-ocr page 1-
.
5p8g
yy\\m f
BEKNOPTE GESCHIEDENIS
YADERLAND
. *
\\
t\'. . DOOR
>
\\
D\'. J. A. WIJNNE,
Rector van het Stedelijk Gymnasium te Groningeit.
TWEEDE, IIEHZIENE DBÜK.
TE GRONINGEN, BIJ 1. B. WOLTERS, 1871.
1
..
.
Bibl. Rov.
U/r \'\' *
-ocr page 2-
ROVERS
oct.
1494
-ocr page 3-
BEKNOPTE GESCHIEDENIS
VADERLAND.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
BEKNOPTE GESCHIEDENIS
VAN HKT
VADERLAND
1)001!
D\'. J. A. WIJN NE,
Rector can hel Stedelijk Gymnasium te Groningen.
TWEEDE, HERZIENE DKUK.
TE GRONINGEN, BIJ J. B. WOLTERS. 1871.
-ocr page 6-
Mar/no vsui est memoria rerum gestarum.
SALLUSTIUS.
L\'histoire des Provinces-Unies est nn sujet attrayant.
MIKABEAU.
SNELPEBSDRUK VAN M. DE WAAL.
-ocr page 7-
In zoover in het grooter werk over de Geschiedenis van
\'t Vaderland, sinds het voor \'t eerst in \'t licht kwam, ver-
anderingen van eenig gewicht zijn gemaakt, heeft dit be-
knopt werk er den invloed van ondervonden. Tevens heeft
ook hier de oude voor de nieuwe spelling plaats gemaakt.
J. A. WIJNNE.
geoningen, Octobcr 1870.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
INHOUD.
§ 1. Nederland in de laatste eeuwen vóór Christus\' geboorte en onder
de heerschappij der Romeinen.
$ 2. De Franken en de Saksen in Nederland en België. — Deze lan-
den worden een bestanddeel van het Frankische rijk. — De
invoering van het leenstelsel en van den Christelijken godsdienst.
— De Noormannen.
§ 3. Onderscheid tusschen den toestand van Friesland en dien van
andere streken van ons land. — De wisselingen in de opperhecr-
schappij dezer landen na het verdrag van Verdun. — Staten,
die in het Zuiden en in het Noorden verrijzen. — Aard en uit-
breidiug der grafelijke macht.
§ 4. Holland onder de graven uit het Hollandsche huis.
{ 5. Holland en Zeeland onder de graven uit het Henegonwsche en
het Beiersche huis.
$ 6. Holland en Zeeland onder de graven uit het Bourgondische huis.
§ 7. Holland en Zeeland onder de eerste graven uit het Oostenrijk-
sche huis.
% 8. Overzicht der geschiedenis van Gelderland gedurende de Middel-
eeuwen.
§ 9. Overzicht der geschiedenis van Utrecht, Overijsel, Drente, Fries-
land en Groningen gedurende de Middeleeuwen.
§ 10. De Nederlanden onder het bewind van Karel V.
§ 11. De Nederlanden onder Philips II tot de komst van Alva.
% 12. De Nederlanden onder \'t bestuur van Philips\' landvoogd Alva.
$ 13. De Nederlanden gedurende het bewind van Requësens en van
Don Jan van Oostenrijk. — De unie van Utrecht.
§ 14. Van de unie van Utrecht tot de vestiging der Republiek van de
Zeven Vereenigde Nederlanden.
} 15. De regecringsvorm der Republiek van de Zeven Vereenigde Ge-
westen.
J 16. Vervolg.
} 17. De onoverwinnelijke vloot. — Maurits\' krijgsbedrijven. — De
afstand der Nederlanden door Philips II. — De eerste zeeslagen
van den tachtigjarigen oorlog.
-ocr page 10-
$ 18. Het twaalfjarig bestand. — De oprichting der Oost-Indische com
pagnic.
§ 19. De oneeuigheden, die de Republiek ten tijde van het bestand
schokken.
§ 20. De hernieuwing van den oorlog na het bestand. — De oprich-
ting der West-Indische compagnie. — De aanslag op het leven
van Maurits en diens dood.
§ 21. Het stadhouderschap van 1\'rederik Hendrik.
$ 22. De vrede van Munster. — Blik op den toestand des lands.
§ 23. Het stadhouderschap van Willem II.
§ 24. De groote vergadering. — De eerste Engelsche zeeoorlog.
§ 25. De staat ouder de leiding van de Witt. — De bemoeiingen der
Republiek met den oorlog in \'t Noorden van Europa. — De tweede
Eugelsche zeeoorlog.
§ 26. De triple alliantie eu de vrede van Aken. — Het begin van den
oorlog van 1G72.
§ 27. Het vervolg van den oorlog vau 1672. — De dood der gcbroe-
ders de Witt. — De verheffing van Willem III.
§ 28. Willem III. — De negenjarige oorlog. — De Spaanschc erf-
opvolgingsoorlog.
§ 29. Blik op den toestand des lands in de laatste helft der 17de
en in \'t begin der 18de eeuw.
§ 30. Het stadhouderschap van Willem IV.
§ 31. Het regentschap van de gouvernante Anna, de voogdij van den
hertog vau Brunswijk en het stadhouderschap van Willem V tot
het begin van den oorlog tusschen Engeland en Nederland.
§ 32. De oorlog van Engeland en Nederland. — De geschillen der Re-
publiek met Jozef II. — De binncnlandsche oneenigheden en de
komst der Pruisen.
§ 33. De val der Republiek. — Blik op den toestand des lands.
§ 34. De Bataafsche Republiek en het koninkrijk Holland.
§ 35. Nederland bij het keizerrijk ingelijfd.— Het herkrijgt zijne onaf-
hankelijkheid.
§ 36. Het koninkrijk der Nederlanden tot den opstand vau België.
§ 37. De opstand van België en het koninkrijk der Nederlanden sedert
1830.
} 38. Eindblik op den toestand des lands.
-ocr page 11-
§!•
Nederland in de laatste eeuwen vóór Christus\' geboorte en
onder de heerschappij der Romeinen.
Het land, welks geschiedenis de volgende bladzijden zullen
behelzen, heet Nederland. Het ligt aan den mond van den
Rijn, den IJsel, de Maas en de Schelde. Behalve dat het de
wateren dier stroomen op zijn\' bodem ontvangt, krijgt hot
nog die van tal van kleinere rivieren, welke op dien grond
ontstaan. In \'t Noorden en Westen beukt, sedert eeuwen, de
Oceaan de kusten van dit land en knabbelt er niet alleen stuk-
ken af, maar baande zich ook vaak een\' weg over grasveld on
beemde. Eveneens hadden de rivieren eertijds nog geene dijken
en stortten dikwijls met onbeteugeld geweld hare wateren over
hot land heen. Dit land zelf bestond grootendeels uit bos-
schen, heiden on moerassen.
Terecht mag zulk een land Nederland heeten. Voor een
groot deel is de bodem er zoor laag, en aanzienlijke water-
massa\'s stroomen over zijn\' grond heen in zee. Maar werden
hier of daar aanmerkelijke stukken lands weggespoeld, elders
voerden de rivieren of de zee vruchtbaar slib aan, waardoor
het mogelijk werd polders in te dijken of droog te maken.
Geen wonder, dat de gedaante van dit land thans eene geheel
andere is dan vóór eeuwen. Onder de groote waterplassen,
die voorheen in ons vaderland niet bestonden, zijn de Zui-
derzee, de Dollard en de Biesbosch de voornaamste. De oor-
sprong der Zuiderzee — waarschijnlijk zoo genoemd, omdat
zij ten zuiden van Friesland ligt, — dagteekent van het jaar
839, toen een geweldige watervloed over de twee duizend
huizen wegspoelde. Latere overstroomingen maakten de plas
steeds wijder. De Dollard (d. i. dol of onstuimig water) ont-
stond in \'1277. De derde golf, de Biesbosch, had haar ont-
staan te danken aan den St. Elizabethsvloed van den 18den
Dr. Wijnne , Bekn. Geschied, v. h. Vaderland, 2de druk.          1
-ocr page 12-
\'2
November 1421. In dit water groeiden steeds eene menigte
biezen, die er het voorkomen aan gaven van een »bosch vol
biezen": vanhier de naam.
In weerwil van dit alles is het niet vrij van overdrijving,
Nederland een land te noemen, aan de golven ontwoekerd,
tenzij men niet zoozeer het oog hebbe op het droog gemaakte,
als tevens op het droog gehouden land. Door verzuim en
tweedracht ging veel grond verloren. Aan die oorzaken van
landverlies begon eerst een einde te komen, toen, na het
uitroeien der wouden, de akkerbouw vrij algemeen aanving
en men, om ook wintergraan te kunnen verbouwen, meer op
de dringende behoefte aan dijken en zeeweringen begon te
letten, hetgeen volgens sommigen niet vóór de 13de, maar,
zooals anderen willen, lang vóór de 10de eeuw plaats greep.
Er is een tijd geweest, waarin de volken \'t bearbeiden van
metalen niet kenden. Dien tijd, ouder dan de geschreven
geschiedenis, noemt men \'t steenen tijdperk. De weinige hune-
bedden, d. i. graven of bedden van reuzen, in ons land overig,
zijn uit dat tijdperk, en de getuigenissen van de oudste be-
woning door geen\' schrijver geboekt. Men meent, dat de
stammen, welke later, lang na het steenen tijdperk, maar toch
in vroege eeuwen het tegenwoordig Nederland en België be-
woonden, deze landen zullen hebben verlaten, toen een groote
overstrooming, de Cimbrische vloed, eenigen tijd vóór den in-
val der Cimbren en Teutonen in Italië, vele verwoestingen in
het Noordwestelijk gedeelte van Europa, alzoo mede in deze
streken, teweeg bracht. Het kan zijn. Wil men echter alleen
op historische getuigenissen afgaan, dan waren de Friezen,
de Bataven, de Kaninefaten, de Tubanten, de Brukteren de
voornaamste van de vele volksstammen, die Nederland en
België het eerst hebben bewoond. Ik zeg «Nederland en Bel-
gië", omdat de geschiedenis dier beide landen in de eerste
vijftien eeuwen onzer jaartelling zoovele punten van aanraking
heeft, dat men, sprekende over de historie van slechts één
dezer landen, het andere er dikwijls niet van kan afschei-
den. Daarom zij hier aangemerkt, wat vooreerst mede voor
\'t vervolg geldt, dat met do uitdrukking «Nederland" of «deze
landen" vaak zoowel Nederland als België wordt bedoeld.
Al die stammen, zoo even genoemd, behooren tot de vol-
-ocr page 13-
3
kerengroep der Germanen. Wanneer en waarom zij naar ons
vaderland afzakten, dit zijn vragen, die niet nauwkeurig kun-
nen worden beantwoord. Waarschijnlijk waren de Friezen,
ongetwijfeld het hoofdvolk, ook de oudste bewoners. De gren-
zen, binnen welke zij zich ophielden, waren in \'t o. de Eems,
in \'t z. die arm van den Rijn, welke zich bij Katwijk in zee
uitstortte. De woonplaats der Bataven was het eiland der
Bataven, tusschen den Rijn en de Waal gelegen, d. i. een
deel van het tegenwoordig Zuid-Holland, Utrecht en Gelder-
land. Tevens werd dit eiland, vermoedelijk het westelijk ge-
deelte, door de Kaninefaten bewoond. De Tubantcn zullen
zich, naar men wil, in Twente, dat aan hen zijn\' naam
ontleent; de Brukteren, voor zoover ons vaderland betreft,
ten o. van hen en ten z. van de Friezen hebben opgehouden.
Over de zeden en gewoonten dezer volkeren in \'t bijzonder
valt natuurlijk niets anders mede te deelcn, dan wat allen
Germanen gemeen is.
Al de genoemde en andere volkeren, die met hen deze lan-
den bewoonden, geraakten in de eerste eeuw v. C. onder de
heerschappij der Romeinen. Die van België werden grooten-
dcels met geweld onderworpen, die van Nederland sloten veelal
verdragen en namen alzoo, door de omstandigheden gedwon-
gen, vrijwillig het juk op hunne schouders. Van de onder-
werping dei\' Friezen heeft de stiefzoon van keizer Augustus,
Drusus (zie Overzicht der Algcmeene Geschiedenis, Gde druk,
blz. 43), de verdienste. Maar dat de oude bewoners van Ne-
derland, als bondgenooten, aan de Romeinen ondergeschikt
waren, blijkt hieruit, dat zij manschappen aan de legers van
dit volk en zelfs aan de lijfwacht hunner keizers leverden.
Dit was dan ook de eenigste voorwaarde, waardoor de onaf-
hankelijkheid der Bataven werd beperkt, terwijl de Friezen
ossenhuiden moesten opbrengen.
Twee opstanden tegen de Romeinen zijn de eenigste merk-
waardige gebeurtenissen uit de vroegste eeuwen van Xeder-
lands geschiedenis, die bij de Romeinsche schrijvers staan op-
geteekend. De eerste is die der Friezen, in 47 n. C. door
den Romeinschen veldheer Corbülo beteugeld. Eenigen tijd
daarna, in 69 n. C., stonden de Bataven op. De titel »broe-
ders en vrienden van het Romeinsche volk", hun door do
1*
-ocr page 14-
4
machtige bondgonooten geschonken, beschutte hen niet tegen
onderdrukking. Niet alleen jongelingen, maar ook ouden van
dagen werden voor den krijgsdienst opgeschreven, om hen te
noodzaken, zich los te koopen en op die wijze de hebzucht
der Romeinschc bevelhebbers of landvoogden te voldoen. Aan
\'t hoofd der Bataven, die het juk afwierpen, stelde zich
iemand, wiens eigenlijke naam is verloren gegaan en die in
de taal der Romeinen Claudius Civïlis heet. Met hen
verbonden zich de Friezen, de Kaninefaten en andere stammen.
Zoolang de strijd tusschen Vitellius en Vespasianus, die
beide naar de Romeinsche keizerskroon dongen, niet was be-
slist, behaalde Claudius Civïlis meer dan ééne zege. Maar
toen in 70 n. C. Vespasianus\' veldheer Cerealis kwam op-
dagen, moest hij het verbond met Rome hernieuwen. Naar
\'t schijnt, was de toestand der opgestane volkeren, na den
strijd, even dragelijk, als hij voorheen jaren lang was ge-
weest.
Men kan niet ontkennen, dat het verblijf der Romeinsche
legers hier te lande sporen achtergelaten, of, met andere
woorden, dat de onderwerping\' aan Rome gunstige gevolgen
voor de bevolking dezer streken heeft gehad. Gedurende dien
tijd werden hier en daar wegen aangelegd, ook een enkele
dijk; elders vaarten gegraven. Zoo liet Drusus, om een\' wa-
terweg naar de Noordzee te openen en de Bataven tegen
overstroomingen van den Rijn te vrijwaren, de naar hem ge-
noemde gracht graven , waardoor do Rijn nabij Doesburg met
den IJsel werd vereenigd. Grootendcels uit legerplaatsen,
door de Romeinen opgericht, verrezen allengs steden, als Nij-
megen, Utrecht, Leiden en andere. Welken invloed echter
de Romeinen op de beschaving der landzaten zelven hebben
uitgeoefend, is moeielijk te zeggen. Het best laat hij zich
voorzeker nog afleiden uit de taal, d. i. uit de Nederlandsche
woorden, aan het Latijn ontleend, b. v. schrijven, letter, enz.
•V
-ocr page 15-
5
§2.
De Franken en de Saksen in Nederland en België. Deze
landen worden een bestanddeel van het Frankische rijk.
De invoering van het leenstelsel en van den Chris-
telijken godsdienst. —• De Noormannen.
Het spreekt vanzelf, dat ons vaderland, als bestanddeel van
het Romeinsche rijk of als woonplaats van stammen, die bond-
genooten van de Romeinen heetten, sedert de 3de eeuw n. C.
mede ten doel stond aan de menigvuldige aanvallen, door de
Germanen op dit rijk gedaan. Van de groote vereenigingen,
door de stammen der Germanen onder gemeenschappelijke
namen aangegaan, zijn er twee, die tot deze landen in nauwe
betrekking komen te staan. Het zijn die der Franken en der
Saksen. Sinds het einde der 3de eeuw deden de Franken, n. 1.
de Saliërs, bij herhaling invallen in de Nederlanden, bleven
er sedert de regeering van Julianus den afvallige, d. i. sinds
361 n. C., gevestigd en breidden zich vervolgens meer en
meer naar het Zuiden, eerst tot in Noordelijk België, latei-
tot de rivier de Somme uit. Na den dood van Clovis in 511
behoorden Nederland en België ten deele tot die streek, welke
men Austrasië noemde.
Doch de Franken waren het niet alleen, die ons land be-
woonden. Sedert de 5de of 6de eeuw is de landstreek bij
den IJsel het gebied niet langer van do Saliërs, maar van de
Saksen, een volk, dat zich over een groot deel van Noord-
westelijk Uuitschland uitstrekte en aan wier verbond de Tu-
banten en welke andere stammen Overijsel en Drente mogen
hebben bewoond zich aansloten. Het noordelijk gedeelte van
ons land werd in deze eeuwen, die men het Frankische tijd-
vak kan heeten, steeds bewoond door de Friezen. Hunne
grenzen waren niet altijd dezelfde, maar het is zeker, dat er
tijden zijn geweest, waarin die van de Noordzee en de Wezer
tot de Schelde of de Sincfal, d. i. het Zwin (bij Sluis, in
Vlaanderen), reikten. Tusschen de Friezen en de Saksen aan
de céne zijde en de Franken aan de andere ontstond van de
6de eeuw af een strijd, die eerst in de dagen van Karel den
groote een einde nam.
-ocr page 16-
6
Gedurende dat veelvuldig kampen verdwijnt de naam dei-
Bataven en die der Kaninefaten voor goed. Sedert de 5de
eeuw komen zij niet meer voor. Zoowel deze volkeren, als
andere, die tot dusver afzonderlijke namen hadden gedragen,
sloten zich bij de Franken aan of smolten niet hen tezamen:
hun naam ging in den algemeenen naam «Franken" op.
De onderwerping der Friezen aan Karel den groote dag-
teekont van \'t jaar 785, die der Saksen van 804. Van dien
tijd af maken dus die beide volkeren, bij gevolg ook Neder-
land en België, een bestanddeel uit van het Frankische rijk,
dat tot 843 bleef bestaan. Gelijk elders, voerden de Franken
in deze streken het leenstelsel en liet Christendom in. Het
doopen of de bekeering der Friezen was, behalve van den
Frankischen geloofsprediker W u 1 fr a n, grootendeels het werk
van de Christenzendelingen, uit Engeland overgekomen, van
Willebrord en Winfriod, sinds zijn\' overgang tot het
kloosterleven, alzoo reeds in zijne jongelingsjaren, doorgaans
Bonifacius (d. i. die zijne taak goed volbrengt) geheeten.
Willebrord werd de eerste bisschop onder de Friezen. Wul-
fran is de man, die door zijn\' onberaden ijver den koning der
Friezen, Radboud, in 719 noopte, ofte Medemblik, ofte
Iloogwoude (ten n. o. van Alkmaar) zijn\' voet weder uit het
water terug te trekken, waarin hij dien reeds had gezet, ten
einde door den doop in de gemeente der Christenen te worden
opgenomen. Bonifacius vond den 5den Juni 755 met drie-
en-vijftig zijner leerlingen bij Dokkuni den dood des marte-
laars.
De verdeeling dezer landen of volken in den tijd van de
heerschappij der Franken is drieledig: 1° de kerkrechtelijke,
uitgaande van den paus en allengs ingevoerd sedert het begin
der 8ste eeuw; 2° de staatsrechtelijke, uitgaande van den keizer
en in de 8ste eeuw tot stand gekomen; 3° do burgerlijke en
geographische, van vroegere tijden dagtcekenende en uit den
boezem des volks voortgesproten. Ten aanzien van de eerste
verdeeling stond het Noorden tot de Schelde en de Waal onder
het bisdom Utrecht, het Oosten en het Zuiden onder Saksi-
sche en Frankische bisdommen. Staatsrechtelijk werd het land
verdeeld in hertogdommen, deze weder in graafschappen, de
graafschappen o. a. in sohoutambten. De burgerlijke verdee-
-ocr page 17-
7
ling was in volken of landen, elk land in gouwen, elke gouw
in marken. Veelal stemde deze verdeeling geheel overeen met
de staatsrechtelijke, zoodat eene gouw gelijk stond met een
graafschap, eene mark met een schoutambt. Zóó gingen de
aloude marken, d. i. stukken grond, die voorheen \'t gemeen-
schappelijk eigendom waren der markgenooten, welke waar-
schijnlijk van de eerste verovering of inbezitneming dagtee-
kenden, in deze nieuwe indeeling op.
Hier volgen een paar dier gouwen , zoowel uit het land der
Friezen en Saksen, als uit dat der Franken. In het tegen-
woordige Groningen: Hunsingo: in het tegenwoordige Fries-
land : Oostergo , met de hoofdplaats Dokkum; in het tegenwoor-
dige Holland: West-Friesland, met de hoofdplaats Medemblik ;
in het tegenwoordige Overijsel: Twente, met de hoofdplaats
Goor; in het tegenwoordige Gelderland: de Veluwe, de Be-
tuwe, enz.
Vraagt men naar de vruchten van de heerschappij der
Franken in deze landen, hierop kan in zooverre een antwoord
worden gegeven, dat men zich over \'t geheel een tamelijk
goed denkbeeld van den algemeenen toestand vermag te vor-
men. Het land werd, onder \'t oppergezag der koningen,
bestuurd door hertogen en graven. Oorspronkelijk beduidt het
woord hertog aanvoerder van een leger. Maar dikwijls werd
ook hij zoo genoemd, die over de krijgsbenden eener zekere
landstreek het bevel voerde, weshalve die titel dan aan de
landstreek werd gehecht. Zoo waren er hier to lande drie
hertogen: een van Friesland, een van Saksen en een van
Frankenland. Onder de hertogen stonden de graven, d.i.
rechters. In den beginne werd die titel zoowel aan ambte-
naren van lagen als van hoogen rang gegeven, zoodat b.v.
een opzichter over wouden, dijken, wegen, enz. vaak graaf
werd genoemd. Latei- werden die koninklijke of keizerlijke
ambtenaren gewoonlijk zoo gehceten, die als rechters, maar
ook als burgerlijke bestuurders en aanvoerders van \'t leger
den vorst vervingen. De bank van schepenen, waarvan de
graaf voorzitter was, had rechtspraak over het geheele graaf-
sehap. Onder de graven vond men schouten, die aan \'t hoofd
stonden van de schoutambten. De bevolking was niet langer
in den toestand van wilde horden, maar in dien eener gere-
-ocr page 18-
8
gelde maatschappij met vaste wetten. Zij was gesplitst in de
volgende standen: vrijen, liten (lieden of hoorigen) en slaven
of lijfeigenen. Dewijl de liten op de hoeven der vrijen woon-
den, noemde men ze hofhoorigen. Noch hun toestand, noch
die der lijfeigenen was zoo onaangenaam, als die der slaven
in de oudheid of die der negers in de volkplantingen der Euro-
peanen van den nieuweren tijd. Ten bewijze dat handel en
nijverheid geene geheel vreemde dingen waren, strekt, dat
Dorestad, (Wijk bij) Duurstede, b.v. eene aanzienlijke koopstad
was. De groote wegen werden naar belmoren onderhouden en
met wering van knevelarij , tegen voldoening van bepaalde tol-
len, voor elk opengesteld.
Reeds gedurende de regeering van Karel den grooto en
vroeger werden deze landen door de Noormannen besprongen;
maar vooral geschiedde dit onder \'t bewind van Lodewijk den
vrome en na hem. Deze woeste horden, de stroomen opva-
rende, legden de steden, die zij op haren weg ontmoetten,
zware schattingen van honderden of duizenden ponden goud
of zilver op, of kenmerkten in het binnenland, zoover zij
doordrongen, haren weg door roof en doodslag. Lodewijk de
vrome verschafte de Noormannen eene zeer gewenschte aan-
leiding om hunne rooftochten voort te zetten. Tot hem kwa-
men n.1. drie dier Noordsche vorsten, Heriold, Ito ruk en
Hcmming, die uit Denemarken waren verjaagd en met behulp
van Lodewijk hun gebied zochten te herwinnen. Lodewijk,
die steeds voor \'t Christendom ijverde, hoopte door \'t vcrlee-
nen van den gevraagden bijstand deze vorsten en misschien
een aantal hunner onderdanen tot het aannemen van dien
godsdienst te bewegen. Hierin slaagde hij naar wonsch. De
Deensche vorsten lieten zich in 820 doopen; maar het mocht
den koning der Franken niet gelukken, hen in \'t bewind te
herstellen. Vol blijdschap over hunne bekeering, gaf Lodewijk
hun daarom leenen in de Nederlanden: aan Heriold Dorestad
of Duurstede en omstreken; aan Roruk Kennemerland (een
deel van Noord-Holland nabij Alkmaar) en aan Hemming Zcc-
land.
Dit bracht vele rampen over de Nederlandsche gewesten,
want behalve dat de van buiten komende Noormannen hier
van nu af hunne heerschzucht ruimen teugel vierden, onder-
drukten de in deze landen gevestigde Noormannen de landzaten
-ocr page 19-
9
van tijd tot tijd zeer. En niet vóór 885 eindigde hunne heer-
schappij in deze streken.
Inmiddels had het Frankische rijk in 843, bij het verdrag
van Verdun, opgehouden te bestaan. Hierbij verkreeg Lotha-
rius I o. a. het oostelijk gedeelte van Frankrijk en aangren-
zende landen, gelegen, in \'t z., tusschen de Rhóne en de
Alpen; in \'t n., zoowel ten n. van den Rijn als tusschen deze
rivier en de Maas, gelijk mede tusschen de Maas en de Schelde
tot de monden dezer rivieren. Lodewijk de Duitscher bekwam
o. a. het land ten n. van de Alpen en ten o. van den Rijn.
Karel den kale eindelijk werd o. a. het gebied ten westen van
de Schelde, de Maas, de Saóne en de Rhóne toegewezen.
Hieruit volgt, dat Lotharius I bijna geheel België en Neder-
land, Karel de kale Vlaanderen , Artois en een deel van Zeeland
verwierf. Later, in 870 en 879, kwam het aandeel van Lotha-
rius I aan Duitschland.
§ 3.
Onderscheid tusschen den toestand van Friesland en dien
van andere streken van ons land. De wisselingen
in de opperheerschappij dezer landen na het
verdray van Verdun. Staten, die in het
Zuiden en in het Noordeti verrijzen.
Aard en uitbreiding der
grafelijke macht.
Toen de Friezen zich in 785 aan Karel den groote onder-
wierpen , werd hun land, zooals vanzelf spreekt, geacht een
bestanddeel van het rijk der Franken te zijn. Doch het leen-
stelsel werd bij hen niet ingevoerd; zij behielden hunne per-
soonlijke vrijheid, eigendom en rechten, hoewel zij door
koninklijke ambtenaren werden bestuurd. Alzoo verschilde hun
toestand van dien der bewoners van de andere gedeelten dezer
landen , als van Brabant, Zoeland , Gelderland , Utrecht, Zuid-
Holland en van eene streek van Noord-Holland, n. 1. Kenne-
merland. Hier werd de Frankische stam, vroeger of later,
de overheerschende, de Friesche de onderliggende, \'t Gevolg
was, dat de Friesche inwoners der laatstgenoemde landen,
-ocr page 20-
in
althans grootendeels, ophielden vrijen te zijn, en, als hoorigen
of lijfeigenen, tot allerlei dienstbetooning aan de overheerschers
werden verplicht. Niet alleen als volk werden zij dus ver-
nietigd; maar zij verloren ook een groot deel hunner menschen-
rechten. Bij de veelvuldige verdrukking van allerlei heeren,
waaraan zij ten doel hadden gestaan, had daarenboven menig
vrije het als een geluk beschouwd, zich als lijfeigene te mo-
gen verkoopen, op die wijze, met opoffering van de vrijheid,
althans rust en veiligheid verwervende. Nergens intusschen
was het getal lijfeigenen zoo groot als in de landen van den
bisschop van Utrecht.
Na het jaar 843 kwamen de Nederlanden en België (steeds
met uitzondering van Vlaanderen en van een gedeelte van
Zeeland), om niet van het tijdperk van overgang te spreken,
gelijk op blz. 9 werd opgemerkt, weldra tot Duitschland in
die betrekking te staan, waarin zij tot dusver hadden gestaan
tot het rijk der Franken. Van dien tijd af maakten zij, n.1.
voor zoover zij bij liet verdrag van Verdun tot het aandeel
van Lotharius I hadden behoord, een bestanddeel uit van het
hertogdom Lotharingen, en sedert 954, toen dit hertogdom in
Opper- en Neder-Lothai ingen werd verdeeld, van het laatste.
In de 9dc en 10de eeuw werden de meeste Nederlanden
erfelijke leenen, dewijl dat, wat oorspronkelijk eene gunst des
keizers was, allengs, in weerwil van dezen, als een recht
werd beschouwd. Het volk en de kleinere leenmannen, die
zich natuurlijk meer aan de plaatselijke overheid dan aan den
veeltijds afwezigen keizer hielden, namen met deze verande-
ring licht genoegen. Meer dan eens ontstonden er evenwel
groote moeielijkneden uit de vraag, of het eene of andere
gewest alleen een mannelijk of zivaardlecn, of wel tegelijk
een vrouivclijk of njnlleleoi was. Sedert de 11de eeuw kwa-
men allengs meerdere gouwen aan één graaf. Dit ontsproot
hieruit, dat sommige gravengeslachten uitstierven of werden
verdreven en de overige zich dan met hunne nalatenschap
verrijkten. Hierdoor kwam het, dat in de 12de eeuw bijna
het geheele land tusschen den graaf van Gelder, dien van
Holland en den bisschop van Utrecht was verdeeld.
De verandering, die langzamerhand in het Zuiden in den
staat van zaken plaats greep, was hoofdzakelijk deze, dat iu
-ocr page 21-
11
plaats van het hertogdom Neder-Lotharingen, voor en na.
verschillende zelfstandige staten ontstonden. De grootste dier
staten was Brabant, dat ook den titel «hertogdom" behield.
Verder vond men er het markgraafschaj», veelal graafschap
genoemd, Namen, en het graafschap Henegouwen. Ten o.
van deze drie staten lag het bisdom Luik. Tusschen de Maas
en den Rijn lag het graafschap, sedert de 11de eeuw hertog-
dom, Limburg. Maastricht was voor een gedeelte eene be-
zitting van den bisschop van Luik, voor een ander deel eene
op zichzelve staande rijksstad, die later door Karel V van
het Duitsche rijk afgescheiden en aan Brabant toegevoegd
werd. Ten z. van Limburg stiet men op het graafschap,
sedert 1354 hertogdom, Luxemburg.
Antwerpen met zijne omstreken was reeds in de 10de eeuw
een markgraafschap van het heilige Roomsche of Duitsche rijk
en werd door den hertog van Brabant bestuurd. Mechclcn
was eene heerlijkheid, die in 1357 aan Vlaanderen kwam.
Gelijk Artois in zijn geheel, zoo was Vlaanderen grootendeels
een deel van Frankrijk, Kroon-Vlaandcren geheeten. Het
andere gedeelte, het Noordelijke, was een leen van Duitschland
en werd Rijks- Vlaanderen genoemd. O. a. bevatte het Zeeland
bewester Schelde, d. i. het land ten n. van de Hont. In 1007
gaf keizer Hendrik II Rijks-Vlaanderen aan Boudewijn IV,
graaf van Vlaanderen, in leen, die op zijne beurt het Zeeuwsche
land wederom in achterleen gaf aan graaf Dirk in van Holland.
De staten, die in \'t Noorden verrezen en waarvan straks ter
loops werd gewaagd, waren Holland, Utrecht, Gelderland.
Zooals men gewoonlijk aanneemt, ontstond het graafschap
Holland,
waarbij dat gedeelte van Zeeland behoort, dat ten n.
van de Oosterschelde ligt, in 922, doordien Karel de eenvou-
dige (Overzicht, blz. 70, 78) aan hem, dien men veelal Dirk I
noemt, Egniond en omliggend land, ongeveer van Hillegom
tot Alkmaar, schonk. Maar wil men op een begin van \'t graaf-
schap Holland wijzen, dat op een vasten grondslag steunt, dan
moet men gaan tot het jaar 1018, tot dien Dirk, die door-
gaans Miirtc MWI heet. Tusschen de Merwede en de oude
Maas lag te dier tijde een moerassig bosch, dat de bisschop
van Utrecht en die van Luik gemeenschappelijk bezaten. Deze
wildernis werd in het begin der 11de eeuw door graaf Dirk
-ocr page 22-
12
eigenmachtig in bezit genomen. Hij stichtte er eene sterkte
ter bewaking van de talrijke rivieren, welke die streek be-
sproeien, en hief er op eigen gezag tol van de voorbijvarende
schepen. Te vergeefs trachtte keizer Hendrik II dit te beletten.
De sterkte, door Dirk gesticht, gaf het aanzijn aan de stad
Dordrecht. Naar \'t schijnt, had de genoemde streek, wegens
haren rijkdom aan bosschen, den naam Holland gekregen,
die, na de verovering, allengs op de meer naar \'t noorden ge-
legen streken overging. Vanhier, dat de graven, die voorheen
«graven in Friesland" heetten, zich sinds dezen tijd «graven
van Holland" begonnen te noemen. Sedert 1323 werd de graaf
van Holland, gelijk beneden zal worden aangetoond, tevens
graaf van Zeeland, een land, dat zijn\' naam wellicht hieraan
ontleent, dat het deels uit zee, deels uit land bestaat (zee
en land).
Gelderland bestond oudtijds uit de graafschappen Gelre of
Gelder en Zutfen. De eerste, welke den titel «graaf van
Gelder en Zutfen" voert, is HenttriMs in 1138. «Graaf van
Gelder" heette hij naar zijne hoofdstad Gelre (ten n. o. van
Venlo). In 1339 verhief keizer Lodewijk Mteinoua\' MM of
«ten zwarte, zoo genoemd naar de kleur van zijn hoofd-
haar, tot hertog van Gelderland.
Zooals boven is vermeld, pleegt er sedert C95, toen Wille-
brord zijn\' zetel te Utrecht vestigde, van een bisdom Utrecht
te worden gewaagd. Dikwrerf komt het ook onder den naam
het Slicht of Stift, gelijkbeteekend met «gesticht", voor. Hoe
ver het gebied des bisschops in geestelijke of kerkelijke zaken
reikte, is reeds (zie blz. 0) gezegd. Oorspronkelijk was de
kerkelijke macht de eenigste, die de bisschoppen hadden. Doch
sedert de keizers en andere machtige mannen, van tijd tot
tijd, allerlei bezittingen aan den bisschoppelijken stoel schonken,
kwam hierbij allengs ook wereldlijk gezag. Als wereldlijke
vorsten waren zij, gelijk de overige Nederlandsche vorsten in
de Middeleeuwen, leenmannen van het Duitsche rijk. Sedert
1122 werd de bisschop door de kanoniken van de vijf kapittel-
kerken gekuzen. De vergadering van al die kanoniken tezamen
droeg den naam kapittel van Utrecht. Behalve over Utrecht
strekte zich de wereldlijke macht van de bisschoppen ook uit
over Ovcrijscl, daarom Ovcrsticht geheeten, alsmede van Gro-
-ocr page 23-
13
ningen en Drenthe. Wat Overijsel betreft, dit hebben zij
trapsgewijze gekregen. Weleer waren hier, zoo als elders,
onderscheidene graafschappen, alle aan het Duitsche rijk leen-
roerig. Naarmate deze, bij het uitsterven der mannelijke lijn
en anderszins, aan het rijk vervielen, gaven de keizers ze aan
den bisschoppelijken stoel in leen.
Nog is niet gesproken van Friesland en van eenige in de
Middeleeuwen op zichzelven staande kleine gedeelten van ons
vaderland. Het eerstgenoemde land, tevens West-Friesland,
een groot deel van de latere provincie Groningen en Oost-Fries-
land bevattende, werd sedert Karel den groote door graven,
beheerscht. Wat die andere deelen des lands aangaat, hiertoe
behoorde o. a. de heerlijkheid Westerwolde, sinds het einde
der vorige eeuw bij de provincie Groningen ingelijfd.
Na op de bestanddeelen der Nederlanden in de Middel-
eeuwen te hebben gelet, vestig ik de aandacht op den aard
der grafelijke macht in Holland, er aan herinnerende, dat wat
hier wordt aangevoerd, tevens in \'t algemeen voor Gelderland,
Utrecht, enz. geldt. Oorspronkelijk waren de graven (zie blz.
7) ambtenaren, d. i. dienaren, die in naam van den koning
der Franken of den keizer van Duitschland de vierschaar
spanden, de boeten invorderden en den heirban aanvoerden.
Zij bezaten op dezen grond doorgaans vele landen, bosschen,
enz. in vollen eigendom. De bediening, hun opgedragen, kon
worden herroepen, weshalve niet de graven naar de streek,
waarover zij waren gesteld, werden genoemd, maar de graaf-
schappen den naam droegen van hen, die ze bestuurden. Se-
dert de leenwet van keizer Koenraad II (Overzicht, blz. 79)
in 1037 werden de graafschappen alom, dus ook hier te lande,
erfelijk. Nu bleven do graven niet lang meer dienaren. Aan-
gesteld door een\' heer, die verre was, poogden zij weldra zich
van hem zoo goed als onafhankelijk te maken, diens plaats
geheel in te nemen, in \'t kort landsheeren te worden en als
zoodanig te handelen. Het hun geleend gezag zochten zij tot
een eigen te maken. Hiertoe behoefden zij den steun hun-
ner onderdanen en moeten zich dien hebben weten te ver-
schaffen. Eens landsheer geworden, gaf ook de graaf van de
aanzienlijke goederen, die hij bezat of aan zich had getrokken,
er vele in leen aan de vrijen of eigenerfden, hier woonachtig,
-ocr page 24-
14
natuurlijk onder voorwaarde, dat zij hem, den leenheer, ge-
trouw zouden wezen en bijstaan tegen wien ook.
In naam van den graaf of landsheer spande in Holland do
baljuw of schout, zijn ambtenaar, de vierschaar (d. i. de vier
gerechtsbanken), of, met andere woorden, riep de schepenen,
als bijzitters, bijeen. De schepenen wezen het vonnis, en de
baljuw of schout sprak het uit. De baljuw, de plaatsvervan-
ger van den graaf in elke gouw, stond hier aan \'t hoofd van
\'t burgerlijk bestuur, was voorzitter in de gerechten, voerde
de ingezetenen in oorlog aan en oefende het toezicht over wa-
teren, wegen en dijken.
Vooral was het Floris V, die inbreuk maakte op de oude
instellingen en de grafelijke macht uitbreidde. Om niet af-
hankelijk te zijn van den bijstand der edelen in geval van
oorlog, stichtte hij steden en begunstigde ze met keuren en
allerlei voorrechten. Voor den grafelijken domeingrond, waarop
zij werden gebouwd, betaalden die steden eene jaarlijksche
som, als tot afkoop van de diensten, waartoe de bewoners
van dien grond zouden gehouden geweest zijn. De gemeenten,
aldus ontstaan, werden als vazallen of leenmannen aangemerkt.
Alzoo de burgerijen, als krijgsmacht, aan de troepen der leen-
rnannen kunnende tegenstellen en hunne inkomsten met behulp
van de jaarlijksche schattingen, hun door de steden op te
brengen, vermeerderende, verzwakten de graven do heeren,
zichzelven tevens versterkende. Deze gevolgen werden in nog
ruimer mate zichtbaar, toen de graven, met de edelen, even-
eens de steden opriepen, om ook haar over \'s lands belangen te
raadplegen of haar om beden te vragen. Op die wijze veran-
derden de graven allengs de geheele inrichting van den staat.
De burgers dier steden wierpen hoe langer hoe meer een
aanmerkelijk gewicht in de schaal. Op grond van den ouden
rechtsregel, dat geen vrij man kan worden gedwongen, zonder
eigen toestemming, iets van zijn eigendom aftestaan, konden
ook zij hunne bewilliging onthouden aan de vorstelijke beden,
d. i. aanzoeken om geldelijke hulp, en wel in dier voege, dat
elke stad voor zich kon weigeren. En vermits in deze landen,
gelijk elders, do geestelijkheid en de edelen van rechtswege
bevrijd waren van alle lasten, uitgezonderd van den krijgs-
dienst, en zich zoo lang mogelijk in \'t bezit van dit recht
-ocr page 25-
15
handhaafden, waren de graven meer en meer verplicht, zich,
ten einde de noodige gelden te erlangen, tot de stedelingen
te wenden. Deze gesteldheid van zaken verklaart ook het
aanwezig zijn van die tallooze privilegiën hier te lande, als
zoovele bolwerken, om te groote overmacht van den graaf te
stuiten.
De inhoud dier stukken liep natuurlijk uiteen. Maar geen
stad of gewest was er bijna, of zij kon zich beroemen op
eene keur, waardoor de ingezeten verzekerd was, niet buiten
de grenzen van stad of gewest gedagvaard of voor een vreem-
den rechter gedaagd te worden (jus de non evocando). Der-
gelijke privilegiën bezwoer de graaf, aleer hij het bewind aan-
vaardde. Eerst dan logden de onderdanen den eed van trouw
en gehoorzaamheid af.
Wat het binnenlandsch bewind betreft, bleef Friesland tot
den tijd van Karel V op een geheel bijzonderen voet bestaan.
De keizer beleende met dit land hetzij den bisschop van Utrecht,
hetzij den graaf van Holland of een anderen vorst. Alzoo
meende zoowel de graaf van Holland als de bisschop van Utrecht
een verkregen recht te hebbon op de heerschappij over i de
Friezen, die zelven evenmin gezind waren den eenen als den
anderen te gehoorzamen. De herhaalde uitgifte van Friesland
in leen toont aan, dat er, gedurende de Middeleeuwen, in dit
land geen gezag bestond, gelijk aan dat van den bisschop van
Utrecht, den graaf van Holland of den hertog van Gelderland.
De graven of regenten, die er waren, moeten geacht worden
ambtenaren van lageren rang te zijn geweest en met minder
macht bekleed, dan die was, welke de zoo even genoemde
landsheeren, elk binnen zijne perken, uitoefenden.
Holland onder de graven uit het Hollandsch huis.
Hetgeen op de laatstvoorgaande bladzijden omtrent het karak-
ter en de hoedanigheid van de macht der landsheeren staat
opgeteekend, ziet, uit den aard der zaak, niet op één tijdstip
in \'t bijzonder. Het is veeleer eene doorloopende beschouwing
-ocr page 26-
16
van de ontwikkeling dier macht in den loop der tijden, welke
steeds behoort te worden getoetst aan de geschiedenis der
staten zelven, waartoe ik thans overga, \'t Eerste graaflijk
stamhuis, dat in Holland regeerde en oorspronkelijk in de
streken van de oude abdij van Egmond was gevestigd, was
dat van Holland, naar de gewone meening, 922—1299 (zie
echter blz. 11 en 12). Hier volgt de reeks der graven, uit dat
huis gesproten. Zoo men met 922 begint, zijn er zestien:
Dirk I, Dirk II, Arnoud, Dirk III, Dirk IV, FlorisI, Dirk V,
Kloris II, Dirk VI, Floris III, Dirk VII, Willem I, FlorisIV,
Willem II, Floris V, Jan I. De plaats, waar de huldiging
der graven plaats had, was Dordrecht. De eerste graven waren
vaak in oorlog met de West-Friezen, met wier land zij , hoewel
tegen den zin der inwoners, beweerden door den keizer te
zijn beleend. In 1256 viel Willem MI op een\' veldtocht
tegen hen bij II oog woud e (ten n.o. van Alkmaar), waar
hij , met zijn paard door het ijs gezakt en te vergeefs een groot
losgeld biedende, door de vijanden werd afgemaakt. Eerst
Floris V, zijn zoon, onderwierp hen in 1282 en 1287,
en tevens de Waterlanders en Drechterlandcrs, zoo als hij
vroeger de Kennemerlanders had bedwongen.
Eveneens hadden de graven dikwijls geschillen met de bis-
schoppen van Utrecht, eensdeels wegens Friesland, anderdeels
over de grensscheiding. Zoo werd Utrecht ongeveer in 1145
door tiirk WM, uit wrok over het verlies van Friesland
(zie bl. 15), belegerd. Toen echter bisschop Herbert, aan
het hoofd zijDer geestelijkheid, in plechtgewaad, met een boek
in de hand uit de gewijde vest kwam, om den banvloek over
den graaf uit te spreken, ontgleed het krijgszwaard aan diens
bevende handen en brak hij in aller ijl het beleg op. Dat
sommige graven zich zelfs aan openlijken oorlog met den keizer
durfden wagen, blijkt o. a. uit het voorbeeld van Dirk III
(zie blz. 12). En dan was Holland nog, ter zake van Zeeland
(zie blz. 11), in langdurigen kamp met de Vlamingen gewik-
keld. Van Hollands graven namen M^lori» MEI en Willem I
persoonlijk deel aan de kruistochten, de eerste aan den derden,
waarin hij wakker streed, maar in 1190 te Antiochië aan eene
ziekte overleed. Zijn tweede zoon Willem vocht, na den dood
zgns vaders, mede voor Acre. Nadat hij vervolgens zijn\' broe-
-ocr page 27-
17
der Dirk VII als graaf was opgevolgd, ondernam hij aan
\'t hoofd van een leger Hollanders en Friezen gezamenlijk met
de andere vorsten een\' tocht tegen Damiate (in \'t n. van
Egypte nabij een\' der monden van den Nijl), om vandaar
Syrië en Palaestina aan te tasten. Na een langdurig beleg
werd Damiate in 1219 ingenomen, maar in 1221 ook reeds
weder ontruimd. Ter herdenking der gebeurtenis hangen er,
sedert het midden der 16de eeuw, in den toren van de groote
of St. Bavo\'s kerk te Haarlem koperen klokjes, die zoowel
eiken avond geregeld als hij brand en andere gelegenheden
worden geluid. Zij heeten Damiaatjes, niet omdat zij van
Damiate afkomstig zijn, maar omdat zij bestemd zijn, de hcr-
innering aan den tocht levendig te houden.
Slechts eenmaal werd, gedurende de regeering van het eerste
stamhuis, als punt van geschil, de vraag opgeworpen, of Hol-
land een zwaard- dan wel een spilleleen was. Het geschiedde
in 1203, bij den dood van Dirk VII. Hij liet ééne dochter
na, Ada geheeten. Graaf Dirk had gewenscht, dat zijn broe-
der, weldra graaf Willem I, als regent het bewind voor haar
voerde. Maai- Dirks gemalin, Adelheide, haatte Willem en,
hoewel zij zich niet kon ontveinzen, dat Holland, destijds al-
thans, als een mannelijk leen werd aangemerkt, poogde zij
het graafschap voor hare dochter te behouden. Mede met het
oog daarop huwde zij Ada uit aan L o de wijk, graaf van
Loon (ten n. van Luik). Dit huwelijk werd voltrokken, terwijl
hot lichaam van Ada\'s vader nog boven aarde stond, zoodat
het gebruikelijk rouwmisbaar voor do blijde bruiloft moest
wijken. Deze handelwijze van Adelheid maakte de verontwaar-
diging van vele edelen gaande, die nu party kozen voor \\Vil-
lem. Zóó ontbrandde er een oorlog, waarin de fortuin Lodewijk
eerst eene korte poos toelachte, om hem weldra ontrouw te
worden. Reeds in 1204 werd hij uit Holland verdreven en
kwam er nimmer terug.
Allengs was het aanzien van het Hollandsche gravenhuis zeer
gerezen. Nog hooger steeg dit, toen Willem II, de stichter
van s\' Gravenhagc, in 1247 tot Roomsch koning werd benoemd,
cene waardigheid, die hem intusschen veel strijd kostte en
geene werkelijke macht schonk. Juist toen zijne gelukszon
i» Duitschland begon te rijzen en zijne uitzichten te verhelde-
Dr. YVijnne, Sein. Geschied, v. h. Vaderland, 2de druk.             2
-ocr page 28-
18
ren, viel hij, omtrent dertig jaren oud, in den kamp tegen
de West-Friezen (zie blz. 10). Hij, benevens Willem I en Floris
V zijn het inzonderheid, aan wie de steden en vlekken hunne
opkomst hadden te danken. Gelijk elders, oefenden de kruis-
tochten ook in ons land hun\' invloed uit en brachten eene
geheele omkeering in de maatschappij te weeg. Ook in Ne-
derland begon men van lieverlede de gevolgen te gevoelen van
het onderling verkeer der natiën, dat toen opkwam. Dat men
onder de banier des kruises voor een heiliger beginsel streed,
dan men tot dusver had gekend, leidde tot veredeling van den
woesten krijgsmansgeest en temperde de ruwheid van zeden.
Ook hier werd de kring van menscholijke kennis en ervaring
uitgebreid en verwekte do handel, die reeds tot eenigen bloei
kwam, een hooger gevoel van zelfstandigheid. Nu de kennis-
making met het Oosten en met het 133\'zantijnsche hof de be-
hoefte aan meer gemak en weelde, aan pracht en vertooning
had opgewekt, vermenigvuldigden zich, met de vermeerdering
van allerlei behoeften, eveneens de takken van nijverheid en
nam de handel eene hoogere vlucht. Al wie, getroffen door
het gezicht van Italié\'s steden, fier op eigen bestuur, naar
huis terugkeerde, haakte naai\' \'t zelfde geluk en deed ook bij
anderen de begeerte daarnaar ontbranden. De edelen, die,
om de kosten der uitrusting te bestrijden, vele hunner eigen-
dommen moesten vervreemden of hunne lijfeigenen de vrijheid
schenken, verloren van hunnen invloed en luister. Het volk
werd uit de diepe vernedering\' der lijfeigenschap opgeheven en
de grond gelegd tot het ontstaan van den derden stand, d. i.
dien der poorters of burgers, en tot dien der boeren. De
kruistochten bevorderden krachtig het gebruik der moedertaal
on riepen rechten en vrijheden in \'t leven. Zij verbonden de
drie standen nauwer en ontwikkelden ze meer en meer door
\'t wijzigen hunner zeden en gewoonten.
Op den grondslag nu, door de kruistochten gelegd, begon
voet voor voet het gebouw der burgerlijke vrijheid te verrijzen.
Zooals boven werd opgemerkt, zijn de meeste steden haren
oorsprong of bloei aan het straks genoemde drietal graven
verschuldigd. In de keuren, aan de steden uitgereikt, wercl
haar vrijdom van tol geschonken; voor toezicht op wegen en
vaarten gezorgd; eene zekere boete op misdrijven bepaald; het
-ocr page 29-
19
recht gegeven om hare overheidspersonen of schepenen te ver-
kiezen ; vastgesteld, welk getal van manschappen, b. v. 25 tot
30, de stad in geval van oorlog moest leveren en hoe groot
de som, jaarlijks te voldoen, zou zijn, b. v. van 20 tot 60 gl.
(zie blz. 14). Doch Floris ging nog verder. Hij raadpleegde
niet alleen de edelen, maar ook van tijd tot tijd sommige
steden over \'s lands belangen.
Zóó verrees, in tegenstelling met andere landen, op Hol-
lands bodem op vreedzame wijze tal van steden. Als regel
gold het, dat elk lijfeigene of hoorige, die binnen eene stad
zijne toevlucht nam, vrij werd, zoo hij na jaar en dag door
zijn\' heer niet was opgeöischt. Groot was de verandering, die
reeds hierdoor de toestand van den lijfeigene of hoorige on-
derging. Van dit oogenblik af betaalde hij geen scliot (van
schieten, in den zin van bijdragen, geven) en lot (eigenlijk:
stuk grond, vandaar : de schatting er voor) d.i. hoofdgeld, meer,
want dit geschiedde alleen door de nietvrijen. Hij mocht, naar
welgevallen, een huwelijk aangaan, over zijne goederen beschik-
ken, in één woord, hij kreeg persoonlijke rechten. Als burger
deelde hij verder in de voorrechten, waarmede de steden lang-
zamerhand werden begiftigd. Geene andere verplichtingen ston-
den hiertegen over, dan dat hij (zje boven) eens in \'t jaar
met zijne medeburgers eene vaste som moest opbrengen , binnen
de stad blijven wonen en zich, wanneer deze eenig gevaar
dreigde, gewapend naar de woonplaats begeven. De band, op
die wijze bij de opkomst der steden gelegd, werd later nog
nauwer toegehaald, sinds de burgers allerlei bijzondere verbin-
tenissen onder elkander aangingen. Hiertoe behooren hoofd-
zakelijk de gilden, d. i. vereenigingen van lieden, die hetzelfde
bedrijf of handwerk uitoefenen, met verbod aan anderen om
dit te doen.
Is het vreemd, dat Floris door zijne tegenstanders der kcer-
len God,
d. i. de afgod der stedelingen en boeren, werd ge-
noemd? Niet alleen door rechtstreeksche begunstiging, ook
door het fnuiken van den adel bevorderde hij hunne belangen.
Op verzoek van een paar steden en edelen uit het Sticht deed
bij den heeren Gijsbrecht van Amstel en Herman van
Woerden, zijnen leenmannen, den oorlog aan. Die oorlog
liep ten nadcele der beide heeren af. Gijsbrecht deed in 1285
2*
-ocr page 30-
20
afstand van een deel der goederen, die hij van den bisschop
in leen had, o. a. van Muiden, welke op Floris overgingen,
die hierdoor vazal van Utrecht werd. Dezelfde bepaling werd
op de heerlijkheid Woerden toegepast. Verder deden beiden
afstand van hunne allodié\'n, waar ook gelegen, ten behoeve
van Kloris, die ze hun als leencn teruggaf.
Meer dan genoeg had Floris gedaan, om den wrok der edelen
op zich te laden. Als om de maat vol te maken, voegde hij
er nog bij, dat hij veertig hoorigen, die zich op de eene of
andere wijze jegens hem verdienstelijk moeten hebben gemaakt,
van alle slaafsche diensten ontsloeg en hen vrij verklaarde.
Welk een vergrijp in \'t oog der edelen! Terwijl zij vol verbit-
tering aan de bevrediging hunner wraakzucht dachten, kregen
zij onverwachts een\' bondgenoot in Eduard I, koning van
Engeland. Hij verplaatste bij een verdrag, in 1295 met Guy
van Dampierre, graaf van Vlaanderen , gesloten, den stapel
der Engelscho wol van Dordrecht, waar hij sedert eenige jaren
was, naar Brugge en Mechelen. Hierom sloot Floris zich in
den oorlog, die in 129;) tusschen Engeland en Frankrijk los-
barstte (Overzicht, blz. 90), sedert 129G bij Philips IV of
den schoon e, koning van Frankrijk, aan. Deze verbintenis
deed Floris den dood. Eduard vond bereidvaardige dienaren
in een groot aantal edelen, die hij overreedde Floris gevangen
te nemen en naar Engeland te voeren. Zij, die hun\' arm in-
zonderheid leenden tot de uitvoering van Eduards plannen,
waren Jan van Kuik (de omstreken van Grave, ten z. van
Gelderland), Gijsbrecht van Amstel, Herman van Woerden,
Gcrard van Velzen. Wat aller verbittering had verwekt,
was, dat Floris, daar partij kiezende, waar eigen voordeel en
overeenstemming van gevoelens hem riepen, lieden, op welke
zij laag neerzagen, uit het stof had verheven. Velen hadden
bovendien hunne bijzondere grieven.
Weldra ondervond Floris, wat de vijandschap der edelen ver-
mocht. Op den dag, waarop hij als middcllaar eene verzoening
had teweeg gebracht van de heeren van Amstel en Woerden
met de verwanten van den heer van Zuilen, een\' leenman van
het Sticht, vielen de samengezworenen, in de nabijheid van
Utrecht, op Floris aan, namen hem gevangen en voerdon hem
naar Muiden, om hem vandaar naar Engeland in te schepen.
-ocr page 31-
21
Intusschen kwamen do Kcnnomers, de Waterlanders, de West-
Friezen en de Gooilanders op de been, legerden zich voor
Muiden en eischten, dat men hun den graaf overleverde. In
plaats van aan deze vordering gehoor te geven, zetteden de
edelen Floris te paard en trachtten hem, langs een\' omweg
vliedende, naar Brabant of Vlaanderen te vervoeren. Maar ter
nauwernood hadden zij een eind weegs afgelegd, of zij stieten
op eene schaar Gooilanders, die denzelfden eiscli als kort tevo-
ren deden. Vreezende voor de overmacht te moeten bukken,
pleegden thans de edelen, Floris om hals brengende, de mis-
daad, die zij niet van plan waren geweest te bedrijven. Der
keerlen God viel als het offer hunner wraak in 1290. Let
men op de gevolgen, dan voorzeker zijn \'s graven handelingen
zeer te prijzen; maar van het standpunt van \'t recht beschouwd ,
zijn zij van willekeur niet vrij te pleiten. Eenige van de
moordenaars vielen in handen van de West-Friezen en Kenne-
mers en werden door hen gedood; anderen werden door den
scherprechter ter dood gebracht; nog anderen, met name de
beeren van Amstel, Woerden en Velzen, ontvluchtten het
zwaard der gerechtigheid.
In 1297 volgde Floris\' zoon Jfan hem op. Wolfert van
Borselen, heer van Veere, werd aan het hoofd der regeering
geplaatst, maar in 1299, bij een\' oploop van \'t volk, te Delft
van \'t leven beroofd. Door dit onheil van een\' leidsman ver-
stoken, wierp Jan zich in de armen van zijn\' neef, Jan van
A ven nes (ten z. van Bergen, destijds in Henegouwen, thans
in Frankrijk), graaf van Henegouwen, wien hij het bewind
voor vier jaren opdroeg. Doch reeds in \'t eerste jaar van dit
regentschap, nog in 1299, stierf Jan I.
§5
Holland en Zeeland onder de graven uil het llenegouwsch
en het Beicrsch huis.
Jan van Avennes, nu •Man MM, alzoo in \'t bezit van drie
graafschappen zijnde, liet zich, even als zijne opvolgers, in
één of meer dier graafschappen vervangen door plaatsbeklee-
-ocr page 32-
22
ders, stad- of stedehouders genoemd. Gedurende Jans bewind
barstte de zware oorlog uit tusschen Frankrijk en Vlaanderen,
waarin de graaf van Holland en Henegouwen als bondgenoot
van Philips den schoone optrad. Dit, gevoegd bij de inge-
wikkelde betrekking, die steeds tusschen Vlaanderen en Hol-
land bestond, noopte de Vlamingen, gehoor gevende aan den
aandrang der Zeeuwsche edelen, één jaar na den slag bij
Kortrijk (Overzicht, blz. 90), in Zeeland en Holland te val-
len. Zelfs drongen zij tot Haarlem door; maar hier werden
zij in 1304 gestuit bij het Manpad, dat zijn\' naam ontleent
aan het vluchten van zoovele mannen, n. 1. Vlamingen. De
eer dezer zege komt toe aan de dapperheid en tegenwoordig-
heid van geest zoowel van Witte van Haamstede (op
Schouwen), een onechten zoon van Floris V, als van Willem
van Oostervant (een voormalig graafschap in Henegouwen),
Jans zoon. En binnen céne week werd geheel Holland, gc-
üjk weldra ook Zeeland, van de overweldigers bevrijd. De
graaf zelf was inmiddels in Henegouwen gebleven, waar hij
nog in \'t zelfde jaar overleed.
Zijn opvolger was Willem MMïï, dei/nette (1304—1337).
Naar het schijnt, is hij het, die de beden in Holland en
Zeeland invoerde, d. i. de bijdragen, die de graaf van tijd
tot tijd vroeg, wanneer de gewone inkomsten niet toereikende
waren. Verder riep hij voor \'t eerst de schepenen der steden
van Holland en Zeeland op, om met de edelen over een punt,
rakende de opbrengsten, te beraadslagen. Bij eene dusdanige
gelegenheid kwam eens de genegenheid, welke die onderdanen
voor hem koesterden, op treffende wijze aan het licht. Toen
Willem van Holland en Zeeland 1000 gl. vroeg, drong men
hem, 10,000 gl. aan te nemen. Dit weigerde hij, zeggende,
dat hij ook de 1000 gl. niet wilde, overtuigd, dat hij, bij
dergelijke lieden, indien het mocht worden vcreischt, steeds
genoeg geld zou vinden. Die gezindheid verklaart op vol-
doende wijze, hoe Willem zijn\' bijnaam verwierf. Deze bij-
naam , die op de degelijkheid en voortreffelijkheid van zijn
bewind over \'t geheel ziet, werd hem, die het recht steeds
onkreukbaar handhaafde, voorzeker naar verdienste toegekend.
Van de gebeurtenissen, onder zijne regeering voorgevallen, is
zondei1 twijfel de gewichtigste het verdrag, dat hij in 1323
-ocr page 33-
23
met den graaf van Vlaanderen, Lodewijk I van Nevers (ten
z. o. van Orléans), sloot. Hierbij zag Lodewijk van de leen-
hulde wegens Zeeland bewester Schelde (zie blz. 14) af. Keizer
Lodewijk van Beieren bekrachtigde als leenheer dit verdrag.
Van nu aan was de graaf van Holland tevens graaf van
Zeeland. Vergrootte Willeni door het eindigen van een\' strijd,
die eeuwen lang vijandelijkheden had teweeg gebracht, het
aanzien en de macht van Holland, ook de luister van zijn
huis steeg, toen zijne dochter Margareta met keizer Lodewijk
in \'t huwelijk trad.
Aan Willems zoon, Willem IV (1337—1345), gelukte
het, zoo als aan sommige zijner voorgangers, vasten voet in
Friesland te krijgen en er eenig gezag uit te oefenen. Toch
brak er een opstand tegen hem uit. Met eene sterke vloot
daarheen getogen, landde de graaf in de nabijheid van Stavo-
ren, waar hij door de Friezen werd verslagen en zelf om-
kwam.
De gesneuvelde vorst liet geene kinderen na. Dus zocht
elk, die tot hem in eenige betrekking stond, naar aanspra-
ken op de graafschappen, gegrond of ongegrond. De keizer,
Lodewijk van Beieren, legde de hand op alles, want Hene-
gouwcn moest, als spilleleen, aan Willems oudste zustor,
Margareta, komen, terwijl Holland en Zeeland, als zwaard-
leen, aan het rijk vervielen. In Holland en Zeeland liepen de
gevoelens zeer uiteen. De meerderheid van den adel had er
niet tegen, dat de keizerin haren broeder opvolgde. Daaren-
tegen verlangden de steden een\' man, een wakkeren vorst.
Zooals elders in Europa, lag ook hier te veel brandstof op-
gestapeld voor een\' strijd tusschen de beide vijandige elemen-
ten, reeds onder Floris V ontkiemd (zie blz. 20), dan dat
hij niet zou uitbarsten bij de eerste gelegenheid, welke de
verdeeldheid weder in \'t leven riep. Intusschen haastte keizer
Lodewijk zich, in 1346 zijne gemalin plechtig met Holland,
Zeeland en Friesland te beleenen. Onverwijld vertrok zij naar
hare graafschappen. Weldra had zij onder do edelen een aan-
tal raadslieden, die haar vertrouwen bezaten. Dit verbitterde
anderen, die niet tot de uitverkorenen behoorden. Gesteund
door vele steden, lieten zij de machtspreuk hooren, dat Hol-
land zich nimmer door eene vrouw, als wettige vorstin, zou
-ocr page 34-
24
laten regeeren. Do keizerin besloot voor den storm te wijken.
Naar Beieren teruggekeerd, noodigde zij de staten uit, een\'
van Lodewijks zonen als stedehouder te kiezen. De keus viel
o]) Lodewijks tweeden zoon Willem. Hij voerde den titel
verbeider. Maar ook hij vond geen genoegzamen steun en was
weldra met schulden overladen. Daarom leende hij het oor
aan zijne tegenstanders, die zicli lieten verluiden, dat, zoodra
hij in den waren zin des woords graaf was, de zaken anders
zouden gaan.
Dit alles hoorde de keizerin, en het wekte in hoogc mate
hare bezorgdheid op. Terzelfder tijd stierf haar gemaal, en
de keizerskroon viel aan Karel IV, den vijand van het I?eier-
sche huis (Overzicht, blz. 89), ten deel. Nu was goede raad
duur. In hare verlegenheid gaf Margareta gehoor aan den
wenk van eenige welmeenende lieden, die haar uit Holland
schreven, dat haar niets anders overbleef, dan het graafschap
voor goed aan Willem af te staan. In 1349 teekende zij dus
eeue verklaring, waarbij zij Willem als graaf van Holland en
Zeeland en als heer van Friesland erkende, onder voorwaarde
dat hij haar jaarlijks ongeveer 34,000 gl. en eene zekere som
op eens betaalde. Maar Willem keerde de beloofde sommen
niet uit. Zoo nam in 1350 de strijd tusschen de Iloekschen
en de Kabeljauwschen een\' aanvang. Margareta herriep hare
gift en begaf zich naar Henegouwen.
llochsclicn en Kabeljauwschen waren de namen der partijen.
Het is licht te begrijpen, dat een volk, in welks bedrijf do
visch eene groote rol spoelt, die kooplieden Kabeljauwschen
noemde, welke, als de van roof levende visschen, vaak rijk
werden ten koste der geringere volksklasse. En waren zij
gelijk aan kabeljauwen, dan konden de edelen, die de hand
aan het zwaard sloegen, als wilden zij de tegenstanders, gelijk
den visch met den haak of hoek, er mede doorboren, zeer
goed Iloekschen worden goheeten. Een roodc hoed was het
kenteeken der Iloekschen, een grauwe die der Kabeljauwschen.
Verreweg het mecrendeel van Hollands steden was Willems
zaak, die der Kabeljauwschen, toegedaan, slechts die niet,
welke den adel behoorden. In Zeeland daarentegen telde Mar-
gareta, naast vele edelen, ook een aantal steden onder hare
aanhangers. Do boeren stonden grootendeels de Iloekschen
-ocr page 35-
25
bij. Intusschen behoort men niet voorbij te zien, dat er, hoe
scherp men ook de grenslijn tusschen do beide partijen trachte
te trekken, geen stad of streek was, waar slechts öf Hoek-
sclien öf Kabeljauwschen de bevolking uitmaakten.
De oorlog der Hoekschen en der Kabeljauwschen kenmerkte
zich hierdoor, dat toen, voor \'t eerst hier te lande, buskruit
door de troepen werd gebruikt. Na vele mislukte pogingen
werd eindelijk, in 1354, het geschil op afdoende wijze uit den
weg geruimd. Margareta stond Willem de graafschappen Hol-
land, Zeeland en Friesland af en behield alleen Henegouwen.
Wederom beloofde Willem, dus Willem V geworden, haar
een jaargeld te zullen betalen. Twee jaren daarna overleed
de keizerin te Quesnoi (in Henegouwen). Kort hierop bracht
men ook haren zoon derwaarts, want sedert \'1357 vertoonden
zich bij hem sporen van krankzinnigheid.
Ue partijen waren in \'t leven geroepen, en al was de twist
die ze, meer dan eenig ander voorval, had doen ontstaan, nog
bij het leven der hoofdpersonen bijgelegd, tusschen deze par-
tijen zelven werd de strijd, met langer of korter tusschenpoo-
zen, ongeveer anderhalve eeuw voortgezet. Inmiddels werd Wil-
lems jongere broeder A.Vbrecht door toedoen der Hoekschen
regent of ruwaard. Eerst in 1389, na den dood van Willem V,
werd hij graaf (1389-1404). Met zijn\' zoon, Willem van Oos-
tervant (zie blz. 22), stelde hij zich aan het hoofd van een talrijk
leger, dat een\' krijgstocht naar Friesland ondernam. Keer op
keer werden de Friezen geslagen, maar gevolgen leverden de
behaalde overwinningen niet op. Tallooze sommen verslond do
oorlog, en niet anders won de graaf, dan dat hij vasten voet
in Stavoren had. In vele opzichten herinnerde het bewind van
Albrecht aan dat van Willem den goede. Ook hij was een
vorst, die aan Europa\'s hoven in hoog aanzien stond. Zijne
dochter Margareta huwde hij uit aan Jan zonder vrees,
een\' zoon van Philips den stoute, hertog van Bourgondië, zijn\'
zoon Willem aan Philips\' dochter Margareta. Deze huwelijken
hadden dit gevolg, dat het Beiersch huis in nauwe betrekking
kwam te staan tot het Bourgondische. Albrechts jongste zoon
Jan werd bisschop van Luik. Een der merkwaardigste feiten
zijner regeering, wat de binnenlandsche aangelegenheden betreft,
is, dat te dier tijde in de meeste steden van Holland, naast
-ocr page 36-
20
schout en schepenen, als overheid, burgemeesters optraden
met een\' raad, waarvan de leden uit de burgers werden ge-
kozen. Albrecht overleed in 1404.
Willem VW, tot dusver Willem van Oostervant genoemd
(1404—1417), had een\' afkeer van de Kabeljauwschen. Hij
hield zich aan de gewoonte, door zijn\' vader ingevoerd, huur-
troepen ter bezetting zijner sterkten op de been te houden
en dankte ze nimmer weer af. De graven uit het Beiersche
huis zagen zeer goed in, dat deze bezoldigde krijgslieden bruik-
baarder werktuigen tot het volbrengen van hun\' wil waren,
dan de leentroepen, weshalve zij deze hoe langer hoe meer te
huis lieten. In 1417 stierf Willem VI, slechts ééne dochter
nalatende, Jakoba van Beieren, geboren in 1401. Het zelfde
jaar, waarin Jakoba haar vader ontviel, had haar reeds haren
eersten gemaal, Jan van Tourainc (het graafschap, waarvan
Tours de hoofdstad is), den tweeden zoon van Karel VI, koning
van Frankrijk, en na den dood zijns broeders dauphin, ontrukt.
Voor zoover de opvolging betreft, had Willem dezen maat-
regel genomen. Één jaar vóór zijn\' dood had hij de edelen
en de steden van Holland en Zeeland bijeengeroepen en uitge-
noodigd hem bij eede te beloven, zijne dochter Jakoba als
wettige opvolgster te zullen erkennen. Velen, maar slechts
Hoekschgezinden, waren verschenen en hadden aan het verzoek
voldaan. Toen nu Willem was overleden, scheen het eerst,
dat zich niemand tegenover Jakoba zoude stellen. Sedert lang
toch werd op de bepalingen ten aanzien van de opvolging in
de Iconen van het Duitsche rijk niet meer gelet en handelde
men, zooals de omstandigheden het medebrachten. Jakoba
legde de belofte af, steeds in gemeenschappelijk overleg te zullen
regeeren met hare moeder, Margarcta van Bourgondië, en
met haren oom, Jan van Beieren, die sinds het dempen
van een hevig oproer te Luik ook wel »Jan zonder genade\',
werd genoemd. Maar nog was het jaar 1417 niet ten einde,
of er ontstonden geschillen tusschen Jan en Jakoba.
Zóó herleefde de burgeroorlog: de partijen stonden immers
toch tegenover elkander, en de Kabeljauwschen hadden slechts
op een hoofd uit het grafelijk huis gewacht. In 1418 voltrok
Jakoba haar tweede huwelijk met Jan IV, hertog van Bra-
bant en Limburg, markg-aaf van Antwerpen, den stichter
-ocr page 37-
27
van de hoogcschool te Leuven. De oorlog zelf leverde voor
Jakoba niets dan teleurstelling en verlies op. Door de om-
standigheden gedwongen, stemde zij in een verdrag toe, dat
Philips de goede, hertog van Bourgondië, een zoon van Jan
zonder vrees en neef van de strijdende vorstin, in 1419 als
middelaar tot stand bracht. Van dit oogenblik af gold alleen
het gezag van Jakoba\'s oom in Holland en Zeeland. Zijzelve
vertoefde met haren gemaal in Brabant, en hoe ook de Kabel-
jauwsche partij, door Jan van Beieren begunstigd, hier en
daar de Hoekschcn onderdrukte, zij was, bij de onverschillig-
heid en onbekwaamheid van Jan van Brabant, niet in staat,
zich er tegen te verzetten. Welhaast leverde Jakoba\'s echtge-
noot een nieuw bewijs van die onverschilligheid omtrent hare
belangen. In 1420 verpandde hij, tegen eene groote som geld,
Holland en Zeeland aan Jan van Beieren. Niet alleen Jakoba,
ook de onderdanen zelven van den hertog, d. i. de staten van
Brabant, koesterden de grootste minachting voor Jan, dien zij
hierom van het bewind ontzetteden, het regentschap aan zijn\'
broeder opdragende. Nu kon Jakoba den smaad niet langer
dulden, een zoodanigen man tot gemaal te hebben. Zij stak
naar Engeland over, met den koning van welk land, Hendrik
V, zij reeds vroeger onderhandelingen over een nieuw huwelijk
had aangeknoopt, en trouwde in 1422 ten derden male met
Humphrey, hertog van Glocester, Hendriks broeder.
Drie jaren daarna, in 1425, overleed Jan van Beieren.
Jan van Beieren liet zijne rechten op de drie graafschappen
bij testament na aan zijn\' neef Philips den goede van Bour-
göndië. Maar Holland en Zeeland verklaarden Jan van Brabant
getrouw te blijven; Henegouwen huldigde den hertog van
Glocester en Jakoba. Op nieuw begon alzoo de oorlog tusschen
Jan van Brabant en Philips aan de ééne en Jakoba aan de
andere zijde. Jakoba\'s troepen gelukte het in 1425, Schoon-
hoven te vermeesteren. Aan alle manschappen der bezetting
werd het leven gelaten, slechts niet aan één man, A11 ai rt
of A1 b e r t B e i 1 i n k , vroeger schout te Gouda, die mede had
gestreden ter verdediging van het slot der stad. Op bijzonderen
last der gravin werd hij — dit is althans het waarschijnlijkste
der uiteenloopcnde gevoelens over het lot van dezen man —
levend begraven. Inmiddels verliet Humphrey, uit hoofde van
-ocr page 38-
28
geschillen in Engeland, waarin hij was betrokken, deze landen.
Terzelfder tijd benoemde Jan van Brabant zijn\' neef tot ruwaard
van Holland en Zeeland. Slechts in Schoonhoven, Gouda en
Oudewater werd Jakoba als gravin erkend. Gedurende het
vervolg van den strijd, die steeds slepend bleef, overleed Jan
van Brabant in 1427, terwijl een geestelijk gerechtshof te
Rome in 1428 de echtverbintenis met Glocester voor onwettig
verklaarde. Zóó ook van dozen man verlaten, dien de in
Engeland heerschende verdeeldheid tot dusver had verhinderd
hier krachtdadig op te treden en die nu zonder tegenzin in
de uitspraak der kerk berustte, werd Jakoba meer en meer
in \'t nauw gebracht. Daar haar gezag tot de drie genoemde
steden beperkt was, zag zij geen anderen uitweg dan het
sluiten van een verdrag, dat in 1428 te Bel ft tot stand kwam.
De hoofdpunten waren: Jakoba wordt erkend als gravin van
Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen, Philips van Bour-
gondië als ruwaard en erfgenaam dezer gewesten; in die hoe-
danigheid zal Philips het bewind voeren, totdat Jakoba een
nieuw huwelijk aangaat; Jakoba zal niet hertrouwen dan met
toestemming van hare moeder, van Philips en van de drie
stenden der landen, tenzij zij wil geacht worden, hare onder-
danen van den eed van gehoorzaamheid te hebben ontslagen;
Jakoba zal een gedeelte trekken van de inkomsten der graaf-
schappen.
Philips benoemde tot stadhouder van Holland, Zeeland en
Friesland Frank van B o r s e 1 e n, die door de diensten,
met groote kieschheid aan Jakoba bewezen, weldra zoozeer
hare genegenheid verwierf, dat zij met hem in den echt trad.
Frank van Borselen verloor nu het stadhouderschap, doch
werd door Philips tot graaf van Oostervant verheven. Deze
daad van Jakoba, als strijdende met het verdrag van Delft,
had in 1433 het verlies der grafelijke waardigheid ten gevolge.
Daarentegen verkreeg zij van Philips vele heerlijkheden, waar-
van zij de inkomsten bleef trekken tot haren dood in 1436.
-ocr page 39-
20
§0.
Holland en Zeeland onder de graven uit het Bourgondisch huis.
Jan zonder vrees werd in 1419 op de Yonnebrug gedood
(Overzicht, blz. 91). Zijn zoon Philips de goede, (1433—
14G7) volgde hem onmiddellijk in Bourgondië, Vlaanderen,
Mechelen, Franche-comté, Artois en Salins op. In 1421
kocht hij het graafschap Namen van graaf Jan III, die zich
het vruchtgebruik gedurende zijn leven voorbehield en na
wiens dood, in 1429, Philips het land in bezit nam. In
1430 erfde hij van een\' neef Brabant, Limburg en Antwer-
pen. In 1433 stond Jakoba hem Henegouwen, Holland,
Zeeland en Friesland af. Eindelijk kocht hij nog het hertog-
dom Luxemburg en nam het in 1451 in bezit.
Philips de goede is de eerste hertog uit het huis van Bour-
gondië, die onder de Nederlandsche vorsten eene plaats be-
kleeclt. Langzamerhand was de omvang van het grafelijk gezag
in de staten, die het tegenwoordige Nederland en België uit-
maken, grooter geworden. Allengs waren vele beletselen tegen
de uitbreiding van dat gezag uit den weg geruimd. Niet
langer was de grond van Holland en Zeeland, om van deze
maar alleen te spreken, met tal van kasteelen overdekt,
waarin evenveel edelen met hunne in \'t staal gedoste man-
schappen lagen, steeds ten aanval tegen den graaf gerust.
De macht des adels was voor die van den landsheer geen strui-
kelblok meer. Een ander was er voor in de plaats gekomen.
Als een loopend vuur was het streven der ingezetenen om zich
tot gemeenten te vereenigen van den eenen tot den anderen
staat overgegaan. Door de behoefte aan geld gedrongen, had-
den de vorsten geene perken gesteld aan de begeerte der ste-
den naar privilegiën, maar ze met ruime hand gegeven aan
wie ze verlangde. Doch van lieverlede begonnen die vorsten ,
de gevolgen hunner milddadigheid inziende, te trachten ze op
allerlei wijze te voorkomen. Zij schrikten voor den vorm van
gemeenebest, die aan de gemeenten eigen was. Zij vingen
aan de overeenstemming te duchten, die meer en meer ont-
stond tusschen de burgers en de door hen gekozen overheids-
personen. Hiertegen richtte zich dus hun streven. Niet langer
riep nu de graaf, zooals weleer, het gansche lichaam der
-ocr page 40-
30
gemeene poorters bij klokkeslag op, maar alleen een zeker
aantal der meest gegoeden van hen, (naar het woord vroed =
wijs) doorgaans de vroedschap en rijkheid gehceten, om, na
hen te hebben gehoord, zijn besluit te nemen. Alzoo werden
zij, die werden geroepen, telken male als de vertegenwoor-
digers der poorters in \'t algemeen aangemerkt.
Bij de graven uit het Henegouwsche en het Beiersche huis
was evenwel het beperkt gezag nog eene oorzaak van beperkte
heorschzucht. Anders werd dit sedert het optreden van het
Bourgondische huis, dat, zoovele staten onder zijne macht
vereenigende, ze zooveel mogelijk tot één lichaam wenschte
te doen samensmelten. Dit huis toonde in al zijn daden,
welk zijn doelwit was : eenheid, overwicht der grafelijke macht
over den adel en over de steden beide. En toen later het
Oostenrijksche huis v oor het Bourgondische in de plaats kwam ,
hield ook dit vast aan een stelsel, dat den vorst het regeeren
zoo gemakkelijk maakte, en, hoewel het ook ten nutte der
ingezetenen verstrekte, toch geheel in \'t belang van den lands-
heer was uitgedacht. De Hoeksche en Kabeljauwsche verdeeld-
hedon werkten het doel des graven in de hand.
Ter bevordering nu van het groote doel, zoo even aange-
duid, deed Philips de goede verschillende stappen. Hij is de
oprichter van dien vasten raad, die het hof van Holland
wordt genoemd en in 1428 tot stand kwam. Hij had zitting
te \'s Gravcnhage en zat in hooger beroep terecht over alle
vonnissen, in burgerlijke zaken door andere rechtbanken gewe-
zen. Het spreekt vanzelf, dat hierdoor aan do oude vier-
scharen veel van hare kracht werd ontnomen. De leden van
\'t hof werden door den graaf aangesteld en waren dus alleen
van hem afhankelijk. Een andere stap was deze. Aan vele
steden van Holland vergunde Philips, op de wijze, boven
omschreven, vaste vroedschappen of stedelijke raden op te
richten , die zichzelven mochten aanvullen. Intusschen hoede
men zich, deze vroedschappen voor de »regeering" der steden
te houden. Zij waren niets anders dan de vertegenwoordi-
gers van \'t lichaam der burgerij. De regeering berustte bij
schout, schepenen en burgemeesters, \'s graven ambtenaren.
Er is nog meer. In 1455 stelde Philips een hoog gerechts-
hof in, dat hij den naam geheime of groote raad gaf, waarop
-ocr page 41-
31
alle inwoners zijner gewesten zich, bij rechtsgeschillen, in
appèl konden beroepen. De geheime raad hield zijn zittin-
gen in de plaats, waar de vorst vertoefde, en kreeg later
een vasten zetel.
Philips de goede is ook de eerste graaf, die een paar malen
een vergadering der Ahjemeene Staten bijeenriep. Reeds is
in dit werk gewag gemaakt van het raadplegen der edelen,
of der steden, of der edelen en steden tezamengenomcn door
de graven. Dergelijke bijeenkomsten, die voor ieder gewest
in \'t bijzonder werden gehouden, noemde men sedert Albrechts
tijd dagvaarten, later staten, vermits de edelen en de steden,
waaruit zij bestonden, de staten, d. i. standen des lands,
vertegenwoordigden. Voor \'t eerst komt die naam, wat Hol-
land betreft, in 1428 voor. Het getal der steden, die door-
gaans opkwamen, was zes, n. 1. Dordrecht, Haarlem, Delft,
Leiden, Amsterdam en Gouda. Voorzitter dier staten was
aldaar hij, die het ambt van \'s lands advocaat bekleedde. In
Zeeland bestond het lichaam der staten uit drie leden, n.1.
uit den abt van Middelburg, de edelen en vijf steden. In
plaats nu van, gelijk tot dusver, de staten van elke pro-
vincie in \'t bijzonder, riep Philips ecnige keeren die van alle
gewesten gezamenlijk ter vergadering op, hierdoor den grond
leggende tot het latere lichaam dei- Staten-Generaal. Zeer
bekend is b. v. de vergadering der Algemeene Staten, die
den 25 April 1465 te Brussel plaats had.
De jaren van Philips\' regeering zijn een van de merkwaar-
digste tijdperken der geschiedenis, zoowel wat zijne eigene
daden betreft, als ten opzichte van de wereldgeschiedenis in
\'t algemeen. Tot die daden des vorsten behoort nog de in-
stelling in 1429 van de orde van het gulden vlies. Het doel
dier instelling was, de edelen, wier ridderlijke dapperheid hij
hoog waardeerde, ter bescherming van de kerk, nader onder
elkander en aan zijn\' persoon te verbinden. Hijzelf was er
het hoofd van. Geen der leden kon voor eene andere recht-
bank, dan voor die der orde, worden gedaagd. Het zinnebeeld
der orde was het »lam Gods," dat de ridders aan eene keten
om den hals droegen.
Merkwaardig is de tijd van Philips\' regeering. Immers in
die jaren valt de verovering van Constantinopcl door de Tur-
-ocr page 42-
32
ken, de invoering der vuurwapens bij de legers, waardoor
aan liet overwicht dei- edelen weder een gevoelige schok werd
toegebracht, en de uitvinding der boekdrukkunst. De eer
dezer uitvinding, welke omstreeks 1423 plaats greep, komt
aan Lourens Janszoon Coster van Haarlem, die van menige
verbetering, in deze kunst aangebracht, aan Johan Guttcn-
berg toe. De Nederlandsche gewesten dreven veel handel;
hunne zeevaart was belangrijk. Vlaanderen en Drabant waren
beroemd door hunne lakcnfabrieken. De zetel van den handel
in hout, vee, paarden en koren met de Oostzee en het Noor-
den van Europa was in Holland. Vele steden waren leden
van het hanzcverbond. Een andere en rijke tak van bestaan
was de haringvisscherij, die evenwel haar toppunt nog niet
had bereikt. Willem Beukelszoon van Biervliet (in Staats*
Vlaanderen), overleden in 1397, had het kaken en zouten
van dien visch, die eertijds alleen versch werd gegeten, uit-
gevonden. De schepen, waarmede men ter haringvangst voer,
heetten en heeten nog buizen. Aan \'s volks tevredenheid over
dien bloei is Philips\' bijnaam toe te schrijven. Het volk
noemde den vorst »den goede," die hun, in plaats van de
lange regeeringloosheid en den burgeroorlog, wederom de wei-
daden van den vrede, de veiligheid en het recht deed kennen.
Op die wijze betoonde het zijne dankbaarheid aan Philips,
die zijn eigen belang met dat zijner staten vereenzelvigende,
de goede dagen van Willem III deed terugkeeren. Intusschen
valt het niet te ontkennen, dat die bijnaam hem geenszins
wegens overgrootc goedheid van aard toekomt, daar menige
harde daad tegen hem getuigt.
Philips liet, bij zijn\' dood in 14G7, eene welvoorzieno
schatkist aan zijn\' zoon Mtarel den stoute (14G7—1477)
na. Deze graaf nam, met het oog op het stelsel van zijn
huis, twee gewichtige maatregelen. Vooreerst vestigde hij in
1474 den grooten raad te Mechelcn (zooals hij van nu af door-
gaans heet). Verder richtte hij in 1471, op het voorbeeld van
Karel VII, koning van Frankrijk (Overzicht, blz. 91), een
staand leger ruiterij op. Tot de vermeerdering der erflanden
van zijn huis legde hij den grond door in 1471 een verdrag
te sluiten met Arnoud van Egmond, hertog van Gelder-
land. Pij dit verdrag verpandde Arnoud hem zijn hertogdom
-ocr page 43-
33
voor een som van 300,000 gl., hem tevens tot erfgenaam
benoemende. Maar de Gelderschen wilden Karel niet tot her-
tog hebben. Zóó brak er een ooi-log uit, die meer dan
eene halve eeuw duurde. Gedurende zijne gansene regeering
was er één hoofddenkbeeld, dat Karel beheerschte: de hoed,
dien hij als hertog droeg, moest met eene koningskroon wor-
den verwisseld; de landen, die tusschen de Middellandsche
Zee en de Noordzee, tusschen Frankrijk en Duitsehland la-
gen , moesten onder zijn\' schepter worden vereenigd. Toen
zijn plan om in overleg met keizer Frederik III dit doel te
bereiken was mislukt, doordien de keizer in 1473 de stad
Trier, waar men ter beraadslaging was bijeengekomen, snel
weder verliet, besloot hij met geweld op te treden. Maar hij
sneuvelde in 1477 bij Nancy (aan de Moezel, ten z. van
Metz) in een\' slag tegen,.. Iïéné, hertog van Lotharingen.
Zonder één zijner ontwerpen verwezenlijkt te zien , scheidde
Karel uit het leven, al zijne landen in een ongelukkigen
toestand aan zijne dochter Maria (1477—1482) nalatende.
Lodewijk XI verklaarde al wat leen was der Fransche kroon
voor vervallen: Bourgondië werd vermeesterd, Artois en Pi-
cardië, zelfs Franche-Comté, besprongen, Vlaanderen bedreigd.
In de Nederlanden zelven wilde men vóór alles waarborgen voor
\'t behoud der nationaliteit tegen Fransche overheersching,
vóór alles herstel der geschonden privilegiën. Het gevolg was
het groot-privilegie, dat Holland en Zeeland bedongen, aleer
zij zich tot eenige opolfering ten behoeve van Maria verplicht-
ten. In dit stuk stond de gravin een deel harer macht aan de
staten af. Soortgelijke handvesten, als het groot-privilegie,
werden ook aan andere gewesten, inzonderheid aan Ylaande-
ren, toegestaan. Terstond trad Maximiliaan, een zoon van
Frederik III, die nog in 1477 Maria\'s echtgenoot werd, tegen
Lodewijk XI in het strijdperk. Doch eerst in 1493 gaf
Frankryk Franche-Comté en Artois, op eenige steden na,
terug. Zich gedurende den strijd tegen Frankrijk van den
bijstand zijner onderdanen willende verzekeren, sloot Maxi*
miliaan zich nauwer bij de Kabeljauwschen aan. In 1482
overleed Maria, en Maximiliaan aanvaardde de voogdij voor
zijn minderjarigen zoon Philips II of den schoone.
3
-ocr page 44-
34
§ ?•
Holland en Zeeland onder de eerste graven uit het
Oostcnryksch huis.
De tijd van \'t regentschap was zeer onstuimig en baarde
Maximiliaan vele zorgen. In 1488 stonden de bewoners van
Gent en Brugge op, rekenschap eischende van de opgebrachte
gelden. Maximiliaan zelf, op dat tijdstip te Brugge vertoe-
vende, werd met vele heeren van zijn gevolg gevangen ge-
nomen en in de woning van een\' bijzonder persoon in hech-
tenis gehouden. Sommige dier heeren werden gepijnigd,
andere gedood, en Maximiliaan eerst na maanden ontslagen.
Andere moeielijklieden had hij in Holland te bestrijden. De
gunsten, door hem aan de Kabeljauwschen bewezen, riepen
de partijschappen weder in \'t leven. Onder de veelvuldige
voorvallen van den vernieuwden strijd blijft bovenal de bele-
gering van den toren te Barneveld (op de Veluwe) in 1482 in
aller herinnering leven, niet zoozeer uit hoofde van het ge-
wicht der zaak zelve, als wel om de wreedheid der Hoekschen
en de zelfopoffering van den held van \'t verhaal, Jan van
Schaffelaar, die er bij omkwam. In 1492 eindigde zoowel
het oproer van het kaas- en broodvolk, d. i. van hen, die,
wegens den druk der belastingen, in Noord-Holland waren
opgestaan, als de strijd der Iloekschcn en Kabeljauwschen.
De zege viel de laatstgenoemde partij ten deel.
In 4493 werd Maximiliaan keizer van Duitschland. In
\'t volgend jaar aanvaardde Philips Mïï, de schaone
(1494—1506) — aldus om zijne lichamelijke schoonheid ge-
heeten — het hertogelijk, grafelijk en heerlijk bewind over
de verschillende Zuid- en Noord-Nederlandsche staten. Zijne
eerste daad, als vorst dier landen, was gericht tegen het
groot-privilegie. Bij zijne inhuldiging verklaarde hij, de pri-
vilegié\'n, geschonken na den dood van Karel don stoute, met
goedvinden der staten zelven, plotseling vernietigd. In 149G
trouwde Philips met J o h a n n a, tweede dochter van Ferdi-
nand II den katholieke, koning van Arragon, en Isabclla,
koningin van Castilië. Dit huwelijk opende hem het uitzicht,
cens den Spaanschen troon te zullen beklimmen. In 1504 ging
-ocr page 45-
35
hij naar Spanje, omdat Isabella was overleden en de krankzin-
nigheid zijner gemalin haar belette, de kroon van Castilié\' te
dragen. Weldra aanvaardde hij het bewind over dit rijk; maar
nog in \'t zelfde jaar, 1500, stierf hij plotseling. Alzoo moest
Maxiniiliaan voor de tweede maal het regentschap over de
Nederlandsche staten op zich nemen. Hij, voor wien Maximi-
liaan de teugels van \'t bewind in handen nam, was de zoon
van Philips en Johanna, Karel, in 1500 te Gent geboren.
In 1515 aanvaardde Karel, die in Duitschland de vijfde,
in Spanje de eerste, in Holland en elders de tweede, enz.
vorst van dien naam is en JKarel V wordt genoemd, het
bewind over de Nederlandsche staten. Weldra zag hij het
aantal der landen, waarover hij den schepter voerde, toe-
nemen. In 1516 volgde hij zijn\' grootvader Ferdinand in
Arragon op en werd aldus koning van geheel Spanje. In
1519 werd hij keizer van Duitschland. Wat de .Nederlanden
betreft, in 1515 verkocht George van Saksen, een zoon van
Albrecht (zie blz. 41), hem zijne rechten op Friesland voor
350,000 gl., terwijl de Friezen zelven hein in 1524 als heer
erkenden. In 1528 stond de bisschop van Utrecht, Hen-
drik van Beieren, hem de wereldlijke macht af over
Utrecht en Overijsel. In 1530 erkende Groningen Karel als
heer des lands en stond Karel van Gelder hem de heerschappij
over Drente af. De laatste der Nederlandsche staten, waar-
mede dit voorbeeld werd gevolgd, was Gelderland, dat Wil-
lem van Gulik en Kleef, een neef en opvolger van Karel
van Gelder, door wapengeweld gedwongen, in 1543 aan
Karel V moest afstaan. Zoo werd eerst Karel heer van de
zeventien gewesten. Het waren , vier hertogdommen: Bra-
bant, Limburg, Luxemburg en Gelder; zeven graafschappen :
Vlaanderen, Artois, Henegouwen, Holland , Zeeland, Namen
en Zutfen; het markgraafschap Antwerpen; vijf hcerlijkhe-
den: Friesland, Mechelen, Utrecht, Overijsel, Groningen
met de Ommelanden.
:i-
-ocr page 46-
36
§8.
Overzicht der geschiedenis van Gelderland gedurende
de Middeleeuwen.
Thans moet, ten opzichte van Gelderland, Utrecht en de
overige gewesten, eenigszins in bijzonderheden worden aange-
toond, wat boven (blz. 13 vlg.) in algemeene trekken is ter-
nedergesteld. Met de samensmelting van verschillende kleine
heerschappijen tot één samenhangend geheel ging het ook hier
langzaam. Buiten de streken, die hij reeds bezat, trok de
graaf van Gelderland allengs verschillende allodiën van edelen
aan zich, om ze als leenen weder te geven. Gelijk de macht
van den graaf van Holland, groeide die van den graaf van
Gelderland niet de jaren aan: de afhankelijkheid van den
keizer werd steeds minder. Had de graaf zich reeds in de
43de eeuw eenige rechten der kroon toegeëigend, het volle
gezag als landsheer verwierf hij in al zijne uitgestrektheid in
1339. Toen immers benoemde Lodewijk van Beieren Mtei-
nald MM
of den zwarte (zie blz. 12) tot hertog, destijds
eene zeldzame verheffing. Insgelijks nam de macht des graven
tegenover de edelen voortdurend toe. Van onafhankelijke en
met hem gelijkstaande edelen werden zij langzamerhand zijn
leenmannen, traden in zijn\' dienst en stonden hem bij het
beheer des lands ter zijde. Later moesten zij eene gelijke
mate rechten, als zij genoten, zien toekennen aan de steden,
sinds deze als gemeenten optraden. Invloed op den gang
der zaken, in den eigenlijken zin, oefenden de steden,
vereenigd met de edelen, eerst sedert 1418, toen zij met deze
een verbond sloten, ten einde bij \'s lands hachelijken toe-
stand maatregelen van voorziening te nemen. Van nu af
waren ridderschap en steden tot één lichaam van landssten-
den — de naam staten kwam eerst in 1477 in zwang —
samengegroeid. Op eigen gezag bijeenkomsten houdende, ver-
wierven en behielden alzoo de staten van Gelderland een voor-
recht, dat elders de landsheer zich placht voor te behouden.
Inzonderheid woog de stem der hoofdsteden zwaar.
Dit waren Nijmegen, Roermond, Zutfen en Arnhem, hoofd-
Stedcn der vier eveneens genoemde kwartieren, waarin Gel-
-ocr page 47-
37
(Ierland was verdeeld. Ieder kwartier had zijn bijzonderen
landdag en werd in vele opzichten als een afzonderlijke staat
aangemerkt. Maar eeno enkele maal werd er- cene vergade-
ring van de staten der vier kwartieren gehouden. Die staten
worden vertegenwoordigd door de bannerheeren, do ridderschap
of edelen en de steden. De bannerheeren, die alle in het
graafschap Zutfen woonden, droegen dien naam, dewijl zij
of hunne voorvaderen van den keizer het recht hadden ver-
worven, onder hun eigen banier te dienen.
De stamhuizen, die over Gelderland het bewind hebben
gevoerd, zijn Gelder, Gulik en Egmond. Een der graven
van het eerste huis is Reinald II de zwarte, die in 1339 de
hertogelijke waardigheid verwierf. Na zijn\' dood in 1343
volgde zijn oudste zoon Mteinattl XMM hem op. Welhaast
geraakte hij in geschil met zijn jongeren broeder Eduard, die
een deel eischto van de goederen, door hun\' vader nagelaten.
Te dier tijde bestond er tevens vijandschap tusschen twee
machtige geslachten, dat van Bronkhorst (tusschen Zutfen
en Doesburg) en dat van de Eese of van Hekeren. De hee-
ren van het laatstgenoemde geslacht droegen hun\' naam naar
de ridderhofstede de Eese (bij de Berkel, ten w. van Lochem)
of naar eene andere aarwienlijke bezitting, wellicht naar Hekcr
(nabij Doesburg gelegen).
De geschillen tusschen deze beide huizen ontaardden allengs
in partijschappen, die der Hekerens en Bronkhorsten, waarin
ook do steden deelden, vooral sedert Reinald de zijde der
eersten koos, waarop do Bronkhorsten zich bij Eduard aan-
sloten. De strijd werd met wisselende kans gevoerd tot 136d ,
toen Eduard den slag bij T i e 1 won en zijn\' broeder gevangen
nam. Nu eischte Eduard de waardigheid van hertog voor
zich. Reinald, aan die vordering voldoende, deed afstand
van zijn\' titel en rechten ten behoeve van Eduard. Tien jaren
lang regeerde Mlduartt als hertog. Toen werd Reinald III
weder op den hertogelijken zetel geplaatst. Rij zijne langdu-
ï\'ige gevangenschap, in de laatste jaren op het huis Nijenbeek
(tusschen Deventer en Zutfen, ten o. van Apeldoorn), werd
hij, naar de overlevering luidt, zoo dik, dat hij zonder slot
of grendel kon worden bewaard en men, bij zijne bevrijding,
den muur van zijn vertrek moest doorbreken, om hem ei\' uit
-ocr page 48-
38
te krijgen. Niet bestand tegen de veranderde levenswijze,
welke de plotselinge omkeering in \'s hertogen lot medebracht,
stierf hij nog in \'t zelfde jaar kinderloos.
In 1372 kwam het huis Gulih in \'t bezit der heerschappij.
De eerste hertog hieruit was Willem M, later tevens
hertog van Gulik, de laatste zijn broeder Mteinald IV.
Even als zijn broeder liet hij, bij zijn\' dood in 4423, geen
wettig kroost na. Het vooruitzicht op dit kinderloos overlij-
den, gevoegd bij de uitputting des lands, gaf aanleiding tot
de bijeenkomst der landsstenden in 1418, waarvan boven is
gewaagd. AVeldra erkenden zij in 4423 At\'nnUl. een\' zus-
ters kleinzoon van Reinald IV, uit het huis Egmond (nabij
Alkmaar), als hertog van Gelderland. Nog niet lang had hij
de teugels van \'t bewind in handen, of zijne onderdanen
brachten allerlei grieven togen hem in. Zij betroffen de nut-
teloozo oorlogen, door hem gevoerd, en de zware kosten zijner
hofhouding. Groot was de last der schulden, waaronder de
hertog steeds dieper gebukt ging. Ten laatste stelde \'s her-
togs zoon, slttolf, gesteund door diens gemalin, Katharina
van Kleef, zich aan \'t hoofd der misnoegden. Den Oden
Januari 1405 liet hij, te midden van den nacht, gedurende
den feilen winter van dat jaar, zijn\' vader van het slot te
Grave oplichten, naar Duren (ten n.w. van Tiel) overbrengen
en daar nauw bewaken. Terstond hierop matigde hij zich
den titel en de rechten van hertog aan.
Niet lang duurde het, of Karel de stoute wierp zich als
middelaar tusschen vader en zoon op. Hij liet Adolf in 1471
gevangen zetten en nam Gelderland voor 300,000 gl. van
Arnold in pand, die kort hierop, in 1473, stierf. De Gel-
derschen beschouwden deze verpanding van den beginne aan
als onrechtmatig en krachteloos. Daarom gaf die verpanding-
het sein tot een\' oorlog van de Gelderschen tegen het huis van
Dourgondië en dat van Oostenrijk, die, met korte tusschen-
poozen, gedurende meer dan eene halve eeuw werd gevoerd.
Het begin van den oorlog was gunstig voor Karel. Reeds op
\'t einde van 1473 was hij meester van het hertogdom. Zwaar
drukte do last der Bourgondische heerschappij op de Gelder-
schen. De stenden verloren het recht, zichzelven ter dagvaart
te beschrijven. In 1477 gaf ook aan Gelderland de val van
-ocr page 49-
39
Karcl den stoute eenige verademing. Maar ook Adolf stierf
in \'t zelfde jaar.
In 1492 plaatste Adolfs zoon Karet zich aan \'t hoofd der
Gelderschen, ten einde den kamp tegen het Oostenrijksche
huis te hervatten. De fortuin was hem, hoewel niet in den
aanvang, gunstig. In 1513 had hij schier zijn gansche her-
togdom heroverd. Doch nieuwe moeielijkheden baarde hem
de komst aan \'t bewind van Karel V. Overal, waar deze
zijne heerschappij trachtte te vestigen, niet alleen in Gelder-
land, maar ook in Utrecht, Friesland, Groningen, Drente
en Overijsel stiet hij op den hertog van Gelder (zie beneden
blz. 41, 42). Karel van Gelder vond een krachtigen steun in
Maarten van Rossem (ten o. van Zalt-Bommel, nabij de
Waal), een\' veldheer, die tot zinspreuk had: «branden en
blaken is het sieraad van den oorlog." Hem was het niet te
wijten, dat zijn heer meer en meer in \'t nauw werd ge-
bracht door Karel V. Trapsgewijze moest de hertog van Gel-
derland voor den keizer wijken. Toen hij in 1538 stierf, kon
hij vooruitzien, dat zijn opvolger, Willem van Gulik en
Kleef, binnen kort zou worden gedrongen, Gelderland aan
Karel V af te staan. Dit geschiedde in 1543.
§ 0.
Overzicht der geschiedenis van Utrecht, Overijsel, Drente,
Friesland en Groningen gedurende de Middeleeuwen.
De vroomheid der vorsten en hoeren, die zich in de Mid-
dcleeuwen niet zelden openbaarde in \'t schenken van goederen
of gronden aan kerken , kloosters, abdijen, enz., kwam vooral,
gelijk boven (zie blz. 13) is opgemerkt, te goede aan het
bisdom Utrecht. Langzamerhand groeide de omvang van het
Sticht en daarmede de wereldlijke macht van den bisschop aan.
Die wereldlijke macht des bisschops werd zeer beperkt door de
kanoniken der vijf kapittels, van welke boven (zie blz. 13)
is gesproken. Zonder de toestemming dier kanoniken mocht
de bisschop geen gebied van \'t Sticht vervreemden, noch
-ocr page 50-
iO
oorlog voeren of vrede sluiten, gelijk hij ook in het kerkelijke
aan hun gevoelen gebonden was. Sedert hij in zijne oorlogen
hoe langer hoe meer den bijstand der edelen en steden be-
hoefde, begonnen ook deze invloed op \'s lands regeering te
krijgen. Zoo werd de grond gelegd tot de vergadering der
staten van Utrecht, die sinds het laatst der 45de eeuw wer-
den beschreven. liet eerste lid dier staten waren de geëli-
geerden,
d. i. zij, die uit de vijf kapittels werden gekozen;
het tweede de edelen, die ridderhofstcden bezaten; het derde
de stad Utrecht, en wellicht mode de kleinere steden.
De naam Overijsel kwam eerst in de laatste helft der 16de
eeuw op. Vóór dien tijd werd het niet als één staat aange-
merkt, maar als een aantal van elkander onafhankelijke heer-
lijkheden. Reeds vroeg, immers sedert de "14de eeuw, werd
de macht van den bisschop beperkt door den landdag, d. i.
dooi\' de ridders en de groote steden Deventer, Kampen en
Zwol. In Drente oefende do kastelein (kasteelman) of burr/-
graaf van Kournrdcn
, in naam van den bisschop, het opper-
gezag uit. Hetgeen elders dagvaart of vergadering dei\' staten
werd genoemd, heette hier de landdag. Op dien landdag ver-
schenen de ridders, die elk eene der achttien havezaten (kas-
teelen) moesten bezitten, on de eigenerfden.
Groot was de macht, die do bisschop hier te lande in do
Middeleeuwen bezat. Hij had do geestelijke rechtspraak en kon
boetedoeningen van vernederenden aard opleggen. De streek
lands, waarover hij wereldlijk gezag had, was veel grooter
dan het graafschap Holland of Gelderland. Maar dewijl het
bisdom gelegen was tusschen Holland en Gelderland (zie ook
boven blz. \'17), was de bisschop onophoudelijk in geschillen
gewikkeld met oen\' dezer staten. Dit verzwakte zijne macht
zoozeer, dat MMendrile van Beieren zich verplicht zag,
zijne wereldlijke macht over Utrecht in 1528 aan Karel V
af te staan. Tn \'t zelfde jaar erkenden do staten van Over-
ijsol Karel V als hoer. De bisschop hechtte zijn zegel aan
deze overdracht van het Oversticht. Eveneens kwam Drente
in 1530 aan Karel V.
Roven (zie blz. 15, 1G) is den lezer medegedeeld, dat de
keizers van Duitschland Friesland nu eens aan den graaf van
Holland, clan weder aan den bisschop van Utrecht of den
-ocr page 51-
41
hertog van Gelderland schonken. Maar de Friezen bekommer-
den zich, gelijk wij nu en dan gelegenheid hadden te bespeu-
ren, weinig om dit weggeven van hun land. Moesten de
West-Friezen zich aan Floris V onderwerpen, de overigen
schikten zich slechts tijdelijk in dit lot en wierpen het juk
van den graaf van Holland af, zoodra hij met het meerendeel
zijner troepen uit hun land was geweken. Twee eeuwen lang
sproten voor de Friezen vele onheilen voort uit de geschillen
der Schieringers en Vetkoopers. Zij namen tegen het einde
der 13de eeuw een begin. De Vetkoopers (d. i. handelaars in
vette waren) ontleenden, naar men wil, hun\' naam hieraan,
dat zij, de beste weilanden bezittende, den grootsten handel
dreven in vette koeien, terwijl de Schieringers, wederom met
zinspeling op de vischvangst (zie blz. 25), naar \'t vangen van
de schieraal, hun dagelijksch bedrijf, zóó werden genoemd.
Eindeloos waren hunne verdeeldheden, en slechts dan, wan-
neer er gevaar van buiten dreigde, stonden zij als één man
pal tegenover den vijand. Met de verwoestingen van den
burgeroorlog paarden zich die van de overstroomingen. Het
is schier ongelooflijk, hoevele watervloeden in de Friesche gc-
denkschriften zijn geboekt.
Door zoo velerlei onheilen overmand, moesten ook de Friezen
ten laatste voor vreemd geweld bukken. Maximiliaans krijgs-
overste, Albrecht, regeerend hertog van Saksen-Meis-
zen, was in 1498 zijn schuldoischer voor groote geldsommen
wegens achterstallige soldij der soldaten. Hij verpandde hem
alzoo Friesland voor 300,000 gl. en bevestigde hem in het
crfpotustaalxchnp over dat land, hem door de Schieringers aan-
geboden. Hij mocht dan zien, hoe hij het vermeesterde. A1-
brecht slaagde in die taak. Hij stierf in 1500. Spoedig
werden de Friezen zijn zonen en opvolgers, Hendrik en
George, die elkander opvolgden, moede en riepen in 1509
Kar el, hertog van Gelderland, in het land. Daarom
sloot George in 1515 eene overeenkomst met Karel V, van
wiens voorzaat zijn vader Friesland in pand had gekregen,
waarbij hij hem dit land voor 350,000 gl. overgaf. Zoo stond
ook hier Karel V tegenover Karel van Egmond. Groote dien-
sten bewees den hertog van Gelderland de onversaagde Frie-
sche zeeroover Groote Pier, die, sedert de Saksische krijgs-
-ocr page 52-
(2
lieden zijn buis te Kimswerd (ten z. van Harlingen) in de
ascli hadden gelegd, zonder mededoogen eiken buitenlandschen
bespringer van zijn land in zee wierp, om »hem de voeten
te spoelen." Eerst in 1524 kon Karel V zich »heer van
Friesland" schrijven.
Groningen was bestemd om in het lot van Friesland te
deelen. Hoe langer hoe minder gold in dit gewest, als \'t
verst verwijderd zijnde van diens zetel, het gezag van den
bisschop van Utrecht. Eensdeels door den strijd hierover,
anderdeels door dien met de Ommelanden en vermits de ver-
deeldheden der Schicringers en Vetkoopers ook hier hare wer-
king deden gevoelen, verzwakte Groningens kracht. Dus kon
A1 b r e c h t v a n S a k s e n-M e i s z e n, in 1 499 door Maximiliaan
tot heer van dit gewest benoemd, een poging wagen om het
te vermeesteren. Doch de heerschappij der Saksen was hier
van even korten duur als die van Karel van Egmond, die
er eveneens zijn gezag trachtte te vestigen. Eindelijk ziende,
dat ook Karel van Egmond hen niet op voldoende wijze tegen
Karel V konde beschermen, boden de Groningers dezen in
153G de opperheerschappij aan. Karel V nam het aanbod aan.
Tusschen de landdagen in Friesland en die van andere ge-
westen bestond een groot verschil. De landsvergadering van
Friesland berustte niet, gelijk elders, op een vertegenwoor-
diging der standen, maar van landschappen. Zij was samen-
gesteld uit de afgevaardigden van Oostergo, Westergo en
Zevenwoudcn. Deze algemeene landdag besliste over \'s lands
hoogste belangen, over vrede en oorlog, enz. Bij zware on-
lusten echter, hoedanigc Friesland zoovele beleefde, verlie-
pen er dikwijls jaren, dat geen algemeene landdag werd
gehouden en dat er slechts afzonderlijke vergaderingen bijeen-
kwamen der vertegenwoordigers van het eene of andere ge-
deelte van Friesland. Aan het hoofd der gemeenten in Fries-
land stonden grietmannen, welke naam wordt afgeleid van
een oud-Friesch werkwoord, dat «aanklagen, in rechten ver-
volgen" beteekent.
De Ommelanden van Groningen bestonden uit drie kwar-
tieren, Hunsingo, Fivelingo en het Westerkwartier. Wester-
wolde (zie boven blz. 13) is tot 1795 een afzonderlijke
heerlijkheid geweest. Sedert 1594 merkten de Staten-Generaal
-ocr page 53-
43
zich als leenheeren van Westerwolde aan. De stad Groningen
kocht die heerlijkheid in 1619 voor ruim 140,000 gl. en hezat
ze als zoodanig tot de omwenteling van 1795. De eigenerfden
en andere afgevaardigden uit die drie kwartieren stelden de
vergadering der staten samen. Later kwam er de stad bij.
De eigenerfden waren diegenen, die, krachtens hunne eigen-
doinmen, zonder volmacht of verkiezing ten landdage ver-
schenen.
§ 10.
Be Nederlanden onder het bewind van Kavel V.
Zóó waren dan de zeventien onder ééno heerschappij, die
van Wiarel V (1543—1555), vereenigd. Het waren bloei-
ende staten met een krachtige bevolking. Vischvangst, han-
del en zeevaart waren de rijke bronnen, die het bestaan
der Nederlanders verzekerden; daarbij landbouw en veeteelt.
Vooral was de groote visscherij, de haringvangst, vermaard,
een ware goudmijn, daar zij aan meer dan 20,000 huisge-
zinnen het onderhoud verschafte. De haring werd jaarlijks
van den 24sten Juni tot den 25sten November op de kusten
van Engeland en Schotland gevangen. Er waren jaren, dat
er tot 1500 haringbuizen uit de Nederlandsche havens in zee
liepen, alleen uit Enkhuizen 140. Geen volk wist den haring
zoo goed te bereiden als de Nederlanders, weshalve do Hol-
landsche haring, als zijnde de beste van smaak en de duur-
zaamstc, op de vreemde markten het meest gewild was. De
haring Averd (zie blz. 32) öf als pekelharing, óf, gerookt
zijnde, als bokking gegeten. Van groot gewicht was mede de
walvischvangst, waarmede men in de 17de eeuw een begin
maakte en waarvoor de Staten-Generaal in 1614 uitsluitend
octrooi of vergunning gaven aan de Noordsche compagnie.
Ten behoeve dezer visscherij werden in die eeuw jaarlijks
omstreeks 250 schepen uitgerust, die, met het oog op het
doel, de koude van Groenland, Spitsbergen, enz. trotseerden.
Vele zijn de oorzaken, die Nederland tot een land van han-
-ocr page 54-
\\\\
del on zeevaart bij uitnemendheid hebben gemaakt: de ligging
aan de Noordzee; de menigte van bevaarbare rivieren en ka-
nalen; de persoonlijke vrijheid, die, hoe ook beperkt, hier
meer dan elders werd geëerbiedigd en velen noopte zich er
metterwoon te vestigen. Sedert het einde der 15do eeuw was
Antwerpen de hoofdzetel van den handel. Er waren meer
dan 1000 vreemde handelshuizen gevestigd. De beurs, eiken
dag tweemaal gehouden, telde telkens meer dan 5000 bczoe-
kers. Den handel op de Oostzee, in hout en graan, had
hoofdzakelijk Amsterdam, toen reeds bij Venetië vergeleken
en de korenmarkt van Europa genoemd. Nog is niet gewezen
op de vrachtvaart, die zeer aanmerkelijke voordeden ople-
verde, en geen gewag gemaakt van de velerlei fabrieken,
waarmede de nijvere en dichte bevolking zich bezig hield.
Van wetenschappelijke beschaving kan nog maar weinig spra-
kc zijn. Toch ontbrak het niet aan de beginselen. Reeds had
Jakob van Mae riant zijn\' spiegel Historiaél in \'t licht ge-
geven. Wat de fraaie letteren in engeren zin aangaat, van lie-
verlede was eene Nederlandsche letterkunde ontstaan, waarvan
het begin in het laatste vierendeel der 12de en het eerste der
13de eeuw is te zoeken. Vóór dien tijd waren onze voorou-
ders in taal, zeden en gewoonten nog Duitschers. In de 12de
eeuw kwam de Nederlandsche taal uit het Nederduitsch voort.
Zij heette gedurende de Middeleeuwen liet Vlaamsen. Onder de
werken, die tezamen uitmaken hetgeen men onze Middeleeuw-
sche letterkunde noemt, vindt men weinige oorspronkelijke
gedichten. Aan Frankrijk ontleend is het vermaard gedicht
Rcinaert de vos, dat in zijn Vlaamschen vorm zoozeer de aan-
dacht trok, dat het uit die taal in vele andere werd overgc-
bracht en als voortreffelijker wordt aangemerkt, dan het oor-
spronkclijkc Fransche stuk. Tegen het einde der Middeleeu-
wen namen, naarmate de opkomst der poorters den invloed der
edelen deed afnemen, de tooneeldichten op het gebied der let-
terkunde de voornaamste jdaats in. Hot waren do vele Rede-
rijkerskamers, met het Bourgondisch huis (zie blz. 30) opge-
komen, welke aan deze iiet aanzijn gaven.
Om die bloeiende zeventien landen was nu do band dor eenheid
geslingerd. Maar het was slechts een persoonlijke band. Ook
van Karel V was het het streven, de staatseenheid der zeventien
-ocr page 55-
45
te bevorderen. Te dien einde bedong hij in 1548, bij het
verdrag van Augsburg, ten behoeve van het Oostenrijksche huis,
dat alle Nederlandsche gewesten geheel onafhankelijk van
Duitschland zijn, maar onder de hoede van dit rijk staan
zouden, mits zij een zeker aandeel in de rijkslasten droegen.
In de wijze, waarop Karcl de regeering inrichtte, valt hetzelfde
beginsel der eenheid op te merken: Ééne landvoogdes met
drie raden, haar toegevoegd. Landvoogdes of gouvernante,
zooals men destijds zeide, was sedert 1530 \'s keizers zuster
Maria, koningin-weduwe van Hongarije. De drie raden,
die hij in 1531 in \'t leven riep, waren de raad van state, de
geheime raad en de raad van financiën, van welke de eerste
slechts werd geraadpleegd, maar de beide anderen uitvoerende
macht hadden. Ook stond met Karels hoofdoogmerk in verband
het bij herhaling bijeenroepen der Algemeene Staten, dat ge-
durende zijn regeering meer dan vijftig maal plaats had.
Karel V is een der grootste figuren op het tooneel der
wereldgeschiedenis. De kennis van de rol, die hij vervulde,
moet daar worden gezocht. Zijne geschiedenis is, voor een
deel, die der Nederlanden gedurende de jaren zijner regeering.
Onder de bijzondere gebeurtenissen, alhier in dien tijd voor-
gevallen, is eene der merkwaardigste het dempen van het
oproer te Gent, een der machtigste steden van Europa.
Karel vorderde van Vlaanderen eene bede van 400,000 gl., als
derde deel eener som, hem door de Algemeene Staten toe-
gestaan. De overige leden der staten van dit gewest stemden
toe; alleen Gent weigerde. Vreeselijk was de wraak, die
op het hoofd der Gentenaars neerkwam. Karel trok in 1540
in persoon naar de stad en velde het vonnis.
Doch ééne grootsche gebeurtenis uit Europa\'s geschiedenis
is er bovenal, die mede op Nederland in \'t bijzonder betrek-
king heeft. Toen in Duitschland Luther den stoot aan de
hervorming der kerk had gegeven, werd ook in dit land het
zaad gestrooid. De kiem kwam op en werd een krachtige
boom. De ergernis, die de handel in allaten alom in Europa
verwekte, deelden insgelijks de Nederlanders. Zij waren er
niet blind voor, dat het leven, hetwelk de meerderheid der
geestelijken leidde, in vele opzichten in lijnrechte tegenspraak
was met hun roeping en dat de kennis, welke de meesteu
-ocr page 56-
46
hunner van \'t Evangelie hadden, uiterst gering was. Menig
Nederlander bevond zich dan ook onder de edele en verlichte
mannen, de voorloopers der hervorming, die tegen de heer-
schende gebreken optraden en ze des te vrijmoediger bestreden,
hoe meer hun geest door de op nieuw ontwaakte studie der
oudheid aan onderzoek en nadenken was gewoon geworden.
Men denke aan AVessel Gansfort, geboren te Groningen;
aan Rudolf Agricöla, aan Gerrit Gerritsz, meer be-
kend onder den naam Desiderius Erasmus, afkomstig uit
Rotterdam, die in 1536 stierf.
Hoe meer Luthers leer in de Nederlanden bekend werd,
des te meer aanhangers vond zij er. Grenzende aan Duitsch-
land, moest Nederland spoedig bekend worden met alles, wat
daar ten opzichte van de hervorming geschiedde, llovendien
bevorderde de handel door de vele vreemdelingen, die hij naar
dit land lokte , de kennis der nieuwe leer. Doch meer nog
dan Luthers stelsel, werd dat van Calvijn over een aanmer-
kelijk deel van het land verbreid. Een groot aantal van de
eerste predikers van den hervormden godsdienst, die ons land
binnenstroomden, kwam, door de Zuidelijke Nederlanden heen,
uit Frankrijk. Het zaad, zoo welig uitgestrooid, viel in een
vruchtbaren bodem en schoot wortel.
Rij alle hervormingen intusschen treft men veelal een partij
aan, die zich aan overdrijving schuldig maakt. Dij de her-
vorming, die thans plaats greep, waren dit de Wederdoopera.
Met die Wederdoopera behooren, gelijk dikwerf is geschied,
de Doopsgezinden niet te worden verward. Vaak worden de laat-
Bten ook Mennonieten genoemd, naar Menno Simons, die,
tot 1530 Roomscli priester zijnde te Witmaarsum (ten n.w. van
rSolsward), een tijdlang een leerling was van een\' prediker der
Wederdoopen in Friesland, Ubbo Philips geheeten. In \'t ge-
noemd jaar ging hij tot eene der talrijke en onderling zeer
uiteenloopende vereenigingen der Doopsgezinden over en verzette
zich weldra steifc tegen de buitensporigheden der Wederdoopers.
Maar Karel V is vast besloten, al moet hij in Duitschland
veel toegeven en met de omstandigheden te rade gaan, in
zijn erflanden ten minste de hervorming uit te roeien. Elf
plakkaten vaardigde hij achtereenvolgens tegen haar uit, het
cene harder dan het andere. In 1522 werden er inquisiteurs,
-ocr page 57-
47
bij verzachting «geestelijke rechters" gehecten, benoemd. Was
de inrichting dier inquisitie, in wreedheid en ergerlijke wijze
van rechtspleging, in \'t geheel niet gelijk aan de Spaansche,
zij werkte, naar do opvatting der landzaten, veel te krachtig.
Dit moet waar zijn, wanneer er — gelijk te boek staat —
onder Karels regeering 50,000 menschen om des geloofs wille
ter dood zijn gebracht. Intusschen is het zeker, dat, hoe-
vele duizenden het getal offers der onverdraagzaamheid ook
moge hebben beloopen, wederom het bloed der martelaars het
zaad der kerk werd.
Dit is een schaduwzijde in het anders vrij helder tafereel
van Karels regeering. Het is niet de eenigste. Op velerlei
wijze werd het handvest »de non evocando" geschonden, door-
dat men de staten buiten hun gewest riep en, b. v. in ge-
vallen van majesteitsschennis en bij vergrijpon tegen den gods-
dienst, de beschuldigden voor andere dan voor hunne natuur-
lijke rechters daagde. Verder werden aan vreemdelingen ambten
gegeven. Vaak verzetteden zich de staten tegen zulke ge-
welddadigheden, doch meestal zonder vrucht. "Want Karels
grondbeginsel was, dat het grootste voorrecht van een volk
was, geen voorrechten te bezitten. Ook aan zware beden,
die eerder belastingen mochten heeten, ontbrak het niet en,
wat het ergste is, bij weigering werd vaak dwang gebezigd.
Hier," zegt een Venetiaansch gezant, «waren de eigenlijke
schatten van den koning van Spanje: hier waren zijne berg-
werken, zijn Indië."
Wil men echter billijk zijn, dan behoort men niet te ver-
geten, dat de Nederlanden gedurende het bewind van Karel
V tot een trap van aanzien stegen, gelijk zij dien nimmer
hadden gekend, en dat de vorst den grondslag legde van een
geregeld bestuur en van eene geordende administratie. Hoe
men ook jammerde over het verlies der oude zelfstandigheid,
do slotsom was verademing en voorspoed. Daarom, dewijl hij
gaarne in het land vertoefde, waar zijn wieg had gestaan,
en uit hoofde van zijne minzaamheid w-as het Xederlandsche
volk hem getrouw en aan hem gehecht. Daarom was het
leedwezen des volks oprecht gemeend, toen Karel afstand deed
van het bewind en het aan zijn\' zoon Philips opdroeg.
Het voornemen om zijne kronen neer te leggen was sinds
-ocr page 58-
48
lang bij Karel opgekomen. Geheel ontstemd door het mis-
lukkcn zijner grootsche ontwerpen, teleurgesteld in zijn plan-
nen om in al zijn landen een onbeperkt vorstelijk gezag te
vestigen en de eenheid in de Christelijke kerk te herstellen,
terncergebogen onder lichamelijke zwakheid en wegens de
uitputting zijner schatkist de toekomst met zorg te gernoet
ziende, ging hij thans tot volvoering van het lang gckoes-
terd voornemen over. De afstand en overdracht hadden den
25sten October 1555 te Brussel in een luisterrijke vargade-
ring plaats. Ook Maria (zie blz. 45) legde hare waardigheid
neder. In \'t volgend jaar ging Karel onder zeil naar Spanje ,
waar hij in 1558 in het klooster Yuste (in \'t n. o. van Estre-
madïira) overleed. Karel liet maar één\' zoon na, Philips II
(III in de Nederlanden), en een paar dochters. Van zijne
natuurlijke kinderen zijn één zoon en ééne dochter zeer vcr-
maard geworden. De dochter was Margareta, de zoon Don
Jan van Oostenrijk. Onder de vele edelen zijner hofhouding
was er niemand, dien hij meer vertrouwde , dan Willem van
Oranje, hoe jong deze destijds ook was (zie beneden, blz. 49).
§ «•
De Nederlanden onder Philips II tot de komst van Alva.
Karels opvolger Whilips ME (1555—1581), gelijk hij door-
gaans wordt genoemd, was in de Nederlanden geen vreemde-
ling. Reeds in 1549 had zijn vader hem hierheen ontboden,
om hem aan zijn toekomstige onderdanen voor te stellen.
Die eerste ontmoeting had bij do Nederlanders geen gunstigen
indruk achtergelaten. En de tweede ontmoeting, bij en na
Karels plechtigen afstand, bracht hierin geen verandering te-
weeg. Philips was geheel en al een Spanjaard, koel, afge-
meten en trotsch. Hij had een\' afkeer van het land en den
aard der Nederlanders, en zij van hem, die geen gemeen-
zaamheid duldde en geen afdalen kende. Hij verstond noch
de taal des lands, noch een der talen, waarmede de natie
vertrouwd was. Hij achtte de handhaving van den katholie-
ken godsdienst zijn\' hoofdplicht. Hiervoor had hij alle krachten
-ocr page 59-
«g
van lichaam en ziel veil; hieraan was een goed deel zijner
verbazende, maar kleingeestige werkzaamheid gewijd. Even
onwrikbaar als hij aan de instandhouding van \'t koninklijk
gezag de hand hield, bleef hij aan den grondregel van al
zijn zeggen en doen getrouw. Die blinde en bijgeloovige ge-
hechtheid aan de kerk herschiep hem in een\' bloeddorstig
dwingeland.
Tot -1559 bleef Philips in de Nederlanden. Toen ging hij.
Doch aleer hij vertrok, regelde hij het bestuur dezer landen.
M argareta v a n P a r m a (zie blz. 48) werd landvoogdes.
Zij was getrouwd met Octavianus Farnese, hertog van Parma,
die evenwel in Italië bleef. De drie bovengenoemde (zie blz.
45) regeeringslichamen stonden haar ter zijde. President van
den raad van financiën was de baron van Bar 1 ai m o n t
(in \'t n. van Frankrijk, nabij Avennes), van den geheimen
raad V i g 1 i u s of Wige 1 e van A y 11 a van Z u i c h e in (ten
z. van Leeuwarden), een Fries van afkomst en een groot
rechtsgeleerde, doch die aan groote rechtskennis veel hebzucht
paarde. In den raad van state hadden o. a. zitting: Anto-
nius Perenot, bisschop van Utrecht, de prins van Oranje,
Lamoraal, graaf van Egmond, later ook de Moutmo-
rency, graaf van Hoorne (ten n. van Loon, zie blz. 17).
Voor Brabant, waar de landvoogdes haar verblijf hield, werd
geen stadhouder benoemd. De stadhouders der overige staten
waren o. a.: Willem van Oranje van Holland, Zeeland en
Utrecht; de graaf van Eginond van Vlaanderen en Artois j
Johan van Ligne, graaf van Aremberg (ten z. van Keulen) ,
van Friesland, Groningen, Drente en Overijsel; de baron
van Barlaimont van Namen. Elk stadhouder was tevens be-
velhcbbcr der krijgsmacht van zijn gewest.
Een enkel woord over Willem van Oranje, weldra den
hoofdpersoon van den tegenstand tegen Philips, en dan over
Perenot. In het huis van Nassau onderscheidde men sedert
het midden der 13de eeuw twee liniën. De oudste bleef in
Duitschland. De jongste is die van Nasaau-Dülenburg. Deze
verwierf al vroeg verscheidene bezittingen in de Nederlanden _
Willem, de grondlegger der onafhankelijkheid van Neder_
land, was een zoon van Willem den rijke, graaf van Nassau.
Dillenburg, geboren in 1533. Rijk was zijn vader, althans
Dr. Wijjjne, Bekn. Geschied, v. h. Vaderland, 2ilc ilruk.             t
-ocr page 60-
50
in kinderen. Hij had vijf zonen: Willem, Jan den oude,
Lodewijk, Adolf en Hendrik. Talrijk waren de bezittingen
van zijn\' zoon Willem op Nederlandschen bodem. Bovendien
erfde bij van zijn\' neef Réné bet prinsdom Oranje.
Antonius Perenot was een scbrander en werkzaam staats-
man, die zijne opkomst aan zicbzelven bad te danken. Hij
was in Franchc-Comté geboren, dat een deel had uitgemaakt
van de erfgoederen van Maria, de dochter van Karel den
stoute. Reeds dit nam de edelen tegen hein in, die, trotsch
op hunne geboorte, op hem, den vreemdeling, neerzagen.
Doch voor een\' vreemdeling kon men hem eigenlijk moeielijk
laten doorgaan. Was hij het, dan moest ook Willem als
zoodanig worden aangemerkt, en in allen gevalle kon men
dit bezwaar niet met recht aanvoeren tegen leden van den raad
van state. Weldra verweet men bom met meer grond zijne
hoerschzucht, alsmede de minachting, die hij jegens zijn
medeleden in den raad van state aan den dag legde. Tegen
hem wendden zich toen allen, die een\' afkeer badden van de
regeering in Spaanschei) zin, die Philips aan de natie wilde
opdringen.
Ternauwernood was Philips in zee gestoken, of de Xeder-
landscbe onderdanen hadden reeds menige grieve tegen hunnen
heer. Zonder op den geest des tijds te letten, schreef hij
een gestrenge uitvoering der plakkaten voor. liij den afkeer,
dien de Nederlanders en de Spanjaarden wederkeerig van eik-
ander hadden, was bet verlies van den hoogen rang, dien de
Nederlandschc adel onder de beide vorige regeeringen had be-
klced, dubbel onverdragclijk. Hierbij kwam de verbittering
over de voortdurende aanwezigheid van 3 a 4000 man vreemde
troepen, die, zooals het heette, ter bescherming van de
grenzen moesten strekken. Bovenal vreesde men de verwe-
zenlijking van een van Philips\' geliefkoosde plannen, van dat
der bisdommen. Tot dusverre was in Nederland geen aarts-
bisschoppelijke stoel geweest, daar het geringe en onregelmatig
verdeelde getal bisdommen onder vreemde aartsbisschoppen
stond, ^let ligt voor de band, dat hieruit groote ongelegen-
beden ontstonden. De overwegende reden echter, waarom
Philips de zaak der bisdommen wenschte te regelen, was de
vermenigvuldiging der ketters. Voortdurend won de afkeer
-ocr page 61-
51
veld van oen kerk, die, hoewel zelve geen bloed bogeorende,
duizenden door den wereldlijken arm liet ombrengen. Wellicht
— meende Philips — kon nauw toezicht, leering en verma-
ning de zielen voor afval van de kerk behoeden of van den
afval terugbrengen.
In 1559 vaardigde paus Paulus IV de bul, houdende de
bepalingen omtrent de bisdommen, uit. De zaak zelve begon
evenwel niet vóór 1561 werkelijkheid te worden, en met
sommige zetels duurde het tot 1570, eer zij werden bezet.
In \'t geheel werden er 18 bisschopzetels opgericht, n.1. 3
aartsbisdommen (elk aartsbisschop was tevens bisschop van die
streek, waarin zijne hoofdkerk lag,) en 15 bisdommen. Pe-
renot of Granvello, tevens tot kardinaal benoemd, werd
aartsbisschop van Mcchelcn. Onder hen, die zich tegen de
nieuwe bisdommen verzetteden, waren ook de prins van Oranje
en Egmond, die met vele anderen de dwaling deelden, dat
Granvclle een van hen was, die den maatregel bevorderden.
Thans weet men zeker, dat deze meening onjuist was. Maar
ook andere bezwaren hadden Willem en vele edelen tegen
den bisschop. Hij was de ziel van de regeering. Gelijk er
veel buiten hen omging, zoo geschiedde er niets zonder hem,
en Viglius liet zich geheel door hem leiden. Dit mishaagde
hun zoozeer, dat, hoewel de vreemde troepen in 15G0 wer-
den verwijderd, er geen betere verstandhouding tusschen
Granvelle en de genoemde edelen ontstond. Weldra weigerden
Willem, Egmond en lloorno in den raad van state zitting te
nemen, zoolang Granvelle er kwam, die alle belangrijke aan-
gelegenheden aan de kennis van dien raad onttrok. Van jaar
tot jaar werd het standpunt van den kardinaal onhoudbaarder.
Het regende schotschriften tegen hem, en de edelen vervolg-
den hem met bitteren spot. Ook Margareta, die ten laatste
begon in te zien, hoe weinig gezag zijzelve in vergelijking
met hem had, wilde wel van hem worden ontslagen. Zoo
kwam in 15Ü4 tot Granvelle een bevel van Philips, om het
land te verlaten, waaraan hij onmiddellijk voldeed.
Na Granvelle\'s vertrek namen Willem, Egmond en Hoorne
weder zitting in don raad van state. Wegens de overige
mocieüjkheden word Egmond in 1505 naar Spanje gezonden.
Die zending bracht geen verandering of wijziging teweeg.
4*
-ocr page 62-
52
Egmond word luisterrijk ontvangen; maar Philips\' voorschrif-
ten bleven dezelfde. Langzamerhand ging intusschen de geest
van tegenstand van de eerste edelen op die van den tweeden
rang over, om later door het volk te worden gedeeld. Zoo
ontstond in 15G5 het compromissum (gemeenschappelijke be-
lofte) of liet verbond der edelen, aan \'t hoofd waarvan L o-
d e w ij k van N a s s a u, Willems broeder, stond met Hendrik
van Brede rode, een\' onstuimig man, die een woest leven
leidde en slechts naar opwellingen, niet naar beginselen han-
delde. Het doel was, de invoering der inquisitie op elke
wijze tegen te gaan. Niet alleen edelen, maar ook burgers
teekenden het; niet alleen Lutherschen en Calvinisten, maar
ook Roomsch-katholieken traden toe.
Schier de eenigste daad van deze eedgenooten was de stap,
dien zij den 5den April 15GG te Brussel deden. Toen boden
zij in plechtigen optocht, ten getale van drie of vier honderd,
de landvoogdes een verzoekschrift aan ter matiging van de
plakkaten. Naar alle waarschijnlijkheid deed het woord van
Bailaimont (zie blz. 49), toen tot de landvoogdes gericht,
hun den naam geuzen (gucux, bedelaars) geven. Niet zonder
grond — men kan het niet verbloemen — werd die benaming
op vele dier edelen toegepast. Be schulden, waaronder zij
ten gevolge hunner verkwistende levenswijze en van hunne
veelvuldige drinkgelagen gebukt gingen, rechtvaardigden ze
maar al te zeer. Zelven namen de edelen dien naam volgaarne
aan en droegen tevens de zinnebeelden der bedelaars. Marga-
reta antwoordde weldra. Zij beloofde een\' gezant naar Spanje
te zullen zenden en cenige moderat ie of matiging in de plak-
katen te zullen brengen, die evenwel zoo weinig in \'t oog
viel, dat het volk ze weldra moorderatie noemde. Terwijl
Jan van Glim es, markies van Bergen (d. i. Bergen op
Zoom), en Hoorne\'s broeder, Flor is van Montmorency,
baron van Montigny, nu als gezanten naar Philips ver-
trokken , kwam het prediken van \'t Evangelie in \'t open veld,
niet meer des nachts, maar bij het helder daglicht, alom in
zwang. Duizenden, op de beloofde matiging vertrouwende of
hunne overtuiging niet langer willende bedwingen, woonden
die predikatiën, hagepreken genoemd, bij.
Oj) het houden van openbare godsdienstoefeningen volgde in
-ocr page 63-
53
1566 de kortstondige razernij, bekend onder den naam van
beeldenstorm. Zooals men het veelal heeft opgevat, was hij
een uitbarsting van de dweepzucht der hervormden, die niet
aan een wèl beraamd plan, maar aan plotseling opkomende
hartstochtelijkheid was toe te schrijven. Vele kerken van
Antwerpen, Vlaanderen, Holland, Zeeland , Groningen , enz.
werden er door verwoest en van al hare schatten beroofd.
Philips ontstak, op het hooren der mare, zoozeer in drift,
dat hij een duren eed zwoer, het misdrijf niet ongewroken te
zullen laten. Het drietal, Oranje, Egmond enHoorne, baatte
het niet, gelijk weldra zal blijken, dat zij de landvoogdes in
deze moeielijke dagen getrouw ter zijde stonden en hen, die
schuldig of medeplichtig waren aan den beeldenstorm, ijverig
vervolgden.
Nadat de eerste schrik was geweken, begon Margareta
krachtdadig door te tasten. Zij bewerkte, dat het compro-
missum werd ontbonden en wierf troepen. Overal moest het
prediken der hervormden worden gestaakt. Van dat oogenblik
af scheidde Egmond zich van zijn vrienden, den eed van
trouw aan den koning op nieuw afleggende, terwijl Hoorne
zich tegelijk aan \'s konings dienst en aan de bevordering van
Oranje\'s plannen onttrok. Van zijn\' kant nam Willem, in-
ziende dat er vooreerst aan geen verzet viel te denken, in
\'t zelfde jaar zijn ontslag als stadhouder van Holland, Zeeland
en Utrecht en ging naar Duitschland. Hij werd door een
overgroot aantal lieden, op meer dan honderd duizend huis-
gezinnen begroot, gevolgd. Onder hen was Willems vertrouwd
vriend, de beroemde godgeleerde en staatsman Philips van
Marnix, heer van St. Aldegonde (eene heerlijkheid in He-
negouwen, terwijl een kasteel nabij Middelburg, waar Marnix
een tijdlang woonde, naar hem ook wel zoo werd genoemd,
doch eigenlijk West-Souburg heette). In Willems plaats werd
Maximiliaan Hennin, graaf van Boussu (ten w. van
Bergen, in Henegouwen), bij voorraad over Holland als stad-
houder aangesteld. Intusschen was Philips tot een vast besluit
gekomen. Na lang te hebben geveinsd, dat hijzelf een reis
naar de Nederlanden in den zin had, zond hij in 1567 A1-
varez de Tolëdo, hertog van Alva (d. i. Al va de
Tormes, in \'t n.w. van Spanje, ten z.o. van Salamanca),
-ocr page 64-
54
als kapitein-generaal aan \'t hoofd van een leger van ongeveer
17,000 man, grootendeels oudgediende en geharde mannen.
§ 12.
De Nederlanden onder \'t bestuur van Philips\' landvoogd Alva.
De komst van Alva was Margarcta een doorn in \'t oog.
Sedert zij bovendien bespeurde, dat hij, behalve de aanstel-
ling tot kapitein-generaal, nog buitengewone volmacht had,
drong zij niet zooveel nadruk op haar ontslag aan, dat zij het
op \'t einde van 1507 verwierf en onverwijld naar Italië ver-
trok. Terstond werd Alva in hare plaats algemeen landvoogd.
Thans namen de wreedheden een aanvang. De raad van
beroerte,
door het volk weldra met juist inzicht bloed raad
geheeten, werd opgericht. Onder de beroemdste offers van
dien raad waren Egmond en Iloorne, wien het niet baatte,
dat zij ridders van \'t gulden vlies waren (zie blz. 31). De
5do Juni 1508 was de noodlottige dag hunner terechtstelling
of liever van den gerechtelijken moord. Hunne namen blijven
door de standbeelden, in \'t jaar 180-i te Rrussel opgericht, in
aller herinnering loven.
Hierbij berustte de raad van beroerte niet. De prins van
Oranje en andere uitgeweken edelen werden insgelijks, op
zware beschuldigingen, voor hem gedaagd. Zij verschenen
niet, en met reden. Maar aan offers was geen gebrek, want
de Spaansehe inquisitie verklaarde in een plechtig geschrift
alle Nederlanders, op zeer weinigen na, als ketters, des
doods schuldig. In 1570 werd Montigny, na in Spanje een
paar jaren in den kerker te hebben gezucht, insgelijks op
een vonnis van den bloedraad, in \'t geheim geworgd, wat
hem nog als een weldaad werd toegerekend. Zijn reisgenoot
Bergen was reeds in 1507 of aan een ziekte, öf aan vergif
bezweken. Desniettegenstaande werd zijn nagedachtenis met
een vonnis bezoedeld, opdat zijne bezittingen den koning niet
ontgingen. Ook andere gewelddadigheden beging de afschu-
welijke raad. Hij liet in 1508, tegen de voorrechten der
hoogeschool te Leuven, den oudsten zoon van prins "Willem,
-ocr page 65-
55
Philips "Willem, graaf van Buren (zie bh. 38), van-
daar oplichten en naar Spanje voeren, waar hij, als gijzelaar
voor de trouw des vaders, onder nauw toezicht weid opgevoed.
Treurig was, te midden van al die tooneelen van diepen
rouw, de toestand van het land. Haar welhaast daagde er
bijstand van buiten op. Veelszins getergd, door den roof van
zijn\' zoon en door de verbeurdverklaring van \'t geen hij bezat,
greep Willem eindelijk naar de wapens. Een kortstondig ge-
luk begunstigde de kloeke onderneming. L o d e w ij k van
Nassau zegevierde bij Heiligcrlee (ten w. van Winscho-
ten). Aremberg sneuvelde er, maar ook Willems broeder
Adolf. Doch nog in \'t zelfde jaar, 15G8, versloeg Aha zelf
Lodewijk bij Jemmingen (Jemgum, nabij Leer in Oost-
Friesland). Zoo was de tachtigjarige oorlog begonnen. Door
den uitslag van zijn\' krijgstucht overmoedig geworden, be-
raamde Alva het plan, de grafelijke bede dooi\' vaste, alge-
meene belastingen te vervangen. Drie belastingen waren het,
welke de landvoogd uitschreef: 1) een heffing voor eens van
het honderdste der waarde of 1 p.c. van alle roerende en
onroerende eigendommen (de honderdste penning), en dan, bij
verkoop, 2) een heffing van tien ten honderd van de roerende
(de tiende penning), en 3) van ?yf ten honderd (de twintigste
penning)
van de onroerende goederen. Hij begon met de hef-
ling te Brussel, waar zijne eigen tegenwoordigheid, gelijk
hij meende, den tegenstand zou breken. De overheid gaf
toe, maar de gilden, bovenal de slagers en de brouwers,
tartten den toorn van den landvoogd en sloten hun winkels.
Juist toen Alva er aan dacht, door \'t ophangen der weerbar-
stigen in hunne eigen deuren, de stemming der gemoederen
te verbeteren, weerklonk de mare van de verrassing van den
Briel.
Duurzame gevolgen had de aanslag, op den lsten April
1572 tegen deze veste ondernomen. Hij was het werk van
de Watergeuten, vrijbuiters, die onder de driekleurige vlag —
rood of oranje, wit en blauw —, de vlag van Willem van
Oranje, voeren. Tot dusver waren zij op hunne tochten vaak
de Kngelsche havens binnengeloopen, om zich van levensniid-
delen te voorzien, doch eensklaps verbood koningin Elizabeth,
beducht voor een oorlog niet Spanje, hare onderdanen. den
-ocr page 66-
56
Watergenzen\' verder te verstrekken, wat zij behoefden. Zoo
werd hunne vloot, staande onder \'t bevel van L u m e y,
graaf van der Ma rek, als admiraal, gedwongen zee te
kiezen. Nu besloten zij deze of gene stad van Noord-Holland
te vermeesteren. Maar tegenwind belette dit en dreef hen
voor den mond van de Maas. Daarom eischten zij den Brie!
(op Voorne) in naam van den prins op. Eer de regeering ecu
bepaald antwoord had gegeven, veroverden de Watergeuzen
de stad zonder moeite. Zij werd voor den prins in bezit ge-
houden. De inneming of verrassing van den Briel werd de
grondslag van de vestiging van de onafhankelijkheid der Ver-
eenigde Nederlanden.
Vruchteloos beproefde Boussu, op bevel van Alva tegen
den Briel opgerukt, de stad te heroveren. In tegendeel, de
afval plantte zich voort. Vijf dagen na den lsten April stond
Vlissingen uit eigen beweging tegen do Spaansche benden op
en sloot de versterking, die Alva in aller ijl had afgezonden,
buiten hare wallen. Ook Veere werd voor de vrijheid ge-
wonnen. Enkhuizen, Dordrecht en andere steden van Noord-
en Zuid-Holland volgden. Hierop namen ook vele steden van
Gelderland, Utrecht, Overijsel en Friesland bezettingen van
den prins in. In al die steden werd de regeering veranderd
en de nieuwe overheid verplicht, trouw te zweren aan den
koning van Spanje en aan den prins van Oranje. De strijd
toch werd gevoerd niet tegen den koning, maar tegen Alva
en de andere dienaren van Philips. Nog in den zomer van
\'t zelfde jaar, den I9den Juli en volgende dagen, hielden
een groot aantal leden der staten van Holland een vergadering
te Dordrecht
, de eerste, die in Holland met terzijdestelling
van Alva\'s gezag werd gehouden. Hier werd besloten, prins
Willem te erkennen als generaal-gouverneur en luitenant des
konings, d.i. als plaatsvervanger van Alva, en als stadhouder
van Holland, Zeeland en Utrecht.
Slechts ten deele gelukte het aan Alva, het Noorden te
herwinnen. Zutfen, Naarden en Haarlem, de beide eersten
in 1572, Haarlem in 1573, moesten achtereenvolgens hare
poorten openen voor de Spanjaarden, door Alva\'s zoon Frode-
rik aangevoerd. Vreeselijk werden al die plaatsen geteisterd.
Van de steden, te dier tiide door Alva\'s zoon aangevallen.
-ocr page 67-
57
hield alleen Alkmaar zicli staande. Na Alkmaar was Leiden
aan de beurt. Het bevel tot de insluiting dezer stad gaf
Alva nog: de uitkomst zag eerst zijn opvolger. Reeds sinds
lang had hij bij den koning op zijn ontslag aangedrongen.
In \'t laatst van 1573 werd de wensch van den dwingeland
voor goed vervuld. Hij ging met schulden overladen en den
vloek medenemende van al wat Nederlander was. Bij zijn
vertrek moet hij zich hebben beroemd, 18.000 ingezetenen
dezer landen door de hand des scherprechters te hebben laten
ter dood brengen.
§ 13.
Do Nederlanden (jedurendc het bewind van Requëscns en van
Don Jan van Oostenrijk.
De unie van Utrecht.
Alva\'s opvolger was Don Louis de Requêsens. Hij was
gematigd en van een geheel anderen aard dan zijn voorganger,
zonder echter in de hoofdpunten een tegenovergesteld gevoelen
te zijn toegedaan. Het eerste nadeel, dat hij ondervond,
was dat Middelburg genoodzaakt werd zich in 1574 aan den
prins over te geven. Hierop volgde echter de voor Nederland
noodlottige slag op de Mo oker heide of bij Mook (ten z.
van Nijmegen), waar L o de wijk van Nassau met zijn\'
broeder Hendrik omkwam. De eenigste gunstige uitwer-
king, die Lodewijks inval teweeg bracht, was deze, dat de
Spaansche troepen, die het beleg voor Leiden hadden gesla-
gen, vandaar trokken, om bij Mook mede te strijden. Doch
onmiddellijk na den slag werd het beleg hervat. In weerwil
van de tegenwerking veler flauwhartigen werd de stad wak-
ker verdedigd door Jan van der Does, den standvastigen
burgemeester Pieter Adriaansz. van der AVer f en ande-
ren. Toch was de hongersnood reeds op \'t hoogste geklommen
en zou de stad zijn bezweken, indien men niet de dijken
had doorgestoken en de sluizen opengezet. In de eerste dagen
van October 1574 blies de wind uit het n.w. en vervolgens
uit het z.w. Nu drongen de wateren van den oceaan met
onweerstaanbaar geweld landwaarts in en dreven de belege-
-ocr page 68-
58
raars op de vlucht. De .\'iele October was de dag van \'t ontzet.
Eene vloot met levensmiddelen voer Leiden binnen en verza-
digde de hongerenden. ïot belooning voor hare volharding
verwierf de stad o. a. in \'t volgend jaar een hoogeschool,
die de prins en de staten haar uit naam van Philips schonken,
want men hield zich nog steeds aan den ouden vorm en be-
streed Philips\' benden in naam van bemzelven.
Inmiddels sloeg Requësens het beleg voor Zierikzee, doch
mocht het einde dier onderneming niet beleven. Hij stierf in
1570. liij gebrek aan eenige beschikking aanvaardde de raad
van state, na Requësens\' dood, het bewind over de getrouw
gebleven staten. Omtrent terzelfder tijd hield de raad van
beroerte, die gedurende de regeering van Requësens meer ge-
kwijnd dan geleefd had, geheel oji te bestaan. Weldra had
de raad van state met onoverkomelijke bezwaren te worstelen.
Zierikzee ging bij verdrag in handen der Spanjaarden over;
maar onmiddellijk daarna stonden de Spaansche troepen, die
op Schouwen lagen, op en eischten betaling van de sedert
lang achterstallige soldij. Dicht ineengesloten, rukten zij ge-
regeld . met die officieren, welke het met hen eens waren,
uit Zeeland naai1 Brabant. Waar zij kwamen, stroopten zij
de kleine steden en hot platteland af. Terwijl de staten der
Zuidelijke Nederlanden nu begrepen, op niemand dan op
zichzelven te moeten rekenen, was de muiterij der soldaten
voor Willem een hefboom van onberekenbaar gewicht. Op
zijn aanvraag kwamen afgevaardigden uit het nieerendeel der
Zuidelijke gewesten te Gent bijeen, ten einde een verbond
te sluiten met Holland en Zeeland. Te midden van het raad-
plegen dezer gemachtigden of der Algemeene Staten lichtten de
Spaansche soldaten, van alle kanten te Antwerpen bijeenge-
schoold, in deze stad een tooneel van moord en plundering
aan, gruwelijker dan nog ergens was aanschouwd. De daad
zelve, als het toppunt aller gruwelen, door dat krijgsvolk
aangericht, noemt men de Spaansche fnvie. Zij oefende een
krachtigen invloed op de beraadslagingen der staten uit. Den
8sten November was het stuk gereed, bekend onder den naam
pacificatie of bevrediging van Gent. liet stelde oen vereeni-
ging vast tusschen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden,
waarbij men overeenkwam, om de Spaansche soldaten den
-ocr page 69-
59
lande uit te drijven en zich later op het stuk van godsdienst
onderling te verstaan.
Vier dagen vóór de afkondiging van het Gentsch verdrag\'
overschreed de man, dien Philips II tot opvolger van Requë-
sens had benoemd, de grenzen van Nederland en kwam te
Luxemburg aan. liet was Philips\' bastaardbroeder, Don
Jan van Oostenrijk (zie blz. 48). Reeds had hij, hoe
jong ook, schitterende lauweren behaald in de oorlogen tegen
de Mooren en de Turken (Overzicht, blz. 140) en spiegelde
zich van de toekomst een nog luisterrijker tijdperk voor. De
aanvang beantwoordde niet aan die verwachting. Want de
Algemeene Staten gaven hem welhaast te kennen, dat zij,
niet dan op zekere voorwaarden, hem als landvoogd konden
erkennen. De gestelde eischen willigde Don Jan in bij een
verdrag, gesloten in Februari 1577 en het eeuwig edict ge-
heetcn. Hierbij werd de pacificatie bekrachtigd en de wegzen-
ding der vreemde troepen beloofd.
Van een bewind van den nieuwen landvoogd, in den eigen-
lijken zin, kan geen sprake zijn. Te vergeefs trachtte hij
ook Willem, die volstrekt geen vertrouwen in hem stelde en
zich, met Holland en Zeeland, zorgvuldig hoedde het eeuwig
edict te onderteckenen, voor de zaak des konings te winnen.
Eensklaps wierp hij in 1577 het masker der lijdelijke hou-
ding, dat hij tot dusver had gedragen, af door op zekeren
dag in persoon het slot te Namen te verrassen en er zich te
vestigen. Naar hij zeide, wilde hij zich beveiligen tegen de
plannen, die men tegen hem smeedde. Aan de Algemeene
Staten scheen het toe, dat hij hierdoor alle recht had verbeurd
om met eenig gezag in de zeventien gewesten op te treden.
Terwijl Don Jan op die wijze al zijn macht verloor, of
liever niet tot de uitoefening der macht kon geraken, groeide
die van Willem steeds aan. Hij werd uitgenoodigd te Brussel
te komen, en, door den invloed van den derden stand, tot
ruwaard benoemd. De reden dier benoeming was hierin ge-
legen, dat de zetel der regeering ledig stond. Deze toene-
mende invloed van den prins ook op de zaken van het Zuiden
verbitterde de edelen dier landstreek. Zij waren het, die,
in den waan aan Oranje een doodelijken slag toe te brengen,
den jeugdigen aartshertog van Oostenrijk Matthïas (Overzicht,
-ocr page 70-
60
blz. 130) in het land riepen. Toen toonde Willem, hoe groot
zijne meerderheid van geest was. Hij werkte er toe mede,
dat de Algemeene Staten Matthïas in \'t begin van 1578 tot
landvoogd benoemden, maar onder zulke voorwaarden, dat
hij niets vermocht. Terecht noemde het volk Matthïas \'s prinsen
griffier,
want zijn werkzaamheid bepaalde zich tot het onder-
teekenen van stukken. Intusschen hadden de Algemeene Sta-
ten uitdrukkelijk verklaard, dat zij Don Jan niet langer als
landvoogd erkenden.
Bij alle wisseling van gebeurtenissen bleef Willem van
Oranje verdraagzaamheid jegens andersdenkenden in \'t stuk
van den godsdienst voorstaan. Zelf was hij aan \'t hof van
Karel V in den Roomsch-katholieken godsdienst opgebracht.
Dien bleef hij, voor het uiterlijk, getrouw tot 1573, toen hij
tot de hervormde kerk, naar de begrippen van Calvijn, over-
ging. Maar zijn geheele leven door was hij een vurig voor-
stander van de verdraagzaamheid. De dag was echter nog
evenmin aangebroken voor het betoonen eener ware verdraag-
zaamheid, als voor een vereeniging van het Noorden en het
Zuiden. Dit bewijzen de gebeurtenissen der jaren 1578 en
1579. Het jaar 1578 werd geopend met de aankomst van
den hertog van Parma, Alexander Farnese, een\' zoon
van Margareta (zie blz. 48). Welhaast vond hij, die een
niet minder ervaren staatsman dan veldheer was, een ge-
schikte gelegenheid om Henegouwen, Artois, Douai (ten n.o.
van Atrecht) en een paai\' andere steden uit de Zuidelijke
Nederlanden tot het verlaten der pacificatie te nopen. Reeds
in Januari 1579 verklaarden zij zich hiertoe bereid en sloten
een paai\' maanden later het verdrag van Atrecht, waarbij zij
zich op nieuw aan de Spaansche heerschappij onderwierpen.
Dien gunstigen keer der Spaansche zaak beleefde Don Jan
niet meer. Hij stierf in October 1578. Terstond bij zijn
verscheiden rees de argwaan van vergiftiging op en vermoedde
men, dat de misdaad op last van Philips was bedreven. Ech-
ter is het feit nimmer bewezen. Alexander Farnese trad
onmiddellijk als Don Jans opvolger op.
Hoe langer hoe meer werd het zichtbaar, dat de kracht
van den opstand hoofdzakelijk of bij uitsluiting in het Noorden
moest worden gezocht. Geheel deze streek stond tegenover
-ocr page 71-
61
Spanje in de wapens. Er ontbrak slechts een verbond, om
dezen toestand duurzaam te maken. Maanden lang werd
hierover onderhandeld. In Januari 1579 kwam er een einde
aan de overwegingen. Den 22sten en 23sten dier maand werd
de beroemde unie van Utrecht gesloten en geteekend, de
grondslag van dezen staat, een vereeniging ten eeuwigen
dage tusschen de Noordelijke gewesten, als waren zij maar.
één landschap, tot onderlingen bijstand tegen alle geweld en
den gemeenen vijand. Zij werd geteekend door Willems broe-
der Jan, haren ontwerper, Holland, Zeeland (met uitzonde-
ring van Middelburg), Utrecht, de Ommelanden en een deel
van Gelderland. In Mei teekende Willem; de overige deelen
van Gelderland volgden in 1579 en 1580. Drente voegde
zich, hoewel het er slechts kort bij bleef, in April 1580 bij
de unie, Overijsel in 1591. Friesland sloot zich, van 1579
tot 1598, bij gedeelten bij de unie aan. De stad Groningen,
die niet toetrad, werd in 1594 door Maurits tot de unie ge-
bracht. Eindelijk voegden zich nog eenige Zuid-Nederlandsche
steden, als Antwerpen, Gent, Brugge, bij de unie.
De unie van Utrecht werd de hoeksteen van de Nederlandsche
Republiek. Hoewel zij het geenszins was, werd zij later,
toen de onafhankelijkheid van den staat was verzekerd, aan-
gemerkt als de grondwet van het bondgenootschappelijk staats-
gebouw, echter niet zonder afwijking en onuitgevoerde bepa-
lingen. De hoofdinhoud der unie komt op hot volgende neer.
Elk gewest zal zijn voorrechten behouden; zijne onafhanke-
lijkheid blijft ongeschonden. Ter bestrijding van de kosten
van \'s lands verdediging zullen op eenparigen voet belastingen
worden geheven. Over zaken, de Generaliteit betreffende,
mag geen bestand of vrede gesloten, noch oorlog begonnen,
verder geene belasting over alle gewesten uitgeschreven wor-
den, dan met eenstemmig goedvinden der gewesten. Kunnen
de leden het over deze punten niet eens worden, dan zal de
zaak worden onderworpen aan de uitspraak van de stadhou-
ders der gewesten. In andere stukken zal de meerderheid
beslissen. Uit de mannelijke ingezetenen dezer landen, tus-
schen de achttien en de zestig jaren oud, zal een krijgsmacht
worden samengesteld. — Op verre na niet alle artikels der
unie werden evenwel nageleefd, b.v. dat omtrent de belas-
tingen, de krijgsmacht, enz.
-ocr page 72-
02
§ 14.
Van de unie van Utrecht tot de vestiging der Republiek
van de Zeven Vereenigde Nederlanden.
Een van de onderteekenaars der unie van Utrecht was
George van Lalaing, graaf van Rennenberg (een voor-
malig graafschap in Limburg, tusschen Sittard en Valkenberg).
Maar ternauwernood had hij ze geteckend , of hij viel,
met eene aanzienlijke som omgekocht, in 1580 van haar af
ch bracht, door verraad en gewold, do stad Groningen,
Drente en een deel van Overijsel onder do Spaansche heer-
schappij terug. Slechts Steenwijk bleef voor den prins bohou-
den. Niet lang genoot Rennenberg de vruchten van zijn
verraad. Hij stierf reeds in 1581.
Willem, door dien afval zeer verslagen, werd bovendien diep
geschokt door den ban, dien Philips, op raad van Granvclle,
over hem uitsprak. In dit stuk, dat in Juni 1581 in do
Nederlanden werd afgekondigd, stolde do koning een\' prijs
van 25,000 gouden kronen (elke ter waarde van omtrent 3
gl.) op het hoofd des grooten mans en beloofde brieven van
adel te zullen uitreiken aan wie het trof. Ééne maand na do
afkondiging van den beruchten ban, den 2Csten Juli 1581,
zwoeren de Algemeeno Staten, in don Haag vergaderd, Phi-
lips plechtig af. Het beginsel, waarvan deze daad uitging,
was, dat de onderdanen niet door God zijn geschapen ten
behoeve van den vorst, om hem als slaven te dienen, maar
do vorst ten dienste van de onderdanen, zonder welke hij
geen vorst is, ton einde hen volgens het rocht on do rode te
regeeren en lief te hebben, gelijk do herder zijn schapen.
Terzelfder tijd droegen Holland on Zeeland don prins do
hoogo overheid op en bekleedden de overige gewesten Frans
van Anjou, een\' broeder van Hendrik III, koning van
Frankrijk (Overzicht, blz. 143), mot hot oppergezag. Matthïas,
nu overbodig geworden, verliet het land in 1581, zonder
eenig spoor van zijn verblijf achter te laten. Anjou kwam
eerst in Februari 1582 in do Nederlanden. Ook zijn macht
was in vele opzichten aan banden gelegd. Zijn titel was her-
tog van Gelderland en Brabant, graaf van Holland en Zee-
-ocr page 73-
03
land, enz. Vreemd was vooral zijne verhouding tot deze beide
gewesten. Zij hielden zich aan Willem, maar stemden er
tevens in toe, ter bewaring der eendracht, zich, ten aanzien
van sommige algemeene zaken, aan Anjou te onderwerpen.
Weldra oefenden de schitterende beloften, door Philips
gedaan, bare werking uit. In Maart 1582 loste Jan Jau-
reguy, een bediende van d\'Anastro, een\' Spaansch koop-
man te Antwerpen, in die stad een pistoolschot op den prins
en wondde hem. \'s Prinsen gevolg doodde den misdadiger
onmiddellijk; doch de hoofdaanlegger van het bedrijf, d\' Anas-
tro, ontkwam door de vlucht. Langzaam genas de prins.
Nieuw verdriet berokkende hem do verraderlijke aanslag van
Anjou, verontwaardigd over de perken, binnen welke zijn
gezag was omschreven. Om zich van die bepalingen te ont-
slaan, leverde hij een\' tegenhanger van Don .lans trouwelooze
daad. In Januari 1583 bemachtigden\'zijne troepen Duinkerken
en andere sterke plaatsen in de zuidelijke Nederlanden. Zelf
deed Anjou, ter voltooiing van dit werk, dat men de Fransclic
furie
noemt, met zijne soldaten een moorddadigen aanval op
de burgers der stad Antwerpen, die echter door de ingcze-
tonen zelven met gunstig gevolg werd afgeslagen en hem op
een paar duizend zijner officieren en krijgsknechten kwam te
staan. Hierop keerde Anjou naar Frankrijk terug en overleed
er in 1584. De bode van het Fransche hof, welke de tijding
van den dood aan den prins overbracht, was Balthazar
Gerards, of, gelijk hij voorgaf te hecten, Francois Guyon.
Deze man was de zesde, die in het tijdbostek van twee
jaren, door geld- en dweepzucht vervoerd, met medeweten
van Parma, Willem van Oranje naar het leven stond. Zijn
verderfelijk opzet, de grootste ramp, welke Nederland in
die dagen kon treffen, gelukte maar al te wel. De vader
des vaderlands viel den lOden Juli 1584 te Delft, doodelijk
getroffen door het pistool van den sluipmoordenaar. De boos-
wicht werd terstond gegrepen en op gruwelijke wijze ter dood
gebracht. Een groot en edel man was Willem van Oranje,
de grondlegger der onafhankelijkheid van den Nederlandschen
staat. Hij was een ervaren krijgsheld, een uitstekend staats-
man, geboren om volksleider te zijn, in een goeden zin. Aan
innige vroomheid paarde hij eene in die dagen ongekende ver-
-ocr page 74-
64
draagzaamheid. Standvastig was hij als eene rots in den
oceaan, rustig te midden der onstuimige baren. Verbazend
was zijn kennis van personen en zaken, onbegrijpelijk zijn
werkzaamheid, zeldzaam zijn zelfbeheersching. Zelfopoffering
en onbaatzuchtigheid kenmerkten hem in buitengewone mate.
Het was sober gesteld met de Xederlandsche gewesten bij
den dood van den Prins van Oranje. Parma had sedert het
verdrag van Atrecht niet stil gezeten, maar Maastricht,
bijna geheel Vlaanderen en de meeste steden van Brabant ver-
overd. Thans lag Antwerpen aan de beurt. Veertien maanden
lang werd de stad onder de leiding van Marnix van St. A1-
degonde (zie blz. 53), die er burgemeester was, verdedigd.
Het einde was, dat Antwerpen zich den 17den Aug. \'1585
bij verdrag van Parma overgaf. Uit verdrag verleende den
hervormden geen vrijheid van godsdienst, maar nog een on-
gestoord verblijf van vier jaren. Duizenden maakten in dat
tijdsverloop hunne vastigheden te gelde en weken naar ons
land, vooral naar Amsterdam. Van nu af verliet voor de
twee volgende eeuwen de zeehandel de haven van Antwerpen
en keerden de Zuidelijke gewesten onder de gehoorzaamheid
van Spanje\'s koning terug. De scheiding van \'t Zuiden en
\'t Noorden was voltooid. Het Zuiden ging den smaad en de
ellende der dienstbaarheid te gemoet; het Noorden zette steeds
vaster schreden op de baan, die tot de onafhankelijkheid voerde.
Gedurende de beide laatste jaren van \'s prinsen leven had
Holland voortdurend onderhandeld, om Willem tot grondwettig
vorst aan te nemen onder den naam van «graaf van Holland
en Zeeland." Slechts het toeven van Gouda en Zeeland had
de zaak vertraagd. Thans was het te laat. Friesland be-
noemde Willem L o d e w ij k, den oudsten zoon van Jan van
Nassau (zie blz. 61), tot stadhouder. De Algemeene Staten
richtten een nieuwen raad van state op , aan \'t hoofd\' van welk
lichaam \'s prinsen zoon M a u r i t s werd gesteld. Dezelfde
staten droegen de oppermacht over deze landen aan Hendrik
III (zie blz. G2) op. Toen deze weigerde, deed men het-
zelfde aanbod aan Elizabeth, koningin van Engeland. Zij
nam het evenmin aan, doch zond hulp tegen zekere onder-
panden , n.1. het bezetten van den Ilriel, Vlissingen en het
kasteel Rammekens (ten o. van Vlissingen). In December
-ocr page 75-
05
1585 verscheen aan \'t hoofd harer troepen RobertDudley,
graaf van Leicester (in \'t midden van Engeland). Aan-
stonds bekleedden de Staten-Generaal Leicester met de alge-
racenc landvoogdij. Ongeveer terzelfder tijd benoemden de staten
Maurits (1585—1625) tot stadhouder van Holland en Zec-
land, terwijl Juhan van itltlenhawnetelt in Holland
advocaat van den lande (zie blz. 31) werd.
Nog ternauwernood had Leicester het bewind aanvaard,
of er bestond aireede eene klove, die slechts behoefde te wor-
den verwijd. Hiervoor zorgde hijzelf. De eerste twistvraag,
die tusschen hem en de staten van Holland en Zeeland op-
kwam , betrof den handel met Spanje en met de Spaanschc
Nederlanden. Leicester en Elizabeth wilden een volstrekt
verbod van uitvoer naar \'s vijands land. In weerwil van de
vertoogen, door Holland hiertegen ingediend, werd zoodanig
verbod afgekondigd. Bij dit punt van verschil kwamen andere.
In December 158G vertrok de Engelschman voor eene wijl
naai\' zijn vaderland en vertoefde er ruim een half jaar. Zijn
verblijf in deze streken had meer kwaad dan goed gedaan.
De predikanten en de mindere volksklasse, die zeer aan den
rechtzinnigen landvoogd waren gehecht, stonden tegenover
hen, die de partij der staten van Holland omhelsden. Grooter
verdeeldheid en meer verwarring in \'t bestuur: dit waren de
vruchten van Leicesters tegenwoordigheid hier te lande. De
Staten-Generaal, waarin Vlaanderen nu geen zitting meer
had en Holland het meest gold, haastten zich van Leicesters
afwezigheid gebruik te maken. Het plakkaat over den handel
werd zoo gewijzigd, dat het al zijne kracht verloor. Van
hun\' kant kwamen de staten van Holland thans tot het volle
besef van de noodzakelijkheid, om de souvereiniteit, die zij
zich immers, ook toen Leicester de landvoogdij werd opge-
dragen, hadden voorbehouden, metterdaad te aanvaarden. De
leer van de souvereiniteit der staten is gedurende den tijd
van \'t bestaan der Republiek het heerschend denkbeeld gebleven.
In tusschen keerde Leicester in \'t midden van 1587 naar
de Nederlanden terug, vast besloten om, des noods met
geweld, een omwenteling te weeg te brengen, die hem in
\'t genot van de volheid der macht zou stellen. Maar eene
poging, die hij deed om Maurits en Oldenbarnevelt, de ziel
Dr. Wijnne, Bek». Geschied, v. h. Vaderland, 2de druk.             5
-ocr page 76-
66
van den tegenstand, op te lichten mislukte. Evenmin slaagde
een aanslag op Amsterdam, onder den schijn van een bezoek
gedaan. Op Medemblik na, verklaarde zich Noord-Holland
tegen hem. In \'t kort, alom bespeurde hij, dat zijn rijk ten
einde was. Weldra vertrok hij, door Elizabeth van zijn ambt
ontslagen, naar Engeland. Elizabeths hulptroepen bleven in
Nederland; maar Leicesters opvolger als veldheer werd door de
Staten-Generaal met geene landvoogdij of andere waardigheden
bekleed.
§ 15.
De regeerinyvorm der Republiek van de Zeven
Vercenigdc Gewesten.
Het spreekt vanzelf, dat eerst de onlusten, vervolgens de
unie van Utrecht en de afzwering van Philips een groote
verandering in den regeeringsvorm der Nederlanden teweeg
brachten. Vóór dien tijd toch was de hertog, graaf of heer
souvercin, daar hij alle gezag, dat van rechtswege den koning
der Franken, later den keizer toekwam, allengs aan zich
had getrokken. Aan geregelde staatsrechtelijke beperking
van de heerschappij dier vorsten door \'t volk of door eeltig
deel daarvan werd niet of slechts bij wijze van uitzondering
gedacht. Sedert evenwel de staten meer en meer door de
vorsten werden geraadpleegd, begonnen zij de medewerking
tot do regecring als een recht te eischen. Van 1572 af begint
de medewerking der staten tot de regeering in Holland, in
157G die van de Algemeene Staten. En van lieverlede breidde
zich hun invloed op het bewind uit, totdat de staten der
verschillende gewesten, na het vertrek van Leicester, in
1588, in plaats van wederom een hoofd aan te stellen, zei ven
de hooge overheid in handen namen.
Daarom is het jaar 1588 het tijdstip van de vestiging van
de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Gedurende het
bestaan dier Republiek berust de souvereiniteit bij elk gewest
in \'t bijzonder, d. i. bij \'t lichaam van de edelen en de
vroedschappen (burgemeesters en raden) der steden, die de
afgevaardigden ter statenvergadering benoemen. In ieder
der zeven gewesten was de vergadering der staten op eene
-ocr page 77-
(17
bijzondere wijze ingericht. Gelderland bestond uit drie kwar-
tieren: dat van Nijmegen, dat van Zutfen en dat van Arn-
hem of van de Veluwe. In plaats van de bannerheeren (zie
blz. 37), die uit hoofde van hun gehechtheid aan de
Spaansche regeering niet meer als afzonderlijk lid worden
gedoogd, namen nu de edelen of ridderschap als eerste lid
zitting. Het tweede lid der staten waren de steden. Ieder
kwartier had ééne .stem.
De statenvergadering van Holland bestond uit negentien
stemmen, waarvan de edelen ééne en de steden de overige
hadden. De steden waren ten getale van achttien, verdeeld
in zes groote en twaalf kleine steden. Elke stad had haren
pensionaris, die de afgevaardigden vergezelde en voor hen het
woord voerde. De advocaat van den lande, na 01denbarne-
velts dood raadpensionaris, bracht de stukken ter tafel en liet
er over stemmen. Al wat tot het gebied der rechtszaken be-
hoorde, was de taak van \'t hof van Holland. Boven dat hof
stond de hooge raad, opgericht in 1582, aan welks rechtsgebied
ook Zeeland was onderworpen. Een zeer gewichtig ambt was
dat van den advocaat van den lande, of, sedert 1630, raad-
pensionaris.
Hij was de ziel van der staten raadplegingen,
de hoofdleider van alle gewichtige bedrijven. Hij was bolast
met het houden van briefwisseling met de gezanten der Re-
publiek aan vreemde hoven en had alzoo veel invloed op den
gang der buitcnlandsche aangelegenheden.
In Zeeland zonden alleen de eerste edele, die de eenigo ver-
tegenwoordiger was van den adel in die provincie, en zes
steden afgevaardigden naar de staten. Er waren dus zeven
stemmen. Ten gevolge van den opstand tegen Spanje was
liet eerste der drie leden, de abt van Middelburg, van zijn
recht van zitting in de vergadering der staten verstoken ge-
worden. Alzoo werd nu de eerste edele het voornaamste lid.
De waardigheid van eersten edele droegen de staten achter-
eenvolgens aan alle prinsen van Oranje op, n.1. aan Maurits,
Frederik Hendrik, Willem II, Willem III, Willem IV, Wil-
lem V. De staten van Utrecht waren uit drie leden samen-
gesteld : de geëligeerden, de edelen en de stad Utrecht, bene-
vens een paar kleinere steden. Er waren dus drie stemmen.
Het eerste lid was dat der geëligeerden. "Vroeger waren dit
5*
-ocr page 78-
68
Roomsche geestelijken (zie blz. 40). Na de omwenteling der
16de eeuw waren het edelen en burgers van den hervormden
godsdienst. Ongeveer dezelfde bemoeiingen als de raadpensio*
naris in Holland had hier de secretaris van staat.
Friesland was in vier kwartieren verdeeld: Oostergo, Wes-
tergo, Zevenwoldo en de steden, ten getale van elf. Elk
kwartier had op den landdag ééne stem. De statenvergadering
of landdag van Overijsel telde twee leden, de edelen uit de
drie kwartieren Salland, Twente en Vollenhoven, en de
hoofdsteden Deventer, Kampen en Zwol. De wijze van stern-
men was zeer eigenaardig, daar de ridderschap niet één collegie
uitmaakte, maar hoofd voor hoofd stemde, terwijl elke stad
ééne stem had.
Groningen bestond uit twee leden, de stad en de Omme-
landen, gezamenlijk «stad en lande" genoemd. Zij deelden
het oppergezag zoo met elkander, dat de burgemeesters en de
raadsheeren, welke de stad zond, de eene stem hadden, en
de drie kwartieren, waaruit de Ommelanden bestonden, n.1.
Hunsingo, Fivelingo en \'t Westerkwartier, do andere. Zoo-
als in Friesland, had, bij staking van stemmen, de stadhou-
der de beslissing. De staten van Drente waren samengesteld
uit twee leden. Het eerste lid waren de ridders, ten getale
van niet meer dan achttien. Het tweede lid was dat der
eigenerfden. De heeren van de ridderschap hadden ééne, de
eigenerfden twee stemmen.
§ 16.
Vervolg.
Ten tijde van de Republiek berustte de souverciniteit, voor
elk gewest in \'t bijzonder, bij \'t lichaam van de edelen en
bij de vroedschappen der steden. Maar uit de staten der
provinciën, uitgezonderd Drente, werd een onbepaald getal
leden afgevaardigd, die een collegie vormden, dat men Staten-
Gcneraal
noemde, hetwelk den souverein vertegenwoordigde
tegenover de buitenlandsche mogendheden en later het bestuur
had over de Generaliteitslanden. Er waren in de Staten-
Generaal zooveel stemmen, als er gewesten waren, zoodat het
-ocr page 79-
69
getal van hen, welke naar die vergadering werden gezonden,
hiertoe niets afdeed. De werkkring van den raad van state
werd sedert 1593 beperkt tot het beheer der krijgszaken en
van de financiën in \'t algemeen.
Gelijk de pacificatie van Gent de grondslag was der Alge-
meene Staten, zoo werd de unie van Utrecht dit voor het
eenigszins anders samengesteld lichaam der Staten-Generaal.
Want na het jaar 1585 bestond dit lichaam slechts uit de
afgevaardigden van de staten der zeven gewesten, die de unie
hadden onderteekend. Drente werd van het voorrecht om ter
Staten-Generaal zitting te nemen uitgesloten, dewijl het,
kort na de unie te hebben onderteekend, door de Spaansche
wapenen was vorraeesterd. Hoewel slechts een bondgenoot-
schappelijk gewest, maakte Drente een deel van den staat
uit. Maar het was verre van onafhankelijk te zijn, daar het
verplicht was, in de algemecne lasten, buiten zijne stem vast-
gesteld, te dragen.
In gewone gevallen beslisten de afgevaardigden zelven, mits
blijvende binnen de perken, hun door de provinciën gesteld.
Maar in gewichtige aangelegenheden vermochten zij niets zonder
den uitdrukkelijken en eenstemmigen wil der gewesten. Dik-
wijls waren intusschen de meeningen over het verbindende
der eenstemmigheid verdeeld. Dus rees in dergelijke gevallen
de vraag op, of er overstemming plaats hebben en de meer-
derheid beslissen kon, ja dan neen, iets waartoe de tijden van
Maurits en Willem II overhelden. Over \'t geheel had Holland
in de Staten-Generaal een groot overwicht.
De raad van state bestond uit twaalf leden, van welke die
provincie de meeste zond, welke het grootste aandeel droeg
in de algemeene kosten. Holland had er daarom drie leden.
Dovendien waren de stadhouders lid van den raad van state.
Men stemde hoofdelijk. De werkkring van dezen raad is uit
het bovenstaande (zie boven op deze bis.) gebleken. In de alge-
meene lasten waren de aandeelen zóó vastgesteld, dat van een
som van honderd gulden elk gewest het onderstaande opbracht:
Holland.........ongeveer 58 gl.
Friesland.........          » 11% »
Zeeland.........          »          9 »
Gelderland........          »          5% »
-ocr page 80-
70
Utrecht en Groningen, ieder . . . ruim 5\'/j »
Overijsel............ 3% »
Drente............ 1 »
Vermits de meeste gewesten evenwel wat zij hadden beloofd,
niet nakwamen, schoot Holland, het rijkste gewest, dikwijls
voor, wat de anderen verplicht waren op te brengen.
Al wat het zeewezen betrof behoorde tot het gebied der
admiraliteit. Zij telde vijf collegiën: dat van de Maas, het-
welk te Rotterdam zat; dat van Amsterdam; dat van Mid-
delburg; dat van Noord-Holland, hetwelk bij afwisseling te
Hoorn en te Enkhuizen zetelde; dat van Dokkum, hetwelk
in 1645 naar Harlingen werd verplaatst. Hoofd en voorzitter
der vijf collegiën tezamen en van ieder in \'t bijzonder was,
sedert Maurits, de admiraal-generaal.
Van de collegié\'n ga ik over tot den persoon van den stad-
houder
of gouverneur, zooals de titel eigenlijk luidt. Steeds
benoemden de provinciën zelven haar gouverneurs. Van wege
de Staten-Generaal was de gouverneur kapitein-generaal en
admiraal van de unie. Veelal was de gouverneur ook kapitein-
generaal van het gewest, welks staten hem tot gouverneur
benoemden. Van die staten was hij de eerste dienaar, voor
zoover het militair en het burgerlijk gezag betreft, in elk
gewest het hoofd der uitvoerende macht. Op de samenstelling-
der vroedschappen in de meeste gewesten had do gouverneur
een beslissenden invloed, doordien hij uit voordrachten, door
die vroedschappen opgemaakt, de leden koos. De onderdanig-
heid van den stadhouder aan de staten der gewesten werd
getemperd doordien hij kapitein-generaal van de unie was en
tot meer dan ét5n provincie in betrekking stond, door het
hooge aanzien van \'t geslacht van Oranje-Nassau, door de
talrijke bezittingen dezer vorsten op Nederlands bodem en ten
laatste doordat de hooge waardigheden in dit huis weldra zoo
goed als erfelijk werden.
Friesland had tot 1748 altijd afzonderlijke stadhouders,
welke die waardigheid doorgaans tevens in Groningen en
Drente bekleedden, terwijl de gouverneur van Holland ook
steeds in Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel tot stad-
houder is benoemd. De vijf laatstgenoemde gewesten hebben
tweemaal een stadhouderloos tijdperk gehad, waaraan voor
-ocr page 81-
71
het meerendoel de regeeringsreglementen van 1672 en 1747
een einde hebben gemaakt. Toen, d. i. in 1747, werd ook
het stadhouderschap met de overige waardigheden, die de prins
van Oranje-Nassau bekleedde, erfelijk verklaard in diens na-
komelingschap, ook in de vrouwelijke linie.
De regeeringsvorm van de Republiek der Zeven Vereenigde
Nederlanden — zooals zij doorgaans wordt genoemd, ofschoon
het eigenlijk zeven Republieken waren, — had voorzeker groote
gebreken. Dit lag in den aard der zaak, daar de staatsin-
richting niets anders was dan een wijziging van hetgeen er,
na de afzwering van den landsheer, van de overige bestand-
deelen der vroegere regeering overbleef en slechts voor een
tijdelijk doel, voor een\' toestand van oorlog, bestemd was.
Die gebreken vielen, naar gelang de staat in jaren toenam,
dos te meer in \'t oog. Zij deden zich, naarmate de drang
van buiten minder tot eendracht en veerkracht noopte, meer en
meer gevoelen. Intusschen bedenke men, dat een regeerings-
vorm geen onbepaalde afkeuring verdient, waaronder eene Re-
publiek ontstond en aangroeide, die zulk een grootsche rol
in de geschiedenis der wereld heeft vervuld. Onbetwistbaar
is het, dat in den regel dat, wat aan den vorm zelven
ontbrak, werd aangevuld en vergoed door de kunde, de braaf-
heid en de goede trouw van velen onder hen, die aan den vorm
het leven hadden te geven.
§ 17.
De onoverwinnelijke vloot. Maurits\' krijgsbedrijven. De
afstand der Nederlanden door Philips II. De eerste
zeeslagen van den tachtigjarigen oorlog.
Zóó was dan de staat der Vereenigde Nederlanden gesticht.
Bij die grondvesting hadden de Nederlanders met grooter
zwarigheden te kampen gehad, dan eenig volk, waarvan de
geschiedenis gewaagt. Maar zij toonden, dat zij ten volle opge-
wassen waren tegen elke inspanning, die de drang der omstan*
digheden hun oplegde. Dus werd ook in hun voorbeeld de
waarheid bekrachtigd, dat ieder de schepper is van zijn eigen lot.
Al dadelijk bedreigde de pas ontstane Republiek een groot
-ocr page 82-
72
gevaar. Sedert 1580, toen Philips met geweld de heerschappij
over Portugal verkreeg en hierdoor zijn zeemacht meer dan
verdubbeld zag, dacht hij aan een\' aanval op Engeland, het
bolwerk van hen, die van de Roomsch-katholieke kerk waren
afgevallen. Wat na dien tijd in en van wege dezen staat
geschiedde, de zending van Leicester naar de Nederlanden en
het ter dood brengen van Maria Stuart, bevestigde hem in
zijn voornemen. In 1587 schonk paus Sixtus V Engeland,
alsof het een leen van Rome ware, aan de kroon van Spanje.
Sedert een paar jaren had Philips al de middelen, die ter
zijner beschikking stonden, besteed om een groote vloot, bij
voorraad de onoverwinnelijke geheeten, van stapel te kunnen
doen loopen, ten einde niet alleen Engeland te veroveren,
maar ook Nederland weder onder het juk te brengen. De
vloot stond onder \'t opperbevel van Alonzo Perez de
G uz man, hertog van Medï na-Si don ia. Op den laatsten
Juli 1588 verscheen deze armada of vloot in het Kanaal.
Weldra bracht de Engelsche vloot aan de Spaansche schepen,
te log schier om zich te wenden, een aanmerkelijk nadeel toe,
waarop binnen kort een zege der Engelschcn en Nederlanders
volgde. Vermits de wind en de vloot der bondgenooten Medïna-
Sidonia den terugtocht door het Kanaal onmogelijk maakten,
besloot hij om Schotland en Ierland heen te zeilen. Op dezen
tocht overviel hem een geduchte storm, die de gansche vloot
verstrooide en vele schepen op de kust van Ierland deed stran-
den, welks barbaarsche bewoners de bemanning doodden.
Slechts een derde gedeelte der armïïda keerde, en niet dan
zeer beschadigd, in October naar Spanje terug. Men had
haar te voorbarig »de onoverwinnelijke" genoemd. «Gods
adem verstrooide ze", zegt een gedenkpenning van dien tijd,
door Zeeland geslagen.
Van dit oogenblik af helde de fortuin meer tot de zijde
der unie over. Maurits (1590—1G25) werd in 1590 ook
stadhouder van Utrecht en Overijsel, in 1591 van Gelderland.
Zoo was hij met genoegzame macht bekleed, om de Republiek
met het zwaard te verdedigen, haar bevestiger, haar tweede
stichter te worden. Een staatsman was hij in \'t geheel niet.
Doch in dit gemis voorzag Oldenbamevelt ruimschoots.
Met vaste hand greep hij het roer der binnen- en buiten-
-ocr page 83-
73
landsche politiek en bestuurde het ruim dertig jaren lang.
Gaarne liet Maurits hem deze rol, om zich des te meer aan
de zaken van den oorlog te kunnen wijden. Schitterend
waren de wapenfeiten, waardoor Maurits den naam van «eerste
veldheer zijner eeuw" verwierf. In 1590 verraste hij Breda
door middel van een turfschip. Den 30sten Mei 1591 ver-
overde hij Zutfen. Denzelfden avond lag zijn leger reeds
voor Deventer, dat zich in de volgende maand overgaf.
Hierop werd Delfzijl overrompeld en Nijmegen gedwongen
over te gaan. In 1592 vielen Steenwijk (zie blz. 62), dat de
Spanjaarden in 1582 bij verrassing hadden genomen, en Koe-
vorden in handen van den jeugdigen veldheer, in 1593 Geer-
truidenberg. Dertien maanden later, den 24sten Juli 1594,
verdween het laatste spoor van Rennenbergs verraad, toen
Groningen het hoofd moest buigen voor den zegevierenden
Maurits en voor Willem Lodewijk. De voornaamste voorwaar-
den, waai\'op de stad zich overgaf, waren, dat geen andere
godsdienst binnen hare muren zou worden uitgeoefend, dan de
hervormde, eene bepaling, die de meerderheid der ingezete-
nen zeer tegen de borst stuitte, en dat de stad met de üm-
melanden één gewest zou uitmaken, lid der unie zijn en Wil-
lem Lodewijk als stadhouder erkennen. Ongeveer ter zclfder
tijd verkoos Drente Willem Lodewijk tot stadhouder.
Dit alles had Parma zoo goed als lijdelijk moeten aanzien.
Eindelijk bezweek de krachtige man voor al de wederwaar-
digheden, die de fortuin des oorlogs hem sedert jaren deed
ondervinden, in 1592. Van zijn opvolgers, die elkander
snel afwisselden, was de laatste de aartshertog A1 b e r t van
Oostenrijk, een broeder des keizers van Duitschland. Met
hem kwam Philips Willem (zie blz. 55), na acht-en-twintig
jaren in gevangenschap te hebben gesleten, in deze landen
terug. Hij vestigde zich voorloopig te Breda, een baronie
van zijn huis. Kort na de aankomst van Philips Willem voegde
diens broeder Maurits nieuwe schakels aan de keten zijner luis-
terrijke krijgsdaden toe. Dicht bij Turnhout bracht hij in
1597 binnen een half uur tijds met 1000 man, grootendeels
ruiters, aan de Spanjaarden een verlies toe van 2000 dooden,
terwijl hijzelf slechts 10 man verloor en nog 500 gevangen nam.
Hierop rondde hij het gebied der Vereenigde Gewesten in \'t o. af.
-ocr page 84-
74
In 1598 verwezenlijkte Philips II een ontwerp, dat hij
lang had gekoesterd. Uitgaande van het denkbeeld, dat een
vorst zich te midden zijner onderdanen behoort te bevinden,
schonk hij de Nederlanden, als bruidschat, aan zijn oudste
dochter, Isabella, die met Al bert, aartshertog van Oos-
tenrijk, in \'t huwelijk trad. Beiden aanvaardden die gift.
met behoud hunner titels, dien van aartshertog voor Albert,
dien van infante voor Isabella. Mocht een van hen kinderloos
komen te overlijden, dan zouden de Nederlanden aan Spanje
terugvallen. Naar de meening van den koning, waren ook
de Noordelijke gewesten in den afstand begrepen. Albert
haastte zich dan ook, deze gewesten uit te noodigen, in dien
zin te handelen. Maar de Staten-Generaal volhardden in hun
vroegere zienswijze. Zoo gingen dan Noord- en Zuid-Nederland
voor goed uiteen.
De dood van Philips II, die in \'t zelfde jaar, 1598, plaats
greep, verbrak den laatsten band, die Noord-Nederland in
\'t oog van dezen of genen, wien de afzwering een gruwel
was, nog aan Spanje hechtte. Aan zijn\' zoon en opvolger,
Philips III, hadden zij geen\' eed gedaan. Veel was er de
Nederlanden aan gelegen, dat de band met Engeland niet
werd verbroken. Anders toch konden zij licht de eenigste,
tegen Spanje oorlog voerende mogendheid blijven, nu Hendrik
IV, koning van Frankrijk, hoewel hij hun niet allen bijstand
onttrok, een einde maakte aan den oorlog, dien hij eenige
jaren tegen Spanje had gevoerd. Daarom sloten zij een nieuw
verdrag met Engeland.
In plaats van tijd te verspillen met onderhandelingen, die
schenen tot niets te kunnen leiden, rustte de Republiek zich
ten oorlog toe tegen de nieuwe beheerschers van de Zuidelijke
Nederlanden, doorgaans de aartshertogen geheeten. Men had
een onderneming op het oog tegen Duinkerken, een nest van
zeeroovers, waaruit de vijand den koophandel der Nederlanders
gedurig bestookte. Maurits, hoewel ze vrij gewaagd achtende ,
voegde zich, doch met weerzin, naar den wensen tier Staten-
Generaal. Vergezeld van dit aanzienlijk collegie, scheepte hij
zich in \'t jaar 1C00 met een leger van ongeveer 15,000 man
in. Bij Nieuwpoort gekomen, vernam hij , dat de aartshertog
met zijn leger, groot omtrent 12,000 man, in aantocht was.
-ocr page 85-
75
Dit viel tegen. Men had bij het muiten der Spaansche sol-
daten, die in langen tijd weder geen soldij hadden getrokken,
er op gerekend, dat de vijand niet genoeg strijdkrachten had
kunnen bijeenbrengen. Inmiddels was goede raad duur. Mau-
rits begon op den morgen van den 2den Juli met de schepen,
die leeftocht en krijgsbehoeften hadden overgevoerd, daar zij
voor \'t oogenblik van geen\' dienst konden zijn en gevaar
liepen, door de bezetting van Nieuwpoort in brand te worden
gestoken, in zee terug en naar Ostende te zenden. Hierop
werden de beide legers bij N i e u w p o o r t (in VVTest-Vlaanderen
aan zee) slaags. Zon en wind waren in \'t voordeel der Neder-
landers. En tegen den avond neigde de kans van den strijd,
die van weerszijden met hardnekkigheid werd gevoerd, geheel
en al ten gunste van Maurits. Albert week, een menigte zijner
manschappen als gesneuvelden en gevangenen achterlatende.
Bedenkende, welk gevaar zij hadden geloopen, keerden do
Nederlandsche troepen binnen kort naar het vaderland terug.
Dit geschiedde evenwel niet, dan nadat er, ter zake van dit
punt, een woordenwisseling had plaats gegrepen tusschen
Maurits en eenige leden der Staten-Generaal, inzonderheid
Oldenbarnevelt. Van dit oogenblik af bestond er een niet
zeer goede verstandhouding tusschen de beide hoofdpersonen
van den staat. In 1601 sloeg de vijand het beleg voor Ostende.
De leiding der zaak nam weldra Ambrosius Spinöla op
zich, de man, die, met het opperbevel over de troepen van
den aartshertog bekleed, bestemd was zich als een\' waardig
tegenstander van Maurits te doen kennen. Na drie jaren met
volharding tegenstand te hebben geboden, gaven de Staten-
Generaal in 1604 de vesting over, die niets meer was dan
een steenhoop. Sedert 1607 werd de oorlog te land voorloopig
gestaakt. Maar terzelfder tijd begonnen de Nederlanders hunne
eerste lauweren te verwerven op het element, waarover zij
eens, als de eerste der mogendheden, de heerschappij zouden
voeren. In 1606 greep de roemrijke daad plaats van den vice-
admiraal Reinier Klaassens, die in de nabijheid van kaap
St. Vincent (in \'t z.w. van Portugal) met zijn schip in de
lucht vloog, een eervollen dood boven een vernederende
overgave kiezende. In \'t volgend jaar behaalde Jakob van
Heemskerk in de baai van Gibra 11ar een aanmerkelijke
-ocr page 86-
76
zege op de Spaanschü vloot, waarbij hij wel zelf omkwam,
doch zóó, dat de vijand zijn\' dood met een zwaar verlies
moest boeten.
§ 18-
Het twaalfjarig bestand. — De oprichting der Oost-Indische
compagnie.
In 1603 overleed koningin Elizabeth. Haar opvolger,
Jakob I, sloot een jaar later vrede met Spanje. Uit spijt
hierover versperden de Staten-Generaal de Schelde voor de
Engelsche schepen. Zóó bleven zij, als oorlogvoerende mo-
gendheid, alleen staan tegenover Spanje en de Zuidelijke
Nederlanden. De oorlog te land leverde in de eerste jaren
der nieuwe eeuw geen bijzonder gunstige uitkomsten op.
De ingezetenen zuchtten onder zulke zware belastingen, dat
zij voor geen verhooging vatbaar waren. Wel was het nog
waar, dat de oorlog den handel voedde, maar toch kostte
die oorlog aanzienlijke sommen. In zes gewesten werd de be-
hoefte aan vrede vrij algemeen erkend. Slechts eenige steden in
Holland en de provincie Zeeland waren er tegen. De reden was
niet ver te zoeken. Philips II had, ofschoon wel eens beslag
leggende op de Xederlandsche schepen, die in de havens van
Spanje en Portugal lagen, de vaart op zijn rijk over \'t geheel
oogluikend toegelaten, omdat hij de waren, welke die vaar-
tuigen hem aanbrachten, niet koude ontberen. Anders deed
Philips III. Nauwelijks den troon hebbende beklommen,
verbood hij voor goed allen handel van Nederland op zijne
staten. Dit versterkte de Nederlanders in hun plan om zelven
naar de Indien te varen, met welke tochten zij vóór 1598
niet meer dan een begin hadden gemaakt, gelijk beneden nader
zal blijken. Deze tochten, zoo rijke winsten opleverende,
vreesden die kooplieden thans, bij een\' vrede of bestand, te
moeten staken.
Met klimmende bezorgdheid den achteruitgang der geldniid-
delen gadeslaande, achtte Oldenbarnevelt het in \'t belang van
\'t land, dat de oorlog ophield, die zooveel kostte. Ook Mau-
rits was in den beginne niet tegen het ten einde brengen van
-ocr page 87-
77
den oorlog. Maar toen er weldra niet langer van een duur-
zamen vrede, maar van een bestand sprake was, kantte hij
zich met kracht tegen dit voornemen aan. Inmiddels viel
ook den aartshertogen de krijg zeer zwaar. Albcrt wenschte
den vrede. Zijn huwelijk bleef kinderloos, en bij zijn\' dood
moesten de landen weder aan de Spaansche kroon vervallen.
Eveneens kon Spanje geen andere gezindheid hebben. De
schatkist van dit rijk was ledig ten gevolge van de zware
offers, welke Spiniila\'s krijgstochten hadden vereischt. Hierdoor
wordt het verklaarbaar, hoe de aartshertogen er in 1607 toe
konden overgaan, om onderhandelingen aan te knoopen met
de Republiek, als met een «onafhankelijke mogendheid."
Maar weldra bleek het, dat er aan geen\' vrede viel te denken.
De vijand eischte afstand van de vaart op Indië en vrijheid
van godsdienst voor de Roomsch-katholieken. Deze beide vor-
deringen achtte men dezerzijds ongehoord.
Bij zoo tegenstrijdige inzichten besloot men zich te verge-
noegen met het trachten naar een wapenschorsing voor een
aantal jaren. Nog was er een derde mogendheid, die, uit
hoofde van de betrekking, waarin zij steeds tot de oorlog-
voerende staten had gestaan, meende een woord mede te
moeten spreken. Het was Frankrijk. Daarom zond ook Hen-
drik IV een aantal gezanten, ten einde de onderhandelingen
bij te wonen, waarbij ook Engelsche en Duitsche afgevaar-
digden tegenwoordig waren. In April 1G09 werd de wapcn-
stilstand te Antwerpen
gesloten. De hoofdbepalingen waren:
de aartshertogen verklaren, ook uit naam van den koning van
Spanje, de Vereenigde Gewesten voor onafhankelijke landen
te houden; het bestand zal twaalf jaren duren; ieder zal
behouden, wat hij heeft. Dit punt werd evenwel niet nader
omschreven.
Deze laatste bepaling was van des te meer gewicht, vermits
de Nederlanders zich sinds eenige jaren in de Oost-Indien
hadden gevestigd en er belangrijke vorderingen maakten. Zoo-
lang Lissabon de Oost-Indische waren voor Neérlands koop-
lieden veil had, was hier te lande geen behoefte gevoeld
aan een rechtstreeksche vaart op de Indien. Maar sedert Philips
van tijd tot tijd beslag legde op de ladingen, gingen Neder-
lands handelaars op middelen peinzen, om zelven de waren uit
-ocr page 88-
78
andere wcrelddeelen te halen. De vaart naar Indié\' toch, hoe
bezwaarlijk in \'t oog der menschen, was geen geheim. Zij
was in vele geschriften van Portugeezen beschreven, en er
waren Nederlanders, die op Portugeeschc schepen de reis naar
Indiè\' mede hadden gedaan.
Ten einde evenwel de dreigende gevaren van kapers,
Spaansche vloot en Kaapsche stormen te ontgaan, namen de
Hollanders zich voor, op \'t voorbeeld der Engelschen, een\'
eigen weg te zoeken, niet zuidwaarts, maar door het Noorden.
In 1594 werden te dien einde eenige schepen uitgezonden,
in "1595 een tweede tocht gewaagd. De uitslag was niet gun-
stig. Sneeuw en ijs versperden den weg om het Noorden.
Nogmaals wendde de Anisterdamsche regeering een poging aan.
Zij rustte in 1596 een paar schepen uit, waarover de stuurman
Willem B a r e n t s z. en Heemskerk (zie blz. 75) het bevel
voerden. Maar ook nu was de inspanning vruchteloos. Na
den winter op Nova Zembla te hebben doorgebracht, aan-
vaardde de volhardende bemanning den terugtocht, doch ver-
loor onder weg den wakkeren Barentsz., die van vermoeienis
bezweek.
Inmiddels had men de fortuin zuidwaarts beproefd. Eenige
kooplieden te Amsterdam hadden een maatschappij van verre
(landen) opgericht en zonden iemand, waarschijnlijk C om e lis
Hout m a n, naar Lissabon, om er de bijzonderheden der vaart
naar Oost-Indië uit te vorschen. Verder rustte de vereeniging
vier schepen uit, om den tocht langs de Kaap do goede hoop
te doen. Den 2den April 1595 lichtten Pieter Dirksz. Keyser,
de opperstuurman , en Cornelis Houtman, de opperkommins,
d. i. de vertegenwoordiger der handelsbelangen, te Texel het
anker en landden in Juni 1596 te Bantam (in \'t n.w. van
Java). Nu werden er talrijke maatschappijen van verre opge-
richt, zoowel in verschillende steden van Holland, als in Zec-
land. In 1598 zeilde Olivier van Noort uit, de eerste
Nederlander, die den aardbol omstevende. Zoo werd er vloot
op vloot uitgerust, en niets kon de zucht naar winst doen
afnemen, noch de verliezen, die men nu en dan leed, noch
de tegenwerking der inlandsche vorsten, opgezet door de
Portugeezen. Maar nog een grooter kwaad scheen de pas
ontkiemende plant in hare ontwikkeling te zullen verstikken.
-ocr page 89-
79
Het was de wedstrijd tusschen de onderscheidon maatschap-
pijen, die, de eene de andere, de loef trachtten af te steken
en elkander tegenwerkten. Dat er een samensmolting der
maatschappijen noodig was, zagen vooral de Staten-Generaal
en Oldonbarnevelt in.
Eindelijk gelukte het den advocaat, de zaak in 1G02 tot
een voldoend einde te brengen. Dus kwam de Vcreenigde
Oost-Indische compagnie
tot stand, waaraan de Staten-Generaal
het regt van alleenhandel {monopolie) voor een-en-twintig jaren
verleenden. Later werd de vergunning bij herhaling vernieuwd.
De maatschappij begon te handelen met een kapitaal van on-
geveer 6% millioen en had zes afdeelingen of kamers, hebbende
Amsterdam %, Zeeland (gevestigd te Middelburg) \'/», Delft,
Rotterdam, Enkhuizcn en Hoornc elk \'/ n van den inleg. Ruime
uitdeelingen beloonden weldra het vertrouwen der inleggers.
De deelgenooten behoefden natuurlijk niet juist in eene der
zes steden, die zetels van de kamers waren, te wonen. Aan
alle inwoners der Vereenigde Nederlanden werd vergund, bin-
nen vijf maanden na de oprichting te verklaren, of zij wenschten
deel te nemen. De zes kamers, waarin de compagnie was
gesplitst, werden bestuurd door 73 bewindhebbers, wier getal,
bij versterf, niet lager zou dalen dan tot 60. De hoofdleiding
en het dagelijksch bestuur der zaken kwamen aan de vergadering
van zeventienen,
uit de bewindhebbers gekozen.
De Oost-Indische compagnie werd een staat in een\' staat.
Zij oefende in de Indien een volstrekt gezag uit. Zij benoemde
hare ambtenaren. Zij verklaarde en voerde oorlog en sloot
verbonden , op naam dor Staten-Generaal. Zij bouwde sterkten
en nam krijgsvolk in dienst, dat evenwel den eed van trouw
aan de Staten-Generaal moest afleggen. Welhaast werd zij
een bron van rijkdom niet alleen voor hen, die naar Indië
gingen, maar ook voor die Nederlanders, welke zich niet
verplaatsten.
Kort na de oprichting der compagnie legden onze voorouders
don grondslag tot de uitgestrekte heerschappij, die hun weldra
in Azië ten deel viel. In 1605 gaven de Portugeezen hun bij
verdrag het kasteel op Amboina over, waarop de vorsten van
dat eiland zich deels aan de compagnie onderwierpen, deels
bondgenooten werden. Terzelfder tijd poogde de compagnie
-ocr page 90-
80
zich op Ternate, Tidor en do overige Molukken te vestigen.
In 1010 stelde zij als eersten gouverneur-generaal Pieter
Both aan, die zijn verblijf doorgaans on Ternate had. De
gouverneur-generaal was het hoofd van \'t bewind over Neder-
landsch Indië, opperbevelhebber van de legers en de vloot
der compagnie. Hem stond de raad van Indië ter zijde. Een
der opvolgers van Both was Jan Pietersz. Coen, die in
1019 de stad Jak&tra op de inboorlingen en de Engelschen
veroverde en de factorij van dien naam onder den naam Ba-
tavia
tot hoofdplaats van Nederlands Indië verhief. In 1024
verwierf de compagnie het eiland Forniösa (ten n.o. van Kan-
ton, in Sina,), waar het fort Zelandia werd gebouwd.
Inmiddels ontdekte men in 1023 op Amboina een samonzwc-
ring van Engelsche kooplieden, die ten doel had, de Nc-
derlandsche ambtenaren te vermoorden en zich van \'t kasteel
van dit eiland meester te maken. Zij werden gegrepen en
veertien van hen ter dood gebracht. Zoodra dit in Groot-
Britannië bekend werd, ontstaken de Engelschen in grooton
toorn en haalden deze zaak later nog menigmaal als een
zware vorongelijking, hun aangedaan, op. Zooals men ziet,
was het twaalfjarig bestand geen beletsel voor de uitbreiding
van Nederlands macht in de Indien, waar de vijandelijkheden
werden voortgezet.
§ 19-
De oneenigheden, die de Republiek ten tijde van het
bestand schokken.
In plaats dat Nederland nieuwe krachten opdeed gedurende
den rusttijd, werd bewaarheid, wat Maurits had gevreesd:
bij rust naar buiten ontstonden binnenlandsche twisten. He-
vige kerkgeschillen barstten in de nauwelijks gevestigde
Republiek los en werden gaandeweg staatsgeschillen. Reeds
vóór het bestand waren de zaden dier verdeeldheid gestrooid.
In 1003 werd Jakob Arminius, predikant te Amsterdam,
tot hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de hoogeschool te
Leiden benoemd. Het duurde niet lang, of het openbaarde
zich, dat hij in een belangrijk punt, n.1. omtrent de iwae-
-ocr page 91-
•ft
destinatic of voorbeschikking, van de leer afweek, die als de
heerschende leer der kerk werd aangemerkt. Volgens dit
leerstuk, in den strengsten zin opgevat, hing de zaligheid
hier namaals uitsluitend af van Gods vrije verkiezing in ver-
band met \'s menschen geloof, niet met zijne werken. Arminius
daarentegen was een van de weinigen, die, aan \'s menschen
vrijen wil niet allen invloed op zijn doen en laten kunnende
ontzeggen, het leerstuk der voorbeschikking niet onvoorwaar-
delijk aannam. Tegen hem stond een ander Leidsch hoog-
leeraar in de godgeleerdheid, Franciscus Go ma rus, over.
Inmiddels stierf Arminius in 1009.
Een tweede punt van verschil kwam weldra bij het leer-
stellige. De aanhangers van Gomarus waren verklaarde tegen-
standers van alle bemoeiing der regeering met aangelegenheden
van de kerk: de Arminianen waren van oen tegenovcrgestel-
de zienswijze. Dit toonden zij metterdaad in 1010 door het
indienen van een remonstrantie of vertoog bij de staten van
Holland, naar welk stuk zij den naam van Remonstranten
verkregen. Hierin verzochten zij om do bescherming der staten
en erkenden het gezag dier staten over de kerk. Xaar het
tegenvertoog, door de bestrijders der Arminianen gehouden ,
werden zij Contra-remonstranten genoemd.
Sedert 1010 was Willem Lodewijk de man, die Maurits
voortdurend ried, met kracht tegen de Remonstrantsche partij
op te treden. Van een anderen kant werd Maurits gesteund
door Jakob I, koning van Engeland, die er zich veel op liet
voorstaan, een groot godgeleerde te zijn en zich geroepen
achtte, de beschermer der hervormde leer in Europa te wezen.
Waar hij kon, werkte de koning de tegenpartij van 01den-
barnevelt in de hand en trachtte den advocaat ten val te
brengen. In \'t oog van Jakob was het begunstigen der Armi-
nianen en het weerstreven der synode (zie blz. 83) een zware
misdaad. Ook kon hij het den ervaren staatsman niet vergeven,
dat deze in 1015, gebruik makend van een der vele oogon-
blikken, dat hij groote geldsommen behoefde, hem er toe had
gebracht, tegen betaling van 3,000,000 gl., d. i. van niet
meer dan ruim 1/3 van de toen nog verschuldigde som, de pand-
steden (zie blz. 64) aan de Republiek terug te geven.
Intusschen scheidden de Contra-remonstranten zich meer en
Dr. Wijnne . Beku. Geschied, v. h. Vaderland, 2de druk.           6
-ocr page 92-
82
meer af en hielden ter uitoefening van hun\' godsdienst afzon-
derlijke vergaderingen. Hier werd door de ééne, daar door
de andere partij onderdrukking en geweld tegen de zwakkeren
gepleegd. Vanhier onlusten in verschillende plaatsen gedu-
rende het jaar 1617. Bij al die tooneclen van wanorde bleek
het vaak, dat de magistraat of overheid luttel kon rekenen
op de troepen, die de bezettingen der steden uitmaakten. De
oorzaak hiervan lag voor een goed deel in do houding, die
Maurits sinds eenigen tijd had aangenomen. Tot het jaar 1617
onthield hij zich van \'t geven van openbare blijken van instem-
ming met ééne der beide partijen. Maar van het tijdstip af,
dat hij op een\' Zondag van het genoemd jaar in \'t openbaar
met een groot gevolg naar de den Contra-remonstranten afge-
stane kloosterkerk ging, wierp hij zijn zwaard in de weeg-
schaal. Behalve Willem Lodewijk en Jakob I, was het hoofd-
zakelijk Franco is van Aerssen, heer van Sommelsdijk (op
Overflakkee), een man van groote schranderheid, list en
stoutheid, die den stadhouder tegen Oldenbarnevelt in \'t harnas
joeg. Aerssen was verbitterd op zijn voormaligen beschermer
Oldenbarnevelt, omdat hij het hem weet, dat Lodewijk XIII,
koning van Frankrijk, in 1C13 had verzocht, dat de Staten-
Generaal, in zijne plaats, een\' ander gezant aan het Fransche
hof mochten benoemen, aan welk verzoek men had voldaan.
Met eenige andere mannen werd hij een van het zeven- of
achttal, dat den advokaat ten val bracht.
Het was geen bijzonder moeielijke onderneming, den wrok
van den stadhouder tegen Oldenbarnevelt te prikkelen. Do
klove, die alrcede tusschen de beide hoofden van de Republiek
bestond, behoefde nog maar een weinig wijder te worden ge-
maakt. Hadden de vroegere geschillen tusschen de beide leiders
van den staat louter over zaken geloopen (zie blz. 75, 76, 77)
aangelegenheden van persoonlijken aard waren er sedert bij-
gekomen. Bij herhaling was de vraag gerezen, of het, ten
einde meer eenheid in \'t bewind te krijgen, niet wensche-
lijk was, aan Maurits het hoogste gezag toe te vertrouwen.
Hoewel OldenbarnevelL geheel doordrongen was van \'t besef
der behoefte aan eenheid in het bestuur, was hij er sinds
het bestand tegen, dat Maurits\' macht werd uitgebreid. Maar
al te wel slaagden «ij, die het in \'t belang van \'t land on
-ocr page 93-
83
van henzelven achtten, den stadhouder hoe langer hoe meer
tegen Oldenbarnevelt en zijne aanhangers in te nemen. Hij,
de advokaat, en die het met hem eens waren werden met de
Remonstranten als vereenzelvigd. Zoo kwam de tegenpartij
op het denkbeeld, de Remonstranten uit de kerk te stooten
en op die wijze den grijzen staatsman tevens in \'t verderf te
storten. Dit doel kon worden bereikt, indien men, volgens
den raad van Jakob, ééne nationale synode voor alle gewesten
bijeenriep. De meeste provinciën waren de zaak der Contra-
remonstranten uitsluitend toegedaan. Slechts Holland en
Utrecht waren grootendeels voor die der Remonstranten. Dat
de partij der Remonstranten nu tegen een nationale synode
moest zijn, is duidelijk. Zij van haren kant verlangde, dat
er in Holland, en waar men het verder noodig rekende,
een provinciale synode bijeenkwam.
Uit al de bewegingen van \'t jaar 1617 en vroeger sprak
klaarblijkelijk verzet tegen de wettige overheid. Het was
daarom, dat de staten van Holland den 4den Augustus 4617
een besluit uitvaardigden, door de tegenstanders de scherpe
resolutie
genoemd. In dat besluit, door de edelen en de groote
meerderheid der steden genomen, werden o. a. de steden ge-
machtigd, zoo het werd vereischt, op eigen gezag krijgsvolk
in dienst te nemen. Op dit besluit werd menige aanmerking ge-
maakt, maar geen enkele, die gegrond mocht heeten. De punten,
waaruit het bestond, behoorden tot diegene, waarover de staten,
krachtens hun souvereine macht, een beslissing konden nemen.
Dergelijke soldaten, als de resolutie bedoelde, hadden de gewes-
ten en de steden van oudsher in dienst genomen. Men noemde
ze waardgelders, d. i. lieden, gehuurd om waarde of wacht
te houden, aldus zooveel als bezoldigde rustbewaarders. Vele
steden van Holland brachten nu waardgelders op de been.
Twee of drie honderd was het gewone getal voor ééne stad.
In \'t geheel had Holland er niet meer dan 1800. De staten
van Utrecht namen er eveneens ruim zeshonderd aan. Het
spreekt vanzelf, dat de vroedschappen, die waardgelders aan-
namen, dit deden, om, des gevorderd, zichzelven tegen woe-
lingen van onruststokers te kunnen verdedigen en alle dade-
lijkheden tegen te gaan. Dat zij met die 1800 onervaren
manschappen, in verscheiden plaatsen verstrooid, een vijan-
6*
-ocr page 94-
S\',
<lelijken aanval in den zin hadden op de 30,000 wolgcoefende
krijgsknechten, welke de Republiek in dienst had, is een
beschuldiging, die zichzelve weerlegt. De aanvallende partij
was, zooals men weldra zal zien, niet die van Oldenbarnevelt.
Tegen het einde van Juni 1G18 naderde de ontknooping.
Toen hakte plotseling de partij, die in de Statcn-Generaal de
zege wilde behalen, d. i. het boven (zie blz. 82) genoemd
achttal, den knoop met geweld door. Vooreerst besloten de
Statcn-Generaal, dat er een bezending uit hun midden zou
gaan naar Utrecht, om de staten dezer provincie te bewegen
tot afdanking der waardgelders; dan, dat er een nationale
synode zou worden uitgeschreven. In plaats van aan de staten
van ieder gewest de zorg te laten voor datgene, waarin zij
alleen hadden te beslissen, trachtte men hun alzoo de ziens-
wijze der staten van sommige andere provinciën op te dringen
en hen te nopen, even zoo gezind te zijn, als deze. Ten
anderen waren het besluiten van slechts een deel der Gene-
raliteit. Den 25sten Juli 1618 kwam de deputatie der Statcn-
Generaal, met Maurits aan \'t hoofd, te Utrecht aan. Op den
3\'lsten dier maand, vroeg in den morgen, dankte Maurits,
na de toegangen tot de voornaamste plaatsen van de stad te
hebben bezet, op het plein, geheeten de Neude, de \\vaard-
gelders af. Vervolgens veranderde hij de vroedschap der stad
Utrecht. Hierdoor zag de secretaris (zie blz. 08) der staten,
Gillis van L e d e n b e r g, de ziel dier staten en in gevoelens
geheel overeenstemmende met Oldenbarnevelt, zich genoopt,
zijn ontslag te nemen.
Na de terugkomst van prins Maurits en van de gedepu-
teerden uit de Generalitcit tastte men ter Staten-Generaal ook
ton aanzien van Holland door. Den 21 sten Augustus stelden die
Staten-Generaal een plakkaat vast, dat de zes provinciën en
zes steden uit Holland goedkeurden en dat den waardgelders
gelastte, binnen tweemaal vier-cn-twintig uren de wapens
neer te leggen. Het geschiedde. Vervolgens werden den 28sten
en den 29sten Augustus ter Statcn-Generaal door een achttal
leden een paai- geheime besluiten genomen, waarin werd goed-
gevonden, dat men Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Rom-
bout Hogerbeets, pensionaris van Leiden, in hechtenis
zou nemen. Toen op denze\'.fden 29sten Augustus de advocaat
-ocr page 95-
85
van den lande on liet punt stond, de vergadering der sta-
ten van Holland binnen te treden, kwam een kamerdienaar
hem verwittigen, dat de stadhouder hem wenschto te spreken.
In plaats van den stadhouder zag hij weldra den luitenant
van diens lijfwacht, die hem, in naam der Staten-Generaal,
gevangen nam. Met hem werden de Groot, Hogerbeets en
Ledenberg gekerkerd. In het begin van September reisde de
prins, vergezeld van een aantal edelen en omstuwd door zijn
lijfwacht, bij de steden van Holland rond en koos er overal,
waar het hem behaagde, andere leden in de vroedschap. Dat
de wettige tijd hiervoor niet was aangebroken en hem geen
voordrachten (zie blz. 70) in behoorlijken vorm «aren gedaan,
was iets, waarom hij zich evenmin bekreunde, als dat hij te
Utrecht zijn bevoegdheid als stadhouder had overschreden.
Op deze wijze was alsnu de partij, die bovendreef, tegen
alle verzet gedekt.
Weldra werd er een commissie uit de Staten-Generaal be-
noemd , ten overstaan waarvan de gevangenen werden verhoord ,
met uitzondering van Ledenberg, die zichzelf in de gevangenis
had gedood. Tot dit uiterste was hij overgegaan in de hooi» >
dat men zijn bezittingen dan niet zoude verbeurd verklaren,
hetgeen evenwel geschiedde. Op het voorloopig onderzoek
volgde de benoeming van vier-en-twintig buitengewone rechters,
twaalf uit Holland en twaalf uit de overige gewesten. Onder
de vier-en-twintig was meer dan één bijzonder vijand van
Oldenbarnevelt en menig tegenstander van diens staatkundige
dcnk- en handelwijze. De Staten-Generaal waarborgden de
rechters tegen alle onaangenaamheden, die hun wegens de ver-
vulling der taak, hun opgedragen, konden worden aangedaan.
De maatstaf, waaraan alle woorden en daden der beschuldig-
den werden getoetst, was de zienswijze der tegenpartij. Een
behoorlijke gelegenheid om zich te verdedigen werd den ge-
vangenen niet gegund. Dat zij dienaren waren der staten van
hun gewest en alzoo niet verantwoordelijk voor de besluiten
van dit lichaam, kwam geenszins in aanmerking. Ten op-
zichte van Hogerbeets zagen de rechters nog bovendien dit over
het hoofd, dat hij eerst sinds October 1G17, als pensionaris,
in dienst was van de vroedschap van Leiden en alzoo niet had
medegewerkt tot het meerendeel der besluiten. om welke hij
-ocr page 96-
86
werd veroordeeld. Het vonnis luidde, dat Oldenbarnevelt zou
worden onthoofd, de Groot en Hogerbeets levenslang gevangen
gezet. Tevens werden hunne goederen verbeurd verklaard.
Den 13den Mei 1619 werd Oldenbarnevelt in \'t openbaar
te \'s Gravenhage onthoofd. Zóó viel een man, die langer dan
veertig jaren het land trouw had gediend, eerst als pensionaris
van Rotterdam, toen als advocaat van Holland. Met dit ambt
bekleed, werd hij terstond het hoofd van de partij, die zich
tegenover Leicester stelde. Onbeschrijfelijk was de verwarring,
waarin zich \'s lands zaken in die dagen bevonden. 01denbar-
nevelt vestigde een geregeld bewind en bracht orde in den
toestand der geldmiddelen. Hij stichtte, door zijn beleid, de
Republiek, die Maurits tegen buitenlandsch geweld beschutte.
Hij alleen werd geacht het bewind in handen te hebben.
Aleer het vonnis geveld en \'t hoofd van den advocaat gevallen
was, had de Contra-remonstrantsche partij ook in het kerkelijke
met geweld de zegepraal behaald. Den 13den November 1018
werd de nationale synode te Dordrecht geopend. De mcerder-
heid der inheemsche leden waren Contra-remonstranten. Uit
Engeland, Zwitserland en vele staten van Duitschland kwam
tal van godgeleerden, bijna allen vijandig gestemd tegen de
Remonstranten. Van de Remonstranten verschenen slechts
weinigen. Van den beginne aan werden zij niet als leden,
maar als gedaagden behandeld. Den 6den Mei 1619 werden
de gevoelens der Remonstranten in \'t openbaar veroordeeld en
de leeraars dier sekte afgezet. Later werden al degenen, die
te Dordrecht waren geweest, over de grenzen gezet, omdat
zij weigerden de acte van stilstand te teckenen, die hen ver-
plichtte, zich van alle kerkelijke bedieningen te onthouden.
Behalve de vervulling der rechterlijke taak, die de synode op
zich had genomen, wijdde zij nog een deel harer zittingen
aan het vaststellen van de voornaamste leerstukken der Neder-
landsche hervormde kerk. Eindelijk nam zij het gewichtig
besluit, den bijbel uit de grondtalen in de taal des lands over
te zetten, een werk, dat in 1635 tot stand kwam. Het is
bekend onder den naam van Staten-ovcrzetting, Statenbijbel.
-ocr page 97-
87
§20.
De hernieuwing van den oorlog na het bestand. De oprichting
der West-Indische compagnie. De aanslag op het
leven van Maurits en diens dood.
Nadat Hogerbeets en de Groot met hun vonnis waren be-
kend gemaakt, werden zij in Juni 1619 naar het slot Loeve-
stein (bij de samenvloeiing van Maas en Waal, in \'t z.w.
van Gelderland) overgebracht. Hogerbeets bleef hier tot
Maurits\' dood. Toen vergunde men hem, zijn verdere le-
vensdagen onder toezicht te slijten in een buitenhuis nabij
Wassenaar (niet ver van Leiden). Ilugo de Groot wijdde
zich op Loevestein aan de studiën en aan de vervaardiging
van eenige dier werken, welke zijn\' naam onsterfelijk hebben
gemaakt. Zoodra echter Maria van Reigersbergen, zijn
echtgenoote, die zijn gevangenis deelde, bijgestaan door zijne
dienstmaagd Elsje van Ilouweningen, hem de gelegenheid
verschafte, om in Maart 1G21 in een kist, schijnbaar met
boeken gevuld, naar Gorinchem te ontvluchten, maakte de
Groot er volvaardig gebruik van en begaf zicli naar Frankrijk.
Het is licht te begrijpen, dat de macht van Maurits na den
dood van Oldenbarnevelt zeer toenam. Nog rees zijn aanzien
bij den dood zijns broeders Philips Willem, die in 1618 stierf
en hem al zijn bezittingen, ook het prinsdom Oranje, naliet.
Hoeveel Maurits\' aanhangers thans vermochten, ondervonden
bovenal de Remonstranten. Al degenen, die eenig ambt,
hoe gering ook, bekleedden, werden afgezet. Tot ongeveer
tweehonderd klom het getal hunner predikanten, die hun ont-
slag bekwamen en van welke vele, ten minste tachtig, het
brood der ballingschap moesten gaan eten. Op aandrang van
Maurits werden ook Oldenbarnevelts zonen van hun ambten
ontzet. De oudste dier zonen heette Reinier van Groe-
n e v e 1 d (nabij Wassenaar) , de andere Willem van S t o u-
tenburg (nabij Amersfoort).
Nog voordat het twaalfjarig bestand ten einde liep, over-
leed de stadhouder van Friesland, Groningen en Drente,
Willem Lodewijk, in 1620 en werd voor \'t eerste gewest
opgevolgd door zijn\' broeder Ernst KasYmir (1620—1632),
-ocr page 98-
KX
terwgl de beiile andere Maurits kozen. Het jaar van de
hernieuwing der vijandelijkheden, 1021, werd gekenmerkt
door een belangrijke gebeurtenis, door de oprichting der
West-Indische compagnie. Den 3den Juni 1021 verleenden de
Staten-Generaal een vergunning voor vier-en-twintig jaren
aan de West-Indische compagnie. Het 1ste artikel kende aan
de compagnie, met uitsluiting van iedereen, den alleenhandel
toe op Afrika, van den kreeftskeerkring of 23 Vi graad Noorder-
breedte tot de Kaap de Goede Hoop, welke tot het gebied
der Oost-Indische compagnie behoorde, alsmede op geheel
Amerika. De eerste inleg was f 7,200,000. Er waren vijf
kamers.
Aan aandeden had die van Amsterdam 4/9, die van
Zeeland 2/9, die van de Maas, d. i. Rotterdam, die van
Noord-Holland en die van Friesland met Groningen elke 1/9.
Het getal der bewindhebbers was vicr-cn-zeventig. Het uitvoe-
rend bewind of de generale vergadering, uit die vier-en-zeventig
gekozen, bestond uit 19 leden. De compagnie kreeg, als
staat, dezelfde rechten als de Oost-Indische. Tot hetgeen de
West-Indische compagnie, terstond bij hare oprichting, onder
haar beheer kreeg, behoorde o. a. een landstreek in Noord-
Amerika, n.1. Nieuw-Nederland, waarin later allengs de stad
Nieuw-Amsterdam ontstond.
Met het einde van het bestand werden in Europa de vijan-
dclijkheden tusschen Nederland en Spanje hervat. In \'t zelfde
jaar, 1021, overleed Albert. Nu werd Isabella landvoogdes
der Zuidelijke Nederlanden, die aan Spanje, waarover Philips
IV regeerde, terugvielen. Zijzelve overleed in 1633. Veel
voordeel leverde de oorlog voor de Republiek niet op. In 1025
veroverde Spinola Breda, terwijl de stadhouder in \'t vorig
jaar zijn\' aanslag op Antwerpen zag mislukken. Gaf de oorlog
Maurits alzoo weinig stof tot vreugde, wat de binnenlandsche
aangelegenheden betreft gebeurde er iets, hetwelk aanduidde,
dat de rust, welke men sedert den staatsgreep van de jaren
1G18 en 1019 genoot, niet uit algemeene tevredenheid voort-
sproot. In 1G23 kwam het aan \'t licht, dat Oldenbarnevelts
jongste zoon met verscheiden Remonstranten en Roomsch-
katholiekcn een samenzwering smeedde tegen het leven van
den prins. Het voornemen was, hem in de nabijheid van zijn
buitenverblijf, bij Rijswijk, te overvallen en te dooden. Het
-ocr page 99-
89
hoofd van den aanslag, do heer van Stoutenbnrg, vluchtte
naar het Zuiden, nam dienst bij den vijand en vatte de wa-
penen op tegen zijn vaderland. liet getal van hen, dio ont-
hoofd werden, beliep vijftien. De aanzienlijkste was Reinier
van Groeneveld, wiens moeder en gemalin Maurits te vergeefs
om genade vroegen, hoewel zijn misdrijf alleen hierop neer-
kwam , dat hij zijn krediet had verleend tot het opnemen der
benoodigde gelden.
Sedert geruimen tijd leed Maurits aan een ziekte, die
zijne krachten meer en meer sloopte, totdat hij den 23sten
April 1625 in den ouderdom van 58 jaren bezweek. Kort
vóór zijn\' dood had hij , die nimmer getrouwd was geweest,
zijn\' broeder Frederik Hendrik genoopt, een huwelijk aan te
gaan met de gravin A m a 1 i a van S o 1 m s (ten n.o. van
Maints), die in \'t gevolg der koningin van Bohemcn (Over-
zicht,
blz. 130) in Holland was gekomen.
§ 21.
Het stadhouderschap van Frederik Hendrik.
De binnenlandsche staatkunde, door prins Maurits en zijn
aanhangers na den dood van Oldenbarnevelt gevolgd, gaf het
aanzijn aan twee staatspartijen, de stadhouderlijke en de slaats-
yezinde,
die elkander voortdurend bestreden. Tot de ééne
partij behoorden de regenten, die, hoezeer gestemd voor \'t
beginsel der souvereiniteit van de stedelijke raden en van de
staten der gewesten, het stadhouderschap evenwel der prinsen
uit het huis van Oranje-Nassau als een noodzakelijk bestand-
deel van den regeeringsvorm aanmerkten. Zij vond vooral haren
steun bij de volksmenigte. Tegen haar over stond de staats-
gezinde partij, voortgekomen uit de afgezette regenten, die
een bewind zonder stadhouder voorstonden, iets, waaraan
Oldenbarnevelt nimmer had gedacht. De worsteling tusschen
deze beide partijen heeft, met wijziging der begrippen naar
de verandering der tijden, tot haren val voortgeduurd.
Onmiddellijk na den dood van Maurits benoemden Holland,
Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel freaerift Men-
arik
(1G25—1G47) tot stadhouder, terwijl de Staten-Generaal
-ocr page 100-
90
hem de waardigheid van kapitein-generaal en admiraal der
unie opdroegen. In Groningen en Drente verkoos men den
stadhouder van Friesland (zie blz. 87). Door wederzijdsche
toegeeflijkheid zocht Frederik Hendrik, tegen het drijven der
heftige Contra-remonstrantsche predikanten in, de partijen
tot elkander te brengen. In dit pogen werd hij weldra onder-
steund zoowel door andere stedelijke raden, als door de vroed-
schap van Amsterdam, waar men den Remonstranten vergunde,
in 1C30 een seminarium of kweekschool ter opleiding hunner
predikanten te stichten. Twee jaren daarna verrees, volgens
het besluit derzelfde vroedschap, het athenacum (eigenlijk:
tempel van de godin Athene of Minerva) te Amsterdam.
Omtrent terzelfder tijd, in 1031, kwam Hugo de Groot
zijn vaderland weder bezoeken, op den invloed rekenende van
Frederik Hendrik, zijn\' vriend, die de richting der Remon-
stranten was toegedaan. Maar de prins wilde eensdeels ter
wille van de Groot de verdeeldheid geen nieuw voedsel geven
en achtte zich anderdeels verplicht, het eens geslagen vonnis
te handhaven. Dus moest de balling zich in \'t volgend jaar
voor goed verwijderen. Twee jaren later, in 1034, werd hij
tot gezant van Christïna, koningin van Zweden {Overzicht,
blz. 149), aan \'t Fransche hof benoemd. Hij overleed in
1645 op een reis uit Zweden naar Frankrijk te Rostock (in
\'t n. van Mecklenburg-Schwerin).
Bij het gemis van voldoende omschrijving der staatsmachten
kwam ook bij Frederik Hendrik, in weerwil van diens gema-
tigdheid, van lieverlede de zucht op, een soort van alleen-
heerschappij uit te oefenen. Vandaar dat hij in elke provincie
(zie beneden blz. 93) een\' bijzonder persoon had, om zich van
den staat van zaken nauwkeurig te laten onderrichten. Lang
had hij weinig of geen tegenwerking te verduren. De raad-
pensionarissen, die Hollands staten gedurende Frederik Hendriks
stadhouderschap achtereenvolgens ter zijde stonden, Antonie
Duik, Adriaan Pauw en Jakob Cats, hadden uit het
noodlottig einde van Oldenbarnevelt geleerd, dat de dienaar
niet behoort te trachten, den heer voorbij te streven, of
werden, zoodra zij eenige gezindheid hiertoe verrieden, ter
zijde gezet. In alles, wat den oorlog betrof, evenaarde Fre-
derik Hendrik zijn\' broeder, dien hij in zijn jeugd op meer
-ocr page 101-
91
dan één zijner veldtochten, b.v. bij Nieuwpoort, had vergezeld.
Van zijn bekwaamheid in \'t leveren van veldslagen heeft hij
echter geen bewijzen gegeven, vermits het bij hem vaststond ,
dat er de Republiek meer aan gelegen was, door \'t veroveren
van sterke vestingen hare grenzen te dekken dan, in \'t open
veld oorlogende, veel geld en manschappen op te otteren.
Hoezeer hij in de belegeringskunst uitmuntte, toonde hij door
het nemen van Grol in 1627, en bovenal door de verovering
van \'s Hertogenbosch en van Maastricht. Die van \'s Herto-
genbosch staat in de geschiedenis van \'t krijgswezen bekend
als een meesterstuk.
Toen de prins in 1629 met de voorbereidende maatregelen
gereed en met den aanval begonnen was, kwam een groot
Spaansch leger tot ontzet opdagen. Maar ziende, dat de
stadhouder onaantastbaar was, beproefde het een afleiding,
door in de Republiek zelve een\' inval te doen. De inval
geschiedde in de Veluwe en verbreidde wijd en zijd schrik in
\'t land. Tot overmaat van ramp voegden zich de troepen van
den keizer van Duitschland bij de Spaanschc. Intusschen liet
Frederik Hendrik zich door niets aftrekken. Daarom spanden
de Staten-Generaal al hun krachten in, om den vijand zoo
goed mogelijk tegen te houden. De stadhouder van Friesland
werd aan \'t hoofd van een verdedigingsleger gesteld. Lang
kon de vijand het in de schrale streek, waar hij was, niet
uithouden, zonder gebrek aan levensmiddelen te krijgen. Een
bijzondere gebeurtenis verhaastte diens aftocht. Het was de
aanslag op Wezel, dien een paar duizend man Nederlandsche
troepen op een vroegen morgen in \'t zelfde jaar, 1629, waag-
den en die uitnemend gelukte. Daar de vestingwerken dei-
stad destijds open lagen en een deel der bezetting mede naar
de Veluwe was getrokken, ontmoette men zoo goed als geen\'
tegenstand, en binnen één uur was de stad in handen der
Nederlanders. De uitwerking volgde onmiddellijk. De vijan-
den ontruimden het grondgebied der Republiek, en \'s Herto-
genbosch gaf zich bij verdrag over. In 1632 deed de stad-
houder, vergezeld door Ernst Kasimir, een\' krijgstocht langs
de Maas. Eerst dwong hij Venlo en Roermond zich over te
geven, welke steden evenwel eenige jaren later door den vij-
and werden heroverd. Hierop voerde hij het leger voor Maas-
-ocr page 102-
99
tricht, dat hij na een lang beleg bij verdrag innam, in weer-
wil dat het wakker werd verdedigd en dat wederom een paar
legers tot ontzet kwamen opdagen. \'De belegering van Roer-
mond kwam Friesland duur te staan. Ernst Kasimir, die de
onderneming bestuurde, werd er doodelijk getroffen, stierf
binnen kort en kreeg zijn\' zoon Hendrik K asimir (1632—
1040) tot opvolger. Het verdrag, met Maastricht gesloten,
bepaalde, dat de hervormde godsdienst er zou worden toege-
laten en dat de bisschop van Luik, op wiens grondgebied de
stad lag, er zijn oude voorrechten zou behouden.
Ook ter zee begon Nederland zijne strijdkrachten ten toon
te spreiden. In 4630 vermeesterde de admiraal Loncq voor
de West-Indische compagnie Olinda en het Recif (d. i. een
in zee opschietenden kliprug). Het Recif werd versterkt en
bleef de hoofdplaats van Nederlands bezittingen in Brazilië.
In 1628 bemachtigde Piet Hein, vlootvoogd van dezelfde
compagnie, in de baai van Ma tanzas (op de noordkust van
het eiland Cuba, in West-Indië) de Spaansche zilvervloot.
Zij viel zoo goed als zonder tegenweer in handen van de vloot
der compagnie. Groot was de buit, dien men vond aan goud,
zilver, paarlen , edelgesteenten en specerijen. Alleen de waarde
der kostbaarheden werd op ruim H\'/j millioen geschat. De
compagnie deed een uitdeeling van 50 ten honderd, wat de
deelhebbers zeer verheugde. Het was een gelukkige tijd voor
de West-Indische compagnie. In Brazilië breidde zij zich
verder uit, zoodat zij weldra de streek bezat, gelegen tusschen
de rivier St. Francisco en Rio Grande. Landvoogd van Ne-
derlandsch Brazilië werd in 1636 graaf Johan M au rits van
Nassau, een kleinzoon van Willems broeder Jan. Eerst zijn
bestuur gaf er het voorkomen aan eener geregelde volkplan-
ting. Op uitbreiding van \'t grondgebied had hij den blik
voortdurend gericht. In 1639 werd b. v. St. Eustatius door
de Nederlanders bezet. Maurits was het, die in 1637 St.
George del Mina (St. Joris van de mijn, in Guinêa, op de
w. kust van Afrika) veroverde.
In 1640 hernam Portugal zijn zelfstandigheid (Overzicht, blz.
141). Johan Maurits, den strijd voorziende, dien Nederlandsen
Brazilië weldra zou hebben te verduren, vroeg de compagnie
om aanmerkelijke versterking der strijdkrachten. Zij , meenende
-ocr page 103-
!I3
dat dit te kostbaar was, riep in 1G44 don landvoogd terug.
Na zijn vertrek begon de achteruitgang dezer bezitting.
De Portugeezen, die daar onder \'t bewind der compagnie
waren, klaagden over onderdrukking en stonden op. Hoe-
wel er vrede tusschen de compagnie en Portugal scheen
te bestaan, hielp dit rijk de oproerige onderdanen der
compagnie en verloor deze hoe langer hoe meer grond in
Brazilië. In 1G54 ging het Recif met de weinige forten, die
de maatschappij nog in dat land bezat, aan Portugal over.
De oorlog, dien de Staten-Generaal Portugal verklaarden,
deed niets herwinnen. En zoo werd het geschil in 1GG1 bij
den vrede te \'s Gravenhage, twee jaren daarna bekrachtigd,
in dier voege uit den weg geruimd, dat Nederland tegen een\'
afkoop van 4,000,000 gouden crusado\'s (8,000,000 gl.) ten bc-
hoeve van Portugal afstand deed van Brazilië.
Zoo als het gezag van Frederik Hendrik in allen opzichte
groot was in de Republiek, zoo oefende hij ook een belang-
rijken invloed op hare buitcnlandsche betrekkingen uit. Het
werd gedurende zijn stadhouderschap de gewoonte, dat de
stadhouder met een negental vertrouwelingen, leden der Staten-
Generaal, uit ieder gewest één of meer, den draad dor be-
langrijkste onderhandelingen in handen hield. Zelf was Fro-
derik Hendrik, even als zijn vader, gehecht aan Frankrijk.
Hier zocht dus hij eveneens steun tegen Philips IV. Zoo
werden er onderhandelingen mot Frankrijk aangeknoopt. Richc-
lieu, de leider der Fransche staatkunde, doorgrondde, welk
gewicht Nederland in de schaal van Europa\'s statenstelsel zou
kunnen leggen. Hij leende dus het oor aan do voorslagen,
die het kabinet van \'s Gravenhage deed, en sloot terzelfder
tijd, als Frankrijk een werkdadig aandeel begon te nemen
aan den dertigjarigen oorlog {Overzicht, blz. 132), met de
Nederlanden het aanvallend en verdedigend verbond van den
8sten Februari 1035. Dit bepaalde, dat de beide mogend-
heden zoudon pogen, de Zuidelijke provinciën aan Spanje te
onttrekken en haar hare zelfstandigheid terug te geven, of
wel het land onder elkander te verdeden.
O]) die wijze smolt het laatste gedeelte van den tachtig-
jarigen oorlog ineen met den dertigjarigen. Al werd er, be-
halve dat Frederik Hendrik Breda heroverde, te land weinig
-ocr page 104-
94
gedaan, ter zee behaalden de Nederlanders in die dagen een
zege, die onder de schitterende krijgsbedrijven een eerste
plaats bekleedt. Philips IV rustte in 1639 een armada uit,
niet geheel ongelijk aan die van 1588. Zij bestond uit 67
schepen, waaronder 33 van de zwaarste soort, galjoenen ge-
noemd. Aan het hoofd der vloot stond Don Antonio
d\' O q u e n d o, een uitstekend admiraal. Hem leverde, in
weerwil van het verbod van Karel I, koning van Engeland ,
Maarten Harpertszoon Tromp met een vloot van ruim
honderd, maar lichter vaartuigen, den 21 sten October slag
te D u i n s (een reede nabij Noord-Voorland, in \'t z.o. van
Engeland). De vijand, die liever den slag niet had geleverd,
werd cenigszins onvoorbereid overvallen. Bovendien was de
logheid van de zware bodems der Spanjaarden, zoozeer ver-
schillend van de welbezeildheid der Nederlandsche schepen,
een der hoofdoorzaken van het verderf hunner vloot. Een
groot aantal hunner vaartuigen werd het offer der Nederlandsche
branders, dertien waren uit Duins ontsnapt, en maar achttien
bodems keerden naar Spanje terug. In \'t kort, Tromp fnuikte
voor goed Spanje\'s macht en verloor zelf slechts één schip.
Was Frederik Hendrik de hoofdontwerper geweest van het
verdrag met Frankrijk, hij was ook de eerste of een der eer-
sten hier te lande, die het gevaar van Frankrijks nabuurschap
hoe langer hoe meer begon in te zien. Hij hield het gezegde
voor waarheid, hetwelk weldra een der hoofdroersels werd
van de buitenlandsche staatkunde der Republiek, dat het beter
was, Frankrijk tot vriend dan tot nabuur te hebben. En
naar mate hij de onheilen, die hieruit dreigden voort te komen ,
beter doorgrondde, werd hij des te meer afkeerig van dien
staat en helde tot het sluiten van vrede met Spanje over.
Zijn gezag was nog steeds groot, al had hij, hoe invloedrijk
ook ter Staten-Gcneraal, dikwijls met verzet van Holland en
Amsterdam te strijden. Het rees nog in 1640, toen hij stad-
houder werd van Groningen en Drente in plaats van Hendrik
Kasimir, die aan een wonde, in den oorlog bekomen, stierf
en slechts in Friesland door zijn\'broeder Willem Frederik
(1640—1664) werd vervangen. Deze Willem Frederik trouwde
in 1652 met Albertine Agnes, de tweede dochter van Frederik
Hendrik. De cenigste zoon, dien Hollands stadhouder had,
-ocr page 105-
95
heette Willem. Hij huwde in 1641 met Maria, de oudste
dochter van koning Karel I, of liever hij werd in dat jaar
met haar verloofd, want omdat de beide jonge lieden nog te
weinig jaren telden, werd het eigenlijk huwelijk eerst in
1644 voltrokken.
Aleer de vrede tot stand kwam, dien zoowel de meeste der
oorlogvoerende mogendheden als de stadhouder wenschten,
stierf Frederik Hendrik don 14den Maart 1647 in den ouder-
dom van 63 jaren. In hem ontviel der Republiek een man
van groote gaven en bekwaamheden, die het gebouw van den
staat, door zijn voorgangers opgetrokken, had voleindigd.
Als staatsman was hij schrander, bedachtzaam en ondoorgron-
delijk. In krijgskunst en dapperheid behoefde hij niet onder
te doen voor zijn\' broeder Maurits en was een waardig tijd-
genoot van Gustaaf Adolf. Over \'t geheel was het tijdperk
van zijn stadhouderschap de gouden eeuw der Republiek.
Overal was veerkracht en bloei. De koophandel breidde zich
verder en verder uit; volkplantingen ontloken en bloeiden
meer en meer; de handwerken werden naarstig beoefend; de
oorlog schonk lauweren; kunsten en wetenschappen eindelijk
gaven licht en sieraad aan het geheel. Toch waren er ook
donkere tinten in het tafereel op te merken. In vergelijking
met den tijd, toen Oldcnbarnevelt aan \'t hoofd stond, werd
de huishouding der Republiek minder goed bestuurd.
§ 22.
De vrede van Munster. Blik op den toestand des lands.
Reeds sedert 1641 en vroeger was er sprake van een\' vrede,
die de rust zou teruggeven aan het door den dertig- en den
tachtigjarigen oorlog zoozeer geschokt Europa. Het duurde
tot April 1645, eer het congres werd geopend. De gezanten
van Zweden en van de protestantsche rijksvorsten kwamen
bijeen te Osnabrück, die der Roomsch-katholieke staten te
Munster. In den beginne waren de Staten-Generaal van zins,
in overeenstemming met liet verbond van 1635, niet zonder
Frankrijk vrede te sluiten. Maar van \'t oogenblik af, dat
-ocr page 106-
96
Maznrin (Overzicht, blz. 144) den toeleg had geopenbaard,
om Frankrijks heerschappij in het Noorden tot de grenzen
der Republiek uit te breiden, achtte men zich dezerzijds gc-
rechtigd, op zichzelf te handelen, te meer, vermits er sedert
jaren geen spoor meer was van samenwerking tusschen de
beide bondgenooten. In Nederland zelf waren Zeeland en
Utrecht er tegen, dat men, buiten Frankrijk, vrede sloot.
Desniettemin werd de Westphaalsche vrede den 30sten Januari
1G48 geteekend. De uitwisseling der wederzijdsche bekrach-
tigingen of ratificatiên had te Munster plaats op den 15den
Mei, hoewel Zeeland eerst den 30sten dier maand toetrad.
Bij dien vrede erkende de koning van Spanje in art. 1 de
Vercenigde Nederlanden als vrije en onafhankelijke landen.
Art. 3 en 5 bepaalden, dat de Staten-Generaal hunne verove-
ringen in Brabant, Limburg en Vlaanderen, alsmede in de
vreemde werelddeelen behielden. Nog bevatte art. 5 de voor-
waarde, dat de Spanjaarden zich zouden beperken tot de
vaart op Oost-Indië, gelijk zij toen was, zonder zich verder
te mogen uitbreiden. Art. 14 schreef voor, dat de Schelde
en de kanalen, welke met die rivier in gemeenschap stonden,
van wege de Staten-Generaal zouden worden gesloten gehouden.
De vrede .van Munster was in allen opzichte een eervolle
vrede voor de Republiek. Met luister omstraald, trad zij in
de rij van Europa\'s mogendheden op. Aan grondgebied won
zij Staats-Vlaanderen, Staats-Brabant, waartoe ook de stad
en omtrek van Maastricht behoorde, en Staats-Limburg of de
landen van Overmaas. Gelijk Drente, drong Staats-Brabant
er thans op aan, als achtste gewest tot de Generaliteit te
worden toegelaten. Het werd geweigerd. De Staten-Generaal
voerden het bewind over de pas verworven landen, de Gene-
ralitcitslanden
geheeten. Zonderling was het gelegen met de
regcering van Maastricht. Deze regeering was tweeheerig,
d. i. de Staten-Generaal, als verbeeldende den hertog van
Brabant, oefenden er gemeenschappelijk met den prins-bisschop
van Luik (zie blz. 11) het gezag uit.
Voor de Zuidelijke Nederlanden was geen artikel van den
vrede nadeeliger of meer vernederend dan het 14de. Volgens
dit artikel mocht geen schip de Schelde op- of afvaren, zonder
dat er inkomende of uitgaande rechten werden betaald en dat
-ocr page 107-
97
de lading der schepen, uit zee komende, in Nederlandsche
binnenschepen werd gebracht. Dit alles was een bekrachti-
ging van een oud gebruik, dat Nederland sedert 1G04 (zie
blz. 70) ten opzichte van Engeland had doen gelden. Van nu
af werd dus aan alle zeeschepen de pas afgesneden om Ant-
werpen te naderen en tevens een winstgevende vrachtvaart
voor Noord-Nederlanders geopend. Bij Lillo lag, ten minste
in tijd van vrede, slechts één wachtschip van de Nederland-
sche vloot, de uitlegger genoemd, om er voor te waken, dat
het artikel werd nagekomen. Ten overvloede liet men schuiten
met zware steenen in de rivier zinken, ten einde ze voor
diepgaande schepen onbevaarbaar te maken.
Nog op andere wijze, dan door het oorlogszwaard, nam
gedurende den tachtigjarigen oorlog de omvang van \'t grond-
gebied der Republiek toe. Zoowel in Friesland, als inzon-
derheid in Holland kreeg men door indijkingen veel land.
Hier won men in de eerste jaren der 17de eeuw de Beemster,
de Purmer, de Wormer. Doch het Haarlemmermeer insgelijks
droog te maken, ried Leeghwater te vergeefs in een geschrift,
getiteld het »Haarlemmermeerboek."
Zoo trad dan ons vaderland, krachtig naar buiten en van
binnen, onder de mogendheden van Europa op. Geschiedde
dit eerst in 1G48, reeds veel vroeger had het met het buiten-
land betrekkingen aangeknoopt, deels van staatkundigen aard,
deels ter wille van- den handel. Aan het doorzicht en de \\vak-
kerheid van den onsterfelijken landsadvocaat hadden de Vcr-
ecnigde Nederlanden het te danken, dat zij alom in Europa
mot eere en achting werden bejegend.
Geen wonder. Nederland stond ten aanzien van handel en
scheepvaart op een hoog standpunt. Vroeger (zie blz. 44)
is over dit punt het een en ander opgetcekend, dat thans
verdient eenigermate te worden uitgebreid. De handel,
die in de eerste plaats allengs voor het grootste gedeelte in
handen der Nederlanders kwam, was die op de Levant of op
de Middellandsche Zee, de handel, die Venetië• groot had
gemaakt. Do voornaamste handelsplaats in de Levant was
Smyrna. Bovendien dreef men handel op Rome, Venetië en
andere groote steden van Italië en Sicilië, op Alexandrië,
Cairo, Constantinopol, enz.
Dr, Wijnne, Behi, Geschied, v. h. Vaderland, 2de druk.            7
-ocr page 108-
98
Sinds tic handel van Venetië, van Antwerpen en van de
hanse geheel verviel of sterk achteruit ging, begon Nederland
handelsbetrekkingen met alle rijken van Europa aan te knoopen.
Zeer aanmerkelijk was die op Frankrijk. Reeds in 1G58
werd de waarde van alles, wat Frankrijk aan Nederland
leverde, begroot op omstreeks 30,000,000 gl. Voor den han-
del, dien Nederland op Frankrijk dreef, behoefde die op het
Noorden, d. i. op Rusland , Noorwegen, Zweden, Denemarken
en op de havens der Oostzee, niet te wijken. Zoo als Ne-
dcrland alles, wat de natuur in het Zuiden en midden voort-
bracht, aan de natiën van Noord-Europa leverde, zoo dreef
het met die van het Zuiden en midden handel in de Noordsche
waren. Een tijdlang waren Polen en Rusland voor Nederland,
wat Sicilië eens voor Rome was, de korenschuur. Bovendien
trok de Republiek van de havens der Oostzee al hetgeen zij
voor den scheepsbouw en het zeewezen behoefde. De ijver
der kooplieden werd niet verlamd door den tol, dien allo
schepen, welke de Sond doorvoeren, te Elscneur (op Seeland)
moesten betalen. Jaarlijks werd de Oostzee, welker toegang
de koning van Denemarken bewaarde, door vier duizend Ne-
derlandsche schepen bevaren.
Niet minder belangrijk was de handel langs den Rijn en op
verschillende steden van Duitschland en Zwitserland. De
waarde van den handel op den Rijn, die uitsluitend in handen
van Nederland was, werd jaarlijks geschat óp honderd millioen.
Van minder gewicht was die op de Zuidelijke Nederlan-
den, op Groot-liritannië, Spanje en Portugal. Een geheel
eigenaardige!] handel dreef Amsterdam op Antwerpen, n.l. in
ruwe en geslepen diamanten. Onophoudelijk gaf de handel
voedsel aan de vrachtvaart. Al vroeg zagen do Nederlanders,
niet ongelijk aan de oude Tyriërs (Overzic/it, blz. 11, 12),
in, dat zij, een land van kleinen omvang bewonende, in de
zee het element hadden te zoeken, waarop zij voor een goed
deel hun bestaan moesten vinden. De koopvaardijvloot van
het kleine Nederland was in die dagen talrijker, dan de
schepen van alle volken van Europa tezamen. In alle havens
trof men Ncderlandscho vaartuigen aan, en maar zelden had-
den zij ballast in. Buitenlandsche handelshuizen gebruikten
Nederlandsche schepen en bevrachtten ze met allerlei goederen,
-ocr page 109-
99
om ze b. v. uit Engeland of andere landen naar Frankrijk of
elders over te brengen. Verder schonk de handel nieuw
leven aan de nijverheid. Beroemd waren de scheepstimmer-
werven van Zaandam, de bleekerijen van Haarlem, de boek-
drukkerij van Elzevier te Leiden, Bij den buitenlandschen
handel, de vrachtvaart en de nijverheid kwam de binnenland*
sche handel, die van gewest tot gewest, van stad tot stad
werd gedreven. Boven alle handelsplaatsen in \'t geheele land
stak Amsterdam, de koningin van Nederlands steden, uit.
Onder de fraaie gebouwen der stad muntte het nieuwe stad-
huis uit, het achtste wonder der wereld, waarvan men den
bouw begon in \'t gedenkwaardig jaar 1648. Een der bouw-
meesters was Jakob van Kampen.
Wie van den wereldhandel der Nederlanders in de 17de eeuw
spreekt, kan niet zwijgen van de compagnié\'n. Na het boven-
staande (zie blz. 79 vlg. en 88 vlg.) moet althans van de Oost-
Indische compagnie hier nog eenige melding worden gemaakt.
Na in \'1622 de landvoogdij te hebben ncdergclegd, keerde
Coon naar het vaderland terug. Maar in 1627 werd hom die
hooge betrekking op nieuw opgedragen. Een zijner merk-
waardigste opvolgers was Antonie van Diemcn. Door de
inheemsche bewoners van Ceylon ingeroepen, veroverde hij in
•1638 een fort van dit eiland op de Portugeezen. Eens vasten
voet hebbende gezet, breidde de compagnie hare macht ook
hier spoedig uit. Eveneens ging Malakka (in \'t z.w. van
Achtei-Indié) in 1641 van Portugal op de Nederlandsche
compagnie over. In \'t zelfde jaar gelastte de keizer van Japan ,
dat alle buitenlandsche betrekkingen moesten worden afgebro-
ken, behalve met Sina en met do Nederlandsche compagnie,
die hare factorij vestigde op het kleine eiland Desima, dat
verbonden was met de stad Nangasaki.
Onder de oorzaken, waaraan Nederlands handel zijn\' bloei
had te danken, is mede vermeld (zie blz. 44) do persoonlijke
vrijheid, welke alle ingezetenen dezer landen genoten. Uit
hoofde van die persoonlijke vrijheid, waarvan men hier zeker
was, werd de Republiek, van den aanvang af, het toevluchts-
oord, waar vele vreemdelingen zich metterwoon nederzette-
den, eerst "Vlamingen en andere Zuid-Nederlanders, later Fran-
schen , Duitschers, enz. De hervormde kerk — het is waar —
-ocr page 110-
100
was met den staat tot één geheel onafscheidelijk samengegrocid.
Zelfs de Roomsch-katholieken , ofschoon nog lang na de in-
voering der hervorming de meerderheid der bevolking uitma-
kende, hadden, sinds de vestiging der Republiek, geen vol-
ledige vrijheid van eeredienst. Maar even als alle andere ge-
zindheden hadden ook zij vrijheid van geweten en godsdienst-
oefening , mits deze niet in \'t openbaar geschiedde. De over-
heidsambten intusschen en zelfs de mindere bedieningen kon
niemand beklceden, dan wie de leer der hervormde kerk be-
leed. Doch onbetwistbaar is het, dat de Republiek niet den
minsten gcwetensdwang heeft uitgeoefend. Buiten de Roomsch-
katholieken , was het meerendeel der inwoners van Nederland
hervormd. In Holland en Zeeland telde men ook vele leden
der Waalsche kerk. Verder had men Doopsgezinden, Remon-
stranten, Lutherschen en Joden. Was er alzoo voor den
vreemdeling veel, dat hem uitnoodigde, zich in deze streken
te vestigen, niet alles kan hem •hier hebben behaagd. De
ingezetenen dei\' Vereenigde Nederlanden toch hadden zware
belastingen op te brengen.
Nederland leefde van don handel, doch niet alleen om den
handel. Ook om den lauwer in wetenschap en kunst ontstond
hier een wedstrijd. Van de zucht voor de verbreiding van
kennis en voor den bloei der wetenschap, die de landzaten
bezielde, leverde in de eerste plaats het stichten van hooge-
scholon onweerlegbare bewijzen op. Na Leiden verrezen die
van Franeker, Groningen, Amsterdam (zie blz. 90), Utrecht
en Harderwijk. Het atlienaeum van Franeker stichtten WU-
lem Lodewijk (zie blz. G4) en de staten van Friesland in
1585. De universiteit van Groningen werd door de staten
van \'t gewest gegrondvest in 1014. Dan volgde de academie
van Utrecht, met goedvinden der staten door de stad opge-
richt in 1G3G. In Gelderland bestond, sedert 1G47, Hai-der-
wijk als een provinciale academie. Latijnsche scholen waren
verder in grooten getale door het land verspreid. Wat het
algemeene volks- of lager-onderwijs betreft, dit was een
vrucht der hervorming. Daarom stonden overal de scholen
onder de leiding der heerschendo kerk, evenwel steeds onder
toezicht der regeering. In de heerlijkheden — en die waren
er vele — had de heer eveneens grooten invloed op de school.
-ocr page 111-
101
Over \'t geheel stond het onderwijs op de lagere scholen,
staande den ganschen duur der Republiek, op een lagen trap.
Het vernieuwd leven der natie openbaarde zich insgelijks in
de letterkunde. Na de tallooze toolleeldichten uit vroeger dagen ,
waaraan de vele Rederijkerskamers (zie blz. 44) het aanzijn had-
den gegeven, kwam er een gansche hervorming in de letteren
sedert den grooten omkeer, die tegen het einde der 15de en
in \'t begin der 16de eeuw in staat en kerk plaats greep. Een
der beste prozaschrijvers uit de laatstgenoemde eeuw, tevens
een der merkwaardigste mannen van zijn\' tijd, is Philips
van Marnix van St. Aldegonde (zie blz. 53). In zijn
hoofdwerk, den Bijenkorf der Heilige Roomschc kerk, gispt
hij geestig, ernstig en krachtig de leer en de gebruiken dezer
kerk.
Van alle Rederijkerskamers is er geene, die vruchtbaarder
werkte voor de opkomst der Nederlandsche letteren, dan de
Amsterdamsche kamer »in liefde bloeiende." Mede door haar
zijn Hooft en Vondel geworden, wat zij waren. Met Cats
en Huygens zijn de beide zoo even genoemde schijvers de
vier, wier namen de gulden eeuw der Nederlandsche letter-
kunde, den tijd van Frederik Hendrik, vermaard hebben ge-
maakt. Pieter Cornelisz. Hooft, gestorven in 1047, was
drossaart of drost van Muiden. Een zijner treurspelen is
Gcrard van Velzen. Keurig zijn bovenal zijn minnedichten.
Meer nog dan als dichter muntte hij uit als geschiedschrijver.
Zijn hoofdwerk, als zoodanig, is de Nederlandsche historiën,
welker onderwerp is de opstand tegen Spanje, van 1555 tot
1587. Een vreemdeling, zoo men op de geboorteplaats let,
maar Nederlander door zijn herkomst (uit Antwerpen) en
door zijn woonplaats van zijne kindsheid af (Utrecht en Am-
sterdam), is Joost van den Vondel (1587—1079). Hij
is de vorst der Nederlandsche dichters. Onder de rijen zijner
treurspelen zijn uitnemend verheven lierzangen, als de lofzang
der engelen in den Lucifer en die der Amsterdamsche maagden
op de huwelijkstrouw in den Gijsbrecht van Amstel. Met
schier evenveel geluk beoefende hij bijna alle dichtsoorten.
De vruchtbaarste stof voor zijn treurspelen leverde hem de
bijbel. Een der stukken, hieraan ontleend, is de Lucifer.
De derde van het viertal is Jakob Cats (zie blz. 90). Hij
-ocr page 112-
102
is geboren te Brouwershaven en stierf in 1060, in den ouder-
dom van drie-en-tachtig jaren. Zijn poëzie is natuurlijk en
ongedwongen. Het «leerdicht" was de vorm, die hem het
meest trok. Groot was d% populariteit, die hij bekwam.
Geen dichter werd door het Nederlandsch volk zoo gelezen,
als hij. Dit is niet vreemd, want zijn gedichten zijn hui-
selijke gedichten. Bijna twee eeuwen lang was «vader Cats"
als de tweede bijbel des huisgezins. Men heeft van hem:
Ouderdom en Buitenleven, het huwelijk, enz. — Veel
overeenkomst met het proza van Hooft heeft de poëzie van
C o n s t an t ij n II uy gens. Even als die prozaschrijver is hij
duister en onverstaanbaar. De verzameling zijner werken,
de Korenbloemen, bevat punt- en hekeldichten, sneldichten, enz.
Met de ontwikkeling der letteren hield die van sommige
kunsten ongeveer gelijken tred, bovenal die der schilderkunst.
Had België Rubbens, die moeielijk was te evenaren, Neder-
land kon op vele zijner tijdgenooten bogen, die in het schil-
deren van huiselijke tafereelen of van voorwerpen, aan de
natuur of aan het leven ontleend, een zeldzame hoogte be-
reikten. De beroemdste der Nederlandsche historieschilders is
Rembrandt, geboren te Leiden, die van 1608 tot 1069 leefde.
Hij vormde zichzelf zoo goed als geheel. In eigen waarne-
ming, vooral van de weerkaatsing van \'t licht, zocht en vond
hij zijn kracht. Op geheel eenige wijze leerde hij met licht
en bruin te werken. Ook was hij een meester in het schikken
der beelden. Vermaard is zijn «nachtwacht."
§ 23,
Het stadhouderschap van Willem II.
De vrede van Munster was een gewichtige gebeurtenis, zoo
voor Europa in \'t algemeen, als voor de Republiek in \'t bij-
zonder. Een volledige zegepraal bekroonde de langdurige wor-
steling der vaderen. Gelijk met den Westphaalschcn vrede
de toestand van Europa aanmerkelijke wijzigingen onderging,
daar, naast de zucht tot uitbreiding van \'t grondgebied, de
belangen van den handel nu, in plaats van die van den gods-
dienst, de voornaamste drijfveer werden van de politiek der
-ocr page 113-
103
kabinetten, zoo nam ook de buitenlandsche staatkunde der
Republiek een andere richting. De zienswijze, gedurende de
laatste jaren van den oorlog opgekomen, werd een onwrik-
bare overtuiging van Nederlands staatsmannen (zie blz. 94).
Niet Spanje, maar Frankrijk was van nu af het aanhoudend
voorwerp der bezorgdheid van de Republiek. De Zuidelijke
Nederlanden werden thans als een beveiligende voormuur tegen
Frankrijk aangemerkt. De wrok, dien Frankrijk wegens het
sluiten van den vrede tegen Nederland had opgevat, was
diep geworteld en bleef bestaan.
Met den anderen nabuur, Groot-Britannië, was de verstand-
houding der Republiek, ten tijde van den vrede, ook niet zeer
innig. Engelands rust werd door binnenlandsche oneenigheden
verstoord. In 1G48, toen de vrede tot stand kwam, had de
partij van \'t parlement niet alleen gezegevierd , doch zij had
ook den persoon des konings Karel I (Overzicht, blz. 147)
in hare macht. Deze uitkomst bracht do Republiek in een
moeielijken toestand. Den jongen stadhouder, Willem II,
trof het lot zijns schoonsvaders diep. De Staten-Generaal er-
kenden Karel II als koning en weigerden gehoor te geven
aan de gezanten der Engelsche Republiek. Eveneens stond
Nederland op geen goeden voet met Portugal (zie blz. 92).
Evenmin waren de betrekkingen met Zweden, fier op de rol,
die het in den dertigjarigen oorlog had vervuld, en nauw
verbonden met Frankrijk, van vriendschappelijken aard. Tus-
schen Denemarken integendeel en de Republiek heerschte
veel welwillendheid. Met den keizer van Duitschland waren
in den laatsten tijd geen betrekkingen aangeknoopt; maar,
behalve de nabuurschap, moest de verandering van standpunt
van Nederland ten opzichte van Spanje ook gunstig werken
op de verhouding tot Duitschland.
In tegenspraak met hetgeen de natuurlijke loop der zaken
scheen mede te brengen, dat de vrede de voorlooper zou zijn
van een tijdperk van rust, moest Nederland het ten tweeden
male beleven, dat de buitenlandsche oorlog slechts was gewe-
ken, om plaats te maken voor binnenlandsche tweedracht. In
1047 en 1G48 was Willem IM zijn\' vader in al diens be-
dieningen opgevolgd, ook in het stadhouderschap van Groningen
en Drente. Dit opvolgen van den prins greep onder ongun-
-ocr page 114-
104
stige voorteekenen plaats. Hoezeer hij van begeerte brandde
om den oorlog gaande te houden, had hij zoo duidelijk ge-
toond, dat dit door de staten van Holland zeer euvel werd
opgenomen. Hierbij kwam de zaak van koning Karel I, die
sedert 1647 een gevangene zijner onderdanen was. "Willem
zocht in \'t volgend jaar de Staten-Generaal te bewegen, zich
voor zijn\' schoonvader in de bres te stellen; maar Holland en
Zeeland wilden zich liet in macht zoo zeer aangroeiend parle-
ment niet tot vijand maken.
Nog erger oneenigheid ontstond weldra tusschen Willem II
en Holland. Het financiewezen dezer provincie bevond zich
in een ongunstigen toestand. Daarom waren de staten van
dit gewest ernstig bedacht op bezuinigingen, om te verhoeden,
dat den ingezetenen zwaarder lasten werden opgelegd. Hier-
mede kwam de denkwijze van de staten der andere gewesten
overeen. Men besefte, dat de besparing van groote sommen niet
anders dan op het krijgswezen kon worden gevonden. Doch over
het getal der af te danken manschappen rees geschil tusschen
de Staten-Generaal en Holland. Nadat een paar afdankingen
overeenkomstig de meening van dit gewest, maar niet geheel
volgens de zienswijze der Staten-Generaal en van den raad van
state, hadden plaats gegrepen, drongen de staten van Holland
er op aan, dat men nog vijftig compagnieën vreemdelingen en
de helft der ruiterij zou afdanken. Hiertegen waren de Staten-
Generaal en de prins. Na vele voorslagen over en weer be-
sloten ten laatste de staten van Holland op Maandag den
30sten Mei \'1650 ter Gcneraliteit niet langer over de zaak te
spreken. maar naar eigen goedvinden te handelen. Zoo werden
er, op naam der staten van Holland, brieven van afdanking
gezonden aan de kapiteins van een-en-dertig compagnieën
voetvolk en van twaalf eskadrons ruiterij, die Holland betaalde.
Van dezen beslissenden stap kennis hebbende gekregen,
begaven zich de beide stadhouders en de gansche raad van
state naar de buitengewone vergadering der Staten-Generaal,
die op Zondag den 5den Juni werd gehouden. Dit collegie
verzochten zij, met hen de hand er aan te houden, dat die
voorgenomen afdanking niet plaats greep, en te overwegen,
wat in deze gewichtige aangelegenheid verder behoorde te
worden gedaan. In weerwil dat van wege de meeste gewesten
-ocr page 115-
•105
slechts een gering aantal leden de vergadering bijwoonde,
kwam den 5den Juni 1650 een besluit tot stand, door een
zeker aantal dier leden genomen. Hierin bepaalde men, dat
aan de kapiteins der troepen tegenbevel zou worden gezonden ;
dat een aanzienlijke bezending zou rondgaan bij alle leden
van de staten van Holland, om hen over te halen, zich van
alle afzonderlijke afdanking van krijgsvolk te onthouden; dat
de prins werd verzocht, alle zoodanige maatregelen te nemen,
waardoor de rust bewaard bleef en de unie werd gehandhaafd.
De prins stelde zichzelf aan \'t hoofd der bezending en ging-
weldra op reis. Zij werd begeleid door ongeveer vier honderd
officieren van hoogeren en lageren rang. De eerste stad, die
de gemachtigden bezochten, was Dordrecht, waar de oud-burge-
meester Jakob de Witt het woord tot hen voerde en van-
waai\' zij, zonder de gewenschte belofte te hebben bekomen,
weder vertrokken. Nog minder slaagde de bezending in een
paar andere steden. Inzonderheid werden te Amsterdam
scherpe woorden geuit. Wederom in andere kwam de raad
bijeen, hoorde het voorstel aan en gaf eenig antwoord, zonder
zich evenwel te verbinden tot hetgeen de bezending verlangde.
Na de bezending werden over de hoofdzaak, bet stuk der
afdanking, weder nieuwe onderhandelingen tusschen de staten
van Holland en den prins geopend. Hierbij naderden de beide
partijen elkander op zoo korten afstand, dat Holland ten
laatste slechts 300 ruiters en ruim 300 voetknechten meer
dan Willem II uit den dienst wilde ontslaan. Terwijl echter
de een niet voor den ander wilde zwichten, liet de prins
den 30sten Juli 1650 Jakob de Witt, oud-burgemeester van
Dordrecht, en vijf andere heeren uit Holland, leden der over-
heid in verschillende steden en tevens van de staten van lIol-
land, aanzeggen, dat hij hen wenschte te spreken. Een der
vertrekken van het gebouw te \'s Gravenhage, dat »het hof"
heette, zijnde binnengetreden, werden zij uit \'s prinsen naam
in hechtenis genomen. Den 31sten Juli liet de stadhouder
de zes heeren naar Loevestein brengen.
Inmiddels waren, onder \'t bevel van Willem Frederik,
reeds den 29sten dier maand troepen opgebroken, die in last
hadden Amsterdam te bezetten. Het voornemen van den prins
was, zonder gewelddadigheden een sterke bezetting te Ani-\'
-ocr page 116-
101»
sterdam te leggen en dan de vroedschap te veranderen. Een
gedeelte van \'t krijgsvolk kwam op den bepaalden tijd in de
nabijheid van Amsterdam, te Abkoude. Maar een ander ge-
deelte, des avonds van Hilversum (ten z. van Naarden) opgebro-
ken, geraakte door het onstuimig weder en de duisternis van
den nacht aan het dwalen. De Hamburger postbode, op zijn
reis naar Amsterdam te midden dier rondzwervende troepen
gerakende, bracht op den vroegen morgen van den 30sten
Juli te Amsterdam het bericht, dat eenige duizenden ruiters,
die ieder toen voor vreemde troepen hield, tegen de stad in
aantocht waren. Onverwijld nam Amsterdam alle vereischte
maatregelen, om zich in staat van tegenweer te stellen. Den
31 sten Juli vertrok de prins van Oranje naar het leger, dat
voor Amsterdam lag. Inmiddels had de overheid der stad
een paar zeesluizen laten openen en was op die wijze begonnen
het land onder water te zetten. Willem II alzoo ziende,
dat zijn toeleg was verijdeld, en vreezende, dat zijne soldaten
mochten verdrinken, verzocht de Staten-Generaal, hem terug
te roepen. Hetzelfde verzoek deden hun de staten van Hol-
land. Eer hieraan echter gevolg werd gegeven, trad de stad,
uit bezorgdheid dat de handel, die reeds veel door \'t beleg
had geleden, mocht verloopen, en ziende, dat zij niet voel
steun vond bij de overige steden van Holland, in onderhan-
deling met den prins. Die onderhandelingen voerden den
3den Augustus tot een verdrag, hetwelk behelsde, dat Am-
sterdam zich in het twistgeding over \'t krijgsvolk zou voegen
naar de meening der zes provinciën en dat Zijn Hoogheid de
troepen zou doen aftrekken. Nu ontsloeg de prins ook de zes
hecren, zonder te reppen van eenige misdaad, waarom zij
zouden zijn gevangen genomen.
Willem II beleefde het einde van \'t jaar, waarin de twee-
dracht zoo fel was uitgebarsten, niet meer. Naar Dieren (nabij
Arnhem) vertrokken, waar hij een landgoed had, hield hij
zich, in weerwil van \'t ongunstig weder van den herfst van
dit jaar, zoo onafgebroken met de jacht bezig, dat hij tegen
\'t einde van October ziek werd en naar den Haag moest wor-
den vervoerd. Heeds den Gden November overleed hij in den
jeugdigen ouderdom van ruim vier-en-twintig jaren. Naar
alle waarschijnlijkheid voerkwam zijn vroegtijdige dood groote
-ocr page 117-
107
moeielijkheden, die zich aan den gezichteinder begonnen te
vertoonen. Behalve dat het lang zou hebben geduurd, eer
de bestaande spanning ware verkeerd in een vriendschappelijke
verhouding tot Hollands regenten, is het te vermoeden, dat
de onbezonnen aanmoediging van een\' drom van vleiers, wien
hij het oor leende, den heerschzuchtigen en hartstochtelij-
kon stadhouder mettertijd liet spoor had doen bijster worden.
De onervaren prins stond op het punt, het zoo even voltooid
meesterstuk, te Munster tot stand gebracht, te vernietigen.
In overleg met hom had het Fransche hof een ontwerp-ver-
drag opgesteld, dat de Republiek en Frankrijk in een dubbe-
len oorlog zou hebben gewikkeld met Spanje en niet Engeland.
De Stuarts zouden door dé beide bondgenooten op den troon
worden hersteld. Maar de plotselinge dood van den prins deed liet
ontwerp in duigen vallen. In hem ontviel der Republiek een
man, die ontegenzeggelijk groote gaven had en den staat aan-
merkelijke diensten had kunnen bewijzen. Ware hem een lan-
ger leven gegund geweest, hij zou zijn vermaarde voorzaten
in vele opzichten hebben kunnen evenaren, want hij was on-
vermoeid, dapper, ondernemend en milddadig.
§24.
De groote vergadering. — De eerste Engelschc zeeoorlog.
De mare van \'s prinsen dood verwekte, toen zij door \'t gan-
sche land weerklonk, naar mate van ieders gezindheid, ver-
schillende aandoeningen van droefheid of blijdschap. Den
14den November, acht dagen na \'s prinsen dood, werd Willem
Hendrik, de zoon van Willem II, geboren. De staten van
Holland, intusschen bijeengekomen, deden eene bezending aan
hunne medeleden in de unie, om hun voor te stellen, de
staten der bijzondere gewesten te \'s Gravenhage te beschrijven,
ten einde op de unie, de religie en de militie te besluiten.
Dit duidt aan, dat de staten van Holland zich onwrikbaar
hadden voorgenomen, de regeering op een vasten voet te bren-
gen, ten welken einde zij de toestemming der andere gewesten
behoefden en wenschten, dat deze een aanmerkelijk getal af-
gevaardigden naar den Haag zouden zenden, Thans immers.
-ocr page 118-
108
nu de tachtigjarige oorlog voor goed was geëindigd, scheen
liet noodzakelijk, een vasten regeeringsvorm aan de Republiek
te geven. Middelerwijl werd de voogdij over den jongen
prins opgedragen, ter ééno zijde, aan de prinses-weduwe (zie
blz. 95), en ter andere, aan de prinses-grootmoeder (zie blz.
89) en den keurvorst van Brandenburg gezamenlijk. Deze
keurvorst was Frederik Willem, getrouwd met de oudste
dochter van Frederik Hendrik, Louise Henriétte. Terwijl
vervolgens de staten van de meeste gewesten de rechten, die
de stadhouder tot dusver had gehad, aan zichzelven trokken
of aan de steden toekenden, benoemden Groningen en Drente
Willem Frederik (zie blz. 94) in 1650 tot stadhouder.
Den 18den Januari 1051 opende de raadpensionaris Cats
de groote vergadering of die der Algemeene Staten, alwaar
ruim 300 personen tegenwoordig waren. Hoofdzakelijk kwam
de rede van den raadpensionaris hierop neer, dat, vermits de
Republiek door \'t overlijden van Willem II en bij ontstentenis
van een\' prins uit het huis van Oranje-Nassau, in staat om
stadhouder en kapitein-generaal te zijn, zich in een\' toestand
bevond, hoedanigen zij nimmer had gekend, er moest worden
beraadslaagd over de unie, de religie en de militie. . Ten
aanzien van de religie verklaarde men zich te houden aan
den hervormden godsdienst, zooals hij was vastgesteld op de
synode van Dordrecht, en de andere sekten oogluikend te
willen toelaten. De vaststelling van het punt der unie leverde
groote bezwaren op. De grootste moeielijkheid bestond hierin,
een geschikt middel te vinden, ten einde de geschillen van
één gewest of tusschen onderscheiden gewesten bij te leggen.
De verscheidenheid der meoningen over dit punt liep hierop
uit, dat er niets werd vastgesteld. Het spreekt vanzelf, dat
het derde punt, dat over de militie, waaromtrent in de beide
laatste jaren zooveel was voorgevallen, inzonderheid de aan-
dacht der vergadering bezig hield. Men kwam tot deze uit-
komst, dat, naast den Staten-Generaal, aan de staten der
gewesten meer gezag en grooter bevoegdheid op het stuk van
\'t krijgswezen weid toegekend, dan tot hiertoe het geval
was geweest. Alles, wat op de groote vergadering was be-
sloten, werd aangemerkt als een grondwet van den staat.
Hetgeen omtrent de beide eerste punten was beslist, bracht
-ocr page 119-
109
de regeering op een zoodanigen voet, dat Holland veel meer
invloed kreeg op de Vereenigdo Nederlanden, dan het tevoren
had gehad. Kort nadat de groote vergadering was uiteen-
gegaan , legde Cats het ambt van raadpensionaris neer. In
diens plaats benoemden de staten van Holland nog in 465i
ten tweeden male (zie blz. 90) Adriaan Pauw.
Hetgeen in 1649 hier te lande ten opzichte van de gezanten
der Engelsche Republiek (zie blz. 103) was voorgevallen, werd
door het parlement zeer euvel opgenomen. De dood van den
prins gaf het parlement grond om te mecnen, dat er in de
denkwijze der zeven gewesten ten aanzien van Engeland een
omkeering had plaats gegrepen. Het zond dus in 4G51 een
plechtig gezantschap naar dezen staat, hptwclk terstond gehoor
verwierf in de groote vergadering. De bezending had in last,
een verbond met de Staten-Generaal te sluiten, nauwer dan
immer tusschen de beide staten had bestaan. Hoe de aard
van dit verbond zou zijn, werd voorshands niet nader verklaard.
De Staten-Generaal toonden weinig geneigdheid, aan den
voorslag te voldoen. Alzoo riep het parlement nog in den
zomer van \'t zelfde jaar zijn gezanten terug. Wat Holland
had gevreesd en van den beginne af had trachten te voorko-
men, gebeurde. In Oct. 1G51 vaardigde do Engelsche Repu-
bliek de acte van navigatie uit, die een zwaren slag toebracht
aan de vrachtvaart en den tusschenhandel der Nederlanders,
wier koopvaardijvloot toen talrijker was dan de schepen van
alle volken van Europa tezamen. Deze acte toch bepaalde,
dat de vaartuigen van vreemde natiü\'n geen andere voort-
brengsels dan die van hun eigen land in de Dritsche havens
mochten invoeren. Groot was het nadeel, door deze acte aan
Nederlands vrachtvaart, haringvangst en visscherij in \'t alge-
meen toegebracht. «Nog grooter werd hot, daar ook andere
natiën, even ijverzuchtig op den bloei der Republiek als de
Engelsche, het voorbeeld van deze gingen navolgen. Toen
voorzeker moest het getal der Nederlandsche vrachtschepen,
hetwelk in 1G51 meer dan elf duizend bedroeg, wel dalen.
Bij de onderhandelingen, vervolgens aangeknoopt tusschen
de Dritsche en de Nederlandsche Republiek over een verbond
van vriendschap en koophandel, kwamen do Engelschen met
hooge cischen voor den dag, b.v. met dien van \'t recht eener
-ocr page 120-
110
volstrekte heerschappij over de zeeën van Groot-Britannië,
verlangende, dat ieder dit door het strijken der vlag voor de
Engclsche oorlogschepen erkende. Ook werd hetgeen ongeveer
dertig jaren geleden op Amboina (zie blz. 79, 80) was voorge-
vallen, op nieuw opgehaald. Intusschen waren de Engelsche
oorlogschepen zelfs begonnen, eenige vaartuigen der Neder-
landers te nemen. Uit dien hoofde werd de luitenant-admiraal
Maarten Harpertsz. Tromp in 1652 niet een groote
vloot in zee gezonden. Den 29sten Mei stiet hij op den En-
gelschen admiraal Blak e, die op de hoogte van Dover
kruiste. Hier werden zijn schepen handgemeen met de vloot
van Blake, die, omdat Tromp hem niet spoedig genoeg
groette, het sein gaf tot het gevecht. De nacht scheidde de
kampenden, en de beide admiralen verweten elkander de vrc-
debreuk. De onderhandelingen, nogmaals aangeknoopt, leid-
den tot niets, en de eerste zeeoorlog met Engeland was mct-
terdaad verklaard.
Mie hiel Adriaansz. de Ruiter sloeg den Engelschen
vice-admiraal Askue in 1G52 bij Plymouth (in \'t z.w. van
Engeland). Niet minder krachtig handhaafde Tromp, toen op
het toppunt van zijn\' roem, de eer der Nederlandsche vlag,
zoowel in den onbeslisten driedaagachen zeeslag bij Portland
(een schiereiland in \'t z. van Engeland, ten w. van Dorches-
ter) in Febr. 1053 tegen Blake en bij ter II e ij de (ten z.
van Scheveningen), waar hijzelf sneuvelde (10 Aug.) en waar
de zege eveneens twijfelachtig was, tegen Monk (zie Over-
zic/it
, blz. 148), als in vele andere ontmoetingen. De oorlog
met Engeland kwam de schatkist der Republiek op zulke zware
offers te staan en de handel verliep zoozeer, dat de rampen
van den tachtigjarigen oorlog geringer schenen dan die van
dezen krijg. Amsterdam kwijnde. De Republiek was geenszins
opgewassen tegen Engeland. Niet minder dan in Nederland
gevoelde men in Engeland de gevolgen der stremming van han-
del en zeevaart, en Cromwell zag in, dat zijn gezag licht aan
\'t wankelen kon worden gebracht, zoo hem de fortuin eens
tegenliep. Bovenal duchtte hij , dat, indien de oorlog den prins
van Oranje in Nederland op het kussen mocht brengen, deze
verhefling die van Karel II in de hand kon werken.
Hier te lande wensen te Holland, hetwelk, naar gewoonte,
-ocr page 121-
Hl
do zwaarste lasten van den oorlog droeg en voor de achterlijk
blijvende gewesten de penningen wederom moest voorschieten,
bovenal den vrede. De staten van dit gewest droegen, na
den dood van Pauw (zie blz. 109), in 1C53 het raadpensiona-
risschap op aan JTohau de tt\'itt. Hij was de tweede zoon
van Jakob de Witt, twee jaren jonger dan zijn broeder Cor-
nelis. Zonder de andere provinciën te hebben geraadpleegd,
wendde Holland zich, in Maart 1653, tot het parlement,
om te pogen eenig uitzicht op den vrede te verkrijgen. Het
gevolg was, dat een paar maanden later een gezantschap der
Staten-Generaal naar Londen vertrok. Een of twee dezer ge-
zanten hielden geheime briefwisseling met de Witt. Dit gaf
aanleiding tot het vermoeden, dat de Witt en zij, die in
Holland met hem eenstemmig dachten, van zins waren, met
Engeland een verdrag te doen tot stand komen, nadeelig voor
de belangen van het huis van Oranje-Nassau.
In November 1653 werden de Nederlandsche gezanten in
kennis gesteld van een ontwerp van vrede, uitgaande van de
Engelsche Republiek. Het ontwerp bevatte o. a. de vordering,
dat de Staten-Generaal, noch de staten der gewesten den prins
van Oranje of een\' zijner nakomelingen immer zouden aan-
stellcn tot kapitein-generaal en admiraal of stadhouder. Tegen
dit punt kwamen de afgevaardigden terstond in verzet. Doch
in \'t zelfde jaar werd Cromwell protector van Groot-Brittanié.
Hij stond vast op het stuk der uitsluiting van den prins,
zeggende van oordeel te zijn, dat, indien deze tot hooge
waardigheden mocht komen, hieruit geschillen zouden voor-
spruiten tusschen Engeland en Nederland on alzoo de vrede
zou worden verstoord. De Staten-Generaal waren hiervan ten
eenen male afkeerig. Van zijn\' kant gaf Cromwell te ver-
staan, dat hij er genoegen in zoude nemen, indien slechts de
staten van Holland hem omtrent die uitsluiting den noodigen
waarborg gaven. Dit werd nu do aangelegenheid, waarover
een paar gezanten dor Republiek met de Witt in \'t geheim
brieven wisselden en die aan de Staten-Generaal en \'t mceren-
deel der staten van Holland onbekend bleef.
Den 23sten April 1654 werd het vredesverdrag door de
Staten-Generaal bekrachtigd, den 30sten door Cromwell. Zoo
kwam de vrede van Westminstcr tot stand. Hij bepaalde hoofd-
-ocr page 122-
112
zakelijk, dat de Nederlanders, in de Britschc wateren <5én
of meer Engelsche oorlogschepen ontmoetende, steeds de vlag
zouden strijken en dat recht zou worden gedaan wegens het
op Amboina gebeurde. Overeenkomstig dit laatste punt be-
taalde men een aanzienlijke som aan de erfgenamen der op
Amboina terecht gestelden. Den 3den April koesterde de Witt
nog de hoop, dat Cromwell ten aanzien van de uitsluiting van
inzicht mocht veranderen. Niet alsof hij de verheffing van den
prins wenschte. Het tegendeel staat vast. Een diepen indruk
had \'s vaders gevangenneming op den zoon gemaakt. En dat
de tijd bij hem en zijn partij dien indruk niet wegnam, dit
belette, zoo het voor \'t overige mogelijk ware geweest, reeds de
naam Locvcsleinsche factie, welken de staatsgezinde partij (zie
blz. 89) sinds dien tijd bij hare tegenstanders droeg. In weerwil
hiervan heeft men in familiewrok niet in de eerste plaats het
beginsel te zoeken van de Witts vooringenomenheid tegen het
huis van Oranje-Nassau. Die vooringenomenheid stond bij hem
in verband met de vaste overtuiging, dat de souvereiniteit der
staten in aanhoudend gevaar was, indien de Republiek steeds
oen\' dienaar in naam, een\' meester in \'t wezen der zaak had, die
het opperbevel voerde over een staand leger en als stadhouder
veler gewesten een zoo veelzijdigen invloed kon uitoefenen.
De raadpensionaris was van meening, dat slechts in tijd van
oorlog\' een kapitein-generaal een onmisbaar dienaar der Repu-
bliek was.
Maar al was de Witt geen voorstander van de belangen
van \'t huis van Oranje-Nassau, het kon hem niet anders dan
onaangenaam zijn, dat het besluit der tegenwerking van den
prins door een vreemde mogendheid, als volstrekte voorwaarde
voor \'t behoud des vredes, aan Holland werd afgeperst. Daar
intusschen Cromwells onherroepelijke wil was, een verklaring
der staten van Holland over de uitsluiting, met zijn\' wensch
overeenstemmende, onmiddellijk na het tcekenen van het
vredesverdrag in handen te hebben en hij de instandhouding
van den nauwelijks gesloten vrede hiervan afhankelijk stelde,
werd de zaak den 28sten April en in de eerste dagen van
Mei in de vergadering der staten van Holland overwogen.
Veertien leden stemden er ten slotte voor. Alzoo werd de
acte van scclusie of uitsluiting naar Engeland gezonden. Zij
-ocr page 123-
113
behelsde, dat de staten van Holland den prins van Oranje
of een\' zijner nakomelingen nimmer tot stadhouder verkiezen,
noch, zooveel hun stem aanging, gedoogen zouden, dat hij
ooit tot kapitein-generaal der unie werd aangesteld. Ongeveer
terzelfder tijd dat de acte aan Oomwell werd ter hand ge-
steld, lekte het geheim in de Republiek uit en ontstond er te
dier zake van alle zijden in \'t land een groote verbolgenheid.
Daarom schreef de Witt een meesterlijk vertoog, een uitvoe-
rige verdediging der acte en van de wijze, waarop zij was
verleend, die, met goedvinden van de meeste leden, op naam
der staten van Holland werd uitgegeven.
§ 25.
De Staat onder de leiding van de Witt. De bemoeiingen
der Republiek met den oorlog in \'t Noorden van Euro-
pa.
De tweede Engclsche zeeoorlog.
Als do eerste vruchten van den gesloten vrede, werden wol-
vaart en algemeene tevredenheid in Nederland geplukt. Die
vrede opende weder de bronnen van handel, scheepvaart en
nijverheid. De vrees, dat de acte van seclusie duurzame on-
lusten zou doen geboren worden, bleek ongegrond te zijn.
Van zijn\' kant vestigde de Witt, daar de Republiek thans
op een goeden voet stond met Engeland en de eendracht in
\'t land zelf hoe langer hoe meer veld won, al zijn aandacht
op do binnenlandsche aangelegenheden en bovenal op hot finan-
ciowezen. Dit was een tak, die dringend regeling vereischte,
iets, waartoe den raadpensionaris zijn uitnemende bekwaam-
heden in dit deel der huishouding van den staat bij uitstek
te stade kwamen. Aan de Witts verstandige beginselen in
het beheer dor geldmiddelen, echt Hollandscho spaarzaamheid
in het besteden der penningen en een voortdurend streven
naar vermindering der hoofdschuld, had de staat het te danken
dat hij later, onder kostbare oorlogen, zijn krediet kon hand-
haven. De lessen, geput uit den nauwelijks geëindigden
oorlog, versmaadde de Witt geenszins. In dien krijg was de
meerderheid der Engelsche vloot boven de Nederlandsche hei-
Du. Wijnne, Bekn. Geschied, v. h. Vaderland, 2de druk.
           8
-ocr page 124-
«4
der aan den dag gekomen. Daarom was de verbetering van
liet zeewezen het doelwit, waarop hij den blik aanhoudend
gericht hield. Aan alles, wat te dien einde werd voorgesteld,
zette hij kracht en leven bij.
De waardigheid en de belangen der Republiek wist de raad-
pensionaris met eere te verdedigen tegen het buitenland. Toen
in 1655 een oorlog losbarstte tusschen Zweden en Polen
(Overzicht, blz. 149) en het weldra duidelijk werd, dat de
koning van Zweden, Karel X Gustaaf, naar de opperheer-
schappij over de Oostzee streefde, waren de Staten-Generaal
terstond bedacht op de belangen van den Nederlandschcn handel
(zie blz. 98). Jakob van Wassenaar-Obdam stevende,
als luitenant-admiraal van Holland, naar de Oostzee, om de
koopvaardijschepen der Republiek en Dantzig, dat door de
Zweden werd belegerd, te ontzetten. Dit geschiedde in 165C.
En toen Frederik III, koning van Denemarken, als bondge-
noot van Polen aan den oorlog deel nam, stond Nederland
hem zoowel anderszins als met zijn vloot bij. Wassenaar
behaalde in 1658, nabij het slot Kroonenburg, een zege
op Wrangel, bevelhebber der Zweedsche vloot. In 1659
landde Hollands vice-admiraal de Ruiter op het eiland Fu-
nen en veroverde Nijborg. Hem viel de eer ten deel, door
den koning van Denemarken met een gouden keten, alsmede
met een jaarwedde van 2000 gl. begiftigd en in den adelstand
verheven te worden.
Het beklimmen in 1660 van den troon van Groot-Britannié\'
door Karel II bracht geen innige verhouding teweeg tusschen
dit rijk en Nederland. Op het bericht zijner verheffing reisde
Karel van Breda, waar hij destijds vertoefde, naar Holland,
om zich te Scheveningen in te schepen. Afscheid nemende,
beval hij de belangen van den jongen prins van Oranje-Nassau
ernstig aan de Staten-Generaal en aan de staten van Holland
aan. Voorshands had deze aanbeveling geen andere uitwor-
king, dan dat de staten van Holland in \'t laatst van September
1660 de acte van seclusie, die met den dood van Cromwell
hare beteekenis verloor, introkken. Den koning van Engeland
deden zij hierdoor geen bijzonder groot genoegen. Hij toch
achtte de acte door dien dood zelven te zijn vervallen.
Intusschen beseffende, dat de Republiek niet bestand was
-ocr page 125-
115
tegen de vcreenigde macht der rijken Frankrijk en Engeland,
meende do Witt, dat men bij Engeland steun moest zoeken
tegen do overmacht van Frankrijk, bij Frankrijk tegen die van
Engeland. Op dit beginsel berustten de beide verdragen, dio
Nederland in 1662 sloot, het eene met Engeland, het andere
met Frankrijk. Het verdrag met Engeland, aan de beide
staten do verplichting opleggend, elkander in geval van oorlog
bij te staan, kwam in September van dat jaar tot stand. Reeds
vroeger, in April, was het verwerend verbond met Frankrijk
gesloten, waarin werd vastgesteld, dat elk der bondgenooten ,
in geval een van hen in oorlog geraakte, den anderen bijstaan
en zonder hem geen\' vrede sluiten zoude.
Zóó meende de Witt zijn doel te hebben bereikt, den staat
te hebben beveiligd tegen mogelijke aanvallen op het vasteland ,
ten einde zich op zee tegenover Engeland te kunnen doen gel-
den, hetzij zonder, hetzij met geweld. Eéne moeielijkheid
was er bij dit stelsel der buitenlandsche politiek, en die moeie-
lijkheid ontging de Witts scherpzienden blik in geenen deele.
Met den aanvang der regeering van Lodewijk XIV was Frank-
rijk de eerste mogenheid van Europa geworden. Het was voor
de Witt geen geheim, dat de inlijving der Spaansche Neder-
landen een der hoofdplannen was van Lodewijks buitenlandsche
staatkunde. Maar ook was het zijn vaste overtuiging, dat
men Frankrijk wel tot vriend, maar niet tot nabuur moest
hebben (zie bladz. 103). Kon de Republiek dit laatste niet bc-
letten, dan stond haar eigene zekerheid op het spel. Weldra
werd er tusschen den graaf d\'Estrades, gezant van Frankrijk
te \'s Gravenhage, en de Witt een onderhandeling aangeknoopt
omtrent een verdeeling of vrijmaking der Zuidelijke Neder-
landen, geheel overeenkomend met het oogmerk, dat Frank-
rijk en de Nederlanden voorheen hadden gekoesterd (zie bladz.
93). Nog waren de Staten-Generaal bezig, hierover met Lo-
dewijk te onderhandelen, toen de koning in 1664 plotseling
de zekerheid meende te hebben verkregen, dat de Republiek
niet bij machte zou zijn, zich tegen de inlijving dier gewesten
te verzetten. Daarom hield hij het voor overbodig, den buit
met een\' ander te deelen. Terwijl Lodewijk zich met deze
overdenkingen bezig hield, kwam het hem zeer gelegen, dat
de Republiek weldra met Engeland in oorlog geraakte. Zoo
-ocr page 126-
llli
werd Nederland verplicht, zich steeds nauwer aan Frankrijk
aan te sluiten en kon hijzelf gelegenheid vinden, zijn plannen
omtrent de Zuidelijke Nederlanden in rust te volvoeren, zoodra
zich hiertoe de gelegenheid aanbood.
In weerwil van de banden, die Engeland aan Nederland
schenen te hechten, als gelijkheid van afstamming, gods-
dienst en zeden, bestond er tusschen de inwoners dier beide
rijken een nationale haat. De oorzaak der verwijdering lag
vooral in den strijd dei\' belangen. Engeland zocht zijn macht
te vestigen op dezelfde grondslagen, als Nederland, op den
handel en de zeevaart. Wat Karel II betreft, hij kon het
der Republiek niet vergeven, dat zij gedurende de jaren zijner
ballingschap het gevaar zorgvuldig had ontweken, om zijnent-
wil Cromwell eenigen aanstoot te geven. Bovenal nam hij
het euvel, dat de Witt, zooals hij zeide, zijn\' neef geen
recht deed wedervaren. Deze gronden verklaren, hoe de krijg
losbarstte, dien men den tweeden Engelschen zeeoorlog noemt
en die een dier merkwaardige zeeoorlogen is, welke de ze-
ventiende eeuw boven alle tijdperken der oude en der nieuwe
geschiedenis onderscheiden. De naijver op den nog altijd groo-
teren handel en de uitgebreider scheepvaart van Holland en
Zeeland maakte hem voor de Engelschen tot een nationalen
strijd, en hunne aanvallen en veroveringen gingen de oor-
logsverklaring reeds een jaar vooraf. In 1664 vermeesterden
zij Nieuw-Nederland met Nieuw-Amsterdam (zie blz. 88),
hetwelk sinds New-York heet, en namen vele Nederlandsche
koopvaardijschepen in beslag, waarvoor de Ruiter weldra op
de kust van Guinca weerwraak nam.
Ougelukkig was voor Nederland het begin: den 13den Juni
1GG5 leed de vloot van dezen staat een zware nederlaag
op de hoogte van Lowesthoff (op de kust van Engeland, ten
z. van Yarmouth), haar door den hertog van York toe-
gebracht. De luitenant-admiraal Kortenaar sneuvelde; de
opperbevelhebber der vloot, de luitenant-admiraal van Was-
senaar-Obdam (zie blz. 114) , vloog met zijn schip in de lucht;
vele schepen werden genomen, lafhartigen namen de vlucht,
en met moeite dekte men den terugtocht. In weinige weken —
zoodanig was de veerkracht dier tijden — was de vloot her-
steld en weder uitgeloopen. Maar eerst in \'t volgend jaar
-ocr page 127-
117
herstelde een schitterende overwinning den gekrenkten roem
onzer zeemacht. Een geduchte vloot van meer dan 100 zeilen,
met over de 21,000 koppen bemand, onder de Ruiters op-
perbevel liep in \'t begin van Juni uit. Den Uden raakte
zij bij Forel and (ten n.o. van Dover) slaags met de Engel-
schen, die bijna even sterk waren, onder prins Robert,
een\' zoon van paltsgraaf Frederik (zie blz. 89), en M o n k,
hertog van Albe mar Ie; den 12den des morgens begon de
strijd op nieuw, den 13den werd hij hervat en eerst op den
14den Juni 1G0G beslist, toen de Engelschen de wijk namen.
Zwaar gehavend, maar met 3000 gevangenen, onder welke
de vice-admiraal Ayscue, en met zes veroverde schepen,
keerde de Nederlandsche vloot naar hare havens terug. Deze
vierdaagsche zeeslag is ook in de latere geschiedenis eenig ge-
bleven , gelijk hij het in de vroegere was.
Minder gelukkig liep een later zeegevecht af, in Augustus
van \'t zelfde jaar nabij Duinkerken geleverd. De opperbe-
velhebber de Ruiter moest wijken, maar door vriend en vijand
bewonderd. Dat de vloot voor Monk moest afdeinzen, weet
de Ruiter aan den luitenant-admiraal Cornelis Tromp, een\'
zoon van Maarten Harpertszoon, die zich met zijn eskader
oj) eenigen afstand van den hoofdslag had gehouden. Tromp
schreef dit op zijn beurt aan de hitte van den strijd toe,
waarin hijzelf was gewikkeld geweest. Hoe dit zij , de staten
van Holland ontsloegen Tromp uit den dienst. Ongelukkig
voor dezen staat gaf het wijken der Nederlandsche vloot aan
de Engelschen, die haar vervolgden, gelegenheid, om 100 ii
150 koopvaardijschepen in het Vlie (tussehen Vlieland en Ter-
schelling) in brand te steken en een gedeelte van Terschelling te
verwoesten. Dan de wraak toefde niet, gelijk beneden zal blijken.
Inmiddels had de oorlog zich verder uitgebreid. Door Karel
II aangespoord, deed Chris tof fel Bernard van Galen,
bisschop van Munster, in 1665 een\' inval in Gelderland en
bemachtigde eenige plaatsen. Maar ziende, dat Nederland van
verschillende zijden, b.v. door Frankrijk, werd gesteund en de
hem beloofde gelden uit Engeland niet ontvangende, sloot hij
in 1066 met de Republiek den vrede te Kleef. Kort tevoren
verloor de partij van Oranje een\' steun in den stadhouder
Willem Frederik (zie blz. 94), die in 1664 overleed. Hem
-ocr page 128-
118
verving zijn zoon Hendrik Kasiniir n (1G64—1G96),
onder regentschap zijner moeder, in de drie gewesten. Mid-
delerwijl verlangde Zeeland, gesterkt door cenige steden van
Holland, wat het ook reeds vroeger had te kennen gegeven,
dat den prins van Oranje de hooge staatsambten zouden wor-
den opgedragen. De meerderheid der staten van Holland ech-
ter, van een tegenovergesteld gevoelen zijnde, wist haar
meening te doen zegevieren. Nogtans iets willende toegeven,
belastten die staten zich in April 1GGG met de zorg voor
\'s prinsen opvoeding. Dus namen zij Willem Hendrik, zoo
als men het noemde, tot kind van staat aan. Zij begonnen
met een zuivering van het personeel, dat den prins omringde.
Onder hen, aan wie de staten het toezicht op de opvoeding
in \'t bijzonder opdroegen, bevond zich Johan de Witt. Zelf
onderrichtte hij hem in zaken van regeering.
Tot diegenen, welke uit \'s prinsen dienst werden ontslagen,
behoorde Henri de Fleury de Coulan, heer vanBuat
en ritmeester in dienst van den staat. Sedert eenigen tijd
hield hij, met voorkennis en goedvinden der staten van Hol-
land , in \'t geheim briefwisseling met leden der regeering van
Engeland, onder voorwaarde evenwel, dat hij den inhoud
getrouw aan den raadpensionaris mededeelde. Het onderwerp
dier brieven was de vrede. Buat nu gaf de Witt de brieven,
welke hij ontving, geregeld te lezen. Dit deed hij ook in
Augustus 1666. Doch toen liet hij onder die brieven, uit
onachtzaamheid, er een\', waarop stond »pour vous-même,"
voor uzelven, en die dus voor hem alleen bestemd was.
Hierin werd niet onduidelijk te kennen gegeven, dat de
partij des prinsen, zoo zij door Engeland wilde gesteund
worden, krachtiger moest optreden. Ternauwernood had de
Witt deze letteren gelezen, of hij deelde den inhoud aan de
staten van Holland mede, op wier last Buat in hechtenis
genomen en voor het hof van Holland in rechten betrokken
werd. In het afschrift van een\' brief, vroeger door Buat
aan een\' van Engelands ministers gericht, trof men verder,
bij het beslag leggen op zijn papieren, plaatsen aan, die den
argwaan tegen hem versterkten. De slotsom was, dat het
hof den ritmeester Buat wegens ongeoorloofde briefwisseling
met den vijand, d. i. dus wegens hoogverraad of gekwetste
-ocr page 129-
11!»
majesteit, ter dood veroordeelde. Het vonnis werd voltrokken.
Omtrent twee jaren had nu de zeeoorlog geduurd, toen
er, met den aanvang van \'t jaar 16G7, ernstig sprake begon
te komen van vrede. Eerlang werd Breda als plaats om te
onderhandelen aangewezen. Weldra werden de ondcrhande-
lingen begonnen; maar er was weinig voortgang, hoofdzakelijk
door de onvei-schilligheid der Engelschen. Reeds lang had de
raadpensionaris het voornemen gehad, Engeland een geduchten
slag toe te brengen. Nu kon de verwezenlijking van dat
denkbeeld tevens deze nuttige strekking hebben, dat zij den
vrede bespoedigde. Eindelijk brak de dag der wrake aan.
De vloot — een Hollandsche vloot, want Zeeland had er
geen schepen bij en die van Friesland kwamen eerst later —
stak in zee. Het bevel voerde de Ruiter. Als gevolmachtigde
der Staten-Generaal vergezelde hem Co melis de Witt,
Johans broeder en ruwaard, d. i. baljuw, van het land van
Putten (ten o. van Voorn). Den 17den Juni liet Hollands
scheepsmacht voor den mond der Theems het anker vallen.
Engeland had geen vloot in zee, om haar de vaart te ver-
hinderen. Den 20sten Juni zeilde het eerste Hollandsche
smaldeel de Medway of het Kanaal van Rochester op, en op
diens nadering vloden de schepen des vijands. De Engelschen
hadden menig schip in de rivier de Medway laten zinken;
doch dit belette de Nederlanders niet, menig vaartuig in brand
te steken of te veroveren. Treurig zag het bij die zegepraal
te Londen uit. De stad sidderde, en aan afdoende maatregelen
viel niet te denken. Daarom oefende dan ook de tocht naar
Chattam
een gunstigen invloed op de onderhandelingen te Breda
uit. Den 31sten Juli 1067 werd de vrede gesloten. Hij liet aan
elk, wat hij op \'t oogenblik van het sluiten des vredes in bezit
had, en beperkte de acte van navigatie in zooverre, dat zij
niet meer van toepassing zou zijn op de Duitsche waren, die
den Rijn af of over land in Nederland waren ingevoerd. Zoo
als de Republiek dus, ten gevolge der eerste bepaling, Nieuw-
Nederland verloor, zoo bleef Suriname (in \'t n.o. van Zuid-
Amerika) behouden, dat Abraham K r ij n s z o o n in Februari
1CG7 in naam der staten van Zeeland had vermecsterd en
dat iets later aan de West-Indische compagnie werd verkocht.
-ocr page 130-
120
§ 26.
De tripte alliantie en de vrede van Aken. Het begin
van den oorlog van 1672.
Gedurende het laatste gedeelte van den zeeoorlog waren de
onderhandelingen met Frankrijk (zie blz. 115) slepend geble-
ven. Intusschen gebeurde, wat men lang had gevreesd. De
koning van Frankrijk, meenende, dat de oorlog met Engeland
de Republiek zoozeer bezig hield, dat hij haar niet langer
behoefde te ontzien, sloeg een anderen weg in, om tot zijn
doel te geraken. Philips IV, de koning van Spanje, was in
1GG5 overleden, een minderjarigen zoon, Karel II, nalatende,
die hem opvolgde. Hem wilde Lodewijk thans, hoewel deze
handelwijze lijnrecht tegen den vrede der Pyrenaeé\'n {Overzicht,
blz. 145) streed, de Spaansche Nederlanden, als een erfenis
zijner gemalin, Maria Theresia, een dochter van Philips IV,
ontrukken. In Mei 1G07 viel hij plotseling in de Zuidelijke
Nederlanden. Pinnen ecnige weken vermeesterden de Fran-
schen Charleroi, Doornik en vele andere steden. De Neder-
landen geraakten door Lodewijks gewelddadige handelwijze in
een neteligen toestand. Desniettemin hield de raadpensionaris
het roer van den staat met vaste hand. Eerst wist hij tegen
\'t einde van 1GG7 een\' wapenstilstand tusschen de oorlogvoe-
rende partijen tot stand te brengen.
Middelerwijl leidden de overwegingen over de binnenlandsche
aangelegenheden tot een uitkomst, die wederom zeer verschil-
lend werd beoordeeld. Pij de beraadslagingen der Staten-
Gcneraal over de versterking der landmacht kwam de vraag op,
wien men zou stellen aan \'t hoofd der troepen van den staat.
De staten van Holland inziende, dat men er eerlang toe zou
moeten komen, om den prins van Oranje het kapitein-generaal-
admiraalschap op te dragen, inzonderheid zoo de Republiek
in een\' oorlog te land mocht worden gewikkeld, en vreezende,
dat de vereeniging dier waardigheid met het stadhouderschap
op den ouden voet aan den persoon, die er mede werd be-
kleed, te veel overwicht gaf in den staat, stelden den 5den
Augustus 16G7 een overeenkomst op, die ongeveer dezelfde
bepalingen inhield als de thans vervallen acte van seclusie.
-ocr page 131-
121
Bij deze overeenkomst, met eenparig goedvinden opgemaakt,
het ceuwiy edict, dat Hollands regenten, benevens de raad-
pensionaris, onderling bezwoeren, werd het stadhouderschap
in Holland afgeschaft en verklaard, dat Hollands streven
steeds zou zijn, dat het in de overige provinciën werd afge-
scheiden van het kapitein-generaalschap der unie.
Gedurende den genoemden wapenstilstand begon Karel II,
duchtende dat Nederland en Frankrijk ten aanzien der Zuide-
lijke Nederlanden eendrachtig zouden te werk gaan, te neigen
tot krachtdadige tusschenkomst. Te dien einde gaf de koning
van Engeland aan William Tem pi e, zijn\' afgevaardigde
te Brussel, last, om zich, onder den schijn, alsof hij over
Holland naar Londen reisde, te \'s Gravenhage op te houden
en zich met de Witt te verstaan over een verdrag ter wering
van Lodewijk uit de Zuidelijke Nederlanden. Na korte voor-
loopige beraadslagingen stelden de beide staatslieden binnen
vier dagen het verdrag op, bekend onder den naam van tviple
alliantie
of drievoudig verbond, hetwelk Engeland en de Ne-
derlanden in Januari 1GG8 met elkander sloten. Tot dit
verdrag trad Zwedens rijksraad, die destijds het bewind uit-
oefende voor den minderjarigen Karel XI en hiertoe was
omgekocht door Hollands geld, terstond toe, en Spanje in
lüüO. Dit verdrag, het schrander gewrocht van Temples en
de Witts broederlijk overleg, bevatte hoofdzakelijk een \\ve-
derkeerige verbintenis der drie staten, om den vrede tusschen
Frankrijk en Spanje in dier voege tot stand te brengen, dat
het eerstgenoemde rijk zijn veroveringen of een deel hiervan
behield. Lodewijk XIV gaf aan den wensch der drie verbonden
staten toe en sloot den vrede van Aken (Overzicht, blz. 150).
Hoezeer zijn\' toorn voor \'t oogenblik wetende te bedwingen,
was Lodewijk diep gekrenkt door den stouten greep, die zijn\'
overmoed voor een wijl had bedwongen. Zichzelven als den
beschermer der Nederlanden, zooals nog kort tevoren tegen
den bisschop van Munster, aanmerkende, kon hij de betoonde
ondankbaarheid niet vergeven. Met onverbiddelijke wraakgie-
righeid zwoer hij het verderf dier kramen en visschers, die
hem, den grooten koning, in zijn vaart hadden gestuit.
Alle stappen, die hij van dit oogenblik af deed, doelden op
den val der Republiek. De rijksraad van Zweden, wederom
-ocr page 132-
122
geld noodig hebbende, leende het oor aan Frankrijks voorslagen
en beloofde bij een verdrag, in \'t begin van 1072 gesloten,
tegen betaling eener groote geldsom, een leger op de been te
zullen houden, ten einde iederen Duitschen vorst, die de
Nederlanden te hulp mocht komen, aan te tasten. Aireede in
1070 sloot Karel II van Engeland, steeds goud behoevende
voor zijn verkwistende handelwijze, met Lodewijk het geheim
verdrag van Dover,
waarin hij zich verplichtte, Frankrijk tegen
Nederland bij te staan.
Terwijl de Staten-Generaal op die wijze in \'t onbepaald
voorgevoel van naderende rampen verkeerden, stelden zij in
1070 eenparig een stuk vast, volgens hetwelk, in overeen-
stemming met Hollands besluit (zie blz. 120, 121), het kapi-
tein-generaal-admiraalschap voor altijd gescheiden bleef van het
stadhouderschap. Dit stuk heet de harmonie of overeenstem-
ming. Vervolgens ging men in December 1071 een verdedigend
verbond met Spanje aan. In Februari 1072 benoemden de
Staten-Generaal den prins tot kapitein-generaal voor één\' veld-
tocht. Door \'s prinsen toedoen kwam de keurvorst van Bran-
denburg (zie blz. 108) er nu eerlang toe, een verdrag met de
Republiek te sluiten, waarin hij zich tot het geven van hulp
verplichtte. Met den keizer van Duitschland kwam in den
loop van hetzelfde jaar een dergelijk verbond tot stand.
Den 7den April 1072 verscheen de oorlogsverklaring der
beide koningen op één\' dag. Aan bondgenooten had Frankrijk
geen gebrek. Den 18den Mei 1072 verklaarde de bisschop
van Munster (zie blz. 117) den Staten-Generaal den oorlog.
Fransch geld en Fransche invloed bewogen hem hiertoe,
gelijk mede zijn\' nabuur Maximiliaan Hendrik, keurvorst
van Keulen en prins van Luik (zie blz. 90). Den Uden Mei
brak Lodewijk ten strijd op. Maastricht werd voorbijgetrok-
ken. Maar Wezel, Emmerik en andere steden, tot het
Kleefsch gebied behoorend, waarin de Staten-Generaal be-
zettingen hadden liggen, vielen, binnen weinige dagen, in
Lodewijks handen. Zij bezweken, omdat de vestingwerken
waren verwaarloosd, of de bezetting te zwak was, of de
noodige voorraad ontbrak, of de burgerij Nederlands regeering
niet was toegedaan, of het verraad zijn rol speelde.
Men meende, dat de koning vervolgens zou trachten, den
-ocr page 133-
123
Ysel over te trekken. Maar in plaats hiervan maakte hij
een zuidelijke beweging en richtte zich op den Rijn. Bij den
Ysel lag het Nederlandsch leger, ruim 14,000 man voet-
volk , 7000 ruiters en eenige duizenden gewapende landlieden,
ongeschikt tot krijgsdienst. De rivieren waren uitgedroogd.
Tegenover die Nederlandsche troepen stond een Fransch leger
van 118,000 man en 200 stukken geschut. Bovendien meer
dan 2000 adellijke vrijwilligers, die als gemeenen dienden,
in afzonderlijke ruiterbenden ingedeeld. Allen bezielde de
tegenwoordigheid van hun\' koning, die het opperbevel aan
Turenne en Condé had opgedragen. Den 12den Juni 1672
begon het overtrekken bij het tolhuis te Lobith. Te vergeefs
beproefde men, de Franschen tot staan te krijgen. De over-
macht was te groot, hoewel menig schot der Nederlanders zijn\'
man trof. Vruchteloos hebben lage vleiers het overtrekken
van den Rijn tot een schitterend wapenfeit willen verheffen.
Evenmin als het nemen der vele kleine sterkten, kan die
daad het Fransche leger tot eenigen roem verstrekken.
Wanhopig werd thans \'s lands toestand , nu de deur der
Vereenigde Nederlanden was geopend en het leger der Repu-
bliek op Utrecht terugtrok, om ook hier slechts een paar dagen
te toeven en dan nog verder te wijken. Binnen een tiental
dagen bezweken de meeste steden van Gelderland en geheel
Utrecht. Den 23sten Juni ging de stad Utrecht bij verdrag
over. Dan gaf zich nog Naarden over. Eerst Muiden stuitte
den zegevierenden marsen des vijands. Gedurende denzelfden
tijd, dien Frankrijk in zijn eigen belang zoo wel besteedde,
veroverden de bisschop van Munster en de keurvorst van Kcu-
len een gedeelte van Gelderland, waaruit hen evenwel d«
Franschen weder verdreven. Hun\' weg voortzettende, onder-
wierpen zij vervolgens Overijsel en namen Koevorden in.
Een gelukkige tegenstelling tegen dit tafereel van vernedering
was Aardenburg (in Staats-Vlaanderen), van welke stad de
Franschen werden genoodzaakt met een zwaar verlies af te
deinzen. Alleen ter zee bleek Neerlands meerderheid boven
zijn vijanden, want den 7den Juni leverde de Ruiter bij
Solebay (een\' inham op de Oostkust van Engeland, ten z.
van Southwold) een\' slag aan de Fransch-Engelsche vloot,
die onder \'t bevel stond van den hertog van York en
-ocr page 134-
124
d\' E s t r é e s. Een beslissende zege behaalde geen der beide
partyen, maar het voordeel was aan den kant van de Ruiter.
De Franschen namen weinig deel aan den strijd, niet ongaarne
ziende, dat de beide zeemogendheden elkander zooveel moge-
lijk afbreuk deden.
Iu Holland en Zeeland brachten de ongehoorde voorspoed
en de nadering des vijands een buitengewone verslagenheid
teweeg. De regenten der Republiek helden tot onderhande-
lingen met Frankrijk over en zonden te dien einde gezanten
tot den koning. Lodewijk deed verregaande eischen. Eer
deze nog bekend waren, hadden Amsterdam en Zeeland hun\'
afkeer van \'t onderhandelen aan den dag gelegd. Niet minder
buitensporig dan de vorderingen van Frankrijk, waren die,
welke de koning van Engeland omstreeks denzelfden tijd, op
\'t einde van Juni, deed.
§ 27.
Het vervolg van den oorlog van 1072. De dood der gc-
brocders de Witt.
De verhef/ing van Willem III.
De rampen, die het vaderland zoo plotseling troffen, brach-
ten een geheele omkeering in het land teweeg. De staten
van Holland beijverden zich, hun gewest, door het doorsteken
der dijken, ontoegankelijk te maken voor den vijand. Am-
sterdam rustte zich op allerlei wijze wakker ter verdediging
toe en geleek weldra op een vesting, midden in het water
gelegen. Intusschen weet het volk, steeds zoowel het goede
als het kwade overdrijvend, de schuld van alle ongelukken
aan \'s lands regeering en beschuldigde de Witt, met Frankrijk
te heulen. Niets was ongerijmder dan deze laatste beschul-
diging. Doch nu die kreet van landverraad eenmaal de uiting
eener vrij algemeen verbreide meening was, lag de gedachte,
dat \'s prinsen verheffing in de benarde omstandigheden het
eenigste redmiddel was, voor de hand. Weldra uitte zich de
haat tegen de de Witten door daden. De raadpensionaris, op
den avond van den 21 sten Juni 1072 uit de vergadering der
staten van Holland naai- huis gaande, werd nabij het Buitenhof
aangerand door vier mannen, die hem verscheiden wonden
-ocr page 135-
125
toebrachten, en, in de meening hem te hebben gedood, de
vlucht namen. Van de vier misdadigers, die, door den wijn
verhit, de daad bijna terzelfder ure beraamd en gepleegd
hadden, werd alleen Jakob van der Graaf, een zoon van een
lid van \'t hof van Holland, gegrepen. Den 29sten Juni werd
hij ter dood gebracht. Velen hadden gepoogd, ook bij de
Witt, vergiffenis voor den jeugdigen man te erlangen, doch
vruchteloos. Dit deed, even als de zaak van Buat, den haat
tegen den raadpensionaris zeer toenemen.
Te Dordrecht wendde de woedde des volks zich tegen den
ruwaard, terwijl hij nog op de vloot was. Een hoop volk
vloog naar het stadhuis en vernielde de schilderij , daar ter
zijner eer opgehangen. Eenige dagen daarna kwam hij in
zijn vaderstad terug, maar moest, wegens ongesteldheid,
het bed houden. Ongeveer gelijktijdig met den aanslag van
de Graaf trachtten op een\' avond vier onverlaten het huis
van den ruwaard binnen te dringen en zouden het boos op-
zet , dat zij in den zin hadden, hebben volvoerd, zoo niet de
gewapende macht tusschenbeide ware gekomen. Zelfs stond
te Amsterdam het huis van de Ruiter, die zich op de vloot
bevond, een weinig later aan een\' aanval van het grauw
bloot, die eveneens door de burgerwacht werd afgewend.
Gedurende des ruwaards ongesteldheid rottede in verschei-
den steden van Holland en Zeeland het volk samen met het
doel, om den prins van Oranje verder te doen bevorderen.
Het eerst gebeurde dit te Veere, waar men de wethouderschap
dwong, den 21 sten Juni de belofte af te leggen, dat zij den
prins het stadhouderschap zou aanbieden. Van Veere sloeg de
beweging over naar Dordrecht. Den 29sten Juni ondertee-
kenden de leden der vroedschap een geschrift, waarin zij het
eeuwig edict herriepen en Willem het stadhouderschap op-
droegen. Vermits de ruwaard nog ziek was, begaf zich de
secretaris der stad met een\' kapitein der burgerwacht naar
diens legerstede en hielden hem voor, dat gewapende burgers
zijn huis hadden omsingeld, hem, indien hij aarzelde, met
den dood dreigende. Slechts met moeite brachten zijn huis-
genooten hem er toe, om aan het verzoek te voldoen. Onder-
teekenende voegde hij er de letters v. c. bij, d. i. vi coactus,
met geweld gedwongen. Maar de Witts gemalin haalde, op
-ocr page 136-
12ü
aansporing van den secretaris, de pen door deze woorden.
Ongeveer op dezelfde wijze als te Veere en te Dordrecht ging
het elders. Op de eene plaats kwam het volk uit eigen be-
weging op de been, op eene andere werd het opgeruid.
Het werk, in de stemmende steden voorbereid, werd ter
dagvaart voltooid. Den 2den Juli benoemden de staten van
Zeeland, in den nacht tusschen den 3den en 4den die van
Holland, na eerst het eeuwig edict te hebben ingetrokken,
Willem MEM (1672—1702) tot stadhouder. Ter zelfder tijd
benoemden de Staten-Generaal hem tot kapitein-generaal der
unie. De verheffing van den prins gaf een geheel andere
richting aan de onderhandelingen over den vrede. Thans kwa-
men de onderhandelingen met Engeland op den voorgrond,
die met Frankrijk op den achtergrond, juist het tegendeel
van hetgeen men in de laatste weken had gezien. Willem
hoopte Karel II te kunnen bewegen, om voor zich een einde
aan den oorlog te maken, en wellicht daarenboven Frankrijk
tot een billijken vrede te verplichten. Reeds waren zij het
over sommige punten met elkander eens, ook hierover, dat
de prins souverein zou worden; maar verder kwam het niet.
Karel achtte Willems aanbiedingen onvoldoende en wilde zich
niet van zijn\' bondgenoot laten aftrekken. De prins zag in,
dat er geen gunstige voorwaarden waren te bedingen en alzoo
de wapens moesten beslissen.
Aleer evenwel de lezer zijn aandacht vestigt op den ver-
deren gang der vijandelijkheden, behoort hij ze nog een
oogenblik bij de binnenlandsche aangelegenheden der Republiek
te bepalen. Op het tijdstip dat de roekelooze aanslag, boven
vermeld, tegen Jan de Witt werd gepleegd, was hij het nog,
die aan \'t hoofd van \'s lands regeering stond. Toen hij genezen
was, had de omwenteling plaats gegrepen, die Willem III
aan het roer van den staat plaatste. Op dit nieuw tooneel
kon hij, zonder zijn\' eed (zie blz. 121) te breken en zijn
beginselen te verloochenen, niet voegzaam verschijnen, of hij
moest er eene tweede of derde rol vervullen. Hij vroeg en
verkreeg zijn ontslag den Gden Augustus. Doch hij en zijn
broeder schenen slechts in het leven te zijn gespaard, om aan
nog grievender leed ten doel te staan, dan hun tot dusver
was beschoren geweest.
-ocr page 137-
127
Het eerst trof dit lot den ruwaard. Willem Tichelaar,
barbier te Piershil (ten w. van Dordrecht) , beschuldigde
Cornelis de Witt, een poging te hebben aangewend, om hem
tot een\' aanslag op het leven van den prins van Oranje te
bewegen. Tichelaar stond zeer slecht ter faam. Niet alleen
had hij meer dan een vergrijp gepleegd, maar hij was ook in
1G70, bij vonnis van des ruwaards plaatsvervanger, veroor-
deeld tot een geldboete en tot verbanning uit het land van
Putten. De prins bracht Tichelaars aanklacht ter kennis van
het hof van Holland, hetwelk den ruwaard, in strijd met de
privilegiën van Dordrecht, gevankelijk naar den Haag en wei-
dra naar de Gevangenpoort, liet voeren en de kennisneming
der zaak aan zich trok. Lijnrecht tegenover de aangifte van
Tichelaar stond de betuiging van Cornelis de Witt, luidende
dat Tichelaar zijn\' steun had gevraagd voor het ondernemen
der bedoelde misdaad, die hij evenwel eerder had aangeduid,
dan uitgesproken. De Witts dienaar en zoon, die hadden
geluisterd aan de deur van \'t vertrek, waarin Tichelaar met
den ruwaard vertoefde, bevestigden deze getuigenis grooten-
deels. Ondervraging en pijnbank leidden tot geen ander ge-
volg, dan dat Cornelis de Witt bij zijn verklaring volhardde.
Zoo weinig vermocht de pijniging op de Witt, dat hij te mid-
den der felste smarten het begin van een\' van Horatius\' fraai-
ste lierzangen, als op zichzelven toepasselijk, opzeide.
De afloop van \'t proces is zeer vreemd. Het vonnis, het-
welk van geen misdaad gewaagde, — iets, dat bijna zonder
voorbeeld was, — luidde, dat de Witt werd vervallen ver-
klaard van al zijn ambten, voor immer uit Holland verbannen\'
en tot betaling der kosten van \'t geding veroordeeld. Het
vonnis werd op den 20sten Augustus uitgesproken. Op dien
noodlottigen dag werd Tichelaar, die tot dusver mede in
hechtenis was gehouden, des morgens ontslagen. Terstond liet
hij zich tegenover hen, die hij ontmoette, in dezer voege uit,
dat zijn eigen ontslag evenzeer als het, hoewel zachte, vonnis,
over de Witt geveld, aantoonde, dat de ruwaard schuldig
was. Inmiddels kwam de gewezen raadpensionaris hem in de
gevangenis bezoeken, van zins zijnde hem mede te nemen.
Maar dit bleek weldra onmogelijk te zijn. Het duurde niet
lang, of de Gevangenpoort, waarop zich de gebroeders bevon-
-ocr page 138-
128
den, was door een tallooze menigte samengeloopen volk om-
geven. Tegen den middag schaarde zich tevens de schutterij
onder hare vaandels voor de Gevangenpoort en hield er wacht.
Kort hierna kwamen de drie afdeelingen ruiterij, die in de
stad in garnizoen lagen, aanrijden en vatteden insgelijks in
de nabijheid der gevangenis post. Maar toen vervolgens een
gerucht werd verspreid, dat de boeren uit den omtrek op weg
waren, om zich bij de samengeschoolde lieden te voegen en
hun in hun opzet do behulpzame hand te bieden, kregen
twee van de afdeelingen der ruiters bevel, af te trekken en
de toegangen tot den Haag te bezetten.
Thans hadden de vijanden der gebroeders de baan ruim.
Een aantal van hen drongen verwoed den kerker binnen,
noodzaakten de de Witten met hen het gebouw te verlaten
en brachten hen te midden eener gewapende menigte van
1000 tot 1200 menschen laaghartig om. Hierop mishandel-
den eenige der burgers en het gemeen, niet tevreden met de
gepleegde euveldaad, de doode lichamen op een wijze, te
afschuwelijk om te verhalen. Wegens dit misdrijf, een der
verfocielijkste feiten uit de geschiedenis der Nederlanden,
de grootste vlek, die op hare bladen is te Vinden, heeft men
de Hollanders, andei\'s als goedaardig te boek staande, bij
het verscheurend gedierte vergeleken. Noch de regeoring van
den Haag, noch de staten van Holland, destijds vergaderd,
durfden de onzalige daad verhinderen. Wel schreven de staten
van Holland, van zins schijnende de misdadigers te vervolgen,
in dien zin aan den prins van Oranje. Doch deze meende,
dat men in de toenmalige omstandigheden aan geen gestrenge
vervolging kon denken van een euveldaad, door menigeen
van de meest gezeten burgers bedreven. Vreemd blijft het
evenwel, hoe de prins een jaargeld kon toeleggen aan Tiche-
laar, die de onmiddellijke oorzaak is geweest van het treurig
schouwspel, dat hijzelf verfoeide en dat aan het huis van
Oranje-Nassau meer nadeel heeft gedaan, dan zijn vrienden
immer in staat waren te vergoeden.
Tenzelfden dage, waarop de daad werd gepleegd, verkozen
do staten van Holland Gaspar Fa gel tot raadpensionaris.
Het was een moeielijko taak, de opvolger te zijn van een\'
man, als Johan de Witt. Onder zijne leiding vervulde Ne-
-ocr page 139-
129
derland een der eerste rollen in de Europeesche staatkunde.
Onvermoeid was de Witt werkzaam voor do verheffing dei-
Republiek, van haar zeemacht en handel. Groote diensten
heeft hij aan zijn vaderland bewezen. Van \'s mans ervarenis in
\'t financiewezen is boven (zie blz. 113) melding gemaakt. Alom
heerschte, gedurende de jaren van de Witts raadpensionaris-
schap , in Holland een uitnemende welvaart. Hij was het,
die Holland en, door middel van Holland, de Vereenigdo
Gewesten met kracht, grootheid en ver vooruitzienden blik
bestuurde. Dat hij zeldzame on uitstekende geestvermogens
had, betwijfelt niemand. Van de beide gebroeders was hij do
jongste in jaren, de oudste in wijsheid. Was hij uitnemend
bekwaam en werkzaam, niet minderen lof verdient zijn on-
baatzuchtigheid en eerlijkheid. Kalm was hij en, het mees-
tèrschap voerend over eigen gelaat, gewoon tot op den bodem
door te dringen van eens anders gemoed. De stuurschheid,
die zijn\' broeder schijnt eigen te zijn geweest, was geenszins
een der eigenschappen van den raadpensionaris. Verwijt men
hem, dat hij te veel gezag uitoefende, dit is toe te schrijven
niet aan heerschzucht, maar aan zijn schrander vernuft en
zijn bekwaamheden, die hem een zedelijken invloed gaven,
grooter dan de meeste stadhouders hadden. Acht men het
verkeerd, dat hij het oog bovenal op Hollands belangen ge-
richt hield, men behoort niet te vergeten, dat hij de eerste
ambtenaar van Holland was. Mocht men meenen, dat de
ongelukken van 1G72 hem zijn te wijten, de onpartijdige be-
schouwing der geschiedenis leert, dat hij, zoo hij heeft ge-
dwaald, hierin alleen dwaalde, dat hij niet heeft vooruit
gezien, dat Karel II zoo bekrompen en laag was, Engelands
belangen veil te hebben ter wille van oen handvol Fransch goud.
Het noodlottig uiteinde der gebroeders bleek weldra geen
voldoend middel te wezen, om de in beweging geraakte be-
volking der steden tot bedaren te brengen. Eensdeels hierom ,
anderdeels omdat vele der regenten, als aanhangers der staats-
gezinde partij, niet aangenaam waren aan den stadhouder,
machtigden de staten van Holland den prins den 27sten
Augustus, voor zoover hij het noodig achtte, overal de wet
te verzetten. Gelijk in Holland, koos do prins ook in de raden
van Zeelands steden nieuwe leden.
Dr. Wijnnk, Bei». Geschied, o. h. Vaderland, 2de druk.             9
-ocr page 140-
130
Doch het wordt tijd, tot de zaken van den oorlog terug
te koeren. In December 1072 viel de vorst in en maakte de
hertog van Luxembourg, een van Lodewijks veldheercn,
zich gereed, een\' inval in Holland te doen. Hij overviel
Zwammerdam en Bodegraven, welke plaatsen de Franschen
tot den grond toe afbrandden, tevens vele wreedheden tegen
de ingezetenen begaande. Inmiddels ging de vorst in regen
over, hetgeen Luxembourg noodzaakte op Woerden terug te
trekken. Aan den Noordoostkant van Nederland word het
Keulseh-Munsterseh leger onder den bisschop van Munster en
den keurvorst van Keulen in 1072 gestuit door de stad Gro-
ningen. Zes weken belegerden zij de stad. Karel van Ra-
ben h a u p t, de bevelhebber der bezetting, leidde de verde-
diging, wakker bijgestaan door de burgers en de studenten.
Een groot gedeelte der stad werd platgcschoten; doch de moed
der belegerden herleefde telkens na iederen goed geslaagden
uitval. In den nacht tusschen den 27sten en den 28sten
Augustus blies de bisschop den aftocht met een verlies van
ongeveer 5000 man, terwijl in Groningen slechts omtrent 100
menschen waren doodgeschoten. Op den 30sten December liet
Rabenhaupt, gebruik makend van de aanwijzing van Meindert
van Thijnen, een\' gewezen koster te Koevorden, tevens een\'
goed ingenieur, deze vesting door Eybcrgen verrassen. Ook
ter zee stond het vrij wel met do aangelegenheden der Repu-
bliek. Na den slag bij Solebay (zie blz. 123) ging de Ruiter
langs de kusten van ons land kruisen, om de Engelschen de
landing te beletten, die zij, opdat Holland van twee zijden
werd aangevallen, zich hadden voorgenomen. In zijn streven
werd de Ruiter ondersteund door de natuur zelve. Toen de
vijandelijke vloot in Juli 1672 in het gezicht van de Helder
was, stak er een storm op, die drie dagen zonder ophouden
en, met eenige tusschenpoozen, bijna drie weken aanhield.
Zoo was het jaar, welks begin zoo rampspoedig was geweest
voor Nederland, en inzonderheid het einde, niet ten eenen
male van voorspoed verstoken.
Meer geluk bracht het volgend jaar. Eene beslissende
zege behaalde de Ruiter op den 21sten Augustus bij Kijk-
duin (nabij do Helder) op de Fransch-Engelscho vloot onder
d\'Estrc\'es en prins Robert (zie blz. 117). Te land
-ocr page 141-
131
noodzaakte Willem III door een koene onderneming, do
verovering van Bonn, in November 1673 de Franschen, om
ons land te verlaten. In het jaar 1074 was de fortuin
Frankrijk nog minder gunstig. De koning van Engeland,
door de bedreigingen van \'t parlement gedrongen, moest tot
den vrede van Weslminster (19 Febr. 1G74) besluiten, welke
dien van Breda bekrachtigde. Dit voorbeeld volgden de bis-
schop van Munster en de keurvorst van Munster.
Terwijl het hoofdtooneel van den oorlog thans werd ver-
plaatst naar de Spaansche Nederlanden, waarheen de Franschen
aanstonds na de ontruiming van ons land weken, keerden
de bevrijde gewesten Utrecht, Gelderland en Overijsel tot
het bondgenootschap weder. Ook zij moesten zich laten wei-
gevallen, dat Zijn Hoogheid, op last der Staten-Gencraal,
de rogeering hunner steden veranderde, gelijk dii in Holland
en Zeeland was geschied. Hierbij bleef het niet. Nadat
Holland en Zeeland het stadhouderschap, gelijk de Staten-
Gencraal het kapitein-generaal- en admiraalschap, erfelijk
hadden verklaard in de mannelijke linie des prinsen van
Oranje, volgden Utrecht en Overijsel in 1074, Gelderland
in 1G75 het gegeven voorbeeld. Aan Hendrik Kasimir II
(zie blz. 118) droeg Groningen in 1674 het erfstadhouder-
schap op. In Gelderland achtte de adel nog niet genoeg te
hebben gedaan. Door diens invloed boden de staten van dit
gewest den prins de hoogste macht aan met den titel van
«hertog van Gelderland en graaf van Zutfen." Deze waar-
digheid wees de prins evenwel van de hand, toen verscheiden
steden van Holland en Zeeland te kennen gaven, dat dit aan-
bod haar weinig behaagde.
Alzoo, hoofdzakelijk door toedoen van Fagel, een macht
hebbende verkregen, grooter wellicht dan die, welke den
hertogelijken of graaflijken titel ware toegekend, zette Willem
III don strijd tegen de vijanden van zijn vaderland buiten
de grenzen van het Gemeenebest voort. In de Zuidelijke Ne-
dcrlanden leverde hij den slag van Senef (Overzicht, blz. 152).
Ook naar \'t Zuiden, naar de Middellandsche Zee, werd de
kamp overgebracht (t. a. p.). In 1G7G zond men d e Ruiter
naar die wateren. Driemalen leverde de Nederlandsch-Spaan-
scho vloot slag tegen den Franschen admiraal du Quesne:
9*
-ocr page 142-
132
in de tweede ontmoeting, bij den E t n a, zegepraalden de
onzen, maai- verloren den eersten vlootvoogd zijner eeuw.
Sinds lang wenschten Frankrijk en Nederland vrede te
sluiten. Tot plaats der bijeenkomst werd Nijmegen bepaald.
Van het begin af streefde Frankrijk slechts naar een afzon-
derlijkcn vrede met de Staten-Generaal; maar Willem III
hield dit lang tegen. Te midden der onderhandelingen ging
Willem in 1C77 een huwelijk aan met Maria, de oudste
dochter van zijn\' oom, den hertog van York. In den nacht
van den lOden tot den Uden Augustus 1C78 kwam de vrede
van Nijmegen
tusschen Frankrijk en de Republiek tot stand.
De Nederlanden verloren niets.
I 28.
Willem III. De negenjarige oorlog. — De Spaamchc
erfopvolgingsoorlog.
Zóó bereikte Lodewijk XIV, trots al zijn vijanden, zoowel
door do wapens als door de kunst van \'t onderhandelen, al-
thans ten deele, zijn doel. De vrede van Nijmegen versterkte
den koning in zijn\' overmoed. Niets achtte hij, in \'t gevoel
zijner overmacht, in staat, om hem te beletten , nu ook met
vreemde staten even willekeurig te werk te gaan, als hij in
zijn i-ijk zelf jegens zijn onderdanen placht te doen. De
reunionskamers {Overzicht, blz. 152) toonden dit maar al te
zeer. Na de horroeping van \'t edict van Nantes vreesde al
wat protestant was voor \'t overwicht van den vervolger hun-
ner gcloofsgenooten. Dit verstrekte keizer Leopold I, het
grootste gedeelte van \'t Duitsche rijk, Spanje en den Neder-
landen tot een krachtigen prikkel, om in 1680 onder elkan-
der verschillende verbonden te sluiten.
Hij, die deze verbonden tot stand bracht en er de ziel van
was, was Willem III, van dit oogenblik af de rustelooze
bestrijder van den heorschzuchtigen vorst. Gelijk Lodew-ijk
de vertegenwoordiger was van \'t volstrekt gezag en een al-
geheele staatseenheid, die het catholicismc als middel aan-
wendde, zoo was hij de vertegenwoordiger en de voorvechter
-ocr page 143-
133
van het staatkundig evenwicht in Europa, die het protestan-
tisme als werktuig bezigde. Vooi\' die taak was de prins van
Oranje-Nassau ten volle berekend. Zwak en tenger was hij
van lichaam, maar krachtig van geest. Zijn karakter, van
nature standvastig, was door den tegenspoed zijner jeugd ge-
staald. Doorgaans was hij stil en in zichzelven gekeerd.
Slechts op den dag van eenen veldslag was hij levendig en
vol vuur; terwijl hij anders steeds langzaam sprak, vlogen
hem dan de woorden van de lippen. Als staatsman stond
Willem III boven al zijn tijdgenooten. Hij was volkomen
bekend met de gesteldheid van Europa\'s kabinetten, met de
roersels en drijfveeren der machthebbers. De taak, die hij als
zijn levenstaak aanmerkte, was een volhardend tegenstreven
van Frankrijks pogingen, om de wereldheerschappij in Europa
te bemachtigen. Al beleefde Willem het geenszins, zijn doel
werd mettertijd bereikt. Daarentegen kostte het stelsel van
Europeesche staatkunde, dat de plaats innam van de Witts
stelsel, hetwelk Neerlands belangen tot punt van uitgang had,
aan de Republiek den eersten rang onder de zeemogendheden.
Van Willems tijd af moest zij zich met den tweeden rang
tevreden stellen.
Even onvermoeid, als op het gebied der staatkunde, be-
streed Willem III zijn\' vijand op het slagveld. Persoonlijke
moed was een zijner gaven; maar onder de groote veklheeren
verdient hij, gelijk zijn overgrootvader, niet de plaats, die
hem onder de groote staatsmannen toekomt. Intusschen is
het onwedersprekelijk, dat hij een aantal bekwame veklheeren
heeft gevormd, die in den Spaanschen crfopvolgingsoorlog
menige zege behaalden. Veldslagen gewonnen heeft hij bijna
niet. Zijn talenten kwamen vooral uit, wanneer hij, of op
zijne meesterlijke aftochten, of na de nederlaag onwrikbaar
stand houdend, den vijand zooveel ontzag wist in te boezemen,
dat deze hem niet verder durfde aantasten.
Het groot gezag, dat Willem in de Nederlanden had,
heeft hij gebruikt, ten einde de hinderpalen, die hij nu en
dan in de leiding der Republiek op zijn\' weg ontmoette, op
een zoodanige wijze uit den weg te ruimen, dat hij de
regenten zoo goed als afhankelijk van zich maakte. Onwrik-
baar stond hem in zijn pogen de raadpensionaris Fagel ter
-ocr page 144-
134
zijde, wien, even als aan de latere opvolgers van Johan de
Witt, gemeen overleg met den stadhouder tot plicht was ge-
steld. Vanhier, dat men thans een samenwerking aanschouwde
van stadhouder en raadpensionaris, zooals men nimmer had
beleefd. In vele opzichten strookte het streven des stadhouders
weinig met den aard eener republiek. Vele bewijzen zijn aan-
wezig, om het verwijt te staven, dat Willem III zich niet
ontzag, op willekeurige wijze in te grijpen, wanneer dit met
zijn plannen overeenkwam. Vele steden moesten ondervinden,
dat de stadhouder zich niet te stipt aan hare voorrechten hield.
Hier stelde hij nieuwe leden in de vroedschap, elders zette
hij er leden uit.
Onder alles, wat Lodewijk XIV zich zoo ten aanzien van
Europa, als van hemzelven veroorloofde, was er niets, dat
Willem dieper krenkte, dan het wederrechtelijk in bezit nemen
van het prinsdom Oranje (zie blz. 50). \'s Prinsen haat tegen
Lodewijk deelde de meerderheid der natie, hoog ingenomen
met de hervormde leer, vooral sinds hare uit Frankrijk vluch-
tende broeders, in de naaste jaren vóór 1685 en inzonderheid
sedert dit jaar, hier te lande een veilige schuilplaats kwamen
zoeken. Zeer edelmoedig ontving men deze vluchtelingen, rv-
fugiés,
in Nederland.
Lodewijk XIV was destijds niet de eenigste vorst, die ge-
vaarlijk werd geacht voor de hervormde kerk. Vele maatre-
gelen van Jakob II, Engelands koning, hadden dezelfde
strekking (Overzicht, blz. 157). Van \'t oogenblik af, dat hij
den troon besteeg, hield Willem den blik onafgebroken ge-
vestigd op den toestand van dit rijk. Met vele aanzienlijke
Engelschen stond hij in briefwisseling. De vroedschappen der
steden van de verschillende provinciën stemden er in toe, den
prins met \'s lands zee- en landmacht te ondersteunen. Midde-
lerwijl had d\'Avaux, Lodewijks gezant in de Nederlanden)
zijn\' vorst bekend gemaakt met de groote toerustingen dei-
Republiek en hem medegedeeld, dat zij, naar hij vermoedde,
op Engeland doelden. Lodewijk draalde niet, Jakob II er
een\' wenk van te geven; maar deze sloeg de waarschuwing
in den wind. Toen het ten laatste onwedersprekelijk was,
dat de prins Engeland op \'t oog had, was het te laat en
moest Jakob zijn lot afwachten. In November 1G88 legde de
-ocr page 145-
135
vloot, ten aanschouwen eener groote menigte volks, welke
zich op de kusten van Engeland en Frankrijk verdrong, in
de haven van Torbay (aan de z. kust, ten o. van Plymouth)
aan. Onmiddellijk trok Willem naar Londen. Jakob vluchtte
naar Frankrijk, en in 1089 werden Willem en Maria als
koning en koningin van Groot-Britannië uitgeroepen. Nog
voordat Willem de kroon op zijn hoofd zette, verloor hij zijn\'
vriend, den raadpensionaris Fagel, die veel had gedaan, om
\'s lands regenten gunstig voor het ondersteunen des stadhou-
ders te stemmen. In plaats van Fagel kwam in 1689 An-
tonie Heinsius.
Tot het welslagen der onderneming droeg dit veel bij, dat
Lodewijk in 1G88 en 1689 achtereenvolgens aan de bovenge-
noemde bondgenooten (zie blz. 132), alzoo ook aan Nederland,
den oorlog verklaarde. Zóó begon de negenjarige oorlog.
Tegen zijn verwachting had Lodewijk thans nog één vijand
meer te bestrijden, n.1. Engeland. De mogendheden bekrach-
tigden hun vereeniging in 1690 door het Weener verbond.
Het leger der Republiek streed met het krijgsvolk der bond-
genooten in de Zuidelijke Nederlanden. Hier won L u x e m-
bourg in 1692 op Willem III, opperbevelhebber van de
gezamenlijke troepen der bondgenooten, den slag bij Stee n-
kerken (in \'t n. van Henegouwen, ten n.w. van Senef), in
1G93 dien bij Landen en Neer winden (in \'t n.w. van
Luik). Deze nadoelen werden eenigermate vergoed door de
schitterende zege, die de Nederlandsch-Engelsche vloot onder
Almonde en Russel in 1692 bij kaap la Hogue (in
\'t n.w. van Normandië, aan \'t Kanaal) op den Fransehen
admiraal Tourville behaalde. Hoewel de koning van Frank*
rijk over \'t geheel met geluk streed, deden de uitputting
zijns lands en nieuwe ontwerpen bij hem begeerte naar rust
ontstaan. Zoo sloot hij in 1697 den vrede van Rijswijk (tus-
schen den Haag en Delft). Lodewijk erkende Willem III
als koning van Engeland en stond hem het prinsdom Oranje
weer af.
Aan de Republiek bracht het geen voordeel, dat hij, die
stadhouder van de meeste harer gewesten was, de eer ver-
wierf, een kroon te mogen dragen, die weldra bleek voor
hemzelven een doornenkroon te zijn. Zij ging gebukt onder
-ocr page 146-
136
den druk van \'t verbond met Engeland en was binnen kort
te vergelijken bij een sloep, voortgesleept door een linieschip.
Haar handel leed op nieuw een grooten schok. Dadelijk, in
\'t begin van den oorlog, werden vele Nederlandsche koop-
vaardijschepen, die men wegens de geheimhouding, waarmede
men den toeleg op Engeland had behandeld, niet had kunnen
waarschuwen, in Frankrijk aangehouden. Te vergeefs vleide
men zich met de hoop, dat Willem iets zou doen tot intrek-
king of verzachting van de acte van navigatie. De nadeelen,
den handel toegebracht, werden niet vergoed door de ruim
zeven millioenen, die Engeland in 1G89 en volgende jaren,
als schadeloosstelling voor de kosten van den overtocht, aan
Nederland betaalde.
Even vóór het einde van den negenjarigen oorlog, in 1690,
stierf een van de veldmaarschalken der Republiek, die in den
slag bij Landen en Neerwinden wakker had medegestreden,
de stadhouder van Groningen, Friesland en Drente, Hendrik
Kasimir II (zie blz. 131). Zijn zoon Johan Willem Friso
(1090—1711) volgde hem in Groningen en Friesland op onder
regentschap zijner moeder Amalia van Anhalt-Dessau,
een kleindochter van Frederik Hendrik en dochter van Johan
George II, vorst van Anhalt-Dessau, terwijl Drente aan
Willem III het stadhouderschap opdroeg. Voor \'t overige
werd de betrekking, waarin Nederland reeds sedert lang tot
Rusland stond, in dezen tijd nauwer door een persoonlijk
bezoek van Peter, den keizer aller Russen en eersten hervor-
mer zijner natie op groote schaal (Overzicht, blz. 100, 101).
Eenige dagen hield hij zich in 1097 te Zaandam op en tim-
merde te Amsterdam op de werf een geheel schip af. Later
hervatte de alleenhecrscher van het groote rijk het bezoek in
1717. Zonder overdrijving mocht Nederland zich beroemen,
op die wijze een gunstigen invloed uit te oefenen op Ruslands
ontkiemende beschaving.
Het werd weldra duidelijk, dat Lodewijk juist geen duur-
zamen vrede beoogde en welke bedoelingen hij nog in \'t schild
voerde. Hij wendde zich tot Engeland en tot de Nederlanden,
hun voorslaande, zonder den keizer (Overzicht, blz. 151) er
in te kennen, met hem een verdrag te sluiten, waarin zou
worden vastgesteld, op welke wijze de landen dei- Spaansche
-ocr page 147-
137
kroon te verdeelen bij den dood van den koning van dit rijk,
Karel II, die elk oogenblik te gemoet werd gezien. Met-
tei\'daad kwamen er achtereenvolgens twee dergelijke verdragen
tot stand. Leopold echter sloot zich er niet bij aan, en nog
veel minder Karel II zelf, bij wiens dood (den lsten Nov.
1700) men een testament vond, dat Philips van Anjou, den
tweeden zoon van den dauphin, tot eenigen erfgenaam der
kroon van Spanje verklaarde. Bij de gewichtige vraag, die
deze verdragen trachtten te beslissen, had AVillem III, de
voorvechter van Europa\'s vrijheid, alleen het evenwicht der
staten en \'t behoud der rust van dit werelddeel op het oog.
Als hoofd der zeemogendheden , Engeland en de Nederlanden,
meende hij, dat het dezen, bij de groote macht, die èn het
huis Habsburg èn Bourbon bezat, niet onverschillig kon zijn,
wie de bezitter der Spaansche monarchie werd. Intusschen
begaf zich Philips van Anjou, als koning Philips V, in 1701
naar zijn koninkrijk Spanje.
Keizer Leopold, die den nieuwen koning niet wilde erken-
nen, rustte zich dadelijk ten oorlog toe. Weldra vond hij
steun bij het groot of Haar/sch verbond van 1701, dat hij
met Engeland en de Nederlanden sloot en bij hetwelk zich
ook Frederik I van Pruisen, het Duitsche rijk, Portugal en
Savoye voegden. Willem III was niet bestemd, om den
oorlog mede te voeren. Eer deze nog recht was uitgebroken,
leden de bondgenooten in Maart 1702 door zijn overlijden het
zwaarste verlies, dat hen kon treffen. Vóór zijn\' dood had
hij pogingen aangewend, om den stadhouder van Friesland,
Johan Willem Friso, te doen verkiezen tot opvolger in de
waardigheden, die hij hier te lande bekleedde. Maar ziende,
dat de staten der gewesten hiertoe niet overhelden, had hij
zijn bemoeiingen gestaakt. Terstond na Willems dood gaven
de staten van Holland in de vergadering der Staten-Generaal
te kennen, dat zij het voornemen hadden, de aangelegenheden
te laten zooals zij waren, en de staten der vier overige gewes-
ten, alsmede die van Drente, volgden hun voorbeeld. Men
liet de hooge ambten onvervuld, en de zaken der regeering wer-
den in de vijf provinciën teruggebracht op den voet van 1651.
De oorlog, door Lodewijks toedoen ontbrand, werd gevoerd
in Italië, Duitschland, de Zuidelijke Nederlanden en Spanje.
-ocr page 148-
138
Het getal van \'s konings uitstekende veldheeren was zeer af-
genomen. Daarentegen stond aan den kant der bondgenooten
een rij van groote mannen: John Churchili, graaf, daarna
hertog van Marl borough (in Devonshire, in \'t z. van En-
geland); Eugenius van Savoye, Leopolds veldheer, en
Antonie Heinsius. Deze mannen noemt men, wegens hun
gemeenschappelijke leiding der zaken, het driemanschap in
dezen oorlog. Het aandeel, dat de Nederlanders aan den
oorlog namen, bepaalde zich tot de verrichtingen ter zee en
in de Spaansche Nederlanden. In 1704 nam de Engelsche
admiraal R o o k e, bijgestaan door de vloot der Nederlanden
onder den luitenant-admiraal Callenburgh, bijna zonder
slag of stoot het onneembaar, maar toen slecht bewaakt
Gibraltar in. Koningin Anna (Overzicht, blz. 157) verklaarde,
over deze verovering te willen beschikken in gerneenschap-
pelijk overleg met de Staten-Generaal, doch in strijd met
deze uitdrukkelijke belofte en in weerwil dat de stad was
genomen in naam van aartshertog Karel, Leopolds tweeden
zoon, eigende Engeland zich haar stilzwijgend toe.
Wat den oorlog te lande betreft, voegden zich de Neder-
landscho troepen bij het leger, dat in de Zuidelijke Neder-
landen stond en waarover Marlborough het bevel voerde. Aan
\'t hoofd van de krijgsbenden der Republiek stond o. a. Johan
Willem Friso. Schitterend was de reeks der veldslagen.
Marlborough versloeg in 1706 Villeroi bij Ramillies (in
\'t z. o. van Zuid-Brabant). Marlborough en Eugenius wonnen
in 1708 den slag bij Oudenaarde (in Oost-Vlaanderen aan
de Schelde) op Vendóme en op den jongen hertog van
Bourgondié\', den oudsten zoon van den dauphin, en in
1709 dien bij Malplaquet (nabij Mons) op Villars. Hierop
werden de Spaansche Nederlanden allengs geheel veroverd.
Intusschen had Lodewijk XIV, Marlborough en Eugenius
terecht voor afkoerig van den vrede houdend, zich reeds
eenige malen in dien zin tot Heinsius gewend; maar vruch-
teloos. In 1709 geschiedde de aanvraag om vrede van Lode-
wijks kant met meer aandrang dan ooit. Doch toen de over-
winnaars hun eischen al hooger stelden, werden de onder-
handelingen afgebroken. Hierop volgde de slag bij Malplaquet.
De onderhandelingen, in 1710 nogmaals te Geertruidenberg
-ocr page 149-
139
hervat, voerden wederom tot niets. Zij werden gestaakt,
omdat de bondgenooten hun eischen nog in zoo verre ver-
zwaarden , dat zij vorderden, dat de grijze Lodewijk zelf
zijn\' kleinzoon, des noods met geweld, zou onttronen en
dwingen, Spanje te verlaten. Maar plotseling kwam er een
wending in den loop der gebeurtenissen. Juist toen de ge-
zichteinder voor Lodewijk met steeds dreigender wolken be-
trok, brachten twee onverwachte gebeurtenissen hem redding
aan. De eene was de vroegtijdige dood van Jozef I, keizer
van Duitschland, Leopolds zoon en opvolger, wien zijn eenigste
broeder, Karel VI, in 1711 opvolgde. Nu drongen de zee-
mogendheden er niet langer op aan, dat men den beheerscher
van zooveel landen nog de Spaansche monarchie zou toevoegen.
De andere was de terugroeping van Marlborough en de val
van het whigministerie, waarvan hij de ziel was. Het voor
de whigs in plaats komend tory-ministerie hield den oorlog
voor strijdig met Engelands belangen en knoopte dus onder-
handelingen met Frankrijk aan.
Intusschen verloren de Nederlanden nog vóór het einde
van den oorlog een\' hunner veldheeren. Johan Willem Friso >
in 1711 uit de legerplaats naar \'s Gravenhage willende gaan,
om, ter zake van de erfenis van Willem III, een bijeen-
komst te houden met zijn\' mede-erfgenaam den koning van
Pruisen, verdronk in Juli van dat jaar door \'t omslaan dei-
schouw of pont aan den Moerdijk (tusschen Willemstad en
Geertruidenberg), nog slechts vier-en-twintig jaren oud zijnde.
Zijn gemalin, Maria Louise, een dochter van Karel,
landgraaf van Ilessen-Kassel, bracht kort daarna een\' zoon
ter wereld, Willem Karel Hendrik Friso. In 1712 kwamen
de gezanten der oorlogvoerende mogendheden te Utrecht bijeen,
om te pogen tot een\' vrede te geraken. In April 1713 werd
de vrede onderteekend, behalve door de gezanten van Karel
VI, die eerst in \'t volgend jaar (Overzicht, blz. 155) een
einde maakte aan den oorlog. Philips V behield Spanje en
zijn bezittingen buiten Europa. De Nederlanden verwierven
een voordeelig verdrag van handel en inkomende rechten. Ook
dit moet als een voordeel voor de Republiek worden aange-
merkt, dat het groote doel, waarom zij aan den oorlog had
deel genomen, bij den vrede werd bereikt, daar de Zuid-
-ocr page 150-
140
Nedeiiandscho gewesten niet aan Frankrijk, maar aan Oos-
tenrijk kwamen. Alsof dit evenwel niet genoeg ware tegen
Frankrijks gevreesde nabijheid, verkreeg zij, om haar tot
voormuur tegen do aanvallen van dit rijk te dienen, de bar-
rière
, die haar het recht gaf, om in Namen, Doornik, Mee-
nen, Warneten, Yperen, Veurne en het fort Knokke bezet-
ting te leggen, terwijl mede werd bepaald, dat in de stad
Dendermonde gemengd garnizoen, d. i. half Oostenrijksch,
half Staatsch, zou liggen. Het verdrag over de barrière kwam
den 15dcn November 1715 tot stand. Het prinsdom Oranje,
hetwelk de Staten-Gcneraal uit de nalatenschap van Willem
III aan Frederik Willem I, koning van Pruisen {Overzicht,
blz. 1G3), hadden toegekend, ging, tegen schadeloosstelling
van de zijde van den koning van Frankrijk, aan dit rijk over.
§ 29.
Blik op den toestand des lands in de laatste helft der 17de
en in \'t bef/in der \'18de eeuw.
Verbazend was de inspanning, die een staat van zulk een
beperkt grondgebied als do Vereenigde Gewesten zich in den
hu geëindigden oorlog had getroost ter wille cener zaak die
meer geheel Europa, dan de Nederlanden betrof. Die oorlog
vermeerderde de schuld der Republiek met 350 millioen. Aan
de dure offers waren de voordeden, die de vrede schonk,
niet geévenredigd. Maar de wil van Willem III alleen had
de buitenlandsche staatkunde der Republiek bestuurd. Voor
de leidende gedachte zijns levens, do man te moeten zijn,
die zich tegenover Lodewijk XIV stelde, moesten de belangen
der Republiek achterstaan. Zoo lang Willem III leefde, had
Antonie MKeinsius (zie blz. 135) hem getrouw ter zijde
gestaan. Hij was een man van een welwikkend ooi-deel, on-
verdroten ijver en bezadigde handelwijze, wiens blik tot de
kern der zaken doordrong. Maar nauwelijks had Willem de
oogen voor goed gesloten, of Heinsius, zijn denkbeelden naar
de omstandigheden wijzigend, voegde zich naar de regeering,
gelijk zij toen werd geregeld, en was in allen opzichte een
wakker dienaar en voorganger der staten van Holland. Hij
werd in den vollen zin des woords de zuil van \'t bewind,
de hoofdpersoon der Republiek.
-ocr page 151-
141
Niettegenstaande de schaduwzijde, zoo even aangevoerd,
bekleedde de Republiek na den vrede van Utrecht steeds een
eervolle plaats onder Europa\'s aanzienlijke mogendheden. Zij
bezat nog een uitgestrekten handel en aanmerkelijke volkp!an-
tingen. Nogtans was de handel niet meer, wat hij was
geweest. Sinds 1672 was hij gedaald van het hooge stand-
punt , dat hij vroeger had bestegen. De navigatie-acte van
het lange parlement (zie blz. 109 en 110) had hem den eersten
knak gegeven. Inzonderheid brachten de oorlogen, geëindigd
met de vredes van Nijmegen, Rijswijk en Utrecht, den handel
groot nadeel toe. Behalve dat zij den staat tot groote uit-
gaven dwongen ter bestrijding dei\' krijgskosten, legden zij een
zwaren schuldenlast op de schouders der Nederlanders. Het
gevolg was de instelling van vele nieuwe belastingen. Een
andere oorzaak van het dalen van den Nederlanschen handel
is, dat hij de oogen van de meeste der Europeesche volkeren
opende, die, de rijkdommen ziende, welke hij aanvoerde,
zich op hare beurt op dien tak van bestaan toelegden en al-
lengs op die baan voortschreden. En hoewel nu de handel van
Nederland zeer wel naast dien van andere landen kan bestaan,
staat het van den anderen kant vast, dat geen natie den haren
destijds uitbreidde, dan ten kostte van dien der Republiek.
Gelijk de handel, begon ook de haringvisscherij sedert den
aanvang der 18de eeuw af te nemen. De walvischvangst was
reeds vroeger in verval gekomen. De Noordsche compagnie
(zie blz. 43) hield in 1G45 op te staan. Vele schepen waren
in \'t ijs blijven steken of hadden onvruchtbaar gevaren. Van
het genoemd jaar af werd de walvischvangst door do ontbin-
ding der Noordsche compagnie vrij en leefde, thans door
kooplieden, ieder op zichzelf, gaande gehouden, weder eeni-
germate op. Zeer in \'t oog vallend was, sedert den vrede
van Munster, de achteruitgang der fabrieken en manufacturen.
Zoo als bij den handel, was een hoofdoorzaak van dien ach-
teruitgang te zoeken in de zich meer en meer onder de Euro-
peesche volkeren verbreidende zucht, oin door eigen fabrieken
in hun behoeften te voorzien en de voortbrengselen van die
van anderen te kunnen ontberen.
Voor de Oost-Indische compagnie opende zich met den
vrede van Munster (zie blz. 99) een tijdperk van verhoogden
-ocr page 152-
142
luister. De eer hiervan komt, voor een goed deel, aan den
gouverneur-generaal Johan Maatsuiker (1653—1678) toe,
die langer dan iemand, voor of na hem, over de bezittingen
der compagnie het bewind voerde. Op Ceylon eindigde de
strijd, onder van Diemen (zie t. a. p.) aangevangen, met de
geheele verdrijving der Portugeezen. Ook Negapatnam (op de
kust van Coromandel, tegenover Ceylon) werd veroverd. Op
Sumiïtra werd Palembang (op de z.o. kust) schatplichtig. Bo-
venal werd Makassar (in \'t z.w. van Celêbes) het toonecl van
een roemrijken kamp voor de Nederlandsche compagnie, wel-
ker hulp door een\' der elkander op dat eiland bestrijdende
vorsten werd ingeroepen. Cornelis Speelman stond aan \'t hoofd
van de scheepsmacht der compagnie, die er, eenige jaren ach-
tereen, oorlog voerde. Hij dwong den vorst van Makassar
tot een verdrag, waarbij deze zich verplichtte, de Portugeezen
en de Engelschen uit zijn gebied te verwijderen en de com-
pagnie den alleenhandel, vrij van tollen, toe te staan.
Één jaar voordat Maatsuiker het bewind aanvaardde, had
zich een volkplanting dor Nederlanders aan de Kaap de goede
hoop gevestigd. De streek zelve was dit volk sedert langer
dan een halve eeuw bekend. Menig Nederlandsch schip was
de Tafelbaai binnengeloopen, om er ververschingen in te nemen ;
maar aan een blijvende vestiging had niemand gedacht. Het
eerst kwam dit denkbeeld op bij Jan van Riebeek, een\'
scheepsheelmeester, toen hij in 1648 met een vloot uit Indië
naar het vaderland terugkeerde. De kamer van zeventienen
(zie blz. 79) keurde het ontwerp goed, en in April 1652
stichtte van Riebeek er een volkplanting. Slechts één don-
kere partij is er in hot schitterend tijdperk van Maatsuikers
landvoogdij op te merken: zij is het verlies van Formösa (zie
blz. 80). In \'t midden der 17de eeuw werd de keizerlijke
dynastie, die in Sina regeerde, van den troon gestooten.
De Mantsjoe-Tartaren, een volk, ten n.w. van Sina wonende,
overstroomden het groote rijk, en hun opperhoofd trok het
bewind aan zich. Een der vele Sineezen, die zich tegen hem
verklaarden en van het vasteland moesten wijken, was de
zeeroover C o x i n g a, die met een groote vloot de zee onveilig
maakte. Weldra zette hij koers naar Formösa, om dit eiland te
veroveren. De Nederlandsche gouverneur van Formösa, C o y e t,
-ocr page 153-
143
verdedigde wakker de sterkte Zelandia met de weinige troepen,
die hij had. Den predikant Hambroek, in \'s vijands macht
gevallen, zond Coxinga er heen, om op een spoedige over-
gave aan te dringen. Hij ried het tegendeel, weshalve hij,
naar Coxinga teruggekeerd, kort daarna, onder voorwendsel
dat hij de Formosanen had opgeruid, werd gedood. Eindelijk
gaf Coyet, na een langdurig beleg, in 1662 het kasteel op
eervolle voorwaarden over.
In Maatsuikers tijd was nog maar een klein deel van Java
in \'t bezit der Oost-Indische compagnie: Batavia met den
naasten omtrek. Van de inheemsche vorsten van dit eiland
waren die van Mataram (in \'t midden van Java) en van Ban-
tam (zie blz. 78) de voornaamste. Een zijner opvolgers was
Co melis Speelman. Voortdurend won, sedert de eerste
vestiging (zie blz. 79), het gezag der compagnie veld op
Ternate, Tidor en de overige Molukken. In \'t laatst der
17de eeuw werd het Noorden van Celëbes geheel en al af-
hankelijk van de compagnie, in 1704 de Preanger landen,
in 1741 het oostelijk gedeelte van Java, o. a. Soerabaya. In
1755 verdween de naam »Mataram" uit de geschiedenis. Hij
werd vervangen door die der vorstcnlanden, Soerakarta en
Bjokjokarta, beide onder \'t oppergezag der compagnie staande.
Ruim twintig jaren later, in 1778, stond de sultan van
Bantam de rechten van opperhoogheid, die hij op de westkust
van Borneo had, aan de compagnie af. In al die onderworpen
landstreken behielden de inlandsche vorsten, doorgaans onder
don titel regenten, zoowel als hun stamhuizen, onder de op-
pcrlieerschappij der compagnie hun\' rang en recht van opvol-
ging. Hun werd, als leidsman en voogd, een Nederlandsch
ambtenaar ter zijde gesteld, die den titel resident voerde.
Tevens werd hun, ten bewijze hunner afhankelijkheid, de
verplichte levering van deze of gene voortbrengselen van den
grond opgelegd.
Het vermeesteren van landen en het bemachtigen van vol-
keren waren evenwel niet de grootste voordeden, die de
compagnie uit haar ondernemingen trok. Meer waarde hadden
de winsten, welke haar de koophandel verschafte. In 1671
verheugde zij hare deelhebbers door eene uitdeeling van 65
ten honderd. Bij de waren, welke de Oost-Indische vloten,
-ocr page 154-
144
rctourvlotcn geheetcn, Nederland toevoerden, kwam sinds den
aanvang der 18de eeuw de Java-kofïie, een vrucht, oorspron-
kelijk in Arabic\' te huis behoorend.
Al was het niet op groote schaal, toch breidde ook de
West-Indische compagnie hare bezittingen langzamerhand uit.
Zoo voegde zij bij hetgeen zij had (/.ie blz. 88) Berbice (in
\'t n. van Zuid-Amerika, ten w. van Suriname). Hoewel tot
de West-Indische compagnie gerekend, was Berbice het bij-
zonder eigendom van eenige Amsterdamsche kooplieden en
stond onder hun beheer. Gelijk Berbice en Suriname, was
Essequïbo (ten w. van Berbice) haar ontstaan aan Zeeuwen
verschuldigd. Reeds in het begin der 17de eeuw hadden zij
er een volkplanting. Van haar ging de kolonie Demerary
(tusschen Berbice en Essequïbo) uit. Beide stonden alleen
onder de kamer Zeeland der West-Indische compagnie. Van
Suriname\'s (zie blz. 119) eigendom stond deze compagnie een
deel af aan Amsterdam. In weerwil van deze aanwinsten
bleek het, sinds het verlies van Brazilië (zie blz. 92, 93), dat
het lot der West-Indische compagnie moest zijn, even spoedig
te vervallen, als zij zich had verheven. Weldra was zij niet
meer in staat, eenige uitdeeling te doen of slechts eenige p.c.
rente te betalen, weshalve de Staten-Generaal ze in 1C74
ontbonden. Reeds in 1G75 verrees een nieuwe compagnie,
waaraan de Staten-Generaal octrooi verleenden. Het getal
der bcwincUiebbcrs werd op 50 gebracht, de generale vergade-
ring tot op 10 leden verminderd en daarom de vergadering
van tienen
geheetcn. Het ging de nieuwe maatschappij nog
ongelukkiger, dan de vorige. Hare uitdeelingen, die schier
nimmer het cijfer van 5 ten honderd overschreden, bleven
doorgaans lager.
Van de compagnieën keeren wij tot den staat zelven terug.
Reeds meermalen is gebleken, dat de soort van eenheid van
den gevestigden staat, welke er nog bestond, dikwerf dreigde
te niet te gaan door den strijd, dien de staten der gewesten
bij herhaling tegen den band der unie voerden. Naast dien
strijd ontstond allengs een tweede tusschen de staten der ge-
westen zelven en de leden, waaruit zij waren samengesteld.
Van die leden waren de vroedschappen der steden de tal-
rijkste en de voornaamste. Groot was de macht dezer vroed-
-ocr page 155-
145
schappen. Do groote macht, waarover de stedelijke overheids-
personcn beschikten, deed de begeerte bij hen opkomen, haar
te behouden en ze op hun verwanten te doen overgaan.
Zoo zag men de waardigheid van lid der vroedschap van
lieverlede »oo goed als erfelijk worden en onder de hand van
die raden uitsluiten, al wie niet tot de regeerende familiën
behoorde. De gewoonte van \'t aangaan van dergelijke ovcr-
eenkomsten, waarbij de leden van zulke familiën zich ver-
bonden, om elkander, hun verwanten en vrienden op liet
kussen te helpen, was in \'t midden der 18de eeuw vrij alge-
meen. De overeenkomsten zei ven noemde men veelal corrcs-
pondentiên.
Naar men meent, zal het eerste verdrag van
dien aard reeds in 1052 te Zierikzee zijn gesloten.
De kracht en de oorspronkelijkheid van Nederland verzwakten.
Dit zag men ook op liet veld der letterkunde en op het gebied
der schoone kunsten. Vermaarde schilders kwamen minder
voor. Wat de letteren aangaat, er waren schrijvers, verdien-
stelijke schrijvers zelfs, doch het waren meerendeels navolgers
van de grootsche gestalten, waarop vroeger (zie blz. 101 vlg.)
werd gewezen. Vondel werd b.v. nagestreefd door A n t o n i d e s
van der Goes, afkomstig uit Goes en in 1084 overleden,
die in zijn\' Ystroom de reeks der Nederlandsche stroomdichtere
opende. Dit gedicht, dat tot de beschrijvende soort behoort,
bezingt den lof van het Y en heeft alzoo den roem van Am-
sterdam tot onderwerp. Meer en meer oefende de Fransche
letterkunde een doodenden invloed op de oorspronkelijkheid
der Nederlanders uit, al verruimde zij van den anderen kant
hun denkbeelden. Slechts Justus van Effen (overleden
in 1735) handhaafde in zijn Hollandse/te spectator de eischen
van een zuiveren en lossen Nedcrlandschen stijl, tevens de
nationale ondeugden en gebreken van zijn\' tijd bestrijdende.
Zin voor wetenschap bleef den Nederlanders evenwel eigen.
In de natuurkunde verwierf o. a. Christiaan Huygens,
Constantijns (zie blz. 102) zoon, de uitvinder der slingeruur-
werken (overleden in 1095) , grooten roem. Een Europeeschen
naam had Horman Boerhaave, hoogleeraar in de genees-
kunde te Leiden (overleden in 1738), tot wiens lessen hon-
derden studenten uit verschillende landen toestroomden.
Dr. Wijnne . Bekn. Geschied, v. h. Vaderland, 2de druk.           10
-ocr page 156-
146
§ 30.
Het stadhouderschap van Willem IV.
In de beide laatste oorlogen had Nederland een overspannen
rol gespeeld. Als kampvechter voor Europa\'s algemeene be-
langcn had het meer gedaan, dan een kleine Republiek op
den duur kon volhouden. Van nu af namen vele regenten in
de Zeven Gewesten zich voor, een anderen weg te bewandelen.
De overweging, dat men tot dusver te veel had gedaan, voerde
thans dikwerf tot het te weinig doen. Het werd van liever-
lede het hoofdstreven der Republiek, zich veilig wanend
achter hare barrière, zooveel mogelijk het deelnemen aan oor-
logen te vermijden. Vanhier, dat de Europeesche mogendheden,
geheel anders dan in vroeger tijden, weldra zonder Nedcr-
land, onderhandelden en bij de samenkomsten harer gezanten
niet zelden besluiten namen ten nadeele van Nederlands be-
langen. In plaats van te hechten aan een rechtmatigen in-
vloed , was men er in \'t vervolg in de Republiek op uit, zich
binnen een zoo nauw mogelijken kring te beperken. Voor
land- en zeemacht droeg de regeering de noodige zorg niet
langer, geenszins gedachtig aan het spreekwoord: »zoo gij den
vrede wilt, bereid u ten oorlog. «Millioenen verloren de Neder-
landsche kooplieden door de kaapvaart der Algerijnen, met
wier dey de Republiek eerst in 172G vrede sloot.
Het kon niet anders, of de Republiek moest, in weerwil
van haar zoo even aangeduid streven, van tijd tot tijd worden
betrokken in vele dei\' verwikkelingen, welke Europa\'s staats-
mannen in de eerste helft der 18de eeuw hadden op te lossen.
Zoo toekende zij in 1731 de pragmatieke sanctie (Overzicht,
blz. 104), en wel niet dan onder voorwaarde, dat keizer Karel
VI do Oost-Indische maatschappij, die hij te Ostende had opge-
richt, ophief. De Staten-Generaal toch beweerden, dat deze
maatschappij g°en recht van bestaan had, omdat do keizer de
Zuidelijke Ncdenlanden bezat op den voet, vastgesteld bij den
vrede van Munster. Onder de voorwaarden nu van dien vrede
was er een (zie blz. 96), waaruit, volgens hen, voortvloeide,
dat, vermits de Zuidelijke Nederlanden op het tijdstip van
het sluiten van dien vrede niet op de Indien voeren, zij thans
evenmin aan die vaart mochten deel nemen.
-ocr page 157-
147
In 1720 overleed de raadpensionaris Heinsius. Een zijner
opvolgers was, sedert 1727, Sim on van Slingclandt.
Deze schrandere man schonk eenigermate den ouden luister
terug aan het gewichtig ambt, hetwelk, voor een goed deel,
zijn\' glans ontleende aan voorgangers, als Oldenbarnevelt en
de Witt. Gedurende de negen jaren, waarin hij de leidsman
der staten van Holland was en dit gewest ter Staten-Generaal
mede vertegenwoordigde, deed hij vele pogingen, om de ge-
breken , die zijn heldere blik had doorzien, uit den weg te
ruimen. Maar het was hem niet gegeven, zijn denkbeelden
tot daden te zien rijpen. De stem der vaderlandsliefde en
van het doordringend verstand stiet af op den muur der zelf-
zucht en eigenbaat. Toen hij in 1736 stierf, zeide de gezant
van Portugal te \'s Gravenhage: »Nu heeft de Republiek haar
hoofd verloren."
Inmiddels was langzamerhand het getal toegenomen der
waardigheden, opgedragen aan den spruit uit het huis van
Nassau, den zoon van Johan Willem Friso (zie blz. 139),
Willem Kar el Hendrik Friso. Dadelijk bij zijn geboorte
als erfstadhouder van Friesland erkend, werd bij in 1718
stadhouder van Groningen, in 1722 van Drente en Gelder-
land. In 1732 werd de zaak der erfenis van Willem III (zie
blz. 140) beslecht. Met uitzondering van eenige bezittingen ,
die aan Frederik Willem I, koning van Pruisen, werden
toegewezen, erlangde Willem Karel Hendrik Friso alle heer-
lijkheden, op Nederlands bodem gelegen. Bij hetzelfde ver-
drag, hetwelk dit vaststelde, stond de prins het prinsdom
Oranje aan den koning van Pruisen af, dat deze trouwens,
als zich gerechtigd achtend, reeds in 1713 (zie t. a. p.)
aan de Franscho kroon had overgegeven. Den titel behield
Willem Karel Hendrik Friso zich echter voor. Kort na deze
schikking, in 1734, trad de stadhouder van Friesland, Gro-
ningen, Drente en Gelderland in het huwelijk met Anna,
de oudste dochter van George II, koning van Engeland.
Eenige jaren later verkreeg hij bij erfenis en verdrag eenige
streken van Nassau in Duitschland, Dillenburg en andere.
In weerwil van het streven der Staten-Generaal om zich in
do geschillen, die nu en dan tusschen de hoven van Europa
opkwamen, onzijdig te houden, was het hun niet mogelijk,
10»
-ocr page 158-
148
zich te onttrekken aan een\' der Europeesche oorlogen, die in
1740 losbarstte. Nauwelijks was de keizer van Duitschland,
Karel VI, gestorven, of zijn dochter, Maria Theresia, had
aan een groot aantal vijanden het hoofd te bieden (Overzicht,
blz. 164). Onmiddellijk zocht zij hulp bij de mogendhe-
den, die zich hadden verbonden tot het handhaven der
pragmatieke sanctie. De Staten-Generaal begonnen met, even
als Engeland, hulpgelden te geven. Vervolgens ondersteunden
zij de koningin van Hongarije met krijgsvolk. De koning
van Frankrijk, Lodewijk XV, nam dit zoor euvel op en deed
in 1747, na den slag van Fontenai (Overzicht, blz. 165)
te hebben gewonnen, een\' inval op \'t grondgebied der Repu-
bliek, allereerst in Staats-Vlaanderen.
Sinds de oorlog was uitgebroken en met vrij ongunstigen
uitslag werd gevoerd, kon men overal onder het volk toene-
mende blijken van ontevredenheid met de regeering bespeuren.
Naar gelang de barrière-steden bezweken en de oorlog de
grenzen naderde, groeiden de ongerustheid en het misnoegen
aan. Het gebulder van \'t Fransch geschut voor Sluis (in
Staats-Vlaanderen) herinnerde den burgers van \'t naburig
Veere, dat de prinsen uit het huis van Oranje-Nassau in
netelige omstandigheden meermalen de redders van \'t land
waren geweest. Vanhier een herhaling van het jaar 1672:
wederom ging de beweging van Veere uit. Nadat de schutterij
»
         dezer stad in April 1747 haren wensch had te kennen gege-
ven, dat de vroedschap den prins tot stadhouder mocht ver-
kiezen, nam dit lichaam een besluit in dien zin. Eveneens
ging het in de overige steden van Zeeland, in de eene met,
in de andere zonder opschudding. Den 28sten April werd de
prins door de staten van Zeeland tot stadhouder aangesteld.
Van Zeeland sloeg — wederom zooals in 1672 — de bo-
weging tot Holland over. Het eerst geraakte het volk te
Rotterdam en te Delft op de been, \'s prinsen bevordering van
de vroedschap verlangend. De andere steden volgden, en
den 3den Mei 1747 had \'s prinsen benoeming door do staten
van Holland plaats. Op denzelfden dag, als in Holland, ge-
schiedde de verheffing van den prins te Utrecht. Den 4den
Mei droegen de Staten-Generaal hem het kapitein-generaal-
admiraalschap over de krijgsmacht van den staat op. Den
-ocr page 159-
14!)
lOden Mei volgden de staten van Overijsel het voorbeeld van
die der andere gewesten, \'t Spreekt vanzelf, dat de prins
nu tevens zitting nam in den raad van state.
Het scheen, dat er geen einde kwam aan het getal eerbe-
wijzen en blijken van genegenheid, waarmede de stadhouder
werd overstelpt. De Staten-Generaal vereerden den prins f
van nu af gewoonlijk Willem MV (1747—1751) geheeten,
met het stadhouder- en kapitein-generaalschap over de landen
van Overmaas (zie blz. 9G) en voegden er welhaast dat over
de andere Generaliteitslanden bij. Nog verklaarden de gewes-
ten het stadhouderschap, waarmede de prins was bekleed,
erfelijk in diens nakomelingschap, ook in de vrouwelijke linie.
De Staten-Generaal verklaarden liet kapitein-generaal-admiraal-
schap erfelijk in de beide liniön. Bij de tallooze onderscheidin-
gen kwam nog het opper-directeur-gouverneurscliap van O.
en W. Indië, dat den prins in 1749 door de bewindhebbers
der beide compagnieën werd opgedragen. Verre, zeer verre
ging het gezag, hetwelk in de handen van Willem IV werd
gelegd, dat zijner voorgangers te boven. Zonder den titel, werd
hij metterdaad souverein. Zien wij, hoe hij die macht aan-
wendde.
De misbruiken, ten opzichte van de pachterijen bestaande,
gaven in den tijd van Willems verheffing van de zijde dei-
bevolking van de steden van Holland aanleiding tot hevige
opschuddingen. Het volk was zeer gebeten op de pachters,
d. i. op hen, aan wie, als aan de mecstbiedenden, de staten
der gewesten zekere belastingen voor een aantal maanden ver-
pachtten. De menigte, hier en daar door knevelarijen dier
pachters gekweld, stak de groote en vaak binnen korten tijd
verkregen rijkdom dezer lieden in \'t oog. Het eerst barstte
het misnoegen in Friesland los. Het volk stak de kleine
opzichtershuizen in brand, of haalde ze omver, plunderde de
woningen der pachters, in \'t kort beging allerlei balddadig-
heden. In Groningen en in de overige gewesten zag men
weldra dezelfde tooneelen, vooral te Amsterdam. Met goed-
vinden en op raad van Willem IV schafte men in 1748 in
Friesland, Groningen, Utrecht en Holland de pachterijen
af. In deze provinciën werden de pachterijen vervangen door
de invordering bij wijze van collecte of inzameling. Aan de
-ocr page 160-
150
collecteurs of gaarders, thans ambtenaren, werden matige jaar-
wedden toegelegd. In Overijsel hield men zich deels aan de
pachtergen, deels aan de collecte. Gelderland en Zeeland
bleven bij het verpachten.
Inmiddels veroverden do Franschen de eene plaats na de an-
dere in Staats*Vlaanderen en namen in 1747 zelfs de vesting
Bergen op Zoom bij verrassing in. Het was inderdaad tot heil
van het land, dat de oorlog in \'t volgend jaar mot den vrede
van Aken {Overzicht,
blz. 165) een einde nam. Voor de Repu-
bliek bevatte die vrede geen andere hoofdvoorwaarden, dan dat
zij alles, wat de Franschen op haar hadden veroverd, terugkreeg,
benevens de barrière-steden, maar deze grootendeels geslecht.
Gedurende den korten levenstijd, die Willem IV na den
vrede van Aken werd gegund, wijdde hij zich, voor zoover
zijn zwakke lichaamskrachten het gedoogden , zorgvuldig
aan de belangen van Nederland. Wakker stond hem , sedert
1749, de raadpensionaris Piet er Stein ter zijde. De stad-
houder kon evenwel niet dadelijk al zijn aandacht vestigen
op hetgeen hem toescheen voorziening te behoeven. Immers,
in vele steden werd. reeds sedert eenigen tijd, gewezen op
het wenschelijke eener geheele verandering der regeeringsper-
sonen, hoedanige verandering met eiken grooten schok in
\'s lands binnenlandsche historie, b. v. in 1G72 en in 1702,
gepaard was gegaan. De meerderheid van \'t volk achtte dit
evenzeer noodig of was licht tot dergelijke bewering te bewe-
gen. Alzoo begon de prins in 1748 met zoodanige verande-
ring te Amsterdam. Gelijke verzetting der wet had in de
meeste overige steden van Holland plaats; verder in Gelder-
land , Overijsel, Friesland en Groningen. Zoo doortastend,
als vroeger bij dergelijke omwentelingen, was intusschen deze
regeoringsverandering niet.
Te midden der verschillende bewegingen werd Willem IV
in 1749 op het verval der zijde- en andere weverijen opmerk*
zaan) gemaakt. Ten einde dit, voor zooveel hij vermocht,
tegen te gaan, verklaarde hij aan de staten van Holland,
dat hij had besloten, voor zich en zijn hof van nu af geen
zijden of andere stoffen te bezigen, dan inlandsche. Het voor-
beeld vond navolging bij de staten van Holland. Zij verzochten
de heeren van de ridderschap en de burgemeesters der stem-
-ocr page 161-
151
mende steden, hetzelfde te doen, als de prins. Aan de regenten
van de niet-stemmende steden werd dit besluit der staten als
gebod medegedeeld.
Op deze en andere wijzen trachtte de prins \'s lands wei-
vaart te bevorderen. Hierbij gedachtig aan de belangen van
zijn huis, bewoog hij in 1750, uit hoofde van den zwakken
toestand zijner gezondheid, de Staten-Generaal, hertog L o d e-
wijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbuttel, een\' ver-
want der prinses, die tot dus ver in dienst was van den
keizer van Duitschland, tot veldmaarschalk aan te stellen
over het leger der Republiek. Willems gezondheid toch nam
steeds af, en in October 1751 stierf hij. Die dood was een
zware slag voor het vaderland. Weinig is dat, wat hom wordt
verweten, in tegenstelling met het vele goede, dat men van
hem getuigt. Onder het eerste mag evenwel niet worden ver-
zwegen , dat hij vaak te spoedig het oor schijnt te hebben
geleend aan plannenmakers. Willem IV, door vele kundig-
heden uitmuntende, had tevens de gave om aan \'t roer van
den staat te staan. Geen der vorige stadhouders van de Ver-
eenigde Gewesten was gematigder dan hij, geen hunner ver-
eenigde met vastheid van daad meer zachtheid van vorm. Te
hooger rijst de waarde dezer zelfbeheersching, omdat hij in
aanzien en macht al zijn voorgangers overtrof. In de zaken
hervormend, hetgeen hij noodig achtte, ontzag hij de per-
sonen, zooveel het welbegrepen belang der Republiek het
veroorloofde. In de weinige jaren van zijn stadhouderschap
heeft hij althans iets tot stand gebracht, meer nog willen doen.
§ 31.
Het regentschap van de gouvernante Anna, de voogdij
van den hertog van Bruswijk en het stadhouder-
schap van Willem V tot het begin van den
oorlog tusschen Engeland en Nederland.
Op den dag zelven van \'t overlijden van Willem IV werd
Anna als gouvernante en voogdes erkend van Willems eenig-
sten zoon, Willem V (1751—1795, overl. 180G), die in
-ocr page 162-
152
1748 was geboren. De hertog van Brunswijk werd tot ver-
tegenwoordiger van den kapitein-generaal benoemd. Tevens
bleef hij de raadsman der gouvernante en hield een wakend
oog op \'s prinsen opvoeding. Vele waren de vakken, waarin
de jonge vorst uitmuntte. Maar weldra bleek het, dat men
in hem de voortvarendheid. veerkracht en vastheid miste,
die, zooals beneden zal blijken, juist in die dagen onont-
beerlijke eigenschappen in \'t karakter van den stadhouder en
kapitein-generaal der Republiek waren. Ook ontbrak hem
het rechte doorzicht, om de gebreken, die er waren, naar eisch
te doorgronden. In plaats van die hoedanigheden had hij de
zucht, om, terwijl hij de gewichtigste en dringendste aangelegen-
lieden verzuimde, zich met nietsbeteekenendc zaken te bemoeien.
De eenigste gebeurtenis van eenig gewicht, die in de eerste
jaren van Anna\'s regentschap voorviel, was de schikking,
die zij in 1754 met den koning van Pruisen, Frederik II,
trof nopens de goederen van het huis van Oranje-Nassau, hem
vroeger toegedeeld (zie blz. 147). Bij deze overeenkomst
stond de koning die goederen voor een groote som aan Wil-
lem V af. De zeeoorlog, die in 1G50 tusschen Frankrijk en
Engeland (Overzicht, blz. 107) losbarstte, bracht Nederlands
regenten in groote moeielijkheden. Zoowel van den kant van
Engeland, als van dien van Frankrijk werden pogingen ge-
daan, om Nederland aan zijn zijde te doen medestrijden.
Desniettegenstaande wenschten de Staten-Generaal een onzij-
ilige houding aan te nemen, en de schranderheid en de gema-
tigdhèid van de raadslieden der gouvernante wisten deze
staatkunde, welke het welzijn van \'t vaderland vereischte,
te handhaven. Zij zegevierde in weerwil van de thans her-
levende , nimmer geheel verdwenen staatspartijen, waartoe een
goed deel van Nederlands ingezetenen behoorde.
Welhaast leerde de tijd, hoeveel nadeel ook een oorlog,
waarin de Republiek niet was betrokken, aan hare bewoners
kon toebrengen. Een menigte Nederlandsche koopvaardij-
scliepen, die scheepsbehoeften of andere goederen naar Frank-
rijks havens voerden of vandaar kwamen, wei-den, in strijd
met vroeger gesloten verdragen, door de Engelschen als goede
prijzen opgebracht. Daarenboven beroofden de Britsche kapers
ook die Nederlandsche vaartuigen, welke noch naar Frankrijk
-ocr page 163-
153
waren bestemd, noch de havens van dit rijk hadden aange-
daan. Bij de nadeelen, die de handel op deze wijze leed,
kwamen nog die, welke hij van Algiers en Marokko had te
lijden. liet bleek, dat de zeemacht van de Republiek zelfs
niet tegen die van deze roofstaten bestand was. Dit alles
berokkende der gouvernante menigen vijand. Men verweet
haar, dat zij, van geboorte een Engelsche prinses, de be-
langen van Nederland ter wille van Groot-Britannië verwaar-
loosde. Elders verwekte de manier, waarop zij openstaande
plaatsen in de vroedschap vervulde, haar menigen tegenstander.
Toen zij in 1759 was gestorven, nam de hertog van Brunswijk
de taak der voogdij op zich. In Friesland beschouwde men
de prinses-grootmoeder Maria Louise (zie blz. 139), door
de Friezen Maike-Moei genoemd, als regentes en regeerde op
haren naam.
Eerst in 17G3 kregen Nederlands handel en zeevaart rust,
toen de vrede van Parijs een einde aan den zevenjarigen oorlog
maakte (Overzicht, blz. 167). Drie jaren later, in 17CC,
aanvaardde do orfstadhouder, thans den leeftijd van achttien
jaren hebbende bereikt, de hooge ambten, voorheen door zijn\'
vader bekleed. Tevens werden hem die bedieningen, welke
niet erfelijk waren verklaard, als het opperdirecteur-gouver-
neurschap over de compagnieën (zie blz. 149), gelijk vroeger
aan Willem IV, opgedragen. De hertog van Brunswijk werd
door Zijn Hoogheid en door de staten der verschillende ge-
westen met een som van ruim G00,000 gl. begiftigd. De
staten van Holland on de Statcn-Gcneraal gaven hem ter-
zelfdertijd te kennen, dat zij zeer wenschtcn, dat hij voort-
ging, den staat voortdurend ten dienste te staan. Niets kon
hem, die reeds vreesde, met het einde zijner voogdij, al zijn\'
invloed op den loop der zaken te zullen verliezen, aangenamer
zijn, dan dergelijke betuiging. Hiervoor behoefde echter niet
de minste vrees te bestaan, want reeds vóór het einde der
voogdij, den 3den Mei 1766, had de prins den hertog ver-
zocht, met hem een geschrift te onderteekenen, waarin hij
zich verbond, hem, den stadhouder en kapitoin-gencraal-
admiraal, in alle aangelegenheden van \'t bewind met raad en
daad ter zijde te zullen staan. In dit geschrift, de acte van
consulentschap
geheeten, beloofde de prins hem plechtig, dat
-ocr page 164-
154
hij te dier zake van alle verantwoordelijkheid zou zijn ont-
slagen. Het stuk zelf bleef in de dagen, toen het werd op-
gesteld en geteekend, voor ieder, behalve voor zeer weinige
personen, een geheim. Thans was de hoogste staatsdienaar,
wiens ambten hem, krachtens de erfelijkverklaring, van rechts-
wegc toekwamen, niets dan een onmondige, onder een
voortdurende vongdij verkeerende.
Het is zeer waarschijnlijk, dat \'s prinsen volgzaamheid
jegens den hertog zich al dadelijk in de keuze eener gemalin
betoonde. Niet een Engelsche prinses werd dit, maar Fre-
derik a Sophia Wilhelmina, een dochter van prins
August Willem, een\' broeder van Frederik II, koning van
Pruisen. Uit Willems huwelijk sproten drie kinderen: Fre-
derika Louise Wilhelmina, later gehuwd met Karel George
August, erfprins van Brunswijk, en twee zonen, Willem
Frederik , geboren in 1772, en Willem George Frederik, ge-
boren in 1774. De tweede dier zonen werd later, gedurende
den tweeden coalitie-oorlog (Overzicht, blz. 180, 181), gene-
raal in dienst van Frans II, keizer van Duitschland, en
overleed in 1799 aan een ziekte. Het gezin des stadhouders
bewoonde \'s Gravenhage, gelijk ook Willem IV sedert 1747
had gedaan. Over \'t geheel waren de eerste jaren van het
stadhouderschap van Willem V, nadat hij meerderjarig was
geworden, een gelukkig tijdperk, voor hem en voor den staat.
Het was vrede in \'t Westen en Zuiden van Europa. Een
ongestoord handelsvertier gaf welvaart en overvloed tot bij
den geringsten burger. De vrij lange reeks van jaren, gedu-
rende welke de Zeven Gewesten den vrede hadden genoten,
hadden zij zich ten nutte gemaakt, om den toestand dei-
geldmiddelen op een beteren voet te brengen. Stein (zie
blz. 150) maakte dit tot het voorwerp van zijn aanhoudend
streven.
Nogtans waren er gronden, om de toekomst met bezorgd-
heid te gemoet te zien. Had Willem IV langer geleefd,
misschien ware het hem gelukt, de partijschappen langzamer-
hand te doen verdwijnen, of althans haar kracht te doen
verliezen. Met veel beleid had hij dit doel in de hand ge-
werkt. Doch de ineensmelting der partijen mocht geenszins
plaats grijpen. Reeds de zeeoorlog (zie blz. 152) riep de
-ocr page 165-
155
voormalige verdeeldheid weder in \'t leven. Het waren de
staatsgezinden, die de deelneming aan dien oorlog ten gunste
van Frankrijk voorstonden, terwijl de aanhangers des stad-
houders voor Engelands belangen streden. En licht kon men
in de eerste jaren van het stadhouderschap van Willem V
voorzien, dat er slechts een of meer aanleidende oorzaken
noodig waren, om de partijen in vijandschap tegenover elkan-
der te doen staan. Bij de oude namen (zie blz. 89 en 112)
kregen de partijen in deze dagen nieuwe. Zij, die tot de
staatsgezinden behoorden, werden ook patriotten of koezen ge-
noemd. Met de jaren veranderden, sinds de partij meer leden
aanwon, ook de begrippen. In plaats van alleen te streven
naar beperking van \'t stadhouderlijk gezag, zooals weleer,
ten behoeve der regenten, waren er vele onder de staatsge-
zinden, die, naar volkomen gelijkstelling aller burgers staande,
de leer der volkssouvereiniteit huldigden. Do andere partij
werd die der Oranjemannen of Oranjeklanten genoemd. Een
andere reden tot bezorgdheid was hierin gelegen, dat de
landprovincién het geld, hetwelk Holland, Zeeland en Utrecht
voor de vloot verlangden te besteden, aan het leger wenschten
te koste te hebben gelegd. Terwijl dan de eene reeks ge-
westen niet voor de andere wilde wijken, werd doorgaans
niets gedaan.
Alles intusschen tezamengenomen, was er voel, dat, tegen
het begin van het laatste vierde gedeelte der 18de eeuw, aan
do Republiek grond gaf, om zich gelukkig te achten. Doch
op dat tijdstip brak do oorlog van Engeland met zijn volk-
plantingen in Noord-Amerika {Overzicht, blz. 1G8 vlg.) los.
Deze oorlog gaf het sein tot een overmaat van rampen, die
zich over het vaderland uitstortten. Nauwelijks waren de
Noord-Amerikanen in verzet gekomen, of de gezant van En-
geland, Yorke, beklaagde zich bij de Staten-Generaal over
den handel in wapenen en krijgsvoorraad, dien Nederlanders
uit de bezittingen der West-Indische compagnie met de opge-
stane bewoners der volkplantingen dreven. Vooral was de
aandacht van Engelands regeering gevallen op het eiland St.
Eustatius (zie blz. 92). Hierheen deden de Nederlanders
vervoeren, wat zij maar wilden, en het vandaar den Ameri*
kanen te doen toekomen, viel zeer gemakkelijk. Onmiddellijk
-ocr page 166-
15G
na Yorke\'s medodeeling verboden de Staten-Generaal in 1775
den toevoer van krijgsbehoeften naar de Amerikaansche volk-
plantingen ten scherpste. Maar de bevelen der Staten-Gene-
raal werden voortdurend óf openlijk overtreden, öf ontdoken.
De sluikhandel gaf te veel winsten, dan dat men er aan
dacht, dien te staken. Met de klachten van den Engelschen
gezant hielden die der Nederlandsche kooplieden gelijken
tred, welke luide riepen over het onderzoeken, opbrengen en
voor goeden prijs verklaren hunner vaartuigen of waren door
Engelsche oorlogschepen.
Dan dit alles was nog van weinig beteekenis in vcrgelij-
king met hetgeen verder plaats greep. Ernstiger werd de
verstandhouding van Nederland tot Engeland bedreigd, toen
de vrede tusschen dezen staat en Frankrijk (Overzicht, blz.
1G9) werd verbroken. De Engelsche regeering, thans meer
dan ooit vreezend, dat hare vijanden door de Nederlandsche
kooplieden werden voorzien van hetgeen zij voor den oorlog
behoefden, verdubbelde haar nauwlettend toezicht. Meer en
meer scheen het duidelijk te worden, dat Engeland tot een
openbare breuk met de Republiek zocht te komen. Genoeg-
zamen grond hiervoor had het nog niet; maar deze deed zich,
naar de meening van de Engelsche regeering, weldra op. In
1778 sloot Frankrijk een handelsverdrag en verbond met de
Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Een gemachtigde dier
staten, W i 11 i a m Lee, gaf te Aken aan een\' aanzienlijk
Amsterdamsen koopman, Jan de Neufville, te kennen,
dat Amerika wel geneigd was, een dergelijk verdrag of al-
thans een handelsverbintenis met de Republiek aan te gaan.
De Neufville maakte dit aan de burgemeesters van Amsterdam
bekend, die aan Lee deden weten, dat zij gezind waren,
naar hun vermogen het hierheen te leiden, dat tusschen de
Vereenigde Staten en deze Republiek een verdrag van vriend-
schap en handel werd gesloten, zoodra Engeland de onaf-
bankelijkheid der staten zou hebben erkend. Na deze betui-
ging van bereid vaardigheid kwam nog in \'t zelfde jaar, 1778,
een schets of ontwerp op het papier, opgesteld door de Ncuf-
ville en Lee, van een verdrag, dat tusschen de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika en de Staten-Generaal zou kunnen
worden gesloten.
-ocr page 167-
157
Twee jaren lang bleef deze onderhandeling bedekt. Toen
kwam zij aan het licht. In 1780 vertrok HenryLaurcns,
die in 1777 president van \'t congres Avas geweest, aan boord
van een pakketboot van Philadelphia naar Nederland. Den
lOden September van dat jaar werd het schip op de hoogte
van New-Foundland door een Engelsch fregat genomen en
naar Londen opgebracht. Even vóór de vermeestering der
pakketboot wierp Laurens een doos bevattende het ontwerp-
verdrag, in zee. Doch daar het lood, aan de doos gehecht,
niet zwaar genoeg was, om ze te doen zinken, vischten de
Engelschen ze op. De gezant Yorke diende, uit naam van
George III, over deze zaak bezwaren in. Gelijktijdig hier-
mede was de ontwikkeling eener andere aangelegenheid, die
eindelijk het hangend onweder deed losbarsten. Door toedoen
van Katharina II, keizerin van Rusland, sloten de Noordsche
mogendheden, Rusland, Zweden en Denemarken, in 1780,
onder den naam van het stelsel eener gewapende onzijdigheid,
onderling een verdrag, ten einde het vrij verkeer ter zee te
handhaven. Op uitnoodiging van Rusland besloten de Staten-
Generaal eveneens toe te treden, waarop Nederlands afge-
vaardigden te Petersburg het verdrag onderteekenden. Maar
ter zelfder tijd, als de Republiek haar aansluiting aan de
Noordsche mogendheden aan Europa\'s hoven mededeelde ,
in \'t laatst van 1780, verklaarde Engeland aan de Zeven
Gewesten den oorlog.
§ 32.
T)c oorlog van Engeland en Nederland. De geschillen
der Repuhliek met Jozef II. Debinnenlandschc
oneenigheden en de komst der Pruisen.
Zoo was dan do Republiek met gebonden handen en voeten
aan Engelands willekeur overgelaten. Volgens zijn gewoonte
richtte Engeland zijn wraak terstond tegen de Nederlandsche
schepen, die, van niets wetende, rustig naar het vaderland
stevenden. Op het einde van Januari 1781 waren reeds 200
koopvaardijschepen, met een waarde van 15 millioen beladen,
-ocr page 168-
158
in do Engclsche havens opgebracht. Van Nederlands bezit-
tingen viel o. a. St. Eustatius, alsmede de kust van Guinea
in handen der Engelschen, terwijl Berbice, Demerary en
Essequïbo zich vrijwillig onder hun hoede stelden. St.
Eustatius werd nog in \'tzelfdc jaar, 1781, door de Fran-
schon hernomen en aan de Staten-Generaal teruggeven. Even-
eens heroverden de Franschen in 1782 Berbice, Demerary
en Essequïbo en namen deze streken voor Nederland in bewa-
ring. In Oost-Indië bemachtigde Engeland Negapatnam (in
Voor-Indië, ten z. van Madras).
Engelands overmacht ter zee was zoo groot, dat aan \'t le-
veren van slag eigenlijk niet viel te denken. Maar in 1781
verleenden de Staten-Generaal een konvooi of gewapend ge-
leide van oorlogschepen aan een aantal koopvaarders, naar
Petersburg, Riga en Narva bestemd. De oorlogschepen, ten
getale van vijftien, stonden onder \'t bevel van den schout-
bij-nacht Johan Arno ld Zoutman. Op den 5den Augustus
ontmoetten zij bij Doggersbank (in de Noordzee, ten o.
van Engeland) een Engelsch konvooi, eveneens oen aantal
koopvaardij schepen uit de Oostzee begeleidende. Over deze
vloot, slechts twaalf, maar zwaarder en beter gewapende
schepen tellende, voerde de vice-admiraal Hyde Parker
het bevel. Weldra geraakte het grootste gedeelte der weder-
zijdsche vloten, aan elke zijde zeven, mot elkander slaags.
Dat de Engelschen, hoewel de slag onbeslist bleef, het eerst
afdeinsden, verhoogde in Nederland het nationaal gevoel. In
Januari 1783 sloot Engeland den vrede van Versailles (Ovcr-
zicht,
blz. 170). In Mei 1784 volgde de vrede van Parijs
met Nederland, waarbij de Republiek Negapatnam aan Enge-
land afstond, maar zijn overige bezittingen terugkreeg.
Te midden van den oorlog met Engeland, in 1781, liet
keizer Jozef II (Overzicht, blz. 108) den Staten-Generaal
weten, dat hij verlangde, dat de barrière-steden door het
krijgsvolk der Republiek werden ontruimd. Hoewel deze het
vreemd vonden, dat hiertoe alleen zou worden overgegaan,
omdat de keizer het wenschte, voldeden zij nog in \'tzelfde
jaar aan diens verlangen. In 1783 rezen er op nieuw ge-
schillen tusschen de Staten-Generaal en Jozef II, die, behalve
ineer, de vrije vaart op de Schelde eischte. De Staten-Generaal
-ocr page 169-
159
achtten \'s keizers vorderingen overdreven en riepen het hof
van Frankrijk als middelaar of scheidsrechter in. Nog eer de
afgevaardigden hun beraadslagingen hadden geopend, trachtte
een oorlogschip, onder Oostenrijksche vlag uit Antwerpen de
Schelde afvarend, in 1784 zich aan het onderzoek van den
uitlegger, die bij Lillo lag (zie blz. 97), te onttrekken.
Het schip kreeg echter van een Nederlandsch oorlogschip de
volle laag, draaide toen bij en werd in bewaring genomen,
maar kort daarna weder ontslagen.
De keizer, dit schieten op zijn vlag als een oorlogsver-
klaring aanmerkend, vaardigde het bevel uit, een aanzienlijk
leger naar de grenzen der Republiek te doen oprukken. Van
hunnen kant rustten ook de Staten-Generaal zich ten oorlog
toe. Inmiddels werden de onderhandelingen voortgezet en in
1785 door den vrede te Fontaineblcau tot zulk een einde ge-
bracht , dat de oorlog achterwege bleef. De hoofdvoorwaarden
waren, dat Jozef van zijn eischen afzag, mits hem de forten
Lillo en Liefkenshoek afgestaan en een som van O\'/t millioen
uitgekeerd werd. Van deze 9% millioen nam Frankrijk 4% voor
zijn rekening. Ook deze zwarigheden kwam \'s lands regee-
ring alzoo te boven, al was het dan niet zonder opofferingen.
Moeielijker was het, de binnenlandsche geschillen, die bij
de rampen, welke den staat van buiten troffen, steeds hevi-
ger werden, bij te leggen. Met den aanvang van den oorlog
tegen Engeland begon de ontevredenheid zich weder te opcn-
baren. Even als vroeger de gouvernante, werd de stadhouder
eerst beschuldigd van Engelschgezindhoid, omdat hij had ge-
tracht de vredebreuk tegen te houden. Vervolgens verweet
men, hoewel Willem V jaren achtereen vruchtelooze voorstel-
len tot uitbreiding der zee- en landmacht had gedaan , hem en
den hertog van Brunswijk den weerloozen toestand des lands.
Zoo gezien de hertog gedurende het tijdvak van zijn regent-
schap was geweest, evenzeer werd hij van 1700 af hoe langer
hoe meer gehaat. Vele leden der regeering betuigden, dat zij
het voor wenschelijk hielden, dat hij zich geheel aan het
bewind onttrok. En toen in 1784 het geheim van \'t bestaan der
acte van consulentschap (zie blz. 153, 154) werd gebroken en
do inhoud van dit geschrift alom bekend werd, rustte men
niet, eer men van den gehaten vreemdeling, van den «dikken
-ocr page 170-
160
hertog", was ontslagen. Daarom nam hijzelf zijn ontslag en
vertrok in \'t zelfde jaar uit den lande.
Het word intusschen weldra duidelijk, dat zij, die meenden
in den hertog den oorsprong aller oneenigheden te moeten
zoeken, dwaalden. Het getal van hen, die aan het volk
meer invloed op de regeering wilden toekennen, groeide aan.
Sedert het begin van \'t jaar 1783 nam de gisting der gemoe-
deren in de Republiek steeds toe. In vele steden richtte
men, met goedvinden der vroedschappen, exercitie-genootschap-
pen
of vrijkorpsen op, uit burgers, der staatsgezinde partij
toegedaan, bestaande, die zich vlijtig in den wapenhandel
oefenden. In Februari 1785 verboden de staten van Holland
het dragen van Oranjclinten en kokardes, alsmede het roepen
van «Oranje boven." In September van dat jaar hadden er
te \'s Gravenhage eenige tooneelen van openlijke opschudding
plaats, waarbij een burger dezer stad door een lid van een
exercitie-genootschap licht werd gewond. Hiervan in kennis
gesteld, beperkten de staten van Holland het gezag van den
kapitein-generaal van dit gewest, als bevelhebher van de be-
zetting dezer stad.
Nu was, in \'t oog van den prins, de maat volgemeten.
Nog vóór het einde van \'t jaar 1785 verliet hij met zijn gezin
\'s Gravenhage en vestigde zich vooreerst op het Loo, later te
Nijmegen. In 1780 waren Elburg en Hattem het tooneel
eener andere gebeurtenis. In deze beide steden kwam de ge-
meente, door een deel der leden van de regeering gesteund,
in verzet tegen de staten van Gelderland. Alzoo gelastten
deze den stadhouder, krijgsvolk naar Hattem en Elburg te
doen oprukken en bezetting in die steden te leggen. Het
geschiedde, en vele regeeringsleden en inwoners dezer steden
vluchtten naar Kampen of elders. Kort daarna werden tegen
de hoofdpersonen der beweging zware vonnissen geveld. Ge-
weldig was de indruk, dien hetgeen in Gelderland gebeurde
op de regenten en de bevolking der overige gewesten maakte.
Op de tijding van het binnenrukken der troepen te Elburg en
te Hattem schorsten de staten van Holland den kapitein-
generaal van hun gewest in dit ambt en onthieven den raad-
pensionaris van de verplichting, om in gemeenschappelijk overleg
met den stadhouder te handelen (zie blz. 134).
-ocr page 171-
161
Jammerlijk was voorwaar de toestand des vaderlands. Thans
zag men het tegendeel van de macht, die de eendracht gaf.
Alle gewesten leverden overvloedige voorbeelden van de meest
ingewikkelde en netelige burgergeschillen op. Zij waren het
tooneel van de schroinelijkste verwarring. Er was oneenigheid
tusschen de Staten-Generaal en de staten van Holland, onee-
nigheid tusschen deze en die van Gelderland. Onbeschrijfelijk
waren de haat en de partijschap, die in het anders zoo rus-
tig Nederland alom blaakten. Men wendde zich tegen de
personen, in plaats van in de zaken te wraken, hetgeen
verkeerd was. Talloos waren de schot- en lasterschriften,
de spotprenten en blauwboekjes. Men vergeleek den stad-
houder met een\' Nero en Alva en stelde Philips II boven hem.
Bij alle partijen scheen het een uitgemaakte zaak te zijn,
dat de redding van elders moest komen. De patriotten reken-
den op Frankrijk; de stadhouderlijke partij wendde hare oogen
naar Engeland of Pruisen. Inmiddels droegen de staten van
Holland, bezorgd voor de veiligheid van hun gewest, de ver-
dediging hiervan aan vijf regenten uit verschillende steden op,
commissie van defensie geheeten , die zich te Woerden vestigde
en over het krijgsvolk beschikte. Zij werd in haar bedoelingen
ondersteund door een gewapend korps, vliegend legertje ge-
noemd, hetwelk de gansche provincie doortrok, om de stad-
houdersgezinde landlieden in toom te houden.
Zoo was dan alles rijp voor een uitbarsting. De lont
ontbrak niet, die het kruid zou doen ontvlammen. In Juni
1787 begaf de prinses zich met een klein gevolg uit Nijmegen
op reis naar \'s Gravenhage. Haar oogmerk was, door hare
verschijning te midden van de bevolking dier stad de volks-
menigte in geestdrift te doen ontvlammen en \'s prinsen vijanden
ontzag in te boezemen, ten einde alzoo een omwenteling te-
weeg te brengen. Ten o. van Gouda lag een sluis, de
Goejanvenuellesluis genoemd. Bij die sluis gekomen, werd de
prinses tegengehouden door eenige manschappen van het vrij-
korps van Gouda, daar op wacht staande. Vervolgens verzocht
de commissie van defensie, zich terstond hierheen spoedend,
haar, niet dieper in Holland door te dringen. Het geval, op
zichzelf van weinig beteekenis, werd door de prinses hoog op-
genomen. De koning van Pruisen, Frederik Willem II, liet
Dk. Wwnne, Sein. Geschied, v. h. Vaderland, 2Je druk.         11
-ocr page 172-
162
onmiddellijk een schitterende voldoening eischen voor de be-
leediging, zijner zuster (zie blz. 154), en dus hem, aangedaan.
Zij werd niet gegeven. Hierom rukte, op zijn\' last, Kar el
Willem Ferdinand, regeerend hertog van Brunswijk-Wol-
fenbuttel, een neef van Lodewijk Ernst (zie blz. 151), de Ne-
derlanden met een leger van ongeveer 20,000 man binnen.
Deze troepen trokken door Gelderland op Utrecht af en bezet-
teden deze stad. Na korten tegenstand gaf ook Amsterdam
zich op zekere voorwaarden over.
In een\' oogwenk was de omwenteling voltrokken. Binnen
den kortst mogelijken tijd gaf men aan alles de vorige gedaante
terug. De stadhouder werd door de staten der verschillende
gewesten verzocht, zooals bij de vorige omwenteling steeds
het geval was geweest, in de steden de wet te verzetten.
Raadpensionaris werd in 1787 Laurens Pieter van de
Spiegel. Hij was een groot staatsman, die een uitstekende
kennis bezat van staatsrecht en geschiedenis, tevens zeer ervaren
in het financiewezen. Fel was de wraak, welke de zegevie-
rende partij zich op vele plaatsen tegen de patriotten veroor-
loofde. In menige stad waren de Pruisen bereidvaardige dienaars
dier wraakoefeningen. De patriotten werden in hun personen
aangerand, in hun goederen en bezittingen benadeeld. Niets
was er evenwel, dat een volkomen verzoening meer in den
weg stond, dan de wijze, waarop een amnestie, d. i. alge-
meene vergetelheid en vergiffenis, werd uitgevaardigd. In
sommige provinciën kondigde men er eene af, maar met zoo-
vele uitzonderingen, dat zij dien naam niet verdiende. Hiervan
was het gevolg, dat de reeks der reeds uitgeweken patriotten
nog werd vermeerderd met een groot getal van hen, die door
een rechterlijk vonnis werden getroffen of die zich, ook zonder
dat, niet veilig rekenden. Duizenden bedroeg het cijfer van
hen, die het vaderland verlieten en zich, voor een goed deel,
in de Zuidelijke Nederlanden en in Frankrijk vestigden.
-ocr page 173-
103
§ 33.
Do val der Republiek. Blik op den toestand des lands.
Eerst in 1788 verlieten de Pruisen, met een vrij grootcn
buit beladen, de Nederlanden. Op allerlei wijze zocht men
den nu herstelden regeeringsvorm voor de stormen des tijds te
beveiligen. Zoo sloot de Republiek in 1788 een verdedigend
verbond met Engeland en met Pruisen, waai bij deze mogend-
heden het erfstadhoudcrseliap waarborgden, liet ontbrak
thans niet aan blijken, die van hooge ingenomenheid met
het huis van Oranje-Xassau schenen te getuigen, zoo vaak
de gelegenheid zich daartoe aanbood, inzonderheid in 1791,
toen de erfprins (zie blz. 154) in het huwelijk trad met
Frederika Louis e "Wil heimina, een dochter van den
koning van Pruisen. Op vele plaatsen liet men het dragen
der Oranje-versierselen niet aan de inspraak van \'t gemoed
der burgers over, maar werd zelfs het bevel hiertoe uitge-
vaardigd. Uit \'s prinsen huwelijk sproten in 1792 Willem
Frederik George Lodewijk, in 1797 Willem Frederik Karel,
in 1809 Marianne. Desniettemin bleek het welhaast, dat er
niets anders was voorgevallen, dan dat een vreemde mogend-
heid de stadhoudersgezinden had doen zegevieren en dat deze
zegepraal de verbanning der patriotten ten gevolge had gehad.
De rust — het is waar — was, doch met geweld, hersteld,
niet de eendracht. Bij den omkeer der zaken had men geens-
zins vergeten en vergeven. Tweespalt en partijschap bleven
voortwoelen. Te vergeefs poogde van de Spiegel de Republiek
op te beuren. De gebreken in \'t staatsbestuur waren vele:
zij waren verouderd. Slechts in fmancie-wezen was het hein
mogelijk, eenige hervormingen in te voeren.
Hevig was de schok, dien do omwenteling in een naburig
land, in Frankrijk, uitgebarsten (Ovcrziclit, blz. 174 vlg.),
aan de Republiek gaf, duurzaam de gevolgen van dien schok.
Een tijdlang slaagde van de Spiegel er in, de Republiek on-
zijdig te doen blijven, zelfs sedert April 1792, toen Frankrijk
reeds in oorlog was met Pruisen en met Oostenrijk en zijn
legerbendon aireede naar de Zuidelijke Nederlanden had ge-
zonden. Van hunne zijde spaarden de patriotten, die zich in
Frankrijk ophielden, geen poging, om de nationale conventie
11*
-ocr page 174-
164
(zie Overzicht, blz. 177), die alle vorsten voor hare natuurlijke
vijanden verklaarde, te nopen, haar beginselen op de Neder-
landsche Republiek te gaan toepassen. Op den lsten Februari
1793   voldeed de conventie aan den wensch der patriotten
door den oorlog te verklaren aan den koning van Engeland
en aan den stadhouder der Vereenigde Nederlanden. Kort
hierna trok Dumouriez, een Fransch generaal, geleid door
Hendrik Willem Daendels aan \'t hoofd der Bataafsche
uitgewekenen, do grenzen van Nederland over. Doch na ecnige
vestingen te hebben veroverd, moesten zij terugtrekken, en
de Republiek was nog eenmaal gered.
Maar de verademing was van korten duur. Het ééne vijan-
delijke leger na het andere stroomde naar de Zuidelijke Ne-
derlanden, die, hoewel zij eerst bij den vrede van Campo
Formio (Overzicht, blz. 180) aan Frankrijk werden afgestaan,
reeds sedert November 1792 metterdaad in de macht der
conventie waren. Daarentegen zond de koning van Pruisen,
zijn beloften brekend, zijn soldaten niet naar de kamp-
plaats. Dus streden Willems zonen, de erfprins Willem
Frederik en Frederik, vruchteloos met moed en beleid
aan \'t hoofd der Nederlandsche krijgsbenden, die een deel van
\'t leger der bondgenooten uitmaakten. De slag bij Fleurus in
1794   (Overzicht, blz. 178) was zoo beslissend, dat in deze
oorden de Franschen thans geen\' weerstand meer hadden te
duchten. Toch draalden de Franschen nog een oogenblik, eer
zij verder gingen. Na den val van het schrikbewind (Overzicht,
blz. 177) helde de regeering van Frankrijk tot den vrede
over. Doch Daendels en de overige patriotten spoorden steeds
tot de overkomst aan. Zoo trok dan in December 1794 en
Januari 1795 de Fransche generaal Pichegru, wederom
door de patriotten onder Daendels geleid, over de bevrozen
rivieren en stroomen de Nederlanden binnen. Daar de nati-
onale conventie had verklaard, dat zij zich in geen verdrag
met de Republiek wilde inlaten, eer de stadhouder zich had
verwijderd, scheepte Willem V zich den 18den Januari met
zijn gezin naar Engeland in, waar hij tot 1800 vertoefde.
Alzoo bleef de wederwerking op hetgeen het jaar 1787 had
zien gebeuren niet achter. Thans, acht jaren na hun ver-
banning, keerden de patriotten terug, op hun beurt door
-ocr page 175-
165
een vreemde mogendheid, door Frankrijk, geleid. Door
haren ondergang bezegelde de Republiek de oude spreuk:
eendracht maakt macht, tweedracht verstrooit.
Onder de vele bewijzen van de steeds toenemende verzwak-
king der Republiek gedurende de 48de eeuw is het allengs
meer en meer vervallen harer zeemacht een der meest in \'t oog
loopende. Met het verval der zeemacht hield dat van den
handel gelijken tred. Even als de handel, waren de haring-
visscherij en de walvischvangst langzamerhand aan het kwijnen
geraakt (zie blz. 141). Wat de Oost-Indische compagnie
betreft, zij had eveneens luisterrijker dagen gekend, dan de
laatste vijftig a zestig jaren van haar bestaan. Onder hare
gouverneurs-generaal in dit tijdperk zij nAdriaan Valkenier
(1737—1741) en Gustaaf Willem baron van Imhoff
een paar van de meest beroemde. Het bewind van Valkenier
werd gekenmerkt door den beruchten moord der Sineezen op
den 9den October 1740 en volgende dagen. Sinds eenigen tijd
hadden sommige maatregelen van \'t bewind der compagnie het
wantrouwen gewekt van een menigte te Batavia gevestigde Si-
neezen, die deswege naar \'t gebergte en naar de bosschen weken,
den omtrek van Batavia onveilig makend. Op den 8sten
October hadden er in de nabijheid dier stad eenige gevechten
tusschen de Nederlanders en de Sineezen plaats, waarin deze
werden verslagen. Volgens besluit nu van den raad van Indiö
(zie blz. 80) werd er den Oden en volgende dagen een ware
bloedbruiloft gehouden onder de Sineezen te Batavia, die men
verdacht hield van verstandhouding met hen, die buiten waren.
Ruim 10,000 Sineezen vielen als de offers dezer vreeselij ke
wraakneming. Kort na dien moord werd van Imhoff gouver-
neur-generaal. Hij breidde het gebied der compagnie aanmer-
kelijk uit (zie blz. 143) en is de stichter van Buitenzorg, nu
het gewoon verblijf van den gouverneur-generaal.
Na van Imhoff ging de Oost-Indische compagnie steeds meer
achteruit. Vele waren do oorzaken van haren achteruitgang.
Een der voornaamste is, dat zij, reeds vóór het midden der
18de eeuw, elk jaar hare boeken met een tekort van eenige
millioenen sloot. In plaats van de uitgaven naar evenredigheid
te beperken, ging zij, die niets had uit te deelen, desniet-
tegenstaande met hare uitdeelingen voort. Hoewel op een
-ocr page 176-
1GG
lager bedrag neerkomend dan voorheen (zie blz. 144), be-
I iepen die uitdeelingen toch nog 20 tot 12% ten honderd.
Eveneens ging het de West-Indische compagnie. Reeds in de
17de eeuw (zie blz. 144) was men begonnen, voor alle inge-
zetenen van den staat vrijstelling te verleenen van de vaart
op ecnige dier plaatsen, waarop het vroeger octrooi (zie blz.
88) de compagnie den alleenhandel toekende. In de 18de
eeuw werd dezelfde vergunning verleend ten opzichte van de
kust van Guinêa, van EssequTbo en Demerary. Hoezeer deze
maatregelen Nederlands handel in \'t algemeen moeten hebben
begunstigd, zij konden de nieuwe \'West-Indische compagnie
niet genoegzaam opbeuren.
Nederlands kerkelijke; toestand onderging sedert den vrede van
Munster (zie blz. 99, 100) geen groote veranderingen. Bij
de vele sekten , die werden geduld, kwamen sinds het begin
der 18de eeuw nog een paar andere: de Jansenisten en de
Herrenhutters. De Jansenisten ontleenden hun\' naam aan
O o r n e 1 i s Janssen, hoogleeraar te Leuven en later bisschop
te Yperen, die in 1G38 stierf. Twee jaren na zijn\'dood kwam
een werk van hem uit, Awjusllnus getiteld, hetwelk do leer
v;ui dezen kerkvader verklaarde. Rome verbood dit geschrift.
Intusschcn vonden de begrippen van het Jansenisme bijval bij
een aantal der Xedcrlandsche katholieken, die aldus onderling
werden verdeeld. Zij, welke die begrippen waren toegedaan,
benoemden in 1723 hun eersten aartsbisschop, wiens zetel te
Utrecht was. De Herrenhutters of broedergemeente worden
zoo genoemd naar het dorp of vlek Hernhutt (in \'t z.o. van
het koninkrijk Saksen, nabij Zittau), waar zij hun eerste
gemeente stichtten. Sinds 174G vestigden de Nederlandsche
Herrenhutters zich te Zeist.
In de eerste eeuw van het bestaan der Republiek werden
kunsten en wetenschappen hoog gewaardeerd, ook om haar-
zelven, maar vooral met het praktisch doel, om de heerschapij
van Nederland over verre zeeën en kusten uit te breiden.
Al werd het praktisch doel door de nazaten der 18de eeuw
meer uit het oog verloren, van die zucht zelve voor vermeer-
dering van kennis vervreemdden zij niet. Achtereenvolgens
verrezen talrijke genootschappen, als zoovele getuigen van den
zin voor wetenschappen, die de Nederlanders bezielde. Een
-ocr page 177-
167
ander doel dan deze genootschappen had de Maatschappij tot
Nut van \'t Algemeen,
welke Jan Nieuwenhuizen, Doops-
gezind leeraar te Monnikendam, in 1784 stichtte. Op vele
plaatsen verbeterde zij het Lager-Onderwijs, bevorderde een
zekere verdraagzaamheid in zaken van godsdienst en verspreidde
nuttige kennis onder alle standen der samenleving.
In de letterkunde bleef het heerschend karakter gebrek aan
kracht en oorspronkelijkheid. Zoetvloeiendheid was het hoofd-
doel , waarnaar de leden der talrijke dichtergenootschappen
streefden, die den lof dezer kringen wilden verwerven. Daarom
vonden zij weinig weerklank, wier werken den stempel droe-
gen van dichterlijken gloed en eigen talent. Zoodanige uit-
zonderingen waren de gebroeders Willem en Onno Zwier
van Haren, die, hoewel op \'t gebied der staatkunde werk-
zaam, menig uur aan de beoefening der dichtkunst wijdden.
Willems hoofdwerk, een heldendicht, verheerlijkt Friso, den
gewaanden eersten koning der Friezen. De jongere broeder
schreef een aaneengeschakelde reeks van lierdichten onder
den titel van de Geuzen. In breede trekken schildert dit ge-
dicht de daden der Nederlanders, die in den strijd tegen
Spanje den grondslag legden der onafhankelijkheid van hun
vaderland.
In het proza dier dagen nemen de vriendinnen Elizabeth
Bekker en Agatha Deken den eersten rang in. Elizabeth
Bekker, eerst getrouwd met den predikant Wolft", woonde
en schreef, na den dood van haren echtgenoot, tezamen met
Agatha Deken. Zij waren de eersten, die werken in \'t licht
gaven, welke in meer dan één opzicht den naam van »Neder-
landsche romans" verdienen. Twee dier werken, Sara Bur-
gerhart
en Willem Leevend, werden alom gelezen. De vrije
wijze, waarop de schrijfsters hare gedachten ook over staat-
kundige onderwerpen uitten, deed het haar geraden achten,
in 1787 met zoovele anderen het vaderland voor een wijl te
verlaten. Een tijdgenoot dezer vriendinnen was, althans nog
gedurende een aantal jaren, Jan Wagenaar, sedert 1700
eerste klerk ter secretarie van Amsterdom en gestorven in
1773. Zijn hoofdwerk is de Vaderlandsche Historie, de eerste
poging om de verspreide deelen van Nederlands geschiedenis
tot een groot geheel te vereenigen.
-ocr page 178-
168
§ 34.
De Bataafsche Republiek en het koninkrijk Holland.
Zoo was dan de oude Republiek bezweken, om plaats te
maken voor een nieuwen staat. Nauwelijks hadden zich de
Fransche bajonetten vertoond, of de oude, afgeleefde vormen
bezweken vanzelven. Terwijl een deel van \'s lands bevolking,
door te dansen rondom de vrijheidsboomen, zijn vreugde aan
den dag legde, had er terstond een volledige omkeering in
het bewind plaats. In plaats van het voormalig bestuur der
Oost-Indische compagnie benoemde een vernieuwde vergadering
der Staten-Generaal een comité (raad of afdeeling) tot de zaken
van den Oost-Indischen handel en bezittingen.
Eveneens kwam
het beheer van de West-Indien aan een comité tot de zaken
van de koloniën en bezittingen in Afrika en Amerika.
Verder
hadden de Staten-Generaal in de eerste plaats \'s lands betrek-
king tot Frankrijk te regelen. Den 16den Mei 1795 kwam
het Haagsch verdrag tot stand. Met 100,000,000 gl., den
afstand van Maastricht, Venlo en Staats-Vlaanderen en het
toelaten van Fransche bezetting in Vlissingen moest het vader-
land den schijn van onafhankelijkheid van Frankrijk en de
erkenning als zelfstandige mogendheid, als Bataafsche Repu-
bliek,
betalen. Een der geheime artikels, aan het verdrag
toegevoegd, behelsde, dat liet Fransche leger, hetwelk van
nu af de bezetting dier Republiek zou uitmaken en dat niet
grooter mocht zijn dan 25,000 man, door deze Republiek zou
worden bezoldigd, gekleed en gevoed. Zoodra deze troepen
in goeden toestand verkeerden, werden zij gedurig door andere
vervangen, die slecht waren uitgerust en aan al het noodige
gebrek hadden.
Dit verdrag was een duidelijke verklaring der afhankelijk-
heid van de Bataafsche Republiek ten opzichte van Frankrijk.
Een tweede gevolg van de nauwe betrekking tot Frankrijk
waren de assignaten {Overzicht, blz. 175), die weldra alle waarde
verloren. Bovendien erfde de nieuwe Republiek onmiddellijk
de vijandschap, die Engeland tegen Frankrijk, haar bondge-
noot, voedde. Reeds vóór den 16den Mei, terstond na het
binnenrukken der Franschen. legde Groot-Britannië embargo
-ocr page 179-
169
of beslag op Neerlands schepen, om ze later prijs te verklaren.
In September verklaarde het aan de Bataafsche Republiek den
oorlog. Van dit oogenblik af viel de eene der buitenlandsche
bezittingen na de andere in handen der Engelschen, tegen
wier meesterschap ter zee niemand was opgewassen. Reeds in
1801 was Java de eenigste zijner bezittingen, die Nederland
had behouden. Bij al die rampen zijn de gedwongen geld-
heffingen te voegen, welke de regeerende lichamen der Ba-
taafsche Republiek achtereenvolgens uitschreven.
Het spreekt vanzelf, dat, na de schikking met Frankrijk,
de regeling van den regeeringsvorm de eerste taak was, hier te
lande te verrichten. Te dien einde hield, den lsten Maart 1796,
een nationale vergadering haar eerste bijeenkomst. Zoodra zij
te \'sGravenhage was bijeengekomen, werden de Staten-Generaal
ontbonden. De leden der vergadering waren tot twee partijen
te brengen, die der unitarrissen, voorstanders eener volstrekte
eenheid, en die der focderalisten, welke tot op zekere hoogte
een bondgenootschap van zelfstandige staten wilden. Foede-
ralist was o. a. Vitringa. Tot de hevigste unitarissen behoorden
Pieter Vreede en Gogel, tot de gematigden onder hen Schim-
melpenninck. Deze eerste nationale vergadering slaagde niet
in haar plan, weshalve, den lsten September 1797, een
tweede werd geopend. Deze gelukte het evenmin, het werk
tot stand te brengen, want den 22sten Januari 1798 waagden
de hevigste unitarissen, met name Daendels, een\' coup d\' ètat
of aanslag op hun meest gematigde medeleden. Een aantal
van hen lieten zij in hechtenis nemen. De op die wijze ge-
zuiverde vergadering noemde zich constituecrende vergadering,
representeerende het Bataafsch volk. In Maart had zij het ont-
werp eener grondwet afgewerkt. In April had de stemming
van \'t Bataafsch volk over het ontwerp plaats, dat met eene
overgroote meerderheid van stemmen werd aangenomen.
De hoofdinhoud dezer staatsregeling, den lsten Mei 1798
afgekondigd, komt hierop neer. De oppermacht berust, in
naam van het Bataafsch volk, bij het vertegenwoordigend
lichaam,
waarvan de leden door liet volk worden gekozen.
Het bestaat uit twee kamers. Het draagt de uitvoerende macht
aan door zijn leden te kiezen rijf directeuren, het uitvoerend
bewind
, op en behoudt zelf de wetgevende macht. Het grond-
-ocr page 180-
•170
gebied der Republiek wordt in acht departementen verdeeld.
De grenzen van geen dier departementen kwamen overeen met
den omtrek eener voormalige provincie. Een daarvan b. v.,
hetwelk het departement van de Eems heette, bestond uit
gedeelten van Friesland, Groningen en Drente. De geld-
middelen van den staat staan onder één beheer en komen in
één algemeene kas. Eveneens heeft er een samensmelting
der schulden plaats, amalgame geheeten. De kerk wordt van
den staat gescheiden. Voorloopig zullen slechts de leeraren
en dienaars der hervormde kerk uit \'s lands kas worden be-
zoldigd.
Niemand, die den inhoud dezer constitutie onbevooroordeeld
gadeslaat, kan ontkennen, dat men het goede, hetwelk uit
den druk der tijden werd geboren , grootendeels aan haar was
verschuldigd. Vooreerst werd de pijnbank afgeschaft. Dan
werd het Gemeenebest één en ondeelbaar verklaard, zoodat
de zeven souvereine gewesten, benevens de Generaliteitslanden
en het bondgenootschappelijk Drente van nu af maar één\'
staat vormden. De provinciale naijver en tegenkanting weken
langzamerhand voor één toenemende nationale eenheid. Ins-
gelijks hield de druk op der stedelijke aristocratie. Volkomen
gelijkstelling van allen voor de wet werd een vaste regel,
en alle heerlijke rechten en wat verder van het leenstelsel af-
komstig was werden vernietigd.
Intusschen leverde de oorlog zelf, waarin de Bataafsche
Republiek, als bondgenoot van Frankrijk, werd betrokken,
niets dan nadeelen op. Gedurende den tweeden coalitie-krijg
(Overzicht, blz. 181) werd Nederland zelf het tooneel der
vijandelijkheden. Daar Engeland en Rusland een poging
wilden wagen, om de Bataafsche Republiek aan \'t oppergezag
van Frankrijk te onttrekken, landde in Augustus 1799 een
geduchte Engelsch-Russische krijgsmacht onder \'t opperbevel
van Frederik, hertog van York, nabij de Helder. Daen-
dels, bevelhebber der Bataafsche krijgsmacht, moest wijken.
Maar de Fransche generaal Bruno, zich met een aanzienlijk
leger bij Daendels voegend, bracht den vijand den 19den
September bij Bergen (ten n.w. van Alkmaar) en den Oden
October bij Castricum (ten z.w. van Alkmaar) een nederlaag
toe. Dit noodzaakte de Engelschen en de Russen, die bovendien
-ocr page 181-
171
in deze streken geen voldoende huisvesting en levensmiddelen
konden vinden en hier te lande weinig blijken van deelneming
bespeurden, terug te trekken. Dus keerde ook de erfprins
van Oranje, die eenigen tijd te Alkmaar had vertoefd, naar
Engeland terug, vanwaar hij zich in \'t begin van 1800 met
zijn\' vader naar Brunswijk met der woon begaf.
Zelfs al zag men deze en andere nadeelige gevolgen van
den oorlog voorbij, dan nog had het vaderland geen redenen
tot blijdschap. De koophandel, de nijverheid, en het vertier
beteekenden schier niets, de schuldenlast was ondragelijk.
Daarenboven was de vreugde over de staatsregeling van korten
duur. De eenheid, die er in heerschte, diende slechts om
het uitvoerend bewind met zooveel bezigheden te overladen ,
dat alles zeer langzaam of in \'t geheel niet werd afgedaan.
Dit deed wederom aan de noodzakelijkheid van \'t vervaardigen
eener nieuwe grondwet denken. Middelerwijl zag de eerste
consul Napoleon (Overzicht, blz. 181) met weerzin de opper-
macht des volks, die hij in Frankrijk aan ketenen had gelegd,
in het klein gemcenebest gehuldigd. De Bataafsche Repu-
bliek , van \'t oogenblik harer wording af gedwongen Frankrijk
steeds uit de verte te volgen, kon dit ook thans niet nalaten.
Met de meerderheid der vijf leden van \'t uitvoerend bewind
knoopte Napoleon in \'t geheim onderhandelingen aan. Wetend,
dat zij op den steun van hem kon rekenen, die aireede de
machtigste man van geheel Europa begon te worden, liet die
meerderheid van \'t uitvoerend bewind zich door niets terug-
houden van do voltrekking van haar voornemen. Den lsten
October 1801 werd het volk een ontwerp ter stemming voor-
gelegd. De uitslag der stemming was, dat de staatsregeling
werd aangenomen. Tot dien uitslag geraakte men door te
bepalen, dat het groot aantal van hen, die niet waren opge-
komen, moest worden geacht te hebben toegestemd.
De staatsregeling van 1801 naderde meer, dan die haar
voorafging, de beginselen van het foederalisme. Zij behield
de eenheid, maar gunde meer vrijheid aan de besturen der
departementen en gemeenten. Aan \'t hoofd der Republiek
stond thans een staatsbcivind van twaalf personen met een
wetgevend lichaam. Groot was het gezag, aan het staatsbe-
wind opgedragen, terwijl de invloed van het wetgevend
-ocr page 182-
172
lichaam word beperkt. Ook ten opzichte van de verdeeling van
het grondgebied kwam deze constitutie terug op de andere.
Zij herstelde èn de namen èn de grenzen der voormalige ge-
westen , waarvan men toen, om het provincialisme te fnuiken,
was afgeweken. Het getal der departementen bleef hetzelfde.
Zij heetten nu: Holland, Zeeland Brabant, Overijsel (waartoe
Drente tevens grootendeels behoorde), enz. De constitutie,
in haar geheel, is een bewijs, dat men tot gematigder gevoelens
terugkeerde.
In 1802 werd de Republiek één oogenblik verademing ge-
schonken. Het was na het sluiten van den algemeenen vrede
te Amicns (Overzicht,
blz. 181) in Maart van dat jaar, waar
Rutger Jan Schimmelpenninck de Republiek vertegen-
woordigde. Van de verschillende artikels had dat de meeste
betrekking op de Republiek, waarin werd bepaald, dat, met
uitzondei\'ing van Ccylon, Engeland haai\' al hare volkplantingen
teruggaf. Tevens werd, overeenkomstig vroegere bepalingen,
vastgesteld, dat de schadeloosstelling voor het huis van Oranje-
Nassau niet ten laste zou komen der Republiek. Die schade-
loosstelling werd weldra gevonden ten koste van Duitschland
en bestond uit het voormalig bisdom Fulda (in \'t vroeger keur-
vorstendom Hessen, thans tot Pruisen behoorend) en eenige
andere streken. Nimmer heeft echter Willem V het bewind
over deze landen aanvaard. Hij bleef als ambteloos burger in
Brunswijk, waarheen hij zich bij zijn vertrek uit Engeland (zie
blz. 104 en 171) had begeven. Zijn oudste zoon, wien hij de
genoemde landen afstond, bleef ze ook na den dood zijns vaders,
die in 1800 plaats had, besturen. Maar in 1807, bij den vrede
van Tilsit, ontnam Napoleon hem, omdat hij voor Pruisen
had gestreden, zoowel deze staten, als die, welke hij in Nassau
van zijn\' vader had geërfd.
Op den gesloten vrede vertrouwend, begonnen handel en
vertier in 1802 in Nederland weder te herleven; doch wederom
was de verademing kort van duur. In Mei 1803 verklaarde
Napoleon Groot-Britannié\' op nieuw den oorlog. Dit rijk legde
zich nu dadelijk weder op de herovering toe der pas terug-
gegeven buitenlandsche bezittingen, die het allengs alle, be-
halve Java en een paar andere, in zijne macht kreeg. Thans
werd geheele uitputting liet lot van het fel geteisterd land.
-ocr page 183-
173
Het moest den consul voor de door hem beraamde verovering
van Engeland troepen , schepen en millioenen leveren. Hoe-
zeer alle krachten werden ingespannen en de laatste penningen
bijeengezocht, wat opgebracht werd, voldeed niet. Aan den
vorm van \'t bestuur weet Napoleon dat, waarvan de oorzaak
in het onvermogen was gelegen. Te midden dier nimmer
eindigende eischen werd Napoleon keizer (Overzicht, blz. 181).
Nu moest alom, waar Frankrijks stem gold, ook de schaduw
van volksregeering voor het eenhoofdig beginsel wijken. In
\'t begin van 1805 verkreeg Schimmelpenninck, de gezant der
Republiek te Parijs, van Napoleon bevel, om een nieuwe
grondwet op het papier te brengen, waaraan het monarchaal
beginsel ten grondslag lag. Schimmelpenninck kweet zich
van den last. Het ontwerp beljaagde Napoleon en werd in
April door het volk goedgekeurd. Wederom werden de zwij-
genden gerekend het ontwerp te hebben aangenomen.
Deze derde staatsregeling, waarvoor die van 1801 plaats
maakte, stelde Rutger Jan Schimmelpenninck, onder
den naam van raadpensionaris, met een meer dan vorstelijk
gezag bekleed, aan \'t hoofd van het Bataafsch gemeenebest.
De wetgevende macht werd aan een wetgevend lichaam van 19
leden opgedragen. Den raadpensionaris stond een staatsraad
van zeven leden ter zijde. Ten opzichte van de verdeeling
van \'t grondgebied was de eenigste wijziging, in \'t jaar 1805
ingevoerd, dat Drente van Overijsel werd afgescheiden en
als landschap aan de acht departementen toegevoegd. Zooveel
hij vermocht, wendde Schimmelpenninck zijn macht eenig ten
algemeenen nutte aan, zooals dan ook de daadwerkelijke
regeling van het lager-onderwijs bij de wet van den 3den
April 1806 en het invoeren van algemeene in plaats van de
vroegere provinciale belastingen gunstig voor zijn bewind ge-
tuigen. De invoering dier algemeene belastingen was een
zeer gewichtige financiè\'ele omwenteling. Zij waren reeds door
de unie (zie blz. 61) voorgeschreven, maar nimmer in \'t lo-
ven getreden. Groot zijn bovenal Schimmelpennincks verdien*
stcn omtrent het lager-onderwijs. Het algemeen volksonderwijs
was een der vruchten van de hervorming. Hierom was het
opzicht over de scholen bij de kerk, waaraan het nu werd
onttrokken. Eerst door deze wet werd alom de verbetering
-ocr page 184-
174
der scholen en van \'t onderwijs krachtdadiger ter hand geno-
men en doorgezet.
Maar de machtige en alles beheerschende geest van Napoleon
duldde ook deze zwakke schaduw van een onafhankelijke
republiek maar kort. Een aanleiding tot verandering werd
spoedig gevonden. Zij werd gezocht in een verzwakking van
\'t gezicht van den raadpensionaris. Wat de keizer van Frankrijk
wilde, was weldra geen geheim meer. Zijn broeder Lodewijk
moest koning van Holland worden. Een plechtig gezantschap
werd verplicht den keizer te Parijs te komen verzoeken om
datgeen, wat hijzelf, als zijn\' wil, aan Nederland opdrong.
Alzoo volgde in Juni 180G een vierde constitutie. Lodeivijk
Napoleon
werd koning van Holland tegen erkenning van de
oppermacht zijns broeders als hoofd van \'t geslacht. Hem werd
een wetgevend lichaam van 39, alsmede een staatsraad van
13 leden toegevoegd. Lodewijks streven was in de eerste
plaats, een Nederlander te worden. Waar hij als koning zijn\'
eigen weg kon bewandelen, poogde hij het goede tot stand
te brengen.
Aan den derden coalitie-krijg, die inmiddels was uitgebarsten
(Overzicht, blz. 182 en boven blz. 172), namen de Neder-
landsche krijgslieden in 1806 en 1807 deel. De vrede van
Tilsit (Overzicht, blz. 183), welke aan dien oorlog, voor zoo-
ver hij te land werd gevoerd, een einde maakte, vergrootte
het grondgebied van den staat, doordien Jever (thans in \'t
n.w. van \'t groothertogdom Oldenburg) en Oost-Friesland,
tegen den vollen afstand van Vlissingen en diens tafel, het-
welk aan Frankrijk kwam, met Holland werden vereenigd.
Kort voor het sluiten van dien vrede, nog in \'t zelfde jaar
1807, werd het koninkrijk in tien departementen verdeeld,
waarbij Oost-Friesland thans als elfde kwam. Hoewel de
derde coalitie-oorlog niet op den bodem van het koninkrijk
Holland werd gevoerd, was hij de aanleidende oorzaak van
een noodlottig voorval, waardoor de stad Leiden werd ge-
troffen. Op den 12den Januari 1807 sprong een schip, met
veel kruid geladen, dat op zijn doorvaart naar Delft de stad
aandeed. Na de uitbarsting lag een van de fraaiste gedeelten
van Leiden, het Rapenburg, in puinhoopen. Meer dan twee
honderd huizen werden omvergeworpen, honderden bovendien
-ocr page 185-
175
beschadigd. Te midden der algemeene ontzetting, eenige uren
nadat men den schok te \'s Gravenhage had gevoeld, kwam
de koning op de plaats zelve van \'t ongeluk, om in persoon
op alles orde te stellen. Velen bleven door de tijdig aange-
brachte hulp behouden, ofschoon het getal van hen, die het
leven verloren, nog 152 beliep.
Hoe erg ook, het ongeluk van \'t jaar 1807 was tijdelijk.
Anders was het gelegen met die rampen, welke een gevolg
waren van de onverbreekbare keten, welke het koninkrijk
Holland aan Frankrijk verbond. Wrevelig over de nederlaag
bij Trafalgar (Overzicht, blz. 183), verordende Napoleon in
1800 het continentaal-stelsel, d. i. de uitsluiting der Engelschen
van het vasteland, waardoor hij allen handel met Groot-Bri-
tannië verbood en al wat Engelsen was voor goeden buit
verklaarde. Het besluit werd in de eerst volgende jaren nog
verscherpt door andere verordeningen, waarin de keizer o. a.
het openlijk verbranden van alle Engelsche waren in de van
hem afhankelijke staten gelastte. Voor Nederlands handel,
in zoover er nog eenige handel was, werd het continentaal-
stelsel de doodsteek. Het was, alsof het Nederland was voor-
behouden , de maat te zien volgemeten van alle soorten van
onheilen, die een land kunnen treffen. Er ontbrak nog maar
een inval aan op het grondgebied van \'t koninkrijk, en die
inval kwam. Ten einde de heerschappij ter zee te beter te
kunnen handhaven, achtte Engeland het geraden, Walcheren
in bezit te nemen en Vlissingens alsmede Antwerpens werven
en arsenalen te verwoesten. Tegen \'t einde van Juli 1809
stak een vloot in zee, de grootste, die Engelands havens
immer had verlaten. Binnen weinige dagen waren Walcheren,
Schouwen en Duiveland in handen van den vijand. Inmid-
dels verzuimden de Engelschen Antwerpen aan te tasten,
terwijl een talrijk Fransch leger, zich bij het Nederlandsche
voegend , niet ophield de Engelschen te bestoken. Meer
nadeel nog brachten hun de Zeeuwsche koortsen toe. In
\'t kort, het doel der landing, aanvankelijk geslaagd, werd niet
bereikt, zoodat de vijand op het einde van \'t jaar Zeeland
weder ontruimde. De onderneming, met zooveel ophef aan-
gekondigd, liep te niet, even als in 1799.
Reeds sinds lang was Napoleon verbitterd op zijn\' broeder
•:••
-ocr page 186-
176
Lodewijk. Hij, het maaksel zijner hand, matigde zich aan,
als zelfstandig vorst te willen regeeren. Dit streed geheel en
al met de bedoeling zijns broeders, die Holland alleen een
eigen bestaan veroorloofde, onder voorwaarde dat het zich
metterdaad als een Fransch wingewest liet behandelen.
Voorloopig liet Napoleon zich in Maart 4810 nog tevreden
stellen met een verdrag, bij hetwelk geheel Zeeland, Bra-
bant, een gedeelte van Gelderland en een klein deel van Hol-
land aan Frankrijk kwamen, zoodat de Waal de grens van
\'t koninkrijk in \'t z.o. werd. Maar Lodewijk bleef van een
onafhankelijk koningschap droomen en den sluikhandel met
Engeland gedoogen. Van zijn\' kant toonde Napoleon duidelijk,
wat hij in het schild voerde, door nieuwe troepen te zenden,
die in last hadden, de hoofdstad te bezetten, en tolbeambten
(douaniers), ten einde den sluikhandel te weren. De koning
sprak er van, Amsterdam tot het uiterste te verdedigen. De
gansche natie wilde hij te wapen roepen. Maar zijn minis-
ters beweerden, dat zoodanige kamp onmogelijk was. Zoo
bleef hem niets anders over, dan afstand te doen van de kroon
ten behoeve van zijn tweeden, toen oudsten zoon, Lodewijk
Napoleon, onder regentschap der koningin Hortensia. Uit
vrees van door de handlangers des keizers te worden belem-
merd, verliet Lodewijk in den nacht van den lsten Juli 1810
heimelijk het paviljoen bij Haarlem, waar hij toen vertoefde,
en begaf zich naar Bohemen. Het land, waarover hij vier
jaren had geregeerd, zag hij nimmer weder, ofschoon hij nog
tot het jaar 1846 leefde. Op zware sommen was zijn bewind
het volk te staan gekomen. Daarentegen was voor alles, wat
den waterstaat betreft, voor dijken en wegen veel gedaan.
Onder de ministers, van wier diensten de koning een tijdlang
gebruik maakte, waren mannen van erkende bekwaamheid,
b. v. de admiraal Karel Hendrik Verhuell voor de ma-
rine, van Maanen voor de justitie.
Het laatste punt, waarop, als op een voorwerp der werk-
dadige belangstelling van koning Lodewijk, de aandacht moet
worden gevestigd, zijn de koloniën (zie blz. 165, 166, 168).
Bij de grondwet van 1798 was bepaald, dat de Bataafsche Repu-
bliek alle bezittingen der gewezen Oost-Indische compagnie en
hare schulden tot zich nam. Het oppergezag kwam aan het
-ocr page 187-
177
uitvoerend bewind (zie blz. 4G9), in 1801 aan het staatsbewind
(zie blz. 171j. Het bestuur werd in handen gesteld van den
raad der Aziatische bezittingen. Terzelfder tijd werd dat van
West-Indië opgedragen aan den raad der Amerikaansche kolo-
niën.
Lodewijk, den troon hebbende beklommen, was van
oordeel, dat in de Oost-Indische bezittingen een doortastende
hervorming moest plaats grijpen. Te dien einde benoemde hij in
Januari 1807 Daendels (zie blz. 164, 170) tot gouverneur-
generaal van Indie. Als een tweede Napoleon bracht hij in
het bestuur der volkplantingen een geheele omkeering teweeg,
weshalve hij door den een\' als een waar hervormer, door den
ander als een willekeurig man en een vriend van harde maat-
regelen wordt voorgesteld. Het laatste is voorzeker niet vol-
strekt te loochenen. Maar onbetwistbaar is het, dat er onder zijn
bewind meer dan een wezenlijke verbetering tot stand kwam.
§ 35.
Nederland bij het keizerrijk ingelijfd. Het herkrijgt
zijn onafhankelijkheid.
Het koninkrijk Holland verkreeg de regeering niet, die Lo-
dewijk het had toegedacht. Volgens besluit van den 9den
Juli 1810 werd het bij Frankrijk ingelijfd. Charles Fran-
cois Lebrun, hertog vanPlaisance(d. i. Piacenza, het
oude Placentia, in \'t n. van Italië), kwam als luitenant-
generaal of algemeen stedehouder
in de Nederlanden. Amsterdam
werd, na Parijs en Rome, verklaard de derde stad van het
keizerrijk te zijn. Het code Napoleon, d. i. wetboek Napoleon ,
werd ingevoerd. Een der artikels van \'t besluit stelde een
staatsbankroet vast. De renten der publieke schuld zouden
niet verder onder de lasten worden gebracht, dan voor een
derde, zij werden geticrecerd. De vroegere departementen
werden nu Fransche departementen met prefecten tot bestuur-
ders. Hunne namen waren b. v.: Zuiderzee, (d. i. ongeveer
het voormalig Noorderkwartier van Holland en Utrecht),
Bouches de 1\' Escaut, d. i. Monden van de Schelde (Zeeland),
Dm. YVijnne, Bekn. Geschied, o. h. 1\'u.derland, 2de druk.           12
-ocr page 188-
178
Ems-Occidental, d. i. Wester-Eems (Groningen en Drente). De
burgemeesters werden van nu aan maires.
In 1811 werd de conscriptie of gedwongen krijgsdienst inge-
voerd. Elk jongeling, den ouderdom van twintig jaren heb-
bende bereikt, moest zich laten inschrijven. De regeering
stelde het aantal vast, hetwelk telkens werd vereischt, en
hierop gingen de ingeschrevenen tot de loting over. Ontslagen
werd geen soldaat, tenzij ongeschikt voor den dienst. Al
dadelijk werd de conscriptie hierdoor verzwaard, dat, bij wijze
van terugwerking, het besluit ook werd uitgestrekt tot de
laatste drie jaren, en zij, die reeds drie-en-twintig jaren tel-
den, eveneens werden opgeroepen. Op de harde besluiten
nopens de conscriptie volgde een harde uitvoering. Vooral
maakte zich de prefect van het departement der Zuiderzee,
de Celles, door dergelijke handelwijze berucht. Tegen het
misbruik der drukpers meende het Fransch bewind met een
bijzonderen ijver te moeten waken. De censuur, die nauw-
lettend toezag, verbande alle vrijheid van schrijven. Het
spreekt vanzelf, dat ten aanzien van het continentaalstelsel
alle oogluiking nu ophield. Te Rotterdam, te Groningen en
elders zag men, gelijk te Venetië en te Leipzig, dat plechtig
en in \'t openbaar verbranden van al wat Engelsch fabriekgocd
was, somtijds voor een waarde van een Kalf millioen gl.
Geen Oost-Indievaarders vielen onze havens meer binnen.
Ongehoord werd de prijs der koloniale voortbrengselen. Rij-
tuigen en dienstboden werden bijna alom afgeschaft, bui ten-
goederen voor spotprijzen verkocht. De bevolking van Amsterdam
nam bij duizenden af.
Er is meer. De belastingen drukten den landzaat, die
geenszins, gelijk tevoren, in ruime verdiensten de middelen
vond om ze te betalen. De handel in tabak werd een alleen-
handel of monopolie van den staat. Een argwanende en strenge
politie beperkte zeer de vrijheid van spreken, want ook in
besloten kringen was het zaak, nauwkeurig rond te zien, of
zij er ook haar verspieders had. Het openbaar onderwijs werd
naar dat der Franschen verwrongen. Predikanten en onder-
wijzers ontvingen een tijdlang geen bezoldiging. Taal en
letterkunde dreigde een volkomen verval. Ook de hoogescho-
len moesten het ontgelden. Slechts Leiden en Groningen bleven
-ocr page 189-
179
in wezen; de overige, zoo zij niet werden opgeheven, werden
hoogescholen van den tweeden rang en geraakten aan \'t kwijnen.
Bij dit alles kwam eindelijk het geheel verlies der kolo-
niën. Nog in 1811 veroverden de Engelschen Java en de
overige volkplantingen. Alleen op Desima (zie blz. 09) bleef
de Nederlandsche vlag waaien. Zóó was \'s lands toestand in
de jaren der Fransche overheersching. Na den rampspoedigen
overtocht over de Berezina (Overzicht, blz. 184) kwam er bij
de vele plagen nog een nieuwe. Napoleon stelde de garde
d\'honneur
of eerewacht te paard in. Zij moest strekken, om,
bij verzet of opstand, den keizer een genoegzaam aantal gij-
zelaars in handen te stellen. Het werd als een gunst voor-
gesteld , in deze lijfwacht te worden opgenomen. Daar ieder
de kosten zijner eigen uitrusting moest dragen, trof de maat-
regel de aanzienlijkste ingezetenen het meest.
Het kwade, dat de inlijving in Frankrijk aan Nederland
heeft gebracht, is vaak opgeteekend. Naar evenredigheid is
niet zoozeer gewezen op de, hoewel minder in \'t oog vallende,
lichtzijde dier inlijving, die echter niet geheel ontbreekt. De
inlijving leverde dit groot voordeel op, dat zij Nederland
op eens een stelsel van algomeene wetgeving deed deelachtig
worden, hetwelk het uit zichzelf niet zoo spoedig, wellicht
nimmer, had verkregen. De staatkundige en rechts-organisatie,
toen aan ons land geschonken, oefende een beslissenden en
duurzamen invloed op den later herboren staat.
Intusschen deed de tocht naar Rusland eenige uitstekende
Nederlanders denken, dat het niet meer tot het gebied der
onmogelijkheden behoefde te behooren, het vaderland eens van
de overheersching der Franschen te bevrijden. Zóó dachten
Johan Melchior Kemper, hoogleeraar in de rechten te
Leiden, en Anton Reinhard Falck. Zij kwamen met
elkander overeen, naar vermogen partij te trekken van de
veranderde tijdsomstandigheden ter herstelling van de nationale
onafhankelijkheid. Terzelfder tijd begonnen Gijsbert Karel
van Ho gen dorp, een kleinzoon van O. Z. van Haren (zie
blz. 1G7), van der Duyn van Maasdam, de graaf van
Limburg-Stirum en drie andere mannen te \'s Gravenhage
veelvuldige geheime bijeenkomsten te houden. De staatkundige
beginselen, die én de eerstgenoemden én de laatsten zich
12*
-ocr page 190-
180
voornamen als richtsnoer te volgen en bij anderen zooveel mo-
gelijk aan te kweeken, waren: een getemperde oppermacht
van het huis van Oranje-Nassau en vernietiging der oude
partijschappen. Hoewel in geen onmiddellijke betrekking
tot het Haagsche zestal staande, waren Kemper en Falck
toch niet onbekend met hetgeen dat zestal wilde.
Hiddelerwijl schreed Napoleon op zijn loopbaan voort. Op
de rampen van den tocht naar Rusland volgde de slag bij
Leipzig. Nu meenden de Haagsche bondgenooten een\' stap
verder te kunnen gaan en zich van de medewerking van een
aantal lieden uit de gezeten standen der maatschappij te
moeten verzekeren. Tot dergelijke voorbereidende maatregelen
beperkte men zich vooreerst: het uur om te handelen scbeen
nog niet aangebroken. Anders dacht er het volk te Amsterdam
over. Op de nadering der Pruisen en Russen verlieten de
Fransche ambtenaren in der haast de steden, in \'t n.o. van
ons land gelegen. Den 14den November 1813 ontruimden de
Fransche troepen Amsterdam, om weldra door den gouverneur-
generaal te worden gevolgd, en begaven zich naar Utrecht.
Op den avond van den laden geraakte de bevolking van
Amsterdam op de been en stak de wachthuizen der Fransche
tolbeambten in brand. De rust werd eerst hersteld, toen,
op verzoek van de officieren der schutterij, een zeker aantal
der aanzienlijkste ingezetenen het bestuur der stad voorloopig
op zich nam. De ziel van alles, wat hier gebeurde, was
A. R. Falck.
Nu begrepen de Haagsche heeren, om te voorkomen, dat
wellicht het volk ook tot oproer en geweld mocht overslaan,
te moeten optreden. Op den morgen van den 17den November
vertoonden zich de graaf van Stirum en de zonen van van
Hogendorp in \'t openbaar met de oranjekokarde op den hoed.
Het voorbeeld vond weldra bij ieder navolging. Op denzelfden
dag aanvaardde de graaf van Stirum , in naam van den prins
van Oranje, de betrekking van gouverneur van den Haag.
Den \'21 sten November aanvaardden van Hogendorp en van
der Duyn van Maasdam het hoog bewind of Algemeen
Bestuur
tot de komst van den prins van Oranje. Men kan
niet zeggen, dat zij, die thans als voorgangers bij den opstand
optraden, in \'t begin veel medewerking bij het Nederlandsen
-ocr page 191-
181
volk vonden. Amsterdam, van dn eene zijde uit Utrecht,
van de andere uit Naarden bedreigd, bleef bij de onzijdige
houding volharden, die het van den beginne af had aange-
nomen en die hierop neerkwam, dat men zich noch voor den
prins, noch tegen den keizer verklaarde. Den 24sten November
kwam hierin een verandering en werd ook hier de leus »Xe-
derland en Oranje" gehuldigd. Na langer of korter aarzeling
traden Rotterdam en andere steden van Holland toe. Terzelfder
tijd werd Woerden door een deel van het Fransch krijgsvolk,
dat te Utrecht in bezetting lag, overvallen en strekte gedu-
rende eenige uren ter prooi aan eene roof- en moordzucht,
die velen aan de tooncelen van het jaar 1G72 (zie blz. 130)
herinnerde.
Den 30sten November landde de prins van Oranje, de oudste
zoon van Willem V (zie blz. 172), die toen in Engeland ver-
toefde, hiertoe uitgenoodigd, op den vaderlandschen bodem,
te Scheveningen. Den 2den December nam hij, te Amsterdam
gekomen, de souvereinitcit over deze landen, hem aangeboden,
aan onder voorbehoud eener grondwet, zoodra mogelijk uitte
vaardigen. Middelerwijl volgden de andere gewesten, naar-
mate de Fransehen ze ontruimden, het sein, door Holland
gegeven. Voor zoover Zeeland zichzelf niet had bevrijd, deden
de Engelschen het in 1814. In Gelderland, Overijsel, Gro-
ningen en Friesland deden het Bülow {Overzicht, blz. 185) en
de kozakken vóór of na dit tijdstip. Maanden duurde het
intusschon, eer het gehecle land door de Fransehen werd ont-
ruimd. In \'t begin van 1814 waren nog een aantal sterke
punten in handen van den vijand. In Mei werd de kroon op
het werk der bevrijding gezet. Den 4den dier maand had de
ontruiming van het sterke den Helder plaats. Verhuell (zie
blz. 17C), onverzettelijk vasthoudend aan den eed, eenmaal
aan Napoleon gezworen, weigerde standvastig het over te
geven en week eerst op een bevel van Lodewijk XVIII
{Overzicht, blz. 186). Het laatste punt, dat de Nederlanders
herwonnen, was Delfzijl. Toen het den 23sten Mei in naam
van den souvereinen vorst in bezit werd genomen, was de
gansche bodem van Nederland aan de Franschen ontrukt.
Aleer die gelukkige uitkomst was verkregen, had de prins
het bewind, hem door de natie opgedragen, aanvaard met het
-ocr page 192-
182
nemen dier maatregelen, welke de tijdsomstandigheden in de
eerste plaats vorderden. Zij betroffen de krijgsmacht en de
financieële aangelegenheden, want er was noch geld, noch
leger. Hierop maakte de vorst een begin met het vervullen
der voorwaarde, waaronder hij de oppermacht had aanvaard.
Den Sisten December benoemde hij een commissie ter samen-
stelling eener grondwet. Haar werd aanbevolen, de schets,
door van Hogendorp in de dagen der verdrukking, nog vóór
den tocht naar Rusland, opgesteld, tot leiddraad harer beraad*
slagingen te nemen. De commissie achtte dit geraden en ver-
koos van Hogendorp tot voorzitter. Hot hoofddoel dezer
schets was, zonder onnoodige veranderingen de gebreken van
den voormaligen toestand der Republiek te verbeteren. Door
sommige zijner medeleden in de commissie werd van Hogen-
dorp evenwel genoopt, ook met veel, dat geheel nieuw was,
in te stemmen. Den 2den Maart 1814 was het ontwerp dei-
grondwet gereed. Nu moest het aan het oordeel van het
Nederlandsch volk worden onderworpen. Te dien einde werd
een lijst van C00 notabelen opgemaakt, d. i. van mannen,
zich onderscheidende door deugd, bekwaamheden, geboorte,
vermogen of ambtsbetrekkingen. Van de 000 verschenen den
29sten Maart 474 in de Xieuwe kerk te Amsterdam. Een
overgroote meerderheid verklaarde zich ten gunste van de
grondwet, zoodat zij binnen het tijdsbestek van eenige uren
verbindende kracht verkreeg. Den 30sten Maart was dezelfde
Nieuwe kerk getuige van \'s vorsten inhuldiging.
De nieuwe grondwet, — een naam, die den vroegeren van
«staatsregeling" of «constitutie" verving, — de vijfde regeling
na 1795, erkende, als hoofdbeginselen, vrijheid van gods-
dienst, aller gelijkheid voor de wet en de onafhankelijkheid
dei\' rechterlijke macht. De verdere inhoud komt hoofdzakelijk
hierop neer. Er zijn negen provinciën: Holland, Zeeland,
Utrecht, ^Gelderland , Overijsel, Drente, Groningen, Fries-
land en Rrabant. Tot Holland behooren de eilanden Texel,
Vlieland, Terschelling, Wieringen, Urk en Marken, tot Over-
ijsel Schokland, tot Friesland Ameland en Schiermonnikoog,
tot Groningen Rottum. Er is één kamer van volksvertegen-
woordigers, bestaande uit 55 leden, door de staten der pro-
vinciën te benoemen. De leden der Staten-Generaal stemmen
-ocr page 193-
183
zonder last van de provinciale staten, die hen kiezen, en
zonder eenige ruggespraak met hen. De provinciale staten
zullen worden samengesteld uit leden der ridderschap en van
de stedelijke raden. Deze leden worden gekozen door kiezers,
te nemen uit hen, die de hoogste belastingen betalen. De
provinciale staten hebben geen deel aan de oppermacht en be-
heeren de aangelegenheden van hun gewest. Voorzitters dier
staten zijn, als \'s vorsten commissarissen, de gouverneurs in
de verschillende gewesten. Aan alle godsdiensten wordt ge-
lijkc bescherming toegezegd. Die van den vorst is de her-
vormde. In elke provincie is een gerechtshof, en bovendien
is er één hooge raad voor \'t geheele rijk.
In Augustus 1814 herkreeg Nederland bij een verdrag,
mot Engeland gesloten, de volkplantingen, welke het op den
lsten Januari 1803 had bezeten, met uitzondering van de
Kaap de goede hoop, Demerary, Essequïbo en Derbice. Ter-
wijl intusschen het congres van Weenen (Overzicht, blz. 180)
zoo over andere punten, als over de vereeniging van Nederland
met België beraadslaagde, landde Napoleon den lsten Maart
1815 bij Cannes, en het tijdperk van de regeering der honderd
dagen nam een\' aanvang. Den IGden Maart maakte de sou-
vereine vorst aan de Staten-Generaal en aan het gansche volk
bekend, dat hij de koninklijke waardigheid over Noord- en
Zuid-Nederland, alsmede over Luik aanvaardde. Willems
verklaring werd weldra door het congres bekrachtigd. Vier
van de hoofdmogendheden van dit congres, Engeland, Oos-
tenrijk, Rusland en Pruisen, sloten met den koning verdra-
gen, waarbij het nieuwe koninkrijk der Nederlanden werd
opgericht. Omtrent Luxemburg stelden deze verdragen vast,
dat het, als groothertogdom, aan Willem werd afgestaan, die
van zijn\' kant afstand deed van de Nassausche vorstendommen
(zie blz. 49 en 147), alsmede van hetgeen men in 1803 aan
zijn huis had toegekend (zie blz. 172). Luxemburg bleef
tevens een\' der staten van den Duitschen bond uitmaken.
Intusschen waren de Zuidelijke Nederlanden bestemd om
het tooneel te zijn, waar Napoleons lot en dat van Europa
zou worden beslist. Ongeveer 100,000 man had de keizer
onder de wapens. Tegenover hem stonden twee hoofdlegers
der bondgenooten: het een, uit Engelschen en Nederlanders
-ocr page 194-
184
bestaande, onder den hertog van Wellington, en het
Pruisische, door den grijzen Blücher aangevoerd, tesamen
groot nagenoeg 230,000 man. Op denzelfden 16den Juni,
waarop Blücher den slag van Ligny verloor, had de ont-
moeting bij Qu at re-Bras (een klein gehucht bij een\'kruis -
weg) plaats, waar de prins van Oranje den maarschalk
Ney zegevierend terugdrong. Eindelijk werd den 18den Juni
de groote veldslag bij Watorloo, een tweede Cannae, gele-
verd, waarin de plotselinge verschijning eerst van het korps
van Bülow en later van de overige afdeelingen van \'t leger
der Pruisen onder Blücher de zege aan de bondgenooten ver-
zekerde. Hier bekwam de erfprins een wonde, waarvan hij
evenwel spoedig genas. Reeds vier dagen daarna was de over-
wonnene geen keizer meer en sedert den 16den October een
bewoner van St. Helena, wat hij tot zijn\' dood bleef.
Te midden van de voorbereidselen, allerwege voor den oorlog
gemaakt, benoemde koning Willem M (1815—1840, overl.
1843) een commissie, om de grondwet van 1814 te wijzigen.
Ter zelfder tijd verleende hij aan zijn oudsten zoon, den
kroonprins, den titel van «prins van Oranje", gelijk hij zoo
even is genoemd, hetgeen weldra de grondwet van 1815 be-
kraehtigde. liet gekletter der wapenen belette de commissie
niet, in Juli 1815 met haar werk gereed te zijn. Nu moest dit
ontwer]) aan de beide afdeelingen van \'t koninkrijk ter goed-
of afkeuring worden onderworpen. Voor het Noorden was de
weg hiertoe gewezen door de grondwet van 1814. Het moest
gebeuren door de Staten-Generaal, in dubbelen getale te \'s Hage
beschreven. Do 110 leden namen het ontwerp in Augustus
bij eenparigheid aan. In het Zuiden werd het aan een getal
van 1003 notabelen ter stemming voorgelegd. Eer deze stem-
ming plaats had, verklaarde zich reeds de invloedrijke Bel-
gische geestelijkheid openlijk en sterk tegen het ontwerp. Zij
beweerde, vooral bij monde van Maurice Jean Magdelcine
de Broglio, bisschop van Gent, dat geen waar katholiek
eene grondwet kon bezweren, waarin het beginsel van gelijk-
stelling van godsdienst was opgenomen, \'t Gevolg was, dat
de meerderheid van hen, die opkwamen, het ontwerp ver-
wierp. In weerwil van die afkeurende meerderheid in België
verklaarde de koning, welke dien uitslag had voorzien, op
-ocr page 195-
185
verschillende gronden, dat de natie de grondwet had aan-
genomen.
De wijzigingen, bij deze nieuwe grondwet, de zesde, in
die van 1814 gemaakt, kwamen hoofdzakelijk op de volgende
punten neer: op de opheffing van \'t artikel, waarin was be-
paald, dat de koning den hervormden godsdienst moest beüj-
den; op de instelling eener Eerste kamer van 40 tot 00 leden,
door den koning voor hun leven te benoemen; op de bepaling,
dat de Tweede kamer uit HO leden zou bestaan en in \'t open-
baar beraadslagen; op de bepaling, dat de landelijke stand
van nu af werd vertegenwoordigd in de staten der provinciën;
op de toezegging van vrijheid van drukpers; op de bepaling,
dat het koninkrijk dor Nederlanden uit zeventien gewesten
zou bestaan; op het artikel, houdende dat deze grondwet ook
op Luxemburg zon toepasselijk zijn, behoudens zijn betrek-
king tot den bond, weshalve Luxemburg insgelijks zijn ver-
tegenwoordigers zond naar de Staten-Generaal. De zeventien
gewesten waren Zuid-Brabant, Limburg, Luik, Oost-Vlaan-
deren, West-Vlaanderen, Henegouwen, Namen , Antwerpen,
gevoegd bij do boven (zie blz. 182) opgetelde negen. Het
daar genoemd Brabant werd thans Noord-Brabant.
§36.
Het koninkrijk der Nederlanden tot den opstand van België.
Tot de vereeniging van Nederland met België had men be-
sloten in \'t belang van \'t evenwicht van Europa. Verschillende
omstandigheden, bovenal de vrees voor P\'rankrijk, deden,
toen men dit besluit nam, over alle bedenkingen heenstappen.
Anders zou men waarschijnlijk de tegenwerping van het ongc-
lijksoortige der bevolkingen, die men aan elkander hechtte,
zwaarder hebben doen wegen. Twee natiën toch werden bij-
eengevoegd, van elkander verschillend in karakter, zeden en
neigingen, in godsdienst en lotgevallen, ten deele ook in taal
en belangen. Hoe uiteenloopend evenwel de beide bestand-
deelen van \'t koninkrijk der Nederlanden in menig opzicht
mochten zijn, dit uiteenloopen schijnt de bewering niet te
-ocr page 196-
186
wettigen, dat de stichting van dit koninkrijk een ondoordacht
werk was. Het was niet voor de eerste maal, dat de heide
volkeren onder één bewind werden vcreenigd. Tegen de bij-
eenvoeging van Nederland en België valt niet meer in te
brengen, dan tegen de samenstelling van alle of van de meeste
van Europa\'s staten.
Dat onder de deugden van Willem I werkzaamheid een
eerste plaats bekleedde, toonde deze vorst in de vele jaren
zijner regeering over het koninkrijk der Nederlanden. Een der
eerste wetsontwerpen, door de Staten-Generaal aangenomen,
was dat van den 29sten September 1815, waarbij de riddcr-
orde van den Nederlandschcn Leeuw
werd ingesteld. Reeds
vroeger, in April van \'tzelfde jaar, had de Militaire Wil-
lemsordc
het aanzijn gekregen. In 1810 trad de prins van
Oranje in het huwelijk met Anna Paulowna, de jongste
zuster van Alexander, keizer van Rusland. Uit dit huwelijk
sproten o. a.: Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk,
geboren in 1817; Willem Frederik Hendrik, doorgaans prins
Hendrik der Nederlanden geheeten, geboren in 1820, thans
luitenant-admiraal van de vloot en \'s konings stedehouder in
Luxemburg; Wilhelmina Maria Sophia Louise of prinses So-
phia, geboren in 1824, in 1842 getrouwd met Karel Alexan-
der Augustus Jan, sinds 1853 groot-hertog van Saksen-Weimar-
Eisenach. Eenige jaren na zijn\' broeder, in 1825, trouwde
\'s konings tweede zoon (zie blz. 1G3), prins Frederik der
Nederlanden, met Louise Augusta Wilhelmina Amalia,
een dochter van Frederik Willem III, koning van Pruisen.
Intusschen kon de herboren staat, ook na den val van
Napoleon, de wapens nog niet geheel laten rusten. De dey
van Algiers had zijn zeerooverijen, waardoor de handel in de
vorige eeuw reeds zooveel had geleden, hervat. Daarom
bombardeerden de Engelsche admiraal, lord Exmouth, en
de Nederlandsche vice-admiraal, Theodoor Frederik ba-
ron van de Capellen, in Augustus 181G de stad Algiers.
De uitkomst beantwoordde aan het doel. Toen Algiers voor
de helft in puin lag en de vloot van den dey was verbrand ,
ging hij op den dag na het bombardement een verdrag aan,
hetwelk de veiligheid der Middellandsche Zee herstelde en
waaraan meer dan 1000 Christenslaven hun vrijheid hadden
-ocr page 197-
187
te danken. Terzelfder tijd geraakte het nieuwe koninkrijk in
\'t bezit zijner Oost- en West-Indische koloniën, die het tot
dusverre, door den oorlog op het vasteland verhinderd, niet
had kunnen overnemen.
Er verliepen, sedert 1815, weinige jaren, of de onderdanen
van Willem I hadden redenen om met hun\' toestand tevreden
te zijn. De akkerbouw geraakte weldra tot aanmerkelijken
bloei. Vele handen bleven voor dezen tak van bestaan be-
schikbaar door de bepalingen der grondwet, die onderscheid
maakten tusschen het staand leger en de nationale militie.
Het eerste bestond slechts uit vrijwilligers, de laatste deels
uit vrijwilligers, deels uit hen, welke de loting hiertoe ver-
plichtte. De militie kwam evenwel maar één maand in \'t
jaar onder de wapens. Evenals do landbouw, deed de berg-
bouw belangrijke schreden voorwaarts. Niet zoo gunstig stond
het met de fabrieken en manufacturen. Hoe nadeelig de in-
vloed van het continentaalstelsel in \'t algemeen ook was
geweest, op \'t vasteland had menige fabriek er haar opkomst
of meer vertier harer voortbrengselen aan te danken gehad.
Deze betrekkelijke voorspoed verdween thans weder met de
oorzaak, die hem had doen geboren worden. Intusschen
was die tijd van overgang kort. De koophandel en de zee-
vaart van het koninkrijk der Nederlanden verschaften met-
tertijd aan de voortbrengselen der fabrieken, welke den
kwaden dag verduurden, in een deel van Europa, en bo-
venal in \'s lands koloniën een marktplaats. Behalve de genoemde
bedrijven, herleefden die, welke van ouds de bronnen van Ne-
derlands welvaart waren geweest, de handel en de zeevaart.
Naast het rijke Amsterdam en zijn\' mededinger Rotterdam
begon Antwerpen, niet langer door sluiting der Schelde of
oorlog met Engeland belemmerd, allengs op te komen.
Was dit alles het werk der regeering? Geenszins. Doch
deze verdienste had de regeering, dat zij de pogingen der natie
in de hand zocht te werken en zich inmiddels zelve van de
plichten poogde te kwijten, welke hare roeping haar oplegde.
Aan Utrecht schonk zij een veeartsenijschool, aan Seraing
(nabij Luik, aan de Maas) een zeer groote fabriek voor ma-
chines, die met de beste van dien aard kon wedijveren,
welke Engeland bezat. Van haar menschlievendheid gaf de
-ocr page 198-
188
regering een in \'t oog vallend blijk door in 1818, op \'t voor-
beeld van Engeland, den slavenhandel af te schaffen. Ter
bevordering van de gemeenschap, die het vervoer van de
voortbrengselen der nijverheid zoozeer vereenvoudigt, liet ko-
ning Willem I zich inzonderheid veel gelegen liggen aan
de verbetering der groote wegen. Het waren meestal straat-
wegen, die door zijn toedoen werden aangelegd; maar onder
zijn bewind werd ook de eerste spoorweg in Nederland, die
van Haarlem naar Amsterdam, den 24sten September 1839
voor het publiek geopend.
Vooral hield Willem zich ijverig bezig met het scheppen
of bevorderen van binnenlandsche waterwegen. In dergelijke
ondernomingen stelde hij zooveel belang, dat hij er persoonlijk
uit eigen middelen deel aan nam. Kort na zijn komst in
het vaderland liet hij de haven »het Nieuwe Diep" (ten o. van
den Helder) aanleggen. Met die haven stond in verband het
groot Noord-Hollandsch Kanaal, hetwelk van het Nieuwe
Diep tot Amsterdam loopt en voor groote zeeschepen bevaar-
baar is. Dit reusachtig Averk werd in 1825 voltooid. In
1830 kwam het Apeldoornsch Kanaal, van Apeldoorn naar
Hattem in den Ysel loopend, tot stand. Reeds vroeger, in
1822, had men een begin gemaakt met het graven van de
Zuid-Willemsvaart tusschen \'s Hertogenbosch en Maastricht,
een even grootsch gewrocht, als het Noord-Hollandsch kanaal,
hetwelk mede binnen eenige jaren voor de vaart werd open-
gesteld. Hierdoor bekwam men een\' waterweg van Maastricht
tot den Helder. Onder de bijzondere personen, die met Wii-
lem het aanleggen van kanalen als een hoofdtaak van hun
leven beschouwden, moet in de eerste plaats de baron van
Dedem worden genoemd (overleden in 1851), de schepper
van de Dedemsvaart, welke, van Hasselt uit, het geheele
Noorden van Overijsel, van \'t W. naar \'t O., doorsnijdt en
met een\' tak in de Nieuwe Vecht loopt. Naast de vaarten
en kanalen waren de indijkingen en inpolderingen een der
onderwerpen, waarbij Willem gaarne zijn aandacht bepaalde
en welke hij zeer bevorderde. Vooral was het droogmaken
van \'t Haarlemmermeer een zijner lievelingsplannen. De zaak,
reeds zeer vaak (zie b. v. blz. 97) overwogen, kwam in 1838
zoo ver, dat de koning een ontwerp van wet tot droogmaking
-ocr page 199-
•189
van dat meer bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal liet
indienen; maar het werd met een groote meerderheid van
stemmen verworpen.
Het waren evenwel niet alleen de dingen van stoiïelijkcn
aard, waarin de koning belang stelde. Terecht begreep hij,
dat de natie hooger belangen had, waarvoor hij in de eerste
plaats had te waken. Van die belangen achtte hij het onder-
wijs het gewichtigste. Veel heeft hij voor deze maatschappe-
lijke instelling gedaan. Men overdrijft niet, wanneer men
beweert, dat in België, ten tijde der samenvoeging, het lager-
onderwijs zoo goed als niet bestond. Volvaardig nam Wil-
lem de taak op zich, in dit gemis te voorzien. Hij richtte
een paar normaalscholen ter opleiding van onderwijzers en
een groot aantal modelscholen op, alles ten koste van de
staatskas. Wat de koning voor het hooger-onderwijs deed,
toont alleen de vermelding, dat hij het voor het Noorden
regelde bij een besluit van den 2den Augustus 1815 en voor
het Zuiden bij een besluit van den 25sten September 1816.
Nu werden de hoogescholen van Leiden, Utrecht, Groningen
en Leuven tot een nieuw leven geroepen. Te Gent en te Luik
verrezen nieuwe academiën. De hoogescholen van Harderwijk
en Franeker, thans rijks-athenaeën geworden, bleven in stand ,
om later, in 1817 en 1843, te worden opgeheven. Ten be-
hoeve van het leger en de zeemacht schiep de koning de mili-
taire academie te Breda en het instituut voor de marine te
Medemblik (thans te Nieuwe Diep). Een andere van \'s ko-
nings daden is de regeling der protestantsche kerkge-
nootschappen sedert 181G en volgende jaren. Meer moeite
dan met deze regeling had de regeering van Willem I met de
wetgeving. Het duurde tot den lsten October 1838, eer de
Fransche wetten werden verdrongen en de nieuwe Nederlan-
sche wetgeving werd ingevoerd.
Nog is niet alles aangeroerd. Willem, die steeds van oordeel
was, dat, zoolang er nog iets overbleef te verrichten, niets
was verricht, was steeds ijverig in de weer, om armoede te
weren en tot werkzaamheid op te wekken. Te dien einde
riep hij in 1821 de Maatschappij van weldadigheid in \'t le-
ven, die de landbouwende koloniën Fredoriksoord, Veenhuizen
en Ommerschans stichtte. De oprichting der eerste was meer
-ocr page 200-
190
in \'t bijzonder liet werk van den luitenant-generaal Johannes
van den Bosch, die zich vele jaren aan de leiding dezer
kolonie geheel toewijdde. Den naam sFrcderiksoord" draagt
zij naar prins Frederik, \'s konings tweeden zoon (zie blz.
180), aan wiens krachtige bescherming zij haar opkomst mede
had te danken. Om den handel en de vaart op \'s lands bui-
tenlandsche bezittingen aan te moedigen, werd in 1824 de
Nederlandsche Handelsmaatschappij opgericht. Zoozeer kwijnden
toen de handel, de fabrieken, de reederijen en de scheeps-
bouw, dat de regeering meende te moeten voorgaan, om bij
bijzondere personen den uitgedoofden zin door groote onder-
nemingen te wekken. Nog steeds verkeert deze maatschappij
in een zeer bloeienden toestand.
Zooals boven (zie blz. 187) ter loops is opgemerkt, duurde
het tot 181G, eer de Oost-Indische bezittingen metterdaad
uit de handen van Engeland in die van Nederland overgingen.
Zij bestonden toen, behalve uit de factorij op Desima, uit
Java, de kleine Soenda-eilanden, Sumatra ten deele, Bornëo
ten deele, Celëbes, de Molukken, het tinrijk Banka (ten o.
van Sumatra) en de Kiouwsche eilanden (tusschen Malakka
en Banka gelegen). Ook bezat Nederland toen nog Malakka
(zie blz. 99), hetwelk echter in 1824 bij verdrag aan Enge-
land kwam tegen den afstand van al hetgeen dit rijk op Su-
matra bezat, alsmede van Billiton, hetwelk, even als Banka
veel tin voortbrengt en in de nabijheid van dit eiland ligt.
Terwijl Daendels (zie blz. 177) werd afgezonden, om als
gouverneur-generaal het bewind over de kust van Guinea op
zich te nemen, waar hij weldra stierf, benoemde de koning
tot eersten gouverneur-generaal der Oost-Indische bezittingen
van het koninkrijk Godard Alexander Gerard Philips
baron van der Gap e Hen. Vele waren de moeielijkheden,
waarmede hij had te worstelen. Bovenal gevaarlijk voor het
Nederlandsch gezag was de opstand van Diepo Negoro,
voogd van den minderjarigen sultan van Djokjokarta (zie blz.
143) in 182G, wien het Nederlands krijgsmacht eerst in 1830
gelukte machtig te worden en alzoo den oorlog te eindigen.
In 1830 werd, na een kort tusschenbestuur, Johannes
van den Bosch do opvolger van van der Capellen, die reeds
eenigen tijd tevoren was teruggeroepen. Het was van der Capellen
-ocr page 201-
191
niet gelukt, aan het moederland rijke balen uit Oost-Indië te
verschaffen, en toch behoefden \'stands financiën dringendeen
dusdanigen steun. Naar de meening van den nieuwen gou-
verneur-generaal moesten deze bezittingen veel meer opbrengen.
Daarom voerde hij, aanvankelijk alleen op Java, een nieuw
cultiuirslelsel in, hetwelk de regeering in staat stelde, spoedig
en veel Indische voortbrengselen te ontvangen en te gelde te
maken. liet mocht van den Bosch gebeuren te ervaren, dat
het cultuurstelsel aan de verwachting, die hij er van had
gekoesterd, voldeed. Tot 1833 bleef hij aan \'t hoofd van \'t
bestuur in Oost-Indië. Toen keerde hij naar het vaderland
terug en stierf er later, door den koning tot den gravenstand
verheven, als graaf van den Bosch in 1844. Zijn opvolgers
hielden wel de hand aan het cultuurstelsel, maar wijzigden
het in menig opzicht.
Groot waren de moeielijkheden, waarmede Willem I uit
den aard der zaak had te worstelen, als vorst van een rijk,
waarin alle takken van \'t bestuur geheel moesten worden ge-
regeld. Maar de grootste zwarigheden berokkende den koning,
van het begin af, de samenvoeging der beide, in \'t oog der
Belgische geestelijkheid onvereenigbare bestanddeelen des rijks.
Deze geestelijkheid, oordeelende, dat de Roomsch-katholieke
kerk slechts gedoogd in plaats van, zooals het behoorde,
heerschendc kerk werd, poogde eerst de grondwet te doen
verwerpen en, toen dit haar invoering niet belette, den eed
op die grondwet te verbieden. Hierin slaagde zij, zoo niet
geheel, althans in zoo ver, dat de koning er welligt door
werd genoopt, aan de leden der Staten-Generaal te veroorloven,
bij den eed zoodanig voorbehoud te nemen, als het geweten
hun voorschreef. Van dit oogenblik af was zij voortdurend in
de weer, om de regeering van Willem I hinderpalen in den
weg te leggen, en aan stof en gelegenheid tot tegenkanting
ontbrak het niet. Een zeer gevaarlijk en aanzienlijk tegen-
stander der regeering was de Broglio (zie blz. 184). Met de
overige Belgische bisschoppen gaf hij een geschrift in \'t licht
over den eed op de grondwet, waarin (zie t. a. p.) de katho-
lieken tegen het afleggen van dien eed werden gewaarschuwd.
Hierom, alsmede uit hoofde van ongeoorloofde briefwisseling
met den paus veroordeelde het gerechtshof te Brussel hem in
-ocr page 202-
192
•1817 tot deportatie, tl. i. tot gedwongen verblijf in een oord
van ballingschap. De bisschop was gevlucht. Alzoo werd het
vonnis bij verstek gewezen en moest op onteerende wijze ter
kennis van het volk worden gebracht. Hoe rechtvaardig ook
dit vonnis moge zijn, het was een ongelukkige greep, dat
men voor die kennisgeving een\' dag uitkoos, waarop twee
zware misdadigers, tot dwangarbeid voor hun leven veroordeeld,
te pronk stonden. Zóó werd de naam van den bisschop, in
groote letters aan een\' paal op het schavot gehecht, tegelijk
met de beide booswichten ten toon gesteld.
Veel aanstoot gaf een koninklijk besluit van het jaar "1819,
houdende dat, te beginnen met 1823, in de provinciën Lim-
burg, Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen en Zuid-Brabant
de Nederlandsehe taal voor de bij uitsluiting geldende in open-
bare aangelegenheden werd verklaard. Hoewel in de genoemde
gewesten het Nederduitsch de taal des volks was, maakte het
besluit daarom een ongunstigen indruk, omdat de hoogere
standen zich dagelijks van het Fransch bedienden. Een andere
grieve der Belgen was, dat nog geen vijfde deel van de officie-
ren van het leger tot hun natie behoorde. Zij bedachten
evenwel niet, dat dit ten deele hieruit voortkwam, dat in de
eerste jaren van \'t bestaan van \'t rijk het getal der Neder-
landsche officieren, die hun diensten aan den koning aan-
boden, veel grooter was, dan dat der Belgen en dat deze
verhouding langen tijd ongeveer dezelfde moest blijven. Ein-
delijk beklaagden de Belgen zich er over, dat de schuldenlast
van Noord-Nederland voor de helft op het Zuiden was ovcrge-
bracht. Geenszins overwogen zij, dat tegenover den schul-
denlast groote voordeden stonden, die zij krachtens de ver-
eeniging deelachtig werden, als de zeemacht en de rijke koloniën.
Doch geen dezer grieven woog in \'t oog der Belgen zelven
zwaarder, geen maatregel der regeering wekte meer hun
verbittering, dan \'s konings besluiten aangaande het onderwijs,
bij hen vooral zoo nauw verwant aan den godsdienst, en
inzonderheid dat nopens het collegium philosophicum. Ten
einde het voorbereidend onderwijs, inzonderheid van de jonge
lieden, die zich aan den geestelijken stand wijdden, aan de
kleine seminariën of kweekscholen der over \'t geheel niet zeer
verlichte geestelijken te onttrekken, riep de koning, bij besluit
-ocr page 203-
193
van den 14den Juni 1825, ter vervanging dier scholen, liet
collegium plilosophicum in \'t leven, liet werd te Leuven ge-
vestigd. Twee jaren na de opening mochten geen anderen,
dan die hun voorbereidende studiën in het collegium hadden
volbracht, tot priesters worden gewijd. Als een donderslag
klonk de mare van dit besluit den geestelijken in de ooren.
Vele ouders trachtten het te ontwijken door hun kinderen
buiten \'s lands te laten onderwijzen; maar ook dit werd tegen-
gegaan. Hevig was de afkeer, dien de meerderheid der in-
woners uit het Zuiden tegen het collegium bleef koesteren.
Een van de onmiddellijke gevolgen van \'s konings besluit
was de aaneensluiting en verbroedering van twee partijen in
België, welke tot dusverre tegenover elkander hadden gestaan.
Behalve die der geestelijken, waartoe ook vele adellijken be-
hoorden, was n. 1. langerzainerliand, van een geheel ander
standpunt uitgaande, een tweede gekomen, die in vele op-
zichten Franschgezind was en zich «de liberale" of »vrijzin-
nige" noemde. Zij wenschte geheele vrijheid van onderwijs
en drukpers. Om in haar streven des te beter te slagen,
vereenigde zij zich met de party dei\' ijverige katholieken. Van
dit oogenblik af, d. i. sedert het einde van 1828, begonnen
zich de voorboden te vertoonen van een geregeld verzet tegen
de regcering, blijkbaar in het indienen van een groote menigte
verzoekschriften, welke in sterke bewoordingen om ophefling
der talrijke bezwaren vroegen. Van denzelfden tijd af stonden in
de Tweede Kamer de afgevaardigden uit het Noorden en die van
het Zuiden als twee vijandelijke logerbenden in volle wapenrus-
ting tegenover elkander geschaald. Netelig was \'s konings toe-
stand. Van den aanvang af was het zijn streven geweest, de
samensmelting tusschen de beide deelen des rijks hoe langer
hoe meer te bevorderen. Doch bij het nemen van doortastende
maatregelen schijnt de koning den volksgeest niet genoeg te heb-
ben in \'t oog gehouden en ontzien. Hoezeer de besluiten om-
trent het onderwijs en de taal m staat waren, de inniger ver-
eeniging in de hand te werken , zij kunnen niet worden \\ i ijgepleit
van de blaam, eenigszins voorbarig te zijn en te zeer indrui-
send tegen de in lielgië heerschende zienswijze. Niet genoeg,
meende men, hield Willem I ook in \'t oog, dat, uit den
aard dei- zaak, het tegengaan van allen invloed dei\' Franschen
Dr. VfuVKB,Betn. Geschied, v. h. Vaderland, 2de druk.             19
-ocr page 204-
104
op het zuidelijk gedeelte van zijn rijk een hoofdtaak voor hem
was. liet omgekeerde had plaats, want elk tegenstander der
katholiekgezinde Bourbons (Overzicht, blz. 201), die uit
Frankrijk kwam vluchten, vond in België een toevluchts-
oord en vaak hulp en steun hij het hof. Zoo stemde de koning
de regeering van Frankrijk ongunstig en werkte de unie tusschen
de Belgische geestelijken en de liberalen in de hand.
Deze unie had in 1828 plaats. Zij bestond hierin, dat de
beide partgen, op een voorstel, in de dagbladen der geeste-
lijkheid gedaan, zonder voorshands op haar bijzondere belangen
te letten, zich tot een gemeenschappelijken strijd tegen de
regeering vereenigden. Zoodra die vereeniging was tot stand
gekomen, nam • de koning een weifelende houding aan tus-
schen gestrengheid en toegeven. Hiervan gaf hij over \'t ge-
heel, ook reeds vroeger, menig bewijs. Zoo sloot hij, om den
katholieken te gernoet te komen, die sinds lang een geregeld
kerkbestuur wenschten, in 1827 met paus Leo XII een con-
cordaat
(d. i. een verdrag tusschen het hof te Rome en een
wereldlijke regeering, waai bij deze haar toestemming geeft tot
de regeling der kerkelijke aangelegenheden harer Roomsche
onderdanen). Den verzoenenden zin, die hem bezielde, open-
baarde Willem I verder door in 1820 de verplichting van \'t
bijwonen der lessen van \'t collegium op te heffen, waardoor
het weldra te niet ging. Eveneens trok hij de beperkende
bepalingen nopens het gebruik der landstaal in. Dat de koning
van den anderen kant volstrekt niet van zins was, zich door
de losbandigheid der drukpers te laten overvleugelen, toonden
de rechtsgedingen, tegen de Potter en anderen gevoerd wegens
pogingen, door hen gedaan om in hun geschriften hunne
medeburgers op te hitsen ter omverwerping der bestaande re-
geering. Zij werden veroordeeld tot een zeker aantal jaren
ballingschap. Maar de veroordeelingen waren doelloos, want
de overtreders der wetten op de pers beschouwde men als
slachtoffers.
Den 27—20sten Juli 1830 had in Frankrijk de omwente-
ling plaats (Overzicht, blz. 202), waardoor Karel X van den
troon werd gestooten. De tijding hiervan werd in België met
de grootste opgewondenheid aangehoord. Koning Willem I,
in zijn binnenlandsche staatkunde juist het tegendeel van
-ocr page 205-
•195
Karel X, werd met hem op één lijn gesteld. Geene maand
later, en ook de Belgen toonden, hoe spoedig zij de kunst
hadden geleerd, zich te ontslaan van een\' koning, over wien
zij misnoegd waren.
§ 37.
De opstand van België en het koninkrijk der Nederlanden
sedert
1830.
De ontevredenheid, van 1815 dagteokenend, was voort-
durend in kracht toegenomen en diep in de gemoederen door-
gedrongen. De mijn was geladen, slechts een kleine vonk
noodig om ze te doen springen. Sinds een paar jaren zag
men in België reeds naar do uitbarsting uit en werd de aan-
staande omwenteling openlijk in de straten van Brussel aan-
gekondigd. Dat er hoofden der beweging waren, lieden van
aanzienlijken rang, die de volksmenigte bestuurden, spreekt
vanzelf. Doch deze personen hebben niet veel anders gedaan,
dan de mijn aansteken. De mijn, die ontvlamde, was het
volk zelf. Den 25sten Augustus gaf men in den schouwburg
der stad de »Muette de Portici" (Overzicht, blz. 141), d. i.
den opstand op het tooneel. Van den schouwburg tot de
straat was een overgang van een paar uren. Te tien uur des
avonds schoolden talrijke volkshoopen samen, die weldra ver-
schillende huizen plunderden en verwoestten en zelfs de woning
van den minister van justitie van Maanen in brand staken.
Daar het opgeruid graauw toonde smaak in het plunderen
te hebben gekregen, begonnen de gezeten lieden voor de opon-
bare veiligheid beducht te worden. Uit deze overweging
kwam den 27sten Augustus de oprichting eener gewapende
burgermacht voort, die de Brabantsche kleuren aannam en in
wier handen \'s konings troepen de teugels van \'t krijgsgezag
over de oproerige stad terstond stelden. Te Luik en in de
overige steden van België beleefde men onmiddellijk een her-
haling van dezelfde tooneelen.
De Belgische opstand verraste de regeering van koning Wil-
lem I. De gewapende macht, die zich te Brussel bevond,
13*
-ocr page 206-
uk;
had geen bevelen, hoc te handelen, en was niet krachtig
genoeg. Eerst den 28sten Augustus nam de koning eenige
besluiten. Hij begon met de Staten-Generaal buitengewoon
te \'s Gravenhage bijeen te roepen tegen den 13den September.
Een legerkorps werd bijeengebracht en kreeg bevel naar Brussel
o)> te trekken. Aan \'t hoofd dezer troepen werden \'s konings
beide zonen geplaatst, de prins van Oranje en prins Frederik,
destijds admiraal en generaal over \'s rijks krijgsmacht te water
en te land. Groot was, bij de nadering van dit leger, de
ontsteltenis onder de bevolking der stad. Binnen weinige
uren was Brussel als een verschanste legerplaats. Vermits
men zich desniettemin niet sterk genoeg achtte, oin zich tegen
geweld van wapenen te verdedigen, vaardigde men een be-
zending naar \'s prinsen hoofdkwartier af. Deze bezending
schilderde in zulke sterke kleuren de bedenkelijke stemming
van Brussels bevolking, inzonderheid van het gemeen, af,
dat de prins van Oranje beloofde, den Misten Augustus,
slechts begeleid door zijn\' staf, te zullen komen.
Op het vastgesteld uur had de intocht van den prins van
Oranje binnen Brussel plaats. Het moet een indrukwekkend
schouwspel zijn geweest, den prins, bijna onverzeld, de stra-
ten te zien doorrijden, opgevuld met duizenden manschappen
der burgermacht en met een gewapende menigte, die nu
eens een doodsch stilzwijgen bewaarde, dan weer in woeste
kreten of bedreigingen haai\' gewaarwordingen lucht gaf. Bij
het stadhuis , waarheen de hoofden van den opstand hem ge-
leidden, sloeg de Arabische schimmel, dien de prins bereed,
achteruit en kwetste plotseling een\' der omstanders. De prins,
die terstond een ander paard had bestegen, aan het gewoel
en getier ziende, dat de volksschare tot dadelijkheden dreigde
over te gaan, zette het dier in den galop en baande zich
dooi- zijn koene sprongen over de barricaden en versperringen
heen een\' weg naar zijn paleis.
Kort hierna keerde de prins naar \'s Gravenhage terug. Te-
gen de meening van den kroonprins, die op milde beloften
en op het herstel der grieven aandrong, gaf de koning aan
prins Frederik bevel, om de gehoorzaamheid aan het wettig
gezag gewapenderhand te doen terugkeeren en een\' aanval op
Brussel te doen. Doch het gunstigste oogenblik was voorbij.
-ocr page 207-
107
Het vuur van den opstand liad zich wijd en zijd verbreid.
Te lang had de regeering, weifelend tusschen "Vredelievende
gezindheid en de zucht om geweld te gebruiken, gedobberd.
Hierbij kwam, dat de aanval op Brussel niet met dat beleid
en die doortastende kracht geschiedde, welke de waarborgen
zijn van een goeden uitslag. Men wilde de stad vermeesteren,
maar men wilde ze tevens zooveel mogelijk sparen en de bur-
gerij geen geweld aandoen. Na een vierdaagsche worsteling,
die aan vele w-akkere soldaten het leven kostte, trokken de
koninklijke troepen den 20sten September uit de stad terug.
Het oproer zegevierde.
Weinige dagen na den terugtocht van \'s konings troepen uit
Brussel werd, op den 29sten September, in de Tweede Kamer
der Staten-Generaal het besluit genomen, het staatsbestuur te
splitsen zonder scheuring van het rijk en de grondwet te her-
zien. Aan de voornaamste eischen der Belgen had de koning
niet willen te gemoet komen. Intusschen nam de strijd meer
en meer het karakter aan van een\' oorlog, niet tegen de
kroon, maar tusschen Noord- en Zuid-Nederland. De Belgen
konden niet sterker naar een geheele scheiding verlangen,
dan de Noord-Nederlanders zelven. Ook in het leger vertoonde
zich die verdeeldheid. Geheele afdeelingen, uit Belgen bc-
staande, vielen af. Terwijl de wettige vertegenwoordigers
van het Belgisch volk in den Haag ter Staten-Generaal be-
raadslaagden, bestuurden eenige volksleiders den gang der
gebeurtenissen in \'t Zuiden. De Potter (zie blz. 194) kwam
uit de ballingschap terug, werd met uitbundige toejuiching
ontvangen en mede aan \'t hoofd van \'t voorloopig bestuur te
Brussel gesteld. Maar zes weken later was men hein reeds
moede en verliet hij, zich er niet veilig rekenend, zijn va-
derland voor de tweede maal. Ten einde de regeeringloosheid,
welke uit dezen staat van zaken dreigde voort te komen,
tegen te gaan, zond AYillem I, op verzoek van vele aanzien-
lijke Belgen, den prins van Oranje voor de tweede maal naar
de kampplaats. Hij had in last, het bestuur over de getrouw
gebleven gewesten op zich te nemen en de opgestane streken
zooveel mogelijk tot rust te brengen. Terstond beloofde de
prins aan de Belgen de opheffing van vele hunner grieven.
En toen het voorloopig bestuur, te Brussel gevestigd, de
-ocr page 208-
198
natie had opgeroepen om een congres te doen bijeenkomen en
Antwerpen er ook deel aan wilde nemen, gaf de prins aan
dit verlangen toe. Zoo doende ging hij verder, dan do koning
had bedoeld, en werd teruggeroepen.
Terzelfder tijd, in \'t midden van October 1830, wendde
Willem I zich tot de vijf groote Europcesche mogendheden,
Oostenrijk, Frankrijk, Engeland, Pruisen, Rusland, als
leden van \'t Weener-congres, die zich tot de handhaving van
het koninkrijk der Nederlanden hadden verbonden. De gezan-
ten dezer mogendheden openden in \'t begin van November
hun eerste conferentie (bijeenkomst) te Londen. Inmiddels
was de prins van Oranje naar het vaderland teruggekeerd en
er met groote koelheid ontvangen. De toegevendheid, door
hem jegens de Belgen aan den dag gelegd, werd hem in \'t
Noorden zeer euvel geduid. Na zijn vertrek uit Antwerpen
vertoonden zich ook hier en te Maastricht, tot dusver de
eenigste plaatsen, waar \'s konings bewind nog werd gcé\'er-
biedigd, meer en meer onrustwekkende verschijnsels. Te
Maastricht handhaafde echter de generaal Dibbets het gezag
der Nederlandsche regeering. Te Antwerpen daarentegen brak
de opstand openlijk uit en viel menig Nederlandsen krijgsman
onder de kogels der muitende menigte. David Hendrik
baron C h a s s é, die er het bevel voerde, had de stad wel
in staat van beleg verklaard, maar verzette zich in \'t eerst
niet krachtig tegen de buitensporigheden van \'t gemeen. Doch
eindelijk, den 27sten October, bedwong hij, ondersteund door
de vloot, die onder \'t bevel van den schout-bij-nacht Koop-
man op de Schelde lag, door een uren lang aangehouden
bombardement der stad den overmoed des vijands. Op uit-
noodiging der conferentie te Londen stuitte inmiddels een
wapenstilstand den verderen gang der vijandelijkheden.
Op deze conferentie bleek het weldra, dat geen der vijf
mogendheden genegen was, ten behoeve van het stamhuis van
Oranje-Nassau den vrede van Europa op het spel te zetten.
Alsof de koning dit had kunnen vermoeden, had hij, niet
alleen op die conferentie bouwend, het volk van Noord-
Nederland ter verdediging van de onafhankelijkheid des lands
te wapen geroepen. De oproeping vond overvloedigen weer-
klank bij alle standen van \'t volk. Langzamerhand stroomden
-ocr page 209-
100
duizenden manschappen naar de zuidelijke grenzen van Noord-
Nederland en wachtten er geduldig \'s konings bevelen af.
Intusschen maakte de conferentie de protocolion van den 20sten
en den 27sten Januari 1831 bekend, waarin de geheele scheiding
van Nederland en België word uitgesproken en vastgesteld,
dat 1G/31 der gemeenschappelijke schuld ten laste van België
zou komen. Middelerwijl was het nationaal conrjres den lOden
November 1830 te Brussel bijeengekomen en had, hoewel het
zich voor \'t behoud van den constitutionecl-monarchalen regee-
ringsvorm verklaarde, het huis van Oranje-Nassau van den
troon uitgesloten. Dit congres verwierp de protocollen van
Januari, terwijl Willem I verklaarde er mede in te stemmen.
De Belgen vonden niet spoedig een\' koning voor den door
hen ledig verklaarden troon. Daarom droeg het congres het
oppergezag voorloopig op aan een\' regent, den baron S u r 1 e t
de Chokier, een\' rijk grondbezitter, tot dusver president
van \'t congres. Eindelijk, den 4den Juni 1831, benoemde
het met groote meerderheid van stemmen prins Leopold van
S a k s e n-K o b u r g-G o t li a, een\' broeder van den regeerenden
hertog van Saksen-Koburg-Gotha, tot koning der Behjen.
Leopold aanvaardde de regeering den 21 sten Juli van dat jaar,
beloofde de hoogst vrijzinnige grondwet, een van de eerste
vruchten der werkzaamheid van \'t congres, te zullen eerbio-
digen en sloot in 1832 een tweede huwelijk met Louise,
de oudste dochter van Lodewijk Philips. Inmiddels stelde de
conferentie in Juni 1831 een nieuw protocol, de achttien
artikels,
op, veel gunstiger voor België dan de vorige, waarin
zij de rechten van het huis van Oranje-Nassau op Luxemburg
voor twijfelachtig verklaarde, België uitzichten op het bezit
van Maastricht opende en vaststelde, dat het niet verplicht
was, een deel der schuld van het oude Nederland over te
nemen. Èn deze wijzigingen, èn het optreden van Leopold
als koning brachten Willem I, reeds lang ongeduldig over
den langwijligen gang van de beraadslagingen der conferentie,
tot het besluit, om zijn recht met het zwaard te handhaven.
Marschvaardig lag de Nederlandsche krijgsmacht op de grenzen,
van geestdrift gloeiend en begeorig om, was liet noodig,
den heidondood voor het vaderland te sterven. Zij gedacht
het voorbeeld van den wakkeren van Speyk, die in Fc-
-ocr page 210-
200
bruari 1831, gedurende den wapenstilstand, met zijn kanon-
neerboot, welke de wind bij Antwerpen naar \'s vijands wal
had gedreven, in de lucht vloog, liever dan de vlag te strij-
ken voor hen, die hij als muiters tegen hun wettigen koning
aanmerkte, of. wat nog erger was, ze hun prijs te geven.
AVas op het einde van "1830 Nederlands leger niet bestand
geweest tegen dat van België\'. thans. in den zomer van
1830,   was die verhouding omgekeerd. Het leger van Willem I
werd aangevoerd door den prins van Oranje, wien prins
Frederik ter zijde stond, en telde nog geen 36,000 man.
De Belgische legers, dat van de Schelde en dat van de Maas,
waren omtrent 30.000 man groot. Aan \'t hoofd van \'t eerste
stond de generaal de Ticken de Terhove, het bevel over
het tweede voerde Daine. liet leger van de Schelde was
in de nabijheid van Antwerpen geplaatst, het andere stond
in het Limburgsche. Terstond besloot de prins van Oranje
tusschen de beide legers door te breken, om daarna elk van
hen afzonderlijk aan te vallen. Een goed deel van dit plan
werd volvoerd door den Hendaagschen veldtocht, 2—12 Augustus
1831.     Den 5den Augustus was de doorbreking reeds geschied.
Elke dag van dien veldtocht werd door gevechten gekenmerkt.
De meest bekende feiten zijn, wat men de slagen bij IIas-
se lt (den 8sten Augustus) en bij Leuven (den 12den Au-
gustus) noemt. De eerste dezer ontmoetingen was eigenlijk
niets dan één krachtige aanval op het op Hasselt terugtrek-
kend leger van Daine, dat dadelijk als een kudde schapen
uiteenstoof en geheel werd verstrooid. Het had een slag in
den waren zin des woords kunnen worden, indien Daine min-
der onbekwaam en lafhartig was geweest, en zoo niet de prins
van Oranje, hoogstwaarschijnlijk België liever willende winnen
dan overwinnen, zich er toe had bepaald, den vijand van
zijn minderheid te overtuigen , in plaats van hem te vernie-
tigen. In den slag van Leuven, die van meer beteekenis
was, voerde koning Leopold in persoon zijn troepen aan.
De Belgen werden er geheel verslagen, weken naar Leuven
en hadden zonder eenigen twijfel, wilden zij niet tot den
laatsten man toe gedood of gevangen genomen worden, op
smadelijke wijze de wapenen moeten nederleggen. Maar nu
rukte, op verzoek van Leopold. een Fransch leger onder
-ocr page 211-
201
maarschalk O érard België binnen en was de prins verplicht,
voor de meerderheid te zwichten, ilij stond eindelijk, op
herhaald verzoek van den Britschen gezant te Brussel, een\'
wapenstilstand toe, en de veldtocht nam een einde.
Wederom hervatte de conferentie op \'t einde van Augustus
1831    hare beraadslagingen, die in \'t midden van October tot
een nieuwe schikking, de vier-en-twintig artikels, voerden.
Bij deze artikelen werd aan België een deel van Luxemburg
toegekend, waarvoor het een deel van Limburg moest afstaan.
Maastricht bleef aan Nederland voorbehouden. Ten aanzien
van de schuld bepaalden zij, dat België met een jaarlijksehe
rente van 8,400,000 gl. zou worden belast. Reeds den 15den
November onderteekende Leopold, door de nederlagen vanden
tiendaagschen veldtocht ontmoedigd, dit ontwerp-verdrag. hoe-
wel minder gunstig voor de Belgen dan de achttien artikels.
Daarentegen weigerde Willem I de onderteekening. Hij was
van oordeel, dat nagenoeg geheel Limburg een bestanddeel
van Nederland behoorde te blijven en dat, voor \'t geval dat
hij afstand deed van een gedeelte van Luxemburg, hij hier-
voor nog verdere schadeloosstelling moest bekomen. Ook om-
trent de schikking nopens de schuld kon hij niet niet de
conferentie instemmen. Deze verklaring van den koning van
Nederland verdroot de conferentie. Twee der vijf mogend-
heden, Frankrijk en Engeland, sloten den 22sten October
1832   een overeenkomst, ten einde de noodige stappen te
doen, om het grondgebied van België door den vijand te doen
ontruimen. Om dit doel te bereiken, legden zij, terwijl
Willem I daarentegen gebood, de vaartuigen der Engelsche
en der Fransche natie te ontzien, embargo op de Nederlandsche
schepen en trok een Fransch leger van 00,000 man onder den
maarschalk Gérard België ten tweeden male binnen. Het
rukte tegen de citadel van Antwerpen op, welker pninhoopen
Chassé, na een roemrijke verdediging van negentien dagen,
bij verdrag aan den vijand overgaf. De schout-bij-nacht Koop-
man (zie blz. 198), van oordeel zijnde, dat zijn vloot niet
in het verdrag was begrepen, haastte zich, ze te vernielen i
en stelde zich toen met zijn manschappen ter beschikking van
Gérard. Evenals de bezetting van de citadel werd de beman-
ning dei\' vloot als krijgsgevangenen naar Frankrijk gevoerd.
-ocr page 212-
202
Ook na dit wapenfeit bleef de eindschikking met België
nog steeds hangend. Willem I volhardde in zijn verzet tegen
den voorslag der overmacht. Dit veroorzaakte een langdurig
en hoogst kostbaar bestand (slalus quo), daar Nederland
voortdurend een zeer talrijk leger op de been moest houden
en de onzekerheid der toekomst, ofschoon het embargo in Mei
1833 werd opgeheven, den handel van groote ondernemingen
afschrikte. Eindelijk noodzaakte de uitputting des lands den
koning toe te geven. Den 14den Maart 1838 gaf hij te ken-
nen, dat hij de voorwaarden der vier-en-twintig artikels in-
willigde. Maar nu beweerden de Belgen weder, vermits
Nederland zoo laat toetrad, niet gehouden te zijn tot betaling
van een deel der renten van de schuld. Dit verwekte nieuwe
moeielijkheden, die ten laatste door het einclrerdrag van den
19den April 1839 uit den weg werden geruimd. Dit verdrag,
hetwelk de vier-en-twintig artikels eenigszins wijzigde, be-
paalde, dat België een afzonderlijk rijk werd; dat het nadeel
van België in de rente der staatsschuld, jaarlijks van den
lsten Januari 1839 af te betalen, 5,000,000 gl. zou zijn;
dat het Duitsch verbond en de groothertog de westelijke helft
van Luxemburg aan België afstonden; dat België hiervoor
afzag van een gedeelte van Limburg, zoodat aan Nederland
dat deel bleef, hetwelk aan den rechteroever der Maas ligt,
alsmede de stad Maastricht niet het omliggend land en het
gebied ten n. van een lijn, getrokken van de zuidelijkste
punt van Noord-Brabant naar de Maas, ten n. van Stevens-
weert. Deze streek van Limburg heette «hertogdom" en
maakte — behoudens Maastricht en Venlo, die alleen tot
Nederland bleven behooren, — van nu aan een deel uit,
zoowel van het koninkrijk der Nederlanden, als van het Duitsch
verbond.
In vele opzichten bleef de verhouding van Limburg tot
Duitschland zeer vreemd. Het zond afgevaardigden naar de
Staten-Gcneraal, maar was verplicht troepen voor het Duitsch
verbond op de been te houdon en werd ten deele door veror-
deningen van dat verbond geregeerd. Eerst in 186G is de
betrekking van Limburg met Duitschland geheel verbroken.
In \'t jaar 1840 werd bepaald, dat Holland van nu af in Zuid-
en Noord-Holland zou worden gesplitst, zoodat het nieuw
-ocr page 213-
\'203
koninklijk thans uit tien provinciën en uit het hertogdom
Limburg bestond. Één jaar vroeger was do oudste zoon van
den kroonprins (zie blz. 186) getrouwd met prinses Sophia
Frcderika Mathilde, de jongste dochter van Willem I, koning
van Wurtemberg. Uit dit huwelijk sproot in 1840 prins
Willem, in 1851 prins Alexander.
Toen koning Willem I in de eerste jaren van den Belgischen
opstand met moed en volharding wederstand bood zoowel aan
de eischen van België, als aan die der conferentie te Londen,
was er niemand, die hem meer steunde on deze houding meer
toejuichte, dan de Nederlandsche natie zelve. Langzamerhand
echter veranderde die stemming, toen de koning, na aan de
roepstem der eer ruimschoots te hebben voldaan, steeds ho-
pend op eenige wijziging in de staatkunde der groote mogend-
heden of op een omkeering van zaken in Europa, er volstrekt
niet toe was te bewegen, van zijn stelsel van volharding
af te wijken. En nadat het eindelijk bekend was geworden,
dat een verbazend hoog cijfer van staatsschuld de uitkomst
was der volhardende staatkunde, maakte de gehechtheid van
\'t volk aan zijn\' koning plaats voor wantrouwen en verkoeling.
Thans deed het Noord-Nederlandsch volk ten deele dezelfde
klachten hooren, die vroeger alleen in \'t Zuiden waren geuit.
Het verlangde een duidelijke openlegging van den toestand
van \'s lands financiën, waarborgen tegen misbruik van gezag,
verantwoordelijkheid van \'s konings ministers, in \'t kort ge-
wichtige hervormingen in het staatsbestuur. Bij de overige
redenen van ontevredenheid kwam weldra een andere, die
het misnoegen tot den hoogsten graad deed stijgen. Men
vernam, dat de koning, die sinds 1837 zijn echtgenoot (zie
blz. 103) door den dood had verloren, het voornemen koes-
terdc, tot een tweede huwelijk over te gaan met de gravin
d\' Oultremont de Wigimont, een der dames van het huis
van wijlen de koningin. Maar de gravin was een Belgische
en Roomsch-katholiek. Dit was genoeg, om de meerderheid
der Nederlanders tegen het huwelijk in te nemen.
Zooveel tegenstand verdroot den koning. Afgemat door den
negenjarigen kamp, had hij geen geneigdheid, ook zijn
laatste levensjaren in een eindelooze worsteling door te bren-
gen. Onverwachts begaf hij zich in den herfst van \'t jaar
-ocr page 214-
204
•1840 uit \'s Gravenhage naar liet Loo on ontbood er zijn
zonen en kleinzonen, alsmede zijn ministers. Hun deelde
hij den 7den October mede, dat hij van dat oogenblik afstand
deed van de kroon en ze overdroeg aan den zoon, hiertoe
door de grondwet aangewezen. De daad, schier zonder eenige
plechtigheid volbracht, werd nog op denzelfden dag ter kennis
van \'t volk gebracht. In \'t volgend jaar huwde Willem I,
nu «graaf van Nassau" geheeten, de gravin d\' Oultremont en
leefde vervolgens bij afwisseling te Berlijn, op zijn goederen
in Silezië en op het Loo, totdat hij den 12den December
\'1843 te Berlijn overleed.
Den 28sten Xovember 1840 werd Willem MM in de Nieuwe
kerk te Amsterdam met groote plechtigheid ingehuldigd. Het
was geen gunstige tijd, om de regeering over Nederland te
aanvaarden. De natie en de schatkist beide waren uitgeput,
en de leiders der volksmeening wezen op een doortastende
herziening der grondwet, als op het eenigste middel om tot
welvaart en nationale kracht te geraken. Deze meening deelde
Willem II geenszins. Hetgeen echter de meeste moeielijk-
licden baarde, was de toestand van \'s rijks financiën. Nadat
de pogingen van een paar ministers van financiën ter herstel-
ling van een geregelden toestand der geldmiddelen schipbreuk
hadden geleden, droeg Willem II in September 1843 het
tijdelijk bestuur van het departement van financiën aan den
minister van justitie, Floris Adriaan van Hall, op. Ten
einde in alles, wat voorziening behoefde, te voorzien, was
het volstrekt noodzakelijk, zware offers van de natie te vergen.
Hiertoe toonde de natie zich in 1844 bereid door, volgens
een ontwerp van van Hall, een leening tot een bedrag van
127,000,000 gl., naar 3 p.c. \'sjaars, zoo goed als vol te tee-
kenen. Aan het verlangen naar een herziening der grondwet
in vrijzinnigen geest werd voldaan in \'t jaar 1848 te midden
der volksbewegingen, die de meeste staten van Europa op
hun grondvesten deden schudden. Luxemburg kreeg in
\'t zelfde jaar een nieuwe grondwet, waarbij het zijn afzon-
derlijke vertegenwoordiging, die het in 1841 had bekomen,
behield.
De hoofdtrekken der Nederlandsche grondwet van 1848 zijn:
De kroon is erfelijk zoowel in de mannelijke als in de vrou-
-ocr page 215-
\'205
welijke linie van hot huis van Oranje, De koning heeft de
uitvoerende macht en deelt de wetgevende macht niet de
Staten-Generaal. Hij heeft het opperbevel over de land- en
zeemacht en het opperbestuur der koloniën. Hij benoemt de
ministers, die voor de daden der regeering verantwoording
zijn verschuldigd aan de natie, De Staten-Generaal vertegen-
woordigen het geheele volk. Zij bestaan uit een Eerste en
oen Tweede Kamer. De leden der Eerste Kamer, ten getale
van negen-en-dertig, worden door de provinciale staten be-
noemd uit de hoogst aangoslagenen in de directe belastingen.
Zij hebben zitting voor negen jaren. De leden dei\' Tweede
Kamer, voor welke de ouderdom van dertig jaren een vereischte
is, worden rechtstreeks door de burgers gekozen, welke meer-
derjarig zijn en een zekere som in de directe belastingen
betalen. Het aantal der leden, die voor vier jaren zitting
hebben, is thans vijf-en-zeventig. Voorzitter der provinciale
staten is de commissaris des konings.
Het was Willem II niet gegeven, de vruchten te aanschou-
wen van het werk, waartoe hij den grond had gelegd. Reeds
den 17den Staart 1840 stierf hij te Tilburg, aan welke plaats
hij gedurende zijn leven zeer gehecht was geweest. Het volk
van Nederland betreurt hem als een\' held, die aan de groot-
sche gestalten zijner voorvaderen uit het huis van Oranje
herinnerde en als een\' welwillend koning, die in moeielijke
dagen met beleid voor zijn belangen had gewaakt.
Een paar woorden over de regeering van \'s konings zoon en
opvolger Willem III mogen tot slot van dit hoofdstuk ver-
strekken. Onder zijn bewind werd eindelijk in 1853 het
droogmaken van \'t Haarlemmermeer (zie blz. 188, 180), een in
Juni 1848 aangevangen reuzen werk, voltooid. In 1853 werd
tevens weder een bisschoppelijk kerkbestuur der Roomsch-
katholieke kerk ingevoerd, waarvan Utrecht als aartsbisdom
de hoofdzetel is. Onder de vele wetten, die een gevolg zijn
van de in 1848 uitgevaardigde grondwet, verdienen de kies-,
de gemeentc- en de provinciale wet te worden genoemd. In 1857
verving een wet op het lager-onderwijs die van 180G en werd
in 1803 gevolgd door een wet op het middelbaar onderwijs,
-ocr page 216-
20Ü
§ 38.
Eindblik op den toestand des lands.
Zoo is dan hot plan, in de eerste paragraaf aangekondigd,
volvoerd en wederom een beknopte geschiedenis van Nederland
te boek gesteld. Nog bestaat dat rijk, aan welks geschiedenis
de vorige bladzijden zijn gewijd. Behalve de bijna 31,000 vier-
kante mijlen met nagenoeg 18,000,000 inwoners, die het in
vreemde werelddeolen bezit, beslaat het in Europa een op-
pcrvlakte van ruim G00 vierkante mijlen, waarop oen bevol-
king woont van ongeveer 3Va millioen. Ongeveer 2/3 gedeelte
van den grond is bebouwd. Landbouw, veeteelt, handel,
fabrieken on vischvangst blijven voortdurend de bronnen van
het bestaan der ingezetenen. De haringvangst, ofschoon zij
sinds een tiental jaren weder eenigszins begint op te komen ,
heeft veel geledon door den wedijver van Engclschen en Duit-
schors , en de walvischvangst is van weinig beteekenis. Do
handel, dien Nederland drijft, is nog steeds woreld- on bin-
nenlandsche handel. Al is de eerste, in vergelijking met
andere landen en van hetgeen hij is geweest, niet meer, wat
hij woloer was, nog is hij belangrijk en verdient den naam
van wereldhandel. De voorworpen van dien handel zijn voor-
namelijk de voortbrengselen van landbouw en veeteelt, bone-
vens de koloniale waren.
Wat de Nederlandsche nijverheid betreft, zij heeft geen
ongelukkiger tijdperk gekend, dan het twintigtal jaren, dat
er verliep tusschen do omwenteling van 1795 en de oprichting
van het koninkrijk dor Nederlanden. Gedurende het vijftien-
jarig tijdvak, dat met 1815 aanvangt, begon er wel op nieuw
oenig leven te komen in het fabriekwezen van Noord-Neder-
land; maar de nijverheid van dit deel van het koninkrijk bleef
verre, zeer verre ten achteren bij die van het Zuiden. Na
de omwenteling van 1830 geraakte de nijverheid in ons va-
derland geheel aan het kwijnen. Dit kwam, behalve uit den
staatkundigen toestand en uit de ophooping der staatsschuld,
uit do geringe geneigdheid der fabriekanten voort, om aan
den oisch des tijds te voldoen en de stoomkracht op het fa-
briekwezen toe te passen. Maar allengs is de Nederlandsche
-ocr page 217-
207
nijverheid na de afscheiding der Zuidelijke gewesten weder
opgekomen. Daarentegen kwijnt de scheepsbouw. Moge dus,
in vergelijking met vroegere eeuwen, Nederlands bloei in den
handel niet zijn toegenomen, in \'t stuk der nijverheid is dit
stellig het geval. Een andere lichtzijde van den tcgenwoor-
digen toestand ziet men in de staatsschuld, waarvan het be-
drag sinds de laatste twintig jaren regelmatig is verminderd.
Dat de letterkunde sinds den val der Republiek (zie blz.
167) een belangrijke schrede voorwaarts heeft gedaan, zal
wellicht niet met grond kunnen worden staande gehouden.
Toch heeft het zestig- of zeventigjarig tijdvak, sedert verloo-
pen, op meer dan op één beroemden naam te wijzen. Er
stonden schrijvers op, die aan de voortbrengselen hunner pen
bekendheid of grooten roem verschaften. De namen dier
schrijvers heeft de Geschiedenis der Letterkunde opgeteekend.
Hier kan slechts op een paar van de voornaamsten worden
gewezen, in de eerste plaats op Bilderdijk. Op veelzijdiger
ontwikkeling, dan Willem Bilderdijk, een Amsterdammer
(1750—1831), zichzelf gaf, kunnen weinigen bogen. Wijs-
bcgeerte, oude en nieuwe talen, wis- en natuurkunde, rcchts-
geleerdheid, geschiedenis, geneeskunde, godgeleerdheid, niets
was hem vreemd. Een\' vruchtbaarder schrijver heeft Nederland
niet aan te wijzen. Het hoogst staat hij als dichter. Alle
dichtsoorten beoefende hij, buiten het blijspel, en in alle
bracht hij meesterstukken voort. In het heldendicht leverde
hij den Ondergang der eerste wereld, een grootsch, maar on-
voltooid gewrocht; in het leerdicht: de ziekte der geleerden;
in den lierzang: de ode aan Napoleon. Op het gebied der taal
schreef hij een Spraaklcer. Op het veld van de geschiedenis
van \'t Vaderland
leverde hij een werk, waarvan do hoofdstrek-
king een doorloopende bestrijding is van Wagenaar (zie blz.
107). Tot heden toe is het aan dit geschrift niet gelukt,
den ouden Wagenaar te verdringen.
In menig vers heeft Bilderdijk de herstelling van Nederlands
nationaliteit bezongen. In \'t jaar dier herstelling stierf een
ander dichter, wiens naam voorzeker bij geen\' Nederlander
onbekend is, welke op die nationaliteit prijs stelt. Dit is J a n
Frederik Helmors, die in zijn llollandschc natie, een
middelsoort tusschen het helden- en het lierdicht, den roem
-ocr page 218-
208
verheerlijkt, door het Nederlandsch volk behaald, zoowel te
land, als ter zee, op het veld der wetenschappen en op dat
der fraaie kunsten.
Ken Nederlander, die zijn vaderland liefhad, was Helmers.
Niet minder deed dit Hendrik Tollens, in 1780 geboren
te Rotterdam, overleden te Rijswijk in 1856. "Was Cats de
eerste Xederlandsche volksdichter geweest, de eerenaam van
de tweede te zijn geweest komt Tollens toe. Immers behalve;
zoo menigen anderen zang op onderwerpen van Nederlands
historie, die dit mede bevestigt, getuigt hiervoor het door
hem vervaardigd volkslied: »Wien Neérlands bloed door de
adren vloeit." Een groot aantal van \'s dichters verzen zijn
gewijd aan den huiselijken haard. De meest bekende zijner
gedichten zijn: het tafercel van den vierdaagse/ten teeslag,
Beilink, het turfschip van Breda,
enz. en op het gebied der
beschrijvende poëzie: het tafereel van de overwintering der
Hollanders op Nova-Zembla.
-ocr page 219-
TIJDREKENKUNMG OVERZICHT
DER
BEKNOPTE
GESCHIEDENIS VAN IET VADERLAND.
Jaren n. C.
§ 1. Nederland in de laatste eeuwen vóór Christus\' ge-
boorte en onder de heerschappij der Romeinen.
Oorsprong der Zuiderzee..............839.
T)e Dollard ontstaat...............1277.
De Bie8bosch ontstaat...........18 Nov. 1421.
Men begint op het dijkwezcn te letten .... ongev. 900 of 1200.
De Friezen, de Bataven, de Kaninefaten , de Tubanten, de Brak-
teren geraken onder de heerschappij der Romeinen 100—1 v. C.
Drnsus onderwerpt de Friezen.
Opstand der Friezen.
Corbülo beteugelt heu.............. 47.
Claudius Civïüs stelt zich aan\'t hoofd van den opstand der Bataven 69.
De Friezen, de Kaninefaten en andere stammen verbinden zich
met de Bataven
Claudius Civllis hernieuwt het verbond met Rome. — Cerealis 70.
§ 2. De Franken en de Saksen in Nederland en België.
— Deze landen worden een bestanddeel van het
Frankisch rijk. — De invoering van het leenstel-
sel en van den Christelijken godsdienst. — De Noor-
mannen.
Herhaalde invallen der Franken, n.1. der Saliërs, in de Ne-
derlanden.............sinds ongev. 300.
Zij vestigen zich hier............ongev. 861,
Nederland en België behooren tot Austrasië .... sedert 511.
De landstreek bij den Usel is het gebied der Saksen sedert ongev. 400—500.
Dr. Wijnne. Bekn. Geschied, o. h. Vaderland, 2de druk.             14
-ocr page 220-
\'210
Jaren n. C.
Grenzen der Friezeu.
De naam der Bataven en die der Kaninefaten verdwijnen sinds 400—500.
Onderwerping der Friezen aan Karcl den groote.....785.
Willebrord, Wulfran en Winfried of Bonifacius bc-
keeren of doopen de Friezen.
Willebrord eerste bisschop onder de Friezen.
Ontmoeting van Wulfran met Radboud te Medcmblik ofte
Hoogwoude................. 719.
Dood van Bonifacius te Dokkum........5 Juni 755.
Kerkrechtelijke vcrdeeling dezer landen in den tijd der Franken
in bisdommen. — Staatsrechtelijke verdeeling in hertogdommen,
graafschappen , schoutambteu. — Burgerlijke verdeeling in vol-
ken of landen, elk land in gamee», elke gouw in marken.
De aloude marken.
Het land bestuurd door drie hertogen en door graven — Oor-
sproukelijke beteekenis van \'t woord „graaf." — Schepenen.
Aan \'t hoofd der schoutambten staau schouten. — De standen
der bevolking: vrijen, titen, slaven of lijfeigenen.
Heriold, Iloruk en II cm mi ng laten zich doopen. — Lo-
dewijk de vrome geeft Heriold üorestad of Duurstede en om-
streken, Koruk Kennemerlanit en Hemming Zeeland. . , . 820.
Einde van de heerschappij der Noormannen in deze streken . . 885.
Verdrag van Verdun. — Lotharius I verwerft bijna geheel
België en Nederland, Karel de kale Vlaanderen, Artois en
een deel van Zcelaud..............843.
Het aandeel van Lotharius 1 komt aan Duitschland . . . 870 en 879.
§ 3. Onderscheid tussehen den toestand van Friesland
en dien van andere streken van ons land. — De
wisselingen in de opperheerschappij dezer landen
na het verdrag van "Verdun. — Staten, die in het
Zuiden en in het Noorden verrijzen. — Aard en
uitbreiding der grafelijke macht.
De Nederlanden en België zijn een bestanddeel van Lotharingen,
en van Neder-Lotharingcn...........sedert 964.
De meeste Nederlanden worden erfelijke Iconen . . ongev. 800—1000.
Meerdere gouwen komen aan cén\' graaf .... sedert 1000—1100,
Het geheele land verdeeld tussehen den graaf van Gelder, dien
van Holland en den bisschop van Utrecht.....1100—1200.
In plaats van Ncder-Lotharingeu ontstaan, voor en na, verschil-
lende zelfstandige staten, als het hertogdom Brabant, het
markgraafschap Namen en het graafschap Henegouwen.
Het bisdom Luik.
Het graafschap Limburg wordt een hertogdom. . sedert 1000—1100.
Maastricht voor een gedeelte een bezitting van den bisschop van
Luik, voor een ander deel een op zichzelve staande rijksstad. —
Karel V scheidt deze stad van het Duitsche rijk af en voegt ze
aan Brabant toe.
Het graafschap Luxemburg wordt een hertogdom.....1354.
-ocr page 221-
21-1
Jaren n. C.
Antwerpen is een markgraafschap van het Duitsche rijk en wordt
door den hertog van Brabant bestuurd......900—1000.
De heerlijkheid Mechelen komt aan Vlaanderen......1357.
Artois en Kroon-Vlaanderen leenen van Duitse lil and.
Noordelijk Vlaanderen, Rijks-Vlaanderen, een leen van Duitsch-
land.
Hendrik II geeft Rijks-Vlaanderen in leen aan Bondewijn IV ,
graaf van Vlaanderen, die Zeeland bewe3ter Schelde wederom
in achtcrleen geeft aan Dirk III, graaf van Holland . . . 1007.
Karel de eenvoudige geeft aan Dirk I eenige stukken grond . 922.
Dirk lil sticht een sterkte tusschen de Merwede en de Oude
Maas. — Hendrik II doet hem te vergeefs den oorlog aan . 1018.
De stad Dordrecht.
De naam „graaf van Holland" komt op.
De graaf van Holland tevens graaf van Zeeland......1323.
Gelderland bestaat uit de graafschappen Gelder en Zutfen. —
Eerste graaf van Gelder en Zutfen Hendrik......1138.
Keizer Lodewijk verheft II e in oud II of den zwarte tot
hertog van Gelderland..............1339.
De bisschop van Utrecht door de kanoniken van de vijf kapit-
telkerken gekozen............sedert 1122.
Friesland sedert Karel den groote beheerscht door graven.
De heerlijkheid Westerwolde.
Uitbreiditig bij trappen der macht van den graaf van Holland.
De beden, — De privilegiën.
§ 4. Holland onder de graven uit het Hollandsen huis.
Huis van Holland...........922 (1018)—1299.
Dirk I, Dirk II, Arnoud , Dirk III, Dirk IV , Floris I, Dirk
V, Floris II, Dirk VI, Floris III, Dirk VI, Willem I,
Floris IV, Willem II, Floris V , Jan I.
Willem II komt tegen de West-Friezen om bij Hoogwoude 1256.
Floris V bedwingt de Kennemcrlnnders. — Hij onderwerpt de
West-Friezen, de Waterlanders en Drechterlanders . 1282 en 1287.
Dirk VI belegert Utrecht. — Her bert. — Dirk breekt het
beleg op.............., ongev. 1145.
Floris III overlijdt te Antiochic..........1190.
Willem, later Willem I, vecht mede voor Acre.....1191.
Hij neemt Damiate in..............1219.
Hij ontruimt het................1221.
De Bamiaaljes in de groote of St. Bavo\'s kerk te Haarlem sinds 1550.
Dirk VII sterft. — Ada. — Ada door Adelheide uitgehuwd aan
Lodewijk, graaf van Loon......•.....1203.
Lodewijk uit Holland verdreven...........1204.
Willem I wordt graaf.
Willem II, de stichter van \'s Gravenhage, tot Roomsch koning
benoemd..................1247.
Floris V beoorloogt de heeren Gijsbrecht van Amstel en
Herman van Woerden.
Gijsbrecht doet afstand van Muiden.
14»
-ocr page 222-
212
Jaren n. C.
Herman doet afstand van Woerden. — De beide heeren doen
afstand van hnn allodiën, die zij als leenen terugkrijgen.
Ednard I, koning van Engeland, verplaatst den stapel der
Engelsche wol van Dordrecht naar Brugge en Mechelen . . 1295.
Floris V sluit zich bij Philips IV of den schoone aan . . 1290.
Gerard van Velzen en de overige samengezworenen dooden
Floris V..................1293.
Jan. — Wolfert van Borselcn aan \'t hoofd der regeering 1297.
Hij wordt te Delft omgebracht...........1299.
Jan draagt het bewind voor vier jaren aan Jan van Avennes
op. — Jan I sterft..............1299.
i 5. Holland en Zeeland onder de graven uit het Hene-
gouwsch en het Beiersch huis.
Instelling der slad- of stedehouders door Jan II,
De Vlamingen, aangespoord door Jan van Renesse, vallen in
Zeeland en Holland..............1303.
Zij worden gestuit bij het Manpad..........1304.
De eer der zege komt toe aan Witte van Haamstede en
Willem van Oostervant
Willem III de goede...........1404—1337.
Waarschijnlijke invoering der beden.
Hij roept voor \'t eerst, met de edelen, de schepenen der steden
van Holland en Zeeland op.
Verdrag van Willem III met Lodcwijk I van Nevcrs , graaf
van Vlaanderen , bekrachtigd door Lodewijk van Beieren. —
Lodewijk ziet van de leenhulde wegens Zeeland bewester
Schelde af. — De graaf van Holland tevens graaf van Zeeland 1323.
Willem III geeft zijne dochter Margareta aan keizer Lodewijk
ten huwelijk.
Willem IV...............1337—1345.
Hij komt om bij Stavoren.............1345.
Lodewijk beleent Margareta met Holland, Zeeland en Friesland. 1346.
Margareta vertrekt naar hare graafschappen, doch keert spoedig
naar Beieren terug.
Willem wordt verbeider.
Lodewijk van Beieren sterft. — Karel IV keizer......1347.
Verdrag tusschen Margareta en Willem. — Zij erkent Willem
als graaf van Holland en Zeeland en als heer van Friesland. —
Willem zal haar jaarlijks ongeveer 30,000 gl. en een zekere
som op eens betalen..............1349.
Margareta herroept hare gift en begeeft zich naar Henegouwen.
Hoekschen en Kabeljauwschen.
Het buskruit voor \'t eerst hier te lande gebruikt.
Margareta staat Holland, Zeeland en Friesland aan W111e lil V
af, die belooft, haar een jaargeld te zullen betalen. — Zij be-
houdt Henegouwen...............1354.
Margareta overlijdt te Quesnoi............1356.
Willem V gaat naar Quesnoi.........., . 1357.
Albrecht wordt ruwaard
-ocr page 223-
\'213
Jaren n. C.
Willem V sterft. — Albrecht.........1389—1404.
Krijgstocht van hem en Albrecht naar Friesland.
Hij huwt zijn dochter Margareta uit aan Jan zonder
vrees, zijn\' zoou Willem aan Margareta, cene dochter van
Philips den stoute.
Zijn jongste zoon Jan wordt bisschop van Luik.
In de meeste steden van Holland treden burgemeesters met een\'
raad op.
Albrecht sterft.................1404.
Willem VI................1404—1417.
Hij richt een staand leger op.
Willem VI sterft................1417.
Jakoba van Beieren geboren............1401.
Jan van Touraine sterft............1417.
Geschillen tusschen Jakoba en Jan van Beieren of Jan zon-
der genade.
Jakoba huwt Jan IV, hertog van Brabant en Limburg, mark-
graaf van Antwerpen, stichter van de hoogeschool te Leuven. 1418.
Verdrag van Jakoba met Jan van Beieren........1419.
Jan van Brabant verpandt Holland en Zeeland aan Jan van Beieren 1420.
De staten van Brabant ontzetten Jan van Brabant van het bewind.
Jakoba trouwt met Humphrey, hertog van Glocester, . 1422.
Jan van Beieren overlijdt.............1425.
Philips de goede erfgenaam van Jan van Beieren.
Holland en Zeelaud blijven Jan van Brabant getrouw. — Henc-
gouwen huldigt Humphrey en Jakoba. •—• Jakoba\'s troepen
vermeestereu Schoonhoven. — Allairt of Albert Beilink
wordt levend begraven..............1425.
Humphrey verlaat deze landen. — Jan van Brabant benoemt
Philips den goede tot ruwaard van Holland en Zeeland . . 1425.
Jan van Brabaut sterft............". . 1427.
Een geestelijk gerechtshof te Rome verklaart de echtverbintenis
met Glocester voor onwettig............1428.
Verdrag te Delft. — Philips de goede wordt erkend als ruwaard
en erfgenaam van Holland, Zeeland, Friesland en Henegou-
wen ; Jakoba zal niet hertrouwen dan met toestemming van
haar moeder, van Philips en van de drie stenden der landen ;
zij zal een gedeelte trekken van de inkomsten der graafschappen. 1428.
Frank van Borseleu wordt stadhouder van Philips over Hol-
land, Zeeland en Friesland. — Hij huwt Jakoba, verliest het
stadhouderschap, doch wordt graaf van Oostervant.
Jakoba verliest de grafelijke waardigheid........1433.
Zij sterft...................1436.
§ 6. Holland en Zeeland onder de graven uit het Bour-
gondisch huis.
Jan zonder vrees wordt gedood op de Yonne-brug.....1419.
Philips de goede.............1433—1467.
Hij verkrijgt Bourgondië, Vlaanderen, Mechelen, Frauche-Comté,
Artois en Salins................1419.
-ocr page 224-
214
Jaren n. C.
Hij koopt Namen van graaf Jan III..........1421.
Jan sterft. •— Namen komt aan Philips........1429.
Hij erft van een\' neef Brabant, Limburg, Antwerpen .... 1430.
Jakoba staat hein Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen af 1433.
Hij koopt Luxemburg en neemt het in bezit......in 1451.
De vroedschap en rijkheid
Philips de goede richt het hof van Holland op......1428.
Instcïliug van den geheimen of grooten raad.......1455.
Vergadering der Algf.meene Staten te Brussel .... 25 April 1465.
De dagvaart van Holland voor \'t eerst staten genoemd . . . 1428.
De :m steden dier staten: Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden,
Amsterdam, Gouda. -— \'s Lands advocaat.
Staten van Zeeland. — Drie leden, de abt van Middelburg, de
edelen en de vijf steden.
Instelling van de orde van het gulden vlies.......1429.
Uitvinding der boekdrukkunst door Johan Gutenberg te Maints
..................ongeveer 1455.
Willem Beukelszoon vau Biervliet. — Hij sterft.....1397.
De buizen.
Karcl de stoute.............1467—1477.
Hij vestigt den grooten raad te Mechelen........1474.
Hij richt een staand leger ruiterij op.........1471.
Verdrag van Karel met Arnoud van Egmond. — Arnoud
verpandt hem Gelderland voor 300,000 gl. en benoemt hem tot
erfgenaam..................1471.
Bijeenkomst van Karel en Frederik III te ïrier......1473.
Karel de stoute sneuvelt bij Nancy in een\' slag tegen Réné,
hertog van Lotharingen,.............1477.
Maria.................1477—1482.
Lodewijk XI vermeestert Bourgondië, bespringt Artois en Pi-
cardic, zelfs Franche-Comté, bedreigt Vlaanderen.
Holland en Zeeland verkrijgen het groot-privilegie.
Maximiliaan wordt Maria\'s echtgenoot......\'. . 1477.
Frankrijk geeft F\'ranche-Comté en Artois, op eenige steden na,
terug...................1493.
Maria sterft. — Maximiliaan wordt voogd voor Philips II of
den schoone.................1482.
§ 7. Holland en Zeeland onder de eerste graven uit het
Oostenrijksch huis.
Opstand van Gent en Brugge. — Gevangenschap van Maximiliaan
te Brugge..................    1488.
Jan van Schaffelaar komt te Barneveld om......    1482.
Einde van het oproer van het kaas- en broodvolk, alsmede van
den strijd der Hoekschen en Kabeljauwschcu......    1492.
Maximiliaan wordt keizer van Duitschland........    1493.
Philips II of de schoone......... .1404—1506.
Bij zijn inhuldiging weigert hij het groot-privilegie te erkennen.
Philips trouwt met Johauna............    1496.
Dood van Isabclla, koningin van Castilië........    1504.
-ocr page 225-
215
Jaren  n. C.
Philips aanvaardt het bewind over dit rijk, maar sterft . . .    1506
M as i m i 1 i aan wederom regent over de Nederlandschc staten
Karel geboren te Gent..............    1500.
Ka rel V aanvaardt het bewind over de Nederlandsehe staten .    1515.
Hij volgt 1\'erdinand II den katholieke te Arragon op ... .     1516.
Hij wordt keizer van Duitschland..........     1519.
George van Saksen verkoopt hem zijn rechten op Friesland voor
350,000 gl..................    1515.
De Friezen erkennen hem als heer..........    1524.
Hendrik van Beieren staat hem de wereldlijke macht over
Utrecht en Overijsel af.............    1528.
Groningen erkent hem als heer des lands........    1536.
Karel van Gelder staat hem de heerschappij over Drente af . .    1536.
Willem van Gulik en Kleef staat hem Gelderland af. . .    1543.
De zeventien gewesten.
S 8. Overzicht der geschiedenis van Gelderland geduren-
de de Middeleeuwen.
De graaf van Gelder eigent zich eeuige rechten der kroon toe. 1200—1300.
Lodewijk van Beieren benoemt Rei na ld II of den zwarte
tot hertog..................133U.
Samensmelting der steden en edelen tot een lichaam van lands-
steiiden...................1418.
De naam staten komt in Gelderland in zwang......1477.
De hoofdsteden der vier kwartieren: Nijmegen, Roermond, Zut-
fen, Arnhem.
Leden van den landdag: de baunerheereu, de ridderschap, de steden.
Stamhuizen, die over Gelderland het bewind hebben gevoerd:
Gelder, Gulik en Egmond.
Graven uit het huis Gelder.
Reiuald II graaf...............tot 133\'J.
Hertog Reinald II sterft..............1343.
Re in ii lil III volgt hem op.
Geschil tusschen hem en Eduard. — De partijschappen der Heke-
reus en Brünkhorsten.
Eduard wint den slag bij Tiel...........1361.
Reinald staat hem den titel en de rechten van hertog af. . . 1361.
Eduard sterft. — Reinald III wordt weder hertog en sterft. . 1371.
Het huis Gulik. — Willem 1............1372.
Hij wordt hertog van Gulik.
Reinald IV.
Hij sterft...................1423.
Het huis Egmond. — De landsstenden erkennen A r n o I d als hertog 1423.
Adolf, gesteund door Katharina van Kleef, stelt zich aan
\'t hoofd der misnoegdeu.
Adolf laat Arnold van het slot te Grave naar Buren voeren 9 Jan. 1465.
Karel de stoute middelaar tusschen vader en zoon. — Hij laat
Adolf gevangen zetten..............1471.
Arnoldt verpandt Gelderland voor 300,000 gl. aan Karel deu stoute 1471.
Hij sterft...................1473.
-ocr page 226-
21(i
Jaren  n. C.
Karel de stoute onderwerpt Gelderland.........    1473.
Karcl de stoute sneuvelt. — Dood van Adolf van Gelder. . .    1477.
De Geldcrscben stellen Karcl van Gelder aan hun hoofd . .    1492.
Karcl van Egmond bijna meester van geheel Gelderland . . .    1513.
Maarten van Kossem.
Karel van Egmond sterft.............    1538-
Willem van Gulik en Kleef staat Gelderland aan Karel V af. .    1543.
§ 9. Overzicht der geschiedenis van Utrecht, Ovorijsel,
Drente, Friesland en Groningen gedurende de Mid-
deleeuwen.
De staten van Utrecht beschreven......sinds 1400—1500.
Drie leden dezer staten: de geëligeerden, de edelen, de stad Utrecht
en wellicht mede de kleinere steden.
De naam Overijsel opgekomen.........1500—1600.
Leden der staten: de ridders en de steden Deventer, Kampen, Zwol.
De kastelein of burggraaf van Kocvorden. — De landdag van
Drente. — De ridders en de eigenerfden. — Hendrik van
Beleren staat de wereldlijke macht over Utrecht aan Karel V af 1528.
Overijsel erkent Karel V , in plaats van Karel van Egmond, als heer 1528.
Drente komt aan Karel V.............1536.
De geschillen der Schieringers en Vetlcoopers sedert omtrent. . 1300.
Zware watervloeden in Friesland.
Maximiliaan verpandt Friesland aan Albrccht van Saksen-
Si e is zen voor 300,000 gl. en bevestigt hem in het erfpotes-
taatscliap
..................1498.
Albrecht sterft. — Hendrik en George........1500.
De F\'riezen roepen Karel, hertog van Gelderland, in . . 1509.
George staat Friesland voor 350,000 gl. aan Karel V af . . . 1515..
Groote Pier.
Karel V heer van Friesland............1524.
Albrecht van Saksc u-M e i s z e n door Maximiliaan tot heer
van Groningen benoemd......\'.......1499.
Karel, hertog van Gelderland, in Groningen.
Groningen erkent Karel V als heer..........1536.
De landsvergadering van Friesland. — De afgevaardigden van
Oostergo, Westergo en Zevenwouden.
De grietmannen.
Drie kwartieren der Ommelanden: Hunsingo, Fivelingo, Wester-
kwartier.
Westerwolde een heerlijkheid tot...........1795.
De Staten-Generaal leenheeren van Westerwolde . . . sedert 1594.
De stad Groningen koopt die heerlijkheid voor ruim 140,000 . . 1619.
De staten bestaan uit de eigenerfden en uit andere afgevaardig-
den uit de drie kwartieren. — Later komt de stad er bij.
\\ 10. De Nederlanden onder het bewind van Karel V.
Karel V heer van de zeventien Ncderlandsche gewesten. . 1543—1555.
-ocr page 227-
\'217
Jaren n. C.
De groote visscherij verschaft aan meer dan 20,000 huisgezinnen
het onderhoud. — De haring jaarlijks op de kusten van En-
geland en Schotland gevangen .... 24 Juni —25 November.
1500 haringbuizen, alleen uit Enkhuizen 140, loopen in zee.
De pekelharing. — De bokking.
De Noordsche compagnie...........sinds 1614.
250 schepen uitgerust voor de walvischnangst .... 1600—1700.
Antwerpen. — Meer dan 1000 vreemde handelshuizen. — De
beurs telt meer dan 5000 bezoekers.
Amsterdam.
Fabrieken.
Begin der Nederlandsche letterkunde......ongeveer 1200.
Jakob van Mae riant en de spiegel historiael.
Het Vlaamsch. — Reinaerl de vos.
De Rederijkerskamers.
Verdrag van Augsburg. — Alle Nederlandsche gewesten zullen
geheel onafhankelijk van Duitschland zijn, maar onder de
hoede van dit rijk staan, mits een zeker aandeel in de rijks-
lasten dragende................1548.
Maria gouvernante...............1530.
De raad van state, de geheime raad en de raad van financiën sedert 1531.
Oproer te Gent. — Karel vordert een bede van 400,000 gl. van
Vlaanderen, welke Gent weigert mede te betalen.
Vonnis, door Karel over de stad geveld,........1540.
Wessel Gansfort, Rudolf Agricöla. — Gerrit Ger-
ritsz. of Desiderius Erasmus sterft.......1536.
Meer dan Luthers stelsel verbreidt zich dat van Calvijn in
Nederland.
De Wederdoopers. — De Doopsgezinden of Mennonieten. — M e n n o
Simons Roomsch priester te Witmaarsum.....tot 1536.
Hij is een tijdlang leerling van Ubbe Philips.
Karel V vaardigt elf plakkaten tegen de hervorming uit.
Inquisiteurs ingesteld...............1522.
50,000 menschen om des geloofs wille, naar men wil, onder Ka-
rels regeering ter dood gebracht.
Afstand en overdracht der Nederlanden aan Philips II te Brussel250ct. 1555.
Karel overlijdt in het klooster Yuste.........1558.
Karels natuurlijke kinderen: Margareta en Don Jan van Oostenrijk.
Willem van Oranje.
S 11. De Nederlanden onder Philips II tot de komst
van Al va.
Philips II...............1555—1581.
Margareta van Parma, getrouwd met Octavius Farnese,
hertog van Parma, landvoogdes der Nederlanden. — De ba-
ron van Barlaimont president van den raad van financiën,
Viglius of Wigclc van Aytta van Zuichem van den
geheimen raad. — Leden van den raad van state: Antonius
Perenot, de prins van Oranje, Lamoraal, graaf van
Egmond, later de Montmorency, graaf van Hoornc.
-ocr page 228-
118
Jaren n. C.
Willem vau Oranje stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht;
Egmond van Vlaanderen en Artois; Johan van Ligne, graaf
van Aremberg, van Friesland, Groningen, Drente en Over-
ijsel; de baron van Barlaimont van Namen.
Twee liniën in het huis van Nassau.......sedert 1250.
De jongste is die van Nassau-Di/tenburg.
Willem, eeu zoon van Willem den rijke van Nassau-Dillen-
burg, geboren................1533.
Willem de rijke heeft vijf zonen: Willem , Jan den oude, Lode-
wijk, Adolf en Hendrik.
Willem erft het prinsdom Oranje van zijn\' neef Héué.
Antonius Perenot geboren in Franche-Comté.
Paus Paulus IV vaardigt de bul over de bisdommen uit . . 1559.
De zaak zelve begint werkelijkheid te worden......1561.
Sommige zetels eerst bezet.............1570.
18 bisschopszetels opgericht, 3 aartsbisdommen en 15 bisdommen.
Perenot of Granvelle, tevens tot kardinaal benoemd, wordt
aartsbisschop vau Mechelen.
De vreemde troepen worden verwijderd.........1560.
Viglius laat zich geheel door Granvelle leiden.
Willem, Egmond en Hoorne weigeren in den raad van state
zitting te nemen, zoolang Granvelle er komt.
Philips beveelt Granvelle het land te verlaten......1564.
Willem, Egmond en Iloorne nemen weder zitting in den raad
van state.
Egmond naar Spanje gezonden...........1565.
Het compromissnm met Lodewijk van Nassau en Hendrik
van Brcderodc als hoofden...........1565.
Drie of vier honderd edelen , ledeu van dit verbond, bieden de
landvoogdes een verzoekschrift aan. — De naam genzen 5 April 1566.
De moderatit wordt moorderatie genoemd.
Floris van Montmorency, baron van Montigny, en
Jan van Glimes, markies van Bergen, vertrekken als
gezanten naar Spanje..............1566.
De hagepreken komen in zwang.
De beeldenstorm................1566.
Oranje, Egmond en Hoorn staan de landvoogdes in de vervol-
ging der beeldstormers getrouw ter zijde.
Margareta bewerkt de ontbinding van het compromissum en doet
het prediken der hervormden staken.
Egmond legt den eed van trouw aan den koning af. — Hoorne
onttrekt zich tegelijk aan \'s konings dienst en aan de bevorde-
ring van Oranje\'s plannen.
Willem neemt zijn ontslag als stadhouder van Holland, Zeeland
en Utrecht en gaat naar Duitschland. — Meer dan hondead
duizend huisgezinnen volgen hem. — Onder hen Philips
van Mamix, heer van St. Aldegonde.
Maximiliaan Hennin, graaf van Boussu, bij voorraad
stadhouder vau Holland.
Alviirez de Tolêdo, hertog van Alva, komt als