ONDERRIGTJNGEN en WBNKEN
|
|||||||||||
OMTRKNI HIT
|
|||||||||||
KUNSTMATIG ZINGEN,
TEN DIENSTE TAW ALLE, DIE ZICH ZEIVEW OF ANDERE
DAARfN GRONDIG WENSCHEN TE OEFENES; TBIJ GEVOI.GD, MET TOEFASSIHO
OP DE BKHOEFTEN TAN DEN TEGENWOORDIGEN TIJD,
KAAR DE FRANSCHE VERTALISG *s VAN DEN DERDEN^imiAANSdfl^DRUK TAN HET WERK |
|||||||||||
TAB
|
|||||||||||
J. B. MANCINI,
in Cevet) K_apeftiiee»tet to eweenen.
|
|||||||||||
3m0fcrbam,
GEBROEDERS DIEDERICHS.
|
|||||||||||
VOORBERIGT.
|
|||||
De Pensieri e riflessioni pratiche sopra il canto fi-
gurato, door den Weener kapelmeester J. B. mancisi het eerst in net licht gegeven in den jare J"60, genoten steeds de welverdiende achting van alle, die bij het verhevensle en tevens naiuurlijhste en eenvoudigste gedeelle der muzijk prijs stellen op ware kunst en gelouterden smaak. In Duitschland, Frankrijk en Italie werden dezelvegrctt'g onlvangen, en van den derden , door den schrijver zorgvuldig verbeterden en vermeerderden, italiaanschen druk verscheen in J796 te Parijs op nieuw eene fransche vertaling, gelijk er twintig jaren vroeger reeds eene het licht gezien hadvolgcns de eerste oorspron- kelijke uitgave. De voorname reden van een en an- der bestond voorzeker hierin , dat BlAtfClM een der laatste kweekelingen van den grooten zanger en onderwijzer bernacchi was , en diens grondbegin~ selen of methode op deze wijze meer algemeen be- kend gemaakt had. — De naam van dozen laatste moet bij onze duitsche naburen nog heden ten dage in eere zijn; althans bediende men er zich weimg tijds gelcden nog van , om ingang fe versehaffen aan zeker niet onverdienstelijk werk betrekkelijk de zangkunst, welks afkomst van genoemden mees- ler intusschen niet ten voile blijkbaar schijnl. Wij zouden verder yerschillende gefnigen voor
|
|||||
IT TOORBERIGT.
de erkende waarde van het werk van mancini kun~
nen aanvoeren , maar onlhouden ons van dergelijke aanprijzing, en willen hopen, dat het ook in des- zelfs nieuwen vorm zich zelf zal aanbevelen. Die het oorspronkelijke kennen , mogen beoordeelen , of het door de omwerking en vcrkorling in waarde gewonnen of vcrloren heeft. Ons doel ivas hoofd- zakelijk, om onze landgenooten aandachtig ic ma- ken op era grondige tercgtwijzingen te geven ten aanzien van de bedachtzame aanwending van 's menschen zangvermogen; en daarmede in zekere mate eenen dam te leggen tegen de al te eenzijdige en uitsluitende vorming van hetzelve door koor- en meerstemmige liederen-gezangen, Ons vaderland is zoo ruim als eenig under land
voorzien van goede zangstemmen ; in het bijzonder, ■meencn wij , is het niet arm aan zeer bruikbare alt- en aan fiksche basstemmen. Gebrekkige en verkeerde onlwikkeling doet er vele mislukken en vcrloren gaan ; terwijl het ook niet te ontkennen zal zijn, dat de, luchtgesleldheid in onze nicest aan zee gele- gene provincien en misschien ook, in de grootere steden althans , min geregelde of voor eene goede gezondheid nadeelige levenswijzen hier dubbcle be- hoedzaamhcid vorderen. De hoogslvoorzigtige hiding, welke geheel den
geest van dit wcrkje schier op elke bladzijde ken- tnerkt, is dus vooral in ons vaderland in acht lie nemcn, en moge er, al ware het slcchts enkel in dit opzigt, cenigc bijzondere waarde aan geven boven vele duitsche en fransche leerwijzen voor het zingen , welke bij ons maar al te dikwijls blinde- lings en zonder eenigcrhande ondersckeiding wor- |
||||||
V00I1BERIGX. T
|
|||||
den gevolgd. Van het opnoemen en beoordeelen
van de voornaamste der bedoelde werken, waarloe in het laatste hoofdstuk gereede aanleiding was, onthielden wij ons opzeltelijk, zoo om niet in ceni- gerlei opzigt parlijdig te schijnen , als omdat zulks ook geheel vreemd is aan het oorspronkelijke werk, dat wij enkel wenschten voor ons land en voor onzcn tijd in eenen gepasten vorm aan de beharliging van alle, die het met de edele muzijk en met de ver- hevene en verheffende zangkunst vooral wel meem nen , op te dragen. Overigens kan dit kleine geschrifl ook het zijde-
lingsohe nut stichten van meer bepaalde denkbeelden te verspreiden , omtrent hetgeen bij het kunstmalig zingen te verstaan is door methode en wel door goede methode. Hoe m.enigvuldig wordt de lofvan eene zoodanige aan den dag te leggen , niet toege- zwaaid daar, waar zich ter naauwernood zelfs eene schaduw cr van laal bespeuren ? Mel betrek- king tot zangers en zangeressen , geldt dit in de eerste plaals ; maar , al naar dat de inslrumenten steeds meer of min zang hebben na te boolsen, laat zich deze vraag ook toepassen op alle uilvoeringen, welke slrckken kunnen, om virtuositeit in dit op- zigt te beloonen. Het is met name het vijfde hoofd- stuk , dat wij aan alle zander onderscheid ter bijzonderc beharliging aanbevelen. Ten aanzien der gisping van onbedreven zangon-
derwijzers, moeten wij hier nog met een woord verklaren , dat deze evenzeer uit het oorspronkelijke werk ontlecnd en alzoogeenszins op rekening van den Hollandschen bewerker te stellen is , dan in zooverre dat hi) gecne vrijheidof redenen vond, om dezelvege- |
|||||
VI V00RBER1GT.
«
heel achterwege te lalen. In alle tijden werden er
in alle vakken, zelfs in de meest ecrwaardige en aanzienlyke, lieden gevonden, welke geaeht kon- den worden dezelve niet tot eer of tot sieraad te verslrekken. Aan dezidken moge het tot eene heu- sche vermaning dienen: kunstlievende , onbaatzuch- tige , achtenswaardige onderwijzers zullen er zich niet door getroffen kunnen vinden; maar veeleerer hunne goedkeuring aan moeten hechien. Onderwijzers van dezen stempel onderwerpen
zich toch volgaarne aan de volgende vorderingen: »ledcr, die onderwyzer wil zijn , moet zich dui- » delink bekend maken met hetgeen hij doen moet, » waartoe hij zich bepaalt, en onder welke voor- » waarden hij daarin alleen zijn doel kan bereiken , »en zich zelven in het bezit stellen van al dat- »gene, wat dienen kan om daarin wel te slagen. » Maar buiten deze kennis , behoort nog de gaaf, »geschiktheid en bedrevenheid tot onderwijzen hem » bijzonder eigen te zijn, die hoogstnuttig voor zijne »leerlingen wil wezen." En verder.- »grondig » onderwy's vooronderstelt eenen onderwyzer, die » het geduld bezit eene zaak honderdmaal voor te » dragen en op nieuw weder van eene andere zyde »te laten zien ; ook dicnt hij hetgeen hij onderwyst » volkomen magtig te zijn , en van ieder woord, dat rihij gebruikt, een duidelyk begrip te hebben.'1'' — Be §§ 79 en 8J van niemeter's verkorte Grondbe- ginselen Tan opvoeding en onderwijs, welke, onder andere, deze vorderingen bevatlen, verdienen door alle onderwijzers, zelfs ook die zich enkcl met tnu- zijk bczig houden , in dcrzelver verband gelczcn en behartigd te worden. |
||||
i m m Q) w &•
|
|||||
INLEIDING .......... bl. i.
HOOFDSTUK I.
Over de stem in het algemeen r en over
de registers der borst-, midden-en keel- stem of faucet in het bijzonder , . » 15. HOOFDSTUK II.
Over het aanheffen der toonen [Into-
natie)...........» 24. HOOFDSTUK III.
Over de houding van den mond en de
wijze, hoe denzelven te openen . . » 40. HOOFDSTUK IV.
Over de gebreken van het stemgeluid en
over de middelen ter verbetering van hetzelre ..,...,...» 50. |
|||||
IN HO U 0.
|
|||||||
VIIJ
|
|||||||
HOOFDSTUK T.
Over de zangmanieren of versieringen,
als: 1". het aanzwellen en weder vermin-
deren der toonen ; (messa di voce) bl. 62.
2°. het leiden der toonen ; (porta- mento) ........» 69. 3°. de enkele en dubbele voorslagen
en drieslagen; (appogiature en gruppelti).......» 71.
4°. den triller en den mordent . » 73.
HOOFDSTUK VI. r Over de cadenzen.......» 83.
HOOFDSTUK VII.
Over de ligtheid der stem .... >7 89.
HOOFDSTUK VIII. Over het recitatief en de verdere kun-
digheden , die voor eenen zanger noo- dig zijn..........» 106.
HOOFDSTUK IX.
Over de middelen , door jonge lieden
aan te wenden, om wel te slagen in hunne zangoefeningen.....» 115. |
|||||||
V
IJVLEIDING*
|
|||||||
|
|||||||
Is het waar, dat bij alio schoone kunsten Let
welslagen voor een groot deel afhangt van de kunde der onderwijzers en van hunne bekwaamheid, van de gaven, die zij voor het onderrigt bezitten ; dan laat het zich ten aanzien van de zangkunst althans wel verzekeren, dat de uitslag bijna uitsluitend van den meester afhangt. Wij achten het niet ontijdig, deze stelling eenigzins meer bepaald te ontwikkelen en te bevfijzen. Al rnoge een teekenmeester, een schilder, een
beeldhouwer, een bouVvkundige , een kapelmeester , een componist niet van den eersten rang, of zelf niet vaardig en bevattelijk genoeg wezen in het mededeelen van al zijne kundigheden aan zijne ." " 1 |
|||||||
■ ■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig.la ■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
& ^ ftf Sor'sNcon&ity.
( * ) Afrfa een tfcfsztzf /aqrcr aezonyen i verqeluA- ftp. Z a: .
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fr'</. 2.(1.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-rr
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-&-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wm
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
??:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fuf 3.c
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f/.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IrJk
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^p&-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
> >
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2jt
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2
|
|||||
scholieren , zoo kunnen dcze zich nogthans zclve volma-
ken, door het bestuderen ran de meesterstukken
der kunst, die voorhanden zijn en met beliulp der
boeken, waarin de voorbeelden of afbeeldsels er
van bewaard worden, Zoo doende kunnen de jonge
lieden te gcmoet komen in hetgeen hun meester hen
niet heeft onderrigt of leeren kennen, en de min
naauwkeurige denkbeeldcn, die hij hun gegeven
heeft, door eigene opmerkzaamheid en nadenken
aanvullen. Het zovt inderdaad overtollig wezen,
de gedenkstukken der beroemde schilders en beeld-
houwers van vroegeren en lateren tijd op te tellen,
<le schoone overblijfsels van tempels, schouwburgen,
Iriomfbogen en zuilen te vermelden, benevens al
hetgeen van lateren oorsprong nog aanwezig is; de
muzijkale voortbrengselen van onze dagen vereeni'gd
met die van de vijf of zes laatst voorafgegane eeuwen
te herinneren ; dit alles is een rijke schat van lee-
ling voor alien, die hunne beoefening van de kunst,
waarvoor zij leven willen, op eenen hechten grond-
slag wenschen te vestigcn. Van den anderen kant
geven de rcgels, w elke voortvloeiden uit de zamen-
gcvatte opmerking van al hetgeen eene gezette na-
sporing en beschouwing der voormelde kunstvoort-
brengselen als waarlijk schoon en vcrheven leerden
kennen, meer dan eenen niemven stelselmatigen •
leidraad aan de hand, om vorderingen te maken
en om met nadenken en werkzaamheid een uitste-
kend kunstenaar te worden.
Met de zangkunst is het anders gelegen. Te
dien aanzien bestaan er geene gedenkteekenen en kunnen er die niet zijn, om de zecr eenvoudigo |
|||||
^?>. 4-9.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vu/- i- eu
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
£
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
¥tff.5.a.
|
A
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
#
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P=B
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
±
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«■ ---------- ^L
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^§y
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ss
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y:
|
-*-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
,^4#
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HI
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i^T^^^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fio.p.a.
