c Λ (PS
Α ' jïj
... ί·'·
'Η-
■Si..· | |||||
|
Jll '141 |
. J
Α Tf
fjr
311
nr
^jiy
iic
^yaiL
'9
MCID^m
ACHTiREENVOLGENS VOOfiTGEZLT DOOR
hVO. vanRc.cs cii D^W. G.Brill
THANS DOOR
ΡΊΈΜΜΈΒ/ΜΙ, TWmiM: STUK,'
i
ί
r
''S.
-ocr page 2-ALGEMEENE GESCHIEDENIS
f
DES
sedert 1648.
TI.
-ocr page 3-VAN
sedert hun ν r ij ν e klaring·
J)t)üll
TWEEDE DEEL
1672 — 1713.
HAARLEM, L DE HAAN.
1 8 7 9.
■
■
TAN
DEN MUNSTERSCHEN VREDE
TOT
DIEN VAN UTRECHT;
16A8—1913.
TWEEDE GEBEEIäTBi
-ocr page 5-Der wahre Historiker wird die'öffentliche Meinung zu belehren, zu leiten,
und zu beherrschen trachten; er wird ihr nie dienen, ihr nie folgen. Nur so
erfüllt er seine Aufgabe. Strenge Wahrheitsliebe, vorurtheilsfreie Unbefangenheit,
parteilose Selbständigkeit sollen und müssen seinem Urtheile eignen.
W. MAUEENBBECHEB.
'Λ·
Η
Het meuwe Staatsbewind. Staat- en Krijgsbewegingen. Vrede met
Engeland, Keulen, en Munster.
Gouden bergen voorspelde zich, bij dichterlijken monde van een harer vurigste
kanselijveraars, de thans bovendrijvende staatspartij van den stadhouderlgken omme-
keer, met den gruwelijken moord van haar beide hoofdvijanden bezegeld. «D'Oranje-
boom», zoo liet zij zich in zijne rustig vloeyende versregels hooren:
D'Oranjeboom, 't cieraad der zeven Landen
Storf niet geheel met stam en wortel uit,
Herleeft, hergroeit, herbloeit in eene spruit,
Elks liefde en lust, gedragen op elks handen.
't Gewoel, 't gejuich, Den Haag zet overend.
Daar leeft het nu, daar grimmelt het van menschen
Die, toegevloeid uit dorpen en uit steên —
De vreugd ziet oud en jong, en groot en kleen.
Ten oogen uit — "Lang leve Oranje!" — wenechen.
Eén aangezicht van Iblijschap, één gerucht
Wordt langs den Ryn, de Lek en IJselstroomen,
En Maas en Waal, by duizenden vernomen;
Nu riekt geen geur gelyk de Oranjelucht.
Nu schut geen dak den hagel en de stralen
Des bliksems, als dit frisch Oranjeloof;
De Lauwer schiet te kort en staat te doof, —
algemeene geschiedenis
Nu lust elks tong 's Lands helden op te halen.
De Oranjetelg, ter goeder uur ontsproten
Uit zulk een stam, dien heldenstam, belooft
Triomf en heil, als opperste oorlogshoofd
Te Lande ons heir, ter Zee onze oorlogsvloten.
De bloesem stelt haar vrucht alreê ten toon,
Een vrucht, die van haar struik niet kon veraarden:
Veel deugden, die om de eeuw maar eens vergaarden,
Geheiligd door ontzag voor 's Hoogsten troon.
Een jeugd vroeg oud,jin staatszorg vroeg ervaren,
Van weelde schuw en wulpsche dartelheid,
Verliefd op lof en vorsten arrebeid.
Van oordeel ryp in 't groenen van haar jaren;
Van ongerecht noch vuile lastervlek
Bezoedeld, zoo bezadigd en zachtzinnig ·
In voorspoed als in weêrspoed, zoo aanminnig
En heusch van aard als deftig in 't gesprek.
Men ziet hierop den moed nu minder flauwen
Des Bataviers in dees bekommerde eeuw;
Het hart ontvonkt van land- en waterleeuw,
Niet onvoorzien van scherp gebit en klauwen.
Mauricius, de schrik nog van Brazyl,
Komt rustiger zijn krijgsgezag bekleeden,
En Wurts, voorheen de schild en 't zwaard van Zweden,
Strijdt ruim zoo braaf naar Neêrlands oorlogsstijl;
Het lust eerlang ons zeemacht onder Kuiter,
Dien Watervorst, en met de Oranjevlag
Ter wereld uit, en buiten onzen dag,
Te streven, vrij van zeevloek en vrybuiter.
Geen trommel werft het krygsvolk zoo gezwind
Gelyk de naam van 't heldenryk Oranje,
Veel min beducht voor 't wrokken van Brittanje,
Nu zulk een band dien troon aan ons verbindt.
Men ziet de hoop der vijfde Monarchy
In rook vergaan, den vrede alom gesloten,
Al 's aardrjjks schat in Hollands schoot gegoten,
Al berst de Njjd van spüt en razerny;
Of komt die Ngd ons blank in 't harnas dagen
De groote zaal met vanen gestoffeerd
En dichtgepropt, terwyl 's Lands veldheer keert,
Als Gesar plag, op zynen zegewagen.
Wat wordt hierop van de onvermoeide faam
Een loftrompet al 't aardryk door gesteken,
Dat Thüle van dien veldheer weet te spreken,
Dat de Indus schrikt op WihiEM Hendeiks naam!
IMHUPP^ilHIUlliJ ...
DES VAOERLANDS.
Die faara braveert in duur metaal en marmer
Van 't graf te Delft, daar 't prinselp gebeent
In rust. 0 Prina! word spade daar beweend.
Leef lang, blijf lang ons Land- en Zeebeschermer! —
Draag lang den last, dien gü met lust aanvaardt,
Getroost, als uw voorouders, bü 'b Lands wetten
Uw goed en bloed groothartig op te zetten,
Door 's Hemels gunst voor 't Land biertoe gespaard!
Leef lang, was op, volgroei, ο groote hope
En wellust van 't vereenigd Land, op wien,
Als op een zon, ,die rjjst, alle oogen zien
Van Neerland niet alleen, maar gansch Europe.
.1
Ons dierste schat, de vrijheid dezer Landen,
Blijf door uw zorg in volle kracht bewaard,
En pül aan pill verbonden, door geen zwaard
Noch forsch geweld, maar zachte Oranjebanden!
Hoewel er waren, die met den kerkelijken schotschrijver van MmroAs muggen-
darm nog in Η harnas tegen Oranje'' voorgaven, dat de jonge Prins, «den boedel»,
hem «zoo verward en desolaat» nagelaten, wel eens had kunnen weigeren te aanvaar-
den, en «den sleutel op de kist leggen», had hem God niet gewapend met het schild
des geloofs, den helm der hoop, het zwaard van dapperheid en een niets vreezende
coeragië, om zich te redden door allerlei gevaar en te dringen midden door zijn
vijanden zonder schrikken», toonde hij zich in 't minste niet beschroomd dat te
doen. Ook was de taak, hem in dat opzicht als Stadhouder en Kapitein-generaal op-
gelegd, was hij zelf - als zoo aanmerkelijk 't geval Week - met een ^ schender
hoofd en kloek hart begaafd, heel wat minder hachelijk en zwaar, dan 't die van
den anders niet minder kloeken en schranderen raadpensionaris geweest was. Hij toch
stond als beslissend overhoofd voor al zijn doen en laten nagenoeg alleen, terwijl deze
altijd met de zoo dikwerf belemmerende haspelarijen der Staten te worstelen had.
Slechts daar, waar die Staten werkelijk eenstemmig met hem dachten of zelf geen
1 Zie D^OmnjeUom herlevende in den doorl. Vorst en Heere Willem Henrik, Prins van Oranje,
enz. (door) J. VotlenJiove.
= De grootste grief, in dit schotschrift tegen den er een «Nimrod" gescholden De Witt ingebracht,
was, dat hü, "in 't leven gebleven", van zins was, "om de raiecÄi~-predicatie af te schaffen,
daar nochtans deze leer is een grondslag van het zaUgmakende geloof tot versterking van de zwakke
zielen, om de aanvechting der heillooze secten met dezen hamer te vermorselen". En als bowÖs van
dit goddeloos opzet werd aangevoerd, dat hij "z«n dienstmaagd, eens op een Zondagnamiddag uit de
predicacie en katechisacie komende", zou hebben toegevoegd, "wat stoutheid het was, dat menzyn
huiswerk staakte, om zoo een nuttelooze katechisacie aan te hooren!"
I
alptEmeene geschiedenis
bepaald gevoelen hadden, had hij steeds veel zoo niet alles vermocht; daar echter
waar zij hem — als maar te vaak — verkozen tegen te streven, had hij weinig of
niets kunnen uitvoeren ^ en zich in zijn heilzaamste pogingen, met name ook tot
's Lands versterking en verdediging, zien stremmen. Met de keuze van zgn opvolger
als Raadpensionaris, hadden de Staten zich den eigen voormiddag van zijn gruwzamen
dood bezig gehouden, en dat thans zooveel minder zwaarwichtige, doch desniettemin
met zijn dubbele wedde bezoldigde ampt ^ aan hun nu 43-jarigen griffier, Casper Fagel,
opgedragen, een man door hem zelf vóór nu drie jaar voor zijn griffiersampt aanbe-
volen, en aan wien zijn nieuwe betrekking onder de veranderde omstandigheden dan
ook best was toevertrouwd. Het griffierschap zelf werd in tweeën geplitst, en voor de
buitenlandsche afdeeling Fagels broeder Hendrik, voor de binnenlandsche de commies-
griffier Spronzen benoemd. De Prins, nog dien eigen avond te Alfen van 't gebeurde op den
zoo echt bijbelsch- en rechtzinnig-kristelijk gevierden lijfstraffelijken weekdag onderricht,
kwam den volgenden middag naar den Haag, en gaf den door de Staten naar hem
afgevaardigden Heer van Maasdam, op zijn aanvraag, wat omtrent de gruweldaders te
doen, te kennen, dat bij zooveel lijdelijke medeplichtigheid der vooroaamste burgers
aan geen straffen te denken viel, en men dus best deed de zaak maar als gedaan te
beschouwen, en alle nader onderzoek te vermijden. Den aanhitsenden Schepen Van
Banckem bevorderde hij luttel weken later zelfs tot Baljuw, doch gaf daardoor te meer
aanleiding zijn bedorven aard in alle kracht te laten uitkomen, zoodat de man,
in 1680, voor al zijn knevelarijen en verder misdrijf tot onthoofding veroordeeld,
den welverdienden dood op 't schavot slechts ontkwam door nog in zijn kerker op de
Voorpoort te sneven, waar hij reeds een jaar of wat gezeten had De met zijn schut-
termusket zoo loffelijk werkzame zilversmid Verhoeff vestigde zich als waard te Voor-
burg, maar werd daar voor straatschenderij en ander schelmsch bedrijf <loor Baljuw
en Mannen, van Rijnland in 1677 tot openbare geeseling veroordeeld, en dit vonnis
' Zie de juiste opmerkingen van Prof. E. Fruin in den Gids vóór 1865, II. bl. 470. "Het bestuur",
leest men daar o. a. nog terecht, "was den Kaadpensionaris grootendeels overgelaten, maar het beleid
bleef aan de Staten 's Lands voorgehouden. In zaken van buitenlandsche staatkunde en binnenland-
sche policie was zyn gezag niet overwegend, tenzü hy Amsterdam op zijn hand had, hoeveel minder
dan nog in zaken van handel en handelswetgeving. Niet zjjn theorie, maar de wil der stemhebbende
steden beheerschte de praktyk; hy kon ze misschien in enkele opzichten wyzigen, maar niet wezenlp
veranderen. Hem wordt (dus ook) onrecht gedaan, als men hem voor de misslagen, die de Staten in
zun tijd begaan hebben, verantwoordelijk stelt".
« Op voorstel der Edelen werd deze namelijk van 6 op 12 duizend galden gebracht (zie deiZes«».
der Staten van 20 Aug.), terwjjl hg-zelf last kreeg, zich steeds met den Stadhouder te beraden.
3 Zie de door Mr. L. Ph. C. van den Bergh omtrent zijn rechtsgeding meêgedeelde stukken in
Set Nederlandsche Rijksarchief, I.
DES VADERLANDS.
in November daaraan te Leiden aan hem voltrokken onder 't vrolijke vedelspel, dat
eenige studenten tegenover 't schavot deden aanheffen. De «hondsvot» — als de Prins
hem later zelf noemde — Tichelaar werd wel met het postjen begiftigd, hem door den
Heer van Zuilestein voor zijn misdadig aangeven toegezegd, en tot Stedehouder van
den nieuwen Ruwaard van Putten, Schagen, benoemd, doch bleef dit niet langer
dan acht jaar, toen hem, in 1681, Schagens opvolger, de overste Johan Boreel, met
goedvinden van den Prins, den dienst opzei. Van den Prins zelf bleef hij echter voort-
durend een klein jaargeld trekken, 't welk hij, na zijn dood, op 't dubbel aangaf
van wat het bedroeg, zonder 't natuurlijk verder uitbetaald te krijgen, zoodat hij de
laatste jaren van zijn edelaardig leven, om zijn brood bedelend, op krukken rond-
strompelde, tot hij in 1714 den adem uitblies ^
De haagsche volkswoede, en haar elders bedreigde navolging, verwekte intusschen
zulk een vrees in de beangste gemoederen, dat de nieuwe Raadpensionaris den Staten
ronduit voorsloeg, de stedelijke overheden, tegen alle wet en regel in, nu buitentijds
door den Stadhouder te laten veranderen, daar het volk anders niet tevreden zou zijn,
en wellicht zelf orde stellen zou. De Stadhouder zelf had zich bereid verklaard te
doen, wat de Staten hem zouden voorslaan, doch verkoos zich, daartoe aangezocht, per-
soonlijk niet'te verklaren. Gecommitteerden hadden voorgesteld hem uit te noodigen,
overal onderzoek te doen naar de oorzaken van 't wantrouwen der gemeente en haar
regeerders, en haar zoo mogelijk 't verkeerde daarvan aan 't verstand te brengen, of
anders de mistrouwde regeerders zelf tot vrijwillige aftreding over te halen. In hun
geletterde staatswijsheid beriepen zij zich daarbij op 't geen Livius van Pacuvius meê-
déelde, die indertijd te Capua een middel gevonden had, het oproerige volk, dat den
Raad evenzeer met moord dreigde, te stillen, zonder dien Raad te ontslaan; en zij
zouden God bidden, dat het hier gelijkerwijs mocht afloopen. Na wat over en weêr
gekeuvel, werd den 27™ der maand overeenkomstig Fagels aanraden besloten, en be-
paalden de Staten den Stadhouder te machtigen, in die hunner steden waar zich wan_
trouwen en gemor voordeden, van stonden aan en zonder verdere oproerigheden te
verbeiden, op verzoek van overheid of burgerij of anders uit eigan beweging, de oor-
zaken daarvan na te sporen en zoo mogelijk weg te nemen; mocht dit echter niet
gelukken, zoo werd hij verzocht de meest verdachte leden der wet te bewegen, over
te halen, of des noods te verplichten om zich van het bewind te ontslaan, en verder
zulke order te stellen als hij ten meesten dienste van den Lande noodig achtte. Alles
natuurlijk voor ditmaal alleen, en zonder krenking der stedelijke voorrechten en vrij-
heden. Ook zouden die steden, die van dien maatregel niet gediend beliefden, mits
' Zie de mededeelingeii naar verschillende gelijktijdige aanteekeningen by Wagenaar, VaA. Mis-
iorie, XIV, bl. 181, V.
8 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
zich binnen acht dagen aanmeldende, daarvan verschoond blijven; een vergunning,
waarvan echter alleen Enkhuizen gebruik maakte,
In Tèrscheiden andere hollandsche steden had dan ook de gemeente reeds door het
noodige rumoer van den oproerigen volkswil doen blijken , en zich vooral op 't fraaye
voorbeeld der haagsche in verzet getoond tegen de Aanhangers der gevallen staatspartij.
«Waarom zij», luidde het zelfs in een ophitsend rijm
Waarom zij, die 't Land regeerden
Met De Witten, en vermeerden
Haar gezag en mogendheid.
Niet als haar ter dood geleid?
Borgers, wilt die snoode guiten,
Eer ze gaan, in boeyen sluiten;
Brengt haar op zjjn Haags van kant,
Zuivert zoo ons Vaderland!
Te Rotterdam waren, na 't bericht van 't gebeurde in den Haag, een dozijn bur-
gers in een herberg saamgekomen, en hadden schriftelijk de aftreding van twaalf
vroedschapsleden verzocht, van welke twee — De Groot en Paats — uitlandig %
drie anderen afwezig waren; de overige zeven voldeden onmiddellijk aan 't gedane
verzoek. Den volgenden dag, 23 Aug., was toen door de burgerij een driedubbel-
tal ontworpen, waaruit de Stadhouder twee dagen later een keus deed; Kievit, die
tot de nieuw gekozenen behoorde, werd nu, iri plaats van de Groot, Pensionaris. Te
Delft was men den 19®° reeds in beweging gekomen, had een herberg, waar wat
zonder reden verdacht schietgeweer gebracht was, geplunderd, en bleef men sedert
onder de schutterij voortdurend pruttelen, tot men eindelijk den 30®^ een stuk ont-
wierp , waarbij men de zuivering der overheid van den «loevesteinschen aanhang» en
» AenspraecJc van Quachsaherus in D'opreehte Oranje oogenzalf, enz. Gedr. in d'Oranjedrackery,
1673. Omgekeerd heette het in een ander:
Wat naakt dat land een val, dat in en onder 't oordeel
Verkracht en schendt het heilig recht van God gesteld,
En zich met moord bevlekt, en juicht of 't was een voordeel,
O zeer verbasterd zaad, uw weg ter Hellen helt!
Wat meent gg, dat de Heer, met zyn aldoorziende oogen
Uw moord en bloedschuld acht een mannelijke daad?;
Als 't Godvergeten volk, gü vindt α ver bedrogen,
Wanneer de rechter recht zal loonen goed en kwaad J
met de opmerking, dat de «daad, vóór eenige dagen in den Hage geschied, zoo klaar eene verkrach-
ting van 't heilig recht" was, «dat dit van niemand zou tegengesproken worden als van dezulken,
wier oordeel haar passiën tot richtsnoer hebben", {BeUagh omr RollanU verleerde toegen, mz.im),
® Paats als Gezant in Spanje.
des vaderlands.
in de overheid geen anderen verlangde, dan die «den hervormden godsdienst» beleden.
Van een paar geestverwante vroedschapsleden begeleid, trok men met dit geschrift
naar den Stadhouder, door wien het echter naar de delfsche overheid om inlichting
gezonden werd, terwijl zich sommigen over deze kromme sprongen van «'t oude kalf
van 't vvigdberoemde Delft» met «peper in de neus», in juist geen overtreffelgke rijmen
vrolijk maakten, vragende «aan dees goede liên, wat voor beestelijke grillen 't kali
in 't hoofd kreeg» ^ «Gij wijt ons», antwoordden zij, «dat ons kalf aan 't hollen is
geraakt», maar 't was slechts, dat zij in alle bescheidenheid
te zamen resolveerden,
Zijn Hoogheid met oodmoed te zeggen wat hun deerde
Omtrent de Magistraat
Deze nu, door Z. H. zelve gepolsd, zocht wel 't stuk punt voor punt te weêrleg-
gen, doch werd door eenige schutterofEcieren niet losgelaten, voor zij, daarenboven
door de boeren uit de venen bedreigd, haar ampt had vaarwel gezegd, waarop toen
door den Prins een nieuwe Wet en Vroedschap werd aangesteld. Te Leiden, waar men
zich voor den uit Utrecht dreigenden vijand bevreesd maakte, hadden eenige burgers
den 23®'! verlangd, dat de burgerkapiteins uit de Vroedschap deze verlaten zouden,
kreeg men 't verder over 't begeven van een vaandrigsplaats te kwaad, en kwam
men eindelijk den 8™ September met een verzoekschrift te berde, waarby «de ge-
meene burgeren en ingezetenen» der stad zich «zeker onderricht» betuigden «van de
verkeerde driften en de slappe flauwmoedigheid van eenige der magistraatspersonen,
dewelke o. a. nog openlijk voorgeven, dat men zich wel gelukkig mocht achten, zoo
men de condiciën bij den koning van Frankrijk doen aanbieden, tegenwoordig nog
verkrijgen kon». Naar hun inzien schuilde dit onder hen, die «uit de arminiaansche
factie, zoo nu, zoo dan, in de regeering waren ingedrongen, van welke zij, suppli-
anten, en haar medeburgers met geen recht en zekerheid konden worden geregeerd,
als die geresolveerd waren tot den lesten droppel bloeds haar diergekochte stadsbehou-
denisse en verdere voortplanting van Gods zuiver Heilig Woord, den welstand van haar
vrouwen en kinderen, ten uiterste te verdedigen en te beschermen, van 't welk zij
dus in haar magistraat en overheid mede gaarne zouden verzekerd zyn». ZiiJ wendden
zich daarom «tot Z. Doorl. H., als tot haar eenigen schut en scherm, opdat Zij de
goedheid geliefde te nemen, diegenen onder welker regeering de burgerij nooit in rust
' Zie de Mesolutiën mn Η hollende half losgehroTcen uyt het Delf se hurgerliocTc ^ enz. In 's öraven-
hage, gedr. en opgegeven voor de Delfsche Scliutterye. Z. j., en de Loff mn eenige nieuwe Kalver-
haasen. VI. 1)1. j.
® Zie 'i Blaetende half tegen de haagsche lepelmannen, enz. Tot Delft, z. j.
IVe deel, 2e sUik,
2
-ocr page 13-10 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
üf Yrede kon gehouden worden, af te zetten, en in hun plaats zoodanigen uit de tevens
aangeboden lijst van 80 personen te kiezen, als D. H. nut en oorbaar dunken zou Κ
De Prins begon met den ll®"^ «bij voorraad, tot rust en welstand der stad» de 25 per-
sonen op die lijst, die uit de bestaande Vroedschap waren aangehouden, met den Pen-
sionaris en de Secretarissen, in hun betrekking te handhaven, en verwees voor de
overige op de nu weldra, ingevolge van de opdracht der Staten, door hem afgevaar-
digde Commissarissen Albrecht Nierop, oudste raadsheer in 't Hof van Holland, en
Joan Wierts, zijn raad- en rekenmeester, voor wien toen de nieuwe veertigen tevens
den eed aflegden. In Gouda had men onder de deur van een der burgemeesters een-
voudig een papier gestoken, waarop de namen van eenige mistrouwde regenten voor-
kwamen, die men door den Stadhouder afgezet wenschtö; Vroedschap en Wet besloten
toen gezamenlijk hun ampt ter beschikking van den Prins te stellen, en deze bepaalde
er zich daarop toe, een half dozijn bij brief door anderen te vervangen. Te Dordrecht
zocht zich wel de regeering bij den Prins door hem vleyende voorstellen — de toevoe-
ging eener wacht van hellebaardiers, en de uitnoodiging, weldra in 't huwelijk te treden,
of anders bij ongehuwd afsterven orde te stellen op zijn nalatenschap — aangenaam te
maken, doch mocht zich toch zoo weinig in de gunst der gemeente verheugen, dat het
schuttervendel, met de nieuwe maand op 't Stadhuis ter wacht, zich niet ontzag, de
40 raadskussens in stukken te snijden, gelijk men vervolgens ook de burgemeesterlijke
wapenborden uit de groote kerk afrukte, en den de gansche schutterij samen-
stroomde, om al de regeeringsleden van haar ampt vervallen te verklaren, omdat zi]
eenmaal het later herroepen eeuwig edict bezworen hadden. Eerst de overkomst van
's Prinsen beide gemachtigden stelde ook hier een einde aan de zaak, door niet min-
der dan 17 raadsleden te vervangen. Te Haarlem kwamen den 2P» 't bonte en oranje-
schuttervaandel de loslating van een tiental rumoermakers afdwingen , die in 't begm
der vorige maand aan den overval en de plundering van Ascanius van Sypesteyn —
baljuw van Brederode — 's huis handdadig geweest waren , omdat het gerucht liep, dat
de.man, als neef van den Raadpensionaris, dezen bij zich verborgen hield. Een drom
gewapende schutters had toen na een paar uur de plunderbende uiteen gejaagd, en
dit viertal in handen gekregen, dat tot nu toe in verzekerde bewaring was gebleven,
. doch thans door zijn geestverwanten onder de schutters werd opgeëischt en meegevoerd.
De volgende dagen bleef men sedert onderhng raadplegen, tot den 10®% op voorstel van
den Procureur Pieter van Rixtel, een geschrift werd opgesteld, ettelijke punten m-
houdende tot herstel van stad- en landsverval. Door een zestal personen aan de Vroed-
schap overhandigd, drong het deze tot de belofte, de burgerij in haar voorrechten te
i'
I
i.
Zie de stukkeu meêgedeeld in Kluils Historie der holl. Siaatsreyeri»g, enz. II, bl. 545, vv.
-ocr page 14-DES VADERLANDS. 11
handhaven, en werd de verdere voldoening aan den Stadhouder overgelaten, wien men
nu van weêrsïijden gemachtigden zond. Terwijl hij de zaak in bedenking hield, bleef
de onrust in de stad toenemen, en trok 's avonds van 8 Sept. eindelijk een groote
hoop schutters naar den nieuwen Doelen, waar men besloot, den krijgsraad buiten be-
wind te stellen en de geheele overheid af te zetten, 's Avonds laat en 's nachts wer-
den toen de verschillende Vroedschapsleden uil hun huizen gehaald, en onder groot
gejoel naar 't stadhuis gevoerd, om er goed- of kwaadschiks hun ampt neêr te leggen.
Twee dozijn gemachtigden der burgery benoemden den volgenden dag een nieuwen
krijgsraad, die, op twee Colonels na, door den Prins bevestigd werd, terwijl zij tevens
een dubbeltal Vroedschappen, waaronder 32 der afgetredenen, ontwierpen. Acht hun-
ner gingen dat den Prins overhandigen, terwijl de overige dertien onderwijl het stads-
beheer op zich namen, totdat, den dag daarna reeds, 'sPrinsen beide gemachtigden
naar Haarlem kwamen, en de zaak nader onderzochten. Wierts, daarop zelf naar den
Prins gegaan, kwam den 11^" met den last terug, al jle oude leden op één — Mr.
Jan Everswijn — na, in de regeering te herstellen. Ongetwijfeld was Fagels toelich-
ting van 't geval, die als oud-pensionaris der stad op de hoogte der zaken was, niet
vreemd aan den afloop, tegen welken sommigen te vergeefs bleven morren.
Er was een groot verschil tusschen de wijze, waarop de Prins zich bij zijn nieuwe
regeeringsbestelling zoo hier als elders werkzaam toonde, en die, waarop de heftigste
tegenstanders van 't vorig bewind hem hadden willen te werk zien gaan. In een ge-
schrift, dezer dagen, bij wijze van verzoekschrift, uit naam van 'sLands «gemeeue
volk» in 't licht gegeven, en met «Oranje in 't hart» door «Alleman Geus» onder-
teekend, zochten zij hem den weg aan te geven, waarop hij zich, huns inziens,
diende te houden. «Aan Zijn Hoogheid», zoo luidde het daar, «verloonen met onge-
veinsde genegenheid en onveranderlijke trouw de gemeene inwoonderen van het ver-
eend Nederland: hoe dat de vertoonderen, 22 jaren lang, met verhate oogen hebben
aangezien het geweldig toenemen van de loevesteinsche faccie, blazende niet als ver-
woedheid tegens Uw Hoogheid en Ziijne liefhebbers, niet als gunste, staat, eere en
rijkdom op haar zelf en hare aanhangers, en niet als belastingen op ons, vertoonde-
ren; ja, om hare dominacie vast te stellen, beroerende door verderfelijke oorlogen de
geheele Kristenwereld. Dat wij, vertoonderen, gedachtig aan de Godsprakc Ezaias
XIV, 16, 19, en 20, tot reddinge van de mishandelde vrijheid, vreezende de soeve-
reine macht, bij ons en onze voorouders verkregen met hel goed en bloed van zoo-
veel martelaren, anno 1581 vastgesteld, met de wapenen verdedigd, en bij'zoovele
Iractaten van stilstand en vrede gelegitimeerd, edoch door het beleid, raad, en sterke
I
' Requeste van de groote vergaderinge van 't gemeene volcJe deses Lands aen Sijn Moogheyt den
Frinee van Oranje. Tot Delft, α". 1673.
12 algemeene gescjhiedenis
vuisten, ja met bel goed en bloed van de Oranjevorsten, onze gewezene Mozes, Jozua's,
en Gideons, hebben góedgevonden Uw Hoogheid te verkiezen tot onzen verlosser, niet
door eene populaire drift noch lust tot verandering, maar door eene welgegronde af-
feccie en bataviersche coeragië, ons van den Hemel zichtbaarlijk ingestort. Dat wij
daarop voortgaande den tuin van Holland van 't onkruid hebben gaan zuiveren, de
Jonassen over boord gesmeten, en bij onze sentencie, doende recht, dat het Hof, van
ons gevolmachtigd, niet en dede, gecondemneerd eenige kwade vrucht dragende boo-
men uit te roeyen. En alzoo zulken salutair werk, tot troost voor de goeden en af-
schrik voor de kwaden niet behoort ten halve te blijven steken, dienende integendeel
het onkruid met den wortel geëradiceerd, opdat het in 't korte niet Mederom de
overhand verkrijge. Alzoo ook de vertoonderen vermoeden, dat de slappe uitvoering
van onze desseinen procedeert van eenige suspecte oorblazers omtrent Uw Hoogheid,
en wel zonderling van het ingeven van diegene, die nog al hellen naar de vorige
dwinglandsche regeering, zoekende de macht ons toekomende te verijdelen, en Uw
Hoogheid zwaarhoofdig te maken, om aan te nemen de heerschappij, die bij het Volk
is, en zulks bij ons, vertoonderen, en niet bij de Vroedschappen of Regenten, als bij
ons te vuur en te zwaarde gehaald en beschermd, en welke wij, als ons eigen goed
aan Uw Hoogheid in handen hebben gesteld, en nog stellen bij dezen, niet gehmi-
teerd maar geheel en al, bereidwillig Uw H. met lijf en goed in 't zelve gezag te hel-
pen stijven, sterken, en mainteneeren tegen allen tegenstand van buiten en van binnen.
Zoo vinden wij ons genoodzaakt om aan Uw H. te geven de volgende waarschuwingen,
met oodmoedige bede, daarop met aandacht te willen letten. Vooreerst: dat er onder
de loev. faccie zijn geweest, in efTecte tweederlei slag van vijanden: eene dergener,
die Uw H. zochten uit 's Lands bestier te houden, om haar zelf en hare vrienden
meesters te maken van onze vrijgevochtene republiek, door middel van de Vroed-
schappen, daarin zij de sterkste waren; en deze zijn geweest de afzetsels, vrienden en
aanhangsels van de loev. Heeren en Barneveldisten, welker memorie de walging wekt
en moét uitgewist worden. En de tweede dergener, die om voordeel en profijt haar
met de eerste soort vermengde, die haar lieten gebruiken als instrumenten en roeden,
die somtijds met den mond wel schenen genegen te zijn, maar met d^ daad niets
deden als dat daar tegen streed, dubbelhartig haar dienende en reguleerende naar den
tijd, haar zettende daar de zon schijnt; zijnde van de eerste niet als vermijielijk kwaad,
maar van de tweede ook heimelijk en onvermijdelijk kwaad, dat het ergk is, te ver-
vrachten, wezende dezelve kenbaar aan hare tale, die gedurig is tot zachtigheid,
wetende dat zachte meesters maken stinkende wonden; tot conservacie van quansuis
de vrijheid van 't land, die zij zelf ambieeren in haar geweld te hebben, tot ver-
heffing van de soevereine staten, daarvan zij leden zijn, tot vertraging der zuivering
van 't onkruid, om dat te doen groeyen, tot uitstel van de vermaking der magistra-
i
DES VADERLANDS. 13
ten, om dat het welUchl haar mede gelden zal, enz. Voor dewelke Uw H. hem heeft
te "wachten, zullende schoon zingen totdat zij Uw H. doen zeilen op klippen en doen
geraken door intimideering onder eene faccie zoo erg als die van Loevestein, onder
schijn van Hollands autoriteit opbouwende haar eigen en Uw H.'s gezag trachtende
te verminderen door opstoking tegens de getrouwe supplianten, zijnde als nieuwe Gran-
velles ten tijde van 't presenteeren der requeste van de Edelen des Lands. Ten tweede,
dat Uw H. met alle middelen gelieve te betrachten den vrede met Engeland, als de
eenige menschelijke zekerheid tot conservacie van 't Land en Gods dienst, biddende dat
Uw H. Haar doch niet wil laten verrukken door schoon aanprijzen van auxiliaire troe-
pen; het is veel beter toe te geven aan Engeland als het alles te wagen, indien de
aux. troepen te kort schoten of geslagen werden, kunnende Uw H. van de zyde van
Engeland doen vaststellen de soevereine macht, die Uw H. door de verloonderen uit
grond van hare herten is gegeven en gegund. Ten derde, dat zonder tijdverzuim worde
voortgegaan met de verandering van de magistraten in de respectieve steden, alsmede
met het afzetten van de permanente ministers in de hooge collegiën, voor zooveel die
zijn geweest de vijanden van Uw H., in plaatse stellende die Uw H. getrouw zijn.
Uw H. behoeft niet te vreezen voor schadelijk oproer of plundering; zij, vertoonderen,
zullen zorgen, gelijh in Gravenhage, dat alles ordentelijk zal toegaan; men zal Uw H.
de suspecte en verbasterde, de loevesteinsche en Barneveldisten en Arminiaansche op
lijsten overgeven, met de namen der Patriotten, daaruit de beste kunnen genomen
worden. Wy zullen dit alleen doen voor deze maal, latende aan Uw H. de absolute
macht, en niet aan de Vroedschappen, over de nominacie en eleccie, op den voet by
Uw H. te ramen en arresteeren, opdat twee of drie familiën niet mogen domineeren
in de Vroedschappen, en alzoo over de steden en over ons, vertoonderen, hare prin-
cipalen, die eensvooral ons recht aan Uwe H. cedeeren en overgeven; biddende dat
Uw H. de schoone occazie, die achter geen vat heeft, niet wil laten henenglyden
door opstoking of afrading van kwade of blinde raadsluiden, veel min dat Uw H. zieh
zou laten verbitteren tegens ons, vertoonderen, gelijk of wij oproerig, ja, strafbaar zou-
den zijn, gedenkende dat wy 't zijn, die Uw H. hebben doen herstellen en de vrij-
heid hebben gerukt uit de handen der loevesteinsche tyrannen; terwgl Uw H. zal
zoeken den vrede van buiten, zullen wij die maken van binnen door het doen op-
staan uit de regeering, van die suspect, vervalscht, en ondienstig zijn, die haar tyd
hebben gehad». Hoe dringend vertoonderen deze, hun gansche doen en drijven ken-
schetsende bedenkingen aan den hun «dierbaren persoon» van Zijne Hoogheid ter
«prompte en heilzame» beschikking stelden, hij was er verre van, ze in allen deele
op, te volgen, en de 't onderspit delvende tegenparty had in dit opzicht dan ook geen
reden, om, gelijk zg 't in hekelende klaagrijmen deed over 's Lands «gestoorde vry-
heid» te jammeren :
14 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
"Waartoe laat gij, onzinnige, u vervoeren.
Dat gij mij weêr doet bukken onder 't kruis ?
"Wat prangt ge mij met deze Oranje-snoeren,
Wat maakt ge u zelf tot slaven van dat Huis ?'
En niet zonder grond ook liet men daarom, op zijne beurt, den Prins dier
Vrijheid op den meest geruststellenden, bezadigden toon antwoorden ^:
Hoe zijt gö dus bedroefd, mijn halsvrindinne,
"Wat kwelt u, zeg, waarom gij droevig zijt ?
Vreest gij, dat ik u niet zoo vierig minne,
Als gij wel wenscht, in dees benauwden tijd?
Zjjt gü verschrikt voor 't onbehoorlijk tieren
Van 't muitig volk op de achtbre Magistraat,
Dat groot en klein zoo door de straten zwieren,
En de onderdaan zich zelf te buiten gaat
In 't schelden van veel eerelijke lieden,
In 't schoppen, slaan, en plondren van haar goed,
Schoon dat ik zelf uitdruklijk dat verbiede,
En haar vermaan te kwijten hun gemoed
En plicht omtrent hun wettige overheden,
Die van God zelf zijn over haar gesteld; —
Zoo gij, vriendin, hierover zyt t'onvreden.
Indien dit kwaad u hert en zinnen kwelt,
Gij hebt gelijk, gij meugt met reden klagen,
Dat Staat en Stad dus schandlijk wordt beroerd;
Maar zeg toch niet, dat ih de schuld moet dragen,
En dat dit volk om mij dus wordt vervoerd
Tot muiterij en onbehoorlijkheden.
Tot lastering en huizenplondering.
Tot schoppen, slaan, van wettige overheden,
In Godea oog een kwaad en gruwlijk dièg!
't Kan zün, dat zij, door domme drift gedreven,
Om mijnentwil zoo dwaasljjk dit bestaan,
En tot dit kwaad zoo stoutlijk hen begeven,
Als werd aan mij een groote dienst gedaan,
'k Misprijs hun doen en acht het straffe waardig,
Die vrome liên zoo feitlijk tasten aan,
En slepen langs de straat; die zoo boosaardig
Hun Heeren zelf op 't kinnebakken slaan.
En wat belangt, dat gij mij legt te laste
Hetgene mijn Heer Vader eertijds aeê,
Die, zoo gij zegt, naar uwe kroon dorst tasten,
1 De gestoorde Vrijheid. VI. bl. 1672.
" Antwoort van S, S, aan de gest. Vrijheid.
DES VADERLANDS. 15
· Neem ik uiet wel, en 't doet mij hertlijk wee,
Dat gij van mij hebt zulk een kwaad vermoeden:
Ik zal uw kroon verwelken noch vertreên,
Maar zelve daarvoor strijden.tot den bloede,
Gelijk weleer mijn grootevaders deên.
Mijn vader was niet wel bedacht van zinpen,
Toen hö den raad der kwaden volgen wou;
Ik zal u, als een vrije maagd, beminnen,
En nimmermeer verbreken mijne trouw.
Ik zal uw heil met lijf en ziel betrachten,
En strijden voor uw eer, en goed en bloed;
Gy hebt van mjj niet anders te verwachten,
Als een getrouw beschermer wezen moet.
Zijt dan gerust, ik zal u niet onteeren.
Vertrouw mij op mijn eed en prinslek woord!
Dat de onderdaan gehoorzaam zynen Heeren,
En d'Heeren ook regeeren als 't behoort,
Zoo zal de liefde en eendracht in de muren,
Tot welstand van een ieder, kleen en groot.
De sterke macht der vyanden verduren.
Zoo helpt ons God uit dees bedroefde nood! —
In dien geest wist hij dan ook bepaaldelijk in Amsterdam werkzaam te zijn, waar
de oproerige gemoederen zich niet minder dan elders uilten, en men met name ook
zijne verheffing tot 's Lands Graaf verlangde. «O machtig Amsterdam. , rijmde men er o. a.
O machtig Amsterdam, ik zie uw grijze wallen -
Wendt alle middlen aan - gesloopt en neergevallen.
Tenzij Oranjes Vorst den Graventitel draag,
En dat gij worden moogt ons Prince-Gravenhaag \
Hij was echter zoo verstandig, daar geen ooren naar te hebben, overtuigd, dat
een ndele Graventitel minder dan een degelijk Stadhouderschap gold, en dat de
landzaat - naar hij zich uitdrukte - meer voor den oorlog zou over hebben, om
zijn duur verkregen vrijheid te besehermen, dan vooreenig soevereinen Vorst, wie
hij ook ware \ Den 12- Augustus had hij persoonlijk de stad een bezoek gebracht,
was er in den vollen raad welkom geheeten, had er vestingwerken en magazijnen
bezichtigd, en was daarop den toestand te Muiden, AYeesp, Abcoü, en aan den Hin-
derdam in oogenschouw gaan nemen, om den 15- weer naar 't leger te keeren,
onder toezegging zelf de stad te kom,η verdedigen, zoo de stand van zaken dat noodig
maakte. Een paar dagen na zijn vertrek begon er rumoer onder de gemeente te ont-
1 Byzondere speculatie op den Siaet, enz. door J. C. C. Toegift.
' Naar Burnets mededeeling in zijn History, I, p. 326.
ALGEMEENE GESCHIEdENIS
staan, en morde men dat de poortsleutels 's nachts bij de burgemeesters aan huis
bewaard werden, tot zij daarop ten stadshuize gebracht werden, waar Burgemeester
Reynst toe'n zelf ook slapen ging. Burgemeester Van de Poll had echter daarop nog die
Yan den Nieuwebrugsboom aan huis, die hem nu ook werden afgeperst, en sedert
met al de overige in een ijzeren kist bewaard bleven, van welke de sleutel onder
den voorzittenden Burgemeester berustte. Nadat men zoo omtrent die sleutels zgn zin
had gekregen, ging men aan 't pruttelen over regeeringshervorming, en 's ochtends
van den 28®" was er de volgende «oprechte eisch van de burgeren te Amsterdam»
aan de Beurs geplakt, die wel, op last van Schepenen, te negen uur, in spijt der
booze bedreiging aan 't slot, reeds werd afgescheurd, doch duidelijk genoeg van de muit-
zieke stemming blyken deed:
Herstelling van de oude Handvesten, zooals ze ten tijde van het overgaan van
Amsterdam geweest zijn.
Dat de Kapiteinen, die in de Regeering of Vroedschap zijn, haar bediening zullen
hebben neder te leggen, opdat ze niet gedwongen worden.
3.
Dat geen Bewindhebbers van de Oost- of Westindische Compagnie in de regeering
zullen mogen zyn, volgens den eed.
4.
Dat de hand- en voetbogedoelens aan de burgers zullen worden gerestitueerd, alzoo
haar met geweld en gerechtigheid zijn afgenomen,
5.
Dat (men) de stadsvesten niet meer na dit jaar zal mogen verpachten.
Dat de 36 Raden zullen moeten bestaan uit de fatsoenlijkste burgers en kooplieden,
opdat het geld getrouwelijk aan zijn Hoogheid of Haar Gecommitteerden zal overhan-
digd worden; opdat Z. H. niet langer knecht blijve, maar >Heere; en dat hiervan
eerstdaags request aan Z.. H. gepresenteerd zal worden, of — dali er op zijn Haagsch zal
Dat acht genomen zal worden, dat diegene, die dit mocht^komen af te scheuren ,
een kogel zal worden vereerd.
Oranje moei groot
•'1
J i
Zoo brandt men Victorie
i f
si
yn;
VI. bl, z. j., luttel verschillend van de lezing naar 't afschrift bü Wagenaa^. Vad. Mist. t. pl. bl. 240,
-ocr page 20-DES VADERLANDS. 17
Een en ander leidde tot beraadslaging onder de 36, om hun regeeringsarapt ter
beschikking van den Stadhouder te stellen, waartoe den 28®»» dermaand besloten werd.
Eerst een week later werd echter het desbetreffende stuk geteekend, en toen door den
Secretaris Schaep naar den Prins gebracht. Een paar dagen daarna schoolden een
honderdtal handwerkslui en andere burgers in den Kloveniersdoelen samen, en stookten
met gesloten deur elkander op, om op 't herkrijgen van oude voorrechten aan te
dringen; een verzoekschrift van twaalf artikelen werd daartoe voorgelezen en toege-
juicht, en de korte inhoud daarvan door de meesten onderteekend. Het gedrukte
stuk zelf lokte intusschen weêrspraak van anderen uit, die zich als «de raisonable
gemeente» , uit Lutheranen, Katholieken , Remonstranten, bescheiden Gereformeerden,
en de meeste Doopsgezinden, op den «Blauwburgwalschen steiloor" na, saamgesteld,
met de tegenwoordige regeering ingenomen, en van geen andere, al werd ze door
den Stadhouder ingesteld, gediend verklaarde. Vier gemachtigden der Doelisten ver-
voegden zich ondertusschen ten stadhuize, waar zij evenwel geen gehoor erlangden
vóór zij hun verzoekschrift zelf verscheurd hadden, en toen bij de verzekering van
burgemeesters, dat de geheele Vroedschap zich ter beschikking van den Prins gesteld
had, hun hoofd neêrlegden. In den Doele maakte men nu een nieuwe VroedschapsUjst op,
die echter, door de daarop gestelde namen der voornaamste samenscholers, meer gelach
dan goedkeuring verwierf. De Stadhouder zelf had inmiddels reeds de noodige beschik-
king genomen èn de Burgemeesters Van de Poll en Reynst, drie Schepenen, tien
Raden en vier Oudschepeneo, bij een schrijven van 10 September, ontslagen. Vijf
dagen later verving hij hen, op verzoek der aangebleven regeerders, bij een dergelijk
schrijven, door anderen, waaronder als Burgemeesters Van Beuningen en Hudde; slechts
één der nieuwbenoemde raden — zekere Dirk Blom — kwam op de lijst der Doelisten
voor. Wel plakten nu nog een deel aanhangers van sommige der ontslagen regeerings-
leden — de Schutterkapiteins Jacob de Graefl', Jan Hulst, Hans Bontemantel, Nikolaas
van Waveren, en Johan Blaeu — een dreigend weêrschrift aan Janro6poortstoren aan,
doch zonder eenig verder gevolg
1 Het nadere zie in Wagenaars Amsterdam II, 19. Hoe geheel anders dan deze verschillende per-
soonsveranderingen luidde de eisch daaromtrent, geljjk omtrent die in andere zedelijke lichamen en
'tgansche Staatswezen, bepaaldelijk ook in de Geneesmiddelen voor Hollanis qualen,vertoonmde de quade
Eegeringe der Loemsteinse factie (Gedr. tot Antwerpen in 't Jaer, dat WILLeM henDrIk Wort
hersteLt) aan de hand gedaan: "Hy zal de kereke en de Staet sayveren van den suyrdeesem der
Arminianen, Socinianen, en Atheïsten, verjagende en verstootende dezelve uyt de Consistoriën en
Raedhuysen", enz., «versiende de goede ingezetenen met regeerders van goede reuck, van sachte on
getrouwe bestieringe; niet sparende sagen en tangen, om de al te seer ingekaackerde en verrotte
ledematen af te setten, so dezelve so wys niet en zijn, datse hare sieckten kennen, en het tempeest
met het verlaten haerder ampten trachten te ontgaen"; trouwens liet men ook daar toch volgen:
IVe deel, 2e stuk.
-ocr page 21-18 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
Van dezelfde verzoenende strekking, als dit stedelijk regeeringsbestel, getuigde ook
de algemeene amnestie, op aandrang van, den Stadhoude*·, door de Staten van Holland,
den IT"" September aangenomen, waarvan echter eerst twee maanden later — den 28®°
November — de afkondiging geschiedde. Vóór men tot haar besloten had, was intus-
schen het rechtsgeding reeds aangevangen tegen den boekverkooper Naeranus te Rot-
terdam , als vermoedelijk uitgever van een naamloos schimpschrift over de feilen van
den dag, dat onder den titel van HoUandsoh Venezoen in Mug eland gebakken, en
geo'pend voor de lief heller s van Η Vaderland, ze meer hatelijk dan geestig zocht te
hekelen, en waarin ten slotte vooral tegen Engelands baatzucht gewaarschuwd werd,
dat 's Prinsen verheffing slechts uit eigenbelang heette voor te staan:
Zie toe, Oranje, eer uw raders u verraan;
Vertrouwt niet al te veel aan Engelschen en Franschen,
Eer gij gedwongen wordt naar hare fluit te dansen;
Want Karei is zoo teêr noch vroom niet van gemoed,
Dat hij om uw behoud dees oorlogsrusting doet.
Geen britsche koningen ontzien haar bloedverwanten,
Om door hun eigen scha haar zetel vast te planten.
Johanna en Marie zijn van haar liefde blijk;
Als Karei Holland heeft, zal 't wezen: "Willem, wijk!"
Zoo 't slechts niet erger gaat, en gü uw hoofd moogthouën! —
ISen Bngelschman is niet of weinig te hetrouwen.
Aan weêrspraak in rijm en onrijm daarop had het niet ontbroken; Geerard Brandt,
Pieter de Groot, en Oudaen werden daarbij ~ alle drie ten onrechte trouwens —
als makers verdacht en beticht ^ In een der tegenschriften ^ werd Johan de Witt zelf
sprekende ingevoerd, om zijn vermeende kerk- en stadhouderschuwe staatkunde bloot
te leggen:
Was Willem in de kracht zijns levens niet gestorven,
En zijne ievensdraad zeer tijdig afgekorven,
«en zal met liefeiyke Oranje-balsem de niet al,te seer geïnfecteerde trachten te genezen"; er We-
ken dan ook genoeg, die zich naar de omstandigheden voegende zoo ;min mogeiyk «geïnfecteerd" of
liever volkomen "gedesinfecteerd" uitkwamen. Verder heette het dan Whter in gansch anderen geest
weêr· «tegen den binnenvyant moeten de loflücke borgers wel wakèn on wel vechten; sy moeten
machteloos maken de gansche bende der Loevesteynsche Heeren; sy moeten deselve weeren uyt de
Raethuysen en hooge collegiën, soo sy van selfs daer niet uyt gaen; niet meriterende compassie, dat
men verschoonen wil de slangh, die steeckt in onsen eygen boesem", (^nz.
1 IVederlegginge mn den vergiftenUn lasterlijcTcen hollandfsohen Venezoen, enz. - 't EoUands
Venezoen in 'Mngelandt geladen, wederlegt door d'Amsterdamsen pasteybacJcer tegen sijn huyrman
Brandt, - Orangië lanquet, gedruU na 'i opgescha/te EoUands Venezoen, enz. (Tot Botterdam by
de wed. Mathüs Wagens). Hollandis Venezoen verTcneedi ende in een Oranjenoven herbaJcJcen, enz.
2 Oprechte Hollandtse Venezoen mei een %mtte saiiégehacken in den Saagli. (Gedr. in't jaar 1672).
'i
t.
i'
DES VADERLANDS. 19
Al lang was Hollaad, 't geeii daar ieder Prins om vrp,
De krone van zijn hoofd, de gulden Vrgtieid, kwijt.
Maar nu is 't onze tijd, den Staat eens vast te stellen,
Dat, schoon de derde Will'm ons namaals wilde kwellen,
Hem geen gelegenheid noch middel over zjj,
Te pogen naar het roer van de Opperheerschappij.
Het zij een ieder vr«, de feilen van Oranje,
De dutten van het Huis des Konings van Brittanje,
Met gal te malen op het bytende papier;
En zooder loon ontbreekt, de zuinige cassier
Van Hollands heimljjk geld, diö vuile hem de handen,
Om zoo te vinniger Oranjen aan te randen.
En zoo een hollandsch hart hiertoe niet wierd vervoerd.
Zoo blijft ons overig die schrandere La Court,
Die 'Hollands Interest ten juisten af zal schildren
Men geef aan ieder sect de vrijheid van haar leeren
Te zaayen onder 't volk; zoo zal men licht vermeeren
Ons aanzien en tot ons verwekken ieders hert;
De boeken van Socijn die brenge men te bert,
Herdrukk' ze in groot formaat, en laat ze veilig koopen;
Wat zal dan iedereen niet van ons goedheid hopen ?
Wat zal Arminius, nu lang gedrukt, ons niet
Omhelzen, als hij weêr zijn volk op 't kussen ziet!
Men zette den Papist ook alle poorten open,
En weer geen Atheïst om 't geen hij mochte hopen,
Gelooven, leeren, als hij maar ons voordeel geeft,
En in een goed beroep naar onze wetten leeft.
En mocht Calvinus ooit daarover ons begroeten,
Men zal hem voor de kunst eerbiediglijk ontmoeten,
Flatteeren voor het hoofd, en zeggen; «vriend, de Staat
En lijdt niet, dat men een om zijn Geloove haat;
Moest 't Land gezuiverd zun van inlandsche Papisten,
Van 't Arminjaansche volk en van de goê Mennisten,
Wat bleef er over als een werelooze hoop? ~
Maar om u evenwel ons' goeden wil te toonen,
Men zal het paapsche volk beteuglen, en beloonen
De Vorsten met haar goed, om haar uitsporigheên". —
Zoo zendt men den goeman met blauwe bloempjes heen,
Zoo houdt men iedereen met zachtheid aan zijn koorden:.
Geen beter menBchenljjm als goed gelaat en woorden 1 —
Door den hoofdofficier den September onder 't Raadhuis gevangen gezet ,.moesl
Naeranus echter na een week of drie, bij gebrek aan bewijs, en daar hem meer dan
een der Schepenen persoonlijk genegen was, weer vrijgegeven worden. Twee andere
Naeranussen, Samuel en deadvokaat Theophilus, in den Haag, werden daar voor't Hof
20 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
gedagvaard, en de zaak van den laatste, die erkende 't vers afgeschreven, maar niet
vervaardigd noch verspreid te hebben, bleef bet gansche volgende jaar slepen, tot hij
in December eindelyk vérlof kreeg, in de amnestie begrepen te worden.
Doch terwijl in dezen gedenkwaardigen zomer dit alles in 't hollandsche staats-
en gemeenteleven voorviel, had ook het krijgsrumoer te water en te velde voortdurend
aangehouden. Ter zee had men, 's Lands nood in aanmerking genomen, den 24®° Juny
besloten, een goed deel der zeesoldaten en verdere bemanning . onder den Generaal
Hoorne en den Overste Palm te velde te brengen, en daartoe een aantal schepen afge-
dankt, terwyl men tevens kleine vaartuigen en uitleggers voor den dienst op de rivieren
gebruikte, om er den vijand zooveel doenlijk te kunnen bestoken. De overige 47 oorlogs-
schepen, 12 fregatten, en 20 branders bleven onder't opperbevel van De Ruyter de hol-
landsche kust bewaken, en deels van Schooneveld, deels van Goedereede uit daartoe
werkzaam. Aanvallenderwijs te werk te gaan, was hem voor 't oogenblik onmogelijk,
1 en niet zonder zorg zag men zelfs een landing op de kust door de vereenigde fransche
en engelsche vloot te gemoet. Omstreeks half July scheen die inderdaad te zullen
plaats hebben, daar een aanzienlijke fransch-engelsche scheepsmacht, met een talrijke
schaar krijgsvolk onder den Graaf van Schömberg aan boord, op Texel aanstevende,
en dit van nabij kwam bedreigen. Eerst wat noordelijker opgezeild, keerden zij na
een dag of wat terug, en hielden zich toen al kruisende met verkenning van 't vaar-
water onledig. Waarschijnlijk zouden zij den 20®'^ of 21®*^ de landing beproefd hebben,
zoo niet aanhoudende stormwinden uit den Zuidwesten het toen belet en verder ondoenlijk
gemaakt hadden, zoodat de vijandelijke vloot, na velerlei scha geleden te hebben,
onverrichter zake een goed heenkomen naar de engelsche havens zoeken moest. Niet
tevreden met den grooten dienst, door 't harde weêr in dezen den Lande zoo doeltreffend
bewezen, zocht de wonderzieke landzaat daar weldra nog een bovennatuurlijk feit meê
te verbinden, en begon van een buitengewone ebbe te gewagen, die, het dubbel der
gewone uren aanhoudende, den storm zou voorafgegaan zijn, doch blijkbaar enkel
aan zijn goedgeloovige wonderzucht het denkbeeldige aanzgn dankt. Door geen der
omstandige dagelijksche berichtgevers van dezen tijd zelf vermeld, werd zij 't eerst
twee jaar later in een enkel geschiedboek, op een dagteekening daarenboven — die
I" van 18 July — welke al aanstonds met die van 't storniweêr zelf in weêrstrijd is ^
Had men door 't verminderd aantal schepen geen gelegenheid een grooten zeestrgd
|| te onderstaan, die tot voordeelige kaapvaart bleef daardoor niet alleen niet uitgesloten,
maar kon des te ijveriger ter hand genomen worden. Juist met het oog op de groote
scheepstoerustingen was de zoogenoemde commissie-vaart ee^st verboden; nu deze door
' Zie daaromtrent de uitvoerige "nagelaten aanteekening" van den gemoedelyken De Jonge, in
den 3ea druk zijner QescMedenis mn het Ned. Zeetoegen, II, bl. 340, vv.
DES VADERLANDS. 21
vervielen, bestond er geen reden den aandrang der Zeeuwen vooral
in dit opzicht te weêrstreven, en zoo hun als den Hollanders en Friezen, die er
aanzoek toe deden, kaperbrieven af te geven. Nog was de engelsche vloot niet van
de kust of, den 22- July, besloten de algemeene Staten, door de Admirahteit van
Amsterdam uitgenoodigd, en op aanraden van dep Stadhouder, de commissievaart open
te stellen, en onmiddellijk maakte men daarvan in Holland, Friesland, doch bovenal
in Zeeland gebruik, om kaapvaarders uit te rusten, die met den voordeeligsten uitslag
werkzaam waren, en waar zij konden de britsche en fransche scheepvaart en handel
afbreuk deden. Twee zeeuwsche kapers brachten van een britsche koopvaardijvloot uit
Barbados zeven prijzen binnen; andere vernielden ettelijke schotsche kolenschepen; de
middelburger kaperkapitein Rochussen veroverde bij de Sorles een kostbaar engelsch
retoerschip, de Gouden Valk, op anderhalve ton waarde geschat, en waarvoor hem
een gouden gedenkpenning vereerd werd; zijn vlissingsche beroepsgenoot Springer ver-
meesterde met zijn schip van slechts 14 stukken een van 26, dat hij in zijn woonstad
opbracht; twee andere koopvaarders maakten in den loop van 't jaar niet minder dan
26 schepen buit; terwijl twee middelburger reeders, vóór het einde van September,
der admiraliteit van hun gewest konden meêdeelen,, dat hun kapiteins in de havens
van Biscayen met meer dan 30 fransche en engelsche prijzen lagen, die gezamenlijk
wel een miljoen waard waren. De Ruyter zelf ging tegen het einde van Augustus met
zijn schepen in-zee, om de weldra te wachten oost-indische retoervloot veilig binnen
te loodsen. Van Texel stevende hij daartoe naar de Eems, daar toch de engelsche vloot,
na haar herstel, uit Engeland zich naar de Doggersbank begeven had, om daar de
hollandsche retoerschepen, zoo mogelijk, op te vangen. Reeds waren deze intusschen
de bank over, vóór zij iets van den vijand bemerkten, tot zij, Helgoland een zestal
mijlen voorbij gestevend, zich door een paar engelsche fregatten benaderd zagen, tegen
welke zij zich evenwel zoo wakker te weer stelden, dat ze afdeinzen moesten. Zoo
kon de retoervloot nu met den meesten spoed haar weg vervolgen, en in Delfzijlbm-
nenloopen, vanwaar zij toen door De Ruyter ongedeerd naar Texel gebracht werd.
Daar met de helft der volgende maand het gros der britsche vloot binnengevallen en
opgelegd, en ook de fransche reeds naar hare havens teruggezeild was, besloten de Staten
ook de nederlandsche schepen terug te roepen, en begaven zich deze, een week latera-
naar de verschillende plaatsen hunner uitrusting, terwijl slechts een paar dozijn met een
gelijk aantal branders aan de verschillende zeegaten bleef post vatten, om er tegen
eiken mogelijken overval te waken. De Ruyter zelf keerde naar Amsterdam in zyn
huis aan den buitenkant. In zijn afwezen was dit luttel dagen te voren, den 6- der
maand, tijdens het Raadsrumoer, met een overval van 't tegen hem opgehitst gemeen
bedreigd, en slechts door het voortvarend beleid van den schutterhopman Wessel Smit,
wiens dochter met zijn stiefzoon Van Gelder getrouwd was, en die, zelf in zijn buurt
22 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
wonende, zieh nu haastte zijn vendel in de wapenen te roepen, daarvoor bewaard. Nog
voor Goeree van 't gebeurde onderricht, schreef hij den Prins een. brief om vrije hoede,
en werd hem deze onmiddellijk verleend. Toch zag hij zich, na zijn terugkomst, in
October op nieuw, en thans persoonlijk, door een hem onbekenden dollenmn, die hem
op rüwen toon te spreken vroeg, en' met een broodmes ia de hand op hem afstoof,
aangerand, doch werd door een van zijn bedienden, die den deugniet een laddertjen
op 't lijf wierp en de huisdeur uitdreef, voor erger gevrijwaard Zijn rondborstige,
schriftelijke verklaring omtrent zijn verhouding tot den Ruwaard, en diens houding op
de vloot, had gewis het hare bijgedragen tot deze laaghartige belaging van den groo-
ten vlootvoogd
Op de Zuiderzee had men in deze maanden, onder oppertoezicht van den Gecom-
mitteerde uit het noorderkwartier, Jacob Lobs, die tevens 't oog op de schepen te
Texel hield, eenige kleine fregatten, adviesjachten, snauwen, tjalken, roeibooten, vlot-
tende batterijen, ênz. in beweging gehouden, om eiken vijandelijken aanval van de
in 's vijands handen geraakte overijselsche eif geldersche streken te verhinderen, en
zgne krijgsmacht zelf zooveel doenlijk te benadeelen. De k&pitein ter zee Pieter Claessen
Decker, op 't fregat Bommel, voerde daar onder Lobs meer bepaald het bewind, en wist
zoo, door eenige friesche Statentroepen bijgestaan, den 2™ September, de blokzijler
schans te vermeesteren, terwijl de Blokzijlers zelf, door die onderneming aangevuurd,
hunnerzijds de munstersche bezetting uit hun stadjen jaagden, en dit voor de friesche
krijgers openden, en — als het eerste in deze streken — den vijand weêr ontrukten.
Deze toch was, sedert zijn zegetocht in Twente en Sallant, van daar verder doorgedron-
gen, en slechts voor het door den wakkeren Aylva onder water gezette Friesland ge-
Ijl stuit. De munstersche bisschop had zich, in 't laatst van Juny, op 't Huis ter Scheer
tusschen den Hardenberg en Koeverden gevestigd, en daar met een drietal afgevaar-
digden uit de overijselsche ridderschap, Elbert Antony van Sallant, Jan Mulart, Gerrit
Sloet, en den Griffier Roelinck, een vergelijk getroffen, waarbij zij, door de hervormde
predikanten der zwolsche classe, die hun geloof en betrekking natuurlijk boven alles
j'i stelden, aangepord, zich aan de Unie onttrokken, en aan den bisschop onderwierpen,
'lil mits slechts de Hervormden in dit nieuwe bisschoppelyki land de noodige kerken hiel-
den , en de dominees het hun toekomend onderhoud vonden\ l Zijn troepen had de bisschop
intusschen tegen het voorheen zoo sterke Koeverden van drie kanten laten aanruk-
' De nadere omstandigheden van een en ander zie in Brandts Leemn van De Ruyter, B. 13.
® Volgens Brandt t, pl. had hem zelfs, zoo haast hy maar aan land was, "zeker aanzienlek per-
soon gevraagd, waar zijn verstand en voorzichtigheid was geweest, toen hij zulk een brief tot ver-
schooning van den Ruwaard uit de vloot had geschreven?" — |
» Zie het in 't Daitsch gestelde stuk o. a. in het Advys over het Overijssels adelych Accoordt mge-
gaen met den Reere Fürst van Munster^ 1673.
Π;!
I
PS
DES VADERLANDS. 23
ken, en bemachtigde deze, in de laatste twaalf jaar vooral, door den verraderlijken
commandant, Wigbold van Broersma, schromelijk verwaarloosde veste, na een hevige
beschieting van tien dagen, in spijt van den ijver en geestdrift door Broersma's op-
volger der laatste weken, Johan van Burum, betoond. Broersma zelf, die door den
Prins, die hem mistrouwde, naar Deventer verplaatst was, scheen niet vreemd aan de
overglaf, en liep dan nu ook openlijk tot den bisschop over, zoodat hij zelfs in zijn ge-
volg de stad binnentoog. Als hervormd-geloovige had hij er zich, tijdens zijn bevel-
hebberschap, krachtig geuit, daar hij er niet alleen een tijd lang ouderHng geweest
was, maar de gemeente toen ook «tot een gedachtenis aan zijn goede affeccie» een
«nieuwen schoonen drinkbeker met deksel», en een nieuw «expresdaartoe vervaardigd
fraai doopbekken van geel koper met deksel, en kunstig gewrochten eiken stijl» ver-
eerd had ^ Iets dat hem, bij al 't geld, ten koste der vesting zooveel jaren achtereen
benaderd, niet al te zwaar moest vallen. De bezetting van Koevorden, die zich een
eervollen uittocht bedongen had, zag zich dien door den munsterschen kerkvoogd
trouweloos onthouden, terwijl zelfs enkelen gedwongen werden in zijn bisschoppelij-
ken dienst over te gaan ^ De munstersche krijgs-commissaris Martel had inmiddels
de beruchte Deilerschans hernomen, en daarop de bezettingen van die te Bellingwolde
en Langakker lafhartig zien afdruipen. Alleen de Boertanger, hoewel mede slecht on-
derhouden, vond in Kapitein Barend Jan vaq. Prot een zoo wakker verdediger, dat
hij, na eerst zooveel doenlijk uit eigen middelen de werken verbeterd te hebben, den
op hem aanrukkenden vijand den 18- July onverrichter zaak deed afdeinzen, en de
hem toevertrouwde schans voor den staat behield I Keulen en Munster, die in de
laatste dagen, van Zwolle en Ter Scheer uit, ijverig onderhandeld hadden ^ kwa-
men, den 19«» in Koeverden overeen, om Groningen te gaan belegeren, waar de bis-
schop, door bemiddehng van Schuilenburg en anderen weldra in zijn opzet hoopte te
» Naar de aanhaling uit het Nieuwe KeroTcenloecTc achter Lesturgeons Feestrede op het 2e eeuwfeest
van 't OnUet, bl. 39.
^ "So haf' (schrüft Dr. K. Tücking dan ook) "Chr. ö. seine grösste Waffenthat in diesem Kriege
durch schmählichen Treubruch geschadet". {GeschicMe des Stißts Münster, u. s. w. S. 185).
« Te kwader uur helaas! - als de uitkomst zou toonen - had de arme man, om zieh des te
onverdeelder aan z«n manhafte taak te kunnen wüden, zun huisvrouw veiligheidshalve naar öro-
ningen laten vertrekken.
^ Beide kerkvorsten waren namelijk ten zeerste naijverig omtrent ieders aandeel in den krijgsbuit.
Zü bepaalden thans ~ U July - dat van al 't vroeger vermeesterde Munster Keulen % zou
erlangen, en 't eerste daarbU alles wat het alleen vermeesterd had; van 't verder te veroveren,
Munster Keulen b« een te sluiten vrede zou men daarenboven een aanzieniyke som voor
krugskosten eischen, van welke Munster V5. Keulen % hebben zou; Keulen zou bU Frankrjk op
de teruggaaf van Kampen, Biburg, Hattem, βη Harderwük aan Munster aandringen, enz. Zie bü
Der Kinderen, t. pl. bl. 180, v.
•. ?
24 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
slagen, doch zich jammerlijk teleurgesteld zou zien, Schuilenburg had reeds den 14®''
uit de Deilerschans aan de Stalen van 't Gewest namens den bisschop geschreven, dat
hij van dezen in last had, met hen over zaken «rakende haar welstand, behouding,
en rust» te handelen, doch werd met geen antwoord verwaardigd. Wel trachtte hij
toen nog, door verstandhouding met een boer uit het Oldambt, dit aan den bisschop te
brengen, maar de zaak lekte uit, en de boer — zekere Luwert Fokken — werd onthalst.
Ook de ommelander edelman Ostebrand Jan Rengers, briefwisselde met Schuilenburg,
en zocht zelfs, door bewerking van 's bisschops dienaars Twickel en Schilder, met wier
moei hij daartoe onderhandelde, tegen een aanmerkelijke geldsom met Wedde en
Westerwolde door hem beleend te worden, doch bracht ook daarmeê niets anders dan
zijn gevangenneming na 't beleg te weeg, en zijn veroordeeling tot levenslange ker-
kerstraf in Febr. daaraan. In de stad Groningen zelf voerde de uit Hessen herkom-
stige D.-Generaal Carl Rabenhaupt, en onder hem de Hertog van Holstein-Pleun be-
vel, en werden in hun kloeke houding tegen den aannaderenden vijand door hun on-
derhebbende officieren — Jhr. Sickinghe, Reint en Eilco Clant, Stuart, Ripperda
enz. — en soldaten, studenten, en burgers krachtdadig ondersteund. De mennisten
ingezetenen, door bekende gemoedsbezwaren van 't voeren der wapenen weêrhouden,
zich met de brandwacht belastende, bereidden zich ijverig voor eiken bij de beschie-
ting veroorzaakten brand te blusschen; een opzet, dat zij met levensgevaar trouw ble-
ven , gelijk er dan ook minstens één .hunner het hachjen bij zou inschieten. De voor-
steden biiiten de verschillende poorten werden afgebroken, de Hunse afgedamd, om 't om-
liggende lage land onder water te zetten, en den vijanden den toegang zooveel doenlijk
te belemmeren. Van 't westelijk Drente over Peize en Roden aanrukkende, kwamen zich
deze, door Keurvorst en Bisschop zelf aang&voerd, op de Leek en 't Huis te Nyenoord
vestigen, trokken Saterdag 30 July de Ema-til over, en deden Dinsdag daaraan een
aanslag op Adwerderzijl, doch werden door het daar gelegerd krijgsvolk onder Eilco Clant
en Ripperda, door Kuislui ondersteund, zoo wakker ontvangen, dat zij met verlies
veler manschappen moesten afdruipen. Den volgenden dag ving 't beschieten der stad
zelve aan. Bommen en granaten, sommigen van vervaarlyke grootte, en den bisschop
den schimpnaam van Bommen-Berend ten volle w^aardig makend, stinkpotten en
gloeyende kogels, teisterden vooral de Zuidzij der sta(i,en kwetsten en doodden er ver-
scheiden inwoners. Maandags werd de stad opgeëischt, nadat Donderdags te voren reeds
een binnengeslopen vrouwspersoon, die in een van haar schoenen een brief aan Raben-
haupt verborgen had, was opgebracht, en de Ritmeester van Broersma — zoon van
den Koeverdschen overlooper — in verzekerde bewaring genomen. Op de gedane op-
eisching gaven «burgemeester en raad, mitsgaders taalmannen en gezworen gemeente
der stad); ten antwoord, dat zij «vertrouwende op de hulp van God-almachtig, de ge-
rechtigheid hunner zaak, en getrouwheid van bondgenooten en hooge geallieerden,
l:
ύ
DES VADERLANDS. 25
eendrachtig met hun L^-Generaal geresolveerd (waren), (hunne) stad met goed en
bloed ten uiterste tegen al hare vijanden te verdedigen en beschermen, waartoe (hun)
door Gods zegen niets was ontbrekende». Intusschen hadden zij de wakkere bezetting
op Adwerderzijl ververschl, en in een nachtelijken uitval met platboomde vaartuigen
de vijandelijke werken verspied en verstoord; terwijl de ingezetenen van Hunsingo zich
onverdroten kweten van hun taak, de bisschoppelijke legerknechten die uit hel Wes-
terkwartier 't Reiddiep zochten over te komen, naar hun legerplaatsen te Visvliet,
Munnikezijl, Burum, enz. terug te drijven. Van Friesland kwamen er een derdehalf-
honderd man hulptroepen binnen, die in 't Akademiegebouw gelegerd werden. Wel
Λverd nu, Zondag 's nachts daarop, een verschansing bij 't Drenkelaarspoortjen door de
vijanden overrompeld, en zochten deze van daar uit verder door te dringen, en ook een
klapbrugover 't Schuitendiep te werpen, doch werden door geweld van kogels en schroot
weer uitgedreven, terwijl Kapitein Reint Clant, dien eigen nacht, een aanval op de
Oosterhoogebrug afsloeg. Twee dagen later kwamen er drie hoofdofficieren uit het
hollandsche léger te wagen de stad binnen, die over de Wadden naar Hunsingo ge-
komen waren, en kreeg men tevens bericht, dat het Westerkwartier door de stroopende
bisschopsknechten verlaten was, en er de ingezetenen hun huizen weêr begonnen te
betrekken. In de vuurbommen te dezer tijd in de stad geworpen, om brand te ver-
wekken, vond men herhaaldelijk een koperen plaatjen met een tooverspreuk in ver-
minkt Latijn tot opschrift, die echter doelloos bleek tegen de hulp der veertien ven-
delen van het hollandsche leger, met 33 schepen over het Reiddiep stadwaarts gestevend,
en over welke door Rabenhaupt en Holstein op de Ossemarkt wapenschouw gehouden
werd. Zij toonden wel eenigen onwil over hun kwartier in de A-kerk, doch waren
gedwongen zich, daar men hun geen ander verstrekken kon, goed- of kwaadschiks
aan hun lot Ie onderwerpen. Uit Holland kwam voorts een bemoedigend schrijven,
dat men er zich zeer aan 't behoud van de stad liet gelegen zijn, en gaarne zooveel
geld en krijgsvoorraad over zou zenden, als daartoe vereischt mocht worden. Donder-
dags daaraan kwam dan ook reeds wat uitgelezen grof geschut, met de noodige kogels
en buskruit, dat te meer welkom moest zijn, als de vijand op den duur nog niet
afliet, de stad ten hevigste te bestoken. Zoo werd er, onder andere ingezetenen, de vrouw
van den wakkeren Von Prot gedood, en een batterij bij de Oosterpoort een poos lang tot
zwijgen gebracht, met verlies van verscheiden matrozen en een constabel, die haar bedien-
den ; ook de Sint-Maartenskerk en toren bleven niet zonder scha, en 't houten verwulft der
Noorderkerk werd van een kogel doorboord. Er begonnen nu echter hoe langer hoe meer
overloopers uit de vijandelijke troepen te komen, die eerst op Rosendaal geborgen,
en vervolgens naar Holland ingescheept werden, terwijl den Brabanders, die er onder
waren, vergund werd, naar hun land terug te keeren, om er Spanje tegen Frankrijk
te dienen. Een vuurbom, uit Drenkelaarsdwinger in de vijandelijke werken geworpen,
IVe deel, Se stuk.
-ocr page 29-26 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
deed er twee vaten buskruit ontvlammen, zoodat er hoofden, armen, beenen, en
andere verminkte lichaamsdeelen, als kraayen, door de lucht stoven. De borstwering
van den wal der stad, schanskorven, en verdere dekmiddelen, die ten zeerste herstel
behoefden, werden door een nieuwe en groote battery vervangen, waaruit negen groote
stukken op den vijand losbrandden, nadat Rabenhaupt zelf er 's nachts toezicht was komen
houden, om den ijver der arbeiders aan te vuren, 's Vyands herhaalde pogingen om de
Oosterhoogebrug te vermeesteren, bleien door 't goede toezicht steeds mislukken, ter-
wgl ten slotte Jhr. Sickinghe er met 50 ruiters op wacht gesteld werd, om een nieuw
gedreigden overval, met wel 300 man, te voorkomen. De L^-Generaal Aylva kwam
uit Friesland met Rabenhaupt beraadslagen, en bracht hem zeker geen ongunstige
I tijding van buiten meê. Weldra toch zou de nood der fel bestookte stad nu een einde
nemen. Den nacht na Aylva's vertrek, Donderdag 26 Aug., werd er geen enkel kanon-
schot van buiten vernomen, en kreeg men Vrijdag 's morgens bericht, dat de vyand
zich bij Haren legerde. Zoo bevestigde zich het blijde gerucht, reeds den vorigen
dag vernomen, dat hij begon af te trekken, en er toen door Sappemeer reeds
I van zijn volk gekomen was met wel 36 stukken geschut. Daar ook over dag geen
schot meer vernomen was, werd nu 's namiddags door de oversle Willers aan 't hoofd
van wat krygsvolk, burgers, en studenten, een uitval op de loopgraven bewerkstelligd,
en de daar nog gevonden wachten deels gedood, deels, zoover ze kwartier verzochten,
gevangen genomen en in triomf meêgevoerd. Den volgenden dag bleek er zich geen
mensch meer in de vijandelijke wei'ken te bevinden; met het krieken van den dag
hadden de constabels van den stadswal een myn zien springen, en de Raadsheer Goen-
ders met eenige andere nieuwsgierigen — waaronder ook de 't ons verhalende herder
en leeraar van Lutkegast — die zich 's morgens op de hoogte gingen stellen, vonden
de batterijen, loopgraven, galeryen, en mijnen verlaten, en een groote hoeveelheid kogels
van verschillende zwaarte, schoppen, houweelen en deels nog brandende lonten, die
ze wegnamen; in de keulsche batterij daarenboven een dozijn naakt uitgeschudde lijken,
's Middags werden eenige vendels voetvolk uitgezonden, om de overgebleven werken
overhoop te werpen, en de rysbossen te verbranden. Aan den galgenberg stond nog
wat paardevolk van den Bisschop, dat den aftocht der bagagië moest helpen dekken,
doch door 't geschut van den wal en de musketteril der soldaten verdreven werd; terw^l
een in zilverstof gehuld hoofdolBcier, die te Helpeii uitreed, als een laatste slachtoffer
van 't mislukte beleg, door een schot getroffen voorover van zijn paard stortte, en dood
ter aarde viel Nog dien eigen dag meldden Burgelmeesters en Raad van Groningen
1 !
' ) -
1 j ^
't
' Zie O. a. het Journaal ojte daaglijhse aanteyheninge van ^t gene ontrent de belegering van Stadt
Groningen, soo buyten als hinnen, gepasseert is, gehouden door A. Eldercampius, Gron., pred'. op
Lutkegast. T'Amsterdam bij Jacob Vinckel, boeckverkooper, woonende in de Beurssteegh, in d'His-
toryschr|jYer, 1673. Verg. liet Weelcregistet'i, uitg. te Leeuwarden bU H. Eintjes, vaii 13—20 Aiig.
DES VADERLANDS. 27
. 'S
den algemeenen Staten liun heugelyke bevryding: «Wij hebben altoos voor dezen»,
schreven zy, «en inzonderheid gedurende den tyd, dat de vyandelijke troepen deze
stad belegerd hebben gehouden, zoodanige proeven van de oprechte genegenheid en
voorborg, die üw Hoog Mog®" tot haar behoud en welwezen gehad hebben, gezien
en genoten, dat wij niet hebben kunnen nalaten, bij dezen daarover ten hoogsten te
bedanken, en daar benevens te notificeeren, dat de vgand vóór een dag of twee heeft
beginnen op te breken, en haar wecken verlaten hebbende, met haar achterbenden
tot Helpen stand gehouden, na alle apparencie om haar bagagië te helpen afvoeren, en
alzoo te retireeren. Wy willen hopen, dat hij niet alleen op andere plaatsen, gelyk
hier, coeragieuze resistencie moge vinden, maar ook dat God zoodanige middelen Uw
Hoog Mog". wil aan de hand geven en zegenen, waardoor de Staat voortaan behou-
den , in een florizante welstand hersteld , en hare vyanden tegengestaan, gedempt, en ten
ondergebracht mogen worden». Inderdaad zou Groningens doeltreffende tegenstand het
blijde voorteeken en keerpunt blijken van 's Lands met den besten uitslag gekroonde
verwering tegen zijn tot dusver overmachtige uitheemsche belagers. Groot was al aan-
stonds de jubel, én in de stad zelf én in 't gansche Land, door het afdruipen der
troepen van Bisschop en Keurvorst gebaard. «De Zeeuw», als men er rijmde en juichte :
De Zeeuw en den Hollander
Zün beide zeer verheugd;
De Vriezen met malkander
Springen nu op van vreugd;
Elk looft en pryst den Heer,
En zingt Groningen eer
Met zjjn helden, Die zich stelden
Braaf te weer ^
«Ziet», riep men ter doeltreffende nabetrachting tevens uit:
Of in wieg te smoren,
Dan den Bisschop dulden
Met zön gat vol schulden,
Onze vrijheid stutten,
Rykdom uit té putten,
Onze godsdienst splissen
Aan zijn paapsche missen.
Liet zich Zwol en Kampen
Deze schande aanklampen ,
Gaf zich dat geweste
Tot een prooi ten beste,
iï»
Ziet, hoe kan men 't keeren,
Als men zich wil weren!
Tot een schand der steden
Haar flauwhartigheden
Die 'er lieten jagen,
Eer ze vijand zagen,
En het al vereerden
Eer men 't eens begeerde.
Liever goed te derven,
Liever voort te sterven,
Liever nooit geboren,
' Zie 'Een nieuwe f SamenspraecTc gehouden in de BelegeHngh van Qromngen, enz. herdrukt in de
Dichtweugde over 't ontzet van Groningen, door Wt. Βούβ^ {Bijdragen tot de QescUedenis enOudh.em..
van de Prov. Groningen, IX, bl. 291).
28 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
Hebben zooveel steden Groet ze slechts met ijzer
Dezen weg getreden, Diehtebij zes weken,
En haar ingezeten Tot ze zijn gestreken,
Op den dijk gesmeten; Tot men de Ommelanden
Groningen, wel wijzer, ziet Victorie branden!
«O, GroniDgen, du schoone stad!» liet men den Bisschop zuchtend uitroepen, «Hoe
geerne had ik dy gehad!» ^ en voorts verlegen klagen:
Ik zal nu niet meer Van mijn daden spreken,
Want ik liet mijn eer Voor Groningen steken:
Bij de Hoogebrug, De kleinste post van allen,
Sloeg men mij terug; Staat me bij Sint Gallen!
Staat me bij, O Sinte Jop!
Die Geuzen wilden het niet geven op®.
En zeker 't was hem erg tegengevallen, dat hij, als de Groningers 't uitdrukten,
zulk «een brave blauwe scheen» bij hen gestoten had: «hij meende», zongen zij al
mede, op de stem van de «wispelturige matroos»:
Hij meende, hjj zou 't hier met een veeg
Ook hebben, als hij Zutfen kreeg.
En Kampen, Deventer, en Zwol; —
Maar, Berendjen van Galen,
't Ging u falen! —
Hij schoot met bomben in de stad,
Of hü 't al wilde maken plat.
Zijn stinkputten gingen haar gang
Somwijlen heele dagen lang;
Hij wild' met brand verguizen Onze huizen.
(Maar) of hier schoon een brand ontstak,
Dat leschten de Mennisten strak,
Zoodat soldaat en burgerij
Waren vrolp ende blij,
Hielden, bij daag en nachten, Trouwe wachten.
Ons Generaal, en Commandeur,
En Magistraat, in volle fleur.
Zijn zeer eenig met malkaär.
En de burgers onder haar.
Wilden den vijand keeren, T'haarder eeroo.
DES VADERLANDS. 29
Wel Bisschop, hoe smaakte u 't banket
Dat u alhier is voorgezet?
'k Geloof het was voor u geen mis.
Ons ijzren kloten troffen wis.
Daar kwamen van ons wallen Harde ballen!
Oom Berend, 't is u wel zoo goed,
Gy voor 't oorlogen missen doet,
Steek 't zwaard nu in de schede kaap,
En trek aan eenen monnikskap,
Gaat achter uw gordjjnen By bagynen! —
Wat meende gü door verradery
Ons stad te kragen aan uw zy?
O neen, ons burgerye frisch
Niet tot u genegen is,
Maar willen liever vechten Als Landsknechten! —
in een vermakelijk berijmd gesprek, dat men tusschen de Groninger soldaten van
den wal en de bisschoppelijke uit hun loopgraven liet houden, heette het o. a. van de
zy der eersten:
Zeg, Bisschop van Westfalen, Wat maakt gy voor de stad?
Wilt gy er buit gaan halen Van eenen ryken schat?
Of meent gy nog op 't lest Te krygen onze vest ?
't Zal u missen, Buiten gissen; — Doet uw best! —
Niet één stad kont gy winnen Als door verraad of geld;
'k Wou gy eens woudt beginnen Te stormen met geweld;
Dan zou uw veelschen kop Eens krygen lustig klop.
Β ommen-Berend, W'hadden geeren 't, Kom eens op! —
terwgl de anderen antwoordden:
We zyn nu al gekomen Tot aan uw grachten kant,
En hebben reeds genomen Veel steên van 't Staten-Land;
Daarom spreekt niet zoo forsch, Wy zullen u ook korts
Zingen leeren Miserere; Weest niet norseh! —
Doch verre van zich Ie laten bang maken, luidde 't weder:
Loop, Berendjen van Galen, Wat wilt gy Mer nog doen?
Gaat gy weêr naar Westfalen, Wilt daar uw verkens hoên!
Want gy uw schaapkens nooit Niet hoedet, maar verstrooit; —
Gaat, vry bui ter, Nonnenruiter, Eer m'u gooit
Met harde yzren ballen; Want de kogels zoeken plaats,
Waardoor dat daagiyks vallen, Zeer veel van uw soldaats!
' JSe» Nieuw Vreughdegesangh over het schandelijcTc verlaten van Groningen, enz. ald. bl. 394, ν.
3 Een nieuwe f SamenspraecJc, enz. ald. bl. 289.
^^ algemeene geschiedenis
«Wij hebben», snoefden echter de anderen terug: ~
Wjj hebben nog geen reden; Uw stad moet zijn ons deel;
Dan willen wij ons kleeden In zyde en in fluweel;
Uw burgerij haar geld Zal ons niet worden 'teld,
Maar met maten En spintvaten Toegesteld.
Ons bommen uwe huizen En woningen slaan plat
En t'eeneraaal vergruizen; Daarom, geeft op de stad
Aan den Bisschop, ons Heer! Wij krijgen branders weêr,
Ons granaten Op uw straten Vallen neêr.
Doch de Groningers hernamen even onverzettelijk als onvervaard:
Ons burgers zijn soldaten En helden op den wal,
Des m'u heele spintvaten Kogels toeschieten zal,
Eer m' u zal laten in; Stelt dat vrü uit uw zin,
Boerenplager, Myterdrager! 'k Acht u min.
Of gij uw moordgeweren Tot onze stad inschiet,
Ons burgers ende Heeren Achten dit alles niet;
Maar komt, als een krijgsman, Eens op de wallen an,
Duiveldwinger! Missezinger Yan Sint Ann'! —
Uw Santen en Santinnen Stelt die eens meê aan 't werk!
Ziet, of gij zoo kunt winnen Die Geuze-stad en kerk!
O Paus, heilig Patroon! Help den Bisschop, uw zoon,
Hij de Geuzen Mag verkneuzen Ende do6n! —
Die schertsend ingeroepen hulp was echter achterwege gebleven, en de Bisschop
integendeel des te vaardiger afgetrokken, als er, juist in de dagen van ^t groninger
beleg, voor de tegenpartij van elders een hulp kwam opdagen, op welke de overheid
in haar antwoord op zijne opeisching, van haar «hooge geallieerden» reppende, reeds
gezinspeeld had, en van welke ook zijne soldaten, in 't berijmde gesprek, niet hadden
nagelaten te vragen:
Waar blijven nu de troepen Uit 't brandenburgsche land
Daar gij zoo op laat roepen, Dat zij, tot uw bijstand.
Ons zouden hier vandaan Door hare macht verslaan?
'k Weet, zij schromen, Hier te komen Op ons aan.
«Neen», konden de Groningers er op antwoorden:
Zij zullen gansch niet vreezen Voor uwen tegenstand.
Maar zullen nu haast wezen Tot in des Bisschops land;
Gij maakt het hier niet lang! M« dunkt, gü word« al bang!
Keulsch- en Franschen, 't Moet al dansen D'hazeging.
Nadat, den 6- Mei, het eerste verdrag tusschen de Staten en Brandenburg tot
stand gekomen was, had zich dit laatste beijverd, ook met den duitschen Keizer in
DES VADERLANDS. 31
overleg te treden, en hem, in spijt der tegenwerking van den franschen gezant Gré-
monville, den 25 Juny tot een overeenkomst weten te belezen, waarbij zich beiden
voor tien jaar tot nadere handhaving van den westfaalschen vrede verstonden, en
daartoe ieder 12,000 vóór den laatsten Augustus onder de wapenen beloofden te stellen.
De oostenrijksche Gezant Lisola had onderwijl, van Den Haag en Amsterdam uit, niet
nagelaten, den Keizer tot een verdrag ook met de Staten aan te vuren, en bracht
dit ruim een maand later, 28 July, in Den Haag met Fagel tot stand Κ Men zeide
hem daarbij 45,000 daalders 's maands tot onderhoud van 16,000 man troepen toe,
die Oostenrijk naar den Rijn zou laten oprukken. Hoewel de bekrachtiging daarvan te
Weenen nog niet zoo spoedig van de hand ging, zat Lisola ondertusschen niet stil,
maar ontwierp voor zich zelf reeds het krijgsplan, waarop men met de aan Branden-
burg toegezegde troepen, in vereeniging met dit zou kunnen te werk gaan, en werd
zelfs, den 29™ Augustus, door den Stadhouder en Fagel een bijeenkomst met hem en
zijn medeafgevaardigde Kramprich, en de spaansche en brandenburgsche Gezanten —
Emanuel de Lisa en Blaespiel — gehouden \ Zoolang had intusschen de fransche Koning
niet gewacht, om, naar aanleiding der brandenburg-oostenrijksche onderhandelingen,
en de gevolgen daarvan aan den Rijn te vreezen, Turenne met een deel van zijn
leger derwaarts te laten rukken, en vonden het ook Keulen en Munster, om gelgke
reden, geraden, van Groningen liever onverrichter zake terug te trekken, dan zich
in hun eigen landen en dreven aan een v^andelijken overval van duitsche zijde bloot-
gesteld te zien; en zoo was, als men 't der Maagd van Groningen blijmoedig ver-
konden liet: «Zoo (was) nu Groningen den Bisschop kwijtgeraakt» ^ En de bevrijding
der stad was, na weinig dagen, van die overrompeling van Blokz^l met zijn Schans
gevolgd, bij welke de bisschoppelijke Commandant Twickel zelf omkwam, en die, op
hare beurt, de nu onvermydelyke overgave der van allen toevoer beroofde Kuinder-
schans met zich bracht. Eene poging, weinig dagen later, van Amsterdam te schepe
uit ondernomen, om ook het sterke Zwartsluis te veroveren, en waarbij de amster-
dammer Hendrik Moller, als geleider, werkzaam was, mislukte echter om den tegen-
wind, waarmee men te kampen had, en de daardoor veroorzaakte vertraging,. Zoo
toch had de bezetting, die men onverhoeds had meenen op 't lyf te komen, van den
dreigenden aanslag nog bij tijds onderricht, gelegenheid gehad zich behoorlek te wape-
nen , en ook uit de buurt nog bystand te erlangen
Op aandrang van den Prins, die den Keurvorst 4 Augustus had doen «smeeken,
1
32 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
■iWipJILfliailiiiu
'4.
I:·.
jf. f 1XJ. '
isil·····'^··
I ε ■
L ?
ï! r
het arme land in zijn rampspoed loch te gedenken en niet in den steek te laten,
maar daartoe zijn marsch te verhaasten, daar van zijn kant dan alles zou in 't werk
gesteld worden, wat doenbaar was, om zich inmiddels te verweren», terwijl hij hem
tevens meer dan een te nemen weg en krijgsplan voorsloeg ', kwam het keurvorstelijke
leger, op enkele reeds naar Westfalen vooruitgetrokken regimenten na, in den loop
der maand in 't Maagdeburgsche en te Halberstadt bijeen. Ongelukkig stond het Bran-
denburg door den Keizer toegezegde hulpleger, onder den ouden Graaf Raimond van
Montecucoli, eerst den 25·=" bij Eger in Bohemen, en bleef de Keurvorst, in afwach-
ting van zijn aannadering, nog eenigen tijd werkeloos liggen, tot MontecucoH 9 Sep-
tember naar Halberstadt kwam, en daar den 1het eerste wederzijdsch overleg plaats
greep, waaraan, behalve hij zelf en de Keurvorst, de keizerlijke Gezant Baron von Goes,
Prins Georg von Anhalt, en de Opperpresident Von Schwerin deelnamen, 't Bleek
daar echter, hoe weinig men in Oostenrijk zelf met den voortvarenden ijver van een
Lisola, in 't belang der goede zaak, bezield was. Tot groote teleurstelUng van Ame-
rongen, die, als gevolmachtigde der Staten den Keurvorst begeleidde, en niets liever
gezien had, dan dat men — gelijk hem was voorgespiegeld — «regelrecht door het
Hildesheimsche op Corvey en het Sticht Munster zou aangerukt hebben» ^ — wilde
Montecucoli van niets anders dan een omweg langs den Main weten, en liet zich met
moeite door den Keurvorst belezen, niet op dezen, maar op den Moezel en Coblenz af
te gaan, in 't goed maar weldra misplaatst gebleken vertrouwen, dat er Keur-Trier den
toegang zou gunnen. Met dit plan werd toen de Overste Von Krosiggk ® ter kennis-
geving aan den Prins over zee naar Holland gezonden, waar het echter weinig
welkom moest zijn. MontecucoU had, om zijn meening door te zetten, stelHng en
sterkte van Turennes krijgsmacht geheel onjuist voorgesteld; deze bleek zelfs te zwak
voor een aanval, en bepaalde zich tot dekking van den Rijn, waartoe hij zich te
Mühlheim bij Keulen legerde. Onder aanhoudenden regen, en over doorweekte wegen
aanvaardde het leger zijn marsch, trok het Leine- en Werra-dal door, en bij Melsungen
de Fulda over, toen, altoos uit vrees voor Turenne, die men vernam dat naar An-
dernach rukte en den rechtervleugel bedreigde, meer Zuidwaarts aan, kwam zoo den
8®" October eindelijk over Marburg en Giessen naar Dudenhofen bij W^etzlar, en hield
daar krijgsraad. Montecucoli toonde er zich, overeenkomstig de oost^nrijksche inzichten ,
die hoogstens een weer- geen aanvalsbond tegen Frankrijk duldden, steeds meer tot
:vertraging en uitstel geneigd, en had het, door zijn1 averechtsche, maar ter goeder
trouw aangenomen voorstellingen, dus onwillekeurig zoover gebracht, dat er thans aan
DES VADERLANDS. 33
geen anderen weg, dan de zrjne meer te denken viel. Uit Trier kreeg men inmiddels
kennis, dat er van geen overtocht te Koblenz spraak zou zijn, daar men dit voor de
Franschen niet verantwoorden kon; terwijl Keur-Meins zich nu zijnerzijds bezwaarde,
dat men zijn gebied tot een krijgsbeweging tegen Frankrijk scheen te willen mis-
bruiken. In een daarop te Bergen, bij Frankfort, gehouden beraadslaging bleekgoede
raad duur, en voor 't oogenblik niets anders mogelijk, dan zich bij Montecucoli's
vertragende bespiegelingen neêr te leggen, en in zijn sluw overlegde werkeloosheid
tegenover Frankrijk als een noodzakelijk kwaad te berusten. Doeltreffender weg ware
er intusschen niet te vinden geweest, om Lisola's waarschuwend woord aan den Keizer,
den 1™ September geuit, tot waarheid te maken, dat «zoo men geen bepaald krijgs-
plan had, men bij den vijand weldra slechts verachting zou wekken» Thans schreef
men half October, en legerde men werkeloos aan den Main, in plaats van aan den
Nederrijn te strijden.
In Holland wachtte men onderwijl met ongeduld, en door den doortastenden
Luxemburg van Utrecht uit voortdurend bedreigd, den toegezegden, maar zoo lang
vertraagden bijstand af. Toen Krosiggk, in de laatste week van September, te Bode-
graven kwam, vond hij er den Prins met een welberaamden aanslag op Naarden
bezig, terwijl Woerden daarentegen den IS«"^ door de Franschen bezet was, die er,
zich versterkende, de voorsteden in brand staken. Ten platten lande aan de Lek
hielden zij met roof en brand op den duur vreeselijk huis, naar het hun door Louvois
gepreêkte, gewetenlooze krijgsbeginsel, dat, daar de landstreek toch geen fransche
bezitting kon blijven, men er alle vrucht uit moest trachten te plukken, zonder zich
aan den goeden of kwaden luim der op- en ingezetenen te storen; een beginsel, door
Luxemburg van harte beaamd, met de alles goeds voorspellende betuiging: «gij kent
de luitjens hier, als of gij ze uw gansche leven lang gezien hadt, wanneer gij zegt,
dat het dwaasheid zou zijn, ze door zachtheid te willen winnen» ^ Op Naarden was
het plan, dat de Rijngraaf met eenige troepen van Amsterdam uit over zee zou komen
afzakken, om zich onder de kreet «Leve Oranje en Amsterdam!» met die van den
Prins te vereenigen. Deze stond echter, in den nacht van den 28«», te vergeefs voor
de poort der stad op zijn aankomst te wachten, het zich daarop in de ochtendsche-
mering zelf met een sloep langs strand roeyen, om de oorzaak der vertraging na te
sporen, en moest tot zijn groote teleurstelling bevinden, dat de schepen met het krijgs-
volk door windsülte werden opgehouden, terwijl de vlotschuiten reeds gereed lagen,
om de soldaten op het : droge te brengen, en er 't geschut te doen planten ^ Na
't aanbreken van den dag begon men ook in de bedreigde stad nu echter lont te
5
-ocr page 37-34 ΑΙΓχΕΜΕΕΝΕ GESCHIEDENIS
rieken, en noopte den Prins voor 't oogenblik van zijn opzet af te zien, daar hij
't met de 700 man, die hij-zelf met zich voerde, zonder medewerking van zee uit,
onuitvoerbaar achtte. Op zijn terugtocht had hij echter de voldoening, een fransch
convooi, van Utrecht naar Naarden bestemd, te verstrooyen, en er een 60 man paar-
devolk van gevangen te nemen. Het naburig Ankeveen liet hij goed bezet, en van
Muiden uit, door den altoos even waakzamen Johan Maurits, een oog op Naarden
houden, en zich van al wat er omging berichten. Luxemburg zelf kwam het dezer
dagen in oogenschouw vernemen, en versterkte er herhaaldelijk de bezetting; ook
Ankeveen liet hij aantasten, doch moest zijn onderneming op de wakkerheid der
bezetters en hun bevelhebbers zien afstuiten; te 's Graveland stak hy echter een
hofsteê in brand. Door den Prins gewaarschuwd kon Johan Maurits kort daarna een
overrompeHng van den Hinderdam nog bij tijds voorkomen, doch had soms last van
de weinige krijgstucht der staatsche troepen — die van 't regiment Van Dam — zelf,
die er allerlei "ongeregeldheden bedreven, en o. a. het beste huis van de buurt ver-
brandden ; twee der belhamels liet hij dan ook ophangen, terwijl een derde naar den
vijand overliep. Weesp hadden zij bijna in brand gestoken, en nu op den dijk bij de
uiterweersche sluis gelegerd, daar een paar huizen datzelfde lot doen ondergaan, zoodat
hij hun geenerlei post meer dorst toevertrouwen, en dringend om vervanging van dien
onheilbarenden krijgstroep smeekte ^ Een aanslag op Woerden, den ΙΙ®"! der maand,
door den Prins in de vroegte ondernomen, mislukte door de tijdige waakzaamheid der
bezetting, die echter, van den kerktoren met takkebosschen naar Utrecht seinende,
hem in brand staken en op de kerk deden neêrstortten, zoodat ook deze verbrandde
en de vier in den toren geklommen Franschen er 't leven lieten. Luxemburg met hulp-
troepen toegeschoten, viel de legerplaats van Zuilestein aan, doch werd teruggeslagen;
den volgenden dag echter, met Montbas in zijn gevolg, den aanval hervattende, wist
hem een verraderlijke boer een toepad bij Kamerik aan te wyzen, dat men Zuilestein
als ontoegankelijk had geschetst, en waarlangs hi] dezen thans dus onverhoeds over-
vallen kon. Een paar duizend man, tot de knieën door 't water baggerend, tastten
nu het kamp aan de openliggende achterzij aan, en brachtten er alles in verwarring;
wie niet vluchtte werd nedergesabeld of gevangen, en onder de dooden telde men
den Heer van Zuilestein zelf, door de eigen hand — naar men vvil — van Montbas
afgemaakt, of althans nog als lijk doorstoken l De Graaf van Hoorne, trachtte te vergeefs
de vluchtenden tot staan te brengen, en had zelfs moeite zijn eigen volk bedaard te
houden, dat zich nu weldra ook aangevallen zag, doch er wakker op inschoot; terwijl
iW
DES VADERLANDS. 35
de overste Palm, met den sabel in de vuist, op den door Hoorne gestuiten vyand indrong
en hem nog meer in vervearring bracht, zoodat hy naar Zuilesteins overrompelde leger-
plaats de wijk moest nemen. Na toen de stad, voor welke hij zich verschanst had,
nog wat beschoten te hebben, rukte ook Hoorne eindelijk, op 's Prinsen last, weêr
af, en bleef zoo Woerden nog een poos voor den vgand behouden, die er zich met
allen ijver bleef versterken ^
De berichten van den marsch der hoogduitsche hulplegers naar de Lahn-enMain-
streken moesten nu echter de aandacht des Prinsen hoe langer zoo meer elders roepen.
Den 12®·^ der maand was er, met het oog daarop, te Bodegraven een krijgsraad ge-
houden , en reisde Krosiggk daarop weder naar^ den zoo noodlottig omdolenden Keur-
vorst terug, met de bede, den weg toch rechtstreeks naar deze gewesten te nemen^
daar «de slaat van 't Land zoo was, dat, kwam er niet spoedig verademing, de men-
schen onraogelyk iets meer konden opbrengen» ^ Koning Lodewgk had inmiddels een
sluwe poging aangewend, Prins en Staten van hun beide hoogduitscli^ bondgenooten
te scheiden, door den Heer Van Gent, met schynschoone vredesvoorwaarden tot hen
te zenden, bij welke hij alleen de stad Maastricht en hun bondgenootschap voor zich
verlangde. Zy werden echter, als al te onbetrouwbaar, even vaardig van de hand
gewezen, als de Prins omstreeks denzelfden tijd, ook den herhaalden persoonleken
aandrang van zijn oom Karei, thans met de bedreiging gepaard, hem, als de De Witts,
door 't volk te doen verscheuren, met de kortbondige opmerking beantwoordde,
dat hij «niet heel bang van aard» was, en zijn «dreigement hem dus ook geen vrees
baarde» Thans ging hij van een grootsch krijgsplan zwanger, dat, bg de voort-
durende weifeling van Montecucoli en den Keurvorst, om doortastend te handelen,
den doorslag zou moeten geven, en nu weldra ten uitvoer gelegd worden zou. Zg
zagen na half October Krosiggk weder bij zich, doch bleven, in spyt daarvan, nog
altoos onzeker, hoe te handelen. Eerst scheen het, als zou de Keurvorst, zyn en
Amerongens aandrang gehoor gevende, naar den Rijn op marsch gaan; doch weldra
bleek hij Montecucoli's strijdschuwe inzichten weêr te deelen, en niet genegen daarvan
af te wyken. Den 30®"^ October werd eindelijk de 2" November voor den marsch be-
stemd, en vóór dien tijd een paar ritmeesters op verkenning uitgezonden; een van
dezen, Arnim, het stadjen Nassau berennende, en vandaar naar Montabaur op weg,
stuitte op een fransche iegertroep onder Lodewijks garde-luitenant Lafitte, die hem
wilde dwingen terug te keeren en Nassau te ontruimen, en op zgn weigering met
ontblooten degen op hem instormde, 't geen zijn weinige manschappen in verwarring
36 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
op de vlucht dreef, en hem zelf zyn leven ter nauwernood al zwemmende over de
Lahn deed redden. De Keurvorst verblydde zich in zoover over het feit, als het een
handtastelijk vyandeligke daad was, en dus ook hem en den Keizer het ondubbel-
zinnigste recht tot gewapenden weerstand gaf. Een wat sterker afdeeling ruiters was
op nieuw ter verkenning vooruitgezonden, en het leger in slagorde gesteld, om Turenne,
zoo hij over de Lahn voorwaarts rukte, naar den eisch te ontvangen Ook de Staten
vaardigden nu echter hunnerzijds een bezwaarschrift tegen hun keurvorstelijken bond-
genoot af, waarin zij kortaf verzochten, hun te melden, wat zij al dan niet van hem
verwachten mochten, om daar hunne maatregelen naar te nemen; en Fagel voegde
daar een brief aan Amerongen by, waarin hij den zonderlingen heirtocht der Duit-
schers met dien der kinderen Israëls naar 't beloofde Land vergeleek, van 't welk
zij zich telkens weder naar de egyptische grenzen verwijderden. De Prins liet den
Keurvorst ten ernstigste aanmanen, zyn marsch toch te bespoedigen en zonder verderen
omweg te vertolgen. Hy zei hem tevens de komst van een buitengewoon gezant toe,
die hem zijn eigen krijgsplan, in verband met het duitsche, zou kenbaar maken, en
die dan ook aldra in den Overste Weibnom voor hem stond, toen hij zelf eindelijk
op het punt was, den Main te overbruggen. Weibnom kwam hem, namens den Prins
vragen, niet dien Main, maar den Rijn zelf beneden Mains onverwyld over, en aan
den linker oever tot in den omtrek van Keulen langs te trekken, van waaruit de
vereeniging met de staatsche en spaansche troepen het geleidelijkst geschieden kon,
daar hij zelf inmiddels. Holland verlatende, in die richting voortrukken zou. Onge-
lukkig had men nu zoolang aan Lahn en Main gemard, dat er van duitsche zij aan
geen volvoering van dit plan, tegenover de fransche hindernissen er aan in den weg
gelegd, meer te denken viel. Wel begon men aan 't overbruggen van den Rijn dicht
boven Meins de hand te leggen, en bleef de Keurvorst het plan ten zeerste schragen;,
doch de tegenwerking van Montecucoli en Baron Goes, die nu eenmaal allen stryd
vermeden wilden zien, door Keur-Meins gerugsteund, weerstreefde zyn beter oordeel,
terwijl zij daarbij de driestheid hadden, hunne vertraging niet zich-zelf, maar den
Prins en den Staten te wijten, omdat men zich niet had kunnen voorstellen, dat die
Prins, gelijk Weibnom thans was komen boodschappen, doch ook Krosiggk reeds had
te kennen gegeven, zelf met een leger zou uitkomen ^ i\
- , _
r
Intusschen was dit, in de eerste dagen van November, werkelijk het geval geweest.
De Prins was zich toen, zijn legerplaats te Bodegraven vaarwel zeggende, 's avonds
van den 2®" te Rotterdam naar zijn Baronie van Breda gaan inschepen, waar hij te
Oudenbosch en Rozendaal zijn leger van ruim 20,000 man verzamelde. Van Rotterdam uit
DES VADERLANDS. 37
;w7hirGi^ohan Maurits het oppertoezicht over .ijn troepen en werken te Bode-
,Jen waar hij den Graaf van Koningsmark als bevelhebber had achtergelaten, en
Ldaar tot Muiden op, terwijl Wurtz van Gorinchem uit het overige deel der ver-
„eringswerken en troepen beheeren zou. Hij verzocht Graaf Johan Maurits tevens hem
tiidens zijn afwezen voortdurend op de hoogte te honden van 't geen er geschreden
Icht om ook uit de verte de inlandsche belangen niet uit het oog te verhezen .
I„ een groeten krijgsraad te Gouda, ook door Be Ruyter bijgewoond, was het plan
i„ algemeen vastgesteld, en de verdedigings-maatregelen beraamd, rn 's Prmsen
afwezen te nemen, «a den 7" een wapenschouw gehouden te hebben, brak dePrms,
den volgenden dag, op, en trok in vier dagen over Hoogstraten, Casterlee, Karsten-
donk en Peer, naar Maastricht. Vijf regimenten te voet werden onder weg naar
Bergen op Zoom terug gezonden, daar zij bij den haastigen marsch moeilgk volgen
konden, en hier van meer dienst konden zijn. Hiet ver van Turnhout stuitten de 240
ruiters der voorwacht op 400 Franschen, die zich in een hinderlaag gelegd a en,
doch weinig wil van hun doen hadden, daar de wacht, door den Graaf van Stirum
en Jhr. Schaap aangevoerd, er zich wakker doorsloeg. Na een paar dagen m Maas-
tricht te hebben uitgerust, maakte de Prins een beweging op Maseyk, waar de Graaf
van Duras de rivier bezette; deze week echter, op zijn aannaderen, onmiddellijk achter
de Roer en ging zich later bij Turenne aansluiten. Naar Maastricht teruggekeerd, zag
hij zich weldra met de komst van 10,000 man Spaanschen onder Graaf Marsm ver-
blijd hem door Monterey, volgens afspraak, gezonden. Uit Eysden, waar hij zich
vooreerst legerde, zond hij aan ^merongen bericht van zijn doen, en wachtte, voor
zijn verdere bewegingen, die van zijn oom van Brandenburg en den hem zoo nood-
lottig stremmenden MontecucoH af. Ook thans zou de laatste, zijn jammerlijke rol
getrouw blijvende, weêr elke poging, in 's Prinsen zin werkzaam te zijn, en door
den Keurvorst beoogd, onder allerlei voorwendsels, verijdelen; terwijl de eenige, die
men na lang marren, den 7- December, eindelijk eens beproefde, een aanslag op
't bruggehoofd te Neuwied, faalde. Coblenz te bezetten, om den Rijn te dekken, en
voorts door Waldeck naar Westfalen te trekken, bleef nu het doel van den Keurvorst.
Tot het laatste werd den 12- der maand besloten. Juist den volgenden dag kwam
een nieuwe bode des Prinsen, de overste Eppe, om den Keurvorst aan zijn gedane
belofte te herinneren, en hem tol den zoolang vertraagden marsch naar den Nedernjη
te noopen. Daaraan was echter door den sterken ijsgang nu reeds geen denken meer,
en het aanzoek van den Prins, om, in dit geval, naar den Elzas te rukken en daar
met het hoofdleger post te vatten, terwijl een gedeelte van 't paardevolk met dat der
Staten vereenigd, naar Westfalen zou gaan en Munster besloken, en eemge kei-
Φ
ί ArcA. V. p. 394, S.
-ocr page 41-38 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zerlijke troepen Luik gingen bezetten, werd door Montecucoli kortweg afgeslagen.
Met langzame schreden sloegen daarop, den IS«®», beide duitsche hulplegers, den weg
naar Wetzlar in, terwijl zich de Keurvorst persoonlijk steeds van de beste voornemens
bezield toonde, om Coblenz, Trier, en Keulen te bezetten, en den ganschen winter door
krijg te voeren, doch met die goede bedoeling alleen stond, en den Prins nu overliet,
naar omstandigheden, voor zich te handelen. Om zijn tijd niet nutteloos te verdoen,
had deze in 't laatst van November eerst een aanval op Tongeren beproefd, doch de
bezetting te wakker in de weer gevonden, om de stad voetstoots te vermeesteren, en
was daarop den tot haar ontzet zich gereed makenden Duras te gemoet, getrokken.
Inmiddels was Turenhe den Rijn overgetrokken ^ had zich te Wittlich in 't Triersche
gelegerd, en zoo met de troepen onder Condé verbonden, terwyl Duras zelf naar
Andernach getrokken was, en zich daar nu bij Turenne's achtergelaten troepen tot
dekking der schipbrug aangesloten had. De Prins bleef nu een poos, onverrichter zake,
aan de Roer gelegerd, in de ijdele hoop de Duitschers welhcht te zullen zién aanruk-
ken, nam daarop, den 6™ December, 't kasteel van Valkenburg, en wendde zich
toen weêr naar Tongeren, waar echter, op 's Konings uitdrukkelijken last, de bevel-
hebber van Charleroi, Graaf Montal, inmiddels met zijn ruiterij de bezetting te hulp
gesneld was. Dit gaf aanleiding, op voorslag van Monterey, die thans van haar wak-
keren bevelhebber ontbloote, belangrijke vesting zelf te gaan aantasten. De spaansche
Landvoogd zei er volgaarne zijn medewerking voor toe, en zijne hulpbenden onder Graaf
Marsin berenden den 15®° de stad, voor welke de Prins nu den volgenden dag het be-
leg sloeg. De doortastende onderneming, die aan 't Hof te Versailles met verbazing
vernomen werd, zag zich ongelukkig door de felle winterkou in haar voortgang ge-
stremd, daar noch het noodige geschut nu kon aangevoerd worden, noch de belege-
ringswerken behoorlijk aangevangen. Zoo kreeg Montal gelegenheid uit Tongeren terug
te komen, wist in den nacht van den 19®", door de spaansche veld wacht heen, binnen
te geraken , en deed den 20''" door een krachtigen uitval onmiddellyk van zyn terugkomst
blijken. De aanhoudende vorst noopte, twee dagen later, den Prins het beleg optebreken,
die toen den volgenden dag wel het kléine Binche nog even innam, doch ook dit
weêr prijs moest geven, om met zgne uitgeputte troepen den weg n^ar Holland in te
slaan, en den zoo kloek ondernomen tocht naar 't Zuiden, door de \onverantwoorde-
Igke houding zijner duitsche bondgenooten, onverrichter zake te besluiten In den nacht
vóór oudejaar was hij te Alfen terug.
Ii
' Zie over al deze krijgsbewegingen de uitvoerige mededeelingen bü Peter, t. pl. S. 93 ff., waar-
door zich al 't gedane en ongedane geleidelijk verklaart. Bosscha, die in Neêrland^ Heldendaden te
land (2e uitgaaf, II. bl. 91) de vraag oppert, of reeds vóór 's Prinsen vertrek uit Holland «het plan
in zjjn brein was rijp geworden, om voor Luxemburg en zijn leger den terugtocht naar Frankrijk,
i- ■
-ocr page 42-DES VADERLANDS. 39
In Holland had dezelfde felle kou, die zijn wakkeren toeleg in Henegouwen was
komen verijdelen, Luxemburg te Utrecht uitgelokt, van het sterke gs gebruik te maken,
om met vaardigen spoed op Gouda en Den Haag los te trekken, en beide plaat-
sen — naar hij zich voorspiegelde — zonder slag of stoot te vermeesteren. Eerst had hy
zich met het denkbeeld gevleid, Amsterdam te zullen veroveren, en zich daartoe, met
de ijdeltuitigste voorbarigheid, lang voor de koü inviel, reeds een soort van triomfsleê
aangeschaft, waarmeê hy er over de Zuiderzee zijn luisterrijken intocht zou houden.
De onverdroten zorg aan de verdediging der stad gewgd, van welker wallen hem meer
dan 300 kanonnen dreigend aangluurden, weêrhield hem aan dit schoone opzet ge-
volg te geven. In November had hij zich daarop bezig gehouden, zijn brand- en plun-
derstelsel op 't platteland verder toe te passen, en de stichtsche en hollandsche boeren
te kwellen. «Ik heb», schreef hij o. a. den aan Louvois, «den Heer van Maque-
line vóór een dag of drie uitgezonden, om wat boeren te tuchtigen, die op een van
onze benden geschoten hadden; daar hij ze niet bijeen vond, was hij wel gedwongen
hun dorp in brand te steken, en daar hij er in den nacht aankwam, en de boeren-
woningen hier te lande uiterst brandbaar zgn, valt het niet tegen te spreken, dat er
niets van 't geen er in was, paarden, koeyen, ook, naar men zegt, vrij wat man-
nen, vrouwen, en kleine kinderen, gered is». Ook de later zoo beruchte verwoester
van den Paltz, Mélas, stond hem in die edelaardige krijgsbedrijven waardig ter zy.
'sNachts vóór den nog was deze in kleine vaartuigen naar Waarder gevaren, waar
de argelooze huislui zich in de grootste veiligheid waanden, en had er vyf vaarzen en
meer dan 50 stuks vee, evenals de bewoners van den huize zelf, verbrand. Zoo kon
s
er zich «'t gebochelde Duiveltjen» , als men Luxemburg, om zyn misvormde gestalte en
boosaardigen inborst noemde, in zyn brieven aan Louvois op beroemen, dat «geen aanval
van koorts zoo geregeld aanhield, als zgn gewoonte, om den anderen dag brand te
gaan stichten, waar men dwaas genoeg was, hem» — als hij 't uitdrukte — «daartoe
te dwingen» ^ Toen de vorst begon in te vallen, zat men intusschen in Holland niet
stil, om alle daaruit te vreez;en treurige gevolgen te voorkomen: sluizen en water-
molens werden aan 't werk gezet, om het land zooveel doenlijk onder stroomend water
te houden, sleden werden tot vervoering van 't geschut gereed gemaakt, schaatsen en
ijssporen voor de manschappen klaar gehouden, om ze, waar noodig te doen heenruk-
ken. Een geregelde dienst tot het openbyten van 't ijs door .de boeren werd ingesteld,
en zy zelve zooveel mogelyk gewapend, om den brand- en moorddreigenden vyand te
door 'i lemächiigen van Charleroi, af te sluiten", maakt de zaak wel meei· geheimzinnig eü schönbaaf
verheven, doch tevens minder natuurlijk, en verlieat den loop der omstandigheden geheel uit het oog.
' Zie voor een en ander de plaatsen uit zjjn brieven aangehaald bü Rousset Eist. de Lomois,
t. pl. p. 393, waar men echter Waarder voor Verden leze.
'rfi
40 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
weêrstaan ; hun tot spiesen ingerichte polsstokken kwamen daarbij uitnemend te stade.
In spijt van den feilen vorst lagen, den 27- December, de beide Wiericken tusschen
Oudewater en Gouda, de Mydrecht bij den Amstel, en deze zelf opengehakt; en jmst
dien eigen dag trok Luxemburg met omstreeks 10,000 man uit Utrecht op, om zijn
haagschen zegetocht te ondernemen. Een week lang had hij zich onledig gehouden, met
uit de bezettingen aan den IJsel en de Zuiderzee, gelijk uit Arnhem, Nijmegen, Amers-
foort en Wijk-bij-Duurstede, die manschappen saam te brengen, en thans zou het er
op los gaan. Nauwlijks echter tot Woerden genaderd, moest hij niet alleen, tot zijn
groote spijt, het weêr plotseling zien omslaan, en de dikke neêrvallende sneeuw voor
zijn oogen zien smelten, maar kreeg daarop ook, door den op verkenning gezonden
Mélas bericht, hoe het water in de Wiericken driftig in plaats van bevrozen was, en
vond zich zoo gedwongen, al aanstonds Èijn eerst gekozen weg over Gouda, met dien
over Leiden te verwisselen, en daartoe nog dien eigen avond laat naar Zegveld op te
rukken. Daar, niet zonder hindernis eener tusschenliggende wetering gekomen, vond
hij zich den volgenden dag door een tweede gestuit, over welke nu in der ijl een
brug geslagen werd uit de balken en planken van eenige zegvelder huizen. Daar even-
wel het ijs verder op alras niet bestand dreigde te zijn tegen de zwaarte van al't krijgs-
volk, werd het grootste deel daarvan teruggezonden, en vervolgde slechts een goede
3000 man den tocht. In de Mye toog men op een zwaar gewapend vaartuig af, doch werd
zoo wakker ontvangen, dat men er weldra van afzag, en nu in de richting van Nieuw-
koop voortscharrelde. Daar had de baljuw, die een afdeeling gewapende huislui aan-
voerde, al de toegangen zoo goed bezet, en wisten zijn onderhebbenden zich zoo doel-
treffend van hun in spiesen hervormde polsstokken te bedienen, dat men het dorp
niet genaken kon, en nu langs de Myeka den weg naar Zwammerdam insloeg. Langs
twee te kwader uur verlaten schansen kwam men er weldra aan de opgehaalde wip-
brug, trok deels zwemmend deels varend over 't water, zag wacht en bezetting de
vlucht nemen, en ijlde toen over de neêrgelaten brug het ongelukkige dorp bin-
nen, en vandaar verder naar Bodegraven. Te verwoeder over den ondervonden weêr-
stanil voor Nieuwkoop en den mislukten tocht op Ter Gou, ging men nu in beide
plaatsen met de grootste woestheid en wreedheid te werk. Dat men 't kon, zonder
door eenige krijgsmacht verhinderd te worden, was een gevolg grootendeels van de
onvoldoende wijs, waarop zich Rönigsmark van de hem opgedraigen krygstaak kweet.
Nauwlijks toch had deze te Bodegraven van de aannadering der Franschen vernomen,
of, in plaats van zich behoorlijk tegen hen te weer te gaan stellen, en hen in hun op-
zet te stuiten, trok hij naar Alfen -γ zoo 't heette, om Leiden beter te dekken — en
van daar, toen hij 't verlaten van Zwammerdam door zijn zwakl^e bezetting vernam,
i
Hl
m
L f,·
Zie het schrijven van Johan Maurits aan den Prins, ArcMves, t. pl. p. 296,
-ocr page 44-DES VADERLANDS. 41
tot voor de poorten van Leiden. Wel was hij door den Gedeputeerde der Staten,
Cornelis Hop, onmiddellijk van daar naar Alfen teruggezonden, met last de goüsche
sluis tot het uiterste te verdedigen, doch voor Bodegraven te laat. Daar zaten de Fran-
schen nu intusschen als afgesloten, en konden, daar 't ijs hun geen overgang meer
verleende, naar Woerden langs geen anderen weg terug komen dan over de versterkte
schansen terr Nieuwerbrug. Deze waren aan de zorg van den Kolonel Pain-et-Vin toever-
trouwd , die echter, in stee van hen naar den eisch af te slaan, en hun eenigen
terugweg te versperren, zonder eenige noodzaak of last die schansen ontruimde en naar
Gouda aftrok. De Franschen hadden zoo vrijen doortocht, vernielden de schansen, en
haastten zich daarop 't lijf binnen Woerden te bergen. Pain-et-Vin, ter verantwoording
geroepen, werd den 10®° January door den krijgsraad tot levenslange inkerkering en
verbeurdverklaring van goederen veroordeeld, doch dit vonnis, als te zacht, op aan-
drang van den Prins, in Zijne tegenwoordigheid en ten overstaan van een zestal ge-
committeerden — uit den hoogen raad, en 't provinciale Hof van Holland, en den raad
van Brabant — herzien , en in doodstraf met den zwaarde veranderd, gelijk die den 23™
daaraan in 't leger te Alfen dan ook voltrokken werd. Hoewel hij meer door zwak-
heid dan verraad misdaan, en eigenlijk slechts 't voorbeeld gevolgd had, hem door
zijn onmiddellijk overhoofd, Königsmark, gegeven, was zijn gewelddadige dood toch
slechts de gerechte straf van zooveel jammer, als door beider onwillekeurig toedoen
over de geteisterde streek gehaald was, en nu straiFeloos had moeten gedoogd worden Κ
' "Hoe zouden wij ons hebben kunnen verheugen", heette het daaromtrent in een vlugschrift
dezer dagen, "in het vernielen deser sprinkhanen, indien de post aen de Kieuwebrugge hadde be-
waert geweest, en het swaert daervoor egeene wraecke hadde moeten doen!" {Toetsteen voor de
herten der Batavieren, enz. 1673, bl. 10). Verg. Rousset {Kist. de Louvois, t. pl. p.409): "Gependant
Luxembourg avait de grandes inquiétudes: Ie fort de Nieuwerbrug fermait derrière lui la seule chaussée
qui lui permit de rentrer ä Woerden; il fallait empörter Ie fort óu mourir; quand on y marcha, les
deux régiments qui en avaient la garde en étaient déja sortis ä ia häte. Luxembourg en fut lui-même
tout surpris: C'était assurément un trés beau poste, écrivait il 4 Louvois, et je m'étonne que (celui)
qui avait été capable de Ie choisir (?), ne l'ait pas été d'y faire une autre résistence". Zie ook de
aantt. van Mr. Ev. Booth <bl. 74) «de Heer Stouppa heeft ook gezegd, hadde de col. Pain-et-Vin
sün post tot Nieuwerbrugge bewaert, van het fransche leger souder niet één hebben kunnen afko-
men , die de tjjdinge hier hadde kunnen brengen", — Van zijne verhouding tot Königsmark geeft een
prinsgezind vlugschrift volgende lezing: "Als nu de vyandt inviel in Bodegraven en Swammerdam,
soo had Königsmark met den Raedtpensionaris en andere gedeputeerden raetslagh gehouden en be-
sluyt gemaeckt, om op den vyandt aen te trecken, niet beter wetende, of Pain-et-Vin bewaerde de
forten. En siet, daer komt de veltmaarschalck Wurtz hebbende Pain-et-Vin by sich, verhalende dat
hy de forten hadde verlaten, en het volck binnen Tergofi was gebracht. Daermede was de aenslagh
te niet. Ondertusschen wordt P. et V. binnengeroepen; Kon. vraagt hem, in tegenwoordigheyt van
de gedeputeerde, of hy hem niet belast hadde, de forten te bewaren? hy seyde ja. Of hy hem be-
looft hadde binnen drie dagen te ontsetten? Hy seyde ja. Of hy die drie dagen uitgewacht hadde/Hy
IVe deel, 2e stuk. ^
ρ
.1
42 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
Aan de Noord-oostergrenzen zou gelukkig de in Holland ondergane scha, in deze
zelfde dagen, door een even kloeken als welgelukten aanslag, onmiddellijk schier ver-
goed worden. De landmeter en vestingbouvrkundige Meindert van der Thijnen, sedert
ruim twee jaar als schoolmeester in Koevorden werkzaam, had zich daar, na 't over-
gaan der veste, met de ijverige bespieding van haar zwakste punten en de nauwkeurige
afteekening van haar wallen en werken bezig gehouden, was daarop met zijn gezin
in September naar Groningen uitgeweken, en had er nu onlangs Rabenhaupt zijn teeke-
ningen voorgelegd, en zijn loffelijk opzet gemeld, het stedeken in deze koude dagen over
zijn toegevroren grachten te gaan overrompelen. Vernuftig uitgedachte biesbruggen,
om over de opengehakte vakken te leggen, had hij daartoe tevens ontworpen, en won
den groninger bevelhebber, die Z'jn kloek vernuft onmiddellijk op den waren prijs stelde,
aanstonds voor zijn plan. Hij stelde hem een elfhonderd man te voet, onder den wak-
keren overste Van Eyberghen, en eenige ruitervendels ter beschikking, bij welke zich
eenige burgers en studenten, waaronder ook't algemeene Statenlid Jhr. Roelof Sickinghe,
als liefhebbers aansloten. Op den eigen dinsdag als Luxemburg uit VVoerden, trokken
zij uit Groningen, en begaven zich over Zuidlaren, Gieten, Borger, Odoorn, en Emmen
naar Koevorden op weg. 's Avonds van den 29®" houdt men te Erm halt, en legt
Van der Thijnen den officieren zijn plan vaii aanval bloot; men splitst zich, op zijn
aanwijzing, in drie afdeelingen; de eene onder den Overste en door Van der Thijnen zelf
begeleid, om bij 't leggen der biesbruggen toe te zien, zal, over Foppenhaar trekkende,
op het bastion Gelderland, dat het kasteel beschermt, afgaan; de tweede, onder
majoor Wijier, zich naar 't bolwerk Holland richten; de derde, onder majoor Johan
Sickinghe, over de algemeene wei, de zoogenoemde holwerd, langs een omweg, op
het uiterste punt van 't bastion Overijsel aantrekken; terwijl de ruiterij eindelijk , onder
den Overste Nellis van Bebber, op de daarbij gelegen friesche poort zal aanrijden, om
daar het oogenblik af te wachten, dat zij door de binnengedrongen troepen voor
haar geopend zal worden. Ofschoon onderweg een paar trouwlooze dragonders waren
weggeslopen, en den te verwachten overval te Koevorden gaan verraden, en dat de
bisschoppelijke bevelhebber. Jan Moy, de bezetting had doen uitrukken en alle posten
twee dagen en nachten lang bezet doen houden, meende men dlaar, onvoorzichtig ge-
i
m·.
m
bekende van neen. Waerom hy üat gedaan hadde? Hy antwoordde, dat hy 't om best gedacn hadde,
om het volck te sparen, geen kans siende, om te kunnen bestaen. Een van de commandanten onder
hem werd tegens hem gehoort, die seyde hem in sijn aengesichte, dat hy ?t hem afgeraden hadde,
seggende: mynheer, wat begint ghy? wy-kunnen 't wel bonden; en dat hy\echter niet wilde luys-
teren. Doe wierd er ordre gegeven, in het nytgaen hem te vatten, gelyck geschiet is". — Bust voor
de ongermte, enz. of t'Scmempraech tusschen twee Noordt-BpUanders, d''eene een lurger, d'ander een
Jerijgsman, 1673, i ^
DES VADERLANDS. 43
noeg, thans niets meer te vreezen te hebben, en alles slechts voor een praatjen
te kunnen^, houden. Z.00 kon Van der Thijnen met zijn bruggen, in alle stilte, 's och-
tends Yroeg van den 30™ , tot aan de buiten- en van deze tot de binnengracht door-
dringen , ze daarover leggen, en tot den wal geraken, vóór men in de veste iets van
zijn aanslag bespeurde. Op 't eindelyk geslagen alarm, liep het door twee njichten
wakens slaapdronken volk maar tragelgk te wapen, en stond hy , hoewel ten slotte door
de eindelijk toegeschoten soldaten met een bui van kogels begroet, weldra aan de
spits der zijnen op den wal, waar hij, zijn hoed vrolgk zwaayende, uitriep: «de plaats
is over, mannen ! komt haastelgk op!» 't Kasteel binnengedrongen, en de veste meester,
haastte zich Kapitein Steven Klinge met eenige manschappen naar de friesche poort,
en liet die door den smidszoon van Sleen, Coenraad Cornelisz., die zich van zyn broe-
ders voorhamer voorzien had, openslaan, om er Bebbers ruiters onder een lustig
Wilhelmus den vrijen intocht te verschaffen. W^ijler bestormde en vermeesterde gelgk-
tijdig het bolwerk Holland; terwyl Sickinghe, die met den sterksten weêrstand te
kampen had, het hem opgedragen deel der wakkere taak volvoerde. Van drie kanten
teffens bestormd, was de koevorder bezetting en haar bevelhebber, die er zelfbij om-
kwam, geheel in de war gebracht, en maakte 't daardoor haar kloeken bestormers des te
gemakkeliijker de veste te overrompelen. Een paar vrywilligers Scato Gockinga en
de solHciteur Geertsema — snelden naar Groningen, om daar 't heugelijke nieuws te
berichten, van 't welk toen Rabenhaupt den Prins onmiddellijk schriftelijk kennis gaf,
waarbij echter Van der Thijnens naam in der haast onvermeld bleef Eerst vier jaar
later werd dezen door Stad-en-Landen een gouden penning, waarop het feit gesneden
was, vereerd, en door den Raad van State een verguld zilveren beker, «tot een
gedachtenis voor zijne kinderen». De erfgenamen zijner tweede dochter, met den
ingenieur Woestenhove gehuwd, maar in 1725 kinderloos overleden, schonken dien
beker toen aan de gemeente der Hervormden, ten gebruike by 't avondmaal ^; een
waardiger voorwerp, dan dat uit het oneerlijk saamgeschraapte geld, 60 jaar vroeger,
door haar oud-ouderling Broersma aan die gemeente gegeven.
Voor den munsterschen Bisschop was de zoo welgeslaagde onderneming een harde
' "Uw H.", schreef hy, "maek hiermede ootmoedig bekent, dat lek den voorl. dinsdag 1100 man
te voet onder den Oberst Lt. Eybergen, Koniiigsmarkischen Eegiments, item 5 Compïen. te paerde,
™ 3 Comp, dragoner onder den Overst Lt. Nellis van Bebber uitgezonden, om by den vorst, door
entreprise, de vermaerde vesting Coevorden den Munsterschen wederom af te nemen; hetwelk ook
also gelongen, dat gedachte mijne uutgecommanderte volkeren gisteren tnorgen vermiddels bijsbruggen
de gejjste vesting-graeben gepasseert, en met stormend er hand zoo de citadelle als ook de stad ver-
overt; daervoor wy billijk den Allerhoogsten toe danken hebben, «ron. '«/g, Dec. 1673".
' Zie het aanget. bi) Lesturgeon, Fee$ireAe^ enz. bl. 58.
4'
m>mm
44
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
slag; de jobsmaar trof hem — naar de herder en leeraar van den naburigen Har-
denberg zong, «in d'ooren, gelijk de dreun en grove donderslag van zijn Ji^artouw»:
Vaarwel, sprak hij, vaarwel, mija bliksemkoker,
En magazün en volle korenschuur!
Hy vloekt en schelt op legerbrug en moker,
Die 't poortslot op rammeit ter goeder uur.
*
Hij zag er niet alleen een schat van geschut, krijgs- en mondbehoeften meê teloor
gaan, maar schoot er ook zijn hechtste steunpunt in den oorlog meê in; terwijl van
de andere zij de Staten nu, door Koevorden gerugsteund, hem en zijn bondgenooten
allen toevoer uit Oostfries- en Munsterland konden afsnijden. Geen wonder,, dat hun
blijdschap even groot, als zgne verslagenheid diep was.
T)it biyëindend besluit van 't jaar was des te gewenschter, als men in Holland
alom reeds begon te morren over de handelingen van den Prins, om zijn vruchteloo-
zen veldtocht buiten 's Lands. «Jan-alleman», naar men schreef l, dorst «op schuiten
en wagens» daarover te pruttelen; «deze roept, men hadde Naarden en Woerden kun-
nen wegnemen; een ander blameert, dat men met de ruiterij uit het land is geweest;
de derde is misnoegd, dat men de burgers niet aangevoerd heeft tegens den vijand;
sommigen woelen over de raden, die Z. H. gebruikt zoo in zaken van oorlog als van
staat», enz. Thans herleefde de moed, en liet zich weldra ook een wakkere wapen-
kreet hooren ^ die met name ook op 't heugelijke wapenfeit van Koevorden wees:
Alarm, alarm, alarm, te wapen!
Voor 't Vaderland, voor wijf en kind!
Wie vrijheid, eer, en godsdienst mint,
Staat op, 't 18 nu geen tijd van slapen!
Wij staan gereed op 't minste wenken, ■
Prins Willem, daar hy ons geleidt,
Te volgen, en tot slaan bereid.
Om 't vüandlük geweld te krenken.
Zoodra den optocht wordt geslagen ,
Staat ieder, zonder tijdverlies.
Bereid met helbaard, roer, en spies,
Om een roemwaardig stuk te wagen.
r
s
1
I
Hier is maar een van tween te kiezen
Dat 's óf de vrijheid voor te staan
ί Zie de reeds aangehaalde Toetssteen, bl. 7.
3 Oen Tamboer en den vrijwïttigen optocht der Batavieren^ enz. In 's Gravenhage, gedr. byLevyn
van Dyck, voor de liefhebbers van de vryheydt des Vaderlaudts, 1673.
I
-ocr page 48-DES VADERLANDS. 45
Of met de pröheid te vergaan;
Men moet al winnen of verliezen.
Geen plaata ia onsterk in dees Landen,
Al zette men de poorten op:
De vyand, met bebloeden kop,
Zou zich ontzien die aan te randen.
Nu paat ons, hem rondom te kwellen,
En aan te vallen; dat 's vooruit,
Tè paard, te voet, in schip, in schuit!
Geen Franaehman mag dit na vertellen.
Ons voorbeeld is het braaf verweren
Van Antwerps forsche burgerij;
Die vocht zich van den Franschman vry,
Eq wist hem wakker' af te keeren.
Dat 's oud; maar Aardenburg betoonde
Nog korts, wat in een klein beslag
Te doen is, toen die zegedag
Haar stad met overwinning kroonde
En Groningen, met gloênde kloten
En bommen aangetast, hield stand,
En werd gereddet door Gods hand.
Tot schutswal van zijn bondgenooten.
Sinds kreeg de Fries een ruimer open
In Drenthe en Twente, en waagde een kans,
Naar Koevorden, de stad en schans.
En stutte 's vijands verdar stroopen.
Men moet den franschen hoogmoed vellen —
m
Het was er toch inderdaad nog verre af, dat deze naar verdienste gefnuikt was. Toen
het utrechtsche kwelduiveltjen, den January, van zijn strooptocht over't ijs en door
't water terug was gekomen, schreef hij Louvois, dat «zoo het weêr hem op zijn wan-
deling gunstig geweest was, hij ze wat verder zou hebben uitgestrekt, en zeker niet
zou weêrgekeerd zijn, vóór hij Den Haag in brand had gestoken» Κ En Koning Lodewigk
zelf snoefde naar gewoonte over het mislukte beleg van Charleroi, en den vruchteloo-
zen veldtocht des Prinsen. «Ik meen, dat ik tot dusver tevreden mag zijn», schreef
hij den Prins van Gondé, «na een zoo gelukkigen heertocht, als ik zelf maakte, al mijn
vijanden belet te hebben iets te verrichten, en hen een zoo schamele partij te heb-
ben doen kiezen. Het komt mij voor, dat de inneming van Valkenburg en Binche
^ Sist. de Louvois, t pl. p. 410.
-ocr page 49-46 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
hun schande slechts vergroot, daar het doet blijken hoe yer hun macht gaat, en >.at
hun krachten, zelfs yereenigd, zijn!» ^ Alsof er hier van «vereenigde» werkzaamheid
sprake was. LouTois liet zich niet minder schamper over den ondernemenden jongen
veldheer hooren. «De Prins van Oranje» - schxeef hij iets later aan den overste
Stoppa^ ^ «heeft zeker hooren zeggen, dat Alexander over koninkrijken beschikte;
en hoewel hij noch zijn moed, noch zijn verstand, noch zijn leger heeft, meende hij
de Alexander van deze eeuw te kunnen zijn. Zoo ik tijd genoeg had, de geschiedenis
van Don Quichot te lezen, zou ik hier gelegenheid tot vergelijking hebben; maar daar
ik haar slechts van hooren zeggen ken, moet gij er mijnheer van Luxemburg maar
eens over nalezen, die alle goede boeken gelezen heeft, en er u zeker nader op zal
kunnen dienen». Hij uitte zich zoo naar aanleiding der bedoelingen, den Prins wel-
willend in vlugschriften toegedicht, die hij zelf door Stoppa het opstellen, met bet
doel de fransche belangen in de hand te wt^rken, en onder den schijn, dat zij met
van Frankrijk uitgingen. Ook Luxemburg zelf deed hem daarvoor zijn denkbeelden
aan de hand, doch wijdde zich verder onafgebroken aan zijn edele taak van afpersing
in de stad en brandstichting ten platten lande. In de eerste stond hem vooral de in-
tendant Robert daarbij ter zij, en wist, op de snedigste wijs, maar van welker oneer-
lijkheid en onrecht hij zich zelf tevens ten volle overtuigd toonde, den ingezetenen
alles af te dwingen wat er maar van hen te halen viel; en hij begreep zich te min-
der zelfs aan de daarover tot Louvnis doorgedrongen klachten te mogen storen, als hij
dezen schreef, dat ze hem nog aangenamer moesten zijn, dan 't afgeperste geld zelf.
Wel ver dus ook van zijn vervolgingen in 't minst te staken, vermeerderde zijn streng-
heid bij den dag. «'tis onmogelijk harder te schreeuwen, dan men doet», zoo meldde
hij «en om u een denkbeeld van de ellejide, die hier heerscht, te geven», ging hij
voort «heb ik u slechts te schrijven, dat men aan de stadspoorten met lieden over-
stroomd wordt, die er uit willen. Ik zet de verbeurdverklaringen hier met allen ijver
'door; doch ik vind geen enkel meubel van waarde in al de huizen der afwezigen.
Ik vind niet anders dan slechte stoelen, groote houten kasten, en wat halfsleten goud-
leêren behangsels. Ik laat dat alles uit de huizen, waarin het prijkt, wegnemen, om
opzien te baren, en in een groot leêg huis brengen, dat ik daarvoor heb uitgekozen.
Ik zoek die meubels te verkoopen, doch te vergeefs; want niemand wil er aan; wij
verliezen daar evenwel niet veel bij, daar ik werkelijk niet geloof, dat alle verbeurd
verklaarde meubelen, wel betaald, duizend kronen waard zijn. Toch loopt het gerucht,
dat alle fraaye meubels niet naar Holland zijn vervoerd, en er hier^ zeker nog ver-
borgen zijn; ik heb echter goed zoeken en snuffelen, ik heb nog niet Weel gevonden».
Aid. p. 407.
ï Mist. de Louvóis, t. pl. p. 456.
-ocr page 50-DES VADERLANDS. 47
Met het begin ταη 't nieuwe jaar was er een sclioorsteengeki uitgeschreven, met nog
drie stuivers op ieder gulden ten behoeve der arme luitenants, volgens een eigen-
dunkelijke schatting op ieder huis gesteld; en toen zich eenige leden der Staten daar-
over bij Luxemburg gingen beklagen, ontvingen zij het troostrijke antwoord, dat dat
niet zijne zaak, maar die van den — zoo meewarigen — intendant was. Op de be-
denking, dat de weinige penningen, die men nog bezat, voor 't noodwendigs! levens-
onderhoud moesten strekken, en men anders van honger zou moeten omkomen, be-
weerde hij, dat 's Konings leger minstens al over de twee miljoen verteerd had, en
dit geld toch altijd in de stad moest gebleven zijn De Bisschop van Neêrkassel, de
tijdelijke roomsche kerkvoogd der stad, reisde zelf met den Heer van Maarsenbroek,
namens de Staten, naar Versailles, om er de gerechte grieven bloot te leggen; doch
natuurlijk — bij Louvois' bekende gezindheid — zonder baat. Den lO®'' February ge-
lastte de intendant den Staten, vóór zonsondergang 21,000 gulden voor achterstallige
renten op te brengen, op straffe van anders de bezetting te zien verdubbelen; en toen
die Staten daarop verzochten, dat die renten volgens 's Konings gegeven woord mochten
geïnd worden, gaf hij hun kortaf ten antwoord, dat hij hen niet langer als Staten
erkende, omdat ze zich niet als zoodanig gedroegen, en ze dus ook niet waardig waren,
dat de Koning hun zijn woord hield \ Den 1™ der maand was een schuit vol men-
schen , die naar Amsterdam wilden uitwijken, op de Vecht opgevangen, en die allen
naar Utrecht teruggebracht; daar werden ze buiten de Witte'Vrouwepooi-t op een rij
gezet, en door de soldaten uitgeschud en geplunderd, ofschoon geen enkel verbod
tegen 't vertrek naar Holland was uitgevaardigd I Een paar dagen te voren had de
intendant de boete verviervoud, op het verhelen van meubelen gesteld, en een paar
lieden daaraan schuldig bevindende; — de een, die wat slecht goudleer en wat houten
stoelen en kasten, en de ander, die een vier- of vijfhonderd havelooze rechts- en ge-
neeskundige boekdeelen had; — schatte hij de eerste op een 150, de tweede op 500
rijksdaalders, dat — als hij zelf in een schrijven aan Louvois betuigde'^— tweemaal
zoo veel was als ze waard waren, en beboette daarop beide luidjens, omdat ze hem
hun bezit niet waren komen aanzeggen, voor 600 en 2000 rijksdaalders; en daar
't gegoede luiden waren, had hij ze beiden terstond met bezetting bezwaard. Dit was
voor hun betahng toen wel doeltreffend gebleken, doch had, tot zijn leedwezen, in
't algemeen meer scha dan voordeel gebaard; want — als hij niet aarzelde te schrij-
ven — men was door de gestelde voorbeelden zoo bang geworden, dat men hem een
reeks van verklaringen was komen doen, welker verviervoude waarde, wist men ze wat
hoog te stellen, anders een goede som gelds had kunnen inbrengen, en die nu daar-
' Dagelijksche aantt, van Mr. Έν. Booth, bl. 75. 1 Aid. bl. 86.
' Aid. bl. 81. * Mist de Louvois^ t. pl. p. 437,
-ocr page 51-48 ALGEMEENE GESCHIEDEISIS
entesen weinig of niets zouden geven, daar het bijna niets dan lorren betrof. Hev.g
was hij ook, en - naar .ijn eigen betuiging - «misschien niet heel rechtvaardig»
tegen een paar van de rijksten en aanrienlijksten der stad te werk gegaan, De Heer van
Wulven ■ lid der Staten, bij wien een paar do.ijn slechte stoelen gevonden waren,
aan een naar Holland uitgeweken ingezeten _ den Heer van Amelisweerd - toe-
komend, en die hij niet had aangegeven, had daarvoor op hoogstens honderd gulden
beboet kunnen v,orden, daar ze stuk voor stuk niet meer dan een gulden waard ble-
ken In plaats van 100 had hij echter zesduizend gulden geëischt, onder voorwendsel,
dat men de zegels verbroken had, die hij er op gesteld had; een voorwendsel, dat,
„aar hij oordeelde, Louvois hem wel ten goede zou houden, daar de betrokken per-
soon een voornaam tegenstander van den Koning was, en hg daarom dus wel met dre
/6000 mocht bloeden, waarvan de Koning nu den wil zou hebben. Wanneer hij betalen
zou, wist hij nog niet; voorloopig had hij nu echter al vijf dagen lang 12 soldaten m hms
en twee dagen twintig, die .ich daar volop te goed deden, en den wijn reeds zoo zat
waren, dat zij niets dan hypokras meer wilden drinken. Wa een «eek betaalde Wulven
voorloopig 1000 rijksdaalders, met belofte het overige een week later te betalen , en raakte
i i-
i κ
zoo zijn bezetting wéér kwijt, die hem, in die dag of wat,. over de 1000 gekost had
Den Drost Hoeufl, wiens vader en drie zusters in Den Haag verbleven, hadhij.mel
minder onbillijk - gelijk hij zelf er almede voor uitkwam' -bejegend, onder't voor-
geven, dat hij zgn moeders erfenis - de vrouw was reeds een maand of wat dood-
waarschijnlijk nog onverdeeld had gelaten, en dat dus 't geen hij bezat, met hem
alleen, maar ook zijn uitgeweken vader en zusters toekwam. Daarvoor verlangde hg
nu voor vier maanden lang 60 gulden daags voor ieder, en .lus niet minder dan
24 000 galden in 't geheel. Hoeuft's aanbod, al wat hg aan meubelen en goed bezat,
daarvoor in zgn handen te stellen, had hij van de hand gewezen, onder de mmst
slechte redenen, die hij vinden kon, en daarop eerst vier, toen veertien soldaten bg
hem ingelegerd. Bleet hij de betaling weigeren, dan zou hij zijn hms, dat zeer traa.
. was, slechten. Voor minder dan de helft zou hij hem in geen geval loslaten. Toen
reed's de schoppen en houweelen in dat huis waren gebracht, om met het afbreken
te beginnen, kwam Hoeuft e.ndelijk voor ƒ 15,000 met hem overeen. Daar de arme
man die eehter niet terstond beschikbaar had, werd hij in het tuchthuis gezet, en
zijn rantsoen met nog 1000 rijksdaalders verhoogd Louvois had geen lot genoeg voor
de doeltreffende wijs, waarop Robert te werk ging, en de geldsommen, die hg daar-
door in 's Konings schatkist stortte. «Hel geheel», schreef hg hem, .,heeft mgnhoop
' Atd. bt. 89.
«Η
h ■ ^
- -ï;
50 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
onigaar^^'^ad hij uit die utrechtsche kwellingen, die hij yerfoeide, en wier aan-
stokers en bedrijvers hij veroordeelde, ook het minste voordeel willen trekken of er
deelachtig aan kunnen zijn ^
Dat men intussehen van harte gaarne van al dien jammer zoo in als om Utrecht,
en den druk, door al die omstandigheden, ook in Holland gebaard, verlost wilde zijn,
liet zich denken, en geen geruchten dus aangenamer dan die van vrede, welke m
dit voorjaar begonnen te loopen. Zweden had namelijk zijne bemiddeUng daarbij aan-
geboden, en daartoe zijn beide gezanten - Sparre en Ehrensteen - naar Frankrijk
en Engeland afgevaardigd. In January teruggekeerd en met gemachtigden u.t de
algemeene Staten in overleg getreden, sloegen ze Duinkerken tot onderhandelplaats
en een wapenstilstand van drie maanden, op aandrang van Engeland, voor. Noch
van 't een noch van 't ander wilden de Staten, zoomin als de Prins,-echter weten.
Wat de plaats betrof, stelden zij evenwel een achttal andere steden voor, uit welke
vervolgens Engeland aan Frankrijk de keus tusschen twee - Aken en Keulen -
liet en 't laatste nu in Maart door Lodewijk werd aangewezen. Gevolmachtigden
werden daarop benoemd: de Hertog van Chaulnes en de HH. Courtin en Barillon voor
Frankrijk; de graaf van Sunderland en de HH. Jenkins en WilUamson voor Engeland;
Van Beverningh en Renswoude, op voordracht van den Prins, voor de algemeene
Staten; Odijk, die echter door De Mauregnault vervangen werd, voor Zeeland; Haren
voor Friesland, en Johan IJsbrands voor Stad-en-Landen. Tegen Renswoude maakten
evenwel Amsterdam en Koning Lodewijk bezwaar: het eerste, omdat hij uit het door
Frankrijk overheerde Utrecht was; de laatste, omdat hi] hem daardoor als zijn onderdaan
beschouwde. Te^en alle wapenschorsing was vooral de Prins gestemd, omdat hij terecht
begreep, en den Staten dan ook voorhield, dat Frankrijk, zoolang zij duurde, de
overheerde plaatsen zou blijven bezetten, zijne krijgsmacht uitbreiden, en zoo na den
afloop met des te meerder kracht het land bestoken; hier te lande zouden inmiddels de las^
ten even zwaar moeten blijven; hoogstens - meende hij - zou men voor korten tijd de
wapenen kunnen neerleggen, om inmiddels te zien, hoe 't in Keulen met de zaken hep,
doch dan onder voorwaarde, dat er enkel van een ophouden der vijandelijkheden, zonder
j 4; :
wederzijdschen toevoer of toegang mocht sprake zijn; dat men de plaatsen aan beide
zijden wel zou mogen versterken, doch met de vloot elkanders kusten met mogen
naderen; dat de wapenschorsing, als door Zweden, namens Engeland en Frankrijk, aan-
geboden zou moeten beschouwd en aangenomen worden, en dat Η onderhandelde onder
eede geheim moest blijven. Beide Heeren zagen geen kans de twe^ mogendheden, onder
deze voorwaarden, tot instemming te noopen; zij sloegen daarom een wijziging voor,
■ i
-ocr page 54-des vaderlands. 51
in welke de Staten echter niet treden wilden; te minder, omdat zij hen-zelf, als te veel
in Frankrijks belang werkzaam, minder vertrouwden; en daar ook Koning Lodewijk
zich inmiddels reeds tot nieuwe krijgsplannen toerustte, en weinig geneigd was, die
te laten varen, bleef alle gedachte aan dien wapenstilstand verder in den steek.
Zoodra in January de duitsche krijgsbenden naar Westfalen waren opgerukt, had
Turenne zich gehaast, tot bijstand van Munster op te trekken, en den February
het beleg voor 't door den brandenburger Overste Bomsdorf bezette Unna geslagen,
dat hem slechts één dag weêrstand bood. De Duitschers hadden daarop in der ijl de
door hen betrokken kwartieren verlaten, om alle aanraking met de Franschen te
vermijden, en MontecucoH zelf was gemelijk naar.Weenen gekeerd. Zijn troepen trokken ,
iwee dagen later, met de brandenburgsche te Minden en Höxter de Wezer over, en
nauw een week daarna spoedde zich een gemachtigde van Brandenburg door 't veld-
leger van Turenne naar Yersailles, om namens den.Keurvorst in vergelijk met Frankrijk
te treden. Dit was geheel tegen de goede verwachting, door Prins en Staten van hem
gekoesterd, gelijk hij dan ook nog in de laatste dagen der vorige maand had toege-
zegd, dn eigen persoon iets belangrijks tegen den munterschen vijand te zullen onder-
nemen, en daartoe op de medewerking hunner troepen te rekenen» Ook was men van
zins geweest, Rabenhaupt in dien zin van Groningen uit te laten werkzaam zijn, en
hem een strooptocht in Munsterland tot vereeniging met de Brandenburgers te doen
ondernemen. «Ik wil niet hopen, en kan niet gelooven», schreef dan nu ook de teleur-
gestelde Prins, «dat mijnheer de Keurvorst mij, tegen zijn beloften, zoo ellendig in
den steek zou laten» I Nog den 9™ February verwachtte hij steeds den edelman, wiens
komst hem door den Keurvorst was aangezegd, en die hem het krijgsplan van dezen
nader zou blootleggen. Het eenigste wat men lot zijn verontschuldiging kon aanvoeren,
was, dat hij persoonlijk nog had voorgesteld met het gezamenlijke leger in Munster te
vallen, maar ook nu weder de keizerlijken geweigerd hadden daartoe over te gaan,
en langs den rechteroever der Lippe voort te rukken. In Holland was intusschen de
ontevredenheid over zijn wijze van handelen groot, en spaarde men zijn gezanten
schimp noch spot, zoodat ze zich ter nauwernood op straat vertoonen dorsten. Hij zelf
had de onbillijkheid, de schuld van 't gebeurde, niet voor een goed deel aan zijn
eigen gemis van de noodige kloekheid tegenover Oostenrijk, te wijten, maar er de
Staten voor aansprakelijk te stellen, en het te doen voorkomen, als ware vooral hun
achterblijven in 't voldoen van den toegezegden geldelijken onderstand oorzaak zijner
mislukte onderneming Zijn vergelijk met Frankrijk was thans echter een noodzake-
' Peter, Der Krieg des gr osgen Kurfürsten, enz. S. 133.
2 Aid. S. 115.
Zie daaronitreut het onverdachte getuigenis van ΐαΧαΐ {Der Krieg des grosse Kwrf., am. B.IU)
-ocr page 55-1056 algemeene geschiedenis
lijk kwaad voor bem geworden, en daar Koning Lodevvijk van zijne zijde niel minder
het belang bevroedde, zijn vijandige houding een einde te zien nemen, maakte hij,
hoe fel eerst op hem gebeten, het schappelijk met zijne voorwaarden. Den 10®" April
werd door den keurvorstelijken gemachtigde een voorloopige overeenkomst te St. Ger-
main gesloten, en den 4®" Mei aan den Keurvorst door hem ter hand gesteld. Lode-
wijk beloofde daarbij, alle veroveringen op keurvorstelijk gebied door zijne troepen ge-
maakt, met inbegrip der vestingen in Kleefsland, op Rees en Wezel na, terug te
geven; terwijl Brandenburg zich verplichtte, met Frankrijk, Engeland, Keulen, en Mun-
ster in vrede en vriendschap te leven, en der nederlandscho Republiek geen bijstand
meer te bieden. De Keurvorst liet het intusschen bij deze loutere onzijdigheid niet;
maar, om den geldelijken onderstand zijner troepen verlegen, dien hij uit Nederlind nu
zou moeten derven, vaardigde hij zyn raad Meinders naar den franschen Koning af,
om zich daarover met hem te beraden. Meinders trof dien Koning, in 't begin der volgende
maand, reeds midden in Brabant te Vossem halfweg Brussel en Leuven aan, waar hij zich
op een nieuwen heirtocht tegen de Republiek gelegerd had, en onmiddellijk met de meeste
bereidwilligheid aan 's Keurvorsten wenschen gehoor gaf. Een paar geheime bepalingen
werden er nu aan 't beklonken vergeliik toegevoegd, bij welke de fransche Koning niet
alleen zijn bescherming tegenover alle van 's Rijkswege wellicht te vorderen scha-
vergoeding toezei, maar ook zijn steun bij 't invorderen van den verschuldigden on-
derstand der Staten; "terwijl, om 't voorloopig gemis daarvan te vergoeden — daar de
nooddruftige Keurvorst dat geld tot betaHng van zijn troepen zoo dringend behoefde —
de Koning hem terstond ƒ 150,000, en vervolgens in 10 halfjarige termijnen nog
ƒ250,000 uitbetalen zou. Deze brandenburger ommekeer van zienswijs had op de kei-
zerlijk-oostennjksche een tegenovergestelde werking; men schoof van daar nu alles op den
Keurvorst, en zocht van Oostenrijks zijde zooveel doenlijk «hoop en vertroosting» te geven \
En ook Keur-Trier, eerst zoo wars, de duitsche legerbenden in zijn vestingen te ont-
vangen, verstond zich thans met den Keizer, om zijne troepen in dienst te nemen,
en hun Coblénz. en Ehrenbreitstein open te stellen. Doch ook Brandenburg zelf liet
niet onduidelijk doorschemeren, dat het zijn uit nooddruft gesloten verdrag met Frankrijk
gaarne, hoe eer hoe beter, en als de omstandigheden slechts in 't minst maar meê-
werkten, ten beste der Republiek en van Duitschland, weder izou prijs geven. Met
zooveel te minder bezwaar kon men daarom thans in zijn tijdelijl^e vervreemding be-
daar ook Droysen terecht verwijt, dat hij "kurfürstlicher als der Kurfürst", zyiie door zijn onstemdheid
van 't oogenblik ingegeven beschuldigingen j als werkelijk verdiend en met de geschiedwaarheid over-
eenkomstig voorstelt; geiyk hij (S. 129) denzelfden Droysen ook zijne zonderlinge, verwarde, en onjuiste
voorstelling van den brandenburg-oostenrijkschen .heirtocht der laatste weken voor de voeten werpt.
» Zie Fagels schrijven aan Aroerongen, bij- Peter t. pi. S. 150, aant. 3.
t^ Γν«? -.ν» » '
m'-r
m·'
■s
des vaderlands. 53
rusten. Zijne en Oostenrijks bedrijven in 't vorige najaar, hekelde men onderlussohen
in een spotprent, waarop een Hollander, door een Franschman en Engelschman aan
weerszij bestookt, zich door Keizer en Keurvorst de zakken zag ledigen, terwijl een
Spanjaard er bij stond toe te kijken. Alles tot groot vermaak van Luxemburg, die er
met Louvois over briefwisseilde
Bij ontstentenis van allen uitlandschen bijstand, was men in Holland inmiddels ijverig
in de weer gebleven, zich in de ingenomen stelling te handhaven, en van daaruit
kleine uitvallen te beproeven. In February was het zoo den Generaal Graaf van Hoorne
gelukt, van Oudewater uit, een stroopbende van 500 Franschen, die met 300 sleden
in de omstreken op buit uitgingen, met behuïp van 400 haagsche en dordsche schut-
ters zijner bezetting, te overvallen, en tot voor de poorten van Woerden en Montfoort
te vervolgen. De Kolonel van Stockheim, die te Weesp in bezetting lag, verdreef in
een strijd tegen 4000 Franschen hun voorposten uit de Nieuwersluis, en slaagde er
in daar een versterkte schans te doen opwerpen, waardoor men een deel der Vecht
onder bedwang kreeg. Te vergeefs echter zagen de Prins en zijn neef te Muiden nog
steeds naar een gelegenheid uit, Naarden eens te verrassen; terwijl de laatste tevens
op den duur over de tuchteloosheid zijner onderhoorige hoplieden en minderen had te
klagen, die zich zooveel mogelijk aan den dienst zochlen te onttrekken, en hun pos-
ten vaak willekeurig verheten I Zich toen nog altoos vleyende met de medewerking van
Brandenburg, droeg hem de Prins in April het bevelhebberschap in de noorder ge-
westen op, en aanvaardde hij daarop de reis naar Friesland, om zich van daar en Gi:o-
ningen uit, met den Keurvorst in betrekking te stellen, en Munster afbreuk te doen.
In 't begin van Mei te Leeuwarden aangekomen, vond hij de friesche zaken nog lijdende
onder de wanorde, waaraan het gewest, dgor de oneenigheid zijner Staten, in't vorige
jaar ten prooi was geweest. Ten gevolge toch der hevige klachten over 't amptelijke kui-
pen en posten-verkoopen, dat ook na 't uitdrukkelijk verbod, in 1662 gedaan, had
aangehouden, was toen, den 2®" Maart, door de Staten eene commissie benoemd, om
over de beste middelen tot eene algemeene hervorming en verbetering, zoo in krijgs-
als staats- en geldzaken te handelen, doch had zich deze vrij onbetuigd gelaten. Zoo
was, in September daaraan, na den ommekeer in 't hollandsch staats- en stadsbestuur,
de klacht over de heerschende misbruiken steeds luider geworden, had men te Leeuwar-
den in den Doelen bijeenkomsten gehouden, om bij de Staten krachtdadig op weg-
neming daarvan aan te dringen, en deze «schandvlek en kanker van de friesche
regeering» — gelijk de bekende rechtsgeleerde Ulrich Huber ze in zijn Bfiegél
van Doleancie en Reformacie noemde — voor goed «uit te wisschen en te genezen».
' Eist. de Louvois, t, pl. p. 444, 6.
® Zie zyne verschillende brieven, Arch. v. p. 310 bs.
54 algemeene geschiedenis
Men gaf zijn verlangen te kennen, afgevaardigden uit de friesche steden bijeen te zien
roepen, en zag daar nu weldra op 't raadhuis der hoofdstad gevolg aan geven. Niet
minder dan 13 punten van «reformacie» werden door de vergaderde afgevaardigden
ontworpen, en door 37 gemachtigden der Staten in 't Landhuis aangeboden, waar
de leeuwarder Burgemeester, Hieronymus de Blaeu, uit aller naam het woord voerde.
De Staten, niet in voldoenden getale tegenwoordig, besloten voorloopig, dat geen der
thans aanwezige leden de stad mocht verlaten, en de andere acht dagen later zouden
moeten komen; de poorten werden gesloten, en door de burgerwacht bezet, opdat
er geen krijgsvolk binnendrong. Staten en steden kwamen daarop ter bestemder tijd,
elk voor zich, weêr bijeen, en ook de burgerij schoolde samen, en drong een dag of
wat later by de Staten op afdoening aan. Eindelijk werd den het besluit der
Staten kenbaar gemaakt, waarbij zij verklaarden, de ingediende punten te «aggreëeren»,
en zij voorts tegen de helft der volgende maand een nieuwen Landdag uitschreven, tot
welken slechts amptelooze personen mochten gekozen Avorden. De jonge, nog geen
zestienjarige Stadhouder, die op aandrang van anderhalf honderd friesche predikanten,
vóór drie maanden, in 't dadelijk bezit van die betrekking gesteld was, leidde ten be-
stemden dage, met Gedeputeerden der Provincie, deze nieuwe Staten, als «Lands hoogste
en soevereine macht» in. Zij zelf bekrachtigden toen na eenige woordenwisseling, elkan^
ders geloofsbrieven, doch zagen zich hun machtsbevoegdheid door eenige leden der oude
Staten betwisten, die nu als «de oude en wettelijke regeering der Provincie)^ te Sneek
vergaderden, en daar een uitvoerig betoog hunner vermeende rechten lieten uitgaan.'
Ook het kwartier der steden bleef zich aan de nieuwe vergadering onttrekken. Maar
de nieuwe Staten gaven nu van hunnentwegen een tegenbetoog in 't Ucht, zonden
van alles bericht naar den Haag, en klaagden daar de oude Staten als rustverstoor-
ders aan. Een drietal leden der algemeene — voor Holland, Zeeland, en Stad-en-Landen;
de drie overheerde gewesten toch telden niet mee — werden toen, in 't begin van
't nieuwe jaar, naar Friesland afgevaardigd, met last, om zoowel de ontstane onlusten
tusschen de regenten in der minne bij te leggen, als om de steden ernstig aan te
manen tot betaling van hun aandeel in de krijgspenningen en de onderstandsgelden,
aan de geallieerden van den Staat toegezegd, en waarin Friesland, door die verdeeld-
heid tusschen zijn regeerders, tot dusver nalatig was gebleven. Zij hadden echter, in
spijt der bemoeyingen van den jongen frieschen Stadhouder en eeüige leden van 't Hof,
den 2«" Maart onverrichter zake weder moeten afreizen. Nauw echter waren zij ver-
trokken, of de eigengereide Friezen, alle inmenging van buiten! wars, besloten, na
't verloopen der sneeker bijeenkomst, de beslissing aller verschilpunten aan den Stad-
houder en negen Statenleden op te dragen. Een week later diénden dezen nu een
reglement van 97 «pointen reformatoir», als ze 't in hun basterdspraak noemden, in,
een aantal bepalingen tot wering der gemaakte m^bruiken, en een omschrijving van
1
tf
S " ' ' h' .
des vaderlands. 55
Ί provinciaal bestuursgezag bevattende, en waarbij tevens een algemeene amnesüe
werd voorgeslagen, «opdat de memorie en geheugenisse van al die gepasseerde onlusten,
dissenciën, en niurmuraciën tusschen de regenten ten eenemale mochten worden weg-
genomen en uitgewischt». Nog in de eigen maand werd dit «reglement» door de Staten
aangenomen en uitgevaardigd; doch was daarmee de uiteenloopende gemoedsstemming
der verschillende belanghebbenden natuurlijk nog niet aanstonds tot rust gebracht, en
kon zich zoo, een week of wat later, de nieuwe krijgsbevelhebber in 't Noorden niet
zonder grond over de naweeën beklagen, die de juist op schrift beslechte tweespalt
nog altoos deed voelen. Daarbij kwam nog^ de naijver van Stad-en-Landen, die een
gemeenschappelijke werkzaamheid van beide gewesten —als de nood, gelijk bij't gro-
ninger beleg, niet drong — ahoos moeilijk maakte, en hem zelf dan ook eerst een min
behoorlijk schrijven op den hals haalde ^ Op nader aandrang van Rabenhaupt, die
voor een aanslag van den Bisschop op 't nog slecht voorziene Koeverden vreesde, was
Johan Maurits al spoedig naar Groningen gegaan, om de zoo gelukkig herwonnen veste
te laten verzorgen; gelijk Rabenhaupt zelf reeds zoo voorzichtig geweest was, het
omliggende land onder water te laten zetten, en wel 30 molens op de grenzen te
laten verbranden, om er de bisschoppelijke heirkracht den toegang te weren I Een
dag of tien later keerde hij naar Friesland, en 't versterkte Heeren veen terug, doch
moest zich over de schromelijke traagheid der friesche Staten beklagen, die hem maar
steeds op de aangevraagde trekpaarden voor zijn geschut lieten wachten, zoodat het
zonder den steun der Princes-moeder van Nassau slecht met hem gesteld zou zijn. Hij
deed zijn best de rivieren te dammen, het de sluizen te Blokzijl en elders openzetten,
en versterkte zich verder zoo goed mogelijk. Weldra zouden nu echter de fransche leger-
bewegingen in 't Zuiden de aandacht van den Prins derwaarts trekken, en, tot ver-
ontrusting van den voor zijn Noordergewesten waakzamen Johan Maurits, deze met
ontblooting van 't noodige krijgsvolk dreigen. «Zoo Uw H.», waarschuwde hij vrij-
moedig, «Friesland zijn luttel voetvolk onttrekt, zal Zij de provincie in groot gevaar
' Verg. over deze friesche aangelegenheden de Remonstrantie respectieve pointen van Reformatie
en redres voor de steden in Friesland (gedr. voor de liefhebbers van 's Lands vryheydt ende wel-
varen, z, j.), de Besoignes van de Reformatie-pointen bij de Qeoommitteerden uyt degezamentUjke steden
overgelevert, mitsgaders remarques, remonstrantiën, enz. alsmede de resolutiën van d'JEd. Mog. UK,
staten (Te Leeuwarden, by Lambert Coumans); de Deductie van de redenen en mofiven, die de oude
en loettelyclce HH. Volmachteu ende Qedep. Staten bewogen ende genootzaeckt hebben, hunne provisionele
vergaderingen te houden b. de Stadt Sneech (Te Harlingen, ter drukkerye van Hero Gralama, 1672), enz.
^ "Je vous advoue", schrjjft hem de Prins, "que j'ay trouvé la lettre qu'ils vous ont esrite, conime
aussi celle de Rabenhaupt, fort sotte; vous avez absolument Ie commandement, et il faut voua
y maintenir". {Arch., t, pl. 316).
3 Zie zijn schrjjven aldaar, p. 315,
-ocr page 59-56 alCtEmeene geschiedenis
omdat wij er lal van poslen Ie bewaren hebben, en, de Staten nu reed
rs oord op n, , o»dat ik het regiment van Aquila naar Gronrngerland gebonden
In « nho ig zijn» Bedelfde Staten .ersten hem bij de „nderwater.etUng
iin en gaven Lfs belden tot hnn gebonden a,gen,eene-Statenlede„ Krnschot en
Gockl'nga, te kennen, dat zij daar slechts in den nltersten nood toe .ouden overgpn^
Ξ Jrd .ich daaraan vooreerst echter niet, en had .00 reeds een goed deel van t land
Ir 't binnen_nde .Ite «ater ge.et. Toen n,en echter bleef -.enstrrbbelen^
η de Prins hem reeds de striktste orde had gegeven, door te tasten en .on er vo™
1 proces leder tegenstribbelend amptenaar te laten doodschreten S deed de gr,j.
k^^I n meer méégaande dan djn jonge neef, dezen opmerken dat de gesteld erd
b« d. —er.ettlng een groot verschil met d,e van Holland maa te;
daarenboven kwamen nn ook de gebeurtenissen, elders in deze dagen voorgevallen
Ïn heilzame afleiding voor de trresche beslommeringen brengen, en stelden dezen ge-
heel op den achtergrond. ^
Het nieuwe krijgsheer van Koning Lodewijk was, onder zijn ergen opperbevel, z,ch
den 15» Mei eerst te Kortrijk komen legeren, was toen naar de zij van Brussel en Leuven
Opgerukt, en had van daar den weg naar Maastricht - het hoofddoel van den n.euwen
krlstoeht - ingeslagen. Den 6" Junj was de stad door zijne voorhoede berend, en
S welbcraamd! aanslag op de sterke, in 't vorige par versmade, -mg - onve.
wacht geweest, dat men de bezetting van brabantsche zij n,et versterkt had, en zg
dus op haar eigen krachten tegenover 's Konings geweldige legermacht steunen moest.
Zij teL intusschen 7000 goede soldaten, onder een wakkeren. hoewel wat ongestad.gen
bevelhebber, van fransehe herkomst, Fariaux. Vier dagen na zijne voorhoede kwam Lod -
Ξ zelf vo^r de stad, om het terrein te verkennen, de legerplaats at te perken eu e
oiwallen, en door 't leggen van een paar schipbruggen beneden en boven de stad, de
gemeenschap tusschen be.de Maasoevers, en zijne legerafdeeHngen aan berde z, en
bevestigen In 'l geheel telden dezen niet minder dan 26,000 voetknechten en 19,000
Ξ en voerLn een kleine 60 stuks geschut, en krljgs- en mondbehoeften voor
anderhilve maand met zich. Doch, terwijl de fransehe Koning zoo aan de Zu.d^
„ostergrens de landzij kwam bestoken, werd er aan de tegenovergestelde zrj, aan den
kant, onder 't hoofdbeleid van den eenigen De Ruyter weder een slag te wa er
geleverd, die, door zijn zeeghaftc uitkomst, al dat fransehe krijgsrumoer om Maastricht,
en daaruit dreigende gevaren, ruimschoots opwoog. ; .
w- -
Bij de oorlogzuchtige stemming waarvan - in spijt aller vredesbesprekingen -
Engeland in den aanvang van 't jaar nog had blgk gegeven ^ en die zich vooral in
• Aldaar, p. 827.
1 Aldaar, p. 324. « Aldaar, p. 326.
fe«·
«i
st 'f
Λ
des vaderlands. 57
de onrustbarende kreet Tan den kanselier, Lord Shaftesbury, bij de opening der Par-
lementzitting, dat «Carthago verdelgd moest worden», uitte, hadden Holland en Zeeland
niet alleen niet geaarzeld, op voorstel van Prins en Staatsraad, gelden toe te staan voor
de uitrusting eener vloot van 48 oorlogschepen, maar ook ^olvaardig een geheim besluit
der algemeene Staten beaamd, waarin buitendien nog de uitrusting van 24 oorlogs-
schepen en 12 fregatten bepaald werd. Friesland en Stad-en-Landen bleken door de
tijdsomstandigheden te schraal van kas, om daartoe meê te werken, en bracht het laatste
niets, het eerste met moeite een enkel fregat en adviesjacht ter zee. De Oostindische
Comp'" ondersteunde daarentegen beide andere provinciën met twee miljoen. De Ruyter
en Adriaan Banckert. werden met het toezicht op de uitrusting belast, en door den
Admiraal-generaal de verschillende bepalingen vernieuwd, tot handhaving van tucht
en orde, en lot belooning en onderstand van manhaften en verminkten, bij vroegere ge-
legenheden verordend, en thans in een van den Prins persoonlijk, in die betrekking,
uitgaanden artikelbrief beschreven ; de hollandsche vlag, met hare thans alom bekende
driekleur, werd tegelijkertijd wijselijk door hem gehandhaafd. In April was reeds een
aanmerkelijk deel der vloot gereed, en met behulp van wijnvaten en van kisten — naar
't model van den vindingrijken Van der Heyden — werden de te Amsterdam gebouwde
schepen over Pampus gelicht; terwijl de verraderlijke toeleg van een Schot, zekeren
John Fraser, om de schepen in brand te steken, nog bij tijds door zgn gevangen-
neming verijdeld was ^ Zoo konden in het begin der maand al 31 door Holland toe-
geruste schepen, waaronder 16 van tachtig tot zestig stukken, en voorts 12 fregatten,
18 branders, eenige adviesjachten en galjooten, en 8 zinkschepen, — in't geheel niet
minder dan 80 zeilen — in zee gaan. De Ruyter, daarmeê uitgevaren, kwam den 12®° ter
hoogte van den Theems, met voornemen, er, zoo mogelijk, weder een aanslag te beproe-
ven, waartoe een smaldeel van twee groote oorlogschepen, 6 fregatten, 6 branders, een
paar snauwen, zeven galjoten, en al de zinkschepen, onder den Gommandeur Jacob
Vroom, en den Schout-bij-Nacht Jan Janse van Nes, en David Vlugh werd afge-
t.
6
' Hij -was nauw 30 jaar oud, met half January, onder schjjn van dienst te izoeken, met de pak-
ketboot naar den Briel gekomen, doch weldra te Amsterdam met de "brandinatrumenten", die hy in
Engeland had leeren maken, betrapt, en werd den ISen February, op 't schavot voor 't Kaadhuie,
bö vonnis van Burgemeesteren en die van den gerechte, en in hun tegenwoordigheid, "van onderen
op levendig gerabraakt, geworgd, met een boB stroo in zjjn aanzicht geblaakt, en 't lichaam aan de
Volewök op een rad gelegd, om aldaar door de lucht en 'tgevögelt verteerd te worden; daarbü een
pot, denoteerende de brandsticht, gehangen". Zie zijne Sententie, (uitgeg. f'Amstelredam by Joh. van
Ravesteyn, ord. drucket, 1673) tot een nieuwe proef van de zachtzinnige rechtspleging dier dagen.—
In een boetvaardigen brief aan zijn vrouw, 'snachts voor zijn wreeden dood, beval hj} haar aan,
hen, «die oorzaak van zijn komste alhier waren", te trachten te bewegen, harer om zijnentwil te
gedenken. {Brief van, j. Fraser, enz. Aid. bU Hier. Sweerts, op den Dam).
IVe deel, etuk.
-ocr page 61-4
58 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
zonden, om de Middelgronden en den Theems op te loopen, en de doorvaart onmoge-
lijk te maken. Een zware opkomende mist belette den eersten dag aan dit oogmerk
gevolg te geven, en toen de lucht den volgenden wat opgeklaard was, vond men zoo-
veel engelsche schepen in den mond der rivier voor anker, dat men geen kans zag
het ten uitvoer te leggen, en met. overleg van De Ruyter en den door dezen beleg-
den krijgsraad naar de vloot terugkeerde. Met haar naar Schooneveld teruggestevend,
wilde men daar nu den te wachten aanval der vijandelijke scheepsmacht verbeiden,
om hare voorgenomen landing te verhoeden. De vloot in drie afdeelingen, en deze elk
weder in drie smaldeelen spUtsende, met bepaalde lastgeving aan alle hoofdofficieren
en scheepsvoogden, in welke orde zich te bewegen en bij den aanstaanden zee^strijd
te handelen, riep de Vlootvoogd, den 25e^ hen allen met de Commandeurs der bran-
ders en adviesjachten aan zijn boord, om hun mededeeHng te doen van een brief,
door den Prins Admiraal-generaal tot hem gericht, en waarin deze zijn leedwezen be-
tuigde, zich verhinderd te zien om persoonlijk de vloot te bezoeken , en zooveel «eerlijken
en cordaten patriotten de hand te drukken, op welke de oogen en harten van alle
's Lands ingezetenen, ja, van de Kristenwereld gericht waren», doch'hun thans schrif-
telijk zijn volle vertrouwen kenbaar maakte, dat zij «een nieuwen luister aan de eer,
door 't nederlandsche volk ter zee reeds bevochten, zouden bijzetten, en zoo, onder
Gods zegen, een der hoofdmiddelen wezen tot een goede uitkomst van de goede zaak».
Na hun voorts nog op de belooning en straf gewezen te hebben, op hunne goede of
slechte gedraging te wachten, eindigde 's Prinsen schrijven met de volmondige betuiging,
dat hij, wat die straf betrof, voor niemand hare toepassing vreesde, en de zeelui van de
Republiek zich met lofifelijken ijver en nauwgezetheid van hun taak zouden kwijten,
en daardoor God in den hemel hun daden zegenen, ten beste van 't Vaderland, en
tot onsterfelijke eer voor allen, die dit trouwhartig dienden. De voorlezing maakte,
als De Ruyter vervolgens aan Fagel schreef, een kennelijken indruk: allen toonden
zich door 's Prinsen krachtige uitdrukkingen bewogen, en beloofden wél te zullen han-
delen. Vervolgens onder de schepehngen zelf door hun Rapiteinen verspreid, deed de
inhoud van den brief ook daar de beste werking, en scheen inzonderheid de verzekermg,
dat «den lafhartigen niets zoo gevaarlijk kon zijn, als de havens van den Staat» krachtig
tot aller gemoed te spreken. Drie dagen later, den 28-, kwam ook de Lt.-Admiraal
^Tromp, thans weder in dienst hbrsteld, zich met zeven groote oorlogschepen en een
brander bij De Ruyters vloot voegen. De Prins had niet gerust, vóór hij tusschen hem
en De Ruyter de goede verstandhouding hersteld had, en daaytoe, dezen in zijn volle
recht erkennende om als oppervlootvoogd werkzaam te zijn, hem den titel van LVAdmiraal-
generaal doen toekennen; terwijl hij den zooveel jongeren Tromp de opYolging in die
betrekking mondeling had toegezegd, en na De Ruyters dood dan ook verschafte. Hij
beval hem daarbij uitdrukkelyk eerbied en gehoorzaamheid voor De Ruyters bevelen
ί ^
des vaderlands. 59
aan, en zag zijne bemoeyingen in dit opzicht met den besten uitslag bekroond. Tromp,
die den opzettelijk voor hem*gebouwden Gouden Leenw voerde, kreeg nu onder zich
den Vice-admiraal Schram, en den Schout-bij-Nacht Den Haen; De Ruyter had den
D.-admiraal Aert van Nes, den Vice-admiraal de Liefde, en den Schout-bij-Nacht Jan
van Nes onder zich; terwijl de derde afdeeling der vloot onder den L^-admiraal Banckert,
den Vice-admiraal Corn. Evertsen, en den Schout-bij-Nacht «David Vlugh stond.
1
Reeds den Juny zag men de vereende engelsche en fransche vloten te loefwaart in
't Westen, doch stilte "en storm verhinderden toen nog haar aannaderen. Zij , gezamenlijk
aanmerkelijk talrijker en sterker dan de nederlandsche, vooral nu Friesland alle mede-
werking had moeten opschorten, was evenzeer in drieën gesmaldeeld. Haar opperbe-
velhebber was ~ bij ontstentenis van den, als Roomsch-Katholiek, door de onlangs uit-
gevaardigde Test- of Geloofsbetuigings-acte, uitgesloten Hertog van Yorck — Prins Robert
van de Paltz, die, aan boord van den nieuw gebouwden Royal Charles van 100 stuk-
ken, het smaldeel der witte vlag en de voorhoede aanvoerde; dat der blauwe vlag
vormden de fransche schepen, die onder den Vice-admiraal D'Estrées den middentocht
hadden, terwijl de engelsche Vice-admiraal Spragg met het smaldeel der roode vlag
de achterhoede uitmaakte. Den Juny brak eindelijk de dag aan, waarop zich de
vijandelijke zeemacht, bij een haar gunstigen Noordwestenwind, tegen de onze in be-
weging zou stellen; niet onmiddellijk in haar geheel echter. Prat op haar meerder
aantal en sterkte, waande zij in haar overmoed, dat het voldoende zou zijn, een goede
dertig fregatten en half zooveel branders af te zenden, om de nederlandsche schepen
te doen wijken en binnenloopen. In plaats van dat zagen zij dezen echter zich met
den meesten ijver tot den strijd gereed maken, die omstreeks één uur na den middag
aanving. Dit bracht hen in verwarring en deed hen overhaast terugtrekken, doch
daardoor tevens ook wanorde in de vloot zelve veroorzaken, die nu mede den strijd aan-
vaarden ging. Prins Robert's smaldeel stevende daarbij op dat van Tromp, die de voor-
hoede had, af, en legde 't met dit vechtende om den Noordoosten, terwijl de midden-
en achtertocht in gelijken koers volgden. Daarna gaf De Ruyter het sein Zuidwaarts te
wenden, en boorde met Banckert en acht of negen andere schepen, onder een hevig
vuur, tusschen den fransehen Vice-admiraal en Schout-bij-Nacht door, deed het fransche
admiraalschip en zeven andere in verwarring uit elkander stuiven, en riep bg dezen
welgelukten aanval lachende uit, dat ze toch nog ontzag voor de Zeven pTomndën
schenen te hebben. Tromp niet in den steek willende laten, stevende hij daarna weder
Noordwaarts, en kwam nog juist bij tijds hem en zijn fel geteisterde schepen te hulp.
Zijn Gouden Leenw had hij reeds met den Prins te paard moeten verwisselen; evenals
ook zijn Schout-bij-Nacht op een anderen bodem had moeten overgaan; zijn Vice-admiraal
Schram was gesneuveld; doch nu De Ruyter gewaarwordende, zei hij vrolyk tot zijn
volk: «Mannen, daar komt bestevaar, die zal ons helpen». Bij die komst weken dan
'i
'■ν
60 algemeene geschiedenis
ook de Tromp bestokende schepen af, en wendde men't nu hevig vechtende gezamen-
lijk Zuidwaarts, waarbij Tromps groote mast over boord raakte, en hij op nieuw van
schip verwisselen moest, om thans op den Amsterdam van Corn. van der Zaen over te
gaan, dien hij later nog weder voor de Komeet moest verlaten. Zijn zuster schreef hij
den volgenden dag: «Gisteren hebben wij den dans aangegaan, ik ben God zij geloofd
gezond, en hebben ons hart eens weder opgehaald als keuningen»; zeker voor hem,
die in geen zes jaar had kunnen meêdoen, een dubbele verkwikking; «ik ben op
mijn vierde schip, de Komeefsiar, en meene van daag een briiven dans te dansen.
Wij krijgen de Franschen zoo aan ^t loopen, dat zij de bramzeils en alles bijzetten,
en zoo het van daag zoo voortgaat, zoo hoop ik, dat aller vrienden en ons gebed
zal verhoord zijn, en dat wij van de tyrannie verlost zullen worden. Adieu. Coeragië!
't Zal waarachtig welgaan» Het zou echter voorloopig bij dezen éénen dag blijven,
toen 's avonds tien uur't gevecht eindigde, en de hollandsche schepen, het anker wer-
pende, een mijl dieper in zee lagen, dan bij den aanvang. Toch had Prins Robert
de driestheid zich de zege toe te schrijven, als ware niet geheel het ontwerp der lan-
ding verijdeld, en de vereenigde vloot teruggeslagen. Graaf d'Estrées wist beter, en
betuigde ronduit, dat «De Ruyter hem in de«en slag fraaye lessen gegeven had», en
weder «een groot meester in de kunst van den zeekrijg was gebleken» I Geen enkel
schip was in 's vijands handen gebleven, en zelfs het eenige— dat van Kapitein Pieter
Bakker —de Jiijözïöf, dat er, afgesneden van de overige, een korte poos in geweest was,
werd, in een gunstig oogenbhk, door zijn wakkeren scheepsvoogd zelf er weêr aan
ontweldigd. Een ander schip, de Deventer, van Kap^ Willem van Cuylenburgh, dat,
met De Ruyter door de fransche schepen heenbrekende, zijn marszeil verloren had, en
toen door de bemanning van den Tonnani aan boord was geklampt, maar die had af-
geslagen, stootte, bij 't opzenden naar Zeeland tot herstel van de geleden schade, door
verzuim van den'loots, op de punt der zuidooster rassen en ging geheel te gronde I Ge-
sneuveld waren, buiten Schram, ook David Vlugh en Rapt. Jacob van Bergen, terwijl drie
andere kapiteins later aan hun wonden overleden. Van 's vijands zij waren er drie engel-
sche en een fransch schip gezonken, en vijf engelsche en twee fransche kapiteins gedood.
Bij hun dankbetuiging aan De Ruyter voor zijn moed en beleid, meldden hem
Prins en Staten tevpns, dal zij nu een drietal Heeren zouden afvaardigen, om met
hem te overleggen, hoe verder te handelen; de vloot werd voorts tegelijkertijd
met nog twee groote schepen, de ΟΙφηί van 82 stukken, onder den Vice-admiraal
Izaak Sweers, en de roorzicUlgheiA yan 84 onder Kap^ Jan van Brakel, en twee
' Zie zijn schrijven, aangeh. bü Wagenaar, XIV, bl. 389.
= Zie zijne woorden, aangeh. by De Jonge, t. pl. bl. 382.
vvan de 106 gezonden en 65 gekwetsten die er op waren, bergden slechts een goede 40,waar-
onder de beide Luitenants, het lyf. Zie De Euyters Misme aan Z. H., 11 Jnny, 1673.
des vaderlands. 61
zeeuwsche fregatten versterkt. De bekwame scheepskapitein Jan Dik werd door De
Ruyter voorloopig in Vlugh's plaats tot Schout-bij-Nacht bevorderd, en kwam men
vervolgens, eerst in den gehouden krijgsraad, en daarna ook met de afgevaardigden
der Staten overeen, den vijand, die zich ongenegen scheen te toonen, uit zich zelf den
strijd te hervatten, stoutweg zelf te gaan aantasten, gelijk dan ook onmiddellijk daarop,
den 14®"! der maand geschiedde. De drie afdeelingen stevenden daarbij weder in dezelfde
orde voort; bij de vijanden daarentegen had thans Spragg de voorhoede, Prins Robert
den midden- en Graaf d'Estrées den achtertocht. Hoewel Spragg, die eerst te vergeefs
de loef op Tromp had zoeken te winnen, het daarop met zyn schepen op de engelsche
kust aanzette, wist Tromp hem nazettende, en van tijd tot tijd beschietende, hem
's middags tusschen vieren en vijven, tot staan te brengen, en ving zoo het gevecht,
waarin weldra de gansche vloot gewikkeld was, aan. Eerst gold het Sweers, wiens
Olyfant een vlugger zeiler dan Tromps admiraalschip was, en die zich, met drie fre-
gatten vooruit gestevend, door Spragg zelf en een paar andere engelsche schepen zag
aantasten en zoo hevig teisteren, dat hij, na drie uur vechtens, moest afdeinzen, om
zich te herstellen. Tromp daarop zelf Spragg aanvallende, schoot zijn marszeil aan
flarden, doch slaagde er niet in hem aan boord te klampen, daar hij door andere
schepen en een paar branders gedekt werd. De Ruyter en Banckert, met hun bijheb-
bende schepen, streden hunnerzijds niet minder wakker, en beschoten voortdurend de
engelsche en fransche schepen, zoodat Prins Robert dan ook zijn Boyal Charles door
De Ruyter zoo hevig geteisterd zag, dat hij weldra op den Sovereign overgaan.
De donkere maan belette 's avonds na tienen het voortzetten van den strijd, en zette
men toen, daar men. steeds meer naar de engelsche kust was geraakt, den koers naar
't Zuidoosten, in de meening, daar door den vijand te zullen gevolgd worden, en den
volgenden dag op nieuw den strijd te kunnen aanvaarden. Hij bleek daar echter gansch
geen lust in te hebben, en liet verder niets van zich bespeuren, zoodat men den
terugtocht naar Scliooneveld aannam, en daar den volgenden middag voor anker kwam.
Beide vijandelijke vloten zetten 't naar den Teems, dien zij den binnenzeilden,
en, om hun geleden scha in beide gevechten te herstellen, eerst anderhalve maand
later weder verlieten. Weder was geen enkel schip verloren gegaan, noch behoefde
zelfs voor zijn herstel binnen te vallen; gesneuveld was ook geen der hoofdoificieren of
kapiteins, en alleen de Vice-admiraal de Liefde door een splinter boven 't oog ge-
kwetst. De onstuimige Tromp had de onbillijkheid, Sweers, die zich, zoolang hij kon,
op 't kloekst van zijn plicht had gekweten, van gebrek aan moed te beschuldigen, en
voor den krijgsraad te brengen, waar zich de wakkere man, die zich 20 jaar lang in alle
hoofdgevechten steeds even kloekhartig betoond had, met nadruk verdedigde, en bij nader
onderzoek dan ook deed blijken, dat alleen zijn reddeloos geschoten schip hem thans
belet had den strijd voort te zetten. De Prins zelf, als Admiraal-Generaal, kwam daarop
62 algemeene geschiedenis
tusschenBeiden, met het dringend verzoek dat beide hoofdofficieren zich , «zoo lief
hun de dienst van 't Vaderland was, van alle oploopendheid en hevigheid onthouden
mochten, in vriendschap en overeenstemming leven, en tegen de vijanden aangaan,
alsof er geen twist en oneenigheid tusschen hen was»; en een der afgevaardigden van
Hun Hoog Mögenden tot de uitrusting der vloot kon den welgemeenden wensch niet
onderdrukken, «dat de Heer Tromp met meerder omzichtigheid en bedaardheid al zijn
zaken verrichten mocht». Tromp, op wien de Prins steeds veel vermocht, liet zich ook
thans gaarne door hem gezeggen, zoodat zelf de reeds voorgenomen verplaatsing van
Sweers naar Banckert's smaldeel niet noodig werd. Van Schooneveld uit, zond De
Ruyter drie lichte fregatten, onder den Commandeur Span, naar den Theems, om zich
over den stand van zaken bij den vijand te vergewissen. Vóór de rivier de britsche
brandwacht — twee zware schepen van 60 en 40 stukken en een brander — ont-
moetende, stelden zij er zich kloek tegen te weer, en dreven haar, na twee uur, de
rivier van Rochester in, op de vlucht. Na hun terugkomst bij de vloot werd toen een
smaldeel van 12 schepen en fregatten, vier adviesjachten en twee branders, onderden
Schout-bij-Nacht Den Haen, met gelijke bedoeling uitgezonden. Na eerst een paar
dagen door 't ontstuimige weêr in zijn vaart vertraagd te zijn, stevende Den Haen met
zijn schepen naar de engelsche kust, liep voor Solebay, waar hij niemand aantrof,
van daar naar Harwich en verder naar den Theems, dien hij een koningschip en twee
kleinere vaartuigen injaagde, en zond toen zijn adviesjachten de rivier op, die, na
ongestoord zes mijlen voortgestevend te zijn, alleen van hun stengen iets van den vijand
bespeurden. Naar Schooneveld teruggekeerd, kon hij daar geen ander bericht meebren-
gen , dan 't geen hij aan den mond van den Theems had ingewonnen, dat aan 't her-
stel van. beide koninklijke vloten ijverig gewerkt werd, en men zich dus, over kort
of lang, op een nieuwen strijd zou kunnen voorbereiden. Men liet intusschen niet na,
De Ruyters vloot behoorlijk te voorzien en zooveel doenlijk te versterken, waartoe
thans ook, behalve Zeeland, Friesland weder, naar vermogen, meêwerkte. Buiten eenige
andere schepen, branders en kleine vaartuigen, konden zich zoo die van den Vice-
Admiraal Ernst Doedes en den Schout-bij-Nacht Bruynsvelt bij de vloot voegen.
Onderwijl was de fransche Koning het beleg van Maastricht met kracht blijven
voortzetten, en had Vauban daartoe het geheele bestier en beleid der aan te leggen
werken opgedragen. Op drie punten tegelijkertijd werden die ondernomen: tegen Wijk
aan de eene zij, tegen de brusselsche en tongersche poorten aan de andere; beide eerste
moesten slechts strekken, de aandacht der belegerden af te leiden, en de laatste alleen
waren ernstig gemeend. In den nacht van 17 op 18 Juny werd er de eerste loopgraaf
geopend, en den volgenden dag begon het geschutvuur, dat van weêrszijden met meer
dan gewone kracht onderhouden werd. Tot groot ongemak der Maastrichtenaars, paste
Vauban bij zijn loopgraven een stelsel toe, dat hem — naar 't schijnt — door een
.· Λ
des vaderlands. 63
jong fransch ingenieur, die 'top Candia in praktijk had zien brengen, doch die helaas
bestemd was, voor Maastricht te vallen, aan de hand was gedaan. In plaats van nauwe
buizen, die slechts weinig menschen konden bevatten, liet hij breede en ruime even-
wijdige lijnen aanleggen, die hem veroorloofden met een betrekkelijk groote macht op de
vestingwerken af te gaan; een nieuwigheid, die Fariau te recht niet weinig onrust
baarde, en waardoor, werden zij met beleid betreden, onnoodig verlies van volk voor-
komen werd In den nacht van 24 op 25 Juny wierpen zich de belegeraars uit de
drie aanvalspunten tegelijkertijd op de bedreigde vesting. Aan het hoofdpunt, dat der
tongersche poort, maakten zij zich daarbij van den bedekten weg· en de halve maan
meester, die er het hoorn- of (hoek-)werk voorafgingen, en wisten er zich, in spijt
van den heftigsten weêrstand te handhaven. Drie nachten later viel ook dat hoekwerk
in hunne handen, en dien van den 29«^ op den laatsten Juny werd er toen een bat-
terij, om bres te schieten, aangelegd, en een mijn gedolven onder de laatste halve
maan, die de poort nog dekte. Toen daarop, met het krieken van den dag, die bat-
terij haar vuur opende, vraagde de bezetting te onderhandelen, en werden de voor-
waarden spoedig geregeld; den July trok zij, die met omstreeks 2000 man ver-
minderd was, met alle krijgseer den weg naar Den Bosch op. De Franschen lieten
er, in spijl van al de onbesuisdheid, waarmeê de wakkere verdediger van Charleroi,
Montal, zijn manschappen aan de brusselsche poort, bij den laatsten aanval, noode-
loos had blootgesteld, slechts een 1600 man zitten. De Koning droeg niet weinig roem
op het hoofdzakelijk door Vaubans beleid zoo wel geslaagde oorlogsfeit. Reeds drie
weken vroeger had hij trouwens Louvois geschreven, hem den krijgsschilder Van der
Meulen over te zenden, daar hij vertrouwde, dat er heel wat schoons te zien zou zgn;
en zijn hoofsche onderdanen, Colbert aan de spits, bewierookten hem, naar gewoonte,
op den meest gezwollen toon. «De dichters zullen er wonder van spreken», schreef
Mevr. de Sévigné's vriend Gorbinelli aan haar neef Rabutin: «het onderwerp ïs weidsch
en fraai; zij zullen zeggen, dat aan zijn roem slechts de waarschijnlijkheid ontbreekt,
en hij er dus zelf de verderver van is, door'hem ongeloofelijk te maken» \
In Utrecht was inmiddels zijn veldheer Luxemburg, in de tweede helft van April,
met juist tot streeling van zijn eigenliefde, door de komst van den boven hem gestelden
Pnns van Condé verrast geworden, die echter, reeds te voren weinig ingenomen met
' Bij deze persoonlüke zorg voor het leven züner manschappen, was hem dan dea te meer de
franache vertoonzueht tegen de borst, die zich geheel noodeloos blootgaf; toch wist h«, naar hü zich
daaromtrent uitdrukte, dat deze nalatigheid of «delheid, hoe men 't noemen wilde, ook bj) dit beleg
weder meer dan 100 man kostte, die zich te kwader uur en zonder eenige reden, hadden laten
kwetsen of dooden. (Sist de Louvois, t. pl. p. 461).
® Lettres de Mad. de Sémgné, t. pl. p. 233.
-
64 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
die betrekking, haar nog meer betreurde, toen hg uit eigen aanblik den jarnmer-
Igken staat der troepen en den -yvanhopigen toestand van 't Land leerde kennen. Te
Tergeefs intusschen, dat hij er zich bij Louvois over beklaagde, «De Koning, weet zeer
web), schreef hem deze op zijne klachten terug, «dat de lasten, die hij door den
intendant Robert aan de stad en 't platteland heeft opgelegd, niet geschikt zijn hen
goedgeluimd te maken, noch hen zullen doen wenschen onder zgn beheer te blyven;
doch Zgne Majesteit is van oordeel dat hun geld meer waard is dan hun toegenegen-
heid, en dat het buitendien heel nuttig zou zijn, alle lieden in Holland, die er hun
goed by inschieten, te laten schreeuwen. Daarom wil hig ook dat men voortga, den-
zelfden weg, als tot dusver, te volgen, en dat Uwe Hoogheid zich even boos en on-
vermurwbaar voordoe aan ieder, die met zijn grieven tot Haar komt, als Zij het van
nature weinig zou wezen. Zijne Majesteit acht het noodig, dat gij voortgaat, zooveel
gij maar kunt, buitenaf te verbranden, opdat de Hollanders er gansch geen steun vin-
den; en wanneer Uwe H. in dezen ganschen veldtocht, ook niets anders deed, dan
hen te verplichten, hun buitendgken door te steken, en de zee over hun land te doen
zwalpen, zou dat altijd reeds een groot voordeel zijn, daar zij zich dan na een paar
maanden ontwijfelbaar gedwongen zouden zien, vrede te sluiten op zulke voorwaarden
als men zou verkiezen» Alles bleef dus ook in de stad en ten platten lande, in spyt
-van Condé's persoonleken weêrzin, zijn ouden gang gaan. Om hem en den zijnen wat
afleiding te verschaffen, gaf men, den Juny, een kerkelyk schouwspel ten beste,
als er sedert meer dan een eeuw in 't rechtzinnig-hervormde Utrecht niet vertoond,
en slechts in 't bisschoppelijke van vroeger dagen had plaats gevonden. «Op paapsche
wyze», als de onroomsche Mr. Everard Booth, niet zonder kennelyke verontwaardiging,
kortaf in zyn dagboek aanteekende, werd er «het Sacrement omgedragen met alle
gewoonlijke ceremoniën» \ 's Voormiddags half elf begon de gewijde ommegang van de
Noordzijde van den Dom uit, door de Domsteeg en korte Sint Jansstraat rondom de
kerk, en van daar door de Burenstraat achter Sint Pieter, over den Sint Martens dam
door de oude Munstertrans, en over 't oude Munsterkerkhof, en keerde van daar weder
in den Dom terug. Een groot verguld kruis opende hem, een rood vaandel, daar een
Bisschop in geborduurd was, een tweede met een Moeder Godsbeeld en't Kristuskindjen,
volgden; dan kwamen veel kleine jongens by paren, «met witte hémden gekleed als
papen»; een lange ry jonge kinderen en vrouwvolk, met waskaarsen en groen in de
handen; andere kostbaar uitgedoste kinderen, voorafgegaan door een kleinen jongen,
in grauwmonniken-gewaad, en een groote juffer met een kroon op 't hoofd, en een
1 Zie de aanhaling uit zyn schrijven bij Rousset, t. pl. p. 449.
2 Daff. amtt,, t. pl. p. 112.
I
Ih
i
ii ^
-ocr page 68-des vaderlands. 65
kindjen in haar arm, die door Engelen geleid werd, Tan welke drie haar slip ophiel-
den; sommige dier kinderen, Santinnen verbeeldende, droegen het een een zwaard,
'tander een pijl, het derde een kerk in de hand; volgden eenige zingende klop-
jens met onontstoken waskaarsen, een wit vaandel met de Maagd Maria er in, de
geestelijkheid van de klopjens in grooten getale; een menigte juffrouwen en héeren,
de laatsten zingende; monniken van verschillende orden; priesters in witte hemden ge-
dost ; een hoop lakeyen van Gondé zelf; de tijdelijke bisschop, Heeroom van Neêrcassel,
in pronkgewaad, onder een rood paviljoen, door vier fransche hoofdofficieren boven hem
gedragen, met het heilige Sacrament — een wit ouweltjen in een gouden kistjen —
in de hand, voor 't welk ieder, die 'top zijn weg ontmoette, knielen moest, en van twee
mede kostbaar toegetakelde priesters gevolgd; eindelijk de overste Stoppa aan 'thoofd
van een deel der bezetting, en eenigen uit het gevolg van Condé. Luxemburg-zelf, en
de met Condé meegekomen Hertog van Enghien, waren naar de zij van Muiden uit-
gereden ^, en Gondé, die wat onpasselijk was, hield zijn kamer, en reed den ,vol-
genden dag voor 't eerst weer uit Op den weg dien de sierlijke ommegang nam,
en die van weêrszijden met soldaten was afgezet, waren drie altaren opgericht: één
in Sint-Jansstraat, een tweede aan 'thuis van Jhr. Meyster, een derde over den Trans.
Was men één dier altaren genaderd, dan trad de Bisschop van uit zijn paviljoen naar
buiten, ging met het Saerement naar 't altaar, en hief het daar dienstdoende in de hoogte,
met de daar verder bij noodige «aperijen», als een onpaapsch beschrijver het op zijn
zestiende-eeuwsch uitdrukte ^ Al de door Roomschen bewoonde huizen langs den weg
waren met groen en gebloemte, schilderwerk, engeltjens, kruisbeelden, en derg, op-
gesmukt ; de Sint-Jansstraat zelf was met groen geverfde zeilen overdekt, en aan 't eind
der Domsieeg was een groote groene poort opgericht, waarboven 't bekende teeken
JHS in gulden letters prijkte; daaronder evenzeer verguld de drie fransche leliën,
met het onderschrift: Λ la gloire de Bieu Μ α Vkonneur du Roy; beiden tóch kon-
den niet anders dan samengaan. Bij 't Sint Janskerkhof was voor 't huis van den
wijnkooper Van Aelst het fransche wapen aangebracht, door vergulde Engelen gelijf-
satffierd, met het jubelende jaarschrift lo LVDoVIGVs trIVMphat; op de brug voor
de Heerestraat prijkte een poort, aan beide zijden met het fransche wapen getooid, en
in 't midden daarvan met gouden letteren Vive Ie Boy! — Langh leef de Koningh!
Voor 't huis van Walvis aan de Lijnmarkt — een ijverig Paapschgezinde, naar 't bleek —
praalde vlak boven de deur een gekruiste Kristus met het jaarschrift In Mysterïo In
' Van Muiderberg uit zocht men daar namelijk Muiden te bestoken, doch iüóeat, door't grof geschut
der stad en der uitleggers op de Zuiderzee', dat plan weldra weder opgeven, en ook Muiderberg zelf
weêr verlaten. ä j^^g. amtt., t. pl.
' Zie de BecUe Beschrijvinge van de Processie tot üytrecU op Jmk^ 1673; gedr, z. j.
IVc deel, 2e gtuk. 9
-ocr page 69-66 ALfxEMEENE GESGHIEDEHIS
s^^gVIn^T^angYInea^^ passlor boven 't kruis zag men 't wapen yan
Frankrijk, met het dat land en zijn sacramentsgeloof, als de hoop aller geloovigen,
verheerlijkende latijnsche rijmpjen:
O, salutaris hostia,
, ' In qua confidit Franeia!
Spes unica fidelium,
Da robur, serva lilium!
terwijl men aan de Noord- en Zuidzij van 't huis nog de alle ketters uittartende jaar-
regels las:
VotIVa soLeMnltas InVIDIa en |
InVItl pLaVDIte |
Geen wonder dat die tergende «Walvis-versjens», hoe «aardig» door anderen ge-
vonden S de wederpartij tot schimpend weêrdicht lokten, en ze er vermaak in schepte
ze om te keeren:
Sacra solemnitas invidia
Veras extoïlit Christianos.
Diaholioa Trmssulstantiatio;
Non flaudmt voiis Christiani.
een en ander van de vrije vertaling in zestiendeeuwsche Geuzenrijmen begeleid:
Non ealutaris hostia
In (jua confidit Franeia,
Spes unica infidelium
Vim tolle, frmge lilium!
De Broodgod niemand voordeel Daar 't fransche wangeloof in Die valsche hoop verliest zyn De Lelie wordt van geur beroofd. |
Vervloekt schijnheilig Heilig- Uw nijd zü voor een Kristen Die Kristi wet houdt voor en naar Stemt nimmer toe in Misgebaar. |
De Duivel noch zijn tooverij |
Een afleiding van geheel anderen aard, dan al dit roomsche poppespel, had de
bespiegelende Stoppa, die zich met het maken van aanteekeningen over «den Gods-
dienst der Hollanders» onledig hield, in brieven aan een Godgeleerd professor te Bern
door hem te boek gesteld % Gondé toegedacht, door denzelfden edelaardigendoordenker
' Zie het Kort Verhael van de Processie of Ommegang (van roomsehe zijde) mede in plano.
2 Toegevoegd aan de aangehaaldé Bechte Beschrijvinge, enz.
3 La -Religion des Hollandois, ook in nederlandsche vertaling versehenen.
» <■ · ^' Λ
I
-ocr page 70-DES VADERLANDS. 67
naar Utrecht te tronen, dien wij, in zijn kalme haagsche afzondering, op den gru-
welsabbath der 1. 1. Oogstmaand, zoo echt oud-bijbelsch en hervormd-dordsch zagen
storen ^ Meer als merkwaardig denkyerschijnsel zeker, dan om zijn even doeltreffende
als doortastende wijsbegeerte, omtrent welke zich Stoppa toch in zijn derden brief,
den Mei, niet minder bevooroordeeld dan de geestverwanten der haagsche «broe-
dermoorders» had uitgelaten. «Het is een Jood van geboorte», schrijft hij er, «Spinoza
genaamd, die de joodsche religie niet afgezworen heeft, noch de kristelijke aange-
nomen: een slechte Jood, en geen beter Kristen; hij heeft sedert eenige jaren een
boek uitgegeven in 't Latijn geschreven, en Tractaius Theol, pol. genaamd, in het-
welk hij tot zijn byzonderste einde voorheeft, alle de religiën omver te werpen, en
byzonder de joodsche en kristelijke, en de vrijgeesterij en vrijheid van alle godsdiensten in
te voeren». Toch bleek hij zoo op zijn persoonlijke kennismaking belust, dat hij hem
herhaaldelijk tot zich noodde, zonder hem evenwel aan zijn stille woning op de Pavil-
joensgracht te kunnen onttrekken. Eindelijk echter wist hij hem te overreden, en zocht
hem toen — naar Utrecht gekomen -- over te halen, om den Koning efen boek op te
dragen, en zoo een «pensioentjen» van Z. M. te verwerven; een bewijs natuurlijk, dat
hij zoo min Spinoza's karakter als de levensvolle diepte zijner wijsbegeerte peilde. Deze
sloeg het «met alle heuschheid» af, en keerde na luttel dagen huiswaarts \ Voor Gondé,
dien men hem had hopen voor te stellen, was hij intusschen reeds te laat gekomen I
Tot zijn groot genoegen was deze toch onverwachts door den Koning, onmiddellijk na
de inneming van Maastricht, weder teruggeroepen, daar hij hem voor zijn verdere
krijgsbeweging in 't Zuiden dacht noodig te hebben.
Ofschoon toch ook tezelfdertijd — in 't laatst , van Juny — de vredesonderhande-
ling te Keulen was aangevangen, liet zich daar vooreerst nog weinig goeds van be-
loven. De bemiddelaars gaven zich vergeefsche moeite partijen tot overeenstemming te
brengen, hoewel ook de altoos tot vrede geneigde Pieter de Groot, van Antwerpen over-
A
. i
ί ·'
ί" li·'
' Zie het vorige deel, bl. 985. Als een nieuw staaltjen der daar besproken staving en bezegeling
door Godswoord van die uiting der haagsche volkswoede, verg. men nog de woorden, waarmeê, in
een schimpschrift dezer dagen {Den Waren Barnevelt, enz. gedr. in 't jaer 1673, bl. 13), het groene
zoodjen op dien Saterdag-avond, als «een tooneel" wordt voorgesteld, "daar de Gerechtigheid door
de justicie den misdadiger loonde, na hy verdiend heeft, tot een exempel van anderen, opdat die
souden erkennen de rechtvaardige oordeelen en straffen Gods, die loon na werk geeft, zoodat men
met recht mag seggen: de Rechter Η vonnis sluit, Maer Godt die voert het uyt".
= Zie Coleras Vie de Spinoza bü Paulus, IL ρ. 636: «dans les entretiensqu'ileutavecMr.Stoupe,
eet officier lui avoit assuré qu'il (Condé) s'employeroit pour luy volontiere, et qu'ilnedevoitpas douter
d'obtenir ä sa recommandation une pension de la libéralité du Roi; mais comme il n'avoit dessein de
rien dédier au Roy, il avoit refusé 1'ofiEre qu'on lui faisoit avec toute la civilité dont il étaitcapable".
» "II n'avoit pu voir Ie Prince de Condé qui étoit parti quelques joursavantqu'il arrivät". Aid. t, pi.
I
-ocr page 71-68 algemeene geschiedenis
gekomen, het zyne deed, om daartoe te stemmen. Hij had zich, bg zign eerste ves-
tiging aldaar, eerst, óp goeden raad uit Holland, dat men er hem zocht in handen te
krijgen, wat verder af, naar Luik, geborgen, doch was er, in 'tlaatst van Augustus,
over Brussel, weêr teruggekeerd, en den winter over, met andere hollandsche uitge-
wekenen , De la Gourt, Pesser, Langewagen, en Van der Voorde, met wie hg er een
kransjen had, in vrede gebleven, had er zijne vrouw inmiddels zien ten grave dalen,
doch was er eerst tegen half Juny, op nieuwe dringende waarschuwing, weder uit ver-
trokken, in gezelschap der brandenburger afgevaardigden, die de bekrachtiging van
't vredestractaat naar Koning Lodewijk brachten, over Mechelen naar Sint Truyen, en
van daar op eigen gelegenheid oyer Luik naar Aken gekomen, om er 't water te
drinken, en zoo vervolgens in 't belang van den vrede, naar Keulen gegaan Zijne
vredelievende bemoeyingen baatten echter evenmin als die der Zweden, en in spyt
eeniger over en weder gedane eischen en aaobiedingen, bleef de gansche onderhan-
deling zonder vrucht maanden lang voortslepen, tot de omstandigheden haar later van
zelf deden afbreken.
In 't laatst van July kreeg De Ruyter voor Schooneveld naricht, dat de vgande-
lijke vloten weder zee hadden gekozen, deed daarop ook de zijne het anker lichten, en
zeilde de andere manmoedig te gemoet. Op den voorlaatsten der maand kreeg hij haar
brandwacht, op den laatsten haar gezamenlijke schepen in 't gezicht, en zag dezen
's morgens vroeg van 1 Augustus met een westewind Zuidwaarts op onder zeil gaan,
begeleidde hen eerst in dien koers, doch wendde het toen om den Noord naar hen
toe. In plaats van echter stand te houden, of tegen hem op te komen, verwijderden
zij zich beiden zoo dicht op een, dat het onmogelijk was hen in te halen. Hen eerst
nog wat zonder vracht volgende, vatte hij echter weldra achterdocht, en begreep, dat
het hun te doen zou zijn, achter hem om den landingstroepen gelegenheid te geven,
zich onder geleide eeniger weinige schepen naar de hollandsche kust te doen brengen.
Hij gaf daarom sein te wenden, en keerde met zijn schepen naar Schooneveld terug, om
daar de verdere gebeurtenissen af te wachten. Nauw had hij zich gewend, of 's vijands
beide vloten keerden zich naar de hollandsche kust, lieten zich 's avonds laat van
2 Augustus voor den mond der Maas zien, en stevenden van daar de kust langs Noord-
waarts op, waar zij den volgenden dag, zich voor Scheveningen vertoonende, alles in
rep en roer brachten. De haagsche schuttery, thans op een edeler taak dan nu haast een
jaar geleden uit, en een deel der delfsche, liepen met de boeren uit den omtrek te
wapen, om onder eenige hollandsche Statienleden de kust te verdedigen. Aan het strand
's
-
' Blijkens zijne brieven aan Wicquefort, in afschrift bij den Heer Gouda Quint te Arnhem;
verg. voor een deel ook Wagenaar, XIV. bl. 360. -
Lf^' -
des vaderlands. 69
werd wat geschut opgesteld, renboden op verschillende punten gezonden, bakens op-
gericht, en den Prins, die thans met het leger in de Langstraat te Raamsdonk lag, in
der ijl naricht gegeven van wat er voorviel. Met zijn Igfwacht en wat ander paardevolk
snelde deze daarop naar Den Haag, trok met zgne en de reeds aanwezige ruiterij het gansche
s
zeestrand langs, om op alles nader order te geven, stak van den Helder naar Teiel
over, om ook dit in veiligheid te stellen, gaf aan de admiraliteiten last, alle bakens
en tonnen weg te nemen, de vloot zoo veel doenlijk te voorzien, zich kleine vaar-
tuigen tot afwering der branders te verschaffen en naar de vloot te zenden, wat licht
gewapende schepen voor de zeegaten te laten kruisen, om 's vgands bewegingen ga te
slaan, en de gewapende, jachten en verdere vaartuigen, tot bewaking der Zuiderzee
werkzaam, naar Texel te laten opzeilen. Aan De Ruyter werden door Hun Hoog Mogen-
den en den Raadpensionaris opwekkelyke brieven gericht, die, op alle schepen aan
de vlotelingen voorgelezen, de grootste geestdrift wekten, en op welke hg zelf den
Augustus in antwoord schreef: «ik voor my, en alle verdere hoofden en leden van
den krijgsraad, mitsgaders alle verdere officieren, soldaten en matrozen, bedanken Uw
Hoog Mögenden onderdanig voor de cordate vermaningen en trouwhartige waarschu-
wingen, hopende alles zoodanig te dirigeeren en te executeeren, dat Uw Hoog Mog".
geen misnoegen zullen hebben, maar metterdaad bevinden, dat wij zijn haar getrouwe
dienaars en liefhebbers van Vaderland en Vrijheid». Naar Scheveningen opgestevend,
werd het de vraag, of men den zooveel sterkeren vereenigden vijand zelf aantasten, of
zich slechts tot verdediging der kust bepalen zou. De Raadpensionaris en de Secretaris
der admiraliteit van de Maas, Pieter van Lodesteyn, namens hun Hoog Mögenden en
den Prins op de vloot gekomen; beraadslaagden daaromtrent met den krijgsraad, en
de slotsom was, dat men, wind en weêr dienende, den vijand van de kust zou trach-
ten te verdrijven, om zoo ook de indische retoervloot, die in aantocht was, veilig te
doen binnenkomen, en tevens tot een goeden vrede krachtdadig meê te werken. De
Prins zelf kwam daarop de vloot bezoeken, en werd aan boord van De Ruyter's wel-
bekende Zeven Provinciën, onder tromgeroer en trompetgeschal, en 't losbranden van
't geschut, met een luid «Hoezee! Lang leve de Prins!» ontvangen. In zijn bijzgn hield
De Ruyter nog een korte toespraak tot zijn volk, het afvragende of het bij een wel-
dra te verwachten gevecht met hem strijden en des noods sterven zou,'en die met
een krachtig «ja, ja!» beantwoord werd. Den dag daarna, en toen de Prins weêr ver-
trokken was, lichtte men — 13 Aug. — op nieuw het anker, en zette Noordwaarts
koers. Een hevige storm bewerkte echter, dat men eèrst den 17®^ den tocht behoorlijk
voortzetten kon. Den 18®" gaf de buitenwacht sein, dat de vijand in 't gezicht was,
doch den stryd scheen te willen ontwyken, waartoe men nu dezerzijds besloot hem te
noodzaken. Omstreeks 10 uur van den 20®" zag men hem ruim twee mijlen boven-
waarts liggen, de schoonste gelegenheid verzuimende, om op de hollandsche vloot af
70 algemeene geschiedenis
te komen, en maakte De Ruyter daarvan beleidvol gebruik, door een behendige wen-
ding hem zelf de loef af te steken, en, op nog geen twee mijlen van do kust, tusschen
iiem cn deze te geraken. Den volgenden morgen tastte hij toen, Ier hoogte van Rijk-
duin, de vereenigde engelsche en fransche schepen aan, ten getale van omslreeks
140 zeilen, terwijl zijn eigen vloot er, alles en alles, een goede honderd telde, waarbij
thans ook verscheiden friesche. Weder was zij in drieën gesplitst, onder Tromp,
Sweers, en Den Haen; De Ruyter zelf, Aerl van Nes, en den Vice-admiraalDe Liefde;
en Banckert, met de Vice-admiralen Everlsen cn Doedes. Bi] den vijand voerde Prins
Robert weder het opperbevel, en bevond zich op het smaldeel der roode vlag met de
Vice-admiralen John Herman cn John Chisseley, met welke hi] den middenlocht
hield; de voorhoede met de blauwe vlag stond onder Spragg, met den Vice-admiraal
John Kcmpthorn, en den Schout-bij-Nacht Lord d'Ossery; Estrées vormde met den
Vice-admiraal Martel, en den Schout-bij-Nacht Desardens, op de fransche schepen
onder de witte vlag, den achtertocht. Door 's vijands wending om de Zuid, door die
der onzen gevolgd, werd onwillekeurig deze volgorde omgekeerd, ^n geraakten Banckert
en Estrées van beide zijden in de voor- in plaats der achterhoede; een misrekening
Yoor den Franschman, die in 't geheim strenge orde had, alles tusschen beide andere
vloten te laten afspelen, en die van zijn Roning te sparen. Onmiddellijk in 't gevecht
geraakt, gaf hij dit nu echter zoo spoedig doenlijk op, en alleen zijn wakkere Vice-
admiraal, die van dat looze opzet niet scheen af te weten, bleef met luttel onder-
hebbende Kapiteins tegen Banckert strijden, zoodat hij het hard te verantwoorden
kreeg. Ziende, dat de verdere fransche schepen, onder hun vlootvoogd zelf, met volle
zeilen voor den wind afliepen, maakte ook hij zich eindelijk, verontwaardigd over deze
handelwijs, weg, en gaf Banckert zoo gelegenheid, beide andere nederlandsche smaldeelen
tegen den Engelschman te gaan versterken. Deze was, in zijn middentocht, hevig door
De Ruyter aangevallen, zonder dat het hem gelukte, tot het engelsche admiraalschip,
gelijk hij bedoelde, door te dringen; de schepen onder Chisseley slechts raakten afge-
sneden, en brachten daardoor eenige verwarring bij de roode vlag teweeg, waarvan
De Ruyter toen gebruik maakte, om eenige hinderlijke engelsche branders te vernielen.
Toen Banckert naderde, was juist Aert van Nes in een hachelijken strijd gewikkeld,
waarin hij door twee of drie van zijn schepen maar zwak terzij werd gestaan, doch
nu uitkomst kreeg. Met verdubbelde kracht toog men daarop Prins Robert's smaldeel
te ligf, die nu al vechtende en vurende westwaarts afweek, en jdat v^n Spragg te
bereiken zocht. Deze was intusschen) met dat van Tromp in hevigen strijd geraakt,
waarbij zich Sweers, door Kapitein Jan de Jong en eenige andere schepen wakker
bijgestaan, op die van Kempthorn wierp, terwyl Tromp zelf met zijn Gouden Leeuw
Spragg's admiraalschip Me Royal Prime tot op een; pistoolschot genaderd , dit de volle
laag gaf, en vierdehalf uur lang hevig strijdende aan boord lag. Tegen half twaalf
des vaderlands. 71
deerlijk gehavend afdeinzende, laat Tromp hem echter niet los, maar schiet hem ook
zeilen en rondhout nog van boven neêr. Een der naast liggende engelsche schepen
zich nu in den str^'d wagende, wordt mede na een half uur tot wyken gedwongen,
en ziel zijn voorbeeld door de Terdere schepen der blauwe vlag volgen, waardoor Tromp
gelegenheid heeft de zijne te verzamelen, en den vgand op nieuw krachtdadig te gaan
bestoken. Spragg's groote en bezaansmast raken beide over boord, en dwingen hem op
dat van den St. George over te gaan. Tromp zoekt nu met Kapitein Filips van Almonde
den Moyal Frince te vermeesteren, doch wordt daarin door tal van engelsche schepen
verhinderd, en op zijn Gouden Leeuw tevens zoo bestookt, dat hg dezen aan de hoede
van zijn Kapitein Thomas Tobyas moet overlaten, en zelf den ook vroeger reeds door
hem bestegen Komeetstar, onder De Ruyter's kweekeling, Kapitein Pieter Middellant,
overgaan. Een engelsche brander, die dreigend op dezen afkomt, wordt door dien van
den Noordhollandschen brander-Commandeur Harmen Dirkse De Boer, De Vis, afge-
wend, en gaat met dezen in vlammen op. Spragg, ook op den 8t. George weder in
hevigen strijd geraakt, ziet dezen reddeloos schieten, en daarop de sloep, waarin hij
hem verliet om op de Royal Charles over te gaan, door een dwars door 't schip
geschoten kogel treffen, zoodat zij, vóór hy kan terugkeeren, zinkt, en hg zelf den
dood in de hem overzwalpende golven vindt. In spijt der ontmoediging daardoor bij
sommigen ontstaan, blijven echter Kempthorn en Ossery moedig doorstrijden tot Prins
Robert met zijn schepen komt opdagen, juist in tgds om hun ondergang te verhoeden.
Toen daarop ook De Ruyter en Banckert genaderd waren, werd tegen vgf uur 's namid-
dags het gevecht tusschen beide vloten op nieuw met de meeste hevigheid hervat,
en scheen 't weldra als stond de gansche zee in vuur en vlam, door den dikken
rook, als bliksemstralen in een donkere lucht, uitberstende. De Franschen, hoewel door
Prins Robert geseind, bleven zich buiten gevecht houden, en gaven later voor, dat
sein niet begrepen te hebben, en alleen niet te zijn opgezeild, bm het voordeel van
den wind te houden, en gelegenheid te hebben, den volgenden dag het gevecht met
voordeel te kunnen hervatten. Tot den avond duurde dit thans nog tusschen de
Engelschen en Nederlanders voort, toen Prins Robert, van de hulp der Franschen
voor goed verstoken, na zonsondergang het sein tot den aftocht gaf. Nog bgna
twee uur zette toen De Ruyter hem en zgn schepen na, en keerde daarop weder
naar de thans geheel beveiligde kust terug, «God-Almachtig)- — naar hg Prins
en Staten schreef — «dankende, hem en de zgnen gelegenheid Ie hebben willen
geven van zee te kunnen behouden, en onze zeegaten voor de verbeide Oost-indie-
vaarders vrij en open te stellen». Was, van de britsche zijde, Spragg onder 't ge-
vecht verdronken, en een paar wakkere Zeekapiteins, gelijk enkele Landofficieren
gesneuveld, terwijl Kempthorn en anderen ernstig gekwetst waren; van de neder-
landsche sneefden de Vice-admiralen Sweers en De Liefde, de Kapiteins Van Gelder
72 algemeene geschiedenis
David Sweers, Visscher, en Kiela, terwgl Dik, De Jong, Joris van Andringa gekwetst
waren. Van de nederlandsche schepen gingen echter, op 4 of 5 branders na, geen. te
gronde, en waren slechts twee — Tromps Gouden Leeuw en De Jongs Utrecht — verhinderd
door de zware geleden scha in Texel binnen te loopen; van de engelsche daarentegen
ging de Sint-George geheel verloren, terwgl een dozyn andere masteloos moesten bin-
nengesleept worden; buitendien verloren zij nog een jacht van 20 stukken, en gingen
minstens een tiental branders te loor ^ Geen wonder, dat de Staten zich genoopt
voelden, legen 6 September, in plaats van den gewonen bededag, een algemeenen
dank- vast- en bededag voor deze heugelijke «victorie van Kijkduin» uit te schre-
ven , God daarbij vieriglijk biddende, dat Hg «de wapenen van den Staat te Lande
voorspoedig en victorieus» wilde maken, tot herstel der vervallen zaak, en «tot dien
einde Z. H. den H'^® Prins van Oranje, hoe langer zoo meer begaven met den geest
van wisheid, voorzichtigheid, dapperheid, en kloekmoedigheid in al 't geen Z. H.
ten dienste van 't algemeene lieve vaderland had" aangevangen, en ijog verder zou
ondernemen» Aan De Ruyter, Tromp, en Van Nes werd door de algemeene Staten,
in hun vergadering, plechtig dank gezegd voor het tot stand gebrachte, en door die
van Holland den eersten een rentebrief van zesduizend, beiden laatsten elk van vier-
duizend, den Schouts-by-nacht Jan van Nes en Den Haen, evenals den weduwen
der Vice-admiralen Schram, Sweers, en De Liefde, elk van tweeduizend gulden ver-
eerd; een voorbeeld door die van Zeeland in gelijke evenredigheid voor hun L^-Admiraal
en Vice-admiraal gevolgd. Jan van Nes, en Den Haen traden in de plaats der beide
laatstgesneuvelde Vice-admiralen, De Ruyters 24-jarige zoon Engel werd tot Schout-
bg-nacht benoemd, gelgk in October daaraan de 28-jarige Filips van Almonde voor
de Admiraliteit van de Maas, nadat die betrekking tot zoolang eerst door Jan de
Liefde's broeder Gornelis was vervuld. Na eerst nog wat in zee gekruist, en met storm
en noodweêr gekampt te hebben, keerde de vloot, op 't vernemen, dat de vgand
voor goed de zee geruimd had, den 24®° September evenzeer voor goed naar huis
terug, en lieten de Ruyters Zeven Provinciën, met zgden vlaggen en wimpels versierd,
door de overige schepen van de Maas gevolgd, dien dag, onder luid geschutgebul-
der, voor Hellevoetsluis het anker vallen
I
ν:
Onderwijl was er de Prins eindelijk in geslaagd, het lang begeerde Naarden te
' De Jonge, Qeseh. van het ned. Zeewezen, II, bl. 428,
® Kist, Neêrlands Bededagen en Biddagslneven, II. bl. 233,
3 De Jonge, t. pl. bl. 439. Zonderling — ware men dergelijke invallen niet van den grooten dichter
maar averechtschen geschiedschrijver gewend — mag het onbekookte verwijt heeten, den grooten vloot-
voogd door Bilderdyk naar 't hoofd geworpen, dat hem "de kennis ontbrak van 't bestier en beheer
eener vloot" 5 over 't welk dan ook door De Jonge (in de aant. aldaar) reeds behoorlijk is recht gedaan.
.r
-ocr page 76-des vaderlands. 73
vermeesteren. Nadat men zondags 3 September een schipbrug over den Amstel gesla-
gen had, waren daarover 72 vendels Staten-ruiters en 48 spaansche langs den weg
over Ouwerkerk naar Weesp getrokken, en, na dien nacht in den omtrek gelegerd
te hebben, onder regen, wind, en onweêr op vlot- en modderschuiten op Loosdrecht
aan gevaren, terwijl hun onverwachte komst de Franschen te 's Graveland van hun
daar bezette post verjaagde. Aan de Nieuwesluis was inmiddels het voetvolk bijeenver-
gaard, en kon zoo de Prins, aan 't hoofd van een goede 25000 man, 's woensdags den 6®"
naar Naarden optrekken, en een geregeld beleg voor de stad slaan, die Luxemburg
niet bij machte bleek te ontzetten. Reeds was ook Graaf Johan Maurits toch dringend
aangezocht, nog wat voet- en paardevolk, dat hy beide zoo noode missen kon, te
zenden, toen de vesting, het niet langer kunnende houden, zich den 12®" by verdrag
overgaf, en Maurits het blijde bericht kreeg, zgn volk bij zich te kunnen houden.
De bezetting, ruim 2000 man sterk, en door een keteltrom der spaanschen en een
vendel hunner soldaten uitgeleid, trok den volgenden dag met krygseer naar Arnhem
af: vijftig goederen-wagens en dertig met zieken en gekwetsten, gevolgd door twee
stukken geschut, waarvan echter 't een, daar de affuit brak, liggen bleef; voorts
eenige vrouwen en een karmeheter monnik te paard; een sierlyk overdekt bed, door
twee muilezels gedragen, en met een gekwetst officier er op; een vendel fransche
ruiters; de bevelhebber der stad, en de Overste der Zwitsers, die er gelegen hadden,
aan de spits zyner vier vendels; het fransche voetvolk, en nog twee vendels ruiters.
Bij 't bestormen der vesting, waarop de onderhandeling gevolgd was, had zich vooral
de Colonel Palm, aan de spits zijner zee-soldaten, door zijn onversaagdheid onderschei-
den, en was door een musketkogel in de borst gekwetst. Aan elk der manschappen,
die aan dien storm deel hadden genomen, werd door den Prins een ducaton vereerd De
Franschen lieten daarentegen den armen bevelhebber De Procé, heer du Pas, hoe
wakker hij zich ook tot het uiterste verdedigd had, de onmacht misgelden, waarin Luxem-
burg tegenover hem en zijn thans verloren vesting gebleken was ^ Twee weken later,
uit Armhem naar Utrecht gevoerd, werd hij daar Toor een krijgsraad gesteld, den
7®" November openlyk op de Neude van al zijn waardigheden vervallen verklaard,
en zijn degen voor zgn voeten gebroken. In zijne plaats trad de wakkere Overste
Van Stockheim, als bevelhebber der stad, van 's Prinsen wege op, wier voortdurende
versterking, vroeger zoo noodlottig verwaarloosd, nu tevens met de meeste zorg ter
lïarte genomen werd.
' Zie het vl. bi. over Melegh en overuoinning der stadt Naerden, enz. z. j. en verg. voor een deel
de fraaye afbeelding van Romein de Hooge, «t'Amsterdam by Marcus Doorninck" (1673) uitgegeven.
* Luxemburg had hem, in spjjt vfin zyn herhaaldan aandrang op bystand, geheel in den steek
gelaten. Zie de Memorie of Verhael streckende tot verdedigingh van FUlippes de Frocê, vohr desen
Commandant te Naerden, enz. In 't jaer'onses Heeren 1674.
IV® deel, 3ö stuk. 10
-ocr page 77-algemeetne geschiedenis
Haar verlies was de eerste, maar des te gevoeliger, slag voor de op hun zege zoo
pratte fransche Heeren; zij achtten er zich deelijk» door «geschandvlekt», en van daar
dan ook die onbillijke wrok, tegen den onschuldigen bevelhebber geuit. Voor de Repu-
bliek strekte de behaalde zege des te meer tot bemoediging, als hij van buiten af
gepaard ging met den haar gunstigen ommekeer der keizerlijk-duitsche zienswijs, die
zich in woord en daad eindelijk openlijk tegen den franschen overmoed kenbaar malkte.
Reeds den 30- Augustus was er in Den Haag een krachtig weerverbond tusschen den
Keizer, Spanje, de Staten, en Lotharingen tot stand gekomen, dat te Weenen door
den amsterdamschen Pensionaris Koenraad van Heemskerk en den vertegenwoordiger
des Graven van Monterey, Don Pedro Ronquillo, was voorbereid, en in spijt van
Frankrijks tegenwerking, doorgedreven. Men verplichtte zich daarbij weêrkeerig, slechts
gemeenschappelijk over wapenstilstand of vrede met den franschen vijand te handelen,
en dezen niet te sluiten vóór Frankrijk tot zijn grenzen van 16G0 teruggebracht was.'
Als om den duitschen naijver tegen zich nog te prikkelen, het Koning Lodewijk,
juist in deze dagen, door den Markgraaf van Rochefort, Trier beleggen, en den
September veroveren. Doch reeds was Montecucoh, die, hoe bejaard ook reeds, thans
toonen zou de voortvar^endheid niet te missen, die hij in 't vorige ja^lr had schijnen
te derven, opgerukt, om zich met zijn troepen naar den Rijn te haasten, waar Turenne
hem te vergeefs van zou zoeken verwijderd te houden. Reeds den 2-· October stond
hij met zijn voorhoede in Gelnhausen, liet nog geen 14 daag later bij Frankfort een brug
over de Main slaan, en rukte van daar den rechter Rijnoever op naar Goblenz, terwijl
hij Turenne in den waan gebracht had naar Trier te willen trekken, en dezen daar-
door den Nederrijn deed blootgeven. De kleine fransche legerafdeeling, die de schipbrug
bij Andernach bezette, moest deze in den steek laten en op Bonn terug trekken, en zoo
stond het Keurvorstendom Keulen geheel voor Montecucoli open. Terecht mocht Louvois
aan Turenne schrijven «'t is onmogelijk, dat de goede naam van's Konings wapenen
door uw terugtocht geen schade lijde, terwijl er de keizerlijke een vertrouwen door
zullen inboezemen, dat zij op het punt waren te verliezen; Zijne Majt. ziet en bedenkt
echter dat alles, zonder er u de schuld van te geven, en is volkomen overtuigd, dat
gij al 't mogelijke gedaan, en de wijste partij gekozen hebt». Deze bestond thans
daarin, den Elzas, Lotharingen, en de Vrijgraafschap te dekken en tevens inde gele-
genheid te blijven, om Trier te ondersteunen, al bleef de arme Keurvorst van Keulen,
Frankrijks deerniswaarde bondgenoot, daar nu geheel door in de lij.
■■ie'
νν-·.··''^' ν;,'· -
' Η
74
Wat in het vorige jaar niet bewerkstelhgd had kunnen wordeü, zou thans geschie-
den, de vereeniging der nederlandschp en spaansche troepen met de duitsche aan den
In zijü brief vau 26 Oei. bü Kousset, t pl. p. m.
-ocr page 78-des vaderlands. 75
Nederrijn. Den 13- October had de Prins-Stadhouder zijn leger weder te Rozendaa"]
Mjeen, en brak van daar over Herenthals op, waar hem de spaansche Generaal Louvigny
met 15,000 man hulptroepen verbeidde; over Diest naar Venlo verder getrokken, ging
hij daar den 23- en 24- de Maas over, het Nuis en Keulen ter zij, en trok recht-
streeks op Bonn af, in welks nabijheid reeds 8000 man Keizerlijken, die bij Coblenz
over den Rijn gekomen waren, hem gemoetten. Den November kwam ook het
gros van het leger opdagen, en aan het hoofd dier vereenigde krijgsbenden, ten getale
van een 50,000 man, ondernam nu de 23-jarige veldheer het beleg der keurvorstelijke
stad en vesting Bonn. Ze was slecht versterkt en niet beter voorzien; met eenige
keulsche troepen en de weinige fransche die, onder Revillon, van Andernach waren
gekomen, bezet; doch die bezetting zelve lag onderling al aanstonds overhoop, en
vond daarenboven hij de keizersgezinde inwoners geenerlei steun. Zoo had reeds een
week later de overgave plaats, waarbij de Franschen verlof kregen naar Maastricht,
de Keulschen naar Keulen af te trekken. Half Novémber hield de jonge Prins, in
't bijzijn der uil Keulen overgekomen afgevaardigden der Staten, een algemeene wapen-
schouw. Gaarne zou hij nu zijn voordeel vervolgd en met het vereenigde leger de
Franschen nog verder bestookt hebben, door den uit Holland terugkeerenden Luxem-
burg den pas af te snijden; doch Montecucoli meende thans genoeg voor zijn roem en
's Keizers belang gedaan te hebben, en gaf zijn onderbevelhebbers last, hun troepen
langs den rechter Rijnoever in de winterkwartieren te leggen, terwijl hij zelfde reis
naar Weenen aannam.
Het belangrijkste doel intusschen was door dezen veldtocht voor de vereenigde ge-
westen daarin bereikt, dat zi] er den franschen vijand uit het hart van hun land meé
kwijt raakten. Reeds den 21- October, en zoodra de Prins was opgebroken, had
Louvois Luxemburg last gegeven. Utrecht en al de plaatsen aan de Zuiderzee! den
IJsel en de Lek allengs te verlaten, en slechts die aan Waal en Rijn, met Arnhem
als voorpost, nog bezet te houden. Zooveel mogelijk uit elk der noode prijsgegeven plaat-
sen nog trekkende, en enkele - gelijk bijv. het arme Harderwijk — in brand ste-
kende, gaf hij in de volgende weken daaraan gehoor, en raakten zoo Woerden,
Oudewater, IJselstein, Vianen, Heukelom, Asperen, en Leerdam; Amersfoort, Wijk
bij Duurstede, Rhenen, en Montfoort; Hattem, Elburg, Kampen, Harderwijk, Does-
burg, en Bommel achtereenvolgens hun fransche soldaten kwijt, en werden ook in
Staatsbrabant Crevecoeur, en de schansen te Engelen en Orten ontruimd en geslecht.
