-ocr page 1-

i .ii

ALGËMËËM GËSCHiËMiVIS

des

VADERIAIVDS,

VAN DE

VROEGSTE TIJDEIV TOT OP HEDEM,

DOOIl

1··. J P· AUXIJMO'

VAN HET JAAR 900 TOT 15§1 NA CHRISTUS.
»

I

MET HATEL KAARTEN EN PÖBTRETTEN.

te AMSTERDAM, bij
J, F. SICHJLCIJER.
1S51.

Bibliotheek
MINDERBROEDERS
WEERT.

\ I

-ocr page 2-

JMIEEi^

ρ

ΐΑ'ύΐί.

Β ΙΕ ^

'W

,lc

^^ 9

JO

TWKEDK DKEL· vumE ^^τπκ.

ψ,

V}
1

f

'ÏA'

11.® ë 3.

-ocr page 3-

rnrnrnm

VEREENIGING VAN AL DE NEDERLANDEN ONDER KEIZER KAREL V,

ZESDE BOEK.

van de

tot op

DE AFZWERING VAN FILIPS IL

TWEEDE GEDEELTE.

1568—1S81,

-ocr page 4-

msmmm.

τ ' "

Jr-

1

-ocr page 5-

«

iW

EERSTE HOOFDSTUK.

vaw het

BEGIN VAN DEN TACHTIGJARIGEN OORLOG TEGEN SPANJE,

tot het

VERBOND TE GENT GESLOTEN.

-

De Hertog van alba, nu met het oppergezag bekleed, Terzuimde geene middelen, 1568—
om aan zijne zending te beantwoorden. Hij trachtte niet
minder dan de misdadige
of kwade steden te veroordeelen; den ingezetenen eene goede som gelds af te per-
sen, nadat de voornaamste schuldigen eene Toorbeeldige straf ondergaan hadden; de
koninklijke inkomsten uit
de Nederlanden op vasten voet te brengen; en 'sLands voor-
regten in te krimpen. De Koning moest, naar zijn oordeel, vooreerst geene algemeene
vergiffenis verleenen, opdat de vrees elk gedurig in onrust hield, de steden zich onder-
wierpen aan hetgeen men haar opleggen wilde, degenen die hunne vergrijpen moesten
afkoopen te aanzienlijker sommen aanboden, en de Staten zich niet aankantten
tegen
hetgeen ten opzigte der inkomsten des Konings werd voorgesteld. Tevens zou hij zich
bezig houden, om, naar 'sKonings wil, al de Nederlandsche gewesten aan dezelfde
wetten te onderwerpen, ofschoon hem deze taak zeer moeijelijk voorkwam (1). Sinds
zijne komst was echter, vooral door de losbandigheid van het krijgsvolk, de staat van
zaken in
de Nederlanden derwijze verergerd, dat men in Duitsehland meende, dat
oraitje zou geroepen worden, om dien te herstellen (2). Alba zelf getuigde, dat de
soldaten geene tucht kenden, roofden wat zij konden, en vele hunne vanen verlieten ·

en naar Italië en Spanje ^ zelfs naar Frankrijk trokken (3). Fiiips gaf niettemin op

(1) Correspondance de philippe II, T. IL ρ. 4, 5.

(2) Supplément aux Archives de la Maison d'Orange, p.

(3) Correspondance de philippe II T. IL p. 3.

-ocr page 6-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—niemv zijne tevredenheid over 'sHerlogs bedrijf te kennen, en zond hem een aanzien-
157ß jyj^gjj onderstand in geld (1). Evenwel blijkt niet onduidelijk, dat destijds aan het Hof
van
Madrid sprake geweest is, den Kardinaal grawyelle wieder naar de Nederlanden te
zenden, waar velen hem terugwenschlen (2). Wat hiervan zij, niet onwaarschijnlijk is
't, dat de spanning, de WTevel, het misnoegen, de vrees zelfs, welke in
de Nederlati-
den
lieerschten, in eenige uitgewekene Edelen den moed ontvlamd hebben om, getrouw
aan den stelregel:
de Adel is de beschermer der volksvrijheid, te beproeven, die vrij-
heid te herstellen. Zij sloten althans om dezen tijd een nieuw Verbond met elkander,
waarvan de volijverige
brederode zich weder aan het hoofd stelde. De hoofdinhoud van
hun verbondschrift komt hierop neder; »Het >vas genoeg bekend, met w elke gene-
genheid voor den Koning zij in alles gehandeld hadden; door eenige kwaadwilligen
echter waren hunne daden en personen bij hem derwijze in een hatelijk licht gesteld,
dat nu geene gunst of genade meer voor hen te verwachten was, deAvijl de Koning zich
naar niets anders wilde regelen, dan naar hetgeen hem door hunne lasteraars ingeblazen
werd. Men zag dagelijks, hoe de Landvoogden, Stadhouders en andere Ambtenaren te
werk gingen, geen acht gevende op God, 's Lands voorregten, gewoonten en vrijheden,
maar aUeen trachtende hunne heerschzucht en gierigheid te verzadigen ten koste van
het bloed der Nederlanders, wien zy den afgrysselyksten dood aandeden, hunne goede-
ren verbeurd verklaarden, en hunne kinderen tot den bedelzak bragten, onder voor-
wendsel, dat geen kind van een Ketter zyn vaders of moeders goed erven kan, zelfs
tot in den zesden graad toe. Op deze wijze poogden zij zich in het bezit van alles te
stellen, en anderen voor altijd in het verdeif te storten. Zy gaven, wat meer is, open-
lijk hunne verwondering te kennen, dat men nog eenige landzaten hier het wonen,
dewijl de Koning, eer zij uit
Spanje vertrokken, hun het gansche Land gegeven had.
Het bleek alzoo, dat zij niet gekomen waren, om, gelyk zy aanvankelijk voorgaven, de
welvaart des Lands te herstellen, maar om die geheel en voor altijd te vernietigen, en
alle Nederlanders lot arme en eeuwige slaven te maken. Men kon hgt bemerken, dat
zij
de Nederlanden met dc Indiën, eertijds door hen verwonnen, ΛνΙΜβη gelijkstellen. Om
hierin te slagen, trachtten zij door alle middelen, de voornaamste hoofden, Heeren, Ede-
len, handelaars, en alle andere vrome lieden uit te roeijen, zonder acht te slaan op
de diensten, welke deze en hunne voorvaders sedert lang den Koning bewezen hadden, voor
wien zy den laatsten druppel van hun bloed en den laatsten penning van hun goed
waagden. Ten bewijze hiervan strekte de Graaf van
Egmond, welke twee veldslagen
voor den Koning had gewonnen, zonder welke de koninklijke luroon zoo goed als ge-

(1) Correspondancc de philippe II, T. II. p. 7-

(2) Correspmidance do philiPpk II, T. IL ρ. 16, 17.

-ocr page 7-

des vaderlands:

Yallen zou zijn, doch door de ï?eide overwinningen den Koning weder op liet hoofd is 1568_

gezet. Nu ziet men den dank en het loon, welke egjuokd, als een dief en moordenaar
gevangen genomen, daarvoor ontvangt. Hetzelfde lot heeft den Graaf van //oo7'Me getrof-
fen, die als een booswicht, welke tienduizend dooden verdiend had, in de gevangenis is
geworpen, ofschoon hij den Koning in den tyd van twaalf jaren overal meer dan een
nederige slaaf gevolgd, al het zijne daarby opgezet, en hem oneindig meer andere
diensten bewezen heeft. Het was ook blijkbaar, wat zij bedoelen, daar zij de achterge-
blevene Edelen met den Graaf van
Aremberg naar Frankrijk ter slaglbank gezonden
hebben, om alzoo
Nederland te beter en ongestoorder te kunnen bezitten. De Heer van
Montigny, naar Spanje gereisd, in het denkbeeld den Koning eene aangename dienst te
bewijzen, was aldaar insgelijks gevangen gehouden, zonder dat men weet, of hij dood of
levend is. Schoone vergelding voor al zijne getrouwe diensten! God weet, hoe men
met den Markgraaf van
Bergen gehandeld heeft, wiens nagelaten goederen aangesla-
gen en met zijn huis aan een Spanjaard gegeven zijn. Men zegt, dat dit 's Konings
wil is. Om nu niet te spreken van zoo vele Heeren en Edelen, die den Koning
veelvuldige diensten bewezen hebben, maar nu verjaagd, gebannen en van hunne goe-
deren ontzet zijn, aUes onder schyn van godsdienst, zoo als deze lasteraars voorwen-
den, maar van welke zij niets bezitten, ten ware godslastering, dieverij, vrouwen-
schennis, het vermoorden van vrome lieden, of dergelijke gruwelen cn boosheden, in
^velke zij allen genoegzaam volleerde meesters zijn, voor godsdienst moesten gehouden
worden. Welke hoop, troost, of uitzigt was er dan langer te verwachten? Wat anders,
dan dat zij dagelijks meer en meer in wreedheid en boosheid zullen toenemen, ten zij
daarin door zulke middelen voorzien worde, als God in Zijne genade daartoe zal be-
.schikken, cn waaraan men niet behoort te twijfelen, aangezien de zaak der Nederlan-
ders voor God en mcnschen opregt, goed en regtvaardig is. Dit alles in overweging
genomen en in het J)ijzonder, dat God hun geen kleiner hart gegeven heeft dan aan
hunne voorvaders, die 's Lands rust en vrijheid altijd beschermden, oordeelden de
Edelen zich insgelijks daartoe verpligt. Zij konden niet nalaten voor hunne eer, ter
bescherming van vrouw en kinderen, vooral lot welvaart en veiligheid der gemeente,
in zulk eene regtvaardige zaak te beproeven, wat de kleine magt konde uitrigten, die
hun nog >vas overgebleven, om Vaderland en vrijheid te herwinnen en zoo velen be-
drukten en verjaagden lieden weder rust en vrede te verschaffen. En dewijl hiertoe
gelden noodig Avarcn, wilde elk van hen naar zijn beperkt vermogen, maar uit een
zuiver en rein geweien, iels bijdragen. Hoewel eene zoo geringe som niet toereikend
zou zijn, om krijg legen hunnen vijand te voeren, hoopten zij nogtans, dat de goede
en barmhartige God, door Zijne genade, hen niet verlaten zou. Het was, dachten zij,
beter voor zulk eene regtvaardige zaak op het bed van eer en vroomheid te sterven,
dan als verachte slaven te leven. Wanneer zij zich van hunnen pligt kweten, was voor

-ocr page 8-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

15β8—hen, met Gods hulp, eeuwige ïof en eer te gelijk met de yrijheid des Vaderlands en
de verlossing van aBe arme gekerkerden te wachten. Zij twijfelden niet, of alle vrome
en regtschapene lieden zouden gaarne, elk naar zijn vermogen, hunne eer en hun geweten
hierin bevredigen. Zij baden den Ahnagtige, dat Hij door Zijne kracht, hunne zaken zoo
bestieren wilde, dat zij mogten uitloopen tot Zijne eer en tot aller zaligheid." De on-
derteekenaars van dit mannelijk verloog verbonden zich tevens tot eene geldelijke bij-
drage,
Hendrik, van Brederode beloofde twaalf duizend Karelsgulden, adolf van der Aa ,
albreght vati Iluchtenbroek, diederik van Sonoy elk vier honderd, en christoffel
van Liefdael tweehonderd Brabandsche guldens; dirk van Haaf ten honderd gou-
den kroonen;
willem van Zevenberg honderd Karelsguldens; grispinus van Alburg
twee honderd gulden, met zijn persoon, en a. domberg honderd kroonen, insgelijks
boven zyn persoon'(1). De spoedig daarop gevolgde dood van
brederode zal wel eene
der voornaamste redenen geweest zijn, dat dit Verbond zonder uitwerking gebleven is;
ook is nooit gebleken, of de beloofde gelden zyn opgebragt, veel min, hoe zg besteed
zyn geworden.

De Raad van Beroerten zette thans met verdubbelden ijver zijne werkzaamheden voort.
Deze vreesselijke regtbank alleen mögt kennis nemen van zaken, welke ook slechts de
minste betrekking op de beroerten hadden, en van hare vonnissen bestond geen hooger
beroep. Hierdoor bleven alle andere regtbanken, zelfs de Groote Raad
teMechelen^ bijna
werkeloos; de Raad van State schorste zijne zittingen, en de Hertog riep dikwijls en
willekeurig eenige leden daarvan in zijne woning bijeen. Elk Nederlander, van wat rang
of staat ook, kon voor den Raad van Beroerten gedagvaard worden.
"Wie verstandig
was verscheen niet, en kwam vrij met verbeurdverldaring zijner goederen en balling-
schap; wie zich vertoonde, of op eene of andere wgze gevat werd, was bijna zonder red-
ding verloren. Naar de bepahngen van dit geregtshof, door den Koning en het Geloofs-
onderzoek bekrachtigd, werden voor doodschuldig gehouden alle Onroomsche Leeraars,
hunne aanhangers, begunstigers en toehoorders, wie zy ook zijn mogten; allen, die de
wapenen tegen den Koning hadden opgevat; allen, die eenig deel hadden aan het inle-
veren van smeekschriften tegen het geloofsonderzoek, de bloedbevelen en de nieuwe
Bisschoppen; allen, die geuzenliedekens vervaardigd of gezongen, de Calvinistische be-
grafenissen bijgewoond, de kerkschenders niet wederstaan, of gezegd hadden, dat de
nieuwe godsdienst ook binnen kort in
Spanje opgang zou maken; allen, welke zelfs
den minsten twijfel koesterden, dat zij, die den opstand niet naar hun beste vermogen

(1) TE WATER, Verb. d. Edel D. II. bi. 109—113. D. IV. bl. 60—07. Op dit verbondschrift
staat jaar noch dagteekening uifgediukt; liet moet tusschen de gevangenneming van
egmond en
HOORNE, en het overlijden van brederode waarschijnlijk in het laatst van 1567, zijn opgesteld.

-ocr page 9-

DES VADERLANDS.

geweerd hadden, hunne Toorregten en yrijheden verheurd hadden, en de Koning onlhe- 1568—
Yen was van alle beloften, eeden, toezeggingen, hun door hem gedaan; allen eindelijk,
welke beweerden, dat de Raad der Beroerten zich naar het oude gebruikelijke, regt,
de gewoonten en vrijheden des Lands behoorde te schikken, en dat men Gode meer dan
menschen moest gehoorzamen. Onder deze bepahngen, welke in druk zijn uitgegeven,
en, naar men wil, in de woning van
de vargas te Antiverpen gevonden waren, komt
ook nog de volgende voor: »Daar het kwaad in
de Nederlanden, door huwelijken en
verbindtenissen met Ketters en verdachte of onrustige personen van alle standen, zeer
was toegenomen, en de oproerlingen zich ook overal door vermogende bondgenooten
zochten te versterken, zoo voegde het den Koning, naar geestelijke en wereldlijke reg-
ten, ter bevordering van het oude Christelijk geloof in deze verkeerdheid te voorzien.
De Hertog en de Raad hadden derhalve besloten, bij de eerste gelegenheid een bevel-
schrift af te kondigen, waarbij het ieder, van welken rang of stand ook, verboden wierd,
zonder toestemming van den Hertog of diens Raden, voor zich of zijne kinderen een
huwelijk aan te gaan, op verbeurte van lijf en goed
(1)." Alba was niet alleen Voor-
zitter van deze gedrochtelijke vierschaar, maar hij alleen had cene
beslissende, zijne
bijzitters slechts eene
raadgevende stem, en alles geschiedde op zijn bevel. De gedingen
tegen de gevangenen werden echter aanvankelijk door den geheelen Raad of het
grootste gedeelte daarvan, behandeld, en geene doodvonnissen uitgevaardigd, welke niet
door drie of vier leden onderteekend waren (2). In naam des Konings Averd afgekon-
digd, dat alle schuldeischers dergenen, welke gebannen en wier goederen verbeurd ver-
klaard waren, zich binnen een half jaar by den Raad van Beroerten met een schriftelijk
verzoek moesten wenden, op verbeurte anders van hunnen eisch. Daarentegen werden
de schuldenaars der veroordeelden gelast, aan hen, noch aan hunne weduwen en kin-
deren het verschuldigde te voldoen, op straffe van tweemaal te betalen (5).

Naar zulke wetten en bepalingen konden weinig Nederlanders onschuldig zijn, of ongestraft
blijven (4). En indedaad, schrikljarend was de werkzaamheid van den Raad van Beroerten,

(1) Intcrrogatoires du Consciller delrio, p. 322. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. L B. IV.
bl. 250, 251.
v. metere?f, Ilisi. d. Nederl. Oorl. B. IIL bi. 53, 54. ποογτ, Ncderl. Hist. B. IV.
bl. 164, lf)5.
itrandt, IlisL d. Ref. D. L bl. 466. Vgl. de Sententien van alva, bl. 29, 33, 36,
210, 212, 232 en op onderscheidene andere plaatsen.

(2) Interrogaloircs du Conseiller deluio, p. 322 , 324. Over de inrlgtin[j van den Raad van
Beroerten vindt men ccn opstel van den Heer
gaciurd in de Bulletins de VAcadémie, XVI. II. 50,
welk Avij geene gelegenheid hadden te raadplegen.

(3) LE PETIT, Chron. de Holl. Τ. II. Liv. IX. ρ. 165.

(4) BOR, Hist. d. Nederl Oorl. D. I. B. IV. bl. 250.

II Deel. i> Stuk. 2

-ocr page 10-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

10

I5()8— welke door het Tolk met regt Bloedraad genoemd werd. Hun, die Tan de menigte, welke
dagelijks werd ingedaagd, verschenen wierp
de vargas zijne spreuk toe, » over welker
onzin en slecht Latijn men zou gelagchen hebhen, ware de inhoud niet zoo afgrijsselijk
geweest:"
Haerelici fraxcrunt templa, boni nihil faxerunt contra; ergo debent omnes
patibulare
(1). »Wien, in alle gewesten, waggelde het hoofd op den hals niet, daar
men zulk eenen voet van regten en regtsvordering volgde?" vraagt
hooft, naar wiens
verhaal, het vangen en spannen van lieden van allerlei stand, allerlei kunne, allerlei ouder-
dom dagelijks plaats vond. »De galgen," zegt hij, »hingen gerist, de raden, de staken,
de boomen aan de wegen stonden verladen met lijken, gewurgd, onthalsd, gebarnd;
zoo dat de menschen nu in de lucht, lot ademschepping bestemd, als in een gemeen
graf en >voning der overledenen verkeerden. Elke dag had zijne deerlijkheid, en het
bassen der bloedklok, dat met den dood van namaag den eenen, van zwager of vriend
den anderen in het harte klonk. Aan het bannen, aan verbeurdmaken van goederen
was geen einde. Tilbaar, ontilbaar, 't werd al aangeslagen, en ongeacht het aantal
der schuldeischers, bekommerd gehouden tot onwaardeerlijke schade van rijken, van
armen, van kloosters, gasthuizen, iveduwen en w^ezen, die na jaren lang loopens, van
hun regt en renten verstoken bleven. Het was nogtans eene groote troost, dat de bit-
terste stedelijke overigheden, zelfs van
Amsterdam, die zich in alle pleegbare wreed-
heid uitbundig geloveten hadden, als nog te slappe woeders, als onnutte knechten be-
schouwd, en beschuldigd met naam en toenaam voor dezen Raad moesten teregt staan (2)."
En het plegen van al deze gruwelen droeg 's Konings goedkeuring weg! Herhaaldelgk
betuigde hij
alba, eenen de vargas zelfs, zijne tevredenheid en toonde daardoor,
hoezeer deze mannen des bloeds in zijnen geest handelden (5).

24 v. Oranje, lodewijk van Nassau, brederode, hoogstraten, culemeorg en vaw den
maand werden in naam des Konings openlijk te Brussel, na het steken der trompetten,

1568 gedaagd, om binnen zes weken voor den Hertog van Alba te verschijnen en zich tegen
de aanklagte, door den Procureur-Generaal
du bois tegen hen vijf dagen te voren
ingebragt, te verdedigen, op straffe van eeuwigdurende ballingschap en verbeurdver-
klaring van al hunne goederen, bij niet verschijning. De Prins wordt daarin het
»Hoofd der oproerlingen genoemd," en hem voorts te laste gelegd, »dat hij getracht
heeft de Regering omver te werpen; dat hij de onderdanen, van hunnen natuurlijken
Heer vervreemd, de Edelen opgehitst, zijne huizen te
Breda en te Brussel tot hunne

: t

(1) »De Ketters Kebbcn de terken vernield, de goeden hebben er niets tegen gedaan; derhalve
moeten allen hangen."
brandt, Hist. d. Rcf. D. I. bl. 466;

(2) hooft, Nederl Hist. B. IV. bl. 165.

(3) Correspondance rfe'i'HiiiirrE II, T, II. p. 10, 12.

-ocr page 11-

DES VADERLANDS, 11

oproerige bijeenkomsten geleend en aan brederode geschut geleverd, 's Konings krggs-
volk uit
Zeeland geweerd, en Averving en geldligting, ja zelfs het bouwen van On-
roomsche kerken te
Antwerpen toegelaten heeft (1)-" Brederode wordt beschuldigd
krygsTolk aangenomen, de wapenen tegen den Koning gevoerd, gelden geheven, en
geestelijken en wereldlijken geplunderd en op brandschatting gesteld te hebben. Behalve
soortgelijke punten van aanklagte, Averd den overigen vooral tot misdaad aangetijgd, dat
zij tot den aanhang van
oranje behoord hadden (2). De open brieven van indaging
werden in de heerlijkheden der gedaagden afgelezen en aan de deuren en portalen der
voornaamste kerken aangeplakt, opdat men geene onbekendheid konde voorwenden.
Toen de beschuldigden op den bepaalden tijd niet verschenen, werden al hunne roe-
rende en onroerende goederen in
de Nederlanden in beslag genomen. Vruchteloos
ondersteunden de Aartsbisschop van
Keulen, de Bisschoppen van Munster en van Luik^
de Graaf van Rennenberg, barlaymont, jsoirgarmes, jaw van Nassau en anderen het
verzoek des Graven van
Culemhorg, dat de termijn der dagvaarding nog zes weken
verlengd, hij niet ongehoord veroordeeld, maar hem toegestaan mögt worden, zich
door gevolmagtigden van de misdaden, hem ten laste gelegd, te zuiveren. De reden
waarom
gulemborg zelf zich niet kwam verantAvoorden, Avas zijne »vrees voor lijfsge-
vangenis en dewijl hy oordeelde, voor zijne bevoegde regters niet gedaagd te zijn, daar
hij, alvorens van eenige daging gehoord te hebben, ten deele gewoond had en nog
woonde in zijn Land van
Witt hem en Pallant, ten deele te Keulen, behoorende onder
het Duitsche Rijk en geenszins onder het gebied van
Spanje. Ook was Culemborg
altijd een regtsgebied geweest van alle andere gescheiden en aan niemand beroepelijk (3).*'
Intussclien werd de Graaf van
Buren, filips Willem, 's Prinsen oudste zoon, uit·
Leuven getroond (4). Toen alba, kort na zijne komst in de Nederlanden, die stad
bezocht, had hij den jeugdigen Graaf schijnbaar met de meeste minzaamheid ontvan-
gen en van zijne welwillendheid verzekerd (5). Om dienzelfden tijd echter besloot hij,
op raad van
granvelle en onder toestemming des Konings, buueit als gijzelaar, voor

(1) Cmrespondance de philippe II, ï. II. p. 7. ie petit, Chron. de Holl. Τ. II. Liv. IX.
ρ. 170, 171. Bou,
Jlist. d. Nederl. Oorl D. I. AuthcntieL· Stukk. bl. 14—16. Vgl. Β. IV.
1)1. 220.
viGLius, Episi. ad. hopperum, p. 400.

(2) TE WATER, Verl), d. Edel. B. IV. bl. 241—254, bou, Hist. d. Nederl. Oarl D. I. B. IV.
bl. 220—222.
schotel, floris van Pallant, bl. 66—69.

(3) SCHOTEL, FLOrJs van Pallant, bl. 69, 70 en de aldaar aangehaalde geschrificn.

(4) Correspondance de philippe II, T. II. p. 10·

1

(5) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 120—124.

-ocr page 12-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—hetgeen oranje in Duitschland mögt uilrigtcn, naar Spanje te zenden (1). Hetzelfde
lot zou ook de zonen van
egmond en hoogstraten getroffen hebben, indien dezen niet
in
Duitschland^ en genen niet te jong geweest waren (2). Drie weken na het indagen
^^^ van
oranje, zond alba den Heer de chassey, verzeld door eenige andere Ede-
Sprok- len en twaalf Hellebardiers, naar
Leuven, om den Graaf van Duren, wien hij dit
iggg' tevens in een brief verwittigde, te kennen te geven, dat »de Koning hem bij zich in
Spanje begeerde, om hem eene betere opvoeding te geven, opdat hij, in vervolg van
tyd, op het voetspoor zijner voorvaderen, den staat zou kunnen dienen."
De chassey
moest hem verzekeren, dat hy gekomen was, niet om hem gevangen te nemen,
maar te geleiden, en hem aansporen, slechts twee kamerdienaars, twee jonkers
(pages), een kok en een rentmeester met zich te nemen. Voorts moest hij 's Graven
opvoeder (gouverneur) trachten over te halen dezen, ten minste tot in
Spanje, te vol-
gen; en de zaak daarheen sturen, dat den tweeden dag na zijne aankomst te
Leuven,
BUREN zich op Λveg naar Antwerpen begaf, en aldaar bij den Graaf van Lodron zijn
intrek nam. Van daar moesten zij zich naar
Vlissingen begeven, waar een schip in
gereedheid zou zyn, en een vertrouwd persoon, om hen te ontvangen. Zoodra hij den
Graaf zijnen last had geopenbaard, mögt hij hem geen oogenblik uit het oog verliezen,
maar zonder dat deze dit bemerkte, of er eenigen overlast door leed.
Buren betuigde
schriftelijk den Hertog zijnen dank voor 'sKonings gunst, en vertrok, naar
alba's ver-
zekering aan
filips, met het grootste genoegen van de Avereld (5). Alles geschiedde
blijkbaar in het geheim, en dit maakt de echtheid van het verhaal niet weinig beden-
kelijk, dat
de vargas den Bestuurderen der Leuvensche Hoogeschool, toen zij bij deze
daad van geweld zich over het schenden hunner voorregten beklaagden, toevoegde:
non
^^ curamus vestrosprivïlegios (^). Te Antwerpen
Averd buren door den Graaf van Xoc^ro» tref-
Sprok' felijkonthaald, en te
Middelburg (Vlissingen?) aan de zorgen van donpedro degastilla υ
de toledo
, een neef des Hertogs, toevertrouwd, met wien hij naar Spanje vertrok,
^ verzeld door zijnen opvoeder, een dienaar en twee jonkers,
Alba beval hem den Ko-

Lente- ning aan, uit achting voor de diensten zijner voorouders, met verzoek hem aan
uiaaud.

het Hof te nemen en met welwillendheid te behandelen, opdat de Nederlanders niet
konden zeggen, dat
Spanje hem tot kerker strekte. De Graaf werd echter niet aan
het Hof toegelaten. De Koning liet hem zijne geletterde opvoeding te
Aleala voortzet-

, !

(1) Cmrcspondance de philippe II, T. I. p. 595, 596, 611. T. II. p. 7.

(2) Correspondance de pihlippe II, T. II. p. 7, 13, 14.

(3) Correspondance de Philippe II, Τ. II. ρ. 11, 13.

(4) »Wij storen ons, niet aan uwe voorregten." Α.ροΙ, ν. Willem I, bij con, Hist, d. Nederl.
Oorl.
D, II. Authent. Stukk. bl. 79.

6 1

M.

-ocr page 13-

DES VADERLANDS. 2ί>

I ten, en soed behandelen, om in hem lust Yoor zijne dienst op te wekken (1). De Heer 1568—

. 1576

vaif barlaymont werd sedert tot voogd en bestuurder der goederen van den jongen
Graaf aangesteld, Aviens jaarlijksch inkomen van vijfduizend dukaten naar
Madrid moest
overgemaakt Λ^ΌΓden (2). Op raad van den Graaf van
Schwarfsenberg, had oranje
'i^ den Hofmeester zijns zoons bevolen, dezen ten eersten naar Duitschland te zenden;

ΐ: doch de brief was te Iaat gekomen (.'5}. Daarop liad hij door een bode de Koningin

ELIZABETH vcrzoclit, den Graaf van Buren niet te laten vertrekken, Avanneer hij En-
geland mögt binnenloopen (4). Deze bijzonderheid wederlegt het gevoelen van eenigen,
dat den Prins het opligten van zijnen zoon aangenaam zou geweest zijn, omdat indien
de Koning meester in
de Nederlanden bleef, de Graaf van Duren, als nu geheel
■ naar de Spaansche wijze opgevoed, ongetwijfeld door de gunst van
filips in het

bezit der vaderlijke erfgoederen zou gesteld worden; en zoo de zaak tegenovergesteld
uitviel, hij in zijn tweeden zoon
maurits een deelgenoot van zijn geluk en een erfgenaam
zijner goederen zou vinden
(ö). Bovendien moest de Prins verwachten, dat filips Willem
li in Spanje aan veelvuldige gevaren zou blootgesteld zyn; en ofschoon diepzinnig staats-

man, was hy geen ontaarde vader. »Hij had nooit gedacht," zegt men, »dat de Spaan-
I sehe wreedheid zich zoo ver zou uitstreldten; hierin misleidde liem zijn vooruitzien, dat

hem nimmer te leur gesteld had (G}." Onverldaarbaar blijft het evenwel, dat de Prins,
aanvankelijk althans, zoo veel vertrouwen stelde op de grootmoedigheid der Spanjaarden ten
j opzigte van zijnen zoon, en dit niet deed ten aanzien van zijne nog zeer jeugdige

dochter (7). Welke inzigten oranje ook mogen bestuurd hebben, met kalmte cn berus-
ting verduurde hij het wegvoeren van
filips Willem (8). Hoe zwaar die slag echter zijn

(hart moet getroffen hebben, mag men besluiten uit de edele bezorgdheid voor zijne
Λ gemalin, over wier gedrag hij waarlijk geene reden had tevreden te zijn, en voor

I zijne kinderen, wanneer hij, door den Koning van zijne goederen beroofd, mögt ster-

ven (9). Hij bleef dan ook niet in gebreken, in een brief aan alba en den Proeureur-

(1) CorrespondancG de pniLLirrE II, T. II, p. 12, 13, 14, 18, 20, 21.

(2) Correspondance de riiilippe II, T. II, ρ. 21. wagehaar, D. VI. bl. 259.

(3) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 119, 120.

(4) Correspondance de piiiuppe II, T. IL ρ. 25.

(5) stbada, de Bcllo Belgico, Lib. VII. p. 372.

(6) groen v. prinsterer, in de Archives de la Maison d'Orange, Ύ. lïl. p. 120.

(7) Zie hiervoor, bl. 465, 466.

(8) Archives de la Maison dWrange, T, III. ρ. 148.

(9) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 146, 147.

-ocr page 14-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

#···Μ········^····»···Μ··»·ίΒ···Μ··Β··Μ··^

1568— len schriftelijke bewijzen overleggen, dat zij zich, ter stilling der hcAvegingen, van haren
pligt behoorlijk gekweten hadden. Zij spaarden derhalve kosten noch moeiten, om zich
vrienden aan het Hof en in den Bloedraad te verwerven (1). Vrees en schrik en
bange verwachting vervulden aller gemoederen. De stilte, gelijk die van het graf, welke
alom heerschte, noemde
alba » eene rust zoo als men maar wenschen kan." Op schert-
senden toon meldde hij tevens den Koning, dat hij te
Antwerpen eenige Ketters had
laten opligten, die aldaar nimmer zouden terugkeeren (2). En toen de afgevaardigden
der Regering aldaar zich, ter gunste dezer gevangenen, op de overeenkomsten met de
Landvoogdes beriepen, gaf hij op barschen toon ten antwoord; »dat hij zich over de
stoutheid en onbeschaamdheid der Regering verwonderde, welke het waagde voor Ket-
ters te spreken en te bidden; de straf des doods zou volgen, zoodra zij zich daaraan
weder schuldig maakte; de Koning zag veel liever het land woest en onbewoond, dan
cr eenen Ketter in te gedoogen (5)." Verscheidene Landsadvocaten en Pensionarissen
der steden werden op zijn bevel in hechtenis genomen, en ondanks de smeekschrif-
ten hunner bloedverwanten en de vertoogen hunner meesters, op de wederreglelijkste
wijze behandeld, veeleer mishandeld (4). Mr.
jakob van den einde, welke in vijftien-
honderd zestig ADRIAAN VAN DER GOES als Advocaat van
Holland was opgevolgd, strekt
hiervan onder anderen ten bewijze. Hij werd in
den Haag ten huize van den Stadhou-
der Bossu, na den avondmaaltijd, in verzekerde bewaring genomen, naar
Vilvoorden,
toen naar Brussel gevoerd en op Treurenherg gevangen gezet. Dit wekte te meer ver-
wondering, daar hij bij de Spaanschgezinden zelve voor een geleerd en gematigd man,
zelfs voor goed Katholijk bekend stond. Men giste toen en naderhand, dat het schrij-
ven, immers het overleveren van het vertoog der Staten van
Holland aan de Land-
voogdes in het midden van vijflicn honderd zes en zestig, en het aandringen, naar hun
last, ten Hove op het bijeenroepen der Algemecne Staten, tot deze Avillekeurige daad
aanleiding gegeven hadden. De Staten besloten, op het teruggeven van 'sLands papie-
ren, Avelke bij
van den einde in beslag genomen waren, en tevens, gelijk zijne gade
en kinderen, op zijne slaking aan te dringen, zoo men bevinden mögt, dat hij ter
zake van diensten, den Lande bewezen, gevat was. Dit geschiedde; doch de afgevaar-
digden spraken zoo vrijmoedig met
vargas en delrio, dat zij raadzaam oordeelden,
Brussel heimelijk te verlaten. Na dien tijd raadpleegde men veel, maar kwam tot geen
besluit.
Van den einde overleed in de gevangenis op den twaalfden van Lentemaand des

(1) BOR, Hist. d. Nederl Oorl. D. I. 13. IV. hl 211.

(2) Correspondance de piiitirrE II, T. II. p. 13.

(3) BOR, Ilist. (l. Nederl Oorl. D. I. ß. IV. bl. 211.

(4) DOR, flisL d. Nederl. Oorl. ΰ. I. Β. IV. bl. 209-

-ocr page 15-

DES VADERLANDS. 2ί>

volgenden jaars. Τλυθθ jaren later >verd de eisch, door den Procureur-Generaal tegen 1568—

1570

hem gedaan, ingetrokken en zijne goederen, die \óór er een regterlijk vonnis legen
hem lag Ovaren aangeslagen, weder Trijgegeien
(1).

De vervolging werd met ongehoorde wreedheid voortgezet. Naar de menigte van
gedaagden alleen in
Gelderland^ kan het overgroot aantal beschuldigden in al de Ne~
derlanden
afgemeten worden (2). Soms werden dertig, veertig, vijftig menschen oj)
eens, zelfs uit kleine steden, ingedaagd. In
Gent, om slechts één voorbeeld aan te
halen, waren op eenmaal zeven en veertig voortvlugtige en twee en veertig aanwezige
beschuldigden, en nog eens tegelijk acht en veertig anderen voor den Bloedraad ontbo-
den. De namen der gedaagden werden herhaalde malen van de pui van het raadhuis
afgelezen, en dan in de straten aangeplakt. Ondertussclien hielden de ambtenaren van
den Bloedraad zich bezig met het opschry ven van de goederen der beschuldigden,
of spoorden nieuwe slagtoffers op, waartoe zg zich van de laaghartigste middelen
bedienden; inzonderheid trachtten zij bloedverwanten en buren te bewegen als getuigen
tegen gegoede inwoners op te treden. Van deze gedaagden verschenen achttien aanzien-
igke mannen op den bepaalden dag te
Brussel, om zich te verantwoorden. Zij werden
den avond van den twintigsten van Sprokkelmaand door geregtsdienaars in hunne her-
bergen gevat, en twee aan twee gebonden, naar den kerker gesleept. Den derden van
Grasmaand werd het doodvonnis over hen uitgesproken; eenigen Averden onthoofd, de
overigen opgehangen, en aller goederen verbeurd verklaard (3). Niet alleen erkende en
vennoede Ketters, maar zelfs zij, die uit nieuwsgierigheid eene preek hadden bijge-
woond, doch overigens als goede Katholijken leefden, werden met den dood gestraft; vrou-
wen, Avelke hare mannen, kinderen die hunne ouders verborgen hadden, deelden in
hetzelfde lot. Het was ruim zoo heilloos, rijk te zijn als van ketterij verdacht ge-
houden te worden. Voor gegoeden was volstrekt geene genade te hopen, want men iiad
voornamelijk het oog op hun vermogen. Men zag lieden, die eenmaal vyflig tot honderd
duizend guldens bezaten, met de handen op den rug gekneveld, aan den staart van een
j)aard gebonden naar de galg slepen (4). Gestrenge strafbepahngen werden uitgevaar-
digd tegen de geestelijken en kloosterhngen, die zich niet behoorlijk van hunnen phgt
tegen de Ketters gekweten hadden
(ö). Alba smeedde zelfs den toeleg, al de Ketters met

(1) Boa, Hist. d. Nederl Oorl. I). 1. B. IV. bl. 209—211. hooft, Nederi llist. B. IV. bi. 169.
wagenaan, D. YI. bl. 2G1—204. υαπ wijs op wagesaar, St. VI. bl. 71.

I (2) V. HASSELT, Sttikk. V. d. Yaderl. llist. D. I. bl. 215--376.

(3) DE JONGHE, Ghendsche Geschiedenissen, D. 1. bl. 111, 112, 113, 117, 118.

(4) V. METEREN, HisL d. Nederl. Oorl. B. III. bl. 55.

(5) V. HASSELT, Stukk. V. d. Yaderl IlisL D. I. bl. 266 enz.

ÏI Deel. 1? Stuk. 5

j,
•s

-ocr page 16-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—éénen slag te treiFen. De nacht "vóór Aschwoensdag was daartoe bestemd; de Onroom-
schen, hoopte hg, zouden door de Yreugdebedrijven van den Vastenavond minder op hunne
hoede zijn, en derhahe hgter overvallen kunnen worden. Doch de Schouten van eenige
steden, en onder hen
jak van bbereivdregt te Leiden, waarschuwden de ingezetenen,
waardoor velen het gevaar ontkwamen. Byna vijfhonderd menschen echter werden ge-
grepen, waaronder aanzienlijke mannen, welke men vreesselijk pynigde, om hun af te
persen wat zij wisten, of veeleer, wat men wilde, dat zy weten zouden.
Alba ver-
wittigde met blijkbaar zelfbehagen den Koning, dat ten gevolge dezer inhechtenisne-
ming , en van die, welke onmiddellijk na Paschen zou plaats hebben, binnen kort
meer dan achthonderd hoofden zouden vallen (1). Zoo vele barbaarschheden, welke
hei gansche volk dreigden te vernietigen, moesten zelfs den meest Spaanschgezinden Neder-
landers mishagen.
Viglius poogde jtlen Koning tot matiging te bewegen en toonde hem
aan, dat door
alba's gestrengheid zelfs de goede Katholijken in armoede en ellende ver-
vielen. Immers sloeg men acht noch op hunne schuldvorderingen, noch op het regt, welk
zij op de goederen der uitgewekenen hadden; vingen zij deswege een reglsgeding aan
dan Vt'aren zij onherstelbaar verloren; alle godshuizen en gestichten van liefdadigheid
gingen te niet uit gebrek aan liulpmiddelen.
Vargas daarentegen beloofde den Koning
goudmynen uit de verbeurdverklaarde goederen, welker inkomsten hij op acht millioen
dukaten 's jaars raamde; maar verz^veeg, dat door de onkosten de opbrengst aanmerkelijk
ingekrompen werd (2).

liet is te verwönderen, dat slechts één aanslag beproefd werd tegen den beul, die
met menschenlevens spbelde en voor wien niemand veihg was. Er werd om dezen
tyd door eenige uitgewekene Edelen, of naar anderen door den Prins van
Oranje zei-
ven, een plan gevormd, om
Brussel te verrassen en alba op te ligten of te dooden.
De Heer van
llisoir, uit den huize van der noot, moest het volvoeren. Zes of zeven
honderd ruiters, in het
Sonienbosch verborgen, en vijf honderd voetlaiechten, in en bij
Brussel, zouden hem ondersteunen. Een dezer laatsten echter verraadde het plan aan
den Heer
de hques, onder wien hij vroeger gediend had, en welke er dadelijk den
Hertog van verwittigde. Terstond had het strengste onderzoek plaats, maar de verrader
I kon slechts zyn Overste noemen, welke eertijds onder de ruiterbende van egbiond ge-

diend had; deze werd zwaar gepijnigd en eindelijk ter dood gebragt, zonder een der
eedgenooten genoemd te hebben.
Risoir vhigtte naar Luik (5).

(1) Correspondance de piiilippe II, T. il. p. 23.

(2) eoïi, Eist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. IV. bl. 230. v. metbren, Hist. d. NcderL OorL B. III,
bl. 55.

(3) Correspondance de puilhte II, T. II. p. 24, 25. mekdocb, Hist. des guerres de Flandr.

-ocr page 17-

DES VADERLANDS, 19

Schrik en ontzetting en wanhoopt stegen ten top, toeïi .het ^yonnis ,! door het δρβ,^τ^ 1568-^
sehe geloofsonderzoek den zéstienden van Sprokkehnaand opgemaakt f en den zes en
twintigsten daaraanvolgende door den Koning bekiuclitigd, bekend werd. Al de Neder-
landers, weinigen uitgezonderd, wier namen men naar
Spanje had overgezonden, wer-
den daai'bij voor Ketters of Ketterbegunstigers, en schuldig aan hoog verraad tegen God
en den Koning verklaard, en derhalve leven, have en goed, zonder genade, verbeurd te
hebben, Λvelk vonnis »
volkomelijk en op het strengste ten uitvoer moest gelegd wor-
den
(1)·" »Men leest," zegt een tijdgenoot, »van zeker Keizer, welke wenschte, dat het
Romeinsche volk maar ééu hoofd had, om het met een enkelen slag te kunnen afhouwen.
Wat deed de Koning van
Spanje minder door dit vonnis (2)?" »Men heeft," merkt een
ander aan, » het lot van
Nederland in die dagen vergeleken bij dat van Home onder stlla ;

Liv. II. p. 34 (verso), le petit, Chron. de Holl. Τ. II. Liv. Χ. ρ. 17ß. kooft, Nedcrl. Ilist.
ß. V. bl. 169. v. meteren, IHst. der Nederl. Oorl. B. III. bl. 55. verso, stuaba, de Bella Belg.
Lib. VII. p. 380. cami-ana, dclla guerra di Fiandra, T. I. p. 38 (verso).

(1) sciiELTEMA Iieeft in zijn Geschied- en Letterkundig Mengelw. D. III. St. II. bl. 44—47 dit
vonnis in zijn gelieel medegedeeld. Vgl. voorts
le petit, Chron. de Holl. Τ. II. Liv. IX. ρ. 175.
non,
Eist. d. Nederl. Oorl. D. I. IV. bi. 226. v. meteren, Jlist. d. Nederl. Oorl. B. III. bl. 119.
hooft, Nedcrl. Ilist. B. IV. bl. 170. De Heer groen van prissterer boudt zich van de echtheid
dezer uitspraak niet overtuigd, zonder evenwel zijn twijfel met ecnigc redenen te omkleeden,
Archives de la Maison d^Orange, Τ. III. ρ. 171. lïet is minder bevreemdend, bij de Spaansch-
gezinde Sclirijvers, dan in de briefwisselingen van
filips, oranje, alba en granvelle, zelfs in
de Apologie des Piinsen van
Oranje van dit vonnis geen woord gerept te vinden. liet is
waar, het zAvijgen van den een, maakt de getuigenis van den ander niet traclitcloos, maar men
moet toeli erkennen, dat de zaak eenigzins bedenkelijk wordt, Avaxmeer
oranje er in zijn Ver-
Avecrsclmft niet van spreektj hij die niet verzuimt, daarin alles aan te voeren wat zijn gedrag
en dat der Nederlanders tegen den Koning kan regtvaardigcn. — Wat de twaalf punten betreft,
bevattende de plannen van het Spaansche geloofsonderzoek met
de Nederlanden., en welke mer
zegt, dat in het huis van
hessels, toen hij in 1578 gevangen genomen was, gevonden werden,
deze komen ons met
groen v, prinsterer geheel verdicht voor. Niemand voorzeker zal de echtheid
van een stuk verdedigen, hetwelk gezegd wordt ten tijde van Keizer
kauel Y te zijn opgesteld,
cn waarin niettemin van de zamenverbondene Edelen, van de beeldstormers, van den Hertog van
Alba, als het oppergezag in de Nederlanden uitoefenende, gesproken wordt, le petit, Chron. de
lioll.
T. II. Liv. X. p. 174. Blijkbaar is het doel van dit geschrift, om het volk tegen de Span-
jaarden en de Roomschgezinden nog meer te verbitteren, cn op deze laatsten de schuld der beeld-
storming te werpen. In art. ΥΠ aat men
karel V zeggen: On louera ä nos propres despens,
des voleurs et violateurs d'églises et images, le crime desquels sera de tout le monde imputé
aux rebelles, par quelque subtil moyen, et par ainsi neus vainquerons. —

(2) le petit, Chron. de Holl. Τ. IL Liv. Χ. ρ. 175.

-ocr page 18-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—éénen slag te treffen. De nacht "vóór Aschwoensdag was daartoe bestemd; de Onroom-
schen, hoopte hij, zouden door de vreugdebedrijyen
Tan den Vastenavond minder op hunne
hoede zijn, en derhalve ligter overvallen kunnen worden. Doch de Schouten van eenige
steden, en onder hen
jan van beeae]?idregt te Leiden, waarschuwden de ingezetenen,
waardoor velen het gevaar ontkwamen. Bijna vijfhonderd menschen echter Λverden ge-
grepen, waaronder aanzienlijke mannen, welke men vreesselijk pijnigde, om hun af te
persen wat zij wisten, of veeleer, wat men wilde, dat zij Aveten zouden.
Alba ver-
wittigde met blijkbaar zelfbehagen den Koning, dat ten gevolge dezer inhechtenisne-
ming, en van die, welke onmiddellijk na Paschen zou plaats hebben, binnen kort
meer dan achthonderd hoofden zouden vallen (1). Zoo vele barbaarschheden, welke
het gansche volk dreigden te vernietigen, moesten zelfs den meest Spaanschgezinden Neder-
landers mishagen.
Viglius poogde ^dcn Koning tot matiging te bewegen en toonde hem
aan, dat door
alba's gestrengheid zelfs tic goede Katliolijken in armoede en ellende ver-
vielen. Immers sloeg men acht noch op hunne schuldvorderingen, noch op het regt, Avelk
zij op de goederen der uitgewekenen hadden; vingen zy deswege een regtsgeding aan
dan waren zij onherstelbaar verloren; alle godshuizen en gestichten van liefdadigheid
gingen te niet uit gebrek aan liulpmiddelen.
Vargas daarentegen beloofde den Koning
goudmynen uit de verbeurdverklaarde goederen, welker inkomsten hij op acht millioen
dukaten 'sjaars raamde; maar verz^veeg, dat door de onkosten de opbrengst aanmerkelijk
ingekrompen werd (2).

liet is te verwonderen, dal slechts één aanslag beproefd werd tegen den beul, die
met menschenlevens speelde en voor wien niemand veilig was. Er werd om dezen
tijd door eenige uitgewekene Edelen, of naar anderen door den Prins van
Oranje zei-
ven, een plan gevormd, om
Brussel te verrassen en alba op te ligten of Ie dooden.
De Heer van
Uisoir, uit den huize van der noot, moest het volvoeren. Zes of zeven
honderd ruiters, in het
Sonienhosch verborgen, en vijf honderd voetlcnechten, in en bij
lirussel, zouden hem ondersteunen. Een dezer laatslen echter verraadde het plan aan
den Heer
de liques, onder Avien hy vroeger gediend had, en welke er dadelijk den
Hertog van verwittigde. Terstond had het strengste onderzoek plaats, maar de verrader
kon slechts zyn Overste noemen, welke eertijds onder de ruiterbende van
egmowd ge-
diend had; deze werd zwaar gepijnigd en eindelijk ter dood gebragt, zonder een der
eedgenootcn genoemd te hebben.
Risoir vlugtte naar Luik (5).