■Vy.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
re.Ien, clat een voortreffelijk zanger niet in de mo-
gelijkheid is, om tot het nageslacht de lierinnering over te brengen Tan de leiding, het overleg, de bevalligheid, het vuur, waarmede hij gewoon was zijnen zang te verfraaijen. Men vindt, wei is waar, muzijk, die door groote meesters geschreven en door enkele beroemde zangers volmaakt uitgevoerd werd; maar in zulk een overblijfsel vindt men niet meer dan eene dorre schets, welker eenroudige zangwijze aan den uitvoerder voile vrijheid laat, om de za- menstelling (compositie) naar zijnen smaak * te ver- fraaijen. Wanneer een leerling deze schets tot voor- beeld kiest, ziet hij er slechts het geraamte van, en het welberekend overleg, den smaak, de buiging en schakering, waarmede dezelve werd } uitgevoerd : deze kan hij niet vinden. Laat hij, bij voorbeeld , eene aria nemen, welke de beroemde ridder fa- jiinelli heeft gezongen en de afzonderlijk opgeschre- vene veranderingen en verwisselingen er mede verge- lijken, waarvan deze zich bediende, om het op te sieren , — het schoone Ombra adorala, hetgeen cres- centini zoo veel aanzien gaf, of de aria's en va- riation , waar eene catalani mede schitterde, zoo bespeurt hij ongetwijfeld derzelver talenten en kun- digheden in dit opzigt, maar er laat zich naar ra- den, welke naauwkeurig de manieren waren, die de levendige voordragt zoo hoogst verwonderlijk en voimaakt deden zijn: deze is met geene noten of andere teekens, ja met geene woorden zelfs te ver- klaren. Bij de hoogere, meer kunstmatige zangkunsl komt
het dus bijzonder aan op mondelinge overlevering 1*
|
||||||
i
|
||||||
. Ismmki
|
||||||
Fur- 72 W
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fzg.75a.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j±
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
~a
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-P-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^u
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-#h^---------------^------U_J---------
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig.l6.i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
%
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
~S~
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t5>—-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
~S"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cr
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||
eh persoonlijke onderrigting. Daarvoor mogen zich
schriftelijke wenken en teregtwijzingen ktcn mede- 'deelen, maar bepaalde regels en voorschriften zijn nlleen geldig en bruikbaar voor het meer eenvoudi- ge, enkel natuurlijke zingen, of hoogstens voor het afrigten ran zangkoren. Waar de mensch alleen zingt, (of zij het ook met twee, drie of meerderen , dan toch hoofd voor hoofd op zich zelven), daar moet hij een bepaald karakter uitdrukkcn en zijn eigen gevoel doen spreken ; en voor dit een en an- der zijn geene wetten te geven. Maar ook verder, en om meer regtstreeks ten aan-
zien van zangonderwijs te spreken: hoe zal een leer- ling, die geheel aan zich zelven en aan zijne boe- ken is overgelaten, het bespeuren, wanneer hij zich eenig grof gebrek aanwent ? hoe zal hij dezulken gewaar worden, welke misschien uit eenen natuur- bjken aanleg voortvloeijen en door eenen oplettenden onderwijzer kunnen verbeterd worden? Indien de natuurlijke gebreken of de slechte gewoonten door den leerling zelven niet te kennen zijn, hoe klaar- Mijkelijk is dan niet het bestuur van eenen deug- delijken leermeester noodig, ten einde de goede hebbelijkheden gaande weg worden verkregen en de leergierige jeugd in de geheimen der kunst worde ingewijd? Tot een voorbeeld uit vele moge verstrekken de
vermaarde zanger antonio bernacchi, uit Bologna, leermeester van den oorspronkelijken schrijver van dit werkjc, j. B. mancisi. Deze bernacchi was, ■gelijk hij zelf meermalen bekende, niet van jongs af met een gelukkig stemvermogen begaafd geyveest. |
|||||
5
|
|||||
Op het aanraden van knndige en welmeenende vricn-
den, besloot hij zich geheel te ondcrwerpen aan het besluur van den onderwijzer F. a. pistocchi , welke in het begin der achttiende eeuw in Italic in groot aanzien stond, en in de jaren 170S en 1710 bij, herhaling tot voor'zitter van de philarmo- nische maatschappij te Bologna werd verkozen. Hiec werd de jonge zanger niet slechts met toegenegen- heid ontvangen, maar, zonder tijd te verliezen, werd de rigting vastgesteld, welke hij aan zijne oefe- ningen zou geven, zoowel ten einde de gebreken , die bij hem bespeurd vferden, te doen verdwijnen, als om hem , zoo spoedig mogelijk, in staat te stel- len tot het inoogsten der voordflelen, welke van eene onafgebrokene en vlijtige inspanning met grond te wachten zijn, De leergierige jongeling gaf zich aan dit werk, hoe moeijelijk het hem ook viel, met den meesten ijver over, en oefende zich gednrende den bepaalden tijd volgens de voorschriften van den meester, welken hij niet verzuimde elken dag te raadplegen. Zoo lang deze studien hem bezig hid- den , zong BEKNACCHI noch in kerken, noch op too- neelen ; hij wilde zich zelfs niet aan zijne me.est ver-. trouwelijke vi ienden doen hooren, en hicld dit be- sluit vol, tot zijn meester hem raadde, van plan te veranderen en hij die volmaakiheid had bcreikt, vrelr ke hem aldra de algemcene bewondering vcrschaftc, niet slechts in Italic, maar evenzeer in Engeland en Duilschland, bijzonder in Beijeren, waar hij zich geruimen tijd gevestigd hield.. Dit enkele voorbeeld zij voldoende om aan te too-
nen, hoe nutlig voor eeneij lectling de hulp en de |
|||||
G
|
|||||
zorg van eon' verstandigen onderwijzer zijn, en welke
vruchten hij te verwachtenheeft van zijne eigene vlijt. Op deze vfijze geraakt men er toe, om natuurlijke ge- breken onmerkbaar te maken en door langdurige en aanhoudende oefening de zangwerktuigen zoodanig te leeren beheerschen, dat "eene slechte stem niet slechts middelmatig, maar waarlijk goed wordt. Uit het aangehaalde omtrent den zanger ber-
NACCHI blijkt verder nog aan den anderen kant met opzigt tot den leerling zelven, hoe voordeelig het is, niet ingenomen te wezen met zijne eigene begaafdheden. Vele onzer lezers zullen zich verwonderen over de
meening , niet slechts in Italic , maar ook in andere landen, dat de zang en daarmede ook al wat de vo- kale muzijk uitmaakt en daarstelt, sints geruimentijd, wat derzelver innerlijke en alleen wezentlijke kunst- waarde aangaat, grootelijks in verval geraakt is, en dat er even groot gebrek bestaat aan gocde scholen en onderwijzers, als aan goedc zangers. Wij willen toegeven, dat zoo deze verklaring niet geheel en in alien deele op alle scholen en onderwijzers is toe te passen, derzelver waarheid maar al te zeer erkend moet worden met betrekking tot de zangers, als van welken er naauwelijks een in staat is, de ledige plaat- sen der beroemde zangers van vorige tijden waardig- lijk te vervullen. De bron van dit ongeluk is in de eerste plaats te
vinden in de baatzuchtigheid van een aantal onder- wijzers , als welke er zich minder aan laten gelcgen liggen, om de goede regels der kunst en de voor- schriftcn en manicrcn, die zij kennen moeten, te |
|||||
7
|
|||||||
docn opvolgcti, of om met behoorlijke aandacht do
verschillende begaafdheden hunner leerlingen na te gaan, maar des te meer hierop bedacht zijn, dat dezc, hoe ccr hoe beter, te voorschijn gebragt mogen worden, ten einde daardoor eenen naam en bovenal voordeel te verwerven. De leerling Tertoont dan zijn onrijp talent, om het zoo te noemen , wordt hoovaardig door de ontijdige toejuichingen van het oogenblik, laat zijne studien varen en maakt yerder niet de minste vorderingen in de geheimen en in de fijnhedcn der kunst. Hoe kan men onder zulke omstandigheden nog hoop koesteren van weltoege- ruste zangers' te zien verscbijnen , daar zij ovcrgege- ven zijn aan het winst- en roembejag van meesters, die meer waarde hechten aan het aantal, dan aan de hoedanigheid hunner leerlingen? Is het moge- Kjk, dat een jongeling, die vlugtig de gronden der toonkunst (*) heeft doorgoloopen (hoewcl dezc beter geleerd worden door langdurige oefening en gewoon- te) en die ter naauwernood in staat gesteld is, om eenige noten of zelfs eene aria te neurien, ooit een vol- |
|||||||
(*) Het woord toonkunst is hier genomen in den zin \
waarin het voorkomt in het weik: De Socratische school, of wijsgeerte voor de negenltende eeuw, door ph. w, vas heusde. Utrecht, 482>p; I', deel; bladz. 33. Na vooraf gezegd te hebben: »dat het wezen der rauzijk niet in »'s menschen uilwendige zintuigen is te vinden, maar hoo- »ger, in 'smenschen ziel zelve, gczocht moet worden," laat de Hoog-Gel. Schrijver volgen: »Muzijk noeraen wij ook » toonkunst i eene juiste benaming, wanneer wij van de kunst »of van de theorie der muzijk spreken.,... Doch men be- |
|||||||
^^^^^-------^w^,------^mm^m*.**
|
|||||||
|
|||||||||
im^o^TO^;
|
|||||||||
8
maakt zanger worde ? Is dienvolgens het verloren
gaan van tie beste talenten niet een onbetwistbaar uitvloeisel Tan de nalatigheid in het verbeteren van ontluikende gebreken, die met den lijd onverbeter- Jijk worden ? Een tweede nadeel is daarin gelegen, dat de jon-
ge lieden ook voor hunne levenswijze te vroeg aan zich zelven worden overgelaten. Zij geiaken te ligt onder lieden van losbandige zeden, benadeelen hun- ne gezondheid, bederven voor altoos hunne stem en hunne borst en verliezen al spoedig, hetgeen in alien gevaile te bejammeren is, voor al hun leven de regels van eene reine zedekunde uit het oog. Mogten alien, die de muzijk willen beoefenen, er zich geheel en van ganscher harte op toeleggen met den wensch, om zich zelven, hun vaderland en der kunst tot eera te verstrekken. Dat zij elk oogenblik bcseffen, hoe weinig de naauwgezette studie der muzijk, » welke ," |
|||||||||
f> driegt zich, zoo men het wezen tevens der muzijk door
* dit woord meent uit te drukken. De kunst der toonen, »ja, om die joist te onderscheiden en op duizeuderlei wijzen » zaatn te voegen, deze wordt door dal woord te kennen ge- » geven; maar de verhcvene kunst, die van de Muzen hareri » naara ontleent, de muzijk, hoe.zou er die door uitgedrukt » worden ?" De oude fabel, die socraies bij piato verhaalt, wegens het ontslaan der muzijk op aarde, de fabel der cica- den, en hetgeen de hoog'eeraar verder aanvoert, om zijne lexers te brengen tot » besef ecner hoogere muzijk, dan loon- » kunst is of worden kan," verdierit in het werk zelf nage- L'zcjtt te worden. |
|||||||||
9
gelijk zeker groot man (*) reeds voor drie eeuwen
zeide, » de hoogste plaats na de theologie verdient," aangezien zij ons moet opvoeren tot Hem, Yan Wien deze aanvangt, is overeen te brengen met n;>- latigheid, wat de goede zeden aangaat; dat ,zij zon- der een onberispelijk levensgedrag nimmer waren, onbevlekten roem en den eertitel ran virtuozen zul- len verkrijgen; dat zoo min de grooten, als de vol- keren hun onbepaalde hoogaehting zullen toedragen; dat zij nimmer duurzaam geeerd zullen vrorden, zoo zij de welluidendheid van hunnen zang niet we- ten te paren met de vrelvoegerijkheid hunner zeden en eene geregclde levenswijze ; dat de onzedelijkheid in alle slanden en betrekkingen, doch bovenal in dicn der muzijkbeoefenaren, welke zoo dikwerf hot publiek onbeschroomd onder de oogen moeten ku«- nen treden, even veiachtelijk is in zich zelve, als schadelijk voor elks welbegrcpene en hoogste belan- gen in het bijzonder ; eindelijk dat wel aan weiniga andere oorzaken, dan aan de bedoelde, is toe te schrijven, dat zoo veel jonge zangers reeds vroeg zwakke, klanklooze en telkens onbruikbare stemmen bekomen of zelfs hunne stem geheel verliezen. Eene derde zeer schadelijke omstandigheid bestaat
hierin, dat vele lieden zich tot ondervvijzers in de zangkunst opwerpen, zonder de regels er van door eigene beoefening te hebben leeren kennen, en zonder te weten langs welke wegen zij hunne leerlingen lei- den moeten, al ware het enkel slechts, om hen het volmaakte toontreffen te !ecr,en, gezwegen nog van |
|||||
(*) Lutuer.
