepsportret
(Amsterdam 1995).
In dit boek zijn onder andere
hoofdstukken opgenomen over
'De dominee', 'De soldaat', 'De ar-
me' en 'De vrouw'. Je krijgt zo
een afgerond beeld van het
dagelijks leven van de verschil-
lende maatschappelijke groepen
in het zeventiende-eeuwse Holland.
Een vergelijkbaar beeld is uit de
Utrechtse biografieën niet zo
makkelijk te distilleren.
De gekozen alfabetische opzet
maakt het daarenboven niet een-
voudig om een goed tijdsbeeld te
krijgen van de afzonderlijke
historische perioden. De eeuwen
zijn volledig door elkaar heen
al snel dat de redactie niet heeft
gekozen voor 'grote mannen'
gescfiiedenis oude stijl. In deel 4
zijn biografieën opgenomen van
nationaal bekende figuren als
Abraham Bloemaert, Jan Engel-
man, Van Heuven Goedhart,
Martinus Nijhoff, Gerrit Rietveld
en Gisbertus Voetius, die ook in
het Biografisch woordenboek van
Nederland niet misstaan zouden
hebben. Maar ook 'kleinere' figuren
met gewone mensen beroepen
komen aan bod zoals een vroed-
vrouw, een herbergierster, een
koopman, een voetballer en zelfs
"een vrouw uit duizenden". Der-
gelijke gewone mensen hebben
een exemplarische waarde omdat
hun leven een inkijkje geeft in de
geschiedenis van het dagelijks leven
van het gros van de Utrechters. Er
is ook bewust gestreefd de in de
geschiedschrijving vaak onder-
bedeelde vrouwen een plaats te
geven (de score van 16% vrouwen
is heel behoorlijk). De invloeden
van de sociaal-economische geschie-
denis en van het feminisme zijn
hier merkbaar. De aandacht voor
vrouwen en bijvoorbeeld arbei-
ders werd in aanleg veroorzaakt
door een emancipatiestreven van
deze groepen.' Natuurlijk wilden
zij er ook bijhoren, liefst met
terugwerkende kracht. Hun aan-
wezigheid is niet meer dan billijk.
Ook gewone mensen hebben een
geschiedenis, die het waard is om
verteld te worden. Een geschied-
schrijving die het overgrote deel
van de bevolking buiten schot
laat, is geen knip voor de neus
waard.
Het is echter de vraag in hoeverre
de gekozen opzet van de Utrechtse
biografieën voldoende recht doet
aan juist die 'gewone' mensen uit
geklutst. Zeventiende-eeuwers staan
naast twintigste-eeuwers, middel-
eeuwse kanunniken worden
gevolgd door negentiende-eeuwse
dominees. In een typologische
opzet is een chronologische volg-
orde te prefereren boven een
willekeurig alfabetische. Pas dan
krijg je een beeld van het
dagelijks leven in een bepaald
afgerond tijdvak. Ook in de
meer conservatieve opzet van de
Utrechtse biografieën zou een
chronologische volgorde (met
een alfabetisch register achterin)
niet misstaan hebben.
'Utrechtse' persoonlijkheden?
De Utrechtse biografieën geven
een beeld van 2000 jaar Utrechts
leven. Maar kun je nu ook spreken
van een typisch Utrechtse ge-
schiedenis? Hoe zinvol is de
locale benadering binnen het bio-
grafische genre? Zijn de
beschreven personen bijvoorbeeld
wel zo Utrechts? Een probleem is
vaak dat de bestaanshorizon van
beroemde personen de locale
grenzen ver overstijgt. Een 'Wim
Sonneveld is weliswaar geworteld
in de Utrechtse wijk Lombok,
waar zijn vader een kruideniers-
zaak had in de J.P. Coenstraat,
maar zijn latere carrière, die hem
tot een beroemd man maakte,
heeft toch weinig Utrechts. Hij
werd niet bekend als Utrechter,
maar als begenadigd humorist.
Een ander voorbeeld is de dichter
Martinus Nijhoff, die slechts korte
tijd van zijn leven in Utrecht
doorbracht en dus absoluut geen
Utrechter mag heten (zijn naam
zou meer op zijn plaats zijn in het
Biografisch woordenboek van
Den Haag, waar de dichter geboren
werd en ook stierO. Toch is het
aardig om over Nijhoff te lezen.
140
n ov ember / de c embe r 1997
UTRECHT
-ocr page 142-
■. *t,"
vooral herinnerd worden als
spits van U.V.V. en later Hercules.
Interessant is ook het verhaal
over Ytje Ban (1647-1730), die
na haar twaalfde bevalling besloot
vroedvrouw te worden. Haar
verzoekschrift bij de vroedschap
is bewaard gebleven. In 1716
werd Ytje er van beschuldigd dat
ze een aantal vrouwen zou hebben
besmet met syfilis. Ytje vroeg
enkele van haar cliënten om ten
gunste van haar te getuigen.
Daarom weten wij meer over haar
beroepspraktijk. De meeste van
haar klanten woonden in haar
eigen wijk, buiten Wittevrouwen,
de rest in Tolsteeg en in Abstede.
Ytje assisteerde waarschijnlijk
minstens één keer per week bij
een bevalling. Haar levensverhaal
illustreert de praktijk van het
bevallen in het Utrecht van rond
1700.
Betekent dit dat de redactie zich
beter had kunnen beperken tot,
om Romein te parafraseren, figuren
"die allen hebben bijgedragen tot
dat complexe geheel, dat wij
Utrechtse beschavingsgeschiedenis
noemen"? (Mits uiteraard ook
vroedvrouwen en voetballers tot
deze beschaving worden gerekend.)
Een strengere selectie van werkelijk
'Utrechtse' figuren zou de reeks
zeker een meer Utrechts gezicht
hebben gegeven. Toevallige min
of meer beroemde passanten
zouden dan zijn buitengesloten.
Maar we zouden dan ook veel
moois en interessants gemist
hebben. Misschien is Utrecht niet
meer dan een concrete aanleiding
om aandacht te besteden aan het
dagelijks leven (van hoog tot
laag) in een grote stad. Een locale
invalshoek heeft als voordeel dat
het de geschiedenis letterlijk
'thuis' brengt. Voor de lezer is het
een sprankelend feest in een
bekende omgeving.
' Utrechtse biografieën. Lever)5beschrij-
vingen \iar) belfende en
onte/tende
Utrechten, deel 4, een uitgave van de
SPOU, Utrecht 1997.
Prijs: ƒ 25,00.
' A.J.C.M. Gabriëls, 'Portretten in minia-
tuur: het Biografisch woordenboelt van
Nederland',
in: BertToussaint & Paul
van der Velde (redactie), Aspecten van
de historische biografie (Kampen 1992)
50-64, aldaar 50-51.
' A.A. Van den Braembussche, 'Hef
biografisch element in de geschied-
schrijving. Een geschiedtheoretische
verkenning',
in: Tijdschrift voor sociale
geschiedenis 15 (1989) 26-60, aldaar 33.
' Gabriëls, 'Portretten in miniatuur', 63.
* Jan en Annie Romein, Erflaters van onze
beschaving. Nederlandse gestalten uit
zes eeuwen,
4 delen, (Amsterdam 1941),
citaat in het inleidend voorwoord, 9.
Over Romeins liefde voor het vaderland
en zijn historische werlten op dat terrein
zie I. Schöffer, 'Jan Romein en de
geschiedenis van Nederland',
herdrulct
in I. Schöffer, Veelvormig verleden.
Zeventien studies In de vaderlandse
geschiedenis (Amsterdam 1987) 227-235,
aldaar met name 230-232. Meer spedfielc
over de Erflaters: H.IVI. Bellen (redactie),
Vijftig jaar erflaters Een terugblik op
De erflaters van onze beschaving van
Jan en Annie Romein
(Den Haag 1990).
' Jan Romein, 'Herman Schaepman:
's pausen Zwitser',
in: Erflaters deel 4,
178-179.
'Van den Braembussche, 'Hetbiografisch
element',
40-44. Speciaal over vrouwen
en biografie: Mieke Aerts e.a. (redactie).
Naar het leven. Feminisme en biografisch
onderzoek
(Amsterdam 1988).
omdat zijn belangrijke gedicht
'Awater' is opgezet als een wande-
ling door de stad Utrecht.
Voor nog weer anderen lijkt de
stad Utrecht slechts een toevallige
context van de werkzaamheden
die hen naar de Domstad voerden.
Dit geldt zeker voor vele hoog-
leraren van de Utrechtse Univer-
siteit, die net zo goed in een
andere universiteitstad hadden
kunnen werken. De hoogleraren
geschiedenis Geyl en Gerretson
zijn voorbeelden uit de eerste
delen van de Utrechtse biografieën,
die nauwelijks in het Utrechtse
stedelijke leven participeerden.
Het zijn geen 'Utrechtse' persoon-
lijkheden. Iets anders ligt het voor
de in deel 4 beschreven historicus
C.D.J. Brandt, die geboren en
getogen is in Utrecht en ook
actief was in diverse locale maat-
schappelijke organisaties.
Andere figuren zijn evenwel niet
denkbaar zonder hun Utrechtse
context. Zo is de hoofdredacteur
van het Utrechts Nieuwsblad
qualitate qua een Utrechtse per-
soonlijkheid. In nog veel sterkere
mate geldt dit voor locale ambts-
dragers. 'Voor burgemeesters van
Utrecht als Hendrick Moreelse
(1615-1666) maar ook voor ker-
kelijke bestuurders zoals kanunnik
Evert Foec (1345-1418), die deken
van Oudmunster was en vanwege
zijn tact regelmatig gevraagd
werd te bemiddelen bij (Utrecht-
se) conflicten.
Juist de gewone alledaagse figuren
functioneren meestal in een locaal
Utrechtse context, en zijn daarom
extra interessant om over te lezen
in de Utrechtse biografieën. 'Voet-
baller Wout Buitenweg verwierf
nationale bekendheid door zijn
optreden in het Nederlands elftal,
maar in het Utrechtse zal hij toch
141
@
november/december 199 7
UTRECHT