(1) Correspondancc dc piiilippe 11, T. II. p. 23.

(2) bor, llüt. d. Ncderl Oorl. D. I. B. IV. hl 230. v. meteren, IlisL d. Ncdcrl. OorL ii. lil,
1)1. 55.

(3) Correspondance de piiilii'pe II, T, II. p. 24, 25. mekbüce, llisl, des guerres do Flandr.

-ocr page 19-

DES VADERLANDS. 19

Schrik en oDtzetting en wanhoop-stegen ten top, toen .het vonnis v^ dooi het iSpaaij-K 1568—
sehe geloofsonderzoek den zestienden van Sprokkehnaand opgemaakti cn deri) zes en
twintigsten daaraanTolgende door den Koning bekraclitigd, hekend werd. Al de Neder-
landers, weinigen uitgezonderd, Avier namen men naar
Spanje had overgezonden, wer-
den daaibij voor Ketters of Ketterbegunstigers, en schuldig aan hoog verraad tegen God
cn den Koning verldaard, en derhalve leven, have en goed, zonder genade, verbeurd te
hebben, welk vonnis
»volkomelijk en op het streng sie ten uitvoer moest gelegd wor-
den
(1)." »Men leest," zegt een tijdgenoot, »van zeker Keizer, welke wenschte, dat het
Romeinsche volk maar één hoofd had, om het met een enkelen slag te kunnen afhouwen.
Wat deed de Koning van
Spanje minder door dit vonnis (2)?" »Men heeft," merkt een
ander aan, » het lot van
Nederland in die dagen vergeleken bij dat van Home onder sylla ;

Liv. II. p. 34 (verso), le petit, Chron. de Holl. Τ. II. Liv. Χ. ρ. 170. hooft, Nederl. llist.
Β. V. hl. 169. ν, meteuen, llist. der Nederl. Oorl. B. III. bl. 55. verso, strada, de Bello Belg.
LiL·. VII. p. 380. campaka, della guerra di Fiandra, T. I. p. 38 (verso).

(1) scnELTEJiA lieeft in zijn Geschied- en Letterkundig Mengelw. D. III. St. II. hl. 44—47 dit
vonnis in zijn geheel incdcgcdeekl. V{jl. voorts
le petit, Chron. dc Holl. Τ. II. Liv. IX. ρ. 175.
bor, Bist. d. Nederl. Oorl. D. I. IV. bl. 226. v. meteren, JUst. d. Nederl. Oorl Ii. III. bl. 119.
iiooFT, Nederl. IJist. B. IV. bl. 170. De Heer guoen van prinstereu boudt zieh van de echtheid
dezer uitspraak niet overtuigd, zonder evenwei zijn twijfel met eenige redenen te omklecden,
Arehives de la Maison d'Orange, Τ. III. ρ. 171. Het is minder bevreemdend, bij de Spaansch-
gezinde Sclirijvers, dan in de briefwisselingen van
iilips, oranje, alba cn granvelle, zelfs in
de Apologie des Prinsen van
Oranje van dit vonnis geen woord gerej)t te vinden. liet is
waar, bet zAvijgen van den een, maakt de getuigenis van den ander niet krachteloos, maar men
moet toch erkennen, dat de zaak eenigzins bedenkelijk Avordt, wanneer
oranje er in zijn Ver-
weerschrift niet van spreektj hij die niet verzuimt, daarin alles aan te voeren wat zijn gedrag
cn dat der Nederlanders tegen den Koning kan regtvaardigen. — Wat de twaalf punten betreft,
bevattende de plannen van het Spaansche geloofsonderzoek met
de Nederlanden, en welke mer
zegt, dat in het huis van
Hessels, toen hij in 1578 gevangen genomen was, gevonden Avcrden,
deze komen ons met
groen v. prinsterer geheel verdicht voor. Niemand voorzeker zal de echtheid
van een stuk verdedigen, hetwelk gezegd wordt ten tijde van Keizer
karel V le zijn opgesteld,
en waarin niettemin van de zamenverbondene Edelen, van de beeldstormers, van den Hertog van
Mha, als het oppergezag in de Nederlanden uitoefenende, gesproken wordt, le petit, Chron. de
JIoll.
T. II. Liv. X. p. 174. Blijkbaar is het doel van dit geschrift, om het volk tegen de Span-
jaarden en de Roomschgczinden nog meer te verbitteren, en op deze laatsten de schuld der beeld-
.storming te werpen. In art. VII aat men
karel V zeggen: On louera a nos propres despens,
<les voleurs et violateurs d'cgHses et images, le crime desquels sera dc tout le monde imputé
aux rebelles, par quelquc subtil moyen, et par ainsi nous vainquerons. —

(2) le petit, Chron. de Holl. Τ. IL Liv. Χ. ρ. 175.

5*

-ocr page 20-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

! 1568—maar sylla maakte liisten van hen, die TOffehrij verklaard werden — filips liet zich naar

}|: I i57(] _ ..

Spanje de namen overzenden der weinigen, die gesj[)aard konden worden: by den eerste
maakten de veroordeelden de uitzonderingen, bij den laatste de begenadigden (1)."
Door dit vonnis, zoo ongerijmd cn dwaas als wreed en landverdervend, en waarvan de
geschiedenis der dwingelanden geen tweede voorbeeld oplevert, verbeurde
filips alle
bewind en gezag over
de Nederlanden, hoe uitgestrekt men zijne regten op deze gewesten
ook nemen wil, en wettigde den opstand tegen hem (2). Had slechts zijne magt die zijner
onderdanen niet zoo hemelsbreed overtroffen, of Avaren beide, door den onderstand van
vreemde Mogendheden, eenigzins tot elkander in verhouding gebragt, wat zouden de
Nederlanders, om de woorden van den Prins van
Oranje te gebruiken, zich anders te
verwijten hebben, »dan dat zij te veel tijds hebben laten vcrloopen, eer zij de
wapenen in handen namen, en dat zij niet verkozen gebruik te maken van hetgeen
hun bij krijgswet en bij het regt der volken toekwam (3)?" Op goeden grond, naar
het schijnt, wordt verhaald, dat
filips reeds vroeg zich van den eed, bij het aanvaarden
van het bewind ter handhaving van 's volks voorregten afgelegd, door den Paus
had laten ontslaan, en derhalve zich gemagtigd rekende, om, gelijk
Amerika en een
groot gedeelte van
Italië, zoo ook de Nederlanden te behecren (4). Het leven cn de

(1) BOSSCHA, Nedcrl. Heidend, Ic Land, D. I. bl. 14G.

(2) Γί. Cr. lamnneciitseji, Ovcr den eed van Koning I'II'lii'S, in liet Nejcnde Deel raa do Ycrhan-
delingen van het Zceuivsch Genootschap,
Li. 434, 43.7.

(3) v. wijn op wagenaar, St. VI. Li. 72. ijilderdijk, Avclkc dc iijstclllajj en de liandelingeii
van don Raad van Beroerten, van cenen
alba, van eenen üe vaugas verdedigt, alüians veront-
schuldigt, zegt van dit vonnis, dat liet, van wat kant ook bescliomvd, ))eene absurditeit is, die
niet sleclits liet menschelijk liart, maar ook het versland revolteertj en het zon belacldijk kunnow
echijnen, zelis aan een poging om liet te Averk te stellen te denken j maar men moet liier weèr
de omstandigheden, tijd en begrippen in aanmerkhig nemen enz. — De zaken dus gesteld zijnde
was liet geen ijdele schrik noch belacldijke aanmatiging meer, maar een Avczendlijk, over 't lioofd
liellend, en allerdringendst gevaarΛ^η exterminatic der Natie, en moord der individueelcn, die het
hart van ieder met siddering sloeg."
Geschied, d. Vaderl. D. VI. bl. 06, 97.

(4) lambreciitsen, Ovev dcu ccd vun Koning philips cn do aldaar aangehaalde schrijvers, bij
welke gevoegd kan worden
grotius, Annal. Lih. I, p. 25, ))De Koning," zegt avillem van Oranje,
)) schond en violeerde dacrdoor niet alloenelick syn gegeven trouAv, maer hy geloofde oock al te,
lichtvecrdelick en schadclick sommige dwacse raedtgevers, daer mede maer al to vccle bcAvysende
hoe voorsichligh dat hy A7as. Want en kondc hy niet bevroeden, door dien dat hy heniselven
voor ontslagen hicldt van den cedt dien hy u lieden gedaen liadde, dat ghy iusgelyckcn oock
quijte ende ontslagen Avaert van den eodt dien ghy hem daerentrgen hadt gedaen: in dor voegen

-ocr page 21-

DES VADERLANDS. 2ί>

bezittingen der Nederlanders hingen nu gelieel af van den mllekeur van alba. Het 1568—
vluglen der imvoners werd weder algemeen, waartoe 's Herlogs veryolging hen
dwong, terwijl hij, Treezende dat hem te veel offers zouden ontsnappen, hun
dit op lijfstraffe verbood (1). Uit
Enkhuizen alleen ontvloden Avel drie honderd
en vijftig menschen de stad en trokken over de
Zuiderzee, die sterk toegevrozen
was, naar
Embden (2). Maar ook daar hielden zich de uitgewekenen niet veilig
voor de aanslagen van
alba, en overlegden Averwaarts zich te begeven, om on-
gestoord naar hun geweten te leven (5). In de meeste Nederlandschc steden stond
de helft der huizen ledig, en de dorpen namen niet minder zigtbaar af aan bevol-
king. Wanneer de wanhoop begint, eindigt de vrees. Eene bende volks, van alles be-
roofd, en vrouw en kinderen verlatende, school te zamen in bosschen en Avildernissen,
voornamelijk in
West-Vlaanderen, overviel en plunderde de kloosters, mishandelde de
Geestelijken en sneed sommigen, uit dolle wraak, neus en ooren af. Men noemde dezen
hoop, onder \velken zich ook het snoodste geboefte mengde, Wilde- of Boschgeuzen.
Alba zond wel eenig krijgsvolk, om hen uit te roeijen, maar zij Avaren moeijelijk in
de bosschen op te sporen, en slechts weinigen vielen in zijne handen. Derhalve gelastte
hij alle gemeenten ten platte lande, zelve hare priesters te beschermen en dezen voor-
taan al de schade te vergoeden, hun door de Wilde Geuzen toegebragt, Avelke hij te- 28v,
vens vogelvrij verklaarde; Avie hen huisvestte of de behulpzame hand bood, moest aan- maand
stonds ter dood gebragt en zijne woning afgebroken Avorden (4). Een buitengewoon ^^^^

9

harde en langdurige winter, gebrek en duurte van levensmiddelen verhoogden de alge-
raeene ellende. Het voeder hooi voor eene koe gold vijf of zes en twintig goudgulden,
voor Avelke men, in gewone tijden, het beest zelf koopen konde (5).

Er was nu bijna een jaar verloopen sedert oraivje naar Duitschland was geweken.
Hij had den wenscli niet kunnen onderdrukken, de belangen en vrijheid zijner, bloed-
verwanten, vrienden en bovenal van hen, welke om de godsdienst in
de Nederlanden
vervolgd werden, naar vermogen te helpen handhaven zoo verre »dit met eer en bil-

ilat gliy hem jjecn {rehoorsacnilieydt nodi ondcrdanicldicit meer schuldigli en Avaert," Apologie
van
willem I, Lij bor, llist. d. Nederl. Oorl. D. II. Authent. Slukk. bl. 8ö.

(1) v. meteres, Hist. (1. Nederl. Oorl. B. III. bl. 5.5.

(2) BRANDT, Ilist d. Rcf. D. I. bl. 474.,

(3) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 138.

(4) bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. IV. bl. 224, 225. v. sjeteren, Ilist. d. Nederl Oorl
B. III. bl. 55.

(5) uooft, Nederl Hist. B. IV. bl. 170, 171.

-ocr page 22-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1}'·
i

1568—lijkheid geschieden konde.'* De raad van den Keurvorst van Saksen, zich rustig te hóuden",
maar de voorspraak des Keizers bij den Koning in te roepen, vi^as hem doelloos voorgekomen,
dewyl
FiLips veeleer--zijn eigen persoonin gevaar zou brengen, en daaraan viel wel niet
te denken, dan vrijheid van godsdienst veroorloven; en mögt hij zelfs hierin bewilhgen,
dan zou men hem toch niet kunnen vertrouwen, op grond, dat men Ketters geen woord
behoeft te houden. |iet bestem en" zekerste'middel was »de gelieele zaak aan God, den
Λvaren en almagtigen Helper in alle nooden over te laten, en Zijn goddelijken wil en be-
schikking met geduld af te wachten; immers veel ligter en gemakkelijker was datgene,
wat de Almagtige God beschikt en beveelt, met eer te lijden en uit te staan, dan met
vergeefsche hoop zich zeiven en de zijnen in gevaar van leven en van goeden
naam te brengen (1)." Op dien toon liad Prins
Willem in Wintermaand des verloo-
pen jaars den Keurvorst van
Saksen geschreven, welke hem reeds vroeger vermaand
had, eene volslagene vriendschapsbreuk met den Koning te vermijden (2). Dit schijnt
destijds ook geenszins het plan van
oranje gCAveest te zijn. Zelfs had hij getracht
eenige goederen in
Duitschland aan te koopen, om zich aldaar te vestigen, wanneer
onverhoopt en tegen alle regt en billijkheid, zijne bezittingen in
de Nederlanden ver-
beurd verklaard mogten worden (3). Maar toen dit laatste in naam des Konings ge-
schied, zyn zoon naar
Spanje Aveggevoerd, en zijne stad Breda door Spaansch krijgs-
volk bezet was, achtte hij zich van zijne belofte, zich stil te zullen houden, ontsla-
gen (4). Hij beproefde echter nu, door middel van eenige Protestantsche Duitsche Vor-
sten, de voorspraak des Keizers, ter herkrijging zijner aangeslagene goederen, bij
filips
te verwerven (1>). Eenigen meenen, dat hij, onder dezen schijn van verzoening te zoe-
ken, de oorlogstoerustingen wilde bedekken, waarmede hij zich in
Duitschland bezig
hield (6). Te gereeder was het Opperhoofd des Rijks om als middelaar op te treden,
I daar hij reeds vroeger den Koning tot gematigdheid vermaand had (7). Hij betuigde

den Keurvorst van Saksen zijne smart over de geweldige maatregelen tegen den Prins van

(1) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 141—146.

(2) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 130.

(3) Archives de la Maison d^Orange, Τ. III. ρ. 146.

(4) Zie Alg. Gesch. d. Yaderl. D. II. St. IV. bi. 466.

(5) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 155—163, 167—169, 178, 183.

(6) STRADA, de Hello Belg. Lib. VII. p. 372.

(7) PFisTEU, Hersog cimisT. v. Wurtemb. S. 454, aangehaald door groen v. prinsterer, Archives
de la Maison
d'Orange, T. III. ρ. 169. Zie ook p. 181. Correspondance de pinnrrE II, T. II.
p. 14.

-ocr page 23-

DES VADERLANDS. 2ί>

Oranje genomen, lietgeen hij filips onlangs nog ten sterkste ontraden lia.d (1). Op, dit 1568—
een en ander was door den Koning geantwoord, dat hetgeen-men in de Nederlanden ^^^^
verrigtte, niet geschiedde ter zake van godsdienst, maar ter zake van openbaar verzet en
oproer, en dat het enkel lastertaal was, wat men anders daaromtrent berigtte (2). Thans
meldde
maximiliaan het Hof van Madrid, dat, naar besluit van den Rijksdag te Fulda,
hem was opgedragen, te bewerken, dat in de Nederlanden^ Ag zaken meer door zachte
dan door gestrenge middelen vereffend wierden. Hij verzocht derhalve den Koning, ernstig
te overwegen, welke der beide wegen de beste en voordeeligste was: met goedertieren-
heid, vooral jegens de gevangen en gebannen Vliesridders, te handelen, daardoor de
harten der onderdanen te winnen, het geheele Keizerrijk genoegen te geven, de bewe-
gingen te stillen, de plannen zijner vijanden te verijdelen, in één woord aller liefde
voor zich te winnen; of te volharden in het bezigen van gestrenge middelen, die eene
geheel tegenovergestelde uitwerking zouden hebben en eene menigte zwarigheden ople-
veren, welke men mogelijk niet zou kunnen overwinnen. Ten slotte verklaarde hij, dat
al de Keurvorsten verzochten, dat de ingezetenen der
Nederlanden behandeld wierden
overeenkomstig de grondwetten des Duitschen Rijks, van welke deze gewesten een deel
uitmaakten (3). Hier bij bepaalde zich niet de menschlievende Keiler. Om zijnen voorr
stellen meer kracht bij te zetten, en nadrukkelijker de belangen des Prinsen van
Oranje
te bevorderen, zond liij den Heer von dietriciistein naar Madrid. De Koning verze-
kerde dezen, » dat al hetgeen in
de Nederlanden geschiedde, het voordeel en de rust dezer
gewesten ten doel had, zoowel als om het Katholijk geloof er in te bewaren en uit te
breiden; dat indien hij niet begeerd had met zooveel regtvaardigheid te werk gaan, de
zaken aldaar reeds op den eersten dag afgeloopen zouden zijn; hij twijfelde derhalve
niet, of elk zou zijn gedrag goedkeuren; ook zou hij niet anders handelen, al moest
hy het oppergebied des Lands in de Avaagschaal, stellen, en de Hemel zelfs op zijn
hoofd vallen; dat niemand het straffen van de schuldigen euvel konde duiden; en einde-
lijk, dat de Prins van
Oranje 'm het bezit zijner goederen zou hersteld worden, zoodra
hij onschuldig bevonden wierd aan de misdrijven, hem te laste gelegd (4).

Terwijl de uitslag van 's Keizers vredelievende pogingen werd afgeAvacht, beraamde oranje
het plan, om zichzelven en de verguisde Nederlanders op hunne verdrukkers te wTcken. De
gevlugte Edelen, en onder hen de Graaf van
Nieuwenaar, maanden hem gedurig aan, om met
behulp zijner bloedverwanten in
Duilschland een leger op de been te brengen, waartoe zij,

(1) Archives de la Maison d"Orange, Τ. ilL ρ. 179—183.

(2) Correspondancc de philippe II, T, IL p. 15.

(3) Correspondance de philippe II, T. II. p. 14, 15.

(4) Correspondancc de phiuppe II, T. IL p. 27.

-ocr page 24-

1568-

24 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

- naar Termogen, ook het hunne zouden bijdragen. Hy begreep echter, dat de tijd nog niet
gekomen was, om met vrucht de Spanjaarden in
de Nederlanden aan te tasten (1). Intus-
schen bereidde hij zich daartoe voor. Door zijne betrekkingen met de Duitsche Vorsten, de
Koningin
elizabetd , en den Prins van Conde, konde hij op krachtige ondersteuning uit
Duüschland, Engeland en Frankrijk hopen. Van de tweemaal honderd duizend kroo-
nen, ter zamenstelHng eener krijgsmagt om in
de Nederlanden te rukken gevorderd,
zou de helft door
Antwerpen, Amsterdam, Leiden, Haarlem, Middelburg, Vlissingen
en andere steden van Holland, Zeeland, Friesland en Groningen, en door de Neder-
landsche uitgewekene koopheden in
Engeland opgebragt Avorden; tot bestrijding der
andere helft, verschafte de Prins zelf vijftig duizend gulden, de Graven van
Hoogstra-
ten, Culemborg
en van den Berg elk dertig duizend, Graaf lodewijk van Nassau, de
Graaf van
Nieuwenaar, en de moeder des Graven van Hoorne elk tienduizend (2). Ook
van bijzondere personen uit
de Nederlanden ontving de Prins geldelijken onderstand,
doch veel minder dan hij verwacht had; onder anderen schoot Jonkheer
areivd van dorp
hem tienduizend gulden voor (3). Zijn broeder, Graaf jaiv van Nassau, verpandde al
zync heerlijkheden, om hem van geld te voorzien; en hij zelf verkocht al zijn zilver-
werk en kostbaar huisraad, welk hij naar
Duitschland had medegebragt (4). Met een
krachtig vertoog, waarin hij zijn treurigen toestand en dien der
Nederlanden af-
schetste, zoo wel als de rampen, welke
Huitsehland van den overmoed der Spanjaarden
te wachten had, wendde hij zich tot de Protestantsche Duitsche Vorsten, van welke
eenigen hem veroorloofden in hunne landen volk te werven, en anderen hem geldelijken
onderstand verleenden (5).
Jan basius, een voornaam reglsgeleerdc en welke dikwijls
door hem in belangrijke zaken gebezigd werd, zond hij met uitvoerige lastbrieven
naar
de Nederlanden, om er in het geheim de ingezetenen, en inzonderheid de
Hervormingsgezinden, aan te sporen, zijne plannen tegen
alba en voor da dienst des
Konings
te ondersteunen. Hij verklaart zich hierin wel oj)enlijk ter gunste der Her-
vormden, maar waarborgt echter vrijheid van godsdienstoefening aan die Katholijken,
welke lot heil van het verdrukte Vaderland Avillen medeAverken, en vermaant, dal
men de overige met zachtmoedigheid behandele (6). Soortgelijke lastbrieven ontvingen

(1) Archives de la Maison d'Orangc, ï. 111. p. 155. v. reyd, Nederl. Ilist. bl. 3, 4- hooft,
Nederl llist. B. IV. hl 171.

(2) Correspondance de philippe II, T, Π. p. 25.

(3) avagenaail, D. VI, bl. 207.

(4) HOOFT, Nederl. llist. B. V. bl. 175.

(5) bor, llist. d. Ncderl.^ Oorl. 1). I. B. IV. bl. 227. hooft, Nederl. IJist. B. V. bl. 173—175.

(6) Archives de la Maison d'Orangc, T. III. γ. 196—205. ,;

157α

m ί

-ocr page 25-

DES VADERLANDS. 2ί>

ook lodewijk van Nassau, van deit berg, hoogstraten en anderen, om in Duitschr-1568—
land^ zoo geheim mogelijk, Tolk te werven. Willem noemt zich daarin door Gods
genade Prins van Oranje,
ten teeken dat zij van eenen Souvereinen Vorst kwamen, en q^^^]^
deeh zijn besluit mede, om het zwaaid te trekken, niet tegen den Koning van
Spanje, 1^68
maar )) omme te verhoeden de verderflenisse ende desolatie, waarin Zgner Majesteit
Erf-Nederlanden stonden gebragt te worden door de wreedheid der Spanjaarden." In
die brieven verklaarde hij, op aanzoek van de inwoners dezer Landen, zoo Room-
schen als Onroomschen, met gemeen overleg van de Algemeene Staten des Lands,
deze landen »te willen behouden in den dienst van Zyne Majesteit ende in haren
ouden Staet, vrydom ende welvaren, ende een yder in vrydom ende liberteyt van synder
Religion ende Conscientien," tevens aan de Edelen »macht ende aulhoriteyt" gevende,
om gewapenderhand hetgeen overlegd was te volvoeren.
Diderik van 8onoy moest de
uitgewekene Nederlandsche Edelen opsporen en lien tegen den achttienden van Gras-
maand op eene bepaalde plaats ontbieden (1). De Prins zelf begaf zich naar het Land'
van
Kleef. De Paltsgraaf jan Casimir , w elke, na het vredeverbond van den Koning van
Frankrijk met de Hugenooten, was teruggekeerd en zich te Duisburg bevond, bood
hem zijne krijgsbende aan, doch hij moest dit uit geldgebrek afwijzen. Het is echter
waarschijnlijk, dat hij, of anderen op zijn naam, daarna gelegenheid gevonden hebben,
een deel dezer benden, welke in den kiijg geoefend waren, aan te nemen (2). Zoo
zou dan
oranje, ofschoon niet in naam, toch in de daad den strijd aanvangen tegen
den Heer
der Nederlanden. Men moet hierbij niet uit het oog verliezen, »dat hij niet
slechts Leenman was van
filips , maar Ryksvorst als hij, oppermagtig Prins, en in
afkomst, stand, en persoonlijk aanzien of rang zijn gelyk, en
bevoegd hem den oorlog
aan te doen. En die oorlog moet niet als een
burgeroorlog, maar als een oorlog naar
volkenregt
beschouwd worden (3)".

Middelerwijl zette alba zijn schrikbewind onbekommerd voort. Daar de opbrengst der
Terbeurdverklaarde goederen, noch de aanzienlyke geldsommen, welke vermogende«
beschuldigden werden afgeperst, aan zyne verwachting beantwoordden, raadpleegde hij
met
BARLAYMONT, NOIRGARMES, viGLius cn den rentmeester schetz over de middelen,
om in de behoeften der schatkist te voorzien. Om drie milhoen guldens voor
soldij te vinden, dacht men een ten honderd van alle bezittingen te heffen,
waartegen
viglius eenige bezwaren opperde, zoodat over deze zaak het oordeel
Tan deskundigen zou ingeroepen worden. Maar ook deze heffing zou niet vol-

(1) bor, Hkt. d. Nederl. Oorl D. l. B. IV. bl. 233, 234. hooft, NederL Hist:\i.\.hïA75,m.

(2) Archives de la ßlaison d'Orange, T. ΙΠ. p, 208.

(3) bildeiidijk, D. VI. bl. 98.

JI Deel. 5 Stuk. 4

-ocr page 26-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—doende zijn. De Hertog drong er op aan, dat de Koning gewone inkomsten uit
de Nederlanden moeët trekken, door welke hij niet alleen zijne onkosten aklaar
konde bestrijden,
maar ook eene som in Toorraad houden. Allen gayen hieraan
hunne goedkeuring, maar geen wilde van
vmte inkomsten (revenu perpetueï) hooren
spreken, dewijl dit onmogelijk door de Staten zou bewilligd worden.
Alba hervatte,
dat de Koning alsdan, wat de verdediging des Lands betrof, van de genade zijner on-
derdanen afhing; dat hij derhalve niet hun Koning, maar hun onderdaan Λν38; dat zij
daarenboven telkens
als zij eene bede toestonden, zulke voorwaarden zouden bedin-
gen, dat den Koning noch bewind noch gezag overbleef, om de schuldigen te straffen;
dat dit twee overgroote zwarigheden waren, welke men volstrekt trachten moest te
vermijden. De vrees voor het verwerpen aan den kant der Staten, moest hen niet
bekommeren; hg wist wat.hem te doen stond. Na overleg met
koirgarmes, stelde hij
het heffen van tien ten honderd bij den verkoop van roerende — en vijf ten honderd
bij dien van onroerende goederen voor, hetgeen in
Spanje Alcabalas werd genoemd en
magtig had bijgedragen, om den handel aldaar te vernietigen. Geen wonder derhalve,
dat dit voorstel zoo veel tegenstand bij de leden van den Raad ontmoette, dat
alba
het vooreerst moest opgeven, ofschoon hij meende, by het welslagen, den Koning
<iene gemglige dienst te bewijzen. Alom vond hij tegenwerking, zelfs bij den Raad
van Beroerten,
de vargas alleen uitgezonderd, zoodat deze Raad, naar zijne getui-
genis, hem meer werks verschafte dan de misdadigers zelve, terwijl de zaakge-
lastigden in de gewesten zich beijverden meer om de schuldigen te verbergen daj)
te
(Ontdekken (1). Granvelle, welke op 's Konings begeerte met alba aanhou-
dend over de Nederlandsche zaken briefwisselde, roemde des Hertogs maatregelen als
Keer verstandig; maar toonde even weinig als deze den aard der Nederlanders te ken-
nen, toen hij op de uitgewekenen de Λvoorden van
liviüs toepaste: vana sine viribus
tra
(2); hij begreep niet, dat de wanhoop krachten geeft, en dat alles gewaagd Λvordt,
waar niets te verliezen is. Ondanks zijne lofspraak op
alba's handelingen, en als het
Avare daannede ia strijd, betreurt hij het lot der Nederlanden en dat men hem niet
heeft willen gelooven toen hij, voorziende wat nu gebeurde, diegenen, welke invloed
bezaten, verzocht een anderen weg, dan dien zij betraden, in te slaan, om de volksvry-
heden te handhaven. Vurig wenschte hij, dat eene algemeene vergiffenis wierd ver-
leend , vreezende, dat bij gebreke daarvan of door dit
te lang uit te stellen, het Land ont-

(1) Correspondance de PHiurPE 11, T. II. p. 23 , 24.

(2) Toorn zonder raagt is niets. Correspondance de puilippe II, T. II. p. 15, 17, 26, 27, 28,
40, 49.

-ocr page 27-

DES VADERLANDS. 19

volkt zou worden (1). In Duitschlmid werden Tele klagten oyer 'sHertogs gedragingen 1568—
aangeheven; men beschouwde zijne maatregelen als tegen de nieuwe godsdienst gerigt, ^^^^
en. hoopte dat hij niet van den weg der regtvaardigheid afweken, ea zich, tot het
straffen van eenigen uit het gemeen bepalen zoude.
Alba betuigde hierop, dat juist
de hoofdaanleggers der beroerten moesten gestraft ΛVordenj en dat niemand ter zake
van godsdienst, maar alleen ter zake van oproer vervolgd werd (2).

De krijgstoerustingen des Prinsen van Oranje konden hem niet onbekend blijven.
Naar het schynt, hadden reeds vroeger strooptogten van Oranjesgezind^ partygangers
plaats gehad. Althans in het laatst van "Wijnmaand des verloopen jaars,, had de Burg-
graaf van
Nijmegen bevel ontvangen, om, op begeerte van de Regering dier stad, de
huislieden van zyn ambt te wapenen en derwaarts te zenden ter verdediging tegen de
vyanden, welke haar bedreigden (5). De Hertog nam derhalve nog twee duizend Walen in
soldij, als ook een aanzienlijk getal Italiaansehe ruiters, die in
Frankrijk gediend had-
den en thans, na het sluiten van den vrede, met den Graaf van
Aremberg naar de
Nederlanden kwamen. Zijne wervers ontmoetten dikwerf die van oranje in de steden
en dorpen van
Duitschland. Hij bezette de grenzen, Maastricht^ Namen en Henegou-
wen
(4). ORAïijE zou gaarne met een inval in de Nederlanden gewacht hebben, tot
een binnenlandsche opstand of buitenlandsche krijg den Koning verhinderde, al zyne
krachten tegen hem te bezigen. Doch de uitgewekene Edelen, ongeduldig om naar het
Vaderland terug te keeren en hunne verdrukte landgenooten te wreken, spoorden hem
derwijze aan, dat hij hun verlangen bevredigde, uit vrees welligt, dat de tijd hun moed
mögt bekoelen, welken hij slechts wenschte te betoomen (ö). Z.yn leger bestond ten
deele uit Nederlandsche vlugtelingen, ten deele uit onlangs geworvene Duitsche en
Fransche benden. Naar het plan van den veldtogt, door hem ontworpen, moesten
kleine afdeelingen op drie verschillende punten, ten Zuiden, ten Oosten en ten
Noorden, te gelyken tijde
de Nederlanden aftasten, terwyl hij zelf, wanneer α,ιλκ

(1) Correspondance de philippe II, T. II. p. 18.

(2) Correspondance de philippe II, T. IL ρ. 16.

(3) ν. HASSELT, Stukk. υ. d. Vaderl. HisL D. I. bl. 207 , 208.

(4) mendoce, Hist. d. guerres de Flandres, Liv. IL ρ. 35. ν. metehen, Hist, d. NederL OorL
B. III. bl. 56.

(5) iiEYD, Nederl Hist. bl. 4. hooft, Nederl. Hist. B. IV. bl. 171. bob, daarentegen, verhaalt
Hist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. IV. bl. 232, dat de Prins door diderik vak sonoy de ginds en
herwaarts verspreide Edelen liet aanmanen, de wapenen op te vatten, maar dat slechts eenigen
daaraan gehoor gaven, de overigen zich vooreerst verontschuldigden, daar zg de zaken nog eenigen
tijd wilden aanzien, eer zij zich in gevaar begaven.

4*

-ocr page 28-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—zijne magt in deze onderscheidene rigtingen verdeeld, of een punt ontbloot gelaten zou
^^^^ hebben, met het gros des legers in het hart van
Nederland zou dringen, in de verwachting
eenig gewest of aanzienly ke stad aan zijne zyde te trekken, en van daaruit de vaan des
opstands verder te planten (1). Hij hoopte tevens, dat de kusten van
Holland en Zee-
land
door de Engelschen in beweging zouden gebragt worden (2). Dit wijselijk over-
legde plan mislukte j eenigen meenen door »de overhaasting van sommige hoofden, die,
meer onverschrokkenheid dan beleid bezittende, de omzigtige maatregelen van den Prins
aan al te groote schroomvalhgheid toeschreven (3)anderen beweren, »dat het oogen-
bhk, om de Spanjaarden in
de Nederlanden te bestrijden, nog niet gekomen was, daar
de wanhoop des volks niet de hoogte bereikt had, om de schrik en verslagenheid,
welke de dwingelandij altijd inboezemt, te verdrijven (4)." De aanval ten Oosten, of
aan den Maaskant, scheen aanvankelyk te zullen slagen. Onlangs had de Graaf van
Culemborg zijn eigen sterk kasteel Witthem, aan den regteroever der Geule niet ver
van
Valkenburg in het Limburgsche gelegen, hetwelk alba had laten bezetten, her-
overd ; een wapenfeit, dat als een voordeelig begin van het plan, om langs de zijde van
Gulik in Gelderland of Brahand te vallen, beschouwd werd. De Graaf van den Berg
hernam insgelijks zijn slot te ^s Ileerenberg, en terwijl andere Nederlandsche Edelen
Grave en Boxmeer vermeesterden, hielden hy en culemborg in diens heerlijkheid
Weert zich bezig met het werven van krijgsvolk. Hun doel was zich met villers,
LUMET, RisoiR, GARLoo en andere hoofden te vereenigen, welke twee duizend man
hadden bijeengebragt, over welke nooGSTRATEiï het bevel zou voeren, doch die hierin
door JATT VAN MONTiGKY, Ilcer van
Villers, vervangen werd. In weer>vil van 's Prinsen
Gras^ii ^^ï^^ingcn, voerde
villers deze ongeregelde bende, van welke velen slecht gewapend
1508 en allen nog onbeeedigd waren, naar
Roermonde, in de hoop dat men hem de
poorten zou openen. Daar hij zich hierin vergiste, trachtte hij er met geweld in te
dringen en stak twee poorten in brand, doch ontmoette een tegenstand, welke hem
noodzaakte van dit plan af te zien. Op het berigt dezer bewegingen had de Hertog
van
Alba don sangho de londogno met vijf vaandels Spaansch voetvolk, het vaandel
Lanciers van
sancho d'avila , het vaandel Albanesche ruiters van mgolo basta , en twee
vaandels Duitsch voetvolk van Graaf
filips van Eber stein naar de Maas gezonden.
Montigny, van het naderen der Koninklijke benden vervdttigd, verUet Roermonde en

(1) STIIADA, de Bello Belg. Lib. VII. p. 381. v. metems, llist. d. Nederl. OorL R. Iii. bJ. 56.
HOOFT,
Nederl Hist. B. V. bi. 176.

(2) BEPtxivoGLio, Ncderl. JlisL bl. öl.

;.(3) BOSSCHA, NedcrL Heidend. D. I. bl. 151. (

(4) BORGNET PHILIPPE II, ot la Bclgique, p. 63.

-ocr page 29-

DES VADERLANDS. 2ί>

trachtte in liet Land van Gulik terug te trekken. Maar de Spanjaarden achterhaalden li568—
hem tusschen
Erhelens^ eene stad in Gelderland^ en Daelhcm\ onder het gebied des
Hertogs van
Kleef. Weldra ontstond een hardnekkig gevecht, vvaarin hij zijne ruiterij (jrasm.
verloor en een gedeelte van zyn voetvolk genoodzaakt werd, zich in de omhggende
bosschen te werpen. Met dertienhonderd voetknechten trok hy in
Daelhem, waar de
Spanjaarden hem volgden en na een half uur vechtens binnen drongen. Niet alleen
degenen, die zich verdedigden, maar ook vele anderen ΛveΓden over de kling gejaagd,
en een vijftigtal, waaronder hij zelf, gevangen genomen. De Spanjaarden telden slechts
twintig dooden en vijftig gekwetsten. ΜοκτιαΝΥ, met den Heer van Iluy en andere
voorname gevangenen door
sakgho d'avïla, die op Erkelens terugtrok, den volgenden
dag naar
Brussel gevoerd, ontdekte daar aan den Hertog van Alba de plannen des
Prinsen van
Oranje, diens bondgenooten, de hulpmiddelen op welke hij rekenen kon-
de, en de legerhoofden, welke hem moesten ondersteunen.
Londogno wierp zich met
zyne krijgsmagt ter bezetting in
Roermonde, en het aldaar aanstonds de overige gevan-
genen, waaronder eenige inboorlingen, ophangen. Hij verliet echter weldra die stad uit
hoofde van de pest, en trok in
Maastricht. Grave en Boxmeer, op het aanrukken van de
benden van den Graaf van
Megen en gowzalo de bragcamonte , door 's Prinsen volk
verlaten, ontvingen Spaansche bezetting. Zij, welke aan de nederlaag te
Daelhem
ontkomen waren, verliepen, gelyk al het volk dat in die streken verzameld werd;
eenigen werden sedert met ballingschap en verbeurdverklaring van goederen gestraft.
De Prins van
Oranje, die zich nu niet langer in Kleef veilig achtte, nam de wijk naar
Dillenburg (1).

Inmiddels had lodevvuk van Nassau den aanval aan den kant van Friesland onder-
nomen. De afwezigheid van den Stadhouder, den Graaf van
Aremberg, scheen
iiem te begunstigen, en de stemming der Friezen en Groningers gaf hoop, onder-
steuning bij de bevolking te zullen vinden.
Zegher vak groysbeegk of groesbeek.,
AREMBERGS plaatsvervanger in het bewind over Friesland^ Overijssel, Groningen en
hingen, verwittigd, dat lodewijk met een halven broeder van brederode naar
Leer Avas vertrokken, dat een honderdtal vreemdehngen den weg derwaarts insloeg, en

(1) Con-espondance de rniLippE II, T. II. p. 25, 26. Correspondance du JDuc d'albe sur
l'invadon du Comte
louis de Nassau &i Frise, p. 6—8. langüeti Fpist. lib. I. p. 65. viglii Episi.
ud.
nori'ERüM, p. 474, 475. Sententiön van alva, bl. 28, 204, 205. mendoce, Ilist. d. guer-·
res de Flandr.
Liv. II. p. 35—42. ie petit, Chrm. de Holl. Τ. II. Liv. Χ. ρ. 195. chapi-uys,
lïist. Gén. de la gucrre da Flandr. Liv. IL ρ. 67, 68. campana, dclla guerra di Fiandra, T. 1.
p. 39, 40.
bentivoglio, Nedcrl. Ilist. bh 91—93. Bon, Ilist. d. Nederl. Oorl. D. L B. IV. LL 234.
v. meteren, Ilist. d. Nedcrl. Oorl. B. III, bl. 57. hooft, Ncdcrl Ilist. B. V. bl. 176. μείικί»
Rer. Belg. Lib. 1. p. 26, 27.

-ocr page 30-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—aan den Itant van Oost-Friesland hoopen Tolks bijeenkwamen, begaf zich naar Gronin-
gen
, om de rust en tucht aldaar te handhaven, de bewegingen dezer byeentrekkende
benden gade te slaan, en de nadere bevelen des Hertogs van
alba af te wachten; Avant
volk uit de spaarzaam bezette steden kende hij, zonder vrees voor beroering, niet weg-
nemen , )) zoodanig had de boosheid der tijdengelijk hij zich uitdrukte, »de gene-
genheid der bevolking veranderd." Zonder derhalve tegenstand te ontmoeten trok
lodewijk
van Nassau, den dag vóór het gevecht bij Erkelens, met Graaf hans van Embden en drie
vaandels voetvolk in
Westwoldingerland, en overrompelde het huis te Wedde, welk Arem-
berg
behoorde, aan den weg, die uit Munsterland over de Bourtange naar Groningen
voert, op welke stad hij het voornamelijk gemunt had. Dit huis werd tot loopplaats
bestemd voor degenen, welke uit de omstreken van
Embden en Bremen zich met
hem moesten vereenigen.
Groesbeek , bezorgd dat liij van daar uit met eene versterkte
kriggsmagt bij
Kollum in Friesland zou dringen, zond honderd busschieters en zestig
soldaten benevens cenige haakbussen derwaarts, om dit te voorkomen. Hij Avaagde het
niet een grooter getal uit
Leeuwarden en Sneek te verwijderen, wegens den onrus-
tigen en wankelenden geest der inwoners; en in
Groningen^ Avaar de bezetting uit vier
vaandels voetvolk bestond, maakten de Duitsche soldaten zwarigheid de stad te verlaten,
om daar buiten te vechten, en eischten onstuimig voldoening der achterstallige soldij.
Ondertusschen had
alba, verwittigd van de inneming van het huis ie Wedde,
den Graaf van Megen gelast, onverwijld een zijner vaandels voetvolk ter bescherming
van liet kasteel en de stad
Lingen^ niet ver van daar en welker belangrijkheid hij
kende, af te zenden; en te gelijken tyde
van groesbeek bevolen, het zamentrekken
en de strooptogten der vijanden met alle kracht te beletten, en op alles een Avakend
oog te houden tot de komst van
Aremberg, welke op het punt was met eene krygs-
raagt aan te rukken. Graaf
lodewijk, wiens manschappen in getal aanmerkelijk waren
toegenomen, had middelerwijl zijn volk in drie afdeelingen gesplitst; de eene hield het
huis
te Wedde bezet ter bewaking der krijgs- en mondbehoeften, die uit Duitsehland
aangevoerd warden; de andere sloeg zich neder in Slochteren, en met de derde, be-
staande uit vier vaandels voetvolk, ^vierp hy zich in
Appingadam, een open vlek, waar
de Burgemeester
sebastiaan wabbeks hem krachtdadig ondersteunde. Terstond liet hij
er de kerken plunderen en verwoesten, en schreef aan de Regering van
Groningen:
»Onze gunstige groete en goede wil vooraf. Voorzigtigen, Eerzamen, Lieven, Bijzon-
ßfoei^ deren. Wij willen niet in twijfel trekken, dat gij nu, en voornamelijk uit het afschrift
1568 y^Q onzen brief aan den Stadhouder
groesbeek van den negen en twintigsten der
vorige maand, klaar en duidelijk vernomen hebt, hoe wij niet voor ons zelven en hgt-
vaardig, maar naar'ontvangene bevelen (ingevolge onzen lastbrief) met krijgsvolk in dit
Laöd getogen en van zins zijn, door hulp en bijstand van den Sterken en Eeuwigen God,
ten beste des Konings van
Spanje en tot welzijn en bescherming der Nederlanden in

-ocr page 31-

DES VADERLANDS. 2ί>

het algemeen, de ingewortelde, vreemde en scliandeiyke dwingelandij van den afgdjsse- 1568—
lijken wreedaard en vervolger van Christelijk bloed af te schaffen, de oude beroemde voor-
regten weder te brengen en te handhaven, en ook den armen, ginds en herwaarts ver-
jaagden, verdreven Christenen en bloedverwanten
(vätternn) des Vaderlands, troost, hulp,
redding en bijstand te verschaffen. Derhalve zijn wij vol vertrouwen, dat gij, als de
voornaamste stad van dit Land, niet minder den algemeenen nood, kommer en ellende,
ook den schandelijken ondergang van deze gewesten zult te haite nemen en bedenken,
dat zij gemeenlijk door valsche, verdichte leugens van eenige verbitterden den Koning
van
Spanje als muiters en oproermakers zyn voorgesteld, en uit dien hoofde de lieden,
in het algemeen onschuldig, zonder verhoor vervolgd en door dwingelandij in de
uiterste ellende met schande en hoon gedompeld, en eerroovend aan lijf, naam en goed
behandeld Avorden, Avaardoor niet alleen-de goede naam des Konings bij de omlig-
gende Stenden, de Keurvorsten en andere Vorsten des H. Roomschen Rijks, ja van dc
geheele Christenheid bevlekt is geworden, maar ook de welvaart van het Algemeen
geheel en al vernietigd, het geweten tot verderf bezwaard, en het Land met onge-
hoorde lasten en dienstbaarheid erbarmelijk gedrukt is geworden. Nu stellen wj in u
een bijzonder vertrouwen, dat gij, als voorname en verstandige (lieden), boven alle
anderen zult helpen bevorderen Gods eer, den gemeenen vrede en eene goede bewind-
voering, en u, zonder dat het noodig is er veel op aan te dringen, laten bewegen, den
roem des Konings te vermeerderen en voor het geteisterde Vaderland met christelyke
toegenegenheid u te betoonen. Deswege hebben wij in ons laatste schryven aan
u goed*
gunstiglijk laten verzoeken, dat gy ons eenigen uit den Raad in persoon zoudt
zenden, om u onbeschroomd onzen last, bedoeling en voornemen mondeling te open-
baren, en zijn nog steeds vriendelijk gestemd, uwe komst verwachtend. Maar zoo wy,
boven alle verwachting, uwe ongenegenheid mogten bemerken, welke wy zeer ongaarne
zouden vernemen en ons van harte leed zijn zoude, dan moesten wig, en zijn dit
krachtens onzen bovengenoemden lastbrief verphgt, u als vijanden van het algemeen
welzijn des Vaderlands en alzoo van den Koning verklaren, beschouwen en tegen
u vijandelijk handelen, daar >vij ons voor een vriend des Konings en van den gemee-
nen vrede verklaren. Wij vermanen u, uit bijzondere genegenheid en liefde, dat gy
u door wankelmoedigheid niet laat afbrengen of scheiden, dan zult gij in de vol-
gende tyden en ten eeuwigen dage prijs- en roemAvaardig zijn, ook lot duurzamen
vrede geraken. Wat alzoo uw gevoelen, >vil en meening is, wenschen wij spoedig
door een schriftelijk antwoord te vernemen, en zijn u bijzonder gunstig genegen."
Lodewijk ontbood insgelijks afgevaardigden van de Staten der Ommelanden bij zich te
Appingadam^ om hun zijnen last van Koningswege te openbaren, hun verzekerende,
»dat hij gekomen Avas, om de vrijheden en voorregten der Nederlanders te handhaven,
en hen van de dwingelandij der vreemdelingen te bevrijden, wanneer de dienst van Gód en

-ocr page 32-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

(568—-den Koning dit Tordert; hij kwam ais vriend, niet als vijand." Het schijnt, dat de
lu76 jeze oproeping gehoor gegeven hebben, maar de Regering van

lo v.

Bloeirn. Groningen door jatt mepsghe, Doctor in de Regten en 's Konings Luitenant aldaar,
hierin weerhouden werd. Zyn huis
de Ham vrerd deswege, met eenige belendende
woningen, door
lodewijks volk ingenomen en grootendeels verbrand, en vijf dagen
iater tegen hem den volgenden open brief uitgevaardigd: »
lodewijk, Graaf in Nassau
enz. enz. Dewijl de Luitenant mepsghe zich tegen ons, die niet anders zoeken dan
de eer en het ivelzijn des Konings van
Spanje en dezer verdrukte Landen, met
bitteren nijd, heimelijk, boosaardig, en arglistiger wyze verzet, daarenboven ons niet
waardig acht zich tot ons te vervoegen, zoo weten wij niet anders dan hem als open-
lijken vijand van de gekwelde
Nederlanden^ van den Koniog, en van ons zeiven
te beschomven en te verklaren. Wg hebben deswege bevel gegeven, dat Avanneer
MEPSGHE binnen twee dagen zich niet met ons verdragen, of drie duizend daalders ons
ter hand gesteld heeft, tegen hem, zijne have en goederen met allen ernst zal
gehandeld worden." Drie dagen te voren had
lodewijk de Ommelanders verbo-
den, op straffe van lyf en goed bg overtreding, aan de ingezetenen van
Groningen
eenige rente, pacht, huur of andere schulden te betalen, tot hy anders zou bevolen
hebben. Het ontbrak hem echter niet aan verstandhouding in
Groningen^ bovenal in
Friesland, Zelfs verscheidene aanzienlgke Friezen hadden zich by hem gevoegd, onder
welke zich twee Burgemeesters en eenige Schepenen van
Leeuwarden, drie Grielman-
nen, en de Opperraad en algemeene Schatmeester
tjalink van etsiiïga geteld Averden.
De voornaamste bevelhebbers zijner krijgsmagt, tlie dagelyks versterkt werd, waren uit
Friesland. Zijn volk was slecht gewapend, en met reikhalzend verlangen zag hij
diderik. vait sonoy te gcmoet, wien het aankoopen eener aanzienlijke hoeveelheid
vuurroers te
Wezel was opgedragen, doch waarvan het vervoer door den Hertog van
Brunswijk, die met eenig volk tusschenbeide lag, belemmerd werd.