|
|||||
10
|
|||||
mindere en mcerdere bekwaamheden, als bij voor-
beeld: maatgevoel en zangmanieren. Zij meenen, dat tot het onderwijs in den zang niet veel meer ver- eischt wordt, dan een of ander klavier- of strijk-in- strument, of ook slechts eene guitarre te kunnen be- spelen ; en terwijl zij hunne diensten beterkoop aan- bieden, dan dit een meester kan doen, die zoowel de bekwaamheden, als het geduld bezit, om al zijne zorgen aan eenen leerling te wijden, vinden zij personen, welke, door het schijnbare voordeel van eene zekere spaarzaamheid Terbiind , zich of derzel- rer kinderen aan hunne leidins; toevertrouwen. Zulke onervaren meesters denken veel, ja alles gedaan te hebben , wanneer hunne leerlingcn , hoe onvohnaakt ook, zekere loopen weten uit te voeren, of eenige uitgalmingen, die het oor kwetsen. — Zoo is het onderVigt van eenige hedendaagsche meesters en zoo ver gaat hunne vretenschap! Het is eene wezenlijke heiligschennis voor de kunst,
dat een eenvoudig klavier-, viool- of guitarspeler zich den titel van onderwijzer in den zang aan- matigt, zonder zelfs de eerste beginselen hiervan te kennen. Deze zoogenoemtle meesters doen hunne kweekelingen luidkeels schreeuwen en bederven daar- mede de schoonste stemmen, omdat zij er zich niet op verstaan, om dezelve te ontvvikkelen en te be- schaven; of men hoort ongelijkheid van registers, onzuivere toonen, keel- en neusgelaiden, klanklooze stemmen, daar dczc meesters met de stem willen doen maksn, wat zij*op hun instrument weten te doen. ' Hoe kunnen zulke meesters uitstekende zangers
|
|||||
»
|
|||||
11
vormen ?.... Het ware le wenschen , dat zulk gebrek-
kig en vcrkeerd onderrigt kon gewecrd en geen an- dere ondenvijzers moglen toegelaten worden, dan die de ware leerwijze toonden te kennen en beloof- den te volgen. Doch het zijn niet slechts zoodanige zangonderwij-
zers, die zelve in het geheel den zang niet beoefe- nen, welke ongeschikt geacht moeten worden; het zijn ook dezulken, welke, boven alle overigens vereischte bekwaamheden, de gave niet bszit- ten om de gebreken te vinden, welke dezen of ge- ncn hunner leeilingen hinderlijk kunnen zijn, en evenmin de middelen wcten , om die te verbeteren. Deze gave is niet te verkrijgen, dan door getrouwe- lijk de handelwijzen dor meest beroemde zangers te volgen en hunne voetstappen te drukken, en nadat men door eigene ondervinding en door die van ande- ren den natuurlijksten en zekersten weg ontdekt heeft, om aankomelingen wel te leiden. Een on- derwijzer, die zelf den zang met welverdienden Jof heeft uitgeoefend, zal dit alles te beter kunnen we- ten. Het is toch geenszins voldoende er slechts zoo- veel van te kennen , dat men eene enkele aria met eenigen smaak voordraagt, met tusschenvoeging van een paar streelende versieringen of loopen; maar men moet de bestendige gewoonte hebben om een aangenaam geluid voort te brengen , den mond te openen en de versieringen en loopen uit te voe- ren naar de leervvijzen der beste schoien. Zonder deze bekwaamheden zal een onderwijzcr zelden den juisten gang weten te bepalen , dien hij met clken zijner leerlingen le volgen heeft; het zal hem geens- |
|||||
12
|
|||||
zins gemakkelijk vallen, om elk Jiunncr den mond
in- de meestgeschikte evenredigheid te doen openen, en hij zal hen niet ongevoelig kunnen brcngen tot de volkomene uitvoering van meergedachte gangen en sieraden. Evenmin zal hij vervolgens zoodanige zans- stukken voor ieder' zijner leerlingen weten te kiezen, of zelfs te vinden, als voor elks bepaalden aanleg, vorderingen en karakter gepast zijn, zoo in het al- gemeen als opklimmender wijze. Ongeschikte onder- wijzers bezitten naauwelijks oppervlakkige kennis aan zangstukken, tasten bij de keuze daarvan in den blinde rond en niet zelden mis. De goede model- len kennen zij niet, en wat zij bij naam kennen of toevallig in handen krijgen, weten zij niet te beoor- deelen. De ondervinding leert meestal overtuigende, dat men de onderwijzers vrij juist kan bcoordeelen naar hetgeen zij aan hunne leerlingen in handen geven. Eindelijk bestaat een laatst, doch almede onmis-
baar vereischte bij eenen zangonderwijzer in dekunst om de leerlingen grondig en naauwkeurig te onder- rigten, zonder hen te veel te vermoeijen. Ongeluk- kiglijk is ook deze hoedanigheid al vrij zeldzaam; weinig meesters hebben gedulds genoeg, om zich die te verwerven. Het is echter voor jonge lieden eene hoogst wensehelijke zaak om in handen van zulk een' onderwijzer te Talleh : van een' onderwijzer, die toegevend, ijverig , geduldig , onvermoeibaar is en wel let op hunne geaaidheid en op de eigendom- melijkheden van hunnen aanleg. Een zeer merkwaardig voorbeeld van de zorg,
waarmede oudtijds jonge lieden van bijzonderen aan-. |
|||||
13
|
|||||||
kg tot zangers werden gevormd, vindt men in het-
geen aangeteekend is (*) omtrent den voovtreffclijken ondenvijzer der napelsche zangschool, porpora. Onder zijne talrijke leerlingen er eenen opmerken- de, welke zich bijzonder onderscheidde, vroeg hij hem, of hij moeds genoeg dacht te bezitten, om onwankelbaar den weg te volgen, dien hij hem zoude voorschrijven, hoe vervelend dezelve hem ook schijnen mogt. Na het verkrijgen van een toestem- mend antwoord, neemt porpora een blad muzijk- papier en schrijft er de diatonisehe en chromatische toonladders, op- en nederwaarts, op ; de tertsen-, quarten-, quinten- en verdere sprongen, tot oefe- ning in het treffen der toon-afstanden en in het overdragen van het geluid; voorts trillers, driesla- gen en voorslagen, benevens onderscheidene soorten van loopen om te vocaliseren. Dit enkele blad houdt bnderwijzer en leerling een jaar bezig; het volgende jaar wordt er evenzeer aan toegewijd. Het derde wordt er niet van gesproken om tot iets an- ders over te gaan; dit doet den leerling eenigzins ontevreden worden, maar de meester herinnert hem zijne belofte. Het vierde jaar gaat voorbij, het vijfde volgt en nog altijd is hetzelfde blad het on- |
|||||||
(*) Onder anderen in: Fins, la musique mt'se ct la for-
tie de tout le monde, 2e. edition. Paris, dS3i; uit welk werkje dit verhaal is overgenomen en waarvan bij deuitgevers dezes eerlang insgclijks ejjne hollandscha ver'.aling zal in het licht verschijnen. |
|||||||
u
uitputtefijk ohderwerp. Met het zesde jaar lcjjt
men het nog niet ter zijde, maar worden er lessen in het duidelijk zingen en uitsprcken van nolen en Avoorden, als ook eindelijk in de goede voor- dragt bijgevoegd; met het einde van dit jaar dacht de leerling nog altijd niet meer dan de grondbe- ginselen geleerd te hebben, maar stond hij niet weinig verrast toen de meester hem zeide: »Ga »nu heen, mijn vriend; nu hebt gij niets meer te »leeren; gij zijt de eerste zanger van Italia en »van de geheele wereld." De man sprak de waarheid, want dcze zanger was: caffaREILI. |
||||||||
s.
|
||||||||
-..........■*■
|
||||||||
HOOFDSTVK I.
Over de stem in het algemecn, en over
de registers der borst-, midden-
en keehtcm, of faucet, in het
bijzonder.
|
||||||
Het is met ongepast dit hoofdstuk aan te vangen
met de bepaling, welke rocsseau , in zijn algemeen bekend Woordenboek der muzijk, geeft, wanneer liij zegt: » de geheele omvang van al de geluiden , » die de mensch , met spreken , zingen of schreeuvven, »door zijne spraakwerktuigen kan uitbrengen, stelt » het vermogen te zamcn, dat men zijne stem noemt. » Zij is bij de verschillende personen even verscheiden » als de gelaatstrekken." De natuur, welke nooit kwistig is met hare gaven,
vereenigt zelden in een' en denzelfden persoon al de hoedanigheden, die eene volmaakte stem daarstellen. Men vindt, wel is waar, losse stemmen, wier toonen sterk , levendig en gemakkelijk zijn ; andere stemmen ztjn zacht en buigzaam; weder andere zijn te gelij- kertijd sterk, welluidende en van vrij grooten om- vang; er zijn enkele schoone en aangename stemmen |
||||||
J<i
|
|||||
te bewondercn , die eenen vollen , rontlen , streelen-
den en bevalligen toon bezitten, maar men tie ft evenzeer bij harde en zware, als bij buigzame en ligle stemmen niet weinige aan, wier toonen, hoe schoon ook hier en daar, toch zeer ongelijk aan el- kander zijn en grootclijks de beschavende hand der kunst noodig hebben. Over alle deze en dergelijke gebreken zal in het IV0 hoofdstuk gehandeld wor- den. Iloezeer onze bedoeling niet verder strekt, dan
om de stem ran die zijde te beschouwen, van welke de kunstenaars gewoon zijn dit te doen, met toe- passing op derzelver vrerkelijke aanwending en uitoe- fening, zoo is zulks toch niet grondig aan te vangcn zonder vooraf in eenige bijzonderheden te treden met opxigt tot de uiterlijke en innerlijke verdeeling der zangstemmen ; te meer daar verschillende opzettelijke leerboeken te dien aanzien diksverf zeer verschil- lende beginselen bevatten, gedeeltelijk ook ge- grond op de verschillende landen en volken, waar- voor zij oorspronkelijk vervaardigd werden. Uit de algemeene, natuurlijke verdeeling der zang-
stemmen in mannen- , vrouwen- en kinderstemmen volgt de nadere verdeeling der eersten in tenor- en 6as-zangers en der beide laatsten in sopranen en alten. De gewone omvang van elke dezer vier stemsoorten vrordt hier achter, onder fig. 1, opge- geven (t). (1) Deze opgave is overgenomen nil het op veeljarige on-
dervinding gegronde werk van a. de garaote, nouvelle methode de chant et de vocalisation, Paris, in fol. |
|||||
lr
De meer bijzondere verdeeling der loonen van elke
afzonderlijke stemsoort, in zoogenoemde Registers, wordt daarbij tevens aangewezen, terwijl wij als be- kend vooronderstellen, dat dezelve voortvloeit uit de andere wijze, waarop de onderseheidene tooncn worden voortgebragt en waarop dezelve dien ovei- eenkomstig ook eene andere soort van klank doen hooren. Als uitzonderingen of als bijsoorten zijn te be-
