-ocr page 1-

ALGËMËËl^E (i^ËSCHIEDË^LS

DES

VADEHIAMDS,

ΎΛΝ DR

YEOEÖSTE TIJDEN ÏOÏ OP HEDEN,

door

O^ J. ΊΡ. ΛΜΜΙΜΏ;

achteueenvolgens vooiitgezeï dooil

Mr. O. VAN nmMH en ff/, c?, ÊÈÊÈMJLgj

VAN HET JAAR 1581 TOT 1βί05 NA CHRISTUS.

iflM^ mi

MET PLATM, KAARTEN EN PORTRETTEN.

te AMSTERDAM, bij
€. Ma, ÜCHliEIJElI ^ ZOOM

-ocr page 2-

Vilich {.

BE S

gm

JJ & θ Ά

r fi'y'y' /

Α0Ρ:ΤΕΕΕΕΝνΌ]4ΚΕ·¥3 VOORTGEZET
d, ο Ο Τ'

IMF^ Θο w iiijßEi^ jkït W;

-ocr page 3-

ZEVEMDE BOEK.

• .j
Λ

van de

AFZWERING VAN FILIPS 11

ïox des

Μ ü Ν S Τ Ε R S G Η Ε Ν -V R Ε ]) E.

VramjEl GJEOMMfiJLTX:,

-ocr page 4-

eerste hoofdstuk·

VERVOLG VAN HET LAATST VOORGAANDE.

(1636-1639)

Sedert het najaar van 1655 was bel beleg van Schenkenschans voortgezet en waren iC3G~
de werken, daartegen opgeworpen, steeds uitgebreider en sterker en met bedijking en
ophooging tegen het hooge water bestand gemaakt Ten einde de vesting te winnen,
was het noodig eerst het fort
Fernandus aan de Spaanschen te ontnemen, en hunne
versterkingen in den omtrek van
Kleef te veroveren. Ten dien einde werden tegen
het midden van Maart
(1656) een ige troepen uit de naburige garnizoenen op Griet-
huizen
(tusschen Emmerik en Kleef) afgezonden. Dit stadje, door Keizerschen bezet,
viel den Maart in de handen der onzen, die er een bloedbad aanrichtten om de

verdedigers de schuld der inwoners, wien men het verlies van Schenkenschans weet, te
doen boeten. Daarna gaf
Kleef met haar kasteel zich bij verdrag aan de Slaatschen
over. In den nacht tusschen den en den Maart werd alsnu hel fort
Fernandus

stormenderhand genomen. Er lag niet meer dan eene compagnie van het regiment van
den Graaf van
Embden 3, en deze manschappen kwamen bijna allen bij de verdediging
om. Na eene vergeefsche poging van de zijde des vijands, eerst om versehe troepen in
Schenkenschans
de nu meer dan ooit van nabij bestookte schans te werpen, daarna' om haar te ontzet-
ten, gaf de bezetting zich den April over, onder beding van vrgen en eervollen

aftocht naar Gelder

' Ten einde den omvang van het vorige Stuk niet overmatig groot te doen worden, lieeft men
moeten besluiten, hier een nieuw Hoofdstuk te beginnen, waarin de stof wordt behandeld, aan-
vankelijk bestemd om nog in het laatste Hoofdstuk van het vorige Stuk vervat te worden,

2 Zie hiervoor, D. III. St. IV. bl. 831. Aitsema, II, W. 277. liesol. Slat.-Gcn. 2 Jan. 1036.

Reeds hiervoor (D. III, St. IV, hl. 814) hebben wij een Graaf van Embden als Kolonel in
Spaanschen dienst ontmoet, uit de jRcso/. υαη rfe S/ö/.-Gen, (26 Sept. 1636) blijkt, dat er een
ferdikakd
Graaf van Oost-Friesland en nittherg bij den vijand diende.

* aitsema, Iï, bl. 304. jiesol Stat.-Gen. 1, 2, 4 Mei, 1636. Res, Holl, 2 Mei, 1636.
ΠΙ Deel b Stuk. 1

-ocr page 5-

25 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G36— Deze uitkomst was niet Terkregen zonder dal er wederom buitengewone en bespoedigde
geldelyke bijdragen van de Provinciën en vooral van
Holland gevergd waren Dit en
de afleiding, die het oponthoud der vyandelijke troepen in en bij
Schénkenschans ten
voordeele van
Frankrijk teweeg gebracht had, kon de Staten tot verontschuldiging
strekken, waar de Franschen klaagden, dat wij met onze krijgsmacht niet genoeg uit-
richtten om het vgandelijk geweld van hunne grenzen te weren. Maar toen nu
Schen-
kenschans
herwonnen, en deze gebeurtenis te Parijs de grootste belangstelling en
vreugde had opgewekt haastten zich de Staten-Generaal geenszins om tot verlichting
i voor
Frankrijk te velde te trekken De zwakheid, die deze Mogendheid in het laatste

I jaar» zoo scheen het, verraden had, maakte, het voor de onzen weinig raadzaam, zich zon-

i ' der nader bedenken met eene even groole inspanning van krachten als vroeger, aan

i Spanje's be- Frankrijks zijde te houden. Had Spanje op dit tijdstip met ons en den Prins in schik-

I sluit, om in weer-, . .,, , . . . , i ·. , i r,

wil van alle be-l^mg Willen treden, een ernstige poging zou niet zonder vrucht zijn gebleven. Zoo

HeT^°vred'e ^^tê Frankrijk de ondersteuning van onze Republiek hebben verloren, en righelieu
willen hooren. * Ig^j Y^l gekomen, om' aan zijne staatkundige tegenparlij de laak van zich met

Spanje te verstaan over te laten. Maar juist de vermeende zwakheid van, Frankrijk was
het, wat
Spanje aanmoedigde om eene nieuwe poging te wagen ten einde, na dezen
onzen bondgenoot buiten gevecht gesteld te hebben, ten laatste onze Republiek voor
haren opstand te tuchtigen. Daarom was onze aartsvyand niet alleen ongezind om met
ons te onderhandelen, maar werkte hij zelfs de door
foppe van aitsema. beoogde toenadering
tusschen hel Keizerlijke Hof en onzen Staat krachtdadig tegen. Van onze weifelende hou-
ding in het voorjaar van 1656 maakte
Spanje gebruik om Frankrijk te besloken, en
tegelijk hoopte het ons, door de bedekte medewerking van
Engeland, op zee genoeg Ie
doen te geven, ja, op dit gebied onze overmacht te fnuiken. Om dildoel te bereiken
getroostte zich het Spaansch Bewind de grootste moeilgkheden. De Spaansche natie was
uitgeput en hare geestdrift voor den oorlog uitgedoofd. Den IS"^®·! October 1655 schreef de
eerste Minister
olivarez uit Madrid aan den Kandinaal-Infant te Brussel, loen hij hem
op nieuw eenig geld voor zyn leger toezond: » het is ongeloofelijk wat mij dat alles kost:
want er zijn noch penningen, noch kooplieden, noch Staatsdienaren: ook doen ze mij den
dood aan En in Juni, 1G56, bij gelegenheid van het vertrek van eenige Spaansche sol-

^ Resol. Slat.-Gen. 28 Maart; 1, 2, 6 April; 16 Mei, 1636. Res. Holl. 23ApnI, 1636.
^Miss. VAN PAUW, Y. d. 20 Mei, 1636, in Secr. Res.
3 Zie hiervoor D. 111, St. 17. bl. 844.

i

In eenen brief van denzeliden aan denzelfden, d. d. 18 Sept. 1636, leest men, dat S-panje
naar hare Nederlanden overmaakte 250,000 kroonen in de maand, en bovendien nog 50,000 ia

de maand wegens den porlog met frankrijk, en 100,000 buitengewonen onderstand in de maanden

-ocr page 6-

DES VADERLANDS.

dalen naar Vlaanderen: »Al onze zeelieden zijn van hier vertrokken. Uwe Hoogheid
kan niet gelooven wat het kost, noch zich de traagheid voorstellen, met welke een
ieder zich hier roert. Niemand is tot iels te krijgen zonder geld of gunsten, alsof wi]
met onderdanen van den groolen Turk Ie doen hadden. Ik beken Uwe Hoogheid,
dat van al de vele bezwaren, waardoor de Monarchie overstelpt is, er geen naar mijn
inzien zoo groot is, als dit: immers brengt het al de andere te weeg. Dat is de oor-
zaak, dal er nergens voortgang in te krijgen is. Als Uwe Hoogheid zag, hoe het hier
in dit opzicht toegaat, zij zou bespeuren, dat het niet anders mogelijk is, dan dat niets
gelukt en alles ten eenenmale te gronde gaat. In één woord, Monseigneur, liefde is
er niet, gevoel van eer evenmin: men is er slechts op uit in de
Calle Mayor te wan-
delen, naar de comedie te gaan, en wat er nog wordt uitgevoerd, komt slechts lot
stand met macht van handen en dwang." ^ En toch schepen moesten hetzij uit
Spanje
worden toegezonden, hetzij voor Spaansch geld in de Vlaamsehe havens worden uitge-
rust: want hoe gaarne het Engelsch bewind ons ook tegenwerkte, daartoe was een voor-
wendsel noodig, en dit voorwendsel was de onvoldoende bezetting der Vlaamsehe Kust.
Waren nu niet gedurig koningschepen uit
Duinkerken of Oslende uitgeloopen ora onze
scheepsmacht bezig te houden, ja, haar soms gevoelige slagen toe te brengen, zoo zou
die bezetting eene geringe moeite geweest zijn.

In de maand Januari (1656), zoo meldde jan evertsen, die met zyn eskader om
zich Ie ververschen in
Zeeland was binnengevallen, lagen zeven schepen in het Scheurtje
gereed om uit te loopen, ten einde op onze koopvaarders, die met den eersten Oosten-
wind in groolen getale zee zouden kiezen, jacht te maken. En dat op een tijd,
dat noch de Admiraliteit van het Noorder-kwartier,, noch zelfs die van
Amsterdam bij
gemis aan penningen in staat was om een enkel schip in zee te brengen, en de Staten-
Generaal grond hadden om den Raad van State de Provinciën lol de opbrengst harer bij-
drag en tot de scheepsmacht te laten vermanen met deze drangreden, dat toch de zee,
die nu genoegzaam van 's lands oorlogschepen was ontbloot, niet ten eenenmale aan
onze vijanden prijs gegeven mocht worden: geschiedde zulks, dan sleepte het verlies
der zee den ondergang van het land in zijn gevolg mede. Met deze taal der Staten
was de klacht der Hollandsche zeedorpen maar al te zeer in oviereenslemming: zij wer-
den, dus heette het, al meer en meer in de uiterste ellende gedompeld, daar de Duin-
kerkers en andere schepen des vijands, zonder dat het hun eenigzins belet werd, de

Toestand van
ons zeewezen.

Februari tot Mei 163C. Hieronder wjjren dc kosten voor het Huis van den Kardinaal-Infant en
van de Fransche Koningin-moeder en andere vreemde Vorstelijke personen Ic
Brussel, niet
begrepen.

^ Visite aux Archives et ά la Biblioth. royale de Munich, par m. gachard (Compte rendu de la
Cmm. rmjale d'hist. de Belgique,
1864)

1636 —
1639.

1* ·

-ocr page 7-

27 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Γ>3Π— zee geheel in kregen: het was niet langer mogelijk ter vischvangst uit te varen, ja
zelfs gebeurde hel, dat de vijand des nachts aan land kwam i. Op zoodanige aanmanin-
gen der Staten en klachten der belanghebbenden werd dan, wat maar eenigzins zeil-
vaardig kon gemaakt worden, in zee gezonden; doch ditmaal haperde het bovendien aan
gezag bij de bevelhebbers.
Van dorp klaagde, dat hij in zijn ambt niet naar behooren
werd ontzien, en de Vice-Admiraal
liefhebber verzocht om ontslag wegens den laster,
aan welken hy bloot stond Zoo ooit, was er thans aanleiding om de zaak ernstig
met den Prins te overwegen. Door de Gecommitteerden, daartoe van wege de Staten van
Holland aangewezen, werden verscheidene voorslagen tot bezuiniging gedaan met het
doel om de beperkte middelen tot krachtiger uitwerking te doen strekken, en alzoo de
grieven der Land-Provinciën tegemoet te komen, opdat dezen bereidwilliger worden
mochten om hare bijdragen te leveren. Tegelyk en om dezelfde reden was er sprake
van de hervatting der beraadslagingen ter oprichting der Compagnie van assurantie —
Tegen het einde van Februari (1636) waren de Hollandsche Gecommitteerden gereed
met hun verslag. Daarbij werd voorgesteld, dat in
Holland, welke Provincie zelve in
de betaling harer bijdragen aan de Admiraliteiten zeer ten achteren was, een nieuw
last- en veil-geld op de in- en uitgaande goederen zou worden geheven, waaruit onge-
veer twee en een half millioen gulden gevonden zou kunnen worden; dat, even als vroe-
ger , 70 schepen, en daaronder 6 jachten en 6 fregatten, in dienst gehouden, en
daarvan 31 lot bezetting der Kust aangewend zouden worden; dat ter Generaliteit zou
worden voorgesteld, de opbrengst der convooien aan de Provincie
Holland te laten,

I

li met dien verstande dat daarmede het subsidie van twee millioen jaarlgks ten behoeve

der Admiraliteiten zou vervallen: de opbrengst der licenlen zou aan de Collegies ter
Admiraliteit blijven tot onderhoud van de schepen op de rivieren en binnenstroomen.
De vraag aangaande de oprichting eener Compagnie van assurantie op Staatsgezag
sneden de Gecommitteerden af door het gevoelen uit te spreken, dat het een ieder
vrij zou slaan zich bij vorm van assurantie te doen verzekeren, waartoe een orde en
reglement gemaakt zou worden In het begin der maand Maart bepaalden zich de
werkzaamheden der Staten-Generaal bijna uitsluitend tot de ernstige behandeling der
zeezaken met Zijne Excellentie, en het resultaat was, dat hel ontworpen reglement drin-
gend aan de Provinciën werd aanbevolen, opdal zij zich de offers, daarbg gevorderd,
mochten getroosten; daar inlusschen de nood dadelyke voorziening eischte, werd bij wyze

I ï Resol Stat-Gen. 28 Dec. 1635.9, 10,11 Jan.; 27 Febr. 1636. Rcsol. Holl. 16,27 Febr.l90ct., 1636.

I ^ Resol. Slat.-Geii. 5, 18 Jan. 1636.

I 3 Deze zaak was steeds aangehouden [Resol Stat.-Gen. 5 April, 1635. iies. M. 23 Maart, 1635).

I Resol, Holl. 30 Jan.; 14, 15, 21, 23, 27, 28 Febr.3 7 Maart 1636. Resol SlaL~GenΛ^^n.·,

f 27 Fcbr, 1686.

-ocr page 8-

DES VADERLANDS. 2i>

van voorloopigen maatregel zooveel mogelgk in de behoefte van het zeewezen voorzien
en het bericht van een belangrijk voordeel, door de dapperheid van den Commandeur
JAW EVERTSEN, dcn Februari, op de hoogte van behaald op drie Spaansche

schepen, onder het bevel van den Admiraal colla.rt, waarvan slechts één ontkwam
was wel geschikt om nieuwen moed te geven, ten einde de zaken tot nader order voor
geheel verval te bewaren.

Vooral de Provincie Utrecht was achterlijk in de betaling der gelden ,-door haar ten behoeve
der zeezaken verschuldigd. Dit kan ons niet bevreemden, wanneer men den toon in aanmer-
king neemt, op welken haar vertegenwoordiger in het Gollegie ter Admiraliteit te jRoiier-
dam over de misbruiken schreef, die hij hier aantrof Wanneer door de IJoJlandsche
kooplieden het land zoo werd bestolen, en de Raden ter Admiraliteit het recht des
Lands zoó slecht ter harte namen, als hun vertegenwoordiger verzekerde, zouden zij
dan, dus redeneerden de Staten van
Utrecht, nauwgezet voortgaan met de betaling hun-
ner bijdragen? Neen! Eerst moesten de Hollandsche kooplieden, die bij de veiligheid der
zee het meesle belang hadden, dal schandelijk ontduiken van de betaling der rechten
slaken. Deden zij dit, dan zou het wellicht blijken, dal men niet eenmaal van de Land-
provinciën zoo veel behoefde te vergen, als nog steeds van haar gevorderd werd
Door eene bezending naar
Utrecht hoopten Hun Hoog Mögenden de Staten van dit
Gewest tol eene andere gezindheid te brengen Doch dit werkte zoo weinig uit,
dat
Utrecht, in Mei 1656, het nieuw ontworpen reglement lot bezetting der Kust en
lot het kruisen in de nauwe Zee nog niet had aangenomen. Eerst in Juli Irad zij
eenigermale in schikking ß. In de maand April vonden
dorp en liefhebber hunne
eskaders nog Ie slecht toegerust om onder zeil Ie gaan en de schepen af te wachten,
die met veel geld aan boord uil
Spanje stonden aan te komen ïoen brak er zelfs
te
Rotterdam wegens wanbetaling een oproer onder de matrozen uit. Die rhatrozen,
door de officieren van den bodem voorgegaan en door hunne schuldeischers gevolgd,
vervoegden zich ter vergaderplaats van hel Collegie Ier Admiraliteit, en met

' Resol. Slat.-Gen. 3,4,5, 6, 27 Maart; 12 April, 1630. lies. Holl. 4,14,15,19 Blaart; 24 April, 1630.

- Resol, Slat.-Gen. 14 Maart, 1626. evebtsen werd met een gouden kelen en medaille, en zijne
kapiteins, alsmede zijne matrozen, naar evenredigheid beloond, «om andere tot gelij ke daden op
Ie wekken"
{Resol. Slat.-Gen. 15 Maart, 1636).

3 Zie Brieven van a. van eck aan a. van iiiltes, in Kronijk van het Hist. Genootsch. te Utrecht,
1867, p. 40—131.

''Resol. Stat.-Gen. 1 Junij, 1635. ^ Resol. Stat.-Gen. 1 Junij; 16 Julij, 1635.

^ Resol. Slat.-Gen. 7 April; 7 Mei; 23, 29 Julij, 1636.
Resol. Stat.-Gcn. 13 April, 1636. Resol. UolL 15, 25 April, 1636.

lfi36-
1639.

-ocr page 9-

29 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G36— heftige dreigementen vorderden zij betaling. Daar zij niettemin geene voldoening hadden
kunnen krijgen (liet haperde aan de achterlijkheid van
Gelderland), zoo liet het zich
aanzien, dat dit oproerig volk zich naar den
Haag zou begeven, om hunne eischen
bij de Staten zeiven te laten gelden. De Staten van
Holland besloten dadelijk de noo-
dige penningen, bij wyze van voorschot aan
Gelderland, beschikbaar te stellen, maar
niettemin de zaak te laten onderzoeken, opdat de schuldigen naar verdienste gestraft
mochten worden Hel blijkt echter niet, dat dit geschied is, en weldra ontstonden te
RoUerdam met het onbetaalde bootsvolk nieuwe onlusten Dat bepaaldelijk te Rotte}^-
dam
de geldeloosheid tot zulke tooneelen leidde, laat zich licht verklaren. Immers om-
streeks dezen tijd bleek het, dat de Provinciën sedert het jaar 1629 bij het Collegie
ter dier slede 70 tonnen gouds ten achteren waren

En in een gedeelte van dit jaar werden de inkomsten der Admiraliteit bovendien nog
Tijdelijke slui- gedrukt door de sluiting der licenlen, dat is, door het verbod van toevoer van oorlogs- en
mondbehoeften aan den vijand langs de handelswegen fusschen de
Wezer^ en de Pruisische
grenzen, een verbod, aangedrongen door bedreiging van de straffe des doods, anderenten
^ voorbeeld, gepaard aan verbeurdverklaring van goederen, ten voordeele van onze soldalen
of matrozen: zelfs de Gouverneurs, Commandeurs en andere bevelhebbers, benevens hunne
Imisgenooten , die paspoorten lot vervoer der verboden artikelen zouden hebben afgegeven,
zouden met den dood worden gestraft Met dezen maatregel, genomen ten einde den vgand
te bemoeilijken, terwijl Λvij
Schenkenschans trachtten te heroveren, wasvoor de Holland-
sche en Zeeuwsche kooplieden een aanmerkelijke winstderving verbonden: om niets an-
ders te noemen, nagenoeg de geheele handel in haring en zoutevisch stond stil. Van
den aanvang nu aan vermoedde men bij de Zeeuwen ongeneigdheid om zich aan het
verbod te houden. Die van
Holland klaagden, dat de Zeeuwen de ^Sc/ie/cietot schade van
anderen, zeer traag hadden gesloten Toen nu
Schenkenschans was overgegaan, be-
grepen de Heeren van
Zeeland, dat met de oorzaak ook het gevolg verviel, en zy wa-
ren bedacht, op eigen gezag de licenlen weder te openen. Deswegens ontvingen zij eene

li

II

Jii

^Resol Stat.-Gen. 15, 16, 17 April, 1636. Resol. Holl. 18 April, 1636.

2 Resol StaL-Gen. 25, 26 Juli, 1636.

3 liesol. Stat.~Gen. 24 Juni, 1636. Scventich staat er duidelijk geschreven ία het exemplaar op
het Utrechtsche Prov. Archief.

^ In Maart 1636 verscheen hier een afgevaardigde van Bremen met verzoek dat de Staten de
sluiting der licenten op de
Weser mochten opheiFen. Resol. Stat.-Gen. 20, 21 Maartj 36 Mei,
1636. AiTsEMA II, hl. 339.

ä Resol. Stat.-Gen. 1 Febr. 1636. Resol. Holl. 24 Jan.j 1, 7, 12, 13, 19, 20 Febr. 1636.
6
Resol. Stat.-Gen. 22 Febr. 1636. Resol Holl 15, 16, 23 Febr. 1636.

-ocr page 10-

DES VADERLANDS. 2i>

»><5-

E't

lf)3G-.
1639.

waarschuwing van de zijde der Stalen-Generaal. Maar weldra bleek, dat de licenten
door de Overheid in
Zeeland werkelijk geopend waren, en Hun Hoog Mögenden riepen
de personen, door wier toedoen zulks geschied was, ter verantwoording, niet zonder
protest van den Zeeuvvschen Gedeputeerde
vosbergen, die dit besluit te overijld achtle.
Niettemin werd vastgesteld, dal zij die ongeniachtigd lot de opening last gegeven of die
bewerkstelligd hadden, metterdaad zouden gestraft worden. Wegens de gestrengheid der
straf, die op de overtreding was gesteld, was dit geene kleine zaak, en
vosbergen pro-
lesleerde nogmaals. Intussclien verlangden die van
Holland, dat als nu op gezag der
Stalen-Generaal tot de opening der licenten werd overgegaan. Hoezeer dit gevoelen, door
Hun Hoog Mögenden als aannemelijk aangenomen, lot eenige inschikkelijkheid ten aanzien
der Zeeuwen scheen te moeten stemmen , werd niettemin de fiskaal van de Generaliteit ge-
last, de Commandanten van het Fort
de Kruisschans en ysmLilloo, den kapitein van het
oorlogschip en de convooimeesters aldaar, benevens den convooimeester te o/? Zoo?n

naar 'ä Gravenhage te doen komen, op grond dat zij niet hadden behoord te gehoorza-
men op hel bevel der Stalen van
Zeeland, wien men buitendien besloot het ongelijk
onder hel oog te brengen, dat zij der Generaliteit hadden aangedaan. Op aandrang van
Holland, dat zich in deze zaak telkens, nevens de gewone, door buitengewone Gedepu-
teerden deed vertegenwoordigen, zouden er Gecommitteerden naar
Middelburg gezonden
worden om voldoening te vorderen, en bovendien werd de Prins verzocht het nog niet
opgeheven verbod der licenten door eenige oorlogschepen te lalen handhaven, onder
protest der Heeren
de knuyt en vosbergen, die voor de onheilen waarschuwden, welke
van zulk eenen maatregel het gevolg konden zijn. Een en ander besluit had ten gevolge,
dal in hel begin van de maand Juni, trouwens toen de Zeeuwsche kooplieden met de
lijdelijke opening hun winst gedaan hadden, de licenten door
Zeeland op nieuw werden
gesloten. Maar, was de Heer
levin de cock. Raad ter Admiraliteit te Middelburg, die
de brieven lot opening der licenten had geparapheerd, naar
den Haag ontboden, deze
Heer verontschuldigde zich, evenwel zonder dat Hun Hoog Mögenden deze veront-
schuldiging aannamen, op grond van drukke werkzaamheden bij het Collegie. De licenl-
meesler van
Bergen op Zoom had eenen anderen grond, waarom hij niet, als de ande-
'en, op de indaging verscheen: de besmettelijke ziekte, heette het, was uitgebroken in
zijn huis. Maar ten aanzien van zijne medegedaagden waren de Staten niet onbarrahar-
lig- Zij kregen zeer spoedig vergunning om weder te vertrekken, en, na overleg met
<len Prins, Averd ook goedgevonden, dat men de bezending naar
Zeeland achterwege
zou laten. Voor de maand Juni ten einde was, werd besloten de licenten legen den
/ Juli weder te openen. Die van
Holland zouden niet zoo gemakkelijk weder lot
ecne sluiting te brengen wezen

^ Resol, Slat.-Gen, 30 Mei, 4, 5, 6, 7, 10,13,15,10,24; 20Juni, 1636, Aitsema lll.l. 319.

-ocr page 11-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1(536— Eene voorname reden van verontschuldiging voor hunnen onwil, in'deïe zaak door

1039

de Zeeuwen aan den dag gelegd, was, dat de sluiting loch niet baatte. Immers werden
de Vlamen van alles wat Avij tot onze eigene winstderving verboden hun toe te voeren,
rykelyk voorzien door de Engelschen, die de blokkade van de haven van
Duinherken
volstrekt niet telden. Ja, uit Zeeland had gedurende den tijd ^er sluiting een levendig
vervoer van waren naar
Engeland plaats met geene andere bestemming dan om dadelijk
van daar naar
Vlaanderen te worden overgescheept. Dus was er van den aanvang aan
sprake van geweest, dat men ook den neutralen, met name den Engelschen, beletten
zou onzen vijand krygs- en mondbehoeften toe te voeren Doch zoo ver had men
niet durven gaan.

Niettemin was het bepaaldelijk met het oog op Engeland, dat de Zeeprovinciën in

Aanspraak van dezen tijd op de handhaving van ons gezag op zee en tot uitrusting van een genoegzame

ingeland op de

opperheerechap- scheepsmacht om de blokkade der Vlaamsche Kust te doen ontzien, met de meeste kracht
pij
ter zee. aandrongen. Wilde men zich, zoo sprak de Admiraliteit van ^m^im/aw?, de heerschappij
der zee, het
dominium maris, niet laten ontnemen, zoo moest men orde op de zeezaken
stellen — In dezen tyd zag een werk hellicht, hetwelk hier te lande stof lot nadenken
gaf. Te welen, hel
Mare clausum (of de zee gesloten),. in antwoord op het Mare
liberum
(of de zee vrij) van hugo de groot, geschreven door den beroemden en als
)) grooten dictator der geleerdheid van de Engelsche natie" gevierden
Johannes selden.
In dif geschrift poogde de auteur hel oppergezag van de Engelsche Kroon over de
Brilsche zee te staven, hetgeen ten Hove uitnemend behaagde, gelijk dan ook de Koning
bij proclamatie van den Mei, 1656, een door de onzen steeds ontdoken verbod

van zijnen vader, om, zonder vergunning en erkentenis van 's Konings recht, op de
Engelsche en Schotsche Kust Ie visschen, vernieuwde Met eene sterke scheepsmacht zou
hy daaraan van nu af de hand houden, en te meer was het Ie verwachten, dat hij dit doen zou,
vermits hij, len einde zich tegen zijn Parlement te sterken, een voorwendsel behoefde
om geld te heffen, —De Staten vanlieten
seldews werk door den Leidschen Hoog-
leeraar PETRUS CHNAEus beanlwoorden, maar aarzelden om, aangezien dal geschrift geen
openbaar karakter had, dit of eenig ander legenschrift op hun gezag te laten uitgeven
Zij
lieten hel dan ook na, voornamelyk, zoo het schijnt, op raad van den Heer van sommelsdijk ,

1 Resol. Holl. 24 Jan.; 7 Febr.j 4 Maart, 1636.

2 Resol. IM. 27 Febr. 1636. 3 Aitsema, II, bl. 306.

1 Resol Holl 21 Dec. 1635. 10 April; 2 Aug. 1636. Later vereerden de Staten van Holland
den Advokaat dirk grasavikkel , die eene wederlegging tegen het Mare clausum geschreven had,
met een jaargeld van 500 gulden
{Resol. Holl. 18 Jan.; 7 April, 1639).

'■■Λ ■

-ocr page 12-

DES VADERLANDS.

die zou gezegd hebben, dat, zoo wij de vrijheid der zee niet met de wapenen konden
beschermen, wij zulks met de pen niet doen zouden]

Deze Heer van sommelsdijk was door de meerderheid der stemmen van de Staten van
Holland aangewezen om als buitengewoon Gezant naar Engeland te gaan, ten einde de
verderfelijke plannen, die het Engelsche Hof legen ons gezag op zee smeedde, zoo
mogelijk te veradelen Doch hij had zich verontschuldigd, eensdeels wegens zijnen
65-jarigen ouderdom, anderdeels op grond dat hij niet gekend was'geweest in de onder-
handelingen , die tot het traktaat met
Frankrijk geleid hadden, en hij diende, gaf hij
te kennen, met de eigenlijke strekking van een verdrag bekend te wezen, tot hetwelk
hij den Koning van
Grool-Britannië zou moeten overhalen toe te treden. Dit was
blijkbaar slechts een voorwend/el. De ware reden zal wel, juist omgekeerd, gCAvcest
zijn, dat hij,
souimelsdijk, gelden mocht voor den vertegenwoordiger van de nauwst-
mogelijke alliantie tusschen de Vereenigde Provinciën en
Frankrijk, eene alliantie, die
Koning
karels ontevredenheid en argwaan grootelijks gaande maakte, daar zij tot eene
verdeeling der Zuidelijke Nederlanden tusschen
Frankrijk en die Provinciën strekte,

• I

zonder dat Engeland met eenig aandeel bedacht was 3. De Staten van Holland namen
aanvankelijk die verontschuldiging niet aan, en de Heer
van sommelsdijk loonde zich
bereid de taak te aanvaarden onder eenige voorwaarden, van welke de voornaamste deze
was, dat hij van het Hof van
Engeland zou mogen vertrekken, wanneer hij oordeelen
zou aldaar geen dienst meer Ie kunnen doen in de zaak van 's Konings loetreding lot
ons verbond met
Frankrijk. Hierop wonnen de Stalen van Holland de meening in van
den Prins en de Gecommitteerden tol de Fransche zaken. Doch inlusschen sprak
som-
melsdijk
den Prins, en bewoog hy Zyne Excellentie tot de verklaring, dal hij zijne
verontschuldiging gegrond vond en hem niet aanried het gezantschap op zich te nemen
Zoo bleef eene benoeming uitgesteld, die toch zoo dringend geacht was. De Fransche
zaakgelastigde
brasset bleef daarbij niet in gebreke te verzoeken, dat men cenen bui-
lengewonen Gezant naar
Engeland zou zenden, of ten minste onzen gewonen Gezant
een bijzonderen last zou doen toekomen betreffende de teruggave van de
Palis^ over
welke zaak men aldaar thans beraadslaagde In de maand December (1655) kwamen
Hun Edel Mögenden dan ook lot het besluit om eerst nogmaals te pogen den Heer
van
SOMMELSDIJK over te halen, en toen deze weigerachtig bleef, lot buitengewonen Gezant
bij het Engelsche Hof Ie benoemen den Heer Mr.
cornelis van beveren, Heer van
Strevelshoek en WesHjselmonde, Raad en Rentmeester van Zuid-Holland en Oud-

1636 —
1039.

i
i

α

Ki

s0mhf.ls01.tic
verontschaldigt
zich van het Ge-
zantschap naar
Engeland, en vak
beveren
wordt
daartoe verkozen.

' Aitsema, II, bl. 298.
^ Aitsema, II, bl. 298.
5
Hesol. Holl 23, 27 Oct. J63.5.
III Deel. 5 Stuk.

2 Zie hiervoor, D. III, St. IV, bl. 824 , 825.
4
Holl. 4, 6, 9, 18 Oct. 1035.

2

-ocr page 13-

10 ' ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— ßurgemeesler van Dordrecht Weldra vereenigden de Slalen-Generaal zich met deze
keuze en werd last gegeven de Instructie van den nieuw benoemden Gezant te stellen.
Reeds voor liet einde van Januari (1636) was de Heer
van beveren gereed om te ver-
trekken Docli er verliep nog ruim eene maand voordat zijne Instructie vastgesteld
Zijne Instructie. ^YJJS 4 z,ij bevatte voornamelijk de volgende punten. De Gezant moest, en dit was
bij de omstandigheden, in welke zich
karel I tegenover zijne onderdanen geplaatst
bevond, van bijzondere beteekenis, door hoog op te geven van onze achting voor den
Koning en van onze waardeering zijner goedgunstigheden voor dezen Staat, Zyner
Majesteits welwillendheid trachten te winnen, en hem daarentegen doen gevoelen, dal
hoe meer hij ons met zijne gunsten vereerde, wg des te beter in slaat waren de gemeene
zaak te beharligen, »en te helpen vinden de interessen van die van zijn Huis.·' — Dit
zag in de eerste plaats op het herstel van het gezin zyner zuster in de erflanden van
de Palts; maar kon de Koning er geen hoop uit scheppen op ondersteuning in zyne
binnenlandsche moeilykheden ? Hierloe kon hij te meer meenen grond te vinden in de
betuiging, die de Gezant mede moest afleggen, dal, hoe
Spanje ons ook bij Zijne
^ Majesteit mocht afschilderen, wij zyne oudste en vertrouwdste vrienden en bondgenooten

waren, op welke »by alle voorvallende gelegenheden vast en onverwrikbaar kon gerekend
worden ten bale van Zijne Majesteit." — Had Koning
karel I slechts de bescherming der
Spanjaarden gestaakt cn van zijne aanspraak op het eigendom der zee afstand gedaan, wij
zouden er ons niet om bekreund hebben, zoo hij geslaagd ware, zich volstrekt gebieder
in zijne Rijken te maken, te meer omdat de Puriteinen het maar al te zeer eens waren
met zulke predikanten, die het den Slaten soms lastig maakten — Doch de hoofdzaak
was nog niet vergeten , om welke
Frankrijk er van den aanvang aan op had aangedrongen ,
dat wij nevens eenen Franschen Ambassadeur eenen buitengewonen Gezant naar
Engeland
zouden zenden. Dus kreeg yan beveren bepaaldelgk in last, om in overleg met de Fransche
Ambassadeurs den Koning te trachten te bewegen tot openbare vredebreuk met
Spanje.
Vroeger was reeds gebleken, dit moest onze Gezant als beweegreden bezigen, lot welke
aanbiedmgen ten behoeve van het Huis van de
Palts Spanje gekomen was, toen Engeland
deze Mogendheid slechts met den oorlog bedreigd had. Daarentegen, bleef de Koning
vredelievend, dan kon hij niets anders wachten, dan dat de Spanjaarden hem met ijdele
woorden zouden blijven misleiden. — Deze redenering was volkomen juist; maar zou
de Koning de vermeerdering van
Frankrijks macht en van onze grootheid, ja, de ver-

• ResoL Holl. 5, 7, 19, 20, 21 Dcc. 1035. ResoL Stat.-Gen. 24 Dec. 1635.
- Resol. Stat.-Gen. 16 Jan. 163Ö.

3 ResoL Holl. 20 Jan. 1030. Resol, Stat.-Gen. 20 Jan. 1030.
Resol. Stat.-Gen. 1, 12 Febr. 1036. ^ Aitsema , 11, p. 395.

-ocr page 14-

DES VADERLANDS. 2i>

cleeling der Zuidelyke Nederlanden, zonder dat hij zelf daarvan zijn deel kreeg, niet
cenen al te duren prijs achten, zelfs voor hel herstel zijner zuster? — Ittaar, bovendien,
hoe kon
karel in zijne omstandigheden oorlog voeren? Op deze vraag had onze Gezant
het antwoord, dat om nevens ons en
Franhryk tegen Spanje op te treden, Zijne
Majesteit niets anders noodig had, dan de vloot, die hij reeds bijeen had: nieuwe lasten
had hij derhalve op zijne onderdanen niet te leggen. Behalve zijne medewerking lot
het uitrusten eener vereenigde, met een goed getal soldaten bemande vloot van 7ö sche-
pen , waartoe
Engeland 50 schepen en 8000 man, Frankrijk evenveel schepen en
soldaten, en wij 15 schepen en 4000 man zouden leveren, behoefde van Zijne Majesteit
niets gevergd te worden. Eene landing op de Spaansche kust zou het doel dier uitrus-
ting zijn, en het herstel van het Paltsische Huis het einde der bezetting van de te maken
verovering. Eenen krijgstocht, daarentegen, naar de
Palts te ondernemen, zou onze
Gezant stellig ontraden. — Het was den Staten er slechts om te doen, aan de Engelsche vloot
eene andere bestemming te doen geven, dan de handhaving van's Konings gezag tegen ons
op zee, en van den anderen kant door hem in een oorlog op
Duilschlands bodem medege-
sleept te worden, begeerden zij niet. — Maar was
kaäel tot geen openlijke vredebreuk te
bewegen, dan moest men zien te verkrijgen, dat de Koning 50 schepen met de noodige
manschap in handen stelde van den Keurprins van
de Palts om benevens Fransche en Ne-
derlandsche schepen de bovengemelde onderneming uit te voeren, of wel dien Prins alleen
aan het hoofd eener machtige vloot legen
Spanje liet optreden, maar steeds gesteund door
eene gelijktijdige onderneming van
Frankrijk en Hun Hoog Mögenden op een ander punt
van het Spaansche schiereiland. Was evenwel de Koning zelfs hiertoe niet te bewegen,
dan moest men zorgen, dat hij de houding koos eener veeleer voor onze dan voor de
Spaansche zyde Avelwillende onzijdigheid. — Trachtte de Koning onze Gezanten tot een
afzonderlijk verbond, met uitsluiting van
Frankrijk^ over te halen, dan zouden zy zich
daarmede niet inlaten, maar in allerijl bericht geven van de zaak aan Hun Hoog Mö-
genden en Zijne Excellentie: desniettemin mochten zij van voorwaarden en doel van zulk
een verbond kennis nemen. — Bij het vertrek van den Gezant verzuimden de Staten
niet, heni geschenken voor Zijne Majesteit en voor hovelingen van invloed mede te geven

1636—
lfi39.

Nog vóórdat de Heer van beveren iels meer dan algemeene voorstellen had kunnen
doen, verscheen hier een Engelsch edelman, belast met eene boodschap aan de Staten.
Het Avas de graaf van
arundel, bestemd een gezantschap bij den Keizer te bekleeden.
Onverwacht kwam hij aan, en alle plechtigheden van ontvangst wees hy af. Tot de
Graafabundei.
Staten-Generaal ten gehoor toegelaten, verklaarde hij (zijne toespraak was in de Italiaan-
sche taal verval) gekomen te zyn om de Koningin van
Bohemen te bezoeken en aan
Hun Hoog Mögenden opdat zijne reize naar den Keizer geene achterdocht by hen

(e 's Ilaye.

O *

1 AiTSENi, II, p. 307—310. Resol. SlaL-Gen, 10, 16 Jan. 1636.

-ocr page 15-

12 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— mocht verwekken, mededeeling Ie doen van het doel zyner zending: dit doel was hel
herstel van 's Konings neef, den Keurprins, waartoe thans voor de laatste maal, zeide de
Gezant, de weg van vredelievende onderhandeling werd ingeslagen, en hel totstandko-
men van eenen algemeenen vrede te bevorderen. Ten slotte dankte hij uit naam van
Zijne Majesteit voor de beluigingen van der Slalen belangstelling in het lot van den
Keurprins, onlangs door hunnen buitengewonen Gezant gedaan, en voor de geschenken,
door dezen aan den Koning aangeboden — De bijzondere gesprekken, door den
Graaf gevoerd, strekten niet om de Heeren van
Holland gerust te stellen omtrent 's Konings
bedoelingen legen de vrijheid van onze visscherij. Integendeel zij meenden wal hij over
's Konings toeleg om zijn recht op de vier zeeën te handhaven gezegd had, als eene
kennisgeving te moeten opvallen, op welke men zich, zoo zij zonder eenige tegen-
spraak bleef, later van de Engelsche zijde zou kunnen beroepen. Deswegens ongerust,
verschenen buitengewone Gedeputeerden van
Holland ter vergadering der Staten-Generaal
met het verzoek dat de Heeren, die den Graaf vaarwel zouden zeggen, het vraagstuk
der visscherij ter sprake mochten brengen met het doel om Ie doen gevoelen, dat men
zicli alhier 's Konings aanspraak niet onbetwist liet aanleunen, maar verwachtte dat Zijne
Majesteit in dit opzicht niet anders zou willen handelen, dan zijn vader en Koningin
ELISABETH. — Zoo bczorgd waren de Heeren van
Holland, ook op grond van de brieven
van
van beveren en joagiiimi, dat zij de vraag stelden of het niet raadzaam was, den
laatste, die toch naar
Zeeland overkomen moest om zijne echtgenoot te begraven^ eens
te
^s Gravcnhage te onlbieden, ten einde ten volle ingelicht te worden omtrent de in
Engeland beraamde plannen en heerschende denkbeelden, waarover bezwaarlijk schrifte-
lijk kon gehandeld worden. Hoezeer niet inziende, dat wat
arundel gezegd had, als
eene ambtshalve gedane kennisgeving moest opgeval worden, vereenigden Hun Hoog
Mögenden zich met de strekking van
Hollands voorstel, en besloten joachimi aan te
schrijven, herwaarts over te komen

Den Ssten Juni (1656) was joacnmi in den Haag, en uil zijne mededeeling bleek,
Kauel I heeft dat de Koning van zins was onzen haringbuizen het vissclien op zijne kusten te verbie-
ναηοΓζενϊ53ϋΐ!ει·3 ^ΰ recognitie betaalden. Dit nu waren de onzen besloten

^^ geven: de minsle betaling van eenig door den Koning geheven recht

kwam hun voor eene erkentenis te zyn van eene aanspraak, die zij len-eeuwigen dage
meenden te moeten ontkennen;
joagiiimi kreeg legen zgnMerugkeer naar Engeland
instructies mede in dezen zin, en in Holland was men er op bedacht onze haringvis-
schers in staat te stellen om de invordering der recognitie des noods met geweld te weige-
ren. Tegelijk verordenden de Slalen een scherper toezicht op de schepen der onzijdi-

1 Rcsol Slat.-Gen. 21 April, 163G. Aitsema, p. 310.

2 Resol. Slat.-Gen. 24, 28 April, 1G36. Rewl Holl 23, 24, April; 6 Junij, 1636.

-ocr page 16-

DES VADERLANDS. 2i>

gen, met name der Engeischen, die zicli veroorloofden de Vlaamsche havens lebevaren: 163G—
een maatregel, die gepaard ging met eene kennisgeving aan Engeland, dat wij de
blokkade dier kust met een genoegzaam aantal schepen dachten Ie handhaven. Wat
de overige punten van geschil belrof, aan onze Ambassadeurs in
Engeland werd de last
vernieuwd op de betaling der gelden, welke die Kroon ons nog wegens de troepen van
MANSFELD en andere krijgslieden schuldig was, aan te dringen, en eene menigte zaken,
die voor den rechter der Admiraliteit hangende waren, zoo goed mogelijk te zien af te
doen Om de Engelsche Oost-Indische Compagnie, die wel drie millioen van de onze
eischtc, tevreden te stellen, mocht
van beverbn een aanbod doen van 400,000 gulden.
Voorts werd er een plakaat gesteld, waarnaar zich onze zeelieden op de Britsche kusten
te regelen zouden hebben, om de felle botsingen, die er van tijd lot lijd lusschen hen
en de Engelschen voorvielen, te voorkomen

JoAGHiMi's terugkeer naar zijnen post werd bespoedigd op hel bericht, dat *s Konings
oorlogsvloot zich werkelijk onder onze haringvisschers vertoond had, voorgevende hen
legen de Duinkerkers te beschermen, waarvoor den Koning dan die erkentenis betaald
zou worden. Dit had onze visschers zoo verschrikt, dat zij, voor een deel ten minste, dit
maal van het visschen hadden afgezien. Deswegens lieten Hun Hoog Mögenden hunnen
gewonen Gezant, vergezeld door de geheele vloot van den Luitenant-Admiraal
van dorp,
naar Engeland overvoeren, om den Koning zoo haast mogelijk over deze zaak te spreken,
cn hem Ie verzoeken het vraagstuk van Zijner Majesteils zeerecht in den bestaanden slaat
Ie lalen
van borp's vloot toefde lang in het Goereesche Gat, en intusschen kwam
de lijding, dat de Engelschen het vischrecht metier daad invorderden, en vele onzer
visschers de betaling boven verzet of staking hunner nering verkozen. Toen onze
vloot op de plaats gekomen was, voerde zij weinig uit. Geen wonder: want de vlootvoogd
verlangde by de onbepaaldheid zyner instructie de verantwoordelijkheid van geweld le-
gen de Engelschen te gebruiken, niet op zich Ie nemen. Niettemin vond men hier Ie
lande onzen Luitenant-Admiraal wat al te beleefd voor de Engelschen, en klaagde in het

' In het begin van liet jaar 1636 moest bothwell lang te vergeefs naar besluit op zijnen voor-
slag betreiFende dc
Merchanls advenlurers Avachten [Resol. Slat.-Gen. 30 Jan.j 23 Febr.; 8, 20
Maartj 1 April, 1636. Resol Holl 31 Jan.; 26 Febr.; 8 April, 1636).

2 Resol Stal-Gen. 8, 16, 19 Junij 17, 22, 28 Juli; 15 Aug. 1636. Resol Holl 10, 12
Juni; 29 Juli; 8 Aug. 1636.
Aitsema, II, p. 310, 408, 409. Jan van Galen (zie hiervoor
Stuk IV, bl. 823, 824) was nog altijd in
Engeland gevangen {Resol //o//. 11 Maart, Resol Stal-
Gen.
10 Juni; 17, 28 Juli, 1636). In bet begin van het jaar 1636 was er weder op 10schepen
van onze West-Indische Compagnie, Avegens balddadiglieid door ons bootsvolk gepleegd,
te Ply-
mauth
beslag gelegd {Resol Stat.-Gen. .18 Jan. 1636).

3 AITSEMA, II, p. 409.

-ocr page 17-

14 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

s

1636— algemeen over de geringe uitNverking van de tegenwoordigheid onzer oorlogschepen in zee

Hoé het zij, men besloot joaghimi's vernieuwde overkomst af te wachten en de uilwerking
zijner bemoeiingen bij den Koning te vernemen , voordat men krachtiger maatregelen nam,
ïn October (1636) hadden de Stalen bericht, dat de Engelsche schepen zich op nieuw
lot het vorderen van lastgeld onder onze haringvloot begeven hadden. Dit was te be-
denkeiyker, omdat de Luitenant-Admiraal, naar men alhier meende, zonder noodzaak,
had aangekondigd, dat hy spoedig ter verversching zijner schepen uit zee herwaarts zou
komen — In het begin van November (1636) was
joaghimi terug. Hij had niets
gunstigs te melden. De Koning zag niet af van zijn vermeend recht; integendeel bij
bleek de invordering nu voor goed te willen regelen, en beweerde, dat onze haring-
visscbers mcl de zaak volkomen tevreden waren, en zich beter beschermd achtten door
de Brillen, dan door Hun Hoog Mögenden. Toen
joaghimi hem had doen gevoelen,
dat wij het in onze hand hadden om met
Spanje vrede te maken, en dat wy in dat
geval machtig genoeg zouden zijn om ons geen ongelyk van hem te laten welgevallen,
had Zijne Majesteit onzen Gezant dit wapen ontnomen, door te zeggen, dat de Span-
jaarden wel vrede zouden maken met de Franschen, maar niet met ons. Alsof hij zeggen
wilde, dat de strijd met ons alleen onverzoenlijk was, en Europa niet in rust zou zijn,
voordat wij te gronde gericht zouden wezen. Reeds onderhandelde men te
Londen,
hoezeer men te Parijs den Engelschen Gezant alles behalve voorkomend bejegende ^^
over eene allianlie met de Fransche Regeering, die, begeerig om met
Engeland opeen
goeden voet te slaan, geneigd was om veel toe te geven, en wier aandacht door het
hooggaande misverstand lusschen ons en
Engeland zeer gelrokken werd Voorzeker
kon door de bejegening, welke wij van
Engelands zijde ondervonden, Frankrijks
vertrouwen op onze macht niet bevorderd worden. — Naar zyn advies gevraagd, ver-
klaarde onze Gezant den Stalen gcenen raad te kunnen "geven. Van hem, voorzeker ,
die zich in
Engeland niet gehaat mocht maken, kon de raad niet uitgaan, om tegen
den Koning geweld te gebruiken. — Al was het nu ook, dat de Staten daartoe niet
De Hollandera overgingen, niettemin namen die van
Holland voor, van ons recht niet te wijken, en
te^ge^ ^'van Britschcn Koning de heerschappy over de zee nimmer Ie gunnen De moei-

wijkL""^* ^^ lijkheden met zijne eigene landgenoolen, in welke karel I al meer en meer gewikkeld
werd, kwamen den Staten weldra bijzonder te stade. Immers bekwamen wy daardoor

1 AiTSEMA, 310, 311, 409. IlesoL· Stal.^Gen, 25 Aug. 1636. Resol Boll. 17, 19 Sept. 1638.

2 Resol. Holl 8, 9, 15 Oct. 1636. Resol. Stat.-Gen. 21 Oct. 1636.

3 Missicvc V. ΡΑϋΛν, V. d. 21 Maart, 1636.

'' Resol. Slat.-Gen. 13 Juni, 1636. S eer, Resol: Missie ve v. pauw uit Pörys, ν. d. 22 Febr. 1636.
5
Aitsema, II, ρ. 311, Resol. Slat.-Gen. 9, 17 Nov. 1636. liesoL TIoU. 22,25, 26Nov. 1636.

-ocr page 18-

DES VADERLANDS. 2i>

in 's Konings misnoegde 'onderdanen stille bondgenoolen, welke niet duldden, dat hij 1636—
zich, al was hel door afpersing van
Treemdelingen, de middelen Terschafle om zich
legen hen te versterken. Ook waren de geldelijke ongelegenheden van den Koning,
die hem noopten, toen hij in dezen tijd de hier te lande verpande juweelen wenschte
Ie lossen, van de Staten eenig gunstbetoon Ie wachten ^, gansch niet geschikt om zijne
stelling tegenover ons krachtig te maken.

Voor liet einde van het jaar 1656 was arundel uil Duitschland lérug. Wederom
verkoos hij van de Stalen geene beleefdheden aan Ie nemen. De taal, die hij bij het
liem verleende gehoor lot de Staten sprak, bestond in eenige algemeene beluigingen,
en hij vertrok zonder Hun Hoog Mögenden te verwittigen. Geen geringer personen dan
den Graaf van
kuilenburg en den Raad-pensionaris van Holland, jagob cats, zond
men hem achterna om hem ten minste nog Ie
Rotterdam tc begroeten

Wat er tusschen ons en Engeland voorviel, was alleszins geschikt om het bondgenoot-
schap met
Frankrijk te doen waardeeren, en ons Ie doen zorgen, dal deze Mogendheid
zich niet, wegens onze traagheid in het voldoen aan den eisch der alliantie, van den
aangevangen strijd ontsloeg. Dan toch zouden wy alleen gelalen zijn geweest legen
allen. Doch van den anderen kant kon men zich niet onbezonnen, met vervxaarloozing
van genoegzame waarborgen voor hel behoud onzer zelfstandige macht, aan den oorlog
nevens
Frankrijk overgeven. De landmacht, in overleg met Frankrijk, lol onderne-
mingen van verre of nabij gebruikt, kon ten slotte een wapen worden legen onze onaf-
hankelijkheid. De zee was de waarborg onaer zelfstandigheid en levens hel middel onzer
kracht. Vandaar het dralen van de Stalen van
Holland, voordat zij zich met den Prins omtrent
hel aanhouden van al de troepen, die Zijne Excellentie in dienst houden wilde, verslon-
den Een sterk aandringen van
Holland en Zeeland, dal toch de Landprovinciën en Gronden, die
de Prins mei haar de zeezaken ernstig mochten behartigen, was nog altijd hoog noodig. ^ηηϊ

Immers had de Provincie Utrecht de verklaring nog niet herroepen, dal zij in geen subsidie

ten behoeve der zeezaken meer zou bewilligen , tenzij alvorens eene Kamer van Assurantie tot de zeemacht

111^® vorderen,

ware opgericht. Volgden, zoo spraken die van Holland, de andere Geweslen dat voorbeeld,
zoo zou men zich genoodzaakt zien, »dezeeden vijand ten beste te geven — Uit eigen
krachten, dit was de bedoeling dier verklaring van
Utrecht, moesten de Zeeprovincien
in de behoeften van hel zeewezen voorzien.- Van dezelfde strekking was de vermaning,
aan die van
Holland gegeven, *dal zij lol veiling van de zee op het voorbeeld der
West-Indische Compagnie zien zouden, en zich van de medewerking dezer Maatschappij

'tl

J Resol. Stat.-Gen. 7, 8, 12 Nov. 1626.

2ficsoZ. Stat.-Gen. 22, 24, 27, 29, 30, 31 Dcc. 1636. Aitsema, II, 311.
3 Zie Stuk IV, LI. 844, 845.
^ Resol, Stat.-Gen. 16 Juli, 1635. Resol. //c//.26 Juni, 1635.