Middelerwijl had de Graaf van Aremberg^ onlangs uit Frankrijk teruggekeerd, zicli
15
v. naar het bedreigde gewest begeven. Hij vond Leeuwarden in gisting en menig bur-
ger den vijand niet ongenegen. Terstond gelastte hij het stedelijk bestuur allen
verdachten personen, tot nader bevel, de stad te verbieden, hunne goederen te
laten opschrijven en hunne huizen of winkels te laten sluiten; de vrouwen en kin-
deren der voortvlugtigen moesten insgelyks uit de stad gezet, en het huis van
ETSiNGA, ten voorbeeld voor anderen, tot den grond geslecht worden. Gevangen
overloopers moesten dadelijk opgehangen worden. De burgerij van
Groningen was
mede niet te vertrouwen;
Aremberg vreesde zelfs, dat zij, in afwachting van hulp van
LODEWIJK, zich tegen de bezetting zou verzetten, op welke men evenmin konde bou-
wen, daar zg misnoegd was over het niet betalen der soldg en het gebrek aan het be-
noodigde, op hetwelk hun Kolonel, de Baron vow
sghaumburg, reeds dikmaals den

Bloeim.

-ocr page 33-

DES VADERLANDS. 35

m

Hertog van Alba opmerkzaam gemaakt had. Hoe groot alba als Veldheer ook moge 1568—
geweest zijn, in het verzorgen der soldaten ^γas hij ten uiterste achteloos. Niet alleen
ïeden
Arembergs benden gebrek aan geld en leeftogt, maar een gedeelte van megens
krijgsvolk geraakte daardoor zelfs aan het muiten, en niet dan met moeite keerde het
tot pligt en tucht terug. Dit laatste was thans van te meer belang, daar
megen aan
het hoofd van vierhonderd Spaansche en Albanesche ruiters en vijftienhonderd man voet-
volk, den vijand den toevoer uit
Duitschland en den terugtogt moest afsnijden, doch
Avanneer de nood het vorderde, zich met den Graaf van
Aremberg vereenigen. Van 20 v.
daar dat hij besloot regtstreeks op
Groningen te trekken, toen Aremberg er geko- ^lggy^'
men ivas, wiens krijgsmagt, naar zijn oordeel, niet tegen die van lodeayijk van Nassau
opgewassen zou zijn. Zij bestond slechts uit tien vaandels voetvolk, door don gonsalvo
i)E BRAGCAMONTE uit Amsterdam aangevoerd, vier vaandels voetvolk, uit de bezettingen
van
Leeuwarden en Snee/c gcligt, en een vaandel Duitschers van vo?i schaumburgs af-
deeling.
BoscnnuizEN, Baljuw van Texel, Λγerd met cenige oorlogsvaartuigen naar tle
Eems gezonden, om te kruisen. De legermagt van Graaf lodewijK., bij welke acht of
negen honderd man voetvolk onder
crispijn van Salzburg, en twee honderd ruiters
onder
adolp van Nassau zich gevoegd hadden, werd door Aremberg op tien of twaalf
duizend man geschat. Zij droeg, even als de benden des Konings, roode sjerpen tot
veldteeken; en 'sGraven vaandel voerde lot spreuk:
Nunc aut nunquam^ reeuperarc aut
mori
(1). Op het berigt, dat lodewijk met acht of tien vaandels voetvolk naar Win-
sum
was vertrokken, besloot Aremberg hem derwaarts te volgen. Hij nam uit Groningen
zes metalen veldstukjes mede, van welke eik den naam voerde van een der eerste toonen
in den niuzijkladder,
uf, re, mi, fa, sol, la, voorzag zich van kruid en lood, en
rukte met zijne vijftien vaandels op naar het klooster te
Wittewierum, een dorpje tus- £2 v. '
sehen
Appingadam en Gronitigen, omstreeks twee uren van beide gelegen, waar hij '»'of-'"".
tegen den avond aank^vam en zich nedersloeg. Aldra vertoonden zich veertig of vijftig
ruiters en eenig voetvolk van
lodewijk, om den vijand te verkennen, doch sloegen,
door de Spanjaarden achtervolgd, den weg in naar
Appingadam, in welks nabyheid
duizend hunner busschieters post gevat hadden. Hier ontstond eene schermutseling;
twintig busschieters Avaren gesneuveld en twee gevangen genomen, toen de nacht een
einde aan het gehecht maakte.
Aremberg trok op Witlewierum terug, en lodewijk.,
door de muitzucht zijner knechten gedrongen, over Slochleren naar het huis te Wedde.
Bij het aanbreken van den dag dwongen de Spanjaarden hun Veldheer, die gaarne eerst
den naderenden
megen zou hebben afgewacht, den vijand, dien zij in de verte zagen
wegtrekken, te achtervolgen. Hiervan onderrigt, stelde
lodewijk, na zijne muitende

(1) »Nu of nooit, herwinnen of sterven."
II. Deel. l> Stuk.

-ocr page 34-

44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568— krijgslieden overgehaald te hebben om te strijden, niet ver van het klooster te Ihili-
' gerlee, zoo
veel als heilige of gewijde hoogte, een gehucht tusschen Winschoten en
Scheemda, drie duizend man voetvolk en drie honderd ruiters in slagorde. Zoodra
hij de Spanjaarden, die omtrent vijftien honderd man sterk waren, in het gezigl
kreeg, joeg op zijn bevel, om te voorkomen, naar het schynt, dat zij zich tut
een geregelden aanval schaarden, Graaf
adolf van Nassau met zijne ruiters op
}ien aan. Niettemin rukten zij met hunne veldstukken, van welke
lodewijk niet voor-
zien was, voorwaarts, maar werden eensklaps van ter zijde door een Avelgerigt vuur der
23 v. Waalsche scherpschutters, hier in hinderlaag gelegd, begroet en in verwarring gebragt.
jggg'Een algemeene aanval op dit oogenblik door lodewijk met nadruk ten uitvoer gebragt,
besliste den strijd. De Spanjaarden sloegen op de vlugt; velen vonden den dood in de
poelen en moerassen; eenigen zochten te vergeefs eene schuilplaats in het klooster
Hei-
lig er lee,
hetwelk stormenderhand werd ingenomen. De slag had van des avonds vijf
uren tot acht uren geduurd. Het getal der gesneuvelden wordt verschillend opgegeven.
Naar het berigt van den Graaf van Biegen, waren niet meer dan vijf of zes honderd
Spanjaarden verslagen. De Prins van
Oranje begroot het getal op vijftienhonderd. Vol-
gens een Spaanschen strijdgenoot zeiven bedekten negentien honderd lijken het slagveld,
van welke verreweg de meesten Spanjaarden waren. Een ander, die drie dagen na den
slag de strijdplaats bezocht, bepaalt het getal op zeventien honderd. Zekere
phebens,
destijds Regeringslid van Groningen, brengt het tot twee duizend. Van krijgsge-
vangenen wordt in de oorspronkelijke beriglen niets gemeld; het schijnt, dat men
beiderzijds geen genade verleende behalve aan zes vkigtelingen, die zich in den toren
van het klooster
neiligcrlee verborgen hadden. Eenige Spanjaarden, welke zic]i in de
koornvelden verscholen hadden, werden opgevangen en doodgeschoten. Al de vijandelijke
veldstukjes, vier honderd beladene wagens, de krijgskas, en het zilverwerk van
Arem-
berg
en anderen vielen den overwinnaar in handen. Naar opgave van den Prins van
Oranje, zou lodewijk slechts vijftig man verloren hebben; maar hij had het verlies
van zijn broeder te betreuren, welke bij een echten krijgsmansaard de beminnelijkste
hoedanigheden paarde. Op welke wijze de zes of zeven en twintigjarige
adolf van
Nassau
het leven verloor, is onzeker. Eenigen rneenen, dat zijn paard, de teugels
opnemende, hem reeds in het begin van den slag midden onder de vijanden had
gevoerd, waar hij, na dapperen tegenweer en niet zonder menig aanvaller te hebben
nedergeveld, uit den zadel was geworpen en met vele wonden doorboord den geest
gaf. Anderen melden, en welligt op den meeslen grond, dat hy by den aanval
op het klooster te
Heilig er lee, daaruit door een schot doodelijk getroffen werd. Het
verhaal van sommige Spaanschgezinde schrijvers, dat
Aremberg , verwoed op adolf
inrijdende, eerst door een pistoolschot, toen met den degen hem heeft doorboord, maar
ook gelijktijdig door
adolf doodelijk gewond werd, Avordt teregt onder de verdichtselen

-ocr page 35-

DES VADERLANDS.

mm

gerangschikt. Het lijk van adolp werd, na den slag, bij voorraad in de lierkie Wedde iqqS—
bijgezet, toen naar Embden en vervolgens naar Dillenburg gevoerd. Aan dezen eerste
<lcr WASSAU'S, welke zijn bloed in den strijd voor de Nederlandsclie vrijheid gestort heeft,
is door vrijwillige bydragen van byzondere personen in achttien honderd zes en twintig
een gedenkteeken, ter plaatse waar hij sneuvelde, opgerigt (1). Een niet minder zwaar
verlies leden de Spanjaarden in
Aremberg, een der dapperste en ervarenste Nederland-
sche krijgsbevelhebbers, wiens dood insgelijks op verschillende wijze vermeld wordt.
Het aannemelijkste verhaal luidt, dat hij, vruchteloos trachtende zijn volk bijeen en
tot staan te brengen, en ziende dat alles verloren was, zich eindelijk ook op de
vlugt begaf. Pogende met zijn paard over een hek te springen, werd hij door een
gemeen soldaat in den hals geschoten, en hem terstond daarop, ofschoon hij zich
bekend maakte, door een trompetter derwyze een slag met een vuurroer op het hoofd
loegebragt, dat hij bewusteloos van zijn paard stortte en verder werd afgemaakt.
Men voerde zijn lijk en witten strijdhengst voor Graaf
lqdewijk. Het lijk werd
eerst in het klooster te
Heiligerlee bijgezet, en vervolgens in eene looden kist naar
zijne familie gevoerd.
Alba en grakvelle erkenden, dat de Koning in Aremberg eenen
getrouwen, Avakkeren krijgs- en staatsdienaar verloren had. Hij was ijverig Katholijk
en zeer aan den Koning gehecht, die hem met gunstbewijzen overlaadde; bedaardheid,
voorzigtigheid en standvastigheid waren de hoofdtrekken van zijn karakter. Hij stamde
af uit het geslacht van
ligke, van den jongsten tak van Barhancon^ en liad sinds zijn
huwelijk met
marguerite de la margk. Gravin van Aremberg, dien laalsten naam. aan-
genomen. Hij was Ridder van het Gulden Vlies, Lid van den Raad van State, en Stad-
houder van
Friesland, toen hij by Ileiligerlee sneuvelde; de eerste slag »in welken onze
voorvaderen eene volstrekte overwinning op de Spanjaarden bevochten hebben (2)."

(1) Zie dit gedenkteeken beschreven en afjjebeeld in: IMde aan de Nagedachtenis van Graaf
adolf van Nassau door m. i. adriapji en Mr. u. a. spandaav, Gron, 1827.

(2) Correspondance du Duc d'albe sur IHnvasion du Comte louis de Nassau en Frise, p. 13—99,
110, 111, 121.
Correspondance de philippe II, ï. II. p. 28, 33, 34. Archives de la Mai-
son d'Orange,
T. III. ρ. 220—223. ν. d. bergh. Brieven over den togt van Grave lodewijk van
Nassau, in het Zesde Deel der
Nieuwe Werken van de Maatschappij der Nederl. JLetterk, te Lei-
den,
1)1. 9—11. Egt berigt van het omkomen des Graven van Aremberg, in van wijns Jluiszil-
tcnd Leven,
D. I. N®. 2. bl. 232. Wij hebben daarbij vergeleken poktus iieuteivus, Rer. Austr.
Belg.
Lib. XVIII. p. 437. de mendoce, Hist. memorabledes giierres de Flandres, Liv. III. ρ. 42—
48.
sïrada, de Bello Belg. Lib. VII. p. 381—385. campaxa, della guerra di Fiandra, T. I. p.
41—44.
la>'anio, Ie gueire di Fiandra, p. 29. bestivoglio, Nederl. Jlist. bl. 93—97. meursii
i\cr. Belg. Lib. I. p. 29—32. le petit, Chron. d. Holl. Τ. ΓΙ. Liv. Χ. ρ. 199. chappuys, Jlist.
gén. de la guerre de Flandre,
p. 108. bor, Eist. d. Nederl, Oorl, 1), I. B. IV, bJ. 234—236.

'i *

-ocr page 36-

44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

15f)3— De nederlaag Lij lleiligerlee^ meent inen, spoorde alba, aan, om hel yonnis over de
yoornaamste der onivlugte en gerangene Edelen in allerliaast te laten yellen en voltrekken,
Hy besefte al het gewigt van
lodewijks overwinning, uit welke bewegingen in on-
derscheidene gewesten te vreezen waren, bovenal dewijl hij het grootste gedeelte zijner
krijgsmagt naar het bedreigde punt moest zenden, en zelf zich derwaarts dacht te begeven,
iioe hgt konden ook, terwijl men van zijne schrikwekkende nabijheid bevrijd was, de
gevangenen met geweld uit hunne kerkers verlost worden? Om deze gevaren, naar
het schijnt, af te wenden, wilde hij geheel met schrik en ontsteltenis treffen (1).

Over den Prins van Oranje, wien men van den aanslag tegen zijn persoon verdacht
hield, werd tlo'br den Bloedraad, in naam des Hertogs, niet des Konings, het eerst
28 v. vonnis geveld. Willem wordt daarin van de misdaad van gekwetste Majesteit beschuldigd en
' inzonderheid, dat hij, na zijne indaging, de wapenen tegen den Koning heeft opgevat, en
ia weerspannigheid blijft volharden. Hij wordt hierom voor altijd en op straffe des doods,
uit 'sKonings stalen gebannen, met verbeurdverklaring van al zijne goederen (2). Te.
zelfden dage Λverd een gelijk vonnis uitgesproken over
lodewijk van Nassau, de
Graven
van den Berg, Culemborg, Hoogstraten en den overleden Hendrik van
Brederodc
(3). Achttien gekerkerde Edelen, Avier regtsgeding reeds ten tijde der
Hertogin van
Parma was opgemaakt (4), werden tot den dood door het zwaard
verwezen (15). Onder hen bevonden zich de gebroeders
vaiv batenburg, jakob van
iLPENDAM, JAN VAN BLOis van Trcsloug, MAxiBULLiAN VAN BLois, gezcgd coGK. van Nee-
1 v. rijndii, en de twee Friesche Edelen sjoert eeima en hartman galama. Omringd door
inaTnd ^^^ö®^ vaandels Spanjaarden, en onder het roeren der trommels, op dat hunne aanspra-
ken tol het volk niet gehoord zouden worden, ondergingen alle hunne straf op den zooge-
naainden
Sablon of paardenmarkt te Brussel voor de woning van noirgar.mes , welke,

v. meteren, Ilist. d. Ncderl, Oorl. B. III. hl, 56, 57. v. reyd, Ncdcrl. Gesch. Β. I. bl. 4. hooft,
Nederl. llist. B. V. bl. 177, 178. avinsemiüs, Chron. v. Vriesl. B. XVI. bl. 541, 542. schotanus,
Friesche Ilist. B. XXI. bl. 749, 750. lltdde aan de nagedachtenis van Graaf adolf van Nassau,
bl. 43—56. BOSSCHA,
Nederl. Heidend, te Land, D. I. bl. 152—158.

(1) strada, de Bello Belg. Lib. VII. p. 385. v. d. sande, Nederl. Ilist. B. I. bl. 17. besti-
voGLio, Nederl. Ilist. bl. 97. bosscha, Nederl. Heidend. D. I. bl. 159, 160. groen v. prissterer,
in de Archives de la 3Iaison de Orange, ï. III. ρ. 239. ν. corvin-wiersbitzky, de Tachtigjarige
Oorl.
D. I. bl. 504.

(2) Sententiën van alva, bl. 70—12. cysiüs, Oorspr. d. Nederl. Der. bl. 396.

(3) viGLu Epist. ad uopperum, p. 481. bor, Eist. d. Nederl. Oorl. D. I. B. IV. bl. 238.

(4) Inierrogatoires de belrio, in v. d. bergh's Gedenkst. D. I. bl 323.

(5) Sententiën van alva, bl. 72—82.

-ocr page 37-

DES VADERLANDS.

met BALAYMONT en de overige leden van den Bloedraad, dit treurig schouwspel aanzag. 1568—

1576

De BATENBURGEN Avcfden het eerst onthalsd. De lijken met de hoofden er op Averden
buiten de stad op den grooten weg aan staken gehangen; doch de
batenburgen,
MAxiMiLiAAN VAN BLOis CU PIERRE ANDELOT ïiam mcn, om liunnc hooge afkomst, ua
eenige uren weder af en begroef hen twee aan twee, ongekist in ongewijde aarde,
omdat zij niet in het Roomsch-Kalholijk geloof gestorven Λvaren. Hetzelfde viel ook
te beurt aan
eeima, galama, treslong, ilpendam en nog drie anderen, dewijl.^zy ge-
biecht hadden; de overige zeven lijken bleven hangen tot zij geheel vergaan waren. Den
volgenden dag werd de doodstraf aan de Heeren van
Yillers en Huy ^ in het gevecht
bij
Daelkem gevangen genomen, aan den Baljuw van Enghien en den Predikant cor-
nelis de meen
voltrokken. Daar de beide eerste hunnen biechtvader betuigden, als Katho-
lijken te zullen sterven, werd bij hunne teregtstelling de trom niet geroerd. Toen
vil-
lers
echter het schavot beklommen en zijn gebed verrigt had, verklaarde hij luide, dat
hij »geen verrader was, maar om zyne trouw aan den Koning en de behartiging van
'sLands welvaart en vrijheid leed; dit was velen in het harte bekend, en het oordeel
der nakomelingschap zou het bevestigen." En toen de biechtvader hem zijne belofte
herinnerde, riep hij uit: »Ik zal in de Hervormde godsdienst, als de alleen ware,
sterven (1)." Kaar een ander verhaal werd, toen
villers stierf, de trom even luide
geroerd als by den dood der andere slagtoffers. Vóór zijn uiteinde verzocht hij zijn
biechtvader, uit Aviens mond dit is opgcteekend, den Hertog van Αίί/α te verzekeren,
dat hij, bij zijn verhoor,
egmond met verdichte beschuldigingen bezwaard had (2):

Het lot van egmond en hoorne zou thans ook spoedig beslist worden. Beide Graven
Avaren nu reeds negen maanden in het slot te Gent op het gestrengste bewaakt en be-
handeld geworden (3).
Hoorne zelfs zou van gebrek zijn omgekomen, indien zijne
behmvdmoeder zijne mondbehoeften niet bekostigd had (4). Als beschuldigd van hoog
verraad, was hun de toegang of aanspraak van magen of bekenden volstrekt geweigerd.
De Gravin van
Egmond, sabina van Bcijercn, zuster van den Paltzgraaf frederik III,
had derhalve, maanden geleden, zich schriftelijk bij den Koning beklaagd, »dat haar

(1) Coirespondance de philippe II, T. II. p. 28. Archives de la Maison d'Orwige, ï. III. ρ.
239, 240. DOR,
IlisL d. Ncderl. Oorl. I). I. B. IV. W. 238. gysius, Oorsp. d. NederL lier.
bl. 397, 398. hooft, Ncderl. Ilist. B. V. bi. 179, 180. v. meteuen, lUst. d. Ncderl. Oorlogen,
B. III. bl. 57. wEuRsii Rer. Belg. Lib. I. p. 33, 34, stkada, de Bello Belg. Lib. VII. p. 386,
•CAMPANA, della guerra di Fiandra, T. I. p. 46.

(2) V. D. UAER, de ML Tumult. Belg. Lib. II. p. 457.

(3) Procés des Comtes ίζ'εομοντ et de iiorke, ï. I. p. 87, 217. ï

57

(4) BOR, IJist. d, Nederl. Oorl. D. I. B. IV. bl. 209, . ^ ;.

ν.-;;·::

yVffHWttti

-ocr page 38-

44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—echtgenoot de kamer niet mögt verlaten, in welke hy op het slot te Geul gekerkerd
was, 'en dat men zelfs haar niet veroorloofde, hem te bezoeken." Zij had hare vrees
te kennen gegeven, dat »deze enge opsluiting, zoo geheel in strijd met de gewoonten
van den Graaf, zijn leven in gevaar mögt brengen, vóór hrj zijne onschuld zou bewe-
zen hebben." Daarom had zy verzocht, dat »haren gemaal een zyner eigene huizen
tot gevangenis mögt aangeAvezen worden, zich zelve, hare kinderen en al hare goe-
deren tot waarborg aanbiedende. Kon zij deze gunst niet verwerven, dat dan ten
minsle haren echtgenoot veroorloofd wierd, vrije lucht in het kasteel van
Gent te
scheppen." Tevens had zij geklaagd, dat »hare goederen aangeslagen werden, zelfs
vóór de Graaf veroordeeld Avas, hetgeen ten eenenmale streed met de wetten en de
billijkheid." »Ik vertromv," zeide zij, »op de goedheid, barmhartigheid en regt-
vaardigheid van Uwe Majesteit, welke niet zal dulden, dat ik met mijne elf kinderen
Uwe Landen verlaat, Avaar heen de Keizer, Uw vader, mij geleid heeft, om daar buiten
een middel· van bestaan te zoeken." Zij eindigde met de bede, »dat de Koning haren
echtgenoot naar 'sLands voorregten en gewoonten zou behandelen (1)." Op haar verzoek,
had Keizer
maxiauliaan nadrukkelijk bij fiups aangehouden, dat egmond als Ridder
van het Gulden Vlies behandeld en op vrije voeten gesteld wierd, om rekenschap van
zyne daden te geven. Hij had den Koning de groote diensten herinnerd, welke de
Graaf aan Keizer
karel V en hemzelven bcAvezen had, en betuigd in καμοκο nimmer
iets anders dan opregten wil, liefde en ijver voor 'sKonings dienst ontdekt te hebben.
Voorts had hij
filips onder het oog gebragt, dat de Graaf en diens gade aan de door-
luchtigste huizen van
Duitschland verwantschapt waren, en dat reeds verscheidene
Duitsche Vorsten hem, als Keizer, verzocht hadden, 'sGraven voorspraak bij den Ko-
ning te zijn. Ten slotte had hij
rilips gebeden, den toestand der Gravin met hare
elf onmondige kinderen in het oog te houden (2). Op aandrang van
hoogstraten en
nieuwenaaii, liad de Keizer zich evenzeer ter gunste van hoorne tot den Koning ge-
wend (5). Insgelijks was door de echtgenoote des Graven van
Iloorne, walburge,
Erfgravin van Nieuwenaar en ßleitrs, .welke aan de voornaamste geslachten van Duitsch-
land
vermaagschapt was, en anna van Egmond, zijne moeder, bij den Koning aange-
houden, dat de Graaf »naar rede, billijkheid en regtvaardigheid behandeld wierd,
Avaarop hy als hd van het Duitsche Rijk en Ridder van het Gulden Vlies aan-
spraak had (4)."

(1) Correspondance de piiiLiprE II, ï. II. p. 5, 6.

(2) Corrcspondance de pniLiPPE II, T. I. p. 588.

(3) Procés des Comics (/'egmost et de horne, T. I. p. 212, 216, 219,

(4) Correspondance de philippe II, T. I. p. 600.

-ocr page 39-

DES VADERLANDS. 45

Juisl dit laatste punt, het voorregt der Vliesridders Tan door niemand dan door het 1568—
Kapittel der Orde gevonnisd te kunnen worden, had
alba veel moeite gebaard. Mansfeld ^^^^
had zich niet alleen bepaald, hem zijn leedgevoel over de schending van dat voorregt
bij de gevangenneming van
egmond en hoorive te kennen gegeven (1), maar zich
kort daarna tot den Koning zeiven vervoegd. Zijn brief is én om den inhoud, én om
den rondborstigen doch bescheiden toon merkwaardig, »Toen de Graven van
egmonï»
en HOORNE," zegt hij, »op de wijze, welke Uwe Majesteit zal vernomen hebben, en
tegen de statuten en voorregten der Orde, gevangen genomen waren, achtte ik het
mijnen pligt, ingevolge den eed door mij aan de Orde afgelegd, daarover den Hertog
van
Alba te onderhouden en liem te herinneren, dat hij niet minder dan ik ver-
pligt was, de statuten der genoemde Orde uit al zijn vermogen te handhaven. Ik
bragt hem onder het oog, dat de handelwyze tegen de beide Graven ons de verwij-
tingen der andere Ridders op den hals zou laden, zoodra hun dit ter ooren kΛvam,
indien hun niet aangetoond werd, dat wij onzen pligt vervuld hadden. Toen de Her-
log mij hierop antwoordde, dat vóór zijn vertrek uit
Spanje, Uwe Majesteit dit punt
had laten onderzoeken en bepaald had, dat de gezegde statuten niet toepasselijk waren
op de misdaad van gekwetste Majesteit, drong ik daar niet verder op aan, vooral om-
dat de Hertog mij verzekerde, dat Uwe Majesteit dit alzoo wilde en ik mij, door mijn
gedaan voorstel, als geregtvaardigd konde beschouwen, zoo wel met betrekking tot Uwe
Majesteit, als Hoofd en Vorst, als tot al de Ridders van de Orde. Ht besloot dus,
niet meer over deze zaak te spreken, omdat altijd mijn wil ondergeschikt zal zijn aan
dien van Uwe Majesteit. Ondertusschen, Sire, hebben de Gravinnen van
Egmond en
lloorne, zoo wel als de vrienden en verdedigers der gevangenen, mij den eed, wel-
ken ik als Ridder der Orde heb afgelegd, herinnerd en begeerd, dat ik mij tot Uwe
Majesteit zou wenden, opdat de zaak der genoemde gevangenen overeenkomstig de
statuten der Orde behandeld wierd. Ik heb alzoo niet kunnen nalaten den tegenwoor-
digen brief aan Uwe Majesteit te schrijven met eerbiedig verzoek, dat het U behage,
in deze zaak een besluit te nemen, Λvelk rede en billijkheid vorderen,,.. Ik smeek
Uwe Majesteit nederig, mij dezen stap niet ten kwade te duiden, betuigende dat ik niet
begeer in iets tegen Uwen wil te handelen, maar integendeel bereid ben, mijn leven
en al wat ik bezit voor Uwe dienst op te offeren (2)." In dien geest en loon had ook
barlaymojit Zijn gcvoelen over dit punt aan den Koning te kennen gegeven. Egmond
had hem, als Ridder van het Gulden Vlies, en andere Leden der Orde, ja alba zeiven
tot zijne gemagtigden
{Procnrcurs) benoemd, en zijne hulp en bijstand geëischl, krach-

(!) Mg. Gesch. d. Vaderl. D. II. St. IV. bl. 500.
(2)
Corrcspondance de philippe II, T. I. p. 607.

-ocr page 40-

44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—tens de statuten en den eed, door hem afgelegd, deze te zullen handhaven (1). Om
1576

verdere aanmerldngen te voorkomen, was door den Koning den twiniigsten van
Wintermaand des verleden jaars aan
alba, op diens verzoek, eene volmagt gezonden,
om de Ridders van het Gulden Vlies in regten te vervolgen (2). Dit sluk voerde echter
de dagteekening van den vierentwintigsten van Lentemaand des genoemden jaars, en was
van dezen inhoud: «
Filips door Gods genade enz. enz. Grootmeester [Chef et Souve-
rain)
van de Orde van het Gulden Vlies. Aan allen enz.. Daar wij tot welzijn, rust,
vrede en herstel der zaken in onze
Nederlanden besloten hebben, ons binnen kort der-
waarts te begeven, zoo hebben wij onzen Neef en Hofmeester
dok ferkando alvarez
DE TOLEDO, Hertog van Alba, Markgraaf van Coria, Ridder van onze Orde van het
Gulden Vlies aangesteld, om de onlusten en beAvegingen, die er tot onze groote smart
ontstaan zijn, tegen den tijd onzer komst te stillen, te bedaren en uit den Λveg te rui-
men, hem den last gevende van Kapitein-Generaal in de genoemde Landen en er vóór
ons heen te gaan, zoo als uit zijn lastbrief kan blijken. Maar in aanmerkiag ne-
mende , dat er zich zaken kunnen opdoen, in cenige opzigten betrekkelijk de ge-
noemde Orde en hare Ridders, broeders en beambten; en het zelfs konde gebeuren,
dat in deze onlusten, in welke dikwijls zaken tegen alle verAvachting voorvallen,
iemand van hen, hetzij beambte, hetzij misschien zelfs Ridder en broeder, zich zoo
vergate, hetgeen wij echter denken noch gelooven kunnen, dat lüj iets tegen ons of
onze staten ondername, hetgeen in onze afwezigheid eenig middel van herstel en
vonnis vorderde en Avel zoo spoedig, dat de zaak geen langer uitstel duldde en het
derhalve noodig Avare, een geschikt en genoegzaam gevolmagtigd persoon te benoemen,
om in onze afwezigheid in dit geval te handelen gelijk ons, als Grootmeester, zou beta-
men, doen wij weten, dat in aanmerking nemende het groote beleid, de trouw en
deugd, Avelke wij altijd gevonden hebben in den persoon van onzen gemelden Neef, den
Hertog van
Alba, en oordeelende, dat Avij tot dat einde geen geschikter persoon zouden
kunnen kiezen, niet alleen om den post van Kapitein-Generaal, dien Avij hem hebben
opgedragen, maar omdat hij ook Ridder is van dezelfde Orde, en Avel de oudste der
Ridders-medebroeders thans in
de Nederlanden aanwezig; daarenboven de genegenheid,
Avelke Avij altijd in genoemden Hertog bespeurd hebben voor de gemelde Orde, en voor
alles Avat hare eer en aanzien betrof, hebben
Avij dezen Hertog gekozen en aangesteld,
gelijk Avij hem bij dezen kiezen en aanstellen tot onzen plaatsbekleeder, hem uitdruk-
kelijk gezag en bevel gevende, in onze plaats te handelen, bevelen en gelasten in al
het bovengenoemde met den aankleve van dien en wat zich verder zou kunnen opdoen,

(1) Correspondance dc ππι,ιριέ 11, Τ. 1, ρ. 614.

(2) Correspondance de piiilii'I'e II, Τ. I. ρ. 613.

.........................

-ocr page 41-

DES VADERLANDS. 45

hetgeen hij gepast en noodig zal oordeelen; zelfs, wanneer een geval mögt voor- 156S—
komen dat kastijding en straf vorderde, ook met gevangenneming de gezegde
Ridders onzer Orde te vervolgen of te laten vervolgen, hun geding te laten op-
maken , en voor het overige uit te voeren, Λvat hem volgens dezen last toekomt
en zoo als wij zelve zouden kunnen en moeten (uitvoeren), waartoe wy hem "
magtigen en volkomen en volstrekt gezag geven; eischende van en bevelende aan alle
Ridders, broeders en beambten van gezegde Orde, hem te ondersteunen en achting en
gehoorzaamheid te bewyzen in het voorschrevene en den aankleve van dien, zoo
als zij zouden bewyzen aan onzen eigen persoon; en (gelasten) al onze andere reglers,
ambtenaren en onderdanen, hem te helpen en te ondersteunen zonder daarby in ge-
breken te blijven of zwarigheden op te werpen, want alzoo behaagt het ons, in weerwil
van hetgeen er mede in stryd is
{non obstant quelconques choses au conlraires). Ten
getuige daarvan hebben Avij dit met onze eigen hand onderteekend, en doen zegelen
met ons Groot Zegel, hetwelk men gewoon is in stukken van staat te bezigen, om ,
dat het gewoon zegel der genoemde Orde niet bij de hand was; wij Avillen en verstaan
echter, dat dit even geldig zal zyn, alsof het met het genoemde zegel der Orde gezegeld
geweest ware (1)."

Alba, had deze volmagt, welke met voordacht vroeger >vas gedagtcekend, den zesden
van LouAvmaand nog niet ontvangen, toen hij den Koning verwittigde, dat hij de Registers
van het Gulden Vhes had onderzocht, om meer byzonder te weten, wat er van die
gunsten
(grace) eigenlijk waie, welke de Ridders beweerden, dat hun bij het Kapittel te
Doornik in Vijftien honderd een en dertig verleend waren. Dewyl de Griffier der
Orde,
3vik0laas nigolaï, met de papieren naar Luik gevlugt was, had dit onderzoek
eenige moeijelijkheden opgeleverd; maar
viglius had zooveel yvcr daarby betoond, dat
hij juist gevonden had, wat de Hertog zocht, wien hij verzekerde, dat de zaak nu
niets meer te wenschen overliet. Hierop had
alba besloten, de Vliesridders bijeen te
roepen, hun deze stukken
[documents) mede te deelen, en hen alzoo tevreden te stellen,
dewijl de gemagtigde (Procureur) van den Graaf van
Egmond, mkolaas de land as,
juist op deze punten van de voorregten der Orde zich beriep en er niet van >vilde
afwijken, maar by elk woord protesteerde (2). Er waren op dien tijd slechts
twee Ridders te
Brussel, aarschot en barlaymowt , welke zich door 's Hertogs redenen,
hoe dringend ook, niet lieten overtuigen, en zelfs eenigen twijfel te kennen gaven over
de echtheid der stukken, welke hij hun voorlegde (3). Ook
de landas bleef onverpoosd

(1) Corresjmidance de philippe II, T. II. p. 630.

(2) Correspondance de philippe II, T. II. p. 4.

(3) DE nEiFFENBERG, ^ist. de VOrdre de Ia Toison d'Or. Introduction, p. XXXIV.

II Deel. 5 Stuk. 6

-ocr page 42-

42 ALfxEMEENE GESCHIEDENIS

1568— op de handhaving van de Statuten der Orde met allen nadruk aandringen, waartoe hij
^^^^ en
sabina van Beijeren insgelijks dow awtooto doria aanspoorden en Termaanden om,
in ziyne hoedanigheid als VHesridder, den Koning en den Hertog te schrijven, opdat
EGMOND, welke legen die Statuten was gevangen genomen, toch overeenkomstig deze mögt
behandeld worden. In dien toon schreef de Graaf van
Iloogstralen aan den Hertog van
Beijeren, als Ridder yan het Gulden Vhes, ten behoeve des Graven van Iloorne (1).
Alba had de verleende volmagt, om Ridders 'van het Gulden VUes te vonnissen, vol-
doende gevonden. De Koning hoopte, dat door dit middel, de zwarigheden, Avelke men had
opgeworpen, uit den weg geruimd zouden zijn; en hij zwaaide
vighus hoogen lof toe
over de groote kennis en schranderheid, welke deze, bovenal ter zake van de
Statuten der Orde, had ten toon gespreid (2). Maar mögt
filips zulk eene volmagt geven,
en als Grootmeester zich laten vervangen; had hij zelf wel eens regt over het lijf van een
gewoon Ridder? De misdaden,
egmokd en hoor we te last gelegd, waren tegen hem als
Koïiing, niet tegen hem als Grootmeesier gepleegd, len ware men tot dit laatste brengen
wilde, dat zij, als vrienden van Ketters, zich tegen de Orde vergrepen hadden, Λvier taaie
het was de Katholijke Leer te handhaven.
Alba zelf verklaarde, dat hij in hunne zaak
handelde op last van den Koning als
lieer der Nederlanden, niet als Grootmeester
der Orde
(3). Het is een belangrijk punt, omdat er uit moet blijken, of filips en alba
hier alleen gestreng, dat is regtvaardig, of ook onwettig, dat is owre^ifvaiiriiiV/handelden.
Onder de regtsgeleerden begreep men destijds, over het algemeen, dat de Koning regt had,
Vliesridders, wegens beschuldiging van hoogverraad of hoogheid-schennis, voor eene andere
Vierschaar dan het Kapittel der Orde zelf te regt te stellen. » De reden waarop zij hun
gevoelen vestigden, kwam in eflecte hier op neer, dat een privilegie een regt is door den
Vorst geschonken, en, als zoodanig, geïnterpreteerd moet worden uit 'sVorsten oogmerk en
wil, maar dat de Vorst met het te geven geen oogmerk of Avil konde hebben, om eene
misdaad tegen zijn vorstelijk gezag en Avaardigheid daarmede te bevoordeclen. En hoe-
veel er tegen dit argument is in te brengen," gaat
bilderdijk voort, »ik heb het bij
ons nog voor de balie hooren aanvoeren. Inderdaad, naar de menschen zijn, ieder door
zijne eigen vooroordcelen verbhnd, en door een bijzonderen wind of her- of derwaarts
gedreven, dien hij zelf dikwijls niet kent of bemerkt, is het een purit dat altyd betwist
zal worden, en daarom bij staatsAvetten eens vooral bepaald behoorde te worden, omdat
men aan de eene en andere zijde in de goede trouw kan zijn. — De Raad van Beroer-

(1) Correspondance de piiilippe II, T. II. p. 8,9. de reifpenberg, llisl. de t'Ordre dein ïoison
d'Or,
p. 508—513.

(2) CoiTcspondance de piiilippe II, T. II. p. 11, 12.

(3) DE UEiFFENBERO, lUst. de VOrdre de ia Toison d'Or, p. 5i0,

-ocr page 43-

DES VADERLANDS. 45

ten twijfelde niet aan zijn regt, maar dagvaardde orawje, brederode, de Graven van 1568—
Nassau, van den Berg, Hoogstraten, Culcmhorg en anderen. Onder deze waren er,
die veel sterker gronden hadden, om de competentie tegen te spreken dan een privile-
gie: daar zij geene onderdanen van den Koning, maar blootelijk als zjine Leenmannen
te beschouwen waren, en dus volstrekt niet dan door hunne medeleenmaiinen veroor-
deeld konden worden. Het
Crimeyi Majestatis wordt niet begaan dan door een onder-
daan. Vergrijpt zich de Leenman, het is
felonie; en wil de Leenheer hem uit dien
hoofde strail'en, 't is voor zijne medeleenmannen, zijn
pares in Curio, dat hij geroepen
moet worden. Geen ander, 't zij Hof, 't zij Vierschaar, kan hier Avijzen. En zoo was
het met
oranje, zoo met zijn broeder, met vaw den berg en anderen, die eigenlijk
geen onderdanen van
filips, maar alleen zyne Leenmannen waren, en voorts onafhan-
kelyke Heeren, of Vorsten, of onderdanen van een ander rijk (1)."

De gronden, op welke viglius 'sKonings handelwijze ten opzigte van egmond en
hoorne verdedigde, waren, 1°. het besluit [ordonnance), genomen op het Kapittel der '
Orde, te
Brugge in Veertien honderd acht en zestig gehouden, alwaar de Ridders, bij
gelegenheid der lijfstraiFelijke zaak van de Heeren
de groy, de cuimay en de lan-
woYj welke weigerden de gewone regtbank van den Vorst te erkennen, bewerende, dat
zij aan den regtsdwang der Orde alleen onderworpen waren, plegtig verklaard hadden,
dat de Orde geen regt had, kennis te nemen van de zaken
[cas) harer Leden, dan al-
leen in gevallen van eer; eeiie verklaring, die te meer ter gunste des Konings be-
sliste, daar zij in haar geheel nog in de Registers der Orde gevonden werd, zonder
ooit van kracht beroofd, doorgehaald of herroepen te zijn en zy daarenbo-
ven gegeven is door de Ridders, tijdgenooten van den Stichter, en welke men dus
onderstellen kan met diens bedoelingen bekend geweest te zijn. 2°. De beloften, ten
gevolge van dit besluit, door den Heer
de croy, een der vermelde Heeren, in het
Kapittel te
Valencie^ines, in Veertien honderd drie en zeventig gehouden, en voor liet-
welk zijne zaak op nieuw diende, afgelegd, dat hij zich, zoo dikwijls het gevorderd
Avierd, zou stellen hetzij voor de Orde, hetzij voor 'sVorsten gewone regtbank. 5®. De
vonnissen gewezen door het Kapittel van Veertien honderd een en tachtig tegen vijf
Ridders, (he zich bij den aanhang des vijands gevoegd hadden, welke vonnissen, over-
eenkomstig het besluit van Veertien honderd acht en zestig, alleen in gevallen van eer
gewezen Averden, Vervolgens tot de andere lijfstraiFelijke gevallen van later tyd overgaande,
in welke de Orde Avas tusschenbeide gekomen, en inzonderheid tot dat van Don
juak
EMMANUEL, Wien de Hertogin van Savoijc, Landvoogdes der Nederlanden, ia Vilvoorden^

(1) BILDERDIJK, Gcsch. d. Vdderl. D. VL hl. 92—94. Vijl. Mg. Gesch, d. Vadert. D. Π. St. IV.
J)l, 220, 221, 386.

-ocr page 44-

44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—op last van Keizer maximiliaan, liad laten vatten, merkte hij aan, dat de pogingen, toen
door den minderjarigen Grootmeester, 'sKeizers kleinzoon, in vereeniging met zijne me-
deridders, bij de Hertogin ter slaking des gevangenen aangewend, hun ontijdig door den
Griffier der Orde waren ingeblazen, die, bij afwezigheid van den Kanselier, deze ge-
heele zaak leidde en hen, ten opzigte van de uitgestrektheid van de voorregten der Orde,,
wist voor in te nemen, door hun die beschikkingen verborgen te houden, Avelke voor zijn
doel niet gunstig waren. Aangaande het besluit van Vijftien honderd zestien en dat
van Vijftien honderd een en dertig, hetwelk gene vernietigde, beweerde hij, dat beide
genomen waren, zonder dat men op hetgeen vroeger verrigt was, en in het bijzonder
op het besluit van Veertien honderd aeht en zestig, gelet had. Ten slotte gaf hij zulk
eene wending aan het laatste dezer besluiten, op hetwelk de Graven van
egbionb en
iiooRiTO hunne klagten grondden, dat daarin de misdaad van hoogverraad uitgesloten
was van de bevoegdheid der Orde, en derhalve de zaak der beide gevangenen en
van hunne medepligtigen (1).

)) Het is niet de vraag, welke uitvlugten regtsgeleerden als viglius konden vinden,
om, hetzij door de wet der staatkundige noodzakelijkheid, hetzij door het pijnlijk bij-
eenzamelen van gevallen, waarin op gelijke wijze gehandeld Avas, de verraderij en het
geweld te verontschuldigen, waardoor
iioorse en egmond gevangen en voor eene gansch
onbevoegde Vierschaai- teregt gesteld werden. — Wie met een goeden wil zoekt, vindt ;
en
viglius vond in de gedenkschriften en het wetboek der Orde, alles wat de Koning,
de Hertog en
de vargas wenschten. De algemeene meening echter achtte door de in-
hechtenisneming en de buitengewone regtspleging der beide Graven, de voorregten der
Vliesorde verkracht en eene daad gepleegd, die zelfs aan het koninklijk alvermogen niet
vrijstond (2)." Ten bewyze, hoe vast de overtuiging van de onschendbaarheid der Vhes-
ridders allen beheerschte, wordt het voorbeeld van
de hames aangehaald, welke, als
Wapenheraut, slechts een dienaar, geen lid der Orde was. Ofschoon hij in hooge mate
de gramschap der Landvoogdes verdiende, wachtte zij zich echter wel, hem aan te tas-
ten, uit hoofde der waardigheid, welke hy bij 'sKonings Orde bekleedde. »Van den
aanvang dezer onlusten af," schreef zij aan den Spaanschen gezant te
Weenen^ wer-
waarts
de hames zich begeven had, »heeft hij niet nagelaten, het zoo slecht te maken
als maar mogelyk is; ik houde hem voor het hoofd en den raddraaijer van al de ranken,
die er omgaan; en ik zou hem zeker de straf zijner boosheid hebben laten ondervin-
den , ware hij niet dienaar der Orde en als zoodanig slechts voor zijne Majesteit en het
Kapittel der Orde te regt te roepen. Sommige Ridders hebben hem bij zich ontboden

(1) de eeipfeisderg, IHst. dc l'Oré-e de la Toison d'Or Introduction, p. XXXIII, XXXIV.

(2) de Gids voor 1846, D. H. bl. 428.

-ocr page 45-

DES VADERLANDS. l>5

en onderhouden over wat men hem te laste legde; en daar hij niet schroomde alles te 1568—
bekennen, hebben zij hem aangeraden, zich buiten 'sLands te begeven, wilde hij niet
te eenigen tijde bij den kraag gegrepen worden." En een weinig later schreef zij:
»konde men
de hames magtig worden en ergens heen voeren, waar hij aan een gestreng
gehoor kon worden onderworpen, het ware eene dienst bewezen aan God en aan den
Koning; maar het geschiede voor alle dingen in het geheim (1)." Zoo dacht de Her-
togin van
Parma, zoo dacht elk onbevooroordeelde over de onschendbaarheid der Orde,
/00 dachten de Vliesridders op grond van het voorregt, hun door den Keizer, na over-
leg met zijne mederidders, op het Kapittel te
Doornik in Vijftienhonderd een en dertig
verleend, » dat de Grootmeesters, en niemand anders, na overleg met hunne mederidders
of met de meesten van hen in Kapittel vereenigd, kennis zullen nemen van de misslagen
en misdrijven der Ridders en beambten der Orde; dat de Grootmeester of zijn zaakgelas-
tigde, Ridder van dezelfde Orde, door een bijzonder besluit gevolmagtigd, diegenen
konde vervolgen, welke, na behoorlijk onderzoek, schuldig bevonden Λvierden aan ,
eenige in het oogvallende (notoir) zaak, door middel van inhechtenisneming en gevan-
genhouding hunner personen, altijd na overleg met tien Ridders of zoodanig ander getal,
als de omstandigheden van den tijd en het vereischen der zaak konden veroorloven;
stellende de schuldigen, zoodra men hen op deze wyze zou gevat hebben,
onder de hoede
van het eoUegie en het minzaam gezelschap [amiahle compaignie) der Orde
, opdat van hunne
zaak kennis genomen wierde door den Grootmeester of, in zyn afwezen, door zijn gelastigde,
Ridder van dezelfde Orde, en zijne mederidders; onder dien verstande evenwel, dat de
genoemde gelastigde, die, bij afwezigheid van den Grootmeester, met zijne mederidders
liet geding van de schuldigen zal ingesteld hebben, gehouden zal 'zijn, vóór hen te
vonnissen, het te zenden aan den Grootmeester met hun berigt er bij, om door dezen
en de andere Ridders, ten getale van ten minste zes in Kapittel vergaderd, en na ook
het berigt van de afwezige Ridders gehoord te hebben, die het meeste bescheid van de
zaak kunnen geven, onderzocht en beslist te worden, zoo als dit naar regten zal bevonden
worden te behooren. Dit besluit zal de plaats vervullen van een bevel en eeuwigdurend, on-
herroepelijk Statuut (2)." Deze bepaling is later niet alleen nimmer gewijzigd, herroepen
of ingetrokken, maar door
filips zelf in Vijftienhonderd zes en vijftig bekrachtigd en
bevestigd geworden, toen hij »
alle regten, voorregten, vrijheden en vrijstelHngen aan de
Ridders en de vier beambten der Orde door de Grootmeesters, zijne voorgangers, toege-

(1) Correspondance de thilippe II, T. L p. 461, 463. de iieipfenbeug, Hist. de VOrdre de la
Toisoti d'Or,
p. 497. De Gids voor 1846, D. II. bl. 429. Vgl. Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II.
St. IV.
hl 202 , 222 , 349-

(2) DE REIFFENBERG, IHst. de VOrdre de la Toison d'Or, p. 372 , 373.

-ocr page 46-

Ö4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568— staan, en inzonderheid de Yoorregten, hun door Keizer maximiliaan in Veertienhonderd
negentig verleend," bevestigde en bekrachtigde (1). Door het Kapittel der Orde, in
dat jaar gehouden, waren vier Vliesridders, ter zake van hoogverraad, teregtgesteld en
veroordeeld geworden, hetgeen
maximiliaan in allen deele had goedgekeurd (2).

Het geregteljjk onderzoek van egmond en hoorwe had reeds in Slagtmaand des vori-
gen jaars in het slot te
Gent plaats geliad. De verhoeren van egmowd zijn bewaard geble-
ven en belangrijk, dewijl daaruit hoofdzakelijk de schuld of onschuld des beklaagden
moet blijken (3). Zij waren in naam des Hertogs van
Alba op den twaalfden, dertien-
den, veertienden en zestienden van Slagtmaand Vijftienhonderd zeven en zestig door
de
vargas
en delrio, ondcrsteund door den Griffier praats, in de Spaansche taal afge-
nomen.
Egmonds antwoorden komen hierop neer: l''. dat hij onderdaan en leenman
des Konings was. 2°. dat de meeste goederen en heerlijkheden, w^elke hij in de
Neder-
landen
bezat, leenen waren van den Koning, wien hij daarvoor den eed van getrouwheid
had afgelegd. 3®. dat hij, sinds het vertrek des Konings, Stadhouder van
Vlaanderen
en Ariois, bevelhebber eener bende van Ordonnantie en, sinds vijf jaren, Slotvoogd te
Gent geweest was; dat hij voor al deze betrekkingen den eed in handen der Hertogin
van
Parma had afgelegd, en liem voor het bestuur der genoemde gewesten een
berigtschrift was gegeven, hetwelk men onder zijne papieren zou vinden. 4"^. dat hij
somtijds zich in zijne stadhouderlijke gewesten opgehouden, zich somtijds daaruit, ten
dienst des Konings, verwijderd had, doch dat hij, voor het tegenwoordige, niet konde
zeggen, of hij den inhoud van zijn berigtschrift had opgevolgd, dewijl hij dat sluk niet
(bij de hand) had, het niet dikAvijls en sinds verscheidene dagen niet gezien had (4).
δ*', dat hij, sinds het laatste vertrek des Keizers naar
Spanje, Lid van den Raad van
State geweest was en als zoodanig den eed had afgelegd, maar zich niet herinnerde,
voor die bediening een bijzonder berigtschrift
{instructie), alleen eene aanstelling [com-
mission)
ontvangen te hebben. G°. dat hij steeds, overeenkomstig zijn eed, geheim ge-
houden had, hetgeen in den Raad van State was besloten geworden. 7". dat hij
noch met den Prins van
Oranje, den Graaf van Iloorne en den Markgraaf van Bergen
zich vereenigd had en zamengekomen was, om onder elkander over de zaken der Ne-
derlanden
en der Algemeene Staten te raadplegen, noch met anderen verbodene by-

(1) de reiffenbeug, ZJisA de VOrdre de la Toison d'Or, p. 45G.

(2) de reiffesbeug, Ilist. dß VOrdre do la Toison d'Or, p. 171)—189.

(3) De Baron de heu-fenberg heeft deze Vcrhooren het eerst door den druk Lekend gemaakt in de
Correspondance de margtjeiute d'Autriclie, p. 301—349.

(4) Dicé que no podria responder por el presente, porqxie no tiene la instruccion, y no lo Iia
vistü inuchos veces, y de muchos dias a esta parte.

-ocr page 47-

DES VADERLANDS. l>5

eenkomsten geliouden, of yerbindtenissen had aangegaan tegen de dienst van den Koning, 1568—
noch had aangedrongen op het bijeenroepen der Algemeene Staten, voor zoo verre liij ^^^^
zich herinneren konde; ofschoon hij wel somt^ds over de algemeene zaken der landen van
Vlaanderen en over de middelen tot lierstel daarvan mag hehhen gesproken, bijzonder
als de dienst des Konings en het behoud der genoemde landen zulks vorderden. 8".
dat hij een der Heeren geweest was, welke wenschten, dat de Kardinaal
de grattvelle
niet dien grooten invloed, welken hij bezat, op zaken van het bewind uitoefende; en
daar dit hem toen raadzaam voor de dienst des Konings voorkwam, had hij met den
Prins van
Oranje en den Graaf van lloorne den Koning hierover geschreven; hij
verwees op dien brief zeiven; het konde ook wel zijn, dat hij met eenige anderen,
welke tegen den Kardinaal en voor hem zich verklaarden, daarover had gesproken,
maar hij herinnerde zich niets daarvan in het bijzonder; echter waren de Markgraaf van
Bergen y de Heer van Montigny en eenige andere Ridders van het Gulden Vlies van het-
zelfde gevoelen geweest. 9". dat hij zich herinnerde, op zekeren morgen met
hoorne,
BERGEN, MONTIGNY en, naar hij meent, met de overige Vliesridders te Brussel aan de
vvoning van den Prins van
Oranje te zijn bijeengekomen, alwaar zij, indien hij
zich niet vergist, spraken over den ellendigen staat tot welken
de Nederlanden,
naar het scheen, moesten vervallen, en dat men den Koning dit schriftelijk diende on-
der het oog te brengen; daar echter geschil van gevoelen dienaangaande onder hen
ontstond, was men tot geen besluit gekomen. 10°. dat hij den Koning verzocht
bad van zijne betrekking in den Raad van State ontslagen te worden, daar hij en de
overige leden er slechts om den vorm geroepen werden, terwijl alle zaken tusschen de
Landvoogdes en
granvelle behandeld en bepaald waren, vóór zij te hunner kennisse ge-
bragt werden; hij herinnerde zich echter niet, ooit over het wantrouwen des Konings
tegen hem geklaagd te hebben. 11®. dat, wat hunne klagte over de wijze van bestuur en
over het groot gezag van een ATeemdeling als
granvelle betrof, hij naar den bovenge-
melden brief aan den Koning verwees, welke door hun drieën (
oranje, egmond, hoorkt;)
onderteekend was; of cht ook door anderen afzonderlijk Avas geschied, herinnerde hij
zich niet; intusschen, alles was gedaan met een goed inzigt en niet tegen de dienst des
Konings. dat zij zich beklaagd hadden over
granvelle, die den Koning vermaand

liad, eenige hoofden der Bondgenooten te laten vallen, zoo hij ooit Heer en Meester der
Nederlanden zijn wilde. 15°. dat hij nimmer gezegd had, dat grantelle het geloofson-
derzoek in
de Nederlanden trachtte in te voeren; dat door den Koning uit dien hoofde
nieuwe bisdommen waren opgerigt en het voornaamste daarvan aan den Kardinaal was
geschonken, of dat 's Konings Biechtvader vóór zijn vertrek had verklaard, dat het nood-
zakelijk was nieuwe bisdommen op te rigten en te vestigen, om daarna onmiddellijk het
geloofsonderzoek in te voeren. 14°. dat hij niet het eerst deze grieven had opge-
Avorpen en ook niet wist, wie daar mede begonnen was; zij waren in de we-

-ocr page 48-

Ö4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—reld gekomen, maar hem was onbekend hoe. IS«, dat hij zich niet herinnerde, dat er
^^^^ sprake bij hen geweest was, een der Bondgenooten wegens deze zaken naar den Ko-
ning af te vaardigen; wel was hun geraden een renbode te zenden, opdat alles gehei-
mer bleve. 16". dat hij volstrekt niets wist van onderhandelingen met den Graaf van
Megcn en diens geschillen over de nalatenschap des Bisschops van Liiik, welke hun
werden aangedicht. 17''. dat hij, Avel verre van de komst des
Konings in de Nederlanden
als nutteloos te beschouwen, deze veeleer voor hoogst wenschelijk gehouden had. 18®.
dat SIMON RENARD met hen en andere Bondgenooten geraadpleegd had, voorwendende
'sLands vrijheid te verdedigen, en zich in weinig eerbiedige bewoordingen over den
Koning beklagende. 19°. dat hij noch beweerd heeft noch ooit hooren beweren, dat er slechts
één opperbewindvoerder was van de Staten van
Brahand [que huhiese im super-inten-
denle de los estados de Brabante)
, en derhalve alle zaken door hunne handen moesten
gaan en zij er de meesters van waren. 20". dat hij niet Avist, dat de Markgraaf van
Bergen, met voorkennis van hen en andere Bondgenooten, met nadruk op het bijeen-
roepen der Algemeene Staten had aangedrongen; alleen had hij in het gemeen hooren
zeggen, dat eene zamenkomst der Algemeene Staten noodzakelijk was. 21°. dat hem even-
min iets bewust was van het pogen des Markgraafs van
Bergen, om, met voorkennis van
de bovengenoemden, de Staten van
Henegouwen tot denzelfden eisch aan te sporen als
die van
Brahand, opdat door beider vereeniging de Koning genoodzaakt zou zijn, hun-
nen wensch in te wiUigen; en tevens, om bij de Landvoogdes het ontslag van
lakgitta ,
een vreemdeling, als beAvindvoerder over Landrescies, te verzoeken. 22". dat men dik-
wijls gesproken had, dat de Raad der Geldmiddelen en de Geheime Raad met den Raad
van State vereenigd wierden en daar alles besloten zou Avorden
[que lo de finanzes y
consejo privado pasase en el consejo de estado y alli se resolviese);
hij meende
er den Koning in
Spanje en dikwyls de Landvoogdes over onderhouden te hebben,
want om vele redenen oordeelde hij dit wenschelijk voor 'sKonings dienst. 25". dat op
zeker bruiloftsfeest, in zyn huis gevierd, volstrekt over geen bondgenootschap gespro-
ken, maar slechts aan het maken van goede sier gedacht was. 24". dat hij geen
kennis draagt, dat de Prins van
Oranje eens zou gezegd hebben: eenmaal sullen wij
de sterksten zijn;
maar nu herinnerde hij zich, dat de Prins dilonaals kwalijk tevre-
den was over zijn gering gezag in den Raad van State. 25". dat hij nimmer ande-
ren vermaand had, zich te vereenigen voor de vrijheid en welvaart des Lands; zelfs nooit
gelegenheid daartoe gehad heeft. 26". dat hem geheel onbekend was, dat
oranje in zijn
prinsdom de mis verboden en het preken der Hugenooten veroorloofd had; evenmin
herinnerde hij zich wat
bergen, aan tafel bij een der Bondgenooten, tegen den Koning
en het Koninklijk gezag had in het midden gebragt. 27". dat hij niet gezegd had, dat
men
granvelle, wanneer deze in het Land terugkeerde, zou dooden, en hij noch de
andere Bondgenooten in den Raad van State weder zouden verschijnen. 28". dat men

atiOi

-ocr page 49-

DES VADERLANDS. 49

de leverij met de pijlen, ondanks het verbod, heeft laten dragen, was om kosten te yer-1568—
mijden en een goed voorbeeld aan vele Ridders te geven, die Imnne inkomsten aan
prachtige leverijen verkwistten; en opdat de bedienden van eenige Heeren, die vrienden
van GRANVELLE warcn terwijl zij met hem in onmin leefden, mogten gekend worden,
hadden
oranje , ποοκινέ , hoogstraten , bergen , megen , montigny en hij, later
MANSFELD, BREDERODE, GULEMBORG en andere Edelen aan de hunnen eene en dezelfde
leverij en tot geen ander doel gegeven; de leverij met de zotskappen had men laten
varen op bevel van de Landvoogdes, uithoofde van zeker gerucht destijds te
Brussel
in omloop; en men had pijlen gekozen, omdat zulks overeenkomstig scheen met het
zinnebeeld der Koningen van
Spanje; geen andere grond had daarvoor bestaan. 29®. dat
hy niet gezegd had, dat, zoo de Koning niet aan hunne verwachtingen beant\voordde,
zij huiswaarts zouden keeren, om geen getuigen te zijn van den ondergang des Lands;
hij had echter wel gevreesd, dat hieruit eenige opschudding zou ontstaan. 50®. dat
men dikwerf in den Raad van State over het bijeenroepen der Algemeene Staten ge- '
sproken en hij daarvoor, behoudens den wil des Konings, gestemd had om geld te
verkrijgen, ten einde in de tegenwoordige behoeften te voorzien; er waren toen velen
van dat gevoelen, dewijl zij anders geene mogelijkheid zagen, niet in zwarigheden te
vervallen; met dit alles was zijne bedoeling de dienst des Konings en geene andere geweest.
51®. dat hij gezegd had, dat de bloeilbevelen zeer straf waren, en daarom sinds eenige
jaren niet met gestrengheid ten uitvoer Avaren gelegd. Op de vraag, of hij deze bevelen
voor gestreng hield? antwoordde hij, ze niet gezien te hebben, om ze te kunnen be-
oordeelen, en aldus niet te kunnen zeggen, of zij gestreng waren of niet. Bij het tweede
verhoor kAYamen zijne antwoorden hoofdzakelijk hierop neder: 1®. dat hij meende het
verslag, door den Raad van State over de invoering van het Spaansche geloofsonderzoek
in de
Nederlanden uitgebragt, niet gezien te hebben; wat zijn geuit gevoelen over dit
punt betrof, verwees hij naar de aanteekeningen van den Griffier van dien Raad. 2®. dat
hij zich niet wel herinnerde, de Landvoogdes tot het verzachten der straf bevelen, het af-
schaffen van het geloofsonderzoek, en het verleenen eener algemeene vergiffenis te hebben
aangespoord als de eenige weg tot herstel der
Nederlanden, ofschoon hij niet durfde
verzekeren daarin te zullen slagen; deed men het echter niet, dan zouden de gevaren ver-
meerderen, en hij >vilde voor de gevolgen niet aansprakelijk zijn; zoo hij zich echter
zoodanig mögt uitgedrukt hebben, dan was het geschied uit dringende noodzakelijkheid,
en alleen nog onder voorbehoud van 'sKonings welbehagen en tot diens nader besluit;
zyne bedoeling was daardoor de scheurmakers en oproerigen voor een tijd tot rust te brengep,
opdat men intusschen het gepaste middel tegen hen mögt vinden, zoo als ook daarna ge-
beurd is; hij verwijst deswege naar de goede diensten, welke hy in dit opzigt bewezen
heeft. 5®. dat hij van het Verbond der Edelen aanvankelijk slechts bij geruchte kennis
had gedragen, en niet dan verscheidene maanden na het aanbieden van het Verzoek-

II Deel. 5 Stuk. 7

-ocr page 50-

Ö4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1508—schrift aan de Landvoogdes, een afschrift Yan het Compromis gezien heeft, maar zich
niet herinnert het gelezen te hehben. 4°. dat hij, \vel verre van de Edelen tot dit
Bondgenootschap aan te sporen door hun alle hulp en bijstand aan te bieden, veeleer
degenen, vv^elke er deel in nemen wilden en hem deswege raadpleegden, dit, en altijd
met gewenscht gevolg, ontraden heeft. ö®. dat hij eerst op de bijeenkomst te
Iloogsira-
ten van het plan der Edelen heeft kennis gekregen, om der Landvoogdes een Smeek-
schrift te overhandigen; dat hij dit niet goedgekeurd, en de Landvoogdes er van veΓΛvitligd
had; dat men
\e Hoogstraten aan niets anders had gedacht dan om goede sier temaken,
en dat hij op de vergadering te
Breda niet geweest w^as. 6®, dat hem niet bewust was,
of EREDERODE op cenc andere wyze
Brussel had willen verlaten dan hij er was ingekomen,
noch dat de Bondgenooten plan hadden, zich van
Utrecht m&cs,iev te maken; maar dat hij
van dit laatste verscheidene maanden daarna onder het volk had hooren spreken. 7°. dat
hem een onderling verbond van do burgers der steden, met zijnen wil en toestem-
ming, geheel onbekend is. 8®. dat hij nimmer
bergew de woorden over 's Lands zaken
had hooren zeggen, welke dezen werden toegeschreven. dat hij niets wist van het
plan der Bondgenooten, om tien of twaalf (luizend gewapenden in bijeen te bren-

gen, om den Koning, als hij door eene krijgsmagt verzeld Averd, het ontschepen te beletten;
maar toen men bcrigtte, dat
MjVrkix in Zeeland gekomen was, had hij der Landvoogdes aan-
geboden, zich in persoon derwaarts te begeven, oin het met geweld te hernemen; tot
dat einde had hij eenigen uitgezonden om te verkennen, hoe men er in konde komen,
en varensgezellen gereed gehouden, zoo als bekend genoeg is. 10®. dat hij allen, welke
er hem over spraken, afgeraden had in het Verbond der Edelen deel te nemen, en dat
niemand, die eenig ambt bekleedde, hem verldaard heeft, er toe te behooren. ll'^. dat
hij zich niet herinnerde, op het vernemen, dat de Koning niet tot het matigen der
straf bevelen Avilde verstaan, ooit gezegd te hebben, dat deze alles wilde te onderste boven
werpen. 12°. dat hij nimmer lot de Landvoogdes gezegd had, dat hij vooreerst de wa-
penen niet tot hare verdediging konde opvatten; hij Avas altijd bij haar te
Brussel ge-
Aveest, behalve toen hij, op haar bevel, zich naar
Vlaanderen en Artois had bege-
ven, om de bewegingen te stillen, hetgeen hem gelukt Avas, zoo als bekend is. 13°.
dat hij niet, zoo als Avordt voorgesteld, toen de Bisschop en de Regering van
Utrecht
hem aanboden een zeker getal krijgsvolk te bekostigen, geweigerd 'had, de wapenen
te hunner bescherming op te vatten. 14®. dat, Avel verre van zich dikwijls verontschul-
digd te hebben van de wapenen op te vatten, hem dit nimmer was bevolen geworden; hij
had zelfs altijd op eenige manschappen tot onderschraging zijns bewinds aangedrongen,
maar door gebrek aan geld, Avaren hem deze niet ligtelijk verleend. 15". dat er iets
aan
waar was, doch hij herinnerde zich geene bijzonderheden, dat de Prins van Oranje
hem gezegd had, niet te gelooven, dat zijne (orakje's) bende van Ordonnantie, tegen de
Ketters zou
Avillentlienen, en derhalve begeerde huiswaarts te keeren. IG«». dat hij nimmer

-ocr page 51-

DES VADERLANDS. öl

bij de Landvoogdes op liet byeenroepen der Algemeène Staten aangedrongen of haar Yoor 1568—
oogen gehouden had, dat, >vanneer zij 't niet deed, deze Staten op eigen gezag zouden ^^^^
bijeenkomen. 17". dat de vergadering te
Si. Truijen met zijn wil noch toestemming of
voorkennis gehouden was, en hij ook niet geweten heeft, Avat er verhandeld is geworden
dan vele dagen daarna. 18°. dat hij niet aan de Vergaderden te
St, Truijen alle hulp eu
bijstand heeft aangeboden, onder voorwaarde, dat zij het Verzoekschrift en Compromis
niet overtraden; evenmin was de verzekering, te
St. Truijen aan de Ketters gegeven,
met zijn wil en op zijn last geschied. 19°. dat hij van de Landvoogdes alleen vernomen
had, dat de Bondgenooten zich van haar trachtten meester te maken. 20°. dat hij niet
weet, dat de Prins van
Oranje aan de Ketters te Antwerpen verlof tot vrije godsdienst-
oefening verleend had, maar alleen gehoord heeft, dat de Prins eenige overeenkomst
met hen had aangegaan, Avaarvan de stukken bij de Landvoogdes berusten. 21°. dat,
wat eene zoodanige vergunning van vrije godsdienstoefening aan de Ketters van Gent^
Brugge en andere plaatsen door hem verleend, betrof, hij verwijst naar hetgeen hij '
daarover schriftelijk aan de Landvoogdes, bij zijn terugkeer uit
Vlaanderen, heeft mede-
gedeeld , en zich beroept op Geestelijken, den Gewestelijken Raad van
Vlaanderen, en eenige
bijzondere Heeren, die het Aveten en er bij tegenwoordig waren; van eene gelijke vergun-
ning , door den Graaf van
Iloogsiraien aan de Ketters van Mechelen verleend, Avas hem niets
bekend. 22°. dat hij volstrekt niets wist van het volk hgten der verbondene Edelen in
Ihiilschland; slechts had hij gehoord, dat zij en de Ketters verstandhouding hadden met
Duitschers en Franschen, en er zich op beroemden. 25°. dat hem geheel onbekend was,
of
Antwerpen en 's Ilertogenbosch met Brussel en andere steden van Braband over een
onderling verbond onderhandeld hadden. 24°. dat hij slechts van liooren zeggen weet,
dat de Antwerpenaars aan den Prins van
Oranje zekere somme gelds voor de gewone
uilgaven van zijn huis geschonken hebben; hij meent, dat de Prins daarvan aan de Land-
voogdes rekenschap gegeven heeft. 25°. dat hij niet Aveet, dat de Regering van
Antwer-
pen
vijf vaandels burgers geworven en daarover Antonie van straaien tot bevelhebber
aangesteld had, buiten raad of voorkennis der Landvoogdes; wel had hy gehoord, dat te
Antiverpen eenige vaandels voetvolk geweest waren, onder welke van straalen eenige
betrekking bekleedde. 26°. dat hij niets weet van hetgeen
lodewijk van Nassau met
den Hertog van
Kleef onderhandelde, of van diens volksligtingen in Duitsehland
op last van oranje; slechts had hij hooren spreken, dat lodewijk zich dikwijls naar
Duitsehland en elders begaf, hetgeen hem steeds verwonderd had; dat hy, wel verre
van bij de Landvoogdes op eene algemeene vergiffenis voor diegenen aan te dringen,
welke de Avapenen hadden opgevat, altijd van gevoelen geweest was, dat de zooda-
nigen als vijanden van den Koning moesten behandeld worden, gelijk uit zijne
vertoo-
gen in den Raad van State tegen de opstandehngen van Lannoi/y Oosterweel ^ Doornik
eu Valenciennes kon blijken. 28'». dat hij niet met de andere Verbondenen hunne rer-

7*

-ocr page 52-

"i^^'S'SWlÏ'''^'· -T'^r^'^W-i 5 ip,-fieirrtJ» ^ τ

s-B·'^'-

ίί

äi ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—bindtenissen geteekend had, zelfs daartoe niet Avas uitgenoodigd gcAYorden. 29®. dat het-
geen te
Willebroek behandeld werd, op last der Landvoogdes geschied was, en dat hy
daar niet afzonderlijk met den Prins van
Oranje had gesproken. 50". dat hij zich niet
herinnerde tegen de Landyoogdes, in bijzijn van eenige leden van den Raad van State,
gezegd te hebben, dat zoo zij niet alles wilde verliezen en verlangde, dat er veel bloed ge-
plengd wierd, zij niet de bevelen des Konings, maar zijnen (
egmowds) raad moest volgen; wel
had hy gezegd, dat de langdurige beraadslagingen en andere bezwaren, toen aanwezig, oor-
zaak konden zijn van vele rampen, en rnen niet lavaad zou gedaan hebben, eenig hulpmid-
del, naar de behoefte van het oogenbhk, te vinden, om grooter kwaad te voorkomen.
31°. dat hij gezegd had, dat het zeer moeijelijk zou zijn, de bevelen des Konings ten
opzigte van het geloofsonderzoek, de verzachting der strafbevelen, de vergiffenis en
het preken te gelijken tijde ten uitvoer te leggen, maar dat hij niettemin naar vermogen
getracht had, de goede bedoeling des Konings te verwezenlijken; nimmer had hij be-
weerd, dat het niet verleenen eener algemeene vergiffenis het Land ten eenenmale in
het verderf zou storten, en dat 'sKonings besluit daaromtrent te laat zou komen. 52".
dat noch hij, noch
hoorwe, iioogstratew, backerzele of esqtjerdes beweerd hadden,
dat, indien den verbondenen Edelen en den scheurmakers niet vergund werd, wal zij
vorderden, men alle monniken, geestelijken en Kalholijken, in dienst des Konings, moest
dooden; Avel had hij daarvan, als van een los gerucht onder het gemeen, iets hooren spre-
ken. 55°. dat hij er nooit aan gedacht, er zelfs nooit van gehoord had, den onderbe-
velhebber der bende van Ordonnantie van
oranje uit te zenden, om in zijn naam
krijgsvolk te paard te werven. 54°. dat hij nimmer met den Prins van
Oranje tegen de
Landvoogdes gezegd heeft, dat wanneer zij het Land verliet, deze gewesten geen meester
zouden behoeven; en dut, wat hun betrof, zy de Algemeene Staten zouden bijeen-
roepen; dat dit laatste in allen geval zou geschieden, en men tot dat einde veer-
tig duizend man zou bijeenbrengen; hij had integendeel alles aangewend, dat de
Landvoogdes
Brussel niet verliet. 55°. dat hem niet bekend was, dat op last van
ORANJE en de
sioA Antwerpen krijgsvolk te paard in Duitschland werd geworven. 56°. dat
op de bijeenkomst te
Dendermonde gesproken was over 's Konings misnoegen betref-
fende den gang van zaken in
de Nederlanden, over den vermeenden brief van alava,
welks echtheid hij (egmond) ontkend had, en of men het Land zou verlaten of de wa-
penen opvallen y
indien de Koning met eene krijgsmagt mögt komen, maar dat men
tot geen besluit was geraakt en gezegd had, dat men op zulk een zwakken grond,
iets dergelijks van zulk een goed en Katholijk Vorst niet moest denken; hij, dio
dit vreesde, kon het Land verlaten. 57°. dat hij nooit de Staten van
Vlaanderen
had bijeengeroepen, om bij de Landvoogdes op het vergaderen der Algemeene Staten
aan te dringen, en ook niet getracht had, dit bij de Staten van
Holland te bewerken.
S8°. Op de vraag, of hij in den Raad van State had voorgesteld: vrijheid van geweten.

-ocr page 53-

DES VADERLANDS. l>5

een bepaalden dag voor de bijeenkomst der Algemeene Stalen, en dat de Koning met 1508—
geene krijgsmagt zou komen? antwoordde bij, dat men dikmaals in den Raad van State
verscheidene middelen besproken had, om de' zaken en de rust des Lands te hersteUen,
maar dat de gevoelens uiteenloopend geweest waren, zoo als men uit de opteekenin-
gen der Griffiers kan vernemen. 39°. dat hij had voorgeslagen, door middel van
eenige schikking
Valenciemies onder de gehoorzaamheid des Ronings terug te brengen,
maar toen dit mislukte, had aangeraden, die stad met geweld tot onderwerping te
brengen; dat hij openlijk tot hare afgevaardigden gezegd had, dat hij
ivoirgarmes tot
dat einde krachtig zou ondersteunen; en wat door hem uit dien hoofde verrigt was,
konden de Landvoogdes en vele Heeren getuigen; in gevolge zijn verslag Avei'd
Valen-
cienncs belegerd en sedert ingenomen. dat hij niets wist van eenen brief, ii\ wel-

ken ORATiJE, HOGGSTRATEiN', BREDERODE en OTEiTWENAAR in naam vau nooRTiE hem zou-
den aangespoord hebben, met hen een nieuw verbond aan te gaan, bij hetwelk men
elkander beloofde het preken te beletten, opdat de Koning geen voorwendsel zou hebben, ,
om gewapend te komen; en in geval hij kw ame, om te onderdrukken, hoofden te laten
vallen, kasteden op te rigten, Spaansche bezettingen in de steden te leggen, en
de
Nederlanden
als veroverde gcAvesten te behandelen, zich alsdan met de wapenen te ver-
dedigen. 410, dat de Graaf van
Hoogstraten hem nimmer had laten uitnoodigen, om
met
oratije, hoorwe en brederode middelen te beramen, om de vrijheid des Lands,
hunne personen en goederen te bewaren; wel had
hoogstrateit hem, uit naam tan
den Prins,
erederode en andere Heeren, te Gent dringend verzocht, ϊ\·λάτ Anhverpen te
komen; dit echter had hij afgewezen, eerstens om geen kAvaad vermoeden op te wek-
ken, en ten tweede dewijl Jiij in
Antwerpen niets te verrigten had; wat aldaar moest
behandeld Morden, was hem onbekend. 42°. dat liij zich niet herinnerde, dat zij el-
kander, toen het bondgenootschap was te niet geloopen, de brieven, daarover gewisseld,
hadden teruggezonden. 45^. dat hij den zamenverbonden Edelen nimmer gunst of hulj)
beloofd, maar toen zij te
St. Trui/jen waren bijeengekomen, hun goede >voorden gegeven
beeft, om hen af te houden verder te gaan en aldaar met de afgevaardigden der koop-
lieden en kerkeraden in eenig verbond te treden; hij had deswege hun hoop gegeven,
dat 'sKonings antwoord zou komen, maar zoo zij anders handelden, zij de vergiffenis en
gunst des Konings niet verwerven zouden; hij had nog onderscheidene andere goede
diensten bewezen, opdat de Zamenverbondenen niet van kwaad tot erger vervielen; op de
vergadering te
Duffel was hij met een lastbrief van de Landvoogdes verschenen, welke
nog onder zijne papieren zou gevonden worden, en dien hij niet te buiten gegaan was.
44°. dat hij schriftelijk den nieuwen eed had afgelegd, welke bij de Landvoogdes be-
rust. 450. dat hij aan
backerzele geen anderen last had gegeven, dan in Vlaanderen,
door middel der Overheden, het preken te beletten, de Katholijke kerken te herstellen
en dergelijke zaken meer. 46o. dat hij erkende, den Heer van
Leefdale, welke over de

-ocr page 54-

Ö4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—Katholijke godsdienst kwalijk dacht, uit zijne dienst ontslagen en geraden te hebben,
zicli te venvijderen, en dat hij hem sedert nimmer had wedergezien. 47°. dat hij, ver-
maand zijnde eenige Edellieden van zijn huis, welke lot de Verbondenen behoorden,
te ontslaan, geantwoord had, dat hij hen voor Katholijken hield; had hij hiervan geene
bewijzen gehad, hij zou hen weggezonden hebben. 48°. dat hij krijgsvolk tegen de
scheurmakers, die, niettegenstaande het verbod, te
Oudenaarde preken wilden, gezon-
den had, Avelk veertien of vijftien van hen doodde. 49°. dat hij zich niet herinnerde
last gegeven te hebben tot het opmaken, van zekere stukken, liem geloond en onder
de papieren van
bagkerzele gevonden. dat hij zich evenmin herinnert, zeker ge-

schrift, insgelijks bij bagkerzele gevonden en hem geloond, aan bergen en Μοκτιακγ
in Spanje gezonden te hebben; wel Aveet hij, dat hij de middelen, daarin voorgeslagen,
destyds als heilzaam voor den staat beschouwde, en meent dat, zoo er gebruik van
gemaakt ware, men gemakkelijk de zaken hersteld en vele moeijelijkheden en ram-
pen , die gevolgd zijn, zou voorkomen hebben; ook meent hij, dien overeenkomstig,
aan den Koning zclven geschreven Ie hebben, en dat dit zelfde onderwerp dikwijls in
den Raad van State, op last der Landvoogdes, is beliandeld geworden. dat h^ niet

tegen bourlut, den Pensionaris van Gent, gezegd had, dc stedelijke Regering te verwit-
tigen, dat het preken buiten de stad vrijelijk konde geschieden, dat hel geloofsonder-
7,oek zou geschorst worden lot zoo lang door den Koning, in overeenstemming met de
Algemeene Staten, anders zou bevolen worden; zoo hij
bourlut iets mögt gezegd heb-
ben , was dit op last van de Landvoogdes geschied. dat hij zich niet herinnerde, aan de
Regering van
Gent een afschrift van de verzekering der vergiffenis, door de Landvoogdes
aan de verbondene Edelen onder zekere voorwaarden gegeven, gezonden te hebben; maar
mögt dit het geval geweest zijn, dan had hij er een brief by gezonden, aan welken hij
zich gedroeg; van een schrijven destijds van de Hertogin van
Parma aan de Regering van
Gmtj was hem niets bewust. ö5°. dat hij buiten last of aanslelhng van de Landvoogdes,
maar in overeenstemming met de Overheden, in
Gent, Oudenaarde en andere Vlaamsche
sleden aan de scheurmakers het preken builen de steden op zekere aangewezene plaatsen
had toegestaan, overeenkomstig hetgeen de Landvoogdes aan de verbondene Edelen had
vergund; van zyn bedrijf in
Vlaanderen had hij een verslag ingeleverd bij den Raad
van State, en een afschrift er van aan den Raadsheer
de bruxelles of d'assonville.
Ö4°. dat hij geschreven had, dat den scheurmakers Ie Gent eene begraafplaats zou aan-
gewezen worden in ongewijde aarde en op het veld. dat hij aan diie krijgsoversten
bevolen had, de Regering van
Gent, in geval van nood, legen de scheurmakers Ie on-
dersteunen; voor het overige had hij raadzaam geoordeeld, met deze laatsten over het
uitoefenen hunner godsdienst te onderhandelen, daar men nocli middelen noch magt tegen
hen bezat; wat deswege verhandeld Avas, zou men in zijne verslagen aan de Landvoogdes
vinden, ö6°. dat hij, onderrigt van een schrijven der Landvoogdes aan de Regenten van

-ocr page 55-

DES VADERLANDS. l>5

Genten Oudenaarde, waarbij hun verboden Averd, den scheurmakers vrije godsdienstoefe- 1568—
ning te veroorloven, verklaard had, dat dit niet konde ten uitvoer gebragt worden, als zijnde
in strijd met hetgeen in de acte van onderwerping was toegestaan, waaraan zich de Re-
gering moest houden, opdat het volk geen voorwendsel vond, om op nieuw op te staan;
daarna had hij met
viglius , de bruxelles en d'assonville over deze handelwijze der Land-
voogdes gesproken, welke weinig dagen te voren had goedgekeurd, wat door hem verrigt
was; hun antwoord was geweest, dat hij geduld moest hebben, daar de Hertogin, om
verscheidene redenen, voor het oogenblik niet anders handelen konde. 57°. dat hij der
Regering van
Oudenaarde, op hare vrees voor de beeldstormers, geene hulp had kunnen
bieden, dewyl hem daartoe het bevel der Landvoogdes, volk en geld ontbraken.
dat PETRUS DATHENus hem eenen aanbevelingsbrief van den Paltzgraaf, zijn schoonbroeder,
gebragt had, maar hij dezen man gelast had te vertrekken, en hem sedert nooit Aveder
had gezien.
58®. dat hij nimmer aan ριετε?λ de rucke , een voornaam bevorderaar van de
nieuwe godsdienst, veroorloofd had zich in
Gent te vestigen, dat deze er evenwel woonde ,
en hem somtijds van wege de Ketters was komen spreken. 60°. dat hij, wat zijn ver-
lof aan de scheurmakers te
Furn-ambacht en te Loo betrof, van te mogen preken en
bedehuizen te stichten, zich gedroeg aan de verslagen van zijne handelingen in
Vlaan-
deren
bij de Landvoogdes ingediend, öl®. dat de Regering van Yperen hem nimmer
onderstand tegen de beeldstormers verzocht had; maar dat hij bij klokkengelui de inge-
zetenen op de markt had bijeengeroepen en doen zweren, den Koning getrouw te blij-
ven, de scheurmakers niet binnen te laten, of het preken te dulden, maar de Over-
heid als goede en getrouwe onderdanen te ondersteunen; drie dagen daarna hadden zij
geheel het tegenovergestelde gedaan; de Bisschop van
Yperen en eenige Heeren, destijils
tegenwoordig, konden van dit alles getuigen. Op de vragen bij het derde verhoor, gaf
EGMOND nagenoeg tot antwoord: 62°. dat hij aan de scheurmakers van
Yperen hetzelfde had
loegestaan als aan die van
Gent en om dezelfde reden. 63". dat hij nooit door backer-
ZELE of iemand anders van het Verbond der Edelen kennis gedragen had, zoo als hij reetls
vroeger betuigd had, 64°. dat de inwoners van
Armenlieres hem nooit aangeboden
hadden den scheurmakers weerstand te bieden, dat zij daartoe ook niet de magt beza-
ten; bij den Heer van
Rassinghien, bevelhebber van Ilijssel, en destijds te Armenlie-
res,
kon men vernemen, hoe de zaken zich toegedragen hadden. Hij erkende, dat hij
den scheurmakers aldaar had toegestaan, op eene aangewezene plaats buiten de stad te
preken en er een bedehuis te stichten. 65°. dat men uit achting voor hem en zijne
bewezene diensten, den Heer van
Noircarmes, op wien eenigen misnoegd waren, gelijk
dezen wel bewust is, geen kwaden trek gespeeld heeft. 66°. dat hij niet weet, om
welke reden
oranje zich naar Augsburg en Frankfort begeven liad; slechts was hem
door den Prins gezegd, dat hij om zijne bijzondere zaken naar de laatstgenoemde stad
zich begaf. 67°. dat hij alleen van hooren zeggen had, dat
van straalen ten behoeve

-ocr page 56-

56 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—der stad Antwerpen, of om iets dergelijks, naar Frankfort was getrokken, 68®. dat hij
van MOKTiGNY, op diens reis naar
Spanje, eenige brieven, wegens de afwezigheid van
HOOB.NE aan hem gezonden, ontvangen had, maar zicli den inhoud daarvan niet herin-
nerde. Op de vraag echter: of een dier brieven niet vermeldde, dat
montigivy met
den Heer van
Montmorency gesproken en van hem aanbiedingen ontvangen had, den
Graaf van
Iloorne met krijgsvolk te ondersteunen, dewijl hoorne aan montmorency ins-
gelijks Itrijgsvolk aangeboden had? antwoordde hij, dat deze brief in algemeene bewoor-
dingen aanbiedingen bevatte zoo wel van goederen als van personen, maar hij herin-
nerde zich niet, dat er in het bijzonder over krijgsvolk, of over de Nederlandsche za-
ken in gehandeld werd. Hierop gevraagd zijnde, of de Graaf van
Iloorne en de Heer
van
Montigny of iemand anders van hen, door middel van den Graaf van Niciiwenaar,
met zijne voorkennis en overleg, krijgsvolk in Buitschland onderhouden hadden,
om den Admiraal van
Frankrijk en montmorency te ondersteunen, terwijl zij van deze
de belofte hadden, dat zij, bij gelijke noodzakelijkheid, daaraan zouden beantwoor-
den en alles voor alles Avagen? was zijn antwoord, dat hij meende te hebben hoo-
ren spreken, dat de Graaf van
Iloorne eenig krijgsvolk gereed hield ten behoeve van
montmorency in diens bijzondere geschillen, maar of dit door middel van nieuwenaar
geschiedde, Avas hem onbekend; hij herinnerde zich niet, wie hem dit gezegd had,
noch ook het aantal van dat krijgsvolk; alleen wist hij, dat het Duitsche ruiters waren,
en dit alles zonder zijne toestemming geschied was; ook was hem onbewust, of de
Heer van
Montmoreiicy eenig ander aanbod van volk aan iioorne en biontigny gedaan
had dan dat, van Avelk hij bij de voorgaande vraag gesproken had. 69°. dat hij zich,
evenmin als vele andere zaken, welke hij geschreven heeft, herinnerde aan
lazarus
SGHWENDY gemeld te hebben, »dat de drie Heeren meer dan ooit eensgezind en vrien-
den waren, en dat
brederode voor hen gewonnen Avas." AVanneer hem de brief ge-
toond wordt, en hij dien geschreven heeft, zal hij dit niet ontkennen, maar voor als
nog kan hij niet zeggen, Avie de bewuste drie Heeren geweest zijn, daar hij zich niet
herinnert dit geschreven te hebben. 70". dat hij erkent eenige brieven, hem thans
voorgelegd, geschreven en geteekend te hebben. 71°. dat hij den Ketters te Oi/t/enaarofe
eene plaats buiten de stad om te preken en te begraven heeft vergund, ten einde hen
buiten de stad te houden, en opdat zij niet in de Katholijke kerken preekten, zoo
als zij reeds begonnen hadden. Bij het laatste verhoor, den zestienden van Slagtmaand,
zeide
egmond ongeveer: 72®. dat hem niet bewust was, dat eenige andere Edellieden
van zijn huis bij het aanbieden van het Smeekschrift door
brederode aan de Landvoogdes
tegenwoordig zijn geweest dan, buiten zijne voorkennis,
attenbruges, een zijner nabe-
staanden, die zich echter naderhand aan het Verbond onttrokken en bij de Landvoogdes
verontschuldigd heeft, waarna hij met ijver den Koning gediend heeft; behalve
atten-
bruges
, bevonden zich te Brussel bij de verbonden Edelen, naar hij gelooft, backer-

-ocr page 57-

DES VADERLANDS. l>7

zele en gogq; deze laatste vroeg hem eenige dagen daarna ontslag en Terkreeg dit, 1568—,
75", dat hij geen der Edelen, welke het Smeekschrift aanboden, bij zich gehuisvest
heeft, maar dat Terscheidene aan zijne tafel deel namen zonder door hem genoodigd te
zijn, hetgeen dikwijls gebeurd is; evenwel \veet hij niet, wie zij waren en dat zij met
hem over iets gesproken hebben; nooit hadden zij echter in zijn huis en in zijne tegen-
woordigheid :
Leve de Geuzen! geroepen; en Avanneer zij dit buiten zijn huis in zijn bijzijn
deden, was dit altyd tegen zijn wil ge>veest. 74", dat hij, de Prins van
Oranje en de
Graaf van
Iloorne, zich van eenen maaltijd bij mawsfeld te paard naar het Hof bege-
vende , het huis van
gulemborg binnentraden, waar brederode en andere voorname Edelen
gehuisvest waren en nog aan tafel zaten; onstuimig was hun daar een beker onder het
geschreeuw van:
Leve de Geuzen! toegebragt, waarop zij terstond, zonder plaats genomen
te hebben, zich verwijderd hadden; dat omtrent driehonderd Edelheden het Ver-

zoekschrift aangeboden hebben, maar dat, naar men verhaalde, wel achthonderd paarden
in
Brussel destijds geweest zijn. Op de vraag, waarom men, bewust van de komst '
dezer Edelen, van hunne stoutheid bij het overleveren van het Smeekschrift, en van de
beweging, 'welke zij in
Brussel verwekten, hun geen Aveérsland geboden had, en daarin
niet door den Raad van State was voorzien geworden; en of het waar was, dat hij (
eg~
moiïd) tegen iemand, welke op dit een en ander aandrong, gezegd had»Laat hen be-
gaan, Avant het zijn Edelen en lieden van aanzien?" was het antwoord:
76®. dat hij
zich niet juist de voorstellen herinnerde, welke destijds zoo in als buiten den Raad van
State gedaan waren, maar dat alom zoo veel schrik, vrees en wantrouNven hecrschten, dat
men vooreerst het plan der Edelen niet beletten konde; ook ontbrak het daartoe aan eene
gewapende magt; daarbij had het gerucht het aantal Edelen grooter gemaakt dan het in-
derdaad was, en bovendien Averd verzekerd, dat de Verbondenen terstond na de overleve-
ring van het Smeekschrift zouden vertrekken.
77". dat hij niet konde beslissen, of het
getal der Katholijken en welgezinden, om zich tegen de beeldslorraers te verzetten, ten
tijde der beeldstorming veel grooter Avas dan dat der Ketters; zeker is, dat de welge-
zinden het niet Avaagden de waj:)enen op te vatten, en dat de kAvalijkgezinden deze in
handen hadden, zoo als de Voorzitter van den Raad van
Vlaanderen en anderen konden
getuigen.
78". dat hij backerzele als raadsman alleen in zijne bijzondere zaken ge-
bruikte, hem aan zijn disch liet aanzitten, en drie honderd kroonen 'sjaars betaalde.
79°. dat hij geene gelden van de Overheden in Vlaanderen getrolcken, maar van de
Staten van dat
geAvest dertig duizend gulden, als een geAvoon geschenk aan de Stad-
houders van
Vlaanderen^ bij het vertrek des Konings ontvangen had; de Staten van Ar-
lois
hadden hem een huis in Arras geschonken, ter Avaarde van vyf of zes duizend
gulden. 80". dat op zijn eiseh de Bisschoppen, Abten en andere Geestelijken van
Vlaanderen en Artois den Koning bij de veertigduizend dukaten gegeven hadden, Avelke
aan
tAvee ontvangers, door de Landvoogdes en den Raad der Geldmiddelen aangesteld,

II Deel. 5 Stuk, · 8

-ocr page 58-

6-2 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

i568—zijn uitbetaald, en welke daarvan rekenschap konden geven. 81°. dat nooit te zyner
könnisse gekomen is, dat
gitel eenige zaken in Bourgondië of met den Heer de rije
op zijn bevel of met zijn weten behandeld heeft. De rije was in zijn huis te Brussel
overleden, maar hem was niet bewust, dat hij tot de verbondene Edelen behoorde; even
\veinig als
citel, die sinds drie jaren niet meer in zijne dienst was (1).

Men mag vooronderstellen, dat het verhoor van den Graaf van Jloorne over dezelfde of
soortgelijke punten geloopen hebbe. Op grond dezer verhoeren en het voorafgegane on-
derzoek der papieren van de beide Graven en van die hunner geheimsclunjvers, doch zonder
getuigen gehoord te hebben, had de Procia-eur-Gcneraal de acte van beschuldiging opge-
maakt; die tegen den Graaf van
Egmond bevatte negentig, en tegen den Graaf van Hoorne
diie en zestig punten. Reeds dadelijk Avordt hun hierin te last gelegd, »dat zij in ver-
eeniging met den Prins van
Oranje getracht hebben, het gezag des Konings in de Ne-
derlanden,
omver te werpen en zich van de regering meester te maken." Al de punten
van aanklagte »in welke," zegt
uooft, »alle bemoedenissen tegen hen in het Hof van
Spanje opgevat, voor ongetwijfeld bijgebragt, de Avaarheid ten hatelijkste geduid, en zoo
wel ongerijmde als waarschijnlijke valsheden te hoop geschraapt Avaren," moeten daarvan
ten bewijze strekken, inzonderheid hunne gedragingen tegen
granvelle , waardoor dez(^
genoodzaakt Avas gCAvordcn het Land te verlaten; hun beweren, dat de zaken van den
Geheimen Ptaad en dien der Geldmiddelen in den Raad van State belioorden behandeld
worden, om daardoor het geheele beheer van zaken aan zich te trekken; hunne zamen-
komsten te
Breda, lloogslraien en elders, Avelke aanleiding gegeven liadden tot het op-
slellen en indienen A'an het Verzoekschrift der Edelen door
brederode, hetgeen de Ijron
gCAveest Avas van zoo vele onheilen en van opstand tegen den Koning; hunne betrekking
tot de verbondene Edelen, Avaardoor zij bevorderaars en deelneiuers in dat Verbond ge-
weest Avaren; en eindelijk hunne strafbare toegeeflijkheid ten opzigtc der oproerlingen
en beeldstormers, uit Avelke hunne verstandhouding met dezen moet blijken. Hierop
Avas EGMOND den negen en tAvintigsten A'an Wintermaand Vijftien honderd zeven en zestig,
en nooRNE den zevenden van LouAvmaand des volgenden jaars schuldig verklaard aan de
misdaad van hoogverraad. Een afschrift der acte van beschuldiging Avas hun door den Grif-
fier PRAATS overhandigd, met bevel binnen vijf dagen, zonder raad of hulp van eenig
regtsgeleerde of vriend, zelve cene schriftelijke verantwoording daarop in te leveren (2).

(1) Interrogatoires du (/'egmont , inde Correspondance de MkUGVEVdJEd'AtUrichc, γ. 3Q1—349.

(2) Proces des Comics ^'egmont et de iiome, T. I. p. 24—63, 103—134. Proces ν. d. Graaf
ν. EGMON«, in LE CLERC, GcscJi. d. Ycr. Nederl. D. I. bl. 617—635. La deduction del'innocencede
puiliite de montmorejicy, 1579. p. 32, 187—216. noR, Hist. d. Nedeii. Oorl D. I. B. IV. bl.
190—195. Gijsius,
Oorspr. d. Nederl. Beroert, bl. 298—312·

-ocr page 59-

DES VADERLANDS. 59

De beide Graren Aveigerden dit in den beginne, daar zij, als Ridders Tan liet Gulden 1568—
Vlies, aan den Bloedraad alle bevoegdheid in hunne zaak ontzeiden; doch toen men ^^^^
hun verklaarde, dat zij alsdan bij verstek zouden gevonnisd worden, besloten zij te ant-
woorden (1). Beide ontkenden standvastig, ooit getracht, zelfs ooit gedacht te hebben van
Keer of Koning te veranderen; en de Graaf van
lloorne beldaagde zich ten hoogste over het
ongelijk, hem hierdoor aangedaan. Zij erkenden, dat zij, maar teregt, op het verwij-
<lercn van
granvelle aangedrongen hadden, dewijl hij den Lande tot nadeel strekte,
Egmowd ontkende niet, dat lodewijk van Nassau op de zamenkomst te Dendermonde
een middel voorgeslagen had, om de Spanjaarden uit de Nederlanden te liouden, maar dat
de overigen zicli daartegen verklaard hadden; en hij (
egmOx\i)) had het alzoo niet noodig
geacht, den Koning of de Landvoogdes van deze vergadering, in Avelke niets was besloten
geworden, berigt te geven, zoo als hij anders altijd gewoon was, wanneer zaken te
zijner kennis kwamen, welke op 'sKoning dienst betrekking konden hebben. Beide er-
kenden, dat zij den beeldstormers en Ketters iets toegegeven hadden, maar alleen uit
nood en ten behoeve van de Katholijke godsdienst zelve, die zonder twijfel in
Vlaan-
deren,
waar meer dan zestig duizend mannen gewapend ter preke gingen, en in het
Doorniksche, Avaar het getal der Ilervormden dat der Katholijken verre overtrof, geheel
uitgeroeid geworden zou zijn, zoo men niet eenige toegeeflijkheid i)etoond had, waar-
door de Kerken, den Katholijken afgenomen, tei'uggegeven werden. Op deze wijze·
beantwoordden zij punt voor punt de tegen hen ingebragte beschuldigingen, en zuiver-
den zich, naar veler oordeel, «volkomen van de voornaamste kladden, die men hun
aamvreef (2)."

De Avijze van reglspleging tegen egmond en hoorne werd zelfs door Spaanschgezinden
afgekeurd. »Een dorpsregter," schreef men aan
graixvelle , » zou het geding beter geleid
iiebben (5)." \Vat meer is,
pierrearset. Voorzitter in het Hof van ylr/ow en Lid van den
Bloedraad, uit welken hij zich echter verwijderd hield, doch Avien men in de zaak vjm
eg-
MOiN-D, Stadhouder van Vlaanderen en Ariois, schriftelyk geraadpleegd en al de stukken
gezonden had, gaf in een uitvoerig vertoog, vrij en onbeschroomd zijn gevoden daarover
aan den Hertog te kennen. Ka op gronden van regt in het breede aangetoond te

(1) Bon, IlisL d. Nederl. Oorl D. L B. IV. bi. 195.

(2) WAGENAAR, D. VI. bl. 278. v. coiiviN-AviERSBiTSKY, dc TachÜgj. Oorl. D. l. 1)1. 507. Zie het
Vcrdedigsclirift van^ den Graaf van
Egmond bij le clerc , Gesch. d. Ver. Nederl. D. L bl. 635—
657, cn den hoofdinlioud er van in Procés des Comtes ί/'ΕθΜθ?«τ et de horke, T. L p. 64—80,
135—210; en dat van
iioorke in la deduction de Vinmcence etc. p. 217—^290, bor, Hist. d, Ne-
derl. Oorl.
D. I. B. IV. bl. 195—208, cn gysius, Oorsp. d. Nederl. Beroert, bl. 312—344.

(3) Supplément aux Archives de la Maison d'Orange, p. 49.

8*

-ocr page 60-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—hebben, dat men in zaken van hoogverraad, geene vermoedens als geldend mag aanne-
men, maar de bewijzen duidelijk, onbetwistbaar en overtuigend moeten zijn, onderzoekt
en wederlegt hij elk punt der aanklagte afzonderlijk en eindigt met de verklaring ))dat
de acte van beschuldiging, daar al hare deelen slechts op vermoedens en onvoldoende
gronden berusten, in haar geheel geen in regten geldig bewys oplevert, en de Graaf
derhalve behoort vrijgesproken te worden." Daar hij, van den anderen kant, EuaioisDS
onbetwistbare verdiensten jegens den Koning had aangetoond, schijnt hij te willen be-
weren , dat wegens gebrek aan bewijzen aan de eene zijde, en wegens 's Graven erkende
diensten aan de andere,
egmond veeleer beloond dan gestraft moest worden (1). Het
blijkt niet, dat dit krachtig vertoog eenigen invloed op de handelwijze van
alba gehad
heeft. HooRPfE vond, doch eerst jaren na zijn dood, in eenen ongenoemden een Avar-
men verdediger zijner zaak en onschuld (2). Moeijelijk echter, naar het ons voor-
komt, zijn de beide Graven van de misdaad van hoog verraad
[crimen lacsae
Majestaüs)
geheel vrij te pleiten. Zij immers bestaat in 1". zamenspanning of verraad
tegen den Koning. 2°. dit geweten en niet geopenbaard te hebben, tegen

den Koning wederspannige legers aan te voeren, of daar onder te behooren.
volk tot oproer aan te zetten, ö®. vestingen aan den vijand over te geven. 6".
zonder 'sKonings verlof geheime of openbare vergaderingen over zaken van Staat
of Regering te houden, krijgsbenden te werven, geld te heifen, of krijgsvoorraad bijeen
te brengen. 7°. bevelen uit te voeren, die reeds herroepen zijn. 8°. de Overheden te
beleedigen, haar in het uitvoeren harer bediening te stremmen, en de gemeene rust te
sloren. 9®. 'sKonings zegel te vervalschen; en 10''. valschc munt te slaan of te helpen
uitgeven; terwijl overhelhng tot Ketterij als godslastering
{crimen laesae Majeslalis Di-
vinac)
beschouwd wordt (5). De onpartijdigheid gebiedt te erkennen, dat egmokd en
nooiiNE zich aan eenige dezer overtredingen inderdaad schuldig gemaakt liebben, maar
ook tevens, dat zy, als Ridders van het Gulden Vlies en Leenmannen, alleen voor huns
gelijken moesten geroepen zijn geworden (4). Bij hunne regtspleging werden bovendien
(Ie vormen niet in acht genomen. Geene getuigen zijn in hunne zaak gehoord, veelmin
legen hen gehoord geworden, zoo als in regten gebruikelijk is en behoort (5).

(1) Avis de i'ierue arset in v, d. vynckt, Ilist. d. Trouhl. d, Pays Bas, T. IV. p. 319—348.
Vgl. hierbij
La dcduction de Vinnocence etc., Avaar p. 39—57 met Icraelit van redenen de nietifflieid
der regtspleging tegen
uoorne betoogd wordt.

(2) La deduction de Vinnocence de Messire de nuLippE, Baron de Monlmorency, etc., p. 57—18G.

(3) guyot de rittaval, Bechts-zaukcn, de Voorrede. Hiermede stemmen de bepalingen des Bloed-
raads, naar welke men des doods schuldig gehouden werd, overeen. Zie hiervoor bl. 8, 9.

(4) Vgl. hiervoor bl. 42--46.

(5) CüYOT DE riTTAVAL, Ucchts-saaken, de Voorrede.

60

mmm

ψ^ιψι

-ocr page 61-

DES VADERLANDS. (55

Nadat de beide Graven zich schriftelijk verweerd hadden, veroorloofde hun de Bloedraad,
verdedigers en procureurs aan te nemen.
De lakdas voor egmond, en de Graven van
Hoogstraten en JSiemvcnaar voor hoorne, door voorname regtsgeleerden ondersteund,
spaarden geene moeite ten behoeve der be&chuldigden. Zij bepaalden zich echter bij
het herhaald indienen van vertoogen, dat de beide Graven, als Ridders van het Gulden
Vhes, voor geene andere regtbank dan het Kapittel der Orde mogten teregtgesteld >vor-
den, waarop hun ten laatste Averd geantwoord: »dat de Hertog door den Koning, als
Heer der
Nederlanden, gelast was, kennis van hunne zaak te nemen, onafhankelijk van
de Vliesridders en zonder derzelver tusschenkomst." Tevens werd verboden, meer ge-
schriften over dit punt in te leveren. Nu Avendde zich de Gravin van
Egmond tot de
Staten van
Braband wier voorregten, door het Avegvoeren van haren gemaal uit hun
gewest, geschonden waren. De Staten zonden desAvege, doch schoorvoetend, een ver-
toog in bij den Hertog, Avelke ten hoogste euvel opnam, dat zij zich in dc zaken van
twee gevangenen mengden, die zich aan hoogverraad schuldig gemaakt hadden (l·).
In stede van de gescluiflen, getuigenissen en andere bewijsstukken, door den Procureur-
Generaal aangevoerd, te Avederleggen, gelijk dc Bloedraad verlangde, Aveigcrden steeds
de beide Graven de bevoegdheid hunner regters te erkennen. Nadat aldus vijf maanden
Avaren verloopen, verleende hun de Hertog nog negen dagen uitstel, maar toen ook
deze ATUchteloos Avarcn voorbijgegaan, verklaarde hij, dat zij het regt van verdediging
verbeurd hadden (2). Nu gaf hij den Bloedraad het besluit des Konings te liunnen
aanzien te kennen, Avaarop tot het doodvonnis over hen besloten Averd (5). Van den
kant van dien Raad, naar het schijnt, trachtte men den Hertog tot goedertierenheid te
stemmen, Avelke hierop betuigde, dat hij uitdrukkelijken last had
a'an den Koning, om
het vonnis ten uitvoer te leggen, en dat hem, toen hij op verzachting daarvan had
aangedrongen, geanlAVOord Avas, »dat indien de Graven zich alleen tegen den Koning
vergrepen hadden, vergiflenis ligtelijk zou te verAverA'cn zijn, maar dat deze niet konde
verleend Avorden voor zulk een groot vergrijp tegen God (4)." Naar het gevoelen van
eenigen, moest, overeenkomstig het bevel des Konings, het vonnis onmiddellijk voltrok-
ken Avorden (ö). Hoe dit zij,
alba maakte er spoed mede, Avelhgt, opdat het volk,

(1) Procés des Comtes c/'ecmont et de iiorxe, T. I. p. 9—21, 82—87 , 92 , 230—244.

(2) Proecs des Comtes (/'egmont et de iiokne, T. 1. p. 90—103, 244—249. La dediiction de
Piiinocence
etc., ρ. 33—30.

(3) Interrogatoires de deliuo, in v. d. beucii's Gedenkst. D. I. bl. 324.

1568-
1570

2 T.

Zomei-
inaiind
1568

(4) Supplément aux Archives de la Maison d'Orange, ρ. 81. Vgl. strada, de Bella Belg. Lih.
Vn. p. 391.

(5) strada, dc Bcllo Belg, Lib. VII. p. 391.

-ocr page 62-

6-2 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—er van onderrigt, niet iets ter bevrijding der gevangenen mögt ondernemen (1). Reeds
den volgenden dag werden Leide Graven, ieder in een met drie paarden bespannen rij-
tuig , onder geleide van tien vaandels voetvolk en een vaandel ruiterij, uit het slot van
Gent,
waar zij nu negen maanden gekerkerd geweest waren , over Dendermonde naar Brussel
gevoerd, ahvaai· zy den vierden van Zomermaand aankwamen en in liet Broodhuis, op de
markt, gebragt werden. Elk werd in een afzoiiderlijk, donker vertrek opgesloten, hetwelk
van alle gemakken, zelfs van eene legerstede ontbloot Avas. Denzeliden dag was door den
Griffier
praats aan den Bloedraad, in bijzijn van barlaybiont en koircarbies , w^elke
den Hertog in dit regtsgeding steeds van raad gediend hadden, het over hen geslagen
vonnis, hetwelk de Raadsheer
hessels geschreven en alba alleen met praats onderteekend
had, medegedeeld. Zij werden daarin, als » medephgtigen des Prinsen van OraM^'e, als be-
schermers der verbondene Edelen, en aclitelooze handhavers van de Katholijke godsdienst,
aan hoogverraad en oproer schuldig verklaard en ten zwaarde verwezen; hunne hoofden zou-
den op spiesen gestoken Avorden en er zoolang op blijven als den Hertog behaagde; tevens wer-
den al hmine goederen, waar en hoedanig ook, ten behoeve des Ronings verbeurd verklaard (2).
Tegen den avond kwam de Bisschop van
Jpcren, martctus rithovius , op ontbod van alba , te
Brussel, om den Graaf van egmowd ten dood voor te bereiden. Diep getroffen kondigde hij de-
zen, bij het aanbreken van den volgenden dag, het doodvonnis aan. Mögt
egmond
op het eerste oogcnblik ontstellen, de toespraak des Geestelyken bragt hem weldra tot
kalmte en berusting in zijn lot. Alleen nog bekommerd over zijne ongelukkige gade
en talrijk kroost, schreef hij den Koning dezen brief: »Ik heb dezen morgen het
vonnis vernomen, welk Uwer Majesteit behaagd heeft over mij te vellen. Hoewel het
nimmer mijne bedoeling geweest is, iets legen den persoon of de dienst van Uwe Majes-
teit, of tegen onze ware, oude en Kalhoiyke godsdienst te beslaan, zal ik toch gedul-
dig lijden, Avat de goede God mij gelieft toe te zenden. En zoo ik gedurende deze
beroerten iels aangeraden of toegelaten heb, dat anders schijnt (5), dan is zulks altijd
met eene zuivere en goede bedoeling geschied voor de dienst van God en van Uwe
Majesteit, en uit den nooddwang der tijden. Daarom smeek ik Uwe Majesteit, het mij
te vergeven en medelijden te hebben met mijne arme vrouw, kinderen en dienaren,
en mijner verledene diensten indachtig te zijn. In deze hoop beveel ik mij aan

(1) Proces des Comtes ίΖ'εομοκτ et de iiorxe, T. I. p. 252.

(2) Archives de Ia Maison d'Orangc, T. III. ρ. 24G. Procés des Comtes ί/'ϋομοντ et de iiorne.
T. I. p. 253—257. Interrogatoires de delrio, p. 323, 324.

(3) In de uitgave van dezen brief door v. d. eergh, Gedenkst. Β, I. bl. 277, leest men sy ja)j
conseiUie un premier,
dat geen gezonden zin oplevert. Men leze: conseUlé oii permisi zoo als in
het
Procés des Comtes ίγεομοκϊ et de iiorke, ï. i. p. 261.

-ocr page 63-

DES VADERLANDS. (55

ile genade Gods. Te Brussel gereed om te sterven, den Tijfden van Z-oinermaand Vijl- 1568—
tien honderd acht en zestig (1)." De Graaf verzocht den Bisschop dien brief aan den
ii-oning te zenden, hetgeen sedert geschied is. Hierop biechtte hij, ontving den gewijden
omvel, en bereidde zich ten dood (2).

De Graaf van Iloornc hoorde minder gelaten zijn vonnis aan, betuigende, dat hij wel
God, maar nimmer den Koning beleedigd had; en niet dan met moeite kon de prie-
4er'
DE LA ciiAPELLE hem tot biechten bewegen (5). Inmiddels was op de markt een
schavot opgeslagen, geheel met zwart laken overtrokken en voorzien van twee staken
met ijzeren punten, twee zwarte kussens, en eene zwartbescliilderde tafel met een zil-
veren kruisbeeld er O}). De markt was door negentien vaandels Spanjaarden aan allo
kanten bezet; tAvee vaandels bleven bij het Hof, en een deed de ronde door de stad.
'sRonings Geweldige,
spelle genaamd, met de roode roede, hel teeken zijner waardig-
heid , in de hand, had te paard post gevat voor het schavot, Avaaronder de scherpregter, 5 v.
een voormalig huisbediende van
egmond , stond te Avachten. Tegen vijf uren in den mor-
gen traden de Overste
juliano romero en de Kapitein saliiv^as met eene w^acht in het vertrek ^^^^
van
eghowd. Men had koorden medegebragt, om zijne lianden te binden, maar hij
verzocht daarvan verschoond te blijven; hij Avas gereed en gewillig den dood te
ondergaan. Met den Bisschop van
Ipcrcn aan zijne zijde, en gevolgd door romero en
SALiNAS besteeg hij, onder het lezen van den een en vijftigsten Psalm, het schavot.
Over zijn wamibuis, Avaarvan liij zelf de kraag had afgesneden, opdat de beul zijne
taak te gemakkelijker kondc verrigten, droeg hij een rood damasten nachtrok en over
dezen een
ZAvarten Spaanschen mantel met gouden boordsels; op het hoofd had hij een
zwarten hoed met eene Avitte en eene
ZAvarte pluim versierd; in zijne hand hield hij
een Avitlen zakdoek. Men verhaalt, dat hij op het schavot eenige malen langzaam op
en neder ging, betreurende geen roemrijken dood voor Koning en Vaderland te mogen
sterven. Nog minder Avaarschijnlijk, en niet overeenkomstig de getuigenis van ritho-
vius, is het verhaal, dat egmond zich nog steeds met de hoop van het leven vleide
cn aan
romero vroeg, of er geene genade te Avachten Avas? en toen dit ontken-
nend
Avas beantAAOord, zich op de hppen beet, en mantel en nachtrok op den grond
Avierp. Zeker
is, dat hij op een der kussens knielde, zich toen met den Bisschop in

(1) Verkeerdelijk is deze brief in v. d. bergh's Gedenkstukken don zesden van Zomermaand
jjedagteekcnd.

(2) Brief van martisus iutüovius aan den Koning den Ü v. Zomermaand 15G8, in van «en
blugh's
Gedenkst. D. 1. bl. 278—281. Corresponiance de philippe II, Τ. II. ρ. 30.

(3) Correspondance de μλΐιαυεηιτε d'Autriche, ρ, 252. Proces des Comics (/'egmont et de μοκλε,
Τ. 1. ρ. 263.

-ocr page 64-

64 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—den gebede vereenigde, en na liet liem toegereikte kruisbeeld gekust te hebben, het
laatste ohesel ontving. Nu legde hij ook zijn hoed en zakdoek van zich af, trok eene
zijden muts over de oogen, en ontving onder het uitspreken der woorden: »
ïleere, in
Uwe handen beveel ik mijnen geest
den doodelijken slag, »die hem niet meer door
den hals dan de omstanders in het harte sneed." De Fransche Gezant,
mondolget,
welke in het verborgen dit treurig scbomvspel aanzag, liet zich ontvallen, »dat hij daar
het hoofd zag vellen van den man, welke tot tweemalen toe geheel
Frankriß had
doen beven." De angstigedoodsehe stilte Averd nu door het snikken en weenen der
omstaande menigte afgebroken; zelfs Spaansche soldaten sprongen de tranen uit de
oogen. Over het lijk en bloed werd een zwart laken gespreid.

l· 'i
i-

Terstond daarop kwam de Graaf van lloorne, verzeld van zijn Biechtvader en ge-
volgd door
romero en saliivas. Hij ging even vrij van banden als egmond", met een
zwarten mantel over den katoenen lijfrok geslagen, en eene zwarte muts in de hand,
groetende menig bekende, welken hij onder de diep bewogen omstanders bemerkte. Op
het schavot geklommen, wierp hij zijn oog op het digtgedekte lijk van zijn lotgenoot
en vroeg, of dit
egmokd was? Na het bevestigend antwoord, sprak hij eenige Avoorden
in het Spaansch, legde zijn mantel af en knielde op het kussen. Het blijkt niet, dat
hij in zijne jongste oogenblikken geestelijke hulp begeerd beeft. Hij trok zijne
muts over de oogen, vouwde de handen en ontving, terwijl hij dezelfde woorden
als EGMOND, doch in het Latijn, uitte, den doodelijken slag. De lijken werden
gekist, doch de hoofden tegen over elkander op staken, ten schrik van het volk,
ten loon gesteld. De Spaansche wacht konde echter niet beletten, dat velen naar
hel schavot doordrongen, en de zakdoeken in het bloed der edele slagloffers
doopten, om die lot een eemvig aandenken te bewaren, of de looden doodkisten
kusten, openlijk dreigende, dat het aan gcene wraak ontbreken zou. Eenigen zwoeren
haar en baard te laten groeijen, tot dit bloed gewroken zou zijn. Na vier of vijf
uren werden de hoofden der beide Graven door hunne bedienden bij de ligchamen
gelegd, en bij voorraad in de naastgelegene kerken bijgezet, 'sAnderendaags werd elk
uaar zyne bijzondere heerlijkheid gevoerd;
egmond naar Soltcgem in Vlaanderen, en
hoorse naar de Kempen, en aldaar ter aarde besteld (1). Men verhaalt, dat alba

(1) Corrcspondance de piiilippe II, T. II. p. 28. Correspondance de marcuerite d'Autriche, p.
252.
Archives de la Maison (ΓOrange, ï. III. ρ. 246. De brief van mTHOvius hij v. d. bergii,
Gedenkst. D. I. bl. 280. Procés des Comtes «^'egmost et de iiorke, ï. I. p. 262—200. le γετιτ,
Chron. d. IIoIL T. 11. Liv. X. p. 200. mesdoce , Ilist. des guerres de Flandves, p. 50. stüada , de
Bello Belg.
Lib. YII, p. 392—395. campana, della guerra di Fiandra, T. I. p. 40—48. benti-
vocLio, Nederl. Ilist. bl. 98. astouga, Leven van alba, D. II. bl. 258—264. cuappuys, Ilist. Gen,

-ocr page 65-

DES VADERLANDS. 65

bij de Toltrekking van hun doodvonnis, zich de oogen had afge>\isclit (1). Zeker 1508—
is, dal hij na deze lereglsteUing den Koning schreef: »Uwe Majesteit kan mijne
smart heseïïen, dat deze ongehikkige Heeren zich zoo vergrepen hehben, en ik
de uilvoerder hunner slraf zijn moest. Maar eindelijk konde noch ■«,vilde ik langer
nalaten te verrigten, wat de dienst van Uwe Majesleit vorderde; en, in waarheid,
zij en hunne medepligtigen hebben buitengemeen veel kwaad geslicht, hetwelk
velen, wat de zaHgheid hunner zielen betreft, nog vele jaren, naar ik vrees, gevoe-
len zullen (2)." Zelfs een vonk van medelijden en menschelijkheid ontgloeide in
zijn anders gevoelloos hart voor de deerniswaardige Gravin van
Egmond, eene zoo aan-
zienlijke vrou^v en »van zulk een deugdzaam, Katholijk en voorbeeldig levengelijk
hij zich uitdrukte, »dat er niemand was, Avelke haar niet diep beklaagde." »Men
houdt haar hier," zegt hij, »voor eene heilige vrouw, en het is >vaar, dat sinds de
inhechtenisneming van haar gemaal, er weinig nachten zijn voorbijgegaan, op welke
zij en liare doclilers niet barrevoets alle de aan God gewijde plaatsen in
Brussel be- '
zocht hebben, om te bidden." Dringend verzocht hij den Koning, aan de Gravin eenigen
onderstand te verleenen en zich de groote diensten, liem weleer door haren echtgenoot
bewezen, te herinneren. Immers het huwelijksgoed der Gravin zou niet toereikend zijn,
om haar en hare elf kinderen een jaar te onderhouden; zelfs betuigde hij niet te weten,
of zij den avond, op welken hij dit schreef,
wel iets zou te eten hebben (5). De Bis-
schop van
Iperen riep insgelijks 'sKonings barmhartigheid in voor de wcdmve en kinde-
l en van egmo?(d (4). Be Keizer verzocht filips, in naam der Duilsche Rijksvorsten, dat
aan de Gravin de goederen haars echtgenools mogten teruggegeven worden. Even vruch-
teloos als hij, Avendde
sabika zelve zich tot dat doel, in eenen nederigen smeekbrief, tot
den Koning en den lierlog van
Alba. Teregt mögt deze laatste het huis van egmond thans
voor het ongelukkigste van de wereld houden. ïen minste weinige maanden later berigttc
hij den Koning, dat de Gravin en hare kinderen
van honger omgekomen zouden zijn,

de la gucrre de Fl. Li ν. IL ρ. 73, 79. pontus iieutehüs, iier. Austr. Belg. Lib.XVIIL p. 438—440.
haiueus, Annales Brah. ï. III. ρ. 89—92. guotiüs, Annales, Lib. IL p. 29. meuiisids, Her,
Belg.
Lib. 1. p. 34—37. bok, llist. d. Nederl. Oorl. D. 1. B. IV. bl. 240, 241. v. meterex,
Ilist. d. Nederl Oorl B. III. LI. 57. ποορτ, Nederl. Ilist. B. V. W. 180—183. ctsius, Oarsp.
d. Nederl. Ber.
bl. 400-40().

(1) AsroRGA, Leven van alba, D. IL bl. 264.

(2) Correspondance de margueuite d'Autriche, p. 252-

(3) Correspondance de 'philippe II, T. IL p. 28. Correspondance de mabguerite d'AiUriche p. 253.'

(4) Brief van Errnovius aan den Koning, in ν, d. berghs Gedenkst. D. 1. bl. 280.

II Deel, ο Stuk. 9

-ocr page 66-

06 ALGEMEENE GESGilIEDENIS

3568—indien hun niet met eenig geld ondersteund liad (1). 'sHertogs gedrag in dezen
Yeroorlooft ons tot de
rjj d(3r yerdichtselen het verhaal terug te brengen, dat alba,
toen de Grayin den dag vóór egmonds teregtslelling hem te voet vallende, om de
slaking van haren echtgenoot smeekte, spottende antwoordde, »dat zij zich maar moest
geruststellen; haar gemaal zou morgen uit de gevangenis gaan (2)." Eenigen beweren
zelfs, dat de Gravin zich op dien tijd niet te
Brussel bevond, maar, onbewust van het
lot haars echtgenoots, zich op den dag zijner onthoofding derwaarts begaf, om de
Gravin van
Aremberg over den dood haars gemaals te troosten, en hier liet verplette-
rende berigt ontving, dat elk met weemoed vervulde (5). Tot ondei^houd van haar ge-
zin, ontving zij op bepaalde tijden eene geldelijke uitkeering (4). Later, naar het
schijnt, "is haar een vast jaarlijksch inkomen van twee duizend gulden toegelegd (5).
De verbeurdverklaarde goederen van
egmowd zijn naderhand door den Koning aan zijne
kinderen teruggegeven (G).

)) De droefheid der Nederlanders over den dood van egmond ," zegt een Spaanschge-
zind Schrijver, »wvas gelijk aan de liefde, Avelke zij hem toedroegen (7)."
Viglius
schreef op den dag van der Graven teregtstelling naar Spanje, dat » hun lot het hoogste
medelijden in elk opwekte, en sinds eeuwen zulk een treurig schouwspel in
de ISe-
derlanden
niet gezien was." De tijding van liun dood Ijad dezelfde uitwerking op veler
gemoederen in
Madrid. Hopperus verklaarde, dat zij hem drie slapelooze nachten ge-
kost en door en door geschokt had; dat voorts de Kojiing hem had betuigd, »hoe
smartelijk het hem was, dat men juist onder zijn bestuur tot zulke geneesmiddelen toe-
vlugt had moeten nemen, doch dat elk zich van zijn pligt behoort te kwijten; hij ver-
blijdde zich, dat de Graven in hel Katholijke geloof gestorven waren (8)." Wat den
Koning vertroostte, verhoogde het leed van den Paltzgraaf, Avelke verklaarde, dat het

(1) Correspondance de rinLippE 11, T. 11. p. 28, 30, 31, 32, 37, 38.

(2) HOOFT, Nederl Ilist. li. V. bl. 181.

(3) v. corvis-aviensbitzky, dc Tachtigj. Oorl. D. 1. ld. 516.

(4) Op 'sllertogs last ontving zij in 1568 acht duizend Livres; in 1569 dezelfde som; in 1570
twaalf duizend, in 1571 elf duizend, in 1572 zeven duizend vijflionderd, en in 1573 drieduizend
Livres.
gaciiaud". Rapport sur les archives de Lille, ρ. 386, 388, 390, 394.

(5) ν. D. bergh, Gedenkst. D. I. bl. 281. (1)

(6) STUADA, de Bello Belg. Lib. VIL ρ. 395.

(7) BEiixivoGno, Nederl. llist. bl. 98.

(8) hopreui Epist, p. 177, 181, l)it schreef ook de Koning aan alba, Correspond. rfe.μαβοι'ΕΒΓγε
d'Aiitrtche, p. 255.

-ocr page 67-

DES VADERLANDS.

bcrigt, )) dat zij als papisten gestorven waren,, hem nog meer getroffen had, ,tlan liun J 568—
dood (1)." De Keizer en zijn Raad waren ten uiterst-e misnoegd over deze strafuitoefe-
ning, en men morde er over door geheel
Duitschland. Ofschoon ook de Paus alba's
handelwijze ten hoogste goedkeurde, drukte granvelle evenwel zijne smart uit over den
dood van
egmond ; hij had niet gedacht, dat naen in den Graaf genoegzame bewijzen van
schuld zou gevonden hebben (2). Staatkundigen veroordeelden den Hertog, dewijl hij
door de openlijke teregtstelling van
egjiot^d en hoorne, tegen den grondregel van ma-
ghiavelli
gezondigd had, dat wmen de bewerkers van volksbewegingen in het geheim
moest laten ombrengen, opdat niet de straf, in het openbaar volbragt, door het opge-
wekte medelijden voor onreglvaardig wierd gehouden (5)."
Barlaymont meende, dal
oranje en diens aanhang, Avel verre van den dood van egmond te betreuren, zich er
over zouden verheugen, omdat hij hunne zijde verlaten had (4). Men hoore echterden
Prins zelven, >vannccr hij aan
scïiwekdy liet rampzalig lot der beide Graven meldt:
)) Ik laat het aan u ter beoordeeling over, of een menschelijk hart, hoe versteend ook, ,
niet getroffen en verteederd zou Avorden door zulk eene wreedheid; hoeveel meer nog
diegenen, welke hunne deugd, dapperlieid en andere goede hoedanigheden gekend heb-
ben ? — Even als mij gaat, en teregt, Imn ongeluk u diep ter harte. Ik heb het vaste
vertrouwen, dat de goede God zulk eene groote en onregtvaardige wreedheid niet onge-
straft en ongev,roken zal laten; alle mannen van eer, allen, welke deze Heeren gekend
uf in hunne vriendscliap gedeeld hebben, moeten door raad en daad, zulk eene dwin-
gelandij helpen wreken. Ik zweer u bij God en mijne eer, dat men hun onregt heefl.
aangedaan voor God en de wereld, zoo als gij zelf kunt oordeelen, die van den ijver
«'n de genegenheid getuigen geweest zijt, met welke zij den Koning en het Land
ge-
diend
hebben, terwijl zij zoo dikwijls hunne goederen en leven onbekrompen waagden,
om de grootheid en den roem des Konings te verhoogen (.'>)·"

Lamoraal van Egtnond Avas gesproten uit liet aloude, aanzienlijke geslacht van dien
naam, dat in Veertien honderd zes en tachtig door Keizer
maximiliaan tot den Graven-
stand werd verheven, en welks oorsprong denkelijk tot dien van het eerste Hollan<lsche
Gravenhuis opstijgt. Hij stamde in regte lijn af van
Willem, den broeder van arnoud

(1) Archivcs de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 25δ.

(2) Correspondancc de piiilippe II, Τ. II. ρ. 32, 34. Supplément aux Archives de la Maison
(ΓOrange,
ρ. 84.

(3) strada, de Hello Belg. Lib. VII. p. 394. bakhuizen vax den buink, Nolice sur Ie Dixième
Denier,
p. lö. (1)

(4) Supplement aux Archives de la Maison d"Orange, ρ. 82-

(5) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 245, 247, 249. " '

9*

-ocr page 68-

06 ALGEMEENE GESGilIEDENIS

Egtnond, Hertog van Gclre, en werd tc La Ham,aide, een dorp in Henegouwen,
]57f) Vijftien honderd drie of vier en twintig geboren. Hij was de tweede zoon van jan
van Egmond en FHATicoiSE van Luxemburg, zuster en erfgename van den Prins van
Gavre. In Vijftien honderd veertig Averd hij, door den dood van zijn broeder karel,
Prins van Gavre, Heer van Purmerende, Hoogvvoude, Aartswoude en JJeijerland in
Holland, cn van Fiennes, Sol,legem, Dondes, Armentieres en Auxy in Vlaanderen. In
Vijftien honderd een en veertig verzelde hij den Keizer op den ongelnkkigen togt naar
Afrika, en kwam het volgende jaar in Italië terug. Drie jaren daarna huwde hij met
SABINA van Beijeren, en op zijn bruiloftsfeest te Spiers waren de voornaamste Duitsche
Vorsten, zelfs de Keizer en diens broeder
Ferdinand tegenwoordig. In Vijftien hon-
derd zes en veertig werd bij door
kakel V te Ulreehl tot Ridder van het Gulden Vlies
verheven. Drie jaren later verzelde hij riups op zijne inlmldigingsreis door bijna al de
Nederlandsche steden, en stak met hem in Vijftien honderd vier cn vijftig naar
Enge-
land
over, ter gelegenheid der voltrekking van diens huwelijk met Koningin haria.
Zijne bedrijven als krijgs- en staatsman sinds dien tijd, zijn uit het vroeger verhaalde
genoegzaam bekend (1). Hij wordt besclireven als een man van meer dan gewone
lengte, gezet, sterk, Avelgemaakt van leest, en minzaam van omgang (2). »Den minsten
dank," zegt
hooft, »heeft bij behaald bij degenen, die liem misschien den meesten
schuldig waren; namelijk de Oni'oomschen, want hoewel hij opregt Roomsch en der-
halve hunne wederpartij was, had hij, zoo veel als iemand, voor hunne veiligheid ge-
arbeid uit enkele goedheid van aard en afkeer van moorddadigheid. Maar het vervolgen
van de kerkschenders, hoe noodwendig en wettig het ook was, konden zij hem niet
ten goede houden (3}·" Even als
armenteros, wiens karakterschets van egmond der
w^aarheid vrij overeenkomstig schijnt (4), schildert ook
brantome hem af als een man,
die een lioog denkbeeld van zich zeiven heeft en opgeblazen is over zijn geluk in
den krijg (i>). Het harde oordeel, over hem in later dagen geveld (6), is niet min-
der onbillijk dan de hooge lof, hem vroeger als martelaar der vrijheid toegezwaaid,

(1) Vgl. kok, Vaderl. Woordenb. D. XIII. in voce.

(2) bor, llist. d. Ncderl Oorl D. 1. B. IV. bi. 241. v. meteken llist. d. Nederl. Oorl. B. III.
1)1. 59. CAiirANA,
dcUa guerra di Fiandra, T. I. p. 48.

(3) Nederl IlisL B. V. bl. 183.

(4) Alg. Gesch. d. Yadcrl. D. II. St. lY. bl. 175.

(5) Vies des grands capitaines eslrangers, aangehaald door gacuard, Correspondance de philippe
Π, T. I. p. CXCIIL

(6) de Gids voor 1845, D. I. bl. 319. D. 11. bl. 429, 430,

-ocr page 69-

DES VADERLANDS. 69

onverdiend was. Egmond was een dapper soldaat, maar noch veldheer noch staatsman. 1568—

1576

Teregt werd zijn gedrag in den slag bij Grevelingeu door alba gegispt (1). Wat kon
hij bij dien slag winnen? Niels; immers de vijand trok reeds af. Bij het verhezen
daarentegen, was
Vlaanderen verloren en de gemeenschap met de zee afgesneden. Een
rnan, die aan het hoofd der ligte ruiterij een slag opent, is geen veldheer, welke be-
stiert, maar bloot een dapper soldaat.
Egmond staat tegenover alba, als murat tegen-
over NAPOLEON. Gebrek aan doorzigt, en overmaat van goed vertrouwen maakten hem
geheel ongeschikt voor staatsman, en beide boette hij met den hals. Gestreng echter
was de straf, welke op hem is toegepast. Met een braaf hart in den boezem, vrijmoe-
dig en openhartig liad hij, door
oranje geleid, wel is Avaar eiken maatregel ter on-
derdrukking van burgerlijke of godsdienstige vrijheid wederstreefd, maar het blijkt niet,
dat ooit zijne bedoeling geweest is, hel gezag des Konings omver te werpen. Mis-
schien rust veeleer op hem liet verwijt, dat hij hierin zijn pligt te ver gedreven
heeft; want indien hij zich moedig den Prins van
Oranje en den Graven van lloorne
en Jioogslratcii had aangesloten, en den hoofden der Bondgenooten zijne medewer-
king, toen zij die inriepen, niet had geweigerd, zou welhgt
alba met zijn leger
Spanjaarden nimmer in
de Nederlanden gedrongen zijn. Maar in groote mate Roomsch-
en Koningsgezind, hadden de beeldstorming en de buitensporigheden der Hervorm-
den, het openlijk aanranden van het gezag des Konings, en de schijnbare bewilligin-
gen en sclioone beloften van
filu'S hem, gelijk meer andere Grooten, van de Bondge-
nooten gescheiden, elk denkbeeld van tegenstand doen \^aarwel zeggen, en Aveigeren do
hand te leenen lot het plan, den Spanjaarden den toegang in het Land te beletten en
den Koning te noodzaken
een weinig water in sijn wijn te gieten, zoo als lodewijk
van Nassau zich uitdrukte. Ongetwijfeld heeft de zorg voor een talrijk gezin, een be-
shssenden invloed op zijn gedrag gehad. Hieruit laat zich verldaren, dat hij den
nieuw geeischten eed gereedelijk aflegde en
filips niet alleen verzekerde, dat hij niets
zou verzuimen, om voortaan de schandelijke tooneelen, welke plaats gehad hadden, te
voorkomen, maar hem zelfs aanraadde in de steden kasteden op te rigten, om de be-
volking in toom te houden, terwijl hij zich beroemde, deel genomen te hebben in al
de ondernemingen tegen de oproerlingen. Hij, de argelooze en kortziglige, meende
door zijne terugkeer tot geiioorzaamlieid, den tegenstand van eenige jaren uit het ge-
heugen des Konings te wisschen, en verbeeldde zich, dat de Vorst zijne krijgsmans-
diensten niet vergeten konde (2).

(1) Alg. Gcsch. d. Vadert. D. IL St. IV. bi. 69-

(2) Vgl. gaciiaiid, in de Correspondanco de i'Hilippe II, T. I. p. CXCIII—CXCV. broes, filips
v. MAiciix, D. I. bi 127—134. Alg. Gesch. d. Vadert. D. II. St. IV. bl. 432.

-ocr page 70-

B9

70 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

j568— Egmonds weduwe overleed in Vijftien honderd acht en zeventig, en liet drie zonen
^^^^^ en zes onverzorgde doclilers achter (1).
Filips, de oudste zoon, Graaf van Egmond,
in- Vijftien honderd acht en vijftig geboren, begaf zich naar het Hof des Keizers en
vertoefde aldaar tot Vijftien honderd zes en zeventig, toen hy, naar het scliijnt, ondanks
den wil zijner moeder, de wapenen tegen de Spanjaarden opvatte, doch drie jaren la-
ter zich met den Koning van
Spanje verzoende. Hij Averd Ridder van het Gulden
Vlies en Stadhouder van
Artois. Naar Frankrijk gezonden, om de Ligue tegen den
Koning te ondersteunen, sneuvelde hij in den slag van
Ivry in Vijftien honderd negen-
tig. —
Lamoraal, de tweede zoon, Graaf van Egmond, Heer van Purmercnde enz.
studeerde een geruimen tijd te
Keulen, en hield zich nu eens in 1) ai Ischl and, dan in
Frankr^k, in Braband, Henegouwen en Holland op, en overleed even als zijn oudere
broeder kinderloos te
Brugge, Zijne aanzienlijke goederen werden, om de groote schulden
met welke zij bezwaard waren, nog bij zijn leven verkocht,
Purmerendc kwam daardoor
aan
IlollatuL ILüiel, de jongste zoon. Prins van en Pudder van het Gulden Vlies,

liet twee zonen na, die beide Grandes van Spanje en Ridders van het Gulden Vlies
geworden zijn. Van
egmonds dochters huwden er vier met Edelen van rang en aan-
zien, drie legden kloostergeloften af, en eene overleed in ongeliuwden staat (2).

Egmonds lotgenoot, mlips van Monimorency, Graaf van Iloornc, Avas de oudste zoon
van
jozef van Monimorency, Heer van Nivelles, en van anjta van Egmond. Door het
tweede huwelijk zijner moeder met
johak5ES, Graaf van Iloorne, geraakte hij, naar
wilsbeschikking zijns stiefvaders, aan het graafschap
Iloorne met de heerlijkheden Al-
tena
en Weert; en kwam daarenboven, door huwelijk, aan het bezit der graafschappen
Nieuwenaar, Meurs en Saverdam. Een man, zoo luisterrijk door geboorte en rijkdom,
vond gereeden toegang ten Hove; en met welke eerambten en waardigheden hij begif-
tigd werd, is door ons aangewezeJi. Trotsch en stug van aard, was hij minder de man
des volks dan
egmond , maar, onverwrikter in zijne beginselen dan deze, een geschikter
Averktuig in de handen van "
willem van Oranje, welke zich van zijn naam en aanzien
l)ediende. Bij zijn sterven bereikte hij den ouderdom van vijftig jaren, en liet geene
kinderen na. w Zijn dood zou voorzeker bovenmate betreurd zijn geworden," zegt
stkada, »indien niet reeds egmond aller tranen had uitgeput (5)." Zijne weduwe over-
leefde hem twee en dertig jaren. '

Alba voorspelde den Koning veel goeds van de straf der beide Graven. Hij meldde

Él

(1) Archives dc la Maison d'Orange, T. VI. p. 424.

(2) kok, Vaderl. Woordcnb. 1). XIII. LI. 195—198.

(3) stiiada, de Belli) Belg. Lib. VII. p. 395, 396. campana, deUa guerra di Fiandra T. 1.
p. 48. Vgl, KOK,
Vaderl. Woordenb. D. XXI. in vocc.

-ocr page 71-

DES VADERLANDS. 69

hem tevens, dat met den meest raogelijken spoed de regtsgedingen der overige gevan-1508—
genen zouden opgemaakt worden, en liij nog steeds met den Raad van State over het
invoeren van den tienden en twintigsten penning beraadslaagde. Wanneer al de beve-
len des Konings ten uitvoer gebragt Avaren, moest, naar zijn oordeel, de algemeene ver-
giffenis niet langer uitgesteld Avorden. »Het volk," zeide bij, »is derwijze gedwee, dat
de barmhartigheid Uwer Majesteit het zoo goedschiks tot gehoorzaamheid zal stemmen,
als het thans met tegenzin gehoorzaamt." Om aan te toonen van hoe veel belang het
verleenen eener algemeene vergiffenis zijn zoude, voegde hij er bij, dat door de teregt-
stellingen, welke hadden plaats gehad, de gemoederen met zulk eenen grooten schrik
i)evangen waren, »dat elk geloofde, dat men voor eeuwig door bloed wilde regeren."
Zoo lang de onderdanen zulk een gevoelen koesteren, kunnen zij den Koning niet be-
minnen. »De handel," vervolgt hij, begint te kwijnen, omdat dc vreemdehngen
hunne waren aan inlandsche kooplieden niet durven vertrouwen, uit vrees, dat men die
verbeurd verklare. Onder de landzaten zelve is geen vertrouwen meer tusschen broeder
en broeder, tusschen vader en zoon (1)." En evemvel woedde hij voort, zelfs tot in
de hutten der armen; en omdat hij het deed »is het bloed op den derden van Zomer-
maand Vijftien honderd acht en zestig vergoten, vruchtbaar geworden voor de onafhan-
kelijkheid van
Nederland (2)." Immers nadat de hoofden der Grooten waren gevallen,
werden de geringen, Avelke men vermoedde, dat maar eenigzins in de beroeringen be-
trokken geweest Avaren, op de ])ijnbank gelegd, en de Onroomschen, waar men hen
betrapte, tot den brandstapel verwezen. Om hen op de strafplaats het spreken te be-
letten, werd hun de tong tusschen twee ijzers geschroefd en met een gloeijenden priem
doorstoken, opdat zij zou zwellen. »Zoo wrongen de geketenden in de pijn van den
brand en sloegen een hol geluid, gelijk het loeijen dergenen, die onder den tiran van
Sicilië, in den gloeijenden koperen os, dat meesterstuk van perillus, geworpen wa-
ren." Een tijdgenoot plagt te verhalen, hoe hij, zulk eene marteling aanschouwende,
eenen monnik tot een anderen hoorde zeggen:
hoor, hoe ze zingen, zouden se ook
dansen?
Welke onmenschelijkheid hem, ofschoon naauwelijks der kindschheid ontw^assen ,
derwijze in toorn ontstak, dat hij zich naauwelijks bedwingen konde van eenige handda-
digheid aan den monnik te plegen, en zich zeiven met al de zijnen ten gereeden be-
<lerve te brengen (5). Niet minder dan de wreedheid, kweet zich dc hebzucht van
hare taak. In naam des Konings werd een bevel afgekondigd, dat elk de goederen

(1) Correspondance de niinppe II, T. II. p. 28, 29. Correspondance de makguerite d'Autriche,
p. 251—255.

(2) de Gids voor 1846, D. II. bl. 424.

(3) nooFT, Nederl. Ilist. B. V. bl. 185. v. meieren, JM. d. Nederl Oori B. III. bl. 60.

-ocr page 72-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

j lil ..k £11 IjU Pt

/

1568—welke hij wist dat oproermakers, Geuzen of voortriugtigen toebelioorden, dadelijk moest
aangeven op verbeurte van de Avaarde, of, bij onvermogen ter betaling daarvan, op
lijfstraf, naar goeddunken des regters. Den aangever, daarentegen, werd een derde
deel van het verbeurdverklaarde toegekend (1). Van dezen treurigen toestand maakte
ORANJE een gepast en schrander gebruik, om den Keizer voor de belangen der
Neder-
landen
te winnen. Onlangs nog had de Keurvorst van Saksen hem uit naam des Kei-
zers vermaand, geene vijandelijkheden tegen den Koning te plegen, en MAxiaiiLrAAiy
zelf had 'sPrinsen toebereidselen ten krijg afgekeurd niet alleen, maar, op aansporing
van het Spaansche Hof, liem en zijnen aauliangers verboden, volk tegen
de Nederlan-
den
te ligten, bedreigende, dat zij door geheel Europa als vredebrekers zouden be-
lüv. schouwd worden (2). Thans schreef
orawje aan lazarus scinveiidυ, wiens invloed ten
ju'Lijd. ïiove des .Keizers bekend was: »Niemand kan beter weten dan gij in welken bekla-
.1568 genswaardigen staat de zalten in de zoo getrouwe en Idoeijende Nederlandsche' geweslen
geraakt zijn, en of er hoop is, dat door tusschenkomst des Keizers of van anderen, de
zaken in der minne kunnen bggelegd Avorden. liet komt mij voor, dat de Keizer bil-
lijke reden van misnoegen heeft, daar liij, zoo als door hem aan alle Vorsten is berigt,
eenige hoop koesterde, dat door zijne tusschenkomst, de zaken met meer zachtheid, re-
den en regtvaardigheid zouden behandeld worden; en daar deze hoop oorzaak geweest
is, dat velen de middelen niet hebben aangewend, welke tegen het kwaad gevorderd
werden, zoo kan het niet missen of verscheiden lieden zullen denken, dat alles geschied
is met medeweten en op raad des Keizers; te meer dewijl zijne Keizerlijke Majesteit
eenig misnoegen betoond heeft tegen degenen die, dit onheil voorziende", het zich ten
pligt gemaakt hadden, het naar hun vermogen te vermijden en te voorkomen. Daarom
kan Zijne Majesteit niet minder dan elkeen te kennen geven, dat alles Avat geschied
is, buiten zyne voorkennis of toestemming is geschied; en alzoo afkeuren, dat denge-
nen, die ondernemen Avillen zulk een groot onregt te Avreken, ongehoorzaamlieid of
overtreding der keizerlijke Avetten en bevelen verweten worde, dewijl men duidelijk
ziet, dat hetgeen door den Hertog van
Alba thans in de Nederlanden wordt uitgevoerd,
niet alleen regelregt strijdt tegen de instellingen en wetten van het Duitsche Ryk, maar
legen alle goddelijke en menschelijke regten. Daarenboven, indien Zijne Majesteit, zoo
als ik geenszins twijfel, door zijne gezanten en vertoogen den Koning vermaand en ver-
zocht heeft, de zaken der
Nederlanden met alle zachtheid en goedaardigheid te leiden, en
ziende, dat dit alles niets gebaat heeft, zelfs dat men uit minachting en verachting van

(1) bor, Ilist. d. Ncderl. Oorl D. I. B. IV. hl. 243.

(2) Archives de la Maison d^Orange, Τ. III. ρ. 214, 215, 219. Correspondance de cüillaime;
le Taciiurnc, T. III. p. 1—5.