Luxemburg zelf verliet den 12- November 's morgens vroeg Utrecht, van den Graaf
Du Sault vergezelschapt, en met een honderdtal ruiters of wat begeleid. Met zijn in-
tendant moest men echter nog voor een kwart miljoen overeenkomen, tot welker ge-
heele voldoening veertien der aanzienlijkste ingezetenen als gijzelaars werden meêge-
^oerd, en 's ochtends van den 17- in vier overdekte wagens, onder geleide van 50 man
algemeetne geschiedenis
paardevolk naar Arnhem op weg togen Κ Donderdag den 23® verliet eindelijk het gros
der bezetting — de twee bataljons Zwitsers te half zes, de vijf Franschen met de ruiterij
omstreeks acht uur — de stad, zoodat er te negenen niet één fransch soldaat — op eenige
vrijwillige achterblijvers na, die zich verscholen hadden, en eerst na het aftrekken
der anderen voor den dag kwamen — meer aanwezig was, en de laatste poort, die
der Wittevrouwen, achter hen gesloten werd. Bij 't weggaan uit zijn huis zei Stoppa
tot de omstanders : «Dankt God dat wij hier van daan gaan, en bidt Hem, dat wij
nimmer mogen terugkomen», en bij 't overgeven der sleutels aan Burgemeester Van
der Bussen: «Ik geef ze u op 's Konings last weder; bewaart ze well»— Daar men
vergeten had den Dom te sluiten, drong er een onroomsche volkshoop binnen en ver-
nielde er enkele achtergebleven versierselen; een houten Maria- en Heiligenbeeld werd
langs de straten gesleurd, en met eenige fransche 'wachthuisjens verbrand. Nog dien
eigen avond te zes uur kwamen de eerste 250 man nederlandsche troepen onder den
overste Boreel, en den gewezen bevelhebber van Maastricht, Fariaux, in de stad, en
werden den volgenden avond door nog vijfhonderd onder Graaf Willem van Hoorne
gevolgd; den dag daaraan nog door eenige Duitschers. De Graaf van Hoorne Het toen de
vroedschap bijeenroepen, om haar meêdeeling te'doen van een verzoekschrift, door een
kleine 80 burgers geteekend, en waarin deze zich over «de oude regenten» beklaag-
den, als die, huns inziens, «de gemeene zaken zeer kwalijk hadden gehandhaafd en
bestierd, zoekende meer haar eigen interest, als den welstand der burgeren en inge-
zetenen»; terwijl ze zich daarenboven «onbekwaam» heetten «gemaakt» te hebben, om ten
dienste des Lands een Stadhouder te verkiezen zonder haar zielen met meineedigheid te
besmetten, als hebbende zich altemaal met plechtigen eede verbonden, nu noch nimmer-
meer tot een Stadhouder te zullen treden; en alzoo zoodanige onderdrukking van Gods
Kerk en policie niet langer behoorde geduld te worden, en dat de constitucie van
tijd en zaken vereischte een stadhouderlijke regeering», verzocht men nu Z. Exc^®, «goede
lieden aan te stellen, waardoor Gods kerk en pohcie beter mochten worden gehand-
l·^
-ί
• '4 ν "
» Zjj werden van Arnhem vervolgens naar Rees vervoerd, waar zij «van burgemeesters en pre-
dikanten veel vriendschap en hulp genoten, en zonderling door den Heer Spaen uit Kleef, dewelcke
haer hadde toegezonden 1500 g. met presentatie van meer, indien van noden, ook aan den jagermeester
hadde belast, om haer Ed. tafel dagelijx van genoegsaem wild te voorzien". Zij kregen verlof, op
hun woord naar Eees over te varen, «om aldaer haer te diverteren". Intusschen waren zij er eng
genoeg gehuisd, daar zy er behalve de knechts, kok en krauwels, met hun twintigen — er waren
later nog zes bijgekomen — logeerden in het commandeurshuis, en met h^n dertienen in één kamer
sliepen (Zie Booth's Dag. Aantt. bl. 155 en v.). Onder, hen was ook de bekende utreehtsche dominee
en stichtelijke dichter Jod. van Lodesteyn, die zijn hart uitstortte in eenige berijmde Meditatiën hem
voorgecomen geduyrende sijn verUijv in ostagië in 't Lmd van Cleev (t'Utrecht ter druckerye van
W. Clerck, 1674). Zg bleven er tot half February 1674, toen zij, na de voldoening der laatste afge-
perste penningen Γ weder van Arnhem naar Utrecht werden afgehaald {Dag, Aantt bl. 158 en v.J.
des vaderlands. 77
haafd, en die gequalificeerd waren, den dienst van Land en Stad te kunnen doen»
Hoorne schorste daarop de overheid in haar bewind, zich zelf voorloopig met de hand-
having der lijfstraffeligke rechtspraak belastende. Van wege hun Hoog Mögenden kwa-
men echter nog dien eigen avond de Raadpensionaris, en de HH, Geelvink, Gockinga,
Crommon, en GemmenicK als gevolmachtigden, om op alles bij voorbaat order tc
stellen, en ontsloegen toen zoowel de stedelijke als gewestelijke regeering van hare
werkzaamheid, in afwachting van 't geen later omtrent hun overheerd gewest en stad
zou beslist worden. In den Dom hield zondags den 26"=° de haagsche herder en kerk-
gveraar Landman een dankprcek, waarin hij de stadsoverheid niet spaarde, haar op
den man af verwijtende, dat zij «den vijand by zijne komst de sleutels te gemoet
had gebracht», terwijl hij de burgerij, in den geest van 't verzoekschrift, opwekte,
zich te verblijden over de komst' der gevolmachtigden van de Staten, om de verval-
len neeringen en ambachten weder op Ie richten, en stads welvaart te verzorgen,
zonder van stads voorrechten te reppen of in zyn gebed haar overheid noch die van
't gewest te gedenken; alleen de andere provinciën werden daarin naar gewoonte
vermeld. De utrechtsche herder en leeraar Heymenberg smeekte God daarentegen in
zijne gebeden, dat Staten noch Overheid in hun voorrechten verkort mochten worden.
Een week te voren reeds, was's morgens 9 uur door den ouden, maar nog altijd krassen
Voetius de eerste preek weer in den Dom gehouden, naar aanleiding der beide eerste
verzen van Ps. 126: «Als God de gevangenen Zions weder bracht, waren wy gelyk
degenen die droomen; toen werd onze mond vervuld met lachen", enz. Hij gedacht
daarbij al de kwelling en 't leed, door die «barbaarsche burgerplagers en bengel-
meesters» van soldaten uitgestaan, en «de vrees van den aanstaanden winter te zullen
moeten continueeren in het logeeren van die baldadige gasten, van welke ieder burger de
zijne — 6 of 4 of 3 of 2 in getal — zou moeten verzorgen van kaarsen, azijn, zout,
peper, en turf of hout, of beiden, om haar te warmen en spijzen te koken, zoodat,
van wege de schaarschheid van hout en turf, niet anders te wachten stond als 't afbreken
' Nader toelichting van 't verzoek gcaf het schotschrift Eehaheams Baedt van Otrecht, leheUende
de redenen der goede mannen van Utrecht en de Patriotten des Vaderlandts, tvaerom zij een request
hellen overgelevert, in 't begin van 't volgende jaar in een tegenschrift Bileams raedt ontdecM en
wederleydt (gedr. op de pars onder den Degel) beantwoord.
' "Nog wonder", zong hem bjj de uitgave van zjjn preek zekere L. G. toe:
Nog wonder dat gij dat beleeft, ο waerde Voet
Oud viereiitachentich.......
Nog wonder, dat de stoel wierd van uw oude voet
Soo jenchdelyck betreên, en heereljjek vervult,
Als eerstmael weêr de Dom voor God wiert ingehult;
oCh Dat nV stadt en qtaet bLIIV bll Dees oVDe Voet!
Α
78 algemeene geschiedenis
Λ Λ ' '
ν···-
',Λ.ί ■„
van de zolderingen, het kloven van schutselen, kisten, kasten, tafelen, vensteren, en
alle ander houtwerk aan of binnen het huis, waarvan zij de proeven reeds hadden
doen zien in den voorleden winter». Hoe ook de stad gemaakt was tot «een jstoel van
den oorlog, dat hare burgeren geprest wierden om tegen bondgenooten en vrienden
aan te gaan, d. i. de schippers met hare schuiten, de timmerlieden, de metselaars,
de gravers geprest, om, niet zonder perikel van haar leven, de Franschen in hare
aanslagen ende exploiten te dienen». Doch nu mocht het heeten: «de slrik is los en
wiy zijn vrij». Mocht iemand vragen, of, bij alle vreugde daarover, het «lachen yooi
Gods volk wel betamelijk» was, «God approbeert in zijn woord het zedig ende gere-
guleerd lachen; ende en kan het lachen» — mits «niet onmatig, ontijdig, ongeregeld,
gdeJ, en dwaas» — «niet absoluut of innerlijk zonde zijn, dewijl God de kracht ende
bekwaamheid des lachens in den mensch geschapen heeft, plantende in hem de begin-
selen ende instrumenten des lachs, als: de affectie of hertstochte van blijschap, de
roeringe en beweginge van de levendige geesten, de muskelen of spieren ih de wangen
naast den mond». Zelfs wordt «het lachen en uitlachen zijner vijanden den almach-
tigen en onveranderlgken God in de Schrifture toegeschreven»
Tot Kapiteinen over de burgerij , om in stad en gewest, zoolang de Prins nog afwezig
bleef, de noodige bevelen te geven, werden twee dagen later een achttal beeren door
den Graaf van Hoorne aangesteld, die in zijne handen hun eed deden, en volmacht
kregen, om met hunne schutters de burgerwacht weder in het stadhuis te herstellen. Ter
bezetting kwamen in de eerste dagen van December de regimenten der Graven van Solms
en van Hoorne, en vrijdag's avonds van den 8®" dier maand was ook de Prins in den Haag
terug Van zijne duitsche hulptroepen verstoken, had hij te vergeefs beproefd, met
medewerking van Monterey, Luxemburg op zijn weg naar 't fransche leger nog op te
vangen, en zijne manschappen daartoe tusschen Hasselt en Tongeren gelegerd. De sluwe
fransche veldmaarschalk hield zich rustig in Maastricht, tot het ruwe weer en een
door Condé bijeen gebracht legertjen, dat hen van achteren dreigde te overvallen, hen
tot den aftocht dwong. Hij haastte zich toen uit zijn veilig toevluchtsoord te voor-
schgn, en kwam weldra behouden te Charleroi aan. Het belangrgkste; echter was, dat
het Land thans voor goed van hem, zijn trawanten, en legerknechtén verlost mocht
heeten, en de in zijn ydeltuitigen waan zoo gevoelig gekrenkte fraiische Koning de
met haar ondergang bedreigde Republiek weder had moeten prijs geven, vóór zelfs
de Zegepoort nog volbouwd was, die hg ter heugenis zyner veroveringen te Parijs liet
oprichten. Welk een verschil met het referein, daar een anderhalf jaar geleden aan-
geheven : ΐ
i- ·
".'"Ié ·
Λ -Γ ■
■ Λ .
' JEerste predicatie in de Domherche tot WtrecM, enz. (t'tjitrecht ter dr. van "W. Clerck, 1674.)
' Zie het YerTiael van het gepasseerde over het gelucTcigh arnvement van S. H. alhier in den ïlage, enz.
des vaderlands. 79
HoUandais, votre cas va mal,
Si Louis est inexorable'.
en met het jammerbeeld dier ongeneeslijk verklaarde «zieke Gravin», die Frankrijk
en Engeland samen een vrolijk dansjen opdrongen, en in welke Mevr. de Sévigné
zooveel behagen schepte I Thans was dat alles wel verkeerd, en niet onnatuurlijk dus
ook, dat men er den Liefhebbers van Η Verkeeren — dat nog altoos geliefkoosde dob-
belspel — een niet onvermakelijk berijmd tafereel van schetste, al werd daarin den
Prins wel wat uitsluitend van alles de eer gegeven. «Aanschouwt», heette het daar:
Aanschouwt dit spel nu eens, Liefhebbers van 't Verkeeren:
Louis dacht, dat hy 't kost, maar zal het nu eerst leeren;
I-iy had de werp vooruit, en wierp ze naar zyn zin,
Hij krijgt al wat wil, hjj krygf een hoekband» in,
Met nog drie banden meer··. Het spel scheen hem gewonnen,
liet wierd geschut gerest«; toen heeft de Prins begonnen
Te spelen met vier banden«, zei: 'k hoü 't beid'^
En heeft in korten tijd, door zjjn hoogwijs beleid,
Zijn banden vastgesteld. Hy hield toen vrij wat buiten«.
En lette wijselijk op het dessein der guiten 9,
Die met Louis het spel begonnen en, geschut
Gerest, op weinig na, gemanteld en gelut,
En met hem t'zamen deên; het spel in hare hand was;
't Verlies Oranje dacht voor hem te grooten schand was,
Nam moed, kwam weer in 't bord het spel begon te staan;
't Was daarmee niet genoeg, men moest toen verder gaan,
(Drie)maal hij sloeg met winst", één schijf werd hem geslagen
Kreeg daar revanche van'®, en lei toen andre lagen;
Dat hij doebletten kreeg", waarbij met een hy slaat
Veel schijven van Louis zyn boekband veeglijk staat
Met nog een andren band, dien hy haast moest verlaten
Men hoorde toen terstond de omstanders anders praten:
Zijn Hoogheid krjjgt het best, en presenteert herschut'®.
' Le nomeau Siècle de Louis XIV, ou Ghansons kist, et sat. de 1634 ä 1712, Paris, 1857, p. 99.
^ "On a fait une assez plaisante folie de la Hollande: c'est une Comtesse agéed'environcèntans;
olle est bien malade", enz. (Zie haar schryven van 37 Juny '73, Lettres, 11. ·ρ, 115). Eene hollandache
vertaling in kreupelry'm zag in 1673 het licht.
* 't Stift Keulen. ^ Gelderland, Overijael, en Utrecht. « Door Engeland.
® Holland, Zeeland, Friesland, en Groningen. ? Schut en rest. s dq yjoot Jq j,eo.
® De Engelschen, die dachten te landen, In de Langstraat in 'tveld.
" (Drie) zeeslagen gewonnen. — Vijf zegt eigenlijk rijm en aant., doch drie zal wel zoojuist zijn.
Maastricht. " Naarden. Keizer en Spanje. « Omtrent Keulen.
Het stift Keulen. Utrecht. is Aan de ambassadeurs van den Keizer en Spaiüe.
■
80 algemeene geschiedenis
tt
D'herachutters 't oude loon ^ hij dacht, het is mü nut,
Dat ik ook nog iets krijg, opdat ik 't niet verzie,
Mijn spel staat nu te schoon; aanstonds krijgt hü daar drie"·^.
Toen ging het spel het eerst aan, zjjn Hoogheid werpt six-cinque s
Louis raakt iiitten hoek^; het wil hier duikers stinken:
't Spel van Louis verloopthij raakt veel schijven® kwijt,
Het spel is gansch verkeerd, en dat in korten tjjd!
Coeragië nu, Messieurs, de Prins heeft nu vjjf banden^,
Louis kan nauwlijks door, te water noch te lande;
HersohUtters, houdt goê moed, het spel is nog niet uit;
Denkt, hoe Louis weleer, om 't huwlijk van zijn bruid,
Kwam spelen in uw land ® met valsche dobbelsteenen ^,
En waar het niet herschut, hy speelde nog om Weenen".
Verziet het spel nu niet, het is bijna wel resf;
Als 't nu niet werd verspeeld, gij hebt het eeuwig best;
Verliest Louis dit spel, laat ieder 't zijne strijken
Louis zal in dit bord nooit weder komen kijken
Stonden de zaken van Frankrijk slecht in de Republiek, die Tan Munster en
Keulen niet beter. Het laatste zag zijn Sticht door den vijand overheerd, en het eerste
zich niet alleen van lieverleê de vroeger vermeesterde schansen weêr ontnemen, maar
ook alle hoop, het zoo noode gederfde Koeverden weêr machtig te worden, voor goed
den bodem ingeslagen. Reeds den July was hem door Rabenhaupt de Langakker-
schans weêr ontweldigd, nadat Johan Maurits en Aylva een kleine drie weken vroeger
zyn benden te Staphorst verslagen hadden. Een eerste poging, om Koeverden weêr in
handen te krijgen, had alleen de vermeestering van het huis te Gramsbergen, door
de wakkere, maar zwakke bezetting onder den vaandrig van Riensdijk te vergeefs
tegen de overmacht verdedigd, ten gevolge gehad. Men versterkte zich daar nu, en
wendde alles aan, om ook de nabij gelegen vesting weder in handen te krijgen; het water
uit de Yecht werd opgestuwd, een zware dijk van 't Huis te Laar tot dat van Grams-
bergen aangelegd, en door een aantal kleine schansen verdedigd en met 60 stukken
geschut bezet. Van half Mei af was men daar den ganschen zomer meê doende ge-
weest, met dat aanvankelijk gevolg, dat de veelvuldige regens van den nazomer het
water tot over den onderwal in de vesting dreven, In Koeverden zat men daartegen-
1 De Keizer, Spanje, en Lotharingen, j
2 Billijke voorwaarden om tot hun achterstallige pretensiën te komen. j ^
3 In de elfde maand, November, ^ Te Bonn. ® Zijn soldaten vertrekken.
® Veel steden. ^ Holland, Zeeland, Friesland, Utrecht, en Groningen.
® Pretensie op de Spaansche Nederlanden. ® Zonder reden, ongefondeerd.
't Duitsehe Keizerrijk. " De landen en steden, hem onrechtmatig afgenomen.
Qedr. voor de liefhebhers van Η VerJceeren, 1674,
f ■
-ocr page 84-des vaderlands. 1085
over echter niet stil, en bereidde zich met den meesten ijver, om den dijk te gaan bemach-
tigen en door te steken, toen de natuur-zelf niet minder krachtig kwam meêwerken,
en den l^n October een storm uit het Oosten het opgestuwde en hooggezwollen water
met zooveel geweld tegen den dijk opjaagde, dat hij op drie plaatsen bezweek. De
zoo zorgvuldig aangelegde verschansingen werden voor een goed deel door de golven
overstroomd en vernield, de schuiten, reeds in gereedheid gebracht, om een 3000-tal
krijgsknechten tegen Koeverden in beweging te stellen, weggeslingerd; tal van officieren,
soldaten, en werklui door 't water verzwolgen, en wat er van de werken nog door
wind en water was overgelaten, nu weldra door Rabenhaupt's troepen bemachtigd.
«Hoe», zong de Eerw. Selijns, na deze heugelijke uitkomst,
Hoe wroet de Bisschop met zijn myter in bet slijk,
En stuwt het water op, om Koeverden te winnen!
Hü breekt zyn hoogen eed — God breekt zjjn hooge dijk
Door de aftrekkende Franschen in den steek gelaten, ontruimde hij den 6«» November
nu ook Steenwijk en vervolgens Meppel, doch verzuimde niet, zich door 'teersteeen
betrekkelijk groote som voor brandschatting te laten toekennen en daarvoor gijzelaars
mee te voeren, en ook uit het tweede zooveel geld mee te nemen, als hij er den
opgezetenen aftroggelen kon ^ Zijn aftocht was den ouden Graaf Johan Maurits te meer
welkom, als deze, bij al zijn wakkerheid, den last zijner zeventig jaren begon te voelen,
en op aandrang zijner artsen, het krijgsleven in den ruweren noorder dampkring met
een rustig verblijf in de haagsche hofstad te verwisselen wenschte, en zich dat, in
erkentenis voor zijn onverdroten, doeltreffend dienstbetoon ook volgaarne zag toestaan ^
Den veranderden staat van zaken herdenkende zong de gemoedelijke Hieronymus
Sweerts thans in zijn RecUe Weeg-scJiaal:
Het menschenhert is dik genegen.
Te voeren macht en heerschappij
En 't al te krijgen aan zijn zij
Hetzij door geld of door den degen;
En komt zijn aanslag iets te lukken,
Hij brandt van hoogmoed, en gelooft,
Dat hjj zal zijn dat groote hoofd,
Daar al de wereld voor moet bukken.
Maar God, in Zijnen troon gezeten.
Bespot het nietige aardseh gebroed,
^ Bij de afbeelding in prent van Romein de Hooghe, in Müllers meer oitvoerigbeBchreven.
valckenier, Verwerd Europa, II. bl. 654.
^ Zie zün schröven aan den Prins van 15 October, Arch. V. p. 345, en 's Prinsen antwQord, ald.
IV® deel, 2e stuk. jj
82 algemeene geschiedenis
Dat in zgn hoogmoed woelt en wroet
Zoo uitgelaten en vermeten.
Hi) weegt met een gerechte wage
Het hert, dat dus na kronen brandt,
En laat hem toe, het zondig land
Ten beste van Zyn volk te plagen
Maar zeit op 't lest: «houdt op, ο Koning! —
Gy zult geen voetstap verder gaan;
Gy 2ii)t Myn eigen onderdaan,
En kreegt door Mjjne hand dees kroning".
«Wat durft gij u de macht toeschrijven,
En snorkt van land- of zeegebied?
't Is 't Mijne wat gy weet of ziet,
En 't moet op mijn bevelen drijven".
Twee Koningen van groot vermogen
Die spanden met veel Vorsten saam,
Om Neêrlands steden en haar naam '
Gansch weg te roeyen uit elka oogen;
En 't scheen of 't God meê had beschoren!
Maar ziet, hoe dat het lot verkeert:
't Hoogmoedig volk wordt nu verneêrd.
Dat d'ondergang had saamgezworen
In Engeland had zich bij de heropening van 't Parlement, den SO«»^ Oclober, bij monde
van den in zee en handelszaken invloedrijken Sir William Covenlry, een krachtige
slem verheven tegen het onnatuurlijke krijgsverbond met het paapschgezinde Frankrijk
legen het onroomsche Nederland, met. de aanmaning gepaard, geen gelden langer voor
den oorlog toe te staan, noch te dulden, dat Engeland en de Republiek langer door
een uitheemsch Vorst, voor beiden even gevaarlijk, van elkander vervreemd bleven;
alleen wanneer er van hare zijde, in dit opzicht, van onwil mocht blijken, zou men
den Koning de tot voorzetting van den krijg verlangde gelden mogen toestaan \ Juist
een paar dagen te voren was echter door de algemeene Stalen zelf een wijdloopig
schrijven aan dien Koning afgezonden, waarin zij hunnerzijds van hun verlangen naar
vrede kennis gaven, en de voortduring van den oorlog beklaagden, ook nadat door
de verheffing des Prinsen van Oranje alle reden tot verwijdering scheen weggenomen.
Zij somden verder verschillende punten op, waarin zij zich beijverd hadden van hun goede
. ^ Zie De rechte Weeg-schaal, t'Amsterdam by Hier. Sweerts, boek- en printverkooper op den
Dam. 1673.
" Zie den korten inhoud van zijn rede by Ranke, Mngl. Beschichte, enz. t. pl. S. 434.
Wffiff
............
des vaderlands. 83
gezindheid te doen blijken, en hunne genegenheid, om in vrede met Groot-Brittanje te
leven, kennelijk aan den dag gelegd. Alleen de hun betoonde weerzin en vgandschap
van britsche zyde had hen in de laatste maanden gedwongen, in bondgenootschap
met Oostenrijk en Spanje te treden, om zoo den franschen Koning —■ Brittanje's
bondgenoot — te weerstaan; doch niets belette, in weêrwil daarvan, een afzonderlijken
vrede met den engelschen aan te gaan, waartoe zij hunnerzijds ten volle bereid waren,
en gaarne voor 's Konings billijke grieven alle voldoening zouden geven ^ De Koning,
persoonlijk meer met Frankrijk ingenomen, dan de onroomsohe meerderheid van 't Par-
lement, toonde zich, in zijn half-November gegeven antwoord op dit schrijven, weinig
genegen, onmiddellijk aan 't geuite verlangen toe te geven, en zocht zich met allerlei
schyngronden te dekken. In hun wederantwoord poogden de Staten zijn hart meer
bepaaldelijk van Frankrijk af te trekken, door hem onder 't oog te brengen, hoe dit
zelf in den afgeloopen zomer een afzonderlijken vrede met hen had willen sluiten, en
hy zeker dat rijk en zijn Koning tot niets meerder verplicht was, dan ze zelf hel
aan hem rekenden te zyn. Zy zonden tevens den spaanschen gezant te Londen, den
Markgraaf del Fresno, als bemiddelaar, de punten over, waarop zij geneigd waren
vrede te sluiten: dat der vlag zou naar zgn genoegen geregeld worden; over en weêr
zou men de plaatsen, in den oorlog vermeesterd, teruggeven, en zij den Koning twee
miljoen betalen, die hem dan zouden strekken, het den Prins van Oranje door hem
nog verschuldigde af te doen. Ook op 't punt van den indischen handel en 't verblijf
te Suriname, zeiden zij den Koning voldoening toe, doch verklaarden tevens dat der
vrije visscherg niet te willen prijsgeven. Hun mededeeling aan den spaanschen Mark-
graaf lieten zij, in de tweede helft van January, van een brief aan den Koning-zelf
volgen, waarin zij hem voorstelden, de overeenkomst van Breda en 't daarop gevolgde
verdrag van zeevaart op nieuw te bekrachtigen, en het punt der vlag zoo te regelen,
dat zoo vloten als schepen in de britsche zee voor een koningsschip moesten stryken;
voorts binnen drie weken na de vredesluiting, gemachtigden te benoemen om den
indischen handel te regelen; den Engelschen vrijheid te verleenen, om Suriname te ver-
laten ; Nieuw-Nederland aan Engeland af te staan , zonder iets in de plaats te optvangen;
de aangeboden geldsom uit te betalen. De Koning, die inmiddels, aan en drang der
onpaapschgezinde meerderheid van 't Parlement toegevende, zijn franschgezinde minis-
ters en kanselier reeds den bons had gegeven, toonde zich, door de omstandigheden
gedrongen, nu allengs ook meer vredelievend gestemd, en droeg thans Sir William
Temple op, daarover nader te onderhandelen. In eenige bijeenkomsten met den Mark-
graaf werd toen alles nader geregeld, en kwam zoo den 29"" der volgende maand,
i
^ Zie het gansche schrijven, gelijk alle verdere briefwisseling over deze aangelegenheid, bü Valc-
kenier, t pl. bl. 745 vv.
84 algemeene geschiedenis
ν
χ
f ·■
ïïmmSê
deze tweede vrede van Westrainster tusschen Groot-Brittanje en de Staten tot stand,
in overeenstemming grootendeels met het door de Staten gedane aanbod. Het strijken
der vlag — door 't lichten van den top wimpel der groote mast, en 't laten vallen
van het topzeil — zou plaats hebben van Kaap Finisterre tot voor Statenland in Noor-
wegen; den Koning zouden twee miljoen worden uitgekeerd, waarvan een vierde
onmiddellgk, de drie overige, in de drie achtervolgende jaren; later werden zij echter
door den Prins van den Koning overgenomen, om zijn eigen vorderingen op dezen
zoo allengs voldaan te krijgen, waarmeê toen nog ettelijke jaren verliepen, daar de
verschillende provinciën hun aandeel in 't bedrag eerst uiterst langzaam voldeden. De
genomen plaatsen werden van weêrszij teruggegeven, en den Engelschèn veroorloofd
naar welgevallen uit Suriname te vertrekken. Gemachtigden tot het sluiten van een
nieuw verdrag van zeevaart beloofde men van weerskanten te stellen, terwijl intusschen
dat van 1668, gelijk de daaraan voorafgegane bredasche vrede van kracht bleef. Te
vergeefs had zich de fransche gezant beijverd, de sluiting van den nu weldra bekrach-
tigden vrede te voorkomen. Hij en zijn Koning moesten voor lief nemen wat er
geschied was, terwyl men zich daarentegen in Holland niet weinig vermaakte met
den nieuwen. Koning Lodewijk en zijn kwaadwilligen raadslieden bereiden tegenval.
Thans meende men den zoo hoog opgelaten «franschen vlieger» voor goed «hor» te
kunnen achten, en hief daar, tot inwgding van dit zpo gelukkig begonnen nieuwe
jaar, een lustig deuntjen van aan:
Aanhoort doch, vrienden allegaar,
Wat moois, wat nieuws in 't nieuwe jaar,
Al van een Vlieger, door vier Grooten
In 't vrije Neerland opgeschoten.
Deea vlieger was van fransch papier,
En had een ä-la-mode zwier,
Omdat hy overal beplakt was
Met gele lelie, of 't bek.kt was.
Op 't neusjen boven stond een zon
Van klatergoud, zoo trotsch als 't kon.
Die zou, of 't spul was in de vinken,
Als helsch vuur op een stokjen blinken.
Maar touw en staart was bijgehuurd.
Van makkers uit een andre buurt,
Het drommelsch warsnoer ging men halen
Al heel uit Keulen en Westfalen.
■S 1
De staart bracht Jem's van overzee;
Dus wierd de Vlieger eindljjk reê;
De hurelingen onverdroten.
Die hebben hem toen opgeschoten.
μ-··
des vaderlands. 85
Monsieur, die 't al beschikken wou,
Die bayevanger hield het touw,
En 't spul begon heel wel te tieren,
Zoodat Monsieur zijn touw ging vieren.
Het touw, dat had byna geen bocht,
Zoo vloog de Vlieger in de locht,
Dat hy, uit veler mensehen oogen,
Tot aan de zon toe scheen gevlogen.
Maar zie, daar kwam een dwarrelwind
Uit drie, vier hoeken, dit verzint!
Een harde stoker kwam uit Spanje,
En de andre uit Duitschland en Oranje,
Veel lieden waren zeer begaan,
Of deze Vlieger lang zou staan.
Omdat hij al begon te zwaayen,
Te zuizebollen en te draayen.
Monsieur zag, dat het spul niet dogt',
En palmde, wat hij palmen mocht.
Opdat al dit vertroeteld leutren
Het heele spul niet zou verpeutren.
Gelijk het op het end ook blijkt,
Hoe dat Monsieur nu staat en kijkt,
Dewijl zijn Vlieger, met dit mallen,
De staart is van zijn gat gevallen.
Die nu kan weten, waar de val
Van dezen Vlieger wezen zal.
Die mag er daadlijk heen gaan peuren,
Om meê een stuk daarvan te scheuren.
Oorlof, Monsieur de gouwe tor!
Nou is jou mooye Vlieger hor;
Begeer je er weêr een toe te stellen,
Zoo maak de staart van fransche vellen;
En schiet hem op, daar jij de wind
Wat beter veur jou Vlieger vindt;
Hier zou men, zonder sammerijen.
Het touw dicht aan de hand afsnjjen®.
Was Koning Lodewijk's, in zijn ijdeltuitige vaart zoo vaardig gestuite hoogvlieger
door den vrede met Engeland zijn sierlijke staart kwijt, zijn keulsch en westfaalsch
«warsnoer» zou hem nu metten eersten ook ontvallen. Beiden, Bisschop en Keurvorst,
Voor deugde. s De fransche Vlieger hor, vl. bi. z. j.
-ocr page 89-hadden hoe langer hoe minder reden zich oyer hun koninklijken bondgenoot, die
louter uit eigenbelang met hun had saamgespannen, tevreden te toonen. Terwijl hun
landen van duitsche en hollandsche zij bedreigd en overheerd werden, liet Frankrijk
hen niet alleen grootendeels aan zich zelf over, maar beknibbelde en onthield hun
ook den toegezegden geldelijken onderstand. De Bisschop was daarom reeds na half
December ondershands met Frankrijks onverdroten tegenstander, Lisola te Keulen
in overleg getreden, en had hem allerlei vredelievende aanbiedingen gedaan. Wel had
daarop de keurvorsleliike raadsman, Willem Ego van Fürstenberg, hem van een eigenlijk
verbond met den Keizer tegen Frankrijk nog weten te weêrhouden; doch was deze zelf
daarop, den IS®"^ February, van 's Keizerswegen in hechtenis genomen en over Mülheim
naar Bonn gevoerd, waar hij , van gekwetste Majesteit tegen Keizer en Rijk beticht, gevan-
gen gehouden, en in weêrwil van Frankrijks aandrang, niet losgelaten werd. Dit en de
veertien dagen later gevolgde aanhouding van't geld, voor de fransche bezetting van Nuis
bestemd, verbitterde den franschen Koning zoo, dat hij een week of drie daarna zijn
gevolmachtigden uit Keulen terugriep, en van geen vrede meer hooren wilde. De Bis-
schop echter vond daardoor te meerder vrijheid op eigen hand te blijven onderhan-
handelen, en gelijk hij, na Fürstenbergs gevangenneming, Lisola op nieuw eenige
voorwaarden van vergelijk had aangeboden, ging hij, toen deze als te veel eischend
1 De fransche regeering wist zoo zeer, welk een gevaarlijken vijand zy in hem had, en toonde
zich zoo op hem gebeten, dat Louvois den 16eu January niet geaarzeld had, aan Estrades - toen als
bevelhebber van Maastricht werkzaam - op te dragen, hem zoo mogelijk, op weg van Luik naar
Keulen, levend of dood te overweldigen. "Comme ce serait un grand avantage" - gelyk h« schreef-
je Ie pouvoir prendre, et que même il n'auroit pas grand inconvénient de Ie tuer, pour peu que
lui OU ceux qui seroient avec lui se défendissent, paree que e'est un homme fort impertinent dans
ses discours et qui emploie toute son industrie, dont il ne manque pas, contre la France avec un
achamement terrible, vous ne sauriez croire combien vous ferie^ votre cour 4 Sa Majesté, si vous
pourriez faire exêcuter ce projet". Zooveel gaven de fransche Koning en zijn trawanten, wanneer
't hun persoonlijke wrok en vüandschap gold. om 't volkenrecht en.de onschendbaarheid van een
vredegezant. Door Lisola's omzichtigheid faalde echter het fraaye plan, en had althans Louvois de
uitvoering van dezen voorgenomen gezanten-moord niet op zijn geweten. Zie Rousset in zijne Hüioke.
II. p. 3, s.
9 Bü zün terugkeeren van een avondbezoek aan de Gravin van de Mark. die h« büna dageiyks
bezocht, werd hü, in een afgelegen wijk der stad, achter de Sint-Mauritskerk, door den Majoor
Obiza en eenige andere officieren en ruiters, in z«n karos overvallen, en na eenigen tegenweer der
zünen, en verwonding aan weêrszijden, overweldigd. (Zie TUcker's, Gesch. des Stifts Munster, enz.
S. 331 en verg. het uitvoerig relaas van zün in prent gebrachten ovej-val in De Tcuyp aen duygen
door 't vervoeren van den Prins W. ψ F., UsscTiop van Metz, colonel ion een duhbelt regiment, en
opperTcuyper in Franschen dienst. «Dien kuyper" ~ heet het daar'ten shotte - «meende de vrede,
die al, Godt danck, vast staet, hier onder de hant te troebleeren, maer sit dicht in der muyten;
laet d'andere hun rockjen omkeeren, boete doen, en om genade opsitten, terwyl 't noch t«t is; sy
aien doch t'samen, hoe 't werk verbrod is, en - de huyp aen duygen."
i:
des vaderlands. 87
door de nederlandsche gevolmachtigden waren afgewezen, die zeiden hem geen duim
breed gronds te mogen afstaan, en geen stuiver gelds meer te kunnen aanbieden, met
onderhandelen voort, en bood den Keizer zijn legerbenden — ten getale van ruim
12,000 man voet- en paardevolk — aan. Met de Staten trad nu Kramprich in den
Haag voor dén Bisschop in overleg, deed allerlei aanbiedingen, die echter onvoldoende
bleken, en door een ontwerp van Van Beverningh en IJsbrandts te Keulen vervan-
gen werden. Daar vervolgens ook beide bisschoppelijke gevolmachtigden Schmising en
Zur Mühlen nog te vergeefs gepoogd hadden betere voorwaarden te bedingen, onder-
teekenden zij eindelijk den 22®" April een verdrag met de Staten, waarbij dezen
eeuwigen vrede en vriendschap van 's Bisschops zij werd toegezegd, algeheele ver-
giffenis voor al 't geen na den kleefschen vrede was voorgevallen, behalve voor land-
verraders, bepaald werd; de ontruiming werd toegestaan van alle door de Munsterschen
bezette plaatsen, gelijk met name Lingen, Lichtevoorde, en Borculo; de teruggave
werd bedongen van alle den Staatschen ontnomen goederen, met vrijlating der weder-
zijdsche gevangenen; de vrede van April 1666, met insluiting van Bentheim, her-
nieuwd werd, en eindelijk de bekrachtiging van al deze bepalingen uiterlyk binnen
veertien daag, in handen der keizerlijke gezanten, werd overeengekomen, waarna dan
tevens alle vijandelijkheden zouden ophouden Dit laatste was voor den Bisschop te
wenschelijker, als Rabenhaupt hem in dezen tijd reeds op zijn eigen gebied was
komen bestoken, en den April Nordhorn vermeesterd en zijn krijgsbenden in den
omtrek verslagen had. Met den Keizer kwam de Bisschop te gelijkertijd overeen, dat
deze, als hij 't verlangde, zijn troepen kon overnemen, en dan zijnerzijds zijn best
zou doen, den Roomschgezinden in de door den Bisschop tijdelijk bezette nederlandsche
steden, wat meer godsdienstvrijheid te verwerven, dan de Staten hun gunden.
W^at langer dan met den Bisschop hielden de onderhandeUngen met den wankelmoedi-
gen keulschen Keurvorst aan, tot ook deze eindelijk begreep, dat hij niet beter kon doen,
dan in de voorwaarden der Staten toe te stemmen. Zoo deed hij den Mei een vre-
desverdrag met hen onderteekenen, waarbij hij hun toezei, alle plaatsen, hem tijdens
den oorlog in handen gevallen, terug te zullen geven, met afstand hunnerzijds van
alle verdere aanspraak op het vóór den oorlog steeds door hen bezette Rijnberk \
Vóór het sluiten van dat verdrag had de Keurvorst zich reeds gehaast zijn bezetting
uit Deventer te trekken, tegen een hem welkome brandschatting van 42,000 rijks-
daalders; terwijl Frankrijk in den loop van April en Mei zijn in 't geldersche en
elders nog achtergebleven troepen, mede onder brandschatting deed optrekken, en
zoo Zutfen, Arnhem, Tiel, Kuilenburg, en Buren van den drukkenden last hunner
' Het nadere zie bij Der Kinderen, t. pl. bl. 248.
2 Zie aldaar, en bü Wagenaar, XIV. bl. 305.
bézelting onthief. Ook de schans van St. Andries, Emmerik, Wezel, Rees, Nuis, en
Schenkenschans werden van 't fransche krijgsvolk ontbloot, door 't welk alleen De Graaf
en Maastricht nog bezet bleven. Nauw was echter de Schenkenschans nog door zyn
fransche bezetting verlaten, of de brandenburger Keurvorst, die meende er aanspraak
op te kunnen maken, wierp er, tot verbijstering der Staten, van zgn volk in, doch
gaf, om opheldering gevraagd, te kennen, dat hij van oordeel was geweest, zulk een
gewichtig punt niet onbezet te kunnen laten, maar zich gaarne een gerechtelijke uit-
spraak te zullen getroosten. Hij brak daarop na weinige weken weer met Frankrijk,
om in een verbond met den Keizer, Spanje, en de Staten te treden, dat den July
in zijn hofstad aan de Spree, tot bevordering van een goeden, vasten, en algemeenen
vrede gesloten werd. Hy beloofde daarbij 6000 man paardevolk en 8000 voetknechten
op de been te zullen brengen en voor de helft te onderhouden, terwijl zijn drie bond-
genooten de andere helft der kosten zouden dragen, en zich tevens verbonden, hem
bij te staan, wanneer hij in een of ander zijner landen werd aangevallen. Een der-
gelijk verbond was tien dagen vroeger te Zelle met de Hertogen van Brunswijk-Luneburg
gesloten, en kwam tien dagen later, in Den Haag, ook met den Koning van Dene-
inarken tot stand, zoodat Frankrijk zich hoe langer zoo meer vereenzaamd vond, en
de nederlandsche Republiek in dezelfde mate krachtiger en sterker. Niet zonder moeite
en kwelling was zij intusschen, in den loop der Meimaand, de munstersche troepen,
overeenkomstig het gesloten verdrag, kwijt geraakt. Zwartsluis en Hasselt werden den
16®^ het geleideiykst daarvan bevrijd, maar in Zwolle ging dat niet zoo gemakkelijk
van de hand. De te Kampen bevelvoerende Kolonel Van Golstein vaardigde er te
vergeefs een zijner Kapiteins naar af, om de ontruiming te verhaasten; eene commissie
der algemeene Staten zelve was noodig, er den bisschoppelijken bevelhebber toe te
noopen, en bewerkte, dat hij er den 20®" der maand toe overging. Het arme Land-
schap Drenthe werd door 's Bisschops Overste Van Calcar opgeëischt, om de opgelegde
belasting de gansche Meimaand uit te betalen, met nog 100 ducaten voor de ontrui-
ming der Ommerschans bovendien, onder bedreiging dat hg er anders een tiental
ingezetenen als gyzelaars voor zou raeêvoeren; de Staten gaven echter den Drost van
Twente last, dit zoo noodig met geweld te verhinderen. Groenlo en Bredevoort werden
in den nacht van 26 op 27 Mei door de bisschoppelijke bezetting verlaten, en te
gelijker tijd die langdurige steen des aanstoots, Borculo; een en ander niet zonder
gewelddadigheid der roofzuchtige soldaten, gelijk er gemelde commissie een dag of
tien later, ter Staten-vergadering haar beklag over uitbracht ^
ii.
In Utrecht was de jonge Prins en Stadhouder, den 17®^ April, onder algemeen
m
Zie by Der Kinderen, t.jpl. bl. 254.
-ocr page 92-DES VADERLANDS.
gejuich, en driemaal herhaald klokgelui, gekomen. De jongedochters uit de buurt bij
de Katrijnenpoorl verwelkomden hem met een berijmde aanspraak, waarin zy hem,
den geleden druk herdenkende, o. a. toeriepen:
Verlosser van het Sticht, kom binnen onze wallen;
Kern, richt daar weder op al 't geen er leit vervallen!
Zie, hoe de burgerjj en 't volk van alle slag
Zich in uw komst verheugt op dees uw intreêdag!
Elk schept nu aam en lucht met volle ademtogen.
Nu de tyran met schrik is van ons weggetogen,
Die God en u en ons hoovaardig heeft gesard;
Och, wij omhelzen u en drukken u aan 't hart.
Wy lagen moedeloos en krachteloos ten onder,
De fransche tyrannie verdrukte ons byzonder:
't Bloedzuigertjen Robert, de weerwolf Dumarceau,
De bloedhond Luxemburg, elk sloeg in ons zyn klauw;
En daar beneven nog do godvergeten benden
Van voet- en paardevolk vervulden ons elenden:
Dat tuig was alle daag met 't mes ons op de huid.
Het vrat ons levend op en zoop ons deerljjk uit.
Uw lang verwachte komst verkwikt het treurig harte
En ondersteunt 't gemoed, gepraamd met angst en smarte.
Elk roept volmondig uit — dat men voorheen niet dorst —
Leef lang Oranje, ja, leef lang, geduchte Vorst!
De Hemel zegen u en stevige uwe krachten!'
Op verschillende plaatsen en voor verschillende huizen waren zinspreuken en jubel-
rijmen aangebracht, die van de onbewimpelde blijdschap der bewoners en omgezetenen
getuigden : alk Wil-hem , MJc Wil-hem, God Wil-hem», prijkte met een vrij onnoodige
toehchling in rijm op de oranje-poort voor 'l huis van Jhr. Everard Meysler. Op 't Sint-
Jans-kerkhof heette het:
Louis trok hier voorbü met gansch zyn Hof te paard,
Dat baarde een kille schrik in 't hart der borgerye;
Maar nu Prins Willem komt door deze poort te ryen,
Elk een zyn hartevreugd volkomen openbaart.
Op de Neude luidde 't o. a.:
89
Vive Oranje, vive Spanje, vive Keizeriyke macht,
Die den trotschen landinslokker vielen samen op de vacht,
En hem zullen weêr doen geven dat hy ingezwolgen heeft,
Tot hy lever, long, en darmen, hart, en leven overgeeft.
i
',Λ'
' Utrechts Aanspraak aan Z. K. H. enz. VI. bl.
ÏVe deel, 3« gtuk.
12
-ocr page 93-90 algkmekine geschiedenis
/Vis anlwoonl op de verzen van 't WalvisAxuu, bracht de onpaapsche S. de Vries
ihans aan de Oranje-poort van zijn buurt op den steenweg de volgende aan:
"Juicht, ketters, aan de Godheid tegens uvpen dank" —
De Godheid was van meel —
Waa op dien Sacramentsdag der Papisten klank.
Toen haren fran,schen haan hier had den bovenzangk,
Als meester in 't geheel.
Juicht nu, papisten, aan Oranje, schoon door dwangk
En gansch geveinsdelijk, ook tegens uwen dank! —
En wijselijk had dan ook de Walvis zelf thans een geheel andere kleur gekozen,
en in plaats van zijn paapsch- en fransehgezinde spreuken en zinnebeelden, niet alleen
de wapens van den Keizer, Spanje, en Oranje, met een oranje-lint aaneengehecht,
aan zyn luifel gehangen, met de kreupelrijmen:
Den bloedigen Mars, die knerst van spijt zijn tanden
Vermits hjj door dees band gebonden werd zyn handen, enz.
met een «J. C. Walvis fecitr> onderteekend, maar ook boven zyn luifel nog 's Prin-
sen wapen gesteld met het opschrift: Lang leef Z. H. de Prins van Oranje' — In
kerkelijk verdraagzamen en verzoenenden toon maanden de rgmen, door den AVeleerw.
Daniël van Hengel, aan zijn woning op 't Oudkerkhof gesteld, Roomschen en Onroom-
schen beiden tot samenwerking in belang van 't Vaderland aan :
Gereformeerd en Katholyk
Verwacht Uw Hoogheid al gelijk.
En schoon 't Geloof is ondei'scheiden,
Zij moeten willen alle beiden,
Als Patriotten van het Land,
Het zelve doen goed onderstand,
En leven hier in vree te zamen,
Als goede burgers zal betamen.
Op enkele andere plaatsen gedacht men, in minder verzoenenden geest, de in
Aug. '72 gewelddadig onderdrukte staatkundige verdeeldheid; vooraan in de Saaistraat
heette het o. a. : ί
en wat verder
Het Wit is veranderd, \
Oranje voert den standert;
Oranje groeit, hoewel het menig spijt,
Veel worden,nu Prinsch om haar eigen profijt;
' Zie de Foëtisohe Oedagien van verscheide liefhebbers op aldei-hande groene zegelogen ^ Qnr,, fUitrecM
Ter druckerye van Willem Clerck, boeckdruckej· en verkoper op de Noudc in Kintj ens-haven.
. , , 1
-ocr page 94-des vaderlands. 91
doch van de zulken luidde het dan in de Ballemakersstraat :
Die van Oranje praten,
En in haar hart hem haten,
Die moet het als de Witten gaan:
God zal haar in den grond verslaan;
en op de Breêstraat, bij de pomp :
Die Oranje schijnen en niet en meeuen
Zijn niet waard, dat ze van de zon worden beschenen;
Witten onder, Oranje boven!
Waarvoor God is te loven.
Λ
's Morgens van den 25«» liet de Prins al de Statenleden, de Vroedschap, en de
Heeren van 't Hof bijeenkomen, om ze uit hun eeden te ontslaan, en 's namiddags
deed hij 't zelfde met de Overheid der kleine sleden, terwijl hij den 26®» een nieuwe
regeering, en dien eigen avond een nieuw provinciaal Hof instelde, na op den middag
door de Staten tot Stadhouder aangesteld te zijn. Door 'l gansche lichaam der Staten
bijgestaan, zat hij daarop den 27"» voor de eerste maal op de rol van 't Hof voor,
en verliet den volgenden dag, door den Graaf van Hoorne begeleid, de stad wederi
om naar Wijk, en van daar over Amersfoort, naar Naarden te gaan Zeventien
maanden lang had het zwaar bezochte gewest onder fransche dwingelandij gezucht,
en, naar een nauwlettende berekening, de inhalige intendant er geldelijk in dat
tijdsverloop meer dan anderhalf miljoen uit getrokken I Men behoeft dus niet te
vragen, welk een verlichting den ingezetenen, reeds uit dit oogpunt, de verlossing
uit hun ellende was, noch hoe berooid voor 't oogenblik de geldelijke staat, waarin
de zoo meêdoogloos uitgezogen Provincie verkeerde. Met de drie andere overheorde
gewesten stond het betrekkelijk weinig beter, en in de vier overige, hoewel door den
vijand minder of in 't geheel niet geteisterd, was de geldelijke nood, door het stil-
staan van den handel, de geringe opbrengst der belastingen, de onderwalerzetting van
een groot deel lands, bij de buitengemeene onkosten van den oorlog, tijdelijk mede
hoog geklommen, en het geldelijk vertrouwen op den Staat en zijne fondsen vooreen
poos aanmerkelijk gedaald. In de barre wintermaand van 1673, loen de Prins zijn
vruchteloozen tocht naar de Maas had ondernomen, en Luxemburg zijn mislukte onder-
neming over 'tijs voorbereidde, daalde de koers dier fondsen tot op 50 ten honderd,
nadat ze in de eerste helft der maand nog op 80 gestaan had, en had ettelijke weken
noodig, om zich wat te herstellen en in 't begin van Maarl weêr tot 70 te rijzen.
' Zie de Da^. aantt. van Ev. Booth, bl, 161, ν.
' Blijkens den in dezen tijd verschenen Staet van hetgme de Köninck van Vranckrijck oen geldt
uyt de Provincie van Uytreeht gettocTcen heeft.
älgemeene cxesghiedenis
"ΤϊΓ i- "" ?
" ν ·4>~ *
Geen beter bewijs echter van de hoogte, waarop, na den ^redemet Engeland, Munster,
en Keulen, en den aftocht der Franschen, het crediet van den staat weêr geklommen
was dan de zoo aanmerkelijk verbeterde koers, waarop zijne fondsen thans ter amster-
dam'sche Beurs weêr verhandeld werden. De keizerliik-duitsche gezant, Li sola, die er
voor den geldelijken bijstand, zijn heer en meester toegezegd, en waarvoor hem staats-
papieren in betaling waren gegeven, het meeste belang bi] had, deze op waarde te
zien houden, hield getrouw aanteekening van den dobberenden koers, gedurende al
den tijd, dat er oorlog gevoerd en met zoo wanhopige kansen gestreden was, en stelt
ons daardoor in staat, den afwisselenden geldkoers in al zijn wijzigingen te volgen,
en voor 't eerst kennis te nemen van den invloed, door de staatsaangelegenheden op
de Beurs geoefend, en gelijk die in vervolg van tijd zulk een toenemenden omvang
en uitbreiding kreeg ^ Be handel in staatspapieren, in Holland nu reeds op kleme
schaal, in zwang, breidde zich door de tijdsomstandigheden ook over de andere euro-
peesche Staten uit, en ontwikkelde zich daarna allengs tot eene hoogte, op welke
hij ten slotte het karakter aannam, sedert weinig of niet gewijzigd. Slechts een han-
delsmogendheid, als het nederlandsche Gemeenebest, of liever het belangryk deel
daarvan, dat den naam Holland droeg, kon den eersten grondslag tot zulk een staat
van zaken leggen, en in zoover mag men de ontwikkeling van het Beursbedrijf, m
den lateren zin van 't woord, de uitbreiding der kennis van den handel met schuld-
papieren , en de Verhouding der Beurs tot de algemeene staatkunde, de wordmg en
ontwikkeling van 't ^zoogenoemde staatscrediet, als een belangrijk gevolg voor de
nieuwere beschavingsgeschiedenis van den benarden, doch weldra verbeterden toestand
beschouwen, waarin de zeven Vereenigde Gewesten door den oorlog van 1672 gebracht
waren. «Het Beursgeluk, dat komt en gaat», gelijk Vondel 't in zijn gespierde verzen
op Amsterdams «doorluchtig koopslot» uitdrukte, maakte sedert hoe langer zoo meer
een van de hoofdbestanddelen der staatkundige wereldgeschiedenis uit. Van het latere
effecten-kans- en dobbelspel eener op geldelijke winst en rijkdom azende burgerij
wist men tot dusver niet af. De aankoop der hollandsche rentebrieven en door Johan
de Wilt zoo geliefkoosde lijfrenten, was meer een zekere geldbelegging voor hen, die
ze zich aanschaften, dan een fonds, om mede te werken, en welk een levendige omzet
daarin, gelgk in andere papieren, aandeelen der groot© handelsgenootschappen, als
de Oost-indische Compagnie bijv., in verband met den geld^· en wisselhandel der amster-
damsche bank, plaats had. Hun koers bood luttel afwisseling aan, en hun geldelijke
koopwaarde hing grootendeels van de geldsoort af, waarin men ze betaalde, naarmate
1 Zie Die Amsterdammer Börse mr zweihundert Jahren, enz. van Dr. Jul. Grossmann (Den Haag ,
Npoff, 1876)· doch verg. daarbij vooral ook de beschouwingen daaromtrent van Dr. P. L. Muller,
Qids V0f)X mi, ^ΙφΧΟβ amsterdamsche eff^^^
'V'
-Iri.
i*
-ocr page 96-des vaderlands. 93
deze al of niet besnoeid efl vervalschl was, en haar eigen koers dienovereenkomstig
verschilde. Tal van ondernemingen, reederijen op kleiner schaal en fabrieken, gaven
buitendien den nijveren burger gelegenheid, zijn spaarpenningen goed en voordeelig
te plaatsen, terwijl zijn rijkere medeburgers hun gehl vooral in de winstgevende aan-
deelen der Oost-indische Compagnie waagden. Deze maakten dan ook blijkbaar het
fonds uit, dat de geldmarkt beheerschte, en meer dan eenig ander aanleiding gaf,
een regelmatiger fondsenhandel te doen geboren worden. Onder de invloedrijke aan-
deelhebbers en bewindsleden dierzelfde Compagnie treedt ons in deze eigen jaren ook
het eerste voorbeeld voor oogen van een dier in onze dagen zoo veelvuldige industriëelen
en handelslui, die, op oneerlijk geldbejag uit, er geen been in zien, den geldbuidel
hunner evennaasten te hunnen bate aan te spreken en te leêgen. De man heette
Jacob Sijms, was oud-burgemeester van Hoorn en invloedrijk bewindhebber der Com-
pagnie's Kamer dier stad, en ontzag zich niet, elf of twaalf jaar lang, tol zy η oneerlijk
bedrijf eindelijk aan 't licht kwam — van 1660 tot 1671 --in spijt van zijn «op
eere, eed, en vromigheid» gedane toezegging, zich in zijn beheer «wel en getrou-
welyk te gedragen, goede en deugdelyke rekening te houden en te'doen houden,
der Compagnie best te zoeken», het geld dier Compagnie «tot betaling zijner parti-
culiere koopmanschap en schalden te gebruiken», en om dat machtig te worden,
allerlei looze en argHslige treken en vonden te bezigen. Zoo had hij bijv. van jaar
tot jaar, tegen dat de lijst der uitstaande schulden ter hoornsche Kamer aan de alge-
meene vergadering der Zeventienen moest worden overgelegd, 't geen hy zelf schuldig
was voor gekochte speceryen en andere koopwaar, als betaald laten afschryven, hoe-
wel hij ze niet betaald had, maar er zich eenvoudig op een klappertjen, dat hij er
op nahield, voor had laten debiteeren. Zoo had hij, een ander maal, in April 1664,
bij 't uittrekken der schuldenlijst door den boekhouder, zijn naam daarvan doen weg-
laten, en zijn schuld, ten bedrage van een goede ƒ 40,000, op een anderen, geheel
verdichten naam, dién van Klaas Jansz., laten stellen. Zoo had hy verder herhaal-
delijk het gewicht der door hem gekochte waren steeds te laag aangegeven, en bij
den verkoop daardoor heel wat geld weten te naasten; gelijk hij o. a. in Juny 1664
aan zyn factoor te Amsterdam een koop kaneel gezonden had, waarop hij 94 pond meer
genoot, dan hy er der Compagnie voor te goed had gedaan; een ander maal won hy
op 40 baal peper, 80 pond bij ieder baal, op 2 quarteelen noten-museaal 24 pond,
op 16 quarteelen kruidnagels 192, op 93 baal peper 1230 pond, op 28 balies of
tobbetjens camfer 84 pond, en op negen vaatjens indigo 54 pond. Den 29®" December
1666 liet hy van de rekening der Compagnie uit de amsterdarasche bank een som
van ƒ 36000 afschrijven, en op 7 January 1667 nog / 6000, tot betaling en beleening
van een party oost-indische actiën, voor zijn persoonlijke rekening gekocht en beleend,
en lichtte daarvoor op renten / 50,000 van verschillende amsterdamsche kooplui, aan
94 algemeene geschiedenis
welke hij daartoe schuldbrieven ter hand stelde tot last' van de hoornische Kamer,
door twee .bewindhebbers van die Kamer geteekend, zonder dat er van die schuld-
brieven, op / 8000 na — juist het verschil tusschen de vijftig en twee en veertig
duizend, die hij gebruikt had — in de boeken der Kamer bleek. Den 9®" Mei '66
had hij een zijner medebewindhebbers, dien hy ruim f 14,000 schuldig was, deze
betaald door van de rekening der Compagnie in de bank een som van /34,000, te
voldoen aan zekeren Martens, af te schrijven, en die post in de boeken der Compagnie
als een doode post over te brengen, en ze alleen op het bewuste klappertjen voor zich
en dien medebewindhebber aan te geven. Toen eindelyk deze en andere soortgelijke
praktgken waren uitgelekt, werd hy er — als «zijnde zaken van kwaden en scha-
delijken gevolge, die in een land van Gerechtigheid niet behooren te worden geleden»_
ρ
voor den hoogen Raad van Holland en Westfriesland voor terecht gesteld, en by vonnis
van 30 Juny 1673 van zyn bewindhebbers-anipt ontslagen, onbekwaam verklaard,
t' eenigen dagen eenige posten te mogen bekleeden, en tot een geldboete van tien
duizend gulden veroordeeld De Compagnie, die hij al die jaren door zoo behendig
had weten op te lichten, had in 1665, tot wederdienst van haar bereidvaardigheid,
om den benarden Staat met schepen en geld bij te staan, haar octrooi lot het jaar 1700
zien verlengen, 't geen haar echter in hare geldmiddelen duur genoeg te staan kwam,
en oorzaak was, dat hare Kamers schuldbrieven begonnen uit te geven, aanmerkelijke
sommen aan anticipacie-\>mmi\^,Qn — als men ze noemde, vooruitbetaling op de te
wachten kruiderij-veihngen der Compagnie — op te nemen, en daardoor den eersten
grond voor dien schuldenlast te leggen, die haar naderhand te gronde richten zou. Veel
erger echter zag het er met hare West-indische zuster uit. Deze was reeds bij 't ein-
digen van het haar verleende octrooi, met January 1672, met een schuld van zes miljoen
bezwaard, en kon daardoor van de Staten slechts een verlenging van acht maanden
verwerven, die vervolgens nog tweemaal vernieuwd werd, totdat men in September
1674 begreep, het beter zou zijn de oude Compagnie maar op te heffen, en een
nieuwe, met een octrooi voor 25 jaar, met 1675 te beginnen, op te richten. De
schuld der oude werd toen op 30, en de hoofdsommen der deelhebbers op 15 ten
honderd gesteld, en van die daardoor zoo belangrijke verminderde schuld bepaalde
men, de renten te betalen uit hetgeen de nieuwe Compagnie van de oude had over-
genomen, uit hetgeen zij van Portugal nog te vorderen had, en uit de zoogenoemde
recognicie-gel^Qn, te innen uit het vrijstellen van den handel binnen de perken van
't gegeven octrooi. De deelhebbers der Compagnie moesten voorts nog vier, de schuld-
eischers nog acht ten honderd bij hun hoofdsom leggen, waardoor de nieuwe Compagnie
' Zie de Sententie hy den H. Made over Hollandt ende Wesivrieslandt gewesen tot laste van Jacob
Sijms, enz.
des vaderlands. 95
f 120,000 in handen kreeg. Zij verwierf bij haar octrooi tevens het recht van al-
leenhandel langs de kust van Africa, van den Kreeftskeerkring af tot op 30 graad
bezuiden den evennachtslgn en op alle tusschengelegen eilanden; verder aan de kust
van Amenca, op Essequebo, Curagao, en elders. Op ,11e andere plaatsen, binnen
t octrooi der oude Compagnie, werd voor alle ingezetenen der Republiek de koopvaart
opengesteld, onder voorwaarde, dat, zoo óf de Oost-indische öf de nieuwe West-indische
Con^pagnie van een of ander dier plaatsen bezit nam, zij de uitsluitende vaart daarop
behouden zou, zoolang zij in dat bezit bleef
Tijdens men met wereldlyke wapenen 's Lands vijanden met zoc. gelukkig gevolg
bestreden had, was ook op geestelijk gebied de herhaaldelijk reeds in de vorige oor-
logen verschenen boetprofeet Johannes Rothe weer te berde gekomen; ditmaal met
een «Banier of Standaart Gods» als voorlooper van «een nieuwe Hemel en Aarde»
«Dat men toch», beweerde hij, «tot de laatste tgden en eeuwen gekomen was, wat
mensch kon hier met recht aan twijfelen? De Heere Kristus moet, als een Melchi-
zedek, als een David nederkomen, en regeeren alles». En «het voornaamste werk»,
dat «die Koning door zijn instrumenten in dezen tijd uitwerken zou, was het weder
oprichten van alle vervallen zaken in kerk en policie. Van dit verval zijn de Priesteren
anders predikers, leeraren, of predicanten genaamd, en de Koningen en Vorsten en
Overheden de voornaamste oorzaak door haar verzuim, traagheid, ijdelheid, en na-
latigheid in haar plicht». En daarom liet «de Heer thans zijn bazuine blazen in den
Lande, en zou zijn banier oprichten, en de knecht des Heeren, die er de beschrij-
ving van maakte, zou de macht over dien standert hebben, ordonneeren waar hij
geplant zou worden», en hem verder naar 's Heeren raad verplanten, van plaats tot
plaats, naar de Heer Zijn knecht gebieden mocht. En gelijk er een Standaart of Ba-
nier was, zouden er ook helden, twaalf helden Gods zijn, die er de wacht over had-
den, geordonneerd hem te beschermen voor alle geweld en overlast der baldadige en
kwaadwillige menschen; ieder van hen zou een spies hebben van 15 voeten lang,
een zwaard, en een heimet met een borstwapen, als in d'oorlog gebruikt wordt». En
onder hen «zou geen onderscheid zijn; zoowel Joden als Heidenen, besnedenen als
onhesnedenen, jongen en ouden konden zulk een held zijn, als ze Kristus voor hoofd
wadden. Al het Israël Gods werd tot den Standaart geroepen. En zoo daar een broeder
^^as, die zich zelf aan den Standert overgaf, om hem te volgen, waar die geplant
tot st. Η ! bl· 283. Dat deze eindsehikkmg niet .onderstribbeling
oud. r bezwaarschrift aan de Staten van Holland door de deelhebbers der
^^^ Oo.np.e overgelegd, "om„,e kortelück aen te wijsen de grieven, die de houders van obligatiën.
waerir/^" Westindische Compagnie,dezer landen aen een nieuwe Compagnie te verleenen. en
Ρ cie respective vroedschappen haer opinie is versocht, souden komen te lyden".
algemeetne geschiedenis
ΛνβιίΤάϊβ^ι^θβΓ moest alles Ycrlaten, om den Heere te volgen; heeft hij kinderen
en vrouw, hij verzorge haar met alle nooddruft, indien zij met hare kinderen den
Standen niet volgt, opdat ze niet mistroostig worde, tot de Heere hem weder tot
haar zond". De tijd, dat de Standaart zou opgericht worden, zou de Heer te kennen
geven; «wacht allen op hem» - zoo besloot de toekomstige standaartplanter en wach-
ter - «en zijt sterk, de Heer zij mei alle Zijne Helden en allen die den standert
volgen. Amen» Rothe's stem bleef echter, zoo nu als vroeger, met Standert en al
die eens ijdelijk roependen, en was van heel wat minder invloed op de goê gemeente,
dan die der «priesters of predikers», legen welke hij in hun «verval» te velde trok,
en die in den laatst verloopen tijd vooral zulke kennelijke blijken van hun verder-
felijken^invloed op de burgerij gegeven hadden. Een dergenen, die daarbij met woord
en"schrift sedert ettelijke jaren bovenal werkzaam was geweest, de Eerw. Goethals Ie
Delft; kwam jui^t in dit voorjaar te sterven, en werd toen in het volgende niet on-
vermakelijke Grafdicht naar verdienste gehuldigd ^:
"L
r
Ter wormen hoofdkost streckt Wer 't aas, Dees "hals" 'tis waar, die voerde een tong, Hij lichtte voor, om d'Overheên Met hielen op de nek te treên. |
Ja, opentlijk het woedend rot Tot smaad van vrijheid, stad, en staat, Hü zaaide een verderflijk zaad, Waartoe den Landman® d'aard beploegen, Bemesten en besproeyen kon, Bij 't stralen van een vierge zon, Die 't land als aämloos bang doet zwoegen. Dien steun en pijler van de Kerk |
■ Een nieuwe Memel en Aerde. Met nieuwe Jerusalem. De iveAèroprechÜnge aller dingen, volgens
Act. 3 : 21. De Koningh MeUUzedecTc (Gen. 14:18; Hebr. 7:1). De baniere of standaert Godts, de
werelt voorgestelt tot een heylige opmerUnge. t'Amsterdam, gedr. ^or den auteur, en züu te beko-
men by Pieter Arentz, boekverkooper in de Beursstraet, in de driei rapen, 1673.
9 Grafdicht, tot de sarclce, die HUjclc van Dom. Goethals, in zijn leven predicant tot Delft, decM.
(In afschrift in de Mbl. Duncaniana, 1673, 5).
3 Zijn haagsche ambtsbroeder Thaddaens van dien toenaam.
list-·
1?
Bmnenlandsche staatszaken. Voortgezette oorlog met Frankrijk.
;f
Λ
L -kS
«op, Nederlandsche Maagd!» liet zich een oDgenoemd vaderlandsch zanger van
rechtzinnig hervormde richting, na den gesloten vrede hooren:
Op, Nederlandsche Maagd! ontluikt geiyk de rozen,
Die in den,zoeten tjjd aan groene struiken blozen;
Nu schijnt de zonne Gods, nu blinkt de gulden staf,
Een teeken van behoud, voor u van boven af.
Een volk van vreemde taal kwam dicht voor uwe wallen,
Kwam wroeten aan den tuin, en in de steden vallen;
Een vloot, gelijk een wolk, besloeg de gansche zee,
En niet één koopmansschip dorst komen op de reêi'
Dies waart gij zeer benauwd, en woudt den asem geven,
Terwijl geen hope scheen voor u, te mogen leven,
Terwijl het moordgeschrei was door het gansche land,
En wat men grouwel noemt schier overal geplant.
God scheen geheel en al van u te willen dwalen,
En met zijn hert te gaan na vergelegen palen;
Dies zonk het harte weg in dezen diepen nood,
Uit vrees van kwijt te zijn den anker en piloot,
lye deel, 2e gtuk.
" ii
ί· 1
1
Gi) riept den Hemel aan, omdat Hij was geweken,
Omdat het gansehe land was met zijn kracht bezweken;
Gij streedt, en overwont, en ziet, het hoogste goed
Gaf door een wedergunst den hoorn van overvloed.
Toen Babel vrolijk was in onze diepe wonden,
Heeft God van boven af een heil u toegezonden,
Een jongen Gideon, die, in het open veld
Voor ons in groot gevaar zyn W en leven stelt.
Toen menig nijdig oog ons opgaf voor verloren,
Is in den zwaarsten druk een heil voor ons geboren,
Is door een kleine macht de zee voor ons geschuimd.
En in één jaar alleen tot viermaal ingeruimd.
Door regen is het land geheel en al besloten.
Door eb en vloed en mist bevrijd van oorlogsvloten,
En door Oranjes brein en onversaagden zin,
Krijgt onze Batavier veel steden weder in.
Nu is hij wederom met Engeland in vreden,
Dat met zoo groote macht heeft tegens hem gestreden;
Nu zal hij menig schip, gestoven uit de zee,^
Met menig edel vrucht zien leggen op de reê.
Nu zal den Indiaan zich weder naar hem wenden,
En hem in overvloed zyn suikerrieten zenden,
Zijn peper, zijn kaneel, zün foelje, zgn muscaat.
En zoo daar ietwes meer op zijne velden staat.
Nu zal de Sont, de Straat, nu zullen menig landen
Hem geven met vermaak haar heerelijke panden;
Nu zal de heete kust hem schenken Oflr-goud,
Daar van een koning zelf zijn rüke zalen bouwt.
De Nederlandsche Maagd droogt, Heer, nu hare wangen
En neemt haar harpe weêr, aan wilgen opgehangen. ^
Door Uwe kracht alleen van herten welgemoed, y
Omdat een einde neemt de stroom van broederbloed.
Wilt. Heere, bij ona z^n in alle nare dagen,
En onder Uwen vlerk ons als een arend dragen,
En laat het wild gediert' niet schenden Uwen hof.
Dien GÜ verkozen hebt alleen tot Uwen lof.
Bewaart Oranje doch voor allerhande rampen,
Wanneer hü ridderlijk zal weder moeten kampen
Voor U, voor Uwe kerk. voor vrijheid, eer, eü goed
En spaart door Uwe gunst dat deftig heldenbloed!
ii
des vaderlands. 99
Bewaart dien sclioonen boom met zün oranjovvuchten
Tot troost van Nederland, wanneer wij moeten zuchten
Al weder op een nieuw; bewaart dat heerlijk ooft,
Dat flauwe herten sterkt, en menig kwaad verdooft.
Zoo lang daar eenig wild zal in de bosschen zweven,
Zoo lang het gladde heir zal in de stroomen leven,
Zoo lang de gulden zon zal geven haren schijn,
Wilt bij den jongen Vorst en zijn geslachte zijn!»
'tBleef met dien «jongen Vorst», hunnen «Gideon» en Prins-Stadhouder, al boter
tol den boóm bij de hollandsche Staten. In de zitting van 28 January had Haarlem
voorgeslagen, hem, als hij trouwen mocht en mannelijke afstammelingen naliet, de
erfopvolging voor dezen Ie verzekeren, en vras daarin door de Edelen én de overige
Sleden ten zeerste toegejuicht. Eerstgemelden wilden zelfs wel onmiddellijk daarop
besluiten, en ook Delft en Leiden zagen daar geen zwarigheid in, doch Amsterdam
en Gouda, ofschoon mede met de zaak ingenomen, begrepen er eerst hun principalen
in te moeten kennen; maar werd dan nu ook in de zitting van 2 February eenparig
besloten, «den Prins van Oranje en zijn wettigen nakomelingen het Stadhouder- en
Kapitein-Admiraalschap generaal over Holland en Westfriesland op te dragen, en bi]
de algemeene Staten te bewerken, dat daar voor beide laatste hooge ampten evenzeer
toe besloten v\'erd, gelijk dan ook weldra geschiedde. Den Prins stelde men van 't ge-
nomen besluit onmiddellijk in kennis, en hij Het daarop niet na, elk der leden van
Holland er persoonlijk voor te gaan bedanken. Te Middelburg werd den eigen dag, als in
den Haag door de Hollandsche, door de Zeeuwsche Staten een gelijk besluit genomen;
daar men er echter in de uitdrukking «nakomeHngen» het denkbeeld niet duidelijk genoeg
omschreven vond, verklaarde men 't in Holland vervolgens nader van 's Prinsen «man-
nelijke kinderen, kindskinderen, descendenten, en verdere nazaten». Terwijl intusschen
Zeeland zijn genomen besluit niet tot zijn eigenlijke provincie beperkt, maar ook Den
Briel en Voorne daaronder begrepen had, kwam men van daar met zijn bezwaren
tot Holland, en besloot dit nu, daar beiden van oudsher tol Holland behoord hadden ^,
en dat ook thans nog deden, openlijk tegen deze «nieuwigheid» van Zeeland in verzei
te komen, haar «voor nul, krachteloos, en van onwaarde, en bij evident en notoir
onrecht ondernomen» te verklaren, met uitdrukkelijk verzoek aan den Prins en Slad-
' 0·ρ de NederlandsoTie Vtrngde-teTcemn over den Vrede met Engeland, T'Amsterdam, by de Wed.
Joseph de Bruyn, 1674.
® Eigenlijk was er vroeger steeds gekibbeld, tot welke van beide gewesten Voorne behoorde, dat
na den dood der kinderlooze vrouw Machteld aan haar grootvader Hertog Albrecht van Beyeren ge-
komen was. Na de afzwering der graaflijkheid van koning Filips was het echter steeds tot Holland
gerekend, en den Briel daar dan ook als stemmende stad steeds beschreven.
100 algemeene geschiedenis
houder, de provincie in dezen bij haar rechten te willen handhaven, en Zeelands
onrechtmatige handeling niet te gedoogen; waardoor nu de zaak voor goed beslecht
en het aloude twistpunt voor 't Vervolg uitgemaakt was, In de volgende maand bracht
hel lid der Edelen in Holland, in verband met het erfstadhouderschap, de wenschelijk-
heid van 's Prinsen huwelijk ter sprake, en leidde tot een heusche aanmaning van
Statenwege, daarin toch niet achter te blijven, om de ware vruchten der erfelykheid
te kunnen plukken. Om de zaak nog te bevorderen, sloeg Amsterdam daarenboven
voor, den Prins van de betaling der twee miljoen guldens te ontheiFen, die het zijn
vader indertijd ter leen had verstrekt, en die som ten laste der Provincie te brengen.
Hoewel een paar andere steden — Leiden en Schiedam — om de kommerlijke tijden
daarin wel eenig bezwaar vonden, werd toch overeenkomstig besloten; terwijl Zeeland
een week of drie later hem drie ton gouds in rentebrieven vereerde, welke echter niet
vóór 't volgende jaar werden opgemaakt. Ook de Oostindische Compagnie kende hem en
zgn mannelgk oir een drieëndertigste deel van haar uitkeeringen toe. Utrecht, Gel-
derland , en Overysel verzuimden op hunne beurt niet, tot het erfstadhouderschap, op
^voetspoor van Holland en Zeeland, te besluiten. Deze drie overheerde gewesten
werden, op hun dringende bede, na velerlei beraadslaging weder in de r^ der
andere opgenomen, en daarbij tevens bepaald, dat Utrecht daarin zijn alouden rang
voor Friesland behouden zou. Zy zouden echter, gelijk den 20™ April in de algemeene
Stalen besloten werd, de Unie op nieuw moeten bezweren, en daarna de belastingen
voor allen op eenparigen voet gebracht worden. Holland kreeg tevens — overeenkomstig
het daartoe in zijn Staten genomen besluit — de Soevereiniteit over de plaatsen of
't land waar het eenige sterkte had aangelegd, gelijk met name de Nieuwersluis,
beide Wierikken, en 't Woerder verlaat, met deii vryen toegang over stichtschen grond
derwaarts; terwyl Frieslanden Stad-en-Landen gerechtigd werden, een schans te Ro veen
aan te leggen, en daarover, gelijk over die van Ommen, evenzeer de oppermacht en vryen
toegang er heen te houden. De landen, waarop in Holland eenig geld gelicht was,
zouden intusschen niet aan de overheerde provinciën komen, vóór de aldus ingegane
schuld vereffend was. Gelderland en Overysel zouden Holland omtrent het bezit der
visschery in de Zuiderzee en 't Zwarte Water moeten gerust stellen, en, even als ook
Utrecht, zich verbinden moeten, het verdiepen van Rijn en IJsel en 't onder water
zetten of houden der overijselsche moeren, tot nadeel van den vijand, niet te beletten.
Binnen 't jaar, na 't einde van den tegenwoordigen oorlog, zouden de zeven Pro-
vinciën elkander een juisten staat van inkomsten in goede tijden inleveren, om daarna
onderling ieders aandeel in de algemeene lasten te regelen; kon men zich daarornlrent
echter niet binnen 't halfjaar verstaan, dan zou de besUssing aan den Prins-Stadhouder
zgn, die evenzoo den tyd te bepalen had, binnen welken de drie gewesten hun ach-
terstal aan de admiraliteiten voldoen moesten. Stad-en-Landen kreeg, voor zijn getrouwe
üiÄ
des vaderlands. 101
diensten in den oorlog, twee plaatsen voor ééne in den Staatsraad, terwijl Gelderland
er daarentegen één voor twee erlangde. De Prins-Stadhouder werd ten slotte gemach-
tigd , de regeering in de drie gewesten te veranderen, mits de ontslane regenten daar-
door niet geoordeeld werden, in hun goede naam en faam gekrenkt noch anderzijds
van de verplichting ontheven te zijn in rechten te verschijnen, zoo ze zich ergens in
misgrepen hadden.
In Utrecht zagen wij dien Prins reeds tot het beoogde doeleinde werkzaam; naar
Overijsel zond hij voorloopig zijn raden Wevelrnkhoven en Wierts, dienaar Kampen
gekomen, de burgemeesters Bentinck en Steenbergen van Deventer, Ram van Kampen,
en Meussen van Zwol, met den kamper secretaris Rutger van Breda tot griffier, de
gewestelijke regeering tot het volgende voorjaar opdroegen, en daarna, zoo te Kampen
als te Deventer en te Zwol, ook de stedelijke overheid, tot de in het voorjaar te'docne
nieuwe keus, in handen van een hoogschout en acht hoplieden stelden, die nu als
's Prinsen «geëligeerde regenten» het beheer op zich namen. Daar echter, zoowel als
in Gelderland, waar mede een voorloopige regeling plaats greep, zouden in 't volgende
jaar, met beleid van den Prins-zelf, meer doortastende wijzigingen plaats grijpen.
Thans riepen hem de krijgszaken, als Kapitein-generaal, dringend elders. Men mócht
toch, in zijn opgewondenheid over den gesloten vrede, van den franschen Koning zingen:
Hoe klouwt nu wel Louis zijn hoofd,
Omdat hem Karei is ontroofd! —
Daar hjj op stelde zijn vertrouwen,
Gaat nu het met Oranje houën;
»
Nu weet hö op de zee geen raad,
Nu, dat hem Engeland verlaat;
'kWed nu zjjn lichte Franschen schromen,
Om tegen Holland t' zee te komen.
Ons kruit en lood zal zün het brood
"Voor u te schaften, klein en groot;
Komt by ons: daar wU haring vangen,
Daar zal men u de ruimte langen';
te velde hadden die Koning en zijn Krijgsminister niet opgehouden werkzaam te zijn,
en noopten den Prins dus, hoe eer hoe beter, tegen hun legermacht op te rukken.
Den laatsten April uit Utrecht teruggekeerd, was hij een dag of tien later naar
Bergen op Zoom vertrokken, waar hij zijn leger had doen bijeentrekken, en vandaar
naar Duffel getogen, om zich met dat onder den spaanschen Landvoogd, Monterey, te
vereenigen. Bij hen, nu in de omstreken van Leuven saamgetrokken, voegden zich
' Eullands Vreugdentoon ^ door Van Rensen.
-ocr page 105-7"
102 algemeene geschiedenis
een week of zes later eenige keizerlyke troepen onder den Graaf de Souches, die in
de vorige maand door Liiikerland naar Namen getrokken waren, en van daar lang-
zaam aan tot hen kwamen. Thans gezamenlgk door den Prins aangevoerd, maakten zg
zich op, om het fransche legerhoofd, Gondé, te bestreden. Deze, in Mei te velde
gekomen, had zich by Gemblours gelegerd, en zich toen ten Noordoosten van Charleroi,
achter het riviertjen de Piéton verschanst, na door de uit de nederlandsche steden
getrokken en te Rynberk vereenigde troepen, onder den in ongenade gevallen Mark-
graaf de Bellefonds, die zich inmiddels van 't slot Erkelens en de sterkten van Argenteau
en Navaigne had meester gemaakt, nog versterkt te zyn. Aanmerkelyk minder in
aantal manschappen, dan de Prins, die er een goede vyftig duizend onder zich had,
terwgl hy er slechts een veertig duizend telde liet hij zich echter tot geen veldslag
nog door hem verlokken, maar hield zich wijselyk binnen zgn legerwal ^ Zoo bleef
men eenige dagen tegenover elkander gelegerd, tot daar den 11®" Augustus door den
Prins een einde aan gemaakt werd, die met zyn troepen in de richting van 't naby
gelegen dorp Séneffe optrok, en zijn manschappen, op een gevaarlyk terrein en slechte
landwegen, als aan een overval des vyands scheen prys te geven. Zijn meening was,
langer marren moede, Binche te gaan bezetten en van daar verder te rukken; doch
Condé, nu van de gelegenheid gebruik willende maken, besloot zijn achterhoede te
bestoken, en zoo zijn leger in verwarring te brengen. Om het te dekken was achter
Séneffe onder den Prins van Vaudemont een vyfduizend man ruitery gesteld, op welke
Condé dus vooreerst een drieduizend ruiters afzond, door 3 regimenten voetvolk en 6
stukken geschut gevolgd. Deze vermeesteren Séneffe, terwijl Condé zelf tegelijkertijd
met zijn verdere ruiterij uittrekt, en op den linkervleugel van die des Prinsen losgaat.
Twee hollandsche en één spaansch escadron rukken nu tegen hem op, maar worden over-
hoop geworpen; vier andere, daardoor ontmoedigd, tijgen op de vlucht, en worden
te vergeefs door Vaudemont en den Prins met den degen in de vuist tot staan gedrongen.
Onderwijl werden de zes escadrons ruiterij van den linkervleugel door den Generaal
Fourilles aangevallen, die zich nu mede op de vlucht maakten, doch hij 't niet de
moeite waard vond na te zetten. Weldra gelukte 't toen echter den koelbloedigen Prins,
de vluchtelingen weder te verzamelen, en er een halfuur verder in het gunstig gelegen
gehucht en proostdij van Sint Nikolaas mee post te vatten, waar hem Condé en Fou-
rilles nu evenwel onmiddellijk op nieuw komen bestoken. Bij den eersten aanval op de
proostdij sneuvelt Fourilles, doch hervat nu Condé met te feller woede den storm, en
, iy -V
' Naar Souches zelf tot den Prins zei, was Condé's stelling meer dan 15,000 man waard, en
'teenigste wat men doen kon, hem er uit te lokken; zie het door Rousset t. pl. aangehaalde schre-
ven van Estrades' dwarskijker in 'sPrinsen gevolg, Lannoy. j
® Zie Rousset's Sist, de Louims, II, p. 41.
des vaderlands. 103
drijft de haar bezeltende manschappen er uit, om daarna op de daarachter gestelde
riiilerij los te rukken. In spijt van den wakkersten weêrstand, waarbij zich de Prins
en zijn jonge neef van Friesland, de spaansche hertog van Villa-Hermosa onderscheidden
Waldeck ernstig gewond raakte, en de Spanjaard D'Assentar aan zijn wonden bezweek %
kon zich die ruiterij niet houden, maar werd op den middag op 't dorp Le Fay teruggedre-
ven ; terwijl het tevens Luxemburg gelukte, de hollandsche en spaansche bagagiëwagens —
de duitsche waren door Souches nog tijdig geborgen ^ te plunderen en verbranden.
In Le Fay wist nu echter de door niets uit het veld geslagen Prins op nieuw een
sterke stelling in te nemen, terwijl Condé, door zijn eerste voordeelen aangevuurd,
in de dolzinnigste krijgsdrift voortrukte, en, zijn vroegere voorzichtigheid geheel ver-
geten, ook de rest vaa zijn legermacht opontbood, om den tot dusver vermeden
veldslag le wagen. Onderwijl werden zijne manschappen, nog van 't noodige geschut
verstoken , door 't schroot der bondgenooten geteisterd. Den ganschen dag duurde daarop
de strijd, bij welken Condé en zijn zoon, de Hertog van Enghien, zelf met de meeste
onstuimigheid aan de spits vochten, en de laatste dan ook gewond raakte. De ruiterij
ter rechter werd door Luxemburg, die ter linker door den Hertog van Navailles aan-
gevoerd; de laatste scheen omstreeks zeven uur 's avonds eenig voordeel te zullen
behalen, doch werd nog bij tijds door den Prins en den ouden Graaf Joan Maurits Hn
zijn zegevierenden loop gestremd. Zoo was toen de avond daalde de strijd nog altoos
onbeslist, en ook de nacht viel in, zonder dat men nog opgehouden had te vechten;
• «Dewelcke", als de Prins aan de Alg. Staten schreef, «sich avanceerde aen 't hooft van φβ
Compagnie tegbens den vyandt, en dede al hetgheene, dat konde verwacht werden van een persoon
van süne meriten ende qualiteyten in soodanighe disordre, waerin alles voor als toen was".
«In het gevecht", gelijk de Prins als boven meldde, «pooghde den Marquis d'Assentar door sijn
exempel de esquadrons, dewelcke aerselden, te doen stand houden ende den vyandt te repousseren;
maer veghtende met een extraordinarisse couragie, is hy, seven quetsuren ontfanghen hebbende,
daeraen overleden". - "Den Heere Grave van Waldeck dede al wat moghelück was, omme de
disordre van 't voetvolck te beletten; maer sulx niet konnende te wege brengen, nam een esquadron
van de cavalerye, dewelcke sich een weynigh te voren aldaer hadde gerallieert, om den vyandt in
de flanc te chargeren eer sich deselve soude können stellen; maer niet gevolght wordende, ghel«ck
hy hadde gehoopt, ende sich alleen bevindende onder den vyandt, ontfingh drie quetsuren, ende
retireerde sich eindeljjck sonder gevanghen te werden, nadat hy nedergemaeckt had twee van den
vyandt dewelcke hem hadden aengevat; ende alsoo gequetst ende bebloet als hy was, vervoeghde
sich weaer by het gros van de armee, konnende niet dan met groote moeyte gebraght werden, om
sich te retireeren, hoewel geen kracht meer hebbende, om sich te paerde te kunnen houden".
® "Den Heere Prince Maurits ageerde met eene kloeckheydt boven süne jaren, ende hoewel hy
seer onlanghs quam uyt eene groote sieckte ende niet t'eenemael hersteldt was, liet hy daerom niet
te doen alle functiën van sUne charge, gheduyrende het gansche gevecht, sonder aen de jonghete
Heden te wöcken".
i
i Γ- , 104 algemeene geschiedenis
eerst toen te middernacht de maan achter de houtrijke hoogten in den omtrek schuil
ging, liet men van weêrszijden af, van zins weUicht in den ochtend den strijd te her-
vatten, Ruim een uur later deed zich echter eensklaps 't geknal van musketschoten
hooren, door een onbekende oorzaak, misschien het voorbarig schieten van een schild-
wacht , verwekt. Het fransche leger raakte daardoor verschrikt en verward, en noopte
zoo Gondé tot het besluit af te trekken, en zijn legerkamp aan den Piéton weder op
te zoeken. Ook de bondgenooten, van dien aftocht vergewist, verheten toen het slag-
veld , waar van weêrszijden zoo bloedig gestreden was \ Van de eersten hadden de
Hollanders het meest geleden; de wakkere .Marinierskolonel Palm, de Brigade-generaal
Wee, en de Majoor Dedem waren gesneuveld, behalve Waldeck ook Ginkel, Aylva,
Ouwerkerk, Solms, en anderen gewond; gelijk van de fransche zij behalve Fourilles,
o. a. de Hertog van Ghevreux en de zwitsersche Overste Stoppa gesneuveld, en buiten
Enghien, o. a. Luxemburg, Montal, Rochefort, en Feuquières gewond waren. Hoe duur hun
intusschen Gondé's onstuimige krijgsdrift ten slotte was te slaan gekomen, blijkt hel
best uit de opmerking van Mevr. de Sevigné, dat «zonder het 'Te Deunt in de kerk
Onzer Lieve Vrouw (te Parijs), en enkele derwaarts gebrachte veroverde vendels, men
den slag verloren zou achten» Gondé toonde zich dan ook alles behalve belust, om Louvois'
weldra gevolgde aanzoek, een deel zijner troepen naar elders te zenden, gehoor te
geven, «zich verzekerd houdende», als hij hem in antwoord daarop schreef, «dat, in
spijt van 'l geleden verlies, de vijand hem nog steeds te sterk en in den besten staat
was, iets te ondernemen» Voor zoover het van den Prins afhing, zou dat zeker
ook weldra geschied zijn; doch deze had ook thans weer met duitsche onwil en
tegenwerking te strijden, en werd daardoor in zijn werkkracht op de noodlottigste
wijze verlamd. Met de hem eigen vastberadenheid had hij zijn leger zoodra mogelijk
hersteld, van Monterey uit verschillende spaansche bezettingen versehe troepen ter
' Zie voor nadere bijzonderheden Knoop's Séneffe, in zijne Krijffs- en GescUedTc. Geschriften, III,
bl. 160, vv. Rousset's Rist. de Louvois, IL ρ. 42, sa., en Peter's Krieg des grossen Kurfürsten, enz.
S. 386. ff. Verg. ook 's Prinsen eigen verslag aan de Algemeene Staten, in zyn Missive mn Äug.
gescJir. in 'i Jloo/tquartier tot Q,uarignan ('s Gravcnliage, 1674).
3 Lettres, Π. p. 364. Haar zoon zelf was te Lefay licht aan 't hoofd gewond, en zij achtte
't een wonder, dat hij er verder heelshuida was afgekomen, gelük hy er met de vier eskadrons van
's Konings Hnia, een uur of wat aan 't vuur van den vijand had blootgestaanzonder andere bewe-
ging dan die van op te dringen, naarmate er manschappen vielen. "Ce que le peuple appelle mener
les gens ä la boucJierie", schreef haar dan ook Bussy Kabutin terug, "c'est les poster oü etaient les
quatre oscadrons, et qni a passé par la a essuyé les plus grands périls de Ia guerre. Quand onaffronte
de la cavalerie ou de l'infanterie, l'action anime; mais ici c'est de sangfroid qu'on est passé par les
armes" (Τ. pl. ρ. 366).
® Mistoire de Louvois, t. pl. p. 60,
j|||Pf
des vaderlands. 105
aanvulling weten te krijgen, en de krijgstucht krachtdadig gehandhaafd; den majoor
van zijn regiment gardes te voet, zekeren Erich Duerklouw, die op de onverantwoord-
lijkste wijs zich aan den strijd te Le Fay had zoeken te onttrekken, «met zijn paard
doorgeloopen» was, en zijn volk in verwarring gelaten had, die teruggekomen, in spijt
van herhaalden aandrang, geweigerd had «te avanceeren en te chargeeren», en die
ten slotte bij den aftocht niet meer te vinden was, liet hij den 23®" Augustus lijf-
straffelijk terecht staan, en, door den krijgsraad ter dood veroordeeld, twee dagen later
onthoofden ^ Hij wenschte daarna, in overeenstemming met Monterey, Ath te gaan
belegeren, doch zag zich daarin door Souches weêrstreefd, die er, hoewel de man-
schappen ter verkenning reeds waren aangewezen, met allerlei gezochte bezwaren
tegen op kwam, en eindelijk zijne medewerking weigerde, doch nu
om maar
tijd te winnen — Oudenaarde in de plaats voorsloeg. Nu hield hem echter de Prins
aan zijn woord, en trok men onverwijld derwaarts, waar het intusschen den fran-
schen Maarschalk d'Humiéres gelukt was, de bezetting met de manschappen, voor
Ath bestemd, te versterken, en ook Vauban nog juist bij tijds was binnengekomen,
om er met raad en daad te dienen, en het herstel der wat vervallen vestingwerken
te bevorderen. Den 12®° September brak 's Prinsen leger van Quiévrain op, en opende
vier dagen later het beleg. Niet lang liet hem echter Gondé daarmeê voortgaan,
of maakte zich met al zgn troepen op marsch, om de bedreigde vesting te ont-
zetten. De Prins wenschte hem nu in 't gemoet te rukken; doch Souches, ofschoon
zich daar niet ongenegen toe verklarende, wist de ten uitvoerlegging weder te ver-
tragen, evenals hij zgne troepen ook aan de belegeringswerken reeds met de deernis-
waardste slapheid had laten arbeiden. Zyn doel was, «'s Keizers volk te sparen», in
steê van het ten beste der goede zaak met dat van de Staten en Spanje te laten
wedijveren in doortastend krijgsbedrijf I Zijn jammerlijke houding had thans ten ge-
volge, dat men eindelijk oprukkende, om de hoogten in te nemen, waarvan men
de aanrukkende troepen bestrijken kon, ze nu door dezen reeds bezet vond, en
dus onverrichterzake aftrekken moest, waarbij Souches nu ten minste de achterhoede
dekte. Na daarop, in gunstige stelling, Gondé's eigen aanval te vergeefs te hebben
afgewacht, gaf men den 22®" het beleg op, en trok Gentwaarts af. Ten hoogste ver-
stoord, verklaarde toen de Prins niets meer met Souches te doen te willen hebben,
' Zie de SenienUe jegens Έ. D., geëccecuteert in 'f hooftquartier tot Quarignan^ enz. (In 'β Graven·
hage, 1674),
' "Coüservation der Armee", schrijft Peter, t. pl. S. 347. op dit punt «das war ein Grundsatz
der damaligen Kriegskunst, dem geistlose Pedanterie nur alzu oft den Zweck des ganzen Kriegs op-
ferte, besonders wenn die Verantwörtlichkeit gegen einen Souverän oder gar einen Hofkriegsrath
dazu kam". Daarbö kwam trouwens, dat men in Oostenrök-zelf het krügvoeren eigenlp liever tot
den Boven-Rjjn bepaald zag.
IVe deel, 2e 8tuk. 14
• :
106 alCtEmeene geschiedenis
en zich van 't leger te zullen verwijderen; een opzet, waarvan hem de uit Brussel
toegesnelde Monterey en de Graaf van Waldeck met moeite weêrhielden; tot zijn
bevrediging verklaarden beide keizerlijke generaals, Vaudemont en Grana, zich niet
minder tegen Souches, en weigerden langer onder hem te dienen. De Prins en
Monterey beklaagden zich daarop bij den Keizer over hem, en ook de Staten gaven
hun gezant in last, zich te Weenen over zijn gedragslijn te bezwaren. Men gaf hem
van daaruit toen zijn ongenoegen over zijn handelwijs te kennen, ontbood hem-zelf
huiswaarts, en droeg den generaal Sporck het opperbevel in zijne plaats op. Deze
betrok daarop met de keizerlijke troepen weldra de winterkwartieren in Bergsland,
GuUk, en op keulsch grondgebied, terwijl de spaansche zich in de verschillende ste-
den verdeelden, en de hollandsche naar 't Noorden terugkeerden, en voor een deel
den Prins naar Grave volgden, dat sedert ettelijke weken door Rabenhaupt belegerd
werd, en 't welk hij zelf nu tot de overgave wenschte te dwingen. Den β®'^ October
had hij het legerkamp te Afilighem verlaten, en zich naar Grave op marsch gemaakt.
Dit was nu ruim twee jaar in fransche handen geweest; den 19™ July '72 door
hen bezet, was het sedert vooral tot berging van hun krijgsvoorraad gebezigd, en
had het, na hun aftocht uit de noordergewesten tevens tot bewaarplaats der gijzelaars
gestrekt, die uit de IJsel- en geldersche steden waren meêgevoerd. Thans was er Raben-
haupt den 24®^ derzelfde maand hef beleg voor komen slaan, en had zich daartoe
den volgenden dag, na een hevigen aanval, van de schans meester gemaakt, die aan
de overzij der rivier voor de schipbrug lag, en waaruit hij nu met te meerder kracht
de vesting beschieten kon. Toch had hij dat tot dusver, tegenover den wakkeren weêr-
stand van den franschen bevelhebber, den Markgraaf van Chamilly, te vergeefs ge-
daan, en had deze zelfs gelegenheid gehad, de gijzelaars in veihgheid naar Maastricht
te laten vervoeren door eenige van daar onder den Kolonel Méhn gekomen man-
schap. 's Avonds van 9 October kwam de Prins nu verzelschapt van zijn frieschen neef,
en de HH. van Ouwerkerck, Bentinck, Karelson, Van der Noodt, en nog een dozijn
anderen in 't leger, en begaf zich dien eigen nacht nog in de loppgraven, om alles
zelf in oogenschouw te nemen. Den volgenden dag gaf hij last, nog twee nieuwe bat-
terijen aan te leggen en den wal te versterken, waarop, vervolgens, na gehouden
krijgsraad, het beleg met dubbele kracht hervat, doch ook van de andere zij met
niet minder onverdroten kloekheid weêrstand geboden werd. Daar men van de fransche
zijde alles ondermijnd had, sprongen telkens tal van manschappen in de lucht, en
kwam elke schrede voorwaarts op menig leven van hooger en lager geplaatsten te
staan. Een goede veertien daag ging men zoo voort elkander het bezit van ieder
duimbreed gronds der vestingwerken ten bloedigste te betwisten, tot den 24™ der
maand nog omstreeks 6000 man voetknechten, van den nu zestigjarigen Prins
Karei van Lotharingen en den Rijngraaf begeleid, de belegeraars kwamen ver-
Él
Is m
ι
ip·
i- r
des vaderlands. 107
sterken, en alle uitzicht op ontzet wel voor goed verijdeld was. Nadat toen
ook den volgenden dag nog weder verwoed gestreden, doch een met opzet uit-
gelokte uitval der belegerden, met verlies van een aantal hunner, die men door
hun eigen mijnen in de lucht liet vliegra, mislukt was, zag zich Ghamilly
eindelijk wel genoodzaakt, de zoo wakker verweerde, maar schier"tot puin gebeukte
veste wier mondvoorraad daarenboven was opgeteerd, terwijl men zich reeds een
kleine maand lang met paardevleesch had moeten voeden den Prins in handen te
stellen, 's Middags vier uur kwam men daartoe van zijnentwege onderhandelen , en
den volgenden morgen te acht omtrent de volgende voorwaarden overeen: dat hij de
nog bezette buitenwerken aanstonds verlaten, en de bossche poort ontruimen zoü,
om ze door de hollandsche troepen te laten bezetten; de gijzelaars, zoo te Grave als
te Maastricht overgeleverd zouden worden, de wederzijdsche krijgsgevangenen in vrij-
heid gesteld, de overloopers ter gerechte straf overgegeven; hij met het gansche gar-
nizoen naar krijgsgebruik uit de stad zou trekken, met geweer en bagagië, vliegende
vaandels en slaande trom, brandende lonten, en een kogel in den mond, om den weg
naar Charleroi in te slaan, waartoe hem door den Prins de noodige wagens en geleide
tot Mazeik zouden verschaft worden; dat hy van 44 stukken, met 's Konings wapen
versierd, de helft zou mogen meêvoeren als zes bij den uittocht, en de overige 16
in de schepen, die de zieken en gekwetsten zouden afvoeren. Dat alle verdere krggs-
voorraad, gelijk de nog voorbanden levensbehoeften, zoo in als buiten 't magazijn ^,
den Prins zou ter hand gesteld worden, en hij twee officieren als gijzelaars zou laten,
tot de toegezegde wagens en schepen terug zouden zijn Door den Prins werd in
Chamilly's plaats de Kolonel Weede van Walenburg tot bevelhebber der vesting aan-
gesteld , terwijl hg zelf in 't begin der volgende maand naar den Haag terugkeerde,
om er nu eerstdaags zijn 24®"^ jaardag te vieren. Niet zonder tevredenheid en zelfvol-
doening kon hij zijnerzijds op het al dan niet volbrachte in dit strijdjaar te velde
' "Vons pouvez compter", had hy den 20en Sept. reeds aan Louvois geschreven, "ä Theure qu'il
est, qu'il n'y a plus de ville de Grave; eile est sena dessus dessous" (Hist. de Louvoisj t. pL p. 67).
® "Le soldat témoigne d'avoir quelque répugnance k manger du cheval; mals l'on fera de eon mieux
pour 1'y obliger" (Aldaar).
® De andere helft werd later aan den Prins vereerd, om er zijn eigen wapen in de plaats op te
doen stellen.
* Terwijl zich die levensbehoeften grootelijks tot ettelijke mudden rogge bepaalden, werd er aan
krijgsbehoeften buiten de 22 bovenvermelde koningskanonnen niet minder gevonden, dan 308 meta-
len stukken, vroeger door de Franschen veroverd; 18 ijzeren; 16 mortieren; een groot aantal kope-
ren schuitjens (de helft daarvan, gelijk 2 mortieren had Ghamilly mogen mqpvoeren), 12,000,000
pond buskruit; 400,000 pond lood; 30,000 stuks granaten; 2000 bommen; 600,000 pieken, musketten,
en pistolen; en tallooze kanonkogels.
® Zie Daghregister authentiek van de remarcaUe helegeringe en. overwiminge der steroJce Stadt Qttam.
-ocr page 111-108 algemeene geschiedenis
terug zien. Wat er in mislukt was, was niet door zijn toedoen, was ia spyt van zijn
wärmsten aandrang door anderen teweeg gebracht, die in de op zich genomen
verplichting te kort schoten, en zich aan de verschuldigde medewerking ont-
trokken. Hij zelf had op'zoo jeugdigen leeftijd, met zijn nog ten deele slechts tot
orde en lucht teruggebrachte troepen, alleen door de spaansche en hare veldoversten
met kracht ter zij gestaan, het hoofd weten te bieden aan den in den oorlog ver-
grijsden, vermaardsten franschen veldheer der eeuw, hem na den bloedigsten kamp
zien afdeinzen zonder zijn oogmerk te bereiken, terwijl hij-zelf en de zijnen tevens de
hachelijkste proef op 't slagveld doorstaan hadden. Daarna had hij met Grave de
laatste door de Franschen nog bezet gebleven plaats in de Vereenigde Provinciën aan
hunne handen ontrukt, terwijl alleen de verder afgelegen Generaliteits-vesting Maastricht
nu nog daarin gebleven was. Van daaruit had haar bevelhebber, de grijze Estrades,
herhaaldelijk pogingen gedaan, hem persoonlijk voor den franschen Koning te winnen,
doch hij volhardend geweigerd daaraan gehoor te geven ^ Zijn strijd tegen Frankrijk
gold hooger beginselen, dan zijn persoonlijk belang. In die beginselen zag hij zich
^ zooveel noodig gesteund door den in huwelijk hem aanverwanten veldmaarschalk van
den Staat, den Gr^af van Waldeck, die, op zijn aandrang vooral, in Augustus 1672
tot die hooge waardigheid geroepen, hem sedert in de regeling der krijgszaken en
de betere inrichting van 't gansche krijgswezen, gelijk met name ook de ziekenver-
pleging, met raad en daad ter zij had gestaan, bij zijn afwezen in den veldtocht aan
den Rijn, het bevel had gevoerd, en hem thans ook naar Brabant verzeld had, tot hij,
te SénefFe gewond, zich aan den verderen krijgstocht onttrekken moest, en slechts
in brieven van raad kon dienen. Weldra zou hij nu echter weer hersteld zijn, en
dan op nieuw in dienst van den staat 't zij te velde of elders kunnen werkzaam
wezen \
'ij:
Was hiermeê voor dit jaar de oorlog te land afgeloopen, ter zee hadden zich
sedert den voorzomer De Ruyter en Tromp, zooveel immer doenlijk, van den hun opge-
dragen last gekweten, den vijand in verschillende streken te bestoken. Na overleg met
De Ruyter, was, op voorêtel van den Prins, in Mei bepaald, de in zee te zenden
vloot uit 54 oorlogsschepen van 80 tot 40 stukken, 42 fregatten van 30 tot 36, 18
branders, twee dozijn fluitschepen en galjooten, en anderhalf dozyn snauwen te doen
bestaan, toch haar levens met tien regimenten voetvolk, elk van ruim 1000 man,
te voorzien, daar men voorhad haar tot het doen van landingen in en buiten Europa
te bezigen. Met de eerste zou Tromp, met de laatste De Ruyter belast worden. Den
} Zie het meegedeelde uit Estrades briefwisseling met Louvois, bij Eousset, t. pl. p. 58.
Verg. daaromtrent Dr. P. L. Muller'a Wilhelm III van Oranien und Georg Friedrich von Wal-
deck, I. S. 24 ff. — Hö kwam na de overgave van Grave in 't leger terug.
des vaderlands. 109
24™ der maand kozen beiden gezamenlijk, van de Wielingen uit zee. In 't begin van
Juny Ie Torbay aangekomen, deed De Ruyter, als oppervlootvoogd den scheepsvoogden
de nadere bestemming der vloot kennen, en begaf zich,, met 18 oorlogsschepen en
fregatten, 6 snauwen en branders, en een paar dozijn andere vaartuigen, ruim 4000
matrozen en 3380 soldaten en mariniers, onder Graaf Johan van Hoorne, naar de
Westindiën, om er de Franschen in hun coloniën aan te tasten; met hem voeren
Johan Evertsen als Vice-admiraal, en zijn eigen zoon Engel als Schout-bij-nacht. De
verdere vloot stevende onder Tromp den IS®'' naar de fransche kust, en voerde buiten
hem de Luitenants-admiraal Banckert, Aert vqn Nes, en Bastiaense, de Vice-admiraals
Jan den Haen, Thomas Vlugh, en Jan van Nes, en de Schouts-bij-nacht Bruynsvelt,
Van Cruyninghen, en Van Almonde. Over de vier duizend man troepen — daar men,
in plaats van 9 of 10, er maar een 7 duizend in 't geheel had kunnen aanwerven —
beval Graaf Willem Adriaan van Hoorne. Den 23«» voor Belle-isle (of Boelein) aan de
kust van fransch Brittanje gekomen, besloot men, op voorstel van Hoorne, daar te
landen, verjaagde er de Franschen uit hun verschansingen naar het kasteel, doorkruiste
twee dagen lang het eiland, en keerde met wat buitgemaakt vee naar boord, daar
het kasteel zelf op zijn rots ongenaakbaar bleek. Daarna gold het het zuidelijker gelegen
eiland van Noirmoutiers, uit welks kasteel men echter uit grof en klein geweer vrij
hevig beschoten werd, tot men, onder de hoede van eenige fregatten, 's morgens
zeven uur van den 5® July, landen en op den vijand aanrukken kon, die nu in
allerijl kasteel en eiland, met achterlating van 17 stukken, ontruimde. Men sloeg er
zich daarop aan de landzij in een kamp neêr, en bleef er ruim drie weken gelegerd,
zonder er door den vijand bemoeilijkt te worden. Men hield er zich intusschen onledig
met de fransche kust door verschillende fregatten en vaartuigen te verkennen, en
zooveel mogelijk nadeel aan de fransche koopvaarders en verdere schepen, die men
onder zijn bereik kreeg, toe te brengen; onder de laatste een koningsfregat van 18
stukken, dat, op strand gejaagd, door de bemanning zelve verbrand werd, om 't niet
in hollandsche handen te zien overgaan. Eigenlijk was het trouwens om heel iets
meer te doen, en hing de gansche onderneming met de onberaden plannen samen,
van meer dan eene zij beraamd, om met hulp van Holland en Spanje eenige fransche
gewesten in opstand te brengen, en den Koning te verdringen. Een onroomsch Fransch-
man uit Languedoc, zekere Sardan, had zich in April tot den Prins van Oranje ver-
voegd , en, door hem het krachtig verzet van een viertal zuid-fransche provinciën voor
te spiegelen, tot een overeenkomst daaromtrent vyeten over te halen, die zeker niet
zonder invloed was op de belangstelling, door den Prins in de vermeerdering der sche-
pen en manschappen van de vloot betoond In July had dezelfde avontuurlijke per-
' De Euyter aelf toch had maar 42 grooter schepen en 6 fregatten wiUen uitrusten, doch «met
-ocr page 113-110 algemeene geschiedenis
soon ook te Madrid met den Markgraaf van Gastel-Rodrigo, als vertegenwoordiger des
spaanschen Konings, onderhandeld, en hem tegen September een oproerige beweging
van minstens 12,000 man in die streken toegezegd. Te Parijs was door een paar
woelzieke fransche edelen, de ridder De Rohan en de heer van Latréaumont, te kwader
uur een niet minder onbekookt ontwerp gesmeed, en in Holland en Brabant ken-
baar gemaakt, om geheel Normandië bij de komst der hollandsche schepen en 't lan-
den der troepen in opschudding te brengen, en dezen zoo een vasten voet te ver-
schaffen. De thans meer dan zeventigjarige amsterdamsche medicijn- en taalmeester
Frans van den Ende, als Spinoza's vroegere leermeester in 't Latijn welbekenddie
zich in 1671 te Parijs was komen neerzetten, en daar in de Sint-Antonie-voorstad,
in 't Picpus-kwartier, een Muzenhof (Hótel des Muses) geopend had, was door Latré-
aumont, die hem in 1669 te Amsterdam had leeren kennen, in 't avontuurlijke plan
ingewyd. Hij had zich daarop laten belezen , er te Brussel met den Graaf de Monterey
over te gaan handelen, nadat dezen reeds vroeger schriftelijk het uitzicht geopend
was, voorloopig Quillebeuf aan hem en de Hollanders in handen te spelen, van waar
zij zich dan verder zouden kunnen uitbreiden. Zoowel zij als Sardan vonden zich
echter in hun voorspiegelingen omtrent de oproerige gezindheid der fransche ingeze-
tenen bedrogen, die bij de komst van Tronips schepen luttel of geen blijk van be-
langstelling gaven, en zoowel zijn landing op beide eilanden als zijn verkenning van
Noirmoutiers uit, dus geheel vruchteloos maakten. En toen dan ook Van den Ende,
die van de vestiging eener hersenschimmige republiek in Normandië droomde \ vol
ijdele hoop voor den gelukkigen uitslag van die onderneming, den lO®'^ September
van zijn mondeling onderhoud met Monterey te Parijs terng kwam, was niet alleen
Tromp met zijn vloot, van verder toeven wars, al een week vijf zes vertrokken,
maar werd hij zelf ook, door een verraderlijk bezoeker van zijn Muzenhof aangeklaagd,
den volgenden dag gevangen genomen, en boette twee maanden laler zijn republi-
keinsche droombeelden aan de galg, terwijl Rohan en andere medeplichtigen onthoofd
werden. Latréaumont had alleen door gewapenden weerstand bij zijn gevangenneming,
een zeldzame vrvjgevendheid" was "op voordracht van den Prina" tot een zooveel grooter aantal
besloten. Zie De Jonge, Qesch. van het Nederl. Zeewezen^ II. bl. 485. — Over Sardan en zijn ge-
scharrel zie P. Clément's JJ^iiocïes de VHistoire de France, 2e ed. Paris, 1859, p. 223 sa.
» Bü zjjn verhoor toch zei hU o. a.: "qu'il y avait trois sortes de Képublique, celle de Platon,
celle de Grotius, et celle appelée utopique de Thomas Morus; qu'ayant imaginé d'en fonder dans la
Nouvelle-Hollande" (lees: en Hollande), "une quatrième ού la vertu serait toujours recompenséó, ü
en avait montré Ie plan ά Latréaumont qui se proposait d'en établir une semblable en Normandië".
Clément t. pl. p. 275. Het geheele ontwerp van Van den Ende's Bepubliek, zie aldaar in de Fihces
justißcaiives, ρ. 416, ss.
Iti -
ΙΓ
des vaderlands. 1115
waarbij hij doodelijk gewond raakte en weldra den laatsten adem uitblies, eenzelfde
uileinde voorkomen
Tromp, met zijn vloot naar Sint Sebastiaan gestevend, kreeg daar^ in't begin van
Augustus, door een afgevaardigde der Koningin-Regentes van Spanje dringend aan-
zoek, zyn koers naar de middellandsche zee te nemen, om er de Spanjaards tegen
Frankrijk te steunen. Terwijl toen, tot nader onderhandeling daarover, de Graaf van
Hoorne met den afgevaardigde naar Madrid trok, begaf Tromp zich met het grootste
deel van zijn schepen naar Cadix, en zond de overige, onder Aert van Nes en Banckert,
naar de kusten van Frankrijk terug, waar zij echter te vergeefs wat te verrichten
zochten, en, toen nog wat in 't kanaal gekruist hebbende, zich door gebrek van levens-
middelen gedrongen zagen, naar 't vaderland weer te keeren. De verdere vloot, in
't laatst van Augustus te Cadix aangekomen, kon daar nu weldra het bloedige maar
heugelijke nieuws van den slag bij SénefFe vernemen, en onder hartelijke deelneming
der spaansche bevolking vieren, om daarop, nadat Hoorne zich weder was komen
inschepen, den tocht naar de Oostkust van 't land te aanvaarden. Den 7®" September
de Straat van Gibraltar doorgezeild, begaf men zich allereerst naar het door de Fran-
schen geblokkeerde Barcelona, en toen zich, bij 't aannaderen der schepen, de
Franschen haastten, hunne belegeringswerken, met achterlating van zieken en ge-
kwetsten , te verlaten, naar de baai van Rosas, waar men de fransche vloot hoopte
te vinden, en den 2®° October voor anker kwam. Die vloot, welke er de spaansche
een tijdlang had ingesloten, was er echter evenmin meer te bespeuren als de spaansche,
die zich terstond naar Sicilië had begeven, toen zij zich van de fransche bevrijd zag,
op Η bericht dat Tromp met zgn smaldeel de Straat was doorgestevend. Tromp was
daar te minder over gesticht, als hij verwacht had, met behulp der spaansche schepen,
de fransche havens, met name Toulon, te kunnen aantasten, en zich thans daaren-
tegen door een schriftelijke uitnpodiging der Koningin verrast zag, haar en kaar
scheepsmacht tot onderwerping van het tegen haar opgestane Messina bij te staan.
Daar men dit uitsluitend in Spanje's belang te ondernemen oorlogsfeit voor de Staten
en den Stadhouder niet meende te kunnen verantwoorden, zag men zich gedrongen
het af te slaan, doch verklaarde zich bereid, eenige schepen en volk voor Rosas te
laten, om deze door de Franschen belegerde stad te ontzetten; met welke taak toen
de Schout-bij-nacht Van Almonde, met een smaldeel van zes schepen, belast werd.
Z-ij viel hem te gemakkelijker, als de Franschen zich onverwijld uit de voeten maakten,
'1
%
i
-iä
' Voor verdere bijzonderheden omtrent geheel het beloop van 't strafgeding, zie de «it de hand-
schriftelijke bescheiden geputte meêdeelingen in de derde van Clément's aangehaalde Epsodes (Le
Chevalier de Eohan) p. 241—429.
112 algemeene geschiedenis
toen zij zich met de gewapende tusschenkomst der Hollanders bedreigd zagen. Zoo
kon hij al spoedig Tromps overige schepen volgen, die den 3®® in December in Texel
binnenliepen.
De Ruyter had zich middelerwijl, altijd nog aan boord der Zeven Provinciën, op
deze reis voor 't eerst door den 32-jarigen Scheepskapitein, Gerrit Callenburgh, ge-
voerd , met zijn smaldeel naar de Antiljes begeven , waar het op Martinique los zou gaan.
Daar de haven aan 't koninklijke fort op dat eiland voor groote schepen wat ondiep
was, besloot hij aan de westelijk gelegen baai te landen, waar men zich tevens het
best van brandhout en water voorzien kon. Den 20™ July ging men daartoe over,
doch stuitte weldra op zulk een hevigen weêrstand, dat men, na 't kwetsen van den
Kolonel Utenhoven, en de beide Oversten, Steelandt en Grandmaison, en't sneuvelen
van verschillende kapiteins, soldaten, en matrozen, de troepen weder inschepen moest,
zonder zijn doel, zich van 't noodige te voorzien, laat staan het fort te bemachtigen,
bereikt te hebben. Men besloot nu naar 't spaansche eiland Dominica te stevenen,
om daar het benoodigde in te nemen, als natuurlijk met den besten uitslag geschiedde.
Nauw echter was, den 26®", het laatste water aan boord gebracht, of een naderende
orkaan noopte zoo spoedig mogelijk het anker te Uchten, en Η ruime sop voor den gevaar-
lijken wal te kiezen. Men bepaalde toen tevens, slechts met een vijftal schepen voor
Martinique nog een korten tijd te blijven kruisen, doch met de andere liever maar
naar 't vaderland terug te keeren, dan hier — nu de aanslag eenmaal mislukt was —
het te wachten ruwer jaargetij te trotseeren. Reeds den 30®» September was men zoo
weder voor den hollandschen wal, waar De Ruyter zich haastte, den Staten mondeling
verslag van zijn minder voorspoedigen tocht te doen, doch zich door Hun Hoog Mö-
genden van hun overtuiging hoorde verzekeren zijner beproefde waakzaamheid,
trouw, moed, en goeden ijver, al had hij ditmaal niet den gewenschten uitslag op
zijn onderneming verkregen.
f
it'l ί®·
Had men zoo ter zee slechts weinig tegen den vijand kunnen bewerkstelligen, een
ander middel om hem af brpk te doen, werd van staathuishoudkundige zij aan de
hand gedaan, doch zou, in spijt der warme aanbeveUng, waarmee men 't voorstelde,
evenmin baat geven. Zekere Arend Tollenaer, die zich ook reeds vóór 't uitbreken
van den oorlog in 1672, met een verzoekschrift tot de Staten van Holland gewend
had, waarin hij op een uitbreiding der verbodswetten voor den verkoop van fransche
waren en een uitsluiting aller uitheemsche manufacturen ter bevordering der inlandsche
aandrong ^, gaf thans een wijdloopig vertoog in 't licht, waarin hij, «in parabolische
manier van spreken», als hij 't noemde, met een soortgelijk doel te velde trok. Onder
Zie daaromtrent Van Rees, Geschiedenis der Siaathuishoudhmde in Nederland, I. bl. 387
'•π Tl '
-SI,.,
bes vaderlands. 113
't beeld der «fransche Mode, als een zeer wel uitgestreken en gepallieerde dame, aiJ.W
afgodinne, toegetakeld en opgetooid door allerlei wel rare, dartele, zeerbrooddronkene
en noodelooze ornamenten, en met verscheiden strikken en kwikken versierd», stelde
hij er «alle soorten van fransche manufactm-en» voor, die de Republiek als overmees-
terd en de «verdwaasde ingezetenen» overheerd hadden. Niet langer «een roofdier fransche
loosheid» te zijn, maar «de oogen openende, de zeden der voorouders weêr aan te
vatten» en «eigen en inlandsche waren», waarvan men, «zoo men ze gdiefde te
gebruiken, overvloeide», maande hij aan, en zoo «de fransche mijn toe te stoppen»,
en het «nu door toevloeying uitspattende Frankrijk weêr binnen de gewenschte palen
terug te brengen». Hij beriep zich daarbij op hetgeen Gerard van Wassenbergh in
zijn «Goudmijn van Frankrijk voor de Staten en Standen van 't roomsche Keizerrijk
geopend en gestopt», en Van Meteren in zijn «geabuseerde Frankrijk», beiden «wel
meriteerende met groote attentie herlezen te worden», hadden opgemerkt, 't Was,
vervolgde hij dan, al van zeer vele jaren lang de gewoonte geweest, 's Lands «eigen
consumpcie niet veel t'estimeeren, maar ter contrarie alleen de commercie en navigacie,
als de twee zekere zuilen en vaste colummen, daar deze Repubhek op rust, niet eens
terug denkende, dat onze considerable manufacturen en de consumpcie daaruit resul-
teerende, de bewegende en alleen uitwerkende oorzaken van die twee zuilen en
colummen waren». Zich beroepende op 't geen hij, bij een vorige gelegenheid, daar-
omtrent reeds in 't midden had gebracht, betoogde hij, hoe die «consumpcie», zoo
«ieder jaarlijks maar alleen consumeerde vijftien gulden aan manufacturen, geconsi-
dereerd dat er twee miljoen menschen in de geheele Republiek woonden, een capitaal
Tan 30 miljoen rendeerde» Even als te voren sloeg men ook nu geen acht op zijn
meer welmeenende dan uitvoerbare denkbeelden, en bad daarentegen, wat de verbods-
bepahngen tegen uitheemsche nijverheidsgewrochten betrof, steeds met den ouderlingen
naijver der verschillende provinciën en steden en de baatzucht der handeldrijvende
ingezetenen te strijden. De vijf-admiraliteiten, die haar inkomsten uit de opbrengst
der tolrechten putten, zochten elkander de loef af te steken in het lokken der vreemde
handelschepen binnen hare havens, en de steden in 't algemeen waren er op uit, om
in 't belang van haar inwoners de ten uitvoerlegging dier bepalingen te bemoeilijken
of te ontduiken. Daar buitendien de inkomende en uitgaande rechten, tot in 1687
toe, niet verpacht maar bij collecée, als men 't noemde, geheven werden, had nie-
mand persoonlijk belang bij de opbrengst, wilden de admirahteiten er zich niet om
«'«i?««« «ie onidecUng van dwersche seer schadelijcJce en schandelijcke in- ende uyU
^^^»isffie landtverraders, enz. en daer nevens de onfeyllare demonstrative middelen en seechere expediën-
e«, omne van deselve voor altijdt verlost te zullen werden, enz. door Arend Tollenaer. Tn 's Graven-
"age, by Jac. Scheltus, 1674.
Ί
Μ
114 algemeene geschleüeï^its
bekreunen, gelijk dan ook Johan de Witt, tijdens den tweeden engelsclien oorlog, zich
reeds over de moeilijkheid dier ten uitvoerlegging «mits de diversiteit der collegiën ter
admiraliteit» had beklaagd, «die de eene tegen de andere lichtelijk de hand wat lich-
ten, om de nering en het debiet in den haren te trekken». Thans zagen zich daarom
de algemeene Staten ook genoopt, bij besluit van 9 October, hunne verbodsbepalingen
van uitvoer in te trekken, en het handelsverkeer met Frankrijk op den vorigen voet
terug te brengen. In de volgende maand diende Amsterdam zelfs bij Holland een wijd-
loopig betoog in, dat «hoewel bij verscheiden placaten tegen het debiteeren der fransche
manufacturen getracht was, de inlandsche voor te staan, in de vaste veronderstelhng,
dat alle soorten voor -'t gebruik en den handel noodig, zoo goed en zoo goedkoop hier
te lande als elders gemaakt konden worden, bij ervaring echter gebleken was, dat
door dat verbod niet alleen de inlandsche niet van belang gevorderd worden, maar
wel integendeel de trafiek zoodanig bemoeilijkt en verplaatst, dat niet alleen de handel
met de waalsche en vlaamsche steden, onder gehoorzaamheid van Spanje, ter zaak
der viciniteit van de fransche, voor 't meerendeel was belet en afgebroken, maar ook
gelegenheid gegeven, dat de goederen, die met groot voordeel voor deze provincie en
haar goede ingezetenen herwaarts gebracht, opgemaakten weder uitgescheept plachten
te werden, langs andere wegen en bepaaldelijk over Oostende, buiten 's Lands naar
Oosten en Westen waren gezonden; in voegen dat ook de kooplieden hier te lande
genoodzaakt waren geworden zich, tot onderhoud van hun negocie en correspondencie,
met dat middel te behelpen tot groot nadeel van 't inkomende en uitgaande recht,
en onherstelbare schade van vele menschen; behalve dat ook bevonden was, dat ver-
scheiden soorten van manufacturen, die tot voortzetting van den handel en beter vertier
van de inlandsche noodzakelijk werden vereischt, of niet öf ten minste niet in zulken
qualiteit konden gemaakt worden, als wel tot onderhoud van den handel gevorderd
werd; waarom men van meening was, dat van nu af aan de Generaliteit er toe geleid
worden moest, dat dit verbod, dat maar voor een jaar was toegestaan, met den uitgang
van dien gediscontinueerd, en de handel, vrije in- en uitvoer weder opengesteld mocht
worden». Zoo weinig waren Tollenaar's beschermende en uitsluitende begrippen naar
den zin der handeldrijvende bevolking, bij welke, buiten dergelijke door den oorlog
veroorzaakte tijdelijke beperking, alles dan ook zooveel doenlijk op een den invoer
van vreemde voortbrengselen en waren meer vergemakkelijkenden voet was ingericht.
Gelijk het nog onder Keizer Karei V uitgevaardigde placaat op de tollen reeds voorschreef,
dat de tollenaars van de kooplieden niet meer mochten vorderen of eischen, dan
't recht van den tol zelve, noch hun eenig belet of last doen, noch ook iemand kwalijk
toespreken of met woorden of daden bèleedigen, was ook verder alles er op ingericht ^
' Van Rees, t. pl. bi, 208.
-ocr page 118-DES VÄ.DERLANDS. ' 115
om den handel het voldoen der rechten zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Aangift
van hoeveelheid en waarde werd geheel aan de kooplieden overgelaten; het onderzoek
door de commiezen of, als men ze toen noemde, cherchers in te stellen, greep, 't zij
aan den boom wanneer de goederen — als te Amsterdam — in lichters of op schuiten
werden overgeladen, 't zij voor het pakhuis, als het schip ^ gelijk te Rotterdam —
aan den wal kon gaan hggen, maar eenmaal plaats. Werd er bedrog vermoed, dan
mochten die cherchers wel het openen der vaten, balen, kisten, of koflFers vorderen,
maar waren verplicht schavergoeding te geven; als dat vermoeden ongegrond bleek.
Wat de waarde betrof, hadden zy recht van benadering, doch onder voorwaarde van
dadelijke betaling en een zesde verhooging. Het onderzoek zelf moest «zonder vexacie
en met den meesten spoed» geschieden. De strafbepalingen tegen elke overtreding
waren zacht, de gestelde boeten gering, de gelegenheid tot afkoop gemakkelijk, de
loop van zaken bij betrekking in rechten kort. Van oudsher was dan ook het beginsel
geldig, dat de «convoyen en licenten» uit een gansch ander oogpunt dan de gewone
belastingen moesten beschouwd worden, en aan een minder strenge en tijdroovende
rechtspleging onderworpen waren. Het getal der cherchers was daardoor ook zeer be-
perkt; men vond er te Amsterdam nog geen dertig, te Rotterdam maar een dozijn.
Desniettegenstaande was de bij den handel schier onvermydelyke zucht, om zich ook
onrechtmatig te bevoordeelen, zoo groot, dat er steeds een uitgebreide smokkelhandel
werd gedreven, die door de vele waterwegen en de onvoldoende kustbewaking zeer
bevorderd werd, en aan de t)rabantsche grenzen vooral haast tot een tweede natuur
was geworden. Amster- en Rotterdamsche kooplieden werden hoe langer zoo meer
gewoon, tegen een gering loon, al wat zg verlangden in te slaan en naar hunne pak-
huizen te tronen. Zoo vond men zich dan ook genoopt, bij een plakaat van April
1675, met den meesten ernst op de handhaving der verschillende verordeningen aan
te dringen, en tevens de welgegronde klacht niet te verhelen, hoe de dagelijksche
ervaring leerde, «dat, in de steden, aan het tenuitvoerleggen van Hun Hoog Mögenden
placaten, zoo over ontdekking van frauden als anders tusschen de magistraten èn
officieren, door die van de milicie en anderen, in dienst der Generaliteit, bij wijlen
de hand niet zoo zorgvuldig geboden werd, als de dienst van 't Land wel vereischte».
Hoe weinig dergelgke waarschuwingen echter uitwerkten, hoe het bedoelde handels-
zwak en zedenbedervende kwaad eer toe dan afnam, zal ons een dozijn jaren later
met de proef op de som kunnen blijken.
Hoe intusschen de handelslui en de gemeene man in Holland en Zeeland den vryen in-
voer uit Frankrijk toejuichten, komt het klaarst in een praatjen uit, door eenige personen >
kennelyk geen aanhangers van Tollenaar's staathuishoudkundige begrippen, in Augustus
en September '74 gevoerd, toen de daartoe strekkende bepalingen bij de Staten in
den maak waren. «Ik denk om Zeeland», riep een Zeeuw daarin uit, «en het voor-
•'ί
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
deel, dat voorhanden is met de negocie op Frankrijk weêr te doen gaan. Dat brengt
een groote koopmanschap in; dan zullen de (betaal)kantoren Yan 't land gevuld wor-
den , en 't geven van de gemeente wat doen ophouden». — «Dat's waar», stemde
hem een Hollander toe, «de fransche wijnen, manufacturen, papieren, en kastanjes
zullen vrij mogen inkomen. O, bloedI wat zal dat weêr negocie geven!» — Dat zou
leniging brengen, mocht men meenen , «in de ellende, uit de groote schattingen» gespro-
ten , die opgebracht waren «om den krijg te houden, zoo aan honderdste als aan twee-
honderdste penningen, capitale Jeeningen, van alle bezittende goederen, en de belas-
tingen eerstdaags te wachten op turf, hout, boter, kaarsen, vleesch, tabak, pijpen,
kruidenierswaren, papier, klein zegel, coeranten, gazetten, post- of nieuwstijding,
blauwe boekjens, kwakzalversbriefjens, biljetten, begrafenisceêlen , enz,, behalve nog alle
oude imposten, dat den nog staanden burger gansch uitput». Men kon zich daar anders
alleen bij troosten met de gedachte, dat het «alles strekte tot 's Lands welvaart en
behoud»: «beter te geven en vrij te zyn», als een ander sprak, «dan zyn goed te
behouden en ondefr Frankryk slaaf te worden! De alderkristelijkste Majesteit van
Frankrijk wist daarbij zyn adel en kloosters nog wel anders te ontlasten!» ' Bij den
last van den oorlog, die trouwens nu slechts op de beurs drukte, was dezer dagen
echter een bezoeking van boven door 't vreeslijke noodweêr gekomen, dat, op den bid-
woensdagavond van 1 Augustus zelf, over 't land was uitgebroken, en met name ook
Amsterdam en Utrecht geteisterd had. Het nieuwe stadhuis was in eerstgenoemde stad
aan de west- en zuidzy zóó in de glazen getroffen, dat er boven 't eerste verwulf
schier geen ruit geheel gebleven was; in de nieuwe kerk waren aan de Zuidzij van
den Dam twee fraai geschilderde vensters uitgesmeten; de haan en kruissteng van den
westerkerkstoren stond krom; de houten hamei van de haarlemmerpoort was met steun-
ijzers en al omlaag gekomen, en had twee voor den hagel daaronder schuilende mans
gedood, terwyl er de windmeermin met haan en stokkruis van den toren gewaaid
was. Al de kostelijke schepen, op een nieuw geladen fluit na, in 't Y, van Bickers-
eiland af tot Kattenburg toe, waren van voor de palen in 't wilde weggerukt, en
negen er van met het volk vergaan. Op de grachten en markten lagen vi^el duizend
omvergerukte boomen; één boom was van de nieuwe markt schqin over de Waag wel
180 voet ver tot voor de Haantjens-brouwerij geslingerd. Honderden van schoorsteenen,
veel gevels, ontelbare pannen, talrijke uithangborden, luifels, en vensters waren af-
gewaaid; al de huizen op den wind van vensterglazen ontbloot. Buiten de stad waren
minstens een paar dozijn koorn- en houtzaagmolens vernield; meest al de overige, ook
die op de stadsvesten, aan roeden ^ en wieken beschadigd of hun kap kwijtgeraakt.
iS;.
' Zie Den ivelgedischten Olipodrigo T'Amsterdam, enz. Voor Η Vaderlandt gedrmM., I en IL
-ocr page 120-DES VÄ.DERLANDS. ' 117
Ook veel bleekeiijen en tuinhuizen ingestort; lakenramen weggesleurd; speelhuisjens,
piramiden, en zuilen verpletterd: veel kleine roeischuitjens eindelijk in de overtoomsehe
vaart en de Wetering omgeslagen, en de menschen verdronken Κ In Utrecht was ech-
ter de scha veel aanmerkelijker nog, vooral omdat er het gansche schip der grootsche
Domkerk bij te gronde was gegaan. Van den toren tot het koor was zij — als de leêge
plaats nog heden uitwijst — in puin gestort. Van de Jacobi-kerk was de toren met
het klokkespel tot aan den wijzer afgebroken, en door het dak in de kerk neêrge-
komen; van de Buurkerk een groot deel van 't dak en beide zijmuren van boven in
de kerk gevallen; van de Pieterskerk waren beide, van de Sint Nikolaas één toren,
en evenzoo ook 't torentjen van de Agnietenkerk voor den grond geworpen; de toren
en de grootste helft van 't duitsche huis was ingevallen; al de molens op de stads-
vesten, op twee na, omver; evenzoo de groote kaatsbaan, in de Zuilenstraat. De pal-
magiëbaan was voor omtrent een derde van haar boomen beroofd; de meeste op 't Jans-
kerkhof, aan de Geertenkerk, langs de vesten, op de Breêstraat, op 't Vreeburg, bij
de Pieterskerk, en elders uit den grond gerukt en gescheurd. Eeh herberg buiten de
Wittevrouwenpoort was ingestort, en veel daarin schuilende lieden gedood; een turf-
schip in de oude gracht in den grond geslagen, en veel andere vaartuigen aan mas-
ten, roer, verdek, enz. beschadigd. Voorts lagen de straten bezaaid met de leyen,
pannen, en tegels van de daken der kerken en huizen \ Als de «verwoesting van
Bozra in Edom», schetste de dichterlijke kerkleeraar Vollenhove de in puin gestorte
Domkerk, door Gods vuur en wraak getroffen: «God», riep hij in boetpreêkende op-
gewondenheid uit,
God heeft een schat van toorn als Hjj een volk wil slaan 1 —
(Want) dat zoo schoon gebouw zoo deerljjk is verslonden
En in het stof geveld,
Daar is geen oorzaak van als enkeljjk de zonden! —
Niettegenstaande wy, verlost uit vreemde banden,
Zjjn wonderlijk gespaard,
Zoo schynt Gods vrees met haar verhuisd ia uit de landen.
En land en landaard zyn te samen als veraard.
Waarom de Heere komt Zyn woning op te breken,
Met lucht, met wind, en heerd,
Gelyk in velen blykt, dat Hy is weggeweken; —
Ei, keerden wij doch om, eer God heel van ons keert! —
Niet alleen te Utrecht en Amsterdam of elders in Holland, maar ook daar buiten, in
Belgien en Frankrijk, tot Straatsburg toe, woedde echter het stormweêr, en stemde te
' Aid. I, bl. 15.
Aid. t. pl. 13, V,
-ocr page 121-J
... ,
A-'-J
f-
ΑLGEMEENE GESCHIEDENIS
meer de gemoederen lot den door velen gewenschten rust van den oorlog, al zou die,
in spijt der bemiddeling van Engeland en Zweden, toch nog ruim een drietal jaren
aanhouden. Naar 't eerste hadden de Staten, terstond na de bekrachtiging van den
vrede, een buitengewoon gezantschap, de HH. Van Benningen, Reede, en Haren af-
gevaardigd , die er in 't laatst van Mei aan wal stapten, en een week of zes lat€r
door een zestal andere, uit Holland en Zeeland, gevolgd werden, met de taak belast,
om over het beraamde verdrag van zeevaart te onderhandelen , dat echter niet vóór Decem-
ber tot stand kwam. Tegelijkertijd als zij naar Londen, kwam Sir William Temple
weder naar Den Haag, waar hij den 29™ der maand zijn plechtige intreê deed, ouder
gewoonte van de Hoornbrug door de afgevaardigden der Staten, in een met zes paar-
den bespannen karos, afgehaald. Hij vond er de Staten meer dan den Prins, dien hij
zelfs niet vóór zijn terugkomst van Grave te zien kreeg, tot den vrede genegen; vooral
omdat Frankrijk, naar 's Prinsen welgegronde meening, te weinig voordeelige voor-
waarden zou willen bedingen , dan hij — met Engelands medewerking — het hoopte
te kunnen afdwingen. Men bleef daar echter te veel Franschgezind, om hem kracht-
dadig te steunen, en zond alleen de Heeren Arlington, d'Ossery, en Sylvius onders-
hands naar Holland, in schijn om er hun vrienden te bezoeken, doch met het ver-
holen doel, den Prins tot vrede te stemmen. Arlington beklaagde zich tevens bij hem
over oproerige bewegingen, in overleg met Den Haag in Engeland beproefd. In 't be-
gin van den oorlog had zich namelijk een Engelschman, zekere Howard, die met den
resident van Polen en minister van Brunswijk-Luneburg, Abraham van Wicquefort, in
briefwisseling stond, naar Holland begeven, en eerst aan De Witt, daarna den Prins
zijn dienst aangeboden, hem een aanhang in Engeland belovende, als hij er mocht
willen landen. Arlington's dienaar, Dumoulin, sloot zich bij Howard aan, en beiden
verschaften daarop den Prins, door Wicquefort, zooveel engelsch staatsnieuws als hij
verlangen mocht. Na 't sluiten van den vrede kwam een en ander aan den dag, daar
Wicquefort zich belezen liet, om enkele brieven van Howard over te leveren , die dezen
nu in hechtenis deden nemen met een ander, van zins Schotland tijdens den oorlog
in beweging te brengen, en mede van verstandhouding met den Prins beticht. Dumoulin
werd daarentegen door de hollandsche Staten ten zeerste begunstigd; zij bewerkten niet
alleen dat hem 1600 gulden uit de geheime correspondencie-penningen werden toe-
gekend, maar dat hij ook in 't voorjaar van 1676 tol Goeverneur van Surinam-e werd
aangesteld. De Prins liet Arlington intusschen onverrichterzake vertrekken.
De zweedsche gemachtigde Ehrensteen had in den loop van 't jaar bij de Staten
voortdurend vertogen ingediend, om hen tot vredesonderhandeling te noopen, en hun
daarbij zelfs voorgesteld, om eenige plaatsen aan te geven, waar men die zou kunnen voe-
ren. Zij stelden hem half November daarop Frankfort, Hamburg, of Aken voor; doch Koning
Lodewijk wilde van geen duitsche rijksstad weten, en stemde zijnerzijds voor Breda,
118
DES VÄ.DERLANDS. ' 119
dat echter door de Staten werd afgeslagen. Hij liet het daarop aan hen over, hem
een andere, mits niet in Friesland of Stad-en-Landen, voor te slaan, en zg kwamen
toen met Meurs voor den dag; dit lag wel niet binnen hun gebied, maar was toch
door de troepen van hun Kapitein-generaal bezet. Daar het echter duitsch was, wilde
Lodewyk er evenmin, als van een andere duitsche plaats, van hooren. Temple kwam
toen, namens Engeland, met Nymegen te berde, waarin nu ten slotte zoo de bond-
genooten als Frankrijk toestemden, en dat dus de bestemde plaats voor de aanstaande
onderhandeling werd.
Van dat zelfde Nijmegen ging in dezelfde dagen — January 1675 — een voorstel
bij de Staten van Gelderland uit, dat in 's Prinsen verhouding lot het gewest een
aanmerkelijke wijziging zocht te brengen. Het hield toch den voorslag in, hem de
aloude hertogelijke waardigheid met al haar gezag op te dragen. De eerste aandrang
er toe kwam van de te Nijmegen gevestigde broeder en zwager des hollandschen
Raadpensionaris, die zelf in 't vorige jaar daar geweest, en toen zeker reeds over
de zaak geraadpleegd was. Zijn zwager's — Willem van Hoekelum — schoonzoon,
Koenraad Klerk, was als griffier der Kwartierstaten het best in de gelegenheid, het
denkbeeld daarin ter sprake te brengen; terwyl gene zelf en zijn schoonbroer, Nikolaas
Fagel, het in de stad zelve aanbevalen. Klerk hield den nijmeegschen Staten voor,
hoe slecht het met de geldmiddelen der Provincie stond, en hoeveel voordeels men
uit de bescherming van den invloedrijken aanstaanden Hertog zou kunnen trekken,
met name ook tegenover de aanmatiging en overheersching van Holland. De Ridder-
schap bleek al ras genegen het voorstel te steunen; om het echter tot een besluit te
verheilen, diende de Landdag bgeen te komen, en by 't voorloopig over de Provincie
gestelde bestuur kon dat zonder machtiging van den Prins-Stadhouder niet geschieden.
Op 't verzoek, hem door de stad Nymegen daartoe gedaan, gaf hy echter haaravoor-
loopige regeering» den January gaarne zijn toestemming, om — naar zij gevraagd
had — «over eenige zaken, den dienst van Gelderland betreffende, de Ridderschap
en de gemachtigden tot de provizioneele regeering in de andere steden van 't Kwartier
bijeen te roepen, om met elkander te besluiten 't geen zy voor dien dienst mochten
noodig achten, en daarover ook des noods te raadplegen met de andere kwartieren,
uil welke de voorloopige regeering der steden van Z-utfen en Arnhem evenzeer gemach-
tigd werden, ridderschap en steden van hun kwartier bijeen te doen komen. Na die
bijeenkomst, en daarop gevolgde onderlinge raadpleging, werd toen, vier weken later —
den 29®'' — eenparig besloten, «den Prins van Oranje en zijn mannelyken nakome-
lingen , uil erkentenis van zyn uitstekende diensten, de hooge regeering van 't Vor-
stendom Gelder en 't Graafschap Zutfen aan te bieden onder den titel van Hertog en
Graaf. Om zooveel mogelyk de zaak te ondersteunen, had men in de verschillende
steden — te Arnhem op aandrang vooral van den hoogschout Bentinck — de gilden
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
en gemeenten er o\er gepolst, en hun instemming erlangd. Reeds den SO®'' gaf men
den Prins, die te Zuilestein aan ^t jagen was, van 't genomen besluit kennis; hij
weigerde echter zelf omtrent de aanneming al of niet te beslissen, vóór hij de meening
der andere provinciën van zijn Stadhouderschap vernomen had, doch liet gaarne toe,
dat de Heeren van zijn jachtgezelschap hem aan den disch als Hertog van Gelder
toedronken; toen echter één hunner ook een dronk als Graaf van Holland op hèm
wilde instellen, gaf hij niet onduidelijk zijn misnoegen daarover te kennen. Hij wist
trouwens te wel, dat zijn persoonlijke invloed niet aan een ijdelen titel hing, maar
op 't gezag berustte, dat men hem, onder welken naam of titel dan ook, toekende,
en hij kon daarom ook met alle kalmte de gevraagde uitspraak verbeiden, al had hij
ze wellicht eenigsins anders ve/wacht, dan ze, bepaaldelijk in Zeeland, uitviel. Utrecht
was het eerst — den February al — met de zijne klaar, en maakte ze hem door
vier gemachtigden kenbaar; zij luidde tot aanrading der aanneming. Eerst twee dagen
later ving er in Holland de beraadslaging over aan. De Edelen rieden toen evenzeer tot
aanvaarding der aangeboden hooge waardigheid, en Dordrecht met hen. Haarlem daaren-
tegen verklaarde, «wel gewenscht te hebben, dat men over zulk een zaak niet had
behoeven te raadplegen; dat men bovendien vooraf nagaan moest, in hoever de eene
provincie in dezen van de andere afhing, en of zij wel gemachtigd was, hare opper-
macht dusdoende af te staan. Men kon den Prins ook niet raden, eene waardigheid
als deze, waardoor zijn staat niet verbeterd werd, aan te nemen; 't was beter Stad-
houder dan Soeverein dezer Landen te zijn. Hij zou zich verder, wilde hij den staat
der geldersche geldmiddelen herstellen, den haat van 't volk op den hals halen, en
beproefde hij dat niet, de overige gewesten het kind van de rekening maken. Gel-
derland, dat zich zoo spoedig aan Frankrijk onderworpen had, verdiende daarbij geen
al te groot vertrouwen, en men meende dus, hoe genegen men zich den Prins steeds
betoond had, ronduit te moeten betuigen, dat zeker zij zijn beste vrienden waren,
die hem de aanneming ontrieden. Delft meende, dat Gelderland gewis weldeed, om,
even als Holland, Zeeland, en Utrecht, den Prins aanzienlijke waardigheden, goederen
en giften hadden aangeboden, hem zijn erkentelijkheid te betoonen, en daartoe--
daar 't niet anders had — zijn oppermacht aan hem te schenken; doch dat Haarlem
terecht had aangeraden, die zijnerzijds af te slaan. Dat wel zijn ^groote voorzaat, Prins
Willem I, op ernsti'gen aandrang der hollandsche en zeeuwsche steden, die opper-
macht over beide gewesten had aangenomen, doch er na zijn dood, onder de drie
volgende Stadhouders, niet meer van gerept was. Dat ook wel een der voornaamste
hollandsche steden, Amsterdam, den Prins zelf, kort na zijn verkiezing tot Stadhouder,
de oppermacht over Holland had aangeboden, doch Arlington en Koning Karei, daar-
over gepolst, het hadden afgeraden; en dat evenzeer ook thans de meerderheid der
dêlfsche vroedschap begreep, dat men den Prins moest raden, het geldersche aanbod
DES VÄ.DERLANDS. ' 121
van de hand te wijzenw. Leiden hield «alle nieuwigheden voor gevaarlijk; de Prinsen
van Oranje waren steeds met de waardigheid van Stadhouder tevreden geweest, en
■t was te hopen, dat zij dat ook in 't vervolg mochten zijn. De Prins zou als Stad-
houder meer gunst en gezag bij 't volk vinden dan als Soeverein. Reeds het opleggen
der belastingen, dat dan zijn werk zou wezen, maakte de Staten bij de gemeente
min of meer gehaat. Hem de aanneming ontraden was dus zaak». Amsterdam achtte,
dat men den Prins voor zijn raadpleging met de Staten bedanken, doch hem de aan-
vaarding der aangeboden waardigheid afraden moest. Gouda deed opmerken, dat er
in de Unie iets gevonden werd, dat ook Jaij de opdracht der graaflijkheid aan den
eersten Willem reeds te berde was gebracht \ en dat de bevoegdheid tot zulk een
afzonderlijk aanbod twijfelachtig maakte, doch zag anders geen zwarigheid in de aan-
neming, en zou zich dus bij de Edelen aansluiten. Rotterdam verklaarde, zich bij de
anderen te zullen voegen, als men 't allen eens kon worden; anders wenschte 't eerst
ruggespraak te houden. Gorinchem zei, dat men de aanneming ontraden moest, en
vond ze toch plaats, 't hertooglijk gezag in Gelder nader onderzoeken. Schoonhoven
sloot zich bij de Edelen aan, om de fraaye reden, dat «groote Huizen toch doorgaans
groote titels begeerden, en de Graven van Nassau wel 200 jaar over Gelder geheerscht
hadden»; ook, trouwens, «omdat de geldersche geldmiddelen, 't rechtswezen, en de
regeering dringend verbetering eischten». Den Briel stemde daar geheel meê in. Ook
Schiedam schynt zich bij de Edelen aangesloten te hebben. ψΆΐ het Noorderkwartier
betrof. Alkmaar bracht in 't midden, dat het volk liefst met een schijn van vrijheid
gedoekt werd, dat het zich echter naar de meerderheid en 's Prinsen welbehagen
zou schikken. Hoorn stemde voor aan-, Enkhuizen daarentegen voor afrading, met
de stekelige opmerking, dat Gelderland niets anders deed dan zijn eigen voordeel
zoeken, en een vergulde bittere pil opdrong; die te weigeren zou daarom het wijste
zijn; het zou zich echter gaarne naar den Prins-zelf gedragen. Evenzoo Purmerende
en Monnikendam, dat zich evenwel verder bij Haarlem aansloot; Medemblik daaren-
tegen bij de Edelen. Tijdens de raadpleging had men door den Raadpensionaris den
Prms over de zaak laten polsen, doch deze geantwoord, dat ze hem onverschillig was,
en hij dus geen partij wenschte te kiezen. Men deelde hem nu de zoo uiteenloopende
meening der Statenleden schriftelijk meê, het aan hem overlatende, hoe verder te
handelen.
Μ
ί
Een dag of wat later ontving hij ook uit Zeeland soortgelijke schriftelijke kennis-
geving. Men had daar den IS"" en 16«" over de zaak beraadslaagd, en daartoe begonnen
met breedvoerig te overwegen, welke redenen Gelderiand tot zijn aanbod genoopt
16
Gelderland zelf en Utrecht hadden toen tegen de afzonderlijke opdracht eener Provincie bezwaar
gemaakt.
IVe deel, 2e etuk.
»
iii
-ocr page 125-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
la;,--
■,ψ.
konden hebben, en had die vooral meenen te vinden in de hoop, door 't aanzien van den
Her^g het gewestelijk aandeel in de gemeene lasten te doen yerminderen, en de grenzen
der Provincie beter tegen den duitschen vijand te zien verweren. Men bracht echter
tegen het aanbod zelf in, dat Gelderland niet bevoegd was de oppermacht af te staan;
dat de aanneming met nadeelige gevolgen dreigde, en onrust in den Staat verwekken
zou, daar Gelderland dan wel altijd zou blijven woelen, om ook de andere provinciën
onder een eenhoofdige regeering te brengen, en dezen zich daartegen van haar zij ver-
zetten zouden. Men zou zich verder bij dat aanbod niet kunnen neêrleggen zonder ook
zelf een dergelijk te doen, en den Prins als Graaf van Zeeland aan te nemen. Men
moest daarenboven bedenken, welk een indruk de zaak op de gemeente zou maken;
dat Toorts onder een eenhoofdig bewind de koophandel gefnuikt werd, de wisselbank
alle vertrouwen zou gaan derven, en de Oost- en West-indische Compagnie onzeker
werden; dat er ook wat de erfopvolging aanging, zwarigheid te voorzien was; mocht
toch al onder den Prins-zelf alles wel gaan, zijn nazaten, misschien van anderen
inborst dan hij, zouden 't Land in ongelegenheid kunnen brengen». Was men 't zoo
over 't onaanneemlijke der zaak vrij wel eens, over 't antwoord den Prins te zenden,
was men 't minder. De Raadpensionaris De Huybert, die bij 't afwezen van den eersten
Edele, Odijk, de vergadering in zijn naam, en dien des Prinsen dus, leidde, had
uitdrukkelijk last gekregen, zich niet te uiteri, en Middelburg wilde zich niet ver-
klaren Yóór 't gevoelen van Holland was kenbaar gemaakt. Daartegen kwamen nu
evenwel Zieriksee en Goes op, en beweerden — niet ten onrechte — dat door den
Prins elk gewest voor zich geraadpleegd werd, waarop Middelburg toen als zijne mee-
ning te kennen gaf, dat men de geopperde redenen van aan- en afrading den Prins
moest voorleggen. Zieriksee stemde tot de laatste, omdat «het zeer te bezien zou staan,
of de Unie wel gedoogde, dat één der Gewesten onder een bijzonder eenhoofdig gezag
stond, terwijl de andere staatswijs geregeerd werden. De naam van een oppermachtig
gebieder was ook, sedert de afzwering van Koning Filips, bij de gemeente onaange-
naam geworden, terwijl de Prins daarentegen als Stadhouder ten hoogste geacht en
bemind was, en zelfs, als zoodanig, de voornaamste deelen der oppermacht in handen
had, ofschoon deze den provincialen Staten uit den aard eigen bleef; zijn beste vrienden
moesten hem dus raden, Gelderlands aanbod af te älaan en daarentegen 's Lands oud
en loiFelijk bewind te handhaven. Goes was het met dat alles volkomen eens, en
Yöegde er nog aan toe, dat «de enkele titel van Hertog of Graaf den Prins geen meer
gezags verschaffen kon, dan hij reeds bezat; dat 's Lands ingezetenen, onder den zoeten
naam van Vrijheid, zeker veel meer voor 's Lands lasten zouden willen bijdragen, dan
zij. onder een opperheer zouden willen gdoen, gelijk het verleden dat geleerd had; dat
de voorgang van Gelderland in dezen de overige provinciën zou schijnen te moeten
meêtronen, doch dit nooit zonder veel onrust geschieden zou; dat het eindelijk ondank-
DES VÄ.DERLANDS. ' 123
baarheid jegens God zou verraden, een regeering te veranderen, die door Zijn zegen
en de jaren zóó bekrachtigd was». Tholen was van een geheel ander gevoelen; het
oordeelde, Gelderland te moeten prijzen over zijn aanbod, als een blijk van erkentenis
voor 's Prinsen uitstekende verdiensten, en van zorg voor de toekomstige veiligheid
zijner Provincie. De opdracht raakte verder de Unie niet, daar Gelderland tegenover
haar als overheerd gewest moest beschouwd worden, en de overige geen reden hadden,
zich aan Gelderlands handelwijs te stooten. Het meende dus den Prins wel te kunnen
aanraden, de opgedragen Hoogheid te aanvaarden. Men bracht daar van de andere zij
intusschen tegen in, dk, wilde men Gelderland uit dat overheeringsoogpunt beschouwen,
der Generaliteit er de oppermacht over toekwam, en het aanbod dan ongerijmd was!
Vlissingen verklaarde de gansche raadpleging niet van zooveel belang te beschouwen, als
anderen schenen te doen; 't achtte 't louter beleefdheid van den Prins Zeelands gevollen
te vragen over iets, dat eigenlijk alleen hem zelf en Gelderland aanging; dat dit laatste
hetzelfde recht had, als Holland en Zeeland, den Prins een blijk van erkentenis te geven,
en hem dus 't Hertogdom op te dragen, gelijk zij 't het Erfstadhouderschap gedaan hadden;
dat uit die opdracht der oppermacht in één gewest, van de andere in gelegenheid zoozeer
verschillende, volstrekt niet volgde, dat ook deze zich onder een eenhoofdig bewind
begaven; dat zulk een Hertog Gelderland zou kunnen houden als voormuur van den
staat, en het verplichten, omjDeter in zijn aandeel in de algemeene lasten te voor-
zien; dat men om al deze redenenden Prins dus ook moest verzoeken, de opgedragen
hoogheid te aanvaarden». Eerst den volgenden dag vonden Middelburg en Vere ge-
legenheid, zich te uiten. Het eerste meende, «dat men den Prins, na dankzegging
voor de gedane mededeeling, moest doen weten, dal men in de-zaak zelf aanmerke-
lijke bezwaren zag, zoowel wat de Unie als zijn eigen persoon betrof, en het daarom
aan zijn eigen hooge wijsheid over wilde laten, zulk een besluit te nemen, als met
s Lands best in overeenstemming zou zijn». Vere, hoewel verklarende zooveel gene-
genheid als iemand voor den Prins, en zelfs hel leven voor hem veil te hebben, ried
echter 't aannemen der aangeboden Hoogheid af: 1. omdat Gelderland niet goed h^
gedaan, de oppermacht over zijn gewest zonder voorkennis der andere af te staan; ter-
>vijl daarenboven de regenten, als niet zoozeer zijnde dan wel slechts verbeeldende
Soeveremen van den lande, gehouden waren den nazaten de regeering in dien staat
over te leveren als zij ze ontvangen hadden; 2. omdat de Uefde van 's Lands inge-
zetenen onder het tegenwoordig Landsbewind, den Prins meer waard was dan een
enkele titel; en 3. omdat van den tegenwoordigen bewindsvorm de rust en welvaart
^an 't Vaderland afhingen. De Prins moest derhalve in dezen het voorbeeld van Gideon,
den rechter Israels, volgen». Overeenkomstig deze laatste zinspeling verzuimde men niet,
en Prms, bij het schriftelijke antwoord, waarbij men hem een en ander wydloopig
overbriefde, en ten slotte te verstaan gaf, dat de genegenheid ön trouw van den land-
if
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
ïïr
zaat, op de vaste en gezegende gronden der tegenwoordige wijze van regeering, nim-
mer ophouden maar eeuwig duren zouden, naar «dat loffelijk.voorbeeld» te verwijzen,
en hem aan te raden, om de geldersche aanbieding af te slaan, gelijk het gemelde joodsche
Bijbelheld een dergelijke gedaan had, hem door het volk na zijn verlossing door zijne
hand uit de slavernij der Midianieten gedaan, evenals nu door 's Prinsen hand zoo-
veel heil in het Vaderland was toegebracht».
Die Prins had toen echter zelf reeds de reis naar Arnhem aanvaard, om daar,
ziende hoe luttel bijvals het aanbod in de hollandsche steden vond, het beleefdelijk
van de hand te wijzen, en tevens de regeering te herstellen. Van den Raadpensionaris
begeleid, vertoonde hij zich den 20®'^ der maand voor de saamgeroepen Ridderschap
en steden der provincie, bracht hun zijn ongeveinsden dank voor 't hem gegeven blijk
van vertrouwen, doch sloeg het tevens heuschelijk af. Den volgenden dag daarop tot
Erfstadhouder en Kapitein- en Admiraal-generaal aangesteld ', herstelde hij 't Hof van
Gelder en nam er zitting op de rol van 't geldersche hof, om vervolgens ook de pro-
vinciale regeering en die der steden van nieuws te regelen. Raden, burgemeesters, en
schepenen der laatste zouden voortaan, zonder voorafgaande benpeming, door den Erf-
stadhouder worden benoemd; in de meeste voor drie, in Tiel voor één jaar; de
gemeenslui van Nijmegen, Bommel, Zutfen, Doesburg, Arnhem, en Harderwijk zou-
den voor hun leven dienen, maar de openvallende plaatsen eveneens door den Stad-
houder worden aangevuld. De verdere ampten, als hel burggraafschap van 't Rijk van
Nijmegen, het landdrostschap van Zutfen en dat van de Veluwe, de amptmanschap-
pen, richter- en scholtampten, enz. zouden evenzoo alleen door den Stadhouder begeven
worden, die ook gelijkerwijs de Secretarissen der kwartieren en steden zou aanstellen.
Zelfs de begeving der buitenlandsche commissiën in de Generaliteits-collegiën en in de
Oost- en Westindische Compagnie werd hem uitsluitend opgedragen; evenals hij ook
de beslissende scheidsman zou zijn in alle geschillen tusschen de kwartieren en hunne
leden,^en over het krijgswezen der Provincie de volstrekte bestelling erlangde. Na de
zaak der regeering overeenkomstig dit reglement geordend te hebben, vertrok de Prins
naar Overijsel, waar, na zijn aanstelling tot Erfstadhouder en 't stellen der wethouders
in de steden, den 2®'' Maart mede een nieuw reglement ontworpen werd, dat echter
den Stadhouder minder uitsluitend dan 't geldersche 't gezag in handen gaf. Daarbij
toch werd bepaald, dat de wethouderschap in de drie hoofdsteden en Hasselt en Steenwijk
jaarlijks door de gemeenslui verkozen zou worden, nadat deze eerst hun eigen getal
hadden aangevuld; de Stadhouder verkreeg echter het recht, de gedane keuze van
ί· ί
1 De "commissie" daarvan werd hem vervolgens in een gouden doos ter waarde van ƒ 2000 over-
gebracht, waarbij de Staten, als bl\jk van hun erkentelijkheid voor de aanneming, nog/100,000 aan
5 t. hd. schuldbrieven voegden. — Zie Is. An. Nijhoffs aant. in zijn Bijdragen, VII, bl. 83.
DES VÄ.DERLANDS. ' 125
beiden goed of af Ie keuren, en in 't laatste geval naar eigen verkiezing anderen aan
te stellen. In de overige plaatsen zou de Wet op den ouden voet gekozen worden. De
drost- en schout-ampten, landrentmeester- en ontvangerschappen zouden, zonder vooraf-
genaamde benoeming, door den Stadhouder worden begeven; het griffierschap der
Staten en de buitenlandsche commissiën echter uit een hem voor te dragen viertal;
de bestelling der krijgsmacht en de beslissing der geschillen zou, evenals in Gelder-
land, geheel aan hem verblijven. Terwijl de geraeenslui van Kampen en Zwol zich
zonder weêrspraak bij dit besluit omtrent de keur van hun lichaam en der stadswet
neêrleiden, kwam de gezworen gemeente van Deventer, bij den eerstvolgenden keur-
dag, tegen dit «verlos der privilegiën», als zij 't noemde, op, en richtte zich tot sche-
penen en raad met het verzoek, haar bij dat verzet de behulpzame hand te bieden.
Deze toonden zich daartoe echter ongenegen, en maanden tot kalme berusting aan.
Toen daarop intusschen de keur had plaats gehad verlangde de gemeente weêr, dat
de gekozenen, zonder de goedkeuring van den Stadhouder te vragen of af te wachten,
naar oud gebruik den eed zouden doen, en kwam men toen, na lange onderhande-
ling, overeen, dien eed «onder reserve der aggreacie van Zijne Hoogheid» af te leggen.
De keur werd daarop den Stadhouder ter bekrachtiging overgemaakt , zonder dat hem
daarbij van 't gebeurde werd kennis gegeven; daarvan door anderen verwittigd, schreef
hij nu terug, dat hij dat voorwaardelijk «in eed nemen der verkozen personen voor
ditmaal om redenen door de vingers zou zien, maar tevens verwachten, die informa-
liteit in het toekomende te zien vermijden». Een poos tijds vóór den volgenden keurdag
zond hij daarenboven nog een schrijven aan den Raad, om voor te stellen, dien in
't vervolg 14 daag yroeger te stellen, om zoo de beëediging op den gewonen dag te
kunnen laten doorgaan. De gemeente antwoordde den Raad, die er haar van in kennis
stelde, niets anders dan dat zij «op Sint Pieter, naar gewoonte, verschijnen zou, om
de keur conform Stadsboek te doen», en, om duidelijker verklaring van haar gevoelen
gevraagd, dat zij dat schrijven, als niet aan haar gericht, ter zij zou laten, en zich
hield aan 't geen vroeger door haar gezegd was. Een nader schrijven van den Stad-
houder gaf den Raad daarop last, gemeenslieden hoofd voor hoofd af te vragen, of
zij 't nieuwe Reglement al dan niet dachten na te komen? Zij hielden zich echter
lichaamswijze aan hun gevoelen, en toen Wet en Raad daarop besloten, samen in hun
vergadering te verschijnen en daar de gestelde vraag hoofdelijk aan hen te doen,
vonden zij verreweg de meerderheid der tegenstribbelaars uit het Stadhuis naar 't Stads
Wijnhuis vertrokken, en zagen zich ook de rest, tot een getal van 22 toe, daarheen
begeven. Vandaar ter Raadkamer teruggenoodigd, vaardigden dezen de verklaring uit,
dat zij, na rijpe overweging, zich door hun eed aan het Stadsboek verplicht vonden,
en dus het nieuwe Reglement, als daarmeê in regelrechten stryd, gewetenshalve niet
konden of mochten aannemen». Daar men zich echter van wet- en raadszij met die op
f
126
".-'«S·"·" V'
. VÄ .
ongewetligde plaats afgegeven verklaring niet tevreden stelde, zagen zij zich gedwongen
ten Stadhuize terug te keeren, om daar nu, hoofd voor hoofd, hun weigering te her-
halen. Denzelfden dag — 17 Febr, '77 —· teekenden zg een reeds ontworpen vertoog
aan den Stadhouder, dat zy hem, van een eerbiedig schreven begeleid, deden toeko-
men , terwijl Wet en Raad eenigen hunner afvaardigden, om hem van al dit gehaspel
kennis te geven en zijn nader goedvinden te hooren. Hij antwoordde met de betuiging
zijner verwondering, dat door zijn Reglement de voorrechten en vrgheden der stad
zouden geschonden zijn, daar zij, met haar provincie weder by de Unie gebracht,
in die voorrechten weder hersteld was, uitgenomen het den Erfstadhouder toegekende
gezag, dat wanneer de gezworen gemeente, zoo omtrent het aanvullen van haar lichaam
als de keur van Wet en Raad, zich niet naar behooren mocht hebben gedragen, die
Stadhouder daarin dan zoo zou mogen voorzien, als hg ten meesten dienste van stad
en provincie zou noodig vinden, doordien aan hem alleen, in die hoedanigheid, «de
faculteit gelaten was, om te voorkomen, dat door Miperijen en driften^ die — God
beter 't — zooveel jaren binnen de stad, tot onuitsprekelijk nadeel van 't gewestelijk
en stedelijk belang, omtrent die keur in zwang geweest waren, diezelfde verwarring
niet meer zou worden teweeggebracht». Om aan het twistpunt van 't oogenblik een
einde te maken, gelastte hij Wet en Raad tevens, de tegenstribbelende gemeenslieden
van hun eed te ontslaan, daar hy van den eenen kant evenmin iemand wilde bezwaren,
om zich tegen zijn gemoed met de regeering te moeyen, als van den anderen zijn recht
opofferen aan d'ambicie van eenige personen, den dekmantel van privilegiën misbrui-
kende». 2,00 geschiedde 't nu, en vulden daarop de overgebleven gemeenslui de open-
gevallen plaatsen der 22, op de bg 't nieuwe reglement voorgeschreven wijze, aan ^
Wat de Prins hier met zooveel grond en nadruk tegen «kuiperijen en driften»
aanvoerde, mocht ongelukkig niet slechts van Overijsels eerste hoofdstad dier dagen,
als van nagenoeg alle andere provinciën en steden gelden; doch — wat erger was —
juist onder zijn stadhouderlijk beheer zou, in spijt dezer onverbloemde betuiging van
zijn afkeer, die «kuiperij» in den Lande aanmerkelijk toenemen, en — zonderlinge
weerspraak met die betuiging — niet het minst door zijne begunstiging en zijn eigen
bedrijf. In zulk een mate zou helaas! de steUing van den rechtschapen franeker hoog-
leeraar Huber, in zijn vroeger aangehaalden Spiegel van Ooleancie, waarhei(i blijken,
dat «men zich behoort te wachten van zulke reformaciën voor te stellen, die door het
humeur van land en lieden, en de iDedorvenheid der tijden ondoenlijk zijn. 't Is geen
groote zake», schreef hij, «treffelijke ordonnanciën in zijn kamer te bedenken, en veel
prijselijke zaken op 't papier te brengen; maar de hoogste konst is te kennen het
humeur van zijn volk; anders doet men niet anders, dan voor de wereld te toonen,
Zie den Tegenw. Staat van Overijsel III, bl. 130, vv. en de daar aangehaalde Deductie, enz.
-ocr page 130-DES VÄ.DERLANDS. ' 127
tegen welke misdryven men niets vermag, en dat zoo min het heelmiddel als het
kwaad te verdragen is». Hij bracht dit bezwaar hoofdzakelijk tegen de friesche ver-
bodsbepaling van 1634 in, dat «niemand in het begeeren van eenig ampt eenig bier
of wijn zou mogen schenken»; doch de Prins zou, om zijn anders zoo edelaardig
doelwit, de handhaving van Nederland en Europa's vrijheid tegenover de fransche
heerschzucht, krachtdadig na te streven, zich binnenslands een overwicht moeten
verzekeren, dat slechts met een stel regenten in staats- en stadsbestuur mogelijk was,
geheel van zijn wil afhankelijk en naar zijne hand te zetten. En wat hij dus voor
't oogenblik in die deventer en overijselsche praktijken veroordeelde, «deongeoorloofde
oligarchique konsten», gelijk Hubert ze doodverfde, «die de geraeene regeering in handen
en lust van weinigen brengen, alsof het haar vaderlijk erf en patrimonie was; een fun-
dament van corrupcie en zelfzoeking, zeer tegenstrijdig aan een vrije regeering»dat
zou hij zich daardoor, 0 jammer! allengs gedrongen zien, op veel grooter schaal alom
niet slechts oogluikend toe te laten, maar in zijn, en in zoover Europa's belang te
bevorderen. Hij diende 's volks «humeur» en kwade neiging daarin hun gang te laten
gaan, om er voor zijn persoonlijk goede zaak partij van te trekken. Dat hij daar wél
aan deed, laat zich daarom nog niet beamen; zelfs als noodzakelijk kwaad zou men
zijn doen in dezen te nauwernood kunnen doen gelden; doch de omstandigheden waren,
in dit opzicht, zelfs zijn kloeken geest te machtig, en hij deed dus wat hij, in dii
omstandigheden, niet laten kon. Geen provinciale verordeningen noch voorbehoedmid-
delen baatten dan ook, om het oligarchische kwaad in zijn voortwoekerenden loop te
stuiten, dat, onder allerlei vormen en vergoêlijkende namen, tot die van «harmonie»
toe, onder de goê gemeente heerschte, en waartegen nog in 't najaar van '73 in
Zeeland weêr een waarschuwing der Staten was uitgevaardigd, gelijk in 't voorjaar in
Friesland. «Verbintenissen, toerbeurten, en almanakken», weldra door «contracten van
correspondencie», als men ze noemde, gevolgd, bleven hun verderfelijken invloed bij
toeneming doen gelden, en alom in de provinciale en stedelijke regeering heerschen ^
Wat de thans herstelde in Overijsel betrof, meenden de drie hoofdsteden zich ten
spoedigste door vereende kracht te moeten wapenen tegen allen daadwerkelijken of ver-
meenden inbreuk op hare voorrechten. In een omstreeks half Augustus te Deventer'
gehouden bijeenkomst bepaalden daarom «burgemeesters, schepenen en raden» der
nts, dat zij, «de groote nuttigheid in aanmerking nemende, als (hunne) steden in
^i^articulier hadden genoten uit (hare onderlinge) eenigheid» — die trouwens wel
Qog al eens te wen'schen had gelaten ~ «bij deze gelegenheid van tijden, noodig
1873 m i» Mr. De Witte van Gitters Contracten van Correspondentie, den Haag
Corrir ^Waar 1877; verg. ook Prof. E. Fruin's Nog iets ovet d<}
cientien der Regenten onder de EepubUeJc in dea ITed. Spectator voor 1864,
-ocr page 131-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
vonden te vernieuwen alle en ieder van zoodane oude verbonden, als voor dezen bij de
gezamentlijke drie steden in 't generaal of eenige van haar in 't particulier waren
opgericht, en diensvolgens de eene de andere te loven en te zekeren, goede vrienden
en bondgenooten te wezen en te blijven ten eeuwigen dage, en in alle voorvallende
zaken malkander niet te verlaten, dan altijd bijeen te blijven, en de eene de andere
in alle lasten en nooden, hoe en waar die komen mochten, met alle kracht en ver-
mogen bij te staan en te beschermen, en niemand de eene de andere in eenige van
zijn olde privilegiën, gerechtigheden, en gewoonten te (laten) verkorten, dan ze hem
zonder eenige verhindering te laten beholden en genieten onbespierd, en malkander
daarin te stijven, te sterken, en te helpen beschermen met alle macht, zonder arg of list»
Zoodra de Prins Gelderlands aanbod van de hand gewezen had, deelde hij dat den
Staten van Utrecht mede, hun te gelijker tijd zijn dank betuigende voor de wijze,
waarop zij hem hun ingevraagden raad hadden gegeven, en die hem had doen blijken,
dat het voorstel bij hen geenerlei argwaan omtrent zijn bedoelingen gewekt had, gelijk
elders, tot zijn leedwezen, 't geval scheen te zijn. Tot de zeeuwsche richtte hij daaren-
tegen, na 't bekomen van hun verslag en brief, een schryven, dat hun zijn kennelijk
misnoegen niet verheelde over 't geen ten hunnent in 't midden was gebracht, en
over den toon, waarop zij gemeend hadden hem te moeten toespreken. Hun dank
zeggende voor de genomen moeite, betuigde hij tevens de smart, die 't hem gedaan
had, uit de adviezen van eenige hunner leden te moeten opmaken, dat zij, spijt alle
door hem in 't werk gestelde pogingen, om den Staat uit zijn rampspoed te redden,
van gansche andere gedachten omtrent hem vervuld waren, en daardoor ook onder de
gemeente verdenking verwekt was, als ware 't hem om de Soevereiniteit te doen, en
daarmeê den ondergang van vrijheid en handel, de slooping der beide Gompagniën,
de fnuiking van 't crediet der wisselbanken en de vernietiging van 's Lands schuld-
brieven. Tot welke hatelijke en boosaardige vermoedens, als hij zich uitdrukte, hij
nooit meende aanleiding gegeven te hebben. Wel hadden vroegere bewindvoerders hem
willen uitsluiten van de waardigheden , door zijn voorzaten bekleed , en 't geen zij daarvan
bij wijze van gunst wilden laten, zoo beperkt, dat hij er buiten sUat door raakte, 's Lands
nut en welzijn naar behooren te betrachten; wel had men hem ook de voorrechten,
aan zijn persoonlijke goederen en eigendommen verbonden, zoeken te benemen, terwijl
men al wat tot zijn verkleining en verdrukking werd aangewend, den fraayen naam
Tan 't «voorslaan der vrijheden en voorrechten van deze landen» gaf, al waren die
zoogenaamde voorstanders daarvan het alleen van hun eigen aanzien en grootschheid,
zich verheffende boven hunne medeburgers, en zich op allerlei wijs in de regeering
dringende, en die in de steden naar hun zin schikkende, zonder juist op haar privi-
-i
h ■
É£ii·« KAï
» Van Hattum's GescJiiedenissen vttn Zwolle, IV. bl. 93, v.
-ocr page 132-DES VÄ.DERLANDS. ' 129
legiën veel acht te geven. Hij, integendeel, had zich, tot den tegenwoordigen oorlog
toe, slechts tot verdragen en dulden moeten bepalen, doch vervolgens getoond, zijn
goed, eer, en leven niet te hoog te schatten, om 's Lands vrijheid, voorrechten, handel,
zeevaart, en middelen te handhaven; en niemand kon vergeten zijn, hoe juist zeer
veel régenten, toen 't er vóór nu drie jaar op aankwam, vrijheid en godsdienst met
goed en bloed voor te staan, beraadslaagd en gepoogd hadden, zich op schandelijke
voorwaarden met den vijand te verdragen, en hoe zij die 't meest op hun voorstaan
dier vrgheid gesnoefd hadden, de vaardigsten waren geweest, om een verdrag te slui-
ten , waardoor godsdienst, vrijheid, voorrechten, en alles op eens zouden te loor zgn
gegaan. Niemand ook, hoe hij, vertrouwende op de gunst van God-almachtig, die
schandelyke onderhandeling, voor zooveel in hem was, weêrsproken en verhinderd
had, ofschoon hy , door 't voortduren van den krijg in zijn eigen bezittingen elders
— zijn Prinsdom van Oranje met name — meer leed dan eenig ingezetene. Ook
wist men, hoe hij, toen de vijand onder de vredesvoorwaarden het toekennen der op-
permacht aan hem-zelf had willen stellen, zich tegen het sluiten van zulk een vrede
verzet had; ook, hoe hij, in 1672, toen de burgerij, op hare regenten verstoord, die
allen veranderd wou zien, zich beijverd had, om de gerezen onlusten te stillen, zon-
der zich van die ongezochte gelegenheid te bedienen, om — als anders licht te doen
ware geweest — meer gezags te erlangen. Meende men, dat hg de Soevereiniteit dan
nu bejagen zou, terwijl hij ze had afgeslagen, toen ze hem werd aangeboden, en geen
grooter gezag begeerd, toen hij 't nog gemakkelijk verkrijgen kon? Had hy door
't aannemen van die van Gelderland, ook de overige provinciën willen opwekken ze
hem ten harent op te dragen, dan had hij ze kunnen aanvaarden zonder vooraf haar
Staten te raadplegen. Hij zou daarom wel willen vernemen, wat hij in zgn onwetend-
heid verricht mocht hebben, om zulk een achterdocht gaande te maken. De leden van
Zeeland hadden hem zeker dienst gedaan, door hem naar hun bepaalde meening te
raden, en den gegeven raad met redenen te stijven;. doch hij meende zich te mogen
beklagen, dat zij hem daarbij tevens bij 's Lands goede ingezetenen met hatelijke vermoe-
dens bezwaard hadden. Hij had dan ook Gelderland's aanbod reeds van de hand ge-
wezen, vóór bij het zeeuwsche schrijven nog ontvangen had, en in spijt hem zeer
veel leden van andere gewesten het tegendeel aanrieden. Nooit had hij ook genegen-
heid voor dergelijke waardigheden gekoesterd, en hij verzekerde den zeeuwschen Staten,
dat zijn afkeer er van nimmer veranderen kon. Verder moest hij twijfelen, of dat ge-
kozen voorbeeld van den joodschen Gideon wel zoo juist op hem paste, al ware
t zeker te wenschen, dat al 't volk zich zoo gedroeg, dat men 'i met recht den
naam van Gods volk mocht geven; men had echter voordezen getoond, dat men op
die erfenis des Heeren zooveel staal niet maakte, toen men kon goedvinden, een
groot deel van die provinciën, die nu door Gods zegen bij de Unie herbracht waren,
IVe deel, 2e stuk. 17
ALGEMEENE GESCHIEDENIS
aan den vijand, een godsdienst belijdende, zoo geheel het tegendeel van den waren
hervormden, over te laten, en dat toen met minder jaloezie en afkeer trachtende
te doen, dan men nu tegen hem opvatte, omdat de provincie van Gelderland de
waardigheid van Hertog en Graaf aan hem opdroeg, onder voorwaarden, die haar toch
altijd bij de Unie deden blijven. Hij zou daaruit veeleer kunnen gaan vermoeden, dat
ook wel waar mocht zijn, wat Gods Heilig Woord met zoo grooten nadruk ten aan-
zien van 't Huis Gideons aanteekent: dat namelijk de kinderen Israels niet dach-
ten aan den Heer hunnen God, die ze gered had uit de hand al hunner vijan-
den van rondom, en dat ze geen weldadigheid deden bij den huize Jerubaäls d. i.
Gideons, naar al het goede dat hij Israël gedaan had; vooral omdat hij daar, ten
aanzien der verdiensten zijner voorouders, zoo levendige proeven, zelfs ook binnen de
provincie van Zeeland, van bespeurd had; dat hij hoopte, dat God-almachtig, die
hem tot nu toe gezegend had, zijne goede bedoeling voor 't welzijn van den staat
nog verder zou zegenen; de goede genegenheid, die verscheiden goede regenten
en veel goede ingezetenen van den Lande hem toedroegen, zou hem nimmer doen
verslappen in zijn ijver om den Staat wel te doen; en niet minder hoopte hij, dat
de kwalijkgezinden door den tijd genezen zouden worden van den verkeerden m-
druk, dien zij hadden opgevat; hij-zelf zou, om de ongenegenheid van hen, die op
dit punt ongeneeslijk waren, niet nalaten, 't welvaren van den Staat, zooveel in hem,
te bevorderen. Hij had zich genoodzaakt gevonden, zich hieromtrent wat breedvoeri-
ger te verklaren, omdat hij bevond, dat niet alleen het schrijven door Hun Edel
Mögenden hem toegezonden, maar ook het besluit, dat de adviezen van hare leden
in 't bijzonder bevatte, door den druk waren gemeen gemaakt en alom verkocht
werden niet opdat hij-zelf van Hun Ed. Mog. bedoeling mocht geïnformeerd wor-
den, maar om aan hen die hem kwalijk genegen waren, omdat hij den Lande had
welgedaan, stof tegen hem aan de hand te doen, en die zooveel krachtiger in
druk te geven met te allegeeren, dat ook eenige regenten over zijnen handel met
achterdocht vervuld waren; waarom hij dan ook zooveel te sterker vermoeden moest,
dat veel kwaadwilligen deze gelegenheid, waarin hij zooveel openhartigheid en op-
rechtheid had getoond, alleen hadden willen gebruiken, om zijpe wijze van doen hatelijk
en verdacht te maken, schoon daartoe zelfs geen schijn van rede te vinden was» ^
De Prins had zich zeker te meer over het schrijven van Zeeland vertoornd, als hij,
» Als Resolutie vm de Έά, Mog. ΕΞ, Staten mn Zeélmdt, Talende het SeriogUom van Gelder
en het Qraef schap van Zutphen. Na de copye tot Middelburgh, by Adriaen Gerrits op demarckt, 1675.
s Zie de Missive van S. π. den, Uro Prince van Oraigne, geschr. aen de HE. Staten van Zeelandt,
reserverende op Saer Ed. Mog'. Missive van den 16 der voorl. maent mruary 1675. Gedr. in 't jaar
ons Heeren, 1675,
130
wm
Ä-
Hf i-
m'
DES VÄ.DERLANDS. ' 131
wat die Soevereiniteit betrof, zich zeker niet volkomen schuldeloos moest voelen;
onder de punten toch, vóór nu drie jaar, aan zijn koninklijken oom van Engeland
als grondslag voor den vrede door hem overgemaakt, bedong het laatste deze uit-
drukkelijk ten zijnen behoeve ^ Dat hij er niets kwaads mee voorhad, is zeker; hij
kon er niet anders meê bedoelen, dan zich het hem, in velerlei opzicht, zoo goed
betrouwde beslier, gemakkelijk te maken, en zich door geen inlandsche beslomme-
ringen in zijn grootsche uitheemsche werkzaamheid te laten stremmen; terwgl hg
nu, om "t zelfde doel te bereiken, tot die min edele huismiddeltjens van km'perg en
dergelijken zijn toevlucht zou moeten nemen, waartegen hij zelf zich in Overijsel
verklaarde. Wie hem echter van 't streven naar de oppermacht betichtten, schreven
hem, het einddoel van zijn grootsche streven niet doorziende, daar geheel andere
bedoehngen, die der ijdeltuitigste eer- en heerschzucht bij toe, boven welke hij van
den aanvang af verheven was; en zijn misnoegen over een dergelijke misvatting
moest te grooter zijn, als hij in dat Soevereiniteits-bejag, voor wie te laag stonden
om zijn eigenlijk oogmerk te vatten, den schijn tegen zich had. Zij gingen dan ook
voort, hem te bekladden, en lokten daardoor vijf maanden later een strafverordening
der Staten van Holland uit, waarin deze, overwegende, hoe «boosaardige menschen
aan de goede ingezetenen de impressie wilden geven, dat Z. H. voornemens zou zijn,
zich de Soevereiniteit van den Lande aan te matigen, en zij zeiven zouden voorhebben,
om deliberaciën te houden, ten einde die Soevereiniteit aan hem op te dragen», en
hoe die menschen daardoor bij «de ingezetenen^ mistrouwen tegen hen en Zyne Hoog-
heid verwekten, en hen onlustig deden worden in het opbrengen der hooge lasten,
waarmeê ze, tot hun groot leedwezen, genooddrukt werden, hen te moeten bezwaren, ja
zelfs hen tot oproer en sedicie bewogen»; zij verklaarden daarom, «hen, die deze valsche,
verdichte, en lasterlijke geruchten te weeg brachten of verspreidden, zoo bg monde
als in handschrift of druk, aan lijf en leven te zullen straffen»; gelgk ook «ieder,
bij Wien zulke geschriften, hetzij geschreven of gedrukt zouden worden gevonden,
indien hij niet ten genoegen des rechters de auteur kon aanwijzen, daarvoor zou wor-
den gehouden en gestraft» l Zonder zich daardoor voor goed te laten afschrikken,
zocht men nu langs een omweg in dezelfde boosaardige richting werkzaam te zijn,
en maakte daartoe o. a. van den waanzinnigen banierontplooyer en boetprofeet Rothe
gebruik, die op den duur van zich hooren liet, en 0. a. ook buitenslands, de tegen
hem ingestelde vervolging ontweken, in brieven uit Hamburg na het onweêr van
Aug. 1674 gewaarschuwd had, «hoe de Heer thans Zijn macht begon te vertoonen,
' Zie boven, IV, i. bl. 969.
' Plakaet van 25 Sept. 1675 {Qr. FlaTcaathoeTc), III. bl. 524.
I
.Ji'
-ocr page 135-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
' , , -ν -'S ~ - ' '
i'··'' 'ν-;;
m
en het vuur van den Hemel nu weldra zijn oordeelen over de vier steden Amster-
dam, Leiden, Haarlem, en Den Haag zou beginnen uit te voeren, daarna pestilencie
en hongersnood, en andere zware plagen zenden, total Z.ijn vijanden verteerd waren. Gaat
uit Sodom», riep hij daarbij zyn «goede vrienden» toe, «of gij zult door de pesti-
lencie, honger, oorlog, en het vuur omkomen. Ik schrgve deze dingen, dat gg dezelve
anderen mededeelen zult, en alzoo getuigenis draagt van de waarheid. Ik ben gena-
derd tot deze landen» — hij was van Lübeck naar Hamburg gekomen, en dacht van
daar naar Emden te gaan — «en alle myne profeciën zullen vervuld worden bin-
nen korten tgd» Deze gulle verzekering zou echter niet bevestigd worden; de
Staten eindigden 4och met, in 't laatst van 't jaar, een prys van f 3000 uit te loven
voor wie den ylhoofdigen man, en ƒ 2000 voor wie den drukker zgner vertoogjens
en brieven aan 't gerecht in handen wist te spelen; en toen dit gelukt was, lieten
zg hem — waar inderdaad zyn juiste plaats was — in een dolhuis opsluiten, terwgl
zy zyn medeplichtigen drukker straften.
Ofschoon men in 't vorige jaar, na 't sluiten van den vrede met Engeland, o. a.
ook gejubeld had:
De Haan vlucht naar het kot bjj zijne broedsche hennen,
Hem lust de kaas niet meer; den Arend grijpt hem aan;
Matroos en Dog komt hem te zaam naar 't gat te rennen;
't Westfaalsche zwjjn is vet, en.'t wroeten nu gedaan.
Sinjoor en Batavier die willen hen verzaden:
De een stooft den Haan in 'tsop, en de ander wil hem braden^;
was er van dat braden en stoven tot dusver nog maar weinig gekomen, en wapende
men zich, in weêrwil der te Ngmegen te voeren onderhandelingen, van weerszijden
tot den krigg. Tot die onderhandelingen waren anders, bijna onmiddellyk na 't vast-
stellen der plaats, de verschillende gemachtigden aangewezen; voor Frankrgk Colbert-
Groissy en de Graaf van Avaux; voor de Staten Van Beverningh, Odijk, Haren , en
IJsbrands; voor Engeland, als bemiddelaars, Temple, John Berkeley, en Lionel Jenkins;
het hield echter nog een lange poos aan vóór zy hun beraadslaging aanvingen. Onderwijl
zocht Koning Lodewgk door Estrades steeds nog met den Prins te onderhandelen, die
echter, bij alle betuigingen van welgezindheid, door zijn onderhandelaar, Pesters,aan
den grijzen bevelhebber van Maastricht gedaan, minder grif in zgn toenadering bleek,
ent vooral daardoor ook Lodewijks ergernis wekte, dat hij een toespeling op de terug-
' Zie Staefdiscours, enz. mitsgaders Versehende brieven en schriften van den tegemooordigen Fro'
pheet Joh. S.othe, In 't jaer anno 1675 (®/ig). ,
3 Btjschrift bij een spotprent z. j.
-ocr page 136-DES VÄ.DERLANDS. ' 133
gare der door Estrades bezette Generaliteitsvesting maakte, het laatste punt door den fran-
schen Koning yan zijn overmoedigen veroveringstocht nog behouden, en van welks opgeven
hij in 't minst nog niet hooren wilde Hij hield zich daarbij overtuigd, dat zoo de
Prins en Fagel maar in de tot vreê gezinde stemming der bevolking'in algemeen
deelden, men 't weldra eens zou zijn. Wat den eersten betrof, had hem Estrades,
wien 't aan de noodige menschenkennis niet ontbrak, om hem geen al te blijde ver-
wachting van zyne onderhandeling met hem te doen opvatten, geschreven, dat hij
hem indertijd als een knaap «van moed, vastberadenheid, eerzucht, en oordeel, maar
tevens zeer achterhoudend en geveinsd had leeren kennen» \ Lodewijk zou, tot zijn
scha, nog gelegenheid genoeg erlangen, van al deze eigenschappen proefondervindelijk
te zien blijken. Voor 't oogenblik verkeerde men echter voor een poos in de vrees,
dat door een onverwachte bezoeking aan al 's Prinsen verdere werkzaamheid een nood-
lottig einde zou komen. In de eerste helft van April" werd hij door de ziekte over-
vallen, waaronder men zijn vader indertijd op nagenoeg gelijken leeftijd had zien
bezwijken, doch waaruit hij-zelf gelukkig, dank vooral de trouwe zorg en oppassing
van zijn kamerheer en vriend Willem Bentink, die als van zijn bed niet geweken
® weldra herstellen zou.
was
Tydens de Prins nog ziek was, hadden zich een paar Franschen naar den Haag
vervoegd, gemachtigden, als zij voorgaven, der stad Bordeaux, en van harentwegen
gelast, den Algemeenen Staten, wilden zij haar met een vloot bijspringen, een opstand
in Guyenne te beloven. ]\Ien had intusschen uit de ijdele toezeggingen, in 't vorige
jaar, in gelijken zin door anderen gedaan, en die den vergeefschen tocht van Tromp
ten gevolge hadden gehad, te wel geleerd, er niet zoo klakkeloos vertrouwen in te
stellen, en weigerde dus er naar te luisteren. En ook de Prins deed bij zijn herstel
niet anders, dan beiden personen door Fagel te laten aanzeggen, dat, konden zij papieren
toonen, door Overheidspersonen of Parlementsleden van Bordeaux onderteekend, of van
eenig groot Heer uitgaande, in staat den oorlog vol te houden, men zou trachten
hen met een belangrijke vloot en een behoorlijk aantal troepen te helpen; waarop zij
onverrichter zake weder huiswaart keerden. Koning Lodewijk, van zijne zijde, omtrent
' "Si Ie Sieur Pesters vous reparle de la restitution do Maestricht, vous lui répondrez nettement
que Bi M. Ie Pr. dOrange a réaolu de ne point faire la paix sans Ie ravoir, son plus court sera de
Ie reprendre, paree qu'assurément Sa Majesté ne se résoudra jamais ä restituer oette plaeβ'^ Uit een
schrijven van 29 Maart, bü Rousset, t. pl. p. 132.
' Zie het aldaar aangehaalde schreven, p. 130.
* Hy kreeg dan ook zelf de pokken na 's Prinsen herstelling, doch kwam er evenzeer van op,
en werd toen in 't volgende jaar door den Prins in de Hollandsehe Kidderschap beschreven, hoewel
hjj buiten die provincie geboren was (Wagenaar, Vad. Mist. XIV, bl. 370).
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mmmmmmmm
134
de voorwaarden van den vrede gepolst, Het den 1™ Mei door Louvois berichten, dat
hij van de Repubhek Maastricht en 't Land van Overmaze; van de Spanjaards al de
door hen gemaakte en zelfs, tot het sluiten van den vrede toe, nog te maken ver-
overingen; van de Duitschers, herstel op voel van den westfaalschen vrede, teruggaaf
der door den Keizer te Keulen buitgemaakte gelden, en vrijstelling van den nog altoos
gevangen Furstenberg begeerde, terwijl hij zelf dan Trier teruggeven zou; geenerlei
vermelding voorts van den Hertog van Lotharingen, dien hij alleen uit eigen wel-
willende beweging zijn land weder ter hand zou stellen; eindelijk nog een spoedige
en onmiddellijke vredesluiting — zonder nadere bijeenkomst, en vóór de zeer aanstaande
opening van den veldtocht — hetzij door middel van Estrades en 's Prinsen gemachtigde
Pesters, hetzij door eenige gevolmachtigden der algemeene Staten, met geen andere taak
dan 't onderteekenen belast ^ Natuurlijk had men naar al dit fraais in 't minst geen
ooren, en maakte zich dus, na't volkomen herstel van den Prins, ten strijde gereed. Half
Mei te velde getrokken, begaf deze zich van Rozendaal uit naar Spaansch-Brabant, om er
zich met de spaansche troepen te vereenigen. Slechts een 6000 man bracht hem, buiten
zijn bezettingstroepen, de Hertog van Villa-Hermosa, die dezer dagen den Graaf van
Monterey als Landvoogd vervangen had, aan; zoodat de Prins en hij er gezamenlijk
nauw 40,000 onder de wapenen hadden, terwijl het fransche leger er minstens een
derde meer telde. Koning Lodewijk zelf had zich, met Gondé en Enghien aan zijn
zij, aan 't hoofd daarvan gesteld, en onder zich den Maarschalk Crequy het bevel-
hebberschap opgedragen. Den Ιθ«"» Mei voor Dinant gekomen, viel hem dit 9 dagen
later in handen, liet hij daarop den Juny door den Markgraaf van Rochefort Hoei
beleggen, trok zelf den lO®'' der maand de Maas over, en vermeesterde den 22«''Lim-
burg. Van daar de Maas weer overgekomen, trok hij over Tongeren, Sint Truyen, en
Tienen in de richting van Leuven, en noopte zoo den Prins, die zich inmiddels over
Diest naar Roermonde gewend had, op zijn schreden terug te keeren, en zich in de
omstreken van Mechelen te legeren, om zoo deze stad, Leuven, en Brussel te dekken.
Half July begaf zich daarop de Koning weder naar zijn paleis van Versailles, en liet
den Prins van Condé het opperbevel I De keizerlijke troepen waren inmiddels, onder
Montecucoli, naar hun eigenlijk verlangen, aan den Bovenrijn werkzaam. De veld-
tocht van 't vorige jaar, was daar tot scha en schand der duitsche legerbenden afge-
loopen, die, onder den Keurvorst van Brandenburgen den Generaal Bournonville, te
vergeefs beproefd hadden, den Elzas te bezetten. Tegen den Maarschalk van Turenne
niet beproefd gebleken, hadden zij, na een driemaandsche worsteling, den January
dezes jaars, de Rijnbrug weder moeten overtrekken, om zich in hun winterkwartieren
w
' Mist. de Louvois, t. pl. p. 188.
» Aldaar, t. pl. p. 150.
1
DES VÄ.DERLANDS. ' 135
te gaan legeren ^ Op den terugtocht ontving de Keurvorst het bericht, dat de Zweden,
Frankrijks aandrang eindelijk gehoor gevende, de Ükermark waren binnengetrokken,
en zou zich daardoor verhinderd vinden, zijne troepen in 't voorjaar met de keizerlijke
te vereenigen, die nu alleen den strijd tegen den grooten franschen veldheer moesten
'voeren. Het lot zou hem. daarbij weldra maar al te zeer van dienst zijn, door dezen
na weinig tijds voor goed aan alle werkzaamheid te onttrekken. Hij had zich gehaast,
den strijd uil den Elzas naar 't vijandelijke land zelf over te brengen, en daar voort-
durend Montecucoli en zijn leger ~ dat, even als 't zijne, een dertig duizend man
telde —in 'toog te houden en te bestoken. Zoo was 't het midden van July geworden,
zonder dat een beslissend gevecht had plaats gegrepen, en scheen nu de duitsche veld-
heer aanstalten te maken, om zich uit Baden, waar beiden zich tot dusver bevonden,
naar Wurtemberg te begeven, toen de fransche besloot hem daartoe den pas af te
snijden. Al zijn strijdkrachten vereenigend, richtte hij zich den 27«»'s morgens op Laag-
Achern, waar hij omstreeks den middag aankwam. Om echter van daar de vijandelijke
troepen te bereiken, moest hij het door dezen bezette dorp en slot van Sasbachover-
weldigen , en hield zich met de toebereidselen daarvoor onledig, toen hem de bevel-
hebber van zijn geschut, Saint-Hilaire, kwam vragen, een nieuwe batterij in oogen-
schouw te nemen, die hij aan den rechtervleugel van 't leger gesteld had. Op 't oogen-
blik zelf, dat beiden zich derwaarts zouden begeven, nam een duitsche kanonkogel
Saint-Hilaire's arm weg, en trof daarop Turenne in de volle borst, zoodat hij dood
Tan zijn paard viel I Met een mantel overdekt, werd zijn lijk, voor zijn troepen ver-
holen, in zijn legertent gebracht, maar nam nu ook alle verdere strijd een einde,
en het fransche leger, onder zijn oomzegger, den Luitenant-generaal De Lorges, den
terugtocht aan Bij dezen beproefde er Montecucoli, den 1®» Augustus, bij Altenheim
' Peter, Der Krieg des groszen Kurfürsten^ enz. S. 356. "Que dites-vous de la belle action qu'a
faite M. de Turenne", schreef Mevr. de Sévigné, «en faisant repasBer Ie Rhin aus ennemis? Cette
fin de campagne nous met dans un grand repos, et donne ä la cour une belle disposition pour les
plaisirs". {Lettres, II, p. 374).
® "M. de Turenne re§ut Ie coup au travers du corps: vous pouvez penser s'il tombät et s'il
mouröt; cependant Ie reste des esprits fit qu'il se traina la longueur d'un pas, et que même il serra
la main par convulsion; et puis on jeta un manteau sur son corps; on Ie porte dans nne haie, on
Ie garde ä petit bruit; on 1'emporte dans sa tente". ~ "Pour moi qul vois en tout la Provldenbe,
je vois ce canon chargé de toute étemité, je vois que tout y conduit M. de T., etjen'y trouve rien
de funeste pour lui en aupposant sa conscience en bon état". (Mad. de Sévigné, Lettres ΙΠ, p. 2,
74, et 65).
» "N'admirez vous point", schreef te dezer gelegenheid Mevr. de Sévigné aan hare dochter, «que
nous trouvons heureux de repasser Ie Rhin, et que ce qui auroit été un dégout s'il étoit au monde,
noua parelt une proaperité paree que nous ne l'avons plus ? — Voyez ce qnê fait la perte d'un
Beul homme». (Lettres, III, ρ. 31 et 61). Over den indruk, door den plotselingen slag te Parjjs en aan
,Μ
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
een aanval op, doch moest na een bloedig gevecht, waarbij de grijze maar wakkere
Markgraaf van Vaubriin sneuvelde, en Lorges-zelf een paard onder zich gedood zag,
den kamp opgeven. Terwijl zijne troepen daarop in de richting van Wiistett en Kehl
terugtrokken, legerden zich de fransche aan de overzij van den Rijn tusschen dezen
en de 111, om er hun nieuwen bevelhebber, Duras, en voorts den uit Brabant opont-
boden Condé te wachten, in wiens plaats de tot Maarschalk benoemde Luxemburg
over 't leger in de spaansche Nederlanden gesteld werd,
A.an den Moezel had intusschen de verjaagde Hertog van Lotharingen een uit
Lotharingers, Brunswijk-Luneburgers, Hessen, en Munsterschen saamgeraapte heer-
macht bijeen, dat onder bevel van den jongen Hertog van Celle — hij-zelf was nog
niet aanwezig — op het door vier duizend Franschen, onder Vignory, bezette Trier
aantrok, en er zich den Augustus voor de wallen vertoonde. De Maarschalk Créqui,
die was aangerukt, om de bedreigde stad bij te springen, had zich te Conz-Saar-
brücken gelegerd, doch werd daar nu zelf door Celle op het onverwachtst opgezocht,
en, vóór hij 't vermoeden kon, aangetast. Deels over eigen gelegde bruggen, deels over
talrijke doorwaadbare plaatsen waren Celle's manschappen de Saar over gekomen, en
deden de op niets dergelijks bedachte fransche soldaten in wanorde onder de wapens
ijlen. Créqui, zelf aan den rechtervleugel bevelend, streed daar eerst niet onvoordeelig,
doch moest ten slotte voor de overmacht wijken. Van twee bataljons gardes en een
van de kroon, die onder den Markgraaf van La Trousse den middentocht vormden,
bezweek het eene geheel onder den overmachtigen aandrang der vijanden, terwijl beide
andere zich gelukkig mochten achten, zich, na manmoedigen weêrstand van den
eersten aanval, in een boschjen te kunnen werpen, en zoo voor verder gevaar te dekken;
La Trousse zelf raakte echter gevangen. Aan den linkervleugel was de aanvoerder, de
't hof te Versailles gemaakt, schreef zij: «Tout Ie monde se cherche pour parier de M. de Turenne;
on s'attroupe; tout étoit hier en pleurs dans les rues; le commerce de toute autre chose étoit sus-
pendu, le rei en a été affligé comme de la perte du plus grand capitaine et du plus honnête homrae
du monde; toute la cour fut en larmes, et M. de Condom (Bossuet) pensa s'évanouir. On étoit prêt
d'aller se divertir ä Fontainebleau; tout a été rompu". {Lettres, II, p. 446). Verder nog: «Nous
avons passé tout 1'hiver ä entendre conter les sublimes perfections de ce héros; jamais un homme
n'a été si prés d'être parfait; et plus ou le connoissoit, plus on 1'aimoit, et plus on le regrette".
(Aid. p. 449). Geheel anders luidde het zeker van duitsche zijde, waar men dan ook slechts op
't moordbranden zünef soldaten zag:
Gott sey Dank, dass du getroffen,
Allerchristlichst General,
Und dein Stündlein abgeloffen,
Hier in diesem Erdenthal! —
Zie TWenne's Tod in Die historischen VolJcslieder vom Fnde des mj. Krieges Us zum Beginn des
1 jähr, gesammelt von F. W. Freiherrn von Ditfurth. Heilbronn, 1877, S. 48.
DES VÄ.DERLANDS. ' 137
Graaf ταη La Marek, na manhaften weerstand gesneuveld, en ook daar alles nu yer-
loren. Wie 't ontkwamen, haastten zich in verwarde vlucht naar Diedenhoven, waar
men van zeven tof elf uur 's avonds tal van ruiters, officieren, en manschappen door-
een zag aankomen, en het voetvolk geheel verslagen of gevangen moest rekenen.
Intusschen bleek ook dit ten slotte slechts voor de helft — ruim 2000 man — ver-
loren; van de ruiterij waren er daarentegen maar een goede twee honderd op 't slag-
veld gebleven. Doch geschut, en verdere krijgsbehoeften, bagagië, levensmiddelen,
alles viel den zegevierenden vijand in handen. Gréqui-zelf, die zich zoolang mogelijk
manhaftig teweer had gesteld, had eindelyk de partij gekozen zich binnen Trier te
begeven, om dit, dat zijn bevelhebber, door een val van zijn paard, had zien sneven,
nu nog tot het uiterste te verdedigen. Hoe hij zich daarbij echter persoonlijk' van zijn
plicht mocht kwijten, na drie weken van den heftigsten weêrstand toen alle buiten-
werken genomen, en een bres in de plaats zelf geschoten was, werd de moedeloos-
heid onder zijn krijgsvolk zoo groot, dat vooral de ruiterij , zoo officieren als gemeenen,
alle krijgstucht uit het oog verloor, en hem tot overgaaf dwingen wilde. Hij bleef
echter volstandig weigeren, en zag toen den 6™ Sept. een der officieren, Kapitein
Boisjourdan, den degen tegen hem trekken, en daarop zich in de gracht latende
glijden, tot den vijand ijlen. Met eenigen uit zyn midden teruggekeerd, stelde hij toen
zyn makkers een verdra'g van overgaaf voor, dat zy aannamen, terwijl de veront-
waardigde Créqui zich met eenige getrouw gebleven officieren en manschappen in de
Domkerk begaf, en zich daar nog een poos lang verweerde, tot hij, van alle kruit
en lood verstoken, allen verderen weêrstand moest opgeven, en met zgn hoopjen ge-
trouwen zich aan Celle gevangen gaf. Zijn naar Metz getrokken weêrspannige troepen
werden daar op last des Konings door den Maarschalk Rochefort in groepjens van 20
verdeeld, en uit elk van dezen een door 't lot tot de galg verwezen en opgehangen;
Boisjourdan, voor den krygsraad gebracht, werd onthoofd, en twee andere officieren
van hun rang ontzet en beboet. De Hertog van Lotharingen mocht ondertusschen dezen
zege zijner wapenen maar een tiental dagen overleven, en na zijn dood raakten zijn
benden, zonder verdere wapenfeiten, geheel uiteen.
Ook Luxemburg, hoewel nog altoos een 40,000 man onder zijn bevelen tellende,
voerde daar intusschen niet anders mee uit, dan er het Prinsenleger in zijn bewe-
gingen meê ga te slaan, en was daartoe in de maand Augustus in Henegouwen tus-
schen Bergen en Ath gelegerd. De Prins, zich niet sterk genoeg tol een aanval reke-
nende, bepaalde zich tot het innemen van 't kleine Binche, door hoogstens 300 man
hezet; toen hij daarop, na de overgave van Trier, een wending naar de Maas maakte,
' "Le öiaréchal de Créquy fait toujonrs Ie démon dans TrévBs", schreef dan ook Mevr. de Sévigné,
na eerst gemeld te hebben, hoe hö er «une défense d'Orondate" deed. (T. pl. p. 75).
IVe deel, 2e stuk. .18
-ocr page 141-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
- « 'S Ψ " ^ τ
mede derwaarts, om «ch aan de Mehaigne ta legeren,.yer-
slandhouding met Estrades, die reeds in Maart, van Maastricht uit, het kasteel Tan
Luik had bezet, en na de vermeestering van Limburg , ook dit onder zgne bevelen
gekregen had. Aan de West.ij van 't land hield de Maarsehalk Hnmlères wacht, en
LerL in 't begin van October, met den als bevelhebber in Oudenaerden wcrk-
Chamilly, een vernieUngstocht door 't Land van Waes, op welken hv, z,ch
beroemde, meer dan 2000 hni.en en sloten en «de schoonste dorpen ter wereld»
.emoordbrand te hebben De wallen van Binche waren door den Prins, vöór .rjn
Vertrok van daar, geslecht, om later door de Fracschen weêr versterkt en bezet te
worden, die-echter thans, evenals hij, hnn winterkwartieren betrokken.
De Prins in den Haag teruggekeerd, zou daar den 21» December de pleehtsteüge
uitvaart en lijkdienst zijner bedrijvige grootmoeder kunnen bijwonen, dre reeds trjdens
hii in Brabant te velde was, zondag den 8·'» September, op ruim 93jarigen leeftijd,
doch nog altijd helder van geest, was gestorven, en thans, als een «Olymp.as» en
„Agrippina, groot van moed, maar nooit door hoogmoed zoo verbasterd» , als de tweede
van dien naam, door den hofdichter Vollenhove werd verheerlijkt. «Leer, baagsehe kerk.»,
riep hij , naar den ondjoodschcn spreektrant der hervormde kerkleeraars dier dagen, uit:
Leer, haagsche kerk, nu leer van 't Hof,,
Dat Goon en moeders van de Goden
Ook sterven, en vergaan in't stof®; —
•t geen omtrent dergelijke aardschc godheden anders weinig twijfelachtig moest zijn.
Biymoediger indrukken dan dit lijkfeest op 't eind van '.jaar, had zeker haar klem-
zoon, in den aanvang daarvan, te Leiden, bij 't vieren van 't eersteceuwfees der d
ziin grooten voorzaat geslichte hoogeschool, weggedragen, waaraan hg, van Zurlestem
uit L zijn jacht was komen deelnemen, 's Ochtends te acht uur aan wal gestapt, werd
hii'door den Heer van Maasdam, uit naam van haar Bezorgers, verwelkomd, en door
den voorzittenden burgemeester in Maasdams met zes paarden bespannen koets, gevolgd
van 14 andere met 4 en 2 paarden, ten stadhnize gevoerd, waar hem de Opperschout.
als hoofd van 't gerecht, begroette; hij reed vandaar toen naar 't Akadem,egebouw
om er in de groote gehoorzaal, van onder een met groen loofwerk versrerd ^
hcmelte. de feestmnziek en feestrede aan te hooren, en van daar naar den Doelen
. Hui. de i««oi., t. pl. p. 154.
. Zie Xüne vcBvegds voor de Ußr^Moati. op d. B. B.
en. .edaan op de .roote .aai vau .aar)Hot, door P. vaa Ba,» « '
« 'saravenhage. 1676. - Ia gansch anderen toon dan « η eda^J«
als .paepscL Jezabel", een scMn.pröm, dat "Nooit »„oder, afgericMer meer Dande.e,on.graw
aan te vangen" kende. (Zie liot in »ftcWlt in de Bibl. Dmcan»,«: 1676. 5).
DES VÄ.DERLANDS. ' 139
te trekken, om er aan den rijken feestdisch deel te nemen. Nog den eigen avond
naar den Haag vertrokken, nam hij van daar toen weldra de reis naar Zuiiestein weêr
aan, om er zich der jacht en der overweging van 't geldersche hertogsplan te wijden.
De leidsche Akademie zou juist in dit feestjaar met de godgeleerd-wijsgeerige veeten
Ie doen krijgen, die in de laatste jaren de hervormde kerk en hare kanseldienaars
verdeeld hielden, en waarin zich hare bezorgers en regeerders eerlang geroepen zagen,
een velen min-aangename uitspraak te doen. Die brandende twistpunten raakten de
op carteziaanschen grondslag rustende leer en prediking der zoogenoemde Coccejanen,
wier meer wijsgeerige geloofsrichting in den stadhouderloozen tijd had boven gedreven.
Men beklaagde zich bij de weerpartij, sedert vele jaren, hoe men hen, «die van het
carteziaansche of coccejaansche humeur niet en waren, tegengestaan en gedrukt had»;
hoe men «by de achtbare magistraten der steden had weten uit te werken, dat veel
doorgeleerde, godzalige, en vredelievende predikanten, beroepen of benoemd bij de
kerkeraden, als incompatibel met de regeering, terzij gesteld waren». Men wist daarvan
zoo uit Holland, als uit Utrecht — in dezen als «het bootjen van Holland» gedoodverfd—
lal van voorbeelden aan te halen; men beriep zich daarbij vooral op hetgeen in de
hoofdstad van die provincie zelve met Prof. Buj-man gebeurd was, als die daar «niet
door de rechte deur in de kerk was gekomen, maar van ter zijden als door een venster
was ingestoken, ingehaald, ingekuipt, ingekruid, en ingedrongen. De man» — schreef
men — «was de geheele gemeente tegen de bórst; doch de regenten van dien tijd»,
het jaar 1663, «wilden hem op hun ernstige aanbeveling beroepen zien», gelijk dan
ten slotte, bij hun hardnekkige weigering, om een ander beroep goed te keuren, in Mei
van dat jaar ook geschied was. Ook bij de klassen en synoden der kerk wist men
anders uiterst bekwame mannen, doch den coccejaanschen nieuwigheden niet toege-
daan , te weren en uit te kuipen, en slechts wie een van de zoogenaamde «kinderen
des lichts» was, kon op den noodigen bijval rekenen». Aan de Akaderpiën en hooge
scholen werden zij, die geen medestanders van die mannen waren, noch «liefhebbers
van haar groote Diana, de nieuwe transcendentale Theologie en Filosofie, zeer onfat-
soenlijk, zoo in den Senaat, als bij openbare verdediging van stellingen, bejegend».
Z.00 had men ook voor luttel jaren de beroeping te Leiden van den groninger Professor
Maresus zoeken te verhinderen; alles was toen in rep en roer; men liep en draafde
Wj groot en klein, schreef en wreef aan alle kanten, doch te vergeefs, hij werd be-
roepen en zou gekomen zijn, had «Gods albestierende hand» hem niet tot «een beter
akademie, de hoogste school», overgebracht. Te Utrecht was het College des Samns
opgericht, ^γaar, onder voorgeven van «vermeerdering van natuurlijke en geestelijke
,, 1 U --------------«V—uuvuuix^ui^
mkldd ' godgeleerden en hun schriften maar gehekeld werden, en naar de
omgezien, om de carteziaansche en coccejaansche nieuwigheden in
en akademie voort te planten». Daartoe werden er, met gemeene hand, ver-
r
"m
Ubaa.» en ge.o.en ^e n; HooM h,.„ —
.tränten, tot ondercirukk.ng ™n allen d ^^^
.aam, raadplegende «n,e de g ^^ ^^^^^
de „Het bestraffen van de gebreken der Regen-
en „ppersle ^^^^^ ^ ^en een groote misdaad» beschonwd,
teu op den p^ekstoel» werd g ^^ verdraagzaamheid» aa„-
„recbe^^^ - -stand «n Oeds diergekocbte kerk»
gepre^n Daar echter ^ ^^^ ^^^ ^^^^
'XZ Χΐΐ ^
j
1 fre — Ook die .an Waleheren lieten .eh in gelijken .m .er-
en en voegden daar een nitdrnkkelijk verlangen bij, dat men «Zorge mocht dra
sehaae^ke großen, door de — ^ "Γί
Lofie gelegd, als die zoo tegenströd.g waren met de H. Waarhe.d,
t'
- i.
dige huishoudinge, 1674.
. '1
-ocr page 144-DES VADERLANDS. t57
Zijn Woord geopenbaard». De leidsche Curatoren en burgemeesters, door 't zeeuwsche en
verdere angstgeschrei over de «schadelijke nieuwigheden» getroffen, lieten nu, den
16®" January '76, een besluit tegen «de schadelijke nieuwigheden» uitgaan, waarin
zij verklaarden, «met droefheid en groot misnoegen» vernomen te hebben, «dat
eenige jaren herwaarts, en zulks van tijd. tot tijd, in de Universiteit der stad Leiden
stellingen waren geventileerd omtrent de uitlegging en verklaring van Gods H. "Woord,
die in de formulieren van eenigheid in de leer, namelijk de Confessie en Katechis-
mus der nederl. Geref. Kerke, mitsgaders de nadere verklaring en Canones, in de
Synodus-nationaal te Dordrecht ter neder gesteld, alzóó niet zijn te vinden. Dat zij
daarom, «na vele en verscheiden deUberaciën, goedvonden bij dezen wel scherpelijk
te verbieden, dat in die Akademie, 't zij in 't publiek of privaat, geleerd, gedispu-
teerd , geschreven, of in eenige manier directelijk of indirectelijk verhandeld zouden
worden, o. a. volgende stellingen: dat het klaar en onderscheiden hegrip in zaken
van geloof een regel en maat der waarheid is; dat de H, Schriftuur spreekt naar de
dwalingen van 't gemeene volk; dat alle filozofie buiten de godsdienst ligt, en 's men-
schen hoogste goed in een gemoed,, met zijn staat en condicie te vreden, bestaat; dat
de wereld uil zekere beginselen als zaden voortgekomen is; dat ze oneindig van uit-
breiding is; dat God zou kunnen bedriegen indien Hij wilde; dat men over alle
dingen, ook van 't wezen Gods, moet twijfelen, en wel zóó dat men de dingen,
waarover men twijfelt, voor valsch houdt; dat de filozofie een uitlegster is van Gods
Woord; en in 't algemeen verder alle stellingen , die van de voorzeide rechtmatige gronden
eenigsins afwijken. Gelijk mede, ten opzichte der carteziaansche filozofie, Curatoren en
Burgemeesteren, hernieuwende een in 1672 genomen besluit, en willende, dat het in
alle deelen achtervolgd zou worden, verboden, dat men eenige stelling, waarbij het ge-
zag der H. Schrift zou weêrsproken en gekrenkt worden, of die eenigermate van die
Schrift afweek, zou mogen verdedigen, leeren, schrijven, of verhandelen; daarenboven
dat, noch in 't openbaar noch in 't bijzonder, de Metafyziha van Descartes of van
hen, die zijne meeningen hadden aangenomen, ter leidsche Akademie zou mogen
geleerd, noch daaruit of uit cenig gedeelte van die eenige stellingen of vraagpunten,
geventileerd, gedisputeerd, of verhandeld mochten worden. Alles op straffe, dat zij,
die er zich middellijk of onmiddellijk tegen kwamen te vergrijpen, 't zij in 't open-
haar of onder de hand, als wederhoorige en schadelijke leden en leeraars der Üniver-
sileit, zonder eenige dissimulacie, verschooning, of connivencie, van hun ampten en
bedieningen zouden ontzet, en de leden dier Universiteit daaruit gebannen worden»,
ßen besluit, dat natuurlijk lang niet zonder weêrspraak bleef ^
m
' Zie 0. a. de Twee Brieven van een Ueßieller der waerheitj enz, T'Amsterdam, gedr. by Lieven
^aa \reelant, 1676, waarin men de meening uitte, dat "alle die woelingen in iiun tegensprekers
algemebne gesghiedewis
Te EnÜmteT^iaTmnslreeks midzomer veel beweging geweesl over de nchlmg,
door een daar te beroepen predikant te volgen. Ettelijke gemeenteleden hadden ..oh
toen met een verdoek tot de overheid gewend, geen ander herder en leeraar goed te
keuren, dan die zich atkeerig toonde van de zoo geduchte „nieuwigheden» .η de
leer. De minder bekrompen kerkeraad zelf echter had, zoowel als de Wet, het ,n-
dienen van dat verzoek zeer ten kwade geduid, en de laatste de bezwaarde onderschrtj■
.ers op 't Stadhuis ontboden en daar streng berispt. Dezen echter brachten hun be-
zwaren nu bij den Prins zelf in, die, hen daarop in 't gelijk stellende, de enkhu.zer
overheid aanmaande, aan hun verlangen Ie voldoen, gelijk hij zich ook varder steed.,
in gelijken geest gestemd toonde, en met name in 't volgende jaar in Zeeland na-
drukkelijk optreden zou. In dit had hij, in 't voorjaar, ook in 't wereldlijke zrjn
- persoonlijken invloed doen gelden, om den in de geheime briefwisseling met Engeland
betrokken Wicquefort gevangen te doen nemen, en op de Voorpoort m heehtems te
laten brengen. Daar de man een resident van uitheemsche vorsten was, meenden
sommige bnitenlandsche gemachtigden tegen dezen maatregel, als een schending van
•t volkenrecht, te moeten opkomen; doch de algemeene zoowel als de hollandsche
Staten begrepen hunnerzijds, dat hij, als gebo.en Hollander, in 1666 alleen onder
die voorwaarde in uitheemsehen dienst getreden was, steeds aan hun rechtsgebied
onderworpen te blijven; terwijl hij bovendien sedert het volgende jaar voortdurend m
beëedigden dienst der GeneraUteit was geweest als haar bezoldigd vertaler van geheime
staatspapieren, en de Staten van Holland hem tot hun historieschrijver hadden aan-
gesteld. Zijn voorstanders en vrienden leverden daar wel verlogen tegen in, doch zijn,
zaak bleef in behandeling, gelijk hij zelf voorloopig gekerkerd, tot hij in 't be^n
van November, wegens uitheemsche briefwisseling, ook langs omwegen, met vijanden
van den Staat, en 't uitvorschen en overbrieven van regeeringsgeheimen, tot eeuwige
gevangenschap veroordeeld werd Ruim driejaar later, in February 1679 , gelukte het
hem, met medewerking van de meid des cipiers, daaruit te ontkomen, en naar t Hot
voor de rechte doodstuipen mochten aangezien worden, waarna zich de betere verstanden een ge-
ruster leven te beloven hadden", daar znen te vergeefs zou "conspireeren tegen een getal veel groo-
ter als men denken zou van de braafste mannen in staat en kerke, bij den vollce meest geacht en
bemind, en onder 't zelve, met hoe langer hoe meerder op- en voortgang, de leeringen van Coc.ejus
en Descartes met verstand en «ver behartigend". Men waagde er zelfs te rekenen, dat HH. Cura-
toren en Burgem- welhaast zien zouden - zoo ze 't nu niet en zagen - van wat voor slag van
menschen al die onrust ontstond, en ze zouden doen vallen in de groeve, die zé voor andepn ge-
maakt hadden". . , ^
t Zie de Sententie van den Hove van Eollant, enz. jegens Air. v. Wicquefort, geprent- den 20« iVoo.
1675. In 's Gravenhage by Jac. Scheltus. 1675 ; en verg. de horte Deductie van den Reer Ά. van
Wicquefort, enz. Gedr. in 't jaer 1675.
, > - 'ï
DES VÄ.DERLANDS. ' 143
zijner brunswyker beeren en meesters, te Celle, te ontsnappen, waar hg nu tol hun
raad werd aangesteld.
Een veertien dagen vóór de uitspraak van Wicqueforts vonnis, in den nacht van
4 op 5 November, werd door den hevigen noord westewind de zee met zulk een
forschheid tegen de hollandsche kust geslagen, dat een groot deel van 't land onder
water raakte. Een stuk van Huisduinen vi'erd weggenomen, en de streek tusschen
Wieringen en de Zijpe van 't zeewater o^'erstroomd; de zeedijk bij Hoorn brak bij
't zwart kerkjen door, en deed het zeewater zoo over den zomerdijk tot voor de poort
van Medemblik stroomen, zoodat alle dorpen daartusschen onder water gezet wer-
den , het land een bare zee leek, en ettelijke menschen en beesten verdronken.
Ook by Muiderberg bezweken de dijken aan weêrszyden, en overstroomde de Zuider-
zee het Gooi tot Laren en Blarikum toe, teisterde en bedierf de poorten en wallen van
Naarden, en rukte er een steenen beer uit den grond. Te Amsterdam raakten niet alleen
veel kelders en pakhuizen onder, maar stond het water ook op den Dam tot aan de
Waag, en stroomde over den Nieuwendijk. Die tusschen Haarlem en Amsterdam
werd, in weêrwil aller pogingen hem te houden, door de hevige waterpersing onder-
mijnd, en bij de zoogenoemde achttien-paal, tot een goede 30 voet breed en nagenoeg
even zoo diep, weggerukt; en daar ook de Slaperdyk bg Sparendam eerst overstroomd
werd, en vervolgens op meer dan eene plaats doorbrak, werd al 't omliggende land
tot de duinen toe onder 't water bedolven; ook de Sint Aagtendijk bezweek en deed
den assendelver overloopen, waardoor een deel van Waterland mede overstroomd werd.
Alles met groote scha natuurlgk van menschen en beesten, huizen en schepen; tus-
schen Texel en Scheveningen gingen er van de laatste dertien, waaronder ook enkele
fransche kapers, te gronde. Aan de friesche en overijselsche stranden werd meê groote
•scha geleden; de dijk bij Stavoren kreeg een gat van 30 roê, een wat kleiner bij
Molkvverum, waardoor ook die streek onderliep; bi] Zwartsluis brak hij 30 roê breed door,
en bij Hasselt op twee plaatsen; ook bij Zwol werd scha aangebracht, gelijk in Gro-
ningerland bij de nieuwe schans. Men haastte zich zooveel mogelijk, alles na 't afloo-
pen van 't water weder te herstellen, waartoe echter 't ruwere jaargetij weinig njeê-
werkte. Had men hier overal, door den westewind, zooveel te veel water, aan den
ï^ijn had men te weinig; deze werd door den lagen waterstand nagenoeg onbevaar-
baar; de Raadpensionaris deed daarom ook een keer naar Schenkeschans, om er bij
't leggen der kribben toe te zien, die het van boven afkomende rivierwater zooveel
doenlijk van de Waal moesten afhouden, en het Rijn en IJsel laten binnenvallen.
vl ^^ ^llendenJclachï van hei ledroefde Nederlandt, sedert het jaer 1672 tot den Allerhetfligen
^oet ran het jaer 1675 , met prent van üomein de Hooge. T'Amstcraam.
-ocr page 147-I»
144 algemeene geschiedenis
'^iSm
juist »og gelukWg yerscheiden russische
„i _ als men ze toen noemde - moscovische schepen, onder geleide «n Rap.lem
Roeteriug, te Te.el binnengeloopen, op welke zieh ook de moscovische gevolmach-
tigde Richard de Rijzer had iogeschéept, met brieven van den Tsaar voor Hun Hoog
Mögenden en den Prins belast. Ook de nog achtergebleven moscovievaarders kwamen
vervolgens, op één na, die door een franschen kaper genomen, doch daarop door de
Oostendenaars hernomen werd, behouden binnen. Een heel wat uitgestrekter vaart
dan deze naar Rusland zocht, in den loop van dit jaar, de middelburger wiskunstenaar
Arent Roggeveen op 't getouw te zetten, en daartoe een Genootschap m 't leven te
roepen voor 't welk hij den 20" dezer maand bij de algemeene Staten om octrooi
verdocht. «Een onbekend gedeelte des werelds» wilde hij daardoor «voor 't gez.chte
der Kristenen bekend maken», en voor den handel openstellen, «dat», als hij t uit-
drukte «wel van de zonnestralen werd verlicht, maar als. achter een gordijn of met
een donkere wolk betrokken' was, uit oorzaak van de groote distancie. Verzekerd
rände van 't bestaan van dit gedeelte des werelds, maar onzeker ot daar koslehjke
juweelen ot fijne metalen zijn», wilde hij dat door onderzoek te weten komen, en
wachtte in elk geval, dat door die onderneming de scheepvaart zou toenemen, en
bügevolg landen en steden moesten floreeren, terwijl schipper, stuurman, en boots-
geL altijd in actie zouden zijn, en de burgerij, winkeliers, en ambachtsgasten
in gedurige bezigheden». Terwijl veel kooplui niet wisten, wat weg met hnn sche-
pen in te slaan, om ze «in 't vaarwater te houden», zou hun hier een nieuw veld
van werkzaamheid van de grootste uitgestrektheid geopend worden. Vraagde men
nu echter, wat profijt daar te doen viel? Men zou «in éénen dsem moeten ant-
woorden, dat er geen bekend voordeel van daan te halen was, zoodat .η dat op-
zicht, alles op die reis niet anders moest geschieden dan bij de reis van Columbns-
op hope van wat goeds». Gelegenheid daartoe was er echter genoeg. Werden toch met alle
iceriien, medicinale wortelen en kruiden, allerhande kleuren en kostelijk hout, gom,
elpenbeen, zij en vreemde stoffen, wierook, mineralen, grof en fijn, binnen de keer-
kringen gevonden, terwijl hier in de Zuidzee een derde deel van den ganschen omvang
van dat gebied voorhanden was? Wel is waar zou men met de kous op den kop
kunnen thuiskomen; doch zoo God het met een goeden prijs wilde zegenen, was het
niet voor eens maar voor altijd, zoodat honderd gulden er duizend kon Worden, en
door den tijd tien en meer duizend. Een klein verlies mocht men dus gerust tegen
een groote winst avonturen». Wel werd er door «zwaarhoofdigen» tegen mgebracht
dat zoo'n reis «aan veel onheilen onderworpen was, als tweespalt met het volk, zteWe
: slnrbuik. voorts gebrek van verversching en water»; doch «de Imden^^
dan ook wel diamanten willen oprapen zonder delven, of paarlen snoeren zonjr e
„aar te duiken». Met «weinig volk en ruime schepen, wel voorzien van eten
St -.-:.·''
DES VÄ.DERLANDS. ' 145
drinken, van water, vleescli en spek, brood en wijn, kon men geen of weinig zwa-
righeid te gemoet zien», al zou het ook «zoo effen niet gaan, alsof men over een
italiaansehe vloer ging», In een twintigtal bepalingen lei Roggeveen daarna de voor-
waarden bloot, waarop men zich by zijn vennootschap aansluiten kon, gaf de order
aan, omtrent de levensbehoeften in acht te nemen, en de grootte en inhoud der sche-
pen, en drukte ten slotte zijn hoop uit, dat het aan «geen liefhebbers tot zoo een
voyagië» ontbreken zou. Na ingewonnen advies der Westindische Compagnie, die ver-
zocht , dat men hare rechten daarbij toch vooral niet uit het oog verliezen zou, namen
in de algemeene Staten de afgevaardigden van Holland en Zeeland Roggeveens aan-
zoek ter nadere kennisneming mede, en hield het toen tot September van 't volgende
jaar aan, vóór het octrooi onder de bepaling verleend werd: dat hij en zgn mede-
standers, ingeval van ontdekking van eenige kusten, plaatsen, of eilanden, de West-
indische G'® voor recht van convooi en veilgeld, recognicie-geld zouden betalen; tot
zekerheid van die Comp'® voldoenden waarborg zouden stellen, dal zij met hun schepen
geen plaatsen zouden bevaren onder de 1® klasse van haar eigen octrooi begrepen, en
dat zij aan de zaak uitvoering -moesten geven binnen de eerstvolgende anderhalfjaar,
terwijl het anders vervallen zou zijn \ Ook anderen nog hadden dit jaar hun gedachten
over dergelijke ondernemingen laten gaan, om langs dieü weg handel en zeevaart op
te beuren. «Een praatjen van een boer, een schipper, bode, en steêman» werd er
door een ongenoemde aan gewijd, en daarbij het reeds geopperde plan ter sprake
gebracht, van Statenwege een colonie in Guiana te stichten, waartoe in July 1675
voorloopig besloten werd, en later bepaald, dat de schepen er tegen Juny 1676 voor
moesten gereed zijn, om met de helft dier maand uit te zeilen. Die colonie zou door
honderd hoofdbelanghebbers worden uitgezet, ieder verbonden, er tien kloeke weerbare
mannen en tien dienstmeiden heen te voeren, met behoorlijke levensbehoeften voor
twaalf maanden voor zich en hun gezin, twee paarden, acht koebefisten, en zestig
schapen en geiten; terwijl ieder man ook zijd- en schietgeweer met kruit en lood zou
moeten voeren. De dienstbaren zouden voor vier jaar worden aangenomen, en voorts
onder den eed van Hun Edelmogenden staan; verder gehouden wezen alle sterkten te
bouwen en te onderhouden, voor de verdediging noodig; terwijl ze zich zelf zouden
oefenen in den krijgshandel, en waar het de nood vereischte met hun officieren zouden
optrekken, om de steden, sterkten, en 't land te helpen beschermen en verweren.
Zie den Voorloper op 't Octroy tan de H. MM. ER. Staten verleent aen A. E., en zijn mede-
*fanders over de Australisse zee ofte beier geseght het onbehende gedeelte des werelts^ gelegen tmschen
« 'Veridiaen der Strafe Magellanes Westwaert tot de Meridiaen van Nova Guinea, soa Noordwaerf
Zuidwaert. Tot Middelburgli by P. van Goettliem, ord. drucker van Ed. Mo. HII. Staten van
^eelandt. 1676.
IVe aeel, 2e stuk. 19
-ocr page 149-146
- 1
• /
en meiden Ie ontbieden, met het noodig sehiet- en zgdgeweer, om de P'^
levTlne tijdelijk aan te vnllen, Be onkosten .oor .eder hoofd werden op 3000 gnl en
Zll Wilden de knechten ook na de eerste vier jaar nog in d.enst bl^en dan
klgen ij voor twee dagen arbeids de geheeie week den kost, en .onden, boven kost,
kX en 't bedongen loon, een stuk land van 30 of 40 morgen voor n.et kragen
binnen kLn t,l door hnn naarstighe.d .oo ver — komen at .
weinig . If meer .enden moeten arbeiden, en welgestelde, ja rtjke lm werden
7e handelwijs der .weden omtrent Brandenburg, in de eerste dagen van t en
eind?geloopen aar, toen .ij, hunne bemiddelaarsrol geheel vergetende, on er ^
Ta rseLIkVrangel .jne gren.n waren „vertrokken had na -«e — ^
gevolge gehad, dat ook de Staten hun den oorlog verklaarden, nadat de P ms ee.t
Ïaart' te Kleef een onderhoud met den Keurvorst gehad ha , ™ - da^ m
de eerste dagen van Bei .elf naar den Haag gekomen was, om alles nader t be preken,
ioodrr ij ρ .ijo lerugtoeht van den Bovenrtjn, den inval van Wrange, had verno^
men ha 'hil, iu plaat! van er .ieh door ter neêr te laten slaan, uitgeroepen: «da^
Z'de Zwei'n PoLeren kosten», en hield dit doel nu J«-'- ^
drie redenen beweerden die Zweden hunnerzijds, waren ^^^^^ ^
sren,en overgetrokken: omdat namelijk Zweedseh-Pommeren btjna onder den druk der
η Zeiering be»eek; omdat men>et leger in een landstreek wensehte te brenge
: : het leL kon; omdat men verlangde, den Keurvorst van .«n '»ndg—
scheiden' Zeker alle drie luttel steek houdende redenen, en daar de Staten reeds
. "» November van 't vorige jaar, bij de eerste toespeling op Wrangels kr,g.
Ïweig. den .weedschen ge.ant gezegd hadden, dat het hun leed .ou doen,
O lo:dige aangrijping gedwongen te worden, om den Keurvorst b, te ^ ng η
en met de leedsche Majeste.t in vijandschap te raken.. S heten .J ^
na, overeenkomstig die waarschuwing te handelen, hoe noode .j er me W oog op
bul koopvaart aan de Oostzeekusten toe overgingen. Den 1 » uny " de «ori^
verklaring plaats, nadat reeds eenige dagen vroeger een smaldeel van -g o schepen
twee branders, vier snauwen, en drie galjooten „aar de Sont was
„nder bevel van den wakkeren Scheepskapitein Jacob Binckes gesteld
vertraging der deensche medewerking nu eenige weken werkeloos
bleef Lgeo. Be Keurvorst mijnerzijds had zich, wat den kamp ter zee betrof, m ver
i I
en. Tot H»™, .edr. .. Sto« Jans. KorfngU, ,
5 Zie Droysen'8 GesohicMe der preuss. PoUtilc, ΙΠ, 3. S. 33b.
Ρ
-ocr page 150-DES VÄ.DERLANDS. ' 147
band gesteld met den reeder Benjamin Raule te Middelburg, om de uitrusting van
eenige kaperschepen te bewerkstelligen, en drie andere schepen van de admiraliteit te
Amsterdam besteld, over welke toen Benjamins broeder, Raule, het bevel op zich nam,
terwijl de Overste Bolsey met de uitrusting van 600 mariniers op hollandschen voet
belast werd, met hel plan naar de Oostzee te stevenen, en op Rügen en Voor-Pom-
meren vasteh voet te vatten. Te land was hij zelf aan 't hoofd zijner troepen door
Thüringen naar Maagdenburg gesneld, dat reeds door die van Wrangel bedreigd werd,
en waar hij den 21®° Mei met zijn ruiterij en 1200 man voetvolk post vatte. Ware
hij er acht dagen later gekomen, de belangrijke vesting was den Zweden door verraad
in handen gespeeld; thans kon haar bevelhebber, die het daarop toelei, de Overste
Schmidt, nog bij tijds gevangen genomen worden, en de brandenburger troepen nu
weldra vol blijdschap zingen:
Frisch aiif, ihr Kameraden !
Unser Kurfürst der reitet vorauf,
Er munstert uns tapfre Soldaten,
Zu einem Siegeslauf! —
en
Het zou hier toch geheel anders dan aan den Bovenrijn toegaan. De Zweden, die de
keurvorstelijke veste Brandenburg reeds hadden ingenomen, bezetten thans van daar tot
Ha volberg den rechter Haveloever, van zins, om van daar uit rechtsaf en de Elve over te
trekken. Tusschen beide plaatsen lag Rathenow , op 't welk de Keurvorst nu besloot af te
gaan, om zoo het legerverband der Zweden tusschen den veldmaarschalk Wrangel die
Havelberg, en zijn broeder, den Luitenant-generaal Waldemar, die Brandenburg bezet
hield, te verbreken. Zondags ochtends den 2®'' Juny liet hy nog vóór zonsopgang
van Maagdenburg oprukken, daarop de vijandelijke stelling verkennen, en vatte maan-
dagsavonds te Vieritz, een mijl boven Rathenow, waar men in 't minst niet op zijn
nadering bedacht was, post. Nadat hij zich daarop 's nachts tot den aanval had voor-
bereid , werd de stad den volgenden morgen bestormd, en na het hevigst gevecht, nog
in hare straten zelf voortgezet, genomen. Haar bevelhebber, de Overste Wangelin,
raakte met zijn meeste officieren en manschap gevangen. Men Het nu het plaatsjen
met 400 musketiers bezet, en rukte verder den vyand te gemoet, op wien men don-
derdags, den 27®°, 't eerst aan den dam bij Nauen slootte, dien hij, na een hard-
nekkige verdediging, prijs moest geven. Met het krieken van den vrijdag trok men
daarop voort; de prins van Homburg met 1500 ruiters voorop. Waldemar Wrangel
''"cid nu achter 't dorp Linura stand, doch werd daar door Homburg en de zijnen
zoo wakker bestookt, dat hij op Hackenberg moest afdeinzen. Daar door 't branden-
biirger geschut bedreigd, zond hij op den inmiddels mede aangesnelden Keurvorst,
^yn troepen, een regiment voetvolk onder Dalwig en eenige regimenten ruiterij af.
'Λ'
--, . ..j „„η vvelken de Keurvorst zelf, aan de spits zijner
mark Brandenburg moesten opgeven. «Itzt», 3"icHten
ingezetenen. ^^^^ ^^^^^^ gewonnen
Was eure Räubershaud
Mit Stehlen und Plündren gewonnen
Im Brandenburger Land.
Der Kurfürst von Brandenburg soll leben!
- Er ist ein tapferer Held,
Thut seine Feinde erlegen,
Stellt allezeit wohl im Feld^.
yan den s.ag bij «auen e„ Feh«Un dagteeUeot dan ooU de -- - «de
,Je Ke.™..!, waaronde. Mj I.e. in de aesoMe.|enis ^
Lue .eh .hans »et .jne Hoopen «oordwaans .aa. ^. — ' ^^
gevierd, en ben, .elf, die er bun onmiddellijk bencht «η f ^
een ba.g.ondige toewensching en bede, dal ^^
„eer en meer genadelgk mocht gelieven te zegenen, en (ajn) illnslre ρ
Ie verdere voorvallenie periculen goeder.ierentlijU ten beste van de gemeene zaak
' Aangehaald bij Droysen, t. pl. S. 350. 1
2 Die Ustorischen Volkslieder, t. pl. τ/,ρΛβτ S. 3) op de
. Be uitdruUMng komt bet eerst in een lied dezer dagen C^.e. ««.β
wijs van QmtaJ Adolf hooggeboren, voor; het luidt daar:
Der gro.ise Kurfürst zog mit Macht
Urn Frieden zu erlangen,
Er suchet der Franzosen Pracht
Und Ihres Trotzes Ρ,rangen
Zu stürzen durch die Kriegeskunst, e^^^·
.„„p .poe.. en .vas . .e ««ea v. . .aar tC» ree. at.e.ee^ .«aa.
Zle Droysen, t. pl. S. 618, Anm. 502.
DES VÄ.DERLANDS. ' 149
bewaren». Zij zelf beloofden «niet in gebreke te zullen blijven, om met allen ernsten
ijver alles bij te dragen, dat eenigsins tot Toldoening en genoegen van (zijn) Keurv.
Doorluchtigheid kon strekken»
Hun smaldeel in de Sont stak, den 22«" Augustus, met de deensche vloot onder
Admiraal Koert Adelaer verbonden, eindelijk van wal, en de Oostzee, naar de kus-
ten van Pommeren, over, viaar het nu bij Rügen bleef kruisen, om de zweedsche
schepen in t oog te houden, en de overvaart van zweedsche troepen naar het terrein
van den krijg te verhinderen. In Zweden zelf rustte men zich inmiddels met den
meoslen ijver ter zee toe, en maakte een de deensche en hollandsche ver in sche-
pental overtreffende vloot gereed, die echter niet vóór half October zee kon kiezen.
Ongelukkig muntte zij meer door talrijkheid van zeilen dan ervarenheid van bevel-
voerders uit, verzuimde daardoor van een haar gunstigen wind gebruik te maken,
en zag zich zoo genoodzaakt op een gevaarlyke plaats voor anker te komen. Daar
werd zij nu door een geduchten storm overvallen, die ettelijke van haar vaarlui-
gen, waaronder een van 70 stukken, te gronde deed gaan, en de rest vreeselijk
teisterde. Een daarmee samenvallende ziekte en sterfte onder 't scheepsvolk en onder de
troepen, die zij voor Duitschland aan boord had, maakte haar vaart nog rampspoediger,
en dwong haar, reeds na een dag of tien varens, onverrichterzake huiswaarts te kee-
ren, en in Dalarö binnen te loopen. Na nog een poos kruisens, volgden ook de
deensche en hollandsche schepen haar voorbeeld, stevenden eerst gezamenlijk naar
Kopenhagen, en Binckes daarop met zijn smaldeel naar Holland, waar hij tevens een
aantal koopvaarders, rijkbeladen uit de Oostzeesteden keerende, in veiligheid met zich
binnenbracht. De deensche vlootvoogd, reeds ziek uit zee teruggekomen, overleed kort
na zijne thuiskomst. Te lande waren intusschen de brandenburgsche wapenen, door
(Ie deensche, gelijk vervolgens ook door de munstersche en luneburgsche gesteund,
met voordeel blijven strijden. De deensche Koning, Kristiaan V, had zich in July,
op meer sluwe trouwens dan eerlijke wijs, van den met Zweden heulenden Hertog
^an Holstein-Gottorp weten meester te maken, en dezen zoo tot het vergelijk van
Rensburg te dwingen, bij 't welk hij vestingen en leger aan Denemarken in handen stelde.
Toen hij daarop naar Hamburg geweken, verzet tegen 't gebeurde aanteekende, liet
Krisiiaan het holsteinsche Sleeswijk bezetten, en ving vervolgens den krijg tegen
Z-weden aan. Op aandrang van Brandenburg voerde hij dien in Duitschland, waar
zijne troepen Rostock bezetten, en daarna het beleg voor Wismar sloegen. De Keur-
vorst maakte zich onderwijl van Wollin meester, en veroverde, na voor Karelsburg ^
' Äntuioordt van HE. MM. op de Missive van Z. Gheuro. D. van· Srandenburgh^ CüZ. 1675.
I'hans Bremerhaven.
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
het hoofd gestooten te hebben, wat later ook Wolgast. Een vereenigde branden-
burgsche en munstersche krijgsmacht deed een uitval op deensch gebied, en ver-
meesterde er eenige plaatsen, en het hardnekkig door de Zweden verdedigde Wismar
bezweek nog vóór het eind van 't jaar voor de macht der Denen, waarna in 't be-
gin van 't volgende ook Karelsburg nog bemachtigd werd.
Deze minder voorspoedige gang der zaken maakte, bij de berooidheid der zweedsche
schatkist, dat de jonge, thans 23jange Koning, Karei XI, zich tot vrede vooral met
de Staten geneigd vónd, en daarom den gunstig voor hen gestemden Bengt Oxenstjierna
als vredesonderhandelaar tot hen afvaardigde. Ook Frankrijk geraakte hoe langer hoe
vredelievender van zin, en zocht zijn eischen tegenover de Staten hoe langer zoo
meer te matigen, hoewel het tegen Spanje steeds bij zijn overmatige vorderingen bleef,
en zich in 't geen bij de onderhandeling te Aken verkregen was, wilde zien hand-
haven. De gevangenschap van Furstenberg ging het er toe over, als een aangelegen-
heid van minder openbaar belang te beschouwen, die op die van den vrede geen
verderen invloed hebben mocht. Temple raadpleegde tegelijkertijd met den Prins, en
Jenkins verscheen daarop met Nieuwjaar in den Haag, om den daaraan de reis
naar Nijmegen aan te nemen, waar hem Beverningh en Haren nu eerstdaags volgden.
Om de paspoorten der fransche gevolmachtigden in te wachten, bleef Temple nog wat
in den Haag, en maakte, toen die waren ingekomen, zwarigheid, om ze goed te keuren,
daar hij ze onvolledig achtte. Den gemachtigden toch was er geen verlof in gegeven,
op eigen gezag, renboden — of coeriers, als men ze op zijn Fransch noemde —naar
hunne hoven af te zenden, en zoo de onderhandeling te bespoedigen, en den Hertog
van Lotharingen was er de litel niet in toegekend, die hem, met betrekking tot
Frankrijk, toekwam, wilde men dit niet onwillekeurig in zijn aanspraak op 't Her-
togdom erkennen. Vooral Oostenrijk hield nadrukkelijk voet bij stuk op dit punt, en
betuigde, de onderhandeling niet te kunnen voortzetten, zoolang daarin geen veran-
dering gebracht was. Te vergeefs gaf zich nu Engeland bij Frankryk moeite, die ver-
andering te bewerksteUigen, en den lotharingschen Hertog niet als Ïrim en Neef,
maar gelijk vroeger steeds, als Kertog en Broeder, door Koning Lodewijk te doen be-
groeten, De fransche gezant te Londen, Ruvigny, sloeg daarop ter bemiddeling voor,
dat de engelsche Koning, als vredebemiddelaar, paspoorten en titels, naar eigen goed-
vinden, inrichten en aangeven zou, waarmee, naar Van Benningens meening, ook
de Algemeene Stalen zich wel zouden kimnen vereenigen. De overige belanghebben-
den , gelijk met name Oostenrijk, wilden daar echter, Frankrijk maar al te recht
mistrouwende, niet van hooren, en zoo werd door dit paspoort- en titel-geha^pel de
nijmeegsche vredehandel ruim een kwart jaar verdaagd, terwijl men zich inmiddels
zoo te water als te land tot hel voortzetten van den kryg toerustte. Nog vóór ft einde
van January werd er bij een samenkomst in den Haag bepaald, dat de Staten weder
DES VÄ.DERLANDS. ' 151
in vereeniging met Denemarken in de Oostzee zouden werkzaam zijn, en daarvoor
25 oorlogschepen uitrusten. Den Admiraliteiten werd daartoe nu last gegeven, en de
Vice-admiraal Gornelis Evertsen door den Prins-Stadhouder en Admiraal-generaal met
het bewind van dat smaldeel belast, mei bevel zich, bij zijn aankomst te Kopenhagen,
onder den door Denemarken te benoemen vlootvoogd te stellen. Het duurde intusschen
een geruimen tijd vóór van lieverleê eenige schepen gereed waren, zoodat er van de
admiraliteiten van de Maas, Amsterdam, en Friesland, met het eind van April, eerst
negen met een paar branders konden uitloopen, over welke nu de Schout-bij-Nacht
Filips van Almonde bij hun komst te Kopenhagen het bevel voorloopig op zich nam.
Daar Koning Kristiaan, na 't verscheiden van Adelaar, Tromp tot Rijks-admiraal
en Raad had aangesteld, om in zijne plaats de vlootvoogdij te bekleeden, had zich
deze op een amsterdamsch schip ingescheept, en nu onmiddellijk na zijn aankomst
te Kopenhagen de taak der uitrusting en bemanning van de deensche vloot ter hand
genomen. Hij zelf koos zich toen het grootste schip, op 's Konings naam de Chrisiianus
auintus gedoopt, tot admiraalschip, en stelde er een paar nederlandsche Kapiteins,
Adr. Akersloot en Isaak Theunisse, op aan. Almonde voegde zich met zijn negen schepen
den 24®" Mei bij de 17, waarover de deensche Vice-admiraal Niels Juel gebood, en·
ging nu met hem in de Oostzee kruisen. Tien dagen later kwamen de zweedsche, ten
getale van 35, ter hoogte van Bornholm opdagen, en ving toen in den avond van den
Juny de strijd aan, doch om weldra gestaakt, en den volgenden ochtend hervat
tc worden. Filips van Almonde, die met zijn schepen de voorhoede vormde, ging
dapper op den vijand in, doch werd door slechts drie deensche gevolgd, twee van
welke daarenboven onder nederlandsche Kapiteins stonden. Almonde's schip en dat
van Kapitein Van den Heuvel werden daardoor fel geteisterd, en de eerste gedron-
gen, op dat van Kap^ Van Zijll over te gaan; en daar de Denen — naar Η schijnt
ten gevolge van hooger bevelen — zich bleven onttrekken, moest ook hij nu weldra
aflaten en met hen afdeinsen; hij plaatste zich daarbij echter tusschen hen en de
Zweden, en weêrhield dezen hen bij den aftocht te bestoken. Weinig gesticht over
de ervaring, nopens de deensche strijdvaardigheid opgedaan, verheelde hij, m zijn ver-
slag van 't gebeurde, der Admiraliteit van de Maas zijn verontwaardiging niet, en
betuigde haar gul weg, dat ware hij «twintig hollandsche schepen sterk geweest, en
geen een Deen, hij niet twijfelde, of men zou de Zweden geslagen hebben; thans
kon hij niet anders schrijven, dan dat hij zich schaamde, dat de zaak zoo slecht uit-
gevallen was, en wenschte daar nooit bij te zijn geweest; al de nederlandsche Kapi-
teins hadden zich echter uitnemend van hun plicht gekweten» Zoodra Tromp van
Zie zöne woorden, aangehaald in De Jonges Qesch. mn hei Ned. Zeewezen, II bl. 535. Ook.
-ocr page 155-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
mmmm
iliiSiÄ
SS;-'·' ' ■
dien aftocht vernam, haastte hij zich, zelf op zijn amimms met drie andere zware
sehepen zee te kiezen, en zich bij die van Almonde en Juel te voegen, met welke
hij toen de zweedsche opspoorde, en den 11- Juny, ten zuiden van Oland, inhaalde.
Juist op den middag begon het gevecht, waarin echter het zweedsche Admiraalschip
Be Kroon, van 134 stukken, en mei 500 matrozen en 300 soldaten bemand, na
zijn eerste'schoten op dat van Tromp gelost te hebben, omsloeg en in de lucht vloog,
't geen de gansche vloot door ontsteltenis aan 't wijken bracht, doch Tromp des te
krachtiger deed doortasten. Den zweedschen Admiraal der gele vlag, Uggla, op't schip
het Zwaard van 86 stukken aantastende, wikkelde hij hem twee uren lang in den
hevigsten strijd, in welken zijn eigen eerste Kapitein valt en de tweede een arm ver-
liest, totdat Uggla's groote mast overboord valt, en hij de vlag strijkend om kwartier
roept. Dit wordt hem verleend, doch zijn schip inmiddels door een «schelmschen bran-
der» - als Tromp hem in zijn brief aan de Staten noemt - zekeren Willem
Willemse, aangestoken, zoodat het in de vlammen opgaat, en zijn gansche beman-
ning, op een halfhonderd na, omkomt: «een inpertinente en ongehoorde zaak»,
schrijft Almonde, «nooit door eenig nederlandsch officier uitgevoerd» \ De zweedsche
schepen zochten zich nu zooveel te meer nog weg te maken, doch werden door de
nederlandsche nagezet. Kapitein Abr. Van Zijll veroverde daarbij een zweedsch schip
van 45; Kapt. Adriaan Poort een fregat van 20; de Nederlander in deenschen dienst,
Hardenbroeck, een schip van 44 stukken', nog een ander een gewapend jacht. Een
der zweedsche oorlogschepen stootte en verging buitendien op de klippen van Westeräs,
drie andere strandden, en het derde Admiraalschip, de zonk door onbekwaam-
heid van zijn bevelvoerder bij Dalarö. Groot was de vreugde der Denen over dezen
uitslag· de Koning vereerde de'nederlandsche bevelhebbers, die er toe hadden meê-
gewerkt, een gouden penning en halsketting, en Tromp buitendien wat later nog
een Graafschap in de toen op Zweden veroverde provincie Bleking. Na den slag de
handen op zee vrij gekregen hebbende, stevende hij, op 's Konings last, met een
deel der vloot naar Ystad, ontscheepte er 4000 man, zoo matrozen als soldaten, en
veroverde het na een kort maar heftig gevecht. Koning Kristiaan ging daarop zelf
%
van de .weedsche trouwens was men weinig tevreden over de wös, waarop de meesten gehan-
deld hadden, cn in plaat, van hun Admiraal in .yn Btrüd tegen de vüanden te steunen en deze by
den aftocht te achtervolgen, zich ter zij hadden gehouden. Een Vice-admiraal en een Kapitem we -
den dan ook op 's Konings last, die van Ystad uit de bewegingen gevolgd had, aan wa| gezet
in hechtenis gebracht. Zie Carlson's OescMchte Schweden's, IV, S. 636. \\ ^
I Zie bU De Jonge, t. pl. bl. B28. Volgens den zweedschen geschiedschryver (t. pl. S.\ 15»;
de vlag niet gestreken zyn; doch de hollandsche berichten laten geenerlei twUfel over,endeZwe
waren natuuriyk van Willemse's maar al te doeltreffend wanbedryf onbewust.
DES VÄ.DERLANDS. ' 153
met elf groote schepen uit zijn hoofdstad onder zeil, en stak met de 10,000 man,
die hij er op had ingescheept, naar den zweedschen wal over, waar hij ze tusschen
Heisingborg en Landskroon deed landen. Hij vermeesterde de stad en 't slot Heising-
borg bijna zonder weerstand, na wat langer strijd ook Landskroon, en slechts Malmö
hield zich nog staande; de boeren van 't platteland voerden hem bereidvaardig het
noodige toe, ook adel en geestelijkheid gelijk de meeste steden vielen hem bij, zoo-
dat voor 't oogenblik Schonen weer voor de Zweden verloren scheen.
Onderwijl was, na langen weêrspoed ter zee, en eenig oponthoud aan den mond
der Elve en de noorweegsche kust, waar hij met den in de Noordzee kruisenden
Schepers, te vergeefs eenige zweedsche oorlogschepen had zoeken te bevechten,
ook Cornelis Evertsen nu eindelijk met eenige schepen aangekomen, en nam van
den Schout-bij-Nacht Almonde het bevel over 't smaldeel in de Oostzee over. Deze
zelf stevende naar de Middellandsche, waar inmiddels zwaarwichtige, voor 't neder-
landsche zeewezen maar al te betreurenswaarde dingen hadden plaats gegrepen. Sedert,
in 't begin van 't vorige jaar, de spaansche vloot er voor Messina een geduchte
nederlaag door de fransche, onder den Hertog van Vivonne, geleden had, was de
Koningin-Regentes niet achtergebleven, de Staten om krachtigen bijstand te smeeken,
en daartoe de uitzending eener vloot, onder niemand minder dan hun Luit.-Admiraal-
generaal De Ruyter, aan te vragen. Niet zonder aanmerkelijk bezwaar vond men zich,
Da lang aarzelen, genoopt, daarloe eindelijk over te gaan, met het oog vooral op den
levantschen handel, die door de overheersching der Franschen in de middellandsche
zee met den ondergang bedreigd zou worden. Ongelukkig verkeerden de verschillende
Admiraliteiten, op die van Amsterdam na, in vrij ongunstigen toestand, en kon de
uilrusting der schepen daardoor niet voor zulk een aantal noch op zulk een wijs ge-
schieden, als voor een doeltreffende tusschenkomst, zelfs onder een vlootvoogd als de
groote Miehiel Adriaansz., vereischt werd. Men kwam echter ten slotte overeen, dat de
amsterdamsche admiraliteit de toerusting van 18 —grooter en kleiner — oorlogschepen,
van 76 tot 34 stukken, zes gewapende snauwen , vier branders, en twee voorraadschepen
«OU op zich nemen, en de onkosten daarvan voor de helft door Spanje zouden gedragen
worden, terwijl die van de Maas zich met de levering van 't Admiraalschip belastte.
Öaar Be Zeven Trovinciën bij zijn verschillende tochten te veel geleden hadden, om,
zonder een belangrijke herstelling te ondergaan, weder zee te kiezen, zou hij thans
De Uendrac/a, van 76 stukken en 400 man, bestijgen, om daarop den gewaagden
tocht te ondernemen. Hoewel hij toch uitdrukkelijk verklaarde, «bereid te zyn, om,
ook al verlangden de HH. Staten hem 's Lands vlag slechts op een enkel schip te
zien voeren, daarmeê in zee te gaan, daar hij gaarne zijn leven zou wagen, waarde
Staten hem die vlag betrouwden»; verheelde hij te gelijker tijd zijn «verwondering»
en «leedwezen» niet, dat ze de vlag van den Staat zóó veil hadden en in de waag-
IVc deel, 2e atuk. 20
-ocr page 157-algemeene geschiedenis
T^ ■ Hii weiscrde dan ook volstandig, aan den wenscl. djner aan.e^antcn
: ïel' "hl den lijdenden toestand, waarin hij door het he. folterend
il e e^e.^l den tocht te di.en, en .e.Ulaavde, dien te ™«en
doen ,1
Ïen Matsten van Jaly naa. Hellevoetsluis ve.reUUen, ,aa. he» .,η
toeL Bij .ijn afscheid„en,en toonde hij .ich van 't voorgevoel doordrongen na dezen
ht I la d en vrienden niet terng te zien: «ik zeg u voor goed vaarwel,, ™gde
Till, «want ik denk niet weêr te kon,en; ik zal op dezen tocht bUjven,,.
Üor aanhoudenden tegenwind kon hij eerst derdhalve week later „.tloopen e» v.-
eenLe zich toen voor Goeree met elt andere schepen zijner vloot . dre reeds een dag
o ït ν egcr uit Texel vertrokken waren. Als Vice-ad™iraal had hrj thans den wak-
ierl en bekwamen, doch wat eigenzinnigen Jan den Haen; als Kap.tem op
Allalshode., weder Calienhnrgh; als -"j-nacht «ik.aas ^
Η vorige jaar onder Tromp voor 't eerst als kapitem had ' ^
tol een schip van 96 stukken onder zijn beheer gehad; voorts versch.llende oude .
η η l'ap teins, daaronder op zijn verzoek ook zijn of zijn vrouws neef Jons
Γηω die hem eerst als secretaris gediend had. Den Haen werd -t zes sehe η
fen e ia eeniger koopvaarders, naar Cadix vooruitgezondeo. met ^ "
h η Hii zelf had daarop veel met storm en tegenwind te kampen , doch haalde Den
■ TenTo"; l Jn liep nn den .β» der volgende
1 W ΚΆΛ xr Tp recht komt deze daar in een aant. tegen de
. Zie laat8telök b« De Jonge, t. pl. bl. 561, v. Te recht κο ^ ^ochhad.icH
averecMscbo voorBteiUn, der zaak door Bue, in .«n
. . „,.00 daar ais ve-r minder over . .ans an d^^^n b^o^ ^^^^ ^^^ ^^^
daar toch, ais Rousset (/fis/, «ie Louvo^s, 11, V 388. aant.) Ρ y^^^^.^en vat-
... - -
seht absolument Ie sens".
1
-ocr page 158-DES VÄ.DERLANDS. ' 155
aan de Noordkust naar Melazzo te begeven, waar hij een week later aankwam.
Dewijl de spaansche schepen nog altijd niet gereed bleken, werd er op Oudejaarsdag
bepaald, dat De Ruyter met de zijne de Straat van Messina zou inloopen, om er,
al kruisende, allen toevoer af te snijden, terwijl men inmiddels de spaansche vloot in
orde zou zien te brengen. Daar ondertusschen de nadering van een fransch smaldeel
onder Du Quesne uit Toulon werd aangezegd, liet De Ruyter den steven eerst West-
waarts wenden, om het te onderscheppen, en raakte er den 8®° dag van 't nieuwe-
jaar, 1676, meê slaags. Hevig werd er toen tusschen beide smaldeelen gestreden. De
Ruyter, die zelf in den middentocht met Du Quesne in gevecht kwam, weerde drie
branders af, die hij in hun eigen vlammen deed opgaan of in den grond schoot;
Verschoor, die de voorhoede voerde, schoot twee fransche schepen reddeloos, doch
kwam zelf te vallen. Den Haen, die in de achterhoede was, vond in den franschen
Vice-admiraal Gabaret een waardig tegenstander, die echter door al zijn scheepsvoog-
den niet even goed ondersteund werd, en hem zoo gelegenheid gaf, van de verwarring
zijner schepen gebruik te maken, om zich ras bij De Ruyters schepen, van welke hg
door windstilte was afgeraakt, te Toegen. Van de fransche zij was de Vlootvoogd zelf
gekwetst, een Brander-commandeur en een Kapitein gesneuveld. Zij bleven voorts de
volgende dagen den strijd, nu ter hoogte van Stromboli gevoerd, ontwijken, door de
nederlandsche schepen met hen gezocht. Den kwamen zich eindelijk negen spaansche
schepen — tot dusver hadden zij er slechts één bij zich geteld — onder den Prins van
Montesarchio, bij hen aansluiten, met welke men toen besloot naar de Straat van
Messina te stevenen, om er de fransche vloot, die den koers Zuidwaarts 't eiland om
gezet had, op te zoeken. Het inmiddels vermeerderde aantal zeilen der Franschen
noopte hen intusschen liever eerst ook wat spaansche versterking nog af te wachten, om
daarna naar Palermo te zeilen; een opgekomen storm stond dit opzet echter in den
weg, en deed De Ruyter naar Melazzo wederkeeren. Daar nu evenwel een halfjaar
^erloopen was, sedert hij 't vaderland verliet, en zyn lastbrief slechts voor dit tijds-
beslek gold, achtte hij 't zijn pHcht thans terug te keeren, na eerst nog in Napels
pernotnen te hebben, of er bij den nederlandschen Consul geen naricht tot ver-
P^Dging gekomen was. Een vijftal schepen zond hij daarop naar Livorno vooruit, om
er het geleide der smyrnasche vloot te versterken, dat, onder zijn zoon Engel, van
^ar huiswaarts zou stevenen. Zelf ter hoogte van Livorno genaderd, ontving hij daar
tot dusver te vergeefs verbeide bevel van den Prins voor nog een
r^^crfe halljaar toevens, en nam zoo de reis naar Napels weêr aan, naar 't vaderland
af amsterdammer zoete koek» voor zijn genan en kleinzoon «Michieltjen»
een ^^^^ ^^^ Rijnwijn, een vaatjen hollandschen boter, en
^«Monnetjen gedroogde engelsche haring» voor Engel zelf, aan dezen had doen toe-
"'eo. Te Napels werd hij door den Onderkoning, die reeds gemeend had zijn ver-
Ïpia
^---- „ Γ" ^^p bliidschaïT weder welkonTgeheeten, en
den bekrompens,en ge oofehaa den ^^^^^^
,aderla„d .egges eept, ' ^^ ^ ^ ^e toen nog o.erige 26
.„Idaten naar Uahe gevoerd, en da r w ^^^ ^^^^ ^^^ ^^^
te Napels tot de galeyen verwezen. Te ver ets had ^ ^^^ ^^^
.eUseh.rt tot den , op De K^ers voorspraak
Hoogmogenden en den ^^^„i liet, en toen
„y, die hen eers, aan boord -t - ^ J ^^ g ^^^^^^^^^ ^^
„aar Holland overvoeren. ^^ ' « ^^ een gouden halsketen,
.apels, nog e.n Jelko.er ware Hen. wat krachtiger
r^^dTan SP nr oor d „ederlandsohe sehepen geweest, over 't ge^is waarvan
ir:·: .η brieven aan
r.:rdit^: rC-. ee„ week O. wat later nit
ï!,::,:b:wi.peid ..de. op—vi^^^^^^^^^
. door de spaansohe traagheid in de toer.sUng ge ™ngen. - " ^^^^^^
Mijven, waarvan hij nu ^^ ^aΓη i — ec^^^^^
„„sterke spaansebe schepen . ^^^^ ^rre.! —
- τ-
: schepen versterkt werd, die vlag Ηο^-οη^^^^^^^^^^
de zeer machtige vijanden. <,Ik .ie dagelijks», -»«-f »»S' ' " dia
,„t myn groot leedwezen, den zeer slechten staat van de konrnkl^ke scb ρ
boeokdr«»k« en boeekverkoper op do Neude ta Kiatie»haven, 1677. ^
Μ
DES VADERLANDS. t57
thans nevens ons in de baai liggen, en de losse maximen van de officieren, die ze
commandeeren; ja, ik en kan mij in het algemeen niet voldoen, en nog veel min
verzekeren van hun noodigen en trouwen bijstand. Het ontbreekt eenigen aan goede
conduite, sommigen aan manschappen, anderen aan touwwerk , enz., en dat wel 't voor-
naamste is in geval van gevecht met den vijand , sommigen aan kruit. De uitrusting,
r^fitaljeering, en 't geen daartoe betrekking heeft, gaat zoo traag en slap, dat het
mij verdriet, het aan te zien». In een schrijven aan den Prins voegde hij daaraan
nog toe, dat hij «nog wel meer zou bijbrengen, wat er van de spaansche zij te gemoet
viel te zien, doch het om gewichtige redenen niet aan 't papier vertrouwen kon» ^
Bij 't ontvangen van zijn maar al te gegronde klachten liet men niet na, zich met
dringende vertogen tot den spaanschen gezant in den Haag te wenden, hem dreigende
anders de nederlandsche vloot huiswaarts te zullen doen keeren; doch te vergeefs, bij
de jammerlijke stemming, die aan 't spaansche Hof heerschte.
Den 14®° Maart vaardigde De Ruyter §ene «instructie en order» voor zijn hoofd-
oiïïcieren, kapiteins, en commandeurs uit, bij welke hun schepen in twee smaldeelen
gesplitst werden, over 't een waarvan hij zelf het bevel op zich nam, om er de voor-
hoede meê te vormen, terwijl 't ander, dat de achterhoede zou uitmaken, onder Den
Haen gesteld werd; de spaansche schepen zouden onder hun nieuw-benoemden Vice-
admiraal, Don Francisco de la Zerda, den middentocht houden. Dien eigen dag stak
men uit de baai van Palermo in zee, den volgenden ook het spaansche smaldeel, ten
getale van tien schepen, een brander, en een adviesjacht. Men wendde nu vooreerst
den steven naar Melazzo, om daar met Bayonna te overleggen, hoe best verder te
handelen, en werd toen, na rijp beraad, besloten, zich rechtstreeks tegen Messina te
keeren. Den 26®'' derwaarts gestevend, koersde men den volgenden dag de Straat in,
en bleef daar nu eenige dagen liggen, om zoo mogelijk de fransche vloot tot een
gevecht uit te lokken. Deze bleef dat echter ontwijken, en men beraamde toen, een
aanval op het wat zuidelijker gelegen Agosta te ondernemen, dien men echter vooral
door stormweêr verhinderd werd bij tijds ten uitvoer te leggen. Na ruim een week
omzvvalkens kreeg men nu in den nacht van 20 op 21 April bericht, dat de fransche
schepen, van dat opzet tegen Agosta vergewist, waren uitgeloopen en reeds bij kaap
Spartivento gezien. Men besloot dus ze in 't gemoet te stevenen, en gaf daar 's avonds
^an den 21®"^ gevolg aan. Den volgenden ochtend werd men ze in de verte gewaar,
doch door windstilte in zijn vaart belemmerd, tot een opgestoken koeltjen daarin wat
"ierandering bracht, en men zoo, recht voor den wind op de fransche vloot aanhoudende,
omstreeks vier uur 's namiddags, in 't gezicht van den Etna, den strijd met haar
lion aanvangen. Zoo in getal als in sterkte van schepen ging zij de nederlandsche
' 2ie zijn by De Jonge, t. pl. bl. 591, v., aangehaalde brieven.
-ocr page 161-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
' - ν- '
ί -r.
■f
ίΚβΙΙΙ»
aanmerkelijk te boven, die buitendien door het slecht toegeruste en zwakke spaansehe
smaldeel meer in zijn vaardige beweging gestremd, dan behoorlijk ondersteund zou
worden. De fransche Luitenant-generaal, Markgraaf van Almeiras, die den voortocht
hield, raakte al spoedig met dien van De Ruyter hevig slaags, waarbij de Kapiteins
Schey en Noyrot de voorste fransche schepen deerlijk teisterden. Yan het eersle van
dezen werd het roer stuk geschoten en de Kapitein De Cogohn zwaar gewond; het
tweede was wat gelukkiger, maar van het derde sneuvèlden beiden de eersle en tweede
Kapitein. De Ruyter's admiraalschip werd door Almeiras zelf aangetast, doch deze
weldra door een kanonkogel gedood, en zijn schip zoo doornageld, dat het nit de slag-
orde moest wijken. De ridder De Valbelle aanvaardde daarop het gebied, en zag zich
krachtdadig ondersteund door den Schoul-bij-nacht Tourville, die, onder Du Quesne m
den middentocht varende, door dezen met nog twee andere schepen tot bijstand was
afgezonden. Terwijl De Ruyter > zijn zonnedek stond, om den zijnen bevelen te
geven en ze tot den strijd aan te wakkeren, kwam eensklaps een vijandelijke kogel
het meerendeel van zijn linkervoet wegnemen, en verbrijzelde tevens de beide pijpen
yan 't rechterbeen boven den enkel, zoodat hij, tot smart en ontzetting der zynen
omvergeworpen, van een hoogte van zeven voet nedertuimelde. De wakkere Gallen-
burgh nam nu echter onmiddellijk het bevel op zich, en gaf-naar De Ruyters eigen
getuigenis in zijn verslag - «zoodanige cordate en salutaire orders aan de verdere
officieren, matrozen, en soldaten, dat noch vriend, noch vijand het ongeval van den
Opperbevelhebber merken kon». Daar zich de spaansehe Vice-admiraal met zgη schepen
meer op een afstand hield, in plaats van met de nederlandsche wakker in den strijd
te deelen, kon nu Du Quesne-zelf met acht van zijn grootste schepen die der neder-
landsche voorhoede mede komen bestoken, en werd daardoor o. a. de groote stengen
de fokke-ra van Schey's bodem, Ώβ Spiegel, omlaag gescholen, en deze gedwongen
het tooneel van den strijd te verlaten. Kapitein Noyrot werd zoo gevaarlijk gewond,
dat hfl weldra aan de gevolgen verscheidde, en het schip Leeuwen van den Graaf van
Slirum erbarmelijk geteisterd. Callenburgh, over de houding der Spanjaards verstoord,
liet hen dringend uitnoodigen, in 't gevecht te komen deelen, doch zag daaraan slechts
door een viertal hunner kapiteins, meerendeels Duinkerkers van geboorte, tegen den
avond voldoen. Niet alleen dat deze onverantwoordelijke handelwijs van La Zerda,die
persoonlijk het voorbeeld dier werkeloosheid gaf, de nederlandsche voorhoede zooveel
te meer aan de vijandelijke overmacht blootstelde, hield zij ook de achterhoede, onder
Den Haen, in haar beweging tegen, en belette ze vroegtijdig toe te schieten, en die
der Franschen te bevechlen. Eenmaal opgekomen, kweet ook zij zich intusschen |van
haar schuldige plicht en streed, zoo veel zij gelegeiiheid vond, wakker meê. Met dat
gevolg dan ook, dat de fransche schepen 's avonds zeven uur den nederlandsche «hun
spiegels toekeerden», en nu nog een poos in de maneschijn, al schietende door gene
DES VÄ.DERLANDS. ' 159
vervolgd werden; terwijl men hen 's morgens zoo ver verwijderd zag, als het oog van
de stengen reiken kon. Tegen den middag zette men dus naar Syrakuze koers om
er de zwaar beschadigde schepen te laten herstellen; de fransche, door tegenwind
verhinderd de Straat uit te varen, bleven er daarop nog eenigen tijd in kruisen.
Ofschoon De Ruyters wonden aanvankelijk wel schenen te staan, en men 't aan niets
wat tot zijn «genezing, koestering, en gemak» kon dienen, ontbreken liet, bezweek
hij, geen week later, aan de hevige koorts, uit zware pijn en lichaamszwakte ont-
staan , en die hem zelfs belette, het aan zijn Secretaris in de pen gegeven verslag van
den strijd te onderteekenen. Na langer dan een etmaal met den dood geworsteld te
hebben, gaf hij den 29«"», 's avonds tusschen negenen en tienBn, aan boord van zijn
Admiraalschip, van de meeste officieren zijner vloot omringd, den geest. Zijn lijk
werd in 't volgende voorjaar gebalsemd naar 't Vaderland gevoerd, zijn ingewanden—
weinig dagen na zijn afsterven, in tegenwoordigheid.aller bevelhebbers zijner vloot —
op een heuvel bij Syrakuze bijgezet. Door de algemeene Staten werd op voordracht
van Holland besloten, hem in de nieuwe kerk te Amsterdam een zijner waardig praal-
graf te stichten, dat aan den haagschen beeldhouwer Rombout Verhulst ter vervaar-
diging opgedragen en vier jaar later voltooid werd. Zijn uitvaart en plechtige teraarde-
bestelling had den Maart, onder begeleiding van zijn zoon Engel, 's Prinsen secretaris
Huygens, afgevaardigden uit de algemeene en provinciale Staten en andere staats- en
stads-lichamen, zijn ouden krijgsmakker den Luit^-adm. Aert van Nes, de Vice-admi-
ralen Schepers, Thomas Vlugh, en Evertsen, tal van scheepsvoogden, burgers, en ver-
eerders, in die stad en kerk plaats
Twee dagen na zyn overlijden werd door den bijeengeroepen krijgsraad besloten,
de vlootvoogdij op Den Haen te doen overgaan, en dezen van zijn schip Gouda de
admiraalsvlag te laten doen waayen; Callenburgh echter voor den verderen tocht den
rang van Vice-admiraal toe te kennen, en de overeenkomstige vlag op De MendraoU
te doen hijschen. Men sprak verder af, do Zuidkust om naar Palermo te stevenen,
om er de schepen ~ waartoe te Syrakuze minder gelegenheid was — van 't noodige
te voorzien. Men kwam er omstreeks half Mei, doch vond er zich al aanstonds weêr
tloor de spaansche traagheid tegengewerkt. «Ik heb», berichtte Den Haen aan de
Stalen, «jaren achtereen de eer gehad. Hun Hoog Mog". ter zee te dienen, doch ik
kan met waarheid verklaren, dat hunne vloten, of een gedeelte daarvan, nooit in
^00 η extremiteit en perikel verkeerd hebben, als tegenwoordig». Kruit en scherp werd
em m hoogst onvoldoende mate, en 't eerste dan nog nat en slecht, verstrekt; de
''Paansche schepen zelf bleven bijna geheel van aUes onvoorzien; 't geen hem niet dan
Zie ße maniere van de lylcstacy van deii doorl Michael de Ruyter, enz. in prent.
-ocr page 163-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
met de grootste bekommering de toekomst deed te gemoet zien, als hij nogmaals aan
de fransche vloot zou moeten slag leveren, die nu in de haven van Messina op nieuw
werd uitgerust, en met een aantal galeyen en andere vaartuigen versterkt was.
De bekommering van den wakkeren zeeman zou zich, helaas! door de treurige
uitkomst maar al te zeer bewaarheid vinden. Welke moeite hij en de zijnen zieh
bij voortduring gaven, om, bij alle gemis van spaansche medewerking, hun eigen
schepen in weerbaren staat te brengen, waren zij daarmee nog niet ten volle gereed,
toen zij den voorlaatsten van Mei vernamen, dat de fransche scheepsmacht in aantocht
was, en zich uit de verte van de bergen liet waariiemen. Bij den onvoldoenden staat,
waarin de nederlandsche nog verkeerde, viel er niet aan te denken, haar in volle zee
te gemoet te zeilen en in 't ruime sop slag te leveren, en men meende zich dus aan
het min of meer noodzakelijke kwaad te moeten onderwerpen, haar in den, mond der
baai af te wachten, en daartoe in een halve maan , met de breede zij naar zee, op stroom
te moeten gaan leggen. Men zou dan tevens van de landzij aan weerskanten beschermd
zijn, daar aan de rechter twee batterijen, en aan de linker een sterkte en de stads-
wallen lagen, terwijl daarenboven in 't midden nog een tweede sterkte, het zooge-
noemde fort-aan-zee — Gasieilamare — lag. Nog dien eigen dag werd dienovereen-
komstig gehandeld, en zoo vond de fransche vloot, onder den inmiddels tot Maarschalk
bevorderden Vivonne, bij haar aannadering, de nederlandsche bereid haar te weêrstaan.
's Ochtends te zes uur van den Juny stevende zijne voorhoede, onder den Schout-
bij-nacht, Preuilly, op die der nederlandsch-spaansche, ongelukkig grootendeels uit
spaansche bodems saamgesteld, aan, vond daar wel aanvankelijk den noodigen weer-
stand, doch zag welras den spaanschen Vice-admiraal Don Juan Roöcco, uit vrees voor
zijn branders, zijn kabel kappen en op strand loopen, en drong, daardoor aangevuurd,
met des te grooter geweld op de overige schepen in. Deze, tegen hun billijke verwach-
ting, slecht door de batterijen gesteund, en door de spaansche galeyen maarflauwelijk
tegen Preuilly's branders beschermd, zijn niet in staat hen weêrstand te bieden, en
zoo moesten weldra drie spaansche schepen van 40 en meer stukken, en twee der galeyen
verbranden. Bij den middentocht, door Den Haen aangevoerd, en bij welken zich ook
de nieuwbenoemde spaansche Vlootvoogd Don Diego d'Ybarra vond, terwijl La Zerda
thans aan zijn boord als vrijwilliger meêvocht, was, zoowel als bij de achterhoede, onder
Gallenburgh, de strijd inmiddels ook reeds aangevangen, en werd met de grootste
hevigheid gevoerd. Een of meer franschen branders gelukt het echter den Steenbergen
met zijn 68 stukken, waarop de Schout-bij-nacht Van Middellandt beveelt, in vlammen
te doen opgaan, zoodat hij, nu driftig geworden — terwijl Van Middellandt zelf in de gol-
ven den dood vindt — de Vrijheid van 50 onder Brederode, en de Leyden onder ^bkoude
mede aansteekt, en met beiden in de lucht springt. Het spaansche admiraalschip slaagt
er daarentegen in, twee branders af te weren, doch vindt zich nu, aan voor-en achter-
DES VADERLANDS.
Moven, door een .iercie en vierde belaagd, die het ;;i;i;:;,i„,uerlaave doen^;;;;;^
de , en onder
van e.e kappen de Uabek, .oodat vier der grootste tegen he. strand drijve ' en d
meeste spaansehe, met de galeyen, de haven binnenloopen. Den Haan en f„,l' Τ
Mjven eobter onverdroten streden; de iaatste, die op . η
b rgt, wenseht d.t vooral niet prijs te geven. GCukUig zijn de fransebe branHhï
alle verbruda, en kan het gevecht me, geschut en handgeweer worden volein 7
^n lang houdt het aan, tot de v^and, geen kans .ende^yn boZ^ ^
allen verderen strgd opgeeft, en zeewaarts gestevend, onder den Oostwal der aai oö:
anker gaat hggen. Nanw een half uur te voren was intusschen Den Η e ' .e „p
. vmkene. btj de groote mast staande, met een kanonskogel door >t ach erhooL
scholen, zoodat hij onmiddelijk dood bleef. achterhoofd ge-
de onliT' -η Canenburgh, „et wien echter
'rr' "i■ "· -"-·
'Hken e η ot : f —'
'■»are η der,a d LÏ -»--"ter vier
™ .·ο Ve e lc^ »'^«en e„ matrozen
i«J mst Ï ™ '^^'i-™· Westhovius
^'«ing van e n Τ Γ, ■ """ de beraadslaging „ver de uit-
- "e air 7*en en een paar v.n oorlog be ■g,^.artoe „
die "T "Ρ deramsterdamsche
^lmomle „i, 7 π ^'»«'voogd zag besloot
Knv ; eIr- -- «"^^"-"e te roepen, en hem daar dlÏ i
^VU-aan, Ι^ΖΓ^Τ!" ΙΤ^ - de reis over land nal
dor,vaart l:i "-"-O door Cal-
•"-"--nde, ter if "" '''' ^allenburgh
■n . ·" "" ««P overging, den 6" Sept.
21
-ocr page 165-162 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
.il'AllVfL.
•Κ' '
hel bevel aanvaardde. Baar intusschen alle aandrang en klachten der Staten bij Spanje
vergeefs bleken, begrepen zij hun zoo verzwakte vloot niet langer, ter w.lle van dat
land, aan 't hachelijkst oorlogsgevaar te mogen blootstellen, en zonden dus Alraonde
bevel, naar Cadix te stevenen en daar hun verderen last af te wachten. Den 4» October
verliet deze nu Napels, en kwam een maand later op de plaats zijner voorloop.ge
bestemming aan, waar hij echter reeds na een week het nadere bevel kreeg de
terugreis naar Holland aan te nemen, daar ook alle nieuwe aandrang tot meerdere .
werkzaamheid, inmiddels bij Spanje gedaan, vruchteloos bleek. Hij stak acht dagen
daarna in zee, doch om eerst in de twee eerste maanden van 't volgende jaar den
vaderlandschen wal te bereiken, daar storm en ijsgang.hem verhinderden vroeger bmnen
te loopen, en hij zich daardoor gedwongen zag, voorloopig in britsche havens een
schuilplaats te zoeken.
Ook in de Oostzee werd na zijn vertrek weinig of niets meer verricht, daar de
zweedsche schepen zich wijselijk binnen gaats hielden; hel eenigste-waar de neder-
landsche en deensehe meê Ie kampen hadden, was het stormweêr, dat hen, bij hun
kruisen langs de kust van Pommeren en Schonen, van tijd tot lijd overviel, en meer
dan een hunner schepen in gevaar bracht. Den 11» October nam toen ookEvertsen,
op last der Staten, de terugreis aan, en bracht zijn smaldeel weldra behouden m
't Taderland binnen.
Na zijn vertrek keerde intussohen de deensehe krijgskans. Nadat eerst een deensehe
aanslag op Gothenburg mislukt was, werd er in December bij Lund een bloed.ge
veldslag tusschen de deensehe en zweedsche legers, onder aanvoering van be.de kon.n-
gen zelf, geleverd, waarbij de Denen het onderspit delfden. Ook de vesting» Helsmg-
Lg en Karlshaven vielen daarop den Zweden al spoedig {Jm. en Ma.H '11) weder
in handen, zoodat alleen het in Augustus door de Denen vermeesterde Kr.st.aanslad
nog een poos lang in hunne macht bleef.
Op raad van Vauban had de fransche Koning dit jaar zijn veldtocht in de Spaansche
Nederlanden met het beleg van een paar grensvestingen begonnen, die weldra voor
zijne heermacht bezweken. In alle stilte had zijn krijgsminisler, Louvo.s, de voorbe-
reidselen daartoe getrofftn, en de troepen in 't veld gebracht vóör men,«og giste,
waarop zijne maatregelen dc^elden. H« zelf was daartoe naar de grenzen, gekomen,
had Artezië en Vlaanderen doorreisd, en toen, den 17» April, onverhoeds door den
uit zijn gevangenschap vrijgekochten Maarschalk Créquy het op niets dergel^ks . ■
dachte Condé doen berennen. Den vorigen dag was de Koning zelf uit «t. Genn
vertrokken, ™ zich aan 't hoofd van zijn leger te stellen, dat, een goéde 60,U
man sterk, onder hem, door zijn broeder, den Hertog van Orleans, en 5 Maarsc^ ^^
ken - behalve Créquy, nog Sehönberg, Humières, La Feuillade, en Lorge --
aangevoerd Den 21» voor Condé gekomen, zag hy er, onmiddellijk na zijn aankom ,
ii,.
-ocr page 166-DES VÄ.DERLANDS. ' 1167
de loopgraven openen, en de vesting na vier of vijf dagen in zgne hander, overgaan
Orleans ging daarop, van Créquy en Vanban begeleid, den 2" Mei het beleg voor
Bouoha,n slaan, terwäl de Prins van Oranje inmiddels, met den spaanschen Land-
voogd te velde gekomen, rich niet vef van daar, onder 't geschut van Valenciin
kwam legeren. Om zyn broeder te dekken, wendde .ich Lodewijk daarop met ώ'ή
gansehe legermacht in gelijke richting, en nam een nittartende houding aan, door
den Pnns, op aandrang van den bezadigden Waldeck « ijselijk onbeantwoord gelaten
•s Konings tegenwoordigheid in 't fransche leger belette dit zelf aanvallender-wijs te
werk te gaan, en deed het zoo de schoonste gelegenheid verruimen, dal van den vHand in
't open veld te verslaan Bonchain echter viel, na een week tag beschoten te zijn
den belegeraars in handen; het gaf zich den 11» aan hen over. Het leger zich daarop'
naar N.nove wendende, sloeg zieh te Neder-asselt neêr, terwijl de'Koning vandaar
persoonhjk een uitstapjen naar Oudenaerde maakte, en Louvois den herhouw der wer-
ken van Condé en Bonchain kwam bespoedigen. Daarop met zijn troepen naar Quiévrain
getrokken, droeg de Koning er weldra het opperbevel aan Sehönberg over, en begaf
z.eh zelf „aar Versailles. Nauw nog was hij vertrokken, of de Prins maakte zich op
om Maastricht te gaan belegeren, „aar thans de Graaf van Calvo, in plaats van den
als vredesonderhandelaar naar Nijmegen afgevaardigden Estrades, gebood, en gereed
stond hem den heftigsten weêrstand te bieden. Dewijl hij zich daarbij voor zün be-
legenngsweAen met een hoofdingenieur moest behelpen, ,net heel wa. minder ver-
nuft, dan Vanban, voor den vestingbouw bedeeld ^ bleken zijn pogingen, de vesting
c ^meesteren, .jdel, en vond hij zich gedwongen, het beleg op te breken, toen
Sohonberg zelf tot haar ontzet kwam oprukken, nadat de fransche troepen eerst, onder
H™,eres, aan de tegenovergestelde zij van 't land ook het fransch-vlaamsche Aire
k dl/Vr. -fen 31» July veroverd hadden. Met de hem eigen
: Holland in te slaan,
c zocht door een vaardige wending, Schönbergs leger tot tweemalen toe den pa,
»«den, zonder daarin evenwel te slagen. Hij liet daarop hel bevel der troepen
•P»"a„. francwr Γ . ' "" aangehaaldeschrBvenvanLuxemburg,
"»a "eg .j, ' ° Τ ™ «"alt«, «.»ar den v|)aud in
L ilZn auf ' ™
«Pmort,nge„ daaron,.re„t, in z(,n .chrBven aan Vaaban, bü Konssel, t pl. p. u,,
-ocr page 167-11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
op hua terugmarsch aan Waldeck, en begaf zich zelf, zonder verder oponthoud, naar
den Haag.
Daar was, in dezen tijd, voor 't Hof van Holland de staatkundige rechtszaak van
den met 's Prinsen goedkeuring uit zgη ballingschap teruggekeerden Pieter de Groot
aanhangig, wegens de persoonlijke briefwisseling, door hem, tijdens zijn afwezen bui-
tenslands, met den veroordeelden Wicquefort gevoerd. Zijne onder dezes papieren
gevonden brieven waren door den Raadpensionaris den hollandschen Staten voor-
gelegden daarop aan den Advocaat-fiscaal van 't Hof in handen gesteld, om hem,
zoo 't naar goed recht noodig bevonden werd, voor den rechter te dagen. Dien over-
eenkomstig voor 't Hof gedagvaard, hoorde hij zich daar nu door den lijfstraifelijken
fiscaal Mr. Joan Ruysch, van onbehoorlijke verstandhouding zoo met Wicquefort als
met de uitheemsche vredeonderhandelaars te Keulen betichten, en den eisch tegen hem
instellen, zijn lijf en goed wegens misdaad van gekwetste Hoogheid verbeurd te ver-
klaren. Zijn even bekwame en welsprekende, als onbekrompen denkende advokaat,
Mr. Simon van Middelgeest, wist echter ook den minsten schijn van misdaad uit
zijne brieven en besprekingen weg te nemen, en de minder dan vroeger bevooroor-
deelde rechters tot zijn volkomen vrijspraak te bewegen Vier weken lang was voor
't volle Hof de zaak bepleit, en even zooveel tijd aan het lezen der verschillende
stukken besteed, doch daarop, den S«^·^ November, toen ook bij meerderheid van stern-
men de vrijspraak gevolgd, met veroordeeling van Mr. Ruysch in de helft der kosten.
Reeds was De Groot daarop aangezegd, den volgenden morgen die uitspraak te komen
vernemen, doch verscheen, in plaats daarvan, de Prins zelf toen in de Raadkamer
van 't Hof, om persoonlijk kennis van 't geding te nemen, wijdde een drietal dagen
aan 't lezen der stukken, en liet nu den op nieuw door 't Hof stemmen,
waarbij, met 9 van de 15 leden, dezelfde uitspraak volgde I Toch hield het toen nog
vier weken aan, eer — den 7- December — de door den Prins en 't Hof uitge-
' Zie de verschillende stukken, ten geleide van het Pleidooi van Mr. S. v, M. voor Mr. P. de
Groot, in Seheltema's Geschied- en Letterlc. Mengeltoerh, II. 3, bl. 1—235. I
2 Blükens volgend schreven van 19 Nov. van De Groots hand, In afschrift in de JBiöi. ^««e. 1676. 6:
«Mon aiïaire est bien décidée, mais ponrtant pas terminée, et Γοη peut dire que j'i^ye une justi-
flcation encore que je n'aye point de sentence. Messieurs de la Cour de HoUande', api;ès avoir fait
plaider mon proces en plein conseil durant l'espace de quatre semaines, et employé èiicore autant
de semaines Λ la lecture des pièces, fournées de part et d'autre sur ce sujet, arrestèrent, Ie 5 du
courant, par pluralité de voix une sentence par la quelle je fus absous des crimes que Ie procureur-
génêral m'avoit imposés, et lui-même condamné dans la moitié des frais. Iis me firent même adjourner
Ie mesme soir pour venir Ie lendemain entendre la lecture de la sentence; mais ils me flrentadverir
Ie lendemain. au matin, que je n'avols qu' ä demeurer jusques a nouvel ordre. Son Altesse ensui e
entra sur les dix heures en personne dans la chambre du conseil on Elle dit, qu' Elle avoit enten
DES VÄ.DERLANDS. ' 165
y-Asirdigde SenUncie volgde, waarbij den fiscaal «zijn eisch ea concluzie, op en jegens
den gedaagde gedaan en genomen, ontzegd, en de kosten, om redenen den Hove
daartoe moveerende', gecompenseerd» werden. Mr. Ruysch, over dien afloop minder
tevreden, liet nu door den Raadpensionaris bij de hollandsche Staten zijne meening
kenbaar maken, hoe «hij niet en oordeelde, dat de justicie dezen aangaande was
voldaan», doch zich «naar 't goedvinden van hun vergadering gedragen zou»; waarop
hem de Staten verlof gaven, «ten regarde der sentencie naar zijn welgevallen te pro-
cedeeren, 't zij met daarvan te appelleeren aan den hoogen raad of er in te acquies-
ceeren» In zijn en anderer onvoldaanheid over 't gevallen vonnis besloot hij, doch
zonder verder gevolg, tot het eerste. De Groot, die tot dusver in Den Haag verble-
ven was, ging nu zijn verdere .levensdagen op zijn hofstee te Boekenrode in den Aar-
denhout doorbrengen, waar hem echter slechts een kortstondig genot van dat onbe-
kommerde buitenleven gegund werd, dat hij, in zijn dichtregels aan Westerbaen, zoo
treffend schetste:
Wat plaats, wat stand kan hem verdrieten,
Die onbekreund zijn eigen land
Beweidt, beploegt, bezaait, beplant,
En ziet de jonge spruiten schieten,
De versehe bloemen opengaan,
De boomen in haar bloeisels staan,
De nieuw geboren lammren zuigen? —
Reeds den tweeden voorzomer daaraan toch, zou hij er, in 't begin van Juny,
op ruim 63-jarigen leeftijd, verscheiden.
Van minder stichteUjken aard en afloop dan het hem aangedane rechtsgeding,
was het, ditzelfde jaar, op aanklacht der gorkumsche overheid, tegen den Drost der
plaats en Dijkgraaf van Arkel, Lodewijk Huygens, gevoerde, en het best geschikt, ons
het minder stichtelijke overheids- en gemeenteleven dier dagen zelf te kenschetsen.
Huygens, de zoon van 's Prinsen Secretaris, den dichter Gonstantijn, was in April
1G72 door den Prins met zijn betrekking bekleed, en daar al aanstonds het schro-
melijkst misbruik van gaan maken, om op allerlei wijs geld en geschenken te bena-
Parler de mon procés, et qu' Elle venoit lä pour en voir Ie contenu, comme effeetivement Elle a
fait y employant trois bonnes journées, et faisant de nouveau veter tous les conseillers en Sa présence,
lai demeurèrent tous fermes en leurs suffrages; de sorte que je fus pour Ia seconde fois absoua par
ßeuf voix de quinze qui avoient travaillé k mon proces. Cela se fit Ie llme de ce mois, et bien que
8 ayons présentement Ie 19, on n'a pas encore prononcé la sentenee, etnescaisnaseneoreauand
on Ie fera".
' Blijkens Extract uit de Resolucie der Staten, van donderdag 10 Dec. 1676.
-ocr page 169-algemeene geschiedenis
Μ
deren. Hij had, met de voordraeht aan den Prins van Η overheidspersoneel belast, van
hen die een plaats in de vroedschap bejaagden, eenige honderden guldens aangeno-
„,en, voor wat minder geld Schouten ten platten lande aangesteld, het door water-
last geteisterde Arkel, bij de geboorte van een spruit, écn kostbaar geschenk m züver
afgetroggeld, enkele burgers of burgervrouwen en dochters tegen ..cht en reden geld
afgeperst, of .e wederrechtelijk in hechtenis gehouden, en daarin ook .jn vaders heer-
lijkheid van Zuihchen, niet gespaard. Zoo was, na ruin, drie jaar, rn Ootobcr van
•t vorige, de groote meerderheid der gorkumsche vroedschap brj 't Hof van Hol-
land ■ klachtig geworden, en had een onderhoek uitgelokt, dat in Maart van d.t jaar
tot .ijne schorsing door 't Hot uit beide betrekkingen leidde, en b™ aanmerkeUjke
boeten, bij wijze van vergoeding der oneerlijk genoten gelden, oplet. Z.ch maar a
schuldig wetende, was hij, na een vergeetsehe poging om de .aak bj sch.kk.ng af ^
doen, in onderwerping gekomen, en daarop, bij uitspraak van 't Hof van 3 July m.ts
betallnde de gezamenlijke som van ruim / 4200 voor 't geld van de versc^.llen
vroedschapsleden verkregen, van omstreeks / UOO voor de verschalkende schouten, van
ruim ƒ 3500 voor zijn wanbedrijf omtrent verschillende personen, alles ten behoeve der
hooge Overheid, en met een geldboete van ƒ 6000 bovendien, van z^n schorsmg ont-
heven, en in de rustige en vredige bediening van zijn ampten hersteld ■ De meerder-
heid der gorkumsche vroedschap, met een der beide burgemeesters, toonde zich wem.g
„,et deze beslissing ingenomen, en had zieh van zijn verdere tegenwoordtghe.d hever
zien verschoonen. Ook vond men hel. niet ten onrechte, vrij hard, dat de met Uj
„iize van omkoop of begunstiging gestorte, maar onsehuldigen burgers of hun vrouwen
afgeperste penningen, even als die eerste, der hooge overigheid, in plaats van den
slachtoffers zouden verstrekt worden, en deze dus van het hun rechtens toekomende
beroofd bleven. Zich intussehen op de instemming van de minderheid en den anderen
burgemeester beroepende, wist het Hot zich ook voor de Staten, tot welke de tegen-
par'j zich vervoegd had, in zijn gevoelen te
Lustelijk en vredelijk,, in zijn bediening, even als de Vroedschapsleden en Schouten,
I hei door gi J en gelden voor zich gewonnen hadden, in hun bewtnd. Trouwens
ook zijn. voorganger in het Drostampt, Yan Zijll, was reeds -'".y'';
gelijke misbruiken weder hersteld, en aan welk crgerhjk wanbedrijf z.ch Hujgens
Lptbroeders. elders schuldig maakten, toonden de nasporingen en daarop gevolgde
uitspraak van Η Hof, o. a. omtrent de baljuws van Katwijk, van Beyerland, en v u
Rennemerland. gelijk nu weldra ook 's Prinsen maar al te beruchten onwaard,gen
gunsteling, Van Banchem, in den Haag.
. Zie het BericM van den Move van HolUnt, .egens de Sententie ,e.esen Je,ens den ^ro.t van
Gorinchem, nevens een korte Memorye op deselve Sententie. Anno 1676. ·
%ii··
-ocr page 170-algemeene geschiedenis 167
Op kerkelijk gebied hadden zich, in den Toorzomer, Burgemeesters en Curatoren
te Leiden, tot handhaving van hun leerstellig besluit-, tegen een der godgeleerde Pro-
fessoren, Abraham Heydanus, laten gelden, die, zich door dat besluit gekrenkt wanende,
er een geschrift tegen in 't licht gegeven had. Weinig gesticht over de wijze waarop
hij, hen zelf daarbij van ongenoegzame kennisneming beschuldigende, en dat zij «op
het bloote aangeven partij» veroordeeld hadden, tegen hén te keer ging, hopende,
dat, «indien men op gelijken voet wilde voortgaan, God zich haarder wilde erbarmen,
en Zelf middelen verschaffen, om zulke snode inquisicie, beter naar de lucht van
Spanje als naar den nederlandschen aard riekende, te weren»; — hadden zij hem
daarop eerst door den akademischen pedel voor zich ontboden om hem af te vragen,
of hij dat hen in hun oog zoo verongelijkende geschrift als 't zijne erkende en het
zonder medewerking van anderen gemaakt had, en, op zijn bevestigend antwoord, het
als een zaak beschouwende, «die zonder animadversie en correctie niet kon worden
gepasseerd», hem voor goed van zijn professorale ampt in de H. Theologie ontslagen. In
Zeeland had men 't ter zelfder tijd, bij een predikantsberoep te Middelburg, met het
kerkelijk gezag der klasse van Walcheren, in hare waakzaamheid voor een rechtzinnige
Rristenleer, te kwaad gekregen. Reeds den 10®" Maart, toen dat beroep aanstaande
was, had de Prins, uit voorzorg, een schrijven tot haar gericht, waarin hij zich «van
herten zeer bedroefd» betuigende, «te vernemen, dat de staat van Godes kerke, op
veel en verscheiden plaatsen, door veel ongewone uitleggingen van Gods Heilig Woord,
curieuze onderzoekingen en quaestiën, en 't invoeren van nieuwe opiniën, voordezen
niet gehoord, zeer werd ontrust, en de eenvoudige gemeente sloffe gegeven zoowel van
bekommernis als van alderlei onderzoekingen in zaken, niet alleen ter zaligheid niet
noodig, maar zelfs ook niet stichtelijk» ; — zich vooral ook daardoor zei getroffen te vinden,
«dat die ontrusting en beroering zeer hoog ging in de gemeente tot Middelburg, alwaar
voordezen de ruste onder de broederen meer als in eenige andere plaatse gebloeid
had; en dat hij zich daarom door «den staat, tot welken God de Heer hem geroepen
had, en de dankbaarheid, die hij-zelf aan Zijne goddelijke Majesteit schuldig wasvoor
zoovele en zoo groote weldaden, aan den Staat en hem zelf bewezen, verplicht achtte
op middelen te denken, door welke die groote ongemakken gestuit en voorkomen
konden worden; vooral daar hij wist, dat de rust en vrede van 't Land onafscheidelijk
^an die der Kerk was, zoodat de eene niet kon worden ontroerd zonder ».dat de ander
ontsteld werd, en dat God-almachtig Zijn zegen op een particuliere wijze beloofd had
aan hen, die zorg zouden dragen voor den vrede en welstand van Zijn huis; en daar
Zie Abr, Seydani Gonsideratiën over eenige saecTcen onlanghs voorgevallen in de Uninersiteit Un-
«n^Xeyie», aen derden druck. Is achter lygevoegt een extract uyt de Mesolutie van Curatoren en
^rgemeeuteren van den 5 May, 1676. Arasterdam, h\j Joh. van Soraeren, 1676.
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
hii ook bevorden had, hoe reeda Prin. Willem .aB Oranje, rijn oude-grootvader,
hoog-loffelijker memorie, o, a. ook zaken van gelijke nalnur, al in den beg,nne der
Hervorming, zeer had behartigd, en reeds inde kerkelijke ordonnanciën van den jare
1574, bepaaldelijk gewild, dat speciale acht genomen, en geweerd zouden worden
ongewone en onbekwame uitleggingen der H. Schrift, curieuze opzoekingen «nrjdele
„Istién, en invoering van eenige nieuwigheid in de gemeente; - dat hj, daarom
Lt had kunnen nalaten mitsdezen hartelijk te recommandeeren daarop goede achUng
te willen slaan, en toch zorg te willen dragen, zooveel het met eenige voeglgkherd
geschieden kon, dat in de nu vacante plaats niemand tot den dienst mocht worden
geroepen, die verdacht zou mogen zijn, naar de voorzeide nieuwigheden , enz. te hellen
of genegen te zijn; alzoo hij zich vast overtuigd hield, dat de rust en vrede m Gods
kerk »Werbest hersteld, en die steen des aanstoots zou weggenomen worden, wanneer zg,
die in die nieuwigheden, enz. tot zijn groot leedwezen smaak gekregen hadden, zou-
den zien, dal daarin bij de Overheid en Gemeente geen genoegen geschept werd».
Door dit stadhouderlijke schrijven dubbel waakzaam geworden, liet de klasse met na
iw-erig toe te zien, om bij de minste zwenking buiten 't rechtzinnige kerkspoor
terstond een spaak in 't wiel te steken. Zoodra dus daarop het zoogenoemd CoUe-
guaHßcaUM-»H afgevaardigden van Wet en Kerkeraad saamgesteld, en aan
't welk de beroeping was opgedragen _ die beroeping op Prof. Momma te Hamm
i„ Westfalen had uitgebracht, die niet buiten verdenking der gewraakte «nreuw.g-
bcid» was, weigerde de klasse, haar door de kerkelijke wetsbepalingen gevorderde goed-
keuring aan het beroep te hechten, en beklaagde zich over 'tin den wrad slaan
der welgemeende waarschuwing van den Prins. Doch de anderen beweerden m hun
recht te zijn, zoolang de klasse geen bepaalde redenen van afkeuring bijbracht, en
ook de Wet van Middelburg viel hun daarin bij, en maakte aanstalten Momma te
laten halen. Deze kreeg daarop een zijn overkomst ontradenden brief van den Prms,
die ook de Wet zijn aanmaning niet onthield, de zaak niet verder door te zetten. De
klasse'van Middelburg, waar zich de gewapende burgers in de zaak dreigden te men-
gen, week naar Vhssingen, waar zij sedert vergaderde. Momma, zich aan 's Prmsen
schrijven niet storende, kwam over, waarop de Prins zijn waarschuwingen aan hem
en de Wet herhaalde. Op aandrang veler burgers ging evenwel den 19» July de be-
vestiging door, en betrad ook Momma daarop dien eigen dag, onder grooten toevloed
van belangstellenden en nieuwsgierigen uit alle rangen, den kansel. De Pnns, over
dit verachteloozen van zijn gezag verstoord, gaf nu der klasse last, overeenkomstig
de kerkorde, tegen de wederspannigen te handelen, en deze dagvaardde toen de
Collesmm te Vlissingen voor zich. Door de Wet gerugsteund, die elk verschijnen van
haar stedelingen te Vlissingen verbood, weigerde dit aan den eiseh te voldoen, e
„ing de klasse toen met de kerkelnke behandeling van 't gebeurde voort. Twee m.
ι
DES VÄ.DERLANDS. ' 1173
delburgsche predikanten ~ Van der Waeyen en De Mey - die zich 't meest voor
Momma in de bres gesteld hadden, werden uit haar midden verwijderd, en De Mey
met twee diakenen zelfs in zijn dienst geschorst, en van 't Avondmaal geweerd. Momma
kreeg schriftelijk bericht, dat men hem niet als herder en leeraar, maar ingedron-
gen huurling beschouwde. Daarbij bleef het voorloopig, tot de Prins zich in 't laatst
van November zelf te Middelburg vertoonen kwam. Door 't Collegmm begroet, gaf hij
het kortaf te kennen, dal hij gekomen was «om de fmÜe te dempen», en, toen
het zich daarop verantwoorden wilde, «dat het daarvoor nu tijd noch plaats was».
Den hoplieden der gewapende burgers voerde hij toe, «dat het hem ter oore was ge-
komen, zij zich in kerkezaken gestoken, en het der klasse lastig gemaakt hadden»;
en toen zij betuigden, de klasse te hebben willen in bescherming nemen, dat hg'
«veel beter onderricht» was. Den 1- December in de Zeeuwsche Stalen verschenen,
zag bij dezen onmiddellijk het besluit nemen, Momma van zijn kerkampt te ont-
slaan, en hem zelf te machtigen, uit Collegium en Wet al dezulken met afzetting
of schorsing te straffen, als bij 's mans beroep en 't weêrstreven van klasse en Prins
hadden meêgewerkt. Hoewel de Heeren uit Middelburg nadrukkelijk tegen een en
ander verzet aanteekenden, bleven de Staten bij hun besluit, en werden toen door den
Pnns eenige schepenen, raden, en keurders deels afgezet, deels geschorst, en niet
nimder dan 10 hoplui en even zooveel luitenants der burgers ontslagen. Momma werd
buiten beroep gesteld, doch kreeg vervolgens een jaargeld, en ging te Delft wonen,
waar hij m September daaraan overleed en Van der Waeyen ontving een schrijven
•les Prmsen, waarin hem deze meldde, dat hij, als een der voornaamste drijvers der
' Zie Middelburgs Tranen, uitgestort o^er het ontijdig, scMelijlc, en onverwacht afsterven van den
godzaligen, hooggel Heer W. Momma, en., zalig in den Heer ontdapen te Delft, 10 Sept
^^^esjaar. 1676, door P. C. D. «Moest", liet de opgewonden rümer er de schreyende stede vragen.
Moest die begaafde ziel zoo onverhoopt van hier?
Moest hy, die soo geleert God diep geheimenissen
I»oor een propheetsche geest ons uytteleggen plag,
Die Jezus uit de Schrift soo heerlijk wist te vissen,
In 'tbloei zyns levensdraats soo schielijk sterven, ag! -
'i'erwül Momma daarop «ingevoerd, sprekende als ontwakende", zei:
Ik hebbe van myn jeugd gegeten bittre vrugten,
Uit Mara's waterput gedronken, en daarnaar
Tot Lübeck seven jaer mün kudd' geweid met sugten,
Waar 't Luthers priesterdom my trouwloos joeg van daar.
Wierd eertijds, sonder schult, Joseph aan d'Iamalyten
Van sijne broederen voor schendig geit verkogt.
Wat wonder is het dan, dat priesters en Levyten -
My hebben vreeselik gehaat, en onderbrogt? —
IV^ deel, 2e stuk.
-ocr page 173-Α L G Ε Μ Ε Ε Ν Ε! G Ε S C Η ΙΕ D Ε ΝIS
m:
iipvestigingi^^atrMamma, .nteltegenstaande äzyniernstig aansch^en.Bii tegeno.érge-
dernhoogedoYerheiddenbkeAea^^ijn
,autpriteit„en hoog^g^zag/ alsHErfetadhoudér„4e ^ioleeren en ^ilipendeereï.« ^hiermeê
expresse en speciale autarizacie derrZeeawsche Stalen ,i(Tan<izgiie· bediening^ als
.pr^^kanti binnen , Middelburg ontslagen .yerd.i en u tevens gelast^ ziéhu tot π rust. der
goede gemeente dier ^ stad ^ tot .nader order ,uit..haar en! de .provincie te verwijderen ^
Staten.rwist.ide Prins.i^erder,:av^ói^,zyn..vertrek, ivoor tó^als eerste Edele,
wegensi.yere i en ^lissingeii. twee stemmen teubedingen , terw^l er. Middelburg i -^
dat er sedert.ieSl.itwee gehad had,,r^.!voortaan weder maar ééne hebbeni.zoii. η.ίΙ
.,:;,Zonder inmenging zynerzyds.Hen om alle dergelyke.moeilykheden te voorkomen,
'overreedde.nde. amsterdamsche. regeering, in de volgende ma.nd, den. kerkeraad , om
een.besluit te.nemen . waarbg hijuverklaarde, dat er.geen wezenlijke verschilpun-
l^n, tussehen de ieerwaarde broeders bestonden ; 2. zij zich voor alles zouden wachten ,
watj^de. eendracht onder hen verstoren kon; 3. de zaken, omtrent welke.menaver-
schilde,, niet voor zóó gewichtig moesten gehouden worden, dat er ziel en zaligheid
aan . hing; 4. alle schriftuurlijke spreekwijzen zooveel doenlijk, vermeden zouden wor-
denii öl bg 't beroepen van predikanten, hun vreedzame aard bovenal in.aanmerking
zou'komen;>en 6. allen, die op een of meer dezer punten misdeden; om alle verwij-
dering .den pas af te snyden, door broederlyke vermaning, tot humplicht terugge-
bracht zouden worden, In diezelftle stad was,, in den zomer van 1675 , tusschennde
jQden-Breêstraat en .Muidergracht de nieuwe portugeesche synagoge-verrezen, en^ den
10- yrnwTroosimaand, 2 Aug. van dat jaar, «met omdracht der > kostelijkste .boeken
van Mozes, onder een prachtig muziek en devocie van acht dagen, met zeergeleerde
predicaciën, in 'l bijwonen van de achtbaarste personagiën», plechtig ingewijd. Zoo was
dit «Leerhuis van de Wet, 't Gebedenhuis der Joden, een bouwman's meestèrstuk»^^
älPW kiinsttaarüi^è Romein 'de Hoog^ het by zyn sieHyke^trentverbebldihg bezong--
in plaats van 't vroegere aan de Houtgracht ,-waarmeê men zich tot dusver beholpen
had, gekomen, «het beste huis in' de rijkste stad», als een zijner geloovigen het, m
zyn'dank voor de verleende gastvryheid, verheerlgkte. «Vreest», had daarom De Hooge
ook uitgeroepen: ^ η ,
Vreest geen gewetensdwang noch pijnigen noch aoöden>itB:; iuiuaoii φη-Λ
ύΐ
> Zie over deze zaak o. a. het M.ys van Megtsgeleerden, m^. noopenM de leroepinge .an een^e
enz. in 's Gravenhage. gedr,. hy Joh. Bomme.eyn, 1676; de goedige V..ant.ooräinge ^^ ^
.ualiflcatun., enz. Tot Middelburg, gedr. by Jae. Noenaert, 1676; het
gedaen aen de JSd. Mog, HM. ßiaeten van Zeeland en den Rre Prinoe vanOrange, ^n Deo. Ib/D. ^^
^AntnentyoTce stucTcen, enz. Apologie van m. De Mey, ^et opmerUngen^ énz., SamenspraecJc over
tegemo. toestant van de stadijen delTcercIo vm Middelburg, mz. ,ν^^Ατ. ^t 1677. UoK ^^
Momma Oratio (Midd. Juny 1676), en Atte^ahe vrn der^ Smatus scholasticus der stadt Eawm, e
-ocr page 174-IrDESlTA^DEELAUDS. I7f
en der «eedle Juda's stam» ΙαΙ ^ναηί'ΜοΘγβηά^'Ιοΐβη naar den
smaak zeker van den haast''Hegeriti^ä^en üt^^^^^^ kerkelijk par-
„j „ . j. j ........'(J!f!vt?ï' Infio.t iffli : l.afiifioj.· Jiiiirtjfïöii ήδΙ
lyhoofil, Voetius, die de^^^e^jStic^trng ™ zou, en den
10«" November van dit kwam te overlijden; «een groot voorvechter)), als hem zijn
leerling en geestverwant, fCorü;^ Gentman^in
telykenFilist^nèri enf allerlei^ vyandén van^ Góds v^^^ WerÄ))^ ^mdë'*
hij, «die heerl|ke beschermers des gèloofs^zijn 'geweest,'d'eenën^ëgéff^'deze^ d'andëy^
ren tegen die dwaalgeesten,«maai- weinige ^iegen allef als dezé'^brizè' was ;' ecü afschrik
voor allen,; die inieuwigheden in de 'kerke' voor hadden)) V Geen wonder^^ dat'Ä^lijk^'^
redenaar van'deb/ alle godgeleèrdè nieüwheid schuwe richting','· riaüw ook wbördeii^*
genoeg gehad, ï om-de haar uit de'kèrk'^ïverende doortastende maalrègelëh vïih dën^'''
Prins in Zeeland' te ( loven, «leggende met' niet'minderé'liefde^ en^^ernst® töFke'oude"
waarheid, als 'wyö >bdeid, 'béscheideBheid,-'ën modémci^; de fundamenfen'™%è■
ruste voor Land en Kerke,' zonder vreezé van izwaarder concussie bii'scheurin^e»^^^
Zeker voor wie die «oude waarheid)) tot eiken prijs gehandhaafd wenschtm,,ivrij iaf-
doende. «Bus», konden zij, met volle instemming, zingen: η ·, os
■ 'i , 'i : ■ 'Ti·:-: ■ -!·,ίΐ r.^Jjoil i-'-^'-'iff Hi! ί
Dus dient dees twist geweerd door macht der Overheden v in-n-.ljJif ^; oh te .«kV
De wijsheid van een Prins behoudt den Staat in vreden. hM» iruu ·;ηο·ι{) .1«ίΓ
τΛ-'-'χ''' J. ^ χ 'ί, -;.:<,!!·:■■-.· · ·ι;! π··'-ίί')Κ· iA ■ "
Daartoe dient dan de macht, aan onzen Vorst eeeeven,
■ ' /ί,:,«:;·ί)ή iai ΐίΙ·ί·,Μ ■
Tot voorstand van den Staat, tot rust van Christi kerk, ,·
En hierdoor zal het volk in liefde en eendracht leven. v.
■ ■ ' ■ -ii-i-H 'tl ::.! iiffl-lHiii aih ίί; π^ί ■
Te zorgen voor die zorg, dat is een heilig werk, . . ,
En 't is dér herdren plicht gehoorzaamheid te toonen»:, , t ^ '
·: ... .!<.; ίί·'·^·- Μ)!'ίίί:>οοΐΓίΐϋΧ mu; ftijH
ilnnV. J» ■__; j 'ίί·· -i-lh'.-oi· iirjrt 1ΐή(.7/ i'oX 1 . , , .Of iijKjii riilyahimlfKJs 'jilofifV'·· '··'
doch de onderdrukte partij moest zeker in 't verborgen wpl, eens andere klanken
»nen, en kon in^ gernoe^ die voorafgaande (bespiegeling,jvan wie; ζορ,,ίζοη-
gen deelen: _,, ^ί ,,ί,ο,.ίΐ „ys .π. y.i td. ,ί;·..
^ -^ΐΓίΛγί-· (ίί;: ;-')ί )f'.v !;;iT<0 : ί·Ί "'ηιμίίοίιΐ,ίίΐί αηΥ
De kerkelyke twist der herdren en haar wetten
■;!;■· 1 i! : : ί ■j<,,ii lri:-m fiJjfijif^If if'i ßfid
Heeft menig rijk en staat gebracht in groote eilend; '
■■·;«·li; Ji'i'i'n;:..· : ■,: ° /u-iilAi ^'i ίί;;·/ IJIjOlint ijiit:! .
Dus dient de Vorst in 't Land en Staat hier op te letten., , ,, * ,
V'"' ' i'.· ............iVijjaaxD'h o/i·'■ nstMiJjiiB éü
t Ia waar, 'k beken 't, zy zyn verkonders van Gods Trede, , ,
■■ --'t . ;-! SR ' .rrHi'lo·. ' !]<- JJAnriliWi! ilQt'T
»ÜHi ijy iiM^ifi.'!'// iih-duï/F·· ^nvtm me-do loU
, vibtmtfn ΐμπ J'if ti . · ΊΑΊΗ^ϊ: fiijog ih«qit66 «»öti η Η
le Den pmpel^der ,^oo^n, fot Amsterdam,' gemaeckt en te bekoomen by den auteqrj.R. deH.,
"»de Kalverstraet.- , , .. \ , / . - · - .
1 ■ £!}jili jx^MJUlrf 0.1 Jii'JOffl itbOilVè! Πι)» llHik', .|i:ii u'A
ion Bachuth of Lijckpredikatie over de Dood van den hoogberoemden Reere Gisb. Voetius,
«nz^ (Tot Utrecht, by M. van Diemen en W. Clerck, boeckdruckers, 1677).
Op (ie advysen^vanX^erScheyde Èeg^^^ tèecUilenl ÖLOOX
On. Bommezeyn. . i' m-,Ί ι-;,! fihiióain iil λ. . .■
■>ί,γΐ
11(5 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
Dus slaat de onkundige gedurig 't oog op baar 5
Maar veler gladde tong brengt veeltyda onrust mede
En kerkelijk geschil; dan loopt men groot gevaar. —
Dat dan een herder zelf de Tweedracht help verjagen —
daartoe echter ontbrak het den meesten hunner, in hun heerschzieken geloofsijver,
aan de noodige verdraagzaamheid, en werd zoo de tusschenkomst der staatsmacht,
hoe eenzijdig dan ook veelal, maar al te dikwerf een haast noodzakelijk kwaad.
Meer op burgervrijheid gestelde gemoederen vonden zich door zulk een tusschen-
komst van 's Prinsenwege evenwel minder aangenaam beroerd. Zoo zat met name in
de zeeuwsche Staten in deze dagen ook de Pensionaris van VHssingen, Michiel Michiels-
zoon, die zich tot verpoozing van zijn werkzaamheid in hun vergadering met de aan-
gename berijming hunner beraadslaging onledig hield, en zich daar over 't beloop der
zaak Momma en de op de eindbeslissing gevolgde Staten-besluiten weinig tevreden
toonde. «Bes maandags», zoo Het hij er zich over hooren
Dea maandags wierd geresolveerd, Zyn Hoogheid zelf bedankt den Staat |
Beroepen om de kerketwisten. |
i Jiofulen der Statenvergadering op rijm, beginnende met den 13«» Jmij 1676 en eindigende mei
den If Janiiartj 1684. In afschrift ter boekerij van 't Zeeuwseh Genootschap, bl. 39.
DES VÄ.DERLANDS. ' 173
En nog verschoont g« niet 't geluid Dat dit met 's Lands wet niet conform is ·
Van uwe klagende gemeente!" m« dunkt, mijn zeeuwsche Waterleeuw '
Ik hoor een wonderlijk geschreeuw, Roept: ««δί »««e, U^ Juliarform.?"-
Met beter uitslag dan de staatsche wapenen in Brabant, hadden de keizerlijk-
duitsche dezen -zomer aan den Rijn gestreden. De jonge neef en erfgenaam van den
oTerleden Hertog van Lotharingen, door. den Keizer aan't hoofd zgner troepen geplaatst,
was daar in Mei de vesting Filipsburg komen belegeren, en door de weifelachtige hou-
ding van den franschen Veldmaarschalk Luxemburg, die, in spijt van Louvois'aandrang,
steeds bleef aarzelen tot haar ontzet op te rukken ^ ondersteund, had hij ze, na een
vicrmaandsch beleg, in de eerste helft van Augustus vermeestefd. «Ik blijf er niet te
min Koning van Frankrijk om», was Lodewijk XIV's zeggen bij 't verlies der stad;
doch een zijner hovelingen, de Hertog van Montansier, schroomde niet hem toe Ie
voegen, dat hij dat zelfs zou blijven, wanneer men hem Metz, Toul, Verdun, het
borgondische Vrijgraafschap, en meer andere gewesten weêr ontnomen hebben'zou,'
zonder welke zijne voorzaten het gedaan hadden» ^ en Turenne's hartelijke vereerdster,'
Mevr. de Sévigné, Het niet na, stekelige vergelijkingen tusschen hem en Luxemburg'
in hun verschillenden werktrant tegenover de Duitschers in 't krijgsveld, te maken*!
De laatste trok nu eerst op Scheiestadt terug, daarna te Breisach den Rijn over, in
de ijdele hoop Freiburg te zullen verrassen, dat hij integendeel door een sterke bezet-
ting verdedigd vond. De Hertog van Lotharingen kwam daarop zelf met zijn leger naar
Offenburg, en dwong zoo, den Elzas bedreigende, Luxemburg den Breisgau weder te
verlaten, en zich aan den linker Rijnoever in verdediging te stellen. Daar ontving
hij toen van Louvois den last, het kasteel van Montbéliard te gaan bezetten, waar
WaarbU vermindering, in stee van vermeerdering der lasten beoogd werd. - In geheel anderen
^m uitten zich anderen, geip büv. de Sollander in een Samenspraeoh over den tegenw. toestant mn
ms gemamtineert hebben; de Staten trecken het aen als haer saecke; een heerljjck werckVerg.
00 de BurgerJcout roegens het beroep van D. Mamma, enz. (Amsterdam, 1676): «wat gaet onze goede
rgene over. sooveel ongunst sonder noodsakeiykheid van Syn Hoogheid op haer selve te laden?" enz.
^ ^le daaromtrent Eoussets Hist. de Louvois, II, p. 256, ss.
biel "^· "J®
que von« L ' "" ^ais je trouve trés-bon ce
^vons dites, car je sais quel coeur vons avez pour moi".
et on^LZ' ^· ^· unebataille
gende οηΓΓ '' ^· P" en p. 411 de ondeu-
le Μ d. τ ^oy«"« «omme les nerfe du dos
• ae L. ont été bien disposés pour la retraite". ' .
O grosser Hohn, ο grosser Spott
Eine solche starke Festung
wtm
ALGEMÊËNEW^CHIE^ÈNIS
...........................^ .....................................I li------. - - ^ »—^ -—-—--— ^ ^ . ' "l
hM een fransche bÄi^l
en zoo Aenj^ß^nc^^Amh^^n
Veldmaarschalk aan Veenige wapenkt te helpen, in dezen veldtocht - «een berg,
die, een imiiisf.baarde»!, dsr.Mevr. de SéTigné^ spotte!door'hem.hrolbrachtd ιοΛ
n-'TMens'.hijn-en i zooveel .anderen de wapens voerden, warenrintusschen.dè vredeski,
onderhandelingen tenmjfeegen gaande. Omstreeks half.Meühad .Temple. d. bewnsieo
paspoorten! eindeUjkrontvangen,r^en, was ook het Mt^^^
opgelost,Lotharingen.weêrMals «broeder» begroet.mmple.begaf,
zich, den S^nJüly. zelf,naar Ngmegen, waar de .drie-fransche ^gevolmachtigden reeds^
eenidag of tien vroeger, waren, aangekomen ν doch de overige'zich nog eemgeimaanden'
lieten wachten..Frankrgk ^zou nu liefst met dezen.of genen^ in,del eerste,plaats^
de Staten,! eenn afzonderlijken vrede gesloten, en zoo verdeeldheid en»afscheidmgilb^.
de.bondgenooteh . teweeggebrachti hebben, doch de ^Staten lieten' zich,, om.redenenv^
daarvoor..venmin vinden , als er de Spaanschen of Keizerl^en^toe geneigd warenn·hoet
veriangend.vmeü-anders in de=Vereenigde Provinciën naar den vrede uitzag^! Branden^,
bürg ten .Denemarken ,ndoor den voorspoed hunner wapenen bemoedigdy gaven de voor^
keur aan 't, voortzetten van den oorlog , terwijl het.berooideiZ,weden ^ omgekeerd ,uteni
zeerste naar vrede, haakte. iTe .Nijmegen twistte men vooreerst nog langen nijdl ovef dêi
uitgestrektheid van 't onzijdig terrein buiten de voor de onderhandelingen reeds onzijdige
verklaarde stad^ en ikwam,rna .voortdurend haspelen,^ eerst.in January 1677 overeenni
dat het ,zich tot een.half .uur .buiten de-nijmeegsche wallen zou beperken , waaT toen)
inrden, omtrek rpalen werden gesteld, met het woord ' NeutralUeU^oi opschrïft-^
174»
Sich übergab gleich mit Accord!
O Luxemburg, wo ist dein Macht
Mit'der'da trieben solch ein Pracht
if'i'fihnß Ii S ■■■■ .ΐ>Ί')"'·'··
μ Ί' ι π i''■·■■'
VVV ■ Wo ist jetst dein Entsetzung? — -'
En evenzeer luidde'heti ook in i Frankrijk: u : λ , η ■ ^
Le maréchal,^ Luxembourg^ ,11
- Allolt secourir Philisbourg, | j vü iW-l .èü^ivóP-
nod-c'Vri 'H. ar^m ^ „f bhoy βΐΦ
II trouvoit un bois^dans la pMne f, emm -d "b K- rM ^
de dégainer.' voi, ^ïq-ü^ ί «<>
,-nobiio'»!' 'ί" · ■ ■ ..... ■ . ,η .
8ol«janiai9 Mi ae-'Turenne n'eüt 'ï»révu ce bois, inconnu èur^^cairte^ sehrëei ^
«ainsi 1'on doit se consoler; Zeiires, t pl. p. 439 en 67. - ■ >
I Zeiires, t. pl. Wat later schreef^ïiij nOg: «Orf dit^iltó Mf^dö LVa voulu achever l'oraison funèbre
de M. de Turenne par sa conduite". (Aid. pi'426).
■j::·. ui' ,·;,;ίηΐ';ί)πίίπ·ί''ν iiü"
,nr. ii'tis m^rtiif nis
ö sb
■>■/0
;;ί;ί) OiS '
MU. '
eb Jfi .auki
DES VÄ.DERLANDS. ' 175
Eögelsqhen kvyamen inmiddels met, een yoorstel, tot regeling van de rangorde der koetsen
,Tan de ^er^chillende^gezanten te berde,, d^t, op enkele door de franseli^n weêrslreeftie
kleinigheden na, door allen werd aangenomen eD gevolgd. Meer tps dan deze regeli
Torderde^,iUe .der yerschiUendei titelsden üertogen, van JVieuwhurgi» Lotharingen ^ ea
Brunsw|k-Luneburgi,Filde,meni toch .voor hun gevolmachtigden^^^m den «»iteÄri-
naam .jtpekeunen,, neu dwong hen .met dien ,van Excellencie voor Hef te nemeïj; den
Keurvorst.^yan, .Brandenburg ; stond men voor een zijner, beide verlegen woordig^rs den
tilel.,vanj,iAmbassadeur,ioe,hwaaraan izich Engend en. Frankrijk toen hielden, terwijl
anderen? dienj ook aan den tweeden gemachtigde gunden,,Wat den vrede zelf .betrof,
deze kwam nog weinig of,niet,ter sprake. Op aandrang yan Frankrijk, dat zich bij
Temple, over.,denr tragen gang der zaken beklaagd had, namen, de Staten den 28""
September het besluit , met den November de onderhandelingen .bepaaldelyk te doen
aanvangen,;,ien , de, Prins i van,Ojianje, dien men beschuldigde, den vrede persoonlijk
tegen te werken,, zond zijn Secretaris Pesters, zelf tot Estrades, naar Nijmegen, om
van zijn neiging tot vrede te doen blijken , en bleef ook verder door Pesters,en Odijk
met de,Eranschen onderhandelen. Te Zoestdijk had hy persoonlijk,een onderhoud met
Temple, Waarby shij echter zijn weêrzin te kennen, gaf,,een' afzonderlijken vrede met
Frankrijka.te sluiten. r.Eerst.imet January waren ondertusschen gemachtigden van alle
belanghebbende , mogendheden ,en staten ,te Nijmegen samen, doch bleven ,zelfs toen
nog beide voornaamste, van den Keizer, en Jvan Spanje,.,een lange poos afwezig. Van
November ,tot toen had men met redetwisten over den inhoud en de strekking der
verschiUende volmachten^ jsoek weten te brengen. Omstreeks half February kwamen
de verschillende^gemachtigden daarop met de.feischen hunner heeren en meesters voor
den dag „die zij den bemiddelaarsi ter, overweging aanboden, Frankrijk verlangde van
Keizer en Reuryorst herstel en handhaving van den vrede van Munster· van Spanje
blgvend ,bezit,>iyan alles.:;wat het er op-,veroverd had; van de Staten niets dan een
vernieuwd handelsverdrag en weêrzijdsche vriendschap. De Keizer, dat Frankrijk hem
en zijn bondgenooten ,alles teruggaf, wat het in dezen oorlog veroverd had, met ver-
goeding daarbij nog^ïvanhde geleden scha., Spanje, gelijke,schdvergoeding voor al wat
het sedert IGe^ wvan Frankrijk ondergaan had , en hleruggave der ^vermeesterde steden.
De Staten ■vorderden Maastricht, terug,, e^^ aan den Prins voor zijn'prijsver-
Hlaard Prinsdom van,.Oranje,;,,Zweden en > Denemarken wenschten^ het^lene alles wat
het verloren, had uterug te erlangen, .het ander watKhet^vermeesterd had , te behouden.
Lotharingen eindelijk:;;liet,=mede niet na :zijn eischen .in te leveren^ .zij bleven echter
^ooreerst nog verzegeld, omd^t Frankrijk zynemjds er geene tegenover den Hertog
Terzelfder tp.^had .mtusscheni.de voortvarende Louvois,,door Vauban krachtig ter
gestaan ,, den :veldtocht in, Zuid-Nederland reeds weder geopend. Na zelf in December
-ocr page 179-176 ALGEMEENE GESGHIEDEPIIS
zich in de verschillende grensplaatsen op de hoogte gesteld en met de bevelhebbers
ruggespraak gehouden te hebben, liet hij alles voorbereiden, om zoo voor Valencijn
als Sint Omer het beleg te kunnen slaan. Half February werden de vereischte bevelen
daartoe aan den Maarschalk Huraières gezonden, en den Maart werd eerstgemelde stad
omlegerd. Den kwam de Koning zelf in het leger, waar zich, buiten Humières,
nog de Maarschalken Schönberg, Luxemburg, Lorge, en La Feuillade bevonden, en
dat, niet minder sterk dan dat van 't vorige jaar, 53 bataljons voetknechten en 130
escadrons paardevolk telde. De vesting werd door een driedubbele rij buitenwerken
verdedigd; nadat echter den de loopgraven geopend, en de volgende dagen de
buitenwallen aanhoudend beschoten waren, besloot Vauban, en wist ook den Koning
tot zijn gevoelen over te halen, den 17- over dag een krachtigen aanval op het hoofd-
werk te doen, en de spaansche bezetting stormenderhand te overrompelen. De beproefde
musketiers van 's Konings lijfwacht, met de tot hen behoorende jonge edelen, werden
ten getale van drie of vier duizend man daartoe uitgelezen, en vermeesterden nu niet
alleen in een oogwenk het eerste werk, maar drongen ook met bijna roekelooze stout-
heid van daar verder door, zoodat zij, reeds voor de verbijsterde Spanjaards zich uit hun
eerste verwarring hersteld hadden, en eerder dan zij 't zelf nog gisten, de stad be-
reikten, waar zij, zich nu deels in de huizen nestelende, een op hen aandringende
raiterdrom beschoten, deels hem ook op straat met de bajonet te lijf trokken, en zoo
op de vlucht dreven. Van hun goed geluk bewust, had zich ook Luxemburg inmiddels
gehaast met meerder volk aan te rukken, en zagen zij zich zoo bij tijds gesteund,
om den verloren grond niet weêr te verliezen, en bezetting en stad, na een korte
woordwisseling, door de noodzakelijkheid gedwongen, zich den zeeghaften vijand over
te geven. Louvois,die zelf tegenwoordig was, liet de op de markt saamgekomen ruiterij
der bezetting daarop afstijgen, en schonk haar paarden den musketiers, om ,er in
triomf op in 't leger terug te keeren. Reeds vijf dagen later verscheen de Koning
daarop met zijn leger voor Kamerijk, terwijl zijn broeder van Orleans, met een ander
naar Sint Omer trok, om ook dit te veroveren. Binnen een week, den April, gaf
Kamerijk zich over; doch het kasteel, waar zich 't meerendeel der spaansche troepen
in gelegerd had, bleef zich verdedigen. Ondertusschen had zich de Prins van Oranje,
op 't eerste bericht der belegering van Valencijn, met zijn troepen uit Bergen oß.
naar Vlaanderen opgemaakt, zich te Dendermonde met het kleine aantal spaansche
vereenigd, waarmeê de Hertog van Villa-Hermosa hem gerieven kon, en was daarop
naar Yperen getrokken, om Sint Omer nu in de eerste plaats bij te springen. Op zijn
aannadering zond de Koning zijn broeder, den 31- Maart, nog acht bataljon^ voetvolk
en 10 veldstukken ter versterking; drie en vier dagen later nog een aanmerkelijk
aantal ruiter vendels, zoodat Orleans' troepental weldra tot twintig duizend man voet-en
vijftien duizend paardevolk geklommen was. Daarmede trok hij nu , in plaats van hem
'"iBf.
DES VÄ.DERLANDS. ' 177
af te wachten, zelf den Prins te gemoet, en trof hem, een kleine acht dagen na de
vermeestering ύάώ Kamerijk, den lO®'' April, in de vlakte bij Casselberg aan. Een
beek scheidde beide legers, aan welks overkant, dien der Franschen, de abdij van
Peene lag; uit deze werd door de hollandsche troepen, met het krieken van den 11®·»,
de kleine fransche bezetting verdreven, doch zij zelve daarop door een sterkere fransche
macht weer verjaagd, waarbij echter de gebouwen zelf in brand geschoten en voor
verdere bezetting onbruikbaar werden. De linkervleugel van 's Prinsen leger, onder
zijn neef van Nassau, was door heggen en verschansingen gedekt, en scheen hem dus
voor een vermindering van troepen vatbaar, met welke hij zijn eigen rechtervleugel
versterken woü, om daarmeê des te krachtiger op de Franschen los te gaan. Ongelukkig
bespeurde Humiéres, die den franschen rechtervleugel gebood, deze beweging, en
besloot onmiddelijk er gebruik van te maken, met twee compagniën musketiers de.
beek over te trekken, en den verzwakten vleugel aan te tasten. Zoo begon 's morgens
tien uur de eigenlyke slag, waarby Humiéres al aanstonds met voordeel streed. Aan
den anderen vleugel had Luxemburg eerst moeite, de hollandsche ruiters onder den
Graaf van Hoorne te weerstaan; terwijl in 't midden de Prins van Oranje met kracht
op het fransche voetvolk indrong, en dit eerst deed deinsen, doch het toen door versehe
benden onder aanvoering van Orleans zelf zag versterken, en daarenboven in de
flank door Humiéres bestookt werd, zoodat zijne troepen na korten tijd zwichten moes-
ten. Ook Luxemburg en de zijnen rukten nu bemoedigd voorwaarts, en deden het
fransche leger op alle punten zegevieren. Zes dagen later viel, na een wakkere ver-
(lediging, ook het kamerijksche kasteel, en twee dagen daarna Sint-Omer. Uit beide
plaatsen trokken de bezettingen met volle krijgseer, de eene naar Brussel, de ander
naar Gent, af. Na een bezoek aan Duinkerken en zijne andere fransch-vlaamsche ste-
den, en nog een veertiendaagsch oponthoud in 't hoofdkwartier van zijn leger te
Condé, trok de zeeghafte Lodewijk, die aan zijn koninklijken broeder van Engeland
had toegezegd, alle verdere werkzaamheid zijner wapenen in de Spaansche Nederlan-
met het oog op den verhoopten vrede, te staken, naar huis, en was den 30®°
«Ier maand te Versailles terug.
In July beproefde daarop de Prins-Stadhouder een nieuwen krijgstocht, waarbij hij
I nogmaals op Gharieroi toelei. Van Aalst opgerukt, waar hij zijn troepen verzameld
, trok hij over Geeraardsbergen en Adingen derwaarts, en berende in 't begin
Augustus de sterk bewalde en bezette vesting. Daar hem echter hier zoo min,
in 't vorige jaar te Maastricht, een Vauban ter -zij stond bleek zijn pogen
Louvois°° ^al entendu et Ie plus impertinent qu'on ait jamais vu", schreef
Place°'^ franachen gezant in Engeland, Courtin. "La contrevallation étoit si éloignée de la
s'il n' —die er altijd nog gebood ~ «affectoit d'envoyer sa cavallerie aufourrage, comme
y avoit pas eu d'ennemis aux alentoura" (Sist. de Louvois, 11, p. 338).
IVe deel, 2e stuk. 23
».èi-i. "ϊ
weldra Yruchteloos haar te bemachtigen; en toen vervolgens ook Luxemburg tot ont-
zet kwam aanrukken, en de Prins zelf te vergeefs den aan den Bovenrijn door Créquy
bezig gehouden Hertog van Lotharingen verbeidde, achtte hij 't beter zijn opzet op
te geven, en maakte zich den 14®° op de terugmarsch naar Brussel, nam wat later
het kleine Binche weder in, en scheen vervolgens Dinant te bedreigen, doch moest,
door de waakzame bewegingen der fransche krijgsoversten, van alle dergelijke voor-
nemens afzien. In plaats daarvan, maakte hij, naar den Haag teruggekeerd, in de
volgende maand een uitstapjen van vreedzamer aard, naar zijn koninklijken oom van
Engeland, wien hg zijn bezoek reeds in 't voorjaar had laten aanzeggen, om er,
met het oog op een huwelijk, de nadere kennis zijner jonge nicht, de Princes Maria
van York te maken. Met de meeste heuschheid verwelkomd, vond hij zijn beide ooms
intusschen eerst weinig genegen, de zaak, vóór het sluiten van den vrede, tol stand
te helpen brengen. Door Temple, die haar ten zeerste voorstond, en anderen belezen,
stemden beiden echter weldra in 's Prinsen aanzoek toe, en werd zijn gewenschte
echt reeds in de volgende maand voltrokken. «Nu wakker», zong Zijn dichterlijke
WelEerw. Vollenhove:
Nu wakker uw trompet, gezwinde Faam, gesteken!
Hier mag den strijd, vol spijt, 't afgunstig hart van breken,
Maar anders helpt dees maar de vreugd van groot en kleen,
En om 't Westminstersch Hof gansch Londen op de been;
De blijdschap langs den Teems tot Greenwich toe loopt zwieren,
En springt op klokgelüid, en stookt geen droeve vieren;
Van grooter vreugderoep hoort niemand na den dag,
Die Karei, na veel ramp, weêr op den Rijkskroon zag.
Men noodt de vrienden in, men valt aan 't banketteeren,
En koninklijk onthaal der nederlandsche Heeren,
Met open disch en hart, niet izónder feestgeluid:
"Lang leef de Oranjestam, lang leef de Princebruid!
1 . Lang leve Oranje en York!" Het klein,geschut en 't grof
j En trommel en trompet verbreidt dien roep van 't Hof,
Van 't burgerlijk gebied, 't gerecht, en al de Eaden;
De Oranjeboom hangt zwaar met appelen geladen.
Al vloekt men 't fransche hof, de fransehe druif smaakt eêl
) . Bü al 't gestrooid banket: elk grabbelt om zjjn deel. ^
Zoo, zoo, Brittanjersl zoo: wjj volgen u te gader, iv
Men komt elkandre, schoon de zee ona scheidt, dus nader. , j]
Gy dankt uw Koning, met een algemeene stem,
Voor 't huwljjk van Oranje, en wij bedanken Hem. ,
Inderdaad was, wat deze «nadering» en dien «dank» betrof, dit huwelijksvoor den
Koning een pand van verbroedering met het weinig franschgezind Parlement en van
zijne krachtdadige medewerking tot den algemeen gewenschten vrede; Frankrgk daar-
178
/ u
DES VÄ.DERLANDS. ' 179
entegen, hoewel het ook dien vrede, doch met meer heerschzieke bedoelingen ver-
langde, des te meer tegen de borst. Voor Koning en Parlement was echter juist de
voorspoed der fransche wapenen in dit jaar, te lande en in de middellandsche zee
vooral, een aandrang te meer het in zijn vaart te stuiten, en met name in die zee
den engelschen handel niet van een haar overheerschend willekeurig monarch afhan-
kelijk te maken. Toch werden er in Holland gevonden, die, «uit ongeneeslijken arg-
waan» — als Temple het uitdrukte^ tegen het engelsche Hof, den Prins en zijn
huwelijk mistrouwden. Hun stem vond echter betrekkelijk weinig weêrklank, en de
juichtoon door den haagschen kanselherout aangeslagen, gaf den algemeenen indruk
beter terug, 's Eonings broeder van York, hoewel in zijn persoonlijke Roomsch- en
Franschgezindheid natuurlijk minder op deze verbroedering met het onroomsche
Gcmeenebest gesteld, vond er toch tegenover het van hem vervreemde Parlement
een waarborg te meer in voor zijn eigen troonsopvolging bij den dood van zijn kinder-
loozen broeder, en voor zijn uitzicht, later zelf door zijn dochter geen den volke ge-
wenscht opvolger te derven. Hij kon toen nog niet voorzien, welken loop, by zgn
eigen toenemende vervreemding, de zaken een tiental jaren later nemen zouden, en
hoe zijn persoonlijke handhaving op den troon juist door dit huwelijk voor goed ver-
ijdeld worden zou, al bleef die troon, door zijn beide dochters, ook eenige jaren nog
aan zijn geslacht.
Koning en Prins bespraken ,nu de voorwaarden, op welke men den vrede met
Frankrijk aanneemlijk zou kunnen achten. Afstand van het borgondische Vrijgraaf-
schap aan Frankrijk, doch herstel van Lotharingen en den Elzas op den ouden voet;
teruggave aan Spanje der in de Nederlanden veroverde steden, als een voormuur
tegen alle fransche overheersching. Om ze in Frankrijk aan te bevelen, zond er de
Koning den als Franschgezind bekenden vertrouweling van York, Lord Fevesham
heen, doch vond desniettemin geen gehoor. Koning Lodewijk was te veel op de ver-
zekering zijner eigene grenzen in 't Noorden belust, om van die spaansche vestingen
zoo maar voetstoots te scheiden. Juist in deze eigen dagen ging hij daarom ook voort,
zijn macht er nog uit te breiden, en liet, op aandrang van Louvois, door den maar-
schalk Humières, van Vauban verzelschapt, onverhoeds Sint Ghislein in Henegouwen
belegeren. Den 1- December omcingeld, bezweek het, door een kleinmoedigSpaansch
bevelhebber maar zwak verdedigd, nauw negen dagen later, tot luttel aangename ver-
assing van den Spaanschen Landvoogd. Deze, die zich den 8«» van Brussel naar Ber-
gen had opgemaakt, ontving daar 's namiddags ten 3 uur van den lO·"» het bericht,
«lat het schieten voor de belegerde veste een einde had genomen, om nu den vol-
genden morgen, op weg derwaarts, te vernemen, dat dit niet, als hij argeloos waande,
^oor 't aftrekken der Franschen, maar hun bezetten der in hun handen overgegeven
vesting veroorzaakt was. Het was - gelijk het Bussy-Rabutin aan Mevr. de Sévigné
V: - · %'',
180 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
noemde"— hun «afscheid)) voor dit jaar van Spanje, gehjk vier weken vroeger, de
vermeestering van Freiburg in den Breisgau door Gréquy, hun «vaarwel» aan Duitsch-
land geweest was. Deze toch had eerst, in den zomer, den Hertog van Lotharingen
aan den Moezel en den Rijn beziggehouden, en hem belet het nederlandsch-spaansche
leger in Henegouwen ter hulp te snellen, en was daarop den Elzas ingetrokken, en
vandaar den Rijn over in den Breisgau gevallen, waar hem, na een beleg van nauw
acht dagen, Freiburg toen den 17™ November in handen viel. Op Sicilië waren inmid-
dels, na 't vertrek der Nederlandsche schepen, de fransche troepen door ziekte ge-
teisterd en ontmoedigd geworden; een drietal aanslagen op Syrakuze waren mislukt,
Mola door de plattelands-bevolking van den omtrek vermeesterd. Met het hem voor-
gespiegelde uitzicht van een engelsch-nederlandschen scheepstocht in het verschiet, wist
daarom Louvois thans niet beter, dan den Koning te noopen, Vivonne terug te
roepen, en den Hertog van Lafeuillade in zijne plaats te zenden, met geen ander
doel dan het eiland bedriegelijk te ontruimen; een taak, die hij in Maart 1678
met de meeste behendigheid te volvoeren wist de arme Messineezen, in hun roe-
keloos verzet tegen Spanje, uit «pijnlijke noodzakelijkheid» aan 't eigenbelang van
Frankrijk opofferend ^
Gelukkiger dan ten slotte op Sicilië, waren de wapenen der Franschen het in de
westindische wateren geweest, waar de Vice-admiraal Graaf d'Estrées over hun scheeps-
macht bevel voerde, en den nederlandschen Commandeur Binckes bestookt had. De
laatste was den Ιβ®"^ Maart van 't vorige jaar (1676) met een smaldeel van 9 schepen —
/leé Huis te Cruiningen onder Kap^ Roemer Vlacq, de Bescherming, waarop hij zelf,
de Agatha onder Kap*'. Jan Bont, de Zeeland onder Pieter Constant, en nog twee
andere, drie adviesjachten, en een fluit — van Texel naar Cayenne gestevend, om
daar met de kleine 700 man troepen, die hij onder den Kolonel Jhr. Pieter de Montigny
met zich voerde, een landing te beproeven, er de fransche sterkten te veroveren, en
vervolgens ook, bleek de gelegenheid gunstig, het door Crijnsen indertijd vermeesterde,
doch/daarop door de Engelschen verwoeste Tabago weder te bezetten, en er een volk-
planting te vestigen. De onderneming op Cayenne gelukte naar wensch; na, een twee-
maal herhaalden aanval gaf de fransche bevelhebber Léry zijn fort over en zich zelf
gevangen, en werd in zijne plaats Quirijn Sprenger aangesteld. Daarop gol4 het, daar
de wind voor Tabago nog minder gunstig was, het eilandjen Marie Galante, waar fort
en suikermolens vernield werden, de suiker naar 't Vaderland gezonden, en een 600
negerslaven meêgevoerd. Een daarna beraamde aanval op Guadeloupe moest opgege-
Voor bijzonderheden zie het uitvoerig verhaal bü Eousset, Hist. de Louvois, t. pL p. 470 ss.
ί Fraai is 't Rousset daarbij van dè "äme attristée" te hooren gewagen, waarmêe de fransche
Koning, deze «nécessité donlorense" onderging. T. pi. p. 475.
DES VADERLANDS. jgj
ven worden, omdal men met twee fransche oorlogschepen, onder den Markgraaf van
Grancey, die er troepen heenvoerden, slaags geraakt, deze wel wat gehavend had,
doch er ook zelf niet zonder kleêrscheuren was afgekomen, en hun den doortocht
niet had kunnen beletten. Na vervolgens de fransche .bezetting op Sint Martin be-
stookt cn in 't gebergte gedreven, en er de negers van ingescheept te hebben, be.
sloot Binckes tot het einddoel van den tocht, de vestiging op Tabago, over te gaan,
en zond daartoe drie schepen, een adviesjacht, en de fluit, met het toekomstige op-
perhoofd, Carloff, zijn volkplanters, en 400 slaven aan boord, onder Kapt. Bo^j^
vooruit. De laatste, op reis een lek krijgende, liep eerst, zich van de overige schepen
scheidende, een engelsche haven binnen, doch stevende daarop eigendunkelijk naar
Cadix, en van daar naar 't vaderland, waar hem nu echter de amsterdamsche Admi-
raliteit in hechtenis liet nemen, en de anders wakkere scheepsvoogd den δ«''Febr. '77,
voor zijn onverantwoordelijke handelwgs, onthoofd werd. Binckes was intusschen zijns
weegs gegaan, had, met de onder hem gebleven schepen naar Portorico gestevend, op,de
reê van klein-Goave eenige fransche schepen vernield of vermeesterd, en een hunner,
het fregat Alcyon, met 28 stukken, onder bevel van den Commandeur Stolwijck ge-
steld en bij zijn smaldeel gevoegd, en vervolgens de reis naar Tabago voortgezet,
waar hij, aan de roode klipbaai geankerd, zich met het aanleggen van een sterre-
schans, tot voorloopige verdediging der nieuwe volksplanting, onledig hield. Het liep
daarmeê tot February aan, toen hij, na tegen 't eind van 't jaar met een nieuw
amsterdamsch oorlogschip, Be Star, onder Kapt. Cooreman versterkt te zijn, door
een naar Cayenne bestemd transportschip bericht ontving, dat daar de fransche vlag
geheschen, en het fori dus door den vijand hernomen was. De fransche Koning had
dan ook niet verzuimd, om, zoodra hij naricht van Binckes' krijgsbedrijf erlangd
had, een smaldeel onder Estrées uit te rusten, dat, met den uit zijn hechtenis te
Amsterdam ontvluchten Léry als vrijwilliger aan boord, in October '76 zee gekozen,
en twee maanden later de door Sprenger niet al te best verdedigde sterkte heroverd
had. Niet lang zou het nu ook meer duren, of hij zette van daar naar Tabago koers,
en kwam er zich, den 20- February, met de tien onder zijn bevel staande oorlog-
schepen, van 72 tot 36 stukken, twee prauwen, één brander, kits, en galjoot, ver-
toonen. Binckes kon daar niet meer dan een achttal oorlogschepen van 50 tot 34 stuk-
ken, wat gewapende voorraadschepen, en zijn tot brander ingerichte fluit tegenover
stellen. Buitendien rekende hij echter op de kloeke teweerstelling der gereed geko-
men schans, waar hij een mortier, tot het werpen van bommen, had laten stellen,
en met welker bevel hij zich daarom zelf belastte. Zijn schepen lagen in halve maan
^oor de baai, met de breede zij naar haar mond gekeerd. Den landden de Fran-
schen, en kregen op hun eisch van overgaaf een weigerend antwoord. Zij legerden
^»ch daarop in den omtrek, en bereidden zich tot een aanval voor, terwijl eenige
182 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
hunner sloepen inmiddels te vergeefs trachtten het gewapend adviesjacht, De For-
tuin, onder Kapt Erasmus Keining, dat op de brandwacht lag, te overrompelen,
daar de wakkere scheepsvoogd hen met schä en schand deden afdeinsen. Ben der-
den Maart werd de voorbereide aanval met de meeste heftigheid ondernomen, en
greep toen zoowel van de zee- als de landzij plaats. Aan deze werd, na drie verwoede
aanvallen - allen, op Estrées bevel, onbedacht genoeg, op slechts een der schanspun-
ten gericht — de vijand, met verhes van zijn beide aanvoerders, meer dan ander-
half honderd dooden, en achterlating van al zijn stormtuig en eenige gekwetsten, die
binnengehaald werden, in verwarring afgeslagen. Te water was de uitslag, doch
tevens met aanmerkelijke scha van 't nederlandsche smaldeel, niet veel gunstiger. In
twee deelen gesplitst, over 't een van welke Estrées zelf, over 't ander zijn Schout-
bij-Nacht, Gabaret, gebood, stevenden de fransche schepen op de nederlandsche aan;
hun brander, door 't nederlandsche geschut getroffen, kwam daarbij echter al aan-
stonds op de khppen te stranden. Het schip Ie Marquis enterde de Zegden, doch
geraakte er mee in brand, en verging; hetzelfde lot trof ook weldra twee andere
nederlandsche schepen. De Star en Middelburg, het adviesjacht De Fortuin, en
't voorraadschip Oe Monnih De drooge en heete dampkring had het hout zooveel te
lichter ontvlambaar gemaakt en tot dien ramp als voorbereid. Estrées' Qlorieux klampte
Roemer Vlacqs bodem aan, maakte zich van 't bovendek meester, en deed den
doortastenden scheepsvoogd naar een vaatjen kruit grijpen, om er de overgesprongen
vijanden meê in de lucht te doen vliegen, doch zag helaas! de vlam tot de kruit-
kamer doordringen, en bracht er, op velerlei plaatsen gewond, ter nauwernood zelf
het leven af. De nederlandsche brander, door een dwarrelwind meêgesleurd, gaat m
zijn eigen vuur te gronde. Gabarets Intrépde, door 't vuur van de schans en de
schepen geteisterd, komt mede in de vlammen om, en hij zelf sneuvelt; Kap^. Mas-
carany's Précieux, mede van land- en zeekant beschoten, drijft af, en blijft op het
rif in de baai zitten. Twee andere fransche schepen raken hun masten kwijt, en
Estréés' eigen bodem in brand; hij zelf met een splinter aan 't hoofd gewond,
en slechts als door een wonder nog aan wal. Zijn schip, dat eerst een gewapend
nederlandsch voorraadschip in brand geschoten had, stak met dit ook 't ischip Pop-
kenshurg, een tweede voorraadschip, en den koopvaarder ÄJa^ö«^, waar^ al de zie-
ken, vrouwen, slaven en slavinnen met hun gezin, aan, en brengt ze gezamenlijk
ten verderve. Zoo bleven er maar drie nederlandsche schepen meer ovèr, die zich
echter zelf gedwongen zien, allen strijd er aan te geven, en zich op strand te laten
drgven; alleen schans en batterg blyven nog op de vgandelijke vuren^ en zetten
dat ook beide volgende dagen voort, daar de tegenwind hen belet uit te loopen,
en zij eerst den derden daarin slaagden. Ook de fransche landingstroepen trokken,
op Estrées last, af, en werden daarop aan de Palmytbaai van 't eiland ingescheept.
DES VÄ.DERLANDS. ' 183
Beide fransche op strand geloopen schepen werden vervolgens nog door de Nederlan-
ders vermeesterd, en te vergeefs, een dag of wat later, door Estrées een poging, ze
te hernemen, beproefd. Hij verliet daarop de ree en keerde naar Frankrijk terug,
om echter den 1®" October met een nieuw smaldeel van 16 oorlogschepen en fregat-
ten, met een viertal branders en ander vaartuig, op nieuw de reis naar Tabago te
aanvaarden. Ongelukkig had men door geldgebrek bij de admiraliteiten, en nalatig-
heid der landgewesten in 't betalen van hun aandeel, verzuimd, bij tijds afdoende
maatregelen te nemen, om den in zoo berooiden staat gebleven Binckes te hulp te
komen. Een oorlogs- en twee voorraadschepen slechts waren nog uit Amsterdam,
onder den Gommandeur Hals, tot hem gezonden. Op 't bericht eerst van Estrées'
uitzeilen, werd de amsterdamsche admiraliteit door de algemeene Staten gemachtigd,
Kapitein Tobyas, met drie welgewapende schepen, met 400 man en den noodigen
voorraad, af te zenden, om Binckes en het grootste deel der zijnen te gaan vervan-
gen. Toen echter Tobyas ter plaatse kwam, was schans en eiland, met de overgeble-
ven schepen, den vijand reeds in handen gevallen, en de wakkere, maar zoo nood-
lottig in den steek gelaten Binckes omgekomen. Met de vierdhalfhonderd man, die
hem nog restten, had hij zich, zoo goed mogelijk, bij de aannaderingder Franschen,
in de eerste helft van December in zijn schans schrap gezet, van sints, zich naar
den eisch tegen hen te weren. Reeds de derde bom echter, 's middags van den 12«»,
door Estrées in de schans geworpen, viel in zijn kruitkelder, en deed de eetzaal
daarboven, waarin hij juist met de andere officieren aan tafel zat, met een groot
deel der schans in de lucht springen. Van de daaruit gesproten verwarring partij trek-
kende, had de fransche bevelhebber daarop onmiddellijk een aanval laten doen, en
de van hun aanvoerder en verdere hoofden beroofde, de noodige krijgsbehoeften der-
vende manschap zonder moeite overmand, en voor zoover ze niet in zijn handen viel,
tot een overijlde vlucht in de bosschen genoopt, waaruit nu sommigen door den juist
aangekomen Hals nog gered werden. Ook den voerder van een klein jacht, Gerrit
Soetelam, gelukte't, met wat matrozen, de baai uit en de fransche schepen te ont-
zeilen. De fransche vlootvoogd bleef nog een veertien dagen toeven, en stevende toen,
de schans verwoest en de verdere woningen verbrand hebbende, naar Martinique, om
Ie overwinteren. Amsterdam, over 't verlies van Tabago verstoord, zocht dat onbillyker-
op den Secretaris der AdmiraUteit De Wildt te wreken, door hem bij de Staten
^an Holland van eigendunkelijke beschikking over hare penningen tot aankoop van
^at eiland, en uitrusting van Binckes schepen te beschuldigen. Hij wist zich echter voor
commissie uit die Staten voldoende te verantwoorden ^
iD de Noordzee spookte in deze jaren de duinkerker visschers2oon en vaardige
' Zie naaer bij De Jonge, t. pl. bl. 738.
-ocr page 187-184 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
fransche kaperkapitein Jean Bart, die, na eerst in nederlandschen scheepsdienst geweest
te zijn, sedert den oorlog van 1672, in dien van Frankrijk, met zijn strijdmakker
Karei Keyzer, de nederlandsche koopvaarders bestookte. Reeds in 1G74 had hij er
zich van niet minder dan tien meester gemaakt, en in January daaraan het friesche
fregat Be Hoop van 10 stukken, dat er drie geleidde, by 't Vlie aangetast, en na
't sneuvelen van den kapitein, den luitenant, en een deel der bemanning, veroverd,
doch de trits koopvaarders inmiddels moeten laten glippen; ook later in dat jaar had
hij nog dergelijke avonturen met goed gevolg bestaan. Van de andere zij had de wak-
kere Noyrot, die voor Syrakuze sneuvelde, in den voorzomer drie duinkerker kapers
vermeesterd, gelijk ook nog andere kapiteins ~~ Pieter de Liefde 'en Kindt en de
commandeurs Jacob Hoeck, Gerrit Halfcaech , Meganck, en Kruyf met goed geluk
verschillende kapers bestreden hadden. In April van 1676 was voorts, tot beveiliging
der Noordzee, een -smaldeel van 12 oorlogsschepen, onder den U-admiraal Schepers
en den Vice-admiraal Jan van Nes uitgerust, nadat in 't laatst der vorige maand
Jean Bart op nieuw, met vijf schepen, den zeeuwschen Kapitein Simon Loncke, op
't fregat Tholen, en een paar spaansche koningschepen, die eenige koopvaarders uit Londen
overbrachten, had aangetast. De Spaanschen zetten't daarbij schandelijk op de vlucht en
lieten Loncke alleen den strijd voeren, tot hij, onder de overmacht bezwijkende, vech-
tende den dood vond, en zijn fregat en koopvaarders in 's vijaüds handen laten moest.
Hoewel Schepers' smaldeel het verdere jaar in 't beschermen van schepen, zoo van
Spanje als uit Noorwegen, aanmerkelyke diensten bewees, kon het niet verhinderen,
dat Jean Bart in September weder een enkhuizer fregat, de Neptunus, van 30 stuk-
ken, onder Kap«. Kuiper, na hardnekkige verdediging, meester werd, en vervolgens
ook een paar Moscovievaarders nog buit maakte. In 't volgende jaar werd onder den
hoornschen Vice-admiraal Thomas Vlugh en den jongen Cornelis Evertsen, als Schout-
bij-nacht, een nieuw smaldeel van 15 fregatten toegerust, om deels de oostindische
retoervloot in 't gemoet te zeilen, deels van Texel tot den Oostereems te kruisen.
Vlugh gelukte het toen twee Moscovievaarders uit handen der kapers te redden; den
Kapiteins Evert de Liefde en Fruit, een paar kapers te nemen. De retoervloot zelve
werd behouden binnengebracht. Den 10^" Maart van 't nieuwe jaar, 1678|, geraakte
de Gommandeur van de Maas, ISiWem de Have, op 't fregat ScMedam, met 24 stuk-
ken en 94 man, die eenige hoekers, ter hoogte van Texel, begeleidde^ met drie
kaperschepen van 16, 20, en 10 stukken slaags, waarvan 't eerste door 'Jean Bart
zelf, het tweede door Keyzer, en 't derde door hun broeder van de kapergilde Sou-
tenye, gevoerd werd. Bart en Soutenye hem aan stuur- en bakboord, Kejzer hem
van achteren aanklampende, drongen alle drie op zijn bodem door, doch zagen hem,
hoewel ernstig aan den arm gewond, moedig in den strijd volharden, tot hij eindelijk,
na zich voet voor voet verweerd te hebben, en van dooden en gekwetsten omringd —
DES VÄ.DERLANDS. ' 185
meer dan de helft zijner manschappen was gevallen — op den voorsteven geweken
te zijn, zich overgeven moest. Ook Jean Bart echter was zwaar gekwetst, en tal van
zijne manschappen en die der beide andere schepen gesneuveld of gewond. De Duin-
kerkers hadden evenwel niet slechts met deze van staatswege uitgeruste schepen, maar
ook met de zeeuwsche commissievaarders te vechten, en kwamen dan vaak maar al
te slecht van de reis. Zoo vermeesterden beide Middelburgers Jan Bonte en Gillis Gasen,
in de eerste drie weken van Mei 1676, twee hunner, en buitendien nog twee fransche
koningschepen, een dubbele sloep en eenige barken en verder vaartuig, en later in
't jaar nog een kaper, een fransch fregat, en eenige fransche koopvaarders. Vier andere
commissievaarders — Adr. van der Spiegel, Willem Antonissen, Fvert Prijs, en Robert
Mathijssen — veroverden te zamen een twintigtal goede prijzen, die zij deels in Zee-
land, deels in Spanje opbrachten.
In de eerste helft van July had er een hevig gevecht tusschen den onverschrokken
Kapitein Tobyas, met bijhebbend gezelschap, en eenige fransche oorlogschepen plaats.
Ten getale van zeven zag hij die, zondag 's avonds van den 11™, met den Comman-
deur Kindt, ten geleide van een dozijn, voor de helft slechts gewapende, koopvaarders
van Cadix komende, bij 't invaren van 't kanaal opdagen, stelde zijne schepen dadelijk
in slagorde, voer zoo dien nacht door, en werd den volgenden morgen door de vijanden
aangetast, aan wier hoofd zich een Schout-bij-nacht bleek te vinden Deze laatste
wilde het eerst met twee andere schepen op Tobyas zelf aanzetten, doch zag zich zoo
slecht gevolgd, dat hij 't maar liever met den gewapenden Straatvaarder achter hem
opnam, die zich echter zoo «braaf» verweerde, dat hij hem niet aan boord dorst
komen, terwijl hij tevens door Tobyas van zijn achtersteven uit beschoten werd. Afge-
draaid kreeg hij daarop eerst nog van stuurboord-, toen van bakboord-zij en van voren
met dubbel scherp, zoodat hij deerlijk gehavend raakte. Kindt teisterde inmiddels den
franschen onderbevelhebber, die, met nog een ander schip, hem was aangevallen; en
(Ie onversaagde amsterdamsche schipper Godtschalck, weerde zich, op zijn gewapenden
Straatvaarder Livorno, zoo wakker tegen de twee fransche schepen, die hun Schout-
hij-nacht in den steek hadden gelaten, om hem te bespringen, dat hij hen niet alleen
deed afdeinzen, maar zich ook, hoe zwaar beschadigd, nog door de verdere schepen
heen, den weg naar den hem tegemoet stevenenden Tobyas wist te banen , en zoo
zijn rijk beladen schip behouden binnenbracht. Zijn erkentelijke reeders vereerden hem,
«anderen ten voorbeeld» en «om zelf zoo voort te varen», een gouden gedenkpenning
met keten; gelijk ook de Admiraliteit, op minder kostbare wijs, Tobyas en-Kindt
haar welgevallen betuigde, hun gehouden gedragslijn in de verdediging der hun toe-
vertrouwde schepen voor «wel opgenomen» verklarende
' Het nadere xie uit de papieren der Admiraliteit, bü De Jonge, t, pl. bl. 679, vv.
iVe deel, ge stuk. 24
-ocr page 189-186 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Op aandrang van den deenschen Koning, die zijn Rijksraad en Admiraal Tromp
daartoe opzettelijk zelf had overgezonden, bad men besloten, hem ook in 'tjaar 1676
met een nederlandsch smaldeel ter zij te staan, waarmeê—-ten getale van 10 schepen
van oorlog, drie branders, en een paar s.nauwen — de luitenant-admiraal Schepers,
van den Vice-admiraal Jan Janse van Nes en den Schout-bij-nacht Almonde begeleid,
den 29®" Juny in zee stak. Vóór zijn komst te Kopenhagen had intusschen de deensche
vloot onder Niels Juel en zijn hollandschen Vice-admiraal Hendrik Span, en die voor
verre 't meerendeel door hollandsche kapiteins aangevoerd werd, en met tal van hol-
landsche matrozen bemand vt^as ', de zweedsche tot twee keer toe geslagen; de tweede
maal juist op den dag, dat hij zelf de Sont binnenzeilde. Drie zijner kapiteins kregen
toen terstond bevel, een drietal van de geslagen zweedsche vloot afgesneden oorlogs-
schepen bij Malmö te gaan aantasten, en volbrachten dat met den meest gewenschten
uitslag. Een hunner toch, Corn. Tyeloos, stevende met de Kampen van 40 stuk tus-
schen twee der zweedsche in, en dwong het een van 56 stukken zich over te geven,
terwijl het ander al vechtende strandde, en nu eerst door hem en Kap", van der Zaen
nog beschoten, en daarop door den meêgevoerden brander werd vernield. De derde
hunner. Kap". Nik. Boes, had te gelijker tijd het derde zweedsche schip van 06 stukken
aangetast, en na een warmen strijd vermeesterd. Tyeloos en Boes werden ieder door
Koning Kristiaan met een gouden eerepenning en keten beloond; gelijk hy, op 't ver-
nemen van het feit, den met de vloot uit Holland teruggekeerden Tromp al aanstonds
een dronk had toegebracht «op de gezondheid der vaillante kapiteinen, die zich zoo
loffelijk gekweten hadden» Te lande was hij inmiddels op den duur minder gelukkig
geweest; een storm zijner troepen op Malmö was afgeslagen, en in een gevecht bij
Landskroon hadden de zweedsche gezegevierd. Schepers' smaldeel kreeg daarom last,
met Niels Juels schepen vereenigd, naar de Oostzee te stevenen, en daar de zweedsche
kust en eilanden te bestoken en verwoesten. Na dit in Smaland volbracht te hebben,
zeilde men naar Oland, waar Tromp het opperbevel der gezamenlijke deensch-neder-
landkche vloot op zich nam, en deze nu, na een vergeefsche poging, lot twaalfgroote
zweedsche schepen in de haven van Kalmar door te dringen, de troepen aan land
zette, om de voorstad in brand te steken, en daarop Oland van twee zijden ·— de Denen
aan den Noord-, de Nederlanders aan den Westkant — aan te tasten, en Ier, tot groot
verdriet van Schepers, die in een dergelijke wyze van doen luttel beha^n schepte,
alles te vuur en te zwaard te vernielen, al 't vee en de tilbare have uit weg
te slepen. Weldra naar Kopenhagen terug ontboden, stevende men, door Koning
Kristiaan zelf vergezeld, naar 't eiland Rügen, om den Keurvorst van Brandenburg,
' Nadere bijzonderheden, zie bjj De Jonge, t. pl. bl. 540.
3 Aldaar, bl. 538.
DES VÄ.DERLANDS. ' 187
die 't beleg voor hel sterke Stettin had geslagen, bij te staan. Een landing „erd er
met goed gevolg volbracht, en bleef mm er daarop tot het eind van Octoberkruisen
om nog m de eerste v,.eek der volgende maand, ten geleide eenerkoopvaardyvloot van
80 zeilen, van Kopenhagen naar 't Vaderland terng te keeren, niet .onderluisterrijke
bhjken van dank van 's Konings wegen ontvangen te hebben. Schepers loch werd
eigenhandig door hem met de Danebrogsorde, die hi,' alleen «met geen fatsoen»
dorst weigeren >, begiftigd; Van Nes kreeg 's Konings beeltenis, en Almonde's Konings
naamcijfer in diamant, en al de scheepsvoogden een gouden ketting en penning. Tromp
bleef nog tot Mei in deenschen dienst, doch erlangde toen, daar men te vergeefs
getracht had, op nieuw een smaldeel naar de Sont uitgerust te krggen, zijn afscheid,
en keerde langs Rügen, waar hij den Keurvorst eerst nog krachtdadig ter zn stond
naar Holland weer. '
Die Keurvorst toch had, na 't yeroveren yan Stettin, dat hem, na een langdurig
beleg en volhardenden strgd, op 't eind van 't jaar in handen was gevallen, en na hij
er, op Dne-konmgen van/t nieuwe, zijn plechtigen intocht gehouden had, zich tegen
Straalsond èn Rügen gekeerd, welk laatste de Zweden onder Graaf Koningsmark
van 't eerste uit, heroverden I Met kracht wendde daarom de groote Keurvorst zijn
macht zoo te land als te water derwaarts, en scheepte zich Tromp nu, uit Denemarken
terugkeerende, in September op het keurvorstelijk fregat - de Keurprins ^ van
30 stukken zelf in, om aan de spits der kleine duitsche vloot te strijden. De tocht
tegen en op Éügen slaagde naar wensch; Koningsmark, die er zelf over de zweedsche
troepen was komen bevelen, werd naar Straalsond teruggedreven, en daarop ook deze
stad zelve met de uiterste kracht aangetast. Toch hield zij 't nog eenige weken vol
toen ZIJ, 's avonds van den 20™ October in brand geschoten, alleen door Konings-
marks weêrzin zich over te geven, daarvan nog eenige dagen terug gehouden werd
^a een nieuwe beschieting, ging zij er echter vijf dagen later toe over, en trokken
<fe zweedsche troepen, den 28-, met krygseer af. Ruim drie weken later volgde, na
een korte beschieting, ook Greifswald, en was daarmeê gansch Pommeren en Rügen
•η handen van Brandenburg s.
Doch keeren wij tot den aanvang van 't jaar en naar Holland terug. Daar was
January m de algemeene Stalen eene eindbeslissing genomen, in een zaak van
gewestehjke onmin en verwarring, die meer dan vyï jaar lang Stad-en-Landen be-
boerd had. Onmiddellyk na de heugelgke bevrijding van Groningen, had de Overheid
'ei slad de hand gelegd op den ommelander edele Osebrand Jan Rengers van Sloch-
' Aldaar, bl. 547.
' Zie daarover bü Droysen, Pre««. FoUtik, t. pl. S. 410, f.
^''■oyseu, t. pl. S. 434.
\ ..
I
188 ALGEMEENE GESCHIEDENIS
teren en den Syndicus Hendrik Piccardt, onder beschuldiging met den franschen en
munsterschen vijand geheuld te hebben, en hen op de Poelepoort gevangen gezet.
Piccardt was, na dertig weken in hechtenis te hebben gezeten, weêr ontslagen, doch
Rengers tot eeuwige gevangenstraf veroordeeld, hoewel hij ook gepijnigd alle schuld
was blijven ontkennen, en er dan ook weinig anders dan losse praatjens .tegen hem
werden aangevoerd Κ Intusschen hadden de Ommelanders, zich door die handelwijs
omtrent twee der hunnen in hun recht gekrenkt achtende, die uitspraak niet afge-
wacht, om er verzet tegen aan te teekenen, en alle gemeenschap met de stad opge-
zegd. Deze had daarop aangeboden, een gelijk aantal rechters uit beide deelen van
't gewest over Rengers saam te roepen en inmiddels te vergaderen, doch de Omme-
landen dat geweigerd , en onmiddellijke invrijheidstelling verlangd. Zoo konden er, tot
groot nadeel der provincie, geen Landdagen meer. gehouden worden, en hadden zich
de Ommelanden, na lang wachten, eindelijk tot de algemeene Staten gewend, met
verzoek, nogmaals eenige Gemachtigden naar hun ook vroeger zoo lang oneenig en
door hun tusschenkomst bevredigd gewest te zenden, om een einde aan den treuri-
gen toestand te maken. Den 17^" February van 't vorige jaar was daartoe besloten,
en de Prins-Stadhouder toen uitgenoodigd, zich aan 't'hoofd der bezending te stellea.
Dit was nu echter de eer van den gewestelijken Stadhouder Hendrik Casimir te na,
die'zelf juist twee jaar vroeger tot erfstadhouder van Friesland benoemd was, en
meende, dat, werd er in dezen stadhouderlijke bemoeying vereischt, het aan hem
was, daarin te voorzien, gelijk hij zich te zelfder tijd ook tegen de in 's Prinsen
naam — als Kapitein-generaal — bevolen beweging van 't friesche krijgsvolk naar
't leger verzette. «Voorwaar», schreef hij den Staten, «tenzij de provincie van Stad-
en-Landen niet meer te houden zij voor een soevereine provincie, zoo kunnen wij
niet zien, of het staat vooralsnog niemand toe, buiten de hooge overheid van die
provincie, schoon slechts provisioneele orders, omtrent het intiemste en essencieelste
van derzelver regeering te stellen, als in dezen door Uw Hoog Mögenden is geschied.
Het zoude Ons, en den goeden ingezetenen dezer gemeente, een groot geluk zyn ge-
weest , indien wij door Onze intercessie deze verwijdering hadden kunnen praivemee-
ren .of tijdig ter nederleggen; maar die gelegenheid zoude Ons te meer gegeven zijn
geweest, had het Uw H. geliefd, terwijl het eene lid zich niet submitteerde,
het klagende naar zijn eigen provincie te renvoyeeren, en Ons aanbevolen te laten,
door goede officiën 't werk te vinden; ja, wij meenen", dat indien het 'Uw H®". als
nog geUefde, Wij zouden in dezen niet zonder groote hope van eenen goeden uit-
I Zie zijne verhooren, opgenomen in het Sommair Verhael oße Recueil van Vragen en Animo*·
den, voorgevallen in de examinibus met Jr. O. J. R. van SI., enz. Naer de origineele copy gedruckt
tot Amsterdam by Jan Claesz. ten Hoorn, boeckverkoper over liet oude Heeren-Logement, 1677.
DES VÄ.DERLANDS. ' 189
slag Onze officiën kunnen interponeeren. Het is waar, de provincie mag zijn zonder
alJe vorm van regeering, maar zoodanig zou ze niet zijn, indien door intercessie van
den wettigen Stadhouder de leden wierden geconsolideerd. Het is de rechte vorm van
regeering niet, dat de leden gescheurd en de scheuring wettelijk gemaakt worden,
en beide leden als ontzet van die soevereine macht, die hun in den haren gezamen-
lijk competeert. Wij zullen nu niet klagen over 't prejudicie, dat Ons in Onze wet-
tige stadhouderlijke regeering wordt aangedaan, wordende vergadering gehouden, ook
gedelibereerd en geconcludeerd, zonder Ons behoorlijk kennis te geven over zaken, in
dewelke Ons toekomt part en deel· te hebben; maar om te toonen, dat het Ons,
volgens Onzen eed en lastbrief te doen is om de Soevereiniteit en Vrijheid der
provincie, te bewaren, mitsgaders om te waken voor de wetten en orders bij de Ed.
Mog. HH. Staten van dezelve, zoo op de zaken van regeering als van financie en
justicie, beraamd; zoo verzoeken, bidden, en obtesteeren Wij Uw H. M«". op het al-
lergedienstigste, dat Uw H. M-, resoluciën mogen blijven buiten execucie, dat aan
de provincie haar provinciale zaken gelaten worden, en de leden gerecommandeerd,
malkander te verstaan, en naar de wetten zich van haar Stadhouder, of ook zooda-
nigen als beiderzijds hem mochten worden bijgevoegd, te laten bevredigen» I De be-
zending had inmiddels reeds plaats gehad; vertogen waren vervolgens reeds over en
VTcder gezonden, en met name den 1- Juny door de algemeene Stalen een besluit
uitgevaardigd, waarbij Groningen werd aangemaand, zich binnen veertien dagen aan
de door Gemachtigden gedane uitspraak tot voorloopige loslating van Rengcrs te on-
derwerpen, of anders de Ommelanden een afzonderlijk beheer te zien voeren. De stad
harerzijds verbood intusschen haar inwoners zulk een afzonderlijk beheer te erkennen,
en de daarin met haar eenstemmige Stadhouder schreef voor Stad en Ommelanden
beiden de verpachting der geldmiddelen uit, waaromtrent nu de Ommelanden op
hunne beurt bepaalden, dat niemand den ontvangers der provincie eenige betaling ^
doen mocht, en zich met een nieuwe klacht tot de algemeene Staten wendden. De
stad zocht daartegenover troost bij die van Holland, door zelfs gemachtigden naar de
verschillende steden van dat gewest af te vaardigen. Te vergeefs echter; daar zich
Holland niet ten gerieve der Groningers tegen Generaliteit en Prins wilde verzetten.
Den 3- Augustus werd daarom ook met bijstemming van Holland door de algemeene
Staten besloten , dat de stad zich naar de beslissing der bezending te gedragen had.
' Zie dezen in het Recueïl van alle de authentyclce etucken raeclcende het geschil L de stadt Qro^
^^ngen en Ommelanden, enz. Amsterdam by Jan Gerritaz, boeckverkoper, 1877; No. 1.
^^ ' Zie de Missive van Zijne F. Doorl. den Heere Prince van Nassau, Erfstadhouder en Kapn.-genl.
^an Vrieslant. Stadhouder ende Kapn.-gcni. van stadt Groningen ende Ommelanden, en Drenthe, enz.
^eschr. uyt Groningen den July 1677.
190 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
'Si.·
S'··
Beide leden zonden nu nieuwe gemachtigden naar Den Haag, en den October
bracht men 't daarop zoo ver, dat de Groningers beloofden zich te schikken naar
een door den Prins gedanen voorslag van «algemeene vergiffenis, met inbegrip van
den gevangen Renger^w; terwijl de Ommelanders zich wel tot goedkeuring daarvan
nog niet bevoegd verklaarden, doch, onder toezegging eener door Hun HoogMogenden
gewaarborgde zekerheid, weder met die van de stad beloofden Landdag te houden,
mits Rengers twee dagen te voren losgelaten en in veiligheid was Ofschoon nu
met beiden bepaald werd, dat zij over een maand naar Den Haag terug zouden
keeren, om alles voor goed af te doen, hield het echter tot January van 't nieuwe
jaar aan, vóór de aangeduide eindbesHssing volgde, bepalende «dat de Ommelanders en
hun bedienden te Groningen vrij mochten in- en uitgaan; dat Rengers op vrije voe-
ten gësteld, en in eer en goed hersteld zou worden; dat het afzonderlijk bewind der
leden dan eindigen zou, en de Stadhouder als van ouds beide weder zou beschrijven,
om gemeenschappelijk de regeering te bestellen. Toch zou het nu nog November
worden, vóór alles in Stad-en-Landen werkelijk in orde kwam. Nog den 10®" moest
Rengers bij Hun Hoog Mog®". een vertoog indienen, waarin hij zich beklaagde, dat
burgemeesteren en raad van Groningen wel de deuren van zijn gevangenis hadden
doen openen, maar zijn effeclen en papieren hem nog niet hadden ter hand gesteld,
en hij daarom hun bijstand daarvoor inriep. Wal de verdere regeling betrof, had
evenwel den 12™ der maand de afgevaardigde van Stad-en-Landen ter Generaliteit
het besluit der Staten van dat gewest voorgelegd, waarin alle twist- en verschilpun-
ten tusschen beide leden in der minne vereffend waren I
In Friesland hadden zich in 't begin van 't jaar een veertigtal «edelen, eigen-
erfden , en andere welmeenende en bevoegde ingezetenen der Provincie» , met een adres
tot de algemeene Staten gewend, hun te kennen gevend, «dat de abuizen, ingekropen
in de regeering van die Provincie», en waartegen in 1673 door Hun Hoog Mögenden
zoo krachtdadig was gehandeld, tot hun leedwezen op nieuw weder een aanvang namen,
en zij daarom nogmaals eene bezending verzochten, om met den frieschen Stadhouder
en de Raden 's Hofs daarover bericht in te winnen, en er nog vóór den aanstaanden
grooten Landdag maatregelen tegen te beramen. De algemeene Staten, daarvan kennis
nemende, besloten echter, in hun zitting van vrijdag 4 February, tot zulk een bezen-
ding vooreerst nog niet over te gaan, maar een afschrift van dat adres aan de friesche
Staten en Stadhouder te zenden, «met verzoek, om, naar hun bekende wijsheid en
voorzichtigheid, de zaken daarheen te doen beleiden, dat het in 1673 vastgestelde
reglement mocht worden nagekomen, ten einde de Provincie in rust werd gehouden, aau
.! l·
» Zie Fagels schrijven aan den Prins, van 26 Oct., ArcMves, V. p. 349.
s Sollandse Mercurius, 1678, bl. 278.
DES VADERLANDS. jgj
de supplianten alle reolu.aardige reden tot klachten benomen, en Hun Hoog Mogenden
dienaangaade ongemoeid mochten blijven».
In Oostfriesland had .ich de Generaliteit in 't afgeloopen jaar weder in de geschillen
moe en moeyen tu,sehen de Gravin Kristina-Charlotta en de stad Emden, die zich
aartoe tot haar gericht had, Die Gravin, „een dertele Vorstin, vol hovaardij en blind-
he,d» - gehjk ze haar minder met haar dweepende onderzaten bezongen > - had
z.ch met den Bisschop van Munster in betrekking gesteld, om troepen te krijgen,
waar oor ze de baas kon spelen, en zag zich in dat opzet door de burgers van Emden
weersl..ef . Zg zelve zocht heul by den duitschen Keizer, vertrouwende, dat de Staten
et met den franschen· oorlog te druk zouden hebben, om zieh met haar te moeyen. Een
ezen ,ng der Staten, in April 1677 ten nitvoer gelegd, had geen baat gegeven; rij
epaa den z.ch daarop tot het vermeerderen hnnner bezetting te Leer-oord, en lilten
e wakkere Emders de zaak met dc Munsterschen zelf uitmaken. In December kwam
het daarop tot bloedige gevechten tusschen beiden, en daar de laatsten maar niet
schenen te willen aflaten, zetten de eersten eindelijk hun sluizen open en 't land
™ er water, zich bovendien van een met buskruit geladen schip meester makend,
dat voor hun heerschznchtige Landsmoeder bestemd was. Eindelijk kwam het, tegen
ι e>nde van het jaar tot een vergelijk, dat door den Keizer bekrachtigd werd '
Met hun e,gen onderzaten in de anders zoo kalme nijvere Zaanstreek hadden het
k O 1» sehe Staten in dit voorjaar, door het invoeren van een gewenschten eenheids-
eg.1 hj , turfmeten, te kwaad, en .agen er hun welberaden doen met de heftigste
^enkanting beantwoord. In Maar. toch hadden zij met het oog op de heerschende
o»Sebjkhe.d van maat gelast, dat de turf alom in de provincie „aar de leid,che ton
™csl afgeteld worden, en had. in overeenstemming daarmeê, de tnrfverpachting in
e volgende maand plaats. Dit bleek echter den zich benadeeld achtenden, minder
l^en,,ddelden Zaankanters zoo weinig naar den zin, dat ettelijke hunner, den 18™ Mei
«P het huis van den inzamelaar der turfbelasting en secretaris te Oost^aandam lostrok-
er eerst over dag de glazen insmeten, en het daarop 's avonds met vernieuwde
al : ™T " -'Haarlem me. eenige dienders overgekomen
uw van KennemeHand, waaronder de Oostzij der Zaan begrepen was, erietstegen
η kon. De Overherd der plaats had daarop, den volgenden dag. de zwakheid, op
der anf'' , u "" J-'J-Or den euvelmoed
^ anderen slechts te meer aan, die nu de nieuwe tonnen gingen stuk slaan en ver-
en, den burgemeester, dien men nagaf in de verpachting deel te hebben, be-
«gegoede een „xhoofd wijn afdwongen, dat ze, met die tabak gemengd, verzwol
' Klopp'« Cleschkhü 0,tfr%e,Unit, a. 893. 1 Aldaar, S.
-ocr page 195-192 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
gen, om nu zoo, sleeds doller geworden, ook naar We.stzaandam te trekken, endaar
't huis Tan den ondersecretaris te plunderen en voor een deel zelfs af te breken.
Inmiddels kwamen uit Zaandam, de baljuw van Blois, onder wiens rechtsgebied de
plaats stond , en de stedehouder van dien van Rennemerland, met wat aangeworven
Tolk, en wisten zoo de verdere plundering in zoover te voorkomen, als zij geen turf-
pachters noch hun bedienden gold, tot welker bescherming zich toch dat volk niet
wou laten vinden. Onderwijl plantte zich evenwel de oproerige geest ook in de overige
dorpen voort, en hield daar het plunderzieke grauw te Wormer, Wormerveer, West-
zaan, Krommenie, en Assendelft nog drie of vier dagen huis, toen eindelijk twee
vendels voetvolk, door Staten en Prins te scheep naar Zaandam gezonden, de rust
herstelden, en de door hen begeleide gemachtigden der Staten tevens de nieuwe wijze
Tan turfmeten doorzetten, zoodat ze voortaan ongehinderd in zwang bleef. Van de
oproerigen werden er een tiental, zoo mans als vrouwen, naar den Haag gebracht,
en daar de eersten tot de galg, de laatste tot geesehng veroordeeld, terwijl de door
hen en hun medehelpers aangerichte schd van wege de Staten begroot en vergoed werd.
Wauw waren deze zaansche stoutigheden met kracht van wapenen onderdrukt en
gestraft, of de Stalen van 't gewest Tonden zich genoopt, tegen een, naar hunne meening
en die 'hunner kerkelijke inblazers, veel verderfelijker stoutigheid nog, op gansch ander
dan dit huishoudelijk gebied, op te treden. In February van 't vorige jaar was de in
een vergeten hoek hunner hofstad, in de stilte van zijn eenvoudig woonvertrek werk-
zame denker gestorven S die bij zijn leven te weinig van zich in druk had doen uit-
gaan, om meer dan een verholen, zich hier en daar slechts uitende ergernis tegen
zijn persoon en schriften te wekken. Na zijn dood echter waren door zijne vrienden
zijne in 't Latijn geschreven «Nagelaten Werken» onder den titel van ((B(enedicti) d(e)
S(pinoza) Opera posthuma>, in 't hebt gegeven, en daarin der beschaafde menschheid
een wel voor 't oogenblik en langen tijd daarna nog gesloten boek , vol der doeltreffendste
bespiegelingen op verstandelijk en zedelijk gebied, in handen gesteld, doch waaruit zij
in volgende eeuwen voor hart en verstand, hoe langer zoq meer, de voor haar onge-
oefende oogen eerst nog bedekte en min bevattelijke, weldadigste wijsheid zou leeren
putten. Thans echter was zijn inhoud, in allen deele, nog te luttel voor de leerstellige
botheid van zulke hersenen berekend, als, op 't Toetiaansche spoor, een Cartesius en
Coccejus reeds voor doemwaarde ketters versleten S dan dat er de op 't zieleheil hunner
. «In eenigheid en eea groote stilheid", als Nieuwcntijt het in z^n ^egtgebruik der Wereltlesclou-^
dingen (1735) uitdrukte. Zie voorts over dat sterfbed, gelijk over zijn gansche leven en
strekking zyner leer, mm Senedictus de Spinoza, in verband met zijnen en onzen iyd, afdruk(
dam, Roelants, 1871). ^gg.^
3 Ook een verketterde Cartesiaan zelfs, als de welbekende Duivelbanner Bekker, schreef m
van hem; "hy overleed dezer werelt, achterlatende nog ongerijmder schriften dan hyhaduitgegeveo .
/
vloek over zouden hebben uitgesproken. Bij een den 25» Juny 1678 door hen uitge- '
™ard,gd „placaat», deden dj daaron, „e, den „eesten «nadruk» te weten: <1
ot (Hunne) kenn, gekomen (was) zeker boek, «geïntituleerd», enz., en dat (Zij)
evondeu ( adden), dat het behelsde zeer vele profane, biasfeeme, en ,atheMlche
.teihngen, aardoor niet aHeen de eenvoudige lezer van den eenigen en waarachtigen
weg der zabghe.d zou kunno worden afgele,d, maar ook de leer van de mensch-
wordrng en opstanding Kristi, en zulks versoheideo zeer essencieele artikelen van hel
algemeene kristebjke geloof werden gelabefaoteerd; en voorts bij den auteur weggeno-
men en gevilipandeerd de autoriteit van de mirakelen, daarmede God-almachtig Zijne
mogendherd en goddelgke kracht, tot versterking van het kristelijk geloof heeft wilL
betu-gen; trachtende den lezer in te scherpen, da. de waarheid van de goddelijke
rcvelacre oor de wisheid van de leer zelf, en „iet door mirakelen, die hij den
naam geeft van ignorancia en een fontein van malieie, moet worden bevestigd en -
Ja. men het ge „of en het oordeel over de mirakelen moet suspeodeeren, zoo wan-'
„eer men dezelve door natuurlijke oorzaken niet kan ontdekken; presnpponeerende,
e menschen, m de kennis van de natuur niet diep genoeg kunnende indringen
arom alleen somm.ge geschiede zaken haar als mirakelen schenen voor .e komen
η at en auteur, om alle de voorschreven heterodoxe en goddelooze stellingen staande
te houden z.ch bediend heeft van veel en verscheiden redekavelingen, direcleliik
anloopende tegcns den uitgedrukton tex. van de Heilige Sehriftnnr en'.e ens de ΐΞ
i zahgherd zulks en zoodanig dezelve in de publieke kerk word. beleden; en da.
ii , ' ™ '•'-'"i— ™n he. voorschreven boek me. de
W- .d.gnac.e gevoelende en resscnteerende, mitsdien goedgevonden (hadden), be.-
* boek .c verklaren, zooals (Zij) he.zelve (verklaarden) bä dezen, oor pr aan
UO ν he zelve boek mitsgaders van het translaat - van dien, op de hoogste
dat nremand h.enn .gnorancio en (kwame) te pretendeeren, zoo bevalen (ZH)
.de aio - W daar .behoorde, en i gÏ
.aken te gesch,eden gehru.kclijk ^was)„. Hoeveel meer naar den onbekrompen
Γ r wtT;T ^»"O» -
mjlen Voet.us' stadgenoot en geestverwant, de op 15 Augustus '77 «in
' De nagenoeg getliktüdig verschenen holland,clie vertaling.
25
-ocr page 197-194 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
God geruste» Jodocus van Lodenstein, «dat kostelijk juweel, die wedergadelooze pronk-
paar! der wetenschap», als hem een warm. vereerder en berijmer al zijner voortreffe-
lijkheden verheerlijkte Ook Voetius en een paar andere inmiddels, op hooger bestel,
van hun kandelaar gerukte utrechtsche kerklichten herdenkende, galmde hij weekla-
gend uit:
• Vier leeraars binnen 't jaar, zoo school- als kerkebroedera,
Die neemt God van u weg ! Eerst moest dien groeten Voet
Inzakken, daarna moest Van Essen 't wezen derven,
Nu zaagt gij onverwacht uw Heymenberg daar sterven,
En, door de dood vertrapt, zoo schielijk onder voet!
De Dood was niet gepaaid, schoon zij die vrome helden
Had overwonnen, neen, zü rust niet voor z« velde
Den grooten Lodestein! —
Als hij een leerzaam stuk verhandelde, hoe heftig
Ontvouwde hij die leer! Hoe net, hoe klaar, hoe deftig.
En hoe verstandelijk bewrocht hij ieder deel!
Het schranderste vernuft dat gaf hij werk, dermaten
Dat zijn toehoorders met verwondring voor hem zaten;
Hij gaf geen zemelen in plaats van bloem en meel.
. Zijn wandel was met God in eenzaamheid als Enoch;
Zou wel in 't Kristendom te vinden zijn zulk éèn nog?
Wat vraag ik? —Ja, daar zijn er, maar zeer dun gezaaid;
Als hü ten pr(?êkstoel steeg, men zag het uit zijn oogen,
Dat hij was uit hem zelf ten Hemel opgetogen,
' En dat zijn zielnaald naar haar oorsprong stond gedraaid.
Ach, Utrecht! die man Gods, die Lodestein, die werker,
Die brave predikant, die zwakkeziel-versterker,
Die zoon des Donders, ach! die groote aalmoezenier.
Wordt van u weggerukt in 't beste van zijn-leven,
■ ' Niet, dat hem de ouderdom de doodkneep heeft gegeven.
Nadat in hem verging zijn kracht en levensvier;
Maar enkel afgesloofd ten dienst van zijn gemeente, j
Waardoor hem 'tmerg verdroogd is in zjjn moê gebeente, enz. |
Hij was in ruim 57-jarigen ouderdom overleden; aanmerkelijk jongeS zeker dan
de anderhalfjaar voor hem bezweken grijze oud-veldmaarschalk van den Staat, Würtz,
ΧΜ:
^pi
-j
iéïr
ÜÜI
" t - . { ι _
' j··
etst·
' Zie de LijTcUagt over Ut droevig en ontijdig overlijden van de zeer godzalige, zeer geleerde,^
zeer vermaarde Reer Jod. Lodemtein, in God gerust den Vis Oogstmaand 1677. T'Utreeht, by
Clerck, enz. Ληηο 1677. !
DES VADERLANBS. 195
die, na zich wegens zyn toenemende jaren, in den zomer van 1674 aan 't nederlandsche
krggswezen onttrokken, en te Hamburg metterwoon gevestigd te hebben, daar in
't begin van April 1676 verscheiden was. Zijn opvolger, Waldeck, was in dien tusschentijd
reeds meer dan in staat gebleken, hem naar den eisch te vervangen.
Zoodra Koning Lodewijk op de hem ondershands door Feversham voorgelegde vredes-
voorwaarden een afslaand antwoord gegeven had, werd tnsschen de gevolmachtigden
van Koning Karei en den Prins, den 10®" January '78, een overeenkomst gesloten,
waarbij zij bepaalden op dezelfde grondslagen, aan welke zij zich overtuigd hielden,
dat ook Spanje zich gaarne onderwerpen zou, den vrede tot stand te brengen, en het
weigerende Frankrijk daartoe met vereende kracht te dwingen. ^ In zijn openingsrede
tot het den 28®° saamgekomen Parlement, gaf de engelsche Koning daar uitdrnkkelijk
kennis van, en 't het zich aanzien als zou dus weldra de oorlog tusschen hem en
Lodewijk uitbreken. Deze kende hem daar echter te goed voor, en wist allengs, door
toezegging van aanzienlijke geldsommen, zijn krijgsdrift in haar vaart te teugelen, en
allen daadwerkelijken overgang tot dien hem luttel toelachenden staat van zaken te
vertragen. De algemeene Staten van hunne zijde weigerden, tot zijn voordeel, de over-
eenkomst tusschen Prins en Koning te bekrachtigen. Zich te veel aan Engeland te
binden was het schrikbeeld van allen, bij wie daarom ook reeds dat engelsche huwelijk
een doorn in 't oog geweest was, en die daarenboven, van Nijmegen uit, door den
sluwen Estrades, in dien zin werden opgestookt en gestyfd ^ Ook Van Beverningh
was voor den afzonderlijken vrede met Frankrijk gestemd, en zocht de hollandsche
steden in dien geest te bewerken, hen elke voortzetting van den oorlog, ook met
bijstand van Engeland, vooral uit een geldelijk oogpunt, te ontraden. Toenemend geld-
gebrek ter bekostiging van den krijg, en waaronder de uitrustingen ter zee in de
laatste jaren reeds zoo geleden hadden, mocht inderdaad een dringende reden heeten,
hem niet langer dan noodig te rekken; en in dat opzicht had zeker de «huisman»
in de aangenaam schertsende rijmen geen ongelijk, waarmeê men, ter verklaring van
't gesloten boek op den stempel, de laatstelijk gemunte drieguldens begroet had:
Daar is onlangs twist gerezen
Tusschen luiden van verstand,
Wat het voor een boek mocht wezen',
Daarop steunt de staat van 't Land,
' "lek weet", schreef Fagel den 5en Jan. aan Van Beverningh, "dat de Heer d'Estrades particu-
liere correspondencie heeft tot Amsterdam, en door zijne brieven de mensehen daar opset", en ruim
derdhalve maand later maakte hij ter vergadering van Holland bekend, hoe hij er de voor vrede ge-
stemde ingezetenen tegen den Prins liet ophitsen, als hield deze hem volstrekt tegen. Zie Lentings
Spvcimen de G. FageUo, Traj. ad Rhenum, 1849, p. 87,
196 ALCxEMEENE GESCHIEDENIS
Gelijk op de zilvre stukken
Van het nieuw gemunte geld,
Dat men ziet in Holland drukken
Beeld en bijschrift beide meldt.
Hoort men Schriftgeleerden spreken,
Die verklaren voor gewis,
Dat dit boek niet als een teeken
Van den dordschen Bijbel is;
Doch de Heeren advocaten,
Nemen 't daarvoor geensins aan,
Maar voor 't boek van 's Lands placaten,
Die bijeen vergaderd staan.
Was 't maar niet zoo vast gesloten,
Z'hadden beiden wel gelijk,
Nu wordt haar gevoel verstoeten
Bij den schrandren Polityk:
"Hoe zou men gesloten boeken
Nemen voor den Bpel an,
Die hier t'lande te onderzoeken
Vrij staat aan Jan-alleman?
Neen, de Bybel en Placaten
Moet men voor een iegelijk
Hier in Holland openlaten,
Opdat ieder daarin kijk.
Maar indien men iets moet sluiten,
't Zijn besluiten van den Staat,
Wiens geheim, wanneer men 't buiten
Haar vergadring weet, is kwaad".
Toen liet zich een huisman hooren:
"Zoekt men d'inhoud van dit boek,
Zoo wiir niemand zich verstoren
Tot ik 't ook eens onderzoek':
Zouden 't niet wel zijn cohieren
Van de lasten, opgesteld,
Om de vrye Batavieren
Wat te ontlasten van haar geld?
Of zijn 't van de Heereboeken
Die in 't lezen duister zyn?
Maar om 't verder te onderzoeken,
Moet het eerst geopend zjjn;
Dan zou men wel zien, myn vrinden.
Als men 't eenmaal openstelt,
Dat men niet één blad zou vinden,
Of het houdt al geld, geld, geld.'
Zonder geld is al de Vryheid
Van de Staten zonder macht,
DES VÄ.DERLANDS. ' 197
Zonder geld de Staat in ly leit,
En van ieder wordt veracht.
Wat men verder praat, maar praat ia,
Waartoe verder onderzocht?
Qeld de staat van Hollands Staat is,
Geld de text is van dit boek" i.
Tegen den Prins, die, gaf Frankrijk niet aan de gestelde voorwaarden toe, dit
krijgsverbond met Engeland verlangde, zocht men de gemoederen op te zetten, en
hem van persoonlijke bedoelingen daarbij te doen verdenken; en met hem werd dan
Fagel, als zijn handlanger, beticht en van bijoogmerken in zijn belang beschuldigd.
Reeds in Maart '75 had de laatste aan dezen en genen een «pasquil» meegedeeld,
dat hem en den Prins in dien zin besprak en beschimpte ^ en vi^aarin hij als «die
pest van het land, het hoofd van Jan Hagel» werd gekenschetst, die, als 't verder heette:
Die 't schip van den Staat Qp een klip doet verzeilen
En 't Land voor den Duivel en England gaat veilen;
Die waakt en bevhjtigt, om, v(5(5r alle zaken,
Den Prins tot een Graaf, ons tot slaven te maken,
De Staten der Landen tot knechten der knechten,
Den engelschen standaard in Holland te rechten.
Ziet nu uit jou oogen, oproerige geesten!
Jou haagsche canaille, jou moorders, jou beesten,
Wat dat gy bestaan hebt en goddloos bedreven,
Die helden, die broeders, gebracht om het leven,
Die vaders der vrjjheid — beschreit haar gebeente —
Die wachters, die wakers voor staat en gemeente!
Nu is het de tijd eerst, indien ge wilt wroeten,
Nu treedt-men de vryheid, 's Lands rechten, met voeten!
Spant nu dan te zamen tot 's Vaderlands beste.
En voert deze plaag, deze pest uit uw veste!
Nu zie je, nu merk je, ik toone de blijken;
Of blijf je nog uilen en wil je niet kyken,
Hoe deerlijk het schip van den staat in de Ijj leit?
Och! och! och! och! waartoe vervalt onze Vrijheid!
In denzelfden trant had toen ook de geestdrijver Rothe in de vroeger reeds ver-
melde schotschriftjens uitgevaren, en van het toen reeds in uitzicht gestelde huwelijk
O. a. gezegd: «een paapsche Princes kan Nederland wel missen, en dat uit een Huis
gesproten, 't welk dit Land zijn ondergang zoekt; de HH. Staten hebben wettige
' Op de nieuw gemunte drieguldenstuhlcen, in afschrift in de BiU. Duno. 1675, 3.
' Mede in afschrift aldaar.
198 altxEMEene geschiedenis
red^^T^iThuwel^te beletten, dat het nooit voortgang neemt» en verder: «het
is zeker, dat de Prins van Oranje de Soevereiniteit begeert, en hetgeen hij tot nog
toe door'list en bedrog niet heeft kunnen doen, dat zal hij nu met macht en geweld
doen, gebruikende alle bedenkelijke middelen, om de Staten onder Zijne gehoorzaam-
heid en wil te brengen, waartoe hij met zijne creaturen alle mogelijke devoiren en
praktijken aanlegt; zoo is 't tijd, dat de Staten en Magistraten van de steden opwa-
ken^'^en tegen dit pernicieus dessein aangaan, en, zooveel in haar is, 't wederstaan,
waartoe zij macht genoeg hebben, indien dezelve wel weten te gebruiken». Van Fagel
luidde het er, dat hij «een bhnde en gepassioneerde ijveraar voor 't Hu.s van Oranje
zijnde, alle middelen (had) aangewend , om dezen Prins groot te maken», enz. Thans
liet men zich weêr in denzelfden toon hooren, uitroepende, hoe «'t Huis Stuart Hol-
lands bederf (was), en nergens over uit, dan om al zijn inwoners in slavernij te
brengen»; hoe «de Koning van Engeland», ging dit verbond en de oorlog door, «zijn
machten te water en te land niet alleen tegen Frankrijk, maar de vrijheid dezer
landen gebruiken zou, dewijl hij den Prins van Oranje gewapenderhand, onder schijn
van vriendschap, soeverein hoofd der Vereenigde Nederlanden zou maken» I Ook
diende zoo schreef men in vredelievenden zin tot Frankrgk, «in acht genomen te wor-
den dat het belang van Frankrijk en Holland daarin bestond, om met elkander in
goede alliancie en vrede te staan, alzoo ze elkander in 't vertier van koopmanschap
en manufacturen niet wel konden missen; het (was) bekend, dat, terwijl de fransche
wijnen en manufacturen hier verboden waren, Engeland op Frankrijk zeer sterk trafi-
keerde; maar met wat effect? In plaats dat de Engelschen met dien handel eenig
voordeel gedaan hadden, waren ze er meê achteruit gegaan; en de reden van dien?
dat het geld in Engeland duur was, en de kooplieden er hun waar niet anders dan
contant wilden verkoópen, terwijl de Hollanders daarentegen gewoon waren, hun waren
tegen andere koopmanschappen te marchandeeren; ja, geheele gewassen een jaar te
voren opkochten, eer ze konden geleverd worden» ^
Terwijl Koning Lodewijk intusschen zijn engelschen broeder in zijn belang te winnen,
of althans in zijn krijgsvaart te remmen wist, en de hollandsche gemoederen zooveel
mogelijk in zijn voordeel te stemmen zocht, had hij zelf, of liever zijn oorlogsmimster,
niet stil gezeten, maar zich op nieuw met de meeste vaardigheid en kracht tot den
' Dehat of ovemeeginge, wat regeeringe voor Nederlant de saMairste en leste is, bl. 8.
s Met ledrogh en verkeert voorneemen mn de Frins mn Oranje ontdeolct, W. 2. .
» Korte Aentelenvnge van Jan-IIagels Fraat, enz. Tot Vrylurg, voor de Getrouwe FatrlpUen,
de Waarheid. im. Mi. . .. , ^ ipW hl 4