-ocr page 19-

16 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

zouden bedienen ^, of wel de Zeeuwsche kapers lot de kern eener onizaggelijke zee-
maclil zouden maken. Doch wanneer dan
Holland en Zeeland ernstig in overweging
namen, om eenen raad van zulk eene strekking werkelijk op te volgen, moest dadelijk
de onaannemelijkheid der zaak blijken. Of zou in dat geval de opbrengst der convoien
en licenten niet aan de Zeeprovinciën verzekerd, en de bijdragen, door de andere
Provinciën lol de landmacht te verstrekken, niet aanmerkelijk yerhoogd hebben moeten
worden? Dat plan nu, zoo vaak reeds in verschillende vormen te berde gebracht, het
zou, men zag het steeds duidelijker in, den Prins bij de uitrusting en het onderhoud
der armee van het krediet van
Holland en, in hachlijke oogenblikken, van Hollands
steeds gereede gelden verstoken hebben. Dan ware het, schrijft sommelsdijk, met den
Slaat gedaan geweest en de Zeeprovinciën zouden op die wijze inderdaad eene af-
zonderlijke, uitsluitend op geweld Ier zee steunende Mogendheid, eene soort vaii Zee-
rooversstaat hebben moeten worden. Dus zien wij de Staten en den Prins telkens
terugkomen tot het oude, en trachten de verschillende lasten naar evenredigheid over
alle Provinciën te verdeden, door zoowel de Land-Provinciën lot de zeemacht, als de
Zee-Provinciën lot de landmacht Ie doen bijdragen Eerst toen
Holland zich zonder
lol uiterste maatregelen te behoeven Ie komen, verzekerd mochl houden, dal de zee-
macht gehandhaafd en geene gelden, voor het zeewezen bestemd, ten behoeve der land-
macht besleed zouden worden ^, gaf die Provincie hare toestemming tot dat wal er
vereischt werd om het leger niet geheel werkeloos te lalen. Tegen het midden van
Maart (1G36) toch werd last gegeven de ponten en bruggen rivieropwaarts te brengen,
en over een deel der toegestemde legerlasten beschikt En nadat de Prins van de
Slaten-Generaal gevorderd had, dal de zeezaken »al pari" mei de landmacht zouden
worden behartigd, Averd, en zelfs toen niet zonder uitstel wegens de aarzeling van
Holland ^
den kapiteins aangeschreven, hunne compagniën binnen een bepaalden tijd voltallig te
maken Doch in dit jaar (wy hebben het reeds boven te kennen gegeven zou er
met ons leger niets van belang worden uitgevoerd, en dal in weerwil van
Frankrijks
aandrang op grond van den nood, in welken het weldra ten gevolge van eenen inval
der Spanjaarden uit
Brabant verkeerde.

1 Res. Holl. 1035. bl. 179—182. 13 Sept.^ 6, 19 Oct. 1635.

2 Archiv, de la M. d'Or. Sér, II, p. 86. 3 HggoL Holl 4 April; 21, 22 Dec. 1035.

-i In den ΛνΐηΙοΓ van 1635/36 bedroegen de gelden, die van de middelen der Admiraliteit van
Rotterdam lot de Landmacht Avaren »gediverteerd," de som van 245,000 gulden {Resol. Stat.-Gen.
9 Jan. 1636. Resol Holl. 6 Maart, 1636). Resol. Stat.-Gen. 12 Maart, 1636.

Resol. Stat.-Gen. 19, 21 April, Resol. Holl. 22, 24 April; 6 Juni, 1636.

7 Zie Stuk IV, bl. 844—847.

1(530-

-ocr page 20-

DES VADERLANDS. 2i>

In hel vroege voorjaar van 1656 liet het zibh niet van ons verwachten, dat wij in

1 u O </ ·

verband met Frankrijk eene krijgsonderneming zouden aanvangen, of zelfs ernstig over
een krijgsplan met die Mogendheid zouden raadplegen.
Schenkenschans was nog niet
herwonnen, en, buitendien, men verlangde, dat
Frankrijk ons van den overlast ver-
lossen zou, die de noodlydende Fransche soldaten ons aandeden. De verteeringen, hier
De noodlijdende
door hen in gasthuizen als anderzins gemaakt, moesten eerst met geld, uit feTtrek^^^

over te maken, betaald wezen. Dan konden die ongelukkigen te scheep vervoerd wor- lijk van hier.
den, en, voor zoo verre zij daartoe nog bekwaam waren, in
Picardïë lot versterking
van het leger gebruikt worden, waarmede de Staten den Koning hadden voorgeslagen,
Duinkerken of eene andere plaats aan te tasten, wier verovering hem meester van de
Vlaamsche Kust kon maken i. Doch in den nood der hier ingekwartierde Franschen
werd nog allijd niet voorzien. Met harde woorden werd dit aan
Frankrijk verweten:
zoo doende, verklaarden de Stalen, kwam deze Mogendheid de verplichting, die zy by
hel laatste traktaat op zich had genomen, kwalijk na, en Hun Hoog Mögenden zouden
zich genoodzaakt zien op de aanwending van middelen bedacht te zyn, die zy vroeger
niet in de gedachten zouden genomen hebben Nooit, schryft
pauw, had hij den
Kardinaal zoo verstoord gezien, als toen hij uit zijnen mond de ellende vernam, die
de Franschen in ons land leden, en den overlast, dien wij er van hadden: niet aan
geld, zeide hy, had het gehaperd, maar aan het slechte beleid Hoe het zij, geld
was er thans noodig, en zonder nieuw subsidie van
Frankrijk zou Holland niet Ie
bewegen zyn om van den eisch af te zien, dat eenige troepen werden afgedankt De
Staten verlangden twee millioen, maar zouden zich met anderhalf millioen tevreden
stellen δ. Werkelijk willigde
Frankrijk hun verzoeking, en op genoegzame toezegging,
dat de gemaakte schulden betaald zouden worden, werden eindelyk de soldalen, het
overblijfsel van den gemeenschappelijken veldtocht van het vorige jaar, naar hun vader-
land ingescheept 7.

Nu meende Frankrijk van ons werkdadige deelneming aan den oorlog te mogen
cischen, ten einde den vyand door eene afleiding ten Noorden den beraamden inval in

' Dit is het plan, waarvan hierboven (St. lY, bl, 844) met een woord gesproten is.
2 Resol Stat.-Gen. 14 Maart, 1636. 3 Secr. ResoL: Miss. v. pauw v. d. 14 April, 1636.
^ Zie Stuk IV, bl. 846.

® Secr. Resol.: Brieven v. H. H. M. aan paüw, v. d. 28 April en 5 Mei, 1636. Resol.
Stat.-Gen.
1 April, 1636.

G De regimenten van waardenbübg en mülert zouden mede uit die som onderhouden worden.

' Resol. Stat.-Gen. 1.5, 18, 20, 24 Meij 21, 23 Juni; 2.Tuli, 1636. Secr. Resol. 11 Άύ, 1636.
Brieven van
paüw, van 20 en 21 Mei, 1636, in Secr. Resol,

III Deel. 5 Stuk. 5

-ocr page 21-

18 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

fr·—— ι —, ι ' , ................, ^

1G ^ 6

1C39. Franhrijks noordelijke grensprovinciën Ie beletten. Doch Holland draalde om Franhrijks
aanbiedingen te aanvaarden, ten einde van de verplichtingen, die daarmede gepaard

Groudcii, die gingen, vooralsnog ontslagen te blijven De toestand van het bewind van righeueu

Holland doen

dralen onvoor-was weder uiterst hachelijk: ontstond er in Frankrijk eene omwenteling, dan zouden
"ΊΐαηίΙΐβ inTde^'^y ^^ krachten van dit Rijk, met die van
Spanje en Engeland vereenigd, tegen ons
te werken. gekeerd gezien hebben, zoo wij iederen weg tot onderhandeling hadden afgesneden en
geene onzekerheid hadden overgelaten, aan welke der beide partijen, die
Frankrijk
verdeelden, wij de voorkeur gaven. Dit dralen verdroot en beangstigde den Kardinaal.
Reeds had zijn Gezant
gharnagé er herhaaldelijk mondeling op aangedrongen, dat de
Slaten hun leger in het veld zouden brengen en met de Hessische troepen zouden laten
samenwerken maar geen voldoend antwoord bekomen. Ten laatste hadden Hun Hoog
Mögenden, blykbaar om tgd te winnen, hem verzocht zijn aanzoek schriftelijk tot hen
te richten. Dit deed hij den Juli (1656) in tamelijk bitse taal. Minder nog,

verklaarde hij, om eene afleiding voor Plcardië en Champagne te bewerken, was hel
noodig, dat wij ons leger te velde brachten, dan om aan
Europa, hetwelk de oogen
op ons gevestigd hield, te toonen, dat wij trouw bleven aan ons bondgenootschap mei
Frankrijk: hieraan werd getwijfeld aan het Hof van den Keizer en zelfs in Italië: daar
heette het, dat wij dezen zomer werkelooze toeschouwers zouden blijven, ja, dat er
onderhandelingen tusschen ons en den vijand gaande waren. Op dezen grond verwachtte
Frankrijk, dat wij niet langer aarzelen zouden onze armée, »volgens de steeds ge-
bleken goede bedoeling van den Prins van
Oranjete velde te brengen, en, zeide
de Gezant, wij mochten niet vergeten, hoe zijn Vorst de troepen des Keizers van onze
grenzen afleidde Tot zulk een dienstbetoon zou de Koning niet in slaat blijven, zoo
wij ons niet roerden. — Vyf dagen later herhaalde
giiarwagé op uitdrukkelijken last zijn
aanzoek: hij deed het ditmaal in zeer vleiende bewoordingen. Terwijl de vyand werkelijk
tot eenen inval in
Frankrijk overging, begreep de Fransche Regeering, die trouwens de
gronden van der Slaten aarzeling zeer goed inzag, ons in eene bitse bejegening geen
voorwendsel lot trouwbreuk Ie moeten geven. — Op de beide memories van
gharnacé
antwoordden de Staten alsnu, dat Frankrijk niet moest vergeten, hoe zij ter herovering
van
Schenkenschans hun leger den geheelen winter en een goed deel van het voorjaar
te velde hadden gehad. Deswegens hadden zij het daarna in de garnizoenen moeten

ι Resol. Holl. 10, 11, 25, 31 Juli, 1636. Resol. Slat.Gen. 30 Juli^ 2, 6, 7 Aug. 1036.
2
Resol StaL~Gen. 10, 12 Juli, 1636. Uiervoor St. IV, bl. 849, 850, 875.
2 De Prins stelde in Mei, 1636, voor, de Franscbgezinde partij in
Luik met tc leenen gelden
Ie ondersteunen, iets dat de Fransche Regeering gaarne zou gezien hebben (^eso/. Gen. 28 Mei;
4, 5 Aug. 1636.
Secr, Resol.: Miss. v. pauw, v. 13 Juni, 1636).

-ocr page 22-

DES VADERLANDS. 2i>

Tcrverscheii. Niellemin hadden zij de ponten en den arlillerielrein reeds weder naar
Nijmegen gezonden, en binnen weinige dagen zou het leger Ie velde trekken i.

Tegelijk met deze bepaalde toezegging, ging Holland er toe over om het sluiten van
het nieuwe traktaat van subsidie met
Frankrijk niet langer op te houden Tot zoolang
was tevens de beschikking vertraagd op het verzoek, door den Heer
van hkemstede
gedaan, om van zijn Gezantschapspost ontslagen te worden. ~ Ongeveer sints een jaar
vóór dit tydstip had deze Gezant zijn dringende aanzoeken om ontslag hervat. Er was,n>X· terug,
schreef hij, voor hem te
Parijs niets meer te doen, en al wilden de Staten hein ten
hunnent niet gebruiken, toch was het beter, dat zg hem ontsloegen, opdat hij den
blaam ontgaan mocht van slechts tot zijn vermaak in
Frankrijk te toeven In den-
zelfden zin schreef hij aan den Heer
van sommelsdijk Wel begreep pauw, dal deze
en anderen zijnen invloed in
Holland vreesden, en dat hij er niet op hopen mocht
ontslagen te worden, zoo hy niet afzag van het denkbeeld om by zyne terugkomst den
gewichtigen post van Raadpensionaris van
Holland weder te aanvaarden. Deze Provincie,
wier onafhankelijkheidszöcht reeds zooveel tegenstand bood legen dezulken, die haar tol
eene minder voorzichtige staatkunde wilden medeslepen, zou door de tegenwoordigheid
van eenen man als
pauw^, met die gewichtige betrekking bekleed, in dien tegenstand
slechts versterkt kunnen worden. Zoolang het derhalve verwacht moest worden, dat
pauw,
hier teruggekeerd, weder als Raadpensionaris zou optreden, vond zijne terugroeping
zwarigheid. Maar nauwelijks had hij eenigermate te verstaan gegeven, dat hij tot den
afstand van zijn Raadpensionarisschap te bewegen zou zijn, of hem werd eenig uitzicht
op zijne terugroeping geopend, en legelyk werd in de vergadering van
Holland ernstig
aan het benoemen van een gewoon Ambassadeur in
Frankrijk gedacht Doch de
Staten dezer Provincie konden er zoo spoedig niet toe besluiten om hunnen Raadpen-
sionaris te ontslaan, en diensvolgens beweerde de Prins, dat hij
'm Frankrijk onmogelyk
kon gemist worden De Heer
van sommelsdijk richtte tot Zijne Excellentie brief op
brief over deze zaak, en beijverde zich bij de invloedrijke leden der Stalen van
Holland
om PAuws terugroeping te keer te gaan Het gevolg was, dat de Heer van heemstede
alsnu uitdrukkelijk om zijn ontslag als Raadpensibnaris verzocht. Hierop maakten de
Gecommitteerde Raden van
Holland de zaak tot een punt van beschrijving legen de
zitting van April (1656). Dan zou men gelast komen tol de benoeming, ten eerste,

Helmstede
komt uit Frank-

ml0

' Sccr. ResoL 12, 17 Juli, 1636. liesoL Jloll. 15, 16, 37, 22 Juli, 1636. Hesol Stat.-Gen.

17, 18, 28, 30 Juli, 1636. Aitsesu, II, 328—330.

ï Resol Slat.-Gen, 28 Julij 7 Aug. 1636. ^ migg. τ. pauw, v. 24 Aug. 1635.

4 Archiv, de la Μ. d'Or, Sér. Π, Τ. III, ρ. 79. ^ Resol. Holl. 2, 12, 13, 18 Julij 27 Sept. 1635.

β ResoL Holl. 3 Ocf.j 10, 21 i\c. 1635. ^ Archiv, de la M. d'Or. 1.1. 83-89.

1036—
1639.

-ocr page 23-

20 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ir,36— van eenen Raadjiensionaris, daar de vijfjaren, voor welke de Heer van heemstede was
1G39

benoemd, alsdan ten einde liepen, en, len tweede, tot de verkiezing van een gewonen
Gezant te
Parijs Alvorens den zetel van Raadpensionaris ledig te verklaren, wilden
sommige leden de terugkomst van den Heer
van heemstede afgewacht hebben. De
Vergadering kon dientengevolge nog niet tot een besluit komen. Maar op het eind der
maand April was men het eens, dat de post vakant was; dat een nominatie van drie
andere Heeren tol dat ambt zou worden opgemaakt; dat heemstede, volgens het beding
met hem getroffen, zijnen rang als lid der Rekenkamer zou hernemen, en dat eerst-
daags tot de keuze van een gewoon Gezant in
Frankrijk zou worden overgegaan —

Cats wordt Jjj jjg volgende ziltino; stelden de Stalen van Holland op de nominatie voor het Raad-
llaadpensionaria ο o

van UoUand·, pensionarisambt de Heeren cats; foreest. Secretaris van Alkmaar, en de glarges,
Pensionaris van Haarlem, De Prins bedankte de Vergadering van Holland »ernslelijk"
voor de mededeeling van het drietal, legen hetwelk hij verklaarde »niets met al" te
hebben, en met eenparige stemmen werd
jakob cats gekozen, die met eene nederige
toespraak hel ambt aanvaardde. Nu werd ook van wege de €lalen-GeneraaI den Heer
van heemstede vergund, zoodra hij verkoos, naar het vaderland terug te keeren, en
door de Stalen van
Holland Mr. govert brasser, pensionaris van Delft, tol gewonen
Franschen Gezant bij meerderheid van stemmen benoemd; doch deze bedankte voor de
eer, en Hun Edel Groot Mögenden namen zijne verontschuldigingen aan. Dadelijk

oosterwuk, gingen zij er toe over om den Heer van oosterwijk, toen ter tijd Ambassadeur te
Gezant in iVaw/i- .... ·, , i ■· · i ^ - λ r^

rijk, Venelte, in brassers plaats als den man aan te wijzen, wiens keuze men bij de Gene-

raliteit zou bewerken, en deze vereenigde zich met die keuze

Alzoo slond de Ambassadeur te Venetië van zijnen post afgeroepen te worden. Dit
gaf den Venetiaanschen Gezant ten onzent,
gontareni's opvolger Francisco miciieli stof
lot bedenking; hij duchtte dat de Slalen, misnoegd over de ongezindheid der Republiek
om ons subsidie uil te keeren, die betrekking onvervuld zouden laten, of wel een

' Resol Holl. 163G, ρ. 370, 371. = Resol Holl. 12, 14 Maart; 5, 2G, 30 April, 1636.

3 llcsol Holl. 29, 30, 31 Mei; 3, 4, 6, 7 Juni; p. 449, 1636. Resol. Stat.-Gen. 30 Mei;
7 Juni, 1636,

^ Resol Stat.-Gen. 31 Juli, 26 , 29 Aug.; 7, 8, 9 Sept. 1634. In Aug. 1635 werden, daar
de Yenctiaansche Ambassadeur in gebreke was gebleven om de verponding te betalen (hij rekende
zich daarvan wegens zijne waardigheid ontheven), de vensters van zijn huis afgehaald. Toen een
dienaar der justitie, die daartoe liad medegewerkt, later voorbij het huis kwam, werd liij door
lakeijcn van den Ambassadeur aangerand en gewond. De Staten van
Holland zochten bij de
Generalileit verhaal op »zulke proceduren, hier te lande ongebruikelijk''; de Staten-Generaal
verzochten hierop den Gezant, zijnen domestieken te gelasten »zulke aanslagen tegen een persoon,
die niets dan zijn plicht gedaan had, testaken"
[Resol. Stat.-Gen. \ , 2, 13 Sept.; 12 Nov. 1635).

-ocr page 24-

DES VADERLANDS. 2i>

afgevaardigde ταη minderen rang voor Venetië zouden bestemmen. De Republiek ver- icsf) —
langde de allianlie met de onze te vernieuwen, docli ongehouden te blijven tot het
verstrekken van het subsidie, waartoe zij (de Fransche Gezant te
Venetië getuigde hel)
niet onwillig, maar onvermogend was Niettemin besloten de Staten, den Heer
van
oosTERwiJK te gelasten niet uit Venetië te vertrekken zonder alvorens op het heftigst
aangedrongen te hebben op de aflossing der achterstallen van het subsidie. Van zijnen
kant verzocht
miciieli herhaaldelijk, dal oosterwijk niet vertrekken mocht voordat hem
een opvolger was gegeven. - liun Hoog Mögenden antwoordden, dat zij wel genegen
waren in goede vriendschap en alliantie te blijven, en eenen nieuwen Gezant te benoemen,
maar dal zij gaarne zien zouden, dat men nakwam, wat die allianlie medebracht. Toen
de Gezant nu hoop op de betaling van het subsidie gaf, gingen de Staten lot hel
benoemen van eenen Ambassadeur over, en verkozen daartoe voor drie jaren, op voor-
dracht van
Holland^ den Heer willem boreel, pensionaris van Amsterdam. Nadat dit w. βυκκκη
geschied was, bleek, dal wij te vergeefs op het geldsecours zouden wachten Maar
er was nog eene grieve. De Fransche Gezant te
Venetië, eerst de Heer de tuillerie,*^ VeneUc,
eii straks de Maarschalk de créqui, bleef in gebreke onzen Ambassadeur aldaar met die
eerbewijzen te bejegenen, met welke onze Gezanlen overal bejegend werden, en die
onze Ambassadeur te voren oak te
Venetië ontvangen had Dit gaf aanleiding tot
verloog op verloog van onze zijde aan het Fransche Hof, van waar de Heer
pauw ten
slotte schreef, dat hij aan den goeden uilslag der pogingen om onzen Gezant te
Venetië
naar den eisch Ie doen behandelen, twijfelde Op hei einde van het jaar 1636 was
de zaak nog niet naar onzen wensch geschikt, en alsloen gaven de Stalen den Vene-
tiaanschen Ambassadeur Ie kennen, dal wanneer men de verzekering niet had, dat aan
onzen Ambassadeur te
Venetië zulk een titel verleend, en zulke eer bewezen zou wor-
den, als aan den Venetiaanschen Gezant alhier geschiedde, men op de benoeming van
eenen Gezant naar
Venetië terug zou moeten komen ^ Oosterwijk, die in bet begin
van het jaar 1637 voorloopig een lijd lang te
Parijs doorbracht, schreef van daar, dat
de Venetiaansche Ambassadeur bij hel Fransche Hof,
gontareni, hem ronduit verklaard
had, hem niet te zullen bezoeken, evenmin als hij zulks den Heer
pauw gedaan had:
hij mocht hem, namelyk, geen hoogeren li lel geven,
άίχη óiea τ/άώ Signoria Hlustrissima ^

1 Resol Stat.'Gen. 1 Mei, 1034. 23 Jan. lf)35.

2 Resol. Stat.~Gcn. 17, 19, 20 Juni; 6, 7, 29 Augj 3 Sept. 1636. Resol Holl. 10 Junij
8, 12, 18, 25, 30 Juli3 2 Aug. 163Ö.

^ Men weigerde onzen Gezant den titel van Excellentie en de lioogerhand, Avanneer men hem
ten zijnent ontving.
ResoL Stat.-Gen. G Scpt.; 12 Oct. 1C34. ^ Miss. v. d. 1 Febr. 1630.

5 Resol. Stat.-Gen. 22 Dec. 1G36.

-ocr page 25-

22 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1630— een titel, voegt onze Gezant er bij, die in Italü den minsten edelman gegund -werd.

Op dit bericht verlangden Hun Hoog Mögenden van den Veneliaansclien Gezant ten
hunnent bondig antwoord op de vraag, of zijne lastgevers geneigd waren den Nederlandsehen
Ambassadeurs allerwege al de eer te geven, die hun aan de Hoven van
Frankrijk en
Engeland verleend werd. Viel dit antwoord niet bevredigend uit, dan zouden^ zij de
zending van den Heer
eoreel ophouden. Migheli antwoordde, dat de Secretarissen der
Republiek aan de Gezanten van Gekroonde Hoofden, en ook aan den onzen, den titel
Ecccllenza gaven; maar de Doge en de Senaat gaven dien aan niemand, zelfs niet aan
de Gezanten van Keizer en Paus. Dus hadden wij ons niet te beklagen,
Coruaro,
de Venetiaansche Gezant te Londen, gaf den Heer van reveren mede dien titel, en
die Gezant was bestemd
gowtaneni te Parijs te vervangen. Deze opheldering achtten
de Staten voldoende i. -

Zoodra de Heer van heemstede de vergunning om in het vaderland weder tekeeren,
Eapport van " » '

HiiEMSTEDE ter ontvangen had, spoedde hii zich herwaarts. Daar Hollands bewilliginfi in de voortzettini;

Generaliteit. ö ' ί J b ο ö

van de onderhandelingen tot een nieuw subsidieverdrag, en de belofte, dat ons leger
te velde zou trekken, niet lang meer op zich zouden laten wachten, zoo kon zijn vertrek
uit
Parijs onmogelijk als een bewijs van verkoelde vriendschap worden uitgelegd. Hij
verliet dan ook
Frankrijk, omstreeks het midden van Juli (1656), » na van Zijne Majesteit
den Koning en de Ministers menig vriendschapsbetoon ontvangen te hebben — Den
15dBn Augustus verscheen de gew^ezen Gezant ter vergadering der Staten-Generaal om
verslag te doen, Uilgenoodigd om de punten aan te slippen, die naar aanleiding van
dit verslag stof lot beraadslaging moesten geven, verklaarde hij, nog andere punten te
hebben van grooter gewicht, die hij oordeelde geheim te moeten houden en slechts aan
den Prins met bepaalde Gecommitteerden te moeten mededeelen Een dier punten
betrof de handelwijze van eenige Hollandsche schippers, die zich
Ie Napels hadden laten
overhalen om hunne schepen in Spaanschen dienst te stellen Hoe? vraagden deswegens
de Fransche ministers, leenden nu de Hollanders strijdkrachten ter zee aan den gemeen-
schappelijken vijand? Zonder het antwoord op zulk eene vraag af te wachten, rekenden
zij zich bevoegd om zich voor dat bedrijf schadeloos te stellen. Verkozen de Hollanders
de Spaansche scheepsmacht sterker te maken, dan vermocht men hen, des noods door
dwang, aan de ontwijfelbare verplichting om hunnen bondgenoot.
Frankrijk, ter zee

1 ResoL Stat.'Gen. 27, 28 Fcbr.j O, 23 Maart, 1637.

Miss. v. d. Secrct. eiiskehken, v, d. 25 Juli, 1636. ^ jicsol. StaL-Gen. 13 Au/r. 1636.

'i Uit een brief uit Genua van 5 April, 1636, te vinden in hal Register van ingekomen Brieven
enz. uit Frankrijk
(F. 511 en 512), blijkt, dat de Ncdcrlandsclie consul aldaar, met name ha-
melman
, aan de Spanjaarden schepen verhuurde en kanonnen vertochl..

-ocr page 26-

DES VADERLANDS. 2i>

bij te slaan, gedachtig maken. Reeds had op grond van zulk eene redeneering de Bisschop KiSfi—
van
Nantes, bevelhebber der Fransche vloot te Marseille, Hollandsche schepen geprest.
Ook den toevoer van granen aan
Spanje door Hollandsche schepen, die van daar met
zout terugkwamen, verlangden de Franschen geweerd te zien: zij zouden voortaan geen
oogluiking meer gebruiken, maar de volle lading van zulke schepen verbeurdverklaren ^
De Staten van
Holland waren niet geneigd dit handelsverkeer met Spanje te staken, eu
zij beijverden zich uitstel van de uitvoering dier bedreiging te bekomen, totdat de Heer
VAN oosTERwiJK te
Parijs zou gevestigd zyn

Van den anderen kant hielden dezelfde Staten het sluiten van het subsidieverdrag nu
niet meer tegen, slechts onder voorwaarde, dat zij zich daarbij niet zouden behoeven
te verbinden om binnen een jaar geen krijgsvolk af te danken, noch ook om de regi-
menten van
waakdenburg en mulert voor onze rekening te nemen. Cuarnacé , hoezeer
daartoe, zeide hij, niet gelast, zag van dezen dubbelen eisch af, en nu was het traktaat,
waarbij onzen Staat eene toelage van anderhalf millioen werd toegezegd ^^ echter niet
zonder dat er bij eenige leden van
Holland bezwaren overbleven, van onze zijde beklonken.
Deze bezwaren brachten teweeg, dat men in
Franhrijk op zijne beurt de ratificatie uit-
stelde— Maar ook het verzoek van den Koning had
heemstede medegekregen, om op
het te velde trekken van onze armée aan te dringen. De nood was in jPm?i/in)7i hoog ge-
stegen. — Op hel einde des jaars 16515 was de Kardinaal DE RICHELIEU zeer ter neder gesla-
gen. De tegenstand, dien zyne staatkunde vond, was nog altijd niet gefnuikt. De Graaf
van soissons trok zich in October (I63ö) naar een zijner kasteelen terug. Dit .was het
voorspel van de openlijke breuk met het Hof, waartoe deze Prins van den bloede iti
November van het jaar 1636 overging. Hetzelfde tijdstip (het najaar van 1655) was

weder door talrijke inhechtenisnemingen en gevallen van ongenade in de hoogste kringen Inval der Spaa·

jaardencn Kcizer-

gekenmerkt Kort na dien tijd kwam de Hertog van bouillon Frankrijk bezoeken, scheu iu Frank-
rijk.

^ Sccr. Resol. 16 Aug. 1636. UesoL Holl. 20 Sept. 1636. Aitsema , II, 318.

2 Resol. Holl. 9, 11 Oct. 1636.

3 Aitsema, II, 326—328. Resol. Slat.-Gen. 7, 14, 15, 23, 29Aug.; 3, 6Sept.; 22 0cl.l636.
Secr. Resol. 30 Aug. 1636. Resol. Holl. 19, 23 Sept;i 3,6, 15 Oct. 1636. Οιιαπναοε bood den
Heer vosBEUiiEN en eenigen anderen ter erkentenis hunner bemoeiing tot het tot stand komen van
liet traktaat een gesclienk in geld aan.
Yosbergen weigerde het aan (e nemen; doch nu toonde
CIIARNACÉ zicli gegriefd, zeggende dat de Koning zulks kwalijk zou nemen: immers hadden de Staten
bij deze gelegenheid de Fransche ministers begiftigd. De Staten rieden alsnu den Heer
vosbergen
het aanvaarden van het geschenk aan (aitsejia, II, 332. Secr. Resol, 7 Oct, 1636).

'' Missieve van den Secret. EüSKERKEJi, v. d. 28 Oct. 1636.

® Dépêche van taüvv, v. d. 26 Oct. 1635.

-ocr page 27-

24 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— Of de Kardinaal reden had de gezindheid van dezen krijgsbevelhebber in Staalschen
dienst en aanverwant van den Prins van
Oranje ten volle te vertrouwen, is Iwijfelachlig:
zoo veel is zeker, dat de Staten meenden, hem bij deze gelegenheid zeer bijzonderlijk
aan den Koning en den Kardinaal te moeten aanbevelen, als ware het noodig om ach-
terdocht te voorkomen. De Gezant
pauw verklaarde den Koning, dat Hun Hoog fliegenden
dien Hertog erkentelijk waren voor zijne uitnemende diensten en een volkomen vertrouwen
op hem stelden l. Koning en Kardinaal beantwoordden deze aanbeveling met heusch-
heid; maar het was meermalen
righelieu's lot vertrouwen te moeten veinzen. Zoo zien
wy den Graaf
van soissons spoedig na het blijk van ongenoegen, door hem in het
najaar van 1655 gegeven, met eenen post van het hoogste vertrouwen, te weten, nevens
den Hertog
de la Valette, met het bevelhebbersschap van een leger op de meest
bedreigde Noord-Oosl-grens bekleed. Van dien kant nu en uit
Brabant werd Frankrijk
in 1656 door een overmachtig leger van den Kardinaal-Infant, met de Croalen van
JOHAN DE vvEERTH verecnigd, overvallen. De vijand drong in
Picardic, veroverde de
vestingen
Capelle en Chätelet, trok de Somme over en verwoestte het land tot de Oise
toe. De schrik drong door tot Parijs. In hun manifest zeilen de Spanjaarden den
Franschen op tot opstand legen den eergierigen Kardinaal, die den ketters geld gaf en
daardoor zijn eigen land uilmergelde. — Het laat zich nagaan, hoe men in deze om-
standigheden te
Parijs naar eene krachtige krijgsbeweging van het Staalsche leger uitzag.
Nu door het Zuidwaarts optrekken van den Kardinaal-Infant en
joiian de weerth de
omtrek van
Maastricht niet meer bedreigd werd, en ook de Keizerschen uit Westfalen
door GALLAS Zuidwaarts geroepen waren, hadden wij, scheen het, niets dat ons beletten
kon,
Brabant in te rukken en den Kardinaal-Infant te nopen, uit Frankrijk terug te
trekken. Aan trouweloosheid werd onze werkeloosheid geweten In zijne vertoogen ^
hield GiiARiiACÉ zich groot: hij deed het voorkomen, alsof T^raw/injA; machtig genoeg was
om zich zelf te redden, en waagde het niet, eene openlijke beschuldiging legen de
Stalen in te brengen. Tegen
euskerken, den Secretaris onzer Ambassade, liet men zich
duidelijker uit. Toen hij der Staten langzaamheid bij den Heer
de bullion had willen
verontschuldigen, had deze hem met harde woorden den mond gestopt. Dergelijke, ja
nog ergere verwijten had hij van anderen moeten hooren; hij durfde zich bijna nietten
hove of elders verloonen. De geheele wereld (schrijft hij) riep en schreeuwde tegen
de Staten met zulk eene onstuimigheid en onbetamelijkheid, dat het niet was om uit
te spreken. Geen wonder, dat de benarde toestand zulke bitterheid verwekte. Had de
Koning, nadat de
Somme door den vijand overschreden was, het Parlement van Panj'i,

' Dépêches van pauw, Yan den 1 cn den 14 April, 163G, in Sccr. Uesol. Hesol. Slat.-Gen,
22 Febr.; 11 April, 1630.

- Dépêche v. euskeoken, v. d. 25 Juli, 1636. ^ Zie hiervoor hl, 18,

-ocr page 28-

DES VADERLANDS. 2i>

met de Magislraal en de gansche burgerij dezer Slad gereed gevonden om een aanzienlgke 1C30—

krijgsmacht op de been te brengen i, loen men begon Ie vreezen, dal de Oisc den

vijand geen beletsel in den weg zou leggen, vermils ook de Prins van gojsdé, met

het beleg van Dóle bezig gehouden en straks door zijne tegenparty vervolgd, de ruiters

niet kon missen, die tot verdediging dier rivier noodig geacht werden, toen werd de goede

verstandhouding tusschen Koning en Parlement geschokt. De Raadshceren van dit Collegie

hieven klachten aan tegen de Ministers: zij, leden van het Parlement, zeiden zij,

waren de rechte ministers, en hadden waarlijk belang bij 'sRijks behoud. Te midden

van zoo veel reden tot ontmoediging werd 's Konings moed opgewakkerd op het bericht

van het optrekken van het leger van Hun Hoog Mögenden. Hierover (scbrijfl eüsker-

keïs) was het gansche Hof en de geheele Stad wonderlijk verblijd

Veel echter werd van onze zijde niet uitgericht. Ten einde de Staten te eerder tol Weinige ver-
de vervulling hunner aan Frankrijk gegeven belofte te doen overgaan, liet de Prins het legcr te velde
het voorkomen, alsof het Ie velde brengen van ons leger door een onze grenzen dreigend saizoen.
gevaar gevorderd werd, en gewaagde hy aanvankelijk slechts in de tweede plaats van
onze verplichting tegenover
Frankrijk Eerst tegen het midden van Augustus (1636)
werd bepaald, dat de Prins weldra naar het leger zou vertrekken. Trouwens, hy had
eenige weken aan het pootje geleden maar zelfs toen lieten de Staten-Generaal Zijne
Excellentie weten, dat hij bij de hand diende te blijven wegens de groote ongelegen-
heid ter zee, met welke wij ons tengevolge van de gezindheid der Engelsche Regee-
ring bedreigd zagen. Ook hadden de Provinciën alstoen nog geen geld voor de leger-
lasten opgebracht. Hierop werd hel verzoek gegrond, dal Z.ijne Excellentie nog een
geruimen tijd, minstens nog eenige dagen, zijn vertrek naar hel leger zou uitstellen.
Lang evenwel toefde de Prins niet meer: hij vertrok omstreeks den Augustus

uit den Haag, maar de Stalen schenen niet Ie verwachten, dal hij veel zou aanvan-
gen: immers achtten zij de Gedeputeerden, die hem te velde ter zijde zouden
staan, slechts als voorloopig benoemd, legen dat men zien zou, welken keer de zaken
van het leger zouden nemen Den 238'·''^ was de Prins te scheep voor
Lilh aan
de
3Iaas, beneden Ravesiein. Daar ging hij aan wal en vestigde er zijn hoofdkwartier,
zoo als blijkt uit de herhaalde aanzoeken om geld, welke van daar door de Gedepu-
teerden te velde aan Hun Mögenden werden gericht:
Zeeland, Friesland en Groningen
waren nog steeds achterlijk in het betalen der legerlaslen Omstreeks den lO^en Sep-

^ Depêche v. euskerken, v, d, 8 AujT[. 1636- - Dépêche \andcnz., v. d. 15 en d. 22 Aug. 1636,
3
liesol. Stal.-Gen. 3, 21, 25 Julij, 1636. -iAiTSEJU, II bl. 341.

Eesol Stal.~Gen. 15, 16, 20 Aug. 1636.
G
Resol. Stat.-Gcn. 25, 31 Aug.; 3; 4, 6, 8 Sept. 1636.

UI Deel. ö Stuk. ' 4

-ocr page 29-

26 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lember bevond zich de Prins te Sprang (in de Lange Straat, zuidvYCslelijk van Heusden)
en hier werd het de vraag, wat nu met het leger aan Ie vangen. In de vergadering
der Slaten-Generaal werd voorgesteld, dat het leger eene aanvallende houding zou
aannemen, en dit voorstel aangedrongen met dezen grond, dat men, als daartoe werd
overgegaan, de Provinciën beter tot het opbrengen der legerlasten zou krijgen, terwijl
zij zich nu verontschuldigen konden met het voorwendsel dat er toch niets met het
leger werd uitgevoerd. ,Behalve dezen inderdaad zwakken grond, werd nog aangevoerd,
(lat eene aanvallende beweging van ons leger strekken zou om
Frankrijk genoegen te
geven, en zou beantwoorden aan de taktiek van het vorige geslacht, dat er zich
wel bij bevonden had, den gemeenschappelijken vijand op hel lijf te vallen op het
oogenblik, dat hij
Frankrijk belaagde. Op dit voorstel werd geen dadelijk besluit
genomen. Het schijnt slechts tot voorbereiding gediend te hebben voor de boodschaj)
van wege den Prins, welke de Heeren
iiuijgens en uerberts, uil het leger aange-
komen, den volgenden dag aan de Gecommitteerden tot de zaken van het leger
overbrachten. Dezen deelden mede, hoe de Prins verscheidene plaatsen 'op het oog had,
lot wier belegering hij zou kunnen overgaan; maar
Hulst met de daaromtrent gelegen
forten had zijne aandacht voornamelijk bepaald. Eerst evenwel verlangde hij liet gevoe-
len van Hun Hoog Mögenden te weten. De Staten lieten, onder dankbetuiging voor
's Prinsen »vaderlijke voorzorg,'' de onderneming geheel aan hel goedvinden van Zijne
Excellentie eii Gedeputeerden te velde over. Slechts verklaarden zij te verwachten,
dat de vereischle compagniën aan de
Maas of liijn zouden blijven om den vijand in-
lusschen allen aanval tegen onze grenzen te beletten, of, wanneer zijne geheele macht
zich naar
Vlaanderen liet lokken, onverhoeds Gennep te gaan belegeren en deze vesting
zoo mogelijk Ie bemachtigen In weerwil van deze rnededeeling bleef hel leger werkeloos
te
Sprang, en Ie ^s Hage vernam men van dien kant niets dan aanzoeken om geld
De tocht tegen
Hulst bleef, heette het, achterwege wegens het hooge water en omdat
de vijand van het plan verwittigd was geworden

Intusschen was de angst, dien men te Parijs had uitgestaan, grootendeels geweken.
lUciiELiEu had de proef zegevierend rloorgeslaan, en door zijne krachtige maatregelen de
geestdrift van velen weten op te wekken, zijn gezag te verhoogen en den vijand tol staan
en aanvankelijk reeds tol wijken te brengen Toen na de verovering ^AnCorbie, bij de
vrees dat ook
Atniens geen wederstand zou kunnen bieden, velen Parijs verhelen om zich
te
Orleans en over de Loire Ie bergen, en eenigen van de vrienden van den Kardinaal

' liesol Stal-Gen. 11, 12, 13 Scpt. lO'Sf). Secr. ResoL 13 Scpt. 1030.
^ llesol. Slat.-Gen. 1, 10, 28 Oct. 1030. Aitsema, hl, 341.,

^ Ranke, Frans, Gesch. II, pajj. 468, srjq. Dépêche v. euskehken v. d. 26 Scpt. 1636.

ir,3f.-
1639.

-ocr page 30-

DES VADERLANDS. 27

hem rieden, ook de vlucht Ie nemen , begreep hij , dat zulks gelijk zou hebben geslaan met
eenen afstand van gezag, die hem aan zijae binnenlandsche vijanden zou overgeleverd heb-
ben. Dus verklaarde hij , dat de dienst van Zijne Majesteit en het Rijk zijne tegenwoordigheid
vorderde, en dat hij zou blijven, al moest hel zijn leven kosten Moest bijvallen, zoo
zal hij geredeneerd hebben, alsdan voor den buitenlandschen liever dan voor den bin-
nenlandschen vijand. — Dat het lol dit uiterste niet kwam, wist hij niet aan de Neder-
landers dank. Integendeel, in eene missieve van den Oclober (1636) schreef
EUSKERKEN, dal 's Konings Ministers zeer verstoord waren legen Hun Hoog Mögenden, en dal
iedereen klaagde over de nietigheid · van de afleiding, die onze legermacht in een zoo
hachlijk oogenblik voor
Frankrijk had bewerkt. Dal evenwel de tegenwoordigheid van
den Prins met zijn leger in
Noord-Brabant voor de Franschen niet zonder beleekenis
Avas, blijkt hieruit, dal
giiarnacé op het eind van de maand Oclober'verzocht, dat de ,
Stalen hun leger Ie velde zouden laten Hoe hel zy,
righelieu liet zich door eenen
hem door de Staten ter verklaring van hun gedrag geschreven brief en door brieven en
verslagen van
Frankrijks zaakgelastigden hier te lande tevredenstellen. Hij begreep, dal
hij den Prins en de Stalen eerder door een vertoon van vertrouwen, dan door verwijten
aan zich verbinden zou. Dus verklaarde hij tevreden Ie zullen wezen, zoo de Stalen
zich gedurende den winter zoo inrichtten, dat zij legen hel volgende jaargelgde gereed
zouden zijn om te velde te trekken

De Prins intusschen was, schijnt het, wegens den afloop der gebeurtenissen in dezen

zomer ecnigzins ontstemd. Althans liet hij zich, toen men uil het leger Ie Sprang Misnoegen van

den Prins over

zich zoo herhaaldelijk om geld lot de Stalen wenden moest, de wrevelige woorden onl-eene uitlatingvaa
vallen, dat, «zoo men geene middelen lol helvoeren van den oorlog verschafte, hij untelo!"'^
het rapier wel neder mocht leggen." Deze uitval bleef niet onopgemerkt, en de Heer
v\Ti LiNTELO (immers dus werd spoedig verbreid) merkte daarop, in den kring zijner
medegedeputeerden uit
Gelderland, scherp genoeg aan, dal »ingeval de Prins zijn
rapier kwam neder te leggen, er anderen gevonden zouden wordéh, die het zouden
aannemen en met meer afl'ectie nalaten Dil zeggen, hetwelk verried, hoe weinig
de Heer
lintelo van 's Prinsen onmisbaarheid en van de oprechtheid zijner liefde voor
hel land overtuigd was, kwam Zijner Excellentie ter oore; hij rékende zich er door ge-
krenkt, en zocht bij de Staten-Generaal herstel zijner eer. Den November (1636)
bracht de President van Hun Hoog Mögenden, de Heer
de knuyt, op verzoek van den
Prins, dat woord van den Heer
lintelo ter kennis der Vergadering, met de verklaring

' Dépêche v. euskepken, v. d. 22 Aug. 16.36.

2 llcsol. Slat.'Gen. 30 Oct. 1636. » jjepéche v. EtsKERKEi, v. d. 26 Oct. J636.
^ A
itsema, 11, bl. 341.

Ί

4*

-ocr page 31-

28 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— dat Zijne Excellentie hoopte niemand ooit grond lot zulke verkeerde gedachten gegeven
te hebben, veel min het ooit aan oprechten ijver en affectie te hebben laten ontbreken.
Dus begeerde hij, dat Hun Hoog Mögenden de zaak zouden laten onderzoeken en zou-
den toonen, dat diergelijke taal hun niet aangenaam was, opdat hij behoorlijke voldoe-
ning mocht bekomen. Dadelijk verklaarden de Staten, zulks met leedwezen vernomen
te hebben. Doch de Heer
lintelo verzocht, dat degeen die de zaak had aangebracht,
hem kenbaar gemaakt zou worden, en betuigde, dat de woorden, zooals ze waren over-
gebracht, leugenachtig waren: nooit had hij iets dergelijks tegen Zijne Excellentie ook
maar gedacht; steeds daarentegen had hij en al de zynen met eerbied van den Prins
gesproken en zijn gezag nooit te kort gedaan. Hij was van zins, voegde hij er bij,
den lasteraar de gevolgen van zijne verstoordheid te laten ondervinden, en van den an-
deren kant zou hij>iden Prins voldoening geven en metterdaad betoonen, beter en trouwer
dienaar te zijn, dan wie hem op zoodanige slinksche wijze bij Zijne Excellentie zwart
zocht te maken. Met deze betuiging rekende de Prins zich nog niet voldaan. Dit
deelde de President drie dagen later mede, en nu verklaarde
lintelo op nieuw, dat
de woorden, die hem werden toegeschreven, schelmachtig gelogen waren.
De knuyt
antwoordde, dat zij toch door het geheele leger en den geheelen //αα^ verspreid waren.
Alsnu namen Gedeputeerden van al de Provinciën de gelegenheid te baat tot eene
plechtige verklaring, wel geschikt om den Prins ten volle te bevredigen.
Zij zeiden,
te willen vertrouwen, dat de verontschuldiging van den Heer
lintelo in de waarheid
gegrond was. Niettemin was het hun ten hoogste leed, dat zulke geruchten verbreid
waren: deswegens konden zij niet nalaten oprechtelijk en voor de geheele wereld te
verklaren, dat Zijne Excellentie de hoog loffelijke en wijd beroemde voetstappen drukte
van zijnen Heer vader en broeder, en ook bij alle gelegenheden met uitmuntenden ig ver
en de grootste affectie, grooter dan van iemand ter wereld kon verlangd worden, den
Lande loffelijk gediend had, tot volkomen tevredenheid der Provinciën: weshalve Zijne
Excellentie ten allerhoogste gedankt en geprezen en door Hun Hoog Mögenden als een
vader des Vaderlands in de allergrootste achting werd gehouden. Niettemin, voegden
z^ er by, bleef het land 's Prinsen schuldenaar wegens de groote weldaden, door Zijne
Excellentie en zijn Huis aan den Staat bewezen. Zulke smadelijke redenen derhalve
trokken zy zich sterker aan, dan de Prins zelf het zou kunnen doen, en ten slotte
verklaarden zy de bewuste redenen voor lasterlijk, en hen, die ze gesmeed hadden, voor
eerloos en, zoo zy eenig ambt bekleedden, onbevoegd het langer te bedienen, ja,
schuldig, om zoo zij achterhaald werden , gestraft te worden. — Meer vermochten de Staten
lot bevrediging van den Prins niet te doen; doch
lintelo zelf had naar 's Prinsen oordeel
nog niet genoeg gedaan. Dus werd er een ontwerp van verklaring van dezen Heer in
de Vergadering gebracht. Dit ontwerp ging uit van het denkbeeld, dat de Staten-
Generaal hem (
lintelo) bevelen zouden die Terklaring af te leggen. Dit nu meenden

-ocr page 32-

DES VADERLANDS. 2i>

Hun Hoog Mogenden niet Ie moeten doen: zij lieten de zaak geheel aan dien Heer over, 1C36—
en verder wilden zij zich daarmede niet bemoeien, dan in zoover zij de verklaring,
als zy door den Prins zou zijn aangenomen, in hunne notulen zouden inlasschen. Wer-
kelijk vindt men op den volgenden dag in de notulen de verklaring ingelascht, waarbij
LiNTELo volstrekt ontkent zulke redenen gevoerd te hebben

'Zou RicnELiEu's verwachting, op grond van welke hij met de houding der Staten
■vrede kon hebben, vervuld worden, dan moest er niet aan afdanking van troepen ge-
dacht worden. Trouwens de petitie van oorlog, den ll^ea November (1656) door den
Raad van State bij Hun Hoog Mögenden ingediend, gaf aan zulk een denkbeeld in

geenen deele voet. De voorouders, dus liet die Raad zich in de voorrede der Petitie Petitie van deu

Raad van State,

uit, de voorouders hadden behoorlijk gezorgd, dat den Staat de vereischte middelen wer-
den toegevoerd: daarom was hij dan ook, als een goed gevoed ligchaam, in wasdom
toegenomen, in die mate dat het gerucht daarvan over de geheele wereld was uitgegaan.
Thans echter dreigde alles te vervallen tengevolge van het trage inbrengen der consenten.
Zelfs die van 1635 waren nog niet ingebracht. Sommige Provinciën deden haren plicht,
ja, meer dan van haar kon gevorderd worden; maar andere lieten 't op hare Bondge-
nooten aankomen, en dit veroorzaakte op den duur misnoegen, onwil en verslapping.
Het krediet diende gestijfd te worden , ten minste door eenige ailossing van genegotiëerde
kapitalen en door afsnijding van den kanker van nieuwe leeningen. Daarbg moest er
op gerekend worden, dat de brandschattingen niet meer zoo veel als vroeger opleverden.
Aan ontwapening, daarentegen, was niet te denken. De Keizer toch was zoo goed als
meester over geheel
Duitschland^ en zou al zijne troepen herwaarts kunnen doen afzak-
ken, en als wy ons niet weerden, zou hij zulks doen, daar hij het er voor hield, dat
))uit dezen hoek alle kwaad overwoei;" Op dezen grond verlangde hij, evenzeer als
de Koning van
Spanje, ons land in een puinhoop te verkeeren. De troepen dienden
dus aangehouden en betaald te worden: geschiedde dit niet, dan kon men ook bg de '
monstering de noodige gestrengheid niet in acht nemen. Thans was er zoo weinig order
en regel in de betaling, dat een ieder van de mogelijkheid om de zaken eenmaal te
redden, als van een wanhopig iets begon te spreken. Niettemin het Land kon betalen.
De Staal bloeide, en menige belasting kon verbeterd worden; dit bleek uil hel voorbeeld
van
^s Heriogenbosclif dat »bij de verpachting van de Hollandsche Lijst, eens zoo veel
opbracht, als bij die van de Brabantsche." Ook was de verantwoording der vijf speciën
nog niet ingevoerd weshalve die belastingen, door sluikerij bij verschil van heffing
tusschen Provinciën en Steden, het vereischte bedrag niet opleverden — In
Holland

' ResoL Stat.~Gen. 17, 20, 21, 22 Kov., 1636.

2 liesol Slat-Gen. 12, 15 Febr.; 7 Maart, 1635. Resol, Holt. 27 Maart, 1135.

3 Resol. Stat.-Gen. 11 Nov., 1636.

-ocr page 33-

30 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1Π3Γ)— ontbrak het niet aan den toeleg om van de schallen, die de ingezetenen wonnen, door
het heffen van belasting op door behoefte of weelde gezochte artikelen, ten bate des
Lands partij te trekken. Zoo was men er juist in dit jaar (1636) op uit om eene belasting
Ie leggen op de tulpenbollen, in welke (zeggen de Gecommitteerde Raden van T/o/ia/ic/)
«eene nieuwe soort van handel was ontslaan, waarin dagelijks veel geld verteerd werd i."

Onder de Provinciën, die volgens de klacht van den Raad van State aan hare ver-
plichtingen niet voldeden, behoorde
Friesland^ en dat wel vregens de daar steeds heer-
schende onlusten. Aan de betuiging, door de partij, die aldaar voor het oogenblik
bovendreef, gedaan, dat zij voor de geheele wereld zou toonen, bij niemand der bond-
genooten achter te staan in de behartiging van het behoud van godsdienst en vrijheid —
aan deze zoo fiere betuiging had de uitkomst in zooverre niet beantwoord, datdeStaten-
Generaal nog altijd over de achterlijkheid van
Friesland in het dragen der algemeene
lasten te klagen hadden. Geen wonder: de nieuwe bewindslieden trachtten wel door
vervolging van den gewezen ontvanger
bootsma de vorige Regenten te doen bloeden
(eerst daarna zouden, docht hun, die ingezetenen willig zijn om nieuwe lasten te dragen)";
doch die zaak liet zich niet doordrijven, en intusschen ontbrak het hun aan het noo-
dige gezag om de vereischte belaslingen in Ie vorderen De Heer
sghuurmaks avas naar
Leeuwarden geweest om aan de betaling der verschuldigde consenten spoed bij te zetten,
doch, omstreeks hel midden van Augustus (1636), onverrichler zake teruggekeerd; nu
zou de Heer
iiotïinga mei hetzelfde doel derwaarts vertrekken Maar toen de maand
November daar was, en de kluchten vernomen waren, in de Pelilie van den Raad vaïi
State verval, werd deze Raad gemachtigd om zich naar
Friesland te begeven op eene
Instructie, door dit Collegie zelve in overleg met den Prins Ie ontwerpen. Den Stad-
houder van
Friesland achtte men best vooreerst met de zaak niet te moeien. — Hoe-
zeer de Raad van Stale in zijn geheel gemachtigd was, bleef loch de helft Ie huis.

De Ilaad van De ledcn, die, vergezeld van hunnen'Secretaris ErcKBERGEN, naar Friesland gecommii-
State uaar Fries-
land
afgcvaar- __

digd.

Resol Holl, bi 493, 530. 10 Juli; 4 Oct., 1^36. Zie aitsema, II, bl. 503, 504. Deze
sclirijver meldt, dat in eene stad van
Holland meer dan 10 millioen guldens aan bloemen Avcrden
vei'liandcld. Spoedig echter daalde de ijdele Λvaarde, aan de tulpenbollen toegekend. Hun Edel
Groot Mögenden zagen af van het denkbeeld om op die bloemen een impost te leggen, wegens
»de verandering en ongelegenheid", onlangs in dit artikel ontstaan
[Resol. Holl. 2 Mei, 1037),
en moesten veeleer zorgen, dat de processen, door Avelke men degenen dwingen wilde, die de
bollen niet voor den bepaalden prijs wilden aannemen, werden bijgelegd.

2 Zie vorig Stuk IV, bl.831.

Resol Stat.-Gen. 3 Sept.; 10 Nov., l(J3f). Aitsema, 11, bl. 382.

Resol. Slat.'Gen. 15 Aug., 163(5.

-ocr page 34-

DES VADERLAPiDS. 51

leerd werden, waren de Heeren van der Capellen, eruinincx, schotte, werkuoven, I63fi~
MARiEKBURG en GRUIS De Gedeputeerden van Friesland Ier Generaliteit protesteerden
tegen de zending, op grond dat het onbillijk was, daar toch ook andere Provinciën
achterlijk waren, aldus tegen ééne Provincie alleen op te treden, en weldra lieten de
Staten van
Friesland weten, dat zij den voorgenomen maatregel zeer vreemd vonden,
betuigende niet te bevroeden, wat de komst van den Raad van State zou uitwerken,
daar toch reeds door Hun Edel Mögenden over de zuivering der defecten werd beraad-
slaagd Z,ich om dit protest niet bekreunende, was het de bedoeling van Hun Hoog
Mögenden, den Raad van State te
Leeuwarden des noods te laten verklaren, dat hij
niet gekomen was om zich "nog langer met verontschuldigingen en uitstel te laten af-
wijzen, maar om zelf de achterstallen bij executie te innen, waartoe de Prins van
Oranje
de noodige troepen zou zenden. Voorts zou hij zich niet ontzien om zynen invloed te
gebruiken ten einde de orde van zaken, die in het vorige jaar gekrenkt was, te her-
stellen In zijne propositie, den Januarij 1657 lot de Staten van
Friesland
gericht, onthield zich de Raad van State vooralsnog van zulke scherpe uitdrukkingen.
Als middel om eenmaal uit hunne schulden te komen, ried hij Hun Edel Mögenden
aan, de vereischte som uit de domeinen en geestelijke goederen der Provincie te vinden.
Voorts, zeide de Raad, moesten de Friezen getroost de verlangde lasten dragen, die niet
zoo zwaar zouden blijken te wezen, als zij schenen: immers bestuurde God de Heer de
zaken zoo wonderlijk, dat de oorlog, die voor andere landen verderfelijk is, dezen
Vereenigden Nederlanden gestrekt had tot vermeerdering van welvaart, en dat hetgeen
door de belastingen der gemeente uit de Landen scheen te vloeien, langs andere wegen
daar weder inkwam, niet anders dan de wateren, welke de rivieren in dé zee voeren,
door de natuur op eene onbekende wijze tot haren oorsprong teruggebracht worden, om
alzoo nimmermeer uit te drogen

Toen echter in het begin van Maart (1657) nog niets geschied was tot nakoming van hel

1 De ledeu, die Ie 's Uage aclilerbleven, waren de Heeren van ubbedgen, sommelsduk, swaens-
wijck,
VAN BERCUEM, GBAViüs, LUCLAMA, en de Tresorler-Gpeiaal van gocii. De Heeren schotte
('11 MARiEKBüRG gingen niet mcdej zij wisten zich te veronlscliuldigeu. Toen in April (1637) hef
nieerendecl der Gecommitteerden voor een tijd in
den Haag lerug was, werd schotte op nieuw
dringend Terzocht mede naar
Friesland te gaan om te voltooien wat daar reeds verricht was. In
■ de maand Augustus (1637), toen de regeeringsverandering met kracht moest doorgezet Avorden,
wenschten dc Sta ten-Generaal den geheelen Raad van State, niemand uitgezonderd ,
naar Friesland
te committeeren. Alleen de Tresorier bkasser, dip den lieer van goch was opgevolgd, mocht te
's Ilage ])lijven. Toch vertrok weder slechts een deel van den Raad.

2 Resol. StaL~Gen. 14 , 20 , 25 , 26 Nov.^ 1, 15 Dec., 1636. Aitsema, II, bi. 387, 388.
® Aitsema, II, p. 389, 300. Aitsema, p. 426, 427.

-ocr page 35-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— verlangen van den Raad van Sla Ie, sloeg deze een hooger toon aan, bezigende de dreigende
woorden, hem door de Slalen-Generaal ingegeven, en legen het eind derzelfde maand
deelde hij den Staten onbewimpeld zijnen last mede om de regeering op den voet van vóór het
jaar 165ΰ te herstellen. Aanvankelijk bleef hel tussehen de Staten en den Raad nogby ge-
schillen over de wettigheid der verkiezing van enkele personen, die, hoezeer zij de groote
vraag onaangeroerd schenen te laten, loch zoo hoog liepen , dal de Heer
roorda , een groot
voorstander der nieuwe Regeering, zich liet ontvallen, dat als zoo voortgegaan werd, de
Heeren Stalen mogelijk er op bedacht zouden zijn om elders steun Ie zoeken. Inlusschen
ging een gedeelte van de Vergadering van Hun Edel Mögenden naar huis, en de Raad
van Slate, de Stalen der Provincie gescheiden achtende en zich er niet om bekreunende,
dat het andere deel den Landdag als nog bijeengebleven beschouwde, verdeelde zich in
dier voege, dat de onderscheidene leden naar verschillende sleden vertrokken, waar zij,
gesteund door het krijgsvolk, hetwelk men gezorgd had dat daar niet zou ontbreken, het
herstel der regeering op den ouden voet dachten te bewerkstelligen. Dit doel bereikten
zij volkomen, zonder ergens tegenstand Ie vinden; alleen protesteerde de met afzetting be-
dreigde Magistraat Ie
Dokkum, maar te vergeefs. Ook de Staten lieten niet na Ie protesteren ;
doch evenzeer zonder daarmede iels uit te richten.
J\u de Regeering veranderd was,
namen de zaken der Provincie een anderen plooi, en
bootsma. werd van vervolging
ontheven. — Bij deze gelegenheid kreeg de Prins van
Oranje zijnen zin ten aanzien van
het vergeven der militaire bedieningen, waaromtrent verschil beslaan had tussehen hem
en den Stadhouder l, die, erkentelijk voor den hem bewezen dienst, den Prins hierin
op zijne beurt te wille was

Maar in het najaar en den winter van 1656 was het Friesland alleen niet, dat door
verzuim van betaling licht tot afdanking van eenige troepen zou hebben kunnen nopen.
Reeds in Auguslus was er zwarigheid om aan geld te komen ter betaling der in 1652
buitengewoon aangenomen en steeds aangehouden, maar nog altijd niet over de Pro-
vinciën gereparlieerde troepen.
Zeeland had in die lichting nimmer bewilligd, en
meende thans elke bijdrage lot hun onderhoud Ie mogen weigeren.
Utrecht, builen
slaat haar aandeel lol dezelfde betaling langer te voldoen, begeerde, dal de vereischle
som uil hel Fransche subsidie zou gevonden worden; doch dit vermocht, volgens de
strekking van het traktaat van G September, 1656, niet Ie geschieden. Niettemin ver-
langde
Holland hetzelfde, en slechts uit ongehouden goedwilligheid betaalde deze Pro-
Op
nieuw wordt eenigé gelden Zij had 's Prinsen terugkeer uit het leger afgewacht, om op

op vermindering
j der troepen aan-

gedrongen. 1 Jiesol. Slat-Gen. 20 Jan. 1633.

2 Aitsema, 11, bi. 428—435, 436. Resol Stat.-Gen. 3, 12, 16 Jan.j 11, 13 Febr. 2, 10,
23
Maarti 8, 15, 22 Aprilj 12, 21 Meij 10 Junij; 7, 13, 28 JuHj; 3, 11, 14, 18, 28Aug.;
15 Sept.; 7, 14 Oct. 1637. 3 Uesol. Stat.-Geiu 19 Aug.; 8, 10, 25 Nov. 1636,

-ocr page 36-

DES VADERLANDS. 2i>

eene yermindering van het leger aan Ie dringen i-, en weder aan Ie komen iriet den eisch,
dat slechts in dienst zou worden gehouden wat in de drie eerste Staten van oorlog was be-
grepen en bijgevolg alles afgedankt wat sints 1628 gelicht was. Hiertegen verzetten zich
de Prins, opzettelijk ter Vergadering van
Holland verschenen^, en de Raad van State,
die zich reeds den November Ier Vergadering der Gecommitteerden Raden van

Holland had laten vinden, en hier, eerst bij monde van den President,van berciiem en
daarna bij dien van den Heer
van sommelsdijk, de noodzakelijkheid betoogd had om
geene troepen af Ie danken. Nog vóórdat over de zaak nader met den Prins beraad-
slaagd was, hetgeen men toch voorgenomen had te doen, besloten de Stalen van
den Raad van State in hunne vergadering te noodigen en hem kort en bondig aan tc
zeggen, dat zij de afdanking in beginsel hadden vastgesteld en nog slechts zijn advies
over de wijze van uitvoering verlangden. Dit besluit, den HS^e^i December uilgevoerd,
gaf den Franschen Gezant aanleiding om den volgenden dag met een krachtig verloog
Ier vergadering der Stalen-Generaal te verschijnen. Hij deed hel voorkomen alsof hij
de waarheid van hel gerucht, dal er troepen zouden afgedankt worden, niet kon geloo-
ven: immers de alliantie met
Frankrijk en het onlangs bij traktaat beloofde subsidie
van anderhalf millioen verbood daaraan te denken. Gingen wij tot afdanking over,
dan zou de Koning dat geld moeten terughouden om het op eene voor de gemeene
zaak nultige wijze anders te besleden. Beriep men zich op de onmogelijkheid om den
last van zooveel troepen langer te dragen, men kon, zeide daartegen de Gezant, in
dit land. Goddank, nog geen geldbehoefte bespeuren. Op al deze gronden rekende
hij er op, dat de Staten even sterk als ooit gewapend zouden blijven, om in samenwer-
king met den Koning de gemeene zaak te behartigen en den vijand lot een goede en
vaste schikking te dwingen

Hierop volgde eerst een stap van den Raad van State, die in den boezem der Vergade-
ring van
Holland de vermindering afried Maar daar het aan Hun Edel Mögenden
stond dezen raad in te volgen al of niet, zoo liet de Prins, door de Slalen-Gcneraal
ondersteund, het hier niet bij. Na overleg met zijne Excellentie vervoegden zich de
Gecommitteerden lot deze zaak, één uit elk der zes Provinciën, met name de Graaf
van
kuilenburg en de Heeren de knüijt, van tienhoven, scnwartsemerg, iiaersoltk
en goenders, den December in de Vergadering van Holland met het vriendelijk

verzoek, 'dat zij hun besluit om in allen geval afzonderlijk tot afdanking over Ie gaan,
niet zouden doorzetten, maar eerst nog met den Prins en den Raad van State over de

» Resol. Holl 20 JVov. 163R. 2 HesoL Holl 28 Nov. 1636.

3 lieso/. Slat.-Gcn. 16 Dec. 1636. Aitsema II, bl. 332, 333.
« Resol Holl. 10, 13, 15, 16, 18 Dec. 1636,
III Deel. 5 Stuk.

1C36-
1(539.

-ocr page 37-

54 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

.1636— zaak wilden beraadslagen Dit verzoek sloeg Holland niet af, en alsnu greep er
eene ernstige beraadslaging plaats van de Gecommitteerden der Provinciën, op Zondag
den December in het kabinet van den Prins, waarbij
Holland zich door een der-

tigtal staatsleden liet vertegenwoordigen. De Gedeputeerden der andere Gewesten gaven,
als naar gewoonte, de noodzakelijkheid om geene troepen af te danken, gereedelijk toe,
doch zonder zekerheid te kunnen geven, dat hunne lastgevers daartoe de middelen zou-
den verstrekken; maar
Holland drong sterk op afdanking aan. Nu liet men alle mogelyke
gronden gelden om deze Provincie lot andere gedachten te brengen. De sterkte van de
armée, beweerde men, die vóór 1628 toereikend geweest was, voldeed thans niet meer,
nu wel twintig steden of schansen, sedert veroverd, boven het vroeger getal Ie bezetten
waren; afdanking, voegde men er bij, door ééne Provincie in strijd met het gevoelen
der overige streed legen de Unie, en al mochten alle Provinciën de afdanking ver-
langen , zij stond haar niet vrij, daar zij zich door het traktaat met
Frankrijk de han-
Ilolland laat den gebonden hadden. Voor deze gronden week Holland ten laatste, onder voorwaarde
evenwel dat de buitengewone troepen zoo veel mogelijk uit de Fransche penningen
onderhouden zouden worden Met name werd
guarivacé's regiment aangehouden, het-
geen dezen Ambassadeur, wiens bijzonder belang zich te vaak kwalijk met zijne waar-
digheid als gezant bleek te verdragen zeer naar den zin was. Nauwelijks was
Hol-
lands
toestemming verkregen, of er werden uit'de Staten-Generaal Gecommitteerden be-
noemd om met
charnage in overleg te treden, ten einde een krijgsplan te ontwerpen
tegen het aanstaande voorjaar. In beginsel werd aangenomen, dat
Frankrijk en deze
Staat elk afzonderlek te velde zouden trekken. Voorts zou men te weten trachten te
komen, wat de Zweden in
Duilschland tegen dien lijd voorhadden, opdat dus met on-
derlinge verstandhouding door de zelfstandige, maar op één doel gerichte pogingen der
drie Mogendheden »het gemeene best van de Christenheid" alom mocht bevorderd wor-
den. Wat de benoemde Gecommitteerden met zijne Excellentie zouden besluiten, zou
van dezelfde kracht zijn, als ware het in de volle Vergadering der Staten-Generaal be-
raamd. Gecommitteerd werden
kuilenburg, noordwijk, gats, de knuijt, tienhoven,

sginvartsenberg, haersolte en schoonenbürg

Hoe voldaan de Fransche Regeering was over dezen afloop der zaak en over de hou-
ding van den Prins, die steeds op grond van onze verplichting tegenover
Frankrijk tegen
de vermindering der armée was opgetreden, zulks bleek uit een gunstbewijs, bij gelegen-
heid van het nieuwe jaar (1657) van wege den Koning van
Frankrijk aan den Prins

Ρ
ili.

1 Rcsol Slat.-Gen. 18, 19 Dec. 1636. Resol Holl. 19, 20 Dec. 1636.

2 Aitsema II, p. 341, 342. Rcsol. Stat.-Gen. 21 Dec. 1636. Resol. IIolL 21, 22 Dec. 1636.

3 Resol. Stal.~Gen. 18 Aug. 1636. Aitsema, II, p. 317. Resol, Slat.-Gen. 31 Dec. 1636.

-ocr page 38-

DES VADERLANDS. 2i>

verleend. Zoo deze Vorst zich in de goede genegenheid Tan het Ooslenrijksche Huis had

willen en kunnen indringen, zou het hem van die zijde niet aan eeretitels ontbiOken

hebben. Reeds was er sprake geweest, dat de Keizer hem tot Rijksvorst zou verheffen

Welnu zoo wilde dan de Koning van Frankrijk niet nalaten te doen wat hij kon. —

Den Januari dan verscheen de Baron de charnagé ter Vergadering van Hun Hoog den pnnswordt

° ° door LODEWIJK

Mögenden. Hij had eenen brief van zijnen Koning mede te deelen, waarin zijne xiπ de titel

AUesse verleend.

Majesteit de begeerte te kennen gaf om zijnen neef, den Prins van Oranje, eene bij-
zondere eer te bewijzen, geëvenredigd aan zijne hooge geboorte zoowel als aan zijne
groote hoedanigheden en de schoone daden, door hem aan het hoofd der legers verricht.
De gunst zou bestaan in de toekenning van eenen titel, en Zyne Majesteittwyfelde
niet of de Staten zouden in 's Konings voornemen behagen scheppen en het gegeven
voorbeeld volgen door, ten bewijze ook hunner achting, den Prins voortaan denzelfden
titel te verleenen. — Na de voorlezing van den brief verklaarde
charnagé het als een
goed voorteeken in het Nieuwejaar te beschouwen , dat zijne Majesteit om de gemelde
redenen den Prins eene onderscheiding verleende. Bij de algemeene vermelding van 's Prin-
sen verdiensten in 'sKonings brief voegde hy de herinnering, dat een zyner voorzalen de
Duitsche Keizerskroon had gedragen, en den lof, dat de Prins door het oneindig aantal
zijner heldendaden het werk zijns vaders en broeders had vermeerderd.' Eer was het
rechtmatig loon der deugd. Daarom zou de Koning het voorbeeld geven en hem
voortaan met
Zijne Hoogheid [AUesse] betitelen: de titel van Exccllenüe toch was tegen-
woordig te gemeen geworden. — Inderdaad werd hij ook aan vreemde Gezanten ten
onzent en aan onze Gezanten bepaaldelijk in
Frankrijk toegekend. — De Ambassadeur
eindigde met de verklaring, dat de Staten in deze zaak een blijk van 's Konings wel-
willendheid voor dezen Slaat moesten zien

Deze slap des Konings van Frankrijk werd door de Staten-Generaal recht gevat beant-
woord. Zij wilden zich door dien Vorst in deze zaak niet voorgegaan en lot navolging ge-
noopt zien: daarom beweerden zij, dat zij dezelfde eer reeds Ie voren aan den Prins
toegekend hadden. Terwijl zij dus betuigden, dat zij de boodschap van den Ambassa-
deur dankbaar vernomen hadden, gaven zij te kennen', dat het hun genoegen deed, te
bespeuren, hoe 's Konings goede meening zoo juist met de hunne overeenkwam. Im-
niers hadden zij den Prins in het hoofd van hunne brieven en andere missieven al voor-

' Zie hiervoor, St. IV, hl. 876.

2 Resol. Stat.-Gen. 3 Jan. 1637. Aitsema II, p. 417. Deze auteur deelt mede (bi. 317), dat
heemstede, uit Frankrijk teruggekomen, had medegedeeld, hoe thans alle Prinsen van den bloede
aldaar met den titel van
AUesse werden bejegend. De hertog van Orleans zou «deze nieuwe boo-
vaardij" uit
Brabant hebben medegebracht, waar hij den Kardinaal-Infant den titel van AUesse
royale
had hoeren geven.

li*

-ocr page 39-

56 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— lang den lilel gegeven van DoorluchÜgen, Hooggeboren Vorst en Heer, hetgeen, zeiden
zg, mei den lilel
Altesse in de Fransche laai overeenkwam. Inlusschen na een on-
derhoud van den President der Vergadering, den Heer
van noordwijk, mei den Prins,
die de zaak in de bescheidenste bewoordingen aan Hun Hoog Mögenden overliet, be-
sloten de Stalen, den ouden titel aan het hoofd hunner brieven en berichten aan den
Prins te laten, maar in hel lichaam van zulke stukken den vorigen titel van
Excellentie
door dien van Hoogheid te vervangen. Met die opvatting der Staten , waardoor de eer
en waarde van 's Konings gunstbewijs aanmerkelyk scheen verminderd te worden, nam
CUARNACÉ geen genoegen. Aan de uitdrukking, door de Stalen in hun antwoord op
de boodschap gebezigd: »Wij danken Uwe Majesteit, dal hij zich met ons vereenigd
heeft om aan den Prins den lilel van Hoogheid Ie geven" —, verlangde hij deze wijziging
gegeven Ie zien: »Wij danken Uwe Majesteit, dat hij aan den Prins den lilel van
Hoogheid gegeven heeft," Konden Hun Hoog Mögenden daartoe niet verslaan, dan wenschle
hy , dal zij hun antwoord zonder zijne tusschenkomsl den Koning lieten toekomen

Onmogelijk kon hel den Staten aangenaam zijn, den Prins door eenen builenland-
schen Soeverein eenige dergelijke onderscheiding geschonken te zien. Zoo de Prins
op een hooger aanzien aanspraak mochl maken, dan moesten zij zeiven verlangen hem
dat Ie verleenen. Schonk een vreemd Vorst den Prins zulk eene eer, dan zagen zij
eenigermale beschikken over hetgeen hun toekwam. De Koning van
Frankrijk be-
hoorde hier te lande niemand te kennen en te erkennen, dan den eenigen Soeverein,
Ie welen hen, de Stalen, en wilde hij zijne erkentelijkheid uiten voor hetgeen hg aan
onzen Slaat dank >vist, waarom dan onze Slaten-Generaal slechts
Mijne Heeren en niet
Hoog Mögenden genoemd. Op deze wyze onthield de Fransche Regeering hun nog
steeds eenen titel, die hun voorkwam de erkenning hunner Soevereiniteit in te houden.
De Stalen van
Holland derhalve ontveinsden hun ongenoegen over deze zaak in geenen
deele, en toen zij niettemin besloten hadden, den Prins met zijnen nieuwen lilel geluk
te wenschen, begreep deze zoo goed, dat dit slechts een beleefdheidsvorm was, dat hij
deze eer afwees

De Fransche Regeering had een bijzondere reden om den Prins zulk een eerbewijs
Ie schenken. Onschatbaar veel was haar daaraan gelegen, dat de Prins van
Oranje,
wiens invloed op den gang der zaken in de machtige Republiek nog grooter geacht
werd, dan zy was, voor het oog van vriend en vyand blijken mocht de staatkunde van
RICHELIEU Ie ondefsleunen. Nam hij genoegen met de hem opgedragen onderscheiding,
dan moest
Europa een hoogen dunk krijgen van zijne vertrouwdheid en samenslemming
met het Bewind van den Kardinaal, en men moest in den waan komen, dal
Frankrijk

1 Resol. Stat.~Gen., 3,7, Jan.j 13, H, 19, 26 Febr. 1637. Aitsema, 418, 419.
3 Wagehaar, XI, p. 249.

-ocr page 40-

DES VADERLANDS. 2i>

len slolle tloor den Prins zich van de middelen der Republiek meesier zou welen Ie lß36— ]

1039.

maken. Te meer waarde had het voor righelieu, deze meening thans voet te geven,
omdat er weder oneenigheid tusschen het Hof en twee Prinsen van den bloede was uil-
gebroken, cn de Republiek zoowel als de verwanten van den Prins hierbij licht eene
houding hadden kunnen aannemen, die voor de Fransche Regeering bedenkelijk zou
geweest zijn. — In de maand November, 1656, verlieten de Hertog van
Orleans en De Graaf van
lodewijk: van Bourbon^ Graaf van Soissons, plolseling het Hof; de eerste begaf zich jj^gj |jg|. p^jjjjggjjg
naar
Blois, de ander naar Sedan, de slad van den Hertog van bouillon, 's Prinsen
zusterszoon en, in Nederlandsche dienst, commandant van de
yc^ün^ Maastricht. Zij lie-
ten brieven aan den Koning achter, waarin de verklaring vervat was, dal zij wegens
geruchten, die hen als verdacht deden voorkomen, zich elk naar eene verzekerde plaats
hadden begeven, om daar te verblgven totdat de Koning juister ingelicht zou zijn l.
Wat zulk eene handelwijze beteekende, was duidelijk. Zij strekte om, onder voorgeven
van grieven, den Koning voorwaarden te stellen, of wel om een voorwendsel te hebben
tot onderhandeling met den vyand tegen hel Hof en de ministers. Voor onzen Staat
was het reeds bedenkelijk, dat de graaf van
Soissons zich te Sedan ophield. Hoe veel
te onaangenamer moesten Hun Hoog Mögenden aangedaan worden door de tijding, die
den Prins hun deed toekomen, dat de Graaf plan had om herwaarts Ie komen en zich
onder de gehoorzaamheid van dezen Slaat te begeven. Op deze wijze zou de eene of
andere stad onder het gebied der Slalen-Generaal een verblijfplaats van samenzweerders
tegen den Kardinaal
de righelieu hebben kunnen worden. Dat de Slalen dadelijk dit
gevaar bevroedden, spreekt van zelf. Overwegende dat de zaak, hun door den Prins
bericht, uiterst gewichtig was, droegen zij den Graaf van
kuilenburg en de Heeren
van
koordwijk en iiaersolte den last op, om daarover met den Prins ie gaan spreken.
Den volgenden dag druklen zij hun gevoelen nader uil: de Graaf van
Soissons, ver-
klaarden zij, zou hun aangenaam en welkom zijn, en alle eer en vriendschap w eder-
varen, in' geval hij steeds in 's Konings goede gunst stond; maar daar zij de oorzaak
van zijn vertrek uit
Frankrijk niet wisten, en deze Slaat met den Koning in eene zeer
vasle en nauwe alliantie stond, zoo zou men den Herlog van
bouillon, bij wien de
Graaf te
Maastricht gewacht werd, aanschrijven, dat hij dezen uit naam van Hun Hoog
Mögenden zou verzoeken, in aanmerking Ie nemen, wal zwarigheid uit zijne overeen-
komst voor Hun Hoog Mögenden zou kunnen voortvloeien: weshalve zij hem voorsloegen,
zich liever naar
Luik of eene andere onzydige plaats te begeven Op deze wijze
door de Slalen teruggewezen, knoopte de Graaf verstandhouding aan met den Spaanschen
Kardinaal-Infant en de Fransche Koningin-Moeder; maar daar de Herlog van
Orleans

^ Missieven van eüskereen, v. d. 21 en 26 Nor, 1636.
2
Resol. SiaL~Gen. 12, 13 Dec. 1636. Rcsol, Holl. 12 Dcc. 1636.

-ocr page 41-

58 ALGEBIEENE GESCHIEDENIS

1036— zich spoedig weder door eene yerhooging Yan zijn apamge liet winnen, en de Koning
niets Ie yeel rekende, om Ie verhoeden dat
Soissons mellerdaad tot den vyand overliep,
zoo bleef zijne onderhandeling met het Hof van
Brussel zonder gevolg

Ook de Instructie, aan den nieuw benoemden Nederlandschen Gezant bij het Fransche
Hof gegeven, was wel geschikt om
righelieu aangaande de gevoelens der Stalen ten
zijnen aanzien gerust te stellen. Immers werd hij daarbij gelast, dien Kardinaal te verklaren,
dat hij zich van zijne Eminentie, als door wiens handen de grootste zaken van den Ko-
ning van
Frankrijk gingen, geheel afhankelyk wilde stellen, en in alles wat hem van
de Staten werd opgedragen, zijnen wijzen raad en leiding zou verzoeken Den
Januari, 1657, kwam de Heer van
oosterwijk met zijn geheele gezin, na vele
moeiten en gevaren, van
Venetië te Parijs aan ^^ om evenwel eenige maanden later, na
zijne lange afwezigheid, met zijn gezin het vaderland te komen bezoeken

Zoo iemand uit de nog steeds voortgezette onderhandelingen, die de strekking hadden
om do Mogendheden tot eene bijeenkomst ter algemeene bevrediging van Europa te doen
geraken, eenen grond zou hebben willen ontleenen om de buitengemeene wapening
hier te lande te staken, zag de zoodanige zich door den Prins zoowel als door
gharnagé
dezen regel eener verstandige staatkunde voorgehouden, dat men nooit sterker gewapend
moet zijn, dan Avanncer men vrede wil sluiten. De Prins gaf den Staten van
Holland
te verstaan, dat »de aanstaande handeling te Keulen met reputatie envigueur, en niet
met vermindering van krijgsvolk, welke de zwakheid van dezen Staat aan het licht zou
brengen, ter hand genomen diende te worden Op het zelfde aanbeeld sloeg de
Fransche Gezant in zijne propositie van den Ιβ^^·! December (1636)

Maar was er kans, dat die onderhandelingen spoedig tot het voorgegeven doel zou-
Gevolmachtig-leiden? Juist met deze vraag verzochten de Staten in het begin van de maand

dendoor verschil-^yjyyg^yg(55β) Jen Graaf van kuilenburg zich lot ciiarnagé te richten, en tegen het
lende Mogcndhc- ο \ / σ

deu benoemd tot eind der maand kregen zij ten antwoord, dat de Koning van Spanje alsnu mede de
de onderhande-
lingen ter alge
-slad Kculeu als plaats der onderhandelingen had goedgekeurd ; dat nu ook de Paus ge-

meene bemdi benoemd had, en de Koning van Frankrijk ze eerstdaags zou benoemen. —

Weldra werden de namen bekend. Het waren de Kardinaal de lionne en de Heeren

d'avaux en de feuquières. 's Pausen Gezanten zouden zijn de Kardinaal ginetti en

nevens hem de vice-legaat van Avignon, mazarin, van wiens beleid en zachtzinnigheid

1 Dcpêchcs van euskehken, v. d. 24 Dec. 1636, en v. d. ]7 April en 15Mei, 1637.

2 Aitsema, II, bl. 335. ^ Be'pêche v. euskerken, v. d. 30 Jan. 1637.
Dépêche Ύ. eüskehken, v. d. 17 April, 1637. Depêche van oosteravuk, v. d. 2 Jnni uit Ca/aii.

5 Rcsol. Holl. 26 Nov. 1636. e Bij aitsemi II, bl. 332, 333.

7 Zie hiervoor, Stuk 17, bl. 847—849.

-ocr page 42-

DES VADERLANDS. 2i>

men zich veel goeds beloofde. Bij zyne mededeeling voegde charnagé het verzoek, ' 1036—
dat ook Hun Hoog Mögenden lot die benoeming zouden overgaan Doch hiermede
haastten de Staten zich niet: er was nog in te veel vooraf te bepalen zaken te voorzien.
Immers
Spanje wilde te Keulen, ge^Ü^. het voorgaf, wel met Frankrijk, maar niet met
Frankrijks bondgenooten onderhandelen, en lodewijk XIII verklaarde daartegen, niet
met
Spanje te zullen onderhandelen, dan in gemeenschap met zijne-bondgenooten. Voor
de door de Staten te benoemen gemachtigden verlangde hij derhalve paspoorten van
den Koning van
Spanje] doch deze weigerde ze te verkenen. — Niettemin, om
hunnen goeden wil te toonen, lieten de Staten de concepten stellen van paspoorten,
zooals zij aan de Gevolmachtigden van
Spanje en van onzijdige Mogendheden zouden ver-
ieenen, en tevens van paspoorten, zoo als zy, voor hunne afgevaardigden, van neutrale
Mogendheden en van den Koning van
Spanje of wel van den Kardinaal-Infant wensch-
ten te ontvangen. Dat zij bij wijze van vooraf gesteld formulier te kennen gaven, in
welke bewoordingen de paspoorten, die hunne gevolmachtigden van den vijand zouden
ontvangen, vervat moesten zijn om voor hen aannemelijk te wezen, zulks had zijnen
grond hierin, dat niet zelden het Spaansche Bewind paspoorlen verleende, waarin van
onzen Slaat als van
rehelle Provinciën gewaagd werd Wilden Hun Hoog Mögenden
den vijand dit afleeren, ook door voortaan in hunne paspoorten de Zuidelijke Nederlan-
den onder de benaming van Provinciën
aan het Spaansche juk onderworpen aan te
duiden, voor hunne Afgevaardigden naar
Keulen althans, zouden zij geene paspoorten
aannemen, dan die hunnen Staat met een eervollen naam bestempelden — Van
's Keizers wege waren in het vorige jaar (1656) reeds paspoorlen voor gevolmachtigden,
die van onzenUvege te
Keulen zouden verschijnen, aangeboden', doch Fopprus aitsema
had ze niet aangenomen omdat wij, meende hij, als met den Keizer niet in oorlog
zynde, geen paspoorten van Zijne Majesteit behoefden Inderdaad wenschte
aitsema
een afzonderlijke vriendschap tusschen ons en het Rijk, en een afzonderlijken vrede tus-
schen
Ziveden en het Rijk te bemiddelen. Zoo echter die algemeene vredehandeling tot stand
kwam, werd dit zijn doel onbereikbaar.
Frankrijk, daarentegen, verlangde onze Repu- Frankrijks vcr-
bliek aan hare zijde als haar bondgenoot, niet alleen tegen
Spanje, maar ook eeniger-^
mate legen den Keizer, Ie
Keulen te doen verschijnen. Vandaar de ingenomenheid der
Franschen tegen
foppius aitsema, welke slechts eene aanleiding behoefde om aan het

' Resol Slat.~Gen. 5, 23 Aug.; 29 Nov. 1636. Resol. ΠοΙΙ. 2, 12, Dcc. 1636. Aitsema Π,
p. 326. Dépêche van ΕΠδκκηκΕΝ ν. d. 10 Od., ν. d. Β Dec. env. d. 16 Aug. 1636 (Delaatst aange-
haalde brief schijnt verkeerd gedagteekend, daar
eüskerken schrijft, dat hij brieven van U. U. M.
van den 4 en den 6 Sept. ontvangen heeft).

2 Resol Holl. 20 Dec. 1636. Resol. Stat.-Gen. 15 Jan. 1637.

3 Resol. Slai.-Gcn. 10, 12, 14 Juni, 1637. Aitsema, p. 410.

-ocr page 43-

40 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— Tolle daglicht Ie komen. Die aanleiding bood zich in het begin van het jaar 1657 aan
den Franschen Gezant, den Heer
de giiarnagé, aan. Deze, namelijk, was in het bezit
gekomen van brieven, door den Zweedschen Resident te
Hamburg, salvius , en door
den Resident
föppius yan aitsema zeiven geschreven. Salvius had aan aitsema, toen
deze te
Regensburg was, gemeld, dal de Kroon Zweden niets liever wenschte, dan een
goeden vrede met den Keizer te verwerven, en dat, zoo hij,
aitsesia , dsLarloe Ie Regens-
burg
eenige geneigdheid bespeurde, hij de zaak zou bevorderen. Dit had de Nederlandsche
minister aan den Keizer en het Keurvorstencollegie medegedeeld, maar er op eigen ge-
zag bijgevoegd, dat de Kroon
Zweden Gezanten naar Regensburg zou zenden, zoo de
Keizer en de Keurvorsten er ooren naar hadden. Hierop hadden de Keurvorsten door
den Markgraaf
sigismund te Berlijn de Zweedsche ministers in Duitschland laten pol-
sen, maar ten antwoord gekregen, dat zoo de Keizer en de Keurvorsten
Hamburg of
Lübeck als plaats der onderhandelingen goedvonden, aldaar ook een Zweedsch Gezant
zou komen, maar dat er geen Zweed te
Regensburg zou verschijnen. Zoo was de ijdel-
heid van
aitsema's bemoeiing gebleken, maar hij levens overtuigd van den toeleg om
te bewerken, wat
Frankrijk met alle kracht wilde te keer gaan, eene bevrediging in
Duitschland, die ten gevolge moest hebben, dat de krachten van Europa zich onver-
deeld tegen
Frankrijk keerden. Om aitsema's tegen de Fransche staatkunde vijandige
stemming nog duidelijker te doen uitkomen, verklaarde
gharnagió eenen brief van dien
minister gezien te hebben, waarin hij, als van eene zaak die de bevrediging in
Duilschland beloofde, met ingenomenheid van de aanslaande verkiezing van 's Keizers zoon
tot Roomsch Koning gewaagde. Zoo weinig nu was de te verwachten keuze
Frankrijk naar
den zin, dat zij den verkozen Roomsch-Koning, na den dood van Keizer
Ferdinand II,
die in Februari 1657 voorviel, niet als Keizer wilde erkennen, maar hem steeds geen
hoogeren titel toekende dan dien van Koning van
Hongarije Deze handelingen en
uitlatingen van onzen Resident bracht
giiarwagé bij de Staten aan en hierna was het
voor den Prins en Hun Hoog Mögenden moeilijk hem te handhaven en zijn gedrag niet
te wraken. Reeds eenige dagen vóór ciiARKACii's mededeeling, toen men voorzeker de
zaak zag aankomen, had men zich met Zijne Hoogheid onderhouden over de vraag, of
men
aitsema niet herwaarts zou laten komen, om rapport te doen. Maar van den an-
deren kant, om
ciiaknagé en de Zweedsche ministers alhier i^elven over aitsema's schuld
of onschuld te laten oordeelen, had men den laatstelijk door hem in cijfers aan den Prins
geschreven brief, zoowel aan
gamerarius en spiering, als aan dien Franschen Gezant
medegedeeld Dat schrijven loch behelsde niets, waaruit grond van klacht tegen

1 RcsoL Slut.-Gen. 15 April, 1637. Aitsema, 11, 410.
^ llesQl. SlaL-Gcn. 2 Γι1)ΐ·. 1637. Aitsema II, 412.

f:

ί ^ RcsoL Slol.-Gcn. 20, 22, 23 Jan. 1637.

-ocr page 44-

9

DES VADERLANDS. 2i>

aitsema kon ontleend worden, anders zou men charnagé niel uilgenoodigd hebben, om jg^^g""
nader te staven, wat hij om
aitsema te bezwaren, in het midden had gebracht. Hoe
het zij, dadehjk werd alsnu besloten, dal men
aitsema zou aanschrijven, ten spoedigste
van
Regensburg herwaarts te komen, om van zyne negotiaties rapport ie doen De
Resident vond zwarigheid om aan dezen last gehoor te geven. Hij begaf zich op reis,
maar niet naar '
ä Gravenhagc. Immers uit Oldenburg schreef hij den Maart eenen

brief aan Zijne Hoogheid, waarin hij zich beklaagde, dat Hun Hoog Mögenden geloof
schenen te hechten aan geruchten, alhier legen hem uitgestrooid, en die hun doel, Ie
welen, om hem hatelijk te maken in hun oog, maar al Ie goed bereikt hadden. De
Stalen schreven hem terug, dat hij wel wist, hoe zij niet gewoon waren aan ijdele ge-
ruchten geloof te hechten, maar de zaken nauwkeurig Ie overwegen: weshalve hij wel
zou doen, herwaarts te komen, om verslag te doen en zijne taak eervol Ie voleindigen:
hem zou niets dan wat recht en billijk was, weervaren®. Deze brief zou hem dooreen
buitengewonen bode bezorgd worden; doch Ie
Groningen gekomen vernam de bode, dat
AITSEMA Ie
Oldersum en Ie Ëmhdcn vertoefd had, maar daarop naar//am&wr^ vertrokken
was, en hij keerde met den brief naar
den Haag lerug. Uil Hamburg schreef aitsema,
dat hij zich moest verontschuldigen van herwaarts te komen, anders dan op voorwaarde,
dal de Staten hem vergunden, vrij en vrank te mogen komen en keeren. Nu lieten de
Stalen de zaak ter beschikking van zijne Hoogheid om daarin, in overleg met de Heeren,
die hij raadplegen wilde, Ie doen wal 's Lands dienst hem zou dunken te vereischen, en
niet lang daarna besloten Hun Hoog Mögenden, eenen Commissaris naar
Hamburg te
zenden, ten einde den Resident
aitsema, hetzij goedschiks, hetzij bij wijze van oplicli-
ling, met al zijne papieren en bewijsstukken, herwaarts Ie doen komen. De Commissaris
werd van een brief aan de Magistraal der stad voorzien, opdat deze hem des noods de
behulpzame hand mocht bieden. Den Mei was de Commissaris terug. Hij had

AITSEMA te Hamburg niel gevonden, en kwam weder met een brief van de Hamburgsche
Regenten en eenige papieren uit het huis van den Resident

Had AITSEMA gemeend de paspoorten te moeten weigeren, die hem van 's Keizerswege
voor onze te benoemen gemachtigden tol de onderhandelingen Ie
Keulen waren aange-
boden, GHARNACÉ drong er op aan, dat van onze zyde de zaak der paspoorten zou

worden afgedaan, zoo door het leveren van paspoorten voor de Spaanschen en voor de ρ,,jjaakderpas.

poorteo voor de

' ResoL SlaL-Gen. Ö Febr. 1637. Resol. Holl. 3 Fcbr, 1637, Gevolnjachtigdca

tot den vredehau-

^ liesol. Stat.-Gen. 6 April, 1637.

3 liesol Stat.~Gen. 17, 25 April j 20 Mei, 1637. Zie verder hiervoor, Stuk IV, 1)1.874, Noot 4.
Deze treurige afloojj van hunne helretking met
foppius aitsema belette de Staten niet, zijnen broe-
der
leo (lieuwe) v. aitsema als Resident van de Uansesteden alhier te erkennen (Resol. Stat.-
Gen.
27 Juni, 1637).

lU Deel b Stuk. 6

-ocr page 45-

42 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1030— gemachligden van den Keizer en andere Katholieke Vorslen, als van concepten van pas-
poorten, zooals wy ze van die Mogendheden voor de , onze verlangden. Men gaf hem
gehoor Intusschen ontvingen de Staten weinige dagen daarna een schrijven van den
Secretaris
euskerken uit Panji, die hun meldde, dat de Venetiaansche Ambassadeur aldaar
paspoorten voor de Gevolmachtigden van den Koning van
Frankrijk en zijne bondgenoo-
ten, maar daaronder geene voor Hun Hoog Mögenden, uit
Brussel ontvangen had. De
Kardinaal-Infant had verklaard, niet gemachtigd te zijn paspoorten voor onze Gevolmach-
tigden te verleenen, en zou over de zaak naar
Madrid schrijven. Daarentegen had de
Keizer, toen nog
Ferdinand Π, ook voor de onzen paspoorten aan den Koning van
Frankrijk toegezonden. Hoe het zij, deze Vorst liet de uit Brussel ontvangen paspoorten
bij den Venetiaanschen Gezant berusten, daar hij ze niet aannam vóórdat die voor onze
te benoemen Gevolmachtigden ontvangen zouden zijn Toen ook de paspoorten uit
^s Gravenhage te Parijs aangekomen waren, werden zij ter zijde gelegd tot tijd en wijle
aan 's Konings verlangen door
Spanje voldaan zou zijn

Spanje haastte zich derhalve niet om, ten minste langs den weg van algemeene
onderhandelingen te
Keulen, tot vrede te komen, en dat niettegenstaande de sedert het
najaar van 1656 vernieuwde verbintenis tusschen onze Republiek en
Frankrijk wel
geschikt moest zgn, om aan die Mogendheid allen moed te benemen. Doch de opvol-
ging van Keizer
Ferdinand II door eenen nieuwen Keizer gaf weder verlevendiging van
hoop, daar men van een jeugdiger man stouter en doortastender pogingen verwachtte
om van
Dtiilschland, waar nu immers zelfs de Keurvorsten van Saksen en Brandenburg
den Keizer deels steunden, deels niet tegenwerkten, een krachtigen bondgenoot voor
Spanje te maken.

Doch gaf wellicht buitendien de staat van zaken in de overzeesche bezittingen aan
staat en be- cenige hoop om ons ten laatste de vlag te zien strijken ? Voorwaar de staat der

(irijveu der Oost-2aken in de Oost-lndiën was niet geschikt om aan onzen viiand eeniff uitzicht te laten,

Indische Com- ^ j & '

pagnie. dat ons gezag aldaar gefnuikt, en de bron van welvaart, die er voor ons vloeide, gestopt

zou worden. De Engelschen hadden de pogingen om ons aldaar den voet te lichten,

sinls jaren opgegeven. De deelhebbers in de Oost-Indische Compagnie ten hunnent waren

te gronde gericht, en slechts de Bewindhebbers verrijkt Ook toonden zij zich bij de

eischen, die zij nog tegen onze Compagnie deden gelden, tot schikking gezind, hoezeer

zg hunne vermeende schade steeds geneigd waren met beslaglegging op onze Oost-Indie-

vaarders Ie verhalen. Zoo werd in het najaar van 1656 een rijk geladen schip, uit Oo^i-

' Renol Slal.-Gen. 10, 13 Febr. 1637, ^ Dépêche, v. 30 Jan. onlv. d. 13 Febr. 1637.

ίί Dépêche van oosterwijk, v. d. 6 Maart,'1637. JlesoL StaL~Gen. 19, 26 Febr. 1637.

'<■ Rapport v. d. Ih\ C. v. Beveren over sijne Legatie aen Con. v. Gr. Brot, in 1636 en 1637,
ibl. v'" 256.

-ocr page 46-

DES VADERLANDS. 43

Indië teruggekomen, indoor Engelsche oorlogschepen bezet; doch de Stalen namen 1636—
maatregelen om door de toezending van een genoegzame Nedcrlandsche macht deze geweld-
dadigheid te slaken i. En de Spanjaarden zeiven, of liever de Porliigeezen, — den open-
baren slrijd konden zij met onze machtige Handelsmaatschappij niet uithouden, en zij weken
op alle punten, waar zij met de onzen in aanraking kwamen. Zonder in Jïwro/)« en zelfs
hier te lande veel ophef te maken, of de Slalen-Generaal, wier subsidiën zij trouwens niet
meer behoefde boven heigeen volstrekt noodig was met hare zaken te bemoeien, ging
de Compagnie Toort, op haar gebied, zoo veel mogelijk, met list zoowel als met geweld
alle mededinging uit Ie sluiten. In het vooruitzicht dat men het eilandje
Pulo-rim^
waarop de Engelschen reeds bij de onderhandelingen van 1622 aanspraak hadden gemaakt
toch eenmaal aan dat Rijk zou moeten overgeven, liet de Goeverneur-Generaal,
Hendrik.
BROUWER, althans zoo klaagde de Koning van Groot-Britanniè in het begin van 1659
alle muskaalnoot- en andere vruchtboomen uilroeien, opdat den Engelschen slechts een
woeslijn in handen zou komen. — Op
Ceilon riep omstreeks 1656, de Vorst van ,
raja siNGA. adassin, die met de Portugeezen over hoop lag, terwijl hy zich IoIkarel
REiNiERSz, Nederlandsch Gogverneur van CoromandelvieviMe, den bijstand der Hollanders
in, die zich, sedert de verschijning van
joris van spilbergen, in 1602, op dat eiland
bekend gemaakt hadden en in geheel
Indië als de overmachtige vijanden der Portugeezen
beroemd geworden waren. Dat men de uilnoodiging niet afsloeg, en onder beding dal
ons handelsvoorrechlen geschonken werden, de begeerde hulp verleende, liet zich van
de slaalkunde der Compagnie verwachten. Eene oprechte genegenheid echter, het spreekt
van zelf, werd ons door de Singalezen niet toegedragen; integendeel het was er hun
slechts om te doen om de Portugeezen door de Nederlanders in bedwang te laten houden
en zich dus van de eene tegen de andere dezer Europeesche natiën als van een werk-
tuig te bedienen — Bovenal was het de hoofdvestiging der Portugeezen op het vasle
land van
Indië, de haven, vanAvaar de Porlugeesche schepen rijk geladen naar Europa
terugkeerden, met name de stad Goa, welke de Nederlandsche Compagnie in hare macht
Irachlle te krijgen. Zij hield met hare schepen die haven jaren lang min of meer vol-
komen geblokkeerd, en van tijd tot tyd viel er lusschen de Portugeezen en de onzen

' Resol. Stat.-Gen. 4 Oct. J636. Ilesol. IIolL 4 Oct. 1636.

- De afrekening van de Compagnie met de Staten-Generaal gaf in 1636 een niet onbelangrijk
batig slot voor de Generaliteit, te weten 126,338 gulden. Deze som Λverd onder de CoHegiën
ter Admiraliteit verdeeld
{Resol. Slat.-Gen. 2 Mei, 3637).

3 Zie hiervoor D. III, St. III, W. 764 , 767.

Aitsüma, 11, ρ. 602—604. Η. bnouaven was Goeverneur-Generaal van 1632—1636.

Zie Behiople Historie van de voornaamste gebeurtenissen op Ceilon, medegedeeld door den
Heer F. Λ. LEüPE, in
Berigten van het Hist. Gen. Ie Utrecht, Π Serie, IID. II Stuk, p. 368—376.

6*

-ocr page 47-

■ft

44 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— een zeegevecht voor, onder anderen in 1657. Juist bevonden zich toen de Gezanten
1639

van den Koning van Candy bij onzen Admiraal, adam westerwold , die de vloot voor
Goa commandeerde, en zij konden zich overtuigen, hoe wg met onze kleine schepen
de groole Portugeesche galjoenen aan durfden ^ — Maar ook op verder verwijderde punten
werden de Portugeezen door de ijverige en niets ontziende dienaren der Nederlandsche
Oost-Indische Compagnie bestreden en onderkropen. Reeds had zij sedert 1653 een post
op
Tayouan, vanwaar zij zich over geheel het eiland Formosa poogde uit te breiden
In het Rijk van
Japan, eindelijk, waar de Portugeezen sedert 1655 al meer en rneer vervolgd,
en waaruit zy in 1657 verdreven werden, volgden onze kooplieden hun op, evenwel onder
niet minder beperkende bepalingen, dan aan deze hunne voorgangers in den laatsten
lijd gegund geweest waren.

Van de West-Indische Compagnie kon niet gezegd worden, dat zij van de Staten
geene bemoeiingen vergde. Integendeel. Ook was haar toestand van dien aard, dat
de vijand op de wankelbaarheid harer veroveringen eenige hoop kon bouwen,
staat der West- Van het voorjaar van 1655 aan begon de gereede bewilliging van subsidie, door den
pagde^^ Staat aan de W^est-Indische Compagnie te verstrekken, zwarigheid te vinden bij
Am-

sterdam. De Compagnie had zich toen, na de krachtsinspanning, waarvan de verovering
van
Paraiba de vrucht was geweest A^eder om ondersteuning tot de Staten gewend.
Alvorens een subsidie voor 1654, ten bedrage van 700,000 gulden^, toe te staan, ver-
langde die Stad, dat de Provinciën eerst zouden afdoen, wat zij nog van de subsidiën,
voor 1652 en 1655 verleend, aan te zuiveren hadden.
Amsterdam, en dit was de ware
reden van de mindere bereidvaardigheid dezer Stad, ylmiieri/am achtte de instandhouding
der Compagnie niet onvoorwaardelyk raadzaam, en verlangde, dat de vrije handel van
particulieren op
Brazilië waarin het gros der participanten zwarigheid begon te
zien, gehandhaafd zou worden. Zij stond met dit gevoelen, zelfs in
Holland, alleen,
en de andere Leden dezer Provincie bey verden zich zeer, pleitende op de verdiensten,

1 Uetz, werk, bl. 371.

2 Zie de Verovering van het Fort La S. "«"'«f Trinidad op Formosa, in 1642, door p. a. leupe
in Bijdrag. tot de Taal- Land- en Volkenk. v. Ned. bid. N. Volgr. D. IL

3 Aitsema, 11, bl. 273, en hiervoor. Stuk IV, bl. 799. De Kolonel, die aan het hoofd van
2300 man Paraiba op D. anton. albuqüerqüe veroverde, is daar arcissewski genoemd, volgens de
schrijfwijze in de
ResoU Stat.-Gen. Avaar hij het eerst vermeld wordt. Gemeenlijk was hij bekend
onder den naam
artichofski. In den zomer van 1637 was hij uit Brazilië hier te lande terug.
De Staten besloten alstoen, hem een »verdiend loiFelijk afscheid" aan den Koning van
Polen te
vcrleenen, mits hij eerst een schriftelijk verslag inleverde
[Resol. Stat.-Gen. 2 Juli, 1637).

4 Bovendien vraagde men 142,000 gulden tot versterking van het pas veroverde Curacao.

5 Zie hiervoor, Stuk IV, bl. 798.

I

-ocr page 48-

DES VADERLANDS. 47

die zich de Compagnie jegens den Staat verworven had, om die van Amsterdam van 1C36—

1Ö39.

dat denkbeeld af te brengen. Ten slotte stonden de Gedeputeerden der stad het subsidie
voor 1654 slechts toe onder voorwaarde van instandhouding vari vrijen handel De
Compagnie scheen zich alsnog met deze voorwaarde te vereenigen: althans er verschenen
eenige Bewindhebbers voor Hun Hoog Mögenden met de verklaring, dal de vaart op
Brazilië vry gelaten moest worden, ten minste voorloopig en vooc dit saizoen. Deze
beperking verbood een hoogen dunk op te vatten van de onbekrompenheid der Negen-
tienen , en inderdaad, het was de behoefte aan een onbeperkten dadelijken toevoer van
levensmiddelen naar
Brazilië, waarin de Compagnie zelve op het oogenblik niet bij
machte was genoegzaam te voorzien, welke hen dus deed oordeelen Weldra begonnen
dan ook de protesten legen hel denkbeeld der Amsterdamsche kooplieden. De Zeeuwsche
Kamer noemde den vrijen handel op
Brazilië verderfelijk voor de Compagnie, en wilde
geen deel hebben aan de onheilen, die uit de handhaving zouden voortvloeien Door
den Prins te overtuigen van het gewicht van het voortbestaan der Compagnie voor de
uitvoering van de krygsplannen, in overleg met
Frankrijk beraamd of te beramen, en
door zich bij acte van Hun Hoog Mögenden Ie laten beloven, dat zy in al hare rechten
en veroveringen zou gehandhaafd worden, wapenden zich de Bewindhebbers legen het
onweder, waarmede
Amsterdams handelsgeest haar bedreigde Tegelijk waren zij 'er
op bedacht om naar het gebied, door de Compagnie veroverd, eenen algemeenen opper-
bevelhebber te zenden, wiens naam aan heel de wereld zou doen blyken, hoe zij hunne
veroveringen dachten te handhaven, en wiens rang ontzag aan de bestrijders van de
uitsluitende rechten der Compagnie moest inboezemen. Die man was Graaf
joiian maurits Graaf joiian
van nassau,
kleinzoon van jan den ouden, den broeder van Prins Willem I. Hii was

J Goevcrneur vau

Kolonel in Nederlandschen dienst; aan de belegering en inneming van Maastricht in
1652 had hij een werkzaam aandeel genomen en wegens zijn gedrag voor
Schenken-
schans
eene vereering van 1800 gulden gekregen Hem bewogen de Bewindhebbers
om de betrekking van Goeverneur en Kapitein- en Admiraal-Generaal in
Brazilië op
zich te nemen. De Prins van
Oranje prees 's Graven »goed voornemen ten hoogste
cn de Staten lieten hem, gedurende zijn verblijf in
America^ de titels en de voordeden
van Kolonel en Kapitein in hun leger behouden, en toen hij den Augustus (1636)
voor hen verschenen
Was, wenschlen zij hem geluk op de onderneming. Den 25«'™
der zelfde maand deed de Graaf voor Hun Hoog Mögenden den eed, en tegelijk met

ί Resol. Holl. 23, 24 Mei; 26, 27 Juni, 1635. ResoL Stat.-Gen. 23 Juni, 1635.
2
Resol Stat.-Gen. 30 Aug.j 1 Sept. 1635. » Resol. Stat.-Gcn. 5 Oct. 1635.

