Historia Gentium
Octavo 1235.
.....-
I
■s -
Vi
m-4
......I
• .i
I
f-
!
M
-ocr page 5-DE ALOUDE
STAAT
DER vereenigdE
■ C
-ocr page 6-■r
ri ■J\'
V . . ■ i
-%» ; • \\
-ocr page 7-DE ALOUDE
STAAT
E N
DER
VEREENIGDE
DOOR
DERDE DEEL.
TE AMSTERDAM, BY
JOHANNES ALLARTj
-, .T A
o
..i
ry v - \\ »
* i k..
rT
M »-i v; :■
.n o o cl
■ \' T » , K-v -, • j
. - O i
i ^\'J . ;
, ^.\'/ (i h l\'L^\'
* A ^ i i \' ... w V o »>. I f ,
■ i
m
Z ie hier , befcheide, Leezer! eindelyk bes
derde Deel van den Alouden Staat der verr
emgde JS^ederlanden, Zy die weeten, wat
my federt de uitgave van het tweede Deel we-
dervaaren is, zullen zich meer verwonderen,
Hti ik nog kan beiluiten , om de eer deezer
Landen en derzelver oudße Bewooneren uic
de vroegfte bronnen op te haaien, dan wan^
^leer ik het werk geheel had karen, fteeken.
Behalven het belang van den Boekverkooper;
en de Bezitters van de voorige deelen , die
een onvolmaakt werk zouden gehad hebben,
Ipoorden my gedijurige vraagen en verzoe-
ken aan. Het geen ik dus vrywillig onder-
nam 5 wierd ik nu g^rongen te agtervol-
gen: en ik kan niet ontveinzen, dat ik rny
dikwerf geweld heb moeten aan doen
om ihyn geesp op te beuren, na twee
Jaaren toevens de pen weder op te vatten,
m den ouden Godsdienst der Batavieren ^
want daar had ik even een aanvang van ge-
maakt, verder na te fpooren. De moeijelyk-
I^id van dit onderwerp, waar in de Neder-
Imdfche Schryvers my 200 weinig voldee.ienj
fchrik te my te 33ieer af. Het is my even-
Welai zoo ik hoope, gelukt, ook in dit ge-
* 3 va!
val de gedagtenis der Batavieren eer aan
te doen. Met hunne lykplegtigheden is al-
les afgehandeld, wat tot hijnne zeden en ge.
bruiken betrekking heefc, waarom ik hunne
gefchiedenisfen weder moest opvatten. Ik
heb dezelve alleen by de Romeinen zzngQ\'
troifen, en zorgvuldig by hunne Sehry-
vers opgefpoord , waar maar eenige melding
van hun gemaakt wierd of uitdrukkelyk of
ingewikkeld. — Hier uit moest men hen
nader leeren kennen, maar hierom moest ik
ook breeder over de Romeinfche gefchiede-
nisfen Tjw , dan veelen zullen verwagten :
dog ik kon anders geen adneengefchakéld
verhaal von gebeurtenisfen geeven , waarin
d^ Batavieren gemengd waren, en moesc
hen daarom volgen in Gallien en verzeilen\'
op alle hunne tochten , om re zien , wat
xy verrigteden. Juist hebben wy hen on-
der de Rorneinen in een tydflip aan-
getrolTen , waarin herhaalde omwentelingen
den Staat fchok op fchok gaven. --
Indien ik het ook op ongewyde gefchie-
denisfen mag toepasfan , en waarom nier,
wyl alles dient om de wegen der Voorzie-
nigheid , en de harten def menfchen te ken-
nen , kunnen deeze of tot leering of tot ver»
troosting ftrekken, vooral wanneer wy ia
foortgelyke omftandigbeden geplaatst worden.
Ik heb ten minften die \'er in meenen te
vinden,en het is ook daarom,dac ik niet van
Rome heb kunnen fcheiden, voor en ai eer
ik het geheele beloop van zaaken gezien had.
—Den eenen zal ik te veel, den anderen te
weinig gezegd hebben: maar hoe men \'er
ook over denke , ik heb volgens myn ba-
ftek deeze gefchiedenisfen zonder eenige hy*
zondere bedoeling zoo leerzaam zoeken te
maaken, als voegzaam gefchieden kon , en
daarom ook nu eenige algemeene aanmer-
kingen gemaakt, welke altoos te pasfe
komen, en die ik zou maaken, al was
\'er niets in ons Gemeenebesc voorgeval-
len. — Hec overige , dac \'er nog van de
gefchiedenisfen der Batavieren te zeggen
vale, zal nu gevoeglyk in een vierde Deel
kunnen begreepen, en daar mede de aloude
Staat beflooten worden. Het zou my aan-
genaam geweest zyn in drie Stukken alles
af te doen, gelyk myn eerfte ontwerp was:
maar dit was my nu onmogelyk. Zoo de
Hemel my gezondheid ,en rusr. verleend,,
zal die vierde Deei fpoediger volgen.
De
-ocr page 12-dus ts plaaizm»
t. Dc Godsdiénstplegtigheden, te^en over Bl.
il. De afbeelding vanNEHALENNiAjteg.ov.Bl.ia^
KL Da Lykplegtigheden, , tegen over Bl. 1^6
IV. Het Hüunebed te Tincarloo van
twee zyden. . . tegen o Vér Bl. 162
V. Dc gevonde oudheden in
tegen over Bl. 17a
De Plaat van het Rhunisch Handfchrift kan achter
dit Deel geplaatst worden. Het was in het
tweede Deel beloofd.
DRUKFOUTEN
dus te verbeteren:
Bi. 132. reg. 4, moet Fa. weg en dezelfde Ipree«
ker E. blyven.
— 137. 15. Ddarin moét zyn Daaruit
»-141. — 7. van onder in de Noot , moet
iiJösecle zyn éerfie
~ 15S. —- 6. verbeelden lees , verbeelde, dat
löo. — 3. v. ond. nergens — dan. beter zd-
den — als
— 165. — 2. V, ond. moet beginnen dan zelfs
— 20Ié — 19. afhankelykheid. lees onafhah\'
kelykheid
S34. — 7. uoas evenwel nog , moet zya
inas nog
244. — 15. güturatas, lees güturvatus
goüé — io. CATO bewoog liever cato had c.
poMPiijüs bewoogen.
ZES\'
-ocr page 13-zestiende
Een fiJioone morgejißond geeft aanleiding, om te
fpreeken van den Godsdienst der Batavieren. De
duisterheid van dit, onderwerp, Ds hoog\'
fie Goiheid , mcierd van hen erkend , egter
iioaren \'er ook andere voorwerpen, voor weU
Ae zy eerbied hadden\', — de Zon, Maan
tn Sterren i de Elementen en andere gefchape
wezens. Hunne Heilige ploßtzen j hunne
Priesters ; hunne plegtigheden en eerdien\'
jien. De Heilige tyden^ Hunne wichelaar
ryen en nsaarzeggeryen. Hunne gevoelens
over de Schepping en Onderhouding der
Waereld ~ over de Onßerßykheid der Zie*
Ie j de Opflanding der lighaamen en den
verfdiillendsn fiaat na dit Leeven.
P\'eranderingen hier in door dé
mrmsnging mst vreemde VoU
ken voorgevallen»
„ Óp GONDE Iaat ons \'t bedde riüineiia
De vlam van onze kaers is dood
Bcfchaamd voor \'t purper morgenrood t
De zon befchynt oHs op de pluiinen l
!ll. DEEL. A Op
S C H O O J>J E
Op, op myn Waardfte, laat ons gaan
En zien of onze hof kan roemen
Op 200 veel R-oofe- en Lely - bloemen,
Als op uw lieve kaakjes ftaan."
Me
L et deeze regelen van den zoetvloeijende Dich-
ter broekhuizen, wekte eelhart zyne waarlyk
bevallige vredegonde , wier bloeijende gezond-
heid nog eene frisfche Jeugd verbeeldde , op
eenen aangenaamen morgenftond uit den flaap.
Zamen gingen zy, na dat zy hunne kinderen ge-
wekt hadden , eene wandeling doen , om de
fchoonheden der Natuur , nti ook uit haaren
llaap verreezen , gade te liaan. De droppelen
van den dauw verzilverden nog de kruidjes: —-
alles vertoonde een nieuw leeven en een bly
gelaat , terwyl de vogeltjes het eerfte licht der
zonne met blyden zang begonnen te begroeten.
Eelhart bragt zyn gezelfchap inderdaad in den
bloemhof, om vervolgens eene wandeling in het
bosch re doen. — Welke heerlyke koleuren,
liep hy\'uit , welk eene rykheid en vericheiden-
heid heeft de Schepper niet aan déeze vercier-
felen medegedeeld, die uit den zwarten grond
met den fchoonften luister , met eene onver-
gelykelyke zuiverheid voortfpruiten! Altoos my-
nè vredegonde , myne kinderen , — altoos
befchouw ik dezelve met eene nieuwe verruk-
king i — wat gevoelt gy?
MORGENSTOND. $
Vredegonde merkte , dat eelhart geheel
ontruimd was: zy wilde de verdere toepasfing
der Dichtregelen , waarmede zy op zo eene ver-
pi igtende wyze uit den flaap gewekt was, liefst
ontwyken, om zich van deeze helderheid op de
beste wyze te bedienen ten nutte van haar en
haare kinderen. — Ja, myn eelhart! Een hart
moest wel van alle fmaak en gevoel ontbloot
zyn, het geen voor deeze groeijende fchoonhe-
den geene aandoening had. — Hoe ver fchiet
de kunst hier by te kort! — hoe ver het penceel
van VAN HüissUM , cn de borduurnaald vaa
ouze Rozemond het mag gebragt hebben ; zulk
eene gloed van kleuren, met zoo veele verfchei-
denheid in een gefmolten, — zulk eene losheid
en helderheid is niet volmaakt naar te booifen.
Maar \'er is nog iets in de Natuur , dat nog
fchooner nog onnavolglyker is ; dat elke dag
min of meer, vooral in de Lente en den Zomer
vernieuwd wordt, en nogthans by elke vertoo-
ning een nieuwe aandoening op elk gevoelig hart
veroorzaakt.
E. Wat bedoelt gy vredegonde?
Vr . Kom myn eelhart , ik zal het U in Tolle
kragt , zonder belemmering laaten zien; de
bloemhof is by de hand; wy kunnen denzelyeQ
alle uur van den dag op ons gemak befchouwen:
—■ dit toonneel zal ras verdwynen: — wy zyn
niet alle morgen zoo vroeg op de been, nog zoo
vry van zprgen, kom, volg my.
4 SCHOONE
Onderwyl fpoedde vr.EDECONDE zich al voort
en bragt haaren beminnelyken Echtgenoot met
frederik en machtilde op het heuveltjc, daar
eelhart de hut der Batavieren had laaten op-
rigten , van waar men een ruim veldgezigt had
tot in de kimmen. Naauwlyks waren zy hetzelve
hand aan hand beklommen , of eelhart riep
uit, ja gy hebt gelyk myn Waarde, daar moet
alles voor zwigten ! Gy bedoek immers niet an-
ders , dan dit morgenrood, dan deeze pnrperge-
verwde wolken,dan dit heerlykZonnenlicht, het
welk zich met den fchoonften luister boven de
kimmen vertoond.
Vr. Dit was liet myn eelhart! Daar voor
moeten al de gloejende kleuren, al de fchoonheid
van den Bloemhof zoo ver wyken , als het
fchoonlle kunst tafereel voor de fchilderende Na-
tuur moet onder doen. Zie weik een glans, welk
eeneMajelleit! Ter naauwernood kan ik my weer-
houden , om op myne kniën te vallen, en hem te
danken , die deezen zegen , dit onvergelykelyk
toonneel alle dagen voor zyiie fchepfelen ver-
nieuwd. ___ O hoe groot hoe fchoon moet dat
Wezen wel zyn, myne kinderen, het geen wy
als de oorzaak van dit alles hebben te eerbie-
digen 1
E. Geef uwe aandoening, myn Lief, en uwe
traanen den vryen loop , zy zyn my op uwe
wangen niet min bekoorlyk, dan ^e droppelen
van den dauw op het veldgewas : — en ik ver-
trouw
morgenstond. g
trouw tnyne kinderen, dat gy deel zult neemen in
de godsdienflige veiTukking van uwe moeder.
Eelhart breidde dit gefprek verder uit, en leidé
de befpiegelingen zyner kinderen ongevoelig op
tot de erkentenis van de Gi\'ootheid, de Goedheid
en Almagt van den Schepper. Eindelyk voegde
hy \'er deeze aanmerking by: \' indien de Af-
godery ooit verfchoonlyk kan \'zyn in een rede-
lyk fchepfel, is zy het meest toe te geeven in
zulken, welke tot de erkentenis van een onzigt-
baar Wezen, den Schepper\'van Hemel en Aarde
nimmer eenige redelyke opleiding gehad hebben,
cn door de fchoonheid van dit toonueel als het
heerlykfte , dat zich voor ons oog vertoond ,
verleid worden., ora daariu den Schepper zelf
te eerbiedigen; — zieh. voor het Zonnelicht
wiens onmischbaaren \'Weldaadigen invloed wy
alle. dagen ondervinden , als voor, eene Godheid
neder\'te buigen. Eu; inderdaad heeft zich deeze
foort van Afgodery ook het meest over den Aardn
bodem verfpreid. , i
Vr. En wat invloed had dit op onze bata-
V1ER.EN ? hoe dagten deeze braave Lieden over
dit onderwerp ? daar ben jk:nieuwsgierig na.. Kom
myn eelhart !wy zyn wel niet verzadigd\', maar
vermoeid van het aanfchouwen van" diï-tafreel;
\'^yne ziel verlangt naar eenige gelegenheid^,\'Qm
zich te herflellen van haare aandoeningen, laaten
wy in oinze Bataaffche vjöonhyg, v}z?LX \\vf iri
lang geen gebruik van gemaakt hébben, gaan zit-
A s ten:
s c h o o n e
ten : — xy kan ons dan op dè beste wyze t©t
eene Landkapel verftrekken , gelyk gy dezelve
hebt gelieven te noemen. Roozemond en
DioERiK zullen misfchien ook door het fchoone
weer uitgelokt worden tot eene uchtend-wande-
ling en morgen - bezoek: --zoo dit met uw plan
overeenkomt.
E. Ja zeer Wel myne vredegonde. Wy zyn
hèt laatst, toen wy over de krygsoeffeningen der
Batavieren fprakcn met den Invloed van hunnen
Godsdienst, zelfs in *t midden hunner krygsheiren,
geëindigd. Laaten wy met hunnen Godsdienst
Onze gefprekken voortzetten, dan zullen wy de
beste gelegenheid krygen om te befluiten, wat
invloed het op hun had, wanneer zy de werken
der Natuur — wanneer zy dit gezigt met opmer-
king befchouwden; maar dan moesten wy het
ontbyt hier laaten brengen en last geeven, wan-
neer DIDERIK komen mogt, dat hy zich met
zyne rozemond terftond herwaards begeeve.——
Machtilde en fredrik vloogen naar huis, en
kwamen eerlang te rug — met diderik , met
rozemond, — met het ontbyt, — met ciESAR
cn tacitus en de aantekeningen van eelhart.
Elk droeg wat en elk wierd op het hartelykfte
ferwellekomt. ~ Zoo, riep eelhart uit, zoo
myne vrienden , gy komt juist van pas ! maar ik
geloof, dat myne vüedbgonde van uwe komst
geweeten heeft, dat zy my heeft willen vei^
rasfen. — Des te beter! ons gezelfchap is
M O e E N S T 0 N Dj f
nu voltallig en ons genoegen te grooter.
D. Om de waarheid te zeggen, Wy hadden on?
ze Vriendin beloofd, om haar en u in deeze week
op den eerften fchoonen morgen vroeg te komen
verrasfen. De ondergaande zon voorfpelde on»
gisteren denzelvenj wy gaven last, om ons met
het krieken van den dag te wekken —^ en bega-
ven ons terftond op weg. — Wy hebben^ ons
wonder vermaakt met het befchpusvsn van de
opgaande Zon.
Viv. Dan hebben wy buiten twylfel detplfde
aandoeningen gevoeld, toen wy al het fciioonc
van deezen aangenaamen morgenftond in het be-
wonderen van dezelfde opgaande Zon genooten.
Zoo gebeurde het meermaalen, dat vrienden of
hetzellde oogenblik op hetzelfde dagten , hoe-
wel wie kan hier op nalaaten te deuken. —- Nu
hoop ik maar, dat gy genoegen ziüt neem,en ia
ons voorneemen, het geen hier een gevolg .ga?-
weest is, van......
D. Ik wedt, dat ik het raade. Niet te.ycr^
geefsch tref ik myne waarde buuren in deeze
Bataaffchs wooning aan. De Batavieren nülen
zeker het voornaame onderwerp van ons gef|;>x.e^
zyn.^— Is het zoo niet ?
E. Ja myn diderik , wy willen over bujinea
Godsdienst handelen, eene vraag y^in jjiyQe v^g,-
deoonde 5 heeft daar .toe aanleiding ^e^^eyen.
—■ Het onderwerp is gewigtig, maar de taajc
S fiE èODSBlENST
niet zoo gemakkelyk , als men zich verbeel-
den zou.
Fr. O dat is goed!
R. Myn hart is voor zulk een onderwerp nu
zeer gefchikt, en ik hoop , dat onze Batavieren
ook in dit opzigt \'er hiisterryk zullen afkomen,
D. Zy waren immers Heidenen! —\' maar wat
maakte deeze taak voor mynen eelhart moei-
jelyker, dan andere, die u evenwel vry wat
moeittt-t^roorzaakt hebben ?
E, De BATAVIEREN Waren oorforonkelyk gee\'
lie Jsraéliten en nog minder Christenen-, men zal
ze dus onder de Heidenen moeten rekenen, —
om dat men van ouds geen andere foonen kende.
Maar laat u deeze naam, zo min met éeoig vooi\'^
oordeel inneemen , als die van Barba-aren. —
Zy waren dan Heidenen, maar zulken waren ook
de JLgyptenaaren , de Asfyrieren , de Perfvaa-
nen, de Grieken, de Romeinen, en alle de vol-
ken der Oudheid, welke, hoe beroemd wegens
hunne daaden en nationaale deugden, nogthans
dit met elkander gemeen hadden,dat zy de waare
kennis en de zuivere begrippen van het Opper-
weezen misten, voor zoo verre zy niet behoor-
den , onder dat volk het welk de Godheid
behaagde door eene byzondere Openbaaring van
tyd tot tyd te verlichten , om onder hetzelve
den waaren Godsdienst te herftellen en te bewaa-
yeo, Het zal nogthans genoeg zyn ^ indien wy
het
-ocr page 21-0 e r batavieren. 9
het zoo ver kunnen brengen, dat de Germaa-
nen in \'t gemeen en de Batavieren in het by-
zonder , onder de Heidenfche volken in zulk
«en licht voorkoomen , dat wy hen erkennen
kunnen, als het iiTinst bedorven in hunne gods-
dienftige begrippen, en het naast komende aan
die verheven waarheden, welke door de Godheid
zelve aan het menschdom in den beginne zyn
medegedeeld, en onder hetzelve langen tyd, van
geOagte tot geüagre, voor de affcheiding der vol-
ken zyn voortgeplant.
D. Zy zouden dan in hunnen Godsdienst de
JEgjptenaaren,— da Grieken, dQ Romeinen ovetr
troffen hebben? -— De Batavieren,wt\\ke fchoon
geenszins langer onder de Wilden te tellen ,
van V\\?elk een blaam gy dezelve volkomen gezui-
verd hebt, egter veel minder verlicht, veel
minder befchaafd waren , dan deeze beroemde
volken? . , .
E. En even daarom kwamen zy digter aan dê
©orfpronkelyke eenvoudigheid, het kenmerk van
het waare, waar van de andere volken uit eene
zugt tot nieuwigheid , —^^ door de baatzugtige
oogmerken hunner Geestelyken, — door dwee-
pery en bygeloovigheid, — door volgzucht en
eindelyk door een rechtvaerdig oordeel van diea
Ged, wien het hun niet goeddagt in erkentenis
te houden, alverder en verder zyn afgeweeken5
tot dat eindelyk de grootfte ongerymdheden hei-
ie ia begrippen en in zeden,want het een vloeit
A 5 . lait
-ocr page 22-ÏO 1)E GODSniENSt^
uit liet ander voort, onder hen de overhand ge-
Komen hebben. Gy weet immers myn diderik,
\\vclke ongerymdheden \'er zelfs in de Godsdien-
ftige leerftelfels en plegtigheden der Grieken en
Romeinen plaats greepen! en tot welk eene bui-
tenfpoorige bygeloovigheid de Mgyptenaaren ver-
vallen zyn, zoo dat meu hen befchuldigd, dat
zy het getal hunner Godheden tot dertig dui-
zend zouden gebragt hebben.
D.\' Waren, de Batavieren dan niet bjrgeloovig?
E. Zy waren het in een zekeren zin; msar het
Bygeloof en zoo gy wilt de Afgodery hadden
geenszins by hun dien trap beklommen., als by
de cvengenoemde volken. Hunne Godsdienst wa»
•zoo eenvoudig en in veele opzigten zoo zuiver
ingerigt volgens de infpraaken van de Rede, als
hunne zeden. Dezelve maakte weinig vertooning,
beftond in weinig plegtigheden en even daarom
valt het zoo moeijelyk te bepaalen, welke God-
heden zy eigenlyk erkend en op welk eene wyze
zy dczelre vereerd hebben. Vreemden hadden,
daar door tc minder gelegenheid, om zich van
hunnen Godsdienst een regt begrip te maaken, en
vreemden zyn het,van welken wyhet voornaam-
fle berigt vervvagten moeten, — Hoe veele lang
bekende Natiën zyn \'er, van wier Godsdienst wy
niet dan oppervlakkiga of zeer verkeerde denk-
beelden vormen, oin dat de reiz)gi;rs uit gebrek
van taalkennis en andere oorzaaken geene gele-
genheid hadden, om agter de waarheid te komen.
Hoe
-ocr page 23-der B A T A V Ï. E R » N. % t
Hoe veelen zyn \'er op de lyst der Godverzaakers
geplaatst, oin dat zy weinig of geenen uiterlyken
eerdienst by dezelve vernamen, daar liet onder-
tusfclien van agteren bleek, dat zy alleen minder
bygeloovigheid en geregelder xknkbeelden van
de Godheid bezaten, dan andere openbaare afgo-
dendienaars. En ik ben \'er niet vreemd van, dat
de Germaanen onder dezelfde verdenking by de
eerfte, ontdekkers gevallen zyn, wyl men geene
Tempels, geene Afgodsbeelden by hen ontdekte,
en dus niets van dit alles, het welk de grootfté
pragt en uiterlykheid aan den Godsdienst by
andere bekende Volken in de Heidenfche waereld
byzette. In laater tyden zyn \'er zelf geweest,
welke meenden, dat de Germaanen nog van God,
nog van eenige Godsdienst geweeten hadden ,
voor en al eer de Romeinen hen daar van ojider-
rigteden. —De oude Galliers ,wdïke met de Ger-
maanen uit eenen Stam gefproten en oorlpronkê-
iyk van dezelfde zeden waren, wierden in zulk
een haatclyk licht befchouwd, en zy gaven \'er
le meer aanleiding toe,om dat zy overal de tem-
pels plunderden en de beelden , der afgoden ver-
nielden , waar zy in hunne tochten tot in Grieke^t-
land en klein Aßen toe de overhand kreegen ,
waar van daan zommigen de vertelling va^i den
ftryd der Goden en Reuzen afleiden ; maar mm
deed hen allen onregt aan. De aaum^erking van
Maximus Tyrius gaat veel eer in \'t algemeen
door „ Alle JBarhaaren neemen eenen God aan.\'*
ea
-ocr page 24-ÏÊ M 0 R IJ E L rj K H E I D
en liet zeggen van /elianüs „ Wie moet niet
de Barbaarm pryzen i niemand onder hen heeft
ooit gelochend, dat \'er een God- is; ja niet eens
heeft iemand hunner dit<een oogenblik in twyfFel
•getrokken of \'er .Goden gevondeu worden of
niet; of zy zich over het menschdom bekomme*
ren of niet.; nog Indiaanen nog CEExtN , nog
Mgyptenadren zyn ooit op zulke dwaaze gedag-
ten gevallen als evemerüs de Mesfenier , dia-
GORAÏs , sosias Hippo, diogenes de PhrygieT y
EPictfRus , welke, ten deele. de Godheid in \'t
gemeen gelochend, ten deele aan derzelver aan-
wezen getwyifeld,. of haare zorg en opzigt over
de waereld ontkend hebben." Men zou deeze
lyst nog merkelyk kunnen vergi-ooten, waar uit
men zien zou , dat onder de\' wyste en meest
verlichtfte volken de grootfte dwaazen gevonden
worden. — De hedendaagfche inwooners vaa
Germanien mogen ook zulken opleveren ; by
hunne min befchaafde \'min kundige voorouders
zyn dezelve onbeksnd geweest , fchoon zy in
Godsdienst van de meest bekende Volken der oud-
heid verfchilden. — Het geen lucanus tot de
Galliërs zeide, had by met het zelfde recht ook op
de oude Duitfchers kunnen toepasfen (*):,, het is u
alleen gegeeven om de Goden en Hemelfche we.
zens te kennen, of alleen gegeeven, om ze niet te
:;. ken-t
Solh tiesfe Deos emli Humins vshis^ .
Aut fslis ncfeire datum.
-ocr page 25-VAN DIT ONDERWERP. 13
V
kennen." Gy kunt nu hier uk van zelfs opmaa-
ken , hoe moeijelyk het de Griekfche en Romein-
fche gefehiedfchryvers viel, van welken wy de
oudlle berigten alleen hebben moeten, om een
regt denkbeeld te vormen van een Godsdienst,
welke zo zeer van de hunne verfchilde.
Vr. Buiten twyffel is hier het vooroordeel en
de veragting bygekomen , welke in den Gods-
dienst altoos den meesten invloed had.
E. Zoo is het juist. Men eischt van een his-
toriefchryver , dat men niet in hem ontdekken
moet van wat landaard hy is, of welken Gods-
dienst hy belydt. — Dit is wat veel gevergd :
maar tacitus, fchoon onder de onzydigfte en
naauwkeurigfle gefchiedfchryvers te tellen, wavS
in \'t ftuk van den Godsdienst wel degelyk een
Romein. Nergens is hy minder tacitus, dan
berigt geeft van de Jooden en de Chris-
tmm. Met de Germaanen, die men nog on»
der de veel-Godendienaars volgens zyn opgave
ter naauwernood tellen kon , loopt het wel
beter af, en van deezen had hy in \'t alge-
meen gunftiger denkbeeld , egter zoo gunftig
niet, dat het in hem kon opkomen, dat het
der moeite wel waard zou zyn, zich met ernst
op den Godsdienst van dit oude oorfpronke-
lyke volk toe te leggen en daar uit de denk-
beelden, die zy zelfs gevormd of van de Griek\'
/c//ewysgeeren en dichters overgenomen hadden,
tg verbeteren. Daarom heeft hy \'er zich met
een
-ocr page 26-DE ERKENTENIS
een kort oppervlakkig berigt afgeholpen. — C^-
SAR. heefc \'er nog minder van. Wy zullen ze
beiden raadpleegen en zien hoe ver wy met
deeze oude gidzen het fpoor vinden kunnen.
Fii. Zyn \'er behalven deezen geene anderen?
K. Anderen Ipreeken \'er hier en daar maar by
geval van, geen Romeinsch of Grieksch gefchied-
fchryver is my bekend, welke dit fluk opzettelyk
behandelt. Wy zouden daarom onzen toevlugt
ook moeten neemen tot de oudfte Noordfche
Gedichten en Schriften, welke van de Heiden-
fche tyden overgebleeven zyn, waaruit wy ten
minften voor een groot gedeelte de Godsdienftige
begrippen kunnen opmaaken , welke onder de
Germaanen, die in het Noorden woonden plaats
gehad hebben, zonder dat wy met genoegzaame
zekerheid kunnen melden, in hoe ver zy algemeen
doorgedrongen, in hoe ver zy ook van de Bata-
vieren aangenomen zyn. Uit tacitus leeren
wy, dat zommige Natiën onder de Duitfchers
in het Godsdienftige iets byzonders haddeu, en
het is zeker , dat zy die iu de Noordelykfte
ftreeken zich ophielden onder de diepdenken-
ften , maar ook onder de bygeloovigften en
zwaarmoedigften in \'t ftuk van den Godsdienst
moeten gerekend worden. Maar zonder ons met
hunne toveraars en toverhekfen , fpooken en
kwelduivels op te houden, kunnen wy hen alleen
over de voornaamfte begrippen van God en den
Gudsdietjst, welke onder de Germaanen heersch-
ten^
14
VAN DKN WAAR»N GOD. IS
ten, raadpleegen eu met onze Romeinfche G>
fchïedfchryvers vergelyken.
Vr. Wuren\'er by die Volken nog begrippen
©vergebleeven van den eenigen waaren God?
E. Deeze begrippen worden by de meeste Hei-
denfche Volken, zelfs by de\'grootfte Afgoden-
dienaars, hoewel zeer duièter en verward aan-
getroffen. Opmerkelyk is daarom het zeggen van
MAXtMus TYRiüs in zyn eerfte verhandeling: „In
deezen zoo grooten Üryd, verdeeldheid en ver-
fcheidenheid van gevoelens kunt gy bemerken»
dat de inftellingen en gedagten van allen daar in
overeenkomen , dat \'er één God is, aller Koning
sn Vader. — daar in komt de Griek met den
Barbaar , de bewooner vau de yaste kust,met
den eilander, de wyze met den dwaazen over-
een. ,, En ia zyn agtendertigfte Verhandehng:
want God is de Vader en Stichter van alles, wat
wezen heeft: ouder dan de Zon — ouder dan de
Hemel, eerder dan den tyd of eeuw of al het ge-
fchapene." Keizer Juliaan erkent-dit ook, dat
\'er maar èèn Schepper van alle dingen is, maaf
dat \'er in den Hemel veele Goden zyn, welke aan
hem onderworpen zyn. Zoo word \'er ia de
Edda der Tslanderen gevraagd , ,, welke is de
hoogfte en oudfte onder alle de Goden ? en ge-
antwoord , de oudfte onder alle Goden wordt
genaamd alfadur of aller Vader. Deeze God
leeft in Eeuwigheid , regeert zyn ganfche ryk
ea voorziet of zorgt voor alies , wat groot en
kleip^
-ocr page 28-ï6 de K il K e n T e n I M
klein , hoog eu laag is , hy heeft den Hemel
en de Aarde gefchapen. " — ^Men vindt ook de
treflykfte befchryvingen van God in dit zelfde
oude Noordfche handfchrift. — ,, Dat hy van
Eeuwigheid is en tot in Eeuwigheid leeft; ~
Dat hy alweetend is en ailer menfchen doen
ziet en opmerkt: -- dat hy onder alle de Go-
den de Almagtigfie is.\'^
R. Trelfelyke gedagten voorwaar, jammer-is
het, dat dezelve door Afgodery bezwalkt wier-
den. Hoe konden menfchen , die zulke fchoo-
ne denkbeelden van de Godheid vormden tot
een veel Godendom vervallen?
E. Buiten twyffel, om- dat zy van het on-
eindig Vermogen , dat alles voortbragt en alles
alleen door zich zelven befluurd zulke verheeve
denkbeelden niet konden vormen ; maar het
zelve min of meer naar her vermogen der
fchepfelen. afmaaten. Zy begreepen , dat het
minder moeite voor het hoogfte Opperwezen
en meer voordeel yoor zyne fchepfelen yerfchaf-
fen moest, wanneer hy zich bediende van we-
zens, welke hy de zorg en het beftuur van on-
derfcheide zaaken opdroeg: maar welke egter
hun beftaan hun vermoogen en gezag van hem
ontleenden en aan hem onderworpen bleeven.
Dus vervolgt dezelfde MAXiaius tyriüs. — „In
deeze verfcheidenheid van gevoelens — komen
wy ook overeen , dat aan deezen eenen God
veele andere Goden zyn -toegevoegd , welke
200-
-ocr page 29-y^n dën \\v aaren god. 1?
zoonen zyn van dien Opperften God en als
waare zyne ambtgenooten. — Zoo dat, indien
gy tot aan het uiterfte einde der aarde trekt, gy
daar ook Goden vinden zult, welke niet verre van
deezen opgaan en niet ver van anderen onder-
gaan*" (De aarde namelyk aïs eene groote uit-
géftrekte vlakte begreepen zynde, boven vpelke
de fterren in het uitfpanfel geplaatst zyn.) —
„ Zoo gevoelden de IVandaalen, volgens hüL-
MOLD , dat \'er een eenige God is , die in den He-
mel over de mindere Goden heerscht, en boven
anderen vermogend is, maar dat hy voor het
Hetnelfche alleen zorge draagt en het Aardfche
aan de andere Goden aanbevolen heefti — Dac
zy, aan wien hy elk zyn post heeft aangewe-
zen , hem gehoorzaamen , gelyk zy uit hem
voortgefproten en boven den anderen voortrelfe-
lyker zyn, na dat zy dien God der Goden nader
beftaan."
Vr. Düs rchynen zy een foort van familie - re-
geering in den Hemel ingevoerd te hebben.
E. De eene dwaaling vloeit uit de andere
voort. Welke hand voor hand toeneemen, naar
dat men meer en meer van het waafe oor-
fpronkelyke afwykt, — Maar dit Zou ons van
\'t regte fpoor brengen. Wy moeten vooreerst
onderzoeken , wat c^sar en tacitus van den
Godsdienst der oude Germaanen gefchreeven heb-
ben , en zien, of wy hen hier in als onze
voomaamfte gidfen, gelyk voorheen, volgen kun-
lU. deel. B nen»
l8 CiESAR EN TACITUS
nen. Ondertusfchen zullen die algemeene aan-
merkingen, waar toe de onderfcheidene vraagen
van het gezelfchap aanleiding gaven, ons in \'t
vervolg wel te pasfe komen. Na dat caesar
in het zeventiende Hoofdftuk van het zesde boek
over den GaUifchen oorlog gefchreeven had;;
j, de Galliërs vereeren voornamelyk den God
MERcuRiüs. Van hem ziet men zeer veele af-
beeldingen :\'zy zeggen, dat deeze de uitvinder
der Kunften is ; deezen houden zy voor den
opziener\' van alle Wegen en Reistogten; deezen
meenen zy, dat een grooten invloed heeft op het
dry ven van den Koophandel en het winnen van
Geld. Na deezen eeren zy apollo en mars en
jupiter en mine rva , van welken zy dezelfde
denkbeelden hebben , als de overige Volken j —
dat apollo de Ziekten verdrijft: — dat miner-
VA over de Handwerken en Konften het opzigt
heeft: dat jupiter het gebied voert over den
Hemel: dat mars de Oorlogen beftuurt: enz.""
dan begint hy zyne befchryving van de zeden der
Germaanen, in het een en twintigfte Hoofdftuk
aldus : De Gerrnaanen verfchillen veel van
deeze fe..voonte. Want zy hebben nog Bruiden^
welke het opzigt hebben over Goddelyke zaaken ;
nog leggen zich toe op offerhanden. Zy re-
kenen die geen alleen in het getal der Goden,
welken zy zien en door wier byftand zy zigtbaar
geholpen worden, de son en vülcaan , (waaf
door hy het vuw^. verftaat} ea de maan ; van
v e 11 g e i, é e k è 19
de overigen hebben zy zelfs by gerügte niets ge-
hoord." Tacitus zegt in tegendeel in het ne-^
gende hoofdftuk van de zeden der Germaanen,
daar hy opzettelyk van hunnen Godsdienst han-
delt : ,, van alle Goden eeren zy het meest
mercüriüs , wien zy het betaamelyk rekenen
op zekere dagen te vereeren met menfcnelyke
offerhanden. Hercules en mars verzoenen zy
met dieren, welke daar toe gefchikt zyn : een
gedeelte van de Sueven offert ook aan isis. Waar
van daan de oorzaak en oorfpronk Voor deezen
vreemden eerdienst af te leiden zy, heb ik niet
genoegzaam ontdekt; alleen geeft het teken zelfs
van deeze Godheid, op de wyze van eene Jagt
gevormd, te kennen, dat de Godsdienst van bui-
ten aangevoerd is. Voor het overige oordeelen zy
de Goden nog binnen muuren te moeten beflui-
ten , nog op eenige wyze door eene menfchelyke
gedaante te kunnen afbeelden. Zy heiligen bos-
fchen en wouden, en noemen dat Verborgene, het
geen zy alleen met den hoogften eerbied zien, met
den naam der Goden." Wanneer hy iu het tweede
gedeelte van zyn uitneemend werkje over de by-
zonderheden handelt, waarin zekere natiën on-
der de Germaanen van de andere verfchilden,
fpreekt hy iu het veertigfte Hoofddeel van de
Godinne herthus of hertha, onder welke
naam de Moeder de Aarde by zeven aaneengren-
zende natiën vereerd wierd. In het drie ea
veertigfte hoofddeel fpreekt hy van eene God-
B a heid
-ocr page 32-|r 20 c ^ s a r e n t a c I t u &
( ^ heid ALcis , onder welken naam castor e»
il: POLLUX by de Naharmlen door een priester
in vrouwelyk gewaad in een heilig bosch zou-
ii den gediend geweest zyn.
i D. Ik weet niet waar over ik my meer ver-
wonderen moet; — of over het verfchil, dat \'er
in den Godsdienst van de Gallen en Germaanen
i plaats vond, welke volgens c^sar het grootfle
1 \' eontrast maaken, daar ze evenwel aan elkande-
i ren grensden en de grootfte betrekking op el-
j kander hadden wegens een gemeenen oorfprong;
\'— of over de tegenftrydige berigten van twee
zoo voornaame Gefchiedfchryvers. Wien van
beiden moeten wy nu gelooven ? of weet myn
EELHART ook raad om dit overeen te brengen?
E. Zeer veelen verwerpen het verhaal van
e^sAR geheel en al. De minften , v^fre de
minften dat van tagitus en het zal bezwaarlyk
zyn deeze getuigenisfen te vereffenen. — C^sar
getuigt,dat zy alleen die Goden vereeren, welke
zy zien. Tacitus fpreekt van onzigtbaare God-
heden, die zy oordeelen niet te kunnen afbeel-
den. C^SAR gewaagt alleen van drie Godhe-
den , weike niet eens by tacitus genoemd
worden. De laatfte fehryft hen de vereering
van mercurius toe als den voorn aamften, even
gelyk CiESAR getuigd van de Galliervoorts
van hercules, mars, isis, de moeder de
aarde, gastor en pollux. caesar daar-
entegen , „ alle deeze en de overige God-
-ocr page 33-V E R .G E L E E K. E N,
heden zyn hen zelfs by gerugte niet bekend."
Cjesar verzekert, dat zy .zich niet op het offe-
ren toeleggen. Tacitus , dkt zy niet alleen
■dieren aan hercules en mars, maar zelfs men-
fchen op zekere dagen aan mercurius olferen.
Dit loopt te ver uit een. Ik beken, dat over
het algemeen aan tacitus als Oefchiedfchry-
ver meer gezag wordt toegeweezen, dan aan
c-®sar, maar zou men in dit geval aan c/esaR
den voorrang niet behooren te geeven ? hoe zeer
men deeze plaats wel eens tot bewys van zyne
onnaauwkeurigheid bybrengt, en ik erkennen
moet, dat zyn berigt ook niet volledig is. Ta-
citus heeft eerst ten tyde van vespasiaan het
Procuratorfchap in Belgisch GaUien waargeno-
men en in dien tyd zyn voornaamfte aanmerkin-
gen over de Duitfchers gemaakt. Zy hadden toen
reeds lang ommegang met de Romeinen gehad en
het was mogelyk, dat zy van hunne zeden en
Godsdienst het een en ander overgekomen
hadden; dan toen c.®sar dit volk bezogt,
kenden zy de Romeinen niet dan by naam , en
hy trof ze aan in hunne oorfpronkelyke onver-
basterde gewoonten. En toen zegt hy uitdruk-
kelyk, dat de overige Goden zelfs by naam niet
onder hen bekend waren. Gansch anders was
het met de Galliërs geleegen: de Romeinen
hadden hun gebied onder dit volk reeds uitge-
breid, en met hetzelve gemeenfchap gehouden,
voor de tyden van c^ssar. En fchoon dit
B 3 al-
23
e M S k K EN T a C I t O s
alleen dat gedeelte van Galiien betreft, het geen
ciigst aan Italien grenst, was \'er eer gelegenheid,
om de Romeinfche zeden door den Koophandel
onder de Galliërs voort te planten, dan onder
de Germaanen, behalven dat de Griekfche
volkplanting onder de Galliërs al vroeg eene
verbastering veroorzaakt had. Hier van daan
ook het groot verfchil tusfchen beide Natiën,
fchoon oorfpronkelyk aan elkander gelyk. On-
dertusifchen moet men ook aanmerken, dat de
Romeinen, ora hunne Goden eer aan te doen,
daar eenige overeenkomst vau naamen , eigen-
fchappen of eerdienst wierd aangetroffen, ter-
ftond in de vreemde Goden, van welke zy het
regt begrip niet hadden, hunne eigen Goden von-
den. Wy hebben dit reeds van dis of pluto
by c^SAE opgemerkt en hetzelfde zal ook wel
omtrend andere Goden der Galliërs by c^sar
en der Germaanen by tacitus plaats vinden.
D. Gelyk tacitus de oorfpronkelyke zeden
der Duitfchers heeft opgegeeven, zoo moest hy
ook hunnen oorfpronkelyken Godsdienst aange-
weezen hebben, en nu zou ik het in dit ge-
val meer met c-esar, dan met tacitus houden,
E, Wanneer men maar alleen nadenkt het
geen deeze van mërcürius zegt, hoe kon dit •
plaats hebben van de Duitfchers, dat zy mër-
cüRius, den God van Koophandel, Kimften en
Bedriegeryen, als hun opperfle Godheid zouden
geëerbiedigd hebbcM ? dit ging by de Galliërs
tlog aan, maar kwam by de Germaanen in \'t
geheel niet te pas, welken den Koophandel nim-
mer als een middel van beftaan , als eenè
hoofdbezigheid hunnes leevens aanmerkten, maar
wel den Oorlog. Indien een van beiden, moest
^iars dan de voornaamfte Godheid geweest zyn,
"Welke zy vereerden en daarna herculüs : maar ik
dénk, dat deeze allen zoo min by de Germaanen
in de vroegfte tyden bekend waren, als de isis
der Egyptenaarent de moeder der goden, cas-
toit en pollux , welke tacitus in \'t vervolg aan
byzondere Natiën der Germaanen toefchryft. En
het kan ook niet anders zyn, indien wy wel door-
denken het geen tacitus volgen laat.: ,, Voor
het overige meenen zy uit de grootheid der Go-
den , dat dezelve nog in muuren befloten , Jiog
op eenige wyze door menfchelyke gedaante kun-
nen verbeeld worden. Zy wyden alleen bosfchen
en w^ouden, en benoemen dat Geheime in
dezelve, het geen zy met enkele eerbiedenis ,
befchouwen, met den naam der Goden." Hoel
konden zy zoo wel geene beeldtenisfen maa-
ken van mercurius , van mars , van her-
cules , van isis , van castor en pollux, als
derzelver grootfte vereerders , de Grieken, de
Rmeinen en de Mgyptenaaren van welken zy de-
zelve moesten ontleend hebben. Konden Goden,
die in eene menfchelyke gedaante hier op aarde
verkeerd, groote daaden, maar ook groote wan-
bedryven gepleegd hadden , konden die onder
B 4 geene
-ocr page 36-04- C-ffiSAR EN TACITUS
•^eene menfchelyke gedaante gebragt, en hunne
beeldtenisfen in tempelen en pragtige gebouwen,
ter hunner .eere opgerigt, geplaatst worden. Maar
neen! zy agtten dat alle afbeeldingen hunne Go-
den oneer aandeeden, en de gpotlle tempelen hen
niet konden bevatten» r3eeze uitdrukkingen, en
nog meer het geen volgt, begrypen meer in zich,\'
dan men onder woorden brengen kan, — dan
tacitus \'er misfchien zelf van begreepen heeft.
Vr. My dunkt zy moeten van het volmaakt
geestelyke en van het oneindige der Godheid
betaamelyke denkbeelden gehad hebben.
E. Zoo is het ook, en daarom noemden zy
dat Verborgene in de bosfchen, dat Heiligdom,
het geen zy alleen in den eerbied hunner harten
cn niet met hunne lighaamelyke oogen zagen, dit
noemden zy met de naamen der Goden. Deeze
woorden hebben geen zin, of zy moeten beteke-
nen, dat zy zich met den uiterflen eerbied de
Godheid vertegenwoordigden in hunne gedagten,
.wanneer zy ter pelfening van hunnen Gods-
dienst op plegtige tyden in hunne heilige bos-
fchen by een vergaderd waren, zonder dat zy
eenige afbeeldingen van dezelve voor hunne
oogen hadden.
Fr. Vergun mij te vraagen , hoe de Romei-
nen dan wisten, dat zy zulke Godheden vereer-
den , indien zy \'er geene beelden van zagen,
welke by hun door byzondere byyocgfelen tei>
llond kennelyk vyaren?
V E ïl G E L E E K E N. 25
E. Zy zouden het dan moeten opgemaakt
hebben uit de naamen, welke zy aan die bosfchen
of wouden gaven. Dan behoudens den eerbied,
welke ik voor mynen tacitus hebbe , zeide ik,
dat hy zelfs de kragt van zyne woorden niet
beeft gevoeld: zoude hy anders het voorfte cn
ïiet agterfte gedeelte van het negende hoofdftuk
by elkander hebben kunnen voegen en in een
adem volftrekte tegenftrydigheilen kunnen ter ne-
der ftellen ? Zoo de Germaanen het groote, het
volmaakte , bet oneindige van de Godheid be-
zeftenj konden zy geen mercurius, nog her-
cules . geen mars nog isis in eenen rang met
het Opperwezen plaatzen , en hun op gelyken
voet in byzondere. bosfchen vereeren.
D. Maar hoe is tacitus aan deexe denkbeel-
den, aan deeze naamen gekomen?
E. Een van beiden. De Godsdienst der Ger»
maanen moet toen reeds zoo veel van zyne
oorfpronkelyke zuiverheid verloren hebben, dat
ik bezvvaarlyk kan aanneemen; of tacitus, wel-
ke van den eenigen waaren God veel minder
wist, dan de Germaanen, heeft zich door eenige
gelykheid vau klanken laaten misleiden , en heeft
zyne Godheden zoo lang gezogt, tot dat hy de-
zelve ten minften in naam meende gevonden te
hebben. Schoon de Germaanen hunne Heiden
al niet tot Goden verhieven , eerbiedigden zy
hunne nagedagtenis , verhieven zy htmne daaden
in gezangen, en vereerden zy misfchien hunne
B 5 naa-
-ocr page 38-i6 C S A" R E N TACITUS
naamen op zekere dagen. Hoe ligt konden de
Romeinen de hermans, waar van zy auminius
maakten, en al de dappere keerels der Germaa-
nen, wier beestenhuiden en knodfen men tot
aandenken bewaarde , verwerten met hunnen
hermes en hercules ! Hoe ligt konden zy van
twee dappere broeders, die in bun Jeugd voor het
vaderland gefneuveld waren , eeu castoiï. en
pollux vormen] — op het zien van een fchip,
elders het zinnebeeld van isis, ora deeze Godin-
ne; — en op het zien van eene wagen met eene
zekere plegtigheid uit een Heilig bosch te voor-
fchyn gebragt om de mosder der goden , — of,
dat op hetzelfde neder komt, de moeder, de aar-
de denken. Merkt ge wel hoe weinig verfchil \'er
is tusfchen de naamen er thus ea Er the of Aar de
D. Zeer wel. Maar verliest tacitus daar door
niet veel van zyn gezag als historiefchryver ?
E. Wy erkennen maar een boek voor onfeil-
baar, alle de overige hebben hunne gebreken en
misllagen; die Schryvers, die de minfte begingen,
die het fchranderfte oordeel by de grootfte onzy-
digheid en voorzigtigheid paarden, verdienen onze
grootfte agting en het meeste geloof: daar onder
behoort tacitus , fchoon wy daarom in zyne
woorden als een Euangelie, door God geopenbaard,
niet kunnen zweeren. De vooroordeelen werken
nergens fterker, dan in zaaken van den Godsdienst,
en het vi^as tacitus , een Heiden in den volftrekften
zin 5 zoo kwalyk niet te neemen, indien hy zyne
\' be-
-ocr page 39-vergeleeken.
befchryving inrigtte naar die denlcbeelden j wellïe
hy vau de Jeugd af had omhelst, en van welker
onbeftaanbaarheid hy geene de minfte denkbeeldeii
had. — de hoogagtfflg van tacitus en voor de
Germmnen en voor zynen Godsdienst deed hem
dan den hunnen daarna, zoveel mogelyk voegen ,
even gelyk beroemde mannen onder de Christe«
nen , waaronder men cluverius in de eerfte
plaats noemen kan, om die zelfde redenen gemeend
hebben, dat zy in de Godsdienftige denkbeelden
der oude Germaanen zelfs de grootfte verborgen-
heid in het beftaan van het Goddelyk Opperwee-
zen ontdekken konden. Ook dit kan ik geens-
zins aanneemen in een volk, het welk door de
natuurlyke Rede alleen verlicht en geleid wnerd,
en van eene byzondere Openbaaring beroofd was,
R. Waaruit maakten zy dit toch op?
E. Uit het berigt van c/esar tot het welke
wy nu wederkeeren „ De Germaanen, zeide hy,
rekenen die geenen alleen onder het getal der
Goden, welke zy eeren, en door welker dienst
zy buiten alle bedenkmg geholpen worden , dé
Zon, het Vuur en de Maan, van de óverigen
hebben zy zelfs niet by gerugte gehoord." Ziet
men op het eerfie" gedeelte van de opgave van
TACiTBS, dan is die van caesar veel gunftiger
voor de Germaanen , maar ziet men op het Hot
dan wordt hen door c/esar een groot onregt
aar^gedaan, wanneer hy fcliryft, „ dat zy geen
andfcre Goden kenrten\' ï dim die zy zTen, en van-
wei-
-ocr page 40-ss c/e,sar en tacitus
welken zy een zigtbaaren dienst ontvangen:" zyg
oogmerk is,\'*om hen daar in gelyk te ftellen met
de wildfte en minst beft;haaflle volken : tacitus
verheft in tegendeel in \'t laatst hunne denkbeel-
den boven die der meest verlichte Heidenen.
Maar even dit heeft c^-sar , die zich zoo lang in
Germanien niet had opgehouden , zoo veel om-
megang niet met de Germaanen gehad had, hun-
nen godsdienst maar van de uiterlyke zyde doen
befchouwen , zonder dat hy tot den geest van
denzelven kon doordringen. Hy zag geen tem-
pels , geene beeltenisfen van Goden, hy hoorde
geene naamen van bekende Godheden, maar hy
meende te befpeuren, dat zy hunnen eerbied be-
toonden aan de Zon, aan de Maan en aan het
Vuur, of gelyk hy zegt aan vulcanus , het
geen hy mogelyk opgemaakt heeft uit een heilig
Vuur, dat zy in hunne bosfchen onderhielden of
als een zinnebeeld van de Zon , of om andere
redenen.
Vr. Daar hebt gy het al, het geen ik ver-
jnoedde.
E. Niet te fchielyk vredegonde. Ik heb u
xeeds te kennen gegeeven , dat ook dit berigt
van c^SAR niet voldoende is, fchoon het nader
komt aan de oorfpronkelyke denkbeelden, die by
de Germaanen plaats hadden, dan het eerfte
berigt van tacitus.
R. Wat moeten wy \'er dan van maaken, myn
eej-hart! redt ons eindelyk uit de Verwarring ,
waar-
-ocr page 41-ver geleeken. s®
waarin wy door deeze beide Schryvers gebragt
zyn.
E- Ik zal my dan van geene omwegen langer
bedienen. Ik geloof, dat de Germaanen wel de-
gelyk geloofd hebben in den eenigen waaren God ,
bet Wezen aller Wezens, en dat zy denzelven
gekend en geëerbiedigd hebben in veele zyner
volmaaktheden en Goddelyke eigenfchappen.
Wanneer gy u herinnert, dat deeze natuurlyke
Godsdienst, oorfpronkelyk aan alle volken ge-
meen , haare fpooren zeer lang , zeer kennelyk ,
niet tegenftaande het doorbreeken van de Afgo-
dery , onder verfchillende volken heeft nagelaaten ,
gelyk wy niet alleen uit de gevallen der aardsva-
deren met de Egyptenaaren, de Philifiynen cn
andere natiën, maar ook uit verfcheide aanmer-
kelyke plaatzen der Griekfche en Romenifche wys-
geeren kunnen opmaaken; is het niet vreemd^
dat een onvermengd , oorfpronkelyk, deugd-
zaam volk, die deeze denkbeelden uit Jßen had
medegebragt, dezelve onveranderlyk in het ge-
heugen heeft bewaard , zoo lang zy door de
weelde en door de navolging van bedorve natiën
niet verbasterd waren. En deeze erkentenis van
het Opperwezen , welke wy by de Noordfche
Germaanen in laater tyden nog ontdekten, kun-
nen wy zelf uit eenige uitdrukkingen van taci-
tus, hoe weinig het zyn toeleg fchynt geweest
te zyn, hoe ligt hy in het oude fpoor van het
veel-Godendom ook vervallen is, opmaaken, —
Dit
-ocr page 42-gd de.eöte gévaetejsrs
Dit is dat Verborgene, liet geen zy in hunne ge-
wyde bosfchen alleen met de hoogfte vereerhig.
zich in den geest vertegenwoordigden en met
den naam eener Godheid benoemden^ — Deeze is
die GOD , welke zy meenden in hunne krygsle-
gers tegenwoordig te zyn , en uit wiens naam
ftraf over de overtreders van de krygswetten en
yan hunnen pligt geoeffend wierd, gelyk hy
zeide in zyn zevende Hoofdftuk. — Deeze is
de opperste regeerder van alles , weike
met het grootfte ontzag door de Smmnm de
oudfte en aanzienlykfte der SusDsti, volgens het
ne\'gen en dertigfte Hoofdftuk vereerd wierd, en
tot deeze Sueven of Catten behoorden ook de Ba-
tavieren, \'
D. Zoo komt het nog een weinig weder te
regt met tacitus : dan kan zyn getuigenis in
dit geval wel gelden, daar gy hem van tegen-
ftrydigheid overtuigd hebt ? met wat regt kan
men dat geen aanneemen, het geen tot ons oog-
merk dient en het andere verwerpen?
. E. Om dat het eerfte, vooral het geen hy van
mercuriüs getuigt onbeftaanbaar is met den
aart der Germaanen, met de berigten van c^-
9ar en van tacitus zelfs , verkiezen wy dat
geen, het welk met die allen kan overeen gebragt
worden en de meeste waarfchynlykheid heeft.
Wanneer wy tacitus als een Romein vau af-
komst, als een Heiden van belydenis befchouwen,
moet het ons niet vreemd voorkomen, dat hy het
der germaanen. 31
waare en het valfche heeft onder een vermengd
in zyne berigten van eenen Godsdienst waar van
hy niets verftond. Zoo deed hy ook omtrend
de Jooden. De opgaven van deeze in zynen tyd
reeds veragte en verworpe Natie zyn alleronge-
rymdst, niettegenftaande dezelve gretig van vee-
len worden aangenomen, om daar door de God-
delyke openbaaring verdagt te maaken. Zoudt
gy wel gelooven, dat de naauwkeurige en anders
geloofwaardige tacitus van dit volk kon fchry-
ven? „ dat de Jooden, wegens eene befmettelyke
ziekte door den Koning bochoris uit Ägypten
verjaagd waren.—Dat mozes hen van alle God-
delyke en menfchelyke hulp ontzet, aangemaand
had, om zich alleen op hem te verlaaten. Dat hy
door een konstgreep door het ontdekken van
v^rater in de woestyn op het fpoor van eenige
Ezelen zich in dit gezag gehandhaaft en na eene
reize van zeven dagen hen in \'t land van Canaan
ingebragt en de inwooners verdreeven had. —
Dat zy de afbeelding van dat dier, het geen hen
den weg geweezen en van den dorst bevryd had
jn het binnenfle van hun tempel geheiligd heb-
ben: dat zy een ram Aagten, om jupiter ham-
MON en een os om de Mgyptenamn te hoonen,
welke onder die gedaante hunnen God afis ver-
eeren ," en meer andere grollen, waar by ik nog
voegen moet \'t geen hy van hun Sabbath en
Sabbathjaar vertelt. „Men zegt, datzy op eiken
zevenden dag een welgeyallea in de rust neemen,
om
-ocr page 44-2<i de Eöte gevoelens
om dat die een einde gemaakt lieeft van al hunne
moeite: daar na heelt men, om dat de ledigheid
beviel het zievende Jaar ook aan de luiheid ge.
wyd. Anderen zeggen, dat dit, let wel, ter eere
van SATüiiNüS gefchiedt. Het zy, dat de Idceers
hen de beginfelen van Godsdienst hadden over-
geleverd , welke wy verllaan hebben, dat met sa-
\'jfURNUS verdreeven en \'lligters van de Natie ge-
weest zyn. Het zy om dat van de zeven planee-
ten , door welke de Hemelingen geregeerd worden,
de fier van saturnus in den hoogflen kring
geplaatst en met de hoogfte magt voorzien
is: en om dat de meeste der Hemelfche lighaa-
men hun kragt en loop door het getal van
zeven volbrengen." En egter na deeze en veel
meer andere grove mistastingen, geeft hy in het
vyfde Hoofdftuk van het vyfde Boek zyner His-
torien dit alleregtst berigt. „ De Mgyptenaaren
vereeren de meeste dieren en zamengeftelde beeld-
tenisfen , maar de Joodm kennen en vereeren
alleen met hun hart een eenige Godheid. 2y
houden de zulken voor profaan, die beelden der
Goden van verderfelyke ftoffen in gedaanten van
menfchen maaken. Dat allerhoogst en eeuwig
Wezen agten zy nog veranderlyk nog verderfe-
lyk, en daarom zyn \'er geene beelden in hunne
Steden, veel min in hunne tempels. De Konin-
gen worden hier mede niet gevleid nog de Kei-
zers vereerd." Wat dunkt u, is dit getuigenis
waaragtig ? en egter volgt *er onmiddelyk op.
der germaanen. 31
j j Maar om dat hunne priesters fluiten en trommen
in hun feestmuzylc gebruikten en ,met khmop
bekranst waren, en om dat \'er een gouden wyn»
rank in hun tempel gevonden is^ hebben zom-
migen gemeend, dat Vader lieer by hun ver^
eerd wierd." Zoo zaagt gy in saturnus,
zoo ziet gy hier, hoe zy overal hunne .Goden
meenden te vinden; Dit wederlegt tacitus^
egter , maar met welke redenen? „ om dat li*
ber plegtige en blyde gewoonten heeft ingei
Held, de zeden der Jooden daarentegen ongerymd
en morsfig zyn."
Fr. Hoe is het mogelyk, dat eene pen zich
zelve zoo ongelyk kan zyn. Kunnen wy dan
wel immer bhndehng op menfchelyk gezag aan*
gaan?
E. Nimmer, myn f re de rik. Ikvertrouwj
intusfchen, dat de vrienden uit het parallel ge-
Val, en daarom heb ik hetzelve alleen aange-
haald , volkomen overtuigd zyn, dac het berigt
van TACITUS ook omtrend den Godsdienst
der Germaanen ten deele valsch en verwerpe-
lyk, ten deele waar en aanneemelyk kan zyn.
M. Mag ik vraagen Vader , hoe wierd het
Opperwezen van hun genaamd?
E. Veelen denken, dat odin of othin^
dien men voor denzelfden houdt met w o d e n
en voor den mercurius der Romeinen, de
hoogfte Godheid der Germaanen geweest zy,
maar dit vloeit alleen voort uit het geloof, dat
lïï. deel. C v men
men aan de woorden van tacitus gegeeven
heeft, aan welke men geen enkel oogenblik
durfde twyfFelen. Anderen noemen hem t h o r ,
denzelfden die jupiter geheeten wierd by
de Romeinen , en door het Gemeen gehouden
vè^or den opperften God, fchoon de verlichtten
hém AJV^el degelyk wisten te onderfcheiden van
den eenigen en allerhoogflen God , \'Dtus ter
eptimus Maximus. liet is niet noodig hier over
te twisten, wyl het zeer waarfchynlyk is , dat
de waare God onder meer dan j eenen naam voor-
kwam , waar van men naderhand onderfcheide
Godetrgemaakt heefc. Zoo was hy onder verfchei-
de naamen zelf bekend by de Hehnen^hoe veel te
meer by de Germaanen ièxQ uit zoo veele verfchil-
lende natiën beflonden. De naam theuth of
gelyk livius heeft, theüthates komt in-
tusfchen het meest in aanmerking. Van hem re-
kenden A&Ger^naanen eenpaarig hunnen oorfprong
en wierden daarom Theutisken, Theutfchen of
Duitfchers geheeten, welke hun egre naam is,
daar zy dien van Germaanen volgens tacitus
in laater tyd hebben aangenomen , wanneer
zommigen zich onder de Galliërs gevestigd had-
den. Deeze theuth is dezelfde met den
dis der Galliërs i van wien deezen hunnen her-
komst afleiden, volgens c.«sar, gelyk zy ook
m.et de Duitfchers inderdaad van eenen flam
oorfpronkelyk waren: want het is zeer verkeerd,
dat men deezen dis voor denzeifden zoude
hou-
-ocr page 47-het opperste we2en. %
houden met hem die anders gewoonlylt pluto
by de Latynen geheeten wordt en dat daarom
in alle tydrekeningen der Galliërs de nagten
voor de dagen zouden gaan , gelyk ik reeds
aangemerkt heb.
Fk Zouden dan de Galliërs zich beroemd
hebben kinderen van den Vorst des afgronds
te zyn?
E.Deeze naam theuth wordt voor denzelfden
gehouden met dien, waar mede wy nog het Op-
perwezen dooigaans benoemen. By tacitus
wordt hy met eenige verandering gevonden, wan-
neer hy in \'t begin van zyn Germanien zegt :
5, Zy verhaalen dikwerf in hun oude gezangen ,
welke het eenigst foort van geheugenis en Jaar-
boeken by hen is, dat de God tuisto uit de
aarde gefproten en zyn zoon mankus de oor-
fprong en ftichters van hun geflagt zyn."
D. Volgens deeze opgave zouden de Germaa-
nen ook zeer vreemde gedagten van den oorfprong
van hun God en van hun geflagt gehad hebben,
Hoe ftrookt dit met het geen myn Eelhart te
vooren van hen gezegd heeft?
E. Dit ftrookt in \'t geheel niet met een ge-
zond denkbeeld, het geen men van de Godheid
maaken moet: maar deeze zwaarigheid verdwyut
geheel door het enkel verplaatzen van de com^
ma:(*\') dan luidt de overlevering, dat d^^Qod
t u i s-
(*) Qelehr_ant Césrminihus nntsquit, T U l s T o N E M
Ca . Deum,,
ïsï i n d e ß ë
TUIST , of volgens de Romeinfche uitfpraak
t u i s t o en zyn zoon mann of m a n n u s,
die uit de aarde gefproten was , de oorfpong van
het geflagt en deszelfs ftiehters zyn. Doch hier
van nader. De naam Tuist verfchilt in de uit<^
fpraak met Theuth zeer weinig en komt nog
nader met het Gallifche dis overeen.
D. Het komt allengskens met o-acitus
weer te regt: maar hoe zal het met c^sar
afloopen ?
E. Uit de misdagen van zulk een grooten
man kan men zelfs nut trekken : met c^sar
zal ik het ook zoo goed fchikken, als in myn
vermogen is. Ik heb u reeds gezegd, dat zyn
berigt,van ouder dagtekening, ons deGermaanen
in hunne oorfpronkelyke gevoelens best kon
voorftellen, maar dat het zeer oppervlakkig en
kort is. Het zou geheel en al valsch zyn, ter-
wyl \'er niets van de erkentenis van het Opper-
wezen in te vinden is ,. indien de Germaanen
riet inderdaad een buitengewoonen eerbied ge.
-voeld en betoond hadden voor deeze Hemel-
lichten, en niet alleen voor deeze twee, die by
nagt en dag ons van bet grootfte nut zyn,
maar voor alle de andere, byzonder voor de
planeeten:— voor het vuur, voor alle de Ele-
menten, en andere gefchape wezens,naar gerade
van- derzelver voortrelFelykheid en nur. Schoon
zy
Deum, — terra editum ^ filium Mannum iri-
ginem gentis conditoreique*
3®
O O D H E p E N. • Z7
ze al niet tot waare Goden maakten en Gods-
dienftige eer beweezen, eerbiedigden zy egter de
Wysheid, Almagt en Goedheid van den Maaker
in dezelve , en geloofden daarenboven, dat
voortrefFelyke Geesten, welke nader by de God-
heid kwamen, dan de menfchen en met dezelve^
eene onmiddelylce gemeenfchap oeffenden, in
deeze fchepfelen woonden , en die befluurden.
ïk weet wel, dat deeze gedagten niet algemeen
zyn , dat zy niet wiskundig kunnen beweezen
worden , maar ik beroep my niet alleen op
duizend uitdrukkingen in de Oudfte Noordfche
fchriften, in de gezangen der Barden ^ welke
dit fystema vooronderftellen , maar ook op het
ukdrukkelyk getuigenis van c^sar, en op
veele ingewiklcelde van tacitus. Hier aan
moet men het toefcliryven, dat zy zoo veel
gezag ftelden in het briesfchen der Paerden, als
meewustig van de befluiten der Godheid: dat
zy voor de Boomen en Bosfchen en Bronnen en
Vloeden een ongemeene hoogagting hadden: dat
zy de Moeder de Aarde onder den naam van
herthun vereerden : dat zy zommige Vrouwen
^n vooral de waarzeggende Vrouwen als Gof
desfen vierden.
D. Is hier uit ook niet iets op te maaken ,
dat de naamen der dagen, even als by andere
volken, naar de Planeeten benoemd zyn ?
E. Dit verdient zeker opmerking , en zoo
m^n bewyzen kon , dat de^e naampn van eene
C 3 vroe»
-ocr page 50-D E N A A k B N
vroege oudheid wdren, en niet flegts in navol-
ging van de Roniéïnen aan dezelve gegeeven,
even gelyk men naderhand omtrend de Maan-,
den gehandeld heeft, zou dit veel afdoen.
E. De \'naamen der Dagen kómen immers in
klank en betekenis niet alle met de Latynfche
overeen. Vader!\'
E. Zoo is het ook , en dit geeft veel voor
het oorfpronkelyke. De twee eerfle zyn aan
Zon en Maan,\'de tv;ee voornaamflie hemellichten
ten onzen opzigte, toegewyd en dit fchynt het
gezegde van C./ESA«. te\'bevestigen. De derde
wordt naar mars by de Romeinen en by ons
Dingsdag ook wel "Deisfendag geheeten , viraar
van zommigen Theuthi^ of Thuist-dag maaken.
Anderen meenen, dat dèzelvevan de weekelyk-
fche rechtsgedingen dus benoemd wierdt, gelyk
Drenthe nog in Dingfpillen verdeeld wordt. In
\'i Engelsch heet deeze dag Tuisd/ly en by de ou-
de Saxèrs Tywesdeag. De vierde wordt Woen^S\'
dag- oï Wodensdag genaamd naar wooeif,
dien men voor denzelfden houdt met mércu-
R1 u s , fchoon de \'Duitfchers hem ook Mitt\'
woch heeten, om dat hy in \'t midden der week
vair. De vierde wordt by ons Donderdag ge-
naamd,\'hét welk veelen oordeelen eene verbas-
tering van T:.ots-dag te zyn , gelyk hy- by de
Engelfchen Thursday by de Deenefi en Zixseéden
Torstag èn by de oude Saters TImnresdeag ge-
heeten jWierd. Deeze dag wierd by dd Romei-
nen
derbagen. 39
nen naar jupiter benoemd, die over den He-
mel en het weer het opperbefluur had, en dus
het zelfde, het geen men aan thor toefchryft.
De Frydag leidt men af vau fryga of freya,
welke zommigen voor dezelfde met herthus
of hertha —• de moeder der Goden of de
moeder der aarde houden , anderen met ve-
^us de Godin der Liefde gelyk flellen, waarom
deeze dag Fr-yda,g zou geheeten xyn. Met den
Saturdag, die zich gemalikdyk van Saturnusdag
laat afleiden , is men egter liet ipeesc verleegen ,
wanneer uien hier voor emtnGermaanJchm mzüi
zoïken zal. Veelen fpreeken wel van eene God-
heid sater of SEATEiv: maar ik denk,dat deeze
naam naar de dag verzonnen is, terwyl ande-
ren hier om Saters of boksvoeten denken, dog
zónder het niintle bewys. Schoon uit den gou-
den drinkhoorn, welke in. \'t jaar 1639 by 2«n-?
derenia\'tRQnogdQiïiSUes\'wyk. inde aarde gevon-
den wierd,blykt, dat de boksvoeten,de paerde-
aieufchen en honds - hoofden daar niet onbekend
waren, toen dat Konstflak vervaardigd wierdt.
Tot opheldering van het geen ik omtrend
de naamen der dagen gezegd heb , kan ik
\'er nog byvoegen uit de Nmdfclie Alythoïogie,
welke in de Kddii begreepen is , dat zy drie
voornaame Goden eerden , thor , aüdin of
odin, welke dezelfde is met wodin woden of
woDAN naar de verfchillende Dialecten, tu frv-
éa of preya.
DE NAABIEN
Fr. Hoe wierden de Maanden van ouds bei
noemd ?
E. Zeker niet met den naam van Januarius,
Fehruarius, Martins, en volgende, welke men
van de Latynen ontleend heeft. Die van Louw-
maand, Sprokkelmaand, Lentemaand, Grasm.aand,
Bloeimaand , Wiede- of Zomermaand , Hooi-
maand, Oogstmaand, Herfstmaand, Wynmaand,
Slagtmaand en Wintermaand zyn zeker oorfpron-
kelyk Nederduitsch: maar daar dezelve vooreen ge-
deelte niet alleen van den Landbouw, maar zelfs
van denWynteelt, ontleend zyn, welke laatrte den
ouden Germaanen geheel onbekend was, kunnen
egter deeze naamen de alleroudfte niet zyn. By de
Duufchers zyn eenige maanden anders benoemd.
Zy noemen Januarius Wintermanat, February
Hornung, Maart Lentmonat , April Ostermoor
natf May JVonnemonat, Juny .Brachmonat, July
Heumojiat , Augustus Aehren of Erntemonat,
September Herbstmonat , October Weinmonat,
November Windm^nat , December Heiligen of
Christmo7ia,t, Maar het zou reeds uit de naa-
men van de vierde en twaalfde maand bly-
ken , dat dezelve door Christenen waren uit-
gedagt , indien het niet uit de gefchiedenisfen
van carel de groote , door eginiiart be-
fchreeven, bekend was, dat deeze uitmuntende
Vorst dezelve in plaats van de Latynfche had
Äocken in te voeren door zyne uitgeftrekte heer-
fchappy. Zyn gezag, hoe groot, was evenwel
niec
4©
DES MAANDEN.
liet toereikende, om eene federt lang ingefloo-
pe gewoonte te veranderen. De naam Hor^
mng is van allen het meest in gebruik geblee-
ven, misfchien zegt een Hoogduitseh Schryver,
om dat dezelve vreemd en van eene minbeken?
de (*) betekenis was. Men heeft in laater tyd
de twee eerfte maanden zomwyl Eismond en
Thaumond en den laatften Wintermond genaamd.
D. Is \'er van de tydrekening der Batmeren
dan niets bekend?
E. Niets , dan dat zy by nagten, in plaats
van by dagen - en alleen drie jaargetyden
rekenden. Lente, Zomer en Winter, gelyk wy
voorheen reeds gezien hebben. Voor den Herfst
hadden zy geen byzonderen naam , om dat zy
deszelfs vrugten niet kenden zegt tacitus;
het geen evenwel niet zonder bepaaling moet
verftaan worden. Ik geloof veel eer, dat de re-
den , waarom zy den Herfst niet telden, was ,
om dat deszelfs eerfte dagen , welke veelal
fchoon zyn , gevoegelyk tot den Somer en d^
ove-
Op dezelfde wyze is het met de benaaming
Sprokkelmaand of Sporkelmaand gelegen. De waaf,
fchynlykfle gisfing is, dat Hornung zoo veel als Slyk-
maand betekend, waarmede zommigen willen, dat on-
ze Nederduitfche benaaming inftemt, om dac de zoa
en de ontlaating van den bevroozen grond daa dea
^leesten drek of llyk veroorzaaken.
C 5
-ocr page 54-42 DE HEILIGE
Overige gmii\'e tot den Winter kunnen gerekend
vvorden. -
D. Uit liet geen gy uit tacitus hebt aange-
haald, fehynt het,dat zy geene Kerken of Tem-
pelen hadden.
E. Dit zegt hy met zoo veel nadruk, en hy
geeft \'er zulk eene voldoende reden van, fchoon
dit geheel en al van de gewoonte derGfïete,der
Romemen en der meeste volken afwykt, dat wy
\'er niet aan twylfelen kunnen. — Daar al de
konst en pragt zich in de plaatzen , den Goden
gewyd, -by andere volken vereenigde, om den
eerdienst allen mogelyketi luister, by te zetten,
oordeelden de Batavieren dat de konst en
pragt , welke de natuur ia haare gewrogteu
vertoont , door menfchelyk vernuft en arbeid,
met geene mogelykheid konde geëvenaard, veel
min overtroffen worden. Zy begreepen vooial,
dat geen tempel gebouw, hoe hoog\' en wyd ook,
de Godheid kon bevatten , en zy begreepen
het wel.
D. Wat kan \'er by een opgaand wel belom-
merd bosch in eerwaardigheid en fchoonheid
haaien!
E. Vooral, wanneer het befiaat uit hemelhoo-
ge zwaare eiken , waar voor zy onder al het
geboomte de meeste agting hadden. Ik be vinde
my nimmer in zulk een bosch, of ik denk aan
myne Batavieren en de fchoone Verzen van
hoofd in zyo bato.
De
-ocr page 55-w O U D E N E N 15 Ö S S C H E N. 43
De Goedheen,die zich zelf ons oit te nut uitdeelden,
VerSicIFcii vvy als Goón, maar eren z*m géea\' Beeldeö.
v/anc fteiflyk hooft, verfiert (hoe diep het zich bersa)
Geen maakfel, oft en gaat hunn\' heerlykheid te naa.
Ook zyn wy ongewoon, \'t geen, dat zich niet begrypen
Van al de wereld laat, in- tempels-te benypesi: .
Maar wyen wel, tot eer der heiligbeen, in \'t woudt,
Een levendige Kerk, van ongekorven houdt.
\'iWelk, met zyn telgen breedt en heffielhoge toppen.
Het darteimakent ligt beflaat den weg te floppen:
En fielt van binnen toe een\' akelyken dagb,
Die \'s menfchen hart befielpc met ootmoed, en ontzagh.
Wfit marmerftene vloer ook zoud\' zich konnen roemen
By voeuapeet van kraidt, gefpikkelt met haar bloemen?
Wat wanten ryk vernsaaU, of wat beeUliouwery,
Wat orde vaa gebouw is zulke, dat ze by
Een fdïaduwryke beemd in majesteit mag halen ? _
Al dede Porfir, Jasp, en Goudt des Hemels ïlralen,-.
Met fpiegelgladde glansch, affluiten, en \'de zon
Paar, met zyn hel gezicht, geea oog.ophouden kon:
Wat ZQiid\' het wezen by de pylers der bö^rehaadjen,
Zo reizigh, en gekspt met welige plivimmaadjea
Van aardigh vloeijend lof? by flammen nimmer los
Ysn klimop, geborduurt op groen fluwelen mos?
Het
-ocr page 56-DE HEILIGE
Het köstelyke koor zal d\'ogen haast vervelen i
Maar nimmermeer het frisch ier fcheemrige prieëlen;
Welk\', als gy duizentmaal en dulzentmaal beziet,
Van duizentmaal aanfchóuwt op een\' geflalte niet.
Want waar gy opkykt, of daar is nieuw groen gef^roten;
Oft vogel fchudt de blaän; oft wind verfchiet de loten.
Men kan zeer gemakkelyk begrypen , da{
zy alle bosfchen tot hunne plegtige byeenkotn*
ften niet even gefchikt rekenden. Ook moes-
ten zy een bepaalde plaats hebben, om hunne
algemeene byeenkomften te houden. Zoo was
hpt by de Semmonen^ zoo by de Batavieren en
andere natiën der Germaanen. Men meent, dat
de naam van Schakenbosch by Voor fchooten tus-
fchen Leiéen en Delft of zoo als het eigenlyk
zoude moeten zyn Sacrenhosch daar van nog een
overblyffel zou zyn, dat evenwel wat ver ge-
zogt is y wyl deeze naam dan ten deele van een
Latynfchen ten deele van een Duitfchen oor-
Iprong zou wezen. In dergelyk een bosch liet
CIVILIS de voornaamften der Batavieren by eeu
komen, toen hy hen tegen de Romeinen wilde
opruijen. Dat evenwel elke Natie der Germaanen
flegts één dergelyk heilig bosch tot eene algemeene
plegtige zamenkomfte had, durven wy nog niet
bepaalen. Was het zoo, dan diende het zeer toe
vernieuwing en bevestiging der nationaale ver-
eeni-
-ocr page 57-WOUDEN EN BOSSCHEN. 45
eeniging, welk voor elk volk zoo noodig is.
Fr. Ik viiid zulk jene plaats veel verrukke-
lyker, dan eene befloten dikwils bedompte kerk.
D. Welke daarenboven met uitwaasfemingen
van verrotte lyken veelal vervuld is.
M. Ja by goed weêr gaat het aan: maar hoe
ftelden de vrouwen het by guure regenagtige
dagen en in den winter?
Vr. Machtilde is vergeeten, dat onze Ba*
taaffche vrouwen en dogters geheel anders ge-
kleed gingen en wat beter de ongemak-
ken der lucht konden verduuren dan wy, die
zeker in den herfst of in den winter by guur
weêr al een flegt figuur zouden maaken, wan-
neer wy eenigen tyd in een vogtigen kouden
dampkring op een morsfigen grond moesten
doorbrengen. — Evenwel, my valt te binnen
myn eelhart , dat den Israëliten het roo-
ken in de bosfchen , zoo wel als het offeren
op de hoogten zeer- kwalyk genomen , en het
uitroeijen van zulke bosfchen wel uitdrukkelyk
bevolen is.
E. Dat is zoo, myne vredeoond, maar dit
bewyst niets meer, dan dat het houden van Gods-
dienftige plegtigheden in de Bosfqhen van een
ouden herkomst en in het Oosten, zoo wel als
by de Germaanen in gebruik was. Het wierd
den Israëliten kwalyk genomen, om dat zy zieh
daarin aan hunne Heidenfche nabuuren gelyk
ftelden, en tegen Gods uitdrukkelyk gebod han-
del
\' G E ENE
delden, welke hen een eenige plaats bad aart-
geweezen, waar zy hunne plegtigheden moes-
ten verrigten, om de eenheid en zuiverheid in
den Godsdienst zoo wel, als den band van on-
derlinge gemeenfchap in het Burgerlyke zoo veel
beter te bewaaren. Wanneer zy elders taberna-
kelen of tempelen hadden gefligt,om daarin hun-
nen Godsdienst te oefFenen, wierd het hen insge-
lyks zeer kwalyk afgenomen. — In hun niet al-
leen , maar in andere volken, welke zulk eene
bepaaling aan eene plaats niet hadden, wierd het
verfoeid , maar in deeze laatflen alleen daarom,
omdat zy aan hunne Afgoden in de bosfchen dien
eerbied betoonden, welke den eenen waaren God
alleen toekomt , en welke door de Aartsvaders
voor de tyden van de wetgeeving onder eenen
uitmuntenden boom, — op. eene heuvel of
eenige andere uitflekende plaats te meermaalen
aan het Opperwezen uit de zuiverfïe beginfelen
is toegebragt.
Vr. Ik ben voldaan, en moet bekennen , dat
ik op eene aangenaame wyze verrast ben, wyl
ik altoos gedagt had, dat het vooral in deezen
opzigt zeer gemeen met de Batavieren zou uit-
gezien hebben. Ik ontdek hoe langer hoe meer
dat eenvoudige onverbasterde, het geen in hunne
zeden , en vooral in den Godsdienst zoo zeer
te fchatten is.
E. Zy kwamen hier in met de beste volken,
■— met de oude Perfiaanen overeen, inet wel-
ken
s.
E E E L B T r. N I S S E N. 47
ken wy hen, al meermaalen vergeleken hebben.
Maar dit is het nog niet alles, zy onderfcheid-
dfin zich ook hierin zoo wei als de Feïfiaanen,
dat zy geene afbeeldingen maakten van de God-
heid , Welke zy vereerden , om dat zy reken«
den, dat het niet alleen onmogelyk , manr ook
onbetaamelyk was dezelve onder de gedaante
van een fterflyk mensch, hoe veel te meer van
een redeloos dier voor te ftellen.
D. Het kwam hen dan niet enkel uit onver-
mogen voort.
E. Neen, dit leert ons tacitus , en hy ver-
dient hier in te meer geloof, om dat ook deeze
aanmerking , ,, zy meenen de Goden op eenige
wys onder eene menfchelyke gedaante zoo min
te kunnen afbeelden , als dezelve in tempelen
|e kunnen befluiten, " zoo wel tegen de toeu
heerfchende begrippen, als tegen zyne eige denk-
beelden ftreed. Ik beken, dat de Germaanen
zoo min goede beeldhouwers als bouwkunfte-
naars hadden, en de voornaamfte Jowce, ^aar-
wit dezelve moesten voortfpruiten , hun
beftaan en aanmoediging- moesten hebben,
ontbrak hen. — Maar zy zouden zich zoo wel
met een mismaakt beeld, als met een ellendig
gebouw, in vergelyking gefproken, hebben kun-
nen behelpen , indien zy hier op gezet waren
H^wetsu — Zoo behelpen zich nog hedendaags
veele onbefchaafde volken. Maar de Germaanm
begreepen, dat op geenerhande wyze zulk eene
af.
-ocr page 60-48 ■ GEENE
afbeelding kon of mogt gemaakt worden ^ maar
dat men zich dat Wezen, het welk eene oneindige
grootheid bezat , en voor hunne oogen ver-
borgen was , alleen in den geest moest verte-
genwoordigen. Wat dunkt u myn diderik!
overtroffen zy hierin niet verre de zoo zeer
befchaafde Grieken en Romeinen met al hunne
tempelen en ftandbeelden , hoe zeer derzelver
overblyffelen nog het kundig oog verrukken!
D. Ik hoor dit met verbaazing, myn vriend,
maar hoe kwamen zy toch aan zulke zuivere
oorfpronkelyke denkbeelden, hoe hadden zy die
zoo lang, zoo veel eeuwen lang kunnen be-
houden ?
E. Dit heeft my zelf verwonderd, en ik be-
ken zeer gaarn, dat ik te vooren met de mees-
ten in geheel andere denkbeelden over den Gods-
dienst der Batavieren verkeerd heb. ßy de
meeste Schryveren wordt niet anders vooron-
derfteld, of het is in deezen opzigt met de Hei-
denfche waereld overal eveneens gefchapen ge-
weest. — Wanneer men van jongs af de Grie-
ken en Latynen doorbladert, wordt men met
hm-me Mythologie zoo gemeenzaam, dat alle er-
gernis gaande weg verdwynt, — ja dat \'men
eindelyk op alle mogelyke wyze, als of het
eene eer was, ook andere volken die Godheden
zoekt op te dringen , en hunne Godsdienftige
begrippen op den leest van de Grieken en Ro-
meinen te fchoeijen. En zommigen hier nog
niet
-ocr page 61-B E E L D T E N I S S E N.
ïiièt mee te vreede, hebben \'er nog andere-God-
heden en Afgodsbeelden vXi Afia en Jfrica hygt-
voegd. Aan den..anderen kant, wil ik gaarne
betuigen, dat ik niet wel voldoende reden kan
geeven, waar het.daan mag komen, daar de
Beeldendienst zoo algemeen onder alle bekende
volken -op den aardbodem is doorgebroken
daar wy weeten hoe de Israeliten niettegenftaan-
de de duidelykfteonderrigting op denzelven verzo.5
waren, fchoon de zwaarfte onheilen daaruit voor
ïien. voortvloeiden; en daar het grootfte gedeel-
te van het Christendom nog op beelden gezel
is : — waar het van daan mag ,, komen ,
zeg ik^ dat dt Germaanen zonder eene buiten-
gewoone verlichting, buiten dit dwaalfpoor ,
in zoo verre gebleeven zyn, dat zy zuiverder en
betaamelyker begrippen van het Opperweezen
vormden. Moet men, dit alleen aan het oor-
fpronkelyke, het onvermengde, van deeze Natie,
gelyk TACITUS dezelve aanmerkt? — moet men
het aan de eenvoudigheid van hunne leevrens-
wyze ? :- aan het gemis van rykdommen ,
welke in hen geene weelde konden te weeg
brengen? —. aan de wyze, waarop zy de
jeugd opvoedden? aan den eerbied voor
hunne ouderen en voorouderlyke gewoonten,
of aan alle die oorzaaken te zamen toefchry-
ven, dat zy buiten eene openbaaring het langst i
het zuiverst de oorfpronkelyke denkbeelden, die
door NOACH en zyne Zoonen in de tweede wae-
■III. DEEL. D rfild
50 \'G\'ï; E N E \' ■■
reld zyn -overgebragt , bewaard hebben ? Of
moeten wy hierin, behalven allé deeze,-mede-
werkende redenen , de zorg-der Voorzienigheid
erkénnénP \' o :
Vu.\' Maar wat zegt het dan, dat
waereld, omdat het haar niét goed geagt-heeft..
God in erkentenis té houdenovergegeeven is
in een verkeerdeti-\'zin-,-- ohi dingen te d®en - die
niet betaamen? \' ■.\'■•■, v.
„■ E. Wy moeten dit in \'t algemeèn van de
tóen bekende .waereld,. byzonder; van ét Gr.ie-»
ken en. Äomsiwe» welke. deiï meesten omgang
met dt-Jooden hadden\', aanneemen, maar wy
mogen daarait nier afleiden.,, dat het even liegt
met al de volken gelegen was, wïelke onder, de
befnydenisfe niet begreepert waren; Wy worden
niet alleen göflerkt in ons geyoelen, maar vinden
in de woorden van paulus eene voldoende reden
voor onz^- uitzondering. \'Laaten wy \'dézelvé
maar omkeereri. — „ Zy hebben goed geagt
God in erkentenis té houden , zy hebben dé
Heerlykheid des onverderflyken Gods niet^.ver<\'
anderd^ in de gêlykenisfc eenïes beelds van eea
verderflyk mensch ^ en; daarom heeft7GQd: ..zfi!
niet overgegeeven- in een ■ verkeerden zin ^
of, gelijk hy van te vooren zegt, — in de bei
geerlykheden haarer harten tot onreinigheid
De wederkeerige invloed van-: den . \'Gpub*
dienst op dé zeden, isi onwederfpreekelyk. iBy
fcen eenvoudig onverbasterd volk ^ vindt inea
•■;de
-ocr page 63-S E E t D t E N I s S É N. $l
de minfte byvoegfeien, de zuiverfte beginfelen t
200 lang zy hier by blyven , blyven zy ook
bewaard voor de buitenfpoorigheden, waar ,toa
het dartel vernuft of het bygeloof den fterve*
ling verleid i — zy blyven bewaard voor dat
rechtveerdig oordeel, — die verblinding, waar
door de mensch, aan zich zelf overgelaaten, niet
alleen van de eene dwaasheid tot de andere
vervalt,maar ooktot allerleie buitenfpoorigheden
overflaat, zichzelven ftraft en de beledigde God-
heid voldoening geeft. Ziet hier dan eene ge-
wigtige oplosfmg van ,veele bedenkelykheden,
welke op het voordeelig berigt, dat wy van de
Batavieren tot dus ver gegeeven hebben, zou-
den kunnen gemaakt worden. Naarmaate-zy
volgens hun licht de Godheid f\'meer in erken-
tenis hielden, vervielen zy te minder tot Afgö-
dery; en naar maate hunne Godsdienftige be-
ginfels zuiverder bleeven , en . invloed op hun
gedrag hadden, waren zy ook minder bloot ge-
fteld aan die wanbedryven , welke by andere
volken een onaffcheidelyk gevolg waren van
hunne wanbegrippen, gelyk deze wanbegrippen
door hunne zedeloosheid beurtelings verergerd
■wierden, om dat een mensch doorgaans geneigd
is zich eenen God naar zich zelven te vormen i,
en eenen Godsdienst te bedenken, welke meest
met zyne zinlyke lusten overeenftemt.\' — Maar
ik zal, hoop ik, niet te ver gaan, wanneer ik
vermoede, dat myne Batavietm niet alleen ge-
D z na-
Jfl G EENS
nadiglyk verfchoond zyn gebleevcn van dat oor-
deel j v^raaraan de Heidenfche vsraereld zich voor het
grootrte gedeelte bloot gefteld heeft, maar indien
onder alle volken zonder onderfcheid de geenen,
die God, vreezen, of hever, ~ in erkentenis hou-
den, hem aangenaam zyn,datzy dan ook als be-
gunftigden des Hemels mogen aangemerkt worden.
M. Dat heb ik evenwel tot dus vene uit uwe
befchryving niet kunnen opmaaken, myn Vader!
E. Niet myne machtilde ? gy meent dan
nog, dat het geluk niet dan in pragtige en wel
voorziene huizen woont, maar gij vergist u.
Elk Batavier was gelukkig, om dat hy bezat het
geen hy niet alleen tot onderhoud zyns leevens,
maar ook tot voldoening van zyne begeerten
noodig had. Onze Rykdommen bezaten zy
niet, maar zy hadden ze ook niet noodig. „Ik
weet niet, of het aan de gunst of aan de gram-
fchap der Goden is toe te fchryven , zegt ta-
citus , dat zy hen goud en zilver geweigerd
hebben:" maar ik durf het gerustelyk ais eene
gunftige befchikking voor hen aanmerken, wyl
zy daar door bevryd zyn voor veele gebreken ^
welke met de rykdommen onder een volk in-
fluipen en niet te min vergenoegd waren. En
is de Vryheid de grootfte zegen, tegen alle
fchatten niet op te weegen? hoe ryk, hoe ge-
lukkig waren dan de Batavieren — en de Ger-
mamen in \'t gemeen , welke langer dan eenig
volk in de bekende waereld voor de overheeiu
fching
-ocr page 65-BBELOTEKISSKN.
fching der Romeinen zyn beveiligd, en zich ook
.tegen de onderdrukking van hunne eige Vorften
en Grooten met een gewenschten uitflag hebben
verzet» — Onder degewpone bezoekingen, waar-
aan de Volken blootgefteld zyn, is toch deeze
eene van de voornaaniflie, dat zy hunne onaf-
hankeïykheid verliezen en onder de overmagt
van anderen moeten zugten. — Meent iemand,
dat dit uitvlugten zyn, ~ dat geen volk ten zy
het groot en ryk is, gelukkig kan gerekend
worden? wy zouden hem op het lot kunnen
wyzen , dat veele Germaanen en onder deezen
vooral de bewooneren deezer landflireek door
de gunftige beftelling des Hemels beide in het
Godsdienftige en Staatkundige naderhand is te
beurt gevallen, wanneer hun opkomst de on-
dergang geworden is van die volken, welke ia
voorige Eeuwen wegens de uitgeftrektheid vait
hun gebied en de onmeetelykheid der rykdom-
■men, welke zy bezaten, de grootfte en geluk-
kigfte gerekend wierden.
D. Vergeef my dat ik u nog eene tegenwer-
ping maake. Strydt dit niet tegen het aange-
nomen ftelfel, dat God daarom het volk van
hroB uit alle volken ^lad verkoren, afgezonderd
en met zyne openbaaringen begunftigd, op dat
de waare Godsdienst onder hetzelve zou her-
fteld en voor alle vervalfchingen zou beveiligd
blyven?
E. Gy trekt -myne gezegden te verre myn
-ocr page 66-o e ^ n è
DiDERTK. Het was nooit myn oogmerk oiiï
de Batavieren met de Israëliten ^ een volk dat
alleen naar de wet der natuur leefde, met een
volk dat van tyd tot tyd door den Hemel on-
middelyk onderweezen wierd, gelyk te ftellen?
dit heb ik in den beginne reeds gezegd* Het
is my genoeg, indien ik heb kunnen betoogen,
dat zy onder die geen, aan wien het kennelyke
Góds-\'door de natuur geopenbaard , en de
algemeene wet dèr zeden in hunne harten ge-
fchreeven was, in den eerften rang mogen ge.
plaatst worden, en. dat zy de Egyptenaaren ^
de Chaldeen, de Grieken en Romeinen bier in
overtrolfen hebben. Maar onderzoekt men ver-
der over de denkbeelden , welke zy zich van
de Eigenfchappen , van ,het Beftaan, van
de Werken der Godheid vormden , hier zal
buken twyfFel veel aan ontbroken hebben ; —
eu nog ffleer aan de kennis van de middelen
om met dezelve verzoend te worden. Het zy
verre van my, dat ik de noodzaakelykheid van
eene Openbaaring en de weldaad der Voorzie-
nigheid, die dezelve aan het menschdom ver-
fchafte, eenigzins zou- vèrldeinen: men maakt
zich daardoor aan de grootfte ondankbaarheii
fchuldig. ~ Ik heb u reeds te kennen gegeeven,-
dat zy, niettegenftaande de erkentenisfe van den
waaren God, — van het verhevene en oneindige
van deszelfs beftaan , ook aan andere wezens
eene al te grooten eerbied hebben betoond, en
dat
-ocr page 67-•b b e l d t e n i s s e n.
êzt zy vau alle bygeloovigheid niet geheel Vry
Waren zal uit het vervolg- blyken. Zelfs ont-
breekt liet niet aan zulken , die met ons de
gunftiglle denkbeelden omtrent den Godsdienst
der Gerjnamienr-voeden, welke denken , dat zy.
hunne byzondere Huisgoden , en van dezelve
Zekere beelden-gehad hebben. Indien dit waar,
zou het zeer aanmerkelyk zyn, dat zy hierin
ook-al met de Oosterlingen, — opk met de zuU
ken , aan wien de Gpd van abraham niet on-
bekemi, was, zouden gelyk ftaan , gelyk uit de
gefchiedenis van i.aban en reblcca., eh vaa
JACOBS andere huisgenooten, blykt.
D. Zyn deeze de Teraphms nietj^op welke d§.,
Zira\'éJUen zoo verflingerd waren?,,..,...
En die veelen hunner, nahielden , ook wsn^^
n,Qer een algemeen, verval tot afgodery de natie
niet befraet had—. of die veele Christenen nog
als hunne befchermheiligeu zorgvuldig bewaaren
en vereeren, hoewel onder eenen anderen naam.-n
l^Jet was dus v.eel eer in de Bfitavisren toe,.te
geeven, indien het kon.beweezen worden,
Vr., W.aar uit gist men dit?,
E. üit het zeggen, van tacitüs in.zyft vyf-
tiende tloQfdftak: ,, de zorg voor het huis, de.
Huisgoden (zoo veitaalt men dan het woord^
Pinates) en de akkers is ajii) de Vrouwen, d^
Qude Mannen , en de zwakfteti uit het gezi!^
sanbevolen." Ondertusfchen is het bekend, da^
^at waprd.inleen ruimer zin all^s betekend., wat
de priesters
tot defl 5 waarby dê Fenates.. geplaatst
wierden en de gantfche huishouding behoorde.
Men heeft federt lang in de Mam-Kefk te
Utrecht twee metaalen beeldjes bewaard en
vertoond, welke men voor Huisgoden dér oude
Batavieren hieldt ; maar men weet ook , hoe
weinig ftaat op dergelyke vertelfelen te maaken
is. Doorgaans geeft men nu voor, om dezelve
nog te meer zeldzaamheid en oudheid by te
zetten, dat het dezelfde Teraphms zouden
zyn, welke rachel haaren Vader laban ont-
ftal. Zoo vervalt men van de eene buitenfpoo-
righeid tot de andere, wanneer men aan onge-
gronde verteUingen geloof geeft 5 op zyn best be-
hooren deeze beeldjes tot de middel - eeuwen. —*
Evenwel kan het zyn , zoo de Batavieren van
den beginne zulke Huisgoden niet hadden, dat
zy \'er zich in laater tyden van bedienden.
R. Wie onderwees en ging het volk in hunne
Güdsdienstoelfeningen voor?
E. Ook in deezen opzigte zyn de gevoelens
zeer verfchillende. Zommigen meenen, dat zy
in \'t geheel geene Priesters hadden, om dat c^s-
sait zegt: „ de Germaanen verfchillen veel van
de Galliërs f zy hebben geene Druïden.^\' Zoo
wierdt de Geestelykheid by de Galliërs genaamd,
welke niet aUecn het geheele heftuur over den
Godsdienst, maar ook nevens de Edelen inden
Staat hadden. Het volk,het grootfte en voornaam-
ste gedeelte van de natie wierd als flaaven door de
EM\'
-ocr page 69-öer bafavleren. 57
Edelen beheerscht en zy lieten zich door hunne
Bruiden blindeling leiden. ^ Deezen werkten
elkander in de hand. Zoo was het by de
Germaanen niet, zy hadden tot hun geluk gee-
ne Druiden. Maar Ichoon de Geestelykheid by
de Germaanen geen byzonderen ftaat was ea
zy daarom van haar invloed dat misbruik niet
kon maaken , daarom hadden zy wel Priesters of
Geestelyken van een ander loort en onder een
anderen naam; tacitus maakt \'er verfcheide»
maaien gewag van , maar hy noemt ook uit-
drukkelyk de verrigtingen^ tot welke zy gebruikt
wierden. Evenwel geloof ik, dat hun getal niet
groot geweest is , vooral niet in vergelyking
van dat der Druiden by de Galliërs. Ik meen
reden te hebben om te vermoeden , dat de ge-
woone en byzondere Godsdienstoeffeningen door
elk hoofd der huisgezinnen verrigt wierd , en
dat de algemeene plegtige, waar by het ge-
heele volk belang had, door Priesteren wier-
den beftuurd en uitgevoerd. Wanneer ik fprak
van de Huwlyksverbindtenisfèa, waarby taci-
tus van geen priester meldt, fchoon hy vry
omftandig van de plegtigheden fpreekt, welke daar
by plaats hadden, heb ik dit reeds vooronder-
field. Maar by gelegenheid, dat hy fpreekt van
de wichelaaryen, zegt hy, dat dezelve in de byzon-
dere gevallen door de Vaderen des huisgezins
wierden ter uitvoer gebragt benevens de Gods-
^ienstverrigtingen, welke daar by plaats greepen.
D 5 Be
-ocr page 70-\'58 d e .p r 1 e s. t e r lyke
De meeste\' waarfchynlykheid is \'er ook voor,
dat de ondertrouw £n het wederzyds overgee-
ven der gewoone huwelykspanden door dezelf-
de pérfoonen beftierd is; tacitus zegt im-
mers , dat alles ten overftaan van de Ouderen
is gefciiied.
R. Daii waa het byde Batavieren^iXs by de
Aartsvaderen..
E. Zoo was: het: ooken zy zouden zoo min
als deezen ei^enlyke Priesters, gebruikt hebben
indien zy in enkele huisgezinnen of geflagten
verdeeld gebleeven waren , maar terwyl deezen
;zich tot een geheel volk hadden. vereenigd ,
kon de maatfchappy in het Godsdienftige in
,-haare algemeene zamenkomften geene\'openbaa-
re bedienaars misfen, zou alles daarin met orde
toegaan. Deeze wierden ten, dien einde buiten
twyifel door het volk\' verkoren en door den
Staat aangefteld en, onderhouden.