-ocr page 73-

DES VADERLANDS. 75

den raad en de vermaningen Zijner Keizerlijke Majesteit alle gestrengheid is te boven lóOS—
gegaan, zie ik inderdaad niet, hoe Zijne Majesteit dit kan laten voorbijgaan zonder er ^
zich gevoelig over te betoonen, niet alleen wegens den Aveinigen eerbied en vriendschap,
welke de Koning van
Spanje voor Zijne Keizerlijke Majesteit aan den dag legt, maar
ook omdat zulke getrouwe Landen, overvloeijcnde van rijkdommen en zegeningen, en in
welke Zijne Keizerlijke Majesteit en zijne kinderen met zoo veel waarschijnlijkheid zullen
opvolgen, op zulk eene Avijze vernield, verdorven en van degenen beroofd worden, die
door hunne groote getrouwheid, genegenheid en pligtsbetrachting deze gewesten sedert
hmge tijden tegen zoo vele vijanden en aanvallen verdedigd, en daardoor niet slechts
de Nederlanden, maar al de andere rijken en staten van den Koning en van degenen,
die hem zullen opvolgen, onderschraagd hebben. En al deze getrouwen worden thans
met den dood gestraft of verjaagd, alleen ten wille van eenigen, die niets anders zoe-
ken, dan door gCAveldige en bloedige middelen te beter hun plan te bereiken, dat
is: volstrektelijk te heerschen; alle wetten, voorregten en overeenkomsten wegne;
mende en vernietigende, die altijd de voornaamste middelen geweest zijn om
de Neder-
landen
tot dien voorspoed te brengen van Avelken elk getuige geweest is, ten einde deze
gewesten in eeuwige verwoesting, verderf en ellende te storten. Hierdoor kan Zijne Kei-
zerlijke 3Iajcstcit verzekerd zijn, dat wanneer hij tot de opvolging geraakt, hij, op het
beste genomen, een Land zal ontvangen, weleer rijk en bloeijend, vol getrouwe Leen-
mannen en onderdanen, zoowel adellijken als niet adellijken, maar dan arm, ontvolkt,
beroofd van allen handel, de onderdanen kwaadgezind, en eindelijk de prooi van de
eerste Mogendheid, die er iets tegen wil ondernemen. Het is zeer te vreezen, dat wan-
neer de Spanjaarden eenmaal voet in het Land gezet hebben, Zijne Keizerlijke Majesteit
er niet alleen beroofd zal zijn van de opvolging, maar ook van al de overige ryken ,
want zij weten wel, dat men hun geen leed van elders kan toebrengen, wanneer zij
meesters zijn van
de Nederlanden''' — »Duid niet ten kwade," zegt hij ten slotte, »dat
ik u zoo openhartig over Zijne Keizerlijke Majesteit schrijf, u verzekerende, dat zulks
alleen voortspruit uit ware genegenheid voor zijne dienst en wegens den indruk, welken
hetgeen ik u geschreven heb op velen tegen den Keizer maken konde. Want indien
niet steeds de Nederlanders de hoop gekoesterd hadden, dat Zijne Majesteit hun bij den
Koning tot voorspraak zou strekken, zoo als ik zelf daarop, ingevolge de beloften
Zyner Majesteit aan de (Duitsche?) Vorsten, vast vertrouwd heb, zou het waarschijnlijk
met de zaken nimmer zoo ver gekomen zijn. Daarom indien ik thans met eenige an-
dere Nederlandsche Heeren genoodzaakt ben, mij, naar pligt, tegen deze barbaarsche
en onmensclielijke wreedlieden te verzetten en, met Gods hulp, deze geweldenarijen te
wederstaan, bid ik Zijne Keizerlijke Majesteit zeer nederig, ons dit niet als een misslag
te willen toerekenen, of eenig misnoegen daarom opvatten, maar veeleer, overeenkomstig
zijne aangeboren goedaardigheid en zachtmoedigheid, ons hulp en bijstand verleenen,

II Deel. ίί Stuk. 10

-ocr page 74-

78 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1508—om de Nederlanden aan zulke verschrikkelijke en vernederende wreedheden, slavernij en,
ellende te ontrukken, en hen in hunne vorige vrijheid te herstellen. Ik verzoek u dit
zooveel mogelijk hij Zijne Keizerlijke Majesteit te ondersteunen, waardoor gij zoowel den
Koning van
Spanje als den Keizer en den Nederlanders eene groote diensl en weldaad
zult hewjjzcn (1)."

De onthoofding van egmond en hoorne maakte in Duitschland een diepen indruk, en
>vas ORANJE van onberekenbaar nut. De Keurvorst van
Saksen verklaarde zieh openlijk
voor zijnen bondgenoot en verzuimde niet, voor 'sPrinsen belangen andere Vorsten to
Avinnen, die, even als hij, zich beleedigd gevoelden, dat de Koning zich om huniu!
voorspraak niet bekommerd had (2). ))Gij kunt u niet verbeelden," schreef men den
zeventienden van Zomermaand uit
Spiers, waar toen de rijksdag geliouden Averd, »met
welk afgrijzen hier van het ter dood brengen der Graven van
egmond en hoorne wordt
gesproken. De slag, door den Prins van
Oranje voorbereid, zal nu te zekerder trefien;
want zij, welke vroeger zijne onderneming wraakten, laten die thans geregtigheid
wedervaren." Hierbij wordt tevens vermeld, dat
oranje zich naar Straatsburg had he-
geven, om volk te Averven, en over
Heidelberg naar Dillenhiirg was teruggekeerd; dat
op den vierden der volgende maand vier Keurvorsten naar
Oberwesel moesten komerj,
om met hem eene zamenkomst te houdei], en dat het gehcele Paltzsische huis
uitermate vertoornd was over den dood van
egmond. Yan het misnoegen der Duit-
sehe Vorsten en Stentlen over de teregtstelling der beide Graven, getuigt insgelijks een
andere brief van dezelfde dagteekening. »Alles," wordt daarin gezegd, »doet zien,
dat de Spanjaarden met een geduehten oorlog bedreigd worden. — Den eersten van
Hooimaand zal een aanzienlijk leger zicli op weg begeven (5)," Mogelijk moest deze
krijgsmagt strekken tot ondersteuning van den Heer
de cogqueville, welke tegen hel
einde van Zomermaand met de gevlugte Nederlanders en de Hugenooten, die zicli onder
zijne banier geschaard hadden, in het balju^^ schap van
Ilesdin rukte. De Hertog van
Alba, die op het punt stond Brussel te vei-laten om lodewijk van Nassau in Gronin-
gerland
te bestrijden, beval den Burggraaf van Gent, Develliebher van Arras, en den
Graaf van
Roeulx, Kolonel van eene afdeeling Waalsch voetvolk, zich met elkander te
vereenigen en de overweldigers aan te tasten; tevens droeg hij den gezant van
filips aan
het Hof van
Frankrijk den last op, karel IX en de Koningin-moeder te verzoeken, hen
7 v. met geweld uit een te drijven, als zij op Franschen bodem terugkeerden. Cogqueville,
die zich te Auxy-le-Chat eau bevond, trok af bij het naderen van den Graaf van

(1) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 247 , 250,

(2) Corrcspondancc do rmnppE II, T. 11. p, 37.

(3) v, GOEViH-wiEiisBiTZKY, do Taclitigj. Oorl. D. 1. bl. 516—518.

-ocr page 75-

DES VADERLANDS.

lioeidx, en kwam Aveinig dagen daarna op Franscli grondgebied. Terstond achtervolgde 1568—
hem de Maarschalk
de cossé, Landvoogd van Picardië, Cocqueville wierp zich in St.
Valcry; de Maarschallc drong er na hem iïi, en riglte ecne groote slagting aan onder 18 τ.
zijn volk. De meeslen, welke daaraan ontsnapten, werden door de boeren om hals i5gy"
gebragt, uit ^yraak over de verwoestingen en wreedheden, die zij gepleegd hadden.
Cocqueville werd, als een partijganger, onthalsd. De gevangen Nederlanders, ten getale
van tAvintig, werden, op bevel van
icarel IX, aan den Burggraaf van Gent uitgeleverd,
die hen liet ophangen (1).

Daags na den slag bij llciligerlcc Avas de Graaf van Mcfjcn met vier vaandels voetvolk
in
Groningen gekomen, zonder van den kant der burgerij veel zwarigheid te ontmoeten,
Jietgeen van groot belang was, dewijl zij van verstandliouding met den vijand ΛΈrdacht
werd. Trouwens, de bevelvoerders in de stad hadden dadelijk op het berigt der nederlaag
Ie
Heiligerlee de inwoners, door het opiialen der wapenen, krachteloos gemaakt, en
door het ophangen van een burger, die zich onvoorzigtig tegen het Spaansche bewind
had uitgelaten, hun schrik ingeboezemd (2).
Lodewijk van Nassau had zich op het slag-
veld verschanst. Zijne krijgsmagt bestond uit vijf en twintig voltallige en Avelgcwapende
vaandels voetvolk en lAvee honderd ruiters. Dagelijks verwachtte hij tweeduizend bus-
schieters onder een der Duitsche Graven van
Mansfeld, acht honderd man van dat
\Aapen onder den Heer
del vaulx, en drie honderd ruiters onder Graaf joost van
Schoimenhurg,
behalve de vaandels, die de Graven van den Berg en Culemborg liglten,
<ΐη de busschieters, welke sonoy aanvoerde en waarvan reeds een gedeelte te Kocsvcld,
het andere te Bremen gekomen was. Nevens de zes veldstukjes, op den vijand veroverd,
had hij nog drie andere, hem uit
Emhden verschaft, en tien ijzeren stukken geschut.
Van wapenen, krijgsbehoeften en levensmiddelen was hij genoegzaam voorzien; zoo de
nood het vorderde, zou hij van de kerkklokken geld laten slaan, anders er kanonnen van
doen gieten, en de kloosters moesten hem paarden leveren voor zijn geschut. Dagelijks
boden zich buitenlandsche krijgsbevelhebbers en soldaten aan, om onder zijne vanen te
dienen. De Graven van
Emhden, Oldenburg en Benihem, de stad Bremen en andere
zeesteden waren hem genegen, en
Groningerland hem ten eenemale toegedaan. Hij
meende derlialve, wanneer hij de bewuste versterking aan manschappen ontvangen had,
den aanslag op
Groningen met goed gevolg te kunnen ondernemen. Hij zou alsdan
den toevoer naar die stad afsnijden, het omliggende land onder water zetten, en met
de Friezen (Ommclanders ?) over het opbrengen van eenige benoodigde gelden onder-

(1) G.vcuARD, in dc Corrcspondance du Üuc d'MHE, p. 10, 11. bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D.I.
li. IV. bi. 238.

(2) Corrcspondance du Diic (/'albe, p. 97, ■i \ ' ,, ,

10*

-ocr page 76-

7G ALGEMEENE GESCHIEDENIS

j 508— handelen, aan liet welgelukken waarvan hij niet twijfelde. Mögt de vijand hem nood-
zaken zijn leger op te breken, dan zou hij naar
Delfzijl^ gunstig gelegen om levens-
middelen te ontvangen, en op het huis
te Wedde terugtrekken, waar hij zich een of
twee maanden dacht te kunnen staande houden, ondanks al de magt der vijanden.
Delfzijl zou in staat gebragt worden, om tegenstand te bieden, en liet versterken
van het huis
te Wedde ^ welks bezetting veertig of vijftig wagens met levensmid-
delen veroverd had, werd ijverig voortgezet. Zag hij zich gedwongen geheel terug te
trekken, dan zou hij een aanslag op
Enkhuizen beproeven (1). De Prins van Oranje
echter keurde het belegeren van Groningen af op gronden, uit welke alleen reeds ge-
noegzaam blijkt, in welke hooge mate hij de bekwaamheden van den veldheer met die
van den staatsman vereenigde. Een aanslag op
Enkhidzen kwam hem raadzamer voor;
mögt deze gelukken, dan moest in alle haast die stad versterkt worden, uit Avelke men
genoegzamen onderstand in geld en levensmiddelen konde verwachten (2).
Lodewijk,
die gewoonlijk meer zijn moed dan de voorzigtigheid raadpleegde, zette zijn plan door.
Hij steunde op de medewerking der Groningers en op de gezindheid der bezetting, welke
over het wanbetalen harer soldij zich derwijze ontevreden betoonde, dat
megew zelf
voor muiterij en opstand vreesde (δ). Dat de hoop des eenen en de bezorgdheid des
anderen niet ongegrond Avaren, bleek toen bij een uitval de Waalsche knechten van
megen eenige Walen van lodewijk , die zi(;li te digt onder de muren der stad gewaagd
hadden, ontmoetten en vermaanden terug te trekken, betuigende, dat zij hen als vrien-
den, niet als vijanden beschouwden (4). Behoefte aan geld noopte
lodewijk eene
brandschatting van zes duizend Karelsguldens over het
Oosler en Wester Oldamht uit
te schrijven met bevel, hem de namen en woonplaatsen dergenen, welke zich tot die
opbrengst ongenegen - betoonden, naauwkeurig op te geven, ten einde tegen hen naar
behooren te handelen. Den Ommelanders in het algemeen verbood hij, den Groningers
eenige schulden, onder welken naam en op welke wijze ook, uit te betalen, en gelastte
hun, het bedrag daarvan op een bepaalden dag aan hem te
Appinrjadam ter hand te
stellen; wie hierin nalatig bleef, zou als vijand behandeld worden. Den ingezetenentus-
schen het
Reitdiep en Gerritsbruf), zoo geestelijken als wereldlijken en van welken stand
ook, werd aangezegd, op denzelfden dag en te zelfder plaatse voor hem te verschijnen,

(1) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 228—235. Correspondance du Dm ci'ALDE, ρ
104, 107.

(2) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 257—261.

(3) Correspondance du Duc ^'albe, ρ. 108, 131.

(4) Archives de la Maison d'Orange, Τ. UI. ρ. 235.

-ocr page 77-

DES VADERLANDS. 79

om te vernemen, Avat hij hun te zeggen had. Ten gevolge van een verhod des Graven J568—
van
Megen, versclienen zij niet. Lodewijk legde hun deswege eene Loete op van vier
duizend Karelsguldens, hem Linnen drie dagen te leveren, zoo zij niet als vijanden Ie
vuur en te zwaard wilden vervolgd wOrden. De gelden werden ten bestemden tijde
opgehragt; want er Avas niemand, gelijk
megen aan alba schreef, »Avelke niet liever
voor eene opbrengst van twee of drie honderd kroonen zijn huis, hetAvelk vijf of zes
honderd waard Avas, wilde sparen, dan zijn bevel gehoorzamen en alles door de vlam-
men verliezen, zoo als in dergelijke omstandigheden gewoonlijk het geval is." Niet-
temin ontving
megen van den Hertog stipten last, openlijk en bij geschrifte alom af te
kondigen, dat zij, die brandschatting aan
lodewijk opbragten, met eene boete van
dubbeld de opgebragte som en daarenboven aan den lijve zouden gestraft worden (1).
Lodewijk had inmiddels eene versterking van vijf honderd paarden uit Lingen ont-
vangen, en de Hertog van
Saksen was met vijftien honderd ruiters te Keulen geko-
men, denkelijk om zich bij hem te voegen (2). Dit werd echter verijdeld dóór
'sKeizers bevel aan
oranje, de wapenen neder te leggen, Avaarop de Salcsische rui-
ters, die zich bij het leger te
Ileiligerlee bevonden, op last huns Vorsten -wegtrok-
ken (5).
Lodewijk daarentegen antwoordde den Keizerlijken gezant, welke liem het-
zelfde bevel overbragt, dat )) de Prins van
Oranje zijn Meester wos , en Avanneer deze
hem gelastte de wapenen neder te leggen, zou hij gehoorzamen (4)." W^einig dagen
te voren had hij
Appingadam met acht vaandels voetvolk bezet, en tweo vaandels naar
Delfzijl gezonden, >velk stedeken hij zou versterken en daartoe de Ommelanders
opgeroepen had
(li). Zijn aanslag, Groningen bij nacht aan vier hoeken in brand
te steken, mislukte. Nu rukte hij met het overige zijner krijgsmagt, dertien of veer-
tien vaandels voetvolk, de ruiterij en het geschut, voorwaarts en verschanste zich in en
bij het klooster
Selwerd. Er vielen eenige schermutselingen voor, die niets beslisten
en waarbij de omliggende huislieden het meest te lijden hadden (6).

Dc Hertog van Alba had terstond op de tijding der nederlaag te Ileiligerlee, den
Graaf van
Eber stein gelast, met tien vaandels zijner afdeeling en vijf vaandels van den

(1) Corrcspondancc du Duc (/'albe, p. 109, 113, 115, 118, 121, 127, 129, 130, 132, 144.

(2) Correspondance du Duc (/'albe, p. 113.

(3) v. d. bergh, Brieven uit de Archiven van JVijmegen, bl. 12.

(4) v. D. BERGii, Brieven uit de Archiven van Nijmcjjen, bl. 12, 17.

(5) Correspondance du Duc (/'albe, p. 120, 123, 138.

(6) Co7Ύespo7^dance du Duc (/'albe, p. 120, 131, 133, 134, 137, 139, 140, 141. v. d. βεποη.
Brieven uit de Archiven van Nijmegen, bl. 12, 16.

-ocr page 78-

78 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

15G8—Heer de billy naar Nijmegen op te rukken, terwijl de Heer de iherges zich met tien
vaandels naar
Maastricht zou begeven. Daar echter 'sGraven Lenden, welke in die
stad en te
Valencicnnes in bezetting lagen, weigerden te vertrekken, zoo lang de ach-
terstallige soldij van vier ijiaanden niet ten volle was aangezuiverd, zond
alba de Heeren
DE HiERGES en DE BILLY mct vyfticn vaandels nabij
Deventer, alwaar zij tien vaandels
Duitschers moesten afwachten, om zich vervolgens te
Oldenzaal met zestien honderd
ruiters onder Hertog
erik van ßriinsivijk, te vereenigen en dan gezamenlijk naar Gro-
ningen,
hetwelk hij over zee van wapentuig voorzien had, op te rukken. Het bevel
over de Spaansche en Italiaansche ruiters en voetknechten werd aan
ciiiapi'iw vitelli
o()gedragen; de Hertog zelf zou spoedig met de overige krijgsmagt volgen. Vitelli
kwam echter alleen met de tien vaandels van iiierges en het paardenvolk van Hertog
ERIK den negentienden van Zomermaand te
Groningen (1). Den vorigen dag was de
Graaf van
Hoogstraten met vijf honderd busschieters over Embden en Delfzijl in
LODEWiJKS legerplaats gekomen. Hij riep de bevelhebbers bijeen en dankte hen, in
naam des Prinsen van
Oranje, voor hunne ijverige pligtsbetrachting in den slag bij
'Ihiligerlee, hen vermanende daarin te volharden (2). Het ontbrak lodewijk thans
meer aan geld dan aan manscliappen. Om hierin te voorzien, moesten hem al het zil-
verwerk en de renten van de kerken der omliggende plaatsen opgebragt Avorden, ook
legde hij eene belasting van twee patards (stuivers?) op eiken morgen
{inesure) lands,
hetgeen eene goede som gelds zou opleveren. Zijn volli. stond tot aan de knieen in het
water en verliep dagelijks, naar het berigt des Graven van
Megen aan alba, welke er
deswege bijvoegde, dat
lodewijk of krankzinnig was, of van elders hulp moest te
wachten hebben. Zoowel de ongelegenheid van het land, het slechte Aveder en de
zware regens, als de wensch van
alba , zijne komst af te w achten, ten einde met meer
hoop op goeden uitslag den vijand te bestrijden, beletten
megew vooreerst iets tegen lo-
dewijk
te ondernemen (3). Het was welligt deze werkeloosheid, die misschien aan an-
dere oorzaken werd toegeschreven, welke
lodewijk van Nassau en noogstrateïf aan-
spoorde, den Graaf van
Megen, die zich weleer met oranje en andere Grooten tegen
25
v. granvelle en het geloofsonderzoek verzet had, schriftelijk te vermanen, met hen weder
Zomer- ^^ werken tot bevordering van de Avare belangen des Konings, het welzijn der

1568 Nederlanden, de handhaving der aloude vrijheden en voorregten, en tot omverwerping
van
alba's dwingelandij, welke hij thans ondersteunde. Zij schetsten hem den naderen-
den en geheelen ondergang des Lands in krachtige woorden af, indien hij en anderen,

(1) Correspondance du Duc rf'ALBE, p. 102, 106, 107, 116, 128, 136, 138.

(2) Archives de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 236, 237. Correspondance du Duc d Ainv:, ρ. W.

(3) Correspo7idance du Duc ^'albe, ρ. 142, 143, 144, 145.

-ocr page 79-

DES VADERLANDS. 79

die verpligt waren yoor liun Vaderiand te strijden, niet lot de overtuiging kwamen, dat 1508—
zy zich niet moesten laten bezigen lot werktuigen van de heerscbzucht eener vreenxde
natie, vijandin van alle regt, rede en hurgerlyke regering, zoo als pveral waai· zij regeert
of geregeerd heeft, uit lallooze voorbeelden kon blijken. » De Spanjaardengaan zij voort,
» vernietigen alle wetten, gebruiken en overeenkomsten, moorden, schenden vrouwen en
maagden, en jagen de gelrouwste onderdanen huns Vorsten len Lande uit, hunue kin-
deren roovende, hunne goederen verbeurd verklaiende, hen veroordeelende zonder eenigen
regtsvorm en regtshandel en tegen de voorregten der Vliesorde, welke gij ecliter gezworen
hebt te zullen handhaven, en voor het overige handelende legen de verklaring, elke gij
u kunt herinneren dikwerf in den vollen Raad van State en elders afgelegd Ie hebben.
Gij moogt ons gelooven, indien wij u niet genegen waren, zouden Avij ons voor dezen
stap wel geAvacht hebben, Avelke wij niettemin hopen, dat niet gelieel vruchteloos Inj u
zijn zal, dewijl nu dezelfde redenen, welke gij vóór jaren hadl, u thans zelfs meer moe-
ien aansporeji dan toen, daar thans >vordt uitgevoerd, wat wij ons toen naau^velijks kon-
den voorstellen, lot groot nadeel van al de onderdanen des Konings; ten minste zal het u
over onze bedoeling zoo veel inhchling geven, dat gij er niet kwalijk uw^ voordeel mede
zult doen. Wij wensclien, dat het u behage een paar regels tot antwoord aan brenger
dezes, ^velke niet met den inhoud bekend is, voor ons mede Ie geven. Inmiddels bid-
<len wij God, dat hij u door Zijnen Heiligen Geest verlichte, door u den blinddoek te
ontnemen, opdat gij zien moogl, wal uwe eer en het heil uwer ziel vordert. Wij kus-
sen u de handen, maar niet op zijn Spaansch (1)."
Megen zond terstond dien brief
aan
alba. »Ik meen," voegde hij er bij, »dat zij beweren, dat ik altijd van hun
gevoelen geweest ben. Mijn gedrag, sinds het begin dezer beroerten, heeft wel altijd ,
het tegendeel bewezen, en dit hoop ik te volgen, zoo lang mij God het leven zal spa-
len (2)." Twee dagen daarna schreef hij den beiden Graven: »Mijne Heeren! ïk heb
uwen brief van eergisteren ontvangen; en daar, zoo als u. Mijnheer
van hoogstraten,
bewust is, de Hertog mij vóór eenige maanden verboden heeft, een uwer brieven te
lieantwoorden, durf ik het ook dezen niet zonder zijne toestemming. Ik licb hem
dien gezonden, en zoo hij mij veroorlooft, u te antwoorden, zal ik u sjioedig daar een
antwoord op zenden; indien niet, wees dan zoo vriendelijk, mij dit ten goede Ie houden,
intusschen ])evcel ik mij van harte in uwe genegenheid
(5)." Alba echter verbood
megejV uitdrukkelijk en in naam des Konings, zulke verraders te antwoorden, of voor-

(1) Archives de la Maison (ΓOrange, ï. IIL p. 251—254.

(2) Correspondance du Duc d'KisE, p. 142.

(3) Archives de la Maison dOrangc, T. 111. p. 254.

-ocr page 80-

86. ALGEMEENE GESCHIEDENIS

3568—taan brieven van hen aan te nemen (1). Kort daarna vertrok de Graaf van Hoogstra-
ieti,
om Graaf joost van Schouwenburg te haasten, welke met eenig krijgsvolk in
aantogt w^as, en die acht dagen later met vijf of zes honderd ruiters en acht hon-
derd busschieters in de legerplaats aankwam (2). Ondertussehen kruiste
bosghhuizen
steed met acht schepen van oorlog voor Delfzijl, om den toevoer uit Embden
af te snijden. Jan abels , een wakker zeeman te Dokkmn Avoonachtig, Avas door
den Kaad van
Friesland het bevel over eenige schepen opgedragen, welke men
tegen de Nederlandsche ballingen, die zich met zeeroof bezig hielden, Avilde uit-
rusten. Hij echter, in het geheim aan de zaak van
nassau verbonden, had zicli
bij degenen gevoegd, welke hij moest bestrijden, en onlangs met nog drie andere
vrijbuiters, lastbrieven van
lodewijk , in naam des Prinsen α an Ora?ije, tegen de a ijan-
delijke schepen voor
Delfzijl ontvangen, met volle magt, om naar bevind van zaken te
handelen (5). Thans vereenigde hij zich met
sowoy, Avelke de lang verwachte vijftien-
10 V. honderd geAveren had aangebragt, en Avien, vermoedelijk, het bevel OAer de zevenhonderd
^1^568
 toevertrouAA'd, welke in zeventien zoo groote als kleine vaartuigen te Delfzijl

en Appingadam Avaren ingescheept (4). Nu zetten zij het gezamenlijk op de vloot der
vijanden aan, die hen moedig te gemoet zeilde, doch bemerkende, dat men het op en-
teren toelegde, de vlugt naar de volle zee koos, maar door de Nederlanders
vervolgd
werd, tot Avind en tij het dezen beletten. Den volgenden morgen Avas de Avind niet zeer
gunstig en de vrijbuiters Aveigerden verder te zeilen, Avaarop
sonoy, alleen gevolgd
iloor den kaper gekrit sebastiaansz a^vn gorgum, den vijand met zulk een goeden
uitslag nazette, dat hij met vier genomen schepen en twee hulken terugkeerde (ö).
Inmiddels had
lodewijk met zes vaandels voetvolk, honderd vijftig ruiters en tAvee veld-
14
v. stukjes een aanval op de sterkte Winsum beproefd, doch Avas genoodzaakt geworden met
' verlies van
eenige manschappen terug te trekken (6). Denzelfden dag kAvam alba met
drie afdeelingen
(lereios) Spaansch voetvolk, drie vaandels ligt paardevolk, en een kor-
net ruiters te Rolde, drie uren van Groningen (7). Ciiiai'i'in α^ιτεεεγ en de lioofdman

(1) Correspondance du Duc (/'alek , p. 145.

(2) Correspondance du Duc d'Atm, p. 140, 147, 149, 150, 154.

(3) Archives de la Maison d'Orange, T. lil. p. 232, 233. v. (iitoNnoKX, Gesch. d. Walcrgcu-
zen, 1)1. 29.

(4) Correspondance du Duc i/'ALBE, p. 149-

(5) Bou, Ilist. cl. NederL Oorl. 1). I. B. IV. bi. 237.

(6) Correspondance du Duc (/'albe, p. 151, 152, 153.

(7) Correspondance du Duc γ/'αιλιε, ρ. 154.

-ocr page 81-

DES VADERLANDS. 81

SA.LAZAB. waren met vier kornetten ruiters, twee vaandels ligt paardevolk en duizend 1568—
busschieters naar
Koeverden hem te gemoet getrokken (1). Op den weg naar Gronin-
gen
vernam hij, dat lodewijk van Nassau uit het klooster Selwert, ter regter zyde
van zijne wel versclianste legerplaats, drie vaandels, en uit een sterk slot, ter lin-
ker zijde, twee vaandels bij zich ontboden en alzoo beide punten van bezetting ont-
bloot had. Terstond liet hij dit slot door
gasper de robles, Heer van Billy, bezetten,
dewijl hij daaruit den vijand grootelijks konde benadeelen. Tc iironw^e» gekomen, deed
liij zelf terstond en zonder af te zitten, verzeld door οπιαρριργ vitelli, woirgarmes en
twee of drie andere bevelhebbers, eene verkenning tot voor het vijandelijk leger, en
tastte dienzelfden dag met de krijgsmagt, >velke hij met zich had gebragt en al
liet overige volk, zoo te paard als te voet, den vijand in zijne verschansingen aan.
Het gehcele leger bestond uit twaaf duizend voetknechten en drie duizend ruiters,
alle oude, geoefende soldaten. De aanval geschiedde aan drie kanten door een^
goed getal Spaansche en Waalsche busschieters, onder bevel van
alfonso de ulloa,
en met zoo veel onversaagdheid, dat zij, ondanks eenen dapperen tegenstand,
doordrongen. Een groot gedeelte van
lodewijks manschap werd in de pan gehakt,
de overigen namen ginds en herwaarts de vlugt, hunne wapenen en klecderen
afwerpende, om zich te beter door de talrijke moerassen en slooten te redden;
evenwel Averden zij meer dan anderhalf uur ver zoo fel vervolgd, dat zij niet dan met
achterlating van hun gesclmt en vaandels ontkwamen. Het paardevolk zou hen verder
achtervolgd hebben, indien niet de nacht en den van poelen en wateren doorsne-
den grond dit belet hadden. Door de vijanden Avaren ook, onder het vlugten, al
de bruggen afgebroken of verbrand; van hunne ruiterij echter, welke de achterhoede
dekte, ontsnapten slechts weinigen. Naar
alba's oj)gave bestond hunne legermagt
uit niet minder dan twaalf duizend man voetvolk; daar onder niet begrepen de bezet-
tingen van
Appingadam, Delfziel, en vijf vaandels te Slochteren, de eenige manschap-
pen, die LODEWiJK geregeld bij elkander had kunnen houden en mot welke hij in
allerhaast terugtrok.
Alba keerde met zijn staf des avonds tegen elf ure in Groningen
terug, maakte er eenige beschikkingen en rukte, bij het aanbreken van den dag, met zijn
leger op, om den vijand op te sporen. Hij liet Hertog
erik van Brunswijk met zestien
honderd ruiters voor
Groningen, trok over Slochteren, Avaar hij zich twee dagen op-
hield, om kondschap van de vijanden in te winnen, naar het huis
te Wedde, hetwelk
hij versterkte, en van daar naar
Beyde (2). Lodewijk van Nassau daarentegen berigltc

(1) Correspondance du Duc (/'albe, p. 149.

(2) Correspondance du Duc (/'albe, p. 154, 155, 157. v. d. bergh, Brieven uit de Archiven van
Nijmegen, bl. 20. Vgl. het uitvoerig verliaal hij mendoce, ïlist. d. guerres de Flandres, Liv. III.
ρ. 55—60. STRADA,
de Bello Belgico, Lih. VII. p. 397 , 398.

II Deel. 5 Stuk. 11

-ocr page 82-

86. ALGEMEENE GESCHIEDENIS

156*8—den PrÏDs van Oranje, dat hij, op he!; Tcrneraen van alba's aanlogt, liet raadzaam liad
geoordeeld terug te trekken, hetgeen op den vollen dag en geregeld geschied ws. De
vijanden, dit bemerkende, waren met al hunne magt op hem aangevallen, waardoor
eenc hevige schermutseling was ontstaan, in welke hij vijftig man voetvolk en even zoo
veel paarden verloren had (1). »Wanneer wij de traagheid in aanmerking nemen,
waarmede destijds alle krijgsbewegingen >verdcn nitgevoerd, dan moeten wij in
alba den
bekwamen Veldheer bewonderen, die, beseliende dat vastberadenheid en spoed de ze-
kerste middelen zijn tot het dempen van een uitbarstenden burgeroorlog, in Aveinige
weken eene krijgsmagt van eenige duizenden, voorzien van leeftogt en al het noodige
oorlogsgereedschap, uit verschillende bezettingen in de Zuidelijke gewesten des Lands^
tot één leger vereenigd, naar den Noordelijksten uithoek des Lands had overgebragt, en
daarmede den vijand op dc hielen zat (2)."

Met zeven of acht duizend man verschanste zich Graaf lodewijk te Jemmingen of
Jemgum, een dorp aan den linkeroever der Ecms, niet verre van de uitstrooming dier
rivier in den
Dollart. Aan de landzijde konde hij slechts langs den Eemsdijk aange-
tast, en van de waterzijde gemakkelijk van leeftogt voorzien worden, welke dan ook uil
Emhden met de schuilen en booten van sokoy door jan broek en ellert πορ of vlier-
kop
, naderhand onder de Watergeuzen niet onbekend, werd aangevoei'd. De grootc
schepen van
sonoy, welke niet bij de legerplaats konden komen, lagen te Embden,
welks Drossaard umgo manwinga hem krachtdadige bescherming had toegezegd. Om-
trent vier nren boven
Jemmingen lag eene brug over de Eems bij het dorp Reyde^
waar het Spaansche leger, sterk zeventien duizend man voetvolk en drie duizend ligte
ruiters, den twintigsten van Hooimaand aankwam.
Alba verzekerde zich van het be-
zit dezer brug, door het opwer[)en van eene schans, om zoo
lodewijk de Eems
mögt overgetrokken zijn, hem onverwijld na te zetten, of den pas af te snijden;
de brug was daartoe onontbeerlijk, dewijl men, nit hoofde der doorweekte kleigronden,
de pontons uit
Groningen niet had kunnen medevoeren. Op het berigt van chiappin
viTELLi, welke op verkenning was uitgezonden, dat lodewtjk zich te Jemmingen ver-
schanst had, liet
alba eenige manschappen tot bewaring van de brug, en trok met
het aanbreken van den volgenden dag op, om hem te bestoken.
Jemmingen was van
die zijde niet te naderen, dan over een dijk en een smallen weg er onder langs.
Aan de regier zijde stroomt de Eems, aan de linkerzijde waren lage en moerassige
gronden, uit welke eenige slooten, in de rivier uitloopende, den dijk doorsneden en
met bruggen belegd waren.
Lodewijk had drie van deze bruggen laten afbreken, bij

(1) Archives de la 3iaison d'Orange, Τ. III. ρ. 264, 265.

(2) BOSSCHA, Neêrl. Heidend, te Land, D. Ι. bl. 162-

-ocr page 83-

DES VADERLANDS, 8Γί

elke (lóórsnede cene wacht geplaatst, en vóór liet dorp eene borstwering opgeworpen, 1568—
voorzien van zes stukken gesehut. Het doj-p zelf Avas ook aan de landzijde versterkt,
zoo veel de tijd dit had toegelaten, en hel omhggende land kon, door het doorsteken
van den dijk, grootendeels onder water gezet worden. Hoe sterk deze stelling ook zijn 21 v.
mögt, in welke
lodewijk hoopte zich slaande te houden lot een inval van oranje in j '
Ih-aband den Hertog noodzaken zou af te trekken, besloot alba , juist om die reden
en steunende op zijne overmagt, den vijand aan te tasten. Nadat
sakcho d'avila met
dertig ruiters het vijandelijk leger verkend had, stelde
alba zijn heir in slagorde. De
eerste afdeeling bestond uit achttien honderd busschieters onder
juliano iiomero en san-
cho londogno
, en twee vaandels zwaargewapende ruiterij onder cesaue gonzaga en
ouiiTio MARTENEWGo; de tweede uit het Spaansche voetvolk onder alfonso u'ulloa en
aoazalo buagcamonte; de derde uil zes vaandels Duilschers en vijftien vaandels Walen
onder den Graaf van
Aicgen, naar anderen, onder george van Lalaitui, broeder des
(iraven van
Iloogslralcn, en zes honderd speerruiters. Te tien ure des morgens onlvingeii
vijftien honderd busschieters van de eerste afdeeling last, onder bevel van
romero en
LONDOGNO, den aanval te beginnen. Zij dreven door hun geweervuur de posten terug,,
Avelke ter vej-dcdiging der doorsneden van den dijk geplaatst waren, herstelden spoe-
dig de bruggen en rukten toen voort, om de borstwering der legerplaats te bestor-
men.
Lodea^/ijk had in het dorp zijne hoofdmagt in drie lioopen geschaard, maar de
Duilsclie soldaten weigerden te vechten, zoo lang hun de achterstallige soldij niet was
uitbetaald. Vruchteloos stelden hun de bevelhebbers den onverniijdelijken ondergang
van het geheele leger voor oogen, wanneer zij hunnen phgt verzuimden; vruchteloos
zelfs verzocht men hen, om althans de Nederlanders den, dijk Ie helpen doorsteken,
hetgeen reeds in den aanvang door
lodewijk bevolen, doch niet was opgevolgd gewor-
den. De krijgsoversten, de Graven van
Nassau en Schouivcnburg zelfs, sloegen handen
aan het werk, dat echter, uit gebrek aan werktuigen, sleclits langzaam voortging. Hel
was reeds één uur op den middag, de borstwering bood nog steeds den hardnekkigsten
tegenstand; daarbij begon het water, door de openingen in den dijk gemaakt, in de lan-
den ter linkerzijde der Spanjaaiden meer en meer te stijgen, waardoor hun alle ont-
wikkeling van benden weldra onmogelyk zou worden, terwijl dikke regenwolken
zich te zamen j)aktcn, die, nederstortende, het gebruik van de vuurroers, welke
toen door brandende lonten werden ontstoken, nutteloos zouden maken. Al deze om-
standigheden, gevoegd bij de wanorde in
lodewijks legerplaats, van welke men door
een krijgsgevangen berigt ontving, spoorden den Herlog aan, onmiddellijk zijne ge-
heele krijgsmagt den dijk te laten oprukken, om door overmagt van volk den vijand
overhoop te werpen. Dow
lopes de figuerroa moest gelijktijdig met een vaandel dub-
belhaken , landv^aarts in de verschansing omtrekken, en een aanval van ter zijde oj)
den dijk beproeven.
Lodev/ijk, onbewust, dat het geheele Spaansche leger in aantogt

II *

-ocr page 84-

86. ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—is, stort zich uit zijne verschansingen op den aanvallenden vijand, die hem, na een
hevig gevecht, noodzaakt met een aanmerkelijk verlies van volk terug te trekken. Fi-
GUERRGA heeft intusschen zyn last volvoerd. Op het gezigt der van alle zijden aanruk-
kende digt gesloten drommen van
alba, vermeesteren schrik en vrees nassau's muitende
henden. Door vermanen, verwijten, beloven, poogt
lodewijk zijn volk tot moedig stand-
* houden aan te sporen; hij zelf vliegt naar het geschut en steekt het met eigen hand af;
maar dit is het laatste losbranden! De Spanjaarden stormen tegen tien ure des avonds bin-
nen; alle tegenweer houdt op; de vlugt wordt algemeen; eenigen Averpen zich
in de Εems,
om door zwemmen het leven te redden, en verdrinken; anderen springen in de schui-
ten, die door den overlast omslaan en zinken; velen vinden den dood in de omhg-
gende moerassen; en zy, die zich in de huizen verborgen hebben, vergaan met dezen in
de vlammen. Allen, welke de Spanjaarden ontmoeten, Avorden zonder genade neder-
gesabeld; de slagting duurt tot in den nacht voort. De Graaf van
Megen verhaalt, dat
tusschen de drie en vier honderd gevangenen in een huis waren gedreven, hetwelk
daarop in brand gestoken werd; en dat zeker hopman te vergeefs tien duizend daalders
voor zijn leven aanbood. Den volgenden morgen ontvingen
figuerroa , robles en raerges
last, de vlugtelingen op te sporen, van welke velen, die zich hier en elders in boeren-
woningen en holen verborgen hielden, in koelen bloede gedood werden. Zeven duizend
man van
lodewijk, dus bijna zijne geheele krijgsmagt, was omgekomen. Slechts eenige
soldaten onder bevel en door de dapperheid van
galama , een Friesch Edelman, en een paar
honderd ruiters, die met den Graaf van
Schouwenburg vroegtijdig gevlugt Avaren, hadden
het leven gered.
Lodewijk van Nassau ontkwam ter naauwernood door geheel naakt
de Eems over te zwemmen, naar de getuigenis van zijn Luitenant iiewdrik" van segiien,
welke gevangen was genomen; doch volgens anderen, heeft hij, tot op het hemd ontkleed ,
in eene schuit den tegenovergestelden oever bereikt. Met hem ontkwamen
bloys van
treslong
, hoewel zwaar gewond, en entes van menteda, die beide zich naderhand als hoof-
den der Watergeuzen hebben onderscheiden. Zestien stukken geschut, zoo metalen als
ijzeren, dertien vaandels, een overgroote voorraad van lecftogt, al de buit bij
Heiliger-
lee
veroverd, de geheele legertrein, waarbij vijftien honderd paarden, vielen den over-
winnaar in handen. Naar
alba's opgave aan den Raad van State, zijn slechts zes of
zeven Spanjaarden op dezen moorddadigen dag gesneuveld; anderen brengen dat getal op
zeventig of tachtig. Hoe dit zij, zeker is, dat er »weinig gevechten zijn geleverd in

welke de verwonnenen meer schade leden, en de overwinnaars minder verlies \gevoel-

1

den." De zege was volkomen, en behalve aan den Koning, gaf alba terstond berigt
daarvan aan den Paus, den Koning van
Frankrijk en aan elizabeth van Engeland (1).

(1) Corrcspondance du Duc (/'albe, p. 157—161. v. d. bergh, Brieven uit de Archiven van

-ocr page 85-

DES VADERLANDS. 87

De Spanjaarden hebben lodewijk van onvoorzigtiglieid beschuldigd: ten eerste, dat 1508—
hij zich niet achter
de Eems teruggetrokken en de brug te Reyde afgebroken heeft; eïi
ten tweede, dat hij niet yroegtijdig de dijken heeft laten doorsteken en het land onder
water zetten, waardoor het hun onmogelijk zou geweest zijn hem aan te tasten (1). In
dit laatste werd hij, gelijk Avij reeds zagen, door den onwil zijner Duitsche benden en
het gebrek aan gereedschap verhinderd; en wat het eerste be,treft, hij konde bezwaar-
lijk vermoeden, dat zijn volk »zoo eervergeten zich zelf in het ongeluk zou storten;
hij zou anders ook de schuiten in de rivier verwijderd en aan de lafhartigen geen an-
der uitzigt op redding gelaten hebben, dan over de lijken hunner vijanden. Had hij
zyn aftogt willen vervolgen, het is ont^vijfelbaar, dat hij zich achter
de Eems in veilig-
heid had kunnen stellen, en het ongeluk van
Jemmingen zou hem dan niet zijn over-
gekomen. Doch wat spreken wij van ongeluk" — dus gaat de Schrijver, wien wij hier
aanhalen, voort — »neen; niet door gehuurde vreemdelingen moest de vrijheid des
Vaderlands bevochten worden. De Nederlanders moesten ondervinden, dat door
huu
zwaard God hen verlossen wilde; en zij moesten ook hier eene beschermende Voorzie-
nigheid leeren erkennen in het behoud van kostbare levens, welke van de algemeene
slagting gespaard bleven (2)." Eenigzins anders dacht een ander Schrijver over
lode-
wijks
nederlaag. Hij meende insgelijks daarin den vinger Gods te bespeuren, maar
met dit onderscheid, dat » deze den arm der Katholijken sterkte, om de oproerige Kel-
ters te straffen voor hunne verfoeijelijke en afgrijsselijke goddeloosheden, gepleegd tegen
de gewijde tempels en heilige voorwerpen, opdat allen die hun geleken, dezelfde
wraak te Avachten hadden, en die hun niet ontgaan zoude (5)." Zoo kunnen de za-
ken van verschillende kanten, naar dat men gezind is, beschouwd worden. Het zou

Nijmegen, bl. 18—28. Correspondance de piulippe II, T. II. p. 35. mekdoce, Hist. d. guerres de
Flandres,
Liv. III. ρ. 62—73; als strijdgenoot in den slag van Jemmingen, is het uitvoerig verhaal
λ an dezen Schrijver zeer belangrijk, strada , de Bello Belg. Lib. VIL p. 398—403. campana , della guerru
diFiandra,
T. L p. 50—56. bentivoglio, Nederl. Hist. bl. 103—105. kstouga, Leven van Ainx, D.U.
bl. 265—277. pontus heuterus, Rer. Austriae-Belg. Lib. XVIII. c. 8. p. 441, 442. haraeus , Annal. Brab.
T.IlLp. 92—94. MEvusii Rer. Belg, Lib. 1. p. 37—43. lepetit, Chron. d. Holl. Τ. IL Liv. Χ. ρ. 202.
chappuys, Ilist. Gen. de la guerre de Flandre. Liv. IL p. 84—91. bor, Ilist. d. Nederl. Oorl 1).
I. B. IV. bl. 244—246. v.
meieren, Ilist. d. Nederl. Oorl. B. III. bl. 60, 61. hooft, Nederl.
Ilist.
B. V. bl. 186—188. scnoxAsus, Fr. Ilist. B. XXL bl. 752 , 753. bosscha, Neêrl. Heldend.
D. 1. bl. 162—167.

(1) MENDOCE, Eist. d. guerres de Fl. Liv. III. p. 62, 66.

(2) BOSSCHA, NeärL Heidend. D. 1. bl. 168.

(3) mendoce, Ilist. d. guerres de Fl. Liv. III. p. 72. Vgl. strada, de Bello Belg. Lib. VIL ρ.
402,-403.

-ocr page 86-

86. ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—ondertusschen ruim zoo verstandig zijn, zich van dergelijke redeneringen en oordeelvel·
Hngen over voorvallen en gebeurtenissen te onthouden.

De Hertog van Alba heval, dat deze overwinning overal waar de Raad van State dit
noodig achtte, zou bekend gemaakt worden, »ten einde behoorlijk prijs, lof en dank
aan de Goddelijke goedertierenheid wierde toegebragt door geestelijke omgangen en ge-
heden , opdat het Haar mögt behagen, door voort te gaan met het uitroei jen der woel-
zieke geesten en rustverstoorders, den ouden vrede weder te verleenen tot vermeerde-
ring van Hare dienst en eer, tot verhooging van de grootheid en het geluk des Ko-
nings, en tot welvaart van zijne Landen en onderdanen van herwaarts over (1)." Graaf
lodewijk, wiens moed door den tegenspoed zelfs aangewakkerd scheen te zijn, leefde
daarentegen in de hoop, dat »God hem eerlang zoodanig zou ondersteunen, dat hy
spoedig meer dan ooit de middelen zou hebben, om de arme Kerk en het Vaderland
te herstellen (2)." De Prins van
Oranje, verstandiger dan alba en lodev^uk beide,
schreef aan dezen laatsten na en over de nederlaag te
Jemminge7i: »dewyl het Gode
alzoo behaagd heeft, moet men geduld hebben en den moed niet verliezen, maar in
Zijnen Goddelijken wil berusten, zoo als ik van mijne zijde besloten heb te doen bij
al wat er gebeuren moge (3)."

Waar het krijgsgebruik dier tyden, vertoefde alba drie dagen op het slagveld, en begaf zich
toen op den terugweg naar
Groningen. Te Ileiligerlee verspreidde zich de Sardinische af-
«leeling, Avelke een gedeelte der achterhoede uitmaakte, in de omliggende dorpen, stak
ze in brand en wierp de ongelukkigen, die haar in handen vielen, in de Tlammen,
tot wraak over den dood van haren voormahgen bevelhebber, den Graaf van
Aremberg,
De Hertog, verbaasd over het vuur en den rook, welke hij van alle kanten zag op-
gaan , meende dat dit een bedrijf des vyands ware, die welligt zijne verstrooide benden
weder verzameld had; maar verstaande wat er de oorzaak van was, dankte hij de ge-
heele afdeeling af, liet eenige van de hoofdbewerkers dezer gruweldaad ophangen, en
stak de bevelhebbers als gemeene soldaten onder de andere afdeelingen. Deze straf
echter vergoedde niet de schade van tienmaal honderd duizend gulden, Avelke door de-
zen moedwil den landzaten was toegebragt. Den volgenden dag kwam
alba te Delf-
zijl
en liet er, onder zijne oogen, door pagciotto de plannen ontwerpen tot het aan-
leggen eener vesting aldaar, om het tegenoverliggende
Emhden, de wykplaats der
vlugtelingen, in het oog te houden. Te
Groningen teruggekeerd, verweet alba,
bij monde van jan mepsche, in bitse bewoordingen, de Geestelijken en Overheden,

(1) Corrcspondance da Duo d'MiiE, p. 159.

(2) Arcliives de la Maison d^Orange, Τ. 111. ρ. 273.

(3) Archives de Ia Maüon d'Ormvje, ï. 10. p. 277.

-ocr page 87-

DES VADERLANDS. 87

)) (lat zij, zoowel de eene als de andere, door hun Ketterscli en ergerlijk leven, de 1568-

beroerten mede veroorzaakt en den Koning op zulke zware kosten gejaagd hadden; de
Koning konde met regt hun Land voor een wingewest rekenen, dewijl men er den
vijand gewapenderhand uit verdreven had, en hunne oude vrijheden vernietigen. Om
verdere ongeregeldheden te voorkomen, moesten zij den Heer
jaït knijf, hunnen Bis-
schop, aannemen en hem, gelijk ook den Graaf van
Megen^ nu Stadhouder in Arem-
bergs
plaats, ieder in het zijne, gehoorzamen, op straffe van 'sKonings hoogste onge-
nade. Voorts had hij besloten, ter bescherming der getrouwe ingezetenen, in hunne stad
een kasteel te stichten en eenige keuren, betreffende het godsdienstige, de regering
en regtspleging te laten afkondigen." De Staten en Regenten der stad >vaagden zich
niet, hem tegen te spreken.
Vitelli en paggiotto bakenden nu de plaats af tot een
kasteel, naar het plan van dat te
Antwerpeny doch het is nimmer voltrokken (1).
Middelerwijl zond
alba eene krijgsbende met eenige veldstukken onder bevel van al-
Foifso DE ULLOA, om het slot UI ft aan den IJssel, door den Graaf van den Berg ver-
sterkt, te vermeesteren. Na den eersten aanval, trok de bezetting des nachts naar het
Land van
Kleef terug. De Hertog vertoefde nog zeven dagen te Groningen en stelde
zijn oudsten zoon
don fkederik , welke hem uit Spanje vijf en twintig honderd man en
eene aanzienlijke som gelds toegevoerd had, tot Opperbevelhebber van al het voetvolk aan.
Kort daarop nam hij zijn weg over
Amsterdam naar Utrecht, alwaar hij de Staten van
Holland ter regeling van eenige zaken, dat gewest en Zeeland betreffende, had ontboden (2).

De geweldige rcgtsplegingen werden inmiddels voortgezet. Te Utrecht werd eene vier
en tachtigjarige weduwe,
yaiv diemeif genaamd, met verbeurdverklaring harer goederen
ter dood veroordeeld, omdat zij, zoo 't heette, een Predikant verborgen had gehouden,
maar veel meer, dewijl zij een vermogen bezat, hetwelk eene jaarlijksche rente van
vier duizend gulden opleverde. Dat dit de ware reden harer veroordeeling was, gaf de
ongelukkige zelve in de weinige woorden te kennen, welke zij op het schavot tegen den
Schout uitte: »Het kalf is vet, het moet geslagt worden." Men'verhaalt, dat toen zij
op den stoel was gebonden, om onthoofd te worden, tot den beul zeide, welke haar
verzocht, de zamengevomven handen wat lager te houden, om hare vingers niet te be-
schadigen: »wanneer het hoofd er af is, zullen de vingers geen pijn voelen (5)." De
trawanten van den Bloedraad, inzonderheid de Geweldige
spelle, trokken van gewest
tot gewest en bedreven, onder schyn van regt, allerlei overlast, de schuldigen ver-

(1) MENDOCE, IlisL d, guerres de FL Liv. III. ρ. 73 , 74. strada, de Bello Belg. Lib. VII. p.
404. BOR, Hist. d. Ne'derl Oorl. D. I. B. IV. bl. 24G. hoopt, Nederl. Ilist. B. V. bl, 188, 189.

(2) MENDOCE, Hist. d. guerres de Fl. Liv. IV. p. 74 , 75.

(3) BRANDT, Jiist. d. Reform. D. I. bl. 480.

-ocr page 88-

86. ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568— schoonende en de onschuldigen om hals brengende, naar dat er voordeel aan verbonden
was (1). Deze
spelle, eigenlijk jan graweels geheten, Averd naderhand om zijne
menigvuldige vranbedrijven, op last des Hertogs, te
Brussel tot groote vreugde van het
volk opgehangen (2). Gebeurde het, gelijk niet zelden het geval Avas, dat een on-
schuldige bij vergissing, door naamsverwissehng of anderszins ter dood veroordeeld werd, en
men den misslag vóór de uitvoering der straf ontdekte, hy kwam evenwel niet vrij.
»Het is voor den veroordeelde heilzaam," plagt
de vargas te zeggen, »onschuldig
te sterven." Niet alleen werd de minste verstandhouding met de weerspannigen en
ballingen op straffe des doods verboden, maar elk gelast, die eenige goederen van hen
onder zich mögt hebben, deze binnen veertien dagen bij de ontvangers aan te geven.
De vrouwen der voortvlugtigen en gebannenen, ter zake van oproer, mogten zich niet
bij hare echtgenooten vervoegen (5). Steeds had men het inzonderheid op de rijken
en vermogenden gemunt. De Oud-burgemeester van
Antwerpen, awtoote vaw straalen,
Heer van Merxem, die buitengewone rijkdommen bezat, en jan casembroot, Heer
van
Backerzeele, werden als schuldig aan hoogverraad, te Vilvoorden, waar zij gevan-
gen zaten, met den zwaarde gestraft en hunne goederen verbeurd verklaard, niettegen-
staande de Bloedraad zelf verklaard had, dat, indien de Hertog tot genade geneigd
ware, de diensten, door van
straalen den Koning bewezen, daartoe stof genoeg aanbo-
den
(4). Granvelle, hoe veel reden tot misnoegen vaw straalen hem mögt gegeven
hebben, wendde zich te zijner gunste met een verzoekschrift tot den Koning en den
Hertog van
Alha, maar het vonnis was reeds voltrokken, waarover hij zijn leedwezen
niet ontveinsde (5). Om denzelfden tijd Averden Jonkheer
bouwema , een Friesch Edel-
man,
alfotfso de la loo, gewezen geheimschrijver des Graven van Iloorne, de Pensi-
onaris van
Mechelen en meer anderen geregt, van welke eenigen door het pijnigen zoo-
danig verlaind waren, dat men hen, op een stoel gebonden, moest onthoofden (6).
Niet alleen menschen, ook levenlooze voorwerpen werden aangetast. Het huis van den

(1) Bon, Eist. d. Nederl. Oorl D. 1. B. IV. bl. 248. brandt, Eist d. Reform. D. I. bi 481.

(2) STRADA, de Hello Belg, Lib. VII. p. 386.

(3) Repertorium der Plaecaten, bl. 134, 136, 137.

(4) bor, Eist. d. Nederl Oorl D. I. B. IV. bl. 247, 248. hooft, Nederl Eisl B. V. bl. 192.
STRADA, de Bella Belg. Lib. VII. p. 386. Volgens de Archives du Royaume (Beige), aangehaald
door
gachard, Correspoudmce de piiilippe II, T. I. p. 64 (4) %verd den 22 van Herfstmaand het
vonnis over
van straalen gewezenj volgens bor, t. a. p., echter den 11 van Oogstmaaand.

(5) CQrrespo7idance de philippe II, ï. II. p. 42 , 43 , 64.

(6) bor, Eist. d. Nederl Oorl D. I. B. IV. bl. 248, hooft, Nederl Eisl B. V. bl. 192, 193.
ßijsius,
Oorsp. d. Nederl Ber, bl. 408.

if-

-ocr page 89-

DES VADERLANDS. 81

Graaf van Culemborg te Brussel, waar het Verbond der Edelen was ontworpen, werd 1568—
geslecht en op de plaats eene steenen zuil opgerigt, aan welker vier kanten in vier ta-
len met vergulden letteren dit opschrift was uitgehouwen: »Toen
filips IÏ, Katholijk
Koning van
Spanje, in deze zijne Erf-Nederlanden regeerde en in zijne plaats aldaar
bestuurder Avas
Ferdinand ^lvarez van toledo, Hertog van Alba, is besloten, het huis
van
FLOKis van Pallant, Oraaf van Culemborg, tot den grond af te breken, ter vloek-
waarde gedachtenis van de daarin herhaalde zamenspanning of het Verbond tegen
de Roomsch-Katholijke godsdienst, tegen zijne Majesteit den Koning, en
tegen de Neder-
landen
zelve. In het jaar 1568 den IS^en van Zomermaand (1)." Deze gedenkzuil
werd eenige jaren later door het verbitterde gemeen omvergehaald en verbrijzeld; »elk
trachtte er een stuk van te hebben, om te kunnen toonen, dat hij zulk een werk had
helpen vernielen (2)."
Van pallant bleef steeds in naauwe vriendschapsbetrekldng
met ORANJE, wiens sterkste sleun hij zelfs genoemd wordt, en offerde, even als deze,
onbekrompen zijne goederen op voor het mishandelde
Nederland (3). Het is moeyeliik
te begrijpen, hoe de Hertog van
Alba, bij het plegen van zoo vele gewelddadigheden,
gelooven konde, dat de Edelen van het Verbond op zyne belofte van vergiffenis zou-
den vertrouwen, wanneer zij zich, gelijk hij openbaar liet afkondigen, binnen dertig
dagen voor hem en zijnen Raad stelden (4). Men vindt ook niet, dat een enkele op
deze uitnoodiging verschenen is.

De Prins van Oranje was inmiddels onafgebroken bezig, eene aanzienlijke krijgsmagt
bijeen te brengen in weerAvil van 's Keizers bevelschrift, dat hy alle krijgstoerustingen
zou slaken en den Landvrede niet verbreken, onder bedreiging van het verlies van al
)) zijne regaliën en andere leen-privilegiën, vrijheden, gunsten, regten en geregtighe-
den, hem door den Keizer en diens voorzaten, de Roomsche Keizers en Koningen, en
het Heilige Rijk verleend," en op straffe van »des Keizers en des Ryks hoogste onge-
nade
(ö)." Belangrijk is oranje's antAvoord, dewijl hij daarin de redenen ontvouwt

(1) v. meteuen, Hist. d. Ncderl. Oorl. B. IlL bl. 55, Vgl. Archives de la Maison d'Orange, T.
Ui. p. 242. v. hasselt, StuhL· V. d. VaderL Ilist D. II bl. 66 , 67. stkada, de Bello Belg. Lih.
VIL p. 373. authonie chedo ontving 60 Livres voor het oprigten van deze zuil, en de schilder
jan tsemiaets even zoo veel voor het vergulden der letters, gacuard, Rapport ά Monsr. Ie Mi-
nistre de VIntérieur,
p. 390.

(2) Gijsius, Oo7'spr. d. Ned. Beroert, bl, 408-

(3) SCHOTEL, FLOius vün Pallant, bl. 74—80, alwaar dit uitvoerig wordt aangetoond.

(4) Bon, llist. d. Nederl. Oorl. D. L B. IV. bl, 248.

(5) Correspondance de güillaume Ie Taciturne, T, III, ρ. 1—5. Vgl. Correspondmce de γηι-
LippE II, Τ. II. ρ. 26. Hiervoor bl. 72-

II Deel. 5 Stuk. 11

-ocr page 90-

90 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

•r ■

90

1568—en zijn besluit verdecligt, om met beliulp zijner bondgenootcn de wapenen op te vatten.
»Ik heb met allen eerbied," zegt hij, »het bevelschrift van Uwe Keizerlijke Majesteit
ontvangen tegen mij en mijne bondgenooten uitgevaardigd, ongetwijfeld op het ongunstig
verslag door onze tegenpartij zonder eenigen grond of bewijs hoegenaamd uitgebragt.

12 V. Hoewel ik geenszins twijfel, of Uwe Majesteit zal reeds uit de Keurvorsten en andere goeile
inaand getuigen de groote en ongehoorde dAvingelandij en wreedheid vernomen hebben, welke het

1568 tegenwoordig onmenschelijk en onverdragelijk bestuur der Nederlanden heeft uitgeoefend;
en ofschoon ik vertrouw, dat Uwe Majesteit meer geloof zal gehecht hebben aan de be-
j-igten der Keurvorsten, die op alle waarheid steunen, dan aan de ongegronde vertoo-
gen mijner vijanden, acht ik echter, dat de nood en mijne eer vorderen, Uwe Majesteit
in het breede het volgende, ter regtvaardiging en verontschuldiging van mij en mijne
bondgenooten, te ontvouwen, daar Avij beschuldigd worden, alsof wij ons aan de grond-
wetten en bevelen des Heiligen Rijks vergrepen, en ook andere ongeoorloofde zaken
gepleegd hadden; verzoekende uit dien hoofde, dat Uwe Keizerlijke Majesteit, bij wie
allen, welke tegen regt en billijkheid behandeld worden, hunne laatste toevlugt als
hoogste overheid
(supreme Magistrat) zoeken, ons met goeden raad geheve te onder-
steunen en in Uwe bescherming te nemen. In de eerste plaats, Sire! ben ik vol-
doende bekend met den inhoud van den Landvrede en de grondwetten des Heili-
gen Rijks, zoo wel omtrent gewijde als ongewijde zaken
{Ie faiet de la religion que
des choses prophanes);
maar daarentegen herinner ik mij niet ^ deze grondwetten
in iets overtreden te hebben, zoo als myne vyanden aan Uwe Majesteit zonder
eenigen grond kunnen berigt hebben, gelijk Uwe Majesteit, in mijn vertoog over dat
punt, naar waarheid zal bevinden. Maar in elk geval ware het grootelijks te
wenschen, dat de genoemde zoo noodwendige en voordeelige instellingen en voor-
schriften
(provisions) aan beide zijden wierden opgevolgd, zonder integendeel iemand
te kweUen of overlast aan te doen; want zeker veel ongerijf, zoo als het plen-
gen van Christenbloed, het verbeurdverklaren en aanslaan der goederen van vele
onschuldige lieden, verbanningen, ballingschappen en andere onmenschelykheden,
konde voorkomen worden door het opvolgen der gemelde Keizerlijke bevelen.
Hoe zij sinds geruimen tijd door de vyanden van mij en mijne bondgenooten, den
Hertog van
Alba en zijn bloeddorstigen stoet, zijn opgevolgd, blijkt genoegzaam uit de
wreedheden en gruwelen, de onmenschelijke teregtstellingen en vervolgingen door dien
Hertog, sinds zijne heillooze komst in
de Nederlanden, tegen vele duizenden en dui-
zenden onschuldige lieden verrigt, gelijk hij nog dagelijks daarmede onophoudelijk voort-
gaat» Want in de eerste plaats is het algemeen bekend en openbaar, dat voorheen
de Hertogin van
Parma, toen Landvoogdes van wege zijne Katholijke Majesteit in de
Nederlanden
het preken Van het woord Gods uitdrukkelijk veroorloofd en toegestaan heeft
met belofte, dat dengenen geen leed zou geschieden, welke deze preken hadden bij-

li·

-ocr page 91-

DES VADERLANDS. 91

gewoond, of nog zouden bijwonen. Derhalve heb ik, op bevel der genoemde Her- 1508

i

togin, deze vergunning in mijne stadhouderlijke gewesten laten afkondigen, mij zei-
ven tevens bij de onderdanen verpligtende, dat dit onschendbaar nagekomen en opge-
volgd zou >vorden, zoo als des begeerende door goede stukken kan bewezen
worden. Niettemin heeft de Hertog van
Alba van den beginne af een overgroot
getal goede en getrouwe Leenmannen en onderdanen des Konings allerellendigst in
})allingschap gezonden en van hun gezin, vrouwen en kinderen verjaagd, omdat
zij zich bij de preken bevonden hebben. Ook is hij terstond overgegaan, on-
der zekere zoogenaamde, nietige en van alle regtsvormen afwykende indaging, tot
het verbeurd verklaren en in bezit nemen van roerende en onroerende goéderen, zonder
eenige inachtneming van den gewonen vorm van regten, dus de
facto. Echter onder
voorwendsel en schijn alsof deze arme lieden muiters en Ketters waren, heeft hij hunne goede-
ren aangeslagen, derhalve het geding beginnende
α praeda et executione, niet alleen
tegen de gewone beschrevene regten, maar ook regtstreeks tegen de overeenkomsten,
verpligtingen, verbindtenissen en eeden gedaan en strikt bevestigd en bekrachtigd
door zijne Majesteit en de Staten zijner erflanden. Insgelijks heeft de Hertog van
Alba,
zoo
in het openbaar als in het geheim, vele eerlijke lieden, als burgers, kooplieden
(Ml Edelen, ter zake van godsdienst laten regten en dooden, Ie w^eten: cenigen door
verworging, vuur, zwaard, en op andere afgrijsselijke wijzen; vele anderen heeft hij in enge
gevangenissen laten sterven en omkomen, en verscheidenen ellendig en wreedelijk laten
pijnigen en verminken
(torqiier), zoodat zij na zware marteling hun leven on-
schuldig hebben geëindigd. En om nog meer zijnen bloeddorst te toonen, heeft
de Hertog van
Alba eenigen tijd geleden op éénen nacht in al de steden
der
Nederlanden een groot aantal dergenen laten vatten, welke hij ten aanzien van
hun geloof verdacht hield, en hen uit hunne huizen en bedden naar de gevan-
genis" laten voeren, om naderhand op zijn gemak met hen naar welbehagen Ie
Jiandelen, en zich de goederen toe te eigenen van degenen, welke op deze wyze
legen alle regt en gebruik verjaagd, gedood, veroordeekl en te regt gesteld worden.
Hierdoor zijn de rijke
Nederlanden niet alleen in de uiterste dienstbaarheid en slaverny
geraakt en lijden onuitsprekelijke ellende, raiupen en gevaren, maar hij tracht hen
in nog grootere ellende en ten eenenmale in het verderf te storten, indien niet
zijn wreed voornemen door Gods hulp en andere gepaste middelen verijdeld worde.
En al dit niettegenstaande de groote getromvheid, welke
de Nederlanden altyd zijner
Kalholijke Majesteit en wijlen Keizer
karel bewezen hebben door verscheidene groote
beden op te brengen, eenige millioenen bedragende; zelfs hebben onlangs de ge-
noemde gewesten drie milhoen guldens aangeboden, mits hun vrijheid van gewe-
ten verleend ΛvieΓd, terwijl zij daarenboven in ojle staatkundige zaken zijner Ma-
jesteit gehoorzaam zouden zijn. Of men dit nu muiterij en ongehoorzaamheid noemen

1570

12*

-ocr page 92-

90 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1568—kunne, zooals de Hertog vaa Alba en zijne trawanten te kennen geven, is te klaar en
^^^^ te duidelijk, dan dat het (tegendeel) uitvoerig behoeft aangetoond te worden. En
Hoezeer op verzoek van de Hertogin van
Parma, toen Landvoogdes, zijne Majesteit
aan eenige Heeren en Edelen verklaard en verzekerd heeft, dat zij geen kwaad of ge-
vaar zouden te vreezen hebben ter zake van hun aangeboden Smeekschrift, om op-
heffing van geloofsonderzoek en bloedbevelen, is het echter bekend, dat de Hertog
van
Alba^ gedurende zyne wreede heerschappijvoering, ten eenenmale gehandeld heeft
tegen de bovengenoemde belofte en verzekering van zijne Majesteit en der Hertogin
van
Parma^ tot groote teleurstelling dergenen, welke zich op deze belofte verlaten
iiebben en in den kerker zijn geworpen, terwyl de goederen der voortvlugtigen,
van welke godsdienst zij ook zijn, zonder eenig onderscheid verbeurd verklaard wor-
den, alles tegen regt, bevelen, zelfs tegen de .bovengemelde voorregten, overeen-
komsten en verzekeringen door zyne Majesteit zelve aan
de Nederlanden gezworen
en toegestaan. Hieruit Hijkt genoegzaam, dat de Hertog van
Alba de aanstelling,
' die hij van zijne Majesteit heeft, overtreedt en misbruikt tot groot nadeel en verderf
der getrouwe Leenmannen en onderdanen zijner Majesteit; want het is niet te ver-
moeden, dat de Koning, als een zachtmoedig en goedaardig Vorst, ooit de bedoe-
ling gehad, veelmin nog er aan gedacht heeft, zulk eene wreedheid te plegen tegen
zijnen eed aan; maar de Hertog van
Alba heeft dit op eigen gezag gedaan, zoodat
de zaken der
Nederlanden in. zidk een toestand zijn gebragt, dat men er niemand ont-
ziet, van welken staat of godsdienst ook, die eenige goederen bezit. Ik zal niet spreken
van do snoodheden, onbeschoftheden en wanorde, welke de soldaten van den Hertog van
Alba dagelijks in de Nederlanden plegen, zoodat elk eerlijk mim liever den dood der
zijnen, dan zulke schanddaden moet wenschen te aanschouwen. En hoewel ik tijdens
mijne bewindvoering, toen ik tot rijpe jaren was gekomen, niets meer getracht heb dan
het gezag, de magt en den roem van zijne Majesteit te vestigen en te vermeerderen,
en dat
de Nederlanden in vrede, eendragt en voorspoed mogten leven en voor alle gevaar
en nadeel gevrijwaard blijven, hetgeen ik een geruimen tyd getoond heb door mijne
eigene goederen op te oiFeren en niet zonder groot gevaar van lyf en leven, heeft
men niettemin mijne bezittingen, landen en onderhoorigen verbeurd verklaard, even als die
van anderen zoo van hoogen als lagen staat, en dit alleen by vorm van eene noodlottige
(sinistre) dagvaarding en oproeping, alsof ik het gezag en de hoogheid zyner Katho-
lijke Majesteit aangerand hadde, om mijzelven tot Heer der
Nederlanden te verheffen
en alzoo het
crimen rebellionis te begaan; deze goederen worden mij nog tot op
heden door geweld oothouden, tegen alle regt, bevelen en ordonnantiën des Duit-
schen Rgks. Echter kan ik bij God, onzen Heer, en bij het geweten mijner ziel voor
Uwe Keizerlijke Majesteit betuigen, dat men mij in dit opzigt groot onregt aan-
doet en mij dit door mijne vijanden wordt aangewreven, om hunne wreede >vraak

f..

-ocr page 93-

DES VADERLANDS. 95

en inbreuk op den openbaren vrede te Terontsehuldigingen, hetgeen men ligtelijk kan 1508—
begrijpen, daar ik immers, om alle vermoedens te vermyden, vrijwillig van myn
stadhouderlijk bewind over
Holland^ Zeeland en Utrecht afstand gedaan, de -voornaam-
ste steden, vestingen en kasteelen dezer geAvesten overgeleverd, en mij vervolgens niet
in het geheim, maar openlijk naar
Duilschland teruggetrokken heb, hetgeen ik nooit
zou gedaan hebben, indien ik een ander plan gekoesterd hadde; en ik verzoek, dat
de bevelhebbers der genoemde vestingen mogen gevraagd ^γorden, of ik ooit van hen
gevorderd heb, dat zij eene sterkte of stad tot mijn bijzonder voordeel in mijne lianden
zouden stellen. De Hertog van
Alba en zijn aanhang zyn de ware muiters en vijanden, niet
alleen van zijne Katholijke Majesteit en
de Nederlanden^ maar ook van Uwe Keizerlijke
Majesteit en van het geheele Duitsche Kijk, daar het hunne bedoeling is, zoo als zij
leetls sinds lang in vereeniging met den Karchnaal
graivvelle getracht liebben,
de Nederlanden in eeuwigdurende slavernij te brengen; en voorts het bewind aan
zijne Katholijke Majesteit en diens zoon, en gevolgelijk de ware opvolging in
de
Nederlanden
aan Uwe Keizerlijke Majesteit en Uwe erfgenamen, te ontnemen en alzoo
ten eenenmale deze gewesten zonder eenige hindernis te regeren, om vervolgens de
Staten des Keizerrijke aan te vallen, deze langzamerhand onder Imnne magt te
brengen en daar dezelfde dwingelandij, als thans in
de Nederlanden, in te voe-
ren. Dit alles kan men ligtelijk begrijpen en bespeuren uit de schrikwekkende
en rampzalige voorbeelden van vorige teregtsteUingen, vervolgingen en wreedheden, als-
mede dewijl de Hertog van
Alba niet alleen vele onschuldige, brave lieden, zoowei
adellijke als onadellijke, die het wel meenden met zijne Katholijke Majesteit, heeft la-
ten dooden, maar ook een gedeelte der aanzienlijke Ridders van liet Gulden Vlies, aan
welke door zijne Majesteit het bestuur der
Nederlanden Avas bevolen, uit liet Land
gejaagd en eenigen van hen, zonder de minste regtvaardige oorzaak, ellendiglijk en
wreedaardig vermoord en gedood heeft, alles met het kwaadaardig doel, om door (hl
middel den hoogsten adel ten eenenmale te vernietigen en uit te roeijen, die hem
eenigzins in zijne onmenschelijke pogingen tot inbreulanaldng op den vrede en
tot muiterij hinderlijk konde zijn, om voorts naar eigen Avil liet bestuur des
Lands aan zich te trekken en er zich Heer van te maken. Dit kan ook dui-
delijk blijken, daar hij en zijn aanhang door Hst zooveel beAverkt hebben, dat zijne Katholijke
Majesteit zijn eenigen zoon heeft laten gevangen nemen, ten einde hij zich niet zou
kunnen mengen met de zaken der
Nederlanden, welke zoo rampzalig door den Hertog
van
Alba bedorven Avorden. Insgelijks heeft diezelfde Hertog van Alba, om te meer zijne
vijandelykheid en ongeoorloofde ondernemingen te toonen, mijn eigen zoon. den Graaf
van
Buren, niet gespaard, daar hij hem onlangs uit Leuven heeft laten AA^egvoeren, ahvaar
liij studeerde, en als gevangen opgezonden, opdat zijne Majesteit (zoo het heet) Ie beter door
hem in het verA'olg mögt gediend worden j maar zonder tAvyfel met het do6l, mij daardoor

-ocr page 94-

94 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

jseS—derwijze de handen te Mnden, dat ik geen middel zou hebben, hem in zijne wreede
bewindvoering te belemmeren. En ofschoon ik, die zoo ten onregte gehoond ben,
billijke reden had, met mijne bondgenooten aan middelen te denken, dergelyke belee-
digingen en ongeoorloofde geweldenarijen tegen te gaan, daar zij uitdrukkelijk strijden
tegen de ordonnantiën en bevelen des Keizerrijke en der beschrevene regten, en van
eene geoorloofde verdediging gebruik te maken, heb ik, om te meer mijne vredes-
gezindheid te toonen en de gevaarlijke gevolgen te vermijden, veel liever dit alles
eenen tijd lang willen verdragen dan tegenstand bieden, in de hoop, dat door tus-
schenkomst van Uwe Keizerlijke Majesteit, de Nederlandsche zaken bemiddeld en gestild,
of ten minste order en voorziening zouden genomen worden tegen de ondernemingen en
geweldenarijen des Hertogs van
Alba, tot nog toe tegen mij en andere onschuldige
lieden van hoogen en lagen staat gepleegd. Maar, Sire! ik vind niet zonder teleur-
stelling, dat deze dwingelandij en vervolging in niets hoegenaamd verminderen, ja,
zelfs van dag tot dag vermeerderen en zoodanig toenemen, dat men iets dergelijks
in
Duiischland nimmer gezien of gehoord lieeft. De Hertog van Alba heeft sinds
zijne komst in
de Nederlanden niet alleen de belijders van de (Hervormde) gods-
dienst, maar ook andere onschuldigen, die goederen bezaten, erbarmelijk om hals
gebragt en eenigen uit het Land gejaagd; en om te meer zijn bloeddorst
te toonen heeft hij, zoo als üwe Majesteit kan w^eten, den eersten en tweeden
j van Zomermaand zestig Edelen en verscheidene rijke koopheden en burgers te
Brussel,
behalve een vr^ groot aantal in andere steden, na de verbeurdverklaring hunner goe-
deren, laten regten. Hiermede nog niet geheel voldaan, heeft hij den vijfden van
Zomermaand de beide Vliesridders, de Graven van
Egmond en Hoorne, laten ont-
hoofden en om hun en hunnen bloedverwanten te meer schande en oneer aan
te doen, hunne hoofden op staken of spiesen eenige uren achtereen ten toon ge-
steld, in weerwil der diensten door hen in verscheiden oorlogen aan wijlen den Kei-
zer en sedert aan zyne Katholijke Majesteit tot hunne groote kosten en met levens-
gevaar bewezen, zoo als bekend is. Dit alles is geschied zonder hen vooraf gehoord
te hebben en zonder eenig regtsgeding, iüles tegen de goddelijke en natuurlijke wet-
ten en de instellingen en geboden van hel Duitsche Rijk. Na deze rampzahge teregt-
stelling heeft hij op nieuAv begonnen, verscheidene lieden in hechtenis te nemen. Door
deze nooit te voren gehoorde dwingelandij en vervolging, heeft de Hertog van
Alba
alom zoo veel schrik verspreid, dat eenige duizenden lieden, en zelfs onder hen
voorname Roomschgezinden, zich in de laatste dagen uit
de Nederlanden verwijderd
hebben, daar deze dwingelandij zich over allen, zonder eenig onderscheid van gods-
dienst , uitstrekt; terwijl zich de Hertog van
Alba heeft laten ontvallen, dat hij niet alleen
mijn persoon naar al zijn vermogen wilde opsporen, maar ook allen, die naar het
Duitsche Rijk of elders gevlugt waren, zoo als men mij meer dan eens naar waarheid

-ocr page 95-

DES VADERLANDS. 95

Lerigt heeft. Hieruit kan Uwe Majesteit gemakkelijk be\Toeden, tot hoe ver het doel
des Hertogs Tan
Alba en zijns aanliangs zich uitstrekt, namelijk; ora mijn persoon Ie
dooden, en mijne mederidders en de Staten, die hem in deze zijne onwettige hande-
ling hinderlijk zijn, te vernietigen, ten einde daarna het overige van den adel, de burgers
en kooplieden voor hunne slaven te houden, en eene vreemde bewindvoering aan te
vangen, door welke zij met den tijd de omhggende vorstendommen en steden aan hunne
magt onderwerpen, alle goede burgerlijke regering, de voorregten, regten en gewoon-
ten des Lands vernietigen en verbreken, en alzoo deze Landen in de uiterste ellende
dompelen zullen, om met den tijd de godsdienst uit te roeijen, niet alleen in
de
Nederlanden
, maar ook onder het Duitsche volk; en eindelijk zyne Katholijke Majesteit en
diens zoon van hunne bezitting en bewind te berooven, en derhalve ook Üwe Keizer-
lijke Majesteit en Uwe erfgenamen van de opvolging
in dc Nederlanden ^ om voorts hunne
dwingelandij tegen de andere Staten van het Duitsche Rijk uit te oefenen, hetgeen bin-
nen kort zal geschieden, indien men dit niet spoedig door gepaste middelen voorkomc.
Maar indien de opgenoemde daden des Hertogs van
Alba overeenkomen met de Kei-
zerlijke wetten en bevelen, op het punt van godsdienst.^en van den Landvrede ge-
geven; indien zulk een vredebreker, die zoo dikwerf tegen de ordonnantiën en wet-
ten des Duitschen Rijks gehandeld heeft en niettemin het waagt, zich, in naam
zijner Katholijke Majesteit, een Stende
{estat) des gemelden Rijks, te zijner gunste,
te noemen, het voordeel der gezegde bevelen zal moeten genieten en bezigen;
indien men daarentegen ten kwade zal duiden, dat ik, om het ongehoorde ge-
weld te fnuiken, door hetwelk mij al mijne roerende en onroerende goederen zijn ont-
nomen, en om mijn lijf en leven te redden en te bewaren, eenigzins gebruik ge-
maakt heb of nog zou maken van de verdediging, noodzakelijk geoorloofd door alle
regten, >vetten, bevelen en statuten des Keizerrijke, wil ik veel liever dit alles ter kennisse
brengen van üwe Keizerlijke Majesteit, als Keizer naar regt, en tevens van al de Keur-
vorsten , Vorsten en andere Stenden
{estats) des Heiligen Rijks, dan Uwe Keizerlijke Majesteit
door mijne uitvoerige schriften lastig te vallen. Daar echter in de bevelschriften
{mandemens)
van Uwe Keizerlijke Majesteit onder anderen is bepaald, dat iusschen de Leden van het
Duitsche Rijk eene gelijkheid moet in het oog gehouden worden ter zake van de hand-
having des openbaren vredes, wil ik, zoo als natuurhjk is, hopen, dat men mij, ten
ware men den Hertog van
Alba van zijne geAveldenarijen en wreedheden zal lerugge-
bragt, of ten minste voor de toekomst tlaartegen Toorzien en bevolen zal hebben, als
een natuurlijk en gehoorzaam Lid des Duitschen Rijks, in deze mijne zeer regtvaardige
verdediging niet zal verhinderen of belemmeren. En dewijl uit veracheidene daden «n
geweldenarijen, door den Hertog van
Alba sinds ^ijne komst in de Nederlanden gepleegd,
als ook uit zyne tegen alle regt uitgevoerde wreede teregtstellingen van de bovenge-
noemde Ridders van het Gulden Vlies, genoegzaam is op te maken en te bespeuren*

-ocr page 96-

152 ALCxEMEENE GESGHIEDENIS

dat Tan zijnen kant geen ander regt te verwachten is dan de hovengenoemde onmen-
schelijke regtspleging, ja, de Avreedste uitroeijing; dat daarenboven geene hoop bestaat,
uithoofde der misdadige praktijken mijner vijanden, dat zijne Majesteit zelf, ondanks
zijne aangeborene goedheid en goedertierenheid, in dit opzigt eenig acht zal geven,
of dat de Hertog zelf van zijne onmenschelijke dwingelandij zal afzien, daar zijne Majes-
teit zelfs 5 door de kunstgrepen en inblazingen dezer vijanden, zyn eigen zoon niet
heeft gespaard, zoo zijn ik en andere Heeren en verbondene vrienden bewogen
geworden, om de geoorloofde verdediging en tegenstand ter hand te nemen voor
mijn eigen behoud en ter verdediging der
Nederlanden, zelfs voor het algemeen
welzijn des Keizerrijks , en zulks op het zeer dringend verzoek van verscheidene gehoor-
zame onderdanen zijner Majesteit, dewijl er geen ander middel meer van verzachting
[mitigaiion) overschiet; hetgeen ik echter veel liever zou nagelaten hebben, zoo als
Uwe Keizerlijke Majesteit gemakkelijk uit mijn lang geduld heeft kunnen bespeuren.
Hoewel ik nu niet twijfel, dat deze mijne Christelijke en geoorloofde onderneming door
mijne vijanden zal uitgelegd worden, alsof ik daardoor mij tegen zijne Katholijke
Majesteit verzetten en opslaan, en niet alleen zijne Majesteit, maar ook zijne wet-
tige opvolgers en erfgenamen van hun bewind en hunne opvolging berooven >vilde,
en alzoo in dit opzigt mij verder inlaten dan mij betaamt, zoo kan ik op mijn prinselijk
woord verzekeren en betuige bij God, dat zulke en dergelijke gedachten nooit in myn
i hart zyn opgekomen, en dat ik door deze mijne zeer noodwendige daad, nooit iets an-
ders bedoeld of gezocht heb, dan de bevordering van Gods eer en de vergunning
van vrije godsdienstoefening, alsmede dat zijne Katholijke Majesteit, zijne Landen en
onderdanen tot hunnen voormaligen voorspoed teruggebragt worden, en deze laat-
sten voortaan in de verschuldigde gehoorzaamheid onder zijne Majesteit en diens wettige
opvolgers, aan Avelke de opvolging in
de Nederlanden van regtswege toekomt, zouden le-
ven , om daardoor bevrijd te worden van den Hertog van
Alba en zijne krygslieden, en aan
hunne oude' voorregten, overeenkomsten en ordonnantiën, door zijne Blajesteit zeiven be-
zworen, op nieuw te geraken; en eindelijk, dat de arme Christen vlugtelingen hunne
goederen, door geweld ontnomen, mogen terug bekomen en ik hersteld worde
in myne eer, en tevens verzekerd zijn van mijn leven en dat mijns zoons. Ingeval
ik daarvan verzekerd konde zijn, bied ik aan en wil zeer nederig verklaren voor
ÜAve Keizerlijke Majesteit, geheel van myne gezegde zeer noodwendige verdediging
af te zien, en tevens aan de geheele wereld te kennen te geven, dat mijn plan en voor-
nemen nooit anders geweest
zyn dan, na de bevordering van Gods eer, het gezag van
zyne Katholijke' Majesteit en het welzgn, den voorspoed en het heil zyner Landen, on-
derdanen en wettige opvolgers, zoowel de tegenwoordige als toekomende, te bevor-
deren en te vermeerderen. Maar dewijl van mijne zyde de hoop zeer gering is, uit
hoofde der dwingelandij des Hertogs van
Alha^ dat men er zoo spoedig oixler op zal

Α

-ocr page 97-

DES VADERLANDS. 115

Miellen om, zoo als mij betaamt, geduldig en ondenvorpen de genade ran God, in wiens 1568—
handen de harten der Koningen en Vorsten zijn, af te wachten, zal ik ondertusschen
mij bevlijtigen de verdediging, die naar alle regten, wetten en instellingen des Duitschen
Rijks geoorloofd is, ter hand te nemen, om met hulp en bijstand van andere Heeren
en Bondgenooten, naar myn vermogen, de ongehoorde geweldenarijen te kunnen tegen-
gaan cn wederstreven van den yijand van mij, van het Vaderland, ja, yan den Ko-
ning en van Uwe Keizerlijke Majesteit, Uit dit alles, hetgeen op zuivere waarheid ge-
grond is, en uit mijn Verweerschrift, hetwelk ik heb laten drukken (1) en Avaarvan
Uwe Majesteit hiernevens een dubbel exemplaar zal vinden, moge Uwe Majesteit ontwa-
ren, dat ik zijner Katholijke Majesteit nimmer in iets hoegenaamd heb tegengewerkt,
maar veeleer den voorspoed van zyne Majesteit en zijner Landen naar vermogen heb
l)evorderd, mijn persoon noch goederen sparende, hetgeen ik voornemens ben, in alle
nederigheid en verschuldigde gehoorzaamheid, mijn geheel leven door te achtervolgen.
Daarentegen ziet men er duidelijk uit, dat de Hertog van
Alba, als openbaar vyand-
van zijne Majesteit, diens Landen en onderdanen, niets anders denkt en bedoelt, dan
hoe hij aan zijne Katholijke Majesteit, aan diens zoon, en by gevolg aan de andere wet-
tige erfgenamen hunne opvolging kan ontnemen, en door dit middel de Landen in eene
eeuwige slavernij storten, de Christelijke godsdienst uitroeyen, en vervolgens mijn persoon
met andere gehoorzame Leenmannen en onderdanen zijner Majesteit uit den weg ruimen,
om zijne dwingelandij naar elders uit te breiden. Bovendien blijkt er uit, dat de Hertog van
Alba tot nu toe verbazend heeft gehandeld legen de ordonnantiën van den openbaren
vrede, van welks voordeden liij zich zeiven
ipso facto verstoken, cn alzoo onbetwist-
baar aanleiding heeft gegeven tot dezen mijnen regtvaardigen tegenstand. Ik hoop
derhalve, dat Uwe Keizerlijke Majesteit, na het lezen van mijn Verweerschrift, mijne
geheele onderneming, wegens de beleedigingen cn lasteringen mijner vijanden, zal ver-
ontschuldigen en dezen onzen tegenstand als zeer regtvaardig. Christelijk en over-
eenkomstig de ordonnantiën en bepalingen van den openbaren vrede zal beschouwen,
zonder ons eenigzins te belemmeren, maar veeleer ons, arme en verlatene Christenen,
alle hulp en gunst bewijzen, zoo als betaamt aan het ambt en gezag van Uwe Majes-
teit, de laatste toevlugt van allen, die ten onregte en tegen alle reden bezwaard wor-
den (2)."

{!) La Justificalim du Prince d'Orange conlre les faulx blasmes quc ses calumniateurs tascheni
ä luy imposcr ά tori,
imprimée au mois d'Avril 1568. De Uollandsche vertaling van dat stuk
vindt men bij
bor, Hist. d. Nederl. Oorl. D. L Authent. Stukk. bl. 3—14.

(2) Correspondance de cüillaume Ie Taciturne, T. HL p. 6—19. Een uittreksel van dien briei,
naar eene vertaling van
alt,meijen, vindt men in Supplément aux Archives de la Maison d'Orange,
p. 90—99.

II Deel. 5 Stuk. 15

-ocr page 98-

152 ALCxEMEENE GESGHIEDENIS

.1568— Oranje brengt alzoo in dit merkwaardig, met evenveel stoutheid als behoedzaam-'
heid opgesteld geschrift niet alleen den Keizer onder het oog, dat de Hertog van
Alba door zijne handelwijze, en niet hij door het opvatten der wapenen den Land-
vrede verbroken heeft, maar zelfs, dat
maximiliaan, als Keizer, phgtshalve gehouden
is, hem in zijne pogingen te ondersteunen. Behendig en voorzigtig spaart hij den
Koning van
Spanje, dewijl hij het wil doen voorkomen, alsof hij de wapenen niet
legen
filips, maar ten behoeve van dezen tegen de verdrukkers der Nederlanders
lieeft opgevat. Zou echter de Prins den Koning gespaard hebben, hem zelfs heb-
ben kunnen sparen, indien zes maanden te voren door
filips het doodvonnis over
al de Nederlanders was uitgesproken geworden (1)? Wat kon eenen gewapenden op-
stand van ORANJE, van de Edelen, van al de Nederlanders voor de oogen der Avereld
meer regtvaardigen dan dit vonnis? Het is naauwelijks denkbaar, dat
oranje zulk eene
krachtige beweegreden, ter verdediging van zijn gedrag, voor den Keizer niet zou
aangevoerd hebben. En dewijl hij nu daarvan geen gebruik gemaakt heeft, en wel in
een tijdsgewricht, waarin het er voornamelijk op aankwam het medegevoel van
Europa
voor zich op te wekken, wordt onze gissing hoogst waarschijnlijk, dat dit vonnis name-
lijk een verzinsel van later dagen, een dier ongeoorloofde middelen geweest is, om den
Koning en de Spanjaarden in het hatelykste licht te stellen en den opstand, welken
iiet aan geene deugdzame redenen, inzonderheid sinds de komst van
alba, ontbrak, te
verdedigen (2). Maar betwijfelen wij de echtheid van dit stuk, van allen grond ontbloot
achten wij het beweren, dat
filips hij zyne inhuldiging gezworen heeft: »de Room-
sche Kerk voor te staan en in hare regten en vrijheden te onderhouden." Daarvan
toch vindt men geen spoor in den eed, door hem in vijftien honderd negen en veertig
als toekomstigen Heer der
Nederlanden aan de onderscheidene Staten dier gewesten af-
gelegd
(3). Filips hernieuwde en bevestigde eenvoudig, zonder eenige bijvoeging
of wijziging, dezen eed bij de aanvaarding van het bewind in vijftien honderd
vijf en vijftig (4). In 's Keizers overdragt van
de Nederlanden wordt mede geeit

(1) Zie hiervoor, hl. 19.

(2) Zie liiervoor, bl. 19 (1).

(3) Groot Placaatb. D. IV. hl. 35. Utr. Placaath. D. I. hl. 33. Groot Gelders Placaatb. Prae-
lim. Punt. hl. 35—46.
Charterb. v. Yriesl. D. III. bl. 175. boxhorn op neigersueugen, Vhron. υ.
Zeel
D. Π. hl. 498. v. miems, HisL d. Nederl. Vorst. D. III. bl. 222, 223. Vgl. Alg. Gesch. d.
Yaderl.
D. II. St. IV. bl. 21—24.

(4) GrQot Placaatb. D. IV. bl. 38. Groot Geld. Placaatb. Praelim. Puut. bl. 65—85. Charterb.
V. Yriesl. ü. III. bl. 378—384. boxhorn op reigersbergen, Chron. v. Zeel. D. II. bl. 505. V[;l.
Alg. Gesch. d. ΥαάστΙ. D. II. St. IV. bl. 44.

-ocr page 99-

DES VADERLANDS. 99

woord van liandhaying des Roomsch-Kathoiykeo geloofs gesproken, veel minder' nog 1508—
tJe belangen der Moederkerk aan
filips op het hart gedi'ukt (1). Van genoegzaam
gelijken inhoud als de eed van den nieuwen Heer aan de Staten van
Holland, is die,
welke door hem aan de overige Nederlandsehe Staten is afgelegd, namelijk: dat »hij zal
wezen den Lande een goed en regtvaardig Heer, en alle der Edelen, steden, gemeenten
en onderdanen, zoo geestelijke als wereldlyke, en 'sLands voorregten en vrijheden, door
zijne voorzaten verleend, en voorts hunne gewoonten, herkomsten, gebruiken en reg-
ten, die zij nu in het algemeen en in het byzonder hebben en gebruiken, wel en ge-
trouwelijk zal houden en laten onderhouden, en voorts doen al wat een goed en,regt-
vaardig Vorst en Heer van regtswege behoort te doen (2)." Mets anders dan dit be-
zweert en belooft
filips. Het is opmerkelijk, dat karel vau Oostenrijk in vijftien hon-
derd vijftien, alzoo
vóór het uitbreken der Kerkhervorming, den Staten van Holland
zweert: »Solemneliek de Heilige Kerk voor te staan, en hare regten en vrijheden te
onderhouden (5);" en niets van het handhaven des Roomsehen geloofs spreekt in den,
eed, welken hij,
na het uitbreken der Kerkhervorming, aan de Staten van Utrecht,
van Friesland, en van Gelderland aflegt (4). De reden daarvan zal wel moeten gezocht
worden in den weerklank, welken de Kerkhervorming in
de Nederlanden yonä, waarom
de Staten dier gewesten wijselijk begrepen, van den Keizer, en nog veel minder van
zijjien ijverig Katholijken zoon, eenen eed te vorderen, of te gedoogen dat hij dien af-
legde, welke hem niet alleen het regt gaf, maar zelfs verphgtte, duizend en duizend
hunner landgenooten, welke van de Roomsche kerkleer afweken, naar den brandstapel
te zenden. Nergens dan ook beroept zich de Koning, bij zijne bevelen ter vervolging
der Ketters, op zijnen eed of laat blijken, dat deze hem het onderschragen der Roomsch-
Katholijke Kerk in hare regten ten phgt oplegt (ö). De Landvoogdes heeft nooit ter
verdediging van 'sKonings gedrag tegen de Ketters zijnen eed aangevoerd, of dit den-

(1) Groot Placaatb. D. lil. bl. 27. ütr. Placaatb. D. L 1)1. 34. Charlerb. v. Vriest. D. Ui.
1)1. 377-

(2) Groot Placaatb. D. IV. hl. 35.

(3) Groot Placaatb. D. ΙΠ. bl. 20.

(4) Utr. Placaatb. D. I. LI. 16, 17, 21. Cliarterb. v. Vriesl. υ. 11. 1)1. 315—318. Groot Geld.
Placaatb.
Praeliin. Punt. bl. 32.

(5) Alg. Gesch. d. Vaderl. D. 11. St. lY. bl. 59, 76,77,85,86 ,110,129,147, bovenal bl. 16(5,
182. FILIPS gewaagt volstrekt niet van dieu eed in den merkwaard igen brief aan de Landvoogdes,
aldaar bl. 256, en in dien aan
don requesens, bl. 312, evenmin als in liet belangrijk verloog, bl. 264 j
in alle welke stukken hij zich gepast op dien eed had kimnen beroepen, en dit ongetwijfeld, naar
het ons Toorkomt, jiict zou verzuimd hebben.

15*

-ocr page 100-

152 ALCxEMEENE GESGHIEDENIS

J568—genen onder het oog gebragt, welke de gedragingen van filips in dit opzigt gispten.

^^^^ De Geestelijken, in vijftien honderd vijf en zestig ter zake van de Godsdienst bijeenge-
roepen, gaven geen blijk, dat hun iets van zulk een eed bewust was, veel min heb-
ben zij er zich op beroepen of naar geregeld (1). En is het te denken, dat de Sta-
ten, dat de Stadhouders zelfs zich tegen des Konings bevelen ten aanzien der Ketters
met zoo veel vertrouwen zouden verzet hebben, indien hy het handhaven der Room-
sche Kerk en hare belangen, hetgeen zij moesten welen, bezworen had? Uit
oranje's
bekenden brief van den vier en twintigsten van Louwmaand vijftien honderd zes en
zestig, blijkt van dit alles mede niets, veeleer zou men het tegenovergestelde er uit
afleiden (2). In de Verzoelcschriften der Edelen komt niet den minsten schijn van den
bewusten eed voor, integendeel wordt daarin openlijk verklaard, dat de Koning, door het
vervolgen der Ketters, zijnen eed geschonden heeft (3). Wat meer is,
filips en alba
wilden het doen voorkomen, alsof de Nederlanders niet ter zake van godsdienst, maar
alleen ter zake van oproer getuchtigd werden (4). En waartoe zulk een voorwendsel,
hetwelk door hunne daden openlijk gelogenstraft werd? Zou
filips eene betere ver-
ontschuldiging voor die daden kunnen gevonden hebben, dan in zijnen eed, zoo daarin
Averkelijk het punt in geschil opgenomen geweest ware?

Vatten wj na deze uitweiding den draad des verhaals weder op. 's Prinsen brief
aan den Keizer bleef niet zonder uit\verking.
Maximiliz^an bragt, bij monde van zijn
gezant te
Madrid, zware klagten in tegen alba's bewindvoering in de Nederlanden.
Hij herinnerde den Koning, hoe zeer hij altijd voor de gestrengheid en hardheid ge-
vreesd had, met welke de Hertog in
Vlaanderen te werk ging, en voor de verbitte-
ring, welke dit niet alleen in de gemoederen der inboorlingen, maar in geheel
fand zou verwekken, zoo als ook, sinds de Avreede teregtstellingen en bovenal die van
de Graven van
Egmond en lloorne, inderdaad het geval geweest was. Zoo de Hertog
zich volstrekt niet aan zijne vriendelijke vermaningen, wat de zaken der
Nederlanden,
betreft, storen wilde, vleide hij zich ten minste, dat deze niets zou ondernemen
tegen de regten van het Duilschc Rijk. Hij had te meer reden, zich over het ge-
drag van ALBA te beklagen, daar men hem in
Duitschland he^clmlèxgL·, dat hij in
het verwoesten der
Nederlanden toestemde, die toch lot de voornaamste leden des Rijks
behoorden. Hij verzocht derhalve den Koning, bevel te geven, den weg der gestreng-

(1) Mg. Gesch. d. Vadert. D. II. St. IV. bl. 185, 187, 192.

(2) Alg. Gesch. d. Vaderl. D. II. St. IV. hl. 216, 219.

(3) Alg, Gesch. d. VadSrl. D. II. St. IV. bl. 199.

(4) Zie hiervoor, bl. 23 , 26.

-ocr page 101-

DES VADERLANDS. 101

heid, tot nog toe in de Nederlanden bewandeld, te verlaten, de onderdanen met goed- 1568-

aardigheid en zaclitmoediglieid te behandelen, en de betrekkingen van goede nabuur- ^^^^
schap met de Staten des Duitschen Ryks niet te verstoren (1).

De nederlaag te Jemmingen had aanvankelijk eenen ongunstigen invloed op de ziens-
en handelwijze van eenige Duitsche Vorsten uitgeoefend. De Graaf van
Oost-Friesland
moest alles van den overwinnenden alba vieezen en dit te meer, dewijl filips zelfs
eenig regt op zijn graafschap meende te hebben, en aan
viglius het onderzoek daarvan
had opgedragen. Denkelijk op 's Graven bevel, vergat de Drossaard van
Emhden d(i
belofte van bescherming aan soivoy gedaan, bedreigde hem en al zijne scheepskapiteins
met gevangenis, en stelde hen niet eer in vrijheid, dan toen uit den terugtogt van
ALBA bleek, dat deze het niet op
Embden gemunt had. Al de buit, de genomen
schepen en de gelden der op rantsoen gestelde vaartuigen moesten echter achterblijven,
onder voorwendsel van vergoeding voor de schade, den baakbewaarder op
Monniheu-
Rostumerland
door het scheepsvolk toegebragt (2). De Landgraaf van Hessen was ^
insgelijks, uit vrees voor den Koning van
Spanje en 's Keizers ongenade, merkelijk
van stemming veranderd. Hij keurde af, dat de Prins de wapenen opvalle, en Tcr-
niaaiui
klaarde zich ongenegen, hem in het geheim zoo min als in het openbaar daartoe be-
hulpzaam te zijn. Ook de ijver des Graven
van den Berg was blijkbaar bekoeld (5).
De onvermoeide pogingen van ORA^fJE, en niet minder de voortdurende wreedheden en
vervolgingen van
alba , stemden echter spoedig weder de Duitsche Vorsten ter gunste der
Nederlanders (4). Bij geschrifte dankten de meeste Rijksgrooten den Keizer voor zijn
pogen, den Koning van
Spanje te bewegen, het wreede bestuur over de Nederlanden
en het onverdragelijk lijden zijner Leenmannen en onderdanen aldaar te matigen.
Zij verwonderden zich, dat
filips daarin nog niet voorzien had; dat integendeel dc
zaken in die gewesten met den dag verergerden, en niet alleen reeds vreemde krijgs-
benden in
Duilsehland gevoerd, maar zelfs verscheidene Leden des Rijks aangeraml
waren geworden. Zij herinnerden den Keizer met hoeveel gestrengheid en onverbidde- 22 v.
lijkheid de Hertog van
Alba, gesteund door zijn Spaansch krijgsvolk, de Nederlanden
behandeld, hoe hij hen ten verderve gebragt, en met welke wreedheid hij Christen-
bloed geplengd had, niet alleen met ongehoorde gestrengheid tegen de aanzien-
lijkste Grooten, maar tegen lieden van allen rang en staat handelende. Zij zeiden dal,

(1) Correspondancc de puilippe II, ï. II. p. 36, 37.

(2) v. grokingen, GescL d. Waterg. bl. 31, 33.

(3) Archives de la Matsou d'Orange, T. UI. p. 273—276 , 280 , 286.

(4) Correspondance de pïïilippe II, ï. II. p. 37.

-ocr page 102-

152 ALCxEMEENE GESGHIEDENIS

1568— ondanks al de Terzekeringen des Ronings, de Hertog vaii Alba last had, diegenen te
tuchtigen, welke in
de Nederlanden tegen hem waren opgestaan, en niet om het ge-
loofsonderzoek er in te Tesligen, daar dit reeds in werking was gebragt, gelijk ook de
besluiten
Tan de Trentsche Kerkvergadering, zoodat zy zich beroofd vonden van het
voordeel van den land- en godsdienstvrede in
Duitschland gevestigd, ofschoon zij dit
moesten genieten wegens hunne inlijving in het Duitsche Rijk. Zij beweerden, dat
Neder-Duitschland in denzelfden toestand als Opper-Duitschland moest verkeeren, en
bragten den Keizer onder het oog, dat de Prins van
Oranje en de Graaf van Hoorne,
ofschoon Leenmannen van het Heilige Roomsche Rijk, van hunne staten, landen en
heerlykheden waren ontzet geworden. Zij toonden vervolgens het nadeel aan, welk
de onlusten in
de Nederlanden aan de staten van Duitschland, bovenal aan die van
den
Rijn door het stremmen van den grooten handel tusschen deze staten en die
gewesten, veroorzaakt hadden. Daarom vermaanden de Keurvorsten en de Vorsten des
Rijks den Keizer, als Opperhoofd en Heer van het Duitsche volk, nadrukkelijk, al deze
zaken rijpelijk te overwegen, met een goedgunstig oog neder te zien op de rampen en
droefenissen der Barons, Heeren, Edelen en andere Leenmannen en onderdanen van
Neder-Duitschland, hen onder zijne bescherming te nemen, en alle mogelijke middelen te
bezigen, om den Koning van
Spanje en den nieuwen ambtenaren, welke deze in de
Nederlanden
had, te kennen te geven, dat zijne Keizerlijke Majesteit, de Keurvorsten
I en Rijksvorsten deze zaak ter harte namen, opdat het voor de geheele wereld bleke,

dat zyne Keizerlijke Majesteit en de Rijksvorsten zich naauw hadden vereenigd tot
behoud van het Vaderland en der algemeene rust. Tot dat einde stelden zij in
handen van zijne Keizerlijke Majesteit hunne staten, hun vermogen, hun leven, gereed
om die alle op te offeren, opdat de Nederlandsche gewesten in hunnen ouden voor-
spoed hersteld, van vreemde krygsbenden bevrijd, en niet langer getiranniseerd wier-
den,, in strijd met den godsdienstvrede, hunne voorregten, regten en vrijheden. Zij
eindigden met het verzoek, dat de middelen beraamd wierden, om de Duitsche solda-
ten, welke by het Spaansche leger dienden, terug te roepen (1), De Keizer ant-
woordde op dit nadrukkelijk vertoog, dat hy steeds de zaken ter harte nam, welke de

I Y. Vorsten hem hadden voorgesteld, en besloten had, ter gunste der Nederlanden, zijn
inaand ^^^eder, den Aartshertog
karel, naar Spanje te zenden (2). .

1568 Ondertusschen had de Prins van orawje, kort na lodewijks nederlaag, reeds vijf
duizend ruiters en acht duizend man voetvolk bijeengebragt, terwijl tevens eenige oor-
logsvaartuigen uit
Engeland, Avaarschijnlijk van de uitgewekene Nederlanders aldaar,

(1) Correspondance de Philippe II, Τ. II. ρ. 38—40.

(2) Correspondance de γιπι.ιγρε II, Τ. II. ρ. 40.

-ocr page 103-

DES VADERLANDS. , 2985

in Embden tot hulp yerwacht werden (1). Het schijnt, dat lodewijk eene onderne- 1568—
ming ter zee tegen
alba wilde beproeven, aan welke de Toorzigtige oranje zyne ge-
iieele goedkeuring niet konde schenken en in elk geval, zijn broeder behoedzaamheid
aanraadde (2). De Graaf van
Hoogstraten was in de omstreken van Keulen en
Kleef ijverig werkzaam ten behoeve van den Prins, wien hij verzekerde, dat eene
menigte brave lieden, denkelijk Nederlandsche vlugtclingen, gereed was voor zyne dienst
te sterven, en dit getal nog dagelijks vermeerderde, dewijl het geloofsonderzoek nu
overal in
de Nederlanden was ingevoerd (5). Oranje trad middeler^vyl in een ver-
bond met den Prins van
Condé en den Admiraal de coLiGirr, de Hoofden derFransche
Hugenooten, ter verkrijging eener geheele godsdienstvryheid in
de Nederlanden en in
Frankrijk. Het was van dezen inhoud: »Wij louis de bourbon, Prins van ϋοηώί
enz., gaspar de goligny, Admiraal van Frankrijk enz., en mj Willem van nassau ,
Prins van Oranje enz. Voor oogen hebbende de eere Gods, de trouw en pligt, die
wij aan onze Vorsten verschuldigd zijn, welke wij .zien, dat door kwade raadgevers,'
die hun oor hebben ingenomen, zich zoo zeer vergeten, dat zij hunne eigene Landen
en getrouwe onderdanen in het verderf storten, en deze laatsten geheel van zich ver-
vreemden, zoodat zij gevaar loopen hunne rijken te verliezen en eindelyk van den troon
geworpen te worden door diegenen zelfs, Avelke hen daartoe hebben aangespoord; of
althans in hun gebied eene schrikkelijke wanorde en deerniswaar^ge verwoesting to
aanschouwen. Om die ongelegenheden te voorkomen en de plannen dezer raadslieden
te veradelen, en na de zaken rijpelijk overwogen εη bespeurd te hebben, dat hun doel
is de ware godsdienst, den adel en andere brave lieden, zonder welke de Koningen
zich in hunne rijken niet kunnen staande houden, te vernietigen, hopende onder dat
voorwendsel hunne dwingelandij alom te vestigen en hunne heerschappij te vergrooten, '
hebben wij zoowel voor ons als in naam des adels, wien de zaak thans, om de gezegde
redenen, van nabij aangaat, op ons woord als Prinsen en mannen van eer bcldofd^
zoo veel in ons vermogen is, de eere Gods, het welzyn en de dienst ohzer Konin-
gen, de welvaart van het algemeen en de vrijheid van godsdienst tc bèvordeïon,
zonder welke wij niet in vrede kunnen leven. En dewijl dit niet kan ten uitvoer ge-
bragt worden, Avegens de groote magt onzer vijanden, dan door eene opregte vriend-
schap en Christelijk verbond, hebben wij bij deze gelegenheid beloofd, elkander weder-
keerig te ondersteunen, te begunstigen en ter hulp te komen-naar al ons vermogen

(1) Archives de la Maison d^Orange, Τ. ΠΙ. ρ. 273.

(2) Archives de la Maison d'Orange, Τ. ΙΠ. ρ. 278.

(3) Archives do la Maison d'Orange, T. IIL p. 280.

-ocr page 104-

152 ALCxEMEENE GESGHIEDENIS

■ΨΓ

Jü68—en krachten, zoo als wij bevinden zullen te behooren. Opdat niets geschiede ten na-
deele onzer Vorsten , zullen de Toorwaarden zijn: dat de hulp, door een onzer ge-
zonden , uit het Land zal treltten op verzoek van dengenen, wien men haar zal
verleend hehben, en wel wanneer het Godc behaagd heeft de zaken te bevre-
digen; hij zal zich vergenoegen met de betaling, zonder over iets anders te twis-
ten, wat het zijn moge; ook is noodzakelijk te verstaan, dat de gezondene hulp
door dengenen van ons zal betaald worden, die haar gevraagd heeft. En dit verbond
moet derwijze in stand blijven, dat wanneer het Gode behaagt, het een of ander
Land te begunstigen door er geheele vrijheid van geweien aan te schenken, om deze reden
zij, die zoo gelukkig zijn, evenwel niet nalaten zullen de andere partij te ondersteunen,
alsof zij nog in denzelfden nood verkeerden; dat dit echter geschiede zonder den ge-
maakten vrede en de openbare rust te storen. Wij zijn tot dit heilig Verbond te meer
gedreven en aangespoord, daar wy overtuigd zijn, dat het niet alleen
Frankrijk en dc
Nederlanden
voordeel zal aanbrengen, maar ook al de Vorsten des Duitschen Rijks,
legen w^elke men reeds, zoo als Avij weten, zamengezworen heeft. Wij betuigen der-
halve, dit Verbond standvastig en onschendbaar te onderhouden voor de dienst van
God, van de Koningen, onze Opperheeren, en van het algemeen welzijn, zonder welk
dc Koningen niet kunnen bloeijen; en tot meer zekerheid hebben wij dezen onderlee-
kend en met ons gewoon zegel bezegeld (1)." De betuigingen van gehechtheid aan
den Koning in dit Verbond zijn, meent men, geene ijdele woorden. Ook in
FranL-
rijk
bood men slechts tegenstand uit nooddwang en ter verdediging van het geloof. Dc
Hervormden wanhoopten niet aan
karel IX, en het schijnt inderdaad, dat de jonge Ko-
ning hun niet kwalyk genegen was, maar door den noodlottigcn invloed zyner moeder
<le toorts van den burgerkrijg ontstak, toen hij eerlang den Hugenooten alle uitoefe-
ning hunner godsdienst verbood, en
cokdé en coligxy naauwelyks aan de handen hun-
ner vervolgers ontsnapten (2).

Oranje was rusteloos bezig met liet bijeenbrengen van krijgsvolk en het benoodigde tot den
aanstaanden veldtogt. Tot dat einde trok hij in persoon van de eene plaats naar de andere in
Hessenland, het bisdom van Paderborn en de omstreken, en offerde genoegzaam geheel zijn
vermogen op, terwijl vele zijner vrienden, bovenal zijn broeder
jak van Nassau, hem met
het hunne ondersteunden. Uit
de Nederlanden werden hem, door margus perez van Antwcr-
penj driemaalhonderd duizend rijksdaalders toegezegd (3). Zelfs smeedden eenige Noord-

(1) Archvves de la Maison d'Orange, T. III. ρ. 284—-286.

(2) groen v. prinsteueä, in de Archives de la Maison d^Orange, Ύ. III. ρ. 282—284.

(3) BOR, Hist. d. Nederl. Oorl, D. I. B. IV. hl. 253. Den brief van alba in de Correspondance
dc GUILIAUME Ic Tücitumc,
T. III, p. 338.

1576

-ocr page 105-

DES VADERLANDS. 10·

Hollanders en Friezen, te zijnen helioeye, een aanslag tegen Alkmaar en Hoorn, 1508—
welke Tiuchteloos afliep; en Telen, welke er deel aan genomen doch zich door
de vlugt gered hadden, werden naderhand gebannen (1). Inmiddels ontvomvde hy in
onderscheidene gedrukte geschriften op nieuw de redenen, welke hem bewogen, de
wapenen op te vallen. »De Spanjaarden," zeide hij, »hadden reeds voorlang de Ne-
derlanders als Ketters bij den Koning verdacht gemaakt en hem daardoor aangespoord,
onder hen het geloofsonderzoek in te voeren, om op dien grondslag het gebouw eener
willekeurige heerscliappij te vestigen. De Adel had deswege een smeekschrift ingediend,
waarop door den onverstandigen ijver des gemeenen volks bier en elders ongeregeld-
heden waren gevolgd, Avelke met groot regt en reden eenigzins te verontschuldigen
waren door de onnutte en zeer traag daartegen aangewende middelen, als ook door
het gestadig uitstellen van zijner Majesteils overkomst, doch die in
Spanje met de zwart-
ste kleuren afgemaald, den Koning hadden genoopt, den Hertog van
Alba naar de
Nederlanden
te zenden, welke de weinige schuldigen en de vele onsclmldigen liet ver-
volgen, berooven en ter dood brengen. Terwijl men den Koning op eene listige wijze
in
Spanje terughield, opdat hij van deze ongeregtigheden onbewust zou blijven, ging
ALBA voort, om de voorregten, door den Koning zei ven bezAvoren, met voeten te tre-
den en de ingezetenen aan den Spaansclien moedwil bloot te stellen, zoo als alom be-
kend was. Hij, Prins van
Oranje, had deze onheilen voorzien en den Koning reeds
voorlang, doch te vergeefs, gewaarschuwd. Medelijden met het verdrukte volk, opregte
ijver voor de dienst zijner Majesteit, en het aanzoek beide van Roomschen en Onroom-
schen hadden hem eindelijk bewogen, de wapenen op te vatten, met geen ander doel
dan de eere Gods, in het voorstaan van zijn HeiHg Woord en dienaren; de dienst
zijner Majesteit, in het voorkomen en beletten van den geheelen ondergang der
Neder-
landen ;
en de liandhaving van 's Lands voorreglen en vrijheden tegen het geweld der
Spanjaarden, steunende hij hierin op de hulp van den barmhartigen God, die aller
bloeddorstige tirannij vijand is, terwijl hij zich getroost, lijf en goed daarbij te Ava-
gen, daar hij nu al. God zij lof, een IreiTelijk heir van ruiteren, knechten, ge-
schut en allerlei krijgsrusting op zijne eigene kosten bijeengebragt heeft. Ten slotte roept
hij de Nederlanders op, zijne ondersteuning te begunstigen, opdat
alba bedwongen, de
voorregten hersteld, de ware godsdienst vrij beleden worde en de Landen, onder 'sKo-
nings regering, in vrede en welvaart bloeyen mogen (2)." Deze geschriften zijn, naar het
schijnt, nimmer van de Spaansche zijde beantwoord. Slechts stelde
delrio, met behulp
van
de vargas, eene verdediging op van het vonnis des Bloedraads tegen orawje gewe-

(1) Sententiën van alya, bl. 185—188.

(2) BOR, Ilist. d, Nederl. Oorl. D. L B. IV. bl. 253—255.
II Deel. ö Stuk,

14

-ocr page 106-

•msm

m

106

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

3568—zen, in welko kundige Spaanschgezinden zelve weinig behagen Tonden. Hopperus
oordeelde zelfs, dat de uitgaye daarvan meer kwaad dan goed zou stichten, TAvee
jaren later ontving
viglius uit Spanje eene wederlegging van ^sVxmsQnyeraiitwoording,
met bevel, die in druk uit te geven: doch hij oordeelde, dat 's Konings genade, van
welke tot nog toe in
de Nederlanden weinig gebleken was, daarin te hoog geroemd
werd. Dit stuk is denkelijk insgelijks nimmer door den druk bekend gemaakt, en zou
ook trouwens weinig uitgerigt hebben
(1). Filips verklaarde aan grawvelle, zonder
evenwel eenig bewijs aan te voeren, dat al wat
orawje in zijne Verantwoording ge-
schreven had, leugentaal was (2).

Op de verzekering van margo perez, dat over de toegezegde som konde beschikt
worden zoodra het leger te velde zou zijn, monsterde
oranje in de eerste dagen van
Herfstmaand bij het klooster
Rommersdorf in het Bisdom Trier zijne krijgsmagt, za-
mengesteld uit vier en veertig vaandels Duitschers; vier duizend zoo Franschen als
Walen en Nederlanders, het overschot der bij
Jemmingen verslagen bende, door lodewijk
van Nassau aangevoerd; zeven duizend wel toegeruste ruiters en tien stukken geschut.
Daar de sterkte der vaandels verschillend was, zoo kan men het getal van de voet-
knechten niet juist aangeven.
Hooft bepaalt het op achttien duizend man; zoo ook
strada, welke echter tien duizend ruiters en twintig stukken geschut, maar daarente-
gen slechts twee duizend man Fransch, Waalsch en Nederlandsch voetvolk opgeeft.

I Granyelle begroot, in een brief aan den Koning, 's Prinsen leger op zeven duizentl
vijf honderd ruiters en vijftien of zestien duizend voetloiechten.
Astorga brengt dat getal
op een en twintig duizend man voetvolk en negenduizend ruiters. Naast
oranje kwam aan
zijn ridderlijken broeder
lodewijk van Nassau, en zijn trouwsten vriend den Graaf van
Hoogstraten den eersten rang toe. Op hen volgden frederik' yon Röllhausen , Maarschalk
van
Hessen, bevelhebber der ruiterij, een man van gevestigden krijgsroem; herman ru-
besal
, die zich bij het toerusten des legers verdienstelijk had gemaakt; Graaf joost
van Schouwenburg, schoonzoon des Graven van Culemborg, die later verdacht werd,
zoo niet met
alba , dan toch met den even vreesseUjken Koning van Frankrijk te heulen;
en
willem van der mark, Heer van Lumey en Saraing, een Luiksch Edelman, maar
van moederszijde afkomstig uit het geslacht van
wassenaar , welke gezworen had baard,
haar en nagels te laten groeijen, tot de Graven van
Egmond en Hoorne gewroken wa-
ren, weshalve hij door de krijgslieden
Langnagel genoemd werd; zijn broeder, kanon-
nik van
St. Lambert, maar thans als ruiter gekleed; de jeugdige Merbeck van Hanef-
fe, een van 'sBisschops jonkers, dien hij had opgeligt; een Duitsche meester of ge-

(1) wagenaar, D, VI. bl. 284. Ncdees. op de Vaderl IlisL bl, 269 , 270.

(2) Correspondance de piiilippe II, T. II. p. 75, 84.

-ocr page 107-

DES VADERLANDS. 107

lieimschrijver, en een Moorsche slaaf waren zijn gevolg. Voorts bevonden zich in lo68—
'sPrinsen leger twee Hertogen van
Saksen^ Casimir, zoon van den Keurvorst van de
Paltsy Graaf albert van Nassau, de wiikkere sokoy benevens een aantal zoo Neder-
landsclie als Duitsche en Fransche Edelen.
Oranje's vanen voerden de Ideuren van
's Prinsen Avapen: Oranje (boven), wit en blaauw, uit welke ontegenzeggelijk de Neder-
landsche volksvlag ontstaan is. Op eenige dezer vaandels las men:
Pro Lege, Grege
et Rege
(voor >vet, volk en Koning). Anderen voerden een pelikaan, uit liefde
hare jongen met haar bloed voedende, van waar denkelijk de Prins in sommige
schriften van dien tijd, de pelikaan genoemd wOrdt. Eenigen hadden, ten teeken dat
zij den Koning niet wilden beoorlogen, roode vaandels en daarin gelijke kruisen als de
Spaanschen. Sommigen droegen een roos op den stormhoed, om daardoor te kennen
te geven, dat de Koningin van
Engeland hun genegen was. Er is aangemerkt, dat de
magt, door
oranje te velde gebragt, op zich zelve aanzienlijk was en de geringschat-
ting zijner vijanden beschaamde, maar niettemin ontoereikend, om zijn groot ontwerp te^
verwezenlijken. Het ontbrak zijnen krijgslieden niet aan dapperheid, of veeleer aan
woesten moed; vele voorbeelden kunnen dit staven. Een Duitsch ruiter, onder anderen,
had de beide beenen in het gevecht verloren, en nog weerde hij zich zoo dapper, dat
liem zijn vijand het leven schonk. Een ander Averd teruggezonden met de woorden:
»Ga heen, haal eerst goed geweer!" -— »Als het daaraan hapert," zeide hij, »zal ik ^
haast klaar zijn;" trok zijn pistool, schoot een Italiaan onder de vijanden door den kop,
ontnam hem zijne wapenen, en kwam aldus toegerust bij zijn vaandel. Zoo als de sol-
daten, waren ook de bevelhebbers; maar zij waren te veel in getal, en uit strijdige
beginselen met strijdige bijoogmerken vereenigd, hetgeen aanleiding gaf lot veelvuldige
botsingen en oneeiiigheden. Bij het stillen van eene vechterij tusschen de Walen
en Duitschers kwam
nicolaas de hames om het leven; en in oen ander voorval van
dien aard, werd zelfs een schot op den Prins gelost, waarvan de kogel op zyn degen-
luiop afstuitte. Al het beleid, al de bekwaamheden, geestkracht en standvastigheid van
ORANJE werden gevorderd, om deze uit zoo vele vreemdsoortige bestanddeelen zamenge-
stelde menigte gelukzoekers in tucht en teugel te houden, wier soldij daarenboven
spaarzaam werd uitbetaald.
Oranje, zijne broeders en anderen mogten op eigen kosten
de geheele ruiterij onderhouden, veel werd nog vereischt om in alle behoeften te
voorzien, en de beloofde gelden uit
de Nederlanden bleven achter. Bij het beoordeelen
van 'sPrinsen handelingen in dezen veldtogt en den uitslag daarvan, moet men zich
den altijd neteligen, dikwijls allerhagchelijksten toestand vertegemvoordigen, in welken
hij dien geheelen tijd door verkeerde.

Het regenachtig jaargetijde en de bijna onbegaanbare >vegen belemmerden de bewe-
gingen van het leger, dat bij
Sint Vijt, eene heerlijkheid van oranje, den Rijn
overtrok en het huis te Harpen bij Keulen innam. Na een vergeefsch verzoek bij

15*

-ocr page 108-

152 ALCxEMEENE GESGHIEDENIS

108

J56'8—den Hertog van Kleef om vrijen doortogt en levensmiddelen voor het krijgsvolk, kwam
de Prins, na een moeijelijken togt langs
Aken, te Witlhem. Onderweg had lodewuk
zich van Aremberg stormenderhand, en van een paar andere plaatsen in GuUkerland en
Limburg
meester gemaakt, en eenige schepen, met Italiaansche koopgoederen beladen,
op den
Rijn aangehouden en hun eene som gelds tot rantsoen afgeperst. Wiithem,
door ALBA op nieuw bezet, werd hernomen, doch de bezetting, daar de Prins zelf
tegenwoordig was, in het leven gespaard en aan de Luikenaars, welke het leger kwa-
men bezigtigen, als zegeteeken vertoond. Te
Wiithem hield men eenige dagen
stand, daar deze plaats een geschikt middelpunt aanbood voor onderhandelingen
met
Maastrichty Luik en Aken, In het prinsdom Luik, welk tot het Duitsche Rijk
behoorde en behalve het tegenwoordig gewest van dien naam, een aanzienlijk gedeelte
van
Limburg en Namen bevatte, telde oranje een groot getal aanhangers. Vele Neder-
Jandsche Edelen, zoo als de
Arembergs , de BARLAYMOiiTS, de iioorne's , de lalaings en
anderen hadden aldaar hunne bezittingen en waren deswege Leenmannen van den Prins-
Bisschop ; en of dit niet reeds genoegzaam ware, om den Luikenaars belangstelling voor
het lot hunner naburen in te boezemen, werden zij nog tot deelneming daarin opge-
wekt door hunne ingeschapene vrijheidszucht, welke op elke onderneming tegen verou-
derde en met de jaren drukkender gewordene heerschappij weerklank gaf. Onder-
scheidene Luiksche Edelen, gelijk
lumey , lover vaal , delvaux (everard van merode) ,
I üe BARcnow, de betiion cn diens echtgenoote maria van ghoor hadden dan ook openlijk de
zijde van den Prins en der Hervorming gekozen en hun vaderland verlaten, om er niet dan
met de wapenen in de vuist weder te keeren.
Aken, inzonderheid, was de verzamel-
plaats der Luiksche uitgewekenen; daar waren burgers en Overheid gunstig voor de
zaak des Prinsen gestemd; daar werden voor den aanstaanden veldtogt krijgslieden gewa-
pend en gelden bijeengebragt. Niemand was hierin ijveriger werkzaam dan
andries
bourlette,
ccn aanzienlijk Luikenaar uit een deftig geslacht gesproten. Na vele we-
derregtelijke vervolgingen, was hij uit zijn vaderland gebannen en in dienst des Prinsen
getreden, en wordt als een der trouwste en vertromvdste aanhangers van
oranje in dit
gevaarlijk tijdsgewricht beschouwd en tevens als een der standvastigste, maar minst
bekende martelaars voor burgerlijke en godsdienstige vrijheid (1). Aan het hoofd der
uitgewekene Luikenaars bezocht hij den Prins te
Witthem, wien hij verzekerde, dat
zy gereed waren, hem alle dienst te bewijzen en, met behulp hunner vrienden,
den pas door
Luik te bezorgen, mits het Land en den bewoners geene schade

(1) Zie over dien man het Lclangrijt opstel van den Heer bakhuizen van den buink, m-aaruit wij
itier het een en andef ontleend hebben, getiteld:
andisies bouulette, in Iiei Mengchverk van de
Gids voor 1844.

-ocr page 109-

DES VADERLANDS. 109

wierd toegebragt. Orakje liad reeds aan Willem vak bibrode , Heer van Waroux, 1568—
weleer een zijner aanhangers, maar die thans, gelijk hleek, in zijn vijand ver-
keerd was, en den Heer
van heers , >relke grooten invloed te Luik bezaten, over vrijen 4 v.
doortogt en levensmiddelen voor zijn leger geschreven, maar zij hadden geweigerd, den
brief aan te nemen. Thans bood 's Prinsen geheimschrijver den Luikschen gasten een 1^68
brief aan voor de Regering en Gilden der stad
Luik van dezen inhoud": Mijne Heeren!
»Daar ik vertrouw, dat gij genoegzaam onderrigt zijt van de dringende noodzakelijk-
heid, om mij te verzetten tegen de afgrijsselijke en ongehoorde wreedheid en dwinge-
landij des Hertogs van
Alba en van zijn aanhang tegen de arme Christenen en andere in-
woners der
Nederlanden, zal ik daarover thans niet uitweiden. Het heeft God den
Heere behaagd, mij daartoe thans het middel te verschaffen door het leger met welk
ik, onder het geleide zijner Goddelijke Majesteit, niet alleen hoop
de Nederlanden
van zulk eene afschuwelijke verdrukking te bevrijden, maar ook voor eene dergelijke
dwingelandij al de omliggende Landen te behoeden, over welke
alba met den tijd zijn«
woede en razernij tracht uit te strekken en onder dezelfde dienstbaarheid en geloofs-
dwang als
de Nederlanden te brengen, hetgeen hij reeds getoond heeft, door Landen
en heerlijkheden van het Duitsche Rijk te bezetten. Dit wilde ik u onder het oog
brengen, om u te verzoeken, mij en mijn leger door uwe stad
Luik vrijen doortogt te
verleenen, daar men mij berigt heeft, dat er geen beter in den omtrek is, en mij
met levensmiddelen en andere benoodigdheden tegen billijken prijs te ondersteunen,
hetgeen ik te allen tijde en plaatse bereid zijn zal te vergelden. En hopende, uit hoofde
van de bijzondere genegenheid, welke gij hebt voor de handhaving van de voorregten des
Duitschen Rijks en van üw eigen Avelzijn en heil, en om naderhand niet in de handen van
zulke barbaarsche en wreede dwingelanden te vallen, dat gij dit mijn billijk verzoek
niet zult weigeren en zulk een groot goed verhinderen, welk God de Heer thans
ter bevrijding van alle onderdrukten aanbiedt, zal ik mijn brief eindigen, u nogmaals
verzoekende, na deze redenen wel te hebben overwogen, mij hierin van dienst te zijn, en
uw wil en besluit in dezen zoo spoedig mogelijk mede te deelen, ten minste binnen
vier en twintig uren, om den lijd en de gelegenheid, welke God ons thans schenkt,
niet te verliezen. — Wanneer gij, Mijne Heeren, in mijn verzoek toestemt zal ik zor-
gen, dat door mijn volk in uw gebied geene ongeregeldheden of rooverijen gepleegd
worden
(1)." Niet onduidelijk blijkt hieruit, dat de Prins trachtte den krijg, dien hij
voor had, tot een heiligen krijg en zich zeiven tot den held des geloofs te verheffen.
De Hervormde predikers Avaten hem welkom, die zijne zaak tot Gods zaak maakten. »Hij
doorzag, dat geene aardsche belangen met meer overgegevene zelfsopoffering worde»

(1) Correspondance de guillaüme Ie Taciturne, T. ill. p. 19—21-

-ocr page 110-

152 ALCxEMEENE GESGHIEDENIS

1568—behartigd, dan wanneer innige overtuiging deze met de eischen van boogere belaagen
verbindt." Van daar dat hij, nu geweld met geAveld geweerd moest Avorden, minder
ïijn steun vond in mannen als
hoogstraten cn anderen, die in het Katholijk geloof
volhardden, dan in bondgenooten als
culemborg , marmx , leefdaal , sokoy , de van der
noots, lumey, bourlette
cn dergelijke, die openlijk de oude godsdienst vaarwel
gezegd hadden, daardoor vijanden geworden Avaren van elke instelhng, door haar ge-
heiligd, cn wien het vuur des geloofsijvers tot stoute daden aanspoorde. De weg naar
Nederland door Luik was altijd de raad geweest van lodewijk van Nassau en van
hoogstraten; ook de Luiksche uitgewekenen hadden er, ter bereiking hunner bijzon-
dere oogmerken, op aangedrongen. De Prins had
bourlette in den arm genomen
en toen hij zich te
Sinzich, niet ver van Keulen, bevond tot hem gezegd: Ik
weet, dat men u te
Luik groot onregt heeft gedaan; maar gij hebt er vrienden en in-
vloed. Voor mijn leger bestaat geen beter doortogt dan door de stad. Hadde ik daar
den pas, dan ware ik mijne zaak en den Herlog van
Alba meester. Gij moet mij tot eiken
prijs dien pas bezorgen."
Bourlette was onmiddellijk begonnen te onderhandelen, en
zijne pogingen beloofden eenen gewenschten uitslag. Maar het geheim lekte uit; de
Bisschop gaf er kennis van aan
alba, en nam terstond de noodige maatregelen van
voorzorg. Van daar dat de Luiksche bezoekers te
Witthem, welken de Prins door bour-
lette
eéne som gelds cn een vaandel liet aanbieden, heigeen zij van de hand Avezeo,
zwarigheden maakten, 'sPrinsen bovengenoemd schrijven in persoon over te brengen. Op
Imn verzoek werd hun een trompetter medegegeven, om den brief te overhandigen
en het antwoord er op te ontvangen. Zij geraakten langs verschillende wegen
's anderen daags binnen
Luik, De trompetter vond de stad aan alle zijden scher|)
bewaakt, cn niet dan met moeite namen de Burgemeesters den brief aan, welken
zij terstond den Prins-Bisschop mededeelden, die hen vermaande, een zoodanig be-
sluit te nemen, als zij naderhand voor den Keizer, wiens onderdanen zij waren,
konden verantwoorden. Er werd een schriftelijk antwoord teruggezonden, waaiin Bur-
gemeesteren, Raden en Gezworenen verklaarden, »dat deze zaak, niet hun alleen,
maar ook den Prins-Bisschop, het eerwaardig Kapittel, den Adel, de goede Steden, het
platte Land cn in het algemeen de drie Staten des Lands van
Luik en van het graaf-
schap
Loos {Loon) betrof (1)." Dit en hetgeen terstond zal volgen, bewijst met hoe
vele behoedzaamheid men zelfs van de berigten van ooggetuigen gebruik moet maken.
Alponso b'ulloa, welke dezen krijgstogt bijwoonde, verhaalt, dat de Hertog het
Land van
Luik Avilde berennen en overvallen, omdat het volk met Kettersche sekten
was besmet, den Bisschop, hunnen Heer, als cenen vrijen en hoogwijzen Heere,

(1) Correspondance de guiilaume Ic Tadturne, T. 111. p. 21, 22.

-ocr page 111-

DES VADERLANDS. , 2993

in geestelijke en wereldlijke zaken weigerde te gehoorzamen, en tegen diens wil 1568—
den Prins Tan
Oranje den pas door hun Land wilde toestaan, weshalve de Bisschop
ernstig den Hertog tot zulk eene krachtige ondersteuning had uitgenoodigd (1).
Het tegendeel is waar. De Hertog had reeds twee maanden te voren den Bisschop
van
Luik opmerkzaam gemaakt, dat de Piins van Oranje bedoelde door het Luik-
sche in
Brahand te dringen, en hem vermaand op zijne hoede te zijn tegen de
geheime zoowel als de openbare aanslagen, welke
orakje zeker zoo spoedig mo-
gelijk zou ten uitvoer brengen, daar hij niet lang de kosten tot onderhoud van zulk
een leger, als hij thans bijeenbragt, konde bestrijden. Hij had tevens beloofd, den Bis-
schop, in geval van nood, met al zijne magt te hulp snellen, en hem verlof verzocht,
Tongeren met krijgsvolk te bezetten, dewijl het gerucht wilde, dat orakje bij Vtsey
de 3Ïaas
zou overtrekken, om zich van die stad meester te maken. De Bisschop had
dit verzoek beleefdelijk afgewezen, en even vruchteloos was de zending van
francois
DE HALEWiii, Hccr Van Zweveghem, afgeloopen, welke bij hem moest aanhouden, dat
den Hertog vergund wierde, deze en gene stad in het bisdom, ter bescherming tegen
beider gemeenschappelijken vijand, van krijgsvolk te voorzien; met de stad
Luik zelve
was dit niet noodig, dewijl men zich daar tot eene krachtige verdediging gereed maak-
te. De Hertog bevond zich op dien tijd te
Maastricht, werwaarts hij eenige weken
te voren het oude Waalsche voetvolk van de grenzen van
Henegouwen en Artois ge-
zonden had (2).

Zoodra alba van de overwinning te Jemmingen met zijn leger in Utrecht was terug-
gekomen, had hij den Keizer zeer deftig geschreven, hoe hij hoopte, »dat do Almag-
tige God den Prins van
Oranje, tot billijke straf voor zijn boos opzet, door de ne-
derlaag van LODEWiJK
van Nassau eenigzins gematigd en van verdere vijandelijkheden
zou afgehouden hebben." Even ernstig wordt in zeker boekske, destijds van
oranje's
Avege onder het volk verspreid, verzekerd, dat de Prins » geen avond te bed ging, zonder
God voor de bekeering des Hertogs van
Alba te bidden, en dat hij, om die bekeering
in de hand te werken, hem thans met magt van wapenen zou aantasten (5)." Doch zoo
weinig als
oranje, bevocht alba alleen met dit vroom geschut zijnen vijand. Vier-
maal honderd duizend dukaten, uit
Spanje ontvangen, hadden den Hertog in staat ge-
steld zijne krijgsmagt aanmerkelijk te versterken. Met weinig meer of minder dan acht-
tien duizend man voetvolk en zes duizend ruiters, wel voorzien van geschut, oorlogsbe-
hoeften, geld en leeftogt, legerde hij zich te
Haren, nabij Maastricht. Hier sloeg

(1) de Gids voor" 1844, D. Π. hl 149.

(2) Correspondance de guillaume Ie Taciturne, T. IlL p. 323, 338—348.

(3) de Gids voor 1844, D. IL bl. 157. Correspondance de guillaume Ie Taciturnei T. III. p. 320.

-ocr page 112-

152 ALCxEMEENE GESGHIEDENIS

J56'8—hij een schipbrug over de rivier, om door verkenningen Ie beter van 's Prinsen bc-
wegingen onderrigt te Λvorden, en door zijne ruiterij alles voor den vijand te laten
wegstroopen. Hij liet den gansclien Maasoever door uitgezette posten bewaken, en op
de ondiepe plaatsen sclierpgetakte minkijzers in de rivier leggen. Het gebied van
LuU:
Weef van strooperijen niet yerschoond, waardoor geen Spanjaard voor liet verbitterde
landvolk meer zijn leven zeker was, en die in de stad
Luik niet telkens aan de
aanvallen der menigte bloot stond. De Koning van
Frankrijk bood den Hertog hulp-
benden aan; doch de twee duizend ruiters, welke hij naar de grenzen bij
Avmnes
zou zenden, kwamen niet opdagen. Alba besloot na rijp beraad met zijne ύοογ-
naamste legerhoofden, don frederik en don Ferdinand , zijne zonen, chiappin vitelli ,
j3arlaym0nt, noirgarmes, megen
en la gressonnière, zicli niet aau een veldslag te
wagen, ten ware hij den Prins in zulk een toestand zag, dat hij hem zeker geheel
verpletteren kon, maar de bewegingen des TÏjands op den voet te volgen, hem af te
matten, den toevoer van levensmiddelen af te snijden, zijne aanslagen tegen de steden
te verijdelen, steeds voordeelige stellingen te kiezen, en bij gunstige gelegenheid hem een
gevoeligen slag toe te brengen.
Alba begreep te regt, hier niet aanvallendermjze zoo als in
Friesland ,χη·άΆ.ν slechts verdedigenderwijze te moeten handelen. Met één verloren veldslag
■was voor hem, bij den tegenAvoordigen staat van zaken en de stemming der gemoederen in
de Nederlanden, alles verloren; konde hij daarentegen, door heen en wedertrekken den
Prins bezig houden, dan zouden geldgebrek en de naderende winter den vijand van zelf
lot den aftogt noodzaken. Maar deswege was juist voor
opiAnje al de hoop van den
veldtogt in eene spoedige beslissing door het lot der wapenen gelegen; en van daar dat
hij met dezelfde beradenheid den strijd zocht, als
alba dien ontweek.

In den nacht van den vijfden op den zesden van Wijnmaand ondernam de Prins,
door het maanlicht begunstigd, tusschen
Maescyk en Maastricht met zijn leger den
togt door
de Maas. De stand van het water Avas bij menschengeheugen nimmer zoo
laag geweest als thans (1). Eerst trok een goed getal ruiters door de rivier, om
aan den anderen oever den togt van het overige leger te dekken. Daarop plaatsten
zich eenige honderden ruiters, in onderscheidene digtgeslotene gelederen dwars in
den vloed, om de kracht van den stroom te breken en het doorwaden voor het
voetvolk te minder bezwaarlijk te maken. Alles werd met zoo veel beleid en geluk
ten uitvoer gebragt, dat de Prins met het aanbreken van den dag zich aan den te-
genovergestelden oever by het stadje
Stockem bevond, zonder eenige tegenstand te
ontmoeten.
Stockem werd door hoogstraten , verzeld van lumey , opgeëischt. De
Drossaard
aymon van schwartzenberg antwoordde, dat hij de plaats aan niemand zou

(1) MENDOCE, Ilist. d. gtierrcs de Flandr. p. 80 verso.

-ocr page 113-

DES VADERLANDS. 115

overgeven, zelfs niet aan den Prins van Oranje, zonder bevel van den Bisschop, zijn
meester. »Hadt ge anders geantwoord," zeide
hoogstraten, »het ware slecht ge-
handeld." En er werd geen verdere aanval gedaan, omdat ook de Luiksche Edelen,
zich tegen het aanranden van 'sBisschops bezittingen verklaarden. Het dorp
Haren ^
waar zich alba had gelegerd, hgt drie uren van daar. Men verhaalt, dat de Hertog
aan
barlaymont, welke hem het eerst 'sPrinsen overtogt meldde, met verbazing vroeg:
»Denkt gij dan, dat de vijanden vogels zijn, om zoo over
de Maas te vliegen?" Zeker
is, dat door Spaanschgezinde Schryvers zelfs
oranje's overtogt als een proefstuk van
krijgsbeleid en stoutheid geprezen wordt; en dat onze voorouders, om iemand aan te
duiden, w elke stoutmoedig was, of veel gezien en gevaarlijke ondernemingen byge-
woond had, zeiden: »
Hij is met den Prins over de Maas geweest,^^ Men wil, dat
ORANJE zeer geneigd was, den Hertog terstond te overvallen, en hem waarschijnlijk de
overwinning niet ontgaan zou zijn, maar dat zijne benden, door de vermoeijenissen van
den togt, daartoe niet in staat of niet gezind waren. Onwaar is, naar het schijnt, dat
alba ,
den nacht na 's Prinsen doortogt, zyne legerplaats met behulp van drie duizend arbei-
ders in der haast derwijze versterkte, dat
oranje alle denkbeeld het varen, hem aan
te tasten. Het lag immers niet in zijn plan, zich te verschansen, maar den vijand te
achtervolgen. Hij trok dan ook den volgenden dag met zijn leger op; de voorhoede
in drie hoofdafdeelingen gesplitst; over de eerste voerde
megen, over de tweede
barlaymont, en over de derde hij zelf het bevel, doch gaf dat later over aan la-
laing,
daar zyne tegenwoordigheid dikwijls elders gevorderd werd. Het is opmer-
kelijk, dat hij het bevel der voorhoede, die het meest met den vijand in aanraking
moest komen, geheel aan Nederlandsche Heeren toevertrouwde. De overige vaandels
voet- en paardenvolk stonden onder hunne gewone Oversten. Op het berigt, dat de
Prins van
Oranje den weg naar Tongeren had ingeslagen, rukte alba dien kant op
en vatte post een half uur afstands van het vijandelijke leger, hetwelk voorttrok zonder
hem den slag, gelijk hij verwacht had, aan te bieden. Onmiddellijk volgde hij den Prins,
en kwam te
Bilsen, een uur van Tongeren, ter regter zijde van den vijand. Dien dag
verzocht de Prins van
Oranje uit zijne legerplaats nabij Tongeren van de Burgemeesters
van
Luik verlof, om ten minste in hunne stad en de omstreken de schansgravers te ligten,
welke hij behoefde; doch zij verontschuldigden zich gelijk te voren en onder hetzelfde
voorwendsel. Het was hem niet onbekend dat deze antwoorden door den Bisschop waren
ingegeven, die zich te
Luik bevond en dadelijk, na 'sPrinsen togt door de Maas, twee
vaandels voetvolk naar
Hasselt gezonden en bevolen had. Tongeren en de plaatsen, dien
kant uit, in staat van tegenweer te brengen. Hij beklaagde zich deswege bij den Kerk-
voogd en eischte van hem honderd duizend kroonen, onder bedreiging, zich, in geval
van weigering, te zullen wreken over het leed en de beleedigingen hem en den zijnen
aangedaan.
Groesbeek antwoordde met reden, dat »hij niets anders gedaan had, dan

1568—
1576

7 Y.

Wijn-
maand
1568

10 V.

Wijn-
maand.

II Deel. 5 Stuk. 15

-ocr page 114-

152 ALCxEMEENE GESGHIEDENIS

1S68— hetgeen zijn pligt en de wetten des Keizerrijks vorderden; begreep de Prins, dat hij
tegen deze laatsten gehandeld had, hij was gereed, zich Toor den Keizer en hetKamer-
gerigt ter Terantwoording te stellen."
Oranje had inmiddels omtrent een uur van Ton-
12 v δ'βί^β^ naar de zijde van St. Truijen op een hoogte post gevat. Alba , hem steeds op de
Wiji^- hielen volgende, versloeg den volgenden dag zes honderd man van zijne achterhoede,
1568 vv^elke de legerplaats nog niet bereikt had, en ontnam hem meer dan honderd bagaadje-
wagens, van Avelke eenige met geroofde kerksieraden beladen waren. Twee dagen daar-
na , rukte ORAWJE verder op naar de stad
St. Truijen, Avelke hem de poorten opende,
ofschoon zij zich had kunnen verdedigen met het krijgsvolk, w^elk de Bisschop er in
gelegd had, indien de burgers, gelijk deze aan
alba schreef, » zoo goed gezind geweest
waren als zij zijn moesten." De Hertog trok nu insgelijks weder op, en sloeg zich eerst
neder in het dorp
Coninxheim, toen, in het gezigt des vijands, in het dorp Heuren^
waar de wederzijdsche voorposten twee dagen achtereen gedurige met elkander schermut-
selden. De Prins vernemende, dat de hulpbenden, welke hij uit
Frankrijk onder bevel
van
de geiïlis verwachtte, de Maas imschen Dinant en Charlemont yvaiÏen overgetrokken,
jg ^ sloeg hierop den weg in naar
Jodoïgne,