4 Resol. Siat.-Gen. 24 Nov. 1635. 19 Jan. 1636.

5 Zie hiervoor, Stuk IV, bl. 599. « Resol. Stat.-Gen. 26 Juli, 1636.

-ocr page 49-

ÖO ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lOäG— hem de Heeren matthijs van ceuleiy, johan gijsseling en adriaan van der dussen,
die als hooge en geheime Raden medegingen, benevens carpentier, als assessor, pen-
sionaris en secretaris
Tan den Raad van Brazilië

Nog een middel nam de Wesl-Indische Compagnie Ie baat om hare iinancieele kracht
Ie versterken of Ie herstellen. Zij verzocht om verhooging van het ingeschreven kapi-
taal met een derde. De Provincie
Holland stemde daarin gereedelijk toe, terwijl zij
echter het tevens gedaan verzoek tot verlenging van het octrooi voor 12 jaren in beden-
king hield. De Staten-Generaal, die zeiven hun ingeschreven kapitaal zouden moeten
verhoogen, vonden het verzoek, daartoe geschied, alleszins billijk, en bevolen de zaak
herhaaldelijk aan de Provinciën aan, die zich nog niet op het voorbeeld van
Holland,
en weldra ook· van Gelderland en Zeeland, ten gunste van den maatregel verklaard
hadden. In het voorjaar van 1657 was deze zaak zoo goed als beklonken

Doch tegen het eind des jaars 1636 begon de strijd over het al of niet vergunnen
Geschil over van vrijen handel op Brazilië eerst recht Ie ontbranden. Den December van dat

kenL^LTvrifea'vverden in de vergadering der Staten-Generaal bescheiden gelezen ten betooge van
de schadelijkheid van het openstellen van den handel op
Brazilië voor particulieren,
en deze maakten op Hun Hoog Mögenden zulk eenen indruk, dal zij den vryen handel
afschaften Met geenc mogelijkheid, dit waren de hoofdgronden der bestrijders van
den vrijen handel, met geene mogelijkheid kon de Compagnie uit de bate, die zij van
particuliere kooplieden trok, den slaat ophouden, dien zij voeren moest om de gemaakte
veroveringen te behouden, en de kosten terug te vinden, die zij had moeten maken.
Zou, dus sprak men, terwijl de particulieren zich binnen korten tijd schatrijk maakten,
de verplichting om den oorlog te bekostigen, »als een verterende worm", der Com-
pagnie opgelegd blijven? De in
Brazilië gevestigde Portugeezen riepen om vrijen handel;
maar was het redelijk de Compagnie zich te laten uitputten ten behoeve van menschen,
die, in weerwil van den eed van trouw, ons gezworen, er steeds op uit waren met
onzen vijand samen te spannen Integendeel, veeleer moest men die groote Heeren

Ei

1 Resol. Stat.-Gen. 2, 4, 23 Aug. 1036. liesol. Holl 18 Sept. 1636. Aitsema, II, bl. 352, 353.

2 Resol. Stat.-Gen, 2, 9 Meij 2 Julij 23, 26 Aug.j 13 Sept., 1636. 9, 24, 26 Mei;
13 Juni, 1637.
Resol Holl 30 April; 6 Juni, 1636. Resol Stat.-Gen. 27 Dec. 1636.

'' Hoe de Portugeezen dachten, drukt een Portugeesch prediker uit dezen lijd op cene inerk-
Avaardige wijze uit:
η Holland, sprak hij, is het land, waar de melk vloeit; Brazilië, het tand,
waar de honig vloeit: vereenigd, maken zij het beloofde land nit, een land vloeiend van melk
cn honig. Maar dit heilige beloofde land zal niet lang in de macht der Amorieten zijn. De
herders der
Nederlanden zullen naar hun boter en kaas terugkeeren, en de honig zal aan Simson
toekomen, die, na den Wcderlandsehen leeuw te hebben geveld, hem den honig uit den bek zal
halen" (Uit een Stuk, {;rpJaatst in de
Quarterly Review, en onder den titel: VEmpire brcsilien,
overgenomen in de Revue hritann. Annee 1861, p. 1 sqq.).

-ocr page 50-

DES VADERLANDS. 47

uit Brazilië verbannen: eer zou men in de geringe lieden aldaar geen rustige onder-
danen kunnen vinden, en dat kon slechts door militaire bevelhebbers worden uitge-
voerd Slechts de Portugeczen, die in het geheim Joden waren, kon men vertrouwen,
en dezen durfden nog niet eens openlijk onze zijde kiezen, om bij mogelijken terugkeer
der Kolonie tot
Spanje^ niet op den brandstapel die daad te boeten De slotsom was,
dat de Compagnie het gezag en den onderstand van den Slaat niet kon missen en bij
hare privilegiën moest worden gehandhaafd.

Op zulke gronden derhalve hadden de Slaten-Generaal dat besluit tot afschaffing van
den vryen handel op
Brazilië uitgevaardigd. Dien ten gevolge zouden alle schepen en
ladingen, derwaarts bestemd, en niet lot de Compagnie behoorende, verbeurd verklaard
worden. Maar hoe nu te handelen met schepen, die reeds vóór dat besluit waren uit-
gerust en geladen om naar
Brazilië te varen? Voor zulke bodems en goederen verzochten
de eigenaren verlof, dat ze hunne oorspronkelijke bestemming alsnog mochten volgen.
De onbillijkheid inziende, dat hun verbod terugwerkende kracht zou hebben, en toch
de vaart naar
Brazilië niet vrij willende laten, besloten Hun Hoog Mögenden die eige-
naren te gelaslen, hunne bedoelde schepen en ladingen voor bilhjken prijs aan de Com-
pagnie te verkoopen. Doch deze, steeds geen kans ziende om voor het oogenblik alleen
in de behoefte, welke er in de Kolonie beslond, Ie voorzien, begeerde, dat aan de
kooplieden, welke dat verzoek gedaan hadden, de gevraagde vergunning verleend zou
worden. Nietlemin volhardden de Hoog Mögenden Heeren bij hunne eens genomen reso-
lutie. Door die van
Holland echter werd er op aan gedrongen, dat de Slalen-Generaal
op hun besluit terug zouden komen, en dezen Helen zich overhalen door de overwe-
ging, dat de Compagnie zich anders allerlei lastige processen van de zij<le der bena-
deelde kooplieden zou moeten gelrooslen

Doch de tegenstanders van de afschaffing van den vrijen handel gaven hunne zaak
nog geenszins op. Den ^'Jsten Januari (1637) leverden eenige Bewindhebbers en hoofd-
participanten van de Wesl-Indische Compagnie ter Kamer van
Amslerdam, voor Hun
Hoog mögenden versehenen, een geschrift in ten belooge, dat de particuliere handel
voor de Compagnie ten hoogste voordeelig was. Deze slap lokte weder een legenverloog
van de' Gecommitteerde Raden van
Zeeland en van de Regenten van Middelburg uil,
en zoo zagen zich de Staten van
Holland en weldra ook de Stalen-Generaal bewogen
om eenige onpartijdige personen naar 's
Gravenhage te roepen, die over dc zaak voor
eene Commissie uit het midden van Hun Hoog Mögenden gehoord zouden worden

^ Aitsema, p. 350, 351.

2 Uit een schrijvcn van jan nodbenrs, politiek Raad, van den 20 Dec. 1636 uit Brazilië (ric
hcsol Stat.~Gen. 27 Febr. 1637). ® Resol. Slat.~Gcn. 3, 5, 6, 7 Jan. 1637.

^ Resol. Slat.-Gen. 27 Jan.; 3, 7, 11 , 21 Febr. 1637. Resol. Holl, 7 Fchr. 1637. De onpai-

163G—
1039.

-ocr page 51-

48 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

■ —— II· I

16'ί6— Den 27®'®" Februari (1657) werden de gronden, op welke elk der tegenovergeslelde

1039

gevoelens sleunde, Ier vergadering der Staten-Generaal overwogen. De gronden, op
welke tnen Ie
Amsterdam vryen handel op Brazilië verlangde, kwamen hierop neder:
len eersle, de Compagnie had geen krediet; ten tweede, de vier Kapileinschappen van
Brazilië zouden beier door byzondere kooplieden gecoloniseerd kunnen worden; ten derde,
ware de handel vrij, zoo zouden zich vele lieden naar
Brazilië begeven om het land
met suikerriet, gember, tabak en »farina" te bebouwen; ten vierde, de
ingenhos of
suikerfabrieken zouden beier door particulieren worden opgericht; ten vijfde, men had
den Porlugeezen vrijen handel beloofd: deze belofle moest men houden; ten zesde, die
Porlugeezen moest men, zoo men ze tol onze zijde vYÜde overhalen, niet erger behan-
delen, dan zij door den Koning van iS/?a«ye behandeld waren; len zevende, de recog-
nitiën en vrachten, door de particulieren te voldoen, zouden aanmerkelijk vermeerderen,
en len laatste, als het land in vrede was, zou het de onkosten van drie millioen
niet alleen kunnen goedmaken, maar meer dan dat bedrag opbrengen. De Ge-
committeerden van
Zeeland deden daartegen de oude gronden gelden: het verleende
octrooi had een recht geschonken, dat men nu niet intrekken mocht; zij ontkenden,
dal particulieren, alleen op eigen profijt bedacht, hél land met volkplantelingen bevolken
en bebouwen zouden, en, eindehjk, het was onbillijk de Compagnie belast te laten met
de oorlogskoslen, terwijl de particulieren met de balen gingen strijken, — Dat deze
laatste grond bij de Amsterdamsche kooplieden veel afdeed, is niet te denken. Immers,
wanneer zij hun hart rechtuit hadden mogen spreken, zouden zij gezegd hebben, dat
als het voorlzetlcn van den oorlog der Compagnie te zwaar viel, zij slechts op bemid-
deling bedacht had te zijn. Inderdaad, hierop kwam het neder: nam men de voort-
zetting van den oorlog op elk gebied als zeker aan, dan moest de Compagnie bij hare
privilegiën gehandhaafd worden. Maar de Heeren van
Amsterdam lieten die veronder-
stelling niet als onbetwistbaar gelden. Doch juist dit was hunne zwakke zijde: immers
kon men hun nu te gemoet voeren, heigeen men werkelyk deed, dat zy naar schikking
met den vyand uitzagen, in één woord, dat het drijven van den vrijen handel »eene
Spaansche praktijk" was i. — Daar de gevoelens zoo lijnrecht tegenover elkander ston-
den, hadden de Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden, »overwegende,
dal Brazilië
met redenen en discoursen niet te houden was," verlangd, dat de balans van de lasten
en baten der Compagnie over de jaren 1655 en 1656 hun werd overgeleverd. Daaruit
bleek onder anderen, dat de Compagnie jaarlijks voor land- en zeesoldaten op de kusten
van
Brazilië de som van drie millioen en ongeveer 50,000 gulden te betalen had. En
de »onpartijdige" kooplieden, naar hun advies gevraagd, waren niet allen ruiterlijk

vis.^--·

tijdige personen, wier oordeel gevraajjd werd, waren Mr, sebastiaan frank, van Dordrecht; kiliak
vak bekselaeu, cu george everard clinck
, van Amsterdam. ' Aitsëma, II, bl. 44.5,

-ocr page 52-

103!).

DES VADERLANDS. 49

voor hunne meening uilgekomen. De beide Amsterdamsche Heeren toch vonden bezwaar,
hun gevoelen kenbaar te maken, vreezende zich de ongunst van de Magistraat hunner
Stad op den hals te halen. De koopman uit
Dordrecht^ Bewindhebber van de Kamer
der Compagnie aldaar, verklaarde zich tegen den vrijen handel: werd de handel, dus
sprak hij, aan particulieren gegund, dan zou niemand in
Dordrecht zijn ingeschreven
kapitaal willen verhoogen, en ook omdat daarbij de vijand even ^eer toevoer be-
kwam, als ons eigen volk, zag hij in den vrijen handel bezwaar. Daarna hadden
de Gedeputeerden der Slaten-Generaal den Overste-Luitenant
beyma, die in Brazilië
gediend had, gehoord. Deze verklaarde, dat de krijgslasten onder den Koning van
Spanje oneindig geringer, en de opbrengst oneindig grooter was. Hadden wij vrede,
zoo voegde hij er bij, zoo zouden wij den handel vrg kunnen stellen; doch ingeval
van voortgezelten oorlog, ging dit niet aan i.— Na het verslag hunner Gecommitteerden
ter conferentie met de kooplieden gehoord te hebben, vernamen Hun Hoog Mögenden
nog andere berichten ter hunner inlichting, onder anderen het advies van de Kamer
van het Noorder-Kwartier. Deze was het in de hoofdzaak met de Amsterdammers eens:
immers was men te
Hoorn, wegens de belemmering van de zoutvaart, nimmer met de
West-Indische Compagnie ingenomen geweest. Hoe het zij, de Hoornsche Kamer ried
aan, dat men het advies van Graaf
maurits en de politieke Raden zou afwachten. Zij
die dit vraagden, zullen van dien Goeverneur en zijne Raden een voor de voorstan-
ders van den vrijen handel gunstig advies verwacht hebben. In dit geval vergisten
zg zich niet. Werkelijk pleitte het bericht van Graaf
maurits voor de vrijheid 2 Doch
toen dit bericht inkwam, was de zaak reeds beslist. — Nadat Hun Hoog Mögenden van
al die verslagen en berichten kennis hadden genomen, vonden zij goed te volharden bij
hunne vroegere besluiten. De Hollandsche Gedeputeerden ter vergadering vereenigden
zich niet met dit besluit; zij verzochten aanteekening van hun afwijkend gevoelen,
en beriepen zich ten slotte op den Prins: mogelijk dat hij in eene zaak van zoo groot
gewicht van een ander advies was. De zes Provinciën mochten de mededeeling der
zaak aan Zijne Hoogheid lijden, maar achtten toch, dat er van geen terugkomen op het
besluit sprake kon zijn. De Amsterdamsche Kamer der Compagnie verzocht, dat of
de uitvoering van het besluit tot de bijeenkomst der Staten van
Holland uitgesteld, of
eene poging lot schikking zou gedaan worden, hierin bestaande, dat de Negentienen
met de Voorzittende Kamer in overleg zouden treden met last niet te scheiden vóórdat
alle middelen zouden zijn aangewend om de scheuring tusschen de Kamers en andere

' Deze officier beval bij deze gelegenheid den slavenhandel zeer aan: de negers waren noodig
hij de dienst der
ingenhos. Voorts meende hij, dat nnen, om Brasilië te koloniseren, den soldaten
de vrijheid moest laten om zich aldaar neder te zetten, , en dan de leemten in de regimenten
gedurig moest aanvullen. ?
Aitsema , II, bl. 445.

III Deel. 5 Stuk. 7

-ocr page 53-

ÖO ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lß:3G— dreigende onheilen te voorkomen. Het eerste lid van hel verzoek sloegen Hun Hoog Mogen-
den af; op het tweede gaven zy te kennen, dat de aanwezige leden van de Vergade-
ring der Negentienen hier nog tot nader order een weinig zouden vertoeven. Den volgen-
den dag, na herhaalden aandrang van
Holland, lieten de Provinciën zich overhalen om
de uitvoering van het besluit nog acht dagen te schorsen, zoodat de Hollandsche Heeren
de zaak nog in hunne Staten-Vergadering konden brengen. Deze haastte zich echter
niet met de behandeling van het spoedvereischende vraagstuk, en Hun Hoog Mögenden
namen geduld, totdat de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie te4? kameren van
Zeeland, van de Maas en van Stad en Landen hen smeekten, door handhaving van het
verbod van vryen handel den ondergang der Compagnie te voorkomen: aan de rampvolle
uitkomst, die zij voorzagen, wenschten de rekwestranten onschuldig te zijn. Alsnu ver-
klaarden Hun Hoog Mögenden, dat als
Holland haar advies niet op het spoedigst uitbracht,
zij met de uitvoering zouden voortgaan Doch Hun Hoog Mögenden moesten zich ge-
troosten , deze aanmaning nogmaals te herhalen. Men volgde bij de Staten van
Holland
ter oplossing van het vraagstuk den langzamen weg, en scheen niet tot een besluit te
willen komen. Deswegens wendden zich dezelfde Kamers der West-Indische Compagnie
met nog bewegelijker bede tol de Staten-Generaal, die nu eindelijk besloten, zonder
verder op het advies van
Holland te wachten, het besluit ten uitvoer te leggen Dus
bleek, dat deze Provincie in den raadslag niet wilde toestemmen, maar hel onraadzaam
vond zich langer te verzetten. Er waren, zoo als wy zien zullen, nog dringender zaken
hangende, die
Holland ten gevalle van Amsterdam legen de Generaliteit wilde door-
drijven, Om den haat en den laster niet nog meer voel te geven en den blaam te ont-
gaan, alsof men geen hart had voor de verdienstelijke West-Indische Compagnie, ja,
meer hart had voor den vijand, dan voor onzen Slaat en zyne bondgenooten, gaf men
in dit ééne punt slilzwygend toe.

Een lastig man voor de Staten-Generaal en de West-Indische Compagnie was willem
ussËLiNcx be- ussELiNGx, hoczecr hg , stouter dan iemand, op voortzetting van den oorlog, tot volslagen
def-compagn^r" ontzenuwing van den vijand toe, aandrong. In den dienst van Koning gustaaf adolf
overgegaan, had hij in Zweden een Zuider-Compagnie opgericht; doch mei de financieele
hulpbronnen van
Zweden alleen kon deze Maatschappg niets groots verrichten, allerminst
toen al de krachten van dit land noodig waren om den oorlog in
Duitschland aan te

> Resol. Slat.-Gen. 27, 28 Febr.j 21 Maart, 1637. Besol. Holl. 1637, bl. 606. 10, 13, 14,
25 Maart, 1637.

I 2 Resol. Stat.-Gen. 30 Maart; 14 April, 1637. Resol Holl. 26,^30; 31 Maart; 1, 2, 3, 4,

10 April, 1637. Den 24 April (1637) besloten Hun Hoog Mögenden, Gecommitteerden te zenden
lot de Vergadering der XIX met den last om 'de Kamers op het stuk ivan den handel op
Brazilië
tot overeenstemming te brengen {Resol. Stat.-Gen, 24 April, 1637).

-ocr page 54-

DES VADERLANDS. 47

Tangen en τοί Ie houden. Dus begreep hij, behalve de Hansesleden, vooral de Stalen K'-'ïC -
der Vereenigde Provinciën lol ondersleuning dier onderneming Ie rooelen overhalen, en
voorzien van eenen lastbrief van den Rijkskanselier
oxenstjertt, lol dal doel strekkende,
kwam hij in het voorjaar van 1656 in
^s Gravenhage. Den April leverde hij een

vertoog in Ier aanbeveling zijner Zuider-Corapagnie. Men stond hem toe over de zaak
met Gecommitteerden der Stalen in conferentie te komen. De West-Indische Compagnie
was, beweerde hij, alleen niet in staat om zich over dc gansche uilgeslreklheid van haar
gebied bedrijvig Ie loonen. Dus moest zij gedwongen worden andere arbeiders nevens
zich op het al te ruime veld toe te lalen: want niet om ergens het leven uit te sluiten,
maar om overal leven te wekken, was haar het octrooi verleend. En stond hel Hun
Hoog Mögenden vrij, hunnen ingezetenen te verbieden binnen de grenzen, der Compagnie
toegewezen, handel te dry ven, den Zweden vermochten zy zulks niet te ontzeggen.
Aan de eene zijde derhalve drong hij der Nederlandsche Compagnie eene ondersleuning
op, die hare deelhebbers nopen zou hare winsten te deelen, en dat terwijl zij er in
geslaagd was om van de Stalen een nieuwen bijstand te verkrijgen, *die haar hoop gaf,
eenmaal alleen hare laak ten volle te kunnen vervullen,— en aan den anderen ka^il dreigde
hij met de mededinging der Zweden. Geen wonder, dat zijne verloogen geen gunstig
onthaal vonden: want ook den Amsterdammers, die anders voor een inbreuk op het
voorrecht der Compagnie niet terugdeinsden, kon zijn drijven niet behagen: immers,
terwijl zij den vrijen handel met den vrede verlangden, begeerde hij den handel op
Amerika steeds als een oorlogswerktuig te gebruiken, ten einde Spanje ten eenenmalc
uit te putten en buiten slaat te stellen door toevoer van schepen en geld den tegenstand
in de Zuidelijke Nederlanden vol te houden. » Met gunstige voorwaardendus schreef
hij in een Memorie, den 14 Januari 1657 bij de Slaten-Generaal ingeleverd^ »kon men
den Spanjaard evenmin binden , als
Simson met koorden: zyn woord zou hij nog gemak-
kelijker breken, dan die Richler van
Israël zijne zwakke banden: neen, men moest
Spanje hel haar afsnijden, dat is, gansch en al kaal maken en van hulpmiddelen be-
rooven: dan zou het te leiden zijn, als een lam'' i. — De conferenties derhalve, die
men met
dsselingx aangevangen had, kwijnden spoedig, en na in Maart van hel jaar
1657 nog een onderhoud met de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie gehad
te hebben, zag hij het ydele zyner pogingen in, en verliet het land
Er was een krachtig vertrouwen toe noodig, om nog aan de mogelgkheid van vrede

^ Deze Memorie is te vinden in het Register der uit Frankrijk ingekomen stukken, op hel
Rijksarchief.

Mr. o. van rees, Gesch. der Staathuish. in Nederl. D. II, hl. 133—140. Aitsema, p. 381.
RcsoL Stat.-Gen. 24 Aprilj 11 Aug.j 18 Sept.; 27 Dec. 1636. 17 Febr ; 20 Maart, 1637.
Resol Holl. 6 Jnni; 29, 31 Juli; 1 Oct. 1636.

-ocr page 55-

75 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

en breideling van het door den oorlog losgelaten geweld te gelooven. De mannen van
de West-Indische Compagnie en het gros der Zeeuwen zagen niets voor oogen dan een
oorlog, zoo lang voortgezet, tot
Spanje geheel en al buiten gevecht gesteld zou zijn:
de roofzucht van vrye neringvaarders, en tot^p zekere hoogte de losmaking van de banden
des Staatsgezags in zeezaken, scheen den zoodanigen het beste middel toe om tot dat
doel te geraken en de moeielijkheden van den toestand te boven te komen. Hoe zwak
Zwakheid van deed zich de geregelde zeemacht der Staten voor tegenover zulk eene stoutheid! Wegens
macliT.^^ ^^^ onwil en de nalatigheid der Landprovinciën was zij nagenoeg nimmer tol de ver-
eischte sterkte gebracht, en soms door de eischen van den oorlog te lande, gemeenlyk
door de behoeften van handel en visschery, die rechts en links convooien verlangden,
builen de mogelgkheid om met eenheid en in gesloten eskaders handelend op te treden.
Bovendien werd zij verlamd door de bedenkingen der staatkunde, die
Engeland moest
ontzien, en wel allermeest door de schuld van die Hollandsche kooplieden zeiven,
welke hunne waren in Engelsche of Hamburgsche schepen naar de Vlaamsche havens
zonden Immers, was eenig vlootvoogd in het geheim van zulke praktijken, hoe kon hy
dan anders dan de oogen sluiten? Gestrengheid derhalve tegen zeebevelhebbers, die vaak
niet wisten, welke bevelen te gehoorzamen en welke wenken op te volgen, was dan
ook niet vol te houden: de scheepskapiteins, die kortelings, hoe weifelend en genadig
dan ook, toch tot eenige straf waren veroordeeld, werden spoedig in hunne eer hersteld

In den zomer van 1656 was de Admiraliteit van Zeeland spoedig genoeg gereed om,
zonder op de Hollandsche oorlogschepen te wachten, den Commandeur
jan evertsen
met zyn eskader in zee te zenden Maar meer dan eene maand later hadden de
Staten-Generaal nog reden, om onder betuiging hoe zeer hun de zaken ter zee en de
bescherming der ingezetenen, die van de zee bestonden, ter harte gingen, voor te
stellen, dat er buitengewone Afgevaardigden naar
Brouwershaven zouden gezonden wor-
den, ten einde den Luitenant-Admiraal
van dorp, aan te zetten, om niet langer te
dralen, maar dadelijk zee te kiezen. De Commissie behoefde toen geen voortgang te
hebben, omdat men vernam, dat de Vlootvoogd reeds was uitgezeild Doch weldra
had men grond om weder aan zijne kloekheid en gver te twijfelen. Tegen het einde van
September beoogde hij eene verdeeling van zyne macht, waardoor de blokkade der Vlaam-
sche Kust verslapt zou zyn. Kort daarna kwamen er klachten in, dat hij verzuimd had
zoo snel als behoord had, voor
Duinkerken te wezen, en vreemde redenen, heette het,

' Zie Rapport v. cobn. v. bbveren over zijne Legatie aan den Kon. v. Gr. Brit. in 1636 en
1687,
fol 103 (Rijksarchief).

2 Zie hiervoor, Stuk IV, hl. 821, 822. Aitsema, p. 350. nesol Stat.-Gen. 14 Juni, 1637.

. 3 RcsoL Slat.~Gen. 19 Juli, 1636. Resol. Holl. 19 Juli, 1636.

4 Resol. Stat.~Gen. 25 Aug. 1636.

1C36—
1639.

-ocr page 56-

DES VADERLANDS. · 77

waren door hem gevoerd. Ook verbaasde het bericht, door hem gezonden, dat hij
spoedig in een onzer zeegaten te wachten was, om nieuwe mondbehoeften in te nemen
en zijne schepen schoon te maken. Degenen toch, die met de uitrusting belast waren
geweest, verklaarden, dal de voorraad zyner schepen veel langer moest strekken, en
dal de noodzakelijkheid om de bodems schoon te maken, een ydel voorwendsel was.
Dus lieten Hun Hoog Mögenden hem den last toekomen om ten minste met het mee-
rendeel zyner schepen in zee te blijven en te zorgen, dat hij in slaat bleef om de
Duinkerkers, zoo ze mochten uitloopen, te achterhalen. Niettemin was hij vóór hel eind
van Oclober te
HcUevoelsluis binnen gekomen, en nu namen de Slalen de noodige
maatregelen om eensdeels zich te vergewissen, of de Luitenant-Admiraal werkelijk, zoo
als men zeide, «opgeraapte excusen" zocht, en anderdeels het spoedig weder uitzeilen
van een deel des eskaders Ie bevorderen.
Van dorp verklaarde zich toen bereid om
zich tegen de personen, die iels ten zijnen nadeele verbreidden, te verantwoorden, en
Hun Hoog Mögenden toonden zich bezorgd, dat er door de ruchtbaarheid van hetgeen
hierover voor zou vallen, ondienst voor het Land tegenover de Engelschen ontslaan
mocht Wat men van de bekwaamheid en strijdlust van
van dorp te denken moge heb-
ben, zeker is het, dat zelfs de volvaardigsle zeebevelhebbers, van wier schepen er som-
mige ter repartitie stonden van de eene of de andere der Landprovinciën, soms door
slechte betaling gedwongen werden aan wal te blijven Met den aanvang van 1657
Λverden die Gewesten door de Generaliteit aangemaand, om hel pas gemaakte reglement
op de beveiliging der Nauwe zee en de bezetting der Vlaamsche Kust na Ie komen
Doch hoe te verwachten, dat langs dezen weg, bij het kennelijk onvermogen van menige
Provincie, het doel ooit bereikt zou worden? Daarom ondersteunden de Zeeuwsche Stalen
zeiven de pogingen, die strekten om het bedrijf der kruisers te bevorderen, w wier dien-
sten al de wereld door bekend waren." De
Hollanders^ daarentegen, zagen liever de
geregelde zeemacht ondersteund, al was hel dan ook door een nieuwe belasting in hunne
Provincie en in
Zeeland Ie heffen en de Admiraliteit van Amslerdatn klaagde, dat,
sedert aan de Wesl-lndische Compagnie was toegestaan om commissies aan kruisers Ie
verleenen, de vrijeneringvaarders, die te voren brieven van het Land namen, zich
nu meerendeels tol die Compagnie wendden, waardoor de-Generaliteit en de Prins van
het wettig aandeel, hetwelk zij aan den buit hadden, versloken bleven Het was tijd,

1 Resol. Stat.-Gen. 27 , 29 Sept.; 1, 4, 11 Nov. 1636. 20 Jan. 1637. ResoL Holl. 2, 8, 9 Oct. 1G36.

2 Resol. Slat.-Gen. 23 Aug.; 21 Nov. 1636. 26 Jan.; 16, 17,^ 24 Febr. 1637.

3 Resol Stat.-Gen. 2, 20, 24, 28 Jan. 1637.

^ Resol Stat.-Gen. 18 Febr. 1637. Resol llolL 10 Maart, 1637.
^ Resol. Slat.-Gen. 7 Jan.; 3 Febr. 1637.

1G36—
1G39.

-ocr page 57-

77 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— (lat de Slalen op een besluit terugkwamen, hetwelk hunne inkomsten ten behoeve der
zeemacht nog kariger maakte.

Hoe heftig de kaapvaart ook gedreven werd, en hoe roekeloos de kruisers ook wezen
mochten, de woestheid vond hare grenzen in het gezag der menschelijkheid, dat zich
in den langen oorlog meer en meer deed gelden Aan de uitoefening van het recht
der voetspoeling werd niet meer gedacht, en gedurig werd de gelegenheid gezocht tot
wisseling van ter zee gemaakte gevangenen, en door premiën, aan de kruisers uitge-
loofd, het vangen van Ylaamsche schippers en visschers aangemoedigd, om de Brabanders
geneigd te maken tot eene algemeene wisseling, aan welke men boven particuliere wis-
selingen , bij welke de Zeeuwsche kapers belang hadden, de voorkeur gaf. De gevan-
genneming van den Brabantschen Admiraal
collaert met ongeveer 200 van de zijnen
gaf in Maart, 1636 , eene gunstige gelegenheid om lot eene gewenschte wisseling te komen

In weerwil van zoovele bezwaren hield men in Holland steeds het doel in het oog
om de zeemacht van der Stalen Mogendheid eenmaal op zoo goeden voet ingericht en
zoo talrijk te krijgen, als noodig zou zijn, om te gelijkertijd de aanmatiging des Brit-
schen Konings te verijdelen, en het gevaar te ontgaan, dat de zee ten eenenmale het
tooneel werd van het woest geweld der kapers. Doch zou dit doel -ooit bereikt worden,
dan moest
Holland den band der Unie in eere houden, den oorlog te lande steunen ,
en vooral niet dan hoogst voorzichtig den vrede zoeken. Vandaar dat de Prins zich in
staat gesteld zag om in dit jaar (1657) een belangrijk wapenfeit ten uitvoer te brengen.

Dadelijk in den aanvang van het nieuwe jaar (1637) bleek, dat er gevolg zou gegeven
worden aan het besluit, in de laatste maand van het vorige jaar met toeslemming van
Holland genomen ^ Immers werd den li^™ Januari door den Raad van State de vraag
tot de Staten-Generaal gericht, of men den kapiteins zou aanschrijven, te zorgen, dat
hunne compagniën tegen den eersten April voltallig waren. Alle Provinciën toonden

1 Dat onze Provinciën aan de Duitschers in hunnen oorlog een voorbeeld van menschelijklieid
gaven, blijkt hieruit, dat de partijen in
Duüschland een edelmoedig kwartier, aan den overwon-
neling verleend,
ein holländisches Quartier noemden, g. freijtag, aus dem Jahrh. des grossen
Krieges,
ρ. 93. Over het algemeen droeg veel wat onder het Duitsche krijgsvolk goed van inrich-
ting en hoedanigheid was, den naam van
holländisch (frejjtag, ald. p. 22, 33).

2 ResoL Slat.-Gen. 22 Sept.; 13 Oct.j 23 Nov.; 29 Dec. 1635. 22 , 24 Febr.; 10, 26 Aprii;
4 Juli, 1636.
llesol Holl, 21 Sept.; 12 Oct.; 16 Deo. 1635. 16, 19, 20, 22, 23 Febr.; 6,
7, 12, 14 Maart; 9, 11 April, 1636. De vijandelijke Admiraal, blijkens
ResoL Holl. (6 Maart
1636) door
j. evf.msen gevangen gemaakt, moet spoedig weder uitgewisseld zijn. Althans pauw
schrijft den 7 Nov. 1636 uit Parijs, dat die vlootvoogd met 7 oF S schepen voor de rivier van
Bayonne gekomen was, terwijl een Spaansoh leger, om die stad aan te tasten, Frankrijk hinnen
was getrokken. Toen klaagde men in de Fransche hoofdstad ;feeer, dat onze zeemacht hem het
uiiloopen uit
Duinkerken niet belet had. ^ Zie hiervoor, hl. 34.

-ocr page 58-

DES VADERLANDS. · 77

zich geneigd om · hierin Ie bewilligen; alleen Holland verklaarde zich alsnog ongelast.
De reden was deze, dat er gegronde Iwyfel bestond, of de Fransche penningen, waaruil,
volgens de gemaakte bepaling, de buitengewone troepen betaald moesten worden, toe-
reikend waren, al voegde ook de Generaliteit er eenige gelden bij uit de middelen,
waarover zij zonder de Provinciën op nieuw te moeien, beschikken kon: in dat geval
moesten, meende
Holland, die troepen afgedankt worden.^ En inderdaad was op die
penningen reeds veel in voorbaat genolen, en betaalde de Fransche Regeering met geld,
aan welks waarde veel te kort kwam Daarbij verklaarde dezelfde Provincie zich
 erlangt

nader door te kennen te geven, dat zij de öO Compagniën van 1628 slechts aangehouden g^ss^tïkie^iai

wilde hebben onder de voorwaarde, dat hare sterkte tot 120 man werd verminderd,^®!!®'·®

' men voetvolk.

en dat dan nog wel voor slechts zes maanden. En eindelijk herhaalde zij op nieuw,
dat zy alles slechts toestond, mits er order gesteld werd op de zeezaken. Zijne Hoogheid
nam met die vermindering van de sterkte der genoemde compagniën geen genoegen;
doch niettegenstaande de Prins van groole toebereidselen van den vijand Ie water en te
lande liet berichten, en alsnu verlangde, dat de compagniën reeds met den eersten
Maart voltallig zouden ziju, volhardde
Holland bij hare eischen. Zoo bleef alles opge-
houden, zelfs nog nadat de Voorzitter der Stalen-Generaal in eene plechtige toespraak
verklaard had, dat nagenoeg alle Vorsten in de wapenen bleven om af te wachten, wat
de tegenwoordige »crisis" van de zaken der wereld zou opleveren, hetzy vrede, hetzij
voortduring van den oorlog, en dat niettemin hier te lande nog niet bepaald was, welk
krijgsvolk men zou aanhouden. Op dezen grond had hij de Staten aangemaand, den
vyand te toonen, dat wy het niet opgaven, en den vrienden, dat wij ons de gemeene
zaak moedig bleven aantrekken. Nog een ander middel werd er gebruikt om
Holland
te bewegen. Charnacé, namelyk, verklaarde zwarigheid te moeten maken om nu de
Staten nog niet besloten waren, een genoegzaam aantal troepen in dienst te |?ouden,
het traktaat van 6 September 1656 Ie ratificeeren. Toch hield
Holland niet op, den
voortgang van alle toebereidselen ten oorlog legen te houden, totdat de Prins toegaf en
met de vermindering der 50 compagniën op 120 man genoegen nam. Alstoen loonde
zich ook CHARKAGÉ voldaan en ratificeerde het traktaat

Niettemin kwam er in de uitvoering van een groot en openbaar krijgsplan geencn

' In het Rapport van de Legatie van cobn. v. iievebeiï naar Gr. Brit. in 1630 en 1β37 lezen
wij, hoe deze onze Gezant, in vereeniging met den gewonen Gezant
joaciumi, den Engeleclien
zegelbewaarder Baron
coventry inscherpte om toch niet, op het voorbeeld van Frankrijk, er toe
over te gaan om de munt lichter te maken. Zij meenden hem toen van de «chadelijkheid van
zulk eenen maatregel overtuigd te hebben.

2 ResoL Stat.-Gen. 5, 27, 29, 30 Jan.; 1, 10, 12, 13, 14, 19, 20 Febr. 1637. Resol. Holl.
10, 24, 2S, 30 Jan.j 2, 3, 4, 7 Febr. 1637. Aitsema , II, p. 419.

1636 —
1639.

-ocr page 59-

79 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

sssssssssssssssssssssssssss^ .....sssassÊÊSsssssssssssssssÊ^ss . ssssssssm--1

1636— voortgang. Hiervoor bestonden verscheidene redenen. Vooreerst, de Fransche penningen
I () 3 O·

kwamen niet zoo spoedig in als vereischt was, en zelfs toen door de Fransche Regeering
voor de betaling van twee termijnen was gezorgd i, haperde er nog veel. Zoo iemand
derhalve den aanvang der krijgsonderneraingen op groote schaal en in overleg met
Frank-
rijk
om de eene of andere reden wenschle te verhinderen , kon hij er op nieuw op wijzen,
dat men
Frankrijk niet kon vertrouwen. Inrimers was het bekend, dat dit Rijk met
Spanje over vrede onderhandelde, en al bouwde men nu ook, zooals men aan charnacé
verklaarde, op het koninklijke woord van lodewijk xiir, dat hij niet zonder dezen Slaat
met onzen vijand zou
sluiten toch gaf die handelwijze grond om, voordat men zich
groote offers getroostte, af te wachten, wat van die onderhandelingen zou komen.

De uitvoering Dat ZOO wel de Prins als nog altijd de Provincie Holland reden konden hebben om
kr^gsplan wordt werk stellen van eenig groot krijgsplan niet te bespoedigen, laat zich ge-

verschoven. makkelijk bevroeden.

Wat de Prins betreft, de toestand van de zuidelijke Provinciën, waar hij nog steeds
zijne vertrouwden en voorstanders had, was van dien aard dat hij op een of ander punt
eene beweging in zijn voordeel mocht verwachten. By de geesteloosheid van het Spaansch
Bewind en het nagenoeg volslagen gebrek aan bekwame mannen ^ ontbrak bij vele
Brabanders en Vlamingen het noodige vertrouwen op hunne Regeering: moest deze be-
zwijken, dus redeneerden dezulken, zoo was het beter den Prins van Omnje in te roepen ,
dan in de handen van
Frankrijk te vallen. Van den Prins waren de wenschelijkste voor-
waarden te verwachten, en hij was in allen gevalle een Nederlander, terwijl men met
Frankrijk de tirannij van den gehaten Kardinaal inhaalde. Wat men zich van den Prins
beloven mocht, blijkt uit een vertrouwelijk gesprek, door hem met
alexander van der
CAPELLEN gehouden, bijgelegenheid dat deze hem in het voorjaar van 1635 het bezwaar
had voorgehouden, hetwelk het Graafschap
Zulfcn in het toen nog niet beklonken traktaat
met
Frankrijk zag. Dat Kwartier van Gelderland stiet zich aan het artikel, waarbij aan
de Brabantsche steden, die tot ons overgingen, handhaving van de Roomsche godsdienst
beloofd werd, hetgeen den Zutfenschen (niet minder dan den Zeeuwen) eene schandelijke

1 Resol. Slat.-Gen. 26 Maart; 15 April, 1637. De re(Timenten van mülekt en avaardekbukg
werden alsnu afgedankt, opdat de Fransche gelden geheel lot onze troepen besteed zouden mogen
\vordcn
[Besol. SlaL~Gen. 2ö Febr.; 28 Maart, 1637). ^ Hesol Stat.-Gen. 27 Mei, 1637.

3 Olivarez schreef den lO''®" Mei aan den Kardinaal-Infant: »üw gebrek aan Spaansclie Staats-
dienaren grieft mij ten hoogste. . Er zijn geen menschen, neen! Monseigneur, er zijnergeene:
het helpl niet, of ik al zoek: ik vind ze niet.'^ Daarom raadt de Minister den Landvoogd, dat
hij den President
roose , dien hij, als alleen bekwaam, lioogelijk roemt, in eere houde [Visite
aiix Archiv, de Munich,
par m. «achard. Compte rendu de la Comm. royale d'Hist. (Acad. royale
de Belg. 1864).

-ocr page 60-

DES VADERLANDS. · 77

loegefelykheid toescheen, in slrijd niet de oude grondstellingen van dezen Staat. Hierop 1636—
nu antwoordde de Prins η met een strak wezendat die zaak niet gezegd kon VTorden
mei de oude maximen te strijden: in 1602 was gelyke voet gehouden, en in de Oost-Indiën
lielen wy in plaatsen, die onder onze gehoorzaamheid stonden, de heidensche afgoderg
toe: de paapsche ceremoniën waren zóó erg niet, en hy kon de meening van
bosaeus
(predikant te 's Gravenhage) niet aannemen, die hem in zyne kamer gezegd had: beter
de slad
Antwerpen niet te hebben, dan ze met toelating van de Roomsche religie
te winnen i. — Bij zulk eene gezindheid van den Prins moest in
Brabant veler oog
op zijne Hoogheid geslagen blijven, en moest hij wederkeerig met belangstelling elke
beweging in de zuidelyke Provinciën gadeslaan. Nu was juist in dezen tyd de stad
Luik in groote gisting. Wel behoorde dit Bisdom aan den Keurvorst van Keulen, maar
wegens de nabuurschap en allerlei punten van aanraking met
Brabant kon eene om-
wenteling in die slad niet nalaten van grooten invloed in de zuidelgke Provinciën Ie zijn,
vooral wanneer op hetzelfde oogenblik aan den anderen uithoek des lands een belangrijk
punt, met name
Antwerpen, den Prins in handen mocht vallen.

De Slad Luik had zich sedert geruimen tyd veeleer Fransch- en Nederlandsch-, dan Onlusten to
Keizersch- of Spaansch-gezind betoond. Zelfs de Geestelijkheid weet de schade, die het
land van
Luik door den oorlog leed, aan haren Prins-Bisschop, den Keurvorst van
Keulen, en klaagde zijne handelwijze by den Paus aan Het was voor den Keizer
en
Spanje ten hoogste wenschelijk aan dien slaat van zaken, die voor de ondernemingen
der Franschen zeer gunstig, en voor de Nederlanders, in
Maastricht en op andere pun-
ten aan de
Maas genesteld, zeer voordeelig was, een einde te maken, en de Graaf vak
WARFusÉE, niet schroomende ten tweeden male een verrader te worden, en zijnen eenigen
zoon, die zich in de macht der Franschen bevond, aan de wraak prijs te geven maar

-ocr page 61-

81 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

jgggggBSgaeaaag·' ..............."■"'■"' sssssssss : . ------------„.„gggsggBaat

1636— zich door het bewyzen van een groolen dienst mei den Koning van Spanje willende
Yerzoenen, was de man, die zich bereid loonde om eene verandering in den staat van
zaken te
Luik te bewerken. Den abt de mousson, den Baron de césan, die bij de
Staten der Vereenigde Provinciën in gunst stond i, en den burgemeester
de la ruelle,
het hoofd der Fransch-gez inden, noodigde hy den 16^®° April (1657) bij zich termaal-
lijd met het oogmerk om hen door daartoe gestelde soldaten te laten ombrengen, of al-
thans in verzekerde bewaring te laten nemen. Deze daad zou, verwachtte hij, in de
stad het sein worden van eene beweging ten voordeele van den Koning van
Spanje,
en, zoo was de afspraak, ondersteund worden door de troepen van den Kardinaal-Infant,
daartoe tot in de nabijheid van
Luik opgerukt. Maar de aanslag viel gansch anders uit :
wel werd de Burgemeester
de la ruelle ten huize van warfuseé vermoord; maar deze
moord werd door ingedrongen volk op den Graaf zeiven gewroken, en de troepen, de
kans verloren achtende, trokken wederom af, hun voornemen ontveinzende. Nu het
verraad mislukt was, zag zich natuurlijk de andere partij versterkt, en het volk zag
vurig uit naar de gelegenheid om den laaghartig vermoorden veelgeliefden burgemees-
ter op den ganschen Spaanschen aanhang te wreken. Dus was de Stad meer dan
ooit op de hand van Nederlanders en Franschen, en was men, zoo scheen het, aldaar
rijp om zich zonder voorbehoud, hetzij Fransch, hetzij Nederlandsch te verklaren.
Bij een oploop werd er reeds op vele plaatsen door de stad: »Leve de Prins van
Oranje! dood aan de Spanjaarden!'· geroepen, en aan Hun Hoog Mögenden werd
door eenen vertrouwde geschreven: » geene Spaansche soldaten zullen licht binnen
Luik
durven komen, en velen houden het er voor, dat de onzen by deze gesteldheid van
zaken een goed onthaal zouden vinden, vooral als men daaraan wat te kosten wilde
leggen, en op geen sommetje zag om de aanvoerders mede te begiftigen: dit zou mogelijk
meer voordeel doen, dan een schip in zee" Op het bericht van het gebeurde te
Luik werd in de vergadering der Stalen-Generaal in omvraag gebracht, of men van
de opschudding onder het volk aldaar geen partij zou kunnen trekken ten gemeenen
bate en len nadeele der Spanjaarden, en de Prins werd gemachtigd in overleg met
eenige Heeren, die hij zelf zou kiezen , te besluiten wat tot dat doel in deze zaak gedaan
zou kunnen worden. Weinig dagen daarna besloten Hun Hoog Mögenden, den overste
golstein, die onder den Hertog van bouillon. Commandant van Maastricht^ diende,
te machtigen, de som van 1000 Rijksdaalders te besteden, met het doel om sommige

^ Op verzoek van chabkacé werd hem door de Staten vergund, met behulp van onze soldaten
weerwraak te nemen voor schaden, hem berokkend door de Spanjaarden, die de landgoederen
zijner vrouw liaddeu gebrandschat
[ResoL· Slat.~Gen. ,19 Maart, 1637).

2 Zie Kroniek v. h. Ilist. Gen. te Utr., Jaarg. 1867, bladz. 503—512. Compte rendu de la
Comm. roy, d' hist. Acad. roy. de Belgique,
1866, p. 445, sqq, Aitsema, II, p. 505—511.

-ocr page 62-

DES VADERLANDS. ö9

»goedgezinder!" te Luik in hunne goede voornemens len aanzien Tan onzen Slaat te 1C36—
doen volharden i. — De Franschen zouden natuurlijk niet gaarne gezien hebben, dat
er te
Luik eene omwenteling ten voordeele van den Prins van Oranje uitbrak. Dus
kan ons niet bevreemden, wat de Secretaris
euskerken weldra uit Parijs schreef, dat
de Kolonel
daniel de rive van daar naar Luik gezonden was met geld en met den last
om de burgers »van de goede partij" bij hunne trouw jegens
Frankrijk te bewaren
Intusschen moest juist de onzekerheid of men voor
Frankrijk of voor Holland parlij zou
kiezen, en de ongerijmdheid, die het in zich scheen te hebben, dat men zich voor
beiden tegelyk verklaarde, te weeg brengen, dat het Bisdom, hoe ontevreden ook over
het bewind van den Keurvorst van
Keulen, tegen dezen Vorst niet in opstand kwam.
Hoe het zij, wat er te
Luik verder zou gebeuren, was nog niet te voorzien, toen de
Prins, den April, en dus kort nadat het bericht van den moord, aldaar gepleegd,

ontvangen was, door den President der vorige week aan de Staten-Generaal liet weten,
dat hij eenen aanslag ten dienst van het Land voor had, en den vorigen dag, het was
Aanslag van den
een Zondag, des avonds laat, in het geheim vertrokken was: binnen weinige dagen zou
het moeten blijken, of de zaak gelukt zou zijn, al of niet In zijne
Gedenkschriften
meldt de Prins, dat hij den Mei den Haag verlaten heeft om aan het hoofd van
een leger van 14000 man voetvolk en 53 compagniën ruitery, volgens afspraak met de
Franschen die bereid waren hem daarbg te ondersteunen.
Duinkerken te gaan aan-
tasten, welke stad dan bij het gelukken der onderneming door den Koning in onze ^
macht zou gelaten worden, hoezeer zy behoorde tot het aandeel, dat in het traktaat
van verdeeling aan
Frankrijk was toegewezen. Hier wordt duidelijk gedoeld op den
tocht, die eerst twee maanden later in het begin van Juli is aangevangen. De dagtec-
kening derhalve is onjuist. Hoe dit zy, 's Prinsen geheim vertrek in den avond van
den Se®^®'^ April en wat hy daarbij op het oog mag gehad hebben, wordt verzwegen.
Uit AiTSEMA ^ weten wy, dat
Hulst het doel van den aanslag was, hoezeer in 's Prinsen
Gedenkschriften de zaak dus wordt voorgesteld, alsof alle plannen op Gelder^ Breda,
Hulst
of Antwerpen waren opgegeven, om op chaknacé's vurigen aandrang den tocht
tegen
Duinkerken aan te vangen. De door den Prins aangewezen troepen, meldt aitsema ,
waren den April in den omtrek van Hulst. Toen begon men in den nacht een

brug over de gracht dezer vesting te slaan. Maar er viel van den wal een schot. Dit
deed 's Prinsen krygsvolk gelooven, dat de aanslag ontdekt en de overrompeling eene

8*

-ocr page 63-

83 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— onmogelijkheid geworden was. Dus trokken zij af, en de geheele onderneming werd
opgegeven. Ware zij gelukt, de Prins zou
Hulst als een steunpunt gebruikt hebben,
om zich in het Land van
Waas te vertoonen. Misschien verwachtte hij wei, dat er zich
te
Antwerpen eene beweging zou opdoen, die deze stad in zijne handen zou doen vallen.
Dat hij steeds en ook nog in het volgende voorjaar (van 1638) zijne zinnen ten sterkste
op het winnen van
Antwerpen gezet had, is ons uit de Brieven van d'estrades bekend i.

Ontworpen tocht Z.ooveel is zeker, dat nadat de aanslag op Hulst mislukt was, de Prins niet veel yver
izgmLuinkerlcen,getoond in het doorzetten van den tocht tegen
Duinherken. Althans liet hij, toen
hij eindelyk de vereischte macht bijeen had, haar vrij lang ^ op de reede van
Rammekens
liggen, hetwelk 's vijands troepen naar het bedreigde Vlaanderen lokken en dus den
tocht tegen
Duinkerken te bezwaarlyker maken moest. Volgens 's Prinsen Gedenkschriften
belette hem hardnekkige tegenwind om zgn oogmerk uit te voeren volgens hetgeen
hij door
charin-a.gé aan het Fransche Hof, waar men niet wist wat van 's Prinsen wer-
keloosheid te denken tot zijne verontschuldiging liet weten, was in de onmogelijkheid
om een geschikt punt te vinden, waar hij met zyne troepen landen zou, de oorzaak
gelegen, dat er van het beraamde plan tegen
Duinkerken niets had kunnen komen

Dat de Prins, liever dan Dwm/ier/ien met toedoen der Franschen, Antwerpen zonAGvhxxn
toedoen in zijne handen zou hebben zien vallen, spreekt van zelf. Zoo zou deze Stad, wal
haar bij de overgave toegestaan, ware geworden, aan den Prins dank geweten hebben,
en Zijne Hoogheid zou in haar, zoo vleide hij zich, een middel hebben bezeten om de
Amsterdammers, die de vrees voor de mededinging van eene Stad als
Antwerpen rede
zou hebben leeren verslaan, naar zijnen zin te zeiten.

Hoe dit zij, na het met Frankrijk gesloten traktaat, ging het voor den Prins niet
aan, met eene legermacht, nagenoeg zoo sterk als hij zelf verlangd had, gedurende
het gansche saizoen niets uit te voeren. Derhalve, na eerst (immers mag men hel
daarvoor houden) den schijn aangenomen te hebben, alsof hij den tocht tegen
Duin-
kerken
wilde volvoeren, en daardoor den vgand verleid te hebben Noord-Brabant van

Beleg geslagen ^''oepen te onlbloolen, voerde hij zijn leger den Juli 6 van voor Rammekens tot

om Breda,___

' Lettres etc. de m. d'estrades I, p. 13.

2 Drie weken lezen Avij in 's Prinsen Gedenkschr. (bl. 202) ·, doch langer dan veertien dagen
heeft het niet geduurd. ^
 3 Mém. de fbéd. henri, p. 200—^203.

^ Archiv, de la Mais d'Or., 1.1. p. 97. Miss. v. eüskebken, v. d. 17 en d. 24 Juli, 1637.

δ Aid. p. 98, 99. De aanvang van den hrief van sojimelsdijk (op p. 99) heeft allen schijn,
alsof hij dienen moet om te bewijzen, dat de schrijver van de oprechtheid van 'tgeen de Prins
aan de Fransclten verzekerde, overtuigd was. Het niet uitvoeren van de onderneming op
Duin-
kerken
veroorzaakte in Frankrijk groote teleurstelling (Miss. v. euskerken, v. d. 7 Aug. 1637).

6 Resol. Stat-Gen. 22 Juh, 1C37. aitsema, II, bl. 451.

-ocr page 64-

DES VADERLANDS. · 77

9

het beleg van Breda^ eene onderneming, die voor zijne staalkundige eerzucht geene 1636—
voldoening beloofde, en hcm noopte, de vooruitzichten, Avelke hij op eenige belangrijke
aanwinst in de Zuidelijke
Nederlanden hebben mocht, te verdagen, maar die, zoo zij
gelukte, hem den roem van groote krijgskundige bekwaamheid verzekerde, en op nieuw
aan
Europa zou loonen, welke ontzaggelijke hulpmiddelen hem in de bereidwilligheid
der Noord-Nederlanders ten dienste stonden.

In die hulpmiddelen, welke Holland hem verstrekken of onthouden kon, had deze
Provincie steeds een gereed wapen om waar het haar belang gold, den Prins lol inschik-
kelijkheid Ie dwingen ^, en in het jaar 1637 zag zij zich door de Generaliteit (en op
haar hand was de Prins) zoo fel bestreden, dat zij alle reden had om te zorgen, dit
wapen niet te spoedig door voorbarige inwilligingen uit de handen te geven, met andere
woorden, niet dan na hare voorwaarden gemaakt te hebben, den Prins datgene te ver-
leenen wat lot een krachtig aanvangen en doorzetten van dat beleg noodig was.

Twee groote grieven deed de Generaliteit tegen de Provincie Holland gelden. De Beklag over
eene was, dat zij partij trok voor die kooplieden, welke niet geaarzeld hadden, den gX^pèn^^" η den
Koning van Spanje te gerieven. — De eerste aanleiding tot de uitbarsting van dit geschil verhuurd
gaf het optreden van CHARiiAcè op den 6^®® Maart (1657) in de vergadering der Staten-
Generaal met eene klacht over Hollandsche kooplieden, handelende op de Zevawi, welke
den vyand in die mate van allerlei levensmiddelen hadden voorzien, dat de Spanjaarden
in
Italië gezegd konden worden nagenoeg alleen bestaan te hebben van de benoodigd-
heden, die de onzen hun toevoerden, na ze zeiven in Fransche havens Ie hebben op-
gedaan. Zoo werd de vyand, dien
Frankrijk aldaar bestreed, door ons toedoen met
Fransche middelen ondersteund. Maar erger was (zeide de Gezant), dat de onzen niet
minder dan 20 schepen aan de Spanjaarden verhuurd hadden. Zulk eene handelwijze,
verwachtte de Koning van
Frankrijk^ zou door Hun Hoog Mögenden verboden en ge-
straft worden, opdat Zijne Majesteit zich niet genoodzaakt mocht zien hunne oprechtheid
Ie verdenken. — Dadelijk verklaarden zes Provinciën, dat deze klacht gegrond was;
maar
Holland verlangde de zaak eerst nader te onderzoeken Niettemin duurtle het
niet lang, of de Staten van dit Gewest namen het besluit, dat legen degenen, die zich
aan dien toevoer hadden schuldig gemaakt, door de bevoegde fiskaals een onderzoek
ingesteld zou worden zonder eenige oogluiking, en dal de pjj^katen, die zulk eene
levering aan den vijand verboden, zouden herzien worden, om ze des noodig te ver-
scherpen Zoo scheen alle oneenigheid afgesneden. Spoedig echter bleek het anders.

^ Reeds om de schipbrug en ponten, tot de onderneming tegen Hulst benoodigd, in goeden
staat ter zijner beschikking te hebben, had de Prins een welwillend voorschot van
Holland noodig
(ResoZ.
Slat-Gen, S Maart; 4, 6 April, 1637).

2 ResoL StaL-Gen. 6 Maart, V^Zl. 3 ResoL Holl 10, 11 Maart, 1637.

-ocr page 65-

85 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

———■ ................ mÊÊmmmmmmmmÊ^^tmÊmÊMÊÊmmimÊÊmmiÊmmm^Ê^tmmÊmm

1G36— De Generaliteit, door gharnagé gedrongen, verlangde, dat niet de oude plakalen, om

1G 39» '

welke men zich niet bekreund had, des noods slechts eenigzins gewijzigd, vernieuwd
zouden worden, maar dat een nieuw plakaat by deze gelegenheid met bedreiging van
zware straffen zou worden uitgevaardigd. De maand (Maart) liep ten einde, vóórdat
Holland toestond, dat er zulk een plakaat zou worden ontworpen, en toen behield de
Provincie zich nog voor, over het ontwerp nader te beraadslagen i. Vóór het midden van
April was het opgesteld en aan de Staten van
Holland medegedeeld, maar ook deze maand
liep ten einde, zonder dat de Leden over de zaak advies uitbrachten, niettegenstaande
de Staten-Generaal Hun Edel Mögenden herhaaldelijk aanmaanden, en zelfs dreigden,
bij gebreke van hun advies, zonder hen tot het nemen van een besluit aangaande het
ontwerp te zullen overgaan Tegen het eind van Mei herhaalde
gharnagé zijn verzoek
om resolutie betreffende het plakaat. Maar nu waren juist de Provinciën aangezocht
om te bewilligen in het uitzenden van bezoldigde schutters of waardgelders, ten einde
in de grensplaatsen de soldaten te vervangen, die den Prins te velde zouden moeten
volgen, en werden andere toebereidselen tot den veldtocht verordend Daarbij kwam,
dat de betaling van het Fransche secours uitbleef, en
Frankrijk eenige diensten ten
behoeve van voor den Koning gelichte soldaten van ons noodig had Dus was het
noch voor de Generaliteit, noch voor
gharnagé het geschikte oogenblik om Holland te
ontstemmen, en had het vooreerst geene gevolgen, dat de zaak van het plakaat op
nieuw in de Vergadering der Staten geroerd
werd Ja, wat meer is, er k^'am den
278ten Juni, toen de Prins op het punt stond om zich aan het hoofd van het leger te
gaan plaatsen betreffende de zaak een verzoenend voorstel van den Raad van State.
Dit Collegie verklaarde, dat het onmogelijk was, het verhuren van schepen aan de
Spanjaarden in de Middellandsche Zee te verbieden en tevens de bestaande vrijheid van
den handel met
Spanje Ie handhaven. Toch was het, om Frankrijk te vriend te hou-
den, noodig, het plakaat uil te vaardigen; maar dit had geen bezwaar, aangezien het
inderdaad niets zijn zou dan eene herhaling van vroegere plakaten — Maar nauwelijks
was het leger vóór
Breda, en had Holland den dank der Staten-Generaal verdiend door
een 2000-tal boeren derwaarts te zenden, ten einde aan de verschansingen te arbei-

' ResoL Stat.-Gen. 14?30, 31 Maart, 1037. Resol. Holl. 30 Maart, 1637.

2 Resol. Holl. 10, 22 April, 1637. Resol. StaC.~Gen. 18, 23 April, 1637.

3 Resol. Stat.-Gen. 27, 29 Mei; 4, 15 Juni, 1637.

'S ResoL Stat.-Gen. 22, 27, 29 Mei; 2, 5, 24 Juni; 6 Juli, 1637.
5
Resol. Stat.-Gen. 3 Juni, 1637. ^ /jeso/. Stat.-Gen. 4 Juli, 1637.

7 Resol. Stat.-Gen. 27 Juni, 1637.

-ocr page 66-

DES VADERLANDS. · 77

den of de slorm legen Holland en bepaaJdelyk legen Amsterdam brak los. Die van 1636—

1G89

Amsterdam, namelijk, hadden de klacht legen zieh uilgelokl, dat zij zich eene rechts-
pleging aanmatigden, welke aan de Generaliteit toekwam. In de maand Mei (1657)
Amsterdammti.-
hadden de Slalen \an Holland besloten, de sedert eenige jaren ingevoerde verpachting nfraliteiiXamb-
van het vierdedeel der convooien en licenlen, als leidende lot misbruiken, niet meer i^eblekken^^
doen plaats hebben, maar dit middel voorlaan van wege de Provincie te laten »collec-
leeren." Drie leden der Admiraliteit te
Amsterdam, in dit Collegie van wege Gelder-
land, Utrecht
en Overijsel zitting hebbende telden dit besluit niet, en werden des-
wegens door de Regenten van
Amsterdam in rechte betrokken. Zonder er zich om Ie
bekreunen dat de Slaten-Generaal die Heeren van alle vervolging ontsloegen, liel men
aan het gerecht zynen loop
Holland' nu trok in deze zaak onvoorwaardelijk voor
Amsterdam tegen de Generaliteit parly, en liet dit besluit door buitengewone Gedepu-
teerden aan Hun Hoog Mögenden aanzeggen Dezen bleven staan op hun recht, hei-
geen voor
Holland te gevoehger zijn moest, omdat juist in deze dagen de Slaten-Generaal
ten verzoeke van
Gelderland »om gevoegswille" van hetgeen zij hun recht achtten,
afstand deden en eenige in hechtenis genomen personen, die op Geldersch grondgebied
met den vijand in een vergelyk lot het betalen van oorlogsbelasling getreden waren,
weder los lieten, om de vervolging van dal misdrijf aan die van
Gelderland, welke zich
op den bittersten toon beklaagd hadden, over te laten

Maar de strijd betreffende de rechtspraak van Amsterdam over beambten der Gene-
raliteit in eene zaak, waar deze Slad belangeloos en dus sterker was, moest, zoo schijnt
het, het streven maskeeren om diegenen vrij te doen komen, die schuldig stonden aan
de levering van schepen en krygsbehoeflen aan den vijand. Weken de Slalen van
Holland niet op dat punt van geschil, zoo zou de vervolging der schuldigen aan dit
bedrijf te eerder aan
Holland zijn overgelaten, in welk geval dezen kans hadden
om oogluikend behandeld te worden.
En, voorzeker het was van het uiterst belang,
dit doel te bereiken: want had men aan rechters, door de Slaten-Generaal gesteld, die
vervolging laten opdragen, zoo zou het lol van menigeen der voornaamste Amslerdamsche
burgers in de handen der rechters geweest zijn, en het middel ware gevonden om

' Resol. Slat -Gen. 22 Juli, 1037. Onder die 2000 landlieden waren vele arme lieden, om niet
van honger om te komen uit de
Palts, Hessen en van elders naar de Hollandsche steden afgezakt.
Dezen raakten de Hollanders op zoodanige
λvίjze kvcijt (aitsema, 11, 45J).

■ Met name cobnelis jonckbloet, Jonker eknst van beede, lieer van de Vuursche, en johan
vax veen.
 3 j{esol, Slüt.-Gcn. 16 Juli, lCi7.

^ Resol. Holl. 17 Mei; 15, 16, 21 JuHj 4 Aug. 1637, aitsema, II, W. 486, 505.

^ liesol. SiaL-Gen. 18, 27, 81 Juli; 1 Aug. 1637.

-ocr page 67-

87 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— Amsterdams en Hollands slaalkunde Ie schande Ie doen komen en misschien te fnuiken.
Zoo verklaart zich de heftigheid van den slryd.

Tegen het eind van Juli dan werden er brieven uit Venetië en Genua by Hun Hoog
Mögenden ter tafel gebracht, uit welke bleek, dat de schepen, door Nederlanders
aan
Spanje geleverd, niet bloot in de Napolitaansche wateren gebruikt, maar ge-
prest zouden worden om dienst te doen in
Spanje zelf, ja om van daar naar Brazilië
te worden gezonden. Hierop scheen men rnet recht tjsseliwcx woord te mogen toepas-
sen , dat degenen, welke die schepen aan den vijand verhuurd hadden, de strop gele-
verd hadden, waarmede wij zeiven opgehangen zouden worden i. — Zoo had men
eene gereede aanleiding om eene beraadslaging te openen, hoe de Nederlanders te

IstraiTen, die den vijand op zoodanige wyze geriefden Dadelijk besloten de Staten
^ van
Holland op die berichten, den iiskaal van het Hof van Holland aan te schrijven,

I een onderzoek betreffende deze zaak in te stellen en zonder oogluiking tegen de

I schuldigen te procedeeren Doch op deze wijze zou nog allyd de rechtspleging niet

ί aan de Generaliteit zijn toegestaan, en daarop kwam het aan. Toen derhalve een schrij-

ven van Zijne Hoogheid uit het leger vóóv Breda was ontvangen, waarbij verlangd
werd, dal alsnog een onderzoek tegen de schuldige reeders zou ingesteld worden, stelden
Hun Hoog Mögenden dat schrijven om advies in banden van den Raad van State En
hierbij bepaalden zich de verschillende aanvallen tegen//ο//α??ί/niet. Den Juli (1657)
Buitengewone verschenen eenige buitengewone Gedeputeerden van Utrecht ^ ter Generaliteit. Zij hieven
van^^UtreehiXo- klacht aan tegen de Heeren van
Amsterdam, die zich de rechtspleging over leden
men daartegen op. Admiraliteit, en daaronder over eenen uil hunne Provincie, aanmatigden. Tevens
kwamen zy op tegen de » onverzadelijke gierigheid, die sommige kooplieden had ^verrukt"
om schepen aan
Spanje te leveren. Op deze voordracht werden ook de andere Provin-
ciën uilgenoodigd, om gezamenlijk de Staten-Generaal te handhaven bij hun ontwijfel-
baar recht, en besloten, de stukken in de zaak der door
Amsterdam in rechte betrokken
Generaliteitsambtenaren op te zenden aan den Prins, als Kapitein-Generaal, met verzoek
om te verhoeden, dat het gezag, der Generalileit miskend werd, waardoor alles wat daarop
gebouwd was, op losse'schroeven zou gesteld worden. — Reeds dadelyk protesteerden die
van
Holland voorloopig ten sterkste tegen dit besluit, en verklaarden niet te kunnen
dulden, dat dat verzoek uit naam der Staten-Generaal tot den Prins gebracht werd, aan-

ï In de boven (bl. 51) aangehaalde Memorie., 7

2 Resol Slat.~Gcn. 21 Juli, 1637. ^ jiesol Holl. 21 Juli, 1637.

Resol. Slat.-Gcn. 25 Juli, 1637. Resol Holl. 25 Juli,-1637,
ö Het waren de Heeren stbick van linschotek, van oostrum, van broekhuizen, en Burgemeester

van der lingen.

si

-ocr page 68-

DES VADERLANDS. · 77

gezien wtnar Holland, een der voornaamste Leden, niet instemde, wel van zes bijzondere ^j^gg^
Provinciën, maar niet van de Stateh-Gsneraal sprake kon zyn i, — Maar de Heeren
van
Utrecht lieten het niet bij woorden: de Heer van de Vuur sehe verkreeg van het
Hof van
Utrecht provisie van arrest, en maakte daarvan gebruik tegen den persoon en
de goederen van den Heer
johan ten grootenhuize, Schout der Stad Amsterdam. Dc
Staten van
Holland, door de Heeren van Amsterdam verzocht hierop order te stellen,
lieten de Stalen-Generaal welen, dat zij die handelwijze der Heeren van het Sticht nul
en geener waarde hielden, en daartegen zulke middelen, als zij geraden oordeelden,
in het werk zouden stellen. Een eerste middel bestond hierin, dat zij de Staten van
Utrecht verzochten, die procedure te staken. Op die mededeeliog inlusschen hadden
de Staten-Generaal geantwoord, dat zy de zaak gelaten wenschten te zien zoo als zij
was, totdat daarin door de Stadhouders beslist, of het geschil op eenige andere wijze
uit den weg geruimd zou zijn

Den eersten Augustus kwam het advies van den Raad van State in. Dit Collegie Advies van den
achtte het boven bedenking, dat de eigenaars en rèeders der aan den Koning van in^^de mk van

verhuurde schepen zonder aanzien des persoons gestraft moesten worden, en daar de gc^epea'ηΓη" deli
gewone stedelijke Officieren van Justitie in zulke zaken te slap waren, stelde de Raad ^ijan^·
voor, de vervolging op te dragen aan een opzettelijk daartoe beëedigd Collegie van het
Land. Zelf sloeg hij aireede voor, dat de schuldigen verplicht zouden worden, de door
hun toedoen geleden schade te vergoeden Behalve
Holland vereenigden zich de Leden
met dit advies, verklarende, dat men tegen de bewuste personen »scherpelijk proce-
deeren" moest, als legen «lieden, die zich in openlyke vyandschap tegen den Slaat
van het Land hadden verloopen." De Raad van State zelve zou het Collegie zijn, wien
de rechtspraak werd opgedragen. De Provincie
Holland legde zich hier niet bij neder.
Zij besloot, vooreerst, hare handelwijze len aanzien van de drie leden van het Collegie
ter Admiraliteit te
Amsterdam bij missieven, gericht aan Zijne Hoogheid en de Provin-
ciën, te rechtvaardigen Tegelyk met de missieve aan den Prins ging van vvege de
Stalen-Generaal eene gelukwensching aan Zijne Hoogheid af wegens den voorspoedigen
voortgang van het beleg van
Breda, met de verzekering daarbij, dat Hun Hoog Mögenden
al hel mogelijke zouden toebrengen om die krygsonderneming lot een goed eind te
brengen Zonder
Hollands bereidvaardigheid had deze toezegging niets te beduiden.
Zoo derhalve deze Provincie zich op dit oogenblik met dat schrijven vereenigde, deed

1 Resol Slat.-Gen. 30 JuJi, 1637.

2 liesol, IM. 30 en 31 Juli, 1637. Resol. Stal.-Gen. 31Juli, 1637. ^Aitsema, II, p.505.
^ Resol Stat.-Gen. 1, 6 Aug. 1637. Resol. Holl. 4 Aug. 1637.

5 Resol. Stat.-Gen. 4 Aug. 1637.

111 Deel. 5 Stuk. 9

-ocr page 69-

89 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

103ß— zii den Prins stilzwijgend gevoelen, dat hij Holland niet tot het uiterste moest drijven,
1639

zoo hi] op hare ondersteuning rekening wilde maken. — Tevens gaven de Staten van
Holland gaat Holland aan Hun Hoog Mögenden te kennen, dat in geval met de verpachting van het
van hVj^^der ^'ierdedeel der convooien en licenten voort werd gegaan, zy zulks ten hunnent niet
cenk°n tegen" zouden gedoogen, en het aanplakken van biljetten, daartoe dienende, niet zouden toe-
laten. Toen dit niettemin geschiedde, lieten de Staten van/7o//ßMöi de biljetten afscheuren,
en, placht het Stadhuis van
Gravenhage te voren gebruikt te worden om de verpach-
ting te doen, zoo verboden Hun Edel Mögenden de Magistraat dat gebouw voor ditmaal
daartoe te leenen l.

Ten gevolge van deze handelwijze werden de Staten-Generaal meer verbitterd, dan
ooit, en zy besloten het door hen genomen besluit ter vervolging der reeders, die hunne
bodems aan den vijand verstrekt hadden, aan Zijne Hoogheid toe te zenden met het
r verzoek, dat hij de goede hand zou bieden, opdat het ten volle uitgevoerd mocht worden ,

f niettegenstaande » het gewoel, dat daartegen zou mogen gedaan worden." En dit niet alleen,

f maar zij verzochten Zijne Hoogheid, met verwijzing op het zestiende Artikel der Unie ^,

te willen overgaan tot beslechting van de geschillen tusschen Holland en de Provinciën

■i ·

I over de rechtspraak in zake van ambtenaren der Generaliteit, alsmede over de feitelijk-

i heden, in het afscheuren der verpachtingsbiljetten bestaande, door die van/^oZ/anc? tegen

I de Generaliteit gepleegd — Holland verzocht Hun Hoog Mögenden de verzending

I dezer brieven en bescheiden alsnog in bedenking te nemen; maar zij gingen niettemin

I af. Nu protesteerde de Provincie legen die brieven, als, wat den inhoud aanging,

t' zonder genoegzame gronden, en wat den vorm betrof, onbetamelgk en beleedigend.

I Eene Provincie (dus ging het protest voort) van dat belang in den Staat, en

i die zich, gelijk de geheele wereld wist, zoo verdienstelijk jegens denzelven gemaakt
{ had en nog steeds maakte, had men op zulk eene wyze niet behooren te bejegenen,

II en ongetwyfeld waren de Gedeputeerden der zes Provinciën daartoe niet gelast geweest:

ii . weshalve dezen zich ten onrechte het karakter van Staten-Generaal aanmatigden. Zoo
|i had men dan Zijne Hoogheid met de zaak niet behooren te moeien, te meer daar zulke

iH zaken, rakende het recht de non evocando, door de Unie niet aan de Stadhouders waren

opgedragen Tevens werden bripven vastgesteld, waarbg de Prins ten aanzien van het
I gebeurde uit het standpunt van
Holland ingelicht werd, en wat alles afdeed, de leden

1 Resol Holl. 6, 7, 8, 11, 12, 14, 15 Aug, 1637. Aitsema, II, ρ. 505.

- Het 16·^® Artikel der Unie draagt, in geval van geschil tusschen de Provinciën in het gemeen,
de beslechting op aan de Stadhouders, om binnen eene maand uitspraak te doen zonder beroep.

3 Resol. Stat.-Gen. 12 Aug. 1637.

^ liesol Slat.-Gcn. 14 Aug. 1637. Aitsema, II, p. 489, 490.

-ocr page 70-

DES VADERLANDS. · 77

van den Raad van'State, die van wege Holland in dat Collegie zitting hadden, onl- ^jgg^
boden, len einde hun de meening van Hun Edel Mögenden aangaande de judicatuur
over de ingezetenen, die schuldig zouden bevonden worden aan het verburen van schepen
aan den vyand, kennelijk te maken. De Heer
van sommelsdijk verscheen op dil gebod.
Hij beklaagde zich, dat hij zich op deze wijze lusschen zijne verplichtingen jégens de
Staten van
Holland en die jegens de Staten-Generaal geklemd zag maar na zyn
vertrek werd besloten, dat zich de Hollandsche Gecommitteerden in den Raad van State
van die judicatuur zouden hebben te onthouden, op grond dat zoodanige zaak, blijkens
de Instructie van dat Collegie, aan hetzelve niet was opgedragen, maar aan de Provin-
ciën was voorbehouden — Zoo doende was het den Raad van State nagenoeg onmo-
gelijk om als rechtbank op te treden, te meer omdat er nog eenige zijner leden zich
in
Friesland bevonden - — Op dat besluit gingen de Staten van Holland uiteen, in
afwachting van de uitwerking der stoute handelingen, die zi] verordend hadden. Er
verliep geene week, of de Staten-Generaal sloegen een verzoenenden toon aan. Z
.00
die van Holland^ droegen zg voor, voldoening wilden geven voor hel afscheuren der
verpachtingsbiljetlen, zouden Hun Hoog Mögenden in de wyze van verpachting de mis-
bruiken afschaffen, waaraan die van
Holland zich gestooten hadden. Tevens noodigden
zij dezen uit, om niet te blijven staan op hetgeen zij aan de Provinciën geschreven
hadden ten einde ze Ie overtuigen van haar recht om de Generaliteilsbeamblen in
rechte te betrekken. — Wat het eerste punt betreft, zoo stelden Hun Hoog Mögenden
voor, de verpachting op den vorigen voet voor een jaar toe te staan, of voor korter,
zoo de Provinciën zich deswege vroeger konden verstaan, of de Stadhouders het geschil
binnen dien tyd beslechtten. De Hollandsche Gedeputeerden verklaarden hel aanbod,
van de zgde der Staten hunner Provincie reeds vroeger gedaan, te herhalen, hierin
beslaande, dat de verpachting twee of drie weken zou worden uitgesteld, binnen welken
lijd de Gecommitteerde Raden eene nieuwe zitting zouden bijeen roepen. Bij deze ver-
klaring voegden zy eene ernstige waarschuwing, wat onheilen uil overijlde slappen zouden
kunnen voortkomen. — Desniettemin gingen Hun Hoog Mögenden, oordeelende dal het
uitstel lot ongelegenheid zou leiden, onmiddellijk over om de verpachting »bij provisie"
te doen plaats hebben, en wel, daar
Holland hun geen lokaal gunde, in de groole
kamer achter hunne vergaderzaal Deze slap, die niet plaats greep zonder protest
van
Hollands zijde, ging echter gepaard met het nemen van een besluit om de mis-
bru'iken, door
Holland gevvraakl, zoodra mogelijk Ie laten onderzoeken: reeds dadelijk
werd zeker voorschot aan de pachters ontzegd. Van dit een en ander zou aan Zijne

' Archiv, de la Mais, d'Orange, ρ. 105, 106. - liesoL Holl. 14, 15 Aug. 1637.

^ Zie hiervoor, bl. 32 en Rcsol. Holl. 4 Aug. 1637. * Archiv, de la Mais, d'Orange, ρ. 105.

9*

-ocr page 71-

91 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

Hoogheid bericht gegeven worden, met verzoek dat hij de Generaliteit wilde handhaven
in haar goed recht i.

Dus was de breuke nog ganschelijk niet hersteld. Het was een hachlijk oogenblik.
Wekelijksche bededagen werden er gehouden, niet alleen om 'sHemels zegen bij het
beleg van
Breda, maar ook om afwending af te smeeken van de pest, die verscheidene
steden en plaatsen bezocht De Raad van State klaagde sints eenigen tijd met zon-
derlingen aandrang ^ over den vervallen toestand der grensvestingen, en scheen de ver-
antwoordelijkheid voor eene te duchten verrassching op de Staten Generaal te willen
laden: hij vorderde maatregelen van gezag om de Provinciën tot het leveren der tot de
fortificaties benoodigde penningen te dwingen Had in dezen tijd de vijand, die, zooals
de Raad van State te kennen gaf onze zwakke punten zeer goed wist, eene vesting
overrompeld, het ware voorzeker aan verraad geweten, en wie de Raad van State daar-
van verdacht zou hebben willen zien, laat ons de bekende gezindheid van zijn voor-
naam medelid, den Heer van
sommelsdijk, niet twijfelachtig. Deze Heer van zooveel
invloed en gezag spoorde den Prins aan om bij de bestaande geschillen tegen
Hol-
land
op te treden en het gezag der Slalen-Generaal en zijne eigen macht te handhaven
en voor goed te vestigen Had de Prins het beleg van
Breda opgebroken om aan
het hoofd van zijn leger in het binnenland order op zaken te stellen en het gevaar
af te wenden, iels dat de Staten-Generaal in zijn afwezen niet schenen te vermogen,
het had met
Hollands vrijheid en tegelijk met de macht en grootheid der Republiek
gedaan kunnen zyn. Maar gelukkig! niets zal bij den Prins zwaarder gewogen hebben
dan de gedgichte, dat, zoo hy het beleg, met hetwelk hg bezig was, opbrak, hoe ge-
wichtig ook het belang mocht wezen, hetwelk bij als de bevveegreden daartoe zou opge-
ven, die reden altyd als een voorwendsel zou zijn aangemerkt, verzonnen ten einde
zijn onvermogen om die onderneming tol een goed eind te brengen, te bemantelen. Ja,
wat meer is, in verband met de schandelyke overgave van
Venloo en Roermond zou het
verlaten van
Breda den Prins zeiven aan erge vermoedens hebben blootgesteld. Hoe
het zij, zijne krijgsmanseer vorderde voltooiing van het belegeringswerk, en daartoe
ontbrak niets anders dan geld, gereed geld, dadelijk niet minder dan een half millioen ,

i
i;

' BesoL Stat.-Gen. 21, 22 Aug. 1637. ^ UesoL Stat.-Gen. 22 Aug. 1637.

3 ResoL Slat.-Gen. 8 Aug.; 17 Sept. 1637. Hesol. StaL-Gen. 22 Aug. 1637.

5 Hoe machtig sommelsdijk was, en hoe men, als men van zijnen steun verzekerd was, hande-
lingen, die niet in den haak waren, meende te kunnen wagen, bewijst het bezoek hem gebracht
door dc Heeren
beaumomt en van wavehen ter zake der investituur van Ameland, zie Resol. Holl.
12 Maart, 1637, en hiervoor D. 111, St. IV, bl. 876.

ΰ Archiv, de la Mais, d'Orange 1.1. ρ. 104, 106—110.

7 Resol. Stat.-Gen. 27 Aug.; 11, 18, 22 Sept.; 5 Oct. 1637.

163Ö—
1639.

-ocr page 72-

DES VADERLANDS. · 77

en dit was slechts te bekomen, als men Holland op zijne hand had. Geen wonder der-
halve, dat er weldra brieven van zijne Hoogheid aan de Slaten-Generaal aankwamen,
waarin hij verklaarde, zeer ongaarne Ie hebben vernomen, dat de onlusten lusschen hen
en de Heeren van
Holland zoo hoog waren gestegen: hij was daarover, betuigde hij, niet
weinig bekommerd: uit zulke twisten was niets te verwachten dan een onherstelbare
schade, voor den Staat aan eer en vermogen te lijden: in dit tijdsgewicht behoorden
alle particuliere inzichten ter zyde gesteld te worden. Dus kon hij niet nalaten, Hun
Hoog Mögenden te verzoeken en te bidden, gelijk hy die van
Holland ,ook doen zou,
om ter liefde van den Slaat dezelfde wijsheid en matiging te betrachten, die dezen
Landen tot nog toe tot zoo grooten roem verstrekt had. Ten slotte gaf hy in bedenking,
of het geen geschikt raiddel tot bijlegging der geschillen zijn zou, zoo men ter naaster
vergadering van de Staten van
Holland eenige personen van weerszijde committeerde om
eene schikking te treiFen. — Zoo wees de Prins zelf de taak van scheidsrechter af. —
Hun Hoog Mögenden antwoordden, dat zij zijne Hoogheid voor zijne vaderlijke zorg en
ijver bedankten: niets liever (voegden zij er bg) hadden zij gezien, dan dat men de zaken
op den ouden voet had gehouden, en het was hun ten hoogste leed, dat men uit parti-
culiere inzichten van de oude grondstellingen was afgeweken. Toch namen zij 's Prinsen
voorslag gaarne aan: slechts verzochten zij hem, dat hij door zijne tusschenkomst wilde
zorgen, dat tegen de byeenkomst dier Commissie alles in den tegenwoordigen stand
mocht blijven, en men zich van alle nieuwigheden en feitelijkheden mocht onthou-
den — De Staten-Generaal, geheel in den geest van
sommelsdijk. wierpen alle
schuld op
Holland^ welke Provincie zij van overtreding der grondwetten van den Staat
beschuldigden; maar genoeg, zij moesten begrypen, dat van den Prins geene daad van
gezag tegen
Holland te wachten was, en zij namen het verzoenend voorstel van zyne
Hoogheid aan. — De Staten van
Holland erkenden *s Prinsen handelwijze. Zij schreven
hem eenen brief, waarbij zy zijne dapperheid hoog verhieven onder den vorm van een
verzoek, dat hij zijnen persoon niet zoozeer, als zij vernamen dal hij deed, op gevaarlijke
plaatsen zou wagen: te zeer,
verklaarden zij, was den Staat aan zijn behoud gelegen.
En zij voedden er bij, dat zij het beleg met geld en andere benoodigdheden van wege
hunne Provincie krachtdadig zouden ondersteunen — Den Augustus deden de

1686—
1639.

's Prinsen hou-
ding bij de han-
gende geschillen.

Gecommitteerde Raden van Holland een oproepingsbrief tot eene bijeenkomst der Staten
legen den θ^βη September afgaan, en bij de punten van beschrijving werden de leden
verzocht, ter bestrijding van de kosten van den oorlog, die »ettelijke milhoenen" be-
liepen, bedacht te zijn op »rigoureuze middelen, om dezen ilorissanten Slaat niet
in
onvermijdelijken ondergang Ie laten vervallen." In het bijzonder werd hun aanbevolen,

2 Archiv, de la Mms. d'Orange, p. 107, 108,

' Resol. Stat.-Gen, 29 Au{r. 1637.
Resol Holl. 10 Sept, 1637.

-ocr page 73-

illliimWJWj.!-!

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— te zorgen voor de gelden, tot het beleg van Breda vereischt. En voorts luidde één der
Punten aldus: » Alzoo de verpachting van het vierdepart van de licenten en convooien
door de zes Provinciën laatstelijk niet absolutelijk is gedaan, maar lot vvederzeggens
toe, — zoo worden de Leden verzocht in bedenking te nemen, of niet goed gevonden
dient te worden, dat het raiddel in verpachting worde gebracht, mits de ordonnantiën
en het geheele werk dus worde ingericht, dat die verpachting met gerustheid kunne
geschieden, of dat op dit stuk zoodanige andere wet worde beraamd als best zal ge-
vonden worden." — Deze taal stelde de bylegging van het geschil als zeker, en den
22sten September (1637) deelde de Raadpensionaris aan de Staten van
Holland mede,
dat de verpachting geschied was, evenwel onder voorwaarde dat Hun Edel Mögenden
het recht aan zich hielden om haar zoo noodig te niet te doen l.

Voortzetting beleg van Breda zou een voorspoedig einde hebben. Den 25®^™ Juli was de Prins

van Brfda^^^'^^ aangekomen. Terwijl de kolonel pinsen met zijne troepen, later nog

versterkt door den kolonel van wijnbergen, de Waal en den Rijn bij Emmerik be-
waarde, en ook de
Hemertsche Waard bij Heusden^ genoegzaam verzekerd werd, kon
zijne Hoogheid zich gerust op de belegering toeleggen. De insluiting met wallen en
schansen werd met ijverigen arbeid, zelfs in den nacht niet afgebroken, spoedig lot
stand gebracht. De Spanjaarden kwamen niet nabij genoeg noch met genoegzame sterkte
om dit werk te belemmeren. Al kreeg ook de Kardinaal-Infant, hoezeer hij een groot
deel van zijne macht noodig had om den Franschen eenen inval in ylrioïs en//ene^Owwe?»
te beletten ^^ in
Brabant een leger van tienduizend man voetvolk en 50 kornetten

1 Resol Holl., 1637 bl. 738—745, cn 22 Sept. 1637.

2 Tot verzekering \an den Hemertschen Waard werden 80 man uit de compagnie van den
Kapitein
golstein geliclit, die gebruikt Averd om de ingezetenen aan den Waalkant behulpzaam
te zijn ten einde den vijand het heffen van oorlogsbelasting te beletten. Door het vertrek dier
soldaten werd den boeren alle moed benomen en in plaats van de wacht te betrekken, vluchtten
zij met gezin en goed naar veiliger oord. De vijand vond geen tegenstand en plunderde of dwong
wat overgebleven was, tot het betalen van contributie. De Staten-Generaal, dit kwaad te keer
Avlllende gaan, vestigden 'sPrinsen aandacht op de zaak met verzoek de soldaten op dat punt
weder op de vereischte sterkte te brengen
{Resol, Slat.-Gen. 18 Aug. 1637). Een dergelijk verzoek
deden Hun Hoog Mögenden op de klacht der ingezetenen van de Graafschap van
Zutfen. Dezen
beschuldigden de Regeering, dat zij Imn verbood contributie te betalen, en toch buiten machte
scheen om hen tegen de strooperijen van den vijand te bewaken. Dus, betuigden zij, was hun
lot eirger dan onder het bewind van
alva {Resol. Slat.~Gen. 19 Sept.; 17 Oct. 1637). Het stadje
Lochern was in dezen tijd lot jammerlijk verval geraakt. Er v/erd eene kollekte voor haar ver-
ordend
{Resol. Stat.-Gen. 1 Oct. 1637).

2 Den 26®'«" Juli 1637 viel lancirecies den Frauschen in handen (iïeso/. S/üi.-Gew. 30 Juh, 1637).

70

-ocr page 74-

DES VADERLANDS. · 77

ruiterij bijeen, zoodra de omschansing voltooid was, het water van de Merk en andere
beken, op twee plaatsen gestopt, het lage land ter. hoogte van zes voet » als een zee"
overstroomde, en de arbeiders uit
Holland een gracht, 8 voet diep en 16 voet breed,
rondom al de werken gegraven hadden, was de belegeraar legen alle pogingen tot ontzet
voortrefi'elijk beveiligd. De uitvallen van de bezetting der Stad, waar de gewezen
Commandant van het in den aanvang des jaars door de onzen heroverde Äc/ieii/ccnic/ia^i,
met name
fourbin, bet bevel voerde, vermochten het werk der insluiting niet noemens-
waard te vertragen. De belegerden echter spaarden volk noch buskruit om de voort-
zetting der loopgraven en het leggen van dammen door de gracht te weren.

Van de hoop verstoken om Breda te ontzetten, trok de Kardinaal-Infant tegen Venloo op,
voor welke vesting, waar
nikolaas van brederode commandeerde, hij den Augustus
aankwam. De ingezetenen, door het kanonvuur en eenige in de stad geworpen bommen
ontsteld, drongen op de overgave aan. In plaats van verdedigers zag |men om genade
smeekende vrouwen op de wallen. En reeds den zond de bevelhebber een trom-

melslager uit met den pastoor van de Groote'Kerk, een persoon, wel geschikt om de
Spanjaarden vertrouwen in te boezemen. Deze sprak van accoord, en dadelijk waren
de artikelen opgemaakt, waarbij de stad aan den vijand werd overgegeven. De burgers
bedongen vrijdom van alle strafoefening voor hetgeen sommigen bij en na den overgang
der stad in 1652 mochten verricht hebben, met behoud van hunne privilegiën en af-
schaißng van maatregelen, sedert tot hun nadeel genomen. Het garnizoen trok af naar
Grave met behoud der wapenen, en de Staatsche ambtenaren en Gereformeerde kerke-
dienaars en onderwijzers mochten onbelemmerd met het hunne de plaats verlaten. Om
zich zoo mogelijk tegen het ongenoegen van den Prins en de Staten te dekken, lieten
zich de Commandant en Officieren een getuigenis van de Magistraat geven, hetwelk,
daar het de redenen der overgave behelsde, niet anders was dan een bewijs, hoe men
voor het geschreeuvr eener onwillige en radelooze burgerij vras geweken. Geen wonder
dat de officieren voor den Krygsraad gedaagd werden. De Commandant en de majoor
DE JEGER, voor dit Gerecht niet verschenen, werden ter dood veroordeeld, de eerste
met verbeurdverklaring van goederen. Vier kapiteins werden gecasseerd, 'maar mochten
in dienst blijven om door eenig dapper feit herstel in rang en eer te winnen. In
Frankrijk^ waar men gehoopt had, dat de Prins na de circumvallatie van Breda vol-
trokken te hebben, nog iets met een deel van zijn leger zou hebben kunnen onder-
nemen om een krijgsplan van den Kardinaal
de la Valette in de hand te werken,
veroorzaakte het bericht van het verlies van
Venloo groole verslagenheid l.

103G—
1039.

Venloo en Roer-
mond
vertoren.

Na de verovering van Venloo sloeg de Kardinaal-infant het beleg om Roermond ^
waartoe hem de krijgsbehoeften, te Venloo gevonden, zeer te stade kwamen. Te Roer-

' Depêches van EOSKEnKEN, v. d. 7 Aag. en d. 11 Sept. 1637.

-ocr page 75-

95 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

!

mond commandeerde de Majoor GARPEJfTiER bij de afwezigheid van den Goeverneur
RANDWIJK, welke zich Ie velde bevond bij de legermacht, die de Waal, Rijn en beneden-
Maas beschermde. Hoezeer hier niet bleek van lafhartig toegeven aan den eisch der
burgerij, ging
Roermond reeds den derden September, op dezelfde voorwaarden als
Venloo, over. Het garnizoen was elfhonderd man sterk geweest.

HüLt Maasirieht hetzelfde lot niet onderging, verhoedde eensdeels de zwakheid van den
vijand, anderdeels de waakzaamheid en de krachtige handelwijze van den daar bevel-
voerenden Goeverneur, Hertog van
bouillon. Een toereikend garnizoen bevond zich
tijdig in de stad, de burgers moesten hunne wapenen afgeven, de geestelyken, op
weinigen na, en de jonggezellen boven de 14 jaren, tot dat het gevaar geweken was,
de stad ruimen. Deze voorzorgen waren gansch niet onnoodig: want omstreeks het mid-
den der maand Juli had de toenmalige zwakheid van het garnizoen binnen
Maastricht
den Raad van State lot het voorstel geleid om aldaar een compagnie burgers op te
richten uil de Gereformeerden; de Katholieken toch waren niet te vertrouwen, daar er
nog onlangs onlusten hadden plaats gehad, uit processiën der Roomschgezinden voortge-
vloeid 1.

1636—
1639.

li'i f

l

Het beleg van Breda ging intusschen voorspoedig voort. Vóór het eind van de maand
Augustus was men, en wel het eerst de Franschen onder de moedige aanvoering van
den Kolonel en Ambassadeur
giiarnagé, tot aan den voet van de contre-escarpe der
vesting genaderd. In het leggen van eenen rijsdam over de gracht was de Kolonel
GORiNG met zijne Engelschen de Franschen vooruit, een werk, waartoe de Prins een
hoogen prijs had uitgeloofd, en dat, wegens de waakzaamheid van den vijand, veel
volks kostte. De dappere Engelsche bevelhebber werd den Augustus zwaar gewond,
cn den volgenden nacht
ciiarnagé, terwyl hij in de loopgraaf orders gaf, doodelykaan
het hoofd getroffen. Den September was men met de mynen gereed, die bestemd
vi'aren eene bres te slaan. De eerste, die op de bres van het hoornwerk, waarop men
het gemunt had, zou aanvallen, was de Engelsche Kapitein
monk, dezelfde die later in
de geschiedenis van zijn vaderland zoo beroemd is geworden. De aanval gelukte, en
de vermeestering van het hoornwerk, baande den weg tot de inneming van de stad.
Den tienden derzelfde maand werd een ander hoornwerk, hoezeer de mijn, die eene
bres moest maken, verkeerd gesprongen was, met de meestmogelijke dapperheid door
Schotten en Nederlanders bestormd. Zij werden met een verlies van 150 man, waaronder
de luitenant-kolonel
henderson, teruggeslagen; doch de vyand, tegen de gevreesde her-
haling van een dergelijken aanval niet bestand, liet dit deel der buitenwerken aan de
belegeraars over. In den nacht van den 13·^®° viel een bode uit de stad den onzen in
handen, met een brief, die den Kardinaal-Infant moest aanzeggen, dat zoo er binnen

CHARNACE Sueu·

velt yoor Breda.

m

J Resol. Slat.-Gen. 18 Juli, 1G37.

-ocr page 76-

DES VADERLANDS. · 77

een paar weken geen onlzel kwam, de stad zich zou moeien overgeven. In den nacht ^jgg^
van den achttienden waagde Graaf
Hendrik van itassau, die uit het leger hi] Emmerik
voor Breda ontboden was ^, eenen aanval op de halvemaan Ier zijde van het hoorn-
werk; doch daar de gracht aldaar dieper werd bevonden, dan men verwachtte, zag hij
zich genoodzaakt met verlies terug te trekken. De Prins verscheen in dien lijddagelyks
in de loopgraven, om lot den arbeid moed in te spreken: hij ontzag daarbij geen gevaar,
gelijk daaruit bleek, dat de kolonel
vapt wijnbergen in zijn gevolg aan bet hoofd
gekwetst werd. — Den tweeden October viel Graaf
Hendrik met zijne officiers en sol-
dalen zeer dapper op het hoornwerk £n de ravelijn aan vóór het kasteel, en, na een
uur strijdens, dreef hij de belegerden binnen de stad en bemachtigde hoornwerk en
halvemaan. In de eerstvolgende dagen was meer dan één dam, van geblindeerde gal-
lerijen voorzien, over de gracht gelegd. Daar alsnu de belegerden elk oogenblik ver-
wachten moesten, dat de mijnen, die lot binnen hun bolwerk doorgegraven waren, zouden
springen, en zij aan alle zijden bestormd zouden worden, zoo zonden zij den zesden
October een trommelslager, die het verzoek om te onderhandelen overbracht. Reeds g^pft

den volgenden dag waren de artikelen geleekend, volgens welke de stad, bepaaldelijk
met betrekking lot de Roomsche Geestelijkheid, in den toestand van vóór het jaar 1625
werd hersteld Het garnizoen, behalve de zieken en gekwetsten ruim 2000 man sterk,
trok den lO'^^'i met wapenen en bagaadje naar
Mechclen uit

Terwijl het ten onzent ter viering van de inneming van Breda niet ontbrak aan de
gewone dankzeggingen in de kerken, noch aan vreugdeteekenen, in klokluiden, »vuren"
en lossen van het geschut beslaande veroorzaakten eerst het bericht, dat de Kardinaal- indruk door het
Infant van het ontzet had afgezien, en later de tijding dal de stad was overgegaan, in
Spanje de mecslmogelijke mismoedigheid. De ophef, dien men in 162l> van de vero- mauki.
vering van Breda gemaakt had deed het verlies oneindig grooter voorkomen, dan het
was. Eigenhandig had de Landvoogd aan den .Koning geschreven, dal hij
Breda ont-
zetten zou, of dal het hem hel leven zou kosten
Olivarez schreef den Kardinaal-

-ocr page 77-
-ocr page 78-

DES VADERLANDS. 81

eerste gelegenheid de beste hield die Ambassadeur den 1656, met den gewo-

nen Gezant joaghimi ter audientie verschenen, yolgens zijne Instructie ^ eene toespraak
tot den Koning, welke de strekking had om hem tot een openlijk optreden tot herstel
van zijnen neef in de
Palfs te bewegen. De Koning antwoordde, dat hij daartoe van
ons en
Frankrijk een voorstel wachtte, en dat er verscheidene punten aangaande de
zaken der zee waren, die genoeg stof tot onderhandelen opleveren zouden. — Hieruit
liet zich al dadelijk opmaken, dat bij hem het belang van zijner zusters kinderen niet
in de eerste plaats in aanmerking kwam, en dat hij op het stuk der zee iets van ons
hoopte te verwerven. Dus bleek de Koning aan den prijs, dien de onzen aanboden,
om van zijne aanzoeken tot erkenning van zijn voorrecht op de Engelsche zeeën ver-
schoond te blijven, te weten, aan onze medewerking tot herstel van zijnen neef, gansch
geen volstrekte waarde te hechten. Om den schijn Ie mijden, alsof wij onzen bijstand
aan den Koning opdrongen, waardoor wij zeiven de waarde van ons aanbod verminderd
zouden hebben, verontschuldigden zich de Gezanten van de laak om een bepaald voor-
stel tot handhaving van de zaak van den Keurprins te doen. En, voegden zij er bij,
hadden zij eerst eenen voorslag van den Koning, zoo zou het aan ons niet haperen;
voorts, was men het in zulk eene groole staatszaak onderling eens, dan zouden de andere
zaken, die meest particulieren betroiFen, zich gemakkelijk van zelve vinden.—Hadden
zij er zich inderdaad mede gevleid, dat zoodanig de gang der onderhandelingen zijn
zoude, zoo moesten zij spoedig van deze begoocheling terugkomen. Te minder konden
zij eenen gunstigen uitslag van eene onderhandeling, op die wijze gevoerd, verwachten,
omdat er weldra tijdingen uit
Duitschland kwamen, waaruit scheen te volgen, dat de
Koning ook zonder gewapend optreden en dus zonder onzen bijstand te behoeven, voor
het Huis van zijnen zwager de meestgewenschte voldoening zou bekomen. De Keizer,
heette het, bood aan, een niet gering gedeelte van de
Palts terug te geven, den tegen
wijlen
fredeiiik. V uitgesproken Rijksban in te trekken, en de zaak, voor zoo ver zy de
Keurvorsten aanging, voor het Collegie dezer Vorsten te brengen. Op dit bericht was het
dat Graaf
arundel, hoezeer hij zulks voor de omen m Frankrijk ontveinsde, vol moed dat
de zaak naar begeeren zou geschikt worden, naar
Duitschland vertrok Aan hem zou het
niet liggen, of er zou een verdrag tusschen
Engeland en het Huis van Oostenrijk tol stand
komen. Had hij niet om 's Keizers goedwilligheid Ie winnen, uit 's Konings naam dezen grond
aan te voeren, dat Zijne Majesteit in het vorige jaar zijne vloot lot voordeel van hel Huis van
Oostenrijk gebruikt had ? — In dezelfde male als kakels kans om van den Keizer voldoening

1636-
1639.

10

-ocr page 79-

99 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

ï;.
■Mi

m

4

? Α

-ocr page 80-

DES VADERLANDS. · 77

onze tallooze visscliersschepen hem hcent, zoo bekwam hii een nieuw middel, dal hem 1630-

]G39.

weldra in slaat moesl slellen om zijn eigen onderdanen slechls matig Ie belasten en —
zonder Parlement te regeeren. Maar hoe kon Koning
karel hopen, dat zulk een schoone
droom ooit vervTezenlijkt zou worden? De Hollandsche zeehandelaars en visschers, meende
hy, verlangden niets anders dan door hunne ny verheid winsten te doen. Wie hen legen
alles wat hen by hun bedrijf met schade bedreigde, wist Ie beschermen, vvas hun man.
Gaarne slonden zij daarvoor een billyk deel hunner winst, al was het ook aan hunnen
vijand zeiven, af. Thans betaalden zy dat deel aan de Generalileit, maar was die Gene-
raliteit het voorwerp hunner genegenheid ? Dat bleek vaak anders. Hevige twisten broed-
den er tusschen
Holland en de Generalileit. Het bleek niet, dal men liever de onder-
daan van de Generaliteit of van den Prins van
Oranje^ dan van den Koning van Grool-
Brilannië
wilde wezen. Wat gold vaderlandsliefde bij den handelsman en den visscher?
Bovendien wie kon eene bescherming verleenen, aan die van den Koning van
Groot-
Britannië
gelijk? Deze Vorsl vermocht violen in zee te brengen, slerker dan eenige
Mogendheid, en hij scheen niel eens geweld te behoeven te gebruiken, want hij stond
met onzen vyand op een vriendschappelijken voel. Hel eenige wal
karel I en zyne
3Iinisters meenden Ie moeten duchten, was dat de Hollandsche zeevaarders met versma-
ding van elke macht, ook van die der Generalileit, aanvingen zich zei ven te bescher-
men. Vandaar dat men mei waren angst in
Engeland vernam, dat er nog altijd sprake
was van de oprichting eener Compagnie van Assurantie. Deze zou, waande men, de
eenige macht zijn, die de hoop van den Koning van
Engeland kon verijdelen.

Hun Hoog Mögenden zagen dit alles, natuurlijk, volkomen in, cn zij wendden alle
middelen aan om de verwezenlijking van zulke plannen legen te gaan. Was hel waar,
dal de Koning reeds in hel vorige jaar zijn voornemen genoegzaam volvoerd had: dat
derhalve, wal hij begeerde, reeds in werking was, en enkele onzer visschers reeds
vrijwillig licent betaalden, zoo moesten Hun Hoog Mögenden daartegen len strengste
waken: immers was hel betalen van licent een begin van erkenning van
Engelands
soevereiniteit. Vandaar dat de Stalen telkens voornamen, bij plakaal het betalen van
licent aan een vreemde Mogendheid te verbieden, en onzen Gezant
van bevereiv gelast-
ten, de namen op te sporen der visschers, die werkelijk, om van den overlast af te zijn
en veilig te wezen, licenl voldaan hadden.
Van beveren vernam slechts van een vijftal
diergelijke handelingen: misschien dat hij niet al te scherp wilde onderzoeken, len
einde geene personen in ongelegenheid te brengen. Men kon zich, moest hij oordcelen,
van nu aan ernstig genoeg gewaarschuwd rekenen.

Op de mondelinge mededeeling van die kennisgeving veinsden onze Gezanten hare
strekking niet te vallen, en verzochten haar in geschrifte. Ten einde hel gewicht der
zaak eenigzins te onlveinzen, en 's Konings aanspraak tevens als onbetwistbaar te doen
voorkomen, zeiden de Secretarissen, dat de kennisgeving onzen Slaat niet nader dan

-ocr page 81-

101 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G30— anderen aanging: heel de wereld erkende 's Konings erfrecht op de vier zeeën. Later
wees men tot staving van zulk een beweren op de omstandigheid, dat Fransche visschers
den Koning licent betaalden, ja convooi van een paar oorlogschepen vraagden om in de
Vasten op de Engelsche kust schol te mogen vangen. De kennisgeving werd inderdaad
ook aan den Franschen Gezant gedaan, maar in vrij wat behoedzamer bewoordingen,
en ganschelijk niet aan den Ambassadeur van
Venetië. Hoe beleefd ook bejegend,
nam de Heer
de seweterre de zaak in ons belang hoog genoeg op. Waarom, vraagde
hij, kwam men nu voor den dag met eenen eisch, die zooveel jaren, sints Koning
JAKOB de zaak in 1609 op het tapijt gebracht had i, was achtergehouden? Wat men
ons te verstaan had gegeven was eene stilzwijgende oorlogsverklaring en, waarschuwde
hij, men moest ons niet te zeer tergen: de Hollanders waren een wonderbaarlijk volk,
en zouden wel middelen opsporen om zich te handhaven: wat zij tegen den Koning
van
Spanje vermocht hadden, zouden zij ook wel tegen anderen vermogen. Verlamde
men onze kracht,
Engeland zou in de eerste plaats reden hebben om het zich te be-
klagen. Evenwel was de mogelijkheid van een vergelyk niet uitgesloten; maar nog was
het de tyd niet om daartoe te geraken.
Frankrijk en de Hollanders zochten de oorlog
geenszins te bestendigen, maar verlangden eene uitkomst van den strijd door eenen
goeden en gemeenschappelijken vrede, en het was het best dat men gezamenlijk daartoe
trachtte te geraken. Was dat doel bereikt, en had
Engeland dan iets van ons te ver-
langen , zoo zou
Frankrijk gaarne zyne tusschenkomst ten beste geven. — Veilig kon
de Gezant dit laatste verklaren: want bij den vrede zou het karakter van bescherming,
dat de Koning aan zijne heffing van recognitie verbond, van zelf vervallen. Hoe het
zij, terwyl de Fransche Gezant zoo krachtig tot de Engelschen sprak, ried hij den onzen,
ten einde wat dreigde voor een tijd af te wenden, eenige voorkomendheid te betoonen,
en alsnu, zonder zulk een voorstel van 's Konings zijde af te wachten, met een plan
van hulp, aan den Keurprins van de
Palis te verleenen, voor den dag te komen. Aan
Ouze Gezanten dezen wenk gaven zij gehoor, en op eene verzochte audientie deden zij den 1 April,
KAKELder^St^te^ Koning den voorslag, zoo als zij daartoe bij hunne Instructie gemachtigd

aau"'Tot""herstelKoning antwoordde, dat hij den voorslag gansch bedenkelijk vond: die

van den Keur-niaatrcgel toch zou tegen den Koning van Spanje gericht wezen, en de Keizer, niet
prins.

de Koning van Spanje, was degeen die zijnen neef moest herstellen; bovendien hij
stond met
Spanje in verdrag, en hoe kon hij dan met een goed geweien vyandeliik-
heden tegen dat Rijk aanvangen? Ook onder de hand en op naam van zijnen neef iels
tegen
Spanje te ondernemen, achtte hij niet eerlijk. Doch in allen gevalle wilde hij
een afdoend antwoord, ja of neen, op de boodschap, die
arundel overbracht, van den
Keizer afwachten: was het antwoord weigerend, dan zou hij zich met
Frankrijk en

2 Zie hiervoor, bl. 11.

1 Zie hiervoor D. 111, St. II, bi. 387.

-ocr page 82-

DES VADERLANDS. · 77

ons beraden, en of eenen algemeenen vrede bewerken of mei ons de wapenen opnemen.— 1686-
Dit was, en
vaw beveren oordeelde er inderdaad zoo over, eene weigering om iels len
behoeve van zijnen neef legen
Spanje Ie ondernemen. Nieltemin herinnerden onze
Gezanten den Koning, dat het traktaat door hem in 1650 met
Spanje gesloten, de
voorwaarde behelsde, dat de Spanjaarden gehouden zouden zijn de teruggave van de
Palts te bewerken en dat hy dus gerechtigd was om hen des noods te dwingen deze
voorwaarde na Ie komen.

Van nu aan en in weerwil van 's Konings nagenoeg afslaand antwoord verwachtten
onze Gezanten eenige goede uitwerking van de pogingen, die de Keurprins van de Pa/is
bij zijnen oom, den Koning, doen zou. Deze toch, in de door de Nederlanders aan-
geboden hulp eene schoone hoop voor zich ziende verrijzen, moest bij dien Vorst er op
aandringen, dat hy dit aanbod aannam en ons doör het volhouden van zijnen eisch len
aanzien zijner heerschappij ter zee niet ontstemde, in welk geval wij ons aanbod terug-
nemen en hij zelf zijne beste vrienden en zijne eenige hoop op herstel in zijn erfgoed
verliezen zou. Hoezeer zulke redenen weinig op den Koning vermochten, moest Zyne
Majesteit toch in zijn vertrouwen, dat hij zonder onze en
Frankrijks hulp al wat hij
voor zijnen neef wenschte, van den Keizer zou verkrijgen, gevoelig geschokt worden,
toen een Agent van den Keizer, de Rijkshofraad
clemens radolt, in Engeland geko-
men, bij zijne propositie, den Mei (1636), geen woord van de
Palis of den Keur-
prins repte. De Koning gaf dan ook te kennen, dat, zoo men hem niets dan algemeen-
heden te zeggen had, men zulks ook door brieven had kunnen doen, en alle conferenties
met den Keizerlijken Agent waren afgesneden. In Juli werd het min gunstig vermoe-
den, door de houding van den Heer
radolt gewekt, nog versterkt door het bericht uit
Duitschland, dat arundels onderhandeling werd uitgesteld totdat de Keizer te Regens-
burg
zou zijn, en dat men hem aan 'sKeizers Hof kennelijk ontweek. Deindruk, dien
dit maakte, belette echter niet, dat de vlooi onder den Admiraal
pennington zich onder
de Hollandsche haringvisschers begaf, en vermits wederom enkelen de gevorderde recog-
nitie betaalden ^^ zoo verbeterde dit de zaak niet, die den onzen boven alles ter harte
ging. Zóó meende
karel zachlkens lot zijn doel te komen. Maar de Heer van bevehen
verzuimde niet Zijner Majesteit te verstaan te geven,. dal Hun Hoog Mögenden zijne handel-
wijze niet kalm zouden opnemen, en dat een overval met zyne vloot onder onze vreed-
zame visschers gelyk stond met een inval van een leger in een gewest op het vasteland,
hetgeen de Koning niet zonder verstoordheid aan kon hooren. Ook io zijn onderhoud
met de voornaamste Heeren van het Hof ontzag zich die buitengewone Gezant (
joachimi
was toen in Holland) geenszins de mogelijkheid van een oorlog te doen doorschemeren,
en hij trachtte hen te doen gevoelen, hoe schadelijk een strijd tusschen de twee landen

' Zie hiervoor, υ. IV, St. IV, bl. 488. - Zie hiervoor, bl. 13.

-ocr page 83-

103 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

163G~ voor beide partijen zou zijn. En welke (voegde hij er bij) moest de indruk wezen,
dien hel in
Europa maken zou, zoo de Koning, met verzaking van de belangen van
zijnen neef, zijne macht alleen tegen ons keerde, en dat wel op een tijdstip dat wy
eenen buitengewonen Gezant ten zynent hadden, om onze hulp ten behoeve van dien
Keurprins aan te bieden! Nu zou de Keizer vrij het aanbod van
arundel in den wind
mogen slaan: de Koning toch bleek zich niet te bekreunen om hetgeen hij van het
Hoofd des Ryks liet verzoeken, en, bovendien, zou niet de Keizer meenen eenen Vorst
niet te behoeven te ontzien, die genoeg te doen zou hebben om zich tegen ons en
Frankrijk te verdedigen ? — Deze taal had te meer kans eenige uitwerking te hebben,
omdat men in dezen tijd in
Engeland de Franschen zoozeer mistrouwde, dat men de
rooverijen van Turksche Kapers op de lersche Kust als onder medewerking van
Frankrijk
geschied aanmerkte, en reeds bedacht was schepen, die op de Theems lagen, aan te
houden, ten einde ze bij mogelijke vijandelijkheden legen de Fransche vloot te gebruiken.

Werden wij dus door Frankrijk gerugsteund, hoeveel hachlijker zou onze reeds zoo
bedenkelijke betrekking tot
Engeland geworden zijn, zoo ons deze steun ontvallen ware.
Bij de pogingen derhalve , te
Parijs aangewend om Frankrijk door een verdrag aan Enge-
land
te verbinden, was het zaak toe te zien, dat onze belangen niet werden verwaarloosd.
Onderhandelin- He Graaf van LEiCESTER was in de lente naar Frankrijk vertrokken, en legen het

dragTusLTen*^«' ontwerp van of- en defensieve alliantie tusschen de beide Rijken in

geland en Trank- Jg wereld
11 rijk.

i - Intusschen verbeterde hel onze zaak, eensdeels, dat arukdels zending hoe langer

I hoe meer bleek te zullen mislukken, en dat wel voornamelijk door de inblazingen

j van den Spaanschen Ambassadeur bij den Keizer, den Graaf van onate anderdeels,

I dat 's Konings binnenlandsche moeilykheden toenamen. Zonder Parlement lot uitrusting

van zyne vloot aan geld te komen, was niet mogelijk, ten ware hij tot die uitrusting
eene beweegreden scheen te hebben, die bij het volk aangenaam kon zijn, en van zulk
eenen aard was geenszins de toeleg om ten koste der Hollanders zijne heerschappy ter
zee te,vestigen, maar wel de taak, aan de vloot te geven om door maatregelen tegen
Spanje den Keurprins voldoening te verschaffen. Zoodra nu de Koning dit voorwendsel
aan de heffing van het schipgeld moest geven, was men op den goeden weg om hem
tot eenen stap legen
Spanje te brengen, en had het verdrag met Frankrijk veeleer de
strekking, om hem aan de Anii-Spaansche zijde te verbinden, dan om ons legen
Engeland

' De Koningin van Groot-Britannië werkte die aansluiting zeer in de hand, cn er was zelfs
sprake van een huwelijk tusschen den Keurprins van de
Palts en de dochter van den IIcHog
van
Orleans.

^ De zoon van dien Graaf was juist als Spaansch Ambassadeur in Engeland aangekomen, en
de Koning ontveinsde hem zijn ongmoegon niet.

-

-ocr page 84-

DES VADERLANDS. 81

van Frankrijks sleun Ie veisleken. Inderdaad vernam men, dat eene der voorwaarden,
door
Engeland bij de onderhandelingen over de alliantie gevorderd, deze was, dat
Frankrijk geenen vrede met Spanje zou sluiten, voordat Engeland op het stuk van de
aanspraak van den Keurprins door
Spanje tevreden gesteld was. Doch by de onoprecht-
heid van Koning
karel mocht men vermoeden, dat hij zulke voorslagen aan Frankrijk
slechls deed met het doel om Spanje en den Keizer te bewegen, hem liever zijnen zin
te geven, dan toe te laten dat hij zich met
Frankrijk verbond en hun vijand zich
alzoo met het bondgenootschap van
Engeland versterkte. Wel dacht onze Gezant niet
zoo erg van Koning
karel; integendeel, hij betuigt ergens in het Rapport van zijne
Legatie ^ het er voor te houden, dat de Koning gewoon was »in zijne woorden en
manieren rondelijk te gaan;" doch niettemin, daar
Engeland in het ontworpen traktaat
beloofde, om, terwyl
Frankrijks vloot tegen Spanje werkzaam was, met zijne schepen
Frankrijks kusten te beschermen en het vervoer van contrabanden naar Spaansche havens
te beletten, zoo vreesde hij, dat dit alles slechts moest dienen om ons te gemoet te
voeren, dat
Frankrijk aldus "s Konings zeeheerschappij erkende en wij derhalve geene
zwarigheid hadden te maken om het evenzeer te doen.

Terwijl van beveren derhalve zich voor zijn Vaderland van Engelands verbond met
Frankrijk aanvankelijk weinig goeds durfde beloven, spiegelde men hem voor, dat,
kwam het tot stand, de Hollanders de vervulling van menigen wensch, die men alsnog
onverhoord liet, verwachten konden. De Koning bleef steeds zwarigheid maken om
hel verzoek van de Staten en den Prins toe te staan en te vergunnen, dat er in zijn
Rijk soldaten geworven werden om de leemten in de Engelsche regimenten in onzen
dienst aan te vullen. Bij zijn beloon van vriendschap jegens
Spanje paste het slecht,
dat Britsche onderdanen in onzen dienst waren. Ten einde derhalve die werving tegen
te houden, beklaagde zich Zijne Majesteit, dat honderden Engelschen, uit die regimenten
genomen, met Graaf
maxjrits naar Brazilië waren medegegaan: tot den dienst in de
West-Indien, zeide hij, stond hij zijne onde|^anen niet af. De Prins liet er zich zeer
aan gelegen liggen, dat de Engelsche regimenten voltallig bleven. Men beijverde zich
dus om te doen begrijpen, dat het getal der Engelschen, die naar
Brazilië medegegaan
waren, grootelijks overdreven was opgegeven, en dat in allen gevalle niemand daartoe
geprest was. Eerst maanden later slond de Koning de vereischte werving toe ^

1636—
1639.

Toen er van de zijde van Spanje geenerlei aanbieding gedaan werd, welke den Ko-
ning van die zijde voldoening beloofde, mocht men werkelijk hopen, dat aan den
Keurprins eene Engelsche scheepsmacht van ongeveer 15 schépen zou verleend worden
om zijn herstel door eenige onderneming tegen de Spanjfarden te verzekeren. Zoo
meende
van beveren lot het doel van zijn streven te zullen komen, de Engelsche

2 Resol. Slat.-Gen. 21 Jan. 1637.

' Fol. 138.
III Deel 5 Stuk.

11

-ocr page 85-

105 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— scheepsmacht afgeleid, en de invordering van licent van onze visschers ten minste verdaagd
te zullen zien. Reeds was het een onderwerp van overleg, op welk punt de uitrusting
Ondernemingen van den Keurprins gemunt zou wezen, en in de eerste plaats werden de West-Indiën
prins van de Pa/^i genoemd. Hy ZOU Goeverneur-Generaal worden van de aldaar te veroveren plaatsen
aan te vangen, j^j^j^jg^g ggjjg Compagnie, op het voorbeeld onzer West-Indische Compagnie op te rich-
ten. Aanzienlijke Heeren, met name de Graven van
carlyle en warwigk ^, die reeds
op eigen hand eenige eilandjes in die oorden veroverd hadden, dreven dit denkbeeld
zeer, in de hoop van alzoo hetgeen zij reeds gewonnen hadden, in waarde te doen stij-
gen en verdere aanwinsten te doen. Doch bij kapitalisten en kooplieden was weinig
vertrouwen op diergelijke ondernemingen. Zij waren reeds te dikwijls bedrogen uitge-
komen. Op dezen grond vleide zich onze Gezant, dat het niet tot de stichting eener
West-Indische Compagnie zou komen. Moest de hulp, door de Engelschen aan den
Keurprins verleend, eene aanleiding worden om hetzy eene mededingster van onze
Compagnie .in
Amerika^ hetzg eene geduchte zeerooversmacht te doen ontslaan, dan
voorzeker kon zulks voor ons Vaderland niet anders dan zeer bedenkelijk wezen.

In de maand Januari van het jaar 1657 vernam van beveren, dat de Koning zonder
zelfs op den uilslag van de onderhandelingen met
Frankrijk Ie wachten, besloten had,
zynen neef eene scheepsmacht te verstrekken, ten einde zich daarmede onder zijn eigen
vlag te doen gelden, en onze Gezant nam dadelijk de gelegenheid te baat om den Keur-
prins te doen gevoelen, dat zyne macht nog te gering zou zyn, zoo hy niet door de
Stalen ondersteund werd, maar dat de steun der Staten niet te verwachten was, tenzij
de Koning afzag van zgn voornemen om van onze haringVisschers licentgeld te vorderen.
Dit was het aanbeeld, waarop hij van nu aan met kracht bleef slaan, en daarbij be-
ijverde hij zich, dat aan de onderneming zooveel mogelijk het karakter van eene daad
des Konings zeiven mocht gegeven worden, opdat deze daardoor te zekerder tot eene
vijandelijke houding tegenover
Spanje medegesleept mocht worden. Werkelijk scheen
omstreeks dezen tijd de Koning van zins |ich krachtig, ook op het Vasteland, te zullen
laten gelden
Embden (dit denkbeeld werd geopperd en van beveren achtte het

1 Het eiland Providence was eene verovering van den Graaf van wabwick. Dit zou de basis
der operatics kunnen worden, en onze Compaguie (meende men al verder) zou dat eiland kunnen
koopen, opdat liet, als de Keurprins zich met
Spanje verdroeg, nimmermeer aan Spanje zou
kunnen komen. Door het schild van Hun Hoog Mögenden, die, meende men, zich nimmer met
de Spanjaarden zouden verstaan, Avenschten Engelschen en anderen alle veroveringen te dekken.
Zoo kwam er in het voorjaar van 1637 een aanzienlijk Genuees hij den Heer
van bevehen Ie
Londen. Hij had een eilandi^ ontdekt met een voortreffelijke loodmijn, en nu verlangde hij de
bescherming van llun Hoog Mögenden, omdat, zeide hij, als het hunnen naam droeg, niemand
eenige,aanspraak op dat eiland zou maken
(Rapp. van van beveren, fol. 335).

^ Resol. Stat.-Gen. 21 Fehr. 1G37. Op dien dag deelde bothwell mede, dat zijn Meester ge-
negen Avas zijnen neef het Keurvorstendom terug te doen bekomen.

-ocr page 86-

DES VADERLANDS. ö9

bedenkelijk) zou de plaals wezen, waar de Keurprins zijne schepen en helpers samen
zou doen komen. Er zou een Agent des Konings naar de Zweden vertrekken, om eene
bijeenkomst voor te bereiden, te 'iy
Gravenhage te houden, waar men zich met elkander
zou verstaan betreffende de zaken van
Duitschland. Prins rupert, de broeder van den
Keurprins, zou zich met twee of drie Engelsche regimenten bij de Zweden of den
Landgraaf van
Hessen voegen i. — In het traktaat, eindelijk, met jPro«/in)7i te sluiten,
zou een korte termijn bepaald worden, tegen wanneer de Koning, in geval
Frankrijk
dan nog geen vrede met Spanje gesloten had, zich openlijk tegen deze Mogendheid
zou verklaren. Nu de zaken dus stonden, hoopte
van beteren dat joachimi uit Holland
weder zou komen, genoegzaam gelast om den Koning te verzekeren van onze bereid-
vaardigheid om den Keurprins te helpen, en dat hg dan zelf naar het Vaderland terug
zou mogen keeren ^ Doch steeds verschoof de Koning elke toezegging dat hij onze
visschers, ten minste gedurende dit jaar, niet zou bemoeilijken, en bleven alle maat-
regelen, ten behoeve van den Keurprins te nemen, uitgesteld. Intusschen ging de uit-
rusting van schepen voor den Koning krachtig haren gang, een bewys dat
karel I
bovenal zgne eigene staatkundige bedoelingen in het oog hield

Dit bleek ook uit de wyze, op welke hy in de maand Maart (1637) een voorstel
opnam, dat hem door
van beveren van wege Hun Hoog Mögenden werd gedaan.

De Zweedsche Agent spiering had Hun Hoog Mögenden medegedeeld, dat er een De Zweden
vrede tusschen de Zweden en den Keizer ophanden scheen. Ten einde die natie van
den bodem des Rijks kwijt te raken, bood de Keizer hun eene aanzienlijke som aan

en de beleening met Pommeren, welks Hertog op het punt stond om zonder erfgenamen καβεγ.

na te -laten, te sterven. Dit was een aanbod, des te aannemelyker voor de Zweden,
omdat zij builen machte schenen om zich langer in het uitgemergelde
Duitschland
slaande te houden. Voor de Slaten-Generaal was het een schrikbeeld, dat de Keizer
zich van de lastige overweldigers ontdoen zou: de Anli-Spaansche partij zou er door
versterkt en de Keizer er wellicht door in staat gesteld worden om ons vijandelijkheden
aan te doen. Dus zochten zij door raad en daad de Zweden tot volharding op te wek-
ken en van verdrag met den Keizer af te houden. Zij trachtten van de Provinciën op
nieuw betaling van drie maanden subsidie voor de Zweden te bekomen en gaven

' Ook deze Prins spiegelde zich bij deze gelegenheid de zonderlingste avonturen voor. Hij had
het oog laten vallen op
Madagascar: daar zou hij Koning worden. De Graven van arukdel en
SüFFOLK, wiens dochter de Prins zou trouwen, zouden zich aan het hoofd stellen eener Compagnie,
die de onderneming bekostigen zou.

2 llcsol. StaL-Gen. 7, 27 Jan. 1637. ^ j^ggoi jjoll 24 Maart, 1637.

^ Resol StaL-Gen, 28 Febr.; 2 Maart; 28 April; 1, 18 Mei; 23, 25 JuU; 9 Deo. 1637.
spiEuiKG vertrok in Zomermaand uit
's Gravenhage om äan zijn Hof bescheid te geven van het
hier verhandelde en verkregene (ald. 2, 5, 12 Juni, 1637).

1(536—
103y.

11*

-ocr page 87-

84 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

*

1636— VAN BEVEREN last, (Icu KoDing van Groot-Britannië aan te sporen de Zweden Ie onder-
steunen, opdat de Keizer hem en zijnen neef, den Keurprins, niet nog minder zou
behoeven te ontzien, maar, daarentegen, de Zweden aangemoedigd mochten worden,
om (wat oxEiiSTJERN nog steeds aanbood) het hunne te doen, opdat
de Palts, ten deele
ten minste, weder in zijn bezit werd gesteld. Dit deed de buitengewone Gezant op
eene audientie (den 18 Maart, 1657), maar de Koning antwoordde op koelen toon, dat
de zaken der Zweden in
Duitschland nog zoo slecht niet stonden, en dat het altijd tijds
genoeg zyn zou, zoo het gevaar werkelijk daar was. — Het bleek duidelijk uit deze
woorden, dat de Koning in het voorstel slechts een kunstgreep van onze zijde zag om
hem tot een nieuwen stap tegen de Oostenrijksche partij te bewegen. —
van beveren
antwoordde, dat als de Koning de Zweden niet ondersteunde, wij onze gift, die op
zichzelve weinig beteekende, zouden terughouden, en als de oorlog in
Duitschland
gestaakt werd, zien moesten hoe onze zaken best te schikken. — Dus dreigde hy weder
met eenen vrede door ons met
Spanje te sluiten, ten gevolge van welken wij 's Konings ,
bescherming niet meer zouden behoeven, en deze derhalve al zijne hoop, op die ver-
meende behoefte gevestigd, verliezen zou. En die bedreiging was niet uit de lucht
gegrepen. Omstreeks denzelfden tijd toch, dat
van beveren dus sprak, bood de Keur-
vorst van
Keulen den Staten zyne bemiddeling aan tot een verdrag tussehen hen en
Spanje Eene aanbieding voorwaar, die van eenen Prins van het Huis van Beijeren
komend, op een tydstip dat de nieuwe Keizer uit het Huis van Oostenrijk door de
voornaamste Mogendheden of niet of noode erkend werd, niet van beteekenis ontbloot was.

Intusschen liet het traktaat tussehen Frankrijk en Engeland nog altijd op zich wach-
ten, en
van beveren trachtte te Parijs het denkbeeld in te scherpen, dat Frankrijk
Koning karel er eerst toe moest brengen om af te zien van zynen toeleg om aan onze
visschers licent te verkoopen, vermits zonder dat onze Republiek en
Engeland elkander
zoo veel overlast zouden aandoen, dat geene alliantie zou baten om
Frankrijk eenig
voordeel, hetzij van onze Republiek, hetzij van
Engeland te doen trekken. Vandaar
dat Hun Hoog Mögenden het verwijt te weerspreken hadden, dat zij het waren, die om
het belang hunner visschers de sluiting van het verdrag tussehen
Engeland en Frankrijk
in den weg stonden en Koning karel in Spanjé's armen dreven Doch de nieuwe
vertraging kon dezen Yorst niet ongevallig zijn, daar zy hem een voorwendsel aan de
hand gaf. Hij wcnschte weder het oor te mogen leenen aan hetgeen hem van de zyde
van hel Oostenrijksche Huis werd voorgehouden. De zoon des Keizers was tot opvolger
in zyns vaders waardigheid verkozen, maar door
Frankrijk en Zweden niet als zoodanig
erkend, en wel op grond, dat de Keurvorst van
de Palts, Koning karels neef, niet

' liesoL Stat.-Gen. lö, 18, 21 Apr. 1637. ,

2 Resol. Stat.-Gen. .5 Mei, 1637. Resol. Holl, 14 Mei, 1637.

-ocr page 88-

DES VADERLANDS. 8α

in hel Keurvorslencollegie vertegenwoordigd was geweest. Nu de Keizer werkelijk was 1686—
overleden was het derhalve, len einde alle aanleiding tot bemoeieliiking van den
nieuwen Keizer zooveel mogelijk af te snijden, voor het Oostenrijksche Huis van belang,
den Koning van
Groot-Britannië te vriend te houden. Om dit doel te bereiken en tevens
om tegen te gaan wat de Koning thans ernstiger dan vroeger voor zijnen neef scheen
te willen doen, was de Spaansche Ambassadeur weder mild met beloften van teruggave
der
Palts. Niet alleen beloofde de Spanjaard den Koning voldoening voor zijne ver-
wanten in
de Palts; maar bovendien bood hij hem, in geval hij nevens Spanje tegen
de Vereenigde Provinciën wilde strgden, de helft der op haren bodem te maken ver-
overingen aan, en gaf te kennen, dat
Spanje niet zou doen, wat Frankrijk thans deed,
maar aan 'sKonings plannen om onze visschers op contributie te stellen geen bezwaar
in den weg zou leggen.

Zoo scheen onze zaak uiterst slecht te slaan, ja ganschelyk verloren te wezen, toen
eensklaps bericht uit
Frankrijk kwam, dat het traktaat aldaar met Engeland getroffen Traktaat tus-
was, en er alleen nog Koning kakels goedkeuring aan ontbrak. Had de onzekerheid en^g^oo^f^^f/^«^
van den toestand de staatkunde lol dusverre weifelend gemaakt, thans nu het Huis van gesIotcQ·
Oostenrijk, door een jeugdiger Keizer vertegenwoordigd, nieuw'en moed had geval,
begreep men den oorlog met nieuwe kracht te moeten hervallen. Daartoe was het in
de eerste plaats noodig, dat
Frankrijk den Koning van Groot-Britannië aan zijne zijde
hield, en deze had grond genoeg om
Frankrijk niet terug te slooten. Immers moest
hij duchten, zoo al die Spaansche beloften eenmaal vervuld werden,
Spanje"s bescher-
meling en afhangeling te worden, hetgeen hem des te meer tegenzin en weerstand bij
zijne onderdanen zou doen vinden.

Maar al was het traktaat tot stand gnomen, veel deed zyn inhoud nog niet af.
Integendeel, menig punt, en dat wei van de gewichtigste, bleef Ier nadere behandeling
uitgesteld Int eene bgeenkomst met de andere Geallieerden te
Hamburg. Hier zou den Byeenkomst
Keizer lot teruggave van de
Palts een ultimatum gesteld worden. Had deze dien eisch rLi^?"^"'^^
vóór den eersten September (1657) niet ingewilligd, zoo zou
Engeland den Keizer en
Spanje tevens openlijk den oorlog aandoen. — Het traktaat, tegen het eind der maand
Juni door Koning
karel aangenomen, moest nu aan de bondgenooten ter goedkeuring
en toetreding worden aangeboden. Om de instemming van onze Republiek te verkrijgen,
begaf zich de Keurprins met zijnen broeder en zijn Hofgezin naar
Holland. Van hier
zou hij naar
Hamburg vertrekken om de Zweden lot het traktaat tenoodigen, en onder
weg den Landgraaf van
Hessen bezoeken. Reeds vóór het midden der maand Mei had
CHARNACÉ de Staten verzocht een bevoegd persoon naar
Hamburg te zenden om hen
bij de onderhandelingen tusschen
Frankrijk, Groot-Britannië, Zweden en Denemarken

Den 15 Febr. 1637.

,1

-ocr page 89-

86 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lf,36— Terlegenwoordigen. Van den laatstgenoemden Slaat was kwalijk medewerking te ver-

1639. wachten. Koning ghristiaan was ontevreden over de bemoeiingen der Staten-Generaal
tot afschaffing van den tol op de
Elhe geheven i, en daar hij van den Keizer den
herstel van dien tol hoopte te verwerven, zoo was het niet waarschijnlijk dat hij zich
tot deelneming aan vgandelijkheden tegen den Keizer zou laten overhalen; veeleer was
het te wachten, dat hij de Hamburgers beoorlogen,, dan eenen afgevaardigde in hun
midden zenden zou. — Alvorens ingevolge
gharnagé's verzoek eenen afgevaardigde tot
die onderhandelingen te benoemen, nam men voor, den Heer
karel van krakau,
Resident in Denemarken ^ thans hier te lande overgekomen naar Hamburg te laten
gaan, ten einde aldaar kennis te nemen, of de conferentie voortgang hebben zou, al
of niet Doch zelfs aan dit voornemen wilde men geen gevolg geven, voordat de
üe Kenrprins Keurprins van de Palis hier zou zijn aangekomen Den Juli werd deze Vorst

'sGraven/iaffe. ^^^ Gravenhage verwelkomd, en den volgenden dag verscheen hij in de Vergadering
van Hun Hoog Mögenden ter audiëntie. Bij deze gelegenheid bedankte hij voor de
groote eer, vriendschapsblyken en weldaden, hem en zgn Huis bewezen, en verzocht
de Staten ze hem te blijven bewijzen. Voorts verklaarde hij, den Koning, zijnen oom,
gunstig jegens onzen Staat gestemd te hebben verlaten, en gewaagde hij van het trak-
taat tusschen dien Vorst en
Frankrijk^ waarin onze Slaat en de andere bondgenooten

begrepen waren --Reeds den vorigen dag had bothwell medegedeeld, dat zijn

Koning, op de hem gedane uitnoodiging om met den Koning van Frankrijk en onzen
Staat in verbond te treden, zich op eenige punten met
lodewijk XIII had verdragen,
die onze medewerking β vereischlen, welke wij reeds hadden toegezegd. Dus verzocht hij
thans om der Staten goedkeuring van het traktaat, en drong hij er op aan, dat zij eenige
Gevolmachtigden naar
Hamburg zouden zenden om daar alles af te doen tot herstel van
den Keurvorst van de
Palts en ter bewerking van eenen algemeenen vrede. Hij twij-
felde niet aan het toestemmend antwoord der Heeren Staten, als die steeds geneigd
waren tot billijke, lolTelijke en door het algemeene welzijn gevorderde besluiten mede
J)e Hollanders te werken — De Gezant sprak eene overtuiging uit, die hij bezwaarlijk kon koes-
tot" heT'^trakTaat teren. Immers zoolang de Hollanders niet verzekerd waren, dat zy op het stuk der
l^ß^en^JiJ^eTattd visscherij hunnen zin zouden krijgen, konden zy niet gezind zijn mede te werken tot

toe te treden, ggjje onderhandeling, bestemd om den Koning van Groot-Britannië in Duitschland lot
noch aan de ° °

bijeenkomst van-

Ilajtihurg deel te

nemen. i Resol Stat.-Gen. 3 Jan.j 10 Juni, 1637. Resol Holl, 22 Sept. 1637.

2 Resol. Stat.-Gen, 13 Sept.; 20 Oct. 1636. ^^

3 Resol. Stat,-Gen. 13, 32 Mei; 3, 4 Juni, 1637. Resol. Holl. 14, 20 Mei, 1637.
Resol. Stat.-Gen. 6 Juli, 1637. ^ Rßsol. Stat.-Gen. 14, 15 Juli, 1637.

6 Concurrence. 7 Resol. Stat.-Gen. 14 Juli, 1637.

-ocr page 90-

DES VADERLANDS. 87

de vervulling van zijnen wensch te doen komen, waartoe hij de door hen aangeboden
hulp niet aanvaard had. Dus besloten de Staten van
Holland, de zaak, doorBOTHWELL
voorgedragen, »als zijnde van grooten gewichte, als nog te houden in bedenken" l.
Inmiddels besloot men den Heer
van beteren uit Engeland terug te doen komen om
Hun Hoog Mögenden op hel nauwkeurigst van den stand van zaken te berichten en
dan JOACHIME met de vereischte instructies naar zijnen post te dóen wederkeeren 8. —
Zoolang men nog niet wist, welken weg de Koning van
Engeland uit, zoü gaan, had
Holland begrepen, dat men dezen gewonen Gezant bij het Britsche Hof van geen stel-
ligen last kon voorzien. Vandaar dat deze Provincie in gebreke bleef een besluit ten
dezen te nemen Doch nu de Keurprins, om wiens zaak
van beveren ώλάτ Engeland
gegaan was, hier te lande was gekomen, had het geene houding, dezen builengewonen
Ambassadeur aldaar langer te laten. Te minder kon men dit, omdat hij zelf sterk op
zijne terugroeping aandrong Zyn verlangen werd dan ook ingewilligd. Den
 van beveren

Juli nam hy van den Koning afscheid, op eene openbare audiëntie, waarbij zich Ζι^ηα i^l^J hLwwts
Majesteit zeer genadig betoonde 6. Tegelykertijd verliet de Spaansche' Resident het^®*^"^'
Engelsche Hof, terwijl ook de Spaansche Ambassadeur, onder voor hem minder eervolle
omstandigheden, plan scheen te hebben van daar te vertrekken Den Augustus

1 Resol. StaL-Gen. 1, 3 , 9 , 26 , 29 Aug.; 9 Sept.; 5 Oct. 1637. Resol IML 14 Juli; 16,
23 Sept.; 7, 17 Oct. 1637. ?
Hesol, Holl. 14 Juli, 1637.

3 liesol. StaL-Gen. 30 Mei, 1637. ResoL SlaL-Gen. 15, 17 Jan.; 9, 10 21 Febr. 1637.

2 De pest heerscbte ia dezen tijd te Londen; de Grooten verlieten met het Hof de Stad, en
VAN BEVERENS hofmeester was overleden. Ook in het voorjaar van 1636 heersclite de pest te
Londen; althans had de Regeering zulks als reden aangevoerd, waarom zij onze Gezanten verzocht
had geen feestelijkheden, die de volksmenigte lokten, ter eere van de verovering vaii
Schen-
kenschans
te bedrijven. Alsnu wijdden de Gezanten de gelden, die hun die feestelijkheden zouden
gekost hebben, aan een liefdadig doel. Zij onthaalden de gevangenen in de kerkers van
Londen
op brood, vleesch en bier, te liever (schrijft van bevehen) omdat de gevangenen van honger om-
komen zouden, zoo zij niet door aalmoesen werden onderhouden. Er was, oordeelden de Gezanten,
geen heter teeken van blijdschap mogelijk, dan dit, dat zij die ongelukkigen met verheuging
Gods zegen over onzen Staat deden afbidden.

® Behalve het gewone geschenk in zilver, kreeg van beveren een ring met diamant van tame-
lijke grootte. Zijn secretaris, waarnemend hofmeester, en een zijner Edellieden kregen elk een
gouden keten en medaille.

> «

' Hij was, heette het, in de verdeeling van een verduisterde som gelds met zekeren Kapitein
STEWAHD van oneerlijkheid overtuigd geworden. Deze Ambasjadeur, een zoon van den Graaf van
ONATE, had VAN BEVEBEN met den verachlelijken naam van
facteur van de visschers bestempeld.
Ooze Gezant was daarop het antwoord niet schuldig gebleven; de Spanjaard heeft gelijk, had hij

1686—
1639.

''4

-ocr page 91-

! ώί 'ff ^J ' *' '

κ ■

88 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1036— kwam yan beverek in den Briel aan, en na den Prins, den op de grenzen yan

Holland bezocht te hebben, deed hij den 14^en Rapport bij Hun Hoog Mögenden
Van den Juni aan was besloten alsnu ernstig op de instructie van
joaghimi tegen

Insiructie van fijnen terugkeer naar Engeland te beraadslagen Daar betreffende de hoofdzaak, te
rienvaaHs' teru^- ' ^^^ licent voor onze visschers, geene besluiten te nemen vielen,

maar men diende af te wachten, of de Koning die zaak met kracht doorzetten of in
dit jaar slapend houden wilde, zoo werd die Gezant bepaaldelijk onderricht van hetgeen
hy in allerlei bijzondere zaken, die hangende waren gebleven, te doen had, om het
beslaande ongenoegen te ontwapenen. Wegens de vermetele daad, in het'jaar» 16515 te
. Scarborough gepleegd hield de Koning als waarborg ter bekoming van voldoening,
nog altijd drie onschuldige officieren van het schip van Kapitein
yerdieux te Huil
* gevangen De andere zaken betroffen de belangen van kooplieden. De handel werd

in Engeland al meer en meer door verleende octrooien beperkt, en nu klaagden dè
aldaar gevestigde Nederlandsche kooplieden, die bovendien gedwongen werden schipgeld
I Ie betalen, dat zij zich buitengesloten zagen en de oude van den eersten tijd van

Koningin elisabeth dagteekenende zoogenaamde »intercoursen" verijdeld werden. Klaag-
den de onzen over de Engelschen, er waren ook Engelschen, die klachten hadden tegen
de onzen. Om sommigen van dezen den mond te sloppen, mochten onze Gezanten voldoe-
ning beloven in geval de Stalen betaling kregen van heigeen zij indertijd ten behoeve
der troepen van
mansfeld ten koste gelegd, en tot onderhoud van het regiment van
MORGAN verstrekt hadden; doch de Engelschen beweerden, dat de eene schuld reeds was

gezegd: immers zal hij door die visschers Hun Hoog fflogenden verstaan, en dezen hebben inder-
daad zijnen Meester aireede de
Oost-Indiën nagenoeg geheel ontvischt; maar bedoelt hij de wer-
Jcelijke visschers, \velnu het is ruim zoo eervol hun facteur te zijn, als die van zult een eer-
loozen handel, als er van hem is aan het licht gekomen. Hierom had men (voegt
van beveren
er bij) aan de Beurs en ten Hove gelachen.

' Al de bovenstaande bijzonderheden betreffende deze Legatie zijn ontleend aan het meermalen
aangehaalde
Rapport, op het Rijksarchief. Zie voorts Resol. Slat.-Gen. 8 Junij 13, 17 Juli^
14 Aug. 1637.
Resol Holl. 10 Juli, 1637.

2 Resol. Stat.~Gen. 26 Juni, 1637. Zie St. IV, bl. 823.

4 Secr. Resol. 8 Juli, 1637. Boven (bl. 13, Noot 2) zeiden wij, dal van galen nog altijd ia
Engeland gevangen zat. Het was omdat hij in Mei een Duinkerker in een Engelsche haven ge-
nomen had en zijn volk aan wal gel^omen was
{Rapp. v. v. bevejien, fol. 89). Hun Hoog Mögenden
beijverden zich, evenzeer als de Admiraliteit te
Amsterdam, bijzonder om van galen wederom
vrij te krijgen. Deswegens had
van beveren eene audiëntie, waarin hij op grond, dat hij zulk
een dapper soldaat was, voor hem pleitte. Tegen cautie van 3000 werd hij ontslagen. Doch dit
geld werd noode gevonden.

" ifitiirii mrifflÉiiüai^^ü·

-ocr page 92-

DES VADERLANDS. · 77

afgedaan, en de andere door andere verstrekkingen gedekt werd: daarom vergunden de ]g36—
Stalen joaghimi om zonder langer op die betalingen te wachten, de billykste van dé
eischen der klagende Engelschen te bevredigen i. Eerst in de laatste dagen van Novem-
ber, 1657, keerde de Gezant, nadat hij reeds vroeger telkens op zijn vertrek geslaan
had, naar zijnen post terug

Bij de onzekerheid, die er maanden lang in de raadslagen der Mogendheden beslaan
had, en straks bij het besluit van
Frankrijk om zich met Engeland te verbinden en
de Zweden lot volharding op te wekken, was het wel te wachten, dat de bijeenkomst
te
Keulen ter algemeene bevrediging niet ernstig ter harte werd genomen. Toch hield Van den vrede
men steeds de gelegenheid open, om zoo de wederzijdsche belangen het raadzaam maak- komt niets,
ten, aan het plan lot die byeenkomst gevolg te kunnen geven. Hoezeer er reeds in
November (1656) sprake was geweest van het bespreken van huisvesting voor onze Ge-
deputeerden te
Keulen ^, was er nog geen Nederlander tot die betrekking aangewezen;
ook waren door den Koning van
Spanje nog geene paspoorten voor de onzen ingezon-
den. Geen der door de hoofdmogendheden benoemde Gevolmachtigden had zich gehaast
om zich naar
Keulen op weg te begeven en scheen de Koning van Groot-Britannië
in Februari (1637) tot het zenden van eenen Gezant derwaarts over te zullen gaan,
zulks mocht zoo weinig als een blijk gelden, dat hij langs dezen weg den vrede ver-
langde hersteld te zien, dat onze Gezant
van beveren schrijven kon, dat de Engelsche
Gevolmachtigde naar
Keulen zou gaan om den algemeenen vrede alsnog te beletten.
Den Juni (1657) werd aan de Stalen-Generaal het verzoek van den Keurvorst van
Keulen medegedeeld, dat zy aan don Francisco de bielos , den Spaanschen Gevolmach-
tigde lot den algemeenen vredehandel te
Keulen paspoort zouden verleenen. Hun
Hoog Mögenden, en de Prins met hen, antwoordden, dat van hunne zijde daartegen geen
bezwaar bestond, zoo slechts de Koning van
Spanje paspoorten in behoorlijken vorm
voor de staatslieden, door onzen Staat derwaarts af te vaardigen, verleende Een paar
dagen later verzocht
charnagé, dat de Staten iemand naar Keulen zouden zenden, of
aan
bilderbeek, hunnen Agent aldaar, den last zouden geven, om zich met den Heer
DE LA GARDE, van wege den Koning van
Frankrijk derwaarts afgevaardigd, in belrek-

ï Resol Stat.-Gen. 21 Juli; 8 Sept. 1637. Secr. Resol. 7 Sept. 1637.

2 Resol Siat.'Gen. 16 Oct.; 22 Nov. 1637. Resol. Hall. 10 Sept. 1637.

? Resol. Slat.-Gen. 29 Nov. 1636. '' Bericht van v. beveren v. d. 19 Nov. 1636.

® De Hertog van alcala was middelerM'ijl overleden. Nu werd als medeafgevaardigde van melos
beurtelings de Graaf van monterey, de Markies be mirabel, of de Graaf van onate genoemd
{Missieve van eüskerken, v. 1.5 Mei, 1637).

c Verhel, hiervoor bi. 38, 42. Resol. Stdt.-Gen, 17 Junij 31 Juh; 18 Aug. 1637.

UI DEEL, 5 Stuk. 12

-ocr page 93-

90 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

king Ie slellen en gezamenlijk met dien Heer aan den Pauselijken Legaat ginetti en de
andere Gevolmachtigden te verklaren, dat het niet haperde aan den Koning noch aan Hun
Hoog Mögenden, zoo zij hunne Gezanten niet zonden, maar alleenlijk aan de Spanjaar-
den, die lot dus verre paspoorten aan de onzen weigerden, terwijl de Koning, zoo aan
die voorwaarde niet voldaan was, in geeue onderhandeling kon treden. Zoo zou men
plechtig betuigen, onschuldig te zijn aan de voortzetting van den jammerlijken oorlog.
De Paus was oprecht geneigd tot den vrede in de Christenheid. Zijn Nuncius te
Parijs
zond bode op bode naar Madrid en Weenen om de vereischte paspoorten. Doch gelijk
wel de Keizer aan de onzen paspoorten verleende, maar de Koning van
Spanje niet, zoo
verleende wederom wel de Koning van
Spanje paspoorten aan de Zweden en de Hessen,
alsmede aan de Protestantsche Vorsten en Stenden, maar niet de Keizer. Op deze wijze
ontbraken aan dezen en genen juist de paspoorten, die het noodigst waren i. De Staten
voldeden aan
gharnacé's verzoek, door aan bilderbeek den vereischten last te geven:
deze hun Agent zou den Heer
de la. garde eerst laten spreken, maar dan, zelf het
woord nemende, zorgen, dat het den schyn niet had alsof onze Slaat zonder zelfstandigen
wil
Frankrijks voorgang volgde. Toch zou hy krachtig uitspreken, dal wg, met Frank-
rijk
ten nauwste verbonden, slechts gezamenlijk met dit Rijk vrede zouden maken
Wel scheen die plechtige gemeenschappelyke betuiging noodig, daar de Spanjaarden
(len minste zoo berichtte de Koning van
Frankrijk) steeds voorgaven, dal de schuld
van het achterblijven der vredesonderhandelingen aan
Frankrijks en onze zijde lag, en
deden gelooven, dat zij de gevorderde paspoorten reeds verstrekt hadden. De zaak was,
schynt hel deze, dat de Koning van
Spanje en de Keizer zich niets goeds beloofden,
zoolang
Frankrijk volhield om den oorlog niet te slaken voordal onze Republiek van
Spanje voldoening had gekregen: in dezen toeleg moesten zij een gevaarlijke aanmati-
ging zien en het rechte middel om hunne tegenpartij haren zin te zien doordrijven
en toen het in den zomer van 1657 op nieuw duidelijk bleek, dat de samenwerking
tusschen
Frankrijk en Hun Hoog Blogenden verzekerd was, verried ouvarez zyne ver-
bittering, daar hij verklaarde, dat de eer van den Koning van
Spanje niet toeliet, dat
hij met zijne oproerige onderdanen over de soevereiniteit in onderhandeling jtrad. Wel
zonder paspoorten, voegde hij er by, konden onze Afgevaardigden te Keulen komen,
waar zy niet anders dan als particulieren konden aangemerkt worden. De Koning wilde
liever zijne kroon wagen en ten eeuwigen dage met de geheele wereld in oorlog blijven,
dan den onzen de verlangde paspoorten verleenen. Een even feilen toon sloeg de nieuwe
Keizer -aan legen de Hessen en andere met
Frankrijk samenspannende Duitsche onder-

Ί036—
1G39.

iJ

» ResoL Slat.-Gen. 19 Juni, 1637. Missieven y. eüskerken, v. d. 5 Juni en 3 Juli, 1637.
2
Resol. Stat.-Gen. 26 Juni; 15 Juli, 1637. ^ Hcsol Slat.-Gen. 10 Sept. 1637.

-ocr page 94-

DES VADERLANDS. ö9

danen: zij hadden , eiscblc hij, lot het traktaat Tan Praag toe te treden en Tergiffenis 1G36—
Ie vragen, en ook aan de Zweden en de onzen wilde hij alsnii geene paspoorten ver-
leenen, dan zoo zij zonder Frankrijks tusschenkomst van hem gevraagd werden. Dit
wilde de Koning van
Frankrijk ons des noods toelaten (wij konden dan het verzoek
door middel
van den Venetiaanschen Resident tot den Keizer richten), doch slechts
onder voorwaarde dat wij daarbij uitdrukkelijk onzen wil verklaarden om ons niet van
Frankrijk af te scheiden. — Op deze wijze verviel, tot diep leedwezen van den Paus,
geheel en al de mogelijkheid der onderhandelingen Ie
Keulen, welke plaats dan ook
door den Spaanschen Gevolmachtigde,
don Francisco de melos, die zich naar Brus-
sel
begaf, werd verlaten

Beoogden de beraamde onderhandelingen te Hamburg afdoende beraadslagingen van Conferentie te
de nu met Engeland versterkte bestryders van het Huis van Oostenrijk, zoo liet zich
verwachten, dat op den voortgang der bijeenkomst aldaar alsnu met nieuwe kracht zou
worden aangedrongen. Dit geschiedde den September (1657) door den Secretaris

van het Fransche Gezantschap, brasset. De Heer d'avaux, verklaarde hij, was reeds
te
Hamburg, en de Zweedsche en Deensche Gezanten zouden zich aldaar niet laten
wachten. Dus verzocht hij, dat ook de Staten hunnen afgevaardigde zouden benoemen.
BOTHWELL vereenigde zich met dit verzoek. Maar de Gedeputeerden van
Holland ver-
langden, dat over de zaak in de vergadering hunner Provincie geraadpleegd werd. —
Eensdeels, schynt het, om die van//o//a«(/, door eene voor hen vereerende wijziging in het
plan, te nopen de bijeenkomst meer ter harte te nemen; anderdeels,om
Hamburg het
ongenoegen des Keizers niet op den hals te halen, werd goedgevonden, haar van
Ham-
burg
te verleggen naar Gravenhage. bothwell verklaarde, dat hy die verandering
aan Hun Hoog Mögenden zou voorslaan. Niettemin toen
brasset zijn verzoek van den
lli^eii September den October herhaalde, sprak hij nog altijd van de zending naar

Hamburg Hun Hoog Mögenden, namelijk, aan Avier goedvinden de zaak gesteld was,
hadden geene keuze gedaan, zelfs nog niet in het midden van November (1637), toen
de Engelsche Resident hun bekend maakte, dat hij zelf door zijne Regeering gelast
was, haar bij de conferenties te vertegenwoordigen 3.
Holland wilde niet gedwongen
zijn. Wij haastten ons niet tot onderhandelingen over te gaan, welke almede ten doel
zouden hebben den Koning van
Groot-Britannië, dien wij niet behulpzaam wilden zijn

^ Memorie van brasset, d. 10''°" Sept. ingeleverd. Missieven v. EVSKEnum, v. d. 31Juli, d. 14 Aug.
en d. 18 Sept. 1637. AYerkelijk Averd zulk een verzoek tot den Venetiaanschen Gezant gericht
{ResoL Slat.-Gen. 1 Oct. 1637).

2 Resul. Stat.-Gen. 15 Sept.j 28 Oef. 1637. ResoL Boll 30 Sept. 1637.

ResoL Stat.-Gcn. 16 JNov. 1637,

91*

-ocr page 95-

92 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

lfi3ß— vóórdat Inj van zijn plan op de zee afzag, lot het doel zijner wenschen in Duitscliland
Ie brengen, en in het einde van het jaar 1637 en het begin van 1638 drongen both-
WELi^ en de Fransche Ambassadeur nog altijd aan op de bezending naar Hamburg en
op de toetreding van onzen Staat tot het traktaat, laatstelyk tusschen
Groot-Britannië en
Frankrijk gesloten i. Eindelgk kwamen de Gemachtigden der verschillende Mogend-
heden, en, de laatste van allen, van wege de Staten
karel van krakau hoezeer de
Fransche Ambassadeur, er op had aangedrongen dat niet deze Resident, maar een Am-
bassadeur zou worden gezonden te
Hamburg aan. Maar de onderhandelingen werkten
weinig uit.
krakau had geen anderen last, dan om te hooren en te zien. Men wilde,
en steeds deelde de Prins dit gevoelen, voor het uiterlijk de onzijdigheid met den Keizer
en het Rijk bewaren, en dien Vorst geen reden geven om zijn ongenoegen te toonen
door de herstelling van den
Glückstadtschen tol Om dezelfde reden werd de ver-
nieuwing van onze alliantie met
Zweden lang slapend gehouden

Slechts aan de zwakheid van het Rijk intusschen was het te wijten, dat er geen oorlog
tusschen hetzelve en ons uitbrak. De nieuwe Keizer was niet vergeten, dat door-het
ontzet van
Hanau, met hulp van Hun Hoog Mögenden bewerkt de Rijksdag, waarbij
hij tot Rijksopvolger zou verkozen worden, gevaar geloopen had om verijdeld te worden,
daar de Keurvorsten van
Keulen en Mainz in dat ontzet een voorwendsel schenen te

ί Resol Stat,-Gen. 19, 23 üec. 1637. 18, 27 Febr.j 13, 25 Maart, 1638.

2 In het najaar van 1637 hier te lande gekomen, was hij spoedig naar den Koning van Dene-^
marken
in Holstein teruggezonden. Er was voor hem genoeg bij dien Vorst te doen. Behalve
dat de Koning nog altijd bezwaar had tegen onze vaart op
Spitsbergen, was de stoutheid van
onze schippers op
Noorwegen goed te maken, die openlijk 's Konings verordeningen trotseerden.
Vier Deensche schepen waren met de Deensche vlag in
Holland opgebracht [Resol. Slat.-Gen.
10 April; 15 Mei; 24, 26 Juni; 8, 12, 13, 23 Aug.; 1, 9Sept. 1637. /ieso/.Μ. 19Mei, 1637).

3 Resol. Stat.-Gen. 11 Maart, 1638.

AiTSEMA, II, p. 527. Resol. Stat.-Gen. 7,8, 12 April, 1688. i

5 Resol. Stat.-Gen. 20 Jan.; 10 Febr.; 4 Maart, 1637. Resol. Holl. 10 Maart, 1637.

s De Graaf van Hanau, pleitende op hetgeen onze Staat in vroeger tijd van zijn Huis had ge-
noten, had tot behoud zijner Stad geldelijken bijstand van de Staten-Generaal gevraagd en bekwam
dien
{Resol. Stat.-Gen. 18 Sept.; 1, 8, 16 Oct., 1636. 2 Jan.; 20, 27 Febr.; 23 Maart, 1637.
Resol. Holl. 30 Sept.; 14 Oct. 1636). Er ontstond groote zwarigheid om de som, aan den Graaf
van
Hanau verstrekt, te vinden. Ten onrechte poogde men ze op de erven van den Ontvanger-
Generaal. DOUBLET te verhalen, alsof deze nog eene aanzienlijke som aan het Land schuldig was
gebleven
{Resol Stat.-Gen. 4, 11, 17, 23, 26, 29 Juni, 1637). In Jiet najaar van 1637 vertrok
de Graaf van
Hanau dankzeggend van hier {Resol. Stat.-Gen. 31 Oct. 1637).

-ocr page 96-

DES VADERLANDS. · 77

zullen yind^n om niet naar Regensburg te komen Hoe ook was er oprechte onzijdig- 1636-—

1639

heid mogelijk, waar de Koning van Spanje, 's Keizers verwant, bij het Rijk de ver-
plichting deed gelden om hem als Rijksvorst in de
Nederlanden te ondersteunen, en
waar wij in openbaar bondgenootschap stonden met de Zweden en de Franschen, die
den bodem des Rijks niet ontzagen? Maar reeds sints 1635 ontbrak in
Duitschland het
vermogen om een groot leger op de been te brengen; de binnenlandsche stryd aldaar
was in een partijgangersoorlog ontaard.

Hadden wy derhalve geenen inval van de zijde des Rijks te duchten, wij moesten dubbel
op onze hoede zgn, dat onze grenzen niet door stroopbenden van de eene of de andere
partg werden overschreden, waardoor ons Geldersch en Overyselsch landvolk ïyn deel
van de namelooze ellende zou bekomen hebben, aan welke de Duitschers blootgesteld
waren. Dus bracht ons belang steeds mede, dat wy eenen voet in
Kleefschland behiel-
den, en bij voorkeur bevriende benden aan gene zijde van onze ooslgrens vertoefden,
op welke de Staten door goedheid en gunst wat vermochten.

De Keizerlijke en Katholieke partij zag zich thans door den Keurvorst van Branden-
burg
niet weinig ingewilligd. Die Vorst hoopte aldus van den overlast der Zweden en
Hessen en van de bescherming van Hun Hoog Mögenden verlost te worden. Door goede
woorden zocht men bij Hun Hoog Mögenden het herstel van den Roomschen godsdienst
in
Kleefschland te bewerken.

In het midden der maand Mei, 1637, verscheen

voor de Staten-Generaal de Heer Gezant der
JOHAN VAN STERNENBERG, genaamd DÜSSELDORF, proost te Xanten. Na overhandiging van ^^elavlnkaffe. ^^
twee brieven, eenen van de gezamenlijke Keurvorsten en een anderen van den Keurvorst van
Keulen in het bijzonder, deelde hij mede, dat de Keurvorsten op last van den Keizer
hunne vriendelyke groetenis en de uitnemendste heilwenschen aan Hun Hoog Mögenden
toebrachten. Zij verzochten, dat de kerken en kloosters, die als maatregel van weder-
vergelding te
Emmerik, Rees en elders aan de Katholieke Kleefsche Rijksonderdanen
waren ontnomen, hun teruggegeven mochten worden. Zij waren geneigd, Hun Hoog
Mögenden tot welvaren van hunnen Staat alle vriendschap en alle mogelijke diensten te
beloonen. Op dezen grond verwachtten zij de inwilliging van hun verzoek, waardoor
»Hun Hoog Mögenden bij de geheele wereld den dunk van hunne zachtzinnige, genadige
en oprechte bedoeling vermeerderen en de Keurvorsten lot nog meerder dienstbetoon
verplichten zouden," ter bevordering van den vrede en den welstand der beide partijen.

In zulke zaken lieten de Staten-Generaal de beschikking liefst aan de verantwoording
van den Prins en den Raad van State. Zijne Hoogheid meende de gelegenheid te kun-
nen aangrijpen om met den proost van
Xanten eene onderhandeling te openen om de
stad
Meppen aan dezen Staat te brengen. Men zou beloven, haar bij het sluiten van

' AITSEMA, II, p. 495.

-ocr page 97-

94 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1G36— vrede met Spanje of bij het herstel van de rust in het Rijk terug te geven. Dit stadje
tusschen
Ernhden en Munsler, niet ver van Lingen, aan de samenvloeiing van en

Hasc gelegen, en dus uit een krijgskundig oogpunt eene tot behoud van onzen invloed
in
Oost-Friesland hoogstgewichtige plaals te achten, was door den Zweedschen Rijks-
kanselier aan den Veldmaarschalk
van inn- en kniphuizen geschonken l. Met dezen
konden de Staten zich voor eene som gelds verslaan, maar de bewilliging van den Keur-
vorst van
Keulen, als Bisschop van Munster, en van het Kapittel dezer dioecese scheen
noodzakelijk, althans raadzaam. Ζ,οο deze onderhandeling haar doel niet trof, zou men
de ontmanteling van het plaatsje zien te verwerven. — 's Prinsen denkbeeld werd niet
verwezenlijkt, en op zijn eigenlijk verzoek kreeg de Proost van
Xanten, hoezeer onder-
steund door den Ambassadeur van
Frankrijk, die wederom de laak van de bescherming
der Katholieke belangen op zich meende te moeten nemen, geen ander antwoord, dan
dit, dat, als de oefening van den Gereformeerden Godsdienst weder toegelaten zou zijn
in al de plaatsen, waar zij bij het traktaat tusschen de possideerende Vorsten vergund
was geworden, de Staten zijn verzoek zouden inwilligen

Kon dit antwoord den Keurvorst van Brandenburg, als Protestantsch Vorst, niet on-
aangenaam zijn; van den anderen kant wilde hij de banden, die hem aan de Republiek
verbonden, zoo veel mogelijk los maken. Eindelijk werden de gelden gevonden, die
vereischt waren om hel regiment en de compagnie ruiters van
van gent af te danken
en alzoo de verplicliling van 's Keurvorsten onderdanen om een deel Nederlandsch
krijgsvolk te betalen opgeheven. Tevens werd het besluit bevestigd, dat hen aan hel
betalen van licent aan een Staatsch kantoor onthief^. Nog in andere
opzichten waren de
Stalen den Keurvorst in het najaar van 1657 te wille. Zij verlengden de leening, die
hij hier te lande had aangegaan, en daar hij zich slerk maakte, bijaldien de Staten den
Landgraaf bewogen
Lippsladl te ontruimen en zeiven hunne troepen uit Kleefsehland
terugtrokken, in dit geval den aftocht der Keizerschen uit dit land Ie bewerken, zoo
schreven de Slaten alsnu, op advies van Zijne Hoogheid, aan den
Landgraafdat hij die
plaats ontruimen zou β.

De Hessen in denzelfden lijd baarde steeds de tegenwoordigheid der Hessen op hunne grenzen
ingd'ejrdf'^"^ Staten zooveel bezorgdheid, dat men lot eenen afdoenden maatregel len hunnen

aanzien moest verlangen te komen. De goederen van den Graaf van kuilenbug moesten

1 Aitsema, p. 531. 2 jiesol. StaL-Gen. 15, 19, 27, 28 Mei3 11 Junij, 1637.

3 Zie hiervoor, D. lU. St. IV, p. 87. '' Bcsol. Stat.-Gen. 5, 19, 20 Jan.; 4 Feijr. 1637.

5 Zie Iiiervoor, D. III. St. IV, γ. 875.

6 Ilcsol. Stat.-Gen. 17, 28 Sept.; 10 Nov. 1637. Resol. Holl. 18, 26 Sept. 1637.

7 Zie hiervoor, D. III. St. IV, ρ. 869, 875—878,

Γ t?

-ocr page 98-

DES VADERLANDS. · 77

Hessische inlegering verduren; koop- en voerlieden uit het Overijselsche niet alleen, 1636—
maar ook van
Amsterdam, leden van Hessische soldalen overlast; de Keurvorst van
Keulen verdacht de Staten, dat zij met hunne ruiters de Hessen en Zweden bij stroop-
tochten in het Munstersche ondersteund hadden; de geloofsgenooten van
Elberfeld
zochten bij Hun Hoog Mögenden heul legen den Landgraaf en daar een Zweedsch
generaal de regimenten, welke hij in
Westfalen commandeerde, met de troepen van
den Landgraaf vereenigd had scheen in die oorden eene macht gevestigd, die, hoe-
zeer bevriend, geen genoegzaam ontzag voor de orde, die de Stalen in de behandeling
hunner en der Brandenburgsche onderdanen gevolgd wilden hebben, scheen te zullen
betoonen. Vandaar hunne oogluiking, toen de Hessen naar
Oost-Friesland afzakten.

Tot bescherming hunner grenzen door eene eigene krijgsmacht waren Graaf en Sten-
den van dit Graafschap onbekwaam. In het voorjaar van 1637 had de Graaf aanvanke-
lyk 200 man gelicht ^^ en nog maakte de Landdag op grond dat zijne Genade ze zonder
zijne toestemming geworven had, zwarigheid deze soldaten te belalen In Juni kwa-
men Gedeputeerden van
Emhden te 's Gravenhage klagen, dat zoo de Landdag tot geen
afdoend besluit ter bescherming der grenzen overging, dit vooral te wijlen was aan de
tegenwerking van eenige Edelen uit den omstreek van
Norden en Aurich, die den
Graaf in zijne ongrondwettige lichting van krijgsvolk stijfden. De Graaf, daarentegen,
drong er bij Hun Hoog Mögenden op aan, dat zij de Stenden zouden vermanen de door
hem geworven en Ie werven manschappen te betalen, en te weeg brengen, dat het gar-
nizoen van
Emhden, nagenoeg geheel, op de grenzen van hel Graafschap gelegd werd.
Ten slotte verzocht hij, dat zij brieven zouden zenden aan de Kroon van
Frankrijk en
van
Engeland en in het bijzonder aan den Landgraaf van Hessen en den Generaal
RANZOW opdat zijn land van inkwartiering en oprichting van loopplaatsen verschoond
mocht blijven. — De reilen, tjat hij zulke brieven ook aan
Engeland geschreven
wenschle te zien, was deze, dat er plannen ontworpen waren om den Keurprins van
de
Palts zich in Oost-Friesland met de Hessen Ie doen vereenigen. — In zyn verzoek,
strekkende om het garnizoen van
Emhden op de grenzen te gebruiken, werd de Graaf
tegen den onwil dezer Stad door 'sLands Stenden ondersteund, die ingeval van weige-
ring van de zijde der Stad, zich verder van hunne bijdragen lol onderhoud van dat

■ 'V.v

■m

■V -"ivi,-;

» Resol. Stat.-Gen. 16, 24 Mei; 30 Juni; 8 Aug.; 14 Dec. 1637.
2
Resol Stal.-Gen. 6 Juni, 1637. Zie hiervoor, D. IIL St. IV. p. 878.

^ Resol. Slat.'Gen. 21 April, 1637.

^ Een Holsteinsch Edelman in Fransche soldij. Hij had zich wegens zijne behandeling der
hoeren in het Benlheimsche, die hij (ot op ons grondgebied meende te vervolgen, een strenge
waarschuwing van de Staten op den hals gehaald
{Hesol. Stat.-Gen. 22 Aug. 1037).

-ocr page 99-

96 ^ ALGEMEENE GESCHIEDENIS

garnizoen meenden Ie mogen Terontsehuldigen. Doch ook de Prins Tan Oranje ver-
klaarde de onlblooling der stad in dit tijdsgewricht bedenkelijk Ie vinden — Voor het
oogenblik waren de Staten niet in staat om al die moeilykheden uit den weg te rui-
men Alleenlijk schreven zij aan den Landgraaf, om hem »in algerneene bewoordin-
gen" aan te bevelen,
Oost-Friesland van inlegering te verschoonen, en zyn antwoord
zonden zy aan den Graaf en de Stenden van dit Landschap, om hen te doen zien, hoe-
zeer zij zich beyverd hadden aan hunnen wensch te voldoen

Doch de Landgraaf bleek, wat hij Hun Hoog Mögenden ook mocht geantwoord heb-
ben , zich om geene verzoeken van dien aard te bekreunen. Omstreeks het begin van
Augustus (1637) begaf hy zich met zijn gezin naar
Bremen, Naar Kassei kon hij,
volgens zijn beweren wegens de pest, die daar heerschte, niet gaan. En intusschen liet
hij zijne troepen, onder voorwendsel dat zij door de aannadering der Keizerschen daar-
toe genoopt werden, al meer en meer naar
Oost-Friesland afzakken. Na den 51 Augus-
tus liet de Graaf de Stalen verzoeken, den commandanten van
Lieroord^ Delfzijl en
Langenakkerschans te gelasten, dat zij den Hessischen troepen verbieden zouden onder
hun geschut te komen. Maar de Prins, hierover geraadpleegd, de overschryding der
Oost-Friesche grenzen door de Hessen als een gedane zaak beschouwende, ried, dat men
den Landgraaf vermanen zou het Landschap »zoo veel mogelijk" te ontzien. Reeds
voordat hij die vermaning kon bekomen hebben, schreef de Landgraaf, dat hy het
Graafschap onmogelyk had kunnen verschoonen, maar zorgen zou, dat daardoor noch
dat Landschap noch Hun Hoog Mögenden eenigen overlast zouden lijden: dus, voegde
hij er bij, had men voor de herhaling eener uitmergeling, als door de Mansfelders ge-
pleegd was, volstrekt niet te vreezen 's Graven krijgsvolk, hoezeer met een deel
van het Embder garnizoen versterkt, was niet in slaat de Hessen te weren. In dezen
staat van zaken besloten Hun Hoog Mögenden, de Heeren
sghwartsekbebg ^ en coenders
als hunne Gecommitteerden naar Oost-Friesland te zenden. Zij bemiddelden eene overeen-
komst, waarbij de inkwartiering der Hessen, 7000 man voetvolk en 400 ruiters slerk,
op de grenzen, en hun onderhoud, door de Oost-Friezen te bekostigen, voor zes maan-
den werden geregeld, na welk tijdsverloop
Oost-Frieslands bodem weder door de Hes-
sische soldaten verlaten moest wezen. Nog geen maand waren de Gecommitteerden terug,

1 Aitsema, II. bl. 478 , 479. Resol Stat.-Gen. 2, 8, 10, 14, 19, 29 Juni, 1637,1

2 Resol. Slat.-Gen. 1, 6 Juli, 1637. ^ Resol. Stat.-Gen. 12 Juni; 7 Juli, 1637,
^ Resol. Stat.-Gen. 31 Aug.; 7, 9 Sept. 1637. aitsema, 11, ρ. 479.

® fredebik, vrijheer tot schwaktsenberg en uoiienlandsberg, gebruikte deze gelegenheid om zich in
het bezit te stellen van goederen te
Oldersum, op welke hij aanspraak deed gelden. Dit ontstemde
de Embdenaren tegen de Staten, welke derhalve hunnen Gecommitteerde hij brieven waarschuwden

[Resol. Stat.-Gen. 17 Oct. 1637).

1636—
1G39.

-ocr page 100-

DES VADERLANDS.

of Gedeputeerden van Embden en van de Stenden kwamen ie 's Hage klachten over-
brengen , dat de overeenkomst niet volkomen werd nageleefd, en dat dien ten gevolge de
Stenden de van hunne zijde beloofde bijdrage tot onderhoud der Hessen niet konden
leveren. Zij verzochten op dien grond herhaaldelijk, dat de Staten de verwijdering der
Hessen zouden bewerken. Ook de Graaf van
Oldenburg, door middel van zynen secre-
taris
MiLius, en de Koning van Denemarken boden in December (1637) hunne bemid-
deling aan om de Hessen uit
Oost-Friesland te doen aftrekken. Die Vorsten verbonden
zich in dit geVal te bewerken, dat de Reizerschen van hunne zijde de grenzen van het
Graafschap niet zouden overschrijden. Doch geene bemiddeling baatte. De nabijheid
der Keizerschen gaf grond of voorwendsel genoeg om de Hessen, volgens het voorbehoud,
uitdrukkelijk' door hen gemaakt, in
Oost-Friesland te doen blijven, en in plaats van
weinige maanden zijn zij vele jaren aldaar gebleven. Nauwelijks aan het hoofd van zyn
krggsvolk teruggekeerd, werd Landgraaf
willem ziek, en hy overleed den eersten Oc-
toher (1657). Zijne gemalin
amelia elisabeth, geboren Gravin van Hanau, nam de
teugels van het bewind en zelfs van het krijgsbeleid in handen

Zoo er bij den aftocht der Hessen naar Oost-Friesland sprake was van aandringende
Keizerlijke troepen, was dit in geenen deele uit de lucht gegrepen. Tegen het midden
Gevreesde bot-
van November kregen de Staten bericht, dat
piccolomini den koers naar het land van zerlijke troepen.
Gulik richtte om aldaar, zooals het scheen, even als voor dezen huis te houden Den
ingezetenen lag de oorlogsbelasting, vroeger door Hun Hoog Mögenden tot straf voor
hetgeen zij dienzelfden Generaal verstrekt hadden, ingevorderd, nog versch in het ge-
heugen In Januari laatstleden aangezocht om daarvan een deel kwijl te schelden,
hadden de Staten dit verzoek afgeslagen Zoo zouden de onderdanen van den Hertog
van
PaliS'Neuburg den soldaten van piccolomini inkwartiering en onderhoud moeten
weigeren, of ook nu aan de Staten-Generaal het bedrag van hetgeen zij aan die troepen
verstrekken zouden, als oorlogschatting moeten betalen Bg de moeilijkheden, met
welke dit vooruitzicht dreigde, kwam hel gevaar van botsing lusschen de ihans in elkan-
ders nabijheid gelegerde Staatsche en Keizerlijke troepen. Reeds schreef
piccolomini
aan den Hertog van bouillon, Commandant Ie Maastricht, om Ie welen, hoedeweder-
zijdsche troepen zich by ontmoeting jegens elkander zouden hebben te gedragen. Den
Prins werd volmacht verleend om, met eenige Gecommitteerden uil de Stalen, even
als over de zaak van
Oost-Friesland, zoo ook over de betrekking lusschen onze troepen
en die van
piccolomini besluiten te nemen 6. In overleg dan ook met Zijne Hoogheid

* Resol. Stat,-Gen. 9 Sept.; IG, 17 Oct.j 9, ίΟ, 27 Nov.; 3, 9, 12, 23 Dec. 1637. Resol.

Holl. 22 Sept. 1637. ajtsema, II, ρ. 479—483. ^ jiesoL· Stat.-Gen. 13 Nov. 1637.

3 Zie hiervoor, D. III. St. IV. bl. 872. " Resol. Stat.-Gen. 15 Jan. 1637.

5 Resol. Stat.-Gen. 29 Nov.; 14 Dec. 1637. ® Resol Stat.-Gen. 30 Nov. 1637.

III Deel, ίί Stuk. 13

97

1636-
1639.

-ocr page 101-

98

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

werd (lezen Veldheer geantwoord,, dat wij met Keizer en Rijk steeds oprechte onzijdig-
lieid hadden inachtgenomen: wilde derhalve
piccolomini beloven, dat Jiij den onzen
geene vijandelijkheden zou aandoen, dan zouden wij ons daarvan evenzeer onthouden^.
Later, beseffende hoe hard de eisch zou zijn, dat de ongelukkige bewoners
Tan Guli/(
piggglomim's troepen afwezen, besloten de Staten dezen.krijgsbe'velhebber te laten we-
ten, hoe zij zouden kunnen toelaten, dat hij met eenig krijgsvolk, hetwelk niet tegen
ons gediend had, in het Hertogdom
Gulik, maar ook daar alleen, de winterkwartieren
ging betrekken, mits belovendedat hy dat volk ook later nimmer tegen ons zou. ge-
bruiken; doch van dit besluit kwamen zij terug, om zich tot de eenvoudige inacht-
neming der algemeene onzijdigheid te bepalen

Vóór het einde van, het jaar 1637. kwam de Overste göz in het Land van winter-
verblijf zoeken, en dagelijks, zoo schreef de ridmeesler
ijsselstein, commandant te Orsoy,
hadden er ontmoetingen plaats tusschen onze soldaten en die van piccolomini of andere
Keizerschen Had men den Hertog van
Neuburg en den Keurvorst van Keulen ge\yahVr
schuwd, thans kreeg ook de Brandenburgsche Regeering te Emmerik de vermaning, dat zij
zorgen zou, dat er geen volk van
piccolomitii of göz in Kleefschland kwame. Zoo lang
de Hessen , antwoordde
heimba.cii , de Brandenburgsche Agent te Gravenhage, dit
Landschap niet geheel hadden ontruimd, zou men ook de Keizerschen er niet buiten
kunnen houden Maar kort daarop vernam men uit een schryven van den Goeverneur
van
Meurs aan den Prins van Oranje, dat de troepen van piccolomini, met anderedie
ze spoedig zouden volgen, ongeveer^6000 man sterk, aankwamen met uitdrukkelijken
last van den Keurvorst van
Brandenburg om zich in Kleefschland te legeren. Nu was
er van onze zijde een krachtige maatregel noodig, die, dit mocht men= onderstellen, ten
minste de Keurvorst van
Brandenburg den Staten niet kwalijk zou nemen, en inderdaad
sloeg de Prins voor, dat de Staten, om anderen, voor te zijn, de thans onbezette steden
en plaatsen van
Kleefschland op onze grenzen door onze troepen zouden laten innemen.
Hun Hoog Mögenden stelden, de zaak ter beslissing van Zijne Hoogheid, en weldra kreeg
de Luitenant-Generaal van de Cavallerie,. de Heer van
stakenbroek.,. den, last om met
een goed getal compagnien ruiters te
Kleverham en in den omtrek »te gaan legeren,
len einde, zoo heette het, de hand te. houden aan de naleving van de overeenkomst in

1 RcsoL SlaL-Gen. 17, 18 Nov.; 3 Dec. 1637. ResoL Holl. 17 Nov. 1637.

2 Resol. StaL-Gen. 14, 17 Dec. 1637.

3 Sints den Prager Vrede (1635) werd aan de troepen der Ligue geen afzonderlijk karakter
meer toegekend. Bij dien vrede toch was den Keizer alle beleid overgegeven en werden alle
Unies
en Ligues^ als afgcschailt aangemerkt {Resol. Stat.-Gen. 10 Apr, 16.38).

^ ResoL SiaL-Gen. 29, 30 Dec. 1637.

1636--
1639.

-ocr page 102-

DES VADERLANDS. ö9

1630 en 1631 omtrent de ontruiming dier oorden gemaakt: van zijne zijde zou hij zich 1036—

1 (13 9 ·

ontzien, de onzydigheid te vérbreken. Daarbij wérden, de Heeren van rawdwijk en
KIPPERDA als Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden naar
EmmeHk gezonden om
de Regeering aldaar te nopen, de Keizerschen te λ^βΓεη, met aanbod van bijstand, des
noods uit onze garnizoenen, zoo te
Emmerik zelf, als te Wezel, Rees eri Nijmegen,
te verleenen. Zoozeer duchtten de Stalen, dat het met de RijkstroCpen totdadelykheden
zou komen, dat er in hunne vergadering werd voorgesteld, den kapiteins aan leschry-
ven, hunne compagniën reeds legen .den eersten Maart voltallig lernakenl. — Vóórdat
de maand Januari (1638) len einde was, had er een gevaarlijke aanslag van de zyde
der Keizerschen plaats. In den nacht lusschen den 24 en den van die maand

verschenen eenige benden Keizerlijke ruiters, uit Soest, Hanau, Dortmund, Essen en
Reckelinghausen samengetrokken, voor het plaatsje Diwi/a/ie», weinige uren boven VP^e^ei
en vlak tegenover
Orsoy en alzoo in de onmiddellijke nabyheid van Iwee door de onzen
bezette vestingen gelegen. Zij beklommen den muur, sloegen de poort open, mishan-
delden eenige ingezetenen en trokken na eenige uren met den in der ijl geinaaklen buit
weder weg, een tweetal hoofdbeambten en eenen burger gevangen met zich voerende 2.
Ziedaar een tafereel van hetgeen de dertigjarige oorlog voor
Duitschland was, als hét
ware onder den reuk onzer grenzen. — Tegen het eind van Maart (1638) scheen plaats
te zullen grijpen, wat de Staten gevreesd hadden. Toen had de Keizer scherpe brieven
geschreven aan de Kleefsche Steden, dat zij zijne troepèn hadden in te nemen. De
Stalen besloten, aan het geheim beleid van Zijne Hoogheid óver te laten, of hij onze
ruiterij len eerste naar het platte land vän
Kleef zenden, of de sleden Xanten en Calcar
in allerijl bezetten zou. De Prins besloot tot het eerste, maar zou den luitenant-generaal
vooraf kondschap laten inwinnen aangaande de voornemens der Keizerschén

Dat er in dezen lijd lusschen den Keizer en de Landgravin van Hessen ijverig over
vrede gehandeld werd, maakte voor ons de kans niet beter. Integendeel, had de Keizer
door een verdrag de troepen dier Vorstin onschadelijk gemaakt, of roisschien wel op
zijne hand gekregen, dan zou hij zich, zoo kon men vreezen, door niets belel hebben
gezien om ons gebied aan te tasten.

Bij het Marburger verdrag van 23 Januari, 1638, in de eerste plaats bestemd óm do Vredesonderhan-
geschillen tusschen de Kasseier en Darmstadter Linie van het Hessische Huis bij te leg-
gen, wasvoor de Landgravin de weg gebaand om lot den vrede
\Άη Praag toe te Ireden
en zich in den naam van haren onmondigen zoon met den Keizer te verzoenen. Niet
bevreemden kon het derhalve, dat
bilderbeek in het begin van Februari (1638) her-

' Resol. Slat.'Gen. .5, 18 Jan. Ί638. De Heeren èandwwk eu bippebba waren den 22''"" Jan,
terug
{Resol Stat.-Gen. 22 Jan. 1638).

- Resol Stat,-Gen. 3 Febr. 1638. 3 Secr. Resol 28, 31 Maart, 1638.

13*

-ocr page 103-

100 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

m

1Π86— waarts schreef, dat de onderhandelingen tusschen den Keizer en die Vorstin ijverig wer-
den voortgezet, en dat gene daarbij bedoelde, de Hessische troepen tot de zijne te maken,
welk doel hij scheen te zullen bereiken, als hij zich verbinden wilde, ze tegen niemand
anders dan tegen
Frankrijk te gebruiken. Zoo ging de zaak bepaaldelijk Frankrijk
aan, en by onze pogingen om het verdrag lusschen de Landgravin en den Keizer te
beletten, konden wij op de medewerking van deze Mogendheid rekenen. Dadelyk stond
het voornemen vast om tot de Landgravin, die te
Groningen onze gastvrijheid genoot en
te
^s Gravenhage Qtntn Afgevaardigde had, Gedeputeerden te zenden, ten einde voor
het geval dat het tot eene verzoening met den Keizer kwam, te bewerken, dat de
plaatsen, thans door de Hessen bezet, aan hare rechtmatige Heeren werden in handen
gesteld en dus door geene Keizerschen werden bezet, en dat de vestingwerken van dié
plaatsen, voor zoo ver zij in den laatsten oorlog waren aangelegd, geslecht werden. Tot
die zending werden benoemd de Heeren
van arnhem en ripperda, en de Fransche
Ambassadeur werd verzocht, mede een geschikten persoon tot de Landgravin te zenden,
opdat zij niet door gemis aan vertrouwen op
Frankrijks steun te eerder lot vrede met
den Keizer mocht besluiten. Overeenkomstig dit verzoek trok de Heer
la boderie als
Fransch Commissaris naar
Groningen i. Ten einde tegenover den Keizer allen schijn
van eene vijandelijke houding te mijden, aarzelde de Landgravin het traktaat van subsidie,
in October 1636 te
Wezel met haren gemaal gesloten, met hare onderteekening te
bekrachtigen, terwijl dit toch een vereischte was, zoo zij op onderstand aan-

spraak wilde blijven maken. Onze Gemachtigden kregen in last, de Vorstin op alle
wijzen tot die onderteekening te bewegen De onderhandelingen werden weldra nage-
noeg geschorst, om in den zomer hervat te worden. De Gedeputeerden der Staten waren
vóór het midden van April (1638) te
Gravenliage terug

Bij de uiterste zorg, die de Staten droegen om met den Keizer op een voet van on-
zijdigheid te kunnen bly ven, zagen zij zich omstreeks dezen tijd in een dubbel gevaar
üe Keurprine ^®'· botsing te komen. In de eerste plaats werd zulks ver-

van de oorzaakt door de troepen, die onze beschermelinar, de Keurvorst van de Palts, in Kleefsck-

brengt troepen ^ ' .. .. , .

bijeen op ome land verzamelde; ten anderen, door de vijandelijkheden tusschen de Keizerschen in

^γβπζίβπ·

ι; ' het Guliksche en de Franschen, die alles deden, wat strekken kon om de onzen als
hunne handlangers en bondgenooten, ook tegen den Keizer, te doen voorkomen.

' Resnl. StaL-Gen. 4, 5, 6, 9, 13, 15, 17, 18 Febr. 1638.
- ResoL StaL~Gen. 10 Maart, 1638. Aitsema, II, p. 530.

3 ïicsol. Stui.-Gen. 27 Maartj 14 April, 1638. Als van de Landgravin terugiiekomen worden
genoemd
arnhem en amerongen, terwijl toch, nevens arnhëm, bipperda gezegd was naar die Vorstin
gecommitteerd geweest te zijn.

-ocr page 104-

DES VADERLANDS. 101

In het beffin van Maart kondiffde de Keurvorst van de Palis, die in den vorigen icsn—
zomer den Prins voor
Breda bezocht had i, den Staten zijn voornemen aan om eenige
troepen op de been te brengen w tot bevordering van het gemeene beste en van zijne
bijzondere rechtvaardige zaak." Deze mededeeling ging gepaard raei het verzoek, dal
de Staten hem eenige wapenen te leen zouden afstaan, en eenige officieren verlof zouden
geven om hem te dienen zonder hunnen rang in onze armée te verbeuren. De inwil-
liging van dit dubbel verzoek vond zwarigheid bij de Provincie
Hollandy die voorzich-
tiger was, naarmate hare Staatslieden meer alle mogelyke gevaren en kansen bereken-
den Het eerst werd toegestaan, dat eenige officieren bij den Keurvorst dienst mochten
nemen, evenwel zonder in het genot hunner jaarwedde te blijven. Doch het gemis van
genoegzamen voorraad in 'sLands magazijn te
Delft verbood, heette het, den Keurprins
de gevraagde krijgsbenoodigdheden te verleenen. Ten slotte werd er dit op gevonden,
dat hem de wapenen uit het magazgn te
Groningen verstrekt zouden worden. Voorzeker
meende men op deze wijze zich in geval van nood te beter tegenover het Rijk te kun-
nen verontschuldigen — De macht, door den Keurprins op de been gebracht, bedroeg
een aantal van zesduizend man te voet en tweeduizend paarden, en om eene plaats te
bezitten, die hem als steunpunt zou kunnen dienen, verschafte bij zich de stad
door aankoop van de weduwe van den Veldmaarschalk van
inn- en kniphuizen Doch
niet lang bleef hij in het bezit dezer plaats, daar zij reeds in Mei (1658) door de Kei-
zerschen bij verrassching werd ingenomen, hetgeen niet alleen de zaken van den Keur-
prins aanmerkelijk achteruit zette, maar ook in
Groningen zulk een schrik veroorzaakte,
dat de Staten van
Slad en Landen, in plaats van de conipagniën van hun garnizoen
naar den Prins van
Oranje te velde te zenden, veeleer meer troepen begeerden om
tegen een mogelijken overval der Keizerschen, die zoo licht voor de leus in Spaanschen
dienst konden overgaan, beveiligd te wezen. De Prins stelde hen ten aanzien van de
Keizerschen gerust en de Groninger compagniën trokken lol Zijne Hoogheid te velde.
Maar raadzaam bleef het, ons niet ten gevalle van den Keurprins, wiens zaak al dadelijk
verloren scheen, de onmin des Keizers op den hals te halen, waartoe Ie meer kans
scheen, nu de Paltsischc troepen, in plaats van
Meppen, het punt hunner vereeniging
in de
Lijmers en langs de oostzyde des Rijns kozen In de maand Juni kwamen er
dan ook reeds klachten van de Brandenburgsche Regeering bij de Staten over de inle-
gering van Keurpaltsische troepen. Hun Hoog Mögenden antwoordden, dat de Keur-

' Resol Stat.-Gen, 26 Juli, 1637. Archiv, de la Μ, d'Orange, ρ. 100.
2
Resol. Slat.~Gen. 8, 12, 18, 20, 27 Haart, 1038.

ResoL Stat.-Gen. 8 , 21, 28 , 29 April, 1638.
* Zie hiervoor, bladz. 94. ®
Aitsema , p. .531.

-ocr page 105-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

vorst van de Palts, even als die van Brandenburg zelf, door hen als een onzijdig Vorst
werd bejegend, en dat zy zich met de geschillen, die in het Rijk beslaan mochten,
niet bemoeiden. — Hadden de Staten toegelaten , wat de soldaten van den Keurprins zich
veroorloofden, zij zouden zich onmogelijk aan den blaam van te ver gaande verstand-
houding met dien Vorst hebben kunnen onttrekken. Zoo kwamen in diezelfde maand
twee compagniën Paltsische ruiters zich eigener gezag zonder patent te
Zwolle inlegeren.
De Staten-Generaal, hiervan door de Magistraat dier stad verwittigd, rieden haar, dat
krijgsvolk, al betaalde het ook zijn verblyf, Ie laten vertrekken, om de onzijdige Duitsche
Mogendheden geenen aanstoot te geven en hunne benden niet naar onze frontieren te
lokken Dit was te bedenkelyker op een oogenblik, dat de Landgravin de onder-
handelingen onder bemiddeling van den Keurvorst van
Mainz en op sterken aandrang
der Stenden van haar eri3and hervat had, en op het punt scheen een verdrag aan Ie
gaan, waarvan het gevolg zou zijn, dat hare troepen in 's Keizers dienst zouden treden.
Reeds drong Zijne Hoogheid er op aan, dat wij op nieuw eenen Afgevaardigde tot de
Landgravin zenden zouden met herhaling van de vorige boodschap. Werkelijk gingen
(Je Staten hiertoe over en belastten den Heer
bipperda met de zending — Doch nog
dreigender zou het gevaar worden, hetwelk de Keurprins van
de Palts op onze grenzen
zou doen ontstaan. In de maand Juli (1658) maakte zijn krijgsvolk zich meester van de
stadjes
Zevenaar en IJselborg. De Prins van Oranje drong onmiddellijk er op aan, dat
men hem, »om onheilen te voorkomen," die plaatsen moest doen ruimen, en Hun
Hoog Mögenden zonden den Keurvorst te
Arnhem eenen brief van die strekking, door
eenen commissaris, die op antwoord wachten moest. De Vorst verontschuldigde zich,
maar de Staten lieten zich niet tevreden stellen. Zij wonnen het advies in van Zijne
Hoogheid, en deze ried, iemand tot den Keurvorst te zenden en wel met name den
Heer
vosbekgen, als best met hem bekend, en dat deze hem moest doen beseiTen,
hoe schadelyk zijn verblijf aldaar voor ons was, en hoe onnut voor hem zeiven; ja,
dat men des noods te verstaan moest geven, dat Hun Hoog Mögenden, zoo hi] die door
hem bezette plaatsen niet goedschiks ontruimde, daartegen met zulke middelen voorzien
zouden, als hun raadzaam zouden voorkomen Nevens
vosbergen zonden de Stalen den
Heer
van bandwijk met den last om den Keurvorst met alle bescheidenheid en beleefdheid
over de zaak te spreken. Maar zijnen overste
ferenz zouden zij bij zich bescheiden en
hem klaar en duidelijk zeggen, waar het op stond: Hun Hoog· Mögenden en Zijne
Keurvorstelijke Hoogheid zelve zouden het hem (
ferenz) betaald zetten, zoo hij niet
dadelijk tot de ontruiming overging. Ten slolle zouden zij den Keurvorst Ie .kennen

' Resol Slal.-Gcn. 12, 17 Juni, 163Ö.

^ nesol. Stat.~Gen. 28, 30 Juni; 6, 16, 17, 20 Juli, 1638. Resol. Holl. 30 Juni; 3, 19 cn
20 Juli, 1638. a Resol StaL-Gen. 24, 26, 27 Juli; 4, 7, 10, 11 Aug. 1638.

1630—
103ϋ.

-ocr page 106-

DES VADERLANDS. ·

geven, dat hij bij hel aftrekken zelfs de grenzen van onze Provinciën niet zou mogen 163G—
raken. Slaagden onze Gecommitteerden niet, zoo hadden zij zich naar den Prins van
Oranje^ in zijn hoofdkwartier te Noordgesst hy Bergen op Zoom^ te begeven 'om met
hem te beramen, wat tegen de Keurpaltsische troepen in het werk te stellen. De
boodschap duldde geen verwijl. Immers vernamen Hun Hoog Mögenden uit een brief
van BILDERBEEK, dat de Keizerschen uit den omtrek van
GuUk cn Aken, thans versterkt
met eenig volk van
gallas ^ van zins waren de Keurpaltsische troepen in het Kleefsche
aan te tasten en te vervolgen l. Zoo liepen wg gevaar, de Keizersche^n aan deze zijde
van onze grenzen te zien op een tyd, dat de Prins met een leger, waarvan een gedeelte
bij
Calloo een belangryke nederlaag geleden had, zich· nog in het westen van Noord-
Brabant
bevond, terwijl Prins Hendrik, χάώ Nassau^ om onze oostgrens tusschen Rijn en,
Maaside bewaken, over niet meer dan drieduizend man voetvolk en eenige ruiterij te
beschikken had. Maar de Keurvorst liet zich gezeggen, en de Prins van
Oranje kwam
weldra in de richting van het bedreigde punt optrekken. De Heeren
randwijk en ^

VOSBERGEN konden hem te Nijmegen de tijding brengen, dat de Keurvorst beloofd had,
Kleefschland te zullen ontruimen. Nogmaals moest hg krachtig aan deze belofte her-
innerd en met de wapenen van Hun Hoog Mögenden gedreigd worden; maar ten slotte
week hij voor de noodwendigheid, en vereenigde zich omtrent met de Zweedsche

troepen onder den Overste kingh Ten einde de hardheid hunner behandeling van
den zoon voor de moeder zooveel mogelijk te verzachten, droegen Hun Hoog Mögenden
aan eenige Gecommitteerden uit hun midden op, het gebeurde met de troepen vaoden
Keurprins' op de beleefdste wijze aan de Koningin van
Bohemen mede te deeleii , ten
einde haar aan het verstand te brengen, dat alles in het belang van deti Keurvorst
zeiven geschied was

Ook de houding der Franschen tegenover de Keizerschen in het Overmaassche was van Nieuwe bolsin-
dien aard, dat van onze zijde alle voorzichtigheid noodig was om niet lot vijandelijk- feygchen' In
heden tegen de laatsten medegesleept te worden. — In Maart (1638) ontving Zijne O'^ermaassche
Hoogheid een brief uit
Brussel van piccolomini betreffende de bescherming, die den
Franschen uit
Maastricht verleend werd. De Keizer, zoo bleek voorts uit Piccoi/GMiNi's
mededeeling, verkeerde in de meening, dat wij Maastricht aan de Franschen hadden
ingeruimde — Hoe licht dit begrip tot een vredebreuk tusschen ons en het Rijk kon leiden,
lag voor de hand. Behalve door eenen brief van den Prins in antwoord aan
piccolomini
zorgden de Staten, dat ook door bilderbeek aan de Keizerschen te verstaan werd gege-
ven, dat wat hun door Franschen en Hessen werd aangedaan, aan ons nipt te wijlen

voorkomen.

' Resol. Slat.-Gen. 12, 18 Au{r. 1638.

- liesol. Stat.'Gen. 24, 30 Aug-j 5, 6, 13 Sept. 1638. » ResoU Stat,-Gen. 23 Sept. 1638.

-ocr page 107-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— was. Hadden, zoo moest hij spreken, de Franschen eenigen voorraad uit Maastricht
bekomen, ook den Reizerschen was zulks wel eens verstrekt i, en was voor de Fransclien
volk gelicht, dit te verbieden zou aan den Keurvorst van
Keulen gestaan hebben, daar
die lichting voornameliik in het Luiksche en Keulsche had plaats gegrepen. En toen
de Franschen in den zomer in het Land van
Gulik en het Aartsstift Keulen m£t brand-
schatten en ontvoeren van vermogende ingezetenen geweldig huishielden, en daarbg
hunne brandbrieven uit
Maastricht dagteekenden, kreeg de Commandant golstein te
Maastricht strenge bevelen om te zorgen, dat er zich geene van onze soldaten onder
die Franschen mengden, en zoo personen of goederen van neutrale landen in die vesting
binnengebracht werden, zy dadelijk ontslagen zouden worden Nogmaals, op klachten
van de Regeering der Rijksstad
Aken en van den Prelaat van Kloosterrade over de
knevelarijen der Franschen bij
Maastricht, antwoordden de Staten, dat die Franschen
hen niet aangingen, en dat zij de onzijdigheid met al de ingezetenen des Rijks in acht
namen Op deze wijze werd den Keizerschen alle aanleiding tot v^andelykheden
benomen , totdat 's Prinsen leger in den nazomer voor
Gelder verscheen.

Dit geschiedde niet dan nadat de poging tot uitvoering van gansch andere plannen,
in overleg met
Frankrijk beraamd, tot niets geleid had.

Aandrang van Reeds in het vroege najaar van 1657 had de Koning van Frankrijk, onder betuiging
meenscfappcul^^^^ ^^^ bondgenootschap met onzen Slaat trouw zou blijven, de verzekering

krijgsplannen, gegeven, dat hy tegen het volgende saizoen beter dan ooit voorbereid legen den gemeen-
schappelijken vijand te velde zou trekken en de Staten aangemaand hierin zijn voorbeeld
Ie volgen Opdat voor de oogen der wereld het uitwendig bewijs van de nauwe ver-
eeniging der beide Landen niet mocht ontbreken, had hij zich gehaast, aan den Am-
bassadeur
gharnacé, voor Breda gesneuveld, oenen opvolger te geven, met name den
Heer
d'estampes. Markgraaf de yalen^ay, die reeds in het begin van November her-
waarts kwam
δ. Van onze zijde haastte men zich niet den Ambassadeur oosterwijk
, naar Parijs te doen vertrekken. De sommen, die hy nog in te vorderen had, alvorens
tot de reize gereed te zijn, bleven tot in het voorjaar van 1658 toe, onvoldaan. Eerst
toen vertrok hij naar zijnen post aan het Fransche Hof, voorzien van den last om het
koninklijk echtpaar geluk te wenschen met de zwangerschap der Koningin, welko
heugelijke zaak van wege den Koning opzettelijk aan de Stat en-Generaal was aange-»
kondigd

Te welen aan de soldaten van jan de weerd [Resol. Stat.-Gen. 27 Dcc. 1036).
^ Rexol. Stal.-Gen. 16Maart, 12 April; 27 Juni, 16.38. ^ Resol. Stal.Gen. 1, 2 Juli, 1638.

Resol. Stat.-Gen. 10 Scpt. 1637. ^ /jp^o/. Stat.-Gcn. 14» 26 Oct.; 7,11 Nov. 1637.

β licsoL Stat.-Gen. 9 Dec. 1637. 25 Jan.j 16, 26 Fdu·.; 3, 18 Maart; 15, 20 April, 1638,

-ocr page 108-

DES VADERLANDS. 1015

De groole aandrang van Frankrijk tot gemeenschappelijke krachtsinspanning werd van
de zijde van de Provincie
Holland sleeds koel beantwoord, en, werd na de inneming van
Breda met zekere heftigheid toezending van geld gevorderd, opdat degenen » die lot de
verovering dier sterke stad lijf en leven, goed en bloed gewaagd haddenniet onbetaald
zouden blijven, zoo liet
Holland aanteekenen, dat zij de legerlasten niet zou aanzuiveren
voordat de Provinciën, die daarmede nog ten achteren waren, haar aandeel betaald had-
den ^ Niet alleen dal
Holland den staat harer finantiën met kommer gadesloeg maar
bij de vernieuwing der geschillen met de Generaliteit wensclite deze Provincie steeds
zekere voorwaarden aan hare geldverstrekkingen len behoeve van den oorlog te verbin-
den; ja, de buitengewone troepen werden bij voortduring zonder
Hollands toestemming
in dienst gehouden. De Prins^en de andere Provinciën moesten weten, hoe die betaald
te krijgen: kon men daartoe van
Frankrijk de voortduring van het subsidie erlangen,
Holland mocht het Igden, maar zelve moeide het zich niet met deze zaak. Vandaar
dat de Prins, geen kans ziende om de ongerepartieerde Compagniën behoorlijk op de

been te houden, den Heer vosbergen door de Staten-Generaal, zonder de Staten van Zending van

vosBEEQKN naar

Holland in de zaak Ie kennen, als buitengewoon Gezant naar Frankrijk liet afzenden, Frankrijk.
om met de Regeering aldaar het verdrag van subsidie en gemeenschappelijke krijgsope-
ratie te vernieuwen. Toen die Heer, na zich naar wensch van zynen last gekweten en
den December (1657) een nieuw traktaat gesloten te hebben 5, in de maand

Februari (1638) terug was, verklaarde de Provincie Holland uitdrukkelijk, dat, daar
zij in zijne zending niet had toegestemd, zij zich de zaak ook niet aantrok Κ — Na
zijne negotialie te
Parijs reisde vosbergen naar Londen, in gezelschap van d'estrades,
dien de Koning van Frankrijk derwaarts zond om te bewerken, dal, bepaaldelgk voor
het geval dal de Prins van
Oranje, ondersteund Aqoï Frankrijk, eene Vlaamsche haven-
stad als
Grevelingen of Duinkerken zou aantasten, de Koning van Groot-Britannië zich
ontzien mocht om, door het toezenden van allerlei behoeften, de blokkade der Vlaamsche
Kust niet te tellen.
D'estrades slaagde kwalijk, daar karel I duidelijk te kennen gaf,
dat hij aan dat verzoek geen gehoor zou geven, vermits hij een gemeenschappelijken

' Resol. StaL-Gen. 23 , 27 Oct. 16.37. 10 Mei, 1638.

3 Resol. Holl. 16 Oct.j 20 Nov. 1637.

^ Vosbergen was niet geslaagd zonder geschenken aan de mannen van het Departement der
financiën gegeven:
bullion en de Secretaris van Slaat de ciuviuky kregen elk 5000; tienbeüf,
eerste commies der financiën, en de la darde, eerste commies van de chavigmy, kregen elk
4000 gulden
{Secr. Resol. 18 Febr. 1638).

^ Resol. Slat.~Gen. 27. 28 Oct.; 19 Nov.; 28 Dec. 1637. 5, 8 Febr. 1638. Resol. UoU. 12,
13, 16, Nov. 1637. 30 Maart, 1638.

Hl Deel. ö Stuk. U

10315—
16;i9.

-ocr page 109-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— aanval van Frankrijk ea de Staten op eene der Vlaamsche Kuststeden als voor zich
jfiadeelig beschouwde I4

Bat Bolland zich zoo weinig voorkomend betoonde en zich hare ondersteuning tot
den volgenden krijgstocht, op welken
Frankrijk de zinnen gezet had, alsnog voorbe-
hield, had zijne goede reden* Immers was de strijd wegens het leenen van schepen aan
den Koning van
Spanje, nu Breda ingenomen was, hervat, en het geschil over de
verpachting der convooien en licenten nog ganschelijk niet geëindigd.

De geschillen Tegen hct begin van November (1657) was er wederom een brief van den Agent
n^ralUdte^n^r^^ Ιθ berde gebracht, waarin sprake was én van de Hollandsche

duren voort, ggijgpgjj , (jjg vroeger in de Napelsche armade dienst hadden gedaan, en van nog andere
bodems, met bootsvolk bemand, die men voornemens was aan
Spanje te verkoopen.

De Raad van State wilde de behandeling dézer zaak uitgesteld hebben tot de terugkomst

•i

van Zijne Hoogheid uit het veld, opdat dan een besluit mocht genomen worden, waar-
door »de goede ingezetenen buiten schade mochten blijven, en het Land en zijne bond-
genooten niet langer zoo groote ondienst mocht geschieden." Deze voordracht beant-
woordden de Staten-Generaal met de herinnering, dat de machtiging om op dat vergrijp
order te stellen, vroeger aan den Raad van State verstrekt, geenszins was ingetrokken,
maar nog altyd van kracht bleef Den November was de Prins te 's
Gravenhage
terug, en alzoo kon de zaak alsnu voortgang hebben Maar wie een andere uitkomst
mocht verwacht hebben, de Prins begreep
Holland niet tot het uiterste te moeten drij-
ven , en verlangde, dat Gecommitteerden van de Generaliteit over die zaak met de Heeren
van
Holland in conferentie zouden komen en ook in het geschil over de verpachting,
dat nog altijd onafgedaan was gebleven, werd alsnu dezelfde weg eener minnelijke con-
ferentie voorgeslagen, »opdat alle verdere verwijdering mocht verhoed worden." Doch
die van
Holland wilden in deze laatste zaak van geene schikking hooren, voor en aleer
hunne voorgaande resolutie voor het loopende saisoen gehandhaafd, en'mitsdien het
middel der convooien en licenten niet verpacht, maar gecollecteerd zou wezen. De
legenstand van
Holland was hier van te meer beteekenis, omdat de Provincie Zeeland
ihans op dit stuk ééne lyn met haar trok. Evenmin als de Admiraliteitei| in Holland^

^ Lettres Mémoires cl negodations de M. Ie C'« d'estrades, F. I, p. 3, 9, Uit Iielgeen in de
ResoL der Stat.-Gen. vermeld staat, zou raeq opmaken, dat vosbergen bij ongeluk, te weten door
stormweder, in
Engeland is te land gekomenj doch uit de Lettres etc. van d'estrades hlijkt, dat
hij met opzet naar
Engeland is gegaan. Zeker is het, dat hij er, door ziekte ten gevolge van
den storm, niets uitgericht heeft. Voorzeker was het slecht onthaal, dat
d'estrades er vond, voor
vosbergen weinig uitlokkend om zich bij den Koning aan te melden.

2 Resol Stat.-Gen. 3 Nov. 1637. ^ Resol. Stat.-Gen. 8, 20, 30 Nov, 1637.

t

4 Resol Stat.-Gen. 10, 23 Dec. 1637. Resol Holl. 15 Dec. 1537.

-ocr page 110-

DES VADERLANDS. 107

bekreunde zich het Collegie Ie Middelburg om de aanschrijYÏng van Hun Hoog Mögenden,
welke van die Collegies verlangden, dat zij den pachter de sotn betaalden, lot onderhoud
van zijne beambten benoodigd, en hem zijne wetlige emolumenten deden genieten ^
Alsnu begreep de Generaliteit die van
Holland ook in de zaak der schippers en reeders,
welke hunne schepen aan den vijand verhuurden, niet te moeien ontzien, en de Raad
van State werd gelast, het onderzoek dier zaak voort te zetten, zonder dat de Hollandsche
leden van dit Staatslichaam zich door het verbod vanmochten laten terughouden ,
aangezien geene byzondere Provincie bevoegd was haren landslieden onder de leden te
verbieden zich van eene hun door de Generaliteit opgedragen laak te kwijlen Even-
min gezind te wijken voor de weigering der Admiraliteiten om die gelden aan den pachter
van het vierdepart der convooien en licenten te betalen, verklaarden Hun Hoog Mogen-
den , dat zij zeiven, bij verdere weigering van hare zijde, zonder haar verder te kennen,
die betaling zouden laten geschieden door kantoren buiten
Holland onder de Collegies
ressorteerende

. Zoo gespannen was op nieuw de betrekking tusschen de Generaliteit en Holland^
loen de Prins, naar aanleiding van het accoord, door vosbergen in Frankrijk tot stand
gebracht, de benoeming uitlokte van Gecommitteerden om met hem te beraadslagen over
de oorlogsplannen, in het aanslaande saizoen uit te voeren, en er al dadelijk bepaald
werd, dat de kapiteins zorgen zouden, dat hunne compagniën tegen den eersten April
voltallig waren, een maatregel, die ditmaal vroeger dan andere jaren achtervolgd werd
door de verordening, dat de ponten, bruggen, sloepen en de artillerietrein naar boven
zouden gestuurd worden Toen de Fransche Gezant den April de bekrachtiging der
door VOSBERGEN gesloten overeenkomst bij Hun Hoog Mögenden overleverde, liet hij niet
na, op de onverwijlde uitvoering der beraamde krijgsplannen nader aan te dringen.
»Gelijk God de Heer, zoo sprak hij, de wapenen van den Hertog van
Weimar ten
voordeel van
Frankrijk gezegend had, zoo verwachtte de Koning ook van zijne eigene
toebereidselen te land en Ier zee de beste uitwerking, mits de legers van dezen Staat,
die, toen zij nog alleen en op zichzelven oorloogden, zoo veel wonderen hadden uitge-
richt, nu bij tijds en met genoegzame sterkte nevens
Frankrijk te velde togen." Het
plan, dat de Koning en de Kardinaal
de eighelieu ditmaal uitgevoerd wenschten te zien
(en de Graaf
d'estrades was opzettelijk herwaarts gezonden , om het met den Prins van
Oranje vast te stellen), hield in, dat Zijne Hoogheid Antwerpen zou aantasten, lerwigl

1 ResoL Slal.-Gen, 1.9 Bioy.j 19, 21 Dec. 1637. Resol. Holl. 1,8 No*. 1057. 30 April, 1638.

2 RcsoL Slat.-Gen. 4, 9 Jan. 1638.

3 Resol Slat.-Gen. 18, 19, 23 J^n.; 1, 2, 13 Febr. 1638. De kantoren van de Admiraliteiten
Tan
Amsterdam en het Noorderkwartier buiten Holland waren {jeve»ligd te Arnhem, Zwolle en
Deventer. 4 jt^soL Stat.-Gen. 8, 18 Febr,; 12 Maart, 1638.

Ιδ36—
1(539.

14*

-ocr page 111-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

163G— de Koning Si.-Omer belegerde. Het afwijzend antwoord, dat d'estrades te Londen op
zijn Terzoek had gekregen 1, had teweeg gebracht, dat men afgezien had van het
Toornemen om
Duinkerken of Grevelingen door het Piederlandsche leger te doen aantasten.
Doch ook van den aanval op Awiwerpew kon i^röM/cn}/*; zich wat goeds beloven. Hel gevaar
toch, waarin eene zoo gewichtige plaats zou geraken , zou den Kardinaal-Infant dwingen ,
zijne voornaamste strijdkrachten in het Noorden van zijn Goevernement aan te wenden,
en zoo zou de inneming van
St.-Omer Zijner Majesteit gemakkelijk vallen. Ten einde
de belofte te verkrijgen , dat de Koning boven het millioen subsidie nog 200,000 kroonen
zou geven, waarvoor Zyne Hoogheid nog 4 regimenten Infanterie zou lichten, deed de
Prins bij
Frankrijk de bezwaren, aan een beleg van Antwerpen verbonden, krachtig en
toch maar al te zeer naar waarheid, gelden Tóen hij dien wensch verkregen had,
wijdde hy aan dat plan al zijne belangstelling, terwijl hij voor de Staten verborgen wilde
gehouden hebben, dat het Awiwerpe« gelden zou ^: immers wist hij, dat dit, bepaaldelijk
te
Amsterdam^ zeer mishagen moest. Nadat de Provinciën den SO®^®'^ April verzocht waren ,
zoo als gewoonlijk plaats had, wanneer het leger te velde was, waardgelders te lichten,

De Piius trekt vertrok de Prins den Sölten ]\iei uit den Haag, om zich met zijne krygsmacht op weg
tß velde»

naar Brabant en Vlaanderen te begeven Ten einde Antwerpen te kunnen insluiten,
was het noodig, den tegenover de stad liggenden Vlaamschen oever te bezetten. Het
geschiktste middel om dit doel te bereiken was (zoo oordeelde de Prins), troepen bij
Liefkenshoek te doen landen met den last om door het overstroomde land naar den dijk
van
Calloo (op geringen afstand noordwestelijk van Antwerpen) voort te trekken. Deze
taak droeg Zijne Hoogheid op aan Graaf
wii-lem van nassau. Veldmaarschalk en bij.

' Zie hiervoor, bladz. 105 en lOÖ.

- Lettres etc. de d^Estrades, T, I. p. 11, 12—18. Er schijnt grond van twijfel te bestaan,
of deze brieven niet een ·νν6ίηί2 bij de uit{jave gewijzigd zijn.

^ Lettres etc. de d'Estrades p. 22. Ook de Mémoires de Fred. Henri (ρ. 223) doen het voor-
-'loQien alsof de Prins het op Hulst gemunt had en slechts door de Gedeputeerden te velde is
overgehaald om
Antwerpen tot het doel van den tocht te maken. Het was bij deze gelegenheid,
dat de Prins zoo van
d'esïrades als van elders vernomen hebbende, dat Amsterdamsche koop-
lieden den Antwerpenaren oorlogsbehoeften leverden, zich over de Amsterdammers in dezer voege
tot
d'estrades uitliet: » gij ziet, hoe veel geduld ik met die onbeschofte kooplieden hebben moet
(^ij hadden, namelijk, voor hun bedrijf allerlei voorwendsels, die hen van vervolging
vrij dedeu
lüopen): ik heb geen grooter vijanden, dan de stad Amsterdam; maar als ik eenmaal Antwerpen
heb, zal ik ze zoo klein maken, dat zij het nooit weder ophalen" [Lettres etc. d^Estrades p. 29).

liesol. Stat.-Geni 19, 29 April j 23 Mei, 1638. De dagteekening van den brief van d'estrades
(1.1. p. 27) en de tijdsbepalingen in den brief zei ven, zijn onjuist.

-ocr page 112-

DES VADERLANDS. 1015

deze gelegenheid lot Goeverneur van Vlaanderen benoemd üe Veldmaarschalk onl- 163C—
scheepte zijn Tolk, 600Ö man voetvolk en vier compagniën ruiters sterk, den 1Juni,
op het aangewezen punt, en na met veel zwarigheid hel verdronken land doorgekomen
te zijn, maakte hij zich met weinig moeite van de schans Ie
Calloo en de versterkingen
bij
Verrehroek meester. Uit naar 's Prinsen oordeel te ver gedreven voorzichtigheid zette
Graaf
avillem den tocht niet voort, maar verschanste zich Ie Calloo^ heigeen Zyne
Hoogheid noopte den tocht van zijn eigen leger niet voort te zetten, maar te
Noordgeest
en te Wouw te blijven. Intusschen bracht de Kardinaal-Infant, hoezeer hij ook
St.-Omer moest dekken, zooveel troepen hy kon, bijeen, om de onderneming der onzen
in het land van
Waes Ie keer te gaan, en zond den Markies desfondrato, Luitenant-
Generaal van de ruiterij, naar het bedreigde punt. Onder zijn bevel verdedigden de
Spaanschen zich met goeden uitslag in de schansen
de Perel en St. Maria, ja verover-
den den Juni eene schans, door Graaf
willem tusschen Calloo en Verrebroek op-
geworpen.
Hier bleef veel volk; Graaf ayillems eenentwintigjarige zoon maurits
sneuvelde en de Luitenant-Kolonels hinderson en caluart werden doodelijk gewond.
Doch dit was nog slechts een begin van hetgeen de Spaanschen voorhadden. Graaf
WILLEM zag zich door een groote overmacht in het nauw gebracht, en ontving van onze
hoofdmacht de versterking niet die hij vraagde, hoezeer er een twintigtal compagniën
van onze soldaten in schepen niet verre van daar op de
Schelde lagen; doch de Prins,
zoo het schijnt, met zijn hoofddoel, de inneming van
Antwerpen, in het oog, en niet
meer troepen van zich willende laten gaan zonder te welen, of en in welken staat hij
ze terug zou krijgen, was van meening, dat eene vermeerdering van troepen den Veld-
maarschalk, daar zijn kwartier zoo bekrompen was, slechts zou belemmeren. Graaf
willem,
daarentegen, schreef, dat hij meer troepen behoefde, daar hij zulk een w wijde bezetting"
te doen had. Hoe dilzij, de Prins besloot weldra, Graaf
Willems broeder. Graaf Hendrik ,
hem ter hulp te zenden; doch vóórdat deze bijstand aangekomen was, had<le Veldmaar-
schalk reeds begrep^, geene betere partij te kunnen kiezen, dan zijn gevaarlijken post Ie
verlaten. Hij ving in den nacht tusschen den en denJuni, bij laag water, den
Nederlaag bij
aftocht aan. Wel was er eene soort van schipbreuk over de kreken gelegd; maar deze was
op verre na niet toereikend om het den troepen mogelyk te maken, zonder groot be-
zwaar Ie marcheeren. Velen verdronken of vielen onder het schot van den vijand. Een
groot aantal paarden, geschut, bagaadje en schepen gingen verloren. Het verlies
aan gevangenen bedroeg nagenoeg vier en twinfig honderd man. Graaf
willem zelf,
zwaarlijvig en ongesteld, werd met groote moeile gered; hij lag eenigen lijd ziek te
Liefkenshoek. De Prins, hoewel zeer ontstemd, daar deze nederlaag hem dwong van
zijne geheele onderneming af te zien, begreep den Graaf niets te mogen verwijten.

2 Resol. Stat.· Gen. 21 Juni, 1638.

' Resol. Slal.-Gen. 13 April, 1638.

-ocr page 113-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— De Slalen-Generaal, van den ganschen omvang der ramp onderricht, besloten niels Ie
onlveinzen, maar al hunne ministers buitenslands volledig van het gebeurde Ie ver-
wittigen De vijand maakte zwarigheid aan het verzoek van onze zyde om de gevan-
genen los ie koopen, gehoor te geven 2, op grond dat zij gevangen genomen waren op
eene plaats, waar geen kwartier gold; doch het was er hem om te doen om gedurende
den zomer aan onze armée de vermeerdering van macht, Avelke de vrijheid dier gevan-
genen haar gegeven zou hebben, te onthouden. Tegen den winter werden zij op het
gewoon rantsoen gelost — Daar alzoo de Prins van
Oranje buiten staat gesteld was
om wat groots te ondernemen, maakte de Kardinaal-Infant van de gunstige gelegenheid
gebruik om, ondersteund door
piccolomini, den Franschen Maarschalk de chaxillon te
dwingen, het beleg van voor
St.-Omer op te breken

Intusschen was het geschil tussehen de Generaliteit en Holland nog geenszins bijge-
legd, en de mislukte poging om
Atiiwerpeti te bemachtigen, welke Amsterdam eene
hachlijke kans vrij deed loopen, was niet geschikt om den tegenstand dezer Stad minder
moedig te maken.

De punten, op welke de Vergadering van Holland tegen het midden van Februari
beschreven werd, bevatten er een, waarbij de Leden werden uitgenoodigd om gelast te
verschijnen op den voorslag van Hun Hoog Mögenden en Zijne Hoogheid, strekkende om te
komen tot eene algemeene verpachting van het middel der licenten en convooien voor
den tijd van drie jaren. Werd deze voorslag goedgevonden, dan zou men van de pachters
de aanneming der voorwaarden mogen verwachten , welke
Holland hun gesteld wilde zien ,
en dus de aanleiding tot het geschil zijn weggenomen. Alzoo werd aan de Vergadering den
25 Februari (1638) de vraag gesteld, of zij met dat plan genoegen nam, dan of het beter
was hel middel te laten collecteeren, gelijk alsnog tegen het gevoelen der Staten-Generaal
Amsterdam zet geschiedde. Op deze vraag liet Amsterdam een alles behalve verzoenende taal hooren
Ιτ Ge'nmhtS^y vraagde op hare beurt, of de handelwyze der Staten-Generaal bij het verpachten van
het vierdepart der convooien en licenten niet behoorde onderzocht te worden, met het
doel om aan
Holland voldoening te verschafTen, en toen het bleek, dat de Heeren van
Rotterdam den controleur der pachters van het vierdepart in hunne stad duldden, en

1 Resdl Stal.-Gen. 27, 28 Juni, 1638. Resol. SlaL-Gen. 12 Juli, 1638.

a Aitsema, II, bl. 535, 536. Mém. de Fréd. Henri, ρ. 221—230. Kronijk ν. Λ. Hist. Gen.
te Utr.
J. XXIII (1867), p. 491—496, 636—644. Gedenkschr. v. a. v. d. capelLen, II, p. 24.
De onvergelijkelijlte kunst van
kübens verheerlijkte de verlossing zijner stadgenootenl (Zie Het Land
van Waas, door
siuet, II Aflev. bl. 79 enz.). ^ Mém. de Fréd. Henri, ρ. 231.

δ Zells de toon, dien de Admiraliteit te Amsterdam in hare missieven aan de Staten-Generaal
voerde, getuigde van een weinig verzoenenden geest. Ten minste wraakten Hun Hoog Mögenden
de onbeleefde manier van schrijven van dat Collcgie
[Resol. Stat.-Gen. 11 Febr. 1638).

-ocr page 114-

DES VADERLANDS. 1015

bereid waren om het geld, dat den beambten dier pachters was toegezegd, te betalen,
werden Hun Edel Achtbaren verzocht, die inschikkelijkheid niet te betoenen, en de
Raden ter Admiraliteit gelast, dat geld niet te betalen. Weldra daarna werd op voorstel
van
Amsterdam aan de beambten in het Vlie en Texel en elders in het Noorder-Kwartier
geschreven, dat zij den pachters van de licenten en convooien alsnog de uitvoering van
hunne pacht onder bedreiging van straf hadden te beletten Tegelijk had de Officier
van den gerechte te
Amsterdam zijne vervolging tegen johan veen, burgemeester en
lid van de Admiraliteit aldaar voor
Overijsel, voortgezet, in weerwil dat die Heer met
zijne ambtgenoolen
jongbloet en vak reede dooi* Hun Hoog Mögenden van alle ver-
volging was ontheven.
Veen avas tot teruggave van eene som van bijna 15,000 gulden
veroordeeld, en verzocht nu van de Staten-Generaal vernietiging van het vonnis. Dit
verzoek werd verleend, doch onder protest der Hollandsche leden, die verklaarden, dat
de zaak geschied was met kennis der Staten hunner Provincie

Zulk een strenge handelwijze van de Staten van Holland kon niet missen, eerlang
eene botsing met het gezag der Generaliteit ten gevolge te hebben. — Tegen het midden
van Juni (1638) onderhield het Gollegie ter Admiraliteit te iimiierrfam de Staten-Generaal
over den last, door Hun Hoog Mögenden, volgens hun vroeger besluit den ontvanger
der convooien en licenten te
Arnhem gegeven, om aan den pachter van het vierdepart
de gelden te betalen, die de Heeren van
Holland besloten hadden hem niet te laten
uilkeeren. Deze last, verklaarde de Admiraliteit, streed tegen de instructie van de col-
lecteurs en ontvangers dier belasting: diensvolgens had zij den ontvanger te
Arnhem
gewaarschuwd en hem er op gewezen, wat er voor hem het gevolg van zou zyn; voorts
gaven de Heeren aan de Slaten-Generaal te verstaan, dat zoo Hun Hoog Mögenden over
gelden, die aan hun Collegie toekwamen, anders beschikten, zij zich buiten slaat zagen
om uitgaven te doén, welke voor de verdediging der binnenwateren noodig waren. —
Deze verklaring namen Hun Hoog Mögenden hoog op. Het Collegie, zeiden zy, scheen
te dreigen de rivieren van de noodige verdedigingsmiddelen te berooven: dit kon den
vijand in de gelegenheid stellen om eenen inval in het land te doen, en leverde alzoo
een geval op, waarover zij met den Kapitein-Generaal zouden moeten raadplegen —
Dus gaven de Staten niet onduidelijk te kennen, dat zij slof meenden te hebben tot
eene aanklacht bij den Prins wegens een vergrijp, dat men landverraad zou kunnen
noemen. Maar den Prins had men geene kans in dezen tijd bijzonder geneigd te
vinden om streng tegen
Holland op te treden. Hij was op dit oogenblik pas te
velde gelrokken en had dus gestadig toevoer van penningen noodig, en sleeds hield

1 Resol Holl, 1638, ρ. 1. — 23, 27 Fcbr.j 17 Maart; 21, 27 en 28 April, 1038.
- Resol Stat.-Gen. 14 Mei, 1638. ^ Zie hiervoor, 1>1. 107.

^ Resol Stat.-Gen. 14 Janl, 1G38.

163Ö—
1630.

-ocr page 115-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— Holland, door hel verstrekken van geld deels lot de .legerlaslen, deels lol het aan-
houden van onmisbare troepen in bedenking te nemen i, hare gunsten op prijs. Boven-
dien verzuimde deze Provincie niet Zijne Hoogheid gedurig aan zich te verplichten.
Daargelaten dat aan 's Prinsen zoon
willem het recht van opvolging in het kapitein-
generaalschap was verleend dit toch was eene hulde door de Stalen-Generaal bewe-
zen, en in zoo verre had de Provincie
Holland er slechts een bescheiden deel aan;
maar dat de Sleden geene zwarigheid maakten om den titel van eerste Edele van
Holland, den Prins in Februari, 1857, door de Ridderschap opgedragen, te erken-
nen, zulks was een eerbetoon van deze Provincie in hel bijzonder Voorls, toen
de Prins zijne begeerte om de Heerlijkheid '5
Gravenzande en Ζ and-ambacht van het
domein te koopen Ie kennen had gegeven, loonde zij zich welwillend door dit toe Ie
staan in weerwil van de bestaande verordening, die de vervreemding van de domeinen
verbood De Prins verbeterde zijne geldelijke en maatschappelijke stelling van jaar
lol jaar, en daar van de juarlïjksche toelage van 40,000 gulden, tot verlichting zijner
onkosten in het leger Ie velde,
Holland verre de grootste helft betaalde, was Zijne
Hoogheid dien voorspoed voornamelijk aan de mildheid van
Holland verschuldigd.

Hoedanig ook de stemming van den Prins moge geweest zijn, Amsterdam ging voort
op den weg van feitelijk verzet legen de wijze van verpachting, welke de Staten Gene-
raal gehandhaafd wenschten Ie zien. De Regering der stad nam de dienaren van den
pachter gevangen, en dezen beklaagden zich deswegens bij Hun Hoog Mögenden
en wordt daarbij En hier bleef hel niet bij. De Overheid der Provincie Holland handelde niet anders,
vaa"^w4?7?5/eri/am. De persoon van jan klaaszoon van vollenhoven, Oud-
Burgemeester van
Worhum in Friesland, die voor zijnen zoon de pacht van het vierde
part beheerde, werd benevens dien zoon, hoezeer de Staten Generaal hem weinige
dagen te voren in hunne byzondere bescherming genomen hadden, op last van den
Heer
van kinschot , fiskaal van Holland, door vier dienaars van den Hove in hech-
tenis genomen, op grond dat hij zekere goederen, naar het gevoelen van de Heeren
van
Holland wederrechtelijk, had aangehaald. Dit vernemende, verzochfen Hun Hoog
Mögenden die van
Holland dien Heer te ontslaan, » opdat de zoo hoognoodige rust van
het Land niet mocht verstoord worden." Daar de gevangene genoegzame cautie stelde
werd hij benevens de aangehaalde goederen ontslagen. Hiermede stelden zich echter

dersteund.

^ nesol Holt. 1 en 2 April, 1638. 2 Resol, Stat.-Gen. 29 Mei, 1637.

3 Resol. Holl. 5 Febr. 1637. Er zouden gegronde bezwaren tegen de toelating van den Prins
als zoodanig te maken geweest zijn: immers was liet de vraag, of militaire
personen recht hadden

om in de Staten van Holland zitting te nemen {Resol. Holl. 13, 22, 27 Febr.; 29 Maart, 1635).

*

^ Resol. Holt. 31 Maartj 1 en 2 April, 1638. ^ Resol. Stat.-Gen, 17 Juni, 1638.

Α

-ocr page 116-

DES VADERLANDS. 1015

de Stalen-Generaal niet tevreden. Zij drongen aan op ontslag ook van den zoon, den
eigenlijken pachter, en dat op grond dat een pachter een Generaliteils beambte was, en
op die wijze de grondwetten van den Staat door
Holland lot groot gevaar voor de οροη·»
bare rust werden miskend. Niettemin volhardden die van
Holland^ en alsnu verklaarden
Hun Hoog Mögenden, hoezeer ongaarne, niet te kunnen nalaten zyne Hoogheid van
de zaak kennis te geven met verzoek om handhaving van de hoogheid en het recht
der Generaliteit. De zes Provinciën voegden er bij, dat zij het er voor moesten houden,
dat de handelingen van
Holland in deze geheele zaak strekten om de misbruiken in
het stuk van de heffing der convooien en licenten, waarover zij zoo dikwijls geklaagd
hadden, te bevorderen: te meer, daar de Stalen dier Provincie niet begeerd hadden
den voorslag aan Ie nemen om die belasting »in het geheeP' te verpachten, waardoor
niet alleen de geschillen over de verpachting van het vierdepart uit den weg geruimd,
maar ook vele gebreken verholpen en groote wetsovertredingen geweerd zouden wor-
den. — Inderdaad was
Holland nog niet tot de goedkeuring der »verpachting in het
geheel" overgegaan, hoezeer de meerderheid der Leden er toe genegèn was — Wat
den pachter voLLEifiiovEiy aangaat, hij vond middel om uit de gevangenis te ontkomen,
en dil werd nog als naschrift vermeld bij den brief aan den Prins, die reeds was vast-
gesteld 3 Deze uilkomst mocht doen vermoeden, dat
Holland de zaken niet lot het
uilersle wilde drijven. Ook was de goedkeuring der generale verpachting onder de punlen
Ier behandeling van den Landdag, die tegen het eind van Juni (1658) bijeenkwam, aan
de orde gesteld — Dan zoo spoedig konden de Leden het omtrent deze zaak niet
eens worden, niettegenstaande de Stalen-Generaal de Heeren van
Holland en die van
Zeeland bij missieve verzochten, zich alsnog bij het gevoelen der andere Provinciën te
voegen. Middelerwijl gingen Hun Hoog Mögenden voort de belaling der door de Admi-
ralileiten giiweigerde gelden aan den pachter door de kantoren builen
Holland te laten
geschieden Op eenen brief, door Zijne Hoogheid in antwoord'op het bericht van
het gebeurde met
vollenhoven geschreven, besloten Hun Hoog Mögenden, de Slalen
van
Holland en Zeeland te verzoeken hunne beslissing omtrent de zaak der verpachting
vóór den 4'^en Augustus aanslaande in te brengen: een bewgs hoe de Prins den weg der
vrijwillige overeenkomst niet afgesneden wenschte te zien — Den dag vóór dien ter-

' Resol Holl. 30 April, 1638.

2 Resol SlaL-Gen. 23, 24, 25, 26, 28 Juni, 1638. Resol Holl 13 Juli, 1638.

3 Resol IM. 1638, ρ. Θ9. ^ Resol SlaL-Gen. 8 Juli, 1638, Resol Holl 7, 8, ÖJuli, 1638.

® De brief van den Prins vpas echter niet zoodanig, oi de Staten van Holland besloten, liem eene
missieve te zenden ten einde hem »te disabuseeren van hetgeen aan hem te kennen was gegeven
roerende het saisissement van j. κ.
van vollekhoven" {Resol Holl 13, 27 Jali, 1638).

III Deel, 5 Stuk. lö

163G-·
IC39.

-ocr page 117-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

mijn verontschuldigden zich die van Holland, dat zij met hun besluit omtrent de wijze
der verpachting nog niet gereed waren, en alsnu verleenden hun de Staten-Generaai
uitstel tot vóór het scheiden van den Landdag, niet zonder ernstige uiteenzetting van de
noodzakelykheid eener te nemen beslissing. Binnen dien tijd echter meenden de Staten
van
Holland dat eene zaak van dat gewicht haar beslag nog niet kon krijgen, en zij
verzochten haar te mogen laten aanstaan tot hunne volgende bijeenkomst, terwijl zïj
voornemens waren, de heffing intusschen op den ouden voet, dat is, zonder verpachting,
te laten i. Dit kon niet anders dan tol ongelegenheid leiden, daar ook de Generaliteit
niet gezind was van hare orders af te wijken. — Den Augustus dan kondigden

Hun Hoog Mögenden aan, dat het vierdepart der convooien en licenten den dier

1636-
163ί).

maand zou verpacht worden, en wel, omdat de Provincie//oZ/awc?, even als vroeger, niet
duldde dat zulks op haar grondgebied plaats greep, in de vertrekkamer van Hun Hoog
Mögenden. Daarbij zou alsdan aan de tegenwoordigen aangezegd worden, dat, ingeval
laler hel middel in zijn geheel mocht verpacht worden. Hun Hoog Mögenden na drie
maanden niet aan eene nieuwe verpachting van een vierdepart gehouden zouden zijn.
Dus werd verondersteld, dat
Holland en Zeeland tot een besluit zouden komen, hetwelk het
einde van het geschil zou medebrengen. In dien tusschentyd echter zouden de strydige
bevelen van twee Slaatsmachlen botsing blijven veroorzaken. Ten einde dit te verhoeden,
lieten de Heeren van
Holland nog vóór den 50®'®" Augustus, bij monde van den Raad-
pensionaris
gAlTS, de Slalen-Generaal verzoeken, de tegen dien dag aangekondigde verpach-
ting alsnog uit te stellen, daar toch de Staten van ZTo/Za/it/acht dagen na den weder
bijeen zouden zijn. Hun Hoog Mögenden meenden dit alleen te kunnen doen tegen
dadelijke belofte van die van
Holland, dat zij in eene generale verpachting van het
middel in zijn geheel zouden bewilligen. Dezen vermochten zulks niet te doen, en
onder verklaring dat zij de onheilen, die uit hel doorzetten der verpachting Ie wachten
waren, niet op hun geweien zouden hebben, kondigden zy aan, dat zy van de door hen
aan den Ontvanger-Generaal verschuldigde gelden de sommen zouden inhouden, die de
Slalen-Generaal aan de beambten der pachters lieten betalen Zoo ging dan toch de
verpachting door, onder protest van
Holland, en op den dag zeiven, bij monde des Heeren
VOSBERGEN, van
Zeeland daarbenevens — Nu de zaak er eenmaal toe lag, en men
van beide zijden wist waar hel op stond, konden de Stalen van
Holland hunne bemoei-
ingen hervallen om tot de inwilliging van eene generale verpachting te ikomen. In de
najaarszilling echter konden zij daartoe, wegens het verschil der gevoelens,, niet geraken

3 Resol. Slat.-Gen. 21, 24 , 26 , 30 Aug. 1638.

« Resol. StaL-Gen, 12, 27, 31 Juli; 3, 4 Aug. 1638. Resol. Holl.27, 29 Juli j 3, 5 Aug. 1638.
2 Werkelijk deed zich het bedoelde geval nog meer dan eens voor
[Resol. Slat.-Gen. 5 Oct.;

6, 23 Nov. 1638).
^ Resol. Hall. 15 Sept. 1638.

-ocr page 118-

DES VADERLANDS. 1015

En in de winlerzilling vernamen zij, dat zij den sleun van Zeeland in deze zaak ^ggg""
stonden te verliezen. Toen toch verscheen de Heer
vatt vosbergen in de vergadering,
om Hun Edel Mögenden uit te noodigen , de verpachting van het vierdepart der convooien
en licenten te willen laten doorgaan, vermits den Stalen van
Zeeland was gebleken, dat
het middel bij verpachting meer opbracht, dan bij collecte: hun voornaamste grond om
zich tegen de verpachting te verklaren was geweest, dat zg, bij de noodzakelijkheid
van samenwerking der beide Zeeprovinciën ten einde tol een goeden slaat van het zee-
wezen te komen, niet hadden willen schijnen in eenig opzicht van
Holland in gevoelen
te verschillen. Deze mededeeling had te meer kans om eene goede plaats bij de Heeren
van
Holland te vinden, omdat zij van Zeelands zijde van de aanbieding gepaard ging,
om zich van nu aan beier dan te voren aangaande de nog hangende punten van ver-
schil , belreflende de benoemingen bij den Hoogen Raad, met
Holland te verslaan i.

Wat het andere punt van geschil tusschen Holland en de Generaliteit aanbelangt,
nog in September, 1638, ging in den boezem der Slalen van
Holland zeiven, bij ge-
legenheid dat er bericht gegeven werd van een zeegevecht bij
Genua tusschen deFran-
schen en de Spanjaarden, eene stem op, dat er een besluit diende genomen te worden
tegen het verhuren of verkoopen van schepen aan den Koning van
Spanje. Doch deze
stem vond geenen weerklank ^ In de Slalen-Generaal was deze zaak sedert geruimen
lijd niet meer ter sprake gekomen. De brieven van
soknevelt uit Venetië, die steeds
zoo bezwarend geweest waren voor de Hollandsche kooplieden, welke zich aan dat
verhuren van schepen hadden schuldig gemaakt, zullen ook wel opgehouden hebben
zulke aanklachten Ie bevallen, sedert hij, bepaaldelijk ook door
Hollands gunst, consul
aldaar geworden was

Nevens de zorgen, die het geschil met Holland over de verpachting aan de Slalen moest
baren, was er in denzelfden lijd nog meer dan ééne andere zaak, welke hun onaan-
genaam zijn moest. Op den Elsten Augustus, loen Hun Hoog Mögenden hun voornemen
verklaarden om in weerwil van
Holland de bewuste verpachting door Ie zetten, zou
men des avonds bij de ontvangst der Koningin-moeder van
Frankrijk, die te 'sGraven-
hage
gewacht werd, een goed gelaat moeten toonen. Dit bezoek had vele bezwaren in
wegens de vijandelijke betrekking, welke er tusschen die Vorstin en de Regeering van
haren zoon, den Koning, bestond.

Den lOiJeii Augustus was de Heer de knuyt uit het leger gekomen met het bericht d^ Koniogin-
van Zijne Hoogheid, dat de Koningin-moeder van
Frankrijk, die Brussel verlaten had,
zoo het scheen, met het doel om zich naar de wateren van
Spa te begeven, op lah^olland.
van voornemen, zoo het heette, veranderd was om herwaarts te komen, en van hier

' Resol. Holl. 15 Dec. 1638. ' ^ Hesol. Holl. 28 Sept. 1638.

3 üesol. Stat.'Gen. 1 Febr.; 8 Mei, 1638.

-ocr page 119-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

naar Engeland over Ie steken. —· De weigering des Brilschen Konings om, gedurende
de door
Frankrijk en de Stalen voorgenomen krygsondernemingen tegen de eene of
andere Vlaamsche Kuststad, den toevoer uit zijn Rgk derwaarts te staken, had
rigiielieu
aan het Koninklijke echtpaar te Londen de vriendschap doen opzeggen, en dezen Minister
doen besluiten, den vijanden, die den Koning van
Groot-Britannië in zijn eigen land
bestookten, bij hunne oproerige bedoelingen de hand te bieden Dus kon
mauia. de
MEDicis raeenen, dat men aan het Hof van haren schoonzoon, waar men righelieü niet
meer behoefde te ontzien, geene zwarigheid meer zou maken haar te herbergen, en te
eerder besloot zy aldaar eene wykplaats te zoeken, omdat haar verblyf te
Brussel lastig
begon gevonden te worden. Kon zij van de Stalen scheepsgelegenheid tol de overvaart
naar
Engeland bekomen, dan mocht zij rekenen die reize veilig te zullen doen, aan-
gezien het Fransche Bewind tegen haren overtocht, onder de bescherming zijner bond-
genooten, de Stalen, ondernomen, voorzeker geene maatregelen zou nemen. Niettemin
schynt de reize naar
Engeland slechts als laatste toevlucht in haar plan gelegen te
hebben. Door de bemiddeling van den Prins en de Stalen hoopte zij zoo al niet
den terugkeer naar
Frankrijk, dan ten minste zóó veel te verwerven, dat uit hare
in beslag genomen goederen haar de middelen verstrekt werden om verder onafhan-
kelijk te leven. Dit, meende zij, zou men haar liever toestaan, dan haar
in Engeland
te zien.' Dat zij zich alsnu op het gebied van Frankrijks bondgenoolen bevond, zou,
docht haar, by
rigiielieu voor haar pleilen. — Bij 's Prinsen bericht omtrent hare
aankomst voegde
de knuyt, dat Zgne Hoogheid zijne gemalin verzocht had van
Buren, waar zy zich toen bevond, naar ^s Hertogenbosch te komen, om Hare Majesteit
aldaar te ontvangen Dit vernemende, vonden Hun Hoog Mögenden goed, de
Prinses ook van hunne zijde te verzoeken, zulks te doen. Tegelijk machtigden zij
de Gedeputeerden te velde, zich mede naar
den Bosch te begeven, om Hare
Majesteit van hunnentwege te begroeten. De Gedeputeerden zouden Hun Hoog
Mögenden ten spoedigste hebben te melden, of de Koningin naar '
ä Gravenhage dacht
te komen, al of niet Die Heeren schreven terug, dat zij op den marsch door
Noord-Brabant wel ^s Herlogenbosch zouden doortrekken, maar zich daar niet konden

^ D'estrades , Lettres etc. p. lO, 11.

- Zie de brieveu van sohmelsdijk in Archiv, de la M. d^ Orange ρ. 127—133.

Deze handelwijze van den Prins was overeenkomstig den regel, dien hij zich voor zijn gedrag
tegenover de Koningin-moeder van
Frankrijk sints lang gesteld had. In 1634, bij voorbeeld,
had de Prins, hij gelegenheid dat de uitvoer van 60 paarden voor
maria dE medicis verzocht was,
geadviseerd, dat men haar zou behandelen als den Koning van
Frankrijk zei ven, zonder dat de
Staten zich de bijzondere en huiselijke twisten behoorden aan te trekken
[liesol. Stat.-Gen.
1 Juni, 1634). Secr. Resol. 10 Aug. 1638.

116

1c36 —
1ü39.

ü

-ocr page 120-

DES VADERLANDS. 1015

ophouden, weshalve zij voorsloegen, dat Hun Hoog Mögenden Gedeputeerden uit
^sHage zouden zenden om de Koningin te ontvangen. Aan dit denkbeeld hechtten
de Staten hun zegel, en zij droegen den Graaf
van kuilenburg en den Heer van
BREDERODE de taak op om hare Majesteit te gaan begroeten en haar hun geleide aan
te bieden, hetzy naar
Zeeland, om van daar naar Engeland over te steken, hetzij naar
'sfiage: alles evenwel zonder den Slaat tol kosten te verbinden. Dit laatste vond geene
goedkeuring by den Prins, die begreep, dat men Hare Majesteit, aan welke het Land
toch in vroeger jaren veel verplicht was geweest, binnen zekere bepalingen vrij behoorde
te houden, zoolang zij hier vertoefde. Doch niet over hei hoofd ziende, dat zulk een
onthaal aan het Frapsche Hof ongenoegen moest geven, ried Zijne Hoogheid, dadelijk
aan onzen Gezant te
Parijs te schrijven, dat hij den Koning op de beleefdst mogelijke
wyze zou mededeelen, hoe zijne moeder gansch onvermoed hier te lande gekomen was.
De Stalen namen met deze voorslagen genoegen, en besloten voorts de Prinses van
Oranje
op kiesche wijze te kennen te geven, dat het hun aangenaam zou zijn, zoo zij de
Koningin, in geval zy te 's öravewAa^e kwam, herwaarts wilde begeleiden, een verzoek,
waaraan Hare Hoogheid voldeed. Weldra bleek van hel voornemen der Koningin,
toen zij bij brief hare komst te
's Grave?ihage aankondigde, »in het vertrouwen, dal
Hun Hoog Mögenden haar met zoodanige toegenegenheid zouden willen ontvangen, als
zy haar allijd beloond hadden": van haren kant zou zij bij hare goede genegenheid
jegens dezen Staat volharden. Den Augustus, met zoovele koetsen als er slechts

1636—
1639.

te bekomen waren, door Gecommitteerden van Hun Hoog Mögenden, met den Raad-
pensionaris , die het woord voerde, aan het hoofd, van
Delft afgehaald, werd Hare
Majesteit in het hof op het
Nmrdeinde gehuisvest 1. ^en 5X8tcn vertrok de Koningin
naar
Amsterdam. De Staten verkozen den last der Heeren kuilenburg en brederodb
bij haren persoon als geëindigd te beschouwen; maar verzochten de Prinses op nieuw.
Hare Majesteit van wege dezen Staat naar
Amsterdam te vergezellen en zich de personen,
welke het haar believen zou, toe te voegen. Van dil besluit kreeg de Koningin kennis
met verzoek, dat Hare Majesteit aan Hare Hoogheid in die hoedanigheid alle behoorlijk
eerbetoon zou doen weervaren De Stad
Amsterdam beijverde zich hare Majesteit met
zegebogen en Latijnsche zinspreuken, die echter maar al te «eer met het rampspoedig
lol der Vorstin in strijd waren, te vereeren, en haar de gelegenheid te verschaffen onj
al de heerlijkheid en rijkdom der heeren van Oost en West te aanschouwen. Den
September was de Koningin met de Prinses te'i i^ravcw/w^e ierug, en daags daaraan
liet Hare Majesteit den Staten te kennen geven, dat zij gaarne de gelegenheid zou hebben
om hen over eene zaak van gewicht te onderhouden. Dit verzoek moest Hun Hoog

' Rcsol Slat.-Gen, 16, 17, 18, 24, 2G Aug. 1G38.
^ liesol. Slai.-Gcn, 28, 29, 31 Aug. 1038.

-ocr page 121-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

BSm

1636— Mögenden Ie minder aangenaam zijn, naar male zij, welke gronden zij ook Toor hunne
beleefdheden gehad mochten hebben, meer reden hadden om ongerust te zijn, hoe het ver-
blijf der uitgeweken Koningin bij het Hof van
Frankrijk werd opgenomen. — Nog den
ö^en September hadden zij besloten, hunnen Gezant te
Parijs daarnaar onder de hand te
lalen vernemen. — Hoe het zij , zij wezen Gecommitteerden aan om de opening te hooren,
die by monde van den Heer
fabroni, eenen Heer uit Harer Majesteits gevolg, geschiedde.
De Gecommitteerden deden verslag in de Vergadering: de zaak, zeiden zij , vereischte eene
geheime behandeling; doch zij betrof dezen Staat niet, maar de eer en den persoon van
Hare Majesteit. Op dezen grond vonden de Staten goed, hunne Gecommitteerden, in
overleg met den Prins, die van de zaak onderricht was, te machtigen om daarin naar
eigen inzicht te werk te gaan.
Holland stemde hierin niet toe, vóór de Raadpensionaris
ga.ts aan de Gecommitteerden was toegevoegd i. Deze Staatsman deelde in de Verga-
dering der Staten van
Holland mede, dat de Koningin Hun Hoog Mögenden verzocht
had, eenen Afgevaardigde naar den Koning van
Frankrijk te zenden om, zonder anderen
daarmede te moeien, eene schikking tusschen haar en haren zoon te bewerken, ten
gevolge waarvan zij, na een smartelijk afzijn van zeven jaren, naar dat Koningrijk terug
zou kunnen keeren. De Prins, voegde de Raadpensionaris er bij, was van gevoelen, ~
.dat men het verzoek der Koningin-moeder moest inwilligen doch dat men niet na
moest lalen den Kardinaal
de righelieu in de zaak Ie kennen, en zoo de terugkomst
der Vorstin hem niet aangenaam bleek te zyn, onze Afgevaardigde dadelijk van alle
verdere bemoeiing moest afzien. Het besluit, in dezen te nemen, werd aan de Stalen
van
Holland overgelaten. Zij vonden goed, dat volgens het advies van Zijne Hoogheid
gehandeld werd: liefst zagen zij eenen staatsman uit
Holland met de taak belast, ten
ware de Koningin-moeder zelve iemand verlangde aan te wijzen Dit geschiedde
inderdaad, en de Heer
de ktvuyt was het, die in het geheim en zonder gevolg naar
Frankrijk werd afgezonden.

Vóórdat hij de plaats zijner bestemming nog bereikt kon hebben, werd den Stalen
door den Franschen Ambassadeur, in hunne vergadering verschenen, plechtig kennis

Lauphhi ge-gegeven, dat den Koning een dauphin geboren was. Zijne Majesteit, zeide de Gezant,
I301*611

vertrouwde, dat Hun Hoog Mögenden als zijne vertrouwdste en beste vrienden en bond-
genoolen zich daarover bijzonder zouden verblijden. — De Stalen-Generaal besloten
dadelijk, deze lijding aan de Stalen der Provinciën mede te deelen en, vermits men
hoopte, dat »deze groote genade des Heeren over Zijner Majesteits persoon en Rijk
mede der gemeene Christenheid en bepaaldelijk dezen Vereenigden Nederlanden ten

r

1 Resol StaL~Gen. 5, 7, 8, 10, 11 Sept. 1638.

- De Heer van sommelsdijk had den Prins zulks aangeraden voor te slaan (Zie zijnen brief,
Archiv, ρ. 127—130). g Resol. Holl. 13, 14 Sept. 1638.

-ocr page 122-

DES VADERLANDS. 1015

voordeel zou strekkenHun Edel Mögenden Ie verzoeken, hunne blijdschap Over die
gebeurtenis met openbare feestelijkheden aan den dag te leggen. Ook Goeverneurs en
Commandanten van onze grensplaatsen zouden vreugdeteekenen verordenen. De edel-
man , die de tijding gebracht had, werd met een gouden keten vereerd. Voorts lieten
de Staten de Koningin-moeder met de geboorte 'van haren kleinzoon geluk wenschen
Hoe de Vorstin deze plichtpleging ook moge ontvangen hebben, zeker is het, dal die
gebeurtenis de hoop van
Oostenrijk en Spanje, dat de Hertog van Orleans eenmaal
Frankrijks troon beklimmen zou, verijdelde; dal zij den Koning nieuwen moed, <len
Kardinaal nieuwe kracht byzette, en alzoo de tegenparlij van
maria de medigis onver-
winnelijk maakte. Werkelijk was de zending van den Heer
de knuyt dan ook vruch-
teloos Op de audientie voerde de Koning hem tegemoet, dal het hem verwonderde,
dat men in ons land de Koningin met haar Spaanschgezind gevolg had toegelaten: deze
lieden, voegde hij er bij, hadden gepoogd de Goeverneurs van onze grensplaatsen tot
afval te verleiden De ongelukkige Vorstin, die men, zonder booze vermoedens op
te wekken, hier te lande niet langer kon toelaten, moest aan het Hof harer dochter te
Londen een tijdelijk verblijf zoeken. De onderhandelingen waren evenwel nog niet afge-
broken, toen zij van hier vertrok. De vrees van door de schulden, hier gemaakt, in
mocilykheden te komen, schynt haar vertrek naar
Engeland bespoedigd te hebben — Wat
de geboorte van den Dauphin betreft, de Prins van
Oranje was van oordeel, dat men
den Koning en de Koningin van
Frankrijk door eenen buitengewonen Gezant met die
heugelijke gebeurtenis moest geluk wenschen, en de Provinciën deelden zyn gevoelen.
Alleen
Holland kon zulks niet goedkeuren: deze Provincie verslond, dal de gelukwen-
sching gevoegelyk door den gewonen Gezant geschieden kon, gelijk ook plaats greep
Eene andere reden, die de Staten in eene min aangename aanraking bracht met hel

' Resol Stat.-Gen. 16 Sept. 1638. liesol. Holl. 16, 17 Sept. 1638.

- Resol, Slat.-Gen. 18 Oct,; 13 Nov. 1638. De Koning zou aan zijne moeder het vrije genot
iiarer inkomsten gegund hebben, onder voorwaarde dat zij te
Florence ging wonen. Hare Majesteit
vreezende, dat men haar daar in een klooster zou opsluiten (
aitsema , p. 547), verkoos naar ^m^e-
Uind te gaan.

^ Het was voorzeker op de inblazingen van de Koiiingin-moeder, dat de Kardinaal de iuchelieü
in zijn schrijven aan de Prinses van Oranje doelde, toen hij haar een paar oorbellen van wege
den Koning van
Frankrijk ten geschenke zond [Archiv, de la M. d'Orange, p. 12.5).

'' Resol. Stal.-Gen. 7 Oct. 1638. Aitsema, II, p. 545, 546. Tegenwind dwong haar, te
Vlaardingen ingescheept, zich nog eenige dagen te Heenvliet op te houden {Resol. Holl. 8 en 9
Oct.
1638. Resol. Stat.-Gen. 10, 13, 19, 26 Oct. 1638).

5 Resol. Stat.-Gen. 20, 23, 25 Sept.j 6, 16 Oct. 1638. Resol. Holl. 20, 21, 25 Sept.j 8 en
9 Oct. 1638.

1036—
1039.

-ocr page 123-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

1636— Fransche Hof, was 'sKonings voorspraak voor zekere Geestelgken te Maastricht, die
zich aan verraad legen dezen Slaat hadden schuldig gemaakt.

In het voorjaar van 1658 werd te Maastricht de ontdekking gedaan van een plan om
Verraad te den vyand binnen te laten. Zekere jan lansman zou in zyne woning by de vest eenen
meTeplicbiige ^^ geheimen ingang laten maken, waardoor de Spaansche soldaten in de stad zoiiden drin-
deT^t''oor8°praak metselaar zou hem daarin behulpzaam zijn. De hoofdbeleider was een Bour-

bij Frankrijk, gondisch edelman, met name clatjde dk la cour , die met zijne vrouw den dienst van
Spanje verlaten en zich tot pleging ,van hel verraad naar Maastricht begeven had. Deze
vier personen boetien zonder verwyl hunne misdaad rnet den dood. Maar bovendien
werden in hechtenis genomen vijf Geestelijken, van welke Pater
johannes baptista
BODDENS, rector van de Jezuïten, de voornaamste was. Door de biecht hadden zij kennis
van het stuk gekregen; maar zij hadden het niet aangegeven. Zoodra deze zaak door
een schrijven van
joaghim golstein. Commandant te Maastricht (de Goeverneur, Hertog
van
bouillon, was afwezig), aan de Staten bekend was geworden, besloten zij haar aan
het beleid van den Raad van Slate over te laten i. Maar hiermede waren Hun Hoog
Mögenden geenszins van alle bemoeiing met deze treurige zaak ontslagen. De Keur-
vorst van
Keulen, die als Prins-Bisschop van Luik het halve rechtsgebied te Maastricht
bezal, en dus de rechters voor de helft benoemde, trad voor de Geestelyke Heeren by
missieve aan de Stalen lusschen beiden. Deze brief, in handen van den Raad van State
gesteld, lokte van dit Collegie de aanmerking uit, dat hy gesteld was »in een hoog-
moedigen styl, vermengd met eene onlydelyke kleinachting dezer Regeering," Immers
werden Hun Hoog Mögenden daarin niet anders bejegend, dan gelijk de Duitsche Vorsten
» hunne doctoren" gewoon waren te doen Doch dit betrof slechts den vorm. Wat
de Keurvorst verlangd had, kwam hierop neder, dat de zaak der Geestelijken aan den
Krygsraad onttrokken , en aan eene burgerlijke rechtbank zou worden opgedragen. Hierop
besloten de Stalen weigerend te antwoorden: wel was, bij de bestaande concordaten,
de kennis van alle misdrijven aan de beambten van de dubbele Overheid (dat is van
den Bisschop van
Luik en, na de verovering, van Hun Hoog Mögenden, gezamenlijk)
toegekend, maar een geval, als het tegenwoordige, was in die overeenkomslen niet
voorzien: het raakte den Keurvorst niet, maar alleenlijk dezen Slaat, legen welken het
verraad was aangelegd 3. Toen het verzoek van den Keurvorst was afgeslagen, nam

1 Resol Holl. 20 April, 1638. Resol. Stat.-Gen. 20 April, 1638. Aitsema, hl. 571.

2 Bij deze gelegenheid, meende de Raad van State, moest men een formulier opstellen van de
qualificatie, Avelke deze Slaat begeerde dat hem door zijne bondgenooten, naburen, Koningen en
Republieken, Prinsen, Heeren en Steden gegeven werd
{Resol. Stat.-Gen, 17 Mei, 1638).

3 Resol. Stat.-Gen. 7, 17 Mei, 1638

-ocr page 124-

DES VADERLANDS. 1015

de Koning van Frankrijk de laak op zich om de Stalen len behoeve der Geestelijken ^j^g^
lot de gewenschle beschikking te bewegen. Hij gelastte zijnen Ambassadeur, uit zijnen
naam, als oudsten zoon der Kerk, de Stalen te verzoeken, dat zij die Geestelijken niet
als geworven soldaten zouden behandelen. Reeds den volgenden dag hoopte hij hel ant-
woord op dit verzoek aan Zijne Majesteit te kunnen toezenden. Daar de Stalen besloten,
het advies van de Gedeputeerden te velde, in overleg met Zijne Hoogheid, te vragen,
zoo kon althans dit laatste verlangen niet worden bevredigd Λ Zeven dagen later meldde
zich de Fransche Gezant op nieuw om antwoord aan, en toen verklaarde men hem,
volgens advies van Zijne Hoogheid, hoe bij de bekentenissen duidelijk gebleken was,
dat de. Geestelijken niet alleen kennis van het verraad gehad hadden, maar er beleiders
van geweest waren; dal derhalve in deze zaak geenszins de inspraak van drift en haat
om des godsdiensls wil, maar die van eene redelijke omzichtigheid werd gevolgd. Den
lötien Juni verzocht d'estampes niettemin, dat Hun Hoog Mögenden het rechtsgeding
zouden schorsen, cn welhaast kwam er een rechtstreeksch verzoek van Zyne Majesteit
van gelijke strekking als dat van den Keurvorst van
Keulen. Toch lieten Hun Hoog
Mögenden zich niet overhalen. Van zulk eene schorsing, gaven zy den Ambassadeur te
verstaan, zou een verzoek om vergiffenis het gevolg zijn, en eene misdaad, als die hier
gepleegd was, kwijt te schelden, was iets, dal zij, » ook om de stemming der gemeente

e

niet konden verantwoorden. Nog liet de Fransche Gezant zich niet tevreden stellen
Maar welhaast verviel alle aanleiding tol verder aanhouden, daar hel vonnis des doods
aan de vijf Geestelijken voltrokken werd. Slechts één betoonde zich hardnekkig en wilde
de toespraak van den predikant
philippus lubovicus niet verduren; de anderen gedroegen
zich zachtzinnig en stierven volkomen getroost — yan den aanvang aan was hel de
vraag geweest, of men den kloosterlingen te
Maastricht, als die hunnen eed van trouw,
aan de Staten gezworen, geschonden hadden, niet het verblijf binnen
Maaslricht zou
ontzeggen, en hunne goederen zou verbeurd verklaren; doch Zijne Hoogheid hield het
voor het best, dat er alsnu eene algemeene amnestie aldaar werd afgekondigd. Voorts
sloeg de Prins voor, dat men iets over het gebeurde zou laten uitgeven, ten einde in

' Resol Stat.-Gen. 31 Mei, 1688. 2 RcsoI. Stat.-Gen. 7, 15, 19, 30 Juni, 1638.

^ Aitsema , II, bi. 572—574. Pater boddens schijnt in weerwil van de felste pijnigingen niet
hekend te hebben dat hij van het verraad geweten had, of ten minste de bekentenis te hebben
herroepen. Daar het verhaal van de laatste oogenblikken der meeste terecht gestelden den Roomschen
slechts wapenen tegen de Gereformeerden aan de hand kon geven, zoo besloten de Staten den
predikant
lüdovicüs te verbieden, iets daarover uit te geven zonder dat zij er eerst kennis van
genomen hadden. Intusschen was het verhaal van
ludovicus reeds gedrukt. Alsnu wraakten Hun
Hoog Mögenden dit gcsclirift, en verboden den verkoop. Later echter kwamen zij op dit besluit
terug
{liewl. Stat.-Gen. 14, 16, 19 Aug.; 2, 7 Sept. 1638),

πι Deel li Stuk. lg

-ocr page 125-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

i

1036— Frankrijk QTi elders het vermoeden Ie keer Ie gaan, dat de handelwijze der Stalen het
kenmerk Tan religiehaat zou gedragen hebben i.

Terwijl alzoo dé Stalen in het binnen- en het buitenland met min of meer ernstige
bezwaren te worstelen hadden, en noch zij zeiven, noch hun bondgenoot
Frankrijk
zich in dit saizoen op voorspoed in het veld te beroemen hadden was er in ééne
zaak aanmerkelyke verbetering te bespeuren, en deze woog tegen vele bezwaren op.
Het zeewezen, namelgk, beter geregeld, verzekerde den Slaat ontzag bij vriend en
vijand, en de voordeelen, op dit gebied behaald, zouden welhaast bij vernieuwing onwe-
dersprekelyk de onafhankelijkheid en zelfstandige mogendheid der Republiek slaven.

Zou het zeewezen door gemis aan eenheid in het beleid en door telkens haperende

Toestand van betalingen niet geheel vervallen, terwyl de sterkte der Duinkerkers, die zich door de
liet zeewezen,

Engelschen op alle wijzen ondersteund zagen, gedurig toenam zoo was het hoog
noodig, dat er eenmaal krachtig de hand aan die inrichting werd geslagen. In het
voorjaar van 1637 schreef de Admiraliteit van
Zeeland^ dat het zeevarend volk bij groole
hoopen over
Engeland naar Vlaanderen overliep. Ook de kapiteins op de binnenstroomen
klaagden over verloop van hun volk. Wel een bewys, dat zg door slechte betaling
zoowel der voor behaalde prijzen beloofde premiën, als der gewone soldij, zich niet
genoegzaam aangemoedigd vonden
t Over. hel beleid van den Luitenant-Admiraal van
DORP was men niet zonder reden ontevreden; doch op advies van den Prins besloot men
omstreeks denzelfden lyd hem ditmaal nog zee te laten nemen, alvorens zijn gedrag nader
onderzocht werd, opdat hy door kloek gedrag de feilen, die hem te last werden gelegd,
mocht uitwisschen of anders de verdiende straf niet ontgaan en door een bekwamer
zeevoogd mocht vervangen worden Niettemin bleef
van dorp te 's Gravenhage talmen :
hy verontschuldigde zich op grond van gebrek aan bootsgezellen, en van wanorde, die
er onder het volk van de oorlogschepen te
Hellevoetsluis heerschte ö. Hoe weinig goede
wil er bg dien vlootvoogd gevonden werd, schynt ook hieruit te blgken, dat de Direc-
teurs, die, volgens »de nieuwe orde op zee," met de uitrusting belast waren, over de
onaangenaamheden klaagden, welke zij zich van de zijde van
van dorp en de zeeka-
piteins moesten getroosten, 'en verklaarden ongenegen te zijn, als fde tijd van hunne
bediening verloopen zou wezen, die te blijven bekleeden Tegelyk met
van dorp

» llesol. Stat.-Gen. 14 Aug. 1638. liesol. Holl. 20 April, 1638.

2 De belegering van St.-Omer, met zoo veel ophef aangekondigd en in Juni met kracht onder-
nomen, moest tegen het midden van Juli opgegeven worden. ^
^esol Holl. 3, 4 April, 1637.

^ Resol. Slat.-Gcn. 16, 19, 31 Maart; 2, 4, 11, 18, 20 April, 1637.

5 Resul. Holl. 24 Maart; 3, 4 April, 1637. Resol. Stat.-Gen. 30 Maart, 1637.

7 Uesol. Holl. 1 April; 6 Mei; 30, 31 Juli, 1637. De Prins wenschte de Directeurs van

-ocr page 126-

DES VADERLANDS. 125

zouden ook de schepen van den Commandeur brouwee , die onlangs was binnengeloopen, lö36-
weder zee kiezen; doch onder een ander bevelhebber. "Want ook deze zeeofficier had
Aveinig stof lot tevredenheid gegeven. Veertien Hollandsche schepen en daaronder twee
oorlogschepen waren door den vijandelijken Admiraal
gollaert te JDtt/wÄer/iew opgebracht,
en BROUWER was te laat gekomen om zulks te beletten Derhalve betuigden de Staten
van
Holland hunne bevreemding, dat deze Commandeur met zijne acht voortreffelijke
schepen zoo lang in zee was geweest, zonder een schot op den vgand te doen Jam-
mer maar, dat er geen »persoon van courage" te vinden was, die over dat eskader
gesteld wilde worden, zoo hij onder
van dorp slaan moest ■— In het Goereesche Gat
aangekomen, bleef
van dorp weder wachten, totdat eenige koopvaarders gereed zouden
zyn, om zich van zijn geleide te bedienen. Ook dit verdroot de Staten, en zij zonden
er Gecommitteerden uit hun midden heen, om de vloot spoed te doen maken Den
April ging
van dorp eindelijk onder zeil. Maar dit belette niet, dat er kort daarop
een ramp op zee plaats greep. Vijf en dertig koopvaarders, met drie oorlogschepen
als convooiers den April uitgezeild, ontmoetten den vgand. Deze nam er zeven

en jaagde de overige met de drie convooiers weder io de haven. Het ongeluk vs-erd
aan
van dorp geweten, die, tegen zijne belofte, niet gezorgd had, dat een genoegzaam
aantal oorlogschepen de koopvaarders dekten. In afwachting van eene nadere ophelde-
ring van dit geval, werd den Luitenant-Admiraal aangeschreven, zich alsnu met zijne
onderhebbende scheepsmacht voor
Duinkerken te begeven, en voorts besloten de Stalen, zoo
vele schepen als mogelijk was, in zee te doen gaan, om den vyand, waar hij zich met
een groole vloot op de Hollandsche kust bevond, » het hoofd te bieden en hem, was het
doenlijk, te vernielen" ^^ Slechts weinige dagen waren verloopen, toen de Staten van
Holland door zekeren Kapitein de ruischbr, die, zoo het schijnt, juist van Engeland
komende, de zee was overgestoken, vernamen, dat van dorp met zijne byhebbende
schepen den vijand voor den boeg was gekomen, zonder eenigzins gepoogd te hebben
hem aan te tasten

de Nieuwe Orde door kooplieden, die met de leverancie belast zouden worden, vervangen te zien
{Resol. Holl. 24 Maart; 2 April, 1637). In 't najaar waren zij nog in dienst {Resol. UoU, 29
Sept.j 7 Oc(. 1637). ' Rapport v. v. beveress Legatie.

2 Resol. Holl. 1, 3, 4 April, 1637. Resol. Stat.-Gen. 24 Maart, 1637.

3 Resol. Holl. 25 April, 1637.

^ Resol. Stat.-Gen. 4, 7, 14 April, 1637. Resol. Holl. 7 April, 1637.

s Resol. Stat.-Gen. 17 , 20 , 25 April; 21, 25 Mei, 1637. Resol. Holl. 25, 30 April, 1637.

® Resol. Holl. 9, 10 Mei, 1637. Kapitein pieteu de rdischer(rüiscueub of rüiscuüihe) liet zich door
den Prins tot geheime verraderlijke zendingen gebruiken. Zulks blijkt uit een geheim schrijven van

16*

-ocr page 127-

126 ALGEMEENE GESCHIEDENIS

In het begin van de maand Juli werd van dorp, volgens zijn schrijven uit zee
weder binnen gewacht. Doch Hun Hoog Mögenden zagen liever, dat hij in zee bleef,
om voort te gaan met de thans door hem streng gehandhaafde blokkade der Vlaamsche
kust De levensmiddelen, liet men hem welen, zouden hem in zee worden toege-
zonden. Moesten zijne schepen schoongemaakt worden, hij zou ze ten dien einde ergens
op de Engelsche kust zenden, mits builen schot van Engelsche kasleelen Niettemin
verscheen
van dorp den sölten Juli te 's Gravenhage voor Hun Hoog Biegenden en voor
de Stalen van
Holland, Hij gaf de reden op van zijne komst, als zijnde in gebrek aan
mond- en andere behoeften gelegen: de kost, die hem geleverd was, zeide hij, waa
van geen goede hoedanigheid. Voorts verklaarde hij, niet builen het bereik der forten
te kunnen blijven, zoo hij zijne schepen op de Engelsche kust liet schoon maken, en
met zijne groole schepen alleen den vyand het in- en uilloupen niet te kunnen beletten:
daartoe had hg volstrekt eenige fregatten noodig. De Stalen van
Holland achtten zich
door de redenen van den Luitenant-Admiraal, die echter later door den Vice-Admiraal
LIEFHEBBER bevestïgd werden, niet voldaan, en zeiden hem aan, dat hij zich onverwijld
weder in zee had te begeven Dit was te dringender, omdat de vyand, met 14 fre-
gatten en 7 groole schepen in zee geloopen, de haringvisschers bedreigde. Kapitein
gerrit claeszen ruiter was rccds met hen handgemeen geweest, en had de overmacht
op eerbiedigen afstand weten te houden, totdat hy, op het punt van te zinken, door
andere Hollandsche schepen ontzet werd. Toch waren er ten laatste zes haringbuizen
in 's vijands handen gevallen. Dit voorval noopte de Slaten op meerdere bescherming
bedacht te zijn, zonder dat de blokkade der Vlaamsche kust daaronder mocht lijden,
daar van dag lot dag een Spaansch eskader, met gereed geld geladen, gewacht werd,
hetwelk anders veilig binnen zou kunnen komen — Op zijnen post teruggekeerd, schreef
van dorp, dal hij één van beiden kiezen moest, èf Duinkerken gesloten te houden,
öf de haringbuizen te beschermen: het één en het ander gelijk te doen, ging niet aan ö.
Werkelijk liepen de haringvisschers in dit saizoen, by gebrek aan genoegzaam sterk

van beveren Uit Loudcu, [jedagteekend 24 April, 1637, aan Zijne Hoogheid (/?a/)/)or/d. v. beverens
Legatie, fol. 349 v"). Van beveren had grond om dien rüisciier volstrekt niet te vertrouwen. Zie
voorts (aldaar) een schrijven van II. II. M. v. d. 5 Mei, 1637, aan
van bevereif. Wh Resol. Stat.-Gen.
27 Maart, 1038, zien Λνΐ], dat Kapitein rüischdire, bij vonnis van den Raad van State, zijn leven
lang binnen
Delft geconfineerd werd. ^ Resol. Stat-Gen. 25 Meij 20 Juni, 1637.

2 van beveren sclirecf in Juli uit Londen, dat van dorp alstoen Duinkerken zoo scherp gadesloeg
als ooit te voren. ^
j{esol. Stat.-Gen. 1 Juli, 1637.

Λ Hesol. Stat.-Gen. 25 Juli, 1637. Besol. Holl. 25, 29 Julij 2 Aug. 1637.

5 Resol. Stat.-Gen. 1, 12, 14 Aug. 1637. Resol. Holl, 2 Aug. 1637.

6. Resol Stal.~Gen. 29 Aug. 1637.

1636 —
1G39.

-ocr page 128-

DES VADERLANDS. 1015

convooi, weder binnen — Zoo zagen zich de Stalen nimmer naar wensch gediend. Er 1636 —
heerschte misversland onder de bevelhebbers. Zelfs de Prins, op wien zich