Fr. Waarin beftonden hunne ambtsverrig-
tingen? .: .. . -
E. Deeze waren vry gewigtig , en men kan.
daaruit opmaaken , dat het perfoonen van aan-
zien géweest zyn, immers de voornaamften on-
der hen. De Batavieren hadden een grooten
eerbied voor de. Gpdiieid ; zy lieten den Gods-
dienst gelden in alle gevalien van gewigt, en
het kon daarom niet misfen of zy moesten
hoogagting hebben voor de zulken ^ welke zich
.boyen anderen aan den Godsdienst hadden toe-
a m b t s v e r r i g t i n g e n, 5f
gewyd. Zy wierden als Dienaaren der Godheid
aangemerkt en behandeld. Vooreerst wierd hen^
daarom het beftier van de wichelaaryën, en het
waameemen van de heilige Paarden toebe-
trouwd, welke tot het uitvorfchen van den ge-
lukkigen of ongelukkigen uitflag der ondemee-
mingen gebruikt wierden, volgens het tiende
Hoofdftuk van onzen tacitus. Ten anderen
hadden zy een vry grooten rol in de algemeene
Volksvergaderingen volgens het elfde Hoofd-
ftuk. Wazmeer al de Leden gezeten waren ,
wierd \'er eene algemeene ftilte door de Pries-
ters bevolen, welke dan ook een bedwingende
magt (Jus coërcendi) hadden. Waar in dezelve
eigenlyk gelegen was , moet men gisfen. Elk
moest op zyn beurt fpreeken , de Koning , de
Vorften , de Edelen en alle de ftemgeregtig-
den, naar hun ouderdom, voortreffelykheid en
krygsroem. Hier voor zullen de Priesters zorg
gedraagen hebben, en de zulken, die voor hun
beurt fpraken of m.et elkander begonden te
twisten, ftilzwygen hebben opgelegd. De Pries-
ters wierden als onzydige perfoonen aan-
gemerkt. Misfchien hadden zy daarom geen
ftem, maar als vertegenwoordigers der Godheid,
onder wier oog zy vergaderden, konden zy als
bemiddelaars dienen en van een groot nut zyn
»Q zulke groote gemengde Volksvergaderingen.
die zich daar tegen verzette , moest gere-
kend Worden tegen de Godheid zelve zich te
d r p r i e s t e r l y k e
verzetten, en wierd mogelyk by een hardnek»
klgen tegenftand uit de Vergadering geweerd of
voor die eene reize of voor een zekeren tyd.
Zoo kon men best alle verwarringen voorko-
men , en een uitkomst van zaaken krygen.
Vr. Wel mogt myn eelhart zeggen , dat
de Priesters by hen in groote agting moesten
ftaan, zonder dat zou hunne tusfchenfpraak
weinig betekend hebben. Immers had toen juist
het tegengeftelde plaats, van het geen men nu
in plegtige Kerkvergaderingen heeft ingevoerd.
E. Dat men zeer veel vertrouwen in hen ftel-
de, blykt nog duidelyker uit het geen wy uit
het zevende Hoofdftuk reeds aangehaald hebben,
toen wy van hunne krygsverrigtingfiu fpraken.
j-. Aan niem^ïid, zelfs niet aan de Koningen of
Hertogen, was geoorlofd, wanneer zy in \'tveld
waren iemand te ftraffen, te binden of zelfs te
ftaan, dit ftond alleen den Priesteren vry. Zoo
wierd het aangemerkt, piet als een eigenlyke
firafoeffcning , welke op bevel van het leger-
hoofd wierd uitgevoerd, maar als op bevel der
Godheid, welke zy geloofden by de oorlogenden
tegenwoordig te zyn." Zy moesten dus wel
degelyk mede te velde trekken, zy maakten een
£3nzienlyk deel van het hoogfte krygsgerigt uit;
ten minften voor zoo ver het lyfftraffelyke be-
trof, daar het overige van den krygsdienst, ge-
lyk wy aanmerkten, meer de zaak van de hoo-
ge en iaagere Bevelhebbers was. ~ Elk wierd
del
-ocr page 73-a si b t s v e pv r i g t i n g e n. 6l
öes te yveriger en oplettender in het betragten
van zyn pligt, om niet in de ongenade der God-
heid te vervallen. De Opperhoofden wierden te
minder aan het misnoegen van hunne onderboo-
rige benden blootgefteld, het geen te meer noo-
dig was, om dat elk als burger vrywillig en
zonder bezolding voor het Vaderland flreed:
terwyl de Priesters aan hunne kant voor alle be-
lediging en fmasdheid verzekerd waren , om
dat eene Godsdienflige eerbied elk een in teugel
hield.
R. Hoe veel verfchilt dit by onze tyden, waar
in de Geestelyken by veelen, voor al by zulken,
die te land of te water den kryg volgen, als de
nuttelooste wezens worden aangemerkt en be*
handeld. — Maar gy herinnert my daar eene
trek van tacitus , welke my bevestigd in het
goede denkbeeld , waarin gy ons , myn eel-
hart , omtrend den Godsdienst der Batavieren
gebragt hebt.
E. Welke is die, rozemond?
D. Deeze, dat zy meenden, dat,het Opperfte
Wezen in hunne Krygsheiren tegenwoordig
was. Zy dagten dus niet, dat hetzelve alleen ia
hunne bosfchen zich ophield, gelyk ik heime-
lyk vermoedde, fchoon zy het daar den ple^
tigen eerdienst betoonden. Dit, daar zy geene
beelden hadden, is mynes bedunkens een fpree-
\' kend bewys, dat zy een ^begrip - hadden van
deszelfs Overalomtegenwoordigheid.
E,
-ocr page 74-d e" p r 1 e s t e r l y k e
f E. Zoo is het ook. Tacitus laat \'er wel
onmiddelyk) op volgen, dat zy afbeeldingen en
zekere tekenen uit de bosfchen: ontleend,- met
zich in den flag voerden: maar datlhy hier gee-
ne Afgodsbeelden door verftaat i -blykt"üit.het
geen hy kort daaraan in het negende Hoofdftuk
zegt, „ dat zy uit de Grootheid der Heraèllin-
gen befluiten , dat zy in de gelykformigheid v£in
leenige menfchelyke gedaante niet \' kunnen afge-
beeld worden."\' - Het waren niet anders dan
veldtekenen, gelyk de Romeinen hadden , eri
alle, volken hebben. Dit hebben wy( in anze
voorige Zamenfpraak reeds afgehandeld.Tot
dus\'verre zien wy de Priesters zls\'Ministers der
Goden toegelaaten ren gebruilct vbeide in de
Staatsvergaderingen en .in den krygsdienst.
Buiten de Wichêlaary hebben wy^\'hen nog
niet bezig gevonden in het geen éi\'genlyk den
Godsdienst betreft, en deeze -verrigting zelve
had ruim zoo veel betrekking tot .de Staatsbe-
fluiten en hetStaatsbeftuur. Met den Godsdienst
had zy geene andere betrekkmg , dan dat men
de Godheid daar by raadpleegde en plegtig
aanriep, waarom men ook elders daar toe by-
zondere en zelfs politieke perfoonen gebruikte.
Van hun andere bezigheden maakt tacitus
geen uitdrukkelyk gewag, buiten twyifel, ora
dat het van zelfs fprak dat. deeze ".aan hen
aanbevolen waren , anders zouden zy geene
a m B t s v e r r i g t i n g ë n. 63
Priesters, geene dienaars Her Goden kunnen ge-
naamd worden, ii?- (• > •
- Fr. En welke waren die. Vader? : - " \'
•i. E. Het Bidden ^:h£t OiFeren en het Beftuuren
van alle plegtigheden van den Godsdienst. Zy
kwamen dus in eene dubbele betrekking*
D. Zy haddeji meer\'invloed\' , dan\'ik in iden
beginne gemeend en uit uw zeggen opgemaakt
had. \' : \' ; jllT C
E. Ik heb dit gezegd in vergelyking van de
Druiden. Die hadden i zich de beflisfing ^vaii
alle gefchillen 9 de bplegging:: .van Jboeteri: en
ftraffen ï zelfs van lyf- en leeVenftraffen weeten
aan te maatigen." Elk een moest dus by hen ten
offer komen, en behalven de byzondere regtban\'
ken , hielden zy nog eene algemeene "vierfchaar
eenmaal \'s jaars in \'fTmidden des\'Lands:,- waar
elk een ^ die met zyn naasten uiets uitftaande
had, tot hea moest:komen. Elk die hen tegen-
ftond wierd van de ^Godsdienftige gemeenfchap
en offerhanden geweerdi h- niemandi^wiMe met
hemSte. doen hebben!, zó lang hy ondër den
ban\'was. Men kan/dus begrypenVdat/\'de Ede-
len hen moesten ontzien- en heti\'fl^olk. had niets
teu zeggen. • Met dat \'alles waren «y\'jvry van
alle belastingen, en krygsdiensten ,t^vvaardoos
zy^èen grooten toeloop".hadden;, hun aanzien
naaTmate huntoeneemend "getal -"vermeerdeirde
en de Staat in evenredigheid aan\'vinkómftén\'en
IveerlDaare manichap nadeel..leedtj h^rlJD^aPries^
ters
-ocr page 76-64 DE p R I E S T E R L Y K E^
ters der. Germaanen kondea\' veel goed., maaï
weinig kwaad doen, om dat alle befluiten en
vonnisfen by de byzondere en algemeene Volks-
vergaderingen genomen en «itgefproken wierden.
En dat zy hun invloed niet dan in enkele ge*
vallen misbruikt, of by lange zoo niet mis-
bruikt hebben als de Druiden y blykt uit de
gevolgen. i .....
D. Uit welke gevolgen ?
E. Uit de ongekreukte .vryheid en onafhan-
kelykheid, waarin wy het ganfche volk der J^a-
ïfl^jere», behalven de lyfeigenen,;hebben aange-
troffen, en viit de zuiverheid van hunne Gods-
dienflige\'begrippen en eenvoudigheid van hunne
plegtigheden. Wanneer de Geestelykheid over
de :gewisfens der menfchen wil heerfchen, moet
zy zich het uitfluitend recht, van kundigheden
bezorgen, — de geheimen en plegtigheden van
den Godsdienst vermenigvuldigen, dan maakt
zy zich des te^ noodzaakelyker, en dit hebben
de -Dmai«»\'meesterlyk in. agt genomen eii an-
dere Geestelyken hebben - het in laater tyd on-
verbeterlyic nagevolgd. — Maar daar de heb-
zugt bylde Germaanen haar voornaamfle broni
miste, daar rykdom geen aanzien geene ge-
lukzaligheid uitmaakte , en , daar tegen . de
Heerschzugt ,alle mogelyke voorbehoedfels
gemaakt waren , hadden \'er zeker die rede-
tien by de Germaanen geene plaats , welke de
Geestelykheid by andere volke« hebben verleid^
©itt
-ocr page 77-A M B T S V K R. S. I G T 1 N C É N. 6$
om aan die menfchelyke zwakheden toe te gee-
ven, waar aan zy ook onderhevig zyn.
R. Dan zyn \'er nog Geestelyken, die uitge«^
zonderd moeten worden van de algemeene ver-
denking , waar onder deeze eerwaardige Orde
ligt. Ik ben zeer in myn fchik, dat de Bata-
vieren hier van een voorbeeld opleveren.
ü. Waarom zouden deezen niet te vinden
zyn? — of maakt het eene geheele orde en uiaat-
fchappy fchuldig, om dat enkelen van hun in-
vloed misbruik maaken en aan hun oogmerk
niet voldoen ? Noetn my dan een rang — een
foort van menfchen , dat niet te veroordeeien
en te veragten is. — Zy zyn menfchen, gelyk
wy allen en geen Engelen. Aan den anderen
kant wil ik u gaarn toeftaan, dat het te wen-
fchen was, dat veelen hunner minder heersch-
zugtig en meer belangeloos waren.
D. De Gallifche Geestelykheid maakt hier een
fterk contrast uit: maar ik dagt niet, dat haare
voorregten zoo oud waren. Men behoeft niet
te vraagen, van waar zekere Geestelykheid haa-
re belangen heeft leeren kennen, en het is geen
wonder, dat zy zoo wei als de Edelen in
Vrankryk zich op hunne oorfpronkelyke Präro-
gativen beroepen, en dezelve met het volk niet
willen gemeen maaken.
E. Het verfchynfel, dat zich thans daar op-
doet, is des te meer zonderling. — Is \'er eene
inbreuk fchoon voor veele eeuwen , gefchied
6S de pillesterlykb
en allengskens iTïgeworteld , kan die het volk,
voor altoos berooven van het geen hen toekomt?
— Niets lcl)ynt meer oneigen, dan dat eeneGees-
telykheid den Staat helpt bellieren, ~ dat de bnrge-
ry daarentegen al delasten draagt, en van allen in-
vloed ontbloot is. Maar wy laaten dit de Galliërs
verantwoorden , en keeren tot de Batavieren.
M. Vader, heeft van het Bidden, Ofteren en
waarneemen van Plegtigheden gefproken, maar
niet van het geen thans het voornaamfte werk
van onze Geestelyken is.
E. Ik verftaa, u myne machtilde , gy. wilt
de Priesters ook laaten leeren en prediken. Het
laatfte is eene gewoonte den Christenen byna
alleen eigen; maar in hoe verre zy van het on-
derwyzen van de Jeugd en het volk in den
Godsdienst en de zeden hun werk al of niet
gemaakt hebben, durf ik niet bepaalen. Ik 4ieb
u reeds gezegd, dat ik vermoede, dat het getal
van hun, die geen byzonder lighaam uitmaakten,
niet zeer groot was, — dat zy alleen by pleg.
tige en algemeene gelegenheden gebruikt wier»
den, en dan beftond hun werk voornamelyk in
die drie ambtsverrigtingen. Moeten\'wy nu de
Vaders en Hoofden der huisgezinnen als Voor-
gangers en Beftierders van de byzondere en huis-
lyke Godsdienstoefreningen aanmerken , ook zy
kunnen hunne kinderen en huisgenooten in de
weinige en eenvoudige begrippen van den Gods-,\'
dienst onderweezen , het oogmerk der plegtig-
. \\
A M Ii T S V E R R I G T I N \'G E N, 67
heden aangetoond, en in de verpligtingen, welke
daaruit voortvloeiden, onderrigt hebben. Zy wa-
ren \'er ten minften de naasten toe. Wyl zy al-
les uit eene overoude overlevering en de in-
fpraken der Rede moesten\' ontleenen, bepaalden
zich al deeze onderrigtingen in een naauwen
kring, te meer, om dat zy meer naar voorbeel-
den dan naar wetten leefden. De fchrandere
lesfen der Wysgeeren, onder de verhchte natiën
beroemd, waren by hen niet te verwagten;
maar nog minder alle die naauwkeurige voor-
fchriften en verheve waarheden , welke het
Euangelium onder de tyden der belofte en der
vervulling aan Jooden en Christenen mede
deelde. De Openbaaring geeft ons bronnen aan
de hand, die onuitputtelyk zyn, en zal, zoo lang
de waereld ftaat ons fteeds nieuwe ftof opleve-
ren om re denken en te leeren , zonder dat
vvy ooit zullen afgedaan hebben ; én die bron-
nen misten zy.,— Men kan \'er byvoegen, en
dit zouden wy haast vergeeten , dat de Barden
in dit Onderwys ook in aanmerking komen ,>
welke in hunne gedichten niet alleen de lot-
gevallen van den Staat, de daaden hunner-
helden , maar ook de Godsdienftige gevoelens
begreepen hebben, gelyk zy al hec voornaame,
dut der geheugenis moest aanbevolen, worden ,
in verfen overbragten. En het zyn óok deeze ge*
dichten, op welke tacitus zich beroept, wan-
neer hy in den beginne zyner verhandelingen
E 2 vas
-ocr page 80-1
68 DE PRlESTEftLyicK
van den eerften oorfprong van dit Volk en van
Heni fpreekt, van wien zy hunnen herkomst aflei-
den. ~ Van het Bidden der Priesteren by eene
plegtige gelegenheid maakt tacitüs uitdruk.,,
kelyk gewag in zyn tiende Hoofdftuk. Wan-
neer zy de goede of kwaade uitkomften wensch-
ten te weeten „ baden zy de Goden , en za-
gen met eerbied ten Hemel op" : zoudén zy dan
by de offeranden en andere verrigtingen van den
Godsdienst niet hetzelfde gedaan hebben? -
Fr. Maar heb ik niet verftaan , dat c^sar
zegt , dat by de Germaanen de Priesters geen
opzigt hebben over Goddelyke zaaken ^^ en dat
zy geene Offerhanden offerden ?
E. Gy moet niet tjit het oog verliezen, dat
CiESAR wel ontkent, dar by de Germaanen gee-
ne Druiden (van deezen fpreekt hy alleen , en
fprak hy van te vooren in zyne befchryving van
de gewoonten der Galliërs O het opzigt hadden,
over Goddelyke zaaken, maar hy ontkent alzoo
min, dat zy Priesters hadden, als by ontkent
dat zy Godsdienftige plegtigheden verrigteden;
en hadden zy deeze,-- wierden die in \'t openbaar
verrigt, men had daar voorgangers toe noodig.
Men kan \'er alleen uit befluiten, dat de Pries-
ters maar zelden hunne bezigheden in \'t open-
baar verrigteden, dat het Godsdienftige in da-
gelylrfche omftandigheden door anderen en wel
door de Vaderen der huisgezinnen wier4 waar-
genomen, Geheel anders was het.by de Gal-
liers;
» m bt s v e r ric t 1 n g e V. -1^9
iiers; en dit bevestigt onze te vooren ge-
maakte aanmerkirgen. Daardoor had c^sar ,
die meer als vyand dan als vriend kwam, gee-
ne gelegenheid, om zich van het werk hunner
Priesteren behoorlyk te onderrigten, veel min
hunne Godsdienstplegtigheden in hunne gewyde
bosfchen te aanfchouwen."
D. Zegt hy evenwel niet met ronde woor-
den , dat zy zich op .geene Offeranden toe-
leggen? - \'
E. Dat zegt hy, en daar in fchynt \'er weder
eene groote tegenftrydigheid. tusfchen hem en
tacitus, welke met nadruk van de Offerhanden
fpreekt, en niet verzuimt te melden, wat zy of-
ferden. Maar wy kunnen in dit geval tacitus
met C/ESAR zeer gemakkelyk overeenbrengen.
De laatfte ontkent\' niet dat zy ooit ofFerden,
maar hy zegt alleenlyk , zy leggen zich niet
fterk\'Op het Offeren toe (*) en hier in toont hy
weder het onderfcheid, dat \'er tusfchen de Germaa-
nen en Galliërs plaats had. Hy gebruikt nader-
hand even dezelfde uitdrukking omtrend den Jand-
bouw ("f), en wy hebben beweezen, uit CjEsar
zelf beweezen, dat de landbouw hun geenszins
geheel vreemd was. — Het Ofteren is zoo oud
en zoo algemeen onder het menschdom in voo-
rige tyden, dat het eer te verwonderen als te
ge-
■(♦) Neque Sacrifidh fiudent.
(t} /Igricultura non ftudent.
e3
-ocr page 82-be o: f ? ë-r h a \'nd: e k
gelooven zou zyn dat de Batavieren er^ Gef\'
maanen, welke zoo veel van het oorfpronkelyke
cn Aardsvaderlylce hebben , in deezen van het
■algemeen gebruik zouden afgeweeken zyn.-
Fr. Wat ulFerden, zy.? i
E. Indien wy op tacitus zullen afgaan of-
ferden zy, gelyk doorgaans plaats had, een ze-
ker foort van dieren; en wel, volgens het Ro-
meins ch gebruik, aan byzondere Goden, byzonde-
re qfferhanden. „ Hercules en mars, zegt hy,
verzoenen zy met geoorloofde of daar toe^ge-
fcbikte dieren C1:}. Schoon nu al vervalt het
geen hy van de Romeinfche Goden fchryft, dat
Ls te zeggen, fchoon hy al mistast in het Wezen,
:waar aan de Germaanen hunnen eerdienst be-
loonden, kan hy, nogthans gelyk hebben in de
„oiferhanden zelve, . welke zy hem toebragten.
:Ik wenschte anders wel , dat ik hem in deezen
\'ppzigte ook op goede gronden kon tegen-
fpreeken.
- E. Om dat hy in het ftuk van de Offerhanden
de Batavieren y^m eene wreedheid befchuldigd,
waar van tacitus zells niet dan met weerzin
ipreeken kan. »
-(\' Vr. Waar in.beftond die?
ü E. „ Zy vereerden onder de Goden vooral
BiERcuRius, wien zy het geoorlofd teltenen op
ze-
70
1 Conces.fis anim alt bus plaçant.
-ocr page 83-der b a t a v i e è n. 71
zekere vastgeftelde dagen,\' ook met menfchely-
ke flagtofferen te bevredigen." .
R. óMy! hoe kwamen die edelmoedige Vol-
ken daar toe? - Maar gy hebt iaimers ge-
toond , dat tacitus vooral omtrend mekcu»
Rius\'gêdroomd heeft, en dan kan het ligtelyk
alles oiiwaaragtig zyn , wat hy hier nederfteld.
E. \'Er zyu geene rédenen ora tacitus, die
als een feilbaar mensch dwaalen kon en waarlyk
door de misleiding zyner Godsdienftige begrippen,
in welke hy opgevoed was , gedwaald heeft , te
verdenken, dat hy zonder eenigen grond een Volk,
waar mede hy ingenomen\' was, zou befchuldigd
hebben, met iets dat tegen de Romeinfche denk-
beelden en gewoonte van dien tyd ftreed. — Hy
heeft dit ondertusfchen niet alleen hier,-maar nog
ruim zoo fterk gezegd in het negen en der-
tigfte Hoofdftuk van Semmnen , wier pleg-
tige en algemeene Vergadering een verfchrikke-
lyk begin nam met het openlyk Aagten van een
aiensch. Wanneer wy hier by -vergelyken het
geen wy van de Ciinbren reeds gezegd hebben,
en door laatere Schryvers van de Germaanen
aangetekend is , kunnen wy niet ontveinzen ,
dat dit berigt maar al te waar zal zyn , hoe
zeer zommigen het op den- grond van reeds
aangeweezen dwaalingen hebben tegengefproken.
Va. Hoe kwamen zy daar toe?
E. Hoe kwamen verfcheide andere Volken,
die eene zekere -trap vau befchaafdheid hadden
E 4 tot
-ocr page 84-7« d e o f f e 11 handen
tot dien flap?iHoe kwam \'er dat Volk toe, het
geen alle ino^-elyke betrekking had op den eeni-
gen waaren God, welke niets meer dan diejren-
olFefs van hun vorderde, dat zy zich liever roet
verlaaiing van zynen dienst, naar de. gewoonten
en vooifchiiften van onmenfchelyke afgodendie-
naars wilden fchikken , en voor dezelve het
bloed van menfchen, ja zelfs van hunne kinde-
ren florten^ — Men heeft zich aan den eenen
kant verbeeld, dat \'er niets dierbaarer was, dan
het leeven van een mensch, en aan de andere
zyde niets te kostelyk geagt, indien men zich
maar van de gunst der Goden kon verzekerd
houden en de gedugte gevolgen van hunne gram-
fchap voorkomen : maar men heeft hier in ge-
dwaald, dat men zich verbeeld heeft, dat eene
menschhevende Godheid in zulk een wreede
olferhande genoegen nath en den eenen mensch
verlof gegeeven had om ten zynen behoeve over
het leeven van een anderen te befchikken.
Vu. Maar wie wierden toch tot die ongeluk-
kige flagtoffers; gebruikt? — Het jammert my,
dat myne Batavieren zich ook aan zulk eene
onmenfchelykheid hebben kunnen vergrypen.
E. Laat ik dit dan tot verzagting zeggen,, dat
ik telfens geloove, dat zy alleen by zeldzaame
gelegenheden zich hieraan fchuldig hebben ge.
maakt, en dat zy hier toe, zoo al geenei3,\'die
het leeven verbeurd hadden, wegens hunpe piis-
daaden, immers zulken, die het volgens de, ge-
woon-
d e r h a t a v 1 b r e ff. 73
woonte\'van die tyden en her recht des Oor.loiis
verbeurd hadden, hebben afgezonderd. — Dit
zien wy onder anderen by de nederlaag van
varus , toen? verfcheide legerhoof-
den ..geflagt wierden,. volgens her eetiënzestigfle
Hoofdftuk van het tweede;der Jaarboeken, en het
is waarfchynlyk dat zy van dergelyke flagtoffers
zich by andere gelegenheden bediend hebben.
By de Güt\'/ien verbeeldde men zich volgens Ces-
far, dat de offerhanden van misdaadigers den
Goden het aangenaaaifte waren: oiitbraken dee-
zen , dan bedienden zy zich ook van onfchuldi-
gen. — Wanneer wy dit van de Germaanen, die
min bygeloovig,, min bloeddo.rftig waren, voor-
onderftellen mogen , durve ik wel niet ftel-
lig zeggen , dat deeze gewoonte verfchoo-
ning verdient; maar dit \'durve. ik zeg-
gen , dat \'ér dan met geene voegelykheid in
deeze zoo zeer verlichte tyden fterk op
kan gevallen worden , waarin men zich nog
omtrend zyne vyanden byna alles veroorloofd
en de gevallen niet zeldzaam, en by alle vol-
ken te vinden zyn , waar by men zich aan
plundering, roof, brandftichtig, vrouwenfchen-
nis , en allerlei mishandeling heeft fchuldig ge-
maakt , waar door veele ongelukkigen tot den
bedelzak verarmd zyn. De invloed van den
Christelyken Godsdienst , aan welken men ze-
ker de maatiging omtrend gevangenen te dan«
ken heeft, kon tot nog toe voor het overige
74 ® \' E O F F E R H A "N B E Hl
weinig verbetering in het voeren van den oor-
log te weeg brengen, en wanneer burgerlyke
twisten of Godsdienftige verfchillen partyen
tegen, elkander in het harnas jaagen , houdt
deszelfs invloed geheel eu al op. Elk meent
God den grootften dienst te doen , wan-
neer hy zyn evenmensch op het ftrengst ver»
volgt, en ftond het in zyne magt, hy vervolgde
hem zelf tot in het graf — tot in de Eeu-
wigheid,
D. Iemand te berooven van alles wat hem
dierbaar is en niet meer dan het ellendig leeven
te laaten , is weinig minder wreedheid, dan
hem in het blaaken der driften van hetzelve te
berooven.
E. Zoo is het ook, en wy zouden meer ftaa-
len van wreedheid kunnen opnoemen j waar aan
zieh befchaafde Natiën,— belyders van den bes-
ten en zagtmoedigften Godsdienst fchuldig maa-
icen, welke alleen door de gewoonte en de me-
nigvuldige voorbeelden dat afgryzen ontduiken,
het geen zy eigenlyk verdienen zouden. — Het
gebeurde by de^ nederlaag van varus dient
ondertusfchen zeker om myn vermoeden te
bevestigen ^ maar wy kunnen \'er toch niet
uit opmaaken, dat zy in allen gevalle met over-
wonnelingen , ook met -hunne nabuuren, wan-
neer zy met dezelven in Oorlog waren, zoo ge-
handeld hebben. De Germaanen waren tegen
de Romeinen.^ welke een fchandelyk; misbruik
van
-ocr page 87-d er- b\'a t a vieren. 75
van hunne magt gemaakt haddèii, en-vooral
tegen varüs zeer verbitter-d.\' Zy waren daar-
enboven door ARMiNius fterk opgezet, en het
is geen wonder, dat zy in- dat"buitengewoon
geval eene buitengewoone - flagting gehouden
hebben. Zy lieten-j anders hunne gevangenen
ook wel in \'tt leeven ent gehmikteuze tot lyf-
eigenen, gelyk wy gezien hebben. Dan alleen;,
wanneer zy dezelven voor den flag met vervloe-
king^ hadden verloofd , liep het flegt met ben
af, wanneerze in hunne handen "Vielen. Men-
fchen, paerden en\'al wat leeven ontvangen had,
dan verbannen en wierd in koelen moede
om gebragt j waar van tacitus--nog een aan-
merkelyk voorbeeld verhaald in. den oorlog tus-
fchen de Catten en Hermunduren in "\'t laatfte
van het ■ dertiende-zyner Jdarboeken.
D. Dit had-in--zommige\'oorlogen der IsraUi-
ten ook plaats^, waarop men niet- zonder reden
zoo my -dnnküi\'aanmerkingen^^ gemaakt heeft i
welke deeze Natie weinig eer aandoen,
E. Men heeft ~uit het^oog verloren , dat zy
deeze verbanningen üitoeffenden op. uitdrukke-
lyk bevel van hunnen Koning, die Heer van lee«
ven en dood, de Richter van alle Natiën is.-4
Zyn vonnis over deeze volken wierd alleen
door dtlsraUiten ter uitvoer gelegd, en dit had
by andere volken geene plaats; —■ het was enkel
wraakzugt, welke de laatfte bezielde. Ondertus-
fchen moet men in dit en allé andere gevallen
zicli
-ocr page 88-7» o r f.e r h a n d e n
ïich ftellen in de tyden en oraftandigheden j
waarin deeze volken geplaatst waren, zal men
over Imnne daaden regt oordeelen. — Indien
men de Batavieren en Germaanen vergelykt by
verfcheide wilde, tnaar anders goedaartige vol-
leen, welke hunne wraakzugt zoo verre uitftrek-
ken, dat zy hunne gevangenen met alle moge-
lyke pynigingen ter dood brengen en hen ein-
delyk als een lekker gebraad opeeten, hoe ge-
maatigd is dan niet de handelwyze onzer Voor-
ouderen in den oorlog.
D Dan aten zy geen menfchen-vleesch?
E CLuvERfUs en anderen houdenze verdagt
uit eene duistere plaats van pliniüs in het eerfte
hoofdftuk van zyö dertigfte botk, maar zy ver-
denken met een de geheele Heidenfche waereld ,
zelfs de Grieken -en Romeinem waar toe ik egter
geen genoegzaamen grond vinde in eene twyffel-
agtige uitdrukking van plinius , of in de uitge-
ftrektheid van deeze barbaarfche gewoonte in
Jfrica en Jrnerica
D. De Grieken en Romeinen onthielden zich
immers zelf van menfchelyke offerhanden? taci-
tus maakt \'er niet dan met afkeer gewag van, en
in dit geval dagten de Romeinen inderdaad veel
redelyker dan de Germaanen en Batavieren.
■ E. ik wil ze gaarn van het eeren van menfchen-
vleesch vry kennen : men zou \'er by hunne
Sehryvers, die de bloeddorftigfte bedryven van
deeze »itiën niet verzweegen hebben, wel ge-
wag
dek. batavieren. i07
wag van vinden : maar anders was \'er op
hunne menschhevendheid niet veel te roemen.
Ik heb, toen ik over de Cimbren fprak, hier het
een en ander reeds van bygebragt. — Waarlykï
het is geen minder wreedheid menfchen tegen ver-
fcheurende dieren of tegen elkander te laaten
vegten in fchouwfpelen , en aan de maaliyden,
ter verlustiging zelfs van de tedre fexe. Hoeonbil-
lyk en onmenschlievend de Romeinen met hunne
flaaven en in de wingewesten gehandeld hebben ,
weeten wy uit de gefchiedenisfen. En wat de
menfchelyke offerhanden betreft, Plinids ver-
haalt ons, dat dezelve tot aan het zes honderd
zeven en vyftigfte Jaar na het bouwen van Romen
geduurd hebben, en toen eerst onder het burge-
meesterfchap van corneliüs lentulus en
LiciNius CRASSUS door een raadsbefluit afge-
fchaft zyn. Lactantiüs verwyt den Romeinen
dat deeze Offerhanden tot aan de tyden van
Keizer hadriaan geduurd hebben. — Hoe de
gevange Jooden door den anders welberugten
vespasiaan by de inneeming van Jerufalem
mishandeld, hoe de Christenen gefolterd zyn is
bekend: en evenwel fchryft plinius in de aan-
gehaalde plaats, „men kan niet genoeg waardee-
ren, hoe veel men aan de Romeinen verpligt is,
welke de monfleragtige voorbeelden opgeheven
hebben, in welke het aller godsdienftigst gere-
kend wierd een mensch te dooden, en allerheil-
zaamst hem op te eeten.\'" — By de Galliërs was
men
-ocr page 90-78 • d s a l t a a k e n :
men nier te vrede met erdcele aienfciien by aller-
leie gelegenheden te Aagten, zomtyds wierden \'er
eenige in een overgroote pop van teenen gevlog-
ten , by elkander geflopt en zoo verbrand, —
volgens c^sAR.
R^ Al weder heeft eelhart raad geweeten
om ons met zyne Batavieren te bevredigen ;
maar dit rust alles op de vooronderflefling, dat
zy maar zeer zeldzaam en wel voornamelyk in
den oorlog zich aan hunne gevangenen ver-
greepen.
E. Ik zal zoo veel mogelyk myne onderftel-
ling waarfchynlyk maaken, wanneer wy onder-
zoeken by welke gelegenheden zy hunne OlFer»
handen, en andere Godsdiénstplegtigheden ver-
rigt hebben.
M. Ik ben blyde , dat Vader van dit akelig
onderwerp uitfcheidt , cn nieuvpsgierig naar de
andere plegtigheden van hunnen Godsdienst.
E. Gy wik zoo ras van het oiferen afflap-
pen, als mogelyk is, maar ik moest niet ver-
geeten van de Aitaareii te fpreeken. Deeze wa-
ren volkomen met de plaats van plegtige Gods-
dienstoelFening overeenkomllig, — van aarden
zooden toegefleld. De overblyffelen van zulke
akaaren met het ongelukkig overfchot der geof-
ferden vond germanicüs , volgens tacitus. By
de Grieken en Romeinen bediende men zich
O^k meermaalen van altaaren van aarde
en graszodeii , w^aarvan virgiliüs , ovmius
en
-ocr page 91-d e r b a t a v i e r ® n. 79
en siLius iTALTcus hnnne gedichten fpree-
ken. Het is buiten alle bedenking , dat de
Aardsvaderen daarvan ook gebruik gemaakt heb-
ben, en de Israeliten ua hun , zoo lang zy in Gï-
man niet gevestigd waren. Het kan ook zyn, dat
zy wel eens groote Ifeenén, als door de hand der
natuur zelf gevormde altaaren, gelyk zommigen
willen, gebezigd hebben.— Wat nu de andere gods-
dienstplegtigheden betreft, gy moet u daar niet
te veel van voorftellen, myn lieve machtilde !
ik moest *er van melden, om dat onze verhan-
deling niet volledig zou zyn, indien wy hier niet
naar onderzogten. Maar c^sar heeft \'er niets,
— tacitus heeft \'er weinig van , en gy kent
onze Batavieren reeds genoeg, om te vooronder-
ftellen, dat \'er weinig omflag by hunnen open-
baaren Godsdienst zal plaats gegreepen hebben.
De eenvoudigheid ftraalde, in hun geheele lee-
venswyze en alle hunne bedryven tot dus verre
door, en het zou wonder zyn, zoo zy in het
Godsdienftige, waar dezelve vooral te pasfe
komt , hier van waren afgeweeken. En dat
zy hier vooral by hen heerschte, hebben wy
reeds gezien.
Fr. Wat heeft tacitus hier van aangetekend ?
E. Al wat hy van den Godsdienst der Ger-
maanen in \'t gemeen heeft aangetekend, beftaat
in weinig woorden, welke ik u reeds heb mede-
ge-
(*) — Mille kinc cefpite de viridi
Surgunt properantius Ara, sïlius it ah cus.
éo . G O D S D I E N S T-
gedeeld : maar wanneer hy tot de byzonderhe-
den overgaat, waarin eenige Natiën van elkander
onderfcheiden zyn , geeft hy niet alleen in \'t
burgerlyke, maar ook in \'t Godsdienftige eenige \'
ftaaltjes op. .
M. Laat ons die ook weeten : of heeft het
geene betrekking tot de Batavieren ?
E. Misfchien maar alleen dat geen, het welk
hy van de Semnonen meldt, welke de oudfte ea
edelfte der Sueven waren, de ftam, waaruit de
Batavieren ook hun oorfprong rekenden. Behal-
ven de bloedige Offerhande, waar mede de alge-
meene volksvergadering in het H. Bosch geopend
wierd, was dit nog eene byzonderheid „dat nie-
mand, ten zy met een band gebonden, in het
zelve mogt ingaan, om zyne minderheid en het
vermogen der Godheid daar door te erkennen.
Indien hy by toeval ter aarde viel, was het niet
geoorloofd hem op te heffen of zelf op te ftaan,
Zy moesten langs den grond gerold worden.
R. Dit was zeer zonderling; wat zou dit be-
duid hebben? .
E. Volgens tacitus „ zag al deeze bygeloo-
vigheid daar op , dat voor zoo verre daar de
oorfprong van het ganfche Vólk was, ook God ,
de Behéerfcher van allen zich daar bevond, aan
wien al het overige onderworpen was en ge-
hoorzaamheid bewyzen moest."
Vr, Dit zou dan daar toe geftrekt hebben,
om eene heilige vrees voor de Godheid in te
plegtigheden. gi
boezemen , en elk ootmoedigheid te leereni
D. Het komt my egter vreemd voor , dat in
dit Heilig Bosch algemeene Vergaderingen ge-
houden wierden. Indien de toegang tot hetzel-
ve verboden was,kon men dit begrypen,nu was
\'er zeker iets anders agter. -
E. Het een en ander is bezwaarlyk overeen
te brengen. Zoo dit berigt van tacitus niet te
min egt is j kan Vr dit Staatkundig oogmerk
meede bedoeld zyn, dat men zoo veei mogelyk
zogt te wege te brengen, dat \'er geene verwar*
ringen op deeze Vergaderingen voorvielen, nie-
mand met den anderen handgemeen raakte, maar
alles met ftilte en eerbied behandeld wierd; De
Semnonen alleen maakten een getal van honderd
rechtsgebieden uit, en zy waren door hunne magt
en aanzien het hoofd der , de magtigftevan
alle de Germaanen, tégen welke geeue ftervelin-
gen beltand gerekend wierden. Tot deezé pleg*
tige Vergadering wierden gemagtigden gezonden
door al de onderfcheide Volken, welke zich uit
het bloed der Sueven oorfpronkelyk rekenden, eiï
dus ook waarfchynlyk door de Batavieren. Niets
was in zulk eene talryke Vergadering, die uit
Verfchillende en geheel uit vrye eh flrydbaare
Volken beftond , noodwendiger, dan goede orde
en ontzag, welke alleen uit den Godsdienst moest
voortvloeijen, wyl elk een hier evenveel te zeg-
gen had. Het kan ondertusfchen zeer wel zyn j
dat het gerügt \'er iets bygedaan heeft, om des te
III. DEEL. F mseï
-ocr page 94-til g o o s d i s n s t-
meer alle vreecndelingeti af te fchrikken zulk
eene heiHge eu belangryke plaats te ontwydeii.
En Qp dezelve wyze zal men ook veel moe-
ten afdoen van andere vertellingen.
Fr. Welke?
E. Ik heb u reeds gezegd, dat zy tot alle de
Germaanen en byzonder tot onze Batavieren
geene betrekking fchynen te hebben , egter ik
zal ze u mededeelen. In het veertjgfte Hoofd-
ftuk verhaalt hy van de Reudignen, of volgens
CLUVERIUS Deuringers of r/zm\'wgerXjen zes an-
dere met hen verbonde Volken, „dat het aan-
merkelykfte onder hen was, dat zy de moeder
de AARDE als eene gemeene Godheid ond^r den
naam: van hertha met elkaaderen ee?den, om
dat zy haare tusfchenkomst iij menfchelyke Z;aaj^ea
en haare ftrafoefFening over de Volken geloofden.
*£r was op een Eiland van den Germamfchn
Oceaan een kuisch bosch en in hetzelve eene
geheiligde wagen» met een kleed bedekt, wel-
ke alleen den Priester yryftoad aan te raaken.
Peeze weet, wanneer de Godinue ia dit Heilig\'^
dom is, en volgt de wagen, door koeijen voort-
getrokken, met veel eerbied. Ek. dagen, zya dan
tot blydfchap en alle plaatzen tot feestvieruig
gelchikt. Veele vreemdelingen bezoeken hea
en zy worden gul ontvangen. Men deukt , dan
ora geen Oorlog, nog wapenen. Al bet krygs-
tuig ligt opgeflotep: — vreede en rust zyia \'er
alleen bekend, alleen bemind tot daa; dezelfde
:Pries-
-ocr page 95-pLEGTIÖHEÖEfï. S^
iPriester de Godinne, verzadigd van de verkee-
fing met menfchen , aan haaren tempel weder
te rug brengt. Straks word de wagen, de klee-
den , en 200 gy het gelooven wilt , de God-
heid zelve, in een afgezonderde poel afgewas*
fchen. Eenige flaaven helpen en deeze worden
terftond van den poel iugezwolgen. Hier van
daan een heilige fchrik en onkunde, wat dat geene
zyn moge, hetwelk zy alleen zien mogen, die
het befterven moeten." — Van de Naharva^
Un vertelt hy in het drie en veertigfte Hoofd-
ftuk, „ dat by hen een heilig bosch gevondea
wordt van een overoude Godsdienftigheid, waar-
in een Priester in een vrouwelyk gewaad het
opperbeftuur heeft. Volgens de Romeinfche uit-
kgging worden de Goden castor en pollux
genoemd , maar de waare naam der Godheid is
ALCis. \'Er zyn geene afbeeldingen, geen fpoor
van eene vreemde Godsdienstplegtigheid. Als
broeders, als Jongelingen worden zy nogthans,
vereerd."
D. Dit mag tot de Batavieren eigenlyk geene
feetrekking hebben , het bevestigt my toch in
het geen gy te vooren hebt aangemerkt , myn
eelhart.
E. Ora die reden heb ik het verhaald, anders
komt de ganfche vertelling van dat Feest van
hertha bedenkelyk voor: — te meer, om dat
alles hoofdzaakelyk overeenftemt met de pleg-
tigheden op het feest van; cybele by de Romei\'
§4 godsdienst-
nen waargenomen. By een volk^ dat zelfg gee-
ne beelden of tempelen had, is dit alles vee! te
omflagtig. — En hoe wist men al dien, omflag,
waar by niemand, dan de Priester tegenwoordig
was, en al jde medehelpers geloofd wierden
omgekomen t.e zyn* — De Germaanen kenden
geene tempelen , en egter wordt deeze Godin«
ne in haaren tempel te rug gebragt; of kunnen
wy het heilig bosch onder dien naam verftaan ?
Moeten wy, niet tegenftaande dit alles, de zaak
zoo aanneemen, als tacitus dezelve .verhaalt,
dau is deeze Godsdienstplegtigheid van laater ty-
den en buiten twyffel van de Romeinen ontleend:
maar hoe komt dezelve by do oorfpronkelyke ge-
woonten der Germaanen dan te pasfe? —
D. Of de Gefchiedfchryver moest eenige on-
derfcheiding gemaakt hebben, om te minder on-
derverdenking te vallen, dat hy zich welven te.
genfpreekt. Dit ftryd ten minften, dat niemand
dau de Priester den Heiligen wagen mogt aan-
raaken, en egter wordt hy in het affpoelen van
wagen, kleed, en Godes door eenige flaaven
geholpen, welken deeze eer allen met den dood
bekoopen.. ^ :
E. In het andere geval van alcis hebben
wy de bekentenis van tacitus zelfs , dat
de Romeinen hunne Godheden overal , meen-
den te vinden , fchoon de Germaanen \'er
nimmer om dagten. Hetzelfde blykt nog
nader uit het vyf en veertigfte Hoofdftuk,
waar
-ocr page 97-plegtigheden. gi
waar by van de Aestyers fpreekt , by welken
de moiïdf-r der goden vereerd wierd. En waar
uit bleek dat ? ,, Als een teken van heilige
vereering droegen zy de gedaanten van wilde
zwynen. Dit teken ftelde den vereerer der
Godheid veihg , even of hy door de wapenen
en andere middelen befchermd wierd , ook on-
der zyne vyanden." — Deeze afbeeldingen van
wilde zwynen behoorden zeker tot die veldte-
kenen, welke, zy uit de bosfchen en wouden
ontleenden en met zich in den ftryd voerden ,
welke by elke natie naar welgevallen verkoren
en gebruikt wierden. Dit heeft ons tacitüs
zelf geleerd, en nogthans voert hy dit bier tot
een bewys aan van een byzonderen eerdienst,
om daar door te waarfchynlyker te maaken,
dat hunne cybele als IVloeder der Goden by
zommige Germaanen niet onbekend was. —
Wy zouden over deeze berigten van de plegtig-
heden by de Deuringers, de Aestyers en andere vol-
ken , omtrent de Moeder der Aarde of de Moeder
der Goden in gebruik, — en derzelver tempel
nog eenige aanmerkingen kunnen maaken, maar
deeze zullen in *t vervolg nog beter te pasfe
komen. - Dit is het al wat tacitüs van
byzondere godsdienftige gewoonten en pleg-
tigheden, zoo veel ik weet heeft aangetekend
in zyn werkje over de zeden der Germaanen.
D. Waar zal naar uwe gedagte alles op uit
komen?
§6 godsdienst-
E. \'Er mag deeze of geene verrigting van mie-
der belang by gekomen zyn, maar van hunne ge-
woone en voornaamfte Godsdienftige oeffeningen
maak ik dit denkbeeld.,, — De Natie vergaderde
uit alle\' oorden in een Heiiig bosch. I3e uitge-
zogte offerdieren wierden geflagt, op den altaar
gelegd en met vuur aangeftoken. De voornaam-
fte der Priesteren deed eene aanfpraak en pleg^
tig gebed, terwyl de overigen tot handlangers,
en de ganfche menigte tot aanfchouwers en toe-
hoorders verftrckten, waar na alles met eene
Offermaaltyd befloten wierd. Indien ik u de
Godsdienftige plegtigheden der Grieken en Ro-
meinen^ by het offeren in gebruik,moest befchry-
ven , zoude ik daartoe overvloedige bronnen
aantreffen, m.aar hser vinde ik my verlegen.
M Ey Vader verhaal ons deeze dan ten min-
ften, om dit te vergoeden?
E. Uw Broeder zal u dit wel berigten, ter^
wyl zal ik een weinig rusten.
M. Wilt gy dat wel doen freperik?
Fr. Ja zeer gaarn, voor zoo ver ik het my
kan herinneren. ~ De Offerdieren, die te voo-
ren naanwkeurig onderzogt waren moesten wit
van kleur zyn......
E. Wanneer zy voor de Hemelgoden moesten
dienen : — voor onderaardfche Godheden, ge-
bruikte men zwarte.
Fr, Deeze wierden door de Priesters , die
ook in \'t wit gekleed en met kransfen ora \'t
hoofd
-ocr page 99- -ocr page 100-plegtigheden. gi
hoofd verfierd waren, tot aan den altaar geleid,
na dat zy ze te vooren met groente en bloemen
behangen hadden. Voorts wierden \'er eenige
hairen tusfchen de hoornen uitgeplukt, een wei-
nig wyn& geftort en de handen op het hoofd
van het offerdier gelegd; waar na het bevel ge-
geeven wierd, om het te keelen. Het bloed wierd
in een bekken gevangen , en tegen den altaar
gefprengd, de huid afgetrokken, en het offerdier
naauwkeurig gewasfchen, waarna eenige ftukken
van hetzelve met de ingewanden op het hout
gelegd en met vuur verbrand wierden, terwyl
de overige dienden tot een Offermaaltyd. Is
het niet zoo, Vader?
E. Gy hebt nog vergeeten, myn Zoon, dat
voor het Aagten een gebed gedaan en elk
gewaarfchuvvd wierd, om zieh voor alle onbe-
taamelyke woorden te wagten, en dat men na
het Aagten de ingewanden der Offerdieren
naauwkeurig onderzogt, om daar uit voorfpel-
lingen te maaken. Dat \'er ook wyn en wierook
voor het offeren in de vlam geworpen wierd
behoeft niet gemeld , ora dat de oude Bata*
vieren geen van beide kenden. — Gy zult in-
tusfchen opgemerkt hebben^ dat zeer veele van
deeze omftandigheden, het bygeloovige uitgezon-
derd, ook by de IsraUiten wierden waargeno-
men , wanneer zy ofFerden en hun reeds van
hunne Aardsvaderen waren overhandigd , v>?aar
uit wy niet geheel ongegrond kunnen opmaa-
F 4 ken.
-ocr page 101-§8 godsdienst-
Ivcn, welke plegtigheden \'er by den OfFerdienst
dex Batavieren plaats hadden. En ik worde hier
in te meer bevestigd, daar het weinige, dat
wy hier en, daar van de Druiden \\ïndtn aan-
getekent , hier van niet veel afwykt. In het
vierenveertigfte Hoofdfluk van het zestiende
boek zegt plinius van de zelve. „ \'Er is niets
heiliger by hen , dan de Varen en de Eikenboom
waarop dezelve groeitDit gaat -er voor af,
wyl plinius in dit Hoofdftuk in \'t breede van
dit gewas fpreekt en van de bygeloovigheid,
die \'er mee gepleegd wordt. — De reden waar-
om zy zoo zeer op deeze plant gefteld waren,
indien hy maar op een eikenboom wies, geeft
plinius ook aan de hand: „ alles wat van dien
aart op de eikenboomen wast, meenen zy, dat
hen van de Goden is toegezonden en tot een
teken verftrekt, dat die boom van hen is uit-
gekozen.\'\' — Zonder eikenloof worden geene
heilige zaaken verrigt. — „ Hy verhaalt ons ook,
umnneer de offerhanden en de maaltyd onder
het geboomte behoorlyk toebereid waren , dat
\'er twee witte llieren wierden aangevoerd ,
welker hoornen dan eerst gebonden wierden.
De Priester, met een wit gewaad verfierd, klimt
dan in den eikenboom , fnydt de takken met
een gouden fnoeiraes af, en alles wordt in een
witte mantel gevangen. Eindelyk Aagten zy
de olFerdieren , en fmeeken , dat God zyne
gave gezegend doe zyn voor hun , aan wiea
hy
-ocr page 102-plegtigheden. gi
hy dezelve gefchonken heeft." — En volgens
DIODORUS sicuLus voorfpelden de Druiden nit
de ingewanden der offerdieren, zoo wei als uit
de vlugt der vogelen. —
P. Kunnen wy uit dit alles niet genoegzaam
een denkbeeld vormen wegens de gebruiken der
Batavieren by het offeren?
E. Zeer wel. Niettegenftaande de Galliërs in
veelen opzigte van het oorfpronkelyke waren af-
geweeken , waarby de Germaanen meer gebleeven
waren, kunnen zy in een enkel geval met elkan-
der overeenftemmen, daar zy, gelyk ik meer aan-
gemerkt heb , uit een zelfde volk van ouds afftam-
den. De Eikenboomen waren by de laatften in geen
minder hoogagting en daar uit maak ik ook op,
dat hunne Offerdieren zoo wel als de hoofden
hunner Priesteren met eikenloof waren bekranst,
en deeze in \'t wit gekleed. — Wanneer wy ons
nu den eerbied herinneren, waar mede de
Germaanen het onzigtbaare Weezen, dat zy in
himne Heilige bosfchen eerden, zich vertegen-
woordigden en daar by vergelyken , het geen
TACITÜS zegt van het bosch der Semnonen, en
van de wyze, op welke men den albrheer-
scHER daar naderen moest, mógen wy \'er dit
veilig uit befluiten, dat eene diepe ftilte, — en-
kele aandagt en eerbied by deeze Offerdiensten
en wei vooral onder het Gebed geheerscht heeft.
R. Veel meer, dan \'er dikwerf in de Gods-
dienftige byeenkomften der Christenen onder het
F 5 voor-
90 e o D s D I E N s T«
voorftellen van het woord des Levendigen Gods
plaats heeft.
Vr» Dit maak ik ook uit alle omftandigheden
op. — By het offeren der Druiden, hoe verre
zy met de Galliërs by my agterftaan, fmaakte
my de uitdrukking van plinius zeer : „ zy
fmeeken dat God zyne gave gezegend doe zyn
voor hun , aan wien hy dezelve gefchonken
had." — \'Er was zeker veel verlochening noo-
dig voor den Offeraar, oin dit van harte te
zeggen : — maar het fchynt my hier uit toe, dat
\'er ook by hen nog iets goeds was overgebleeven.
D. Ik durve naauwlyks dit droevig onderwerp
weder aanroeren, maar anders zou ik vraagen,
of \'er by de menfchen - offerhanden nog eenige
byzonderheden in gebruik waren.
E. Vergun my dan nog dit zoo kort als moge-
lyk is te melden, en dan zullen wy \'er niet meer
van reppen. De gevangene en ongelukkige flagtof-
fers wierden de handen op den rug gebonden, by
den altaar gebragt, — by \'t hair des voorhoofds
door den Priester aangegreepen — en voorts op
eene onderfcheide wyze afgemaakt, — zonder
hen van te vooren als by de Wilden te mar-
telen. — Uit hun vallen, fpartelen en bloeden
maakte men het een of ander op. — Maar dik-
werf wierden zy ook alleen ter eere van hun-
ne Godheid aan de boomen opgehangen. Zoo
deeden de Sicamhren , Tenctren en üßpeeten
toen zy zich ter verdediging van haare vryheid
te-
-ocr page 104-3? L e <ï T I G H E ö K N, 9ï
tegen de Romeinen vereenigd Iiadden. En by
de overwinning van arminius wierd hetzelfde
aan veele gemeenen in het werk gefield.
P. Gy wilde nog niet bepaalen , dat elke
natie maar één Heilig Bosch had afgezonderd tot
zulke Godsdienftige byeenkomflen en plegtighe-
den, maar dit is by my nu vry klaar uit het
geen gy van de Semnonen , Reudignen en iVa-
Imrvalen ons verhaald hebt.
E. In zoo verre de geheele Natie tot den
Godsdienst eenpaarig wierd opgeroepen , hebt gy
gelyk; daar was het van de grootfte noodzaakelyk-
heid. De dénheid maakte de plaats te heiliger,^
en wyl die bosfchen niet bekapt of op eenige
wys mogten gefehonden wwden, daarom kuisch
of heilig geheeten , (*) was het niet raadzaam
zulke plaatzen buiten reden te vermenigvuldi-
gen, wyl daar door ligtelyk gebrek aan brand-
ftof en timmerhout zou kunnen gebooren wor-
den; maar \'er is teffens de grootfte waarfchyn-
lykheid voor, dat zy geene andere openbaare
Godsdienftige byeenkomflen hadden , waar-
by de Priesters vereischt,\'en de Offerhanden in
(*) Daarop zinfpeelt lucanus, —.
„ Lucus erat ïofigo nunqüam violatus ah
€n statius.
Silva capax aevi ^ validaque incurva fenectd
Aeternwn intonfte frendis, fiat pelyia mlHs
Erondibm,
V
naam van het Volk, verrigt wierden , dan waarby
het ganfche volk tegenwoordig was.
R. Wanneer en by welke gelegenheden had-
den zy deeze byeenkomften ?
E. Dat \'er zekere tyden toe bepaald wierden,
ten minften tot de gewoone Godsdienstplegtig-
heden, fpreekt van zelve. — Tacitus zegt ook
5, dat zy op zekere vastgeftelde dagen offer-
den Misfchien gefchiedde het, zoo dikwijs zy
hunne Volksvergaderingen hielden by nieuwe of
volle Maan , wyl wy gevonden hebben, dat zy,
zoo veel het maar eenigzins te pasfe kwam , den
Godsdienst met alle gewigtige onderneemihgen
verbonden. — Wanneer \'er een Kryg ontftond
waarby de Godheid geraadpleegt en om by ftand
moest gefmeekt worden , — of wanneer \'er
eene aanmerkelyke overwinning was behaald ,
zullen \'er buiten twyffel buitengewoone byeen-
komften en offerhanden gehouden zyn. — Indien
dit al niet vry klaar blykt by de nederlaag van
VARUS, en den oorlog tusfchen de Catten en
liermunduren, zou het op te maaken zyn uit het
te velde trekken der Priesteren, en het bywoo-
nen der Volksvergaderingen, waar zy beftendig
vereischt wierd en , om de wichelaaryen te be-
ftieren en de Vergaderingen in orde te houden.
Maar de algemeene Vergadering van het ganfche
Bondgenootfchap wierd wegens den omflag, welke
daartoe gevorderd wierd, zeker zeer zelden gehou-
den , het zy op een vasrgeftelden tyd des Jaars,
het
-ocr page 106-f Y D E N. 93
het zy wanneer de nood eischte eenen bui-
tengewoonen te beleggen. Nu hebben wy
van te vooren reeds aangemerkt, dat, fchoon
de gewoone Volksvergaderingen der Germaa\'
nen by nieuwe of volle maan wierden ge-
houden , daaruit niet moet opgemaakt wor-
den, dat elke maand of halve maand daartoe
\' beftemd was: maar dat dezelve veel eer alleen
ten en andermaal in een jaar wierden byeeage^
roepen. Waren de plegtige bycenkomflsn dan
zeldzaam , de^ zwaarigheden, welke uit het flegt
faifoen en vermenigvuldiging der Oflèrhan-
den vooral der^ menfchelyke Olferhanden kun-
nen bygebragt worden, verminderen merkelyk.
En hier in mogen wy ons op ciESAR beroepen,
welke te regt zegt, zy Offeren zeldzaam: het geen
dan betekent,zy houden zich zelden tnet olferhan-
den, en niet dan in zeer plegtige en buitengewoo-
ne gelegenheden op, en daar in verfchillen zy
weder van de Galliërs ^ welke in allerleie gevallen
tot offerhanden hunnen toevlugt namen. Het
geen hy in zyn overgang van de Germaanen aan-
merkt: — „ zy verfchillen veel van deeze ge*
woonten " moeten wy vooral op het Godsdienftige
toepasfen. „ Want, zoo laat hy \'er volgen,
zy hebben nog Druiden, die het opzigt over
den Godsdienst hebben > nog leggen zich op
offerhanden toe." ,
Vr. Zonderden zy dan geen weekelykfchen
dag, of eenige feestdagen tot den Godsdienst af?
E.
-ocr page 107-dëbelligê
E. Indien tnen- deezen dag alleen Voor isrdit
ingefleld , en dus als fchaduwagdg aanmerkt ,
zullen zy ook van denzelven niets geweeten
hebben: maar indien de inrtelling van dien dag
zoo oud is als de waereld, en dezelve zoo vee-
len verbond, als \'er betrekking op den Schep-
per en zyn eerfie werk hadden , dat is het
ganfche Menschdom, is het niet onwaarfcbyn-
lyk, dat deeze onderfcheiding nevens andere
kundigheden tot hen is doorgebroken , en van
geflagte tot geüagte voortgeplant , zonder dat
zy juist de reden en het oogmerk der eerfte in*
ftelhng wisten. Ik laat dit gefchil den Godge-
leerden over,- dit is ondertusfchen zeer opmer-
kelyk , dat by meest alle bekende, — befchaafd«
en onbefchaafde Natiën, niet alleen eene verdee-
ling in weeken, maar ook eene Godsdienftige
onderfcheiding van een der dagen in de weefe
plaats heeft.. Het eerfte kan uit den loop d«|f
Maan ontftaan , maar het andere heeft geen de
minfte betrekkJng tot denzelven\' en moet tii^
een anderen oorfprong afgeleid worden^ \' —
Dan fchoon de Germmmn e.n BaSamerm al heé
onderfcheid tusfchen den eenen en den anderen*
dag erkenden, volgt daar niet uit , diwf zy elke?
week Nationaali byeenkwamen. De Godsdienst-
oeffeningen van de hoofden der huisgezinnen,
waren dan voldoende en de Priesterlyke, welke
of tot de Volksvergaderingen, of tot het krygs-
wezen, of tot het geheele bondgenootfchap al-
leen-
t y ö e w,
leenlyk behoorden , wierden op andere tyden
gehouden, welke wy als gewoone of buitenge-
woone Feestdagen en Hoogjyden kunnen aanmer-
ken : — maar wanneer en hoe dikwerf dezelve
gevierd wierden kunnen wy met geene moge-
lykheid bepaalen.
Fr. Ik heb Vader meermaalen van Wiche-
Jaaryen hoor-en fpreeken: hoe wierden die aan-
gelegd?
E. Op meer dan eene wyze. Tacjtvs is
over dit ftuk vry uitvoerig. In het begin van
het tiende Hoofdftuk verhaalt hy, „ dat zy
van Voortekenen en het Loten zeer dikwerf zich
bedienden* De wyxe, waar op zy het lot weï-
pen , is zeer eenvoudig. Zy fnyden een groo-
ten tak van eenen vrugtdraagenden boom , en
kappen den zelven in kleine twygjes, welke zy
met zekere merken tekenen en dan, zoo als het
valt, in \'t wilde op een wit kleed uitftrooijen.
Indien men van Staatswegen raadpleegt, neemt
de Priester van het Canton ; maar zoo het al-
leen in byzondere gevallen gefchied , de Vader
des Huisgezins zelf, na dat hy de Goden ge,
beden, heeft, ten hemel eerbiedig opziende, elk
van deeze twygjes driemaal op, en geeft dan
verklaaring over elk opgenomen ftokje, volgens
dat merk, dat te vooren op hetzelve gefteld is«
Indien de Goden het verbieden , wordt \'er op
dien dag geene beraadflaging over die zaak meer
gehoudeD; maar indien het toegelaaten wordt,
93
96 v w i c h ë l a a r y e rï.
neemen zy daarenboven hun toevlugt tot het
Vogelgefchrey; want het is ook by hen bekend ^
het geluid en het; vliegen der vogelen raad te
pleegen*" ,
Fr. Dit laatfte hadden zy dan met dè GnV-
hn en Romeinen gemeen. , i
D. En met meest alle de Oosterfche Volken.
Dit blykt uit de H< Schrift, waar het den Israëli\'
ten, dikwerf verboden wordt hier op agt te gee-
ven. Maar zou. dit wichelen geene uitvinding der
Priesteren zyn, welke door hunne onderfcheide
uitlegging de zaaken konden voortzetten of te-
genhouden? Vooral hing de verklaaring van de
tekenen op de twygjes van hunne grilligheid,
zoo ik meen, geheel af. ,
E. Men mag deeze en dergelyke uitvindiu*
gen toefchryven, zoo als men goedvind of aan
de ftreeken der Staatkunde, om des te gemakke-
lyker het bhnde gemeea \'te leiden , of aan de
list der Geestelykheid, om zich des te meer
noodzaakelyk te maaken: de eerfte bron, waar
uit deeze nafpooringenf zyn» voortgevloeid , • en
waar door dezelve zulk eene verbaazende alge.
meenheid verworven hebben , moeten wy zot-
ken in de zugt van het menschdom , om in de
onbekende raadsbefluiten van het Opperwezen in
te dringen, en te weeten, waar na men zich in
het onzekere toekomende zou moeten gedraa-
gen. — En ik durf niet tegenfpreeken, dat de Vor-
ften, de Priesterfchap, en anderen, welke hier-
der. batavieren, 9/
we.Je hun voordeel zogtcn te doen , liet van
hun belang gerekend hebben het volk te ver-
Herken in eenen waan, waarmede zy zeiven min
of meer doortrokken waren. Cicero zegt in
het begin van zyne Verhandeling, welke hy ovef
deeze ftof gefchreeven heeft: „ ik weet geen
Volk , nog zoo befchaafd en geleerd nog zoo
woest en barbaarsch , het welk niet oordeelt,
dat toekomftjge dingen aangeduid, en van zom-
migen begreepen en voorzegt kunnen worden."
— En naderhand. ,, Alle Koningen Volken en
Natiën bedienen zich van Wichelaaryen." — Wy
weeten niet genoeg uit het verhaal van tacitus,
om de Germaanfche Geestelykheid geheel mees-
ter te laaten van de verklaaring der gemerkte
twygjes. Alle de Vaderen der huisgezinnen
verftonden dit kunstje ook , en het gefchiedde
in tegenwoordigheid van al het Volk. Dit kan
ik u nog berigten, dat het by de Scythen volgens
HERODOTtTS reeds in zWang was. Van hen
fchryft hy, dat zy zeer veele wichelaar\'^ hadden ,
welke byna op dezelfde wyze j als tacitus van
de Germaanen verhaalt, met een bosch afgefnede,
op de grond uitgefpreidde en weder een voor
een opgenomen rysjes , het toekomende na-
vorschten en voorfpelden, welke ontdekking zy
van hunne Voorouders zeiden ontvangen te heb-
ben. --Maar zy hadden nog een ander foort
van Wichelaary , welke dit volk alleen eigen
was, zoo tacitüs meent, maar waar van wy
III. deel. G ook
93 w i c h e l a a r y e n
ook fpooren by de Perfiaanen en andere vol-
ken vinden.
Fpv. Waar in beflonden die?
E. Ik heb \'er reeds van gewag gemaakt, toen
ik fprak van hunne Staatsvergaderingen.
M. ó Dan kan ik het my wel herinneren! de
witte Paerden.
E. Regt zoo, MACHTILDE. „ Zy ontleenen
ook voorfpellingen en waarfchuwingen van hun-
ne paerden , zegt TAcrTus. In dezelfde bos-
fchen en wouden worden fneeuwwitte en door
geen menfchelyken arbeid bezoetelde paerden
gevoed , welke, voor een heilige wagen gefpan-
nen en door den Priester en den Koning of den
voornaamften van het Volk geleid, naauwkeurig
waargenomen worden in hun hinneken en brie-
fchen. En op geen foort van wichelaary ver-
laaten zy zich met meer gerustheid, niet alleen
onder het Gemeen, maar ook onder de Opper»
hoofden en de Priesteren. Zich zelven hou-
den zy voor dienaars, maar die paerden voor
meewustige van de befluiten der Goden."
D. Wat aanleiding of zy tot deeze gedagte
hadden ?
E. Wat redenen waren \'er voor, om uit het
vliegen en fchreijen van vogelen, of uit het
vallen van gemerkte takjes van eenen vrugt-
boom meer dan uit andere tekenen iets op te
maaken? Ik zal over deeze begrippen der Ger-
maanen eene algemeene aanmerking maaken,
wan-
-ocr page 112-der ß a t a|v I e r e
wanneer ik al\'e bekende middelen van voorfpel-
ling, waar van zy zich bedienden, opgenoemd
heb. S5 \'^r is nog een ander foort van waar-
neeming, zegt TACITUS, waar door zy de uit-
kommen van zwaare oorlogen van te vooren on-
derzoeken en voorfpellen. Zy laaten eenen
gevangenen van dat Volk» waarmee zy in oorlog
zyn, dien zy op een of andere wyze hebben in
handen gekreegen, met iemand vegten , dien zy
daartoe uit hunne landgenooten hebben uitge-
kozen , elk met zyne gewoone vaderlandfche wa-
penen , en de Overwinning of van deezen of van
geenen word voor een voorteken gehouden."
E, \'£r was zeker weinig verband tusfchen
deeze beide gevallen, vooral, wanneer men on-
gelyke partyen tegen elkander liet vegten.
Waren \'er nog meer foorten van Wichelaaryen ?
E. Waarfchynlyk: maar deeze waren de voor-
naamfte, waarmede de mannen in algemeene en
byzondere gevallen zicli bezig hielden. Uit eene
aantekening van plutarchus in het leeven van
c^SAR blykt het, dat de heilige Vrouwen of
Waarzegfters, op den loop der rivieren, op de
kringen in het water , en op deszelfs geruisch
hebben agtgegeeven, en daaruit voortekenen ge-
nomen. --Ik heb u, toen wy over de
tavifche vrouwen fpraken, en over de agting ,
waarin zy by hunne mannen ftouden, reeds te
kennen gegeeven, dat men eenige derzelve eenen
meer dan gemeenen eerbied betoonde. Ook
Ga heb
9?
100 ]>ë waarzegsters
heb ik beloofd , toen ik over de kundigheden
der Batavifche Mannen en Vrouwen handelde,
dat wy nader over hunne Waarzegfters zouden
fpreeken. Deezen waren het, welke zich toen met
eene uitflekende vlyc en fchranderheid op het
voorfpellen van toekomende dingen toeleiden,
waar toe zy zich , gelyk wy uit plutarchus
kunnen leeren, van zekere waarneemingen be-
dienden. En deeze zullen nog veel menigvuldi-
ger geweest zyn , indien haare waarneemingen
zich zoo verre uitftrekten als by de oude Britten,
by welken, volgens plinius in zyn dertigfte boek,
ook uit de lucht, uit de fterren, uit het branden
der lampen, uit de bekkens en bylen en meer
andere dingen voortekenen genomen wierden. Op
de droomen van oude vrouwen wierd ook voor-
al agt gegeeven. Wierden haare voorfpellingen
eenige reizen in gewigtige gevallen door den
uitkomst bekragtigd , haar gezag wierd zoo
groot, dat zy dezelve als Godesfen eerden. De
naamen van eenige beroemde Waarzegfters Mar-
tha , aurinia , VELLEDA , ganna en jettha
zyn tot ons overgekomen. Die van aurinia of
halirunia meenen veelen met regt, dat geene
eige maar een algemeene naam van dergelyke
vrouwen geweest is, welke Alruinen , dat is
zoo veel als alles Onderzoekenden, Veelweeten-
den in de Landtaale zou geweest zyn.
Hoe
Men beeft den naam van Alruine ook ge-
gee-
-ocr page 114-dek. batavieren. i07
Boe het zy, de derde was zeker een eigen
naam van eene vrouw, welke zich ten tyde van
CIVILIS heeft berugt gemaakt. Haar gezag was
zoo groot volgens tacitus , dat het zich niet
alleen onder de Bructeren, uit welke zy gefpro-
ten was, maar of)k onder andere Germaanfche
volken uitbreidde, na dat zy voorfpeld had, dat
hunne wapenen zouden zegenpraalen over de
Romeinfche legioenen en dit in den beginne van
den oorlog meermaalen zoo uitviel. De Tenc»
teren fielden zoo veel vertrouwen in haar, dat
hunne gezanten in last hadden, om by velleda
zoo wel als by civilis hun bof te maaken, hun
beiden gefcbenken te brengen , en met hen als
bemiddelaars over een verbond te handelen.
Evenwel was het hun niet geoorlooft velleda
zelf te zien en te fpreeken, welke zich, om te
meer eerbied voor haar perfoon te verwekken, in
een toorn opgefloten en ongenaakbaar hieldt voor
vreemden , maar alleen toegang verleende voor
een uit haare nabeftaanden , welke haare ant-
v/oorden als een tolk der Godheid overbragt.
— Wanneer men den Romeinen eenige fche-
pen ontweldigde , wierd eene hoofdgalley met
drie
geeven aan een zekere figuur , van wortelen, door-
gaans van de Mandragora gemaakt , en bedrie-
gelyk als zoo gewasfchen opgegeeven, waaraan men
ggheime kragten toefchreef!
Gj
-ocr page 115-d-ß w a a\' n z é g s t e r s
drie roeibanken aan haar ten gefchenk ge-
bragt. (*} \' •
D. Waarom\'viel de aandagt in dit geval meer
op vrouwen dan op mannen?
"E. Taöitus ■ heeft in \'t gemeen-aangemerlct
zy -nooit de raadgeevingen der vrouwen
yeragten , nog \'haare antwoorden in den wind\'
- ■ • floe-
kil iiier by vergelyken Tiet geen ii. j.
jLEQDius ia zyne\' Heidelhergfche Oudheden verhaalt.^
„Terf tyde wanneer de maagd velleda oiider de.Sa/fi\'-
tcren \'gezag voerde , bewoonde eehe\' zekere oude
vrouw, vpiër nairtn jETTfix\'i was, dien heuvel, waar nit
het flot van Heidelberg flaat en na? de hewvel van\'
jf-TTiiA genaamd wordt: zy bewÖonde een-zeef\'oud
bsiiigdotn, waarvan wy de overblyfiels noj; onlangs
gezien hebben , \'wanneer de Palsgraaf frcderik tot
jfcurvorst verkoren zynde een uitmuntend gebouw-
heeft geftigt, hetgeen hy het nieuwe paleis noemde,
Deeze vrouw , beroemd door haare voorfpellingen,
kwam zelden in ,\'t gezigt der menfchen , maar gaf
haare antwoorden, aan ds geen, die haar om raad
vroegen uit een venfter van haar heiligdom, zonder
zich\' te véi-tdpne^. Onder anderen zou zy in pnbe-
fchaafde verzen voorfpelc hebben, dat haare heuvel
volgens de befchikking van \'t noodlot, in toekomen-
de tyden van koninglyke Vorften, welke zy noemde,
zou bewoond, eu de valley beneden met veele hui-
zen en beroemde tempelen zou beflagen worden." —
Dan M^elke gronden, buiten een oude ovedevering
yoor dit zonderling verhaal zyn, is my niet gebleeken.
dek. batavieren. i07
floegen , wyl zy meenden dat \'er iets Heiligs
en voor gevoelen de of voorfpellende in haar was
boven de mannen: „ en zulken, welke onder de
fexe hier op het meest toeleiden, — zich van dit
vertrouwen het best wisten te bedienen, brag-
ten het zoo verre, dat zy, als Godesfen geëerd
wierden. — Men heeft in laater tyden gezien en
men ziet bet nog , dat de vrouwen hier meer
haar werk van gemaakt hebben, dan de mannen,
maar dit is de eenige reden niet. Uit het fystema
van Godsdienst by de Germaanen\'^ zoo als ik
het voorgefteld heb, vloeide voort, dat de God-
heid haaren invloed op zekere uitmnntende voor-
werpen by uitneemendheid deed werken , of
dezelve als \'t waare boven andere bezielde,
zoo dat de beweeging , het geluid en de ver-
rigtingen van deeze als een gevolg van de on-
middelyke werking der Godheid, en daarom als
eene verklaaring van haar wil en welbehagen
wierd aangezien. Cicero merkt in zyn Werkje
over de Voorzegkunde aan; ,, dat van de hel-
den-eeuwen af de gedagte geheerscht heeft en
door de toeftemming der Romeinen en alle vol-
ken bevestigd is, dat \'er een zeker vooruitzigt,
een voorgevoel en kennis van toekomende zaa-
ken by de menfchen gevonden wordt." Uit
AMMiANUs MARCELLINUS kunt gy zien, hoe de
Heidenen onder anderen over de Vogelwiche-
laaryen dagten. „Die voorfpellingen, zegt hy,
hangen niet af van de willekeur van het gevo-
, i.04 de waarzegsters
gelte, dat van het toekomende niets weet. Geen
zoo dwaas, dat hy dit zeggen zal: maar God
beftiert de vlugt der vogelen zoo, dat het ge-
luid van de bek, de wys van hun voorby-
vliegen , — hun foelie of langzaame voort-
gang , het toekomende aanwyzen, want de goe-
dertierenheid van het Oppervi/ezen behaagt het,
\'t zy dat de menfchen zulks verdienen, \'c zy
dat hy door hunne toegenegenheid getrolfen
wordt, door deeze konften te ontdekken, wat
hen genaakt." En .deeze Goddelyke invloed
wierd gerekend in de Mans wegens eene meer-
dere fterkte van gee^t, eene grootere denkings-
kragt, zoo veel niet te werken , wyl zy daar
door voor het bovennatuurlyk InflinSt zoo ge-
fchikt niet waren, en daarom deelde niemand
htmner in die Godsdienftige eer, hoe zeer zy
zich door hun eige daaden allen roem en agting
waardig maakten. — Dit gaat zoo ver by zommige
hedendaagfche volken , dat zy om deeze reden zin-
nelooze menfchen meer ontzien, meer eerbied be-
toonen, dan die het gewoon gebruik, van hun
verftand bezitten en dezelven als een byzonderen
zegen voor de huisgezinnen houden. Of dit eg-
ter by de Batavieren plaats had, durve ik niet
bepaalen.
R. Dat doet vry wat uit. Wy wierden dan
boven de mannen meer gefchikt geoordeeld, om
voor machines te dienen en met de Paerden in
. eenen rang gefteld.
Vr.
-ocr page 118-dek. batavieren. i07
Vr. Sus, roozekmond ! ätBatameren hebben
hun welverdienden lof wegens hun gedrag om-
trend de vrouwen weggedraagen. Behandelden zy
ons daarom met te meer eerbied, om dat zy ons
vatbaarder oordeelden voor Godsdienftige indruk"
fölen, laat het zoo zyn. Ik heb onzen,Leeraar by
gelegenheid vau den dood en opftanding van den
Heiland hooren aanmerken, dat onze fexe het niet
alleen toen, maar altoos den mannen afwon in dien
geestdrift , welke ons in alle onze bedryven,
maar vooral in onze Godsdienftige bedryven be-
hoort te verzeilen , en dit doet ons immers geen
oneer aan. Het vloeit uit ons geftel zeker voort,
dat wy meer aandoenlyk zyn,\'ligter geroerd
worden, dan de mannen.
R. Ik moet zeggen , dat vredegonde zoo
wel het kunstje verftaat, om alles in de beste
vouwen te ft:hikken, als haar Ega.
Vr. Ik ben u zeer verphgt, myne Vriendinne.
D. De vrouwen behoeven daar geene Com-
plimenten over te maaken. De zaak is zoo, eu
Iaat ik \'er als fcheidsman nog byvoegen , dat
de vrouwen ons in fchranderheid van uitvin-
dingen en vlugheid van invallen in onverwag-
te netelige gebeurtenisfen dikwerf overtref-
fen. — Intusfchen kan ik niet voorby tegen my-
nen EELHART Weder eene aanmerking te maa-
ken , dat deeze agting voor die waarzeggende
vrouwen al zeer buicenfpoorig was, dat zy ze
zelf tot den rang van Godesfen verhieven. Waar-
g 5 \'lyk.
-ocr page 119-I06 DE WAARZEGSTERS
lyk, onze Batavieren moeten dan een vry groot
zwak van bygeloovigheid gehad hebben.
E. Gy weet, myn djdeuik, dat iraand voor
een God of Godin te houden , dikwerf niet
meer zegt, dan hem een buitengewoone agting
en eerbied toe te draagen, en op allerleie wy-
ze te vieren. Ik wil intusfchen gaarne toeflem-
men dat deeze agting eindelyk alle paaien te bui-
ten ging, gelyk ik u reeds gezegd heb, dat zy
niet vry van bygeloof waren. De uitdrukking
van TACITUS is allerfterkst ,, zy eerden ze niet
flegts uit vleijery, maar als of zy inderdaad Go-
desfen waren:" maar dit vloeid uit de heerfchen-
de begrippen van dien tyd en de zugt voor
voorfpellingen voort, waarvan eene fchrandere
viLLLEDA en foortgelyken zich wisten te bedie-
nen. — Ik zou \'er ook uit kunnen befluiten,
ten voordeele van het goedaartig en geleidelyk
Charakter der Natie, maar ik vergenoege my
met u te herinneren, dat tacitus zelf heeft ge-
fchreeven in het vierde boek zyner historiën, —
dat zy zulk eene buitenfpoorige eer aan waar-
zeggende Vrouwen betoonden, en dezelve als
Godesfen vereerden, augefeente fuperflitione, by
eene toeneemende Bygeloovigheid , en dus was
het van den beginne zoo niet.--Alles, wat
ik aantemerken had over de moeder de Aarde of
de moeder der Goden en den tempel, in wel-
ken men haar by de Deuringers opgefloten hield,
heb ik u niet medegedeeld, ik heb het tot
dek. batavieren. i07
deeze gelegenheid gefpaard. —Ja de bygeloovlge
hoogagtirsg voor zommige vrouwen fchynt ein-
delyk zoo ver gegaan te zyn , dat zy dezelve
tempelen geftlgt en Godsdienffige eer beweezen
hebben, evenwel nog zeer onderfcheiden van
die eer, welke zy äan het opperfle Wezen toe-
bragten , en welk zy niet in beüoten gebou-
wen , maar in openbaare bosfchen en wouden
bleeven dienen. . Tacitus zegt wel niet in zyne
\'verhandeling over de Germaanen , waarin het
beftaan hebbe , dat zy zommige vrouwen als
Godesfen eerden, maar wy moeten het uit dee-
ze en geene aantekeningen en berigten, zoo van
hem zelfs, als van elders ontleend, opmaaken.
D- Welke zyu die?
E. In het vyftigfte en eenënvyftigfte Hoofd-
ftuk van zyn eerfte Jaarboek verbaalt tacitus ,
dat germanicus op een zekeren nagt, welken
de Germaanen in vrolykheden en plegtige maal-
tyden doorbragten, over de grenzen trok, hen
overviel en zonder verfchooning van fexe of ou-
derdom , van heilig of onheilig, alles verwoestte
en een verfchrikkelyke flagting maakte, — vyf-
tig mylen in \'t rond alles te vuur en te zwaard
verdelgde, en onder allen „ een Tempel, wel-
ke by die volken zeer beroemd was , en de Tem-
pel van TANFANA geheeten wierd, vernielde."
D. Zou by hier ook een heilig Bosch door
verftaan hebben , het geen by de Germaanen
voor een Tempel verftrekte ?
igS d e t e m p e l
E. Ik heb dit middel om tacitus met zich
zelven te dóen overeenftemmen wel voorgefla-
gen,om dat deeze melding van een Tempel zeer
weinig flrookte met het geen hy in \'t zelfde
oudheidkundig werk in het negende Hoofdftuk
zoo voortrclfelyk gezegd had: „ voor het overige
oordeelen zy uit de grootheid der Hemelingen,
dat zy de Goden nog binnen vvanden befluiten,
nog in eenig foort van menfchelyke gedaante
eene gelykenis van hen maaken kunnen." Wie
kan dit overeenbrengen? maar in zyne Jaarboe-
ken verhaak tacitus daad - zaaken, en wel on-
der zulke uitdrukkingen, aan welke wy met geene
mogelykheid dien zin geeven kunnen. —«
,, GERKfANicus , zegt hy , liet beide gewyde
en ongewyde (^gebouwen) tot den grond toe
flegten." (*) Dit gaat pok van een geheel
bosch in zulk een korten tyd, waarin hy dee*
zen ftroop volbragt, niet aan. \'
Fr- AVaar bevond zich deeze tempel, Vader!
E. In het Land der Mar/en of Marfacen, wel-
ke
De plaats van tacitw waarin de handelwyzp
dpr Romeinen, zelfs van eenen germanicus , in het
waare licht vertoond word, luidt aldus. Non fexus,
■non istas miferationem at\'tuUt ; profana fmul ßf
facra ^ celeberrimum illis gentibus templum, quod
tanfak® vocabant, folo aquantur. Zoo Barbaarsch
handelden de Romeinen onder een der best befaamde
Veldheeren, om zich eene laage wraak te verfchafFen
wegens den welverdienden nederlaag van varus.
van tanfana. i09
ke wy in onze zesde Zamenfpraak omtrend
Texel naast de kleine Cauchen geplaatst hebben,
Zy waren althans nabuuren van de Batameren,
en woonden in deeze landftreeken. Schoon zy
in deezen tyd in het ftaatkundige geen eenen
lyn met hen trokken^, fchynt het egter uit de
uitdrukking van tacitus, dat deeze tempel van
de omhggende Volken zoo wel als van de Mar-
zen bezogt wierd. Ik heb hier lang voor ge-
ftaan, en aan dit verhaal van tacitus getwyf-
feld, maar ben eindelyk tot deeze bedenking ge-
komen , welke alles zou verelfenen; of de Ger-
maanen niet wel dit onderfcheid gemaakt hebben
tusfchen de Hemelfche en Aardfche of halve
Godheden, dat zy voor de laatfte zekere heilige
huizen hebben geftigt, welke by hen weinig minder,
dan de tempelen der Goden by ée Romeinen geëer-
biedigd wierden en waarin de waarzeggende Vrou-
wen , wanneer zy leefden, in perfoon, en wanneer
zy aflyvig waren, misfchien, in afbeelding zich op-
hielden. Van het eerfte hebben wy een voor-
beeld in velleda, welke in een tooren , zoo
noemt tacitus het daar, als in een ongenaak-
baar heiligdom woonde, tot dat zy door de/io-
meinen wierd gevangen en weggevoerd, en van
het laatfte in de afbeeldingen en opfchriften,
welke nog overgebleven en de onwraakbaarfte
getuigfchriften zyn.
D. Welke afbeeldingen en opfchriften?
E. Ik zal van de laatfte eerst fpreeken, men
heeft
-ocr page 123-iio » e m o fi d e r s
beeft hier en elders oude fteenen gevonden, welke
zelfs voor altaaren fchynen verftrekt te hebben,
toegewyd aan zekere Moeders of Vrouwen ilfaïm
öf Matrones i zoo als de Romsinm dezelve noem-
den. Deezen wierden geheeten naar \'t Volk, waar-
toe zy behoorden of waarvan zy gediend wier-
den Matres soev.® , galliac/b , veüiantijE ,
FRISAV^ , BRITT^., TREVUiiE , CU Ock,
\'t geen met het berigt van tacitus veel overeen-
komst heeft, Matres en Matrone aufani/e, wel-
ke zelfs tot in Panmrden en Ualmatien be-
rugt waren en geëerd wierden. — Zy wierden
ook Godesfen geheeten. Zoo vindt men qua-
drüisürüenses di?ts , Dm quadrivl.^ , Bed
BLUDana en tanfana , ook wel tams^ana
Defl, welke volkomeii dezelfde fpelling is, die
wy by TACITUS aantrefrën , maar volgens een
opfchrift, dat men te Nimwegen gevonden heeft
eu nog bewaard, yan aufanïa niet zou verfchil-
len. Men moet tóch in aanmerking neemen,
dat de Romeinen niet alleen alle vreemde naa-
men
Zomtr.ige opfchriften houden algemeen aan de
heilige uitmuntende moeders , matribüs , matuibus
augüstis 5 maar in de meesten worden deeze moeders
onderfcheiden met bynaamen, welke wy egter zel-
den ontcyfferen kunnen, als Matres vacallineh/^ ,
rumakeh^ , aseuicineh^e , iiamaveim , gabi.® , vap-
tiie, geruda ti^, malvislie, wclkc men by grüte-
kus, keisler en anderen vinden kan. Op zommige
opfchriften vindt men Moeders en Godesfen by een.
godessen. iii
men naar hunne taaT gevormd , maar dezelve
ook dikwerf, gelyk nog omtrend onze Neder-
duhfche eige naamen by Franfchen en Engel-
fchen gebeurt, zeer misfelyk uitgedrukt heb-
ben, en daarom heeft men deezen dan eens
Aufanics, dan weder Tanfanas of Tnmfancs
Mutres of Dem genoemd. Ik zal , wanneer
wy te huis gekomen zyn, deeze opfehrif-
ten laaten zien. — En ik denk, dat deeze
zelfde Moeders Godesfen tacitus in de war
gebragt hebben, waar door hy, die geene an-
dere dan CYJ5ELE de Moeder der Aarde of der
Goden onder deezen naam kende, gedagt heeft,
dat de Germaanen deeze zoo wel als de Grieken
en Romeinen eerbiedigden, het geen wy van te
vooren wederlegd hebben.
Vr. Op welke afbeeldingen doelt myn eel-
hart ?
E. Op die , welke men in Zeeland in eene
groote menigte en verfcheidenheid heeft gevon-
den, allen met het afbeeldfel van de Godesfe
NEHALENNiA, en aan dezelve toegewyd, welke
ïn getale in de Kerk van Domburg bewaard,
maar ook op het Hof van den Heere de graaf
by Ilpendam en elders gevonden worden. —
Deeze oudheden, ten deele uit ftandbeelden, ten
deele uit altaaren beftaande, meest van asgraau-
wen, enkelde van roodagtigen fteen gemaakt,
zyn nevens verfcheide bekers, urnen , pennin-
gen, haakskens en dergelyke dingen , den vyt-
deg
-ocr page 125-112 \'de a f b e e l d i n g e im
den van Louwmaand in \'t Jaar 1674 by een zeer
fterken Oostenwind, op den uiterften hoek van
Zeeland by Domburg gevonden. De meesten
zyn drie, zommige vier voeten hoog , en ruim
twee tot drie voeten breed. Men vind op de-
zelve eene flaande , meest zittende vrouw ^ in eene
ruime deftige Inlandfche kleeding met vrugten op
haar fchoot, ook wel met een korf met allerleye
boomvrugten, en een roer van een fchip, of met
een haazenwindhond naast haar, en twee wigt-
jes als genii aan weerskanten zweevende. Men
heeft deeae fleenen van onderen met Latyn-
fchs opfchrlften, en aan de zyden met de
afbeeldingen van jupiter, neptunus en hkr-
cules opgecierd, ik zal ze u ook in onze woo-
ning vertoonen.
D. Ik h«b van deeze Godesfe kehalênnia
veel gehoord, veel geleezen , en ook zelfs op
myne reize door Zeeland die overblyffelen te
Domburg gezien, maar nooit het regte berigt \'er
van ontvangen. Ik meen , dat zy doorgaans
voor de Maan en voor dezelfde met diana ge«
houden word.
E. Ik zal het gezelfchap nieü vermoeijen met
alle de verfcheide en vergezogte verklaaringen
van deeze beeldtenisfen. Die waarby wkha-
LENNiA van JVea Seleênêe (vs» a-eKvivii) zoo als men
de nieuwe Maan by de Grieken noemde, afgeleid
wordt, heeft zeker den meesten ingang gevon-
den ; dan hoe waarfchynlyk men dit uit dg
overeenkomst der woorden, den invloed der maan
op
-ocr page 126-van nehalel^kiai iï^
Op de ebbe en vloed der Zee , en dtfl eer-
dienst, welke aan haar door de Germaanen vol-^
gens c^SAR beweezen wierd, heeft willen maa-»
ken; het moet terftond vervallen, wanneer men
in aanmerking neemt, dat wy hier geene uitland-
fche ontleende, — geene Griekfche Godheid of
benaaming, veel min eene Hebreeufche of Aethio^
pifche y maar eene egte Germaanfche ^ den Ger-
maanen alleen eigen, zoeken moeten. Wy zou-
den dan met alting den naara van niïhalknnIa
liever afleiden uic hel Oüd DuitSCh van de woor-
den Nie Hel, het welk de tegenwoordige Hoog-"
duitfchers Neu Schein in tegen Helling van Alt
Schein noemen, — by ons de nieuwe en afgaande
Maan. Anderen willen in deeze MiHALe of mk-
ALLE de Godin van \'t Heelal vinden , en haa-
ren naam vergelyken met den naam alfather ,
haar zelve met de jfis der Jegyptenaaren ^
met de moeijer der Goden, - op zyn
minst met de pomoiva der Romeinen, Dog
dit verbetert de zaak niet. Dan , wyl deeze
Godesfen Moeders meestal naar de plaats geo
naamd wierden , komt het my nog aanneeme-
lykst voor , dat de naam Nfhalennia ook vaa
zulk een oorfprong best kan afgeleid worden,-
\' Dit ftaat toch by my vast, dat deeze Nehalennia,
eigenlyk tot Taxandrien of Zeeland behoorde en
daar van de inwooners als eene plaatfelyke God-
heid geëerd wierd. Herinner u nu, dat de eene
III. DEEL. H mond
114 de a f b e e n gen
mond van den Rhyn , welke daaromtrend uit-
vloeide Belium, genaamd wierd.. Immers zoo
noemden hem de Romeinen volgens plinius.
R. Wat betekend dit woord?
E. Dit kan ik niet zeker zeggen, alleen merkt
gewei, dat hetzelve tot den naam iVe/za/m«/®
een voegzaame aanleiding, kan gegeeven hebben ^
terwyl de iJomeiwew naar hunnen, tongval den-
zelven zoo hebben misvormd, dat \'er geene;
gegronde ontdekking aan te doen is. Evenwel is,
\'er nog een fpoor van in Hellevoet, het geen van
Helle of Haile kan ^fgeleid worden, het welk
een diepte, een afgrond betekend. Deeze mond
van dm Rhyn, zon dan Helium genaamd zyn,
niet zo zeer, om dat dezelve in vergelyking van
de andere meer westelyk lag y als wel om des-.
zelfs wydte en diepte , daarom van tacitus
geheeten immenfimMo/a os de.onmeetelyke mond.
van de _Maas, want de Rhyn en de Maas ont-
lasten zich door deezen.mond beide.
R. Maar zyn alle die opfehriften in \'t
Latyn? ■
E. Ja, alle. Waren zy in de oude landtaal
vervat en de afbeeldingen door de inwooneren dès
Lands gemaakt, dan waren deeze gedenkftukken:
onbetaalbaar: maar dit is zoo niet. Nu bewyst
het egter zoo veel, dat zy als Godesfen hier er-,
kend en ook door de Romeinen geëerd wierden,
want deezen waren in dit opzigt-zeer toegeevend :-
van n e h a l e n n i a. il5
éy namen de Goden van alle landen en plaatfen
aan: zoo lang zy zich daar bevonden bezwee-
ken zy voor de Inwooners geenszins in hunnen
yver en dienstvaardy. Dit had Vader ^neas vol-i
gens vuiGiLius hun voorgedaan (*), en daarom
zyn \'er zoo veele van deeze fteenen en altaaren
doQï Romeinen aan nehalennia en andere Ger-
maanfche Moeders of Godesfen toegewyd. Maar
zy zogten met een hun eige Goden bekend cn
fmaakelyk te maaken, en daar van vindt ge dee-
zen op dezelfde fteenen door hen afgebeeld/
Intusfchen blyft\' het nog onbeflist öf de Ger-
maamn zelve van deeze Godesfen beeldtenisfen
gemaakt en geëerd hebben, dan of zy ze zich
enkel voor den Geest vertegenwoordigd hebben.
Dit waren de Romeinen niet gewoon , zy had-
den daarom hunne beeldhouwers overal by
zich, vooral, daar \'er gebrek aan zulke kunfte-
naars was, gelyk hier te Lande.
Fr. Is \'er ook geen Tempel gevonden, waar-
in deeze afbeeldingen en altaaren van neha-
XENNiA geftaan hebben?
E. Men heeft ter zelfder plsats by Domhurg
op het ftrand de fondamenten en overblyffels
van een overoud gebouw gevonden, dat maar
zeer
Q*^Gêmumque leci, primamque deofU\'At ;
Tellurem, N^jmphasque & adhuc igmta precatur
VIRGILIUS,
h2
-ocr page 129-Il6 D IS T E M P E L
zeer klein, alleen de IcnP\'te van dertien voeten
had en van eene rondagtige gedaante was. Uit
het fondament reezen aau den eenen kant vier,
aan den anderen kant twee colommen ten deele
glad, ten deele eyïinders wyze uitgehakt. •—-
coRN. BOOT , welke te dier tyde Predikant te
Domburg was fen onder die geenen, welke ons
de naauwkeurigfte berigten van deeze gedenk-
waardige Oudheden gegeeven hebben, verhaalt,
dat deeze fteenen als altaaren in \'t ronde in
deezen Tempel of Kapel geftaan hebben , dat
vREDius egter ontkent. - Dit is zeker, dat
men rondom dezelve tronken en wortels van
boomen gevonden heeft.
- M. Vader heeft ons reeds iets gezegd {^y
over de fchranderheid van deeze waarzeg-
gende Vrouwen; maar zy moeten toch zekere
gronden gehad hebben , waar op zy haare voor- ,
l\'pellingen bouwden.
E. Die hadden zy zeker, gelyk alle volken
die haSïïèn", maar welke die geweest zyn is ons
onbekend. \'Er is ook weinig aan verbeurd,
want dezelve zullen zoo willekeuiig en onze-
ker geweest zyn, als alle de regelen der heden«
daagfche .Waar- en Goedergelukzegfters. Hoe
weinig ftaat \'er op te maaken is, kan alleen uit
deeze aanmerking blyken. Indien het. God al
goedgedagt had zekere waarfchuwingen omtrend
het
In de dertiende Zamenfpraak.
-ocr page 130-van nehalennia. iï7
het toekomende door zekere tekenen te geeven,
weike by eenige opmerlizaamen in \'t oog liepen,
moesten die tekenen toch overal dezelfde zyn.
Nogthans heeft cicero in zyn Werk- over de
Wichêlaary ons berigt, dat fchoon de Romei-
nen en de Galliërs dezelfde voortekenen in
agt namen , zy dezelve op eene gansch te-
genftrydige wyze veiklaarden (*). Hier uit
blykt de bedriegelykheid van deeze kunst on-
Vv^ederfprekelyk en het is te verwonderen, dat de-
zelve zoo lang en zoo algemeen, zelfs de aller-
verlichtfte volken heeft kunnen bezig houden.
R. Gelooft gy dan niets van dergelyke
dingen ?
E. Ik weet niei, wat ik u op deeze vraage
zal antwoorden , myn rozemond. \'Er is geen
de minfte ongerymdheid in om te ftellen , dat
het Opperwezen in enkele gevallen van gewigt
den fterveling eene waarfchuwing laat toekomen,
ïk geloof, dat \'er een zeker voorgevoel kan
plaats hebben. Ik weet, dat \'er meer verborgen-
heden in de Natuur, in haare werkingen eu be-
trekkingen zyn , dan wy tot nog toe ontdekt
(f ) Omnibus fere avihus utuntur: nec admodum
panels. Alia illis finiflra funt^ alia noftris. Sole-
bat ex me Deiotarus percontari noftri augurii dis-
cipUnatfit & ego ipfias. Dit immortales y quantum
diferebat ! ut qti<edam ejfent etiam contraria,
Atque fis femper utsbatur.
ïlS: ... : d e k l e e d i n g
hebben. Maar met dat alles is het dwaasheid, on?
hier van eene voorzeggende weetenfchap te maa-
ken, en daar toe gronden aan te neemen, welke
onzeker, zyn. De ondervmdhig van deeze en
vóórgaande eeuwen — de tegenwoordige rjgdng
der zaakeß,, de kennis van \'t menfchelyk hart, en
eene : waakzaame voorzigtigheid geeven in alle
gevallen de .beste regelen op , zoo niet om te
voorfpelkn en waar te zeggen, ten minften oni,
waarfqhynlyke vooruitzigten te maaken.
Fr. Waren deeze Waarzegfters ook door haa-
re kleeding onderfcheiden, gelyk de Priesters?
E. Van de Priesteresfen of Waarzegfters der
Cimbren fchryft strabo in zyn zevende. Boek ,
dat zommige vi?aarzeggende Vrouwen de Pries-
ters in den Oorlog verzeldcn met grys hair ii|
hagelwit gewaad. Zy hadden fcharlakenroode
mantels om, weike met haaken wierden opge-
knoopt, en waren met een koperen band omgord;
ook gingen zy met blopte voeten. Het iis niet
pnwaarfchynlykj dat zy zich by de Germanen
op eene foortgelyke wyze onderfcheiden hebben ^
als zy voor den dag kwamen. Het wit gewaad
was doorgaans het livrey van de voornaamfte
dienaars^ of dienaaresfen .van den Godsdienst.
D. Misfchien is daar de. naam van witte wy-
ven van daan gekomen.,.,.— ,
E. Myne vrienden zullen zich in meer opzig-
ten herinnerd, hebben, dat.,niettegenftaande eene
groote omzetting en verandering in zeden en
deuk-
-ocr page 132-DER waarzeg S\'T E R S. 119
denkwyze, men nogthans hier en daar eenige
hoofdtrekken van het heerfchend Charakter der
Duitfchers by de oude Germaanen en Bäta-
werm ontdekken zaL Geen volk, dat meer dp
voortekenen genegen is agt te geeven, en zich
met -toveresfen en waarzeggingen op te hou-
den. Hoe meer wy ons naar\'t Noorden keeren,
hoe fomberder en bygelooviger denkbeelden <wy
egter ontdekken zullen , waar door de oudfte
Noordfche- gedenkfchriften vervuld zyn met aller-
leie vertellingen van dien aart. — Meer heb ik
myn gezelföhap aangaande den Godsdienst der
Batavieren en het geen \'er aan verknogt is niet
mede te deelen. - " — \'
D. Mag ik u nog herinneren myn eelhart ^
dat gy ons beloofd had tot opheldering het eeti
en ander nopens den Godsdienst der Noordfche
Germaanen te zullen melden. Ik denk \'er om
nu gy van hunne gedenkfchriften fpreekt.
£. Dit zou ik byna vergeeten hebben.» Hoe-
wel ik nu en dan reeds iets van hen gezegd
heb, — én het meeste zeer duister, zeer fabel-
agtig is, kan dit volgende nog. te pasfe komen.
Behalven het Opperfte Wezen , dat zy onder
den naam, van alfather eerbiedigden, —• be-
halven de Godheden welke onder hem ftonden,
waar van ik u drie genoemd heb , hadden zy
nog verfcheide andere vah het mannelyke en het
vrouwelyke geflagt, waardoor men meent, da\'t
zy de werkende iCn lydende kragten der-Natuur
H 4 ver-
-ocr page 133-noord sche
verdaan hebben. Deeze wierden asen gebee«
ten 5 waaruit de Romeinen misfchien een byzon-
deren God jEsüs zullen gemaakt hebben. — De
halve Goden komen onder verfcheide benaamin-
gen vqor, — van disen , norners , duals
Dogteren, ai^fkisr, valkyriers en kehen.
M, Wat al wonderlyke naamen 1 —
E. De laatften, waardoor zy Zee- of Rivier-
nymphen verftonden , doen ons weder denken
om de Zeeuwfche nehalennia en gy zult nu
te meer gelooven , dat zy als de Nehe of
Stroomgödes van Helium is geëerd en daarom
de Scheepvaard en Koophandel aan haar aanbe*
volen geworden; dit blykt uit het roer van een
fchip, en de inhoud van een opfchrift: maar of
zy te gelyk op het land ook gezag voerde,
gelyk uit de jagthond en boomvrugten zou fchy-
nen, kan ik niet bepaalen. — Om nu niet
te fpreeken van hunne Reuzen , Muspelzoo»
nen, onfterflyke Monfters , merk ik alleen nog
aan.^ dat zy de ganfche gefchapenheid als op
zekere wyze bezield, en met de Godheid ver-
vuld aanmerkten. Bergen, Bosfchen, Rivieren,
r»ronner>, Rotzen, wierden met een onderfchei-
dende eerbied door hen befchouwd , wyl zy
waanden, dat deeze of geene Godheid in dezelve
woonde. Zy beweezen dezelve daarom veelal
fen Godsdienftige eer en meenden ook ui^ of
door dezelve van het toekomende onderrigt te
\'gorden. Steengn en Spelonken der Steenrotzen
wier tl en voor de voornaamfte zetels der Orake-
len gehouden, waar van ik u een voorbeeld zou
kunnen mededeelen.
Fr. Oat wilde ik gaarn hooren, myn Vader?
E. Een voor allen. ,, Een zekere indrid
van huis gereisd zytide verwagtte thorsten,
wanneer hy naar gewoonte tot het Heiligdom
kwam ? THORSTEN aankomende en binnen ge-
treden zynde is op zyn aangezigt nedergevallen
voor den Steen, welken in het Heiligdom ftondt,
en hy gewoon was te vereeren. Indrid, welke
van buiten ftond, heeft dit gedigt in den Steen
hooren zingen, waar van de zin hier op uit
kwam. Gy hebt met uwe voeten, welke zeer
naby aan den dood zyn, voor de laatfte reize
herwaards den grond betreeden ; want voor-
zeker, eer de zon fchynt , o moedige indrid ,
Zal ooi^\' u vergelden" (.*). Thorsten waarvan
hier gefproken wordt is zeker een voornaam
Priester of Waarzegger geweest. — Het is om
dee-
C) Men vind deeze Heltnveria Saga of aanmer-.
Itelyke vertelling door rbisler aangehaald. Antiq,
Septentr. & Celticce. bl. 22, waar hy ook fpreekt
van den zonderlingen Steen, welke als een groot
Heiligdom eerst naar Ierland, vervolgens naar Schot\'
land en eindelyk naar Engeland gevoerd is , waar
hy nog in de Abtdy van fFestmunster bewaard wordt
en befloten zou zyn in den zetel, waarop de Konin-
gen van Engeland gekroond worden.
12a N Ö O R ï) s C H E
deeze \'reden , daï ffien zoo veele befluiten in de
Kerkvergaderingen tegen de Afgodery heeft moe-
ten neemen , welke met Boomen, Bronnen en
Rotzen gepleegd wierd , en welke naauwlyks
heeft können uitgeroeid worden. Gy ziet in-
tusfchen uit dit eene voorbeeld ,dat dèeze Noords
fche Orakelen met de Delpbifche , .Pythifche,
Sibyllen fchs\' en foortgelyke véel overeenkomst
hadden. Bygeloovigheid , en list hebben toch
overal den zelfden rol gefpeeld.
Nu valt my niets meer in het geen tot beves-
tiging of opheldering zou kunnen dienen , dan
alleen het géén-ik ten opzigt van den tyd van
hunne feesten en van hunne olFer-plegtigheden
en maaltyden heb aangetekend geVöndeh, maar
het zal wat lang zyn.
D. Het zah ons niet verveelen. \' \'
E. In de historie van den h. olaüs leest
men, „ dat sigurd gewoon was elk jaar drie
feesten te vieren, het eene in den Herfst, het an-
dere in \'£ midden van den winter, en het derde
in \'t begin van den zomer. Naderhand, wanneer
sigurd een Christen wierd , heeft hy de ge-
woone wyze omtrend de maaltyden gehouden,
zoo dat hy in den Herfst zyne vrienden tot zich
noodigde, maar in\'t midden yan den winter wierd
een zeer groote menigte tot-de maaltyden op
het Julfeest zamengeroepen , terwyl de derde
gehouden wierd óp het Paaschfeest." Het JuU
feest fchynt het.allervoorhaamfl:e geweest te zyn,
dat
-ocr page 136-dat in Louwmaand ter èere van de wederlcee--
rende zon gevierd wierd, Iti Konung Hakon
Adalßens fofires /aga.Jeest men het volgende. —
3, \'Er greep toeti eeri oude \'gewoonte omtrend
het Aagten den offerdieren\'plaatsi Alle\'dé Inwoo-
ners kwamen t\'oj; den tempel te zamen en brag-
ten allerlei voorraad: en fpys tot. de. plegtige
maaltyden met zièhi\' Vooral was \'er geefi gebrek
van bier voor zoo \'veel. elk by ziilk eene pleg-
tige zamenkomsp vöör \'Zyn deel: behoefde. Hier
wierden veelerlei foorten van rijïidereh en paer-
den geflagt..\' Het bloeddat>uit dezelve vloeide ^
wierd met een byzoiideren/naam J^iaf genaamd,
en dc vaten, waaïin\'■ het\'ontvaMgen: wierd iJ/as
Mlar. Met-dit bfóêd\'iwierd de ganfcliè^ tempel
van binnen en van buiten, ook- de menfchen
befprengd, welke ideezen bygeloovigen eer-
dienst tegenwoordig waren. Het vleesch van
de geflagte olferJiefên wieïd naar-gewante ge-
reed gemaakt\'en door de gasten gebruikt, flet
vuur wierd op eene haardftede die in \'t midden
van den vloer was geftookt, boven welke men
de ketels gewooï^ was op te hangen, maar de
bekers met: drank gevuld moesten midden door
de vlam gaan. Het was de post van den voor-
zitter en beftierder \'van het olFermaal , dat hy
by het eeten en het om.gaan van den beker
eenige plegtige woorden zeide. ^
R. Eelhart , wy zyn u ten hoogften ver-
piigt; ik had niet gedagt, toen wy begonnen»
dat
-ocr page 137-124- godsdienstige
dat gy *er ons zoo veei van zoudt hebben kun-
nen zeggen. Alleen zou ik nog gaarn willen
weeten, hoe zy over deeze en geene gewigtige
waarheden dagten, by voorbeeld, over de Schep-
ping en Onderhouding der Waereld, — over de
.Onfterflykheid der Zielen, de Opftanding en de
Belooningen, of Straffen na dit leeven. Gy hebt
ons wel geleerd , dat hun Godsdienftig ftelfel,
hoe moet ik het noemen, zeer eenvoudig en kort
geweest is, maar hoe korten eenvoudig, zullen
zy zekere beginfels moeten aangenomen hebben,
zonder welke geen Godsdienst beftaan kan.
Vr. Maar ons gefprek is reeds zoo lang,
zoo .ernftig geweest, dat ik wel aan het gezel-
fchap wil voorftellen, eer wy hier dieper ons
inlaaten , om eene wattdeling te doen, — onze
eetlust op te wekken en na den maaltyd dit
onderwerp te hervatten. Gy neemt het my
niet kwalyk rozemond, dat ik de voldoening
van uwe weetgierigheid zoo lang uitftelle.
Vr. Ik zal vooruitloopen , en laaten opdis-
fchen.
R. In \'t minfte neemen wy dit niet kwalyk.
E. Gy hebt dit zeer wel bedagt, myne vre-
degonde! wy kunnen, terwyl wy wandelen nog
wat zamenfpreekeh, al is het niet over zulk
een afgetrokken onderwerp.
D. Vergun my dan nog eene vraag te doen,
Eelhar t! Zyn de Batavieren in \'t byzonder en
de Germaanen in \'t gemeen lang by die zuivere
gevoelens, 125
en eenvoudige begrippen en Godsdienftige ge-
woonten gebleeven. — Ik lieb u daar even reeds
een kwaaden noot hooren kraaken.
E. Tacitus geeft dit zelf in de uitdrukking
waar gy op doelt zeer duidelyk te kennen, en
hoe zeer ik hem tegengefproken heb , wanneer
hy van meucuiuus , hercules, mars, isis en
andere Goden, vertelde, even als of die zoo wel
by deGermaatien als by de Grieken cn Romeinen
van ouds bekend en geëerd wierden, wil ik die
gaarn aanneemen, dat zy zich door den tyd hier
in meer en meer naar de laatften gefchik? hebben*
Dit bragt de ftaatkunde der Romeinen mede ,
fchoon zy niemand in deoverheerde landen dwon-
gen, hunne zeden en Godsdienst over te nee-
men, om evenwel hunne gebruiken zoo wel als
hunne taal zoo veel mogelyk in te voeren en
de Volken daar door te naauwer met hen te
vereenigen. En al bleeven de Duitfchers voor
een aanmerkelyk gedeelte nog vry van eene vol-
kome overheerfching, al konden de Romeinen
het nimmer in allen deele zoo met hen fchikken
als met de andere natiën, welke zy het jok
van overheerfching op den nek geworpen had-
den, het kon egter niet misfen, of zy verwier-
ven gaande weg de agting der volken , waar
mee \'zy verkeerden en boven welken zy in wee-
tenfchappen , kunften, magt en rykdom zoo
verre uitftaken , zoo dat de zugt van navol-
ging, vooral den DuitfcUr eigen , van zelfs
moet
-ocr page 139-taö o ö r t a a k e k
nioet te weeg gebragt hebbeir , dat zy » tceir
zy eenmaal door\'den toeneemenden\' invloed der
Romeinen van hünne eenvoudigheid en eerdé
grondbeginfelen begonden af te ^-ylien, ook
liieer of min vervallen zyn fot die afgoderyen ,
weike by die volken plaats vonden. En dit is
het, dat de meeste Sehryvers niet genoeg onder-
icheiden hebben, — de oorfpronkelyke en de aau-
geaoraene Godsdienffige denkbeelden en gebrui-
ken der Germaanen en dus ook der Batameren^
Dan wy zullen hier over opzettelyk moeten fpree-
ken, wanneer wy onderzoeken, welk eene ver-
andering het verblyf der Romeinen hier te lande
in meer opzigten heeft te weeg gebragt.
Al praaiende kwam het ganfche gezelfchap
aan de landwooning van eelhart , waar zy
alles gereed vonden. Onder het nageregt liet
èelhaut de boeken uit zyne Bibliotheek bren-
gen-, waar uit hy de opfehriften voorlas en ver-
klaarde. Hy liet het gezelfchap ook de ge-
drukte afbeeldingen van neiialbnnia zien en
voegde \'er eene aftekening by, welke hy op het
Hof, het. landgoed van den Heére de graaf
by eene zekere gelegenheid gemaakt had. —
Men verwonderde zich op nieuw over het ver-
regaande "bygeloof in volken, die zulke egte be-
grippen van het Opperfte weezen hadden: maar
deeze verwondéririg verminderde , naar maate
eelhart hen deed zien, dat de mensch zich-
zelven altoos en overabongelyk is, wanneer hy
■ ( in
m
-ocr page 141-VAN. V E R B A S ï E R ï N G. 12?
in het ftuk van Godsdienst .zyn eigen denkbeel-
den volgt: — dat hier hetzelftie geval.by de Ba-
tameren plaats had , als by deRoomschgezinden,
welke fchoon zy. den waaren God kennen en
vereeren, hunne, ftêve Vrouwen en Jieiligdora-
men te Hal^ te Scherpenheuvel y te Loretto en
ik weet niet waar al hebben j terwyl de Pro-
testanten» die dit veroordeelen, ook al zeer dik-
werf in plaats van den eenen waaren God een
fchepfel tot het voorwerp van hun vertrouwen
ftellen, en zich daar door aan een foort van Af-
godery fchuldig maaken. — En het is buiten
twyffel, dat de Romeinen door hunne goedkeu-
ring, navolging en vereering van. deeze Moeders
Godesfen \'er veel aan toegebragt hebben , om
de Batavieren en alle de Germaanen in deeze
bygeloovigheden te verfterken, welke allengskens
hunne zuiverheid van zeden en grondbeginfelen,
zoo wel als hunne vryheid veragterd hebben.
(*) Wy zullen hier eenige van de voornaamfle
Latynfche opfchriften laaten volgen.
-PRO SALUTE DOM
N. IM pi " LJ VÉ PTI \' SE-V\'ERÏ-
AUG. TÖT\'IÜSQÜË\' FdMÜS-
E J-Ü-S AUFANII^ MiAT "
RONIS ET MATRIBU\'»
PANNONIORUM ET
DALMATIARUM.
TAM-
-ocr page 142-128 opschriften,
tampan.®
SACRUM
M. APPULEJUS. M. F. VEL. PŒTIJ
LUS. DE CUR.. tNTERRAMN.
QUINQUENNAL. Tï. SIG. D. D.
- MATRIBUS
MILITES
VEXIL io
LEG, XXVI
BRITTON
V. S. L. P. M.
, IN. H. D. D.
DIS. DEAB. Q. OMNIB
MATRIBUS. VAP
THIABUS ET GENIO
LOCÎ. SACRUM. C
TAURICIÜS. VE
r.us. b—f. cos. pro.sl:}
ET, SUIS, V. S. L. M.
POSUIT. ET. DEDIT.
DEJE NEHALENNIiE
OB MERGES RECTE CONSER
VATAS SECUND SILVANUS
NEGO 4- TOR CRETARIÜS
BRITTANNICIANUS
V. S, L. M.
VERVOLG VAN \'T V 0 Oll G A A NÓ
Na den eeten wierd de Zamenfpraak hervat ^
én EELHART voldeed op aanftaan van rozemonü ,
aan zyne belofte.
E. Gy vergt my iets, myne rozemond, het
geen niet gemakkelyk te doen is. Wat kan ifC
u veel van de Godsdienllige gevoelens van vol-
ken zeggen, welke zelf in gefchrifte ons niets
hebben. agter gelaaten ? Moeten wy hier weder
tot Grieken en Romeinen onzen toevlugt nee-
men , wy zullen nog minder by hen te regt raa-
ken , dan in opzigt op de uitwendige Gods-
dienstoeffeningen en de voorwerpen hunner ver-
eering, waar van zy zoo weinig — zoo gebrek-
kig gefproken hebben. Uw Verzoek is egter
billyk: — dan wy zullen meest by wettige gevolgeu
moeten beflisfen en zien tot welk eene trap varï
waarfchynlykheid wy geraaken kunnen. — Uic
de betaamelyke denkbeelden, welke zy van heC
Opperweezen hadden, mogen wy gerust beflui»
ten, dat zy hetzelve als den eerflen oorzaak —
den Schepper en Onderhouder van dit Heelal
aanmerkten, fchoon zy van het oogenbhk en de.
orde der Schepping niets wisten. Tacitus zelf
geeft dit niet duister te kennen, wanneer by vaa
den oorfpronk van de Germaanen in \'t gemeen
en van de Sueven in \'t byzonder, uit God, in zya
tweede en negen en dertigfte Hoofdftuk fpreekt.
UI. DEELi I —Maar
130 GEVOELENS
— Maar hy fpreekt \'er zelfs zoo van in zyn
tweede Hpofdiluk, dat het blykt, dat \'er eene,
fchoon duistere overlevering tot hun was over*
gekomen, van de wyze, op welke de mensch
voortgebragt wierd. „ In overoude gezangen be-
roemen zy zich, dat God tuisto en zyne, uit
de aarde voorroefproote Zoon , het beginfel en de
Stigters van hun geflagt zyn." Het zoo op te
vatten volgens de gewoone leezing en verdee-
ling der fcheitekenen, dat tuisto, de eern:e en
Opperfte Godheid, zelf uit de aarde gefprooten
was , zou eene groote ongerymdheid zyn, en
de Gsrmaanen in hunne denkwyze en oorfprong
weinig eer aandoen. — Dit llrookt ook niet mee
het geen tacitus in het negen en dertigfte
Hoofdftuk herhaalt, waar hy de oorfpronk der
Sueven, de oudfte en voornaamfte der Germaa-
nen, alleen aan God toefchrijft. Maar wanneer
wy tacitus volgens onze opvatting leezen,
dan koait hy zelf met het verhaal van moses
overeen , volgens wien het lighaam van den
mensch ui; ftof gefchapen is.
Fti. Dan wisten de Germaanen ook in deezen
opzigte beter den waaren oorfprong van den
mensch, dan veele oude Wysgeeren.
E. Maar, hebben de meeste volken naar den
eerften oorfpronk van het menschdom gegist,
zy hebben alle zoo veel mogelyk zoeken zorg
te draagen , dat zy in deezen oorfpronk den,
voorrang behielden, en dit is ook hier het ge-
val.
ove» be schïppinö.
val Het geen van sile menfchen en volken des
aardryks zonder onderfcheid waar is j hebben
de Germaanen alleen aan zich zeiven toegeëigend*
Zy hielden zich daardoor voor de eerfte, oor-
fpronkelykfte van alle volken, niet uit anderen^
maar omniddelyk door God voortgebragt, ——~
Dit ftemr. tacitus zelfs vooraf toe. „ Ik geloof,
zegt hy, dat de Germaanen zelfs inboorellngen.
zyn en geenszins vermengd door de aankomst en
verhuizingen van vreemde volken." — Waarin hy
egter miétast, in zoo verre zy wel eer van elders
gekomen waren, fchoon eeuwen lang onder eU
kanderen onvermengd gebleeven. Zoo verlooren
zy het wyze oogmerk der\'Godheid, waarby alle
menfchen uit eenen bloede moesten voortkomen
en den ganfchen aardbodem bevolken, geheel uic
het oog, cn het was ook daarom noodig, dat
eene Goddelyke openbaaring deeze gevdgtige
waarheid, de grond van alle onze pligten uit de.
vergetelheid ophaalde. — Voor \'t overige noemt
Tacitus den eerften Germaan mannus, \'t welk
niet andeifs, dan het Duitfche woord man is en
hy voegt \'er by, dat mannus drie Zoonen ge-
booren wierden, naar wier naamen de bewooners
van de Zeekusten Ingcevonen, die in \'t midden
van Duitschland woonden Herminonen , en de
overigen Suevonen zonden genoemd zyn , waar
mee misfchien de herftelling van \'t menschdom iti
de tweede waereld door de Zoonen van noach
Verward wordt. - Wy mogen egter niet
I a twyf-
-ocr page 146-r—
132 GEVOELENS
twyffelen, dat zy aan een Goddelyken oorrpronk
deezer waereld geloofd hebben, wanneer wy ons
herinneren , wat zy over de Elementen en on-
derfcheide deelen der fchepping dagten, en daar-
by voegen de onloehenbaare erkentenis eener
Goddelyke\' voorzienigheid, welke in alle haare
begrippen en handelingen ten duidelykflen door-
ftraak. Tacitus mogt daarom te regt zeggen,
,, dat de Semnonen in hun heilig bosch God als
den oppeibellierer van alles vereeren, aan wien
al het overige onderworpen is, en gehoorzaara-
ht\'id bewyzen moest."
D. Wat kan men nadrnkkelyker verlangen ?
E. Zy deeden daarom ook niets zonder de
Godheid op hunne wyze te kennen en te raad-
plecgen. Zy geloofden , dat alles door haar
beüoien was en volgens dit beftek ter uitvoer
moest gebragt worden. — Zy verlangden alleen
hec geen hmi betrof te mogen weeten , ora
hunne zaaken overeenkomftig met den wii des
Hemels te fchikken, en poogden denzelven daar-
om op allerleye wyze uit te vorfchen. — Wy
zagen ook, dat zy het daar voor hielden, dat
de Godheid by hunne Krygstogten en Volks-
vfergaderingen tegenwoordig was, en daar het
hoogfte gezag en opperfte beftuur voerde.
Fu. Zoo dra wy weeten, dat een volk zich met
ernst op den Godsdienst toelegt, mogen wy ge-
rustclyk vooronderftellen, dat het zyne afhan-
kelykheid van een Goddelyk beftuur en des--
zelfs
-ocr page 147-OVER DE VOORZIENIGHEID. I33
zelfs invloed op de ondermaanfcbe dingen ge-
looft. V
R. Wat dagten zy van de onflerflykheid der
Ziele ?
E. By de Galliërs was dit eene uitgemaakte
zaak , dat de zielen der menfchen onfterflyk
waren en tot een ander leeven overgingen. Dit
was volgens c^sar , strabo , mela en andere
Romeinfche Gefchiedfchryvers een van de voor-
naame leerllukken der Druiden , welk onder
het gemeen verfpreid was, en, zoo zeker ge-
loofd wierd , dat hetzelve een grooten invloed
had op hunne dapperheid, wyl zy den dood
niet vreesden. „ Volgens lucanus zou dezelf-
de Geest in een andere waereld de leden be-
flieren, en de dood dus een middel zyn tot een
lang leeven." „Zy gaven, mogen viry Valerius
MAXiMUS gelooven elkander geld te leen om in
de andere waereld wederom te krygen, wyl zy
zich vastelyk verzekerden, dat de zielen der
menfchen onfterflyk waren." Ja , dit ging zoo
ver, volgens mela in het tweede Hoofdiluk van
zyn derde boek, dat zommigen zich op de brand-
ftapels van hunne vrienden wierpen, om met de-
zelve in een ander leeven te mogen verkeeren.
D. Dit is verbaazend fterk , maar geloofden
zy dan niet aan eene zielsverhuizing?
E.Volgens C/esar , ja. „Voornamelyk, zegt hy,
willen de Druiden dit infcherpen, dat de zielen
niet fterven, maar van den een tot den ander
i 3 over»
A
j34 ons terflykheib
overgaan , en dit meenen zy, dat grootelyks\'
dient, om de dapperheid aan te vuuren en den
dood te veragtcn. " Maar de berigten zyn hier-
omtrend niet eenpaarig, en dit ftryd ook tegens
het geen c/esar zelf aantekent van de lyk-
plegtigheden. —— Want waarom zonden zy
alles , wat den overledenen in zyn leeven
aangenaam geweest is met hem in: \'t vuur ge-
worpen hebben , indien hy niet tot een ander
ieeven, maar tot een ander lighaam overging,
en daarin hier op deeze waereld zou moeten
verkeeren. — Wat im de Germaanm en Bata\'
vieren betreft, cäsar zwygt in dit geval ge-
heel, maar tacitus geeft alleen een kort be-
rigt van hunne begraafnis ■ plegtigheden , welke
in \'t weezenlyke met die der Galliërs overeen-
ftemmen. Behalven dat deeze Volkeren, gelyk
ik meermaalen aangemerkt heb , oorfpronkelyk
veel overeenkomst met elkander hadden, befluit
ik ook uit hun wyze van begraaven, dat zy
geenzins dagten, dat alles met den dood een
einde nam. Maar hier over moeten wy nader
handelen. Indien wy diodorus siculus geloo-
ven mogten, had het gevoelen van pythagoras
by hein de overhand , dat de zielen der men-
fchen önfterfiyk waren, en, in een ander lig-
haam overgegaan zynde, na een bepaalden tyd
op nieuw het leeven aannamen, en dat daarom
gomraigen by de begraaving hunner dooden brie-
fen, aan hvjsmp vrienden gefchreeven, op den
1) E 11 Z I E L E, 135
boudflapel wierpen, op dat dezelve van hun
in de andere waereld zouden geleezen wor-
den. Maar dit verhaal is by my zeer ver-
dagt. Hoe zoude de leer van pythagoras tot
de oude Germaanen hebben kunnen doordrin-
gen ? — en zoo het al waar was, dat \'er brieven
wierden medegegeeven , is dit meer gefchikt
voor een ander leeven en eene andere waereld,
dan voor eene zielsverhuizing. \'
Fr. Vader zou anders hier in een fterk be-
wys voor de fchryfkonst der Germaanen heb-
ben kunnen vinden.
E. Volgens Valerius maximus „ was de
wysbegeerte of het Godsdienftige leerftelfel der
Cimbren en Celtiberiers zeer gefchikt tot wak-
kerheid en dapperheid, waarom zy zich verbeug.
den in den ftryd, als die roemrugtigen gelukkig
uit het leeven dagten te gaan. " En van de
Marcomannen, een voornaame Germaanfche na-
tie fchryft appianus , „ dat zy zeer dapper van
gemoed en veragters van\' den dood waren, uit
overreeding, dat zy in \'t leeven zouden weder-
keeren." Van de oude Tkraciers berigt me-
la, dat zommige natiën geloofden, dat de zie-
len der geftorvenen wederkeerden; anderen,
fchoon dezelve niet wederkeerden, dat zy egter
niet vernietigd wierden, maar tot een gelukki-
ger ftaat overgingen, waarom zy volgens Vale-
rius hunne geboorte dagen met droefheid, hunne
fterfdagen met blydfchap vierden, en toonden,
I 4 fchoon
-ocr page 150-%$6 VAK waerelds"
fchoon door de lesfen der Wyzen niet onderrigt,
dat zy egrer den waaren toeftaud des menfchen
wel doorzien hadden." Mogen wy uit dit alles
niet befluiten , dat zy geloofden dat de zielen
der raenfchen onfl:erflyk Waren? my dunkt van ja.
R. Hadden zy ook eenig begrip van eene op-
ftandig der dooden?
E. Zoo zy \'er aan gedagt hebben, zal dit
zeer twyffelagtig en duister geweest zyn. — Jk
haalde zoo even het gezegde van den Dichter
LUC ANUS aan ,,dat volgeris de Druiden ^ dezelfde
Geest de Leden ben:uuren zou:" ~ maar of zy hier
door dezelfde Leden , hetzelfde lighaam verfton-
den, is onzeker. Uit de denkbeelden, weike
zy van den fi:aat der gelukzaligheid maakten ,
zouden wy moeten opmaaken, dat de Germaa\'
nen hieraan geloofd hebben. — Dit is zeker, dat
by hun onloochenbaare bewyzen aangetroffen
worden, dat zy eene verbranding en zuivering
van deezen aardbol door vuur vervvagteden ,
maar vau een algemeen oordeel heb ik tot nog
toe niets aangetroffen.
Fr. Wisten zy van eene verbranding van dee^
zen aardbol? dat is opmerkelyk 1
E. Dit was tot meer volken doorgedrongen.
CfCKUo fpreekt \'er op meer dan eene plaats van
in zyne fchriften. Volgens strabo geloofden
de Galliërs, dat de zielen der menfchen zoo
inin vergingen als de waereld , maar dat vuur
gn water evenwel eindelyk 4e Overhand over
de
-ocr page 151-uitersten. i5j
de laatfte hebben zoude. En het zal nog nader
blyken, wanneer ik u ftraks het een en ander
over dit onderwerp uit de Noordfche gedenk-
fchriften mededeel, tot welke wy voornaame-
lyk onzen toevlugt zullen moeten neemen,
om eenig begrip te maaken over hunne denk-
beelden aangaande den ftaat na dit leeven. Dee-
ze kunnen toch, wyl zy eene Openbaaring mis-
ten, niet anders dan verward geweest zyn. In
\'t algemeen waren zy van gevoelen , dat zy
die in dapperheid uitgemunt, — voor het Va-
derland geftreeden,— maar vooral zy, die voor
hetzelve hun leeven gelaaten hadden, allen op
eene gelukzaligheid konden ftaat maaken, waar
van anderen verftooken waren. Daarin moet
het zeggen van Valerius maximus verklaard
worden. De Cimbren en Celtiberiers fprongen
op van vreugd, wanneer zy naar den ftryd gin-
gen , terwyl zy hoopten roemrugtig en gelukkig
uit het leeven te zullen fcheiden, daarentegen
kermden zy in ziekte, omdat zy vreesden een
fchandelyken en ongelukkigen dood te moeten
ondergaan.
Vr. Maar hoe liep het dan met de vrou-
wen af?
E. Die rekening is niet wel te maaken. Voor \'t
naast geloof ik , dat zy haar ten minften geen
plaats in \'t Paradys der Helden ingeruimd heb-
ben , maar wat \'er dau verder van haar wor-
den moest, durf ik niet bepaalen. Gelyk al hun
I 5 Gods»
-ocr page 152-158 o v e r d e n s t a a t
Godsdienst op de Staats - regeering en verdedi-
ging ingerigt was, zoo Iiebben zy ook de denkr
beelden omtrend het toekomend leeven zoo in-
gerigt, dat het niet kon misfen, of zy moesten
een ieder doen befluiten, om geene gevaaren te
ontzien , maar het leeven kloekmoedig te laa-
ten voor het Vaderland.
Fr. Van deeze kunstgreep heeft zicli maho-
METH zeer wel weeten te bedienen.
E. Gy zult bevinden, dat de Germaanen in
dit geval veel overeenkomst met de Turken heb-
ben. Of liever , dat de fchrandre mahometh
de begrippen, welke by de volken, die met de
Germaanen voor een gedeelte uit eenen oor-
fpronk vi^aren de Schythen en Thr aders heeft
gebruikt en opgecierd, om dat ze tot zyn oog-
merk wonder, wel dienden.
R. Waar in zou dan die gelukzaligheid be-
ftaan ?
E. In het volkomen en ongeftoord genot van
dat alles, waar in zy hier hun hoogfte wellust
gevonden hadden, namelyk hun hart op te
haaien in den ftryd en aan eene overvloedige
maaltyd.
Fr. Waar blyven de vrouwen? moet ik ook
vraagen. Die maaken toch een groot gedeelte der
gelukzaligheid van den Alcoran uit, en komen
dus ook hier te pas.
E. Eene overheerfchende zugt tot vrouwen was
iiet zwak van mahometh en zyne aanhangers,
DER GELUKZALIGHEID. Ï39
maar niet van de Germaanen. Schoon zy huiuie
vrouwen hefde en eer toedroegen , waren zy
kuisch. Zy zullen ook begreepen hebben , dat
de voortteeling van kinderen , het groote oog-
merk hunner huwelyken, in het ander leeven
geen plaats vond.
R. Maar bet kwam nog minder te pas in het
Paradys menfchen dood te flaan.
E. Dit was ook niet noodzaakelyk: al ge-
bruikten zy vfapenen, zy konden \'er fpiegelge-
vegten mee houden. Deeze waren het fpel der
kinderen, het groot (Ie cieraad en handgebaar der
volwasfenen, daarom moesten dezelve met hun
verbrand en begraaven worden, op dat zy \'er
zich iu een ander leeven mee mogten vermaaken.
Vu. Deeze denkbeelden waren evenwel zeer
zinlyk , en doen onze Batavieren weinig eer
aan.
E. Laaten wy dan te meer het voorregt fchat-
ten , het welk wy in de Openbaaring bezitten,
waarin ons niet alleen verhevene, Gode en zyne
redelyke fchepfelen waardige berigten omtrend
den fl:aat der gelukzaligheid gegeeven, maar ook
de wegen, om daar toe te geraaken aangeweezen
worden ? en laaten wy ons verwonderen, dat onze
Batavieren, niettegenfl:aande het gemis van zulke
ontdekkingen, zoo veel braafheid, zoo veel ver-
langen naar een ander leeven getoond hebben.
Hun, die geen onderrigt door eene bovenna-
tuurlyke Openbaaring, of zelfs door befchaaven-
Ï40 ©EVOKLENS DER
de weetenfchappen hadden, moeten wy dit ten
goede houden, maar wy die het beide bezitten,
hoe behoorden wy te zyn?
D. Laaten wy dood ftil zwygen; myne vre-
degonde ! wy Christenen zullen \'er toch niet
met eere afkomen, en liever vraagen naar het
geen ons eelhart uit de Noordfche gedenk-
fchriften beloofd heeft.
E. In dezelve komt deeze Aarde voor als eene
ronde vlakte , welke rondom van de Zee om-
cingeld is. De oever van dezelve is door on-
fterflyke Reuzen en vreeslykeMonfters bewoond,
en door hemelhoog gebergte van de wooningcn
der menfchen gefcheiden. Het eerfte word Jo\'
tunheim, het Indexe Afanheim genoemd. Mid-
den in Manheim lag de zetel der Goden, welke
onder verfcheide benaamingen, maar vooral die
van Asgaard voorkomt. Dan in een zeker tyd-
punt, het welk zy Ragnarokur of dc fchemering
der Goden noemen, zou dit alles het onderfte
boven gekeerd worden in een verfchrikkelyken
ftryd tusfchen de asen en afgeftorve Helden aan
de eene, en de Reuzen en Monfters aan de an-
dere zyde; waar in wel eenige van de asen of
mindere Goden en Helden zouden fneuvelen,
maar deezen de overhand behouden. Het ge-
volg van deezen ftryd zou egter zyn, dat He-
mel en Aarde nevens alle dan leevende menfchen
op twee na zouden verdelgd worden, maar
fchielyk zou *er eene nieuwe Aarde ontftaan en
kook dsc he germaanen. i4ï
een nieuwe Hemel , welke in voortrefFelykheid
en duurzaamheid de eerfte zouden te boven
gaan. De aarde zou door de twee overgebleve
menfchen op nieuws bevolkt worden , maar de
Hemel, Gimle, een eeuwigduurende woonplaats
voor de asen en de Vroomen verftrekken, ter- \'
wyl de Boozen in eene eeuwige helle zouden
gepynigd worden C*^.
D. Wat dagten zy van de belooningen en
ftraffen, welke terftond na dit leven zouden uit-
gedeeld worden?
E. Zy geloofden , dat alle Helden in eene
plaats van gelukzaligheid , welke zy Walhalla
noemen, door oein , een van hun eerfte vergoo-
de
De treffende befchryvingen van dat tydpunt
zyn inderdaad waardig by hunne Dichters geleezen te
worden {a). „ De Zon word zwart, de Aarde word
in Zee gedompeld. De helderblinkende fterren worden
uit het uitfpanfel getrokken. Het vuur woed tegen
het oude waereldgeftel en de opklimmende vlam likt
zelfs den Hemel." Omtrend gelyk ovioius hier
van zingt in het tweede boek van zyne gedaante
verwisfelingen
Efe quoque in fatis reminhcitur af ore tempm,
Qtto mare, quo tellus correptaque regia coeli
Ardeat Gf mundi moles operofa lahorst,
{fl) Zie onder anderen Woluspa. Stropba 49. en §2, ea
Keisier ant. Sept. & Celtics.
I^a GEVOELENS DER.
de Helden ontvangen, en in gezelfchap van de
ASEN onthaald worden. De vrouwen, ten zy
zy verkiezen met haare mannen te fterven, wor-
den daar wel niet toegelaaten , egter worden
\'er zekere Nymphen, F\'xlkyrien genaamd, gevon-
den , aan welke alleen de zorg voor fpys en drank is
aanbevolen. Het voomaamfte onthaal beftaat in fpek
van een overmaatig groot wild zwyn,; en, terwyl de
wyn alleen voor odin blyft, drinken de Helden
zoo veel uitgeleezen bier, als hun gevalt. In-
tusfchen vermaaken zy zich met worftelen ea
fpiegelgevegcen, en genieten een ongeftoord ge-
noegen tot het aanbreeken van de Ragnarokur,
waar in v/y verwarde denkbeelden van de ont-
zaggelyke gebeurtenislbi van den jongften dag
aantreffen. Daarentegen zouden de meinëedigen,
de moordenaars en dergelyke booze menfchen
onder het opzigt van een kwaaden geest Nüi-
hoggur en de Nymph Hella gepynigd worden
in Nastrand, een groot verblyf, waar van de
deuren tegen \'t Noorden open ftaan, en de
grond geheel bedekt is met Slangen, welker kop-
pen naar binnen gekeerd, onophoudelyk geheele
beeken van fenyn uitfpouwen. — Ik zal alles
befluiten met eenige trekken uit het beroemde
gedicht van den Deenfchen Koning regner lod-
BiioG, welke, na dat hy de Zee lang onveiüg
gemaakt en verfcheide invallen aan het vaste
Land, in Gro&t-Brittannien en in Ierland gedaan
had, eindelyk overwonnen en door den Koning
EL-
-ocr page 157-noordsche germaanen. i43
ellu in eene akelige gevangenis gehouden
wierd, waar de flangen en adders zyn eenigfte
gezellen waren. — Na zyne veldflagen en over-
winningen met de fterkfte kleuren afgefchilderd
te hebben, zegt hy — in rymloos dicht:
Wy ftreeden met zwaerden.
Dit fchynt my een rotïde waarheid
Dat wy \'c noodlot volgen.
Zelden overtreedt men \'t beftel van nosva.
Niets heb ik onderdaan by ellu
Wegens het einde myns leevens,
Toen ik halfdood het bloed bedekte
En de fchepen in \'t water ftier.
Overal vingen wy toen voor het wild
Roofaas, ia de zeeboezems der Schotten,
Wy ftreeden met zwaerden.
Over dit lach ik immers
Dat ik Vader baldurs rustbanken
Voor my bereid weet. In dat Hof
Drinken wy, in \'tkort, bier
Uit holle bekers van bekkeneelen.
Hy zugt niet, die kloek is, tegen den dood
In de verblyvea van den grooten eeoun.
Ik
-ocr page 158-144 gevoelens der
Ik koom niet wanhoopig
Mee klaagende woorden in yidris Ho£.
Wy ftreeden met zwaerdeö. .
Sterk helt het uaar \'t einde.
Grimmig ftaat de beete des adders ï
Een flang bewoont de zaal des harten.
Wy hoopen hierom, dat God vioais
De roede voor elluü\'s maagfchap
Door myne zoonen zal doen glinsteren
En zyne gramfchap zal gloeijen.
Geenszins zullen die wakkere Jongelingen,
Hem gerust laaten blyven.
Wy ftreeden met zvvaerden.
Vyftigtnaal heb ik geftreeden
En de tekens van overwinning behaalt.
Dog na vinden de asen goed, ons te ontbieden,
— Het past niet om den dood te weenen.
Het gemoed wil hier eindigen.
De DYSIRS ontbieden my te hurs.
Welke uit herians hof
1%
-ocr page 159-noordsche gerbiaanen. 14i
My oüiN gezonden heeft.
Op de hóogrie plaats zal ik met de asen
Mya bier met vreugde drinken.
De ftonden des leevens zyn verloopeni
Lachende zal ik fterven.
Hier ziet ge de denk wys der Helden van dieri
tyd, en teffens eene bevestiging van veele din-
gen, welke ik ü uit de Noordfche gedenkfchrif-
ten verteld heb.
D. In welk een tyd is\' dit % voorgevallen ?
E, Omtrend het midden van de negende\'
Eeuw,
D. Des te meer fta ik verwonderd over de
gevoelens van deezen ongelukkigen, maar on-
bezweeken krygsman,i — Wanneer ik dezelve
Vergelyke by de gedichten, welke een der
grootfte Vorften van onzen tyd in *t midden
zyner tegenfpoeden opgeftdd heeft, wien moet
ik dan gelukkiger fchatten ^ hem die zich met
den waan van zynen nationaalen Godsdienst
ftreelde 4 en zyn hart in \'t midden van de
zwaarfte folteringen opbeurde; of Hem, welke
de hoope der onfterflykheid, die het Christendom
hem aanbood, hardnekkig verünaadde, en zich-
zelven in zynen ouderdom niet anders, dan als een
afgeleefde romp voor den misthoop befchouwde.
E. Zoo waar is het, dat indien de onfterflyk-
lUi DEEL, K heid
-ocr page 160-14.6 DK HOOP
lieid en het toekomend leeven niet meer dan
een droom waren, het eene wreedheid zou zyn
den armen fterveling het opbeurend vooruitzigt
dailr op te ontneemen.
R, En wanneer my dan alle hoop van myn
dideuik , myn eelhart en vredegonde, en
alle myne waare vrienden, waar van wy toch
eenmaal afgefcheurd zullen worden, weder te ont-
moeten wierd afgefneeden ? ó akelig vooruitzigt!
E, Ik zou myne vrienden nog gaarn deeze
en geene aanhaahng geeven uit de gedichten
van OSSIAN tot ftaaving van myne gedagten over
de gevoelens der Germaanen. Dezelve zyn ze-
ker veel fchooner , maar ik heb nergens eene
plaats aangetroffen, waar men zoo veel by een
vind. De aanroeping en verfchyning van Gees*
ten, welke zeker op \'de onflerflykheid gegrond
zyn, komen \'er zoo menigvuldig in, dat ik in de
keur verbysteren zou, Egter kan ik niet nalaaten
met dit flaaltje , het welk de fomberheid der ftof
vergoeden , en teffens tot bevestiging van het
denkbeeld,eener groote omwenteling, welke ons
planeetgeflel over \'t hoofd hangt, dienen zal,
alles te befluiten. „ ó Gy die om hoog daar
heenen wandelt, rond als het fchild myn er Va-
deren , waarheen zyn uwe firaalen ? ó Zon i waar
uw eeuwig licht ? — Gy treedt vooraan in uwe
eerwaardige fchoonheid. De fl:arren verbergen
zich in den Hemel; koud en bleek zinkt de
maan
-ocr page 161-DER QNSTERï-LYKHEID. 34f
maan in de: westelyke vlaedeij. Maar-gy alleen,
gy treedt voort in u , zelven. Wie .kan u-.in
uwen langen loop byhouden? — De eiken der
bergen vergaan:\'ja de bergen, zelve vergaan,m^c
de jaaren. — De Oceaan\' daalt en ryst weder,
—^— Zelfs de naajan ,verdwyDt aan den Hemel,
maar gy zyt eeuwig dezelfde en verheugt; u in
den gkns-^uwes loops. -- Wanneer orkaanen de
Waeield met donkerheid bedekken: wanneer de
donder rolt, de blikfem vhegt, ziet gy uit de
wolken, in uwe fchoonheid, en lagcht om den
ftorm. Maar voor ossian fchynt gy te ver-
geefsch, want hy ziet uwe ftraalen niet meer,
— niec, wanneer uwe blonde lokken op de
wolken van \'t Oosten golven: — ook niet als
gy flikkert aan de poorten van \'t Westen. —
Maar gy zyt veelligt, als ik, voor eénen tyd
flegts I Veelh\'gt eindigen uwe jaaren ook een-
maal. Gy zult flaapen in uwe wolken, onbe-
zorgt op de ftem van den morgen. Verheug u
dan, Zon! in de kragt uwer jeugd. Onvriende-
lyk en fomber is de ouderdom. Hy is als het
fcrienicrend I\'cbt van de Maan, wen zy door
gebroke wolken bhkt, en de nevel zich op den
heuvel nedcrkgr."
D. Heerlyke gedagten l uitmui?tend fchoon
zyn deeze rcgelr.n. Ik dank u injm eêlhart
voor al uwe naipooringen, en voor dit uitnee-
mend flot.
E. Laat ons hier niet dieper intreeden, myne
vrienden: myne taak is voor van daag afgedaan.
Ik noodig u eerstdaags op den uitvaart der Bata-
vieren* Een fombere ftof, maar eene ftof, welke
altoos voor hem, die een ander leeven en een
beter Vaderland verwagt, alle akeligheid ver-
liest.
o e
Batavieren cp hunne Jlerfbedden. Derzelver
uitvaard. F\'eelen \'voierden volgens tacitüs
verbrand, anderen hegraaven,, De Hunne-
bedden in Drenthe , derzelver gedaante^
naams oorfprong en oudheid. Andere
\' foor ten van Graven, Algemeene be-
fchouwing en bejluit van deeze
. > Verhandeling over de zeden der
Batavieren.
"Volgens affpraak begaf zich eelhart met
zyne vredegonde en kinderen naar het Land-
goed van dideriic en rozemond, waar zy har-
telyk verwellekomd wierden. Het duurde niet
iang, of men herinnerde eelhart zyne belof-
te , en hy vervolgde gereedelyk zyn verhaal
aldus.
E. Wy moeten dan eindelyk onze Batame-
ren ^ wier leeven en bedryf tot dus ver een be-
langryk onderwerp van onze gefprekken ge-
weest zyn, in hun uiterften verzeilen, en zien
hoe zy zelve zich by het fterven , en omtrend
de lyken hunner afgeftorvene vrienden gedraa-
id 3 gen
9 E B :A ^r 4 v"i E il en"
gen (lebbsn. Van het eerfte weeteij wy niets
byzQjiders, dan d^t.zj^buiten twyifel met eene
onyerfgihroMcé Idoêbioedigheid den dood heb-
ben te gemoet gezien; dit vioeide uit hun aart,
zoo wel als uit hunne Godsdienft-ige begrippen
voort. Deeze deeden d/én niet alleen dikwerf
alle gevaaren roekeloos trotzeeren , maar brag-
laa\'veelen tot - de. grootfte buitenfpoorigheid ,
ivaotieer zy" den dood . niet konden. vinden, om
ziclr\'zelven\'van \'t leeven te\'berooven, en daar
door dien,trap van geUilizaliglièid re^genietea, wel-
ke al de. geen ,>: die op het bed van eer geftorven
waren, verwagten kónden. Voor \'t overige be-
roepe ik "töy o|) \'rgèdMic van den • iVbori/cfe;?
Vorst, dat hy met ftervende handen heeft opge-
fteld , waarmee wy onze voorige Zamenfpraak
beflooten-hebben, \'en \'wy konnen daaruit hunne
^evoölens^ ifl dat gevvigtig\'tydftip eenigzins op*
maaken. • Wy mogen, toch veilig vooronderftel-
len, dat\'dezelve niet miii fterk géweest zyn ten
tyde; vvahneer de Godsdienst der Gemaanen nog
ih -völlen \'bloei\', was. - , •
R. Dat ging evenwel te ver , wanneer., meii
zicli\'doór\'Zulke beginfelen liet vervoeren^ Om ide
haïideh-ïSin zichzelven te flaan. \' ■
E. \'GewisTelyk ging het--: maar hoe^kctn men
anders verwagten van-Volken ,\' die "van Jongs af
geleerd hadden den dood juicbènde :te: gemoet
«e gaan, en huime ouden dikwerf hadden hooren
153
in hun uiterste. i^t
kermen , als zy vreesden door ouderdom of ziekte
den tol der Natuur te zullen moeten voldoen,
zonder op het bed van eer voor het Vaderland
te mogen fterven. — Het zal minder voor ous
te verantwoorden zyn, wanneer wy hun voor-
beeld hier in navolgden , die weeten, dat wy
van onze posten niet mogen afloopen, en voor
alles verantwoordelyk zyn. — Het was egter te
wenfchen, dat de vreeze des doods minder de
overhand had in \'t hart van veele Christenen,
welke op gewisfer gronden eene hoogere geluk-
zaligheid verwagten.
Vr. Maar hoe gemakkelyk kon een volk van
deeze waereld fcheiden, dat haare goederen zoo
weinig kende en met zoo weinig te vrede wss.
E. Wy zien dan ook hier in, dat zy niet on*
gelukkig waren in het ontbeeren van een geluk
dat zeer kort en zeer wisfelvallig is.
Vr. Of \'er by de Batavieren nog eenige pleg-
tigheden omtrend de dooden, voor dat men hen
de laatfte eer aandeed, wierden waargenomen?
E., Daar vinde ik niets van aangetekend. •
Het is dus onzeker of zy dezelve ook gewasfen
en gereinigd hebben met de Grieken en Romei-
nen. Balfemen konden zy niet, wyl hen daar-
toe de ftof ontbrak. Het fluiten der oogen ,
en het plegtig affcheid kusfen door de nabe-
ftaande vrienden, dat nog in zwang gaat, twyf-
fel ik geen oogenblik of het heeft by de oude
Batavieren ook plaats gevonden. Nog minder
K 4 twyf-
-ocr page 166-l y k p l e g t 1 g h e d e n
tvyylrel ik, of zy hebben de dooden overvloedig«
opregte traanen ge^yd, en de Barden hebben den
lof van zulken, die het Vaderland dienst bewee-
zen hadden, in hunne lykgedichtejii opgezongen«
zonder dat zy zich van gehuurde klaagÜers be-
hoefden te bedienen. Tacitus geefc dit niet
ondjiister te kennen, wanneer hy zegt, dat het
yveenen en klaagen aan de vrouwen yvierd over-
gelaaten. De zuivere liefde onder de Leeven-
den; — de blaakende agting , welke zy voor
waare heldenbedryven betoondea verzekeren
ons anderszints in deezen opzigte genoeg, — De
gewoonte , om de dooden op baaren naar de
plaats hunner beftemming te brengen en dezel-
ve zoo wel door vrouwen als door mannen te
verzeilen , heeft yan onheuchelyke tyden en
waarfchynlyk toen pok al plaats gevonden.
D. Hoe gedroegen de Batavieren zich omtrend
de lyken van hunne afgellprve vrienden?
E. De gewoonten der Volken, zop yerfchil-
lende, zyn meer of min vreemd in dit geval, naar
^aate zy meer of min befchaafd zyn, — Zom-
migen zyn zoo ver gegaan, dat zy de doode lig-
haamen door de lucht en het gevogelte hebben
laaten yerteeren, of die zelf verflonden: maar de
pieeste en befchaafdfle volken , hebben de lig.
haamen of begraaven pf verbrand. Het eerfte
fchynt wel het oudfte en natuurlykfte gebruik.
Het menfchelyk lighaam, dat uit ftolfelyke dee-
len beftaat en op de aarde zyn woon- en werk-
plaats
) ■
-ocr page 167-DER BATAVIEREN.
plaats heeft, rust nergens beter, dan in derzel-
ver fchoot, om allengskens tot het eerfte ber»
ginfel weder te keeren. — De Egyptenaaren en
eenige volken, welke dit in byzondere geval-
len nagevolgd hebben , zogten door balzemen
den dood en \'t graf hunnen prooi te ontruk-
ken , en de lighaamen , van hunne vrienden
zoo veei mogelyk te vereeuwigen. Juist het
tegengeftelde vindt by de verbranding plaats;
waardoor de lyken zeer ras tot asch en ftof
terug gebragt worden. Peeze gewoonte is
zeker zoo eigenaartig niet en egter is dezelve
zeer fterk, zelfs onder de befchaafdfte volken
doorgedrongen, waarvan men de reden bezwaar-
lyk kan nagaan, of het moet zyn, gelyk ik er-
gens geleezen heb, omdat men bevond, dat de
aarde door de toeneemende onlusten onder de
leevenden geene veiligheid genoeg voor den doo-
iden verfchaffen kon , wyl de woede en bitter-
heid veelen tot in het graf vervolgde. Ahhans
deeze zou de reden zyn, waarom de Romeinen,
welke te vooren al hunne dooden plagten te be-
graaven, dezelve in laater tyden dikwerf verbrand
hebben. Volgens tacitus had ook dit gebruik
by de Germaanen plaats. Zoo fchryft hy in -t
zevenentwintigfte Hoofddeel, het laatfte dat van
de zeden der Germaanen in \'t algemeen han-
delt. „ By de uitvaart is geen pragt. Dit
wordt alleen waargenomen, dat de lighaamen
K 5 van
-ocr page 168-154- HET VERBHÄNDEN
vau beroemde mannen met zeker foort van hout
verbrand worden."
D. Wierden dan alle de lyken niet verbrand?
E. Dat is niet waarfchynlyk. — Men kan de
uitdrukking van tacitus op meer dan eene
wyze verklaaren. Het kan te kennen geeven,
dat alleen de lyken van beroemde mannen ver-
brand wierden: maar ook dat tot deezer lykfta-
pels, een zeker foort van houc wierd gebe-
zigd , terwyl omtrend anderen die keurigheid
geen plaats had. — Welk foort van houtgewas
hier toe gebezigd wierd , kunnen wy niet be-
paalen, tacitus noemt het niet, maar zeker is
het een uitgeleezen welriekend hout geweest,
het welk hier en elders in de bosfchen van
Germanien groeide; gelyk de Nooten-, de Ge-
never- de Dennen-boom en anderen, welke men
te onregt voor vreemde gewasfen houdt, daar een
menigte van zulke flammen, nog onder den grond ,
geworteld, in onze landftreeken, ontdekt worden.
F«.. Zou deeze gewoonte altoos by de Gsr^
maanen plaats gehad hebben, of van de Romei»
nen ontleend zyn?
E. Dit denken zommigen, maar dan zou ta-
citus, welke de oorfpronkelyke zeden cn ge-
bruiken der Gerrnaanen opgaf, ook hierin een
misflag begaan hebben. Daar de verbrandingen
van voornaame lyken al zeer oud zyn, gelyk
wy in de gefchiedenisfen des O. T. daar van
reeds
-ocr page 169-1> E R LYKEN.
reeds duidelyke fpooren vinden, maaken wf
geene zwaarigheid , om te ftellen , dat dézclve
ook al lang voor de tyden \'dev^Romeinen hier
plaats gegreepen hebben.
M. Hoe ging dat verbranden der Lyken in
zyn werk?
E. Er wierd op eene habygelege en bekwaa- ^
me piaats eene groote honiftapel opgerigt.
Na dat het lyk behoorlyk gereinigd was , heeft
men het in deszelfs gewoone kleederen daarop
gelegd. — Ik zeg in deszelfs géwoorie kleede.
ren.\' By de Romeinen wierden.de dooden niet
alleen pragtig opgecierd, maar ook veele kostbaar-
heden van kleeding , vercierfelen, kleinoodiënj
krygsroof nevens veele welriekende fpeceryen op
het hout geworpen en verbrand. By de Gal-
liërs maakte men volgens c^sar ook veel om-
flag by de lykplegtigheden , maar ook hierin
verfchillen de Germaanen zeer veel. \'Er was
volgens TACITUS . geene pragt by dezelve.
Dit kwam met hun aart en eenvoudige leevens-
wys overeen, waarvan zy billyk by het fter-
ven niet wilden afwyken. De ftapel wordt
nog met kleederen , nog met reukwerk opge-
hoopt. Elks wapenen worden hun toegevoegd,
cn ook van zommigen het paerd in het vuur
geworpen."
M. Is dat niet vreemd?
E. Myne machtilde is dan niet oplettend
ge-
iss
150 het verbranden
geweest, op het geen ik in myne voorige Za-
menfpraak aangemerkt heb. Dat geen, liet welk
hun het liefst en waardst was in hun leeven,
het geen hun voornaamelyk tot cieraad en ge-
bruik ftrekte , vidlden zy ook mee zich neemen
by hunne uitvaart uit deeze waereld , om \'er
in eene andere niet van ontbloot te zyn.
M. Maar wanneer wapens en paerden ver-
brand wierden; wat gebruik konden zy \'er dan
van maaken?
E, Even het zelfde ^ dat zommige Christenen
van hunne heilige plegtgewaaden kunnen maa-
ken , waar mede zy in de kist gelegd worden,
daar de_ verteering hier en de verbranding daar
hetzelfde uitdoet. Wat denkbeeld zy hier van
gemaakt hebben, betuige ik niet te weeten. De
reden, waarom zy het deeden is ondertusfchen
klaar en uit hun Godsdienftig leerftelfel om-
trend den ftaat na dit leeven opgemaakt, — zoo
klaar, als het zeker is, dat van deeze gewoonte
nog heden ten dage fpooren onder ons zyn..,,
M. Heden? Vader 1
E, Ja MACHTILDE, wel niet van verbranden,
maar evenwel van wapens en paerden by de
lykftaatien van Vorften en voornaame Krygs-
bevelhebberen om^ te leiden , het geen ik
denk , dat yan dit yerbrauden nog een over-
blyffel is,
Fr. Maar heeft Vader niet verhaalt, dat de
wa-
-ocr page 171-LYKPiEGTIG-HEBEl^ BEU BATAVIEHEK-,
-ocr page 172-■wapens, welke de bruid aan haaren bruidegom
by het voltrekken van het huwelyk fchonk, met
alle zorgvuldigheid bewaard wierden, en tot de
kinderen overgingen.
E. Even zoo verhaalt tacitus in \'t vervolg,
dat by de Tenctren het paerd, dat de overlede-
ne gebruikt had, niet van den oudflen , maar
van den dapperflen en waardigften zyner Zoo-
nen wierd geërfd. Maar deeze zwaarigheden
verdvs^nen, wanneer wy aanmerken , dat niet
alle de wapens, maar alleen die geene, welke
de overledene het meest gewoon was te bezi-
gen met hem verbrand wierden, terwyl de an-
dere, en vooral die tot onderpanden van huw-
lykstrouw verftrekt hadden voor de kinderen
bewaard wierden. De gewoonte by de Tenctren
was eene byzonderheid, en tacitus geeft pok
zelf te kennen, dat niet altoos de lyfpaerden by
de uitvaart van den overleden Meester geflagt
en verbrand wierden.
R. Maar wanneer nu de houtftapel en het
lighaam verteerd was?
E. Dan wierden de overgebleeve beenderen
met de asch zorgvuldig in een of meer lykbus-
fchen gedaan, welke daar toe gemaakt waren,
en mee eenige plegtigheid in een graf bygezet.
Zulk een overblyffel en plaats wierd by de Ou-
den even dierbaar en heilig gerekend , als by
ons de graven , waarin de geheele lyken van
pnze nabeftaaoden en vrienden geborgen worden.
D.
157
158 h e t- V e as ra n d E ïï
D. Ik heb dikwerf, wanneer il? van deeze lyk-
plegtigheden by Grieken en Romeinen las., ge-
dagt, hoe konden zy de asch, waarin het lig-
haam van deiï Overledenen verteerd was onder-
fcheiden, van de overige, welke van den hout-
Hapel was voortgekomen, die ik my verbeelden
dat zeer aanmerkelyk moet geweest zyn.
E. Hoe aanzienlyker en beroemder de geftor-
ve held in zyn leeven geweest was, hoe groo-
ter en hooger de hontftapel gemaakt wierd,
terwyl men zich verbeeldde, dat de ziel des te
vlugger en vrolyker ten Hemel opvoer. Dan
des te bezwaarlyker is het om te gisfen , hoe
zy de asch onderfcheiden konden , want men
kan niet denken , dat zy die alle geborgen, of
in het bergen geen toezigt gebruikt hebben.
Zommigen losfen dit raadfel op door te ftellen,
dat men de lyken in yzeren omkleediels lelde,
met gaten doorboord ; anderen neemen tot de
Ashest of het onverbrandbaar linnen, waarvan
plintos en plutarchus fpreekeit, huo toevlugt;
maar men kan dezelve met geene waarlchynlyk-
heid by de Germaanen zoeken. Omtrend de
overgebleeve ftukken van veibraiide beenderen
laat het zich gemakkelyk opJosfcu, maar buiten-
twyifei zal men\'door de ondervinding by hen
geleerd hebben, de asch weike van het lyk
voortkwam, van de houtafche te onderkennen.
M. Hoe waren de graven ingerigt waar ia
men deeze overblyffelen borg?
der L Y K E Ni 159
E. Tacitus zegt. „ De aarde zoode bedekt
het graf. De kostbaare en werkelyke eer van
gedenktekenen veragten zy, als lastig voor de
overledenen." Volgens dit berigt wierden de
lykbusfchen met de asfche in een eenvoudig graf
nedergezet. — Zeker niet in hunne Kerken of
tempelen, wa,nt die hadden zy niet, maar ook
niet in hunne Heilige bosfchen, welke voor de
byeenkomften en Godsdienstoeffèriingen der Lee-
venden alleen gefchikt waren. Volgens dit be-
rigt van tacitus zouden alle de Germaanen
zich van zulke gemeene graven bediend hebben
als men op onze Kerkhoven vindt. Op dat men
egter niet denken mogt, dat onverfchilligheid en
minagting voor de nagedagtenis der overledenen,
hen van een gebruik deed afwyken , welk by
allerleie volken plaats vond , om tomben ge-
denkzuilen en praalgraven ter eere van voor-
naame mannen op te rigten , laat hy \'er op
volgen." Weeklagten en traanen leggen zy ras,
— fmert en droefheid zeer langzaam af. Het
weenen ftrekt den vrouwen tot eer. den mannen
het gedenken." Zoudt ge hier niet uit opmaa-
ken , dat de Germaanen in \'t geheel zich van
geene middelen bediend hebben om de nage-
dagtenis der dooden leevendig te houden en
hunne rustplaatfen uit te tekenen , en egter
wordt dit tegen gefprooken door de menigvuldi-
ge en merkwaardige overblyffels van graaven.
Welke men overal in Duitchland, in de Noord-
fche
ï()0 HET BEGRAAVEN
fclie Ryken, in Groot-Brittannien en zelfs in ons
land aantreft: Overblyffels welke zeker te meer
onze opaierkiiJg verdienen, om dat zy de eenig-
fle zyn , welke wy van de oude Germaanen
kunnen aanwyzen.
M. Ook in ons Land? daar heb ik nimmer
iets van gehoerd !
E. Ja in ons Land: maar in dat gedeelte, het
welk het minst bezogt wordt, en ook eigenlyk
niet tot dezeven vereenigde gewesten behoort,
maar met dezelve geasfocïèeri is , — namelyk
in Drenthe,
D. Wat is hier toch de reden van ?
E. Die is moeijelyk te gisfen. Het zy dat die
landllreek meer dan eenige andere, ten minften
in onze oorden, de ftof tot die gedenkftukkeii
heeft opgeleverd : het zy dat zy elders, daar
het meer bewoond en bebouwd is, opgeruimd
zyn, men vindt ze nergens in onze Provinciën,
voor zoo veel my bewust is , indien men dat
gedeelte van Overysfel uitzondert, dat aan Dren,-
the grenst. En dat men dit niet moet toefchry-
ven aan een gebruik den oude inwooneren van
Drenthe alleen eigen , blykt daar üit , dat ze
elders ook worden aangetroifen; zommige veel
grooter en uitgeftrekter, waar onder de Stom
Henge in Engeland uitmunt, de meesten egter
van denzelfden vorm ea gedaante: maar ner-
gens zoo menigvuldig, het geen te aanmekelyker
is, dan in een land, het welk men als het
Ga/i»
-ocr page 176-D Ê R lyken.
Galilea van Nederland doorgaans aanziet;
maar liet geen in inyn oog, buiten deeze fchat
van overoude gedenktekenen, om meer dan eene\'
reden, geene veragting verdient.
M. Waar in beftaan deeze gedenktekenen
toch ?
E. In de sioogénaarade Hunnéiedden , of zeer
groote Steenen, welke ten deele ftaande , ten\'
deele liggende , hier en daar in het veld worden
aangetroffen , byde Eext ^hy Anlo, Ballo, Borger^
Annen, Drowwen^ Tinaarden^ Suidlaaren^ Rol-
den, Onnen , naar den kant van Bénthem eh
óp andere plaatzen meer. ^ Het is zeer waar-
fchynlyk , dat dezelve nog in veel grooter aan-
tal geweest, maar van tyd tot tyd, vooral by
de Dorpen weggehaald , verkogt eu gebruikt\'
zyn tot muuren van Huizen, Kerken en Kerk-
hoven , tot fondamenten en andere einden ,
het geen nu ten ftrengften verboden is: en nog- ■
thanè vindt men op zommige plaatzen , gelyk
by Borger en Drouwen tot tien Ja zestien ftuks
in getal.
R. Ik verlang zeer zulke Hunnehedden te zien?
E. Hier heb ik \'er een afcekening van, waar«
tiit ge u eenig denkbeeld maaken kunt.^ "
R. Zyn ze alle zoo ingeiigt?
E. Het een wac grooter, het ander\' wat klei-
ner , maar over \'t geheel komen zy veel met
elkander overeen. Ik kan uit uwe oogen ieë-
zen, roozemond! dat het met u eveneens gele-
iêi
l6a DE HUNNE-
gen is, als met eenige myner vriendinnen, wel-
ke ik overreedde, om van ZvM met my der-
waards te gaan , gelyk ik nimmer > verzuime
naar een of andere van deeze Hunnebedden een
beevaard te doen , wanneer ik eenigzins in de
gelegenheid ben, — Toen wy aan de plaats ge-
komen waren , zogt men rondsom in de hoogte,
terwyl men zieh ook verheve pragtige gevaar-
ten verbeeld had , van het geen men op den
grond in het gras onder kreupelbosch vindeji
kon. Meteen woord; het voldeedt niet aan de
verwagting van vrouwen , die enkel getroffen
worden door iets, dat vertooning maakt, te min-
der 5 om dat een zwaare buy van wind en regen
haar noodzaakte terfiond de wyk in de rytui-
gen te neemen. Wy hielden het uit en verfchoo-
len ons onder de liggende fteenen, zoo dat nie-
mand onzer te zien was. — Dan toen de buy
overging en elk onzer voor den dag kwam ,
riep men uit de wagen, daar verryzen de Huw
nen uit hunne graven!
R. Zyn deeze fteenen dan zoo groot ?
E, De bovenliggende fteenen , welke de
grootfte zyn, hebben den omtrek van twintig
tot zestig voeten of tien vademen. De ftaan-
de fteenen zyn kleiner, maar veel meer in ge-
tal. Zy ftaan in een zekere orde by^een ,
voor zoo veel zy niet door menfchen han-
den opzettelyk omgewerkt zyn. Gy kunt
over
-ocr page 178-JÎEB TU
-ocr page 179-bédden»
over de grootte van zommigen hier uit oor-
deelen , dat in Munflerland by Hümmling
een fteen gevonden wordt, waaronder een her-
der met honderd fchaapen Zyn verberging-
kon vinden. En eene voorbytrekkende bende
Van honderd en vyfrig foidaatén poogde fe
vergeefsch een anderen vry léggende fteen te
verplaatzen. Rondom deeze gevaarten, vvelke
zestien, agtien tot vyfentwintig fchreeden lang,
en maar vier, vyf of/zes breed zyn plaatfte meof
op den afftand van drie treeden, tot eene omhei-
ning van de voornaame begraafplaats, andere
kleiner fteenen van vier vyf of zes voeten hoogg\'
elk omtrend eene treede van eikanderen, welke
laatfte egter meest verdweenen zyn, omdat zy
ligt konden vervoerd worden. De verbaazende
grootte van deeze dekfteenen, maakt ondertus-
fchen het aanmerkelykfte van die veifchynfel
uit, want daar men niet zonder behulp van zeer
gefchikte werktuigen dergelyke onhebbelyke lig-
haamen verbrengen, veel min in eene gefchikte
orde op elkander ftapelen ka^n, en deeze werk-
tuigen by veelen her vernuft van de eerde in-
wooners deezes Laniis fchynen te boven te gaan ,
heeft men dit werk aan Reuzen, of dat nog gek-
ker is aan den Duivel toegefchreven. Dat d^
óudfte bewooners van deeze oorden doorgaans
grooter en fterker geweest zyn, is Zoo zeker,
als het zeker is dat \'er nergens een byzonder
ïas van reuzen, gelyk zy by piccard in zyne
L a Drent\'
-ocr page 180-i64 d e h ü n n b-
Drsnt/che Oudbe ien befchreevcn eij afgebeeld
worden, gevonden wierd (*). Maar wat zwaa-
righeid is \'er om te gelooven , dat zy eenige
hef boomen en andere eenvoudige gereedfchap»
pen, M^elke door den tyd verloren geraakt zyn,
hebben weeten uit te denken, met welker behulp
zy deeze fteenen, fchoon met veel moeite, op de
befteinde plaatzen hebben weeten te brengen.
D. Wat foort van fteenen zyn het? waar ko-
men die van daan ?
E. De eerfte vraag, is gemakkelyker te beant-
woorden dan de\' laatfte. f)e ftee;]en verfchillen
niet van geuaante en inhoud van die , welke
men in Noorwegen en elders aantreft. Van bui-
ren zynze wiiagtig, grariuw of van een blaau»
wen of rosfen tint. Van binnen vertoonen zy
zich, wanneerze gekloofd zyn, ook wit of bruin
of rossgtig. Zommige gftnfterend, anderen dof^
veele uit gruis van fchelpen, andere uit kleine
aan een gegroeide keiftcentjes zamengefteld of
zandagtig. Deeze fteenen worden in zulk eene
groote menigte in den grond hier aangetrolFen,
dat \'er weinige plaatzen zyn, volgens het getui-
genis van den kundigen nafpoorer van de zeld-
zaam-
Jammer is het, dat deeze man onder zyne goe-
de berigten, zoo veele lompe leugens vermengd heeft:
fen nog meer is het te bejammeren, dat dezelve zoo
gereedelyk op goed geloof by yeelea, zyn aange«
oomen.
bedden. ! ^ 155
^aamheden deezer landftreek, den Heer van lier ,
waar dezelve niet gelegen hebben of nog leg-
*g£n. Duizenden van lasten zyn hier van daan
vervoerd en aan de dyken of elders verbruikt.
De boeren fpooren dezelve ten dien einde met
een puntig yzer op, en wanneer zy .op een fteen
ßooten j ontdekken zy dien. Is hy te groot ,
men boort een gat, vult het met kruid en laat
den fteen aan ftukken fpringen , welke op een
wagen gelegd, of aan een as gehangenen ver-
voerd worden. Gy kunt hier uit opmaaken,
dat zy die fteenen niet ver hadden te zoeken;
cn deeze is een van de redenen, dat deeze ge-
denkftukken hier meer, dan elders worden aan-
getroffen. Maar vraagt men verder naar dea
cerften oorfpronk van deeze fteenen , dit is
moeijelyker te beantwoorden. Daar is \'er die
meent, dat dezelve hier aangefpoeld zyn, om
reden, dat men geen bergen , of rotzen aantreft,
waar deeze fteenen van afkomftig zyn, en dat
derzelver gladheid niet anders uicwyst, dan dat
zy door het water gefchuurd en befchaafd zyn.
Ik weet dat deeze aarde aanmerkelyke verande-
ringen ondergaan heeft; — dat de zee verbaa-
zend groote vermogens bezit en geweldige zwaar-
tens voortwentelen kau: maar welke redenen
zyn \'er , dat deeze fteenen hier in zulk eene
ontallyke menigte meer dan elders in ons land,
zelfs in laage landen, die meer aan overftroo-
Kiingen bloot ftaan , gevonden worden ? Meii-
La vindf
-ocr page 182-l^S p -ß. hunne-
yindt niet alleen hier, maar ook in andere
^ deelen van Nederland, in Overytfel, iu Gelder-
land, hy Groningen, zeer veele fteenen in zan-
dige gronden, hoewei niet in die menigte, nog
in die verbaazende grootte. De Heer van doe-
vEREiji heeft my in zyn leeven eene verzame-
ling van dezelve laaten zien, en was voornee-
piens, om over derzelver byzonder zamenftel en
wording eene opzettelyke Verhandeling te fchry-
ven. Ik zelf heb ze in Overysfel gevonden,
waar in meu den meer en min volmaakten was-
dom kon nagaan.
M. Groeijen dekfteenen dan in den grond?
E. Paar is geen twylfel aan. Door eene ver-
borgene werking der Natuur worden de deel-
tjes , het zy dan uit reeds gevormde fteentjes of
uit gebroke fchelpen beftaande, door middel van
een fteenmaakend vogt aan een gehegt en tot
grootere of kleinere lighaamen gevormd. Behoe-
yen zy dus door de zee niet hier gebragt te wor-
den , \'er is nog minder waarfchynlykheid, dat zy
door den ftroom, die alles door elkander werpt,
zouden op een geftapeld zyn. Hoe koraenze in
een gefchikte orde, die eenige overeenkomst heeft
hier, in Noorwegen in Duitschland en elders,
by een? en wel zoo by een, dat de kleinfte door
de grootfte bedekt worden, en overal, waar zy
niet omgewerkt zyn , zoo ingerigt, dat men
door een kleine doorgang, welke meest in \'t
Westen is,kan doorkruipen in de kelders,wel-
ke door de bovenfteenen bedekt worden. De be-
den-
bedden. 16^
dekking, welke ik eens hoorde maaken, als oï
de boeren de fteenen, welke zy in den grond
aantreffen , hier, en daar op hoopen by eenge-
bragt hadden, op dat zy hen in den akkerbouw
niet hinderen zouden , komt by my in geene
aanmerking. Zouden zy, zulk eene verbaazende
moeite, die zy befpaaren konden, ondernomen,
en overal met hetzelfde overleg ter uitvoer ge»
bragt hebben, ook in zulke plaatzen , welke
eeuwen lang onbebouwd geweest zyn. Neen!
ik twyffel \'er niet aan of men moetze, volgens
eene overoude overlevering, welke men niet al-
toos zonder grond mag aanneemen, maar nog
minder ligtvaardig verwerpen, aan de eerfte be-
woon eren van deeze landftreeken toefchryven.
D. Waren deeze de Hunnen?
E. Nog eer de Hunnen dan de Reuzen, maar
liefst geen van beiden, — De Hunnen, welke
zich door hunne uitvallen en ftrooperyen berugt
gemaakt, en aan Hmigaryen, zoo men meenr
den naam gelaaten hebben , zyn nooit in dit
uiterfte gedeelte van Gstmanien- geweest , ten
minften ik heb \'er nimmer bewys van gevon-
den, dan in den naam Hunnebedden, Maar de
Hunnen moeten dan overal geweest zyn, waar
meu deeze overblyffelen vindt. Beter zullen wy
in de oude landstaale te regt raakeii. Wanneer
ik in de Ommelanden , het woord hulne of
hunne kleed voor een doodkleed hoorde gebrui-
ken, viel my aanftonds in, dat men hier in den
L 4 een«\'
-ocr page 184-ié?>] DE HUNNE-
eenv\'oiidigen oorfprong van deeze benaaming
vinden kon , en dit heb ik ook by anderen be-
vestigd gevonden.
D. Het woord zou dan niet anders, dan eene
rustplaats of begraafplaats der dooden bete-
kenen?
E. Niet anders, en wy zullen deeze benaa-
ming zeer eigenaartig vinden , waijneer wy ge-
looven , waar van de oude Germaanen, gelyk
wy gezien hebben , niet vreemd waren, dat
de dooden bier en elders rusten van hunnen ar-
beid , tot dat zy ontwaaken tot een ander lee-
yen. De dood is niet anders dan een lan-
ge ilaap en onze graven zyn waarlyk onze rust-
bedden.
D, Maar zyn het dan waarlyk begraafplaat-
zen? eelhart!
E. Men heefc allerleie gisfmgen over de Hun-
nebedden gemaakt. Veelen hebben dezelve
voor altaaren aangezien, en het is niet, onmo-
\' gelyk , dat men zich tot zulk een einde wel
pens van dergelyke fteenen, welke zeer vlak
waren bediend heeft : maar de meeste bo-
ven liggende fteenen zyn zeer oneffen en kun-
nen tot zulk een einde niet verftrekt hebben.
Men denkt ook, dat dezelve tpt zegetekenen zyn
gebruikt: maar dan zouden \'er zoo veele niet op
een plaats opgerigt zyn. - Het zelfde doet
ook de gedagte vervallen , dat zy tot verheve
fpreeVplaatzen in de volksvergaderingen zouden
b r d d b n.
gediend hebben. Nog minder zouden wy de^
zelve voor Godheden aanzien; fchoon wy reeds
toegefraan hebben, dat de Germaanen ook voor
de fteenen, gelyk voor meer andere natuurlyke
voorwerpen een byzonderen eerbied hadden.
\'£r blyft niets anders over , dan dezelve voor
begraafplaatzen te houden. Dit getuigt niet al-
leen eene aloude overlevering, weike alle geloof
verdient, wanneer zy vergeleken, w-ordt met de
Noordfche fchriften : maar dit bevestigen ook
de herhaalde ontdekkingen zoo wel hier als ei*
ders gedaan.
D. Waarin beflaan die ontdekkingen?
E. Men heeft van tyd tot tyd onder deeze
Hunnebedden, lykbusfchen met asch, gebrande
beenderen , wapentuigen , gereedfchappen en
andere dingen gevo/iden , uit welke wy gerust
beOuiten mogen, dat het zekerlyk begraafplaat-
zen van dooden zyn.
D. Daar. twyffel ik nu niet meer aan , maar
hoe komt dit overeen met het getuigenis van ta-
citus omtrend de wyze van begraaven by alle
de Germaanen en dus ook by de oude inwoone-
ren van deeze landftreek in gebruik? zouden het
ook Romeinfche begraafplaatzen zyn?
E. Dit zou dan afwyken van alle graffteden
en overblyffelen, welke men van de Romeinen
yindt, die, of in konftig bearbeide zuilen, ge-
denkfteenen , en praalgraven voor vermogenden,
of in eenvoudige begraafplaatfen beftonden, die
L 5 maar
169
17® be hunne-
jnaar een weinig boven de aarde verheven wa-
ren. Aan de eene zyde ontzagen zy daartoe
geene moeite of icosten, welke by de Germaa\'
\' nen niet pleegen aangewend te worden; aan de
andere zogten zy naar de letter te vpldoen
aan de wensch , welke dikwerf by hmme gra-
ven uitgedrukt ïlaat: Sü tibi terra levis, de aar*
de valle u ligt! Daarenboven vindt men in de
graven van Germaanen en Romeinen beide wel
lykbusfen, (urnen) maar in die van de laatfte
volken geen fteenen \'wapenen , welke alleen
van Gerniaanfchen oorfprong en gebruik zyn.
Ik heb deeze wapenen befchreeven, toen wy
over den krygshandel der Batavieren fpraken.
Behalven deeze vindt men nu en dan enkele
huisgereedfchappen, maar buiten twylfel is het
meeste dat niet van fteen, yzer en koper was,
door langheid van tyd vergaan, waardoor men
ook van het regt gebruik van hunne fteenen
wapenen weinig begrip maaken kan. Ik heb
alles, wat ik hier van tot nog toe zelf gezien
heb , afgetekend met de voetmaat. Het be-
ftaat ten deele in lykbusfchen , ten deele in
fteenen wapenen en gereedtchappen. Diep
(*) De vier eerfte zyn urnen of lykbusfchen
No. i. was hoog 7. wyd\'5| de opening 5 Duim.
No. 2. hoog wyd 3|. de opening 3 dmm.
No. 3. hoog 4^. wyd 4?. de opening zi duim.
No, 4. hoog af. wyd si» de opening duim.
■
-ocr page 188-bedden. 16^
onder den grond op drooge plaatzen » wordt
nog wel iets van vergankelyke fiof aangetroffen.
Zoo heb ik myne kinderen verhaald van een
ruigen hoed eenige voeten diep onder de vee-
jien gevonden , en hier vindtge iets van hout,
het geen de gedaante van een fehuitje heeft.
D. Wat zou dit betekenen?
E. Men heefc \'er my geene oplosfing van
kunnen geeven ; maar ik denk, dat het voor
eene afbeelding verftrekt van de fchuit of boot,
waar
Deeze zou men wegens de naauwe opening voor een
traanflesch aanzien. No. 5. hoog 5 duim en in de
opening 3| duim wyd. zou meu voor\'een drinkvat
houden. No. 6. was lang 5. breed 2? en dik i|
duim. No. f. was lang 3breed 2. en dik i^rduim.
No. 8. lang 4J. breed 2 eu dik duim. No. 9.
was 4 duim lang, 3 breed en i^: op zyn dikst. \'No.
10, was een ligt geele vuurfteen lang 5. breed 2,
dik I duim. No. ir. was donker bruin Duitsch
agaat, lang 3 en breed 31 duim. No. i 2. was van
gebakken fteen met 4 ingedrukte kruisfen en een gat
in \'t midden. 5J duim in de doorfneede sj duim dik;
No. J3. een kleinere van <2 duim in de doorfneede. ,
Daar alle de voorgaande, het zy vlinten, het zy vuur-
of gebakken fleenen. Zeer glad en regelmaatig waren,
is No. 14. een onregelmaatige vuurfteen met een gat
in \'t midden. No. 15. Een osfenhoorn met een
gat, welke ook al tot een wapentuig gediend had
lang p en op zyn dikst duim. No. 16. een
Schuitje lang over fteeven 5^: en wyd i| duim.
® e h ü n n e-
waar van de Overledene zich in zyn leeves
bediend heefc , maar welke te groot was, om
met hem begraaven te worden. Ik weet \'er
ten minften niet nader by te komen.
. D. Maar volgens horatius hadden de Ger-
maanen hier ook denkbeeld van , dat de doo-
den niet met eea onnoodige last moesten be-
zwaard worden.
E. Dat is zoo , en daarom heeft men wel
eens gegist of deeze Hnnnebedden niet vaa
andere volken, het zy voor, het zy na de ty-
den van TACITÜS zouden opgerigt zyn. Voor
die tyden , zouden het de Cimhren moeten ge-
weest zyn: — na die tyden, zou men moe-
ten denken, niet om de Hunnen, maar om dee-
ze of geene Noordfche volken, welke herhaalde
reizen hunne invallen in de Nederlanden gedaan
en zich zomwylen voor een tyd in dezelve ge-
vestigd hebben. De gedagte van piccard, dat
de Noormannen deu naam -aan het. landfchap
Drenthe en verfcheide plaatzen in hetzelve, ge-
lyk aan Holland en Zeeland gegeeven hebben,
is zeker zoo vreemd niet, als het geen hy over
de Reuzen en booze geesten gefchreeven heeft.
— Ik durf intusfchen hier niets bepaalen. Het
komt zekerlyk bedenkelyk voor , waarom ta-
citus niets van deeze zonderlinge gedenkftuk-
ken gemeld heeft, indien ze voor zyn tyd ge-
bruikt wierden. Hoewel zommigen meenen,dat
hy dezelve bedoelt door de Colommen v^h her-
co-
17^
bedden. 16^
Güles, waarvan hy in zyne befchryving van de
groote en kleine Friefen in het vierendertigfle
hoofdftuk gewag maakt.
Fu. Wat zegt hy daar, Vadef?
E. Zyne woorden zyn vry aanmerkelyk ^
maar ik kan niet zien, dat zy op deeze Hun*
nebedden kunnen toegepast worden , welke en
te laag by den grond , en te menigvuldig in
getal zyn om voor Colommen van Hercules
te kunnen doorgaan, anders zou men de aanwy-
zing der landftreek vry Wel overeen kunnen bren-
gen, wanneer men onder \'t oog houd, dat de
landen zoo wel als de volken eene groote verande-
ring ondergaan hebben. „ Beide volkeh, de groote
en kleine Friezen worden tot aan den oceaan,
waar door wy de Noordzee verftaan moeten ,
van den Rhyn omringd. Zy woonen rondom!
onmeetelyke meiren, welke ook van de Ro\'
meinfche vlooren bezogt zyn. Zelfs hebben wy
een tocht gedaan op den Oceaan , en, het ge-
rügt meldt , dat de zuilen van Hercules daar
nog waren. Het zy dat Hercules daar ge-
weest is, het zy dat men overal gewoon is,
alles wat uitmuntend is, tot zyn roem te ver-
haalen."
D. Maar heb ik u niet hooren zeggen, dat
\'er ook andere graven gevonden worden.
. E. Ja , gewisfelyk. Zommige zyn zeer een-
voudig, langwerpig, alleen door de graszoden,
gelyk TAGiTüs fchryft, een weinig verheven.\'
A N B E a E
Men houdt die wel doorgaans voor grav\'eti van
jRo7mrae»?dioedanige in eene verbaazende me-
nigte zomwylen by elkander aangetroffen wor-
den , waarfchynlyk by gelegenheid van een
veldflag opgeworpen. Maar wanneer ik onzen
TACITÜS inzie, weet ik niet,of deeze onderfchei-
ding wel altoos doorgaat, hoewel ik niet ont«
kennen wil , dat *er ook Romeinen begraaven
liggen. Dit is gebleeken uit de wapenen en
penningen, welke tot dien landaart behoorden.
— Eindelyk vind men een derde foort, die uit
cirkelronde heuveltjes beflaan , welke den om-
trek van ruim tweehonderd, en de hoogte van
tien en meer voeten hadden. Een derzelve is
in den jaare 1756 in \'t Landfchap Drenthe digt
by de Koornraoolen van Eext door eeuige land-
lieden ontdekt, welke naar fteenen zogten. „Bhi-
iien in dit heuveh}e vond men een grafkelder
üit agt groote veldffinten zauiengefleld, een in
\'t Oosten , een in \'t Westen en drie aan elke
zyde. Deeze fteenen waren aan den binnenkant
zeer vlak en beflooten eene ruimte van twaalf
voeten in de lengte van \'t Oosten naar het Wes-
ten, — van zeven voeten in de breedte en vyf
voeten in de diepte. De ingang, welke in \'t
Zuiden en twee voeten breed is, gaat met vier
trappen nederwaards, welke van kleinere keijen
gemaakt zyn. Uit deeze beftaat ook de vloer,
onder welke men verfcheide urnen met verbrande
läsenderen, waarvan zommigen nog kenbaar wa-
res
i74
begraafplaatzen. 175
ren en met asch gevuld, heeft gevonden, gelyk
ook eenige fteenen beitels iets meer dan een duim
breed en twee duimen lang, uitgezonderd een ,
die wel drie vierde deelen van een voet lang was.
— Eenige derzelve gelyken naar de gemeene vuur-
fteenen, anderen naar h Duitsch agaat. Zommigen
zyn, het fcherp gefleepen end uitgezonderd, ge-
heel ruuw, andere daarentegen geheel glad.---
Niet zeer verre van deezen grafkelder bevind
zich ook een van de grootfte en geregeldfte
hunnebedden beftaande uit zeven zwaare ftee-
nen, die op twee en dertig andere rusten en met
eikanderen een plaats van agtenzestig voeten
beflaan. De middelfte bovenfteenen zyn dertien
voeten lang , negen breed en vyf voeten dik ,
van onderen zyn zy plat. De ftrekking is van
\'t oosten naar \'t westen." (*) Uit deeze
naauwkeurige befchryving, door den Heer van
LIER te dier tyd in de Groninger courant ge-
plaatst, kan men de inrigting van zulke graf-
heuvels en kelders genoegzaam opmaaken. Na-
derhand vond men onder den eerften vloer nog
een tweeden ter diepte van niet raeer dan een
voet, tusfchen welke beide vloeren men de lyk-
busfchen , die meest gebroken waren en de vyf
of zes zoo genaamde donderbeitels heeft aange-
troffen. De ganfche kelder was gedekt door
drie
Zie van lier oudheidkundige Brieven, waar
ïtten ook eene afbeelding van deeze Kelder vindt.
A N D E R É
drie groote vlinten, en alle de tasfchenruimten
tusfchen de groote fteenen naauwkenrig met
kleine keijen , ter grootte van onze, ftraatftee-
iien, aangevuld, zoo dat geen zand, nOg aarde
mat welke vervolgens het fteenen gewelffel be-
dekt wierd, kon invallen. Des niet tegenftaande
v.\'ierd de kelder by de ontdekking vol zand
gevonden , om dat men de bovenfte dekfteC\'
iien \'er had afgenomen en dezelve dus eenigen
tyd laaten liggen.
D. Het blykt uit alles, dat zy ten,uiterften
naauwkeurig geweest zyn in \'t bezorgen van
hunne dooden.
Eé Dat zy ze zoo maar niet onder de aarde
geftopt hebben, blykt zelf üit de rigting, welke
zy by het gereed maaken van deeze graven
hebben in agt genomen, van \'t oosten naar \'t
westen. Dat zommige egter wat noordelyk ofzui-
delyk afwyzen, naar dat de zon onderging in den
zomer of in den winter is veroorzaakt, om dat zy
geen Compasfen hadden. Men heeft wel Hunne,
bedden en graven aangetrolFen,welke noord en zuid
leggen, maar men meent, dat deezen voor lieden\'
van minder aanzien waren. Ik weet niet of hier
genoegzaame grond voor is. Evenwel dat ia
de grafkelder by Eext een voornaam perfonaadje
begraaven ligt, behoeft men niet te twyffelen.-
Het blykt uit al den toeftel en uit de groote
fteenen byl. Deeze worden maar zeer zelden aan-
getroffen 5 en fchynen zoo wel tot veld- en eere-,
té-\'
I7Ö
BEGR AÄFPLAATZSN,
tekenen, gelyk nu de Spontons, als tot wapenen
verftrekt te hebben: immers dit meent van lier. {1)
— Men zou byna deeze rekening kunnen maaken ,
dat de gemeene man in eenvoudige graven met
zoden gedekt, de aanzienlyken op de gewoone
Hunnebedden en de Overften en Legerhoofden
in kelders begraaven zyn, welke met grooter
zorgvuldigheid behandeld en daarenboven met
aarde geheel en al bedekt wierden. Deezen heb-
ben ook waarfchynlyk een afzonderJyke legplaats
gehad , terwyl anderen te zamen ohder eèn
fteenhoop als een gemeene begraafplaats byge-
zet wier den, zoo lang \'er ruimte was. Immers
men heeft meermaalen eene menigte Urnen tot
vyftig, zestig toe by eikanderen gevonden.
Terwyl zy hier mede bezig waren, wierd de
aankomst van een vreemdeling aangemeld. Di-
DERUC ftond op , bragt hem binnen , en ver-
haalde , dat zyn vriend zoo even van eene rei-
ze uit Duitschland door Westphalen was te rug,
gekomen. Men verwelkomde herman , zoo was
zyn naam, en eelhart nam terftond de gele-
genheid waar om te vraagen , of hy ook de
Hunnebedden of in Westphalen of in Drenthe
met eenige byzondere opmerking befchouwd
had,
1 Zie RHODEN, in de Cimbrifche Antiq, Re-
fharques. treverus Anaftaßs vet, Germani en vam
LIER, bU i44>
IIL DEEL. M
-ocr page 195-173 NADERE BERIGTEN VAN
liad, en daaromtrend aan hun eenig narigt kon
geeven ?
• H. ik heb, na dat ik dezelve in het Oj^za-
irugfche had gezien, een opzettelyk reisje naar
Drenth, ondernomen, om de Huné of Hunne«
bedden nog nader te onderzoeken. Te Midla-
ren , het geen altino voor het Mediolanium
van PT\'OLOMïxius houdt, vond ik \'er een ,, op
het hoogfte van de Es ("-\'J of het koorenland,
belommerd door een eikenboom en hagedoorn,
welke daar door eene grootfche vertooning
maakte , maar het was zeer door elkander ge-
werkt en\' gefchonden. Dit lot was de andere
Hunnebedden , welke ik tusfchen Zuidlaren en
Anko agter Tinaarloo , by Eext en te Rolde
befchouwde , ook min of meer overgekomen.
De ftrekking van Oost en West was by alle met
meer naauwkeurigheid waargenomen, dan zom-
tyds omtrend onze Kerken plaats vind. Tus-
fchen Tinaarloo en Annen vond ik de geregeld-
fte, welke ik tot nog toe heb" aangetroffen, en
C) Een kundig opmerkzaam vriend verzekerde
my by het bezien van dit Hunnebed, dat de grootfte
fteenen in den grond altoos op de hoogfte plaatzea
van Drenth, en vooral op den zoogenaamde Honds«
rug gevonden worden, de kleine keijen daarentegen
meest in de laagte, hidien dit doorgaat, zou mea
hieruit omtrend de herkomst deezer fteenen niet-met
meer zekerheid kumien befluiten?
drenthsche oudheden, 179
welke ik daarom ook heb afgetekend. Dezelve
beftond uit agt fteenen van onderen, vier aan
elke zy , welke door drie leggende fteenen be-
dekt waren, waar van de grootfte zeven voeten
lang , zes breed en byna drie voeten dik was,
de ganfche fteenhoop maakte eene hoogte van
vyf en eene langte van agtien voeten uit. Wy
merkten op, dat de grootfte fteen in \'t Westen,
en de vlakke zyde van allen onder geplaatst
was C1). Hoe nader de andere Hunnebedden
aan de volkomenheid waren , hoe meer wy dit
zelfde in hun opmerkten. Dit Hunnebed lag in
\'t midden van de Hey, maar in eene cirkelron-
de kaale vlakte van zestien treden in de dbor-
fueede. De Hunnebedden, welke ik te Md/fl-»
ren , een half uur van Eext, en by Rolds
op de Es zag , waar \'er twee digt by een la-
gen, beftonden uit veel meer en veel zwaarer
dekfteenen, maar hadden zeer veel van hunnen
welftand verloren: de grootfte naar het Westen
toe waren by Eext verdweenen, en egter maak-
ten die in \'t midden lagen, nog dertien of
veertien voeten in de leiigte uit. Wegens de
groote onregelmaatigheid is de zwaarte niet wel
net te berekenen , maar dit is gewis,
dat elk dier fteenen eenige lasten uit-
maakt,
1 Dit bewyst nader, dat zy dezelve niet tot al-
taaren hebben willen gebruiken, dan moesten zy den
vlakften kant boven gewerkt hebben.
M a
-ocr page 197-a d e r e\' b è rig \'t E n\' v a n\'
maakt , daarom komf altoos by het befchou-
wen \' deeze vraage in ons op, hoe heeft men
zulke lighaamen kunnen bewerken? (*) alting
noemt het een werk van vernuft en niet van
menfchelyk vermogen, waar uit hy befluit, dat
het aan de Romeinen moet toegefchreeven wor-
den, maar wy kunnen \'er onze toeftem-
ming niet aan geeven; te minder, om dat
nergens eenige fpooren van Opfchriften, waar-
na ik naanwkeurig gezogt heb , te ontdek-
ken zyn. Hier mee waren de Romeinen anders
zeer gereed, zelfs op enkele fteenen. By
Eext ftonden nog hier en daar op een afftand
kleinere Steenen , welke volgens picard rond-
om de voornaame Himnebedden pleegen ge-
plaatst te worden. ,£n by de handwyzer tus-
fchen Zuidlaren en jinloo vonden wy een
Hunnebed, dat wel iets grooter, maar niet zoo
ge.
(*) Men fprak onlangs niet zonder reden met deu
grootften ophef vaa de onderneeming van cathari-
jNA II, wanneer zy een fteenbrok van 39 voeten ia
*tmidden lang, 21 voeten breed en 17 dik uit eene
moeras liet haaien en mar Petersburg vervoeren: maar
ik fta nog meer verwonderd over deeze fteenen ,
fchoon zy maar ruim een derde van de grootte uit-,
maaken, wanneer ik bedenk, door welk Volk en in
welk een tyd dezelve vervoerd zyn. De cuin\'ek voet
op 140 ® gerekend zynde, zal de grootfte fteen by
£ext ongeveer 50,000 ® zwaar zyn. Kon hy overal
de maat houden, mogt men hem op 82,900« rekenen.
tS^o
drssntiïs-ciie oud he ben.
•geregeld was, als dat tusfchen Tmaar/öo en
Annen^, egter had het dit-byzondere ,. dat de-
toegang naar onderen, tusfchen twee platte op_
den kant ïlaande lleenen .in .\'t Zuiden nog zeer
duidelyk te ontdekken was. ..
E. Dan Jjeht gy., de,,.Qrgfkelder hy Esxt
zekerlyk gezien?
.. H\'. De Grafkelder was op de drie dekfleenen
en de kleine ftopfteenen na , -nog in volle orde.
De agt overgebleeve fteenen, welke de wanden
uitmaakten, ftonden op een grond, wdke gelyk met
het overige veld was., in \'t midden van een
ronden heuvel van aangebragte aarde, waar me-
de deeze fteenen bedekt waren. Dezelve kon-
den nu nog eene voegzaame familie - grafkelder
uitmaaken. Zoodanige heuvels, vindt men op
verfcheide plaatzen in zag \'er on-
der anderen twee by Rolde welke den omtrek
van ruim twee honderd voeten hadden, en niet-
tegenftaande het verloop van tyd volkomen
cond waren. En ik twyffel geen oogenblik, of
men zou in zommigen, wanneer men de moei-
te wilde doen, ook fteenen grafplaatzen aantref-»
£en, maar de onverfchilligheid der inwooneren,
of de yrees van tegen het verbod te zondigen,
houdt hen te rug. Ik herdagt by deeze gele-
genheid de ontdekking, welke men onlangs op
Texel by het Dorp de Waal van een Romein-
fel^ begraafplaats in een heuvel gedaan heeft.
Dus zou men, indien de lust tot onderzoeken
M 3 eei
-ocr page 199-isa nadere berigten van
een weinig moeite -en kosten deed aanwenden ,
nóg veele\' ontdekkingen kunnen doen , maar
nergens meer dan in \'t Landfchap Drenthe (*).
■ E. Kan herman oïis ook eemg narigt geeve-n
omtrend de merkrekenéh van legeringen en vaii
vergaderplaatzèn onder den blooten Hemel in
Drenthe?
H. De tyd én de gelegenheid ontbïakéh my,
anders had ik gaai-n gansch Drenthe willen
doorkrüisfen, om meer Hunnebèdden en vooral
dat by Borger, het geen men my zeide, dat :het
grootfte was, op te néemeu, ook de lykheuvels
by Exloo; — de oude legerplaatzen by Balko,hy
Valte, by Emmen en Peest : — de zitplaatzen
by Baïloo en in het Grollerhout. By Rolde zag ik
èene plaats rondom door -heuvels iiigefloten, en
in den éenen hoek met eene hoogte voorzien,
w^elke, indien\'dezelve niet tot eene Volksverga-
dering gediend heeft, daar toe ten minften al-
lergefcliikst was: nu zyn \'er jonge boomen ge-
plant.
(*) Men vindt door menfchen handen byeengebragte
aardheuvels op zeer veele plaatzen, fchoon zy niet
alle hetzelfde oogmerk hebben. — Onlangs las ik
in de Reisbefchryvhig van cose doorPolefi, dat hy
eene groote menigte aardhoopen by Novogrod bad
aangetroffen , welke de Boeren Zweedfche begraaf,
plaatzen noemden. Twee van eene aanmerkelyke
hoogte vond hy ook by Cracau y dan of ze rond
waren, meldt hy niet.
d r e n t,h s c lï e vo u d hx d e n. 18.3
plant. :Dit is \' zeker, >\'ciat de Boeren va»
JVorg nog \'s jaarlyks : op\' .eene :open :: ruimte
rondom eenen boom wgaderen en zich opb aar«
de zittingen plaatzen , om te beraamen wan-
neer zy hunne koorenakkers, welke zonder ee-
nige affluiting op de nääst elkander gelegen
zyn, zullen bezaaijen,. op dat zy dezelve ook
te gelykertyd mogen afmaaijen, om her vee \'er
in te kunnen zeilden."--iiet fpeet my zeer, dat
ik myn oogmerk niet ten vphen bereiken kon>
anders had ik my nog gaarn in Drenthe langer
willen ophouden., hoe zeer ik niy in veelen, op^
zigte behelpen moest.. Men heeft zich weinig
met de Drenthen bemoeid , om dat zy een af-
gezonderd landfchap uitmaaken , dat op zich
zelven ben:aat , en zy bemoeiden zich weinig
roet anderen , om dat zy weinig behoeften
kenden , en het voomaamfte van hun eigen
grond trokken. Zy zyn \'er misfchien te geluk-
kiger door; want fchoon de kunften en wee-
tenfchappen niet tot hen doorgedrongen zyn,
zyn zy aan den anderen kant bevryd gebleeven
van dat bederf van zeden het geen Nederland
over \'t algemeen heeft aangeftoken. De grootfte
eenvoudigheid, de goede trouw , ongeveinsde
Godsdienftigheid, zuiver overleg en eerbaare
zeden hebben *er in \'t algemeen plaats. — la-
dien men de Veenen O van Drenthe iiiet noo-
dig
(*} Deeze veenen zyn onuitputtelyk; te meer, om
M 4 dat
ïs4 het sterven der vrouwen
dig had zou men zich nog minder met de in-i
wooners en deezen zich met ons bemoeijen. Dat
zy intusfchen van natuurlyk verftand en vatbaar-
heid geenszins ontbloot zyn j heeft de ondervin-
ding my dikwerf geleerd.
Eélhart bedankte herman , die nog meer
verhaald zou hebben , het geen hier niet tot
het oogmerk diende , en vroeg hem verlof,
om zyne aanmerkingen ten einde te mogen
brengen, welke hy juist over de begraafnispleg-i
tig-»\'
de Jnwpoöers de veenen, welke zy voor eigea
gebruik graaven, derwyze behandelen , dat zy binnen
een kleinen omtrek van jaaren weder ingeboet zyn.
Ik verwonderde my , dat men zoo onregelmaatig
met kleine griften hier en daar het land te fchande
groef. Myn vriend antwoordde my, dit gefchied met
oogmerk. Zie hier hoe het veen gevormd wordt,
het geen by ons geen raadfel is! Hy toonde my ver-
volgens , hoe de mosplancen zich over de oppervlakte
van \'t water verfpreiden , \'s jaarlyks verrotten, ver-
droegen, ea eene korst maaken, welke ras in veen
overgaat, het geen des \'te fpoediger gefchied , naar
maate de veengroeven kleiner zyn. Hy toonde my
het onderfcheid in kuilen van verfchillenden ouder-
dom; hy toonde het my in de bovenkorst van het
veen. Ik was overtuigd en\' zou moeten bekennen
dat de eenvoudige Drenth zyn waare voordeel heter
leende, dan de Hollander y ten zy het onderfcheid
van veen en van bovengrond hier eene verandenug
inaakt* .
-ocr page 202-met «aare mannen. 155
tigheden van de oude inwooneren deezes lands
bezig was te maaken.
Vr. Eer gy voortgaat, myn eelhart, daar
valt my iets in, het geen ik u-al-meermaalen heb
meenen te vraagen. De voornaamften\' hadden
waarfchynlyk eene afzon derlyke begraafplaats,
zegt gy; wierden zy alleen op den lyktlapel ver-
brand, of namen zy behalven hunne paerden
en wapenen nog eenige metgezellen of metge-
zellinnen meê naar de andere waereld?
E. Ik verlla u, myne VREDEGONDE^ gy wilt
vraagen , of de vrouwen ook met haare mans
verbrand wierden , even als men by zommige
volken in de Indien gewoon is. Ik heb van
dit onaangenaam onderwerp niets willen reppen,
om dat ik \'er niets met zekerheid ten opzigt
van onze Batavieren van melden kan. Zommi-
gen meenen , dat ja ook deeze gewoonte niet
vreemd was by de Germaanen uit het gezegde
van tacitus in zyn negentiende Hoofdftuk,
5, Die volken zyn \'er nog beter aan, by welke
geen andere, dan maagden in \'t huwelyk tree-
den, waardoor de hoop en wensch, om huis*
vrouw te zyn in eens voorbygaat. Zoo kry-
gen zy maar eèn man, gelyk zy maar eèn lig-
haam en eèn leeven hadden , op dat geen de
minfte gedagte nog begeerte zich verder mogt
uitftrekken, en zy niet ftegts den man, maar
?ils \'t waare den Echt mogten beminnen," Dit
i^an men \'er zeker uit opmaaken, dat \'er by
M $ dee-
-ocr page 203-l86 het sterven der vrouwen
deeze volken geen tweede huwelyk voor de we-
duwen opzat, maar dat men dit zoo verre
moet trekken, dat zy daarom,-wanneer haare
mannen ftierven , een einde van haar leeven
niaakticnj durve ik niet toeftemmen. Tacitus
heeft, terwyl hy de zeden der Germaanen be-
fehryft, zeer dikwerf en vooral in dit Hoofd-
ftuk het oog op de bedorve zeden der Romei1
nen. De wulpïchheid bragt te weege, dat vee-
le Romeinfche vrouwen haare mannen ras moe-
de, warden, en zich van hun door herhaalde
egtfcheidingen of nog erger middelen ontfloegen.
Dit zou geen plaats gehad hebben, indien men
te Rmen even als in Germanien alle hoop op
eeu tweede huwelyk had afgefneeden.
- D. Het zou my aangenaam jyn, indien eel-
hart ons meer zekerheid ir deezen opzigte
kon geeven.
E. Dat kan ik niet. -- Neem ik lot de
gebruiken vau andere volken myn toevlugc ,
deeze geeven een nadeelig vermoeden. Het
geen men van de Scythiers verhaalt, wanneer
hunne Vorfien geftorven waren , is zeer onge-
rymd Ik zal \'er u daarom niet mee op-
hou-
1 Wanneer een Koning der Schphen fterfc,
worden terilond zyu fchenker zyn kok, lyf bediende
en boodfcbapper geworgd en tnet hem begraaven.
Wanneer het jaar om is, worden\'er nog vyfcig dienaars
eri
-ocr page 204-m e t h a a r e \' m a n n e n. ÏBJ
houden, fchoon vvy van hunne rgewo\'onîen
wel eéns eenige opheldering: ontvingen. Eg«
1er zal ik melden.,: wat ik van de Thruciers
by HERODOOT leeze, „ De. uitvaarten det
ryken zyn by -hen ;>dus\' ittgcrigt. - Na dat het
lyk drie dagen is- ten toon gefteld ^ en
veelerleie beesten geftagt\' zyn , eet \'nrèn te za-
men. Daarna beweent liien hel\' lyk\' én begraaft
het, na dat het verbrand is, of\'men beftelt het
ep eene andere wyz« ter aarde , - feu nà dat de
lykheuvel ïe zamen gebragt is, worden \'er vee-
lerlei foorten^ van ftryden, maar voornaamelyk
tweeftryden gehouden. Hier vindt ge gewoon-
ten , die nog in gebruik zyn, en andere, die
by de - Gn^n en Romeinen aangetroffen wor-
den. Maar dit is het nog niet alles. Van de
vrouwen verhaalt dezelfde Schryver. Elk
■Thracier heeft- verfcheide vrouwen. Daaruit-ont-
ftaat, wanneer iemand fterft, eene groote twist
en even zoo veel paerden gedood. De paerden
worden geopend , het ingewand \'er uit genomen,, met
hooi gevuld, en weder toegenaaid. Deeze doode
paerden worden door middel van balken en paaien
opgerig: en de vyftig geworgden daarop gezet, met
ftaaken door hunne en der paerden ruggen aan elkander
vast gemaakt en overeind gehouden. Op zoodanig
eene wyze wierdén zy, zoo wy herodotus geloo-
ven j als eene lyfwagt om des Koniiigs graf geplaatst.
l8s het stesven der vrouwen
onder de vroüwen, door wederzydfche vrien-
den met opzet, aangeftodct, wie van allen de-
meest geliefde geweesc\'is. Zy, die als zoodanig
geoordeeld is, wordt, na dat zy door mannen
en vrouwen is opgecierd, by den houtftapel of
het graf door den naasten bloed verwand ge-
dood , en te gelyk met haaren man begraaven.
De overige vrouwen, welke dit niet te beurt valt,
zien ;zulks als eene groote ramp aan, wyl men
het haar tot fchande rekent," Volgens mela,
die het zelfde zegt, is de vrouw, welke met
haaren man mag fterven, uitermaaten verheugd,
terwyl de anderen ontroostbaar bedroefd zyn.
SoLiNUS verhaalt het met deeze geringe veran-
dering , dat de vrouwen der Thraciers vry-
willig op den houtftapel fprongen en zich met
haare mannen lieten verbranden.
D. Welke gewoonten hadden \'er by de Gal-
liërs plaats ? . .
E, Van de Galliërs vinde ik ten deezen
opzigte iets- aangetekend by caesar en mé-
la. De eerfte fehryft t „ De ftaat der Be-
zoldelingen is deeze, dat zy alle de voor-
deelen des leevens genieten met die geen , waar
mee zy vriendfchap gemaakt hebben. Indien
deezen eenig geweld wordt aangedaan , dan
draagen zy met hem in \'t ongeval, of helpen zich
van kant. En \'er is niemand by menfchen ge-
heugen gevonden 5 die weigerde te fterven , wan-
peerhy gedood was, aan wiens vriendfchap\'hy
zich
-ocr page 206-met haare mannen.
zich plegtig had toegewijd. " Mela bevestigd
dit, wanneer hij zegt, „ daar waren \'er onder de
Galliers , welke zich op den brandftapel van
hunne vrienden vrywillig wierpen, als of zy met
dezelve in een andere waereld zouden leeven. "
In \'t algemeen getuigt c^sar van de Galliërs
„ dat zy alles, het geen zy rekenden, dat aan
leevenden dierbaar geweest was , in het vuur
wierpen , ook de dieren. En een weinig voor
deezen tyd wierden ook de flaaven en afhange-
lingen, van welke bleek, dat zy van hem be-
mind geweest waren, na het volbrengen van de
lykplegtigheden, met een verbrand.
R. Wat Barbaarfche gewoontens ! gaat de
menfchelijke wreedheid zo ver. Ik hoop, dat
onze Batavieren hier vry van zyn gebleeven.
E. Die barbaarfche gewoonten , hoe vreemd
ze ons voorkomen , vonden voor een gedeelte
by de oude Grieken en Romeinen plaats. By
homerus laat achilles de uitvaart van zynen
vriend patroclus alle plegtigheid byzetten door
het dooden en verbranden van vier uitgeleezene
paarden, twee van zyne negen meest geliefde
honden, en twaalf flrydbaare Zoonen van aan-
zienlyke Troyaanen. By de Romeinen gebeurde
het ook zeer dikwerf, dat de lyfeigenen en
zelfs de vrygelaatenen, by den lykftapel gedood
wierden, of zich zelfs vrywillig van het leeven
beroofden; terwyl anderen lyf om lyf vogten,
yan mannen , welke met hunne vrouwen ea
vrou«
-ocr page 207-Jpo het. sterven der vrouwen
vrouwen, welke met haare mannen befl0|0ten te
fterven zyn de voorbeelden menigvuldig. De
gefehiedeuis vau arria en peTus is bekend*
Aanmerkelyk was het graffchrift van publia
CORNELIA ANNiA > welke , Op dat. zy in een be-
droefden weduwenftaat ^ haaren man, met wien
zy twintig jaaren zonder eenige reden van klagte
geleefd had,niet overleeven mogt, door eene on«
yergelykelyke fmerte verfcheurd, zich zelve vry-
willig veroordeelde, om leevendigin hetzelfde graf
met hem begraaven t,e worden. Volgens seneca
hebben verfcheide vrouwen zich op de branden-
de houtftapels van haare mannen\' geworpen. —
Het is \'er zeer verre van daan, dat ik dee-
ze gewoonten goed zou keuren. Het bloed
en het leeven van een mensch is te dierbaar,
dan dat het zoo nutteloos gefpild zou mo-
gen worden; behalven dat het beter is, dat
eene moeder by haare kinderen blyve. Ik
zou egter alle deeze gewoonten niet gaarn
aan enkele wreedheid toefchrijven. Men
moet altoos de omftandigheden van tijden
en zeden in \'t oog houden , en dan kan
men hier eene groote verkleefdheid een on-
wankelbaare trouw by de zulken, die zich
vrywiUig opofferden aan den eenen ; en
eene fterke overreeding van eikanderen in eene
betere waereld te zullen wedervinden aan den
anderen kant uit opmaaken. — Met dit alles
zyn \'er nog geene bewyzen, die ten laste van
met haare mannen. 191
de Germaanen in \'t gemeen , of van de Bata-
vieren in \'t byzonder dit ftuk voldingen. —
Hunne tegenftelling tegen de Galliërs geldt ook
in dit geval, — te meer om dat caesar fchreef,
dat by de lykplegtigheden van deezen veel, en
TACITUS van de Germaanen, dat by hun uitvaart
weinig toeftel plaats had. Alleen de aaTizienlij-
ken wierden op een zeker uirgeleezen hout ver-
brand — daar nevens ook hunne wapenen, zom-
tyds de paerden. Hier was de piaats geweest
om vau vrouwen, vrienden of knegten te fpree-
ken, indien dezelve zomwylen den overledenen
verzelden. Daar en boven fchynt die gewoonte
by de Galliërs van het mede verbranden van
Slaaven en afhangelingen ten tyde, van caesar\'
reeds afgefchaft te zyn. By de Noordfche
Volken heefc dezelve egter nog lang ftand ge-
greepen.
D. Wat zeggen hunne gedenkfchriften?
E. De voorbeelden zyn menigvuldig, dat niet
alleen paarden, honden, maar ook krygsgevan-
genen, flaaven en vrouwen met de Overledenen
van aanzien gedood en veibrand zyn. Ik zal
alleen deeze gevallen bybrengen. Bartholinus
verhaalt uit oddo een Schryver van de dende
of elfde eeuw dat sifrid storrade by haaren
Koning erich in Zweden daarom niet wilde bly-
ven , w^d de wetten van \'t Land medebragten,
dat na het affterven des mans, deszelfs overbly-
vends vrouw met hem moest begraaven worden-
Nu
-ocr page 209-192 het sterven der vß.ouweb? ,
Nu was het bekend , dat Koning erich een«
gelofte gedaan had , indién hy over styrbiorn
zegenpraalde, dat hy niet langer dan tien jaaren
daarna begeerde te leeven. Daarentegen ver-
haak saxo graimbjaticus , dat wanneer sygria
dogter van sygarüs den Koning van Denêmar-^
ken zich buiten haar Vaders weeten met hertog
HAGBERT uit Zweden in den echt verbonden
had, en hy zich verkleed by zyn lieffte in Zee\'
land had begeeven , waar hy gevangen en ter
dood veroordeeld wierd 5 de jonge princes zich
volgens affpraak van \'t leeven beroofde. Zy
openbaarde haar voorneemen aan haare Staatjong-
vrouwen, en overreedde dezelve, om zich ne-
vens haar aan hèure lluijers te, verhangen , na
dat zy het huis, waarin zy waren , te vooren
heimelyk hadden in brand geftoken. Bonifa-
cius verhaalt in zyne brieven van de Wenden of
Veneden „ dat de cchtgenooten elkander in het
huwelyk zoo teder beminden , dat de vrouw wan«
lieer haar eige man geftorven was, weigerde te
leeven; en dat die geene de grootfte lof waardig
gerekend wierd , welke zich met eige hand van
\'t leeven beroofde, op dat zy op een en dezelfden
ftapel met haaren man zou inogen verbrand
worden. Procopius fchryft van de HerUlen^
dat elke vrouw , welke voor deugdzaam wilde
gerekend Worden , verpligt was zich kort na
haar mans dood te verhangen. Zy, welke dit
weigerde te doeu, wierd voor eerloos gehouden
ÏIIET haare MANNEN. I93
ên aan de kwellingen van de nabellaaiiden des
overledenen bloot gefteld, — Wy kunnen nogthans
uit dit alles niets met zekerheid ten opzigt van
alle de Germaanen befluiten. De Noordfche volken
hadden veel byzonders. De Veneden wil tacitus
ruim zoo zeer onder de woeste Sarmaaten als
onder de Germaansn tellen, en op procopius
kan men niet veel aan, wyl hy veele zaaken
ten nadeele van de Eüropeefche volken op een
losfen voet, of uit vooringenomenheid verhaald
heeft.
D. Het is my lief, dat de waarfchynlykheid
voor dit gebruik by de Batameren niet verder
kan gebragt worden. Hoe braaf "het is , dat
Echtgenooten aan elkander verkleefd zyn ; hoe
begeerlyk het ook zy, dat zy te zamen als baü-
CIS en pHiLEMON uit deeze waereld verhui-
zen, waarin zy een hait en ziel waren, nogthans
begryp, ik dat door zulk een eigenwillig fterven,
in het recht Van het Opperwezen getreeden en de
maatfchappy benadeeld wierd: —vooral, wanneer
*er jonge kinderen ter opvoeding over bleeven.
• E. Gy befchouwt de zaak in \'t regte licht en
het is zeer. goed, dat de Christelyke Godsdienst
deeze gewoonten onder zyne belyders heeft doen
affchalfen. — Hebben myne vrienden ook nog
andere bedenkingen ?...... Dan zyn onzt ge-
fprekken over de zeden der Batavieren ten eindea
D. Ik hoop niet, dat alles, wat \'er over dit
volk. nog te zeggen valt, reeds afgeloopen is.
xp4 anderb bewooners
E. Neen,wy weeten nog een weinig van hun-
ne gefchiedenisfen , federt zy aan de Romeinen
zyn bekend geworden , tot dat zy ongevoelig
verdweenen , of door andere Volken verdron-
gen zyn.
D. Valt \'er omtrent de zeden der overige oude
inwooneren van deeze landen niet aan te mierken ?
E. Niet veel byzonders boven het geen ik
reeds gezegd heb van de Batavieren. ïk heb aan-
gemerkt 5 eer ik over hunne zeden beg.cm re fpree-
ken, dat het geen tacitus en c^sar van de
Germaanen in \'t algemeen verhaalen, by uimee-
menheid op de Batavieren kon toegepast worden ,
in zoo verre tacitus van hen vooral met den
grootften lof gewaagt, wanneer hy van elke na-
tie in \'t byzonder handelt. Wy mogen de overi-
gen dan hier uit leeren kennen. Het byzonde-
re , dat wy hier en daar, vooral ten opzigt van
het Godsdienftige, hebben aangetroffen, deel-
de ik myne xiienden ook mede, Wyl men om-
trend eenige natiën nog onzeker is, waar zy be-
paaldelyk hebben gewoond, en hoe verre ziejj
hunne grenzen hebben uitgeftrekt, kan men van
hun niet zeggen, deeze woonden wel eer in onze
Nederlanden, en daar is hun verblyf geweest,
gelyk men van de Batavieren kan zeggen. ïk
heb de naamen daarom maar by voorraad opge-
geeven, welke hier in aanmerking komen; maar
men zou tegen zommigen met reden kunnen in-
brengen, dat zy niet, dan voor een korten onzeke-
vak dé nedeklanöen. 195
fen tyd zich hier hebben opgehouden, en dus niet
als gevestigde inwooners van deeze landftreeken
kunnen aangemerkt worden; namelyk, de Tenc-
iren , welke men uit eenige overeenkomst yan
naam doorgaans in Drenthe, deUJipèeten, welke
men in Zutphen en de Sicamhren, welke men in
Gelderland pha.i&t, hebben te vooren hooger op
gewoond. Daarentegen is het van anderen ge-
noegzaam zeker, dat zy wel eer ook tot ons land
behoord hebben, als de Caninefaaten, de kleine
Friezen, welke nog hunne naam behouden heb-
ben en Cauehen nevens de Frifiahonen , de
Sturiers, de Marfaaten, en de Taxandriers,
Fr. Zyn zy allen ook deugdzaam en dapper
geweest ?
E. Dit mogen wy vry vooronderftellen. Da
Friezen en Caninefaatèn hebben zoo wel, als de
Batavieren meermaalen getoond^ dat zy bemin-
naars waren van hunne vryheid en dezelve des
noods zeer wel dorften verdedigen. Maar
ik kan niet nalaaten , by gelegenheid van
deeze vraage , het loflyk getuigenis by te
brengen, dat tacitus in zyn vyf en dertigfte
Hoofdftuk geeft van een volk , dat hy ChaU\'
(en noemt. „ Deeze natie, fchoon zy vaa
de Friezen begint, en een gedeelte van het
ftrand beftaat, ftrekt zich langs de grenzen van
alle de volken uit, welke ik befchreeven heb,
tot dat zy tegen de Catten ftoot. Zulk een on-
meetelyke ruipate lands houden de Qhaucen niet
i pö - e H A -R a C T E K
alleen in, maar zy vervullen dezelve ook. Oir-
der de Germaanen is het een alleredelst volk en
het vtrelk zyne grootheid liefst door geregtigheid
v\\nl handhavenen. Zonder begeerlykheid, zonder
magteloosheid, gerust en afgefcheiden, zoeken zy
geen oorlogen, maar worden ook door geene invab
len of ftrooperyen verwoest.En dit is een voornaam
bewys van hunne deugd en kragten, dat zy om de
overhand te behouden, zich nimmer van onrecht
bedienen. De wapenen zyn by hen allen nog-
thans aan de hand, en als het de nood vordert
ook de legers: zy kunnen een menigte van man-
nen en paarden op de been brengen , en behouden
ook wanneer zy flil zittenj denzelfden roem."
D. Dit is waarljyk een zeer loflyk getuigenis.
Het was te wejjfchen , dat het politiek fystema
van alle volken zoo was, dan zou elk voor zich
gelukkig zyn en geen der nabuuren overlast ly-
den, en daarom hoop ik , dat zy ten minften
voor een gedeelte in Nederland gewoond Lebben.
E. Dit is waarfchynlyk, om dat zy zich
zoo verre hebben uitgeftrekt, en om dat de kleine
Cauchen, welke door plinius op\'de eilanden van
den Rhyn nevens andere volken geplaatst wor-
den, voor het zelfde volk en afftammelingen van
de groote Chaucen of Cauchen mogen gehouden
worden. Met de Friezen is het even zoo ge-
legen C*>
K..
^ (*) Men wil volftrekt de opgave van de Cauchen
by
-ocr page 214-der EATAV IER £ N. I57
R. Indien eelhaut ons niets meer van de ze-
den der Batameren kan mededeelen, zouden wy
hem dan zyne beloften mogen herinneren, nu
wy nog ruimte van tyd hebben ?
E. Welke belofte, Rozemond ?
R. Eene vergelyking te maaken tusfchen de
voorige en de tegenwoordige bewooners der JVe-
der landen,
E. Plet is zoo! ik heb hier van gefproken. Edog,
deezen taak, welke niet alleen zeer moeijelyk, maar
ook in deeze tyden gevaarlyk is, niet ftellig op
my genomen. Dat myne vrienden zich dan met
eene korte herinnering van de zeden der Bator-
vieren vergenoegen, om daar uit hun charakter
op te maaken, en het zelve by dat van hunne te-
genwoordige Landgenooten te vergelyken. — De
Batavieren waren een uitgeleezen volk onder de
Germaanen, het welk zich zeer overeenkomdig
met de voorfchriften der eenvoudige Natuur ge-
droeg. Met weinig te vrede, vergenoegden zy zich
met
by PLiNms voor eetie fchrijffeil aangezien hebben,
maar daar zy op de kaart van peütingek. onder den naam
van Chaci of Chauei gevonden worden , en ptolo«
MiEus van groote en kleine Cauchen fpreekt, is hec
vry zeker, dat zy als eene volkplanting van de Cau-
chen, die aan de andere zyde vau den Rh-yn voor .
by het Flie woonden, moeten aangemerkt worden ,
zoo maakt taCitus onderfcheid tusfchen de groote
€n kleine Friezen, waar van de laatften ook op d®
Eilandea van den Rh^n zich gevestigd hadden.
N,3
-ocr page 215-jqb c h a r a c t e
met het geen land en water hun opgaf. De Land-
bouw was meest het werk yan vrouwen en kin-
deren, de jagt en visfchery de uitfpanning van
mannen e-n jongelingen. De verlokfelen van den
rykdora waren hun onbekend, en daar door blee-
ven hunne zeden in zeer veele opzigten onbe-
vlekt. Ingetoogen in hunne jeugd , kiesch en
eerbaar in hunne huwelyken , door overvloed
en weelde niet verzwakt, leverden zy aan het
Vaderland zoonen en dogteren van eene welge-
maakte ryzige geftalte, zoo wierd gezondheid
en fterkte met de onfchuld van geflagt tot
geflagt voortgeplant. — Openhartig vvaren zy,
vooral by hunne maaltyden , waar zy gaarn een
goeden cier maakten, maar zich ook wel eens in
het drinken te buiten gingen. By een volk, dat
zyne waarde kende, dat den dood niet vreesde,
dat oploopend en nimmer ongewapend was, kon
het niet anders zyn of \'er ontftonden dikwerf he^
yige gefchillen , welke egter door goedhartigheid
ras weder bygelegd wierden. Schoon zy zich
weinig met kunften en weetenfchappcn ophielden,
wisten zy zich egter de noodige gerieflykheden en
tydkortingen te bezorgen. Zy leefden meer naar
gewoonten dan naar wetten, en egter overtroffen
zy de meeste volken , welke door de grootfte
wetgeevers waren voorgelicht. Hunne lyfeigenen
waren van de rechten der mxenschheid niet uitge-
flooten, ea de gastvryheid ftrekten zy In een
groote maate uit tot elk vreemdeling, die hen be-
zogt. Wyl zy zich op den Koophandel niet toe-
lei-
-ocr page 216-dek. batavieren. 213
leiden, hadden zy weinig gemeenfchap en lieten
zich ook door vreemde natiën niet verbasteren.
Schoon zy hunne Vorften en Overheden hadden ,
en door dezelven zich lieten beftieren, waakten zy
zorgvuldig tegen alle inkruipend geweld en over-
heerfching. Alle zaaken van gewigt wierden ia
hunne Volksvergaderingen afgedaan. De oorlog
was de hoofdbezigheid der mannen en tevens hua
voornaaiVifte vermaak. Dapper en ftandvastig
waren zy getroost des noods voor het Vaderland
niet alleen te vegten, maar ook te fterven. Lief-
de voor de Vryheid ftraalde in alle hunne bedry-
ven door , indien men alleen het fpel uitzon-
derd
, waarop zy zeer verzot waren, en waarm
zy dikwerf dit dierbaar pand aan eene raazen-
de drift opofferden, wanneer zy niets meer te
verliezen hadden. En fchoon zy , niet erg-
denkende , zich met de Romeinm verbon-
den , dorften zy zich tegen hen verzetten,
ZOG dra deezen hun vertrouwen misbruikten. ^—
Niet minder eerbied hadden zy voor den Gods-
dienst en lieten deszelfs invloed by alle gelegen-
heden gelden. Door geene Openbaaring begun-
ftigd , moesten zy enkel by het licht der Rede
geleid worden, welke minder verbasterd by hen,
dau by andere Volken, hen bewaard had by eene
eenvoudigheid en zuiverheid van begrippen ,
waar van deezen voorlang Teeds waren afgewee-
ken. Zoo leefden de Batavieren, wel beroofd
van veele voordeelen, die wy bezitten, maar
N 4 ook
eao vergelykienpe
ook bevryd van yeele lasten , welke ons be-»
zwaaren. Zoo eindigden zy hun leeven in de hoo-
pe van een toekomend geluk , en eerden de
nagedagtenis hunner overledenen, wier uit-
vaard zy op een behoorlyke wyze gevierd had-
den. — Ziet daarj de Batavieren in hunnen oor-
fpronkelyken ftaat, waar in zy eerst door de i?o»
meinen gevonden wierden , en waar in zy nog
een geruimen tyd gebleeven zyn, wat de hoofd-
trekken van hun nationaal Charakter aangaat,
R. ó Waren zy, op eenige gebreken na, nog
zool welk eene verandering is \'er in allen opzigte,
— in het burgerlyke maar voor al in het zedelyke
dan voorgevallen! hoe ver zyn wy verbasterd!
Vr. Daar zullen de zoo zeer geroemde over^
winnaars der waereld, — de Romeinen de eerfte
aanleiding toe gegeeven hebben! waren zy dan
altoos in Italien gebleeven, immers niet verder
dan in Gallien doorgedrongen!
E, Dan had die zelfde eenvoudigheid in zeden
zekerlyk onder ons veel langer blyven heerfchen j
maar dan hadden wy ook veel langer den invloed
van kunften en weetenfchappen moeten misfen,
benevens al de voordeelen en aangenaamheden
des leevens, welke uit de befchaaving, uit den
handel, uit de gemeenfchap met andere volken
voortvloeijen en ons in zulk een ryke maate
door de gunftigé ligging van ons Land en beftel-
ling der Voorzienigheid zyn toegevloeid. Zoudt
gy die alle kunnen en willen misfen ?
/
AAN M E R K I N G E N, 20I
R. \'Wanneer wy niet anders opgevoed waren,
wanneer wy al die zoo geroemde voordeelen niet
kenden, zouden wy zonder dezelve te vrede
zyn. Zyn wy met alle onze befchaafdheid zoo
vergenoegd, zoo gelukkig, als ik my verbeelde,
dat een vrye Batavier in zyne ftulp, op zyn ak-
ker, in h midden van vrouw en kinderen zyn kon?
Hoe ras waren zy te vrede, en welk een drota
van zorgen , welke bergen van zwaarigheden
doen \'er zich voor ons niet dagelyks op, om on-
ze kinderen op eene eerlyke wyze groot te maa-
ken en een beftaan in deeze waereld overeen-
komftig met hun rang te bezorgen! Daar wist
een Batavier niet van. Van zyn arm en van
zyne wapenen verwagtte hy alles. Wy hebben
onze beft:haaving , -- wy hebben de kun-
ften en weetenfchappen dan voor een al te duii^
ren prys gekogt, en daarby aan onze vryheid,
aan onze afhankelykheid, aan ons geluk onbe-
denkelyk veel verloren.
E. Wat zegt gy van onze vrouwen didekuc?
D. Zy fchynen vry fterk in \'t gevoelen van
ROUSSEAU te vallen, en het doet haar in zeker
opzigt eer aan. Indien zy aan den tooi, — aan
de gezelfchappen meer verflaafd waren; zoo zy
het \'er op gezet hadden en daarin de grootfte
eer voor eene vrouw ftelden, overal te brillee-
ren, zouden zy anders denken. Nu hebben zy
zich geheel aan haar pligt van huisvrouwen
moeders overgegeeven; weinig tyd fchiet \'er
N 5 . over
aoa vergeltkenbe
over om aan iets anders te denken: maar wan«^
neer men den fmaak van konften en weeten-
fcliappen weg heeft, wanneer dezelve een voed-
fel geworden zyn, dat onze geest niet ontbeeren
kan; wanneer men het onfcbuldig en onuitlpree»
kelyk vermaak geniet van zich in dezelve te
mogen verlustigen, dan zal men op een ande^
ren toon fpreeken, en dit zullen onze vrouwt-
jes doen , wanneer zy zich herinneren , welke
voordeelen hunne kinderen hier van kunnen
trekken, dat zy gelegenheid hebben, om zoowel
naar den geest als naar het lighaam gevormd tc-
worden, en de vermogens van beiden te ont»
wikkelen; welke voordeelen zy zelven hier van
getrokken hebben.
R. Ja maar hoe klein is het getal van zul-
ken , die zich deeze voordeelen ten nutte
maaken ! die tyd en lust hebben , om de
vermogens van hunnen geest aan te leggen l
Hoe groot eene barbaarschheid blinkt \'er
over al door de zoogenaamde befchaafde ze-
den der volken van Europa door. Waren wy
dan niet gelukkiger , wanneer wy in \'t alge-
meen nader by de oorfpronkelyke zeden geblee#
ven waren en ais de Aardsvaders elk in het onze
leefden? Ik geloof niet, dat *er meer woestheid
€n onkunde onder het gemeen, — maar ik ben
verzekerd, dat \'er minder ondeugden zouden
plaats grypen , welke zelfs nu onder de be-
fchaafde waereld de overhand hebben,
aanmerkingen.
E. Schryf dit alleen , mag ik u bidden! niet
aan de kunHèn en weetenfchappen toe: wy
zouden ons dus doende aan ondankbaarheid te-
gen de Goddelyke inrigtingen fchuldig maaken,
welke het altoos wel met ons voor had. Zy
heeft de Waereld in haare kindsheid kundighe-
den bezorgd , welke voor dien ftaat voldoende
waren; maar zy heeft het menschdom van tyd tot
tyd naar den toeneemenden ouderdom by trap-
pen willen doen vorderen , om hetzelve einde-
lyk tot die hoogte te brengen, waar) voor hetzel-
ve gefchikt is. Intusfchen willen wy ons, als
onwillige kinderen, van de gelegenheid om te
leeren niet bedienen , of de verkregen kundig-
heden niet tot het waare einde aanleggen, dit
hebben wy ons zelven te wyten. — Daarenbo-
ven häd de Voorzienigheid voor , om hier er»
jn andere gedeelten van Europa de kennis van
den waaren Chrigtelyken Godsdienst in te voe«
ren. — Ten dien einde moest \'er eene zekere
maate van befchaaving voor afgaan, — een grond
van algemeene kundigheden gelegd worden en
daar toe waren geene volken gefchikter,, dan de
Romeinen, Zy waren de naasten en zy wierden
daarom, terwyl zy de uitbreiding van hunne magt
en niets anders bedoelden ^ door de Voorzie-
nigheid gebruikt, om haare verborge oogmerken
te bevorderen.
Vr. Ik beken, dat de €hristelyke Godsdienst
pnbegrypelyk meer en verhevener waarheden be-
vat.
203
4ïc4 vergelykendr
vat, dan de Natuurlyke, waarvan de overblyffe-
len onder de Germaanen plaats hadden ; maar
zyn de volken vm Europa, zyn wy met dat al-
les beter geworden ? en zoo wy zulks niet ge-
worden zyn, wat kan dan de kennis van den
besten Godsdienst baten ?
E. Ik kan u niet geheel ongelyk geeven zon-
der my zelven en de ondervinding tegen te
Ipreeken. Indien het beter met onze zooge-
naamde Christenen ware gefteld geweest , zou
ik niet gefchroomd hebben de verzogte vergely-
king en het heerfchend Charakter van de in-
wooneren van Nederland op te makken. Laa-
ten wy egter zorg draagen te zeggen, dat wy
beter Heidenen, fchoon van het beste foort, ge-
bleeven waren, of immer denken, om de voor-
deelen van den Christelyken Godsdienst laag te
fchatten. Dezelve zyn onuitfpreekelyk veel en
groot ; maar dat deszelfs invloed niet meer
werkt, en de Geest van het Christendom on-
der deszelfs belyders niet meer doorfteekt: —
dat men thans ondeugden niet alleen ziet be-
dryven , maar fchaamteloos heerfchen , welke
onder onze Heidenfche, maar eerlyke, kuifche,
dappere en braave voorvaderen niet bekend wa-
- ren, dit hebben wy even als in *t geval van de
befchaafdheid aan ons zelven te v^yten. De
Voorzienigheid heefc het haare gedaan, en wy
kunnenze nimmer genoeg danken.
D\' Mag ik *er dit nog byvoegen, fchoon
-ocr page 222-a a n m e r k i n g fi n.
van minder belang, indien onze landen door
de Romeinen niet bezogt waren en geheel Ger-
manien aan zich zeiven overgelaaten was ge-
bleeven , wat zouden wy dan van de vroegfte
tyden geweeten, en waar van daan zou eel-
hart dit aangenaam onderhoud gehaald hebben?
Behalven dat gy nooit gelooven moogt, dat
onze Batavieren het altoos even wel gemaakt
zouden hebben en nimmer min of meer verbas-
terd zyn geduurende zoo veele eeuwen.
E, Dit is het menschdom ongelukkig eigen,
hoewel deeze verbastering ongemeen veel fnel-
ler toeneemt, naar maate zy in rykdom en over-
vloed eene gevaarlyke aanleiding vindt, fchoon
ook al tegen de welmeenende oogmerken der
Goddelyke Voorzienigheid. Indien wy dit on-
der \'t oog hielden, zouden wy ons van alle de
gunften, waar mede zy ons bedeelt, op de beste
wyze bedienen, om ons wezenlyk geluk te be-
vorderen , en dan zouden de befchaafdfte en
rykfte Volken de beste zyn.
D. Zoo behoorde het te weezen : maar on-
gelukkig valt het doorgaands anders uit. Dan
laaten wy niet dieper intreeden in eene ftoife,
welke zoo vernederend voor het menschdom
in \'t gemeen, als voor onze tyd- en landgenoo-
ten in \'t byzonder is. — Ik zou my nog meer
bedroeven, zoo wy de eenigften waren die tegen
de goede oogmerken der weldaadige Voorzienig-
heid aangingen.
èaé vergëlïke1«jd£ aanmerkingen.
E. Dat is zoo : maar het kwaad is des tè\'
tjngeneeslyker, wyl het eene volk doorgaans de
gebreken van het andere overneemt ^ waar aaa
wy door den handel en de zugt van navolging,
tot ons ongeluk, vooral bloot gefteld zyn. —Zoö
de Vrienden nog niet verzadigd zyn van de jSa-
tavieren, zal ik gaarn iets van hunne lotgevallen
én bedryven in \'t vervolg mededeelen. Nu wordt
het tyd om te fcheiden.
Di R. Gy zult ons op nieuw verpligten.\'
AGT*
-ocr page 224-De gefchiedenis der Batavieren heeft veel hetreh»
king op die van Rome , nuaarom men de eene
niet kan verhaalen ^ zonder van de andere te
melden. Het verdrag door cmsi^k met de
Batavieren gefloaten onderzogt. De gevoU
gen daarvan. De Batavieren als hulpbeU\'
den bejlendig in de legers -öa» C/esar in
Brutant)iën, iw Galliën, en in Italiën.
Zy brengen veel toe tot beflisfing van
den jlryd tu fchen po^mprjus en cae-
sar. De laatfle blyft overmnnaar
en alleenheer fcher. Wordt vermoord ^
maar de Ba^vieren blyven be*
Jtendig onder de Romeinfche
krygsbenden.
D. Naauwlyks waren diderik en roozemond
op den dag, welken zy zamen afgefproken had-
den , op het landgoed van eelhart aangeko-
men, of zy herinnerden hem zyne belofte en
eelhart toonde zich gereed , om dezelve te
vervullen.
E. Het geen wy van de Batavieren weeten, zoo
begon hy, hebben wy aan è^Romeinente. danken,
ik heb my daarom wat breeder met myne kinderen
ingelaaten in een verhaal van de gelegenheid , by
ivelke deeze Landen door hen ontdekt zyn en
de omftandigheden, die daar by plaats greepen;
BjaaE
-ocr page 225-4óg ■ \'^ö e \' s t a ä t
maar wy blyven in dezelfde verpligting, ora, tel-
kens van de Romeinen te gewaagen, terwyl de
Bata\'oieren niet. alleen eene naauwe betrekking
op dezelven behielden, maar genoegzaam alle
hunne verrigtingen, voor zoo verre zy ons be-
kend zyn, van het tydftip hunner ontdekking,
lïiet die van het Rmëinfche Volk in een
naauw verband ftaan. Gy zult my daarom wel
vergunnen, myn diderik, dat ik, opdat onze
vrouwen en kinderen des te beter den oorfprong
en loop der gebeurtenisfen mogen nafpooren
eene korte herinnering doe van de gefteldheid
van Rome in dien tyd. — Deeze Stad was niet
alleen tot^ deszelfs hoogften\' top van magt
en rykdom geklommen , federt haare me-
dedingfter carthago in eenen driemaal herhaal*
den hardnekkigen Oorlog overwonnen en geheel
verdelgd was, maar, gelyk het gaat met veele
ondermaanfcbe zaaken , haare grootheid moest
de oorzaak\'worden van haaren val en eindely-
-ken ondergang. Zoo dra haare burgers, door
de geplunderde fchatten vzn Jfm, Africa en
Europa bedorven, de oude eenvoudigheid van
zeden verlieten, — de onmeetelyke rykdommen
v^n denceenen, en de armoede van den anderen
een onmaatig verfchil tusfchen burger en burger
veroorzaakten, was het niet langer mogelyk, in
een lighaam, dat tot een monfteragtige grootte
uitgedeegen was, die orde, dat ontzag voor de
wetten, ftaande te houden, welke in voorige
van rom e« • 209
tyden plaats had. Da Invloed van mannen ,
wier groote vermogens geëvenredigd waren aan
het uitgebreid beftuur van zoo veele wingewes-
ten , en het overzien van alles wat de belan-
gen. van jhet algemeen. vorderden , wierd hoe
langer hoe meer ipoodzaakejyk. Maar even daar-
jdftor, wierd de onafhankelykheid , of Republi-
Iceinfphe ,vryheid v^n den Staat i in grooter ge-
vaar gewikkeld en > eindelyk-geheel-verkragt.
Marius en sulla hadden dezelve de een na
den ander reeds gefehonden, en anderen aange-
moedigd, om dat geen te voltooijen, het welk
zy hadden aangevangen, van welken cajus ju-
lius ciesar e^n yan-de voornaamfte en gevaar-
lykfte was, juist dezelfde, welken wy als eerften
ontdekker yan deeze-,afgelege onbekende oorden
hebben aantemerken. En zoo moest Romend daar
het.alle Volken in magt boven het hoofd gewas-
fen was uit zyn eigen boezem dezulken voort-
brengen, r, welke de overheerde-en onderdrukte
waereld,,toen het,eindelyk ver genoeg gekomen
wa5, recht verfchaften. — Ik heb myne kinderen
ten deele verhaald, wat c^sar op zyne tochten
door Gallïèn , waar van hy zich *t beftuur had
Ipten opdraagen, heeft uitgevoerd. De Romeinen
hadden voor heen hunne wapenen tot in Gallien
aau deeze zyde der Alpen, gelyk zy het noem»
den, daar het digst aan Italien lag uitgebreid:
ciESAR befloot het overige, aan geene zyde der
Alpin, ook cynsbaar te maaken; fchoon nog de
. iü. DEEL. O Raad
jirö het verbond
Raad, nog het Volk hem hief tóe last gegeeven
hadden. Ook hier niet mede te vrede , deed
hy tot tweemaalen toe een inval in Germanien.
En fchoon hy telkens moest te rug trekken ^
bragt hy zoo door de nederlaagen van voornaa-
me Volken in Belgisch Gallien, - als door zyne
onderneemingen over den Rhjn te weeg, dat
verfcheide kleine Germaanfche Volken , welke
*t eerst aan de beurt fcheenen te leggen, wan-
neer hy zich aan dien kant wilde uitbreiden, hem
by een en andere gelegenheid Gezanten zonden\',
en een beftand met hem maakten.\' Zy, diè
het digst aan Gallien en den Rhyn woonden
moeten hier voornaamlyk, onder het oog gehou-
den worden eft «ider dezelve- iatt naame dè
Batavieren , welke als Broeders en Vrienden
des Rmeinfchen volks bekend ila&n.
D. Weet men de voorwaarden van dit ver-
drag niet?
E. Die worden nergens uitdrukkelyk gemeld,
maar kunnen genoegzaam itit deeze en geene
iiitdrukking van tacitus worden opgemaakt.
Zy moesten alleenlyk de Romeinen met man-
fchap en wapenen byftaan , zonder tot het op-
brengen van eenige fchattingen, waartoe andere
Volken verpligt werden, verbonden te zyn.
„ Want zy worden niet door fchattingen ver-
nederd, nog door tollenaars uitgemergeld." Dat
zy daartegen, voor allen overlast zeker, by hun-
jie rechten en bezittingen bleeven en op de we-
met cäsar. 2u
derzydfche befclicrming der Romeinen konden
ftaat maaken, mag men hier uit veilig befluiten.
D. Dan was dit bondgenootfchap geenszints
tot oneer der Batavieren, maar alleen een ver-
drag het geen Volken, die elkander voikomea
gelyk zyn, dikwerf vrywillig tot onderling nut
met elkander fluiten.
E. Zoo wss het inderdaad. De Batavieren
hadden zich even als hunne buuren, de Mena.\'
piers, dQ Tenctren , de Ufipeeten, de Sicam-
hren en de Sueven tegen de Romeinen kunnen
verzetten; maar zy zouden zich te ver-»
geefsch aan den onzekeren kans van eenen
Oorlog gewaagd hebben, welke voor anderen
200 nadeelig was lütgevallen, en waarvan zy ,
die naauwlyks een halve eeuw geleden zich
hier in deeze ftreekén gevestigd hadden, geen
beteren uitflag verwagten konden. Het was .dan;
allezins raadzaam die party te kiezen, welke in
die tyden voor hen verre de beste was, — cn
waar door zy niet vernederd nog benadeeld
wierden. -- Men zou hier tegen kun-
nen inbrengen, dat zy , zoo ze getrouwelyk
aan hunne verbintenis voldeeden, aan de groot-
heid van Rome, dat reeds te veel overmagt
bekomen had, en waar door de vryheid van
Germanien gevaar liep, moesten mede werken:
maar wie kan het een volk , dat in \'t geheel
van geen ftaatkunde wist, kwalyk neemen
dat het zich door het tegenwoordig gevaar, —.
O 2 door
-ocr page 229-het v e r, bond
door"^ de gunftige aanbiedingen van een ge-
dugten overwinnaar , liet overhaalen om bond-
genooten te worden van een ander Volk, dat zyn
gebied reeds uitgeftrekt had van Italië af tot de
Uiterfte grenzen van Gallie zonder de gevolgen
door te zien, welke hier uit in het toekomende
konden voortfpruiten. — Wy weeten ook alle
de omftandigheden niet, waarin zy zich bevon-
den , die hun te meer aanzetteden tot deeze
verbindtenis. De Sueven hadden zich zeer ge-
dugt, verfcheide volken cynsbaar gemaakt en
de Tenctren en Üßpeeten genoodzaakt te wy-
ken. D^ Batavieren hadden by ondervinding ge-
leerd, dat hunne broederen de Germaanen niet
altoos broederlyk handelden» anders hadden zy
de boorden der Lippe niet behoeven te verlaa-
ten. ISu zy zich dan in de eerfte jaaren vau
hunne opkomst door een magtig en voordeelig
bondgenootfchap konden beveiligen tegen alle
onderdrukking van magtige nabuuren , was het
niet te verwonderen , dat zy met anderen hier
toe" gereedelyk overgingen. Anders, zoo de Ger-
maanen *er eene algemeene zaak van gemaakt
en* het algemeen belang boven het byzondere
behartigd hadden, moesten zy zich als een
eenig man tegen de Romeinen verbonden heb-
ben, en dan zouden zy nimmer iets met vrugt
in Germanien hebben kunnen onderneemen.
D. Wanneer zy afgefcheiden bleeven , was
zeker hun tegenftand vrugteloos, Intusfchen
fchyut
-ocr page 230-dek. batavieren. 213
ichynt toen reeds het lot van de inwooners dee-
zer landen geweest te zyn, om als een Sloep,
welke aan een Oorlogfchip vast is , een of
ander magtig Volk in het zog te volgen ,
gelyk de groote frederik het noemt. Het is
opmerkelyk , dat tacitus van geen ande-
ren der Germaanen zegt, het geen hy van de
Batavieren uitdrukkelyk en van de Mattiaken
ingewikkeld fchryft in zyn negenentwintigfte
Hoofdftuk. „ Ontfiagen van alle lasten eu
toelagen en alleen voor het gebruik der veldfla-
gen opgelegd, worden zy als geweer en wapéneu
voor de Oorlogen bewaard." Men heeft wel ge-
dagt, dat dit ontflag uit hunne armoede voort-
fproot, maar waarin beftond toch dc rykdom
der andere Germaanen P Het vee maakte hun
grootfte fchat uit en dit zullen de Batavieren^
toen ze uit het land der Catten zich verwyder-
den, medegevoerd hebben. \'Er was niet veei
tyd noodig voor een deugdzaam en dapper
volk om hetzelve welvaaren te verkrygen het
geen hunne nabuuren bezaten , en men kon
hen dan naderhand, toen de inwooners een aan-
merkelyk vermogen kreegen , gelyk wy in \'c
vervolg zien zullen, fchattingen hebben op-
gelegd. Dan neen , zy wierden hier van ver-
fchoond , en waarom ? om dat de Romeinen, die
hun belang zeer wel kenden, meer en beter nut
van hen zogten te trekken. Zy hadden niet
alleen cynsbaare valken , maar ook bondgenoo-
, O 3 ten
aï4 h e t v e r b o n d
ten ia zulke ver afgelege gewesten noodig, een
volk, het welk hunne belargen geheel toege-
daan was, en waarop zy fcat konden maaken.
Hi«r toe kwamen de Batavieren voornaamelyk
in aanmerking.
D. De Romeinen moeten dan een zeer goe-
den denk van hunne braafheid en dapperheid
gemaakt hebben , en dit doet de Batavieren
zeer veel eer aan. Maar, heeft c^sAR terftond
deeze gunftigé voorwaarden aan hen toegeftaan?
E. De voorwaarden, welke hy met de on-
derfcheide volken gemaakt heeft , verzwygt
by. Dat hy zich daar in naar bevind van
zaaken gedraagen heeft, is ongetwyfFeld, maar
men vooronderftelt , dat die overeenkomst
reeds toen getrofFen is, want tacitus zegt,
„dat de eer en het uitftekende van het oud ver-
bond op den duur ftand houdt, en c/esar die
terftond zich van Germaanfche. bondgenooten
als hulptroepen in zyn veldtogcen bediende ,
heeft gewis ^van de Batavieren het eerfte ge-
bruik gemaakt. Daar door raakten zy meer en
meer bekend en geagt by de Romeinen, waar
van het gevolg was , dat zy zich nergens lie-
ver ophielden , dan in het Eiland é&x Batame-
ren, en de Romeinfche Keizers zich boven allen
van Batavifche lyfwagten bedienden. Maar wy
hebben hier voor nog nader bewys. Tacitus
merkt in het twaalfde Hoofdftuk van het vier-
de Boek zyner historiën aan, „ dat de Bata*
vie-
iü
dek. batavieren. 213
meren, die door de Romeinfche overmagt , en
hunne verbintenis met een fterker volk , (gelyk
*£anders doorgaans gaat,) niets geleeden hadden,
alleen het Romeinsch gebied met mannen en wa-
penen ten dienfte ftonden. Dat zy die lang in
dtGermaanfcheOoxlog&n geoefFend waren, ftraks
nog meer roem verkreegen hadden door Brit*
tannien." Vergelyk hier mede , dat civilis
zich beroemt in het volgend zeventiende Hoofd-
ftuk „ dat de Batavifche ruitery de Aeduen en
Arvernen had over hoop geworpen." En in
het agtenzeventigfte, „dat de Galliërs wel voor
de Vryheid, maar de Batavieren enkel om de
eer ftreeden."— Men gist ook niet zonder grond,
dat zy door c^sar met één by gelegenheid van
dat verbond in \'t bezit van de uiterfte grenzen
van Galiien aan de boorden van den Rhyn ge»
fteld zyn, waaruit de oude inwooners, de Me-
napiers, eerst door de Tenctren en Ufipeeten, eti
deezen weder door c/esar verdreeven waren,
By die gelegenheid waren deeze oorden ont-
bloot van bevolkers, — den Batavieren was dit
land zeer geleegen, — en \'er was niets gewooner,
dan dat de Romeinen , zoo het in hunne magt
ftond, op verzoek van hunne bondgenooten,
overheerde landeryen inwilligde«, weike zy zelf
niet gebruiken konden.
Vr. Waren het de Batavieren alleen, welke in
onze Nederlanden c^sar aan de hand kwamen ?
ai6 \'c JE S A R
E. Waarfcbyiilyk hebben \'er zich anderen by-
gevoegd , welke met de Batavieren de eilanden
van den Rhyn bewoonden, waar van.de Canine-
faaten de voornaamften zyn : maar terwyl zy
niet uitdrukkelyk opgenoemd worden, kan men
hier alleen naar gisfen. Men kan \'er ook niet
voor inftaan, of zy op zulk een voordeeligen
voet hebben kunnen fluiten , als de Batavie-
ren , of men moest hen allen onder deezen naam
begrypen, even als de inwooners der zeven veree-
nigde Provinciën onder den naam van Hollanders
doorgaans voorkomen. Dit komt my ten minften
van de Caninefaaten niet onwaarfchynlyk voor.
Fr. Wat hebben de Batavieren dan onder ^
CiESAR uitgevoerd. Vader?
E. Zy hebben ook deel gehad , zoo men
den roem in Brittannien behaald van zoo vroeg
een tyd reeds moet beginnen, in de overwinnin-
gen, welke c^iESAR in dat eiland een en ander-
maal behaalde, fchoon ze weinig voordeel aan-
bragten naar het gevaar en den arbeid, welke hy
moest doorworftelen, zoo by het landen, als by
het inrukken in deezen afgelegen hoek van de
waeteld , waar van men CjEsar ook als de eer-
fte ontdekker raag aanzien, wyl de Romeinen te
vooren niet wisten of het leugen of waarheid
was, het geen men hen van deeze eilanden ver-
haalde. Hy bragt het evenwel zoo ver, dat de
Britten zich onderwierpen , voor een gedeel-
te pandsluiden gaven en de overigen beloofden
in brittannien. 217
te zenden. Dan toen zy ras hun woord braken ,
na dat c^sar vertrokken was, befloot hy in \'t
volgend Jaar weder over te fteeken. Hy ont-^
moette toen den grootften tegenftand van cassi-
VELLAUNUs, den voornaamften der Britfche vor-
ften , welke egter eindelyk door hem in \'t naauw
gebragt en genoodzaakt wierd zich aan c^sar
over te geeven. Hy ftevende daar op.naar de
vaste kust , waar zyne tegenwoordigheid ver-
eischt wierd , zoo wel wegens de onzekerheid
waar in de zaaken te Romen ftonden als wegens
de geduurige onrustigheid der Gallkrs, die elke
gunftige gelegenheid zich ten nutte zogten te
maaken, om het juk der Romeinen weder af te
werpen. Dit borst eindelyk tot een algemeenen
opftand uil, waar in de Arverners en de Aeduers
den grootften rol fpeelden onder eenen vercin-
getorix, een prins der Arverners, wiens Vader
tot hoofd der Gallers verkoren , maar wegens
zyne heerschzugt door hen omgebragt was. De
zoon , door denzelfden onderneemenden geest
bezield, rokkende zyne landgenooten en vervol-
gens ook andere natiën der Galliërs op, om te-
gen c^sAR op te ftaan, welke toen afvveezend
was. Naauwlyks was hy tot aanvoerder ver-
koren, of hy dwong de overigen, die zich
nog ftil hielden door geweld of Hst , om in
deezen een gemeene zaak te maaken. De
aanval begon met het beleg van Gergovia of
Ger^obinna^ eene vesting in het land der Aeduen,
O 5 waar
-ocr page 235-si3 c ^ s a r
waar cmsa9. de Bojen , ia den Zmtzerfchen
oorlog overwonnen , geplaatst had. Dan naar
gewoonte komt c^sar op het onvervvagtst op-
daagen, wyl de Romeinfche naam \'er ten hoog-
den aangelegen was, hanne aanhangelingen niet
ten prooi over te geeven. Dit is de aanleiding
geweest van den oorlog, waar van civilis de Gaf-
Uers herinnerde, en waar aan wy dus met ze-
kerheid weeten , dat de Batavieren een voor-
naam aandeel hadden.
Fr. Laaten wy hier van dan een naauwkeuri«
ger berigt ontvangen, op dat wy te beter onze
Batavieren mogen kennen.
E. Zeer gaarn. Zoo dra c/esar zyne benden
by een verzameld had, nam hy Vfllaunodw-
num en Genabum weg, en floeg het beleg voor
Noviodunum, eene vesting der Biturigen, welke
hem in den weg lag, om daar door met een eene
afwending te maaken. Dit gelukte. Vercinge-
torix brak het beleg van Gergovia op, en zogt
Noviodunum te ontzetten. De ruitery, waar van
de Galliërs zeer ruim voorzien waren, wierd ras
handgemeen met de Romeinfche ^ welke het voor
de overmagt zouden hebben moeten opgeeven,
indien c^sar hen niet ter regter uur vierhonderd
Germaanfche ruiters had gezonden; zoo noemt
hy ze fteeds met hun algemeenen naam, fchoon
zy meest uit Batavifche hulpbenden beftonden,
welke hy van den beginne, dat het verbond ge-
maakt was , beflooten had by zich te houden.
Dit
-ocr page 236-i n g a l l i e n. \' aip
Dit mogen wy gerustelyk op den reeds gelegden
grond vooronderftellen. Deeze handvol volks deed
den kans terftond keeren. De Galliërs konden
hun geweldigen aanval niet wederftaan : zy
wierden na een groot verlies van manfchap, naar
het gros van hun leger te rug gedreeven en de
belegerde ftad befloot zich zelven en die hen tot
den afval aangeraaden hadden aan cissar over
te geeven. C^sar befluit hier op naar Amri-
cum te trekken, de grootfte en fterkfte vesting ia
het land der Biturigen, dat in vrugtbaarheid uit-
muntte, waar door hy dit geheele volk hoopte on-
der zyn bedwang te \'krygen. Vercingetorix
had de Galliërs geraaden, om c^sar zoo veel
mogelyk allê gelegenheden tot het krygen van
voorraad af te fnyden, de onhouwbaare plaatfen
in brand te fteeken , op dat de Romeinen zich
nergens mogten nestelen, maar genoodzaakt
worden Galiien te verlaaten. Twintig Steden der
Biturigen wierden op eenen dag door de vlam ver-
nield. Ter naauwer nood wierd ^■Daricit»», als de
fchoonfte plaats van het ganfche land, verheden.
— Vercingetorix volgt CiESAR van verre eu
flaat op een afftand van omtrend vyftien duizend
fchreden zyn leger neder op eene plaats, welke
door bosfchen en meiren ongenaakbaar was.
Van daar floeg hy caesar gade en belemmer-
de hem onophoudelyk in het opdoen van den
noodigen voorraad , waar door het leger
ver»-
-ocr page 237-«so de batavieren.
verfcheide dagen zonder koorn was. Dan dit ver-
droegen de foldaaten liever met geduld, dan dat
zy het beleg wilden opbreeken, fchoon C-^sar.
het hen aanbood, zoo zeer had hy zich by zyn
volk weeten bemind te maaken,
D. Dit kan alles by het volk te weeg brengen.
E, Vercingetorix was daar door genood-
zaakt nog eer dan c^sar uit gebrek aan paar-
den» voeder zyne legerplaats te verlaaten, en na-
der by Avaricum te komen, van waar by de bes-
te gelegenheid had, om het volk van C/esar by
het voerageeren te overvallen. Deeze meende
hem daar te verrasfen , maar vond hem al te
voordeelig gelegerd. Het liegt faizoen en gebrek
aan voorraad noodzaakten de Romeinen,, om al
hunne krygskonst en moed te vereenigen in het
benaauwen van de belegerden, maar zy vonden
hunne pogingen telkens te leur gefteld. Het is
der moeite waard in de gedenkfchriften van cje-
5ar te zien, hoe verre de Galliërs reeds toen
den Germaanen in het aanleggen en verdedigen
van vasdgheden voor uit waren. Evenwel moes»
ten zy op raad van vercingetorix eindelyk
befluiten, om de fterkte te verlaaten. Het ge-
kerm der vrouwen en kinderen hield hen eeni-
gen tyd op, maar deed de Romeinen teffens be-
merken 5 wat \'er gaande was, C^ïEsar laat hier
op de wallen beklimmen, welke door de moede-
loosheid en het flegte weer ontbloot waren van
bezetting, neemt de Stad by verrasfing in en geeft
al
-ocr page 238-der bataviërèn. 22l
al wat leeven ontving aan de wraak van zyne ver-
bitterde foldaaten over. Van veertig duizend in-
wooners ontkwamen niet meer dan agt honderd,
de overigen wierden in koelen bloede vermoord,
R. Ongelukkigen! wier eenige misdaad was ,
dat zy hunne vryheid en bezittingen zogten te
verdedigen.
E. Dit was raisdaadig genoeg in de oogen van
hun, die meenden dat zy tot Heeren van de gan-
fche waereld gefchikt waren. Maar ik moet tot
verfchooning van c/esar , die anders in zyn aart
niet wreed was, aanmerken, dat zyne foldaa-
ten, aan wier onbezweeke ftandvastigheid hy
deeze onverhoopte overwinning verfchuldigd
was, even daarom zoo hardnekkig op het
veroveren van deeze ftad gezet yvaren, op dat
zy zich niet alleen met den buit, welke daar ge-
vonden wierd verryken , maar ook de Galliërs aan
de fchimmen van hunne fpitsbroederen, welke
door de Landgenooten van de Biturigen omge-
bragt waren, opofferen mogten. Dit geval ver-
oorzaakte eene ^ groote verflagenheid by de
Galliërs, maar vercingetorix deedt nieuwen
moed fcheppen , door hen onder het oog te
brengen, dat de Romeinen deeze zege over
eene Stad, welke tegen zyn gevoelen niet ont-
manteld was, meer aan hun krygskunde en
het geluk, dan aan hunne dapperheid hadden
toe te fchryven.\' Hy vertrouwde het caesar
eindelyk te b^enaauwd te zulle« maaken door
. hem
-ocr page 239-fls2 c M s a r
hem al de Galliërs^ ook die hem tot nog toe
getrouw gebleeven waren, op het lyf te fchen-
nen. Door drang van redenen en gefchenken
bragt hy het ook zoo ver, dat de eene Natie na
de andere zich tegen hem vereenigde. Des niet-
tegenftaande befluit CiESAR het fterke Gergovia
op zyne beurt te belegeren, fchoon het zelve
op een ongenaakbaare rots, en het heir der
Galliërs in de nabyheid gelegen was. — De
Aeduers, de oudfte en voornaamfte bondgenoo-
ten der Romeinen, wier aanzoek hy over de
Alpen in Gallien tegen ariovistüs getrokken,
— ja door welken by nog onlangs in een Ste-
delyk verfchil by het verkiezen van jaarlykfche
Magiftraaten tot fcheidsman verkoren was, wa-
ren eindelyk door convictolitanus , dezelfde
welke door de uitfpraak van c^sar tot hun op-
perhoofd was verkoren, opgezet, om ook met
c^.sAR te breeken, fchoon zy reeds onder eenen
litavicus hem hulpbenden hadden toegefchikt.
Deeze , zoo dra hy vernam, wat \'er by hun
gaande was, haalde zyn manfchap door uitge^
ftrooide verdigtfelen over, om zich by vercinge-
TORix te voegen: dan CjSsar kwam hem voor,
overtuigde het misleide volk en bewoog hen,
om zich onder zyne banier te voegen. Dic
teufde de volle uitbarfting van de vyandelyk-
heden op, wyl de bloem hunner manfchap nu
in zyn geweld was. Zelf keurden zy het ge-
drag van litavicüs ten vollen af, en alle zyne
goederen verbeurd. D. Dic
D. Dit gedrag der Aeduers m vooral dat van
CONVICTOLITANÜS was inderdaad trouwloos en
ondankbaar, om het te zeggen, gelyk het is.
E. CiESAR ondervond te meermaalen, dat
bet Character van dè Galliërs zoo was,-als wy
het volgens valeriüs maximus befchreeven heb-
ben, — zoo als het nog is. Altoos wigpëltuürig,
lieten zy zich door de verfchillende inzigten-van
hun belang, dan herwaards dan derwaards ftuu»
ren, zoo dat \'er geen ftaat op te-maaken was.
Convictolitanüs haalde zyne Medeburgeren
over door hen voor te ftellen, da;t-het fchande-
lyk was, dat zy alleen de vryheid van gansch
Galiien zouden tegenhouden, — fchandelyk,
daar zy vry geboren-waren, moedwillig flaaven
te blyven; — Hy voegde \'er by, dat c^sar,
aan wien by niet ontveinsde veel verpligting te
hebben, wanneer zy hem verlieten, eerlang het
ganfche land zou moeten ruimen, maar hy
was nog oneindig meer aan zyn Vaderland ver-
pligt. Inderdaad was hy door de\'gefchenken
der Avernen omgekogt. — Intusfchen vorderde
c^SAR zoo weinig voor het fterke Gergovia,
dat hy wenschte het beleg met eere te kunnen
opbreeken. — De plaats was aan den eenen kant
het best te naderen, c^sar laat bier eene me-
nigte volks naa toe trekken om een loos aiarm
te maaken, en lokt met een den vyand uit zy-
ne legerplaats , welke hy overvalt en eene
groote flagting te weeg brengt. Daar op laat
hy
223
7
-ocr page 241-024 ß S Ä. R. . . /
hy den aftogt blaazen: liiaar zyn volk, door da
zega verhit, was hem ditmaal, ongehoorzaam,.
Zy wilden met een de vesting inneemen, en
het was hen- aan de eene.\'-zyde reeds gelukt i
maar de gelegenheid van de. piaats, en de te-
genftand van binnen noodzaakte hen met ver-
lies af te trekken, waarna cjesar het beleg op-
brak. Dq Aeduers f die by caesar waren,
verzogten toen ook hun ontflag en hy
gaf het hun, wyl hy toch geen vertrouwen
in hun ftellen kon. Dit br.ak hem echter bitter
op,, wa;nt de; geheele Natie der Aeduers ver-
klaarde zich-niet alleen openlyk tegen hem ;
maar deeze geweeze hulpbenden waren zoo
trouwloos ,,: dat zy op hunnen terugtogt in
Noviodunum vielen , eene -Stad, in welke zich
toen veel Romeinfche Kooplieden bevonden en
c^SAR,zyn voorraad, zyn buit en al de gyze-
laars der Gö^/im(betrouwd had, daar zy alle de
Romeinen vexmqoïdAtn.y tn het geen, zy niet me-
de konden voeren, vernielden. En caesar zou
het hard te ve:rantwoorden gehad hebben, daar
hy vverzwakt was en zyn vyand van dag tot
dag in manfchap toenam, zoo labienus niet ter
regter tyd zich met hem vereenigd had na eene
overwinning op coMOLUèEN as een ander voor-
naam Legerhoofd der Galliërs behaald te hebben.
VR.Wy hooren in deeze laatfte ontmoetingen
niet vaii de Germamen en Batavieren gewag
maaken,
IN GALLIEN. • 225
I
E. Zy gwaren en bleeven toch tegenwoor-
dig by zyne hagchelyke onderneemingen , en
deelden zoo wel in de flagen als in de eer.
Straks zult gy ze weer als beflisfers van de zege
zien verfchynen. — Verciingetorix vermeer-
derde zyne magt gaande weg, om c^sar met te
beter gevolg op het lyf te komen , terwyl hy
hem den toevoer uit Italien en dat gedeelte van
Gallien, het welk voor lang reeds een wingewest
der Romeinen geweest was\' en daarom Provence
genoemd wordt , bezwaarlyk maakte door de
menigte van zyne ruitery, welke de toegangen
overal affneedt. Daarom verzogt c^SAR by
zyne Germaanfche bondgenooten over den Rhyn
om-nieuwe hulpbenden van ruiters en ligtgewa-
pend voetvolk, het welk, gelyk wy gezien heb-
ben , tusCchen de paarden in gewoon was te
ftryden. Hy verkreegze terftond, maar hunne
paarden waren zoo min , oyereenkomftig de
befchryving, die tacitus \'er van geeft, dat cje-
sar van zyne Tribunen, zelfs van de Romein-
fche Ridders en anderen, paarden nam, welke hy
aan de Germaanen en Batavieren uitdeelde. Dit
was naauwlyks gefchied,of vercingetorix, wel-
ke alle de ruiterbenden uit Gallien opontboden
had , komt met zyne geheele magt opdagen.
Hy bevond zich omtrend tien duizend fchree-
den van de legerplaats van c^sar, welke zich
toen op de grenzen der Lingonen en op reis
naar den kant van Provence bevond, om met
het»
\'S.2.6 c^iesar met dé batavieren
•hetzelvg te beter \'gemeenfchap te hebben. De
Gallier verdeelt zyn ruiter - volk in drie hóopen,
en \'zyn geheel leger in hvee flagordens, waar
van het voetvolk , dat van agteren door eene ri-
vier gedekt was, de agterfte uitmaakte. C^sar
deed desgelyks; hy liet zyne ruitery in drie ben-
den tegen de Ga/tórj aanrukken-^ terwyl de le-
gioenen agterwaards hy de bagaadje bleeven.
De ftryd was zeer hpvig , en de overwinning
teng twylFelagtig, niet tegenftaande c^sar al-
len , die het benaauwd kreegen, met verfche
manfchap te gemoet kwam , tot dat de zege ein-
delyk weder beflist wierd door de Batavieren
en andere Germaanen, welke volgens gewoonte
onder hunne eige Overften ftreeden en den reg-
ter vleugel uitmaakten. Hunne kloekmoedigheid
gevoegd by de grootheid en fterkte hunner lig-
haamen bragt de Galliërs in de war. De eerften
maakten zich van eene hoogte meester, en dree-
ven hunne party na een groot verlies tot aan de
rivier te rug. Zoo dra de andere Gallifche ruiters
dit merkten en vreesden, dat zy alleen den lc|iok
niet zouden kunnen verduuren , beflooten zy
ook by tyds zich naar hun voetvolk te begee-
ven. Het vlugten en de flagting was algemeen.
VercINGETORix, nu hy zag, dat zyne ruitery,
waar in zyn grootfte fterkte beftond,, zoo deer-
lyk gehavend was, hadt lust, nog moed om
een algemeenen flag te waagen. Hy befloot\'
ayn leger terftond op te breeken , te rug te
irek-
-ocr page 244-IN GALLiEISf.
trekken, en zich met een groot getal manfchap
iu Akjia of Alife te werpen.
D. Ik fta verfteld over de wonderen van dap-
perheid j welke door onze Voorzaaten in de Ro-
tneinfcke legers verrigt zyn, zelf toen zy weinig
of niets van derzelver beroemde krygskunde
hadden kunnen aanneemen. Waarlyk cjesa«.
trok oneindig meer nut van hen , dan een
weinig fchatting, van zulk een volk geperst,
hem met mogelykheid hadden kunnen aanbren-
gen. Hoe zeer onderfcheiden zy zich van de
wilde volken!
ë. Met zulken zoude c^sar het nimmer aan-
gelegd, en in een geregelden veldtogt niets uit-
gevoerd hebben. Maar het bleef by dit alles niet.
CAESAR befloot wel ras de Stad op eenen affland
met een zwaaren dubbelen wal, op dat deeze
prooi hem niet mogt ontflippen. Dezelve was
nog niet in gereedheid of de Galliërs deeden een
hevigen uitval. De belegerden, welke zich
gaarn lucht wilden maaken, vogten met zulk een
aanhoudende hardnekkigheid, dat de Romeinen
het te kwaad kreegen en door de Germaanfche
ruiterbenden weder moesten onderfteund worden
en de Legioenen uit de legerplaats rukken. Zy
dreeven niet alleen de belegerden te rug, maar
deedenze met zulk eene overhaasting den wyk
neemen , dat zy elkander verdrongen , veelen
in de graft fprongen en de minften de vesting
bereiken konden. De Germaanfche belegeraars
P a ver-
piZ^ CMSAK met de batavieren
vernielden\' eene groote menigte en keerdei5
met een goed getal paarden, die zy buit ge-
maakt hadden, als overwinnaars te rug, welke
hun zeêr wel te pas kwamen. Vercingeto-
Rix liet hierop het volk, dat nog buiten de ves-
ting lag, binnen trekken, de poorten fluiten en
ai den voorraad van lee vensbehoeften opnee-
men, welke niet langer dan dertig dagen voor
eéne talrijke bezetting van tagtig duizend men-
fchen konden ftrekken. — Voorts beveelt hy al
zyne ruiters zich" des nachts eenen doortogt te
baanen — elk by den hunnen den hoogen nood
te kénnen te geeven , waarin hy zich met de
hloem êev Gallifche migt bevond, en otn een
fpoedig ontzet aan te houden. — Zoo dra c^-
sar dit verneemt, laat hy zyn leger zoo wel tegen
eenen uitval van de belegerden, als tegen eenen
aanval van buiten meer en meer met wallen,
gragten, bolwerken en toorns verfterken , en
met palisfaden , voetangels en verhakkingén zoo
voorzien., dat hy ongenaakbaar was.
D. Hy moet het \'er dan op gezet hebben,
om deeze Stad het koste wat het wilde in te
neemen.
-E. Zyne magt was niet groot genoeg, om al
de posten wel te bezetten , en hy wilde niet
gaarn deeze gunftige gelegenheid laaten flippen,
welke aan den geduurigen opftand der Galliërs
een ehide kon maaken. Caesar wist, dat hy
met een magtigen en hardnekkigen vyand te
doen
-ocr page 246-in gallien. \'» 229
doen had en het bleek ras, dat zyne voorzorg
niet te vergeefsch was. Twee honderd en
veertig duizend man voetvolk eu agt duizend
ruiters trekken uit alle oorden van Gallien by
een onder het bevel van vier dappere veldhee-
ren : Comius , dezelfde, welke te vooren door
CiESAR in Brittannien gebruikt en deftig be-
loond was, viridomar, eperedorix en verga-
sillaunus. Vercingetorix had gewild , dat
al de Galliërs, welke eenigzins de wapens kon-
den voeren op de been waren gekomen ; maar
zy begreepen , dat het beter was uit elke na-
tie een zeker getal manfchap ter heirvaart te
ontbieden. ItJtusfchen had dit meer tyd ver-
eischt a dan vercingetorix gerekend had : de
voorraad was bykans verteerd en met denzelven de
hoop van een gelukkige uitkomst. Men had de
Mandubiers, die met hun vee in Alefia als eene
Stad, die hun behoorde, den wyk genomen had-
den, met aile onnutte monden reeds buiten de
poort gezet. Al weenende hebben deezen zich
tot flaaven aau de Romeinen aangeboden , zoo
zy maar iets mogten, om hun honger te ftillen,
dan zy zyn te rug gejaagd en ellendig omge-
komen. Nu kwam de nood op \'t uiterfte.
Men riep de bezetting by een, om te over-
leggen , of men zich zoude overgeeven of
dood vegten ; wanneer een der voornaamfte Ar-
mrners, critognatus , den raad gaf, om
zkh van hetzelfde middel te bedienen, waar
- P 3 vaa
ajo c^sar met de batavieren
van veelen hunner voorvaderen zich bediend
hadden, toen zy door de Gmbren en Teutonen
in hunne Vestingen benaauwd wierden; — al de
zwakken en weerloozen van tyd tot tyd te
Aagten , te eeten en het zoo lang uit te hou-
den tot dat hunne kn,dsgenooten kwamen op-
daagen, welken hy wegens den onophoudeJykeii
toeftel der Romeinen zeker verwagtte.
R. Ysfelyke raad ! waar voor de menschheid
gruwt!
E. In dit licht wierd dezelve ook door cjg-o
SAR befchouwt, welke ons daarom de geheele
aanfpraak geeft, waarin de Arverner dit by
zyne landgenooten zogt door te dringen. Maar
men ziet \'er uit, wat de Galliërs voor hunne
vryheid over hadden, en hoe zeer zy tegen de
Romeinen , welke zy veel erger dan de Cjw-
"bren befchouwden, verbitterd waren. Men be-
floot evenwel zich niet van deezen raad, dan
in den alleruiterften nood te bedienen. Ter
reg-
-ocr page 248-in gallien. 63!
regter tyd daagde het ontzet op. De CalUers
maaken zich terftond meester van eén heuvel
cn flaan hun leger,maar vyf honderd fchreeden
van de verfchansfmgen der Romeinen neder.
Den volgenden dag fchaaren zy hunne ruiter-
benden tegen den middag op eene vlakte, die
tusfchen beiden lag. Eene xoenigte boogfchut-
ters en ligt gewapenden plaatzen zy tusfchen in
om de ruitery te onderfteunenen den heuvel
van agteren bezetten zy met hun voetvolk. De
Romeinfche ruiters deeden hierop een hevigen
maar vrugteloozen aanval. Dit deed den moed
der Galliërs ryzen. Zoo wel zy als de bele-
gerden verbaasden de Romeinen door een luid
gefchreeuw. Het gevegt wierd hoe langer hoe
algemeener en met de uiterfte hevigheid tot aan
den avond uitgehouden. Nog bleef de kang
onzeker. Eindelyk beflisten de Batavieren eq
andere Germaanfche hulpbenden de overwin-
ning , zy vielen met een digten drom op de
vyanden in, bragten de ruiters in wanorde en
verfloegen de boogfchutters en ligtgewapenden.
Hier door kreegei; de Romeinen lucht , en lie-
ten de Galliërs geen tyd, om zich te herftellen,
maar vervolgden ze tot aan hun legerplaats.
Vr. Dit
fpronkelyken ftaat der natuur gebleeven waren , mo-
gen wy niet anders vooronderftellen. Een of ander
Romein of Griek zou \'er zeker melding van, gemaakt heb-
feen, zoo zy hier aan zig fchuldig gemaakt hadden.
P4
-ocr page 249-£3» C.®sar met de batavieren
Vr. Dit viel ongelukkig uit voor het benaauvv-
dQ Alife !
E. Zy,die ook uitgetogen waren keerden droe-
vig naar hunne wallen te rug , en begonden
aan hunne verlosiing te wanhoopen. — Des an-
derendaags hervatten de Galliërs den aanval
op den zelfden tyd. Zy hadden daar toe voor-
al eene plaats uitgekozen, waar de verfchans-
fingen der Romeinen op \'t zwakfte waren en de
tusfchenruimte door twee Legioenen bezet was.
Der waards zonden zy vyf en vyftig duizend
man, al uitgeleezen volk, onder aanvoering van
den dapperen cassivellaunus. fiet gevegt was
nog algemeener en bloediger, dan op den voori-
gen dag. Die van binnen deeden hjsgelyks een
hevigen uitval en de Romeinen wierden van al-
le zyden benaauwd. Caesar vind zig genood-
zaakt , ora hen die bezweeken , met verfche
troepen by te fpringen. Zyne tegenwoordig-
heid herftelde de orde en den moed. De
Galliërs verlaaten het flagveld en hun leger met
een groot verlies. Van de vyf en vyftig dui-
zend kwamen \'er weinig te regt en zy zouden
allen verflagen zyn, indien de nagt en de ver-
moeidheid der overwinnende benden het vervol-
gen niet belet hadden. De Galliërs keeren on-
verrigter zaake elk naar de hunnen te rug.
Cassivellaunus, de bloedverwant van vercin-
OETorix, valt in handen van den overwinnaar
ea
-ocr page 250-en hy zelf vhidt zich genoodzaakt de ftad aan
CAESAR over te geeven.
Fr. Ik heb deernis raet het ongelukkig lot van
deezen man, myn Vader] hoe liep het met
hem af?
E, De regtvaardigfte zaak wordt niet ahoos
met den besten uhllag bekroond. Vercin-
getorix riepze allen byeen en erinnerde hen ,
dat "hy niet voor zich zeiven, maar voor de
algemeene vryheid de wapenen had opgevat.
Evenwel was hy bereid, fchoon hy wel ont-
komen kon , of door zyn dood de Romeinen
te verzoenen, of zich leevendig in hunne han-
den te geeven. Men zond hierop gezanten naar
CiESAR. Hy gebiedt, dat alle de wapens over-
geleverd en de eerfte Bevelhebbers voor hem
gebragt worden. Dit gefchiedt. Het Opper-
hoofd der Galliërs verfcheen demoedig voor
den Romeinfchen Veldheer in hoop op zy-
ne goedertierenheid ; zyne fchoone geftalte en
uitrusting, verwekten veel aandoening; maar
des niet te min liet c^sar hem weg brengen.
Na eene gevangenhouding van zes jaaren moest
hy den fchimp uitftaan van in zegenpraal om-
gevoerd te worden, en daarop wierd hy van
leeven beroofd. Al zyn overgebleven manfchap
wierd tot flaaven gemaakt en aan \'t volk uitge-
deeld, uitgezonderd twintig duizend Aeduers en
Arverners , welke caesar door het overgeeven
van hunne gevange landslieden hoopte te win-
P 5 nen.
-ocr page 251-jj34 ciksar. met de batavieren.
nen. Dit gelukte hem ook. Meest al de Gal-
liërs onderwerpen zich aan de Romeinen en le-
veren op nieuw eene meenigte gyzelaars.
D. Zoo had caesar deezep algemeenen op-
ftand op eene fpoedige en voor hem gelukkige
wyze gefmoord.
E. Het werk was evenwel nog niet geheel
afgedaan. De Galliërs toonden dat zy geene
veragtelyke party uitmaakten , en dat het hen
ernst was. Zy- moesten evenwel op \'t laatst
onderdoen. - CjEsar gaf zyne afgematte
benden daarop bevel, om de winterkwartieren
te betrekken en de Galliërs te gelyk gelegen-
heid pm zich een weinig te herftellen , en met
den voortyd een uiterfte pooging te doen, om
de Romeinen uit het land te verdryven. Eene
onregtvaardige overweldiging wordt toch niet,
dan met tegenzin verdraagen. Intusfchen was
men xe Romen zoo zeer met deeze overwinning in
zyn fchik, dat men een dankfeest van twintig da-
gen uitfchreef, —Hier mede befluit c^sar zyn
zevende en laatfte boek van zyne gedenkfchrif-
ten der Gallifche oorlogen , welke door hir-
Tius pansa vervolgd zyn. — De rust, welke
C/ESAR zyn leger meende te laaten genieten,
was dan van zeer korten duur. Hy vernam ras
door zyne verftandhouding, dat de Galliërs ^
wyl zy zagen, dat de Romeinjche magt, wan-
neer ze vereenigd aangevallen wierd, onverwin-
aelyk was, dezelve wilden verdeelen, door op
i.n g a l.l i e
verfcheide plaatzen te gelyk eenen opflarid te.
beginnen en zich in de weer te ftellen. Hy
befloot daarom hen voor te komen, en met zyn
gewoonen fpoed te overvallen. Den Qucsfior
MARCus ANTOKiua draagt hy het bevel ove:r de;
winter legeringen op en zelf begeeft hy zich in \'t
laatst van wintermaand met de ruitery op weg;
twee Legioenen voegen zich by hem en met deeze
magt valt hy in het land der Biturigen, welke,
zich zorgeloos wyd en zyd verfpreid hadden.
De gelegenheid, om naar hunne vastigheden te
vlugten en zich daar te verdedigen, afgefneeden
zynde, neemen zy den toevlugt tot de nabuu"
ren. Dan te vergeefs! hy valt ook deezen op
\'t lyf, dwlngtze, om aan de hand te komen,
en de Biturigen zich te onderwerpen, op dat
zy tot het gerust bezit van hunne Janden en
wooningen mogten wederkeeren. Hier op be-
trekt hy de winterlegering voor de tweede maal
en belooft aan elk foldaat tot fchadeloosftelling
twee honderd en aan elk hoofdman twee dui-
zend zestertien. Dan \'er waren naauwlyks agtien
dagen verloopen of hy vond zich op nieuw ge\'
noodzaakt op de klagten der Biturigen tegen
de Carnuten met twee andere legioenen te vel-
de te trekken. Deezen durven hem niet afwag-
ten , maar verlaaten huis en have, welke door
de Romeinen uitgeplonderd worden; waar na hy
al zyne benden, ruitery en voetvolk, zendt, om
hen op te zoeken, waar door veelen agter-
haald.
-ocr page 253-£3» C.®sar met de batavieren
haald , veelen van koude en ongemak in de
bosfchen omgekomen zyn. —- Naauwlyks was
dit afgeloopen, of de Rhemen, welke nevens
twee andere natiën de eenigfte waren, die zich
niet by de algem eene heirvaart gevoegd hadden,
zonden hem bode op bode, ora befcherming te
vraagen tegen den gedreigden aanval der Bello-
vacen, van alle Gallitrs en Galii/che Belgen de
ftrydbaarften.
Fr. Aan welk eene noodelooze onrust ftellen
zich de Veroveraars niet bloot!
E. leraand van minder moed en beleid zoü
\'er onder bezwecken zyn, maar c^sar kwam
het alles te boven. — Hoe gaarn hy zich zelven
en zyn volk in \'t holst van den winter eenige
rust wilde geeven, de eer en het belang van
Romen drongen hem, om zich alle moeite en ge-
vaaren te troosten. Hy fpaarde zyn volk in zoo
verre, dat hy telkens andere benden tot nieu-
we onderneemingen bezigde, maar zich zelven
ontzag hy niet. Hier door maakte hy zich
te meer bemind en deed alles te beter uitval-
len. Zyne verfpieders bragten hem berigt,
dat de Bellovacen alleen eenige weinige weer-
loozen hadden agter gelaaten om \'t land te
bouwen: alles, wat weerbaar was, had de wa-
penen opgevat en nog vyf andere Natiën had-
den zich by hen gevoegd. Gezamentlyk had-
den zy zich onder bevel van corbeus naar
fi€ne uitgeftrekte hoogte begeeven, welke door
een
-ocr page 254-in gallien. 237
een moeras> ongenaakbaar was , en alle hunne
goederen hadden zy boschwaard iu gebragt. Van
hier meenden zy caesar te overvallen, indien by
met een zwakke magt aankwam , maar, zoo
deeze te fterk was, de komst van comius met
Germaanfche hulpbenden af te wagten, en in-
tusfchen allen toevoer aan \'t Romeinfche leger
te belemmeren. - In zulk eene voordeelige
plaatzing treft caesar hen met zyne vier ver»
fche Legioenen aan , en dewyl hy het niet
raadzaam oordeelde , tegen zulk eene wel ge-
plaatfte menigte eenen wanhoopigen aanval te
doen, befluit hy in haast tegen het moeras aan,
eene verfchansfing op te werpen. Hy hoopte
den vyand, wyl hy zyne magt rkleiner liet ver-
toonen , dan zy inderdaad was, van de hoogte
te lokken; maar te vergeefsch. Dagelyks vielen
\'er ft:hermutzelingen voor, ook wel tot,nadeel
van de Romeinen, waar door de moed der BeU
lovacen ongemeen wies , voor al na dat eo-
Ml US met vyf honderd Germaanfche hulp-
benden aankwam. •
Fr. Ik dagt, dat de Germaanen de zyde der
Romeinen hielden.
E. Dit deeden alleen de Batavieren en eenige
anderen, de meesten ftonden op zicf^ zeiven. —
Wyl nu de Germaanfche natiën , wanneer zy
zelf vrede hadden, zich dikwerf in den dienst
van andere volken begaven, die ia oorlog vira-
len, zoo als ik u verhaald heb, moet het u niet
£3» C.®sar met de batavieren
verwotidereiri dttt., comicjs deeze vyf honderd
van de nahygelegene Germaanen gereed vond,
ipm hem terftond te volgen. C.ï!sar. zag
zich \'genoodzaakt nog drie Legioenen ^ tot zyne
verfl-srking.. te ontbieden, en anders geen kans
om de BeUovacen te doen verhuizen > welke
•jden tsoevoer hoe langer hoe bezwaariyker maak-
ten, «n zelfs een geheel convoy, onder geleide
^a» \'de \' , opligteden, waar by deezen
lïiinnen vöarn3amfl;en aanvoerer verlooren, het
geen de Romeinen te meer op hunne hoede deed
zyn tn ^Q BeUovacen te ftouter maakte. Ein-
^yk^ namen de zaaken een anderen keer en
wel ^o^F\'-de-\'icloekmoedigheid der Batavifche
■en znéQxQ\'Germaanfche voetknegten, welke CiE-
3AR met zich genomen had, om tusfchen de
araiters te ftryden. Zy waagen het, om geza-
menlyk dodr het moeras te gaan, en na dat zy
de geen, die hlin tegenftonden, verflaagen hadden,
dringen zy ftoutmoedig op de overigen in en
4Wodzaalcen bêö tot een fchandelyke vlugt in hun
legerplaats. Dit maakte zulk een indruk , dat de
"Bdlovace befl^)ten:,:alles wat onweerbaar was met
de bagage voor uit weg te zenden, en met het
qgiintfche ieger te volgen, eer de verfterking
der- Legioenen aankwam. Dan de dag overviel
tt«n, waar door zy genoodzaakt waren halte te
houden en zich m flagörde. te ftellen. Caesar
iie-t, óm hen te beter te kunnen volgen, brug-
■geii over de moerasfen flaan, ea vatte met zyne
in gallien. 239
legioenen post op eene andere hoogte. Een
dal fcheidde nu alleen de twee legers. Geen van
beiden dorst den aanval waagen, maar de BeW
Zoi^ace», welke geen voorraad aan dé hand had-
den, moesten eerst wyken. Dît deeden zy *s
nagts, en om c^sar te misleiden ftaken zy
overal vuuren aaiï, dog dit bragt den fchran-
deren Veldheer te eer in \'t vermoeden, wat \'et
gaande was. Hy liet al zyne ruiters opzitten en
de overigen volgen: maar de paarden wilden niet
voorby de vuuren; dit gaf den vlugtenden tyd;
Onderweg beitelden zy eene fterke hinderlaag,
om CESARS ruiterbenden op nieuw den toevoer
af te fnyden; maar hy ook hier vàn verwittigt
verrastte hen , en fchoon zy dapper vogten,
moesten zy eindelyk het opgeeven. Het ligt
gewapend voetvolk deed hier weder den
grootften dienst. De bosfchen en \'t water,
dat deeze plaats ongenaakbaar maakten, hinder-
den nu de vlugtenden. Van zes duizend voet-
knegten en duizecd ruiteren bleef byna nie-
mand over. Gorbeus zelf verdedigde zich
wanhoopend, tot dat hy fneuvelde. De ove-
rigen , fchoon zy een voordeelige plaats in-
genomen hadden ,• dorften zich aan de onze-
kere uitkomst van- den ftryd niet waagen : zy
zonden gezanten , om zich aan c^sar te on»
derwerpen en hem te Jjidden, dat hy zich met
de nederlaag van den bloem hunner manfchap
wilde te vrede houden, terwyl zy al de fchuld
24» cissar met d e b a t a vt e r e n
op den gefneuveldea Veldheer leiden, caesar ,
hoewel hy .zeer ligt begreep, dat de doode
zich niet verantwoorden kon, liet zich gezeg-
gen. Zy zonden hem Gyzelaars, en veele an-
dere Galliërs volgden hun voorbeeld. Intus-
fchen liep alles ongelukkig af en de onafhanke-
lykhcid van gansch GaUien op een einde. Cm\'
sar, na dat de magtigfte natiën zich onderwor-
pen hadden ^ verdeelt zyne magt. Fabius zendt
hy aan\'CANiNius tot onderfland met vyfentwintig
benden, in een afgelegen hoek van GaUien\'. —
Labienus naar een anderen kanten zelf trekt
hy heen om de landen van ambiorix nog verder
te vuur en te zwaard te verwoesten. Op dee-
zen bleef c^sar ten uiterften verbitterd wegens
het> verraad dat hy tegen zyne benden gepleegd
had. Fabius en caninius flaagden zeer voorfpoe-
dlg, de een in het overwinnen van dümnacüs,
de ander in het verflaan van drapes en lüte-
Rius, \'welke twee laatften zeer veel kwaad te-
gen de Romeinen berokkenden, en met eenige
benden uit het leger van vercingetorix ont-
komen waren. Zy hadden zich in Uxellodu-
num geworpen , eene vastigheid op eene rots
by een rivier gelegen , waar caninius hen ter*
ftond op de hielen volgde. Terwyi zy be-
greepen , dat zy geene belegering zonder voor-
raad konden uithouden , hebben zy twee dui-
zend man in de vesting gelaaten en zyn zelfs
heen getrokken, om zich van mondkost te voor*
in gallien» »41
zien. Zy floegen zich tien duizend fchreeden
van de vesting aan eene rivier, volgens gewoon-
te neder , met oogmerk, om dezelve van tyd tot
tyd van koorn te verzorgen , waar van zy eea
grooten voorraad opgedaan hadden. Terwyl dra-
i\'ES met het grootfte gedeelte der manfchap in \'t
leger bleef, geleidde luterius een fterk convoy t
het vvelk hy \'s nagts door enge en boschagd-
ge wegen hoopte in de ftad te brengen; maar
zy wierden ontdekt en zo onverhoeds overval-
len , dat maar weinigen het \'er af bragten en aan
LUTERIUS zelf den te rugtogr naar het leger
wierd afgefneeden. Eer de tyding deezer ne-
derlage aan drapes kon gebragt worden befloot
CANiNiüs hem met zyne ruitery en al de Bata-
vifche en Germaanfche voetknegten te" verras-
fchen , en met zyn legioen zoo ras mogelyk
te volgen. Dat ik voorheen niet te veei
van de fnelheid der Germaanen gezegd heb ,
blykt ook uit dit geval. Toen caninius met
zyn legioen aankwam, waren de vooruit gezon-
denen reeds handgemeen. Op het zien vap de
Romeinfche veldtekenen verdubbelden zy hua
moed, en de zaak wierd door hen allen ras be-
flist, een groote buit gemaakt en drapes zelf
gevangen genomen, zonder dat \'er iemand van
de zyde der overwinaaaren gekwetst wierde.
M. De Batavieren kwamen dus overal te pas:
maar hoe konden zy even zoo ras als het paar-
devolk heen fnellen.
ciesar met b e \' b a t a vie r e n
E. Herinner u, dat de Germaanen vlugge en
ligtgewapende jongelingen in den ftryd gebruik-
ten , welke agter de ruiters opzaten, zoo naar
den vyand renden , tusfchen de paarden in
de ruitery oiiderfteunden, en wanneer deeze het
te kwaad kreeg, weder agter opfprongen ,■ oin
zich te bergen. Hier vau bedienden zich de
Romeinen zeer dikwerf met een zeer goeden
uitftag. — Caninius kon nu gerustelyk de be-
legering voortzetten en de vesting benaauwenrte
beter, om dat c. fabiüs tot zyne verfterking
zich by hem voegde. En of dit nog niet ge-
noeg was kwam c^/ESAR zelf onverwagt op-
daagen.
Fr. Nu zal het de arme inwooners gel-
den. . .
E. Caninius had aan c^sar gefchreeven, hoe
het met de zaak gelegen was, en geraaden , dat
men de inwooners van Uxellodmum ten affchrik
van anderen ftrengelyk behoorde te ftraffen,
terwyl zy het wegens de goedertierenheid van
c^sAR te veel op het uiterfte lieten aanko-
\'men, het geen van te gevaarlyker uitzigt was,
omdat hy maar één veldtocht nog in Gallien
kon bywoonen.
D. Hy deelde dus de huid eer de beer gevan-
gen was.
E. Hy vooronderftelde , dat zy het wegens
de kleine bezetting niet lang zouden kunnen
uithouden ; en de uitkomst beantwoordde hier
aan.
-ocr page 260-IN GALLIEN. 243
aan. Caesar, begreep, dat het fchande voor
hem en den Romeinfchen naam was door zulk
een hand vol volks zoo lang opgehouden te
worden. Hy liet m. Antonius met vyftien ben-
den agter, nam gyfelaars van verfcheide Can-
tons , kreeg gutuuvatus een der eerfte aanftoo-
kers der Carnuten en andere Galliërs in handen,
wien hy tot der dood toe- liet afflaan, en daar-
na het hoofd afhouwen. Daarop trok hy met al
zyne ruitery naar comius,met bevel, dat.q. ga-
lenos hem met twee legioenen langzaam vol-
gen zou. Niet tegenftaande dit alles zouden het
de Galliërs nog lang uitgehouden hebben, wyl zy,
hoe zeer drapes en luterius in hunne oogmer-
ken niet geflaagd waren, nog eene goede menigte
graanen hadden binnen gekreegen. — Dan c/s-
sar , wien niets ontflipte, bemerkte dat zy hun
water kreegen uit een bron , een weinig buiten
de ftad. Hy laat daarom eene borstweering vaa
negen voeten hoog aanleggen, boven welke een
toorn van tien folderingen zoo ver uitftak , dat
dezelve de hoogte der bron omtrend evenaarde,
waar door de waterhaalers zeer belemmerd wier-
den en verfcheide menfchen en beesten van
dorst omkwamen. Men ftelde\' zich daarom
hardnekkig te weer tegen de werpfchichten
en ftormtuigen der belegeraaren , én zogt
hunne werken door bet afrollen van brandende
tonnen met pek en fineer te vernielen. De
fchranderheid van c.®sar wist dit niet alleen
Q 2 te
-ocr page 261-244 CiESAR MET DE BATAVIEREN
te verydeleii, maar liet zoo lang onder de aarde
graaven , dat zy de bron ontdekten, en het wa-
ter afleidden. Dit zagen de belegerden als eene
bezoeking van den Hemel aan , en zy gaven
zicli terftond over. Waarop c^sar al die de vi\'a-
penen draagen konden, wel het leeven fchonk,
maar de eene hand liet afkappen, op dat zy lang
en overal de llraf van hunne haidnekkigheid zou-
den kunnen vertoonen.
Vr. Foei die wreedheid ! zulke dappere ver-
dedigers van hunne vryheid moesten eer edel-
moedig beloond zyn.
E. Ik heb gezegd, dat CAESAR in zyn aart niet
wreed was: evenwel, het even gemeld geval van
guturatüs en dit,is niet van wreedheid vry te
fprteken ; maar ik moet telfens zeggen, dat hy
zich zelf geweld moest aandoen, om \'tr toe te
komen. Tot het eerfte wierd hy door zyn volk
gedwongen : en wyl hy anders geen eind aan
de geduurige opftanden zou vinden , vond liy
zich genoodzaakt om hier den raad van cani-
^:lüs en andere bevelhebberen op te volgen,
liitusfchen heeft de eene en andere omftandig-
heid deeze belegering gedenkwaardig gemaakt.
DRAPfeS heeft zich zelf dood laaten hongeren
en Lüterics is eindelyk ook in de handen der
Romeinen gevallen. Comius van Atrecht wil-
de zich egter niet onderwerpen, wyl hy, tot
eene vriendelyke zamenkomst geroepen , door j
de Romeinen bedrogen en byna oragebragt was.
IN G A L L I E N.
Hy dorst zich daarom niet meer op hun
woord verlaaten.\' Dan na dat hy volusenüs,
welke hem deezen trek gefpeeld had , met ei-
ge hand eene zwaare wonde toebragt j was hy
met deeze wraak te vrede, en floot naderhand
een verdrag met de Romeinen, waar by hy vry»
heid en leeven behield , en bedong, dat hy
nimmer verpligt zou zyn in de tegenwoordig-
heid van een Romein te verfchynen.
D. Het was wonder, dac cjesar iemand,
Wien hy zoo veel vertrouwd, en met gunften
overhoopt had, en die hem naderhand zoo veel
kwaad berokkende, genade bewees.
E. Het was eigenlyk Antonius , die dit ver-
drag met COMIUS floot, om van zulk een ge»
vaarlyken vyand ontflagen te zyn. Ondertus-
fchen kon c/esaii in zyn hart de Galliërs, Als.
dus hun land en vryheia verdedigden, niet ver-
oordeelen. Volgens den ftelregel der Romeinen,
moest het belang van\'t Vaderland boven alles gel-
den, en zoo lang deeze ftelregel by hen in volle
kragt bleef, was \'er niets te zwaar of te moeijelyk
het geen zy niet verdroegen of uitvoerden, hoe
konden zy dan denzelven by anderen in hun hart
kwalyk opneemen? Hy erkent zelfs in\'t geval van
COMIUS, dat het misnoegen zoo algemeen en da
zugt om de vryheid weder tc krygen j zo groot
was, dat alle byzondere verbindtenisfen en ge-
, noote weldaaden daar by uit het oog verdweenen.
Hier op zyu de Trevieren door labienus afge?
Q 3 ftraft.
245
caesar met de batavieren
ftraft, en de legioenen door gansch Gallian in
bezetting gelegd, het geen zich federt dien tyd
het gebied der Romeinen heeft laaten wel geval-
len. — Hoe veel menfchen dit de vryheid en
het leeven gekost heeft, hoe veele üeden en
dorpen hier by vernield zyn , heb ik van te
vooren reeds gemeld. •— Hoe zeer men deezen
uitflag aan den onvermoeiden aart, het beleid en
de dapperheid van c/esar heeft toe te fchryven,
is het zeker, dat hy het nooit zoo ver of zoo
fpoedig zou overheerd hebben, zoo hy niet
door Germaanfche en vooral door Batavifche
. hulpbenden ware onderftennd geworden, aan wel-
ke men dus voor een gedeelte de eer van het te
onderbrengen van Gallien moet toekennen, j.
©ODUINUS fchreef dus niet te veel in zyne aan-
merkingen op j. CiESAR; dit zy eens vooral tot
lof van de Germaanen gezegd, dat zy het gebied
ovar Gdlien aan de Romeinen in handen gegee-
ven hebben , gelyk zy het hun weder ontno-
men hebben ten tyde van honorius : maar de-
zelfde zyn het, welke de opper heerfchappy van
Rome aan c^sar hebben helpen bezorgen. Het
eerfte rust op de edelmoedige herhaalde belyde-
iiis van den overwinnaar zelf, en van het laatfte
zullen wy nu moeten fpreeken,
R. Men kan dit geenszins ontkennen , dat
hen die eer toekomt , zoo het een eer is een
onafhankelyk volk onder de magt van een ander ■
te doen bukken , het welk reeds alle andere
bÊ\'s
-ocr page 264-ÏN GALLIEN. 24f
bekende natiën was over \'t haofd gewasfchen.
E. Ik voel wel, waar myn vriend heen wü.
Het wordt doorgaans zoo gerekend, hoewel het
anders geenszins ftrookt met de regelen van bil-
lykheid ; maar indien men dit 200 naauw zou
uitpluizen, hoe.veel roem zou \'er dan wegvallen,
welke alleen door foortgelyke bedryven verkree-
gen is, en hoe veele groote oorlogshelden zouden
tot den rang van ftruikroovers nederzinken. Intus-
fchen kan onze Batavieren de roem vatf ultftee-
kende dapperheid niet betwist worden : -zy munt-
ten zelfs boven de Romeinen, welke niet zon-
der reden hier door deu grootften naam verwor-
ven hebben uit, en deeze trotfche volken welke
anders met veragting op alle Barbaaren nederza-
gen hebben hunne verdienften recht moeten
doen , en meer wil ik met myne verhaalen, die ik
uit de eige aantekeningen van c,®sap.. getrokken
heb, niet bewyzen. Het ftond ter zyner verant-
woording, waar toe hy zyne bondgenooten ge-
bruikte. Met ftaatkunde hielden zich onze voor-
zaaten niet op; en wyl de Galliërs en Germaa^
nen met elkander geduurig over hoop lagen, was
het geen wonder, dat zy \'er zich toe lieten ge-
bruiken, Zal men egter alles op dit ftuk behoor-
lyk voor en tegen wikken, moet men erkennen ,
dat de gemeene hoop der Galliërs \'er weinig by
verloor. De Adel en de Geestelykheid, onder den
naam van Druiden bekend, hadden alle magt aan
zich getrokken. De burger, die niet meer dan eene
Q 4 fcha-
ä a n m E r k i n g e n.
fchaduw van vryheid over had, was van al-
len invloed ontzet, en moest de lasten draa-
gen , welke zyne geestelyke en waereldlyke
Overheid diem gehefde op te leggen. „ Het
volk , zegt c^SAR in het dertiende Hoofdflufc
van zyn zesde boek , wordt als flaaven byna
behandeld, het welk niets uit zich zeiven dürft
befl;aan. De meesten, wanneer zy of doof
fchulden of door zwtiarheid van belastingen of
door dé onregtvaardigheid der vermogendeti
gedrukt wórden, begeeven zich in dienst by de
EdelenJ deezen hebben op hen dezelfde rechten,
welke de Heeren op hunne flaaven hebben."
Wat had zulk een volk \'dan te verliezen? Het
veranderde dus maar van Heeren: deezen ver-
loren het meest, maar ook weinig meer, dan zy
zich hadden aangemaatigd. De Voorzienigheid
gebruikte de Romeinen om hen beurtelings on-
der het juk te brengen en te ftraffen. Dit
hadden daarenboven de ongeregelde , en onna-
tuurlyke zeden , tot welke de Galliërs ver-
vallen waren, wtl verdiend, — Voeg hier
by dat de Romeinen met de Galliërs nog
een opeuftaande rekening hadden , wegens
den fchrik en verwoesting , welke de laas-
ten onder brennus in Italien verfpreid had-
den , waar door Rome op den rand van het
verderf géhiagt wierd. Elk krygt toch vroeg
of laat zyne beurt. — Wanneer gy alle deeze
redenen by eikanderen overweegt, is het zoo
zeer
248
a a n m e r ringen.
zeer niet te verwonderen, dat de Galliërs zoo