schouwen de halve of Mez-zo-sopranen , welke min- der' omvang bezitten, en tevens minder voordeelen aanbiedcn dan de Sopranen of de Allen ; voorls de booge tenoren, in Frankrijk Haule-contrcs ge- noemd, welke nog ccnige toonen hooger met de borststem kunnen gaan , dan de gewone tenoren , en deswegens wel eens in plaats van vrouwen- of jon- gens-altstemmen worden gebezigd, doch tbans zeld- zamer zijn geworden; de 2?areYora-zangers, welke minder laag en vol van geluid zijn , dan de gewo- ne bas-stemmen en daarentegen eenige toonen met de faucet (*) kunnen maken; eindelijk de zeer diepa Bassen, die nog lager gaan , dan de aangewezene grens, doch hoogst zeldzaam zijn ; allhan.s zoo men er geene andere toe wil rekenen , dan die ook op deze laagte eenen vollen ronden toon bezitten en denzelven ten alien tijde kunnen doen hooren, zonder dat dit een gevolg zij van verkoudheid of |
||||||||
(*) Het wonrd faucet schijnt eerder van het latijnsche woortl
jauces, de keel, dan van falsus, valsch, te moeten worded afgeleid, en is alzoo verkiesselijk boveo falset of faicsset. |
||||||||
18
|
|||||
&nilere ongesteldhcid, gelijk zulks wel eens Toor-
komt. — Met opzigt tot de bepaling zoo van den omvang der stemsoorten, als Tan de indeeling der stemregisters, zij nog aangemerkt, dat deze niet als eene onveranderlijke maatstaf voor alle personcn moeten worden aangenomen ; want bij de vergelijking tlaarmede Talt zoowel geheel het karakter eener stem als eenige meerdere of mindere uitgebreidheid naa'r de hoogte of naar de laagte , in het oog te houden. De groote, maar hedendaags ongelukkigerwijze al te zeer Yerwaarloosde kunst van elken zanger of zanwe- resse, de wezenlijke bassen alleen, alsook grooten- deels de onmiskenbare altstemmenuitgezonderd ,moet Toor alle dingen hierin besiaan , dat de meerdere of mindere moeijelijkheid en ongelijkmatigheid in het aangeven Tan de toonen der onderscheidene registers geheel en al onmerkbaar gemaakt vrorde. Ten dien einde moet men dezehe op het naauwkeurigst we* •ten te Terbinden , hoe bezwaarlijk het ook dikwijls 7.ijn moge, hierin op eene natuurlijke en eenvoudige Trijze te slagen. Het Tordert enkel te dezen aan- zicn reeds veel inspanning, ondervinding en scherp- xinnigheid, om de grootere en kleinere gebreken in de stemYrerktuigen te Terbeteren , en er is zoo reel behoedzaamheid in acht nemen , om de stem nangenaam en welluidende te doen worden, dat weinige leerlingen deze zwarigheid geheel over- winnen en er niet veel onderwijzers worden aange- troffen, die al de hulpmiddelen daarvoor kennen, of ten minste die ze in beoefening doen brengen- Ecn zanger zich in eene dergelijke onTolmaakte gc- steldheid bevindende*. wel Terre van zich over zijne |
|||||
- -r.^^r^f*'" -^-■-::',-'>
|
|||||
19
stem te mogcn beklagen, besehuldigc dan veelecr
zich' zelvcn of zijne meesters, omdat deze hem nict op het regte spoor wisten te brengen. Dit punl van het grootste aanbelang zijnde, willen wij onze meening daaromtrent geheel bloot leggen. Het eerste, wat een zanger te doen staat, is
zorgvuldig na te gaan en met overleg van een kun- dig meester vast te stcllen, tot welke soort zijne stem behoort: dit zal vele vruchtelooze moeite kun- nen besparen. Te bejammeren is het, dat maar al te veel jonge beoefenaars van den zang vooral ook in dit opzigt door onwetende onderwijzers misleid worden, zulks menigmaal ook uit verkeerde toegeef- lijkheid aan kleingeestige vooroordeelen of wen- schen. Een aantal zeer middelmatige zoogenaamde sopraan-zangeressen had bij eene verstandige teregt- wijzing uitmuntende mezzo-sopranen of zelfs alten kunnen leveren, even als een goed gedeelle gebrek™ kige tenoristen met meer voordeel voor hun zelven en voor de kunst de lagere toonen der mannenstem had. kunnen beoefenen. In beide gevallen zou er thans niet zoo veel reden geweest zijn, om te klagcn over gcbrek aan deugdelijk klankgevende lage stemmen aan. den eenen, en aan geschikte moderne zangstukken er voor aan den andercn kant. — De kunst is hierin geiegen, dat men juist beoordeele, waar de natuur ons hehen leidt en waar zij ons toe bestemd heeft; en als de gaven der natuur eenmaal erkend zijn, kan <le mensch zich zelven gemakkelijk volmaken door dezelve aan te kweeken en te beschaven. Zoo handelt ook een nadenkend landman ; en alleen dan mag hij zich een' ruimen oogst beloven, wanneer hij met xorg |
|||||
20
|
|||||
overweegt, welke zaden het meest passen voor den
aard van den grond, dien liij te bebouwen heeft. Dat de onderwijzers zich mitsdien wel wachten,
om hunne leerlingen verkeerd te leiden, door niel derzelver natuurhjken aanleg te • volgen ; en de leer- lingen , om meer hunne eigene verkeerde neiging, die hunner meesters, of ook het voorbeeld van an- dere zangers, die gelieel anderen aanleg hebben , te volgen, zoo niet na te apen ; want, heeft men eenmaal zijne oorspronkelijke geschiktheid veronachtzaamd of verbasterd, dan schieten de hulpmiddelen der kunst te kort, om het verkeerde en bedorvene te herstellea of teregt te brengen. De aanleg van den leerling alzoo, na rijp onderzoek ,
ontdekt zijnde, ga men met niet mindere zorg na, op welke pun ten zich de overgang der stemregisters doet aantreffen. Wij willen ons eene eerstbeginnendc sopraan-zangeresse voorstellen. Deze zal de vier eer- ste of borsttoonen gemeenlijk zeer krachtig aangeven ; de volgende, als tot de middentoonen behoorende, daarentegen veel flaauwer en sehroomvalliger, of on- zekerder en minder zuiver, terwijl de onderste too- nen der keelstem weder sterker zullen zijn dan de lioogste middentoonen. Om deze ongelijkmatigheid te verbeteren, moet men zich bedienen van de bij iedereen aanwezige en zeer opmerkelijke geschikt- heid om de twee of zelfs drie uiterste toonen van elk stemregister, des verkiezende, ook met het naast- aangrenzende te kunnen zingen; bijv. de laagste mid- dentoonen met de borststem , of de hoogste met de faucet; en omgekeerd de eerste of laagste toonen van deze met de middenstem, enz. Daarbij zij men |
|||||
2i
Toorts bedacht, om de uiterste middentoonen, als
zwakker, steeds tc doen versterken, doch die dec bcide aniTere registers evenrediglijk te doen verzach- ten. Bij tenoren zal het noodig zijn, de hoogste borsttooacn te matigen, doch de laagste toonen der faucet nicer aan te zetten. Bij doze defening, d;e dagelijks en zonder uitstel
behoort plaats te hebben, moet de meester niet minder opletten dan de leerling. Deze beiJTere zich om het levendige en schier onbedwingbare ge- deelte der stem te beheerschen en het andere ge- deelte, dat zwak is, krachtig te maken. De onder- Avijzer van zijnen kant moet een' leerling hiermede den juisten tijd we ten bezig te houden ; zoodra hij beinerkt, dat de moeijelijke toonen meer kracht en buigzaaroheid verkrijgen, doe hij van tijd lot tijd met de natuurlijke kracht zingen, ten einde de hoe- grootheid en den aard der geinaakte vorderingen te beoordeelen. Het gebeurt, dat de vereeniging der registers nict
spoedig tot de gewenschte gelijkheid kan geraken ; Boch de meester noch de leerling geven daarorti den moed op, want zij kunnen zich verzekerd hou- den van te zullen slagen , zoo zij slechts aanhoudend en voorzigtig met de oefening voortgaan. Tot aan- moediging laat zich hier bijvoegen, dat de leerling zelf zal moeten bekennen, hoeveel minder moeile en jnspanning het hem gaande weg. zal kosten, om den hinderpaal, die hem belemmert, te boven tc ko- men; en dezelfde bekentenis moat aan beide ten waar- torg verstrekkcn , dat de overwinning zcker is, zoo- men op het aangewczcne spoor voortgaat. Bovcndiea |
||||
•
|
|||||
22
js bet stellig zeker, dat al de volgende hoogere
loonen evenzeer in kracht zullen winnen. Bij jon- gere lieden ondertusschen zal het gewenscht gevolg langzamer worden verkregen, doch ook hier zal het, ofschoon meer ongevoelig, eenmaal het geval wezen , wanneer een rijpere leeftijd den leerling meer oor- deel geeft tot het wel bevatten en met meer kracht opvolgen van het voorschrift, waarvan gehandeld wordt. — Overigens moet men dit voorschrift ook volgen in den tegenovergestelden zin, voor de meer zeldzame gevallen, dat de borststem traag en flaauw, en het volgende register levendig en krachtig is. Ten slotte van dit hoofdstuk wordt nog aangemerkt,
dat er geene zijwegen te vinden zijn en men zich te vergeefs vleijen zoude andere middelen gevonden te hebben, om tot het voorgestelde doel te gera - ken, Het opgegevene middel is beproefd op perso- nen van geheel versohillenden aanleg en bestaat niet in het dwingen of geweld aandoen , maar in het be- hoedzaam leiden der natuur, Overigens is het wel niet geheel te ontkennen, dat een zeker gebrek, althans wanneer men het naar de strenge regels der kunst zoo wil noemen, aan sommige zangers eene verdienste geeft, welke zij niet bezitten zouden, wanneer hun zingen niet dat gebrek bezat; dit schijnt eene wohderspreuk: het is echter zoo, doch enkel ten aanzien der stemmen, die men gedekt noemt. Bijaldien zalfc eene stem genoegzame kracht van toon bezit, om ook op eenigen afstand duidelijk vernomen te worden, dan veroorzaakt de overeen- kornst er van met de gewonc manicr orn sommige aandoeningen uit te drukken, een zeicr streclem! |
|||||
■'■■...•','."••:,
I 23
vt dgevalien door de verwonderhjke zachtheid, waar-
mede derzelver toonen liefelijk tot het hart door- dringen; nimmer toch heeft zulk eene stem iets raws of schreeuwends. Ten overvloede herinneren wij echter, dat het gezegde omtrent gedekte stem- men alleen toepasselijk is op de sopraan- en alt- zangeressen, en niet op tenor- en bas-zangers; want deze twee laatste soorten der natuurlijke zangstem- men moeten den steun en grondslag der harmonie uitmaken en hiertoe klankrol, sterk en mannelijk zijn; zij kunnen ook nimmer die aandoeningen uit- drukken, of tot die toonhoogte klimmen, waartiit cene gedekte stem eerst hare bevallighcid ,ontleent. |
||||
■ ' i
|
|||||||
HOOFDSTUIi II.
"
Over Act aanheffen der toonen (Intonatie). |
|||||||
De hoogste zuiyerheid in het aanheffen der too«
nen behoort tot de allereerste vereischten bij eenen zanger. Hierop rust de overeenstemming der ac- coorden en maken deze het we?,en der harmonie uit. Is er dus een enkele toon , die het juiste punt niet treft, zoo gaat de volmaaktheid der harmonie ver- loren; vooral wanneer de zang, welke toch de hoofdrol speelt bij de vokale muzijk , valsch is r wordt de harmonie der begeleidende instrumenten, hoe zui- ver deze orerigens onderling mogen stemmen, geheel bedorven. Er is bij een' zanger wel niets minder te verdragen
en te gelijker tijd minder te verschoonen, dan dat hij onzuiver zingt; men lijdt het eerder, dat hij met de keel of door den neus zingt. Er worden er echter maar al te veel aaiigetroffen , wier stem, hoe deugd- zaam ook voor het overige, in dit opzigt onaange- naam is, aJs missende een goed steunpunt. Men kari bij de keiuc van hen, die zich [in den zang viillea |
|||||||
oefenen , en vooral die fer huu beroep van wilien
maken, hierop niet te naauvrlettend wezen. Er moet zoo reel te zamen werkon om eene voortrefle- jijke zangstem te vinden, dat de meest gezette waar- neming naauwelijks toereikende is, om met voile ze- kerheid iets goeds te kunnen verwachten. Gesteld men wilde niemand aannemen, dan die met eene goede stem begaafd ware, zoo zoude deze toch niet de eenige maatstaf kunnen zijn, maar even/eer de geschiktheid tot zuiver zingen dienen onderzocht te worden ; alle andere gebreken laten zicli door kunst en oefening verbergen, of althans in zooverre verminderen, dat zij slechts door grondige kenners te bespeuren zijn, doch onzuivere toonen zijn nooit te vermommen; de minstkundige bemerkt ze, voor zoo veel zijn gehoor maar eenigzins goed is (*). |
||||||
(*) Mascisi lasrht te dezer plaats eene soort van anecdote
in, welke hij vond in eene Proeve over den goeden smaak in de muzijk, uilgcgeven te Parijs in 1732. Wij wilien de- zelve niet geheel achterlaten, als kunnende aan dezen of ge- nen, nieltegenstaande den grooten vooruifgang der muzijk, ook na verloop van meer dan eene eeuw, welligt nog ten spiegel verslrekken. »Ik bevond inij," zegt de schrijver, »in een kleinen vriendeukring. Ofschoon niet vooraf beraamd, » ontstond er een klein concert uit. Eene der jonge dames, »die eenig werk van de muzijk raaakte, hoevrel zij, ge- »lijk spoedig bleek, van alle gehoor ontbloot was, zong, eene » geheele scene door, eenen halven toon te hoog zonder het te »beraerken. Haar vader, die er bij tegenwoordig was en » niet meer gehoor dan zijne dochter bezat, maar in plaata »hiervan zich niet weinig liet voorslaan op zijnen zuiveren »smaak, stond in verrukking zoo lang deze schreeuwenda » wanluidcndlieid duuide! cm." |
||||||
Het onzuiver zingen of toonaanheffen vloeit voort
uit natuurlijke of uit toevallige oorzaken. De eerste bestaan dan, wanneer iemand in zijnen oorspronkelij- ken aanleg niet bevoorregt geworden is met een ge- hoor, dat vatbaarheid voor de harmonie, voor de onderlinge overeenstemming der toonen met elkan- der bezit. Het is met zulk een gebrek niet moge- lijk eenige vordering in den zang te maken, om de zeer eenvoudige reden , dat het niet mogelijk is, om eene in dit opzigt gebrekkige bewerktuiging te wij- zigen of te verbeteren, gelijk zich zulks laat doen met opzigt tot de hoedanigheid der stem. Elk onderwijzer is verpligt, om te onderzoeken »
aan welke der genoemde oorzaken de onnaauwkeu- righeid in het aanheflen der toorien bij zijnen leer- ling is toe te schrijven. Het is niet moeijelijk dit te beoordeelen, doch het vordert eene zekere mate van ondervinding en behoort men zich daarbij te wachten voor alle overhaasting en bovenal voor het over het hoofd zien van ook slechts eene der omstan- dioheden, waarop hier te letten valt. Men late den leerling bij herhaling en op verschillende dagen zin- mm of enkele toonen aangeven zonder doorgaande be- "eleiding; nu eens bij een' helderen, dan bij eenen nevelaclitigen dampkring; bij rustige of bij onstui- mige luchtgesteldheid, bij droog of bij vochtig, regenachtig weder; den eenen tijd zij de leerling ge- heel nuchter, een' anderen tijd zinge hij kort na den maaltijd ; in den voormiddag of in den avond. Wan- neer hij , niettegenstaande de waarschuwingen en de menigmaal herhaalde teregtwijzingen, dan evenwel ( steeds in gelijke mate van den juistcn toon afmjkt en- |
||||
27
zelf niet e6ns hemerkt, dat hij met den bcsten wil
steeds valsch zingt, zoo laat het zich ontwijt'elbaar opmaken en verzekeren, dat de onvatbaarheid aan den natuurlijken aanleg of aan eene onvolmaakte be- werktuiging Tan het oor moet worden toegeschreven. Dit gebrek, gelijk reeds gezegd werd, is onherstel-
baar, welke moeite men ook zou willen aanwenden ; en elk regtschapen onderwijzer zal in zulk een gcval niet beter kunnen doen, dan de ouders van den leerling waarschuwen, opdat deze zijnen tijd niet nutteloos verkwiste, maar zich op andere oefeningen moge toeleggen. Het valsch zingen daarentegen, dat uit toevallige
oorzaken ontspruit, laat zich teregt brengen , wanneer de oorzaak ophoudt, hetgecn meestal het geval is na het herstellen van voorbijgaande of tijdelijke ziekten en ongesteldheden. Als een leerling, die deri eenen dag valsch zingt, den volgenden , bij dergelijke omstan- digheid zuiver zingt, en nog te meer, als hij zeli' be- speurt wanneer hij eene fout begaat, dan is er niet de minste twijfel of het komt uit eene toevallige oor- zaak voort, die weg te ruimen is. De ondervvijser heeft dan geene reden om zijne goedc vervvachtingen op te geven, maar zal met verdubbelde aandacht den oorsprong van het kwaad behooren op te sporen, ten einde de gepaste hulpmiddelen daartegen tc kunnen aanwenden. Onder de voorbijgaande of toevallige oorzaken van
het onzuiver aanheffen der toonenlaat zich tellen eene zwakke maag, of eene tijdelijke verstoring in de spijs- vertering ten gcvolgc van sehadelijke spijs of drank of van andere daarop weikcnde omsttindigliedcu. |
||||
28
|
|||||
De ondenvfjzer kan op verschillende wijzen zorg
dragen dat de aangeduide hinderpalen tot het zuiver zingen min schadelijk gemaakt en zooveel mogelijk weggenomen worden. Hiertoe is na het aanwenden van gepaste, en vooral steeds welwillende vermanin- gen, te rekenen , dat men de stem niet te veel verge ; dat men den leerling niet tot andere ocfeningen doe overgaan, dan nadat het zuiver zingen hem tot ge- woonte zij geworden ; dat hij op de bedenkelijke da- gen of uren niet dan met halve stem zinge : bij het volgen eener andere handelwijz,e, loopt men gevaar de stem geheel te bederven, in plaats van dezelve te verbeteren. Bij de voornaamste reeds vermelde oorzaken eener
toevallige onzuiverheid van stem, zijn er nog van minder belang te voegen. Eene hiervan is de ver- strooidheid. Deze laat zich gereedelijk verbeteren ; als enkel voortvloeijende uit onoplettendheid van de zijde des leerlings, die zijnen geest met andere zaken onledig houdt, in plaats van naar de piano te luiste- ren of acht te geven op de noten. Zoodra hem dit onder het oog vrordt gebragt, zal hij, als uit ecn droom ontwaakt, de noot wel aangeven en vohnaakt zuiver weten te treffen. Eene andere oorzaak is dikwijls daarin te vinden,
dat de leerling bij een te zwak instrument wordt ge- oefend, bij voorbeeld, bij eene weinig toongevende piano, bij eene guitarre, of bij eenig ander instru- ment , \vaarop zich vteinige of geene accoorden laten aangeven. De leerling onderscheidt dan niet dnide- lijk den toon, dien hij te zingen heeft en gewent zich , zonder het te wctcn , om , als het ware , allcea |
|||||
V
i
29 I
zich zelven te hooren , zonder zich naar het instru-
ment te rcgelen. Dit mankt hem meer en meer ongeschikt om daarmede te stemmen , en doet hem dikvrijls de grootste fouten begaan. ! Hct is niet ongepast, eenigzins breeder te spreken " a
over het zingen bij zwakke instrumenten, als waar- (-
omtrent men het niet altijd van hetzelfde gevoelen i
is. Voorzeker is het een oud en wel zeer ond j
voorschrift, om bij het begeleiden van een groot i
zanger slechts weinig ringers op het klavier to zet- I
ten en gcene willekeurige veranderingen of versie- (
ringen zich te veroorlooven, maar integendeel het
accompagnement hoogst eenvoudig en gcleidend te \ doen zijn, opdat het den zanger in het minst niet
hinderhjk worde. Het is intusschen geheel iets j anders, jonge lieden , die nog niet zeker van hunne f-
zaak zijn, te begeleiden; hiertoe kunnen zwakke l
instrumenten , onzes oordeels, nimmer geschikt ge- i
acht worden. Al wie eenige ondervinding hierom- j
trent bezit, zal moeten toestemmen, dat het menig- V
maal noodig is met beide handen voile accoorden te
grijpen en zelf er de stem bij te voegen, om het juist aangeven der toonen bij de leerlingen te be- sturen en bijna af te dwingen. Met dit laatste hulp- middel zij nogthans behoedzaamheid aangeradcn: te menigvuldig aangewend, sleept het ongerieven na zich, welke aan alle ervarene mannen bekend zijn. Het oefenen 'met of bij een enkel strijk- of blaas-
instrument loopt te zeer in tegen alle fijn gevoel en kieschen smaak, dan dat wij ons daarover in het minst zouden behoeven uit te laten. Wie zou daar- |
|||
■ --
|
||||||
\ I
V 31 J
\ -
papier gezien hebben. Baarentegen is het onbe- twistbaar zekcr, dat al wie zijne oefeningen inrigt volgens deugdelijke groadregels, de zuiverheid van zijnen zang steeds volmaakler doet worden, terwijl hij hierin nimmer slaagt, als hij die verzuimt of j zich aan zijne eigene denkbeelden overgeeft. j
De grootste moeijelijkheid nu is hierin gelegen,
om die manier te kiezcn, welke de geschiktste is j om het opgenoemde aan den Ieerling op de bevat-
telijkste wijze met het oor te leeren kennen en on- derscheiden en hem geheel zeker te maken in de uitvoering. | Het is in den tegenwoordigen tijd, op weinige
uitzondering nas algemeen genoeg erkend, ofschoon | niet zoo algemeen, althans niet bij het individueel
onderrigt, ten regel aangenomen, dat de eerste zang- oefeningen, nadat men zich genoegzaam rerzekerd acht ran den aanleg en de vatbaarheid van den Ieerling, bestaan moeten in het Solfieren of zingen met opnoeming der no ten van den toonladder met ! de groote terts, daarna van de kleinere en grootere j
sprongen, welke op- en nederwaarts met de natuur- i
lijke toonen te maken zijn, en vervolgens van de
toepassing der verhoogde en verlaagde toonen op - 1 deze beiderlei volgorden. /
Hierbij is eehter veel in het oog te houden. Het
eerste en dikwijls evenwel meest veronachtzaamde is wel de ademhaling. Wordt deze niet opzettelijk, i al ware het geheel op zich zelve en zonder zingen of
geluid geven , geoefend , opdat het den Ieerling welzij ingeprent, dat hij daarbij zoo good als op de te- I genovergeslelde wijze van het gewone natuurlijke 1
|
||||||
^*^*i-*ta—--------------- ..,___ —. ____
|
||||||
\ ' 3, ^ •
Y
papier gezien hebben. Daarentegen is het onbe-
twistbaar zeker, dat al wie zijne oefeningen inrigt rolgens deugdelijke grondregels, de zuivcrheid van zijnen zang steeds volmaakter doet worden , terwijl hij hierin nimmer slaagt, als hij die verzuimt of zich aan zijne eigene denkbeelden overgeeft. De grootste moeijelijkheid nu is hierin gelegen,
om die manier te kiezen, welke de geschiktste is om het opgenoemde aan den leerling op de bevat- telijkste wijze met het oor te leeren kennen en on- derscheiden en hem geheel zeker te maken in de uitvoering. Het is in den tegenwoordigen tijd, op weinige
uitzondering na, algemeen genoeg erkend, ofschoon niet zoo algemeen, althans niet bij het individueel onderrigt, ten regel aangenomen, dat de eerste zang- oefeningen, nadat men zich genoegzaam rerzekerd acht ran den aanleg en de vatbaarheid van den leerling, bestaan moeten in het Solfieren of zingen met opnoeming der noten van den toonladder met de groote terts, daarna van de kleinere en grootere sprongen, welke op- en ncderwaarts met de natuur- lijke toonen te maken zijn, en vervolgens van de tocpassing der verhoogde en verlaagde toonen op deze beiderlei volgorden. Hierbij is echter veel in het oog te houden. Het
eersle en dikwijls evenwel meest veronachtzaamde is wel de ademhaling. Wordt deze niet opzettelijk , al ware het geheel op zich zelve en zonder zingen of geluid geven , geoefend , opdat het den leerling wel zij Jngeprent, dat bij daarbij zoo gocd als op de te- genovcrgcstelde wijze van het gewone natuurlijke |
||||||
/
; ademhalen moet te werk gaan, zoo zal hij het gchecl
onregelmatig en verkeerd doen, dikwijls met hevig slokken of hijgen, en alzoo zijne gezondheid benadee- len en verwoesten, terwijl het zingen met eene gere- gelde, wel afgemetene ademhaling die zou bevorderen en zelfs Tersterken. Slaat men toch iemand, die met ■wel verdeelde ademhalingen zingt, zeer naauwkeurig gade , zoo zal men bespeuren , ofschoondaarvanopper- vlakkig niets bemerkbaar behoort te zijn, dat hij zeer snel, als bij het doen eener diepe zucht, doch veel minder hoorbaar, de lucht inademt, maar de- zelve niet dan zeer langzaam en spaarzaam doet uit- vloeijen : gelijk van zelve spreekt, al zingende. Bij het gewone natuurlijke ademhalen daarentegen ademt men meestal langzaam in en meer plotseling uit. Dat kunstmatig doen uitvloeijen van den adem nu is voor groote oefening en vohnaking ratbaar ; het laat zich tot 20 en 25 seconden brengen, en is deze bekvvaatnheid roor eenen zanger van groot nut en veel vraarde. Schreven wij een opzettelijk leerboek, zoo zouden wij dit gewigtige punt nog zeer uitbreiden; thans willen wij ons tot deze korte voorlichting be- palen en alleen hier en daar, vraar het bijzonder noodig schijnt, aan de zoo hoognoodige zorg voor het welbestuurde ademhalen met eenen wenk herinneren. Is eenmaal het ademhalen wel geregeld en de borst geheel met lucht gevuld, om zoo te spreken, dan zal het wel geene vborafgaande aanbeveling be- hoeven, om steeds met de meeste naauwgezetheid op de zuiverheid der toonen acht te geven, waartoe het meest bevorderlijkizal zijn, elken toon juist, maar zacht en voorzigtig, hocwel altoos zeer beslemd , te |
||||
33
|
|||||
doen aangeven* Verder is het Tan bet boogste be-
j;ing geene volgende oefening aan te vangen, alvorens de voorgaande geheel en al voltooid zij. Wil men zich hieromtrent yerzekeren , zoo doe men elke oefe- ning,nazoo juist mogelijk gesolfiecrd te zijn ,t»oc«- liseren of zingen op de enkele klinkletters a * d of o. Dit voorkomt tevens het gevaar, dat de ge- woonte , om gedurig de noten te noemen en uit te spreken, niet eenigzins de goede houding Tan den mond yerstoore, terwijl bij het vocaliseren het aan-* geven der toonen Taster, de stem zeke ligter en deze teTens meer gewend wordt om de klinkers dui- delijk en juist Toort te brengen. Het is immers op dezen, dat het bij het zingen schier uitsluitend aan- komt, want de medeklinkers zou men de omkleed- sels kunnen noemen, die uit de eenTOudige of zaam- geroegde klanken woorden doen geboren worden, Intusschen Tordert bet uitspreken der enkele en der zamengestelde medeklinkers bij bet zingen almede yeel zorg om het juist en zuiver te doen plaats hebben. Met opzigt tot het solfieren of zingen op noten t
moeten wij aanmerken , dat hieromtrent hoofdzake- bjk tweeerlei manieren in gebruik zijn, Tan welke ieder derzelyer groote Toorstanders heeft, te weten : het bezigen Tan ul, (of do,) re, mi, fa , sol, Id t si, zonder Terandering of "wijziging ten aanzien der wezenlijk of toeTallig met kruisen of mollen Terhoog- de of yerlaagde toonen; en dat tan 6, d> &if, g, a, b, of wel h , met teranderiiig of bijvoeging Tan is Toor de kruisen en Tan es Voof de' mollerl. In dit laatste is het Termeende Toordeel gelegen t 8
|
|||||
u
|
|||||||
hetgeen de eene manier vooral boven de andere
hebben zoude, doch er staat tegenover, dat het menigvuldig gebruik van is en es even bezvraarlijk bij levendige uitvoering als onaangenaam voor het gehoor is (*). Zonder overigens het pleit te willen beslissen, zij het in acht nemen Tan bovenstaande raadgeving omtrent het vocaliseren bij het volgen der laatstgemelde handelwijze vooral, dringend aanbevolen, als gevende het zingen met c , cis, dis enz., veel meer dan dat met ut, (of do) re , mi enz., aanleiding tot eene gedwongene en verdraaide houding van den mond. — Dat overigens het ut, re , mi, van latere dagteekening is dan het gebruik van a, b, e,bij de muzijk,zal voor velen weinig afdoen , evenmin als het, oorspronkelijk althans en toen nog het transponeren in gebruik en bruikbaar was, veel meer in verband staan van het eerste met de eigendommelijke inrigting der toonladders. Het zingen met getallen, van 1 tot 7 , dat in som-
mige gedeelten van Duitschland en Zwitserland op de lagere scholen in gebruik is, even als de nieer- maals voorgeslagen, doch nimmer opgang gemaakt hebbende manier, om, bij het bezigen van ut, re, mi enz., de chromatische halve toonen pa , bo , tu, de, no of anderzins te noemen; deze twee minder bekende leerwijzen worden met stilzwijgen voorbijge- |
|||||||
(*) RoussEiTj zegt hieromtrent in zijn JVoordenhoek der
muzijk: »Deze manier van noten zingen is zoo hard en » verward, dat men een geboren Duitscher dient te zijn om i> ze ie kunnen gebruiken en desnieilemin cen groot iBuzij- >• kant Ic wordiin,'' |
|||||||
35
|
|||||
gaan. — Wclken gang men ten deze ook volgen
moge, men vergete nimmer het hoofddoel: den leer- line op den meest geleidelijken voet eene volledige, eigene voorstelllng te vcrschaffen -van al de verschil- lende toonhooglen ; en zulks hetzij door middel van zijn herinneringsvermogen, hetzij door tusschenkomst zij- ner verbeeldingskracht. In bet voorbijgaan zij hier aangemerkt, dat slechts
zeer enkele zangonderwijzers overtuigd schijnen van de bijzondere zorg en oplettendheid, die er noodig iSjOm goede solfegeste schrijven. Men vindt er van zulken hoogstverkeerden aanleg en inrigting, zoo ge- heel ontbloot van natuurlijken gang, van geest en smaak, dat zij den leerling, in plaats van aantrekke- lijk, ten uiterste vervelend vailen f en, vvat het, ergste is , zijne lust uitdooven. Laat een onderwijzer zich bevlijtigen , om zulke sol/egos op te stellen, die bij eenen natuurlijken en bevalligen gang eene goede welluidende toonwisseling of modulatie bezitten, of vindt hij zich hiertoe niet in staat, dan doet hij beter zulks voor meer kundigen over te laten, want dit punt is van het hoogste belang, en daarvan vooral hangt het welslagen der vorming van eenen jongen zanger grootendeels af. Voorts bestiere men de oefeningen in het zuiver
zingen tevens zoodanig, dat te gelijkertijd de stem door geheel den omvang, waarvoor zij bij elk per- soon vatbaar is, zoo na mogelijk eene gelijke mate van sterkte verkrijge. De natuurlijke stemomvang van elk , die gezegd kan worden eenen goeden aan- leg tot zingen te hebben, stelt men, zoo als wij reeds zagen , door elkander op twee octaven of vijf-> |
|||||
;jG
|
|||||
lien dialpnische toonen; om het oTen vrelke de
soort ran stem zij. Wei is «waar, men eischt dik- wijls eenen grooteren omvang en schat zelfs een zanger meer of minder hoog, al naar dat hij meer of minder toonen kan uitbrengen. De verdienste xal intusschen te grooter zijn , wanneer deze toonen gelijke hoedanigheid en eene volmaakte. zuiverheid bezitten. In alien gevalle bewerke men die gelijk- heid van stem van den beginne af aan ; de midden- toonen toch zijn nit hunnen aard gelijksoortig en aangenaam en meestal is dit ook het geva'l met de lagere toonen. De hoogere toonen daarentegen zijn moeijehjker te dwingen, aangezien de stem in dat gedeelte meestal scherp en schieeuwende is. Op de ondervinding hiervan berust het oude voorschrift om bij het opstellen van zangmuzijk de moeijelijke in- tervallen der" groote .quint, der kleine quint, en der groote, kleine en verminderde septimes altoos liever nederwaarts dan opwaarts te bezigen ; de re- den daarvan is natuurlijk deze, dat de hoogere too- nen steeds meer moeite kosten, zelfs inspanning, zoo niet dwang. De grootste oplettendheid wordt dus gevorderd, om den leerling er aan te gewennen, dat hij dit gedeelte zijner stem met zachtheid en behoorlijke evenredigheid wete te behandelen: zulks te meer, naardat men zich tegenwoordig minder door dergelijke voorschriften gebonden rekent, of ook de componisten kennis van den verschillenden aard der zangstemmen toonen te bezitten. Er bestaan- verder menigvuldige uitwendige belet-
selen om de stein tot de hoogstmogelijke zuiverheid te brengen en het kost hem , die ze wil te boven |
|||||
37!
|
|||||
feomen, niet minder inspanning dan oplellendheidL
Daar er geen muzijkinsttument te yinden is , dat in alien deele zuiver gestemd is of zijn kan, zoo vindt een zanger zich difcwerf bezwaard en onzeker in de keus van datgene, aan hetwelk hij zich te houdcn en dat hij voor het meest geschikt te schten heeft. Een ieder toeh weet dat de kiaricrinstru- menten , als vaststaande geluiden bezittende, op alio intervallen, het oetaaf uitgezonderd, getemperd zijn, dat wil zeggen, dat eenigen hooger, en anderen lager gestemd zijn, dan het juiste punt, hetgeen ibeoretisch gevorderd wordt. De strijkinstrumenteu hebben gedeeltelijk vaststaande , gedeeltelijk beweeg- bare toonen; znlks omdat zij bestendig in zuirera quinten worden gestemd, terwijl de beweegbare, toonen met de vingers gegrepen worden. De toonen der blaasinstrumenten zijn vaststaande naar den aard van derzelver werktuigelijke inrigting, doch kunnea gewijzigd worden naarmate er meer of minder sterk op geblazen wordt. Ervaren meesters we ten in dit ongerief te voorzien , door hun- blazen met de meeste iiaauwkeurigheid te matigen. Uit dit een en ander vloeit voort, dat de zanger,
die natuurlijk den zuiveren en bestemden toon der intervallen tr'acht te treffen, zich niet weinig verle- gen bevindt in de keuze tasschen" de verschillende temperaturen , welke hij heeft te volgen. Intusschen zal hij zich wel genoodzaakt zien om de stemming der klavierinstrumenten tot grondslag aan te nemen, aangezien deze , hpewel aan de■'■' tempeiatuur onder- worpen en dienvolgens onvolmaakt in dit opzigt» BOgthans wederkeerig ten grondslag en rigtsnoer vex-- |
|||||
38
|
|||||
strckken voor alle andere instrumenten, Uit dezen
hoofde was het ook dat, vooral vroeger, geen groot zander zich wilde doen hooren , zoo er zich in het orchest geen klavierinstrument bevond ; welk gebruik sints eenigen tijd hier en daar op nieuw ingevoerd is. Het kan te dezer gelegenheid niet genoeg aanbevo-
len warden, dat degenen, die klavierinstrumenten stemmen, een hoogst zuiyer gehoor bezitten, en den meest mogelijken ijver en naauwgezetheid aanwenden om de onvermijdelijke temperatuur, zoovecl het im- mer te doen zij, onmerkbaar te maken door de na- tuurlijke onzuiverheid op de allergelijkste wijze onder al de toonen te verdeelen; dan eerst kan een zan- ger zich op hen verlaten. Eindelijk is een laatste, doch niet het minst gewig-
tige punt bij het zuiver zingen, het juist aanheffen der groote en kleine halve toonen. Zonder ons te verdiepen in de berekeningen en bewijzen nopens de juiste hoogte en het verschil dier toonen, als hier niet te pas komende, merken wij enkel aan, dat de juiste zuiverheid het naast bereikt wordt door ver- hoogde noten nog iets hooger, doch daarentegen de verlaagde nog iets lager te nemen, dan een weinig geoefend gehoor dit gewoonlijk voor zuiver rekent. Ook op gronden uit de regels der harmonic ontleend, laat zich dit voorschrift verdedigen. Het is bovenal ook met inzigt om do zuiverheid der halve toonen te bevorderen, dat de verschillende boven aangehaalde wijzigingen in de namen der noten bedacht werden. Het komt in dit geval echter meer op de juiste voor- stelling dan op den naam aan, en of bij het lezen |
|||||
:ji»
|
|||||
Tan muzijk gene zoo zeer door dezen wordt bevor-
derd , zou te bewijzen staan ; bij elke leerwijze, in welk rak ook, kan men de hulpmiddelen wel te zeer vermenigvuldigen, daarmede het verstand geheel in slaap sussen en alles op het werktuigelijke laten aankomen. Ook bij de beoefening der muzijk kan het nadenken nooit te veel opgewekt en noodzake- lijk gehouden worden. Het zij om die reden hier nog ten slotte van dit hoofdstuk gezegd, dat het Tocaliseren bijzonder eene eerste oefening en proef- neming te dien aanzien wezen moet. |
|||||
HOOFOSTOK III,
Over de houding van den mond en de
wyze hoe denzelven te openen. Bij den eersten opslag schijnt het ran minder be-*
Jang, welke de houding van den mond zij, om wel te zingen. Daar niets intusschen meer invloed heeft op de helderheid der stem, zullen wij eerst spreken van de meest gewone verkeerdheden in dit opzigt, aangezien het, na deze te hebben teerea, kennen* des te gemakkelijker zal vallen de hudpmiddelen er tegen op te geven. De eerste verkeerdheid is, dat men zingt zonder
in het minst er op te letten hoe men den mond opent, en dit slecht doet; namelijk zoo, da.t de stem noch helder, noch klankrol, noch welluidcnd is. Men bedriegt zich met te gelooven, dat niets gemakkelijker is te yerbeteren. Het eerste, wat de onderwijzer aan zijnen leerling zegt en gedurig voor^ houdt, is: »open uwen mond!" en daarmedc racent hij zijnen pligt yolbragt te hebben. Naar onze ge-. dachte echter geenszins: bij moet met za.chlh.uid |
||||
■
|
||||||||
t«
|
||||||||
duidelijk verklaren, welke juist voor dezen zijnen
leerling de goede houding Tan den mond is; en be- boort niet moede te worden, om zulks telken reize, wanneer het noodig is, op nieuw duidelijk te doen begrijpen, als zijnde dit het punt, waarop alles aan- kojmt. Yan den beginne af aan moet de jonge zanger
leeren en het steeds bedenken, om den mond vyel te openen, zulks volgens de goede regels en niet naar eigene verkiezing. Deze regels zijn niet \oU strekt algemeen, noch evenzeer op ieder persoon toe te passen, want de natuur heeft niet iedereen met eene gelijkmatige wijdte van mond voorzien. Bij den eenen is dezelve grooter dan middelmatig; bij den anderen is dezelve naauwer; en het is tegelij- kertijd op te merken dat de tanden bij sommigeu te groot, bij anderen te klein, of ook bij eenigen ge- heel ongeregeld zijn. Deze verschillende afwijkin- gen en nog vele andere betrekkelijk de gesteld- heid van de werktuigen , die bij het voortbrengen van den zangstem invloed hebben, met name ook van de tong en de lippen, en bijzonder ook van het verhemelte, maken het voor de onderwijzers tot noodzakelijke v.erpligting, om zorgvuldig na te gaan met welke opening van den mond de stem het meest helder en zuiver klinkt en zich het best ontwik- kelt; terwijl zij hiernaar bcpalen kunnen , hoe groot de" opening van den mond bij ieder, hoofd voor Jioofd , juist wezen moet. De dagelijksehe ondervinding leert, dat eene te
groote of te kleine mondopening aan de stem groote wijziging geeft, en die raw en onaangenaam maakt; |
||||||||
*
|
||||||||
...........
|
||||||||
42
|
|||||
van Let wanstaltige spreken wij nu niet. Met ai!en
groiid is dan ook de goede houding ran den mond te beschouwen als een der wezenlijkste en belangrijk- ste punten, waarop een zanger heeft te letten. Niet- tegenstaande alle overige bekwaamheden in de andere deelen der kunst, zal hij , zonder deze hoedanigheid , bijna nooit kunnen behagen en dikwijls zelfs zich be- lagchelijk en hinderlijk maken. Een tweed e gebrek is, dat jonge lieden, aan wel-
ke men steeds voorhield : » open uwen mond !" denzel- ven ook zoodanig openen , dat de gelijkenis op eenen kleinen oven niet ver te zoeken is. Als dergelijke leerlingen zich in handen van een' onbedreven' onder- wijzer bevinden, die hen niet weet de font aan te wijzen , zullen zij uit henzelven nimmer ontdekken , dat zulk eene onmatige mondopening veroorzaakt, dat de stem in de keel wordt gevormd ; en zullen zij des te minder dit in het vervolg kunnen verbeteren, omdat de keelspieren, welke zoo doende steeds gespannen blijven , alias de noodige buigzaamheid verliezen, fom aan de stem derzelver natuurlijke helderheid te geven, en de gemakkelijkheid om die te doen? uitkomen. Als zulk eene verkeerde gewoonte niet tijdig wordt verbeterd , zal de ongelukkige leerling, wel is waar, zingen, docji steeds met een dof, raauw en log geluid. Andere eerstbeginnenden daarentegen meenen hun-
nen mond naar behooren te openen , wanneer zij het zoo min mogelijk doen , met eene juist ronde vorm , en, wat nog het ergste is, met de tong tot op de lippen. Deze gedrogtelijke stelling veroorzaakt crnstige gebreken: K verkrijgt dc stem daardoor, om het |
|||||
13
zoo te noemen, iets hois en gedempts; 2". is het
hieraan te wijten , dat de jonge lieden dikwijls door de neus zingen ; 3". wordt de uitspraafc met dit een en ander tevens stamelende en stotterende. Het eer- ste laat zich zoo verklaren, dat de tong, door niet in hare natuurlijke ligging te blijven, de stem verhindert om klinkende buitenwaarts te vloeijen, maar deze tegen het verhemelte doet terug kaatsen en in de keel verstikken. Met het tweede is het nagenoeg gelijkenvijze gelegen, de stem vrordt door de dikte van de tong belet vrij uit te Yloeijen, en de zaamgeperste lucht geenen anderen uitgang dan door den neus vindende, wordt het geluid bo- vendien dat3 wat men nasal (neusgeluid) noemt. Het derde geval eindelijk, doet zich van zelf be- grijpen; het is toch natuurlijk, dat men met eene opgezette en uitgerekte tong wel niet veel meer doen kan dan stotteren en stamelen. Velen zijn er verder, die met de tanden op el-
kander gesloten zingen. Dit is mede een der groot- ste gebreken, het benadeelt de stem in een' hoogen graad, verhindert derzelver geheelen omvang te doen kennen en niet minder om de woorden duidelijk en met de juiste onderscheiding uit te spreken. Al deze gebreken laten zich, eenmaal tot ge«
woonte geworden zijnde, bijna nooit geheel verbe- teren. Zij bederven de stem , want bij de geringste oplettendheid toch ziet men duidelijk, dat het de opening van den mond is, die haar geheel bestuurt en regelt. Indedaad, wanneer eene natuurlijke sterkte van borst en eene goede gesteldheid der stemwerktuigen eenmaal voorhanden zijn, is het ge- |
|||||||
.. _.i_-w..-—(-..
|
|||||||
~~" ....." ...........
|
||||||
I li
J hiiil van de zangslem steeds overeenkomstig met d'e
] bonding van den mond. De onophoudelijke alge-
meene aanmerkingen der onderwijzers, welke niet
anders roepen dan : »gij opent den mond te Teel; »g-ij opent dien te weinig ; gij zingt door de tan- »den;" zijn dus als ontoereikende en ondoelmatig af te keuren. Hoe we] algerneene voorschriften meestal' overtoil ig
i zijn, zoo kan derzelver verstandige toepassing toch
veel goeds stichten. Met herinnering aan de regeis,
j Behoort de onderwijzer aan zijnen leerling de ware
en onberispeiijke houding ran den mond te toonen.
Hij zal spoedig bemerken hoe zeer deze handeiwijze de voorkeur verdient boven den algemeenen uitroep, I waannede het openen van den mond bij de loerliii-.
gen gewoonlijk wordt teregt gewezen.
Men ga hierbij ]iever te werk als bij het onder-
rigt in het dansen ; men roepe elken leerling aJ'zon- i derlijk voor zich ; na hem goed geplaatst te hebben,
I zeiJge mea •' »^et we^ °P > neem u zelven wel in
»acht;... rigt uw hoofd op;... laat het niet voor-
1 »over hangen ,... niet achterover ... houd het regt
»op, nataurlijk, ongedwongen ;" op dezo vfijze
blijven de spieren van den luehtpijp vrij en buig- «aam, want als het hoofd zich voorover buigt, wor- den dezelve gespannen en dit gebeart nog uieer , als het hoofd aehterover gaat. Wordt nu verder de mond verkeerd geopend, dan wijze men naauwkeu- rig aan, hoe znlks behoort te gesehieden. Bij het , opvolgen van deze handeiwijze zal men met ons de
geldigheid inzien van deavolgenden algemeenen regel:
»Elk zanger moet zijnen mond- houden , zoo als
|
||||||
\
|
||||||
i.»
|
|||||
»]>ij (lit gewoon is te doen, wanneer hij natuurlijk
>> glimlacht, namelijk op zulk eene wijze, dat de »tanden middelmatig van elkander gescheiden zijn, »wel zorg dragendc dat de boventanden niet over »de ondertanden, noch deze voor gene uitsprin- » gen." Het is ten gevolge van menigvuldige met het
meeste geduld herhaalde proei'nemingen en vergeiij- kingen , dat de verlangde uitwerking steeds verkre- gen en de overtuiging vastgesteld werd van de nood- zakelijkheid der naauwkeurige opvolging van den voorschreven regel, welke overigens eenvoudig en in alien deele met de leerwijze der beste scliolen overeenkomstig is. Wij durven alzoo de gelukkigsle gevolgen van deszelfs inachtneming beloven. Met eene zeer eenvoudige proefneming laat zich deszelfs deugdelijkheid bemerken ; men doe slechts den leer- ling met de opgegevene houding van den mond de vijf klinkletters: a, e, i, o, u, uitspreken en men 2al zien, dat enkel de beide laatsten eene geringe ■wijziging vorderen ; bij de o is deze bijna onmerk- baar, doch bij de 'u moeten zich de lippen een weinig vooruitstrekken. In geen dezer gevallen ech- ter wijkt de mond ver af van de natuurlijke bevve- ging, maar behoudt zijnen gewonen stand en doet alle scheve en belagchelijke vertrekkingen vermijden. Men vetbeelde zich intusschen geenszins, dat de mond in zijne gewone beweging moet belemmerd vvorden ; doze is niet slechts noodig, om de vvoor- den goed uit te spreken, maar evenzeer om de stem te verspreiden, terwijl het overigens den onderwij- zer zij aanbevolen om aandachiig op te merken bij |
|||||
10
|
|||||
welke houding, gelijk wij hier boTen herinnerd
hebben, zijn leerling het best slaagt, ten einde hem daarin te oefenen en van zijnen natuurlijken aanleg het meeste voordeel te trekken. Het maken van onnoodige en buitengewone be-
weqin^en met den mond , den hals, het hoofd , de oix'en en andere ligchaamsdeelen, vordert almede eene bijzondere opmerking. Vele zangers zijn, door ■verkeerde aanvrensels, in de meening geraakt, dat zij met zekere bewegingen zich het treffen van hooge toonen, het uitvoeren van versieringen en loopen, pemakkelijker maken ; zij bedriegen aich evenwel, en, wat het ergste is, bemerken zij niet, dat de bedoel- de bewegingen hoe langer hoe heviger, daardoor wanstaltig, tevens tot vaste gewoonten en eindelijk peheel onherstelbaar worden. De ooruaak hiervan is gedeeltelijk aan een' anderen misslag toe te schrij- ven, welke daarin bestaat, dat de zanger het ge- luid niet enkel door de natuurlijke kracht van de borst voortbrengt en aanhoudt, maar er eene bui- tengewone inspanning of zamentrekking der keel toe aanwendt. Dit ontsprnit echter uit een verkeerd denkbeeld, want, behalve dat deze handelwijze on- voldoende is, om de stem, welke een zoogenaamd keekeluid heeft, en raauw of dof is, te verbeteren, zoo is dezelve ook volstrekt nadeelig, om de eenvou- dicre reden, dat de keel behoort tot de stemwerktui- gen, zoodat het geluid nooit helder en ongedwon- gen te voorschijn kan komen, als de keel eene ge- dwongene houding heeft, die haar buiten staat stelt om vrij en natuurlijk mede te werken. De keel staat in dit opzigt gelijk met den mond en moet |
|||||
daarmede overeenstemmen, of met amlere woorden,
de keel moet even als deze met eene slechts zeer
geringe beweging de stem behulpzaam wezen en elken )
klinkletter helder doen worden, zulks niet alieen bij f
het uitspreken, maar evenzeer als er op stil gestaan
wordt bij het maken van eenige passage of der-
gelijke.
De leerling geve zich dus veel moeite , om zijne
borst te gewennen aan het natuurlijk en ongedwon- i gen voortbrengen der stem en om de keel daartoe !
ligt en zonder overtollige inspanning te doen mede-
vrerken. Heeft de zamenwerking dezer werktuigen [ het juiste punt van overeenstemming getroffen, (
dan is het geluid helder en welluidend. Zijn zij
integendeel niet vereenigd , maar als in strijd met elkander, zoo kan de stem niet anders dan ruw en , j onbeschaafd zijn, en moet zij alzoo den zang be-
derven. Is al verder eene verkeerde houding van den mond schadelijk voor de schoonheid van stem en uitdrukking, gelijk breedvoerig is aangewezen , l hoeveel te meer zal er ook niet eene bevallige hou-
ding van geheel het aangezigt door lijden, waar- | op een zanger niet minder acht moet geven , daar het toch bij het zingen aan de blikken van velen blootgesteld is, terwijl een ieder als het ware aan zijne stem hangt en gereed staat om in elk opzigt, if ook het geringste, hem te prijzen of te laken. | Voor en aleer van het gewigtige onderwerp van f
dit hoofdstuk af te stappen, willen wij twee hulp-
middelen opgeven, wdker doelmatigheid door de 1 ondervinding bewezen is. Het eerste strekt om de
gebreken van het geluid tegen te gaan en bestaat '; |
||||
13
|
|||||
daarin , dat men den leerling zoo getrouw mogelijk
zoekt na te doen, wanneer hij door de neus, met de keel of met eene raanwe , logge stem zingL Dit wekt ten sterksle zijne oplettendheid ; hij bemerkt en veroordeelt zoo doende de fouten, welke hij aan en uit zich zelven nooit bespeurd zou hebben. Deze kunstgreep is geene uitvinding van ons zelven of van eenen onzer tijdgenooten, maar werd omstreeks het einde der 17<le eeuw zeer geestig bedacht en in beoefening gebragt door de met roem bekende zangmeesters fedi te Rome, wier school toen de beste van geheel Italie was. Men verhaalt name- lijk dat deze groote zangers de gewoonte hadden om met hunne leerlingen dikwijls te wandelen naar de plaats buiten de St. Paulus-poort, waar de ver- maarde echo wordt gevonden, en hen daar oefen- den om met voile stem te zingen. De echo nu nietsmeerdan de opgevangen toonen terugkaatsende, bespeurde de zanger van zelf de gebreken van zijn geluid en gevoelde ten sterkste de noodzakelijkheid om zich te verbeteren. Het andere hulpmiddel moet dieneh om de ver-
dere meer uitwendige gebreken grondig op te spo- ren en te doen verbeteren, en bestaat hierin dat de leerling zich overeind tegenover den onderwijzer stelle en zijne les uit het hoofd opzinge. Deze han- delwijze is even voordeelig voor den eenen, als voor den anderen ; de onderwijzer vindt daardoor de bes- te gelegenheid om de minste fout op te merken en de leerling oefent daarbij niet slechts zijn geheugen, dat voor eenen zanger almede van zoo veel gewigt is, maar hij leert kngs dien weg destemeer Op zich teU |
|||||
i<>
|
|||||||
Ten en zijne gebreken letten, als niet genoodzaakt
zijnde om zijne oogen bepaald op de noten gevestigd te houden. Dit ait het hoofd zingen is echter alleen toepasselijk op de dagelijksche les ter oefening in het dragen der stem of op de Solfege, die dezelve moet doen losraken ; het overige gedeelte der oefeningen moet op de gewone wijze plaats hebben, ten einde de leerling vastheid verkrijge in alle soorten ran zang- stukken. Overigens wordt aan de meesters evenzeer als aan
de leerlingen de gave Tan een onuitputtelijk geduld toegevfenscht, welke alleen de geheele Tolmaking Tan het werk kan te weeg brengen. Tea aanzien der eersten is wel minder Trees dan met opzigt tot de laatsten, want deze houden al de Toorgedragene opme^kingen spoedig Toor oTertollig of min noodza- kelijk en Terwaarloozen dezeke mitsdien, zelfs al gaat hun ongeduld niet zoo Ter, dat zij gemelijk worden OTer de teregtwij zingen , welke hunne gebre- ken gedurig of Tan tijd tot tijd uitlokken en onver- mijdelijk maken. |
|||||||
HOOEDSTVK IV.
Over de gebreken van het stemgeluid
en over de middelen ter verbetering,
van hetzelve.
/
Men treft niet zelden stemmen aan, die ran na-
ture zonder gebreken zijn en eenen grooten omvang bezitten, doch vrelken een vol welklinkend geluid, kracht en buigzaamheid ontbreken. Eene stem zon- der kracht draagt den naairi van eene zvrakke stem ; zij stelt den zanger bniten staat om zich in ruime plaatsen te doen booren. Een toI en klinkend geluid of eene sterke stem is eene gaye der natuur, doch is dezeJve in zekere mate ook door oefening en kunst te verweryen. Het meest gebruikelijke en door yelen als het beste
geoordeelde middel om eene stem krachtig te doen •vrorden, bestaat daarin, dat men de jonge lieden, van de eerste oefeningea af aan, er toeverpligt, om hunne stem geheel uit te zetten. Dit middel wordt dan aangewend op alle leerlingen zonder onderscheid, niettegenstaande ook hierbij valt in het oog te hou- |
||||||
51
|
|||||
den, dat de hoedanigheden en vatbaarheden der
stemmen tallooze verscheidenheden opleveren en dat niet alien door hetzelfde gebrek of in gelijke mate verkeerd handelen, zoodat het, orftes oordeels al- thans, buiten alien twijfel is, dat het bedoelde hulp- middel, hoe goed ook op zich zelf, toch niet op alle mogelijke gevallen kan toegepast worden. Hieruit is deze gevolgtrekking te maken, dat elk gebrek in de stem een bijzonder hulpmiddel vereischt, overeen- komstig met de oorzaken , waaruit het voortvloeit. Het is hier de plaats niet, om ons in te laten
met de moeijelijke opsomming tot in de kleinste bijzonderheden van alle de soorten van gebrekkige stemmen. Om wel begrepen te worden en nuttig te zijn, zonder al te groote uitvoerigheid, willen wij ons tot drieerlei soort Tan stemmen, als de •meest gewone, bepalen en voor elke een geschikt hulpmiddel voordragen. Tot de eerste soort rekenen wij de raauwe , schel-
le en als het ware dartele, spotachtige stemmen ; tot de tweede de meer beperkte en eenigzins zwak- ke, en tot de derde de zeer ligte en in derzelver geheelen omvang zwakke stemmen. Aan de beide laatste soorten geven de Italianen den naam van: kleine stemmen , (vocelle). * Aan de sterke, raauwe en schelle stemmen valt
niets anders te doen, dan ze te verzachten en te zuiveren. Niemand zal betwijfelen, dat de zooda- nigen niet verbeterd zouden worden, als men een zanger met eene dergelijke stem aanspoorde, om toch vooral zijne voile stem te doen hooren! Integendeel men zou het gebrek verergeren , want verre van de 4*
|
|||||
52
|
|||||
slechte hoedanigheid der stem te verbeteren, zou
men hare raauwheid en onregelmatige buigzaamheid en bewegelijkheid grooter doen worden. In dit ge- val is er meer kans om te slagen, als men den leerling verpligt, om zijne stem in evenredigheid met zijne krachten en ouderdom intehouden, ten einde langs dezen weg de aangename uitwerking te Terkrijgen, die ran alle welbestuurde zangmuzijk met regt verlangd wordt. Met deze bedoeling behoort men onafgebroken
daarop acht te geven, dat de stem belet wordt te schreeuwen, vooral in de hoogere toonen, opdat geheel het register eene naauwkeurlge gelijkmatig- heid bekome. Men zal te dien aanzien wel nooit eene volslagene overwinning behalcn, zoo men den leerling niet geruimen tijd oefejie met eene Solfege, voornamehjk te zamengesteld uit lange noten in de lagere en middentoonen, en slechts met behoed- zaamheid afgewisseld door hoogere toonen. Te gelij- kertijd moet de verdeeling dezer toonen zoo ingerigt zijn, dat zij geen bezwaar opleveren tegen de yer- eeniging der registers. Het is te vergeefs andere wegen in te slaan of andere voorschriften te willen volgijn; want de raauwheid en schelheid der stem zijn door niets anders te verbeteren, dan door be- daarde gelijkmatige zangoefeningen. Jonge lieden, die op zoodanige wijze tot eene gelukkige en ge- makkelijke uitvoering zijn geraakt, mogen zich yleijen groote vorderingen te zollen maken. Eene andere soort van stemmen, die wij als ge-
brekkig opgaven, doch met behulp van studie en kunstmiddelen te verbeteren, zijn die , welke min-^ |
|||||
53
|
|||||
deren omvang bezitten en eenigzins zwak zijn, Deze
hoedanigheden zijn zeker niet gunstig, als ongeschikt makende, om anders dan tot eene zekere hoogte en slechts in kleinere lokalen te slagen; terwijl het voor zangers van eenigen naam een onmisbaar ver- eischte is, evenzeer in groote, als in kleine zalen zich te kunnen doen hooren. Dergelijke stemmen mag men daarom toch niet
geheel en al verwerpen , want het is zeker, dat er geschikte hulpmiddelen bestaan, die dezelven rijker in omvang en grooter in kracht kunnen maken. De meeste ondenvijzers denken dit een en ander te zullen verkrijgen, met nu althans den leerling luidkeels te doen zingen bij de algemeene oefenin- gen, als hopende zij hem met kracht van schreeu- wen en geweld maken eene sterkere borst en meer kracht en omvang te doen verkrijgen. Ons daaren- tegen komt deze handelwijze even onz^ker als ge- vaarlijk voor, want een leerling van twaalf, dertien of veertien jaren bezit geene kracht van borst ge- noeg om eene dergelijke, ongeregelde vermoeijing te kunnen doorstaan; zulks vooral ook, wanneer zijn zwak stemgeluid daarvan reeds een kenmerk oplevert. Yeeleer zal hij, onzes inziens, op dusdanige wijze den minderen graad van kracht, welken hij op dien ou- derdom bezitten kan, geheel verliezen, of althans al meer en meer doen afnemen en verzwa.kken. De bedoelde handelwijze zou misschien goed te
keuren, zijn bij leerlingen, wier eerste oefeningen verkeerd bestuurd werden en wier borst alreeds tot voile kracht gekomen is. Dit geval is inder- daad van een geheel anderen aard ; maar jonge lie- |
|||||
u
|
|||||
den van nog teederen leeftijd aan hevige middelen te
onderwerpen, is ernstig af te raden ; zachte midde- len slechts, overeenkomstig met hunne behoeften en omstandigheden, zijn aan te bevelen. Na eene veel- jarige ondervinding is ons het navolgende als een meestgeschikt hulpmiddel voorgekomen. Eene beperkte en zwakke stem zal eene merkbare
gemakkelijkheid bespeuren, wanneer zij zich bij hare dagelijksche oefeningen insgelijks in de eerste plaats bezig houdt met eene Solfege, die nit lange noten zamengesteld is. De uitslag zal des te zekerder zijn, naar mate de Solfege den omyang niet te buiten gaat, welken de natuur op den aangewezen ouderdom leve- ren kan. Aan alien, die zich in dergelijke omstan- digheid bevinden, is voorts aan te raden, om hunne stem door menigvuldig, maar steeds regelmatig en vooral ook behoedzaam ademhalen gaande weg meer kracht te geven, opdat dezelve langzamerhand met behulp der kunst en met aanhoudende oefening meer- dere volheid en welluidendheid erlange. Deze eerste hinderpaal overwonnen zijnde, Terandere men de Solfege, door er hoogere toonen bij te voegen. Daar dit hoogere gedeelte der stem ahhans bij sopranen en tenoren alras tot het keelregister behoort, gelijk el- ders is aangewezen, raadplege men hetgeen daar ge- zegd is over de vfijze, om bet methetandere te veree- nigen, want de oefening, die nu bedoeld wordt, kan geen gewenscht geyolg hebben, als men niet zorgt, dat de stem oyer geheel haren omvang gelijk en eenzel- vig gemaakt wordt. Het is zoo goed als zeker, dat de leerlingen met eene aanhoudende en welbestuurde oefening, yolgens deze aanwijzing, tot eene kracht |
|||||
55
van geluid ge raken zullen, welke zij in den beginne
niet hadden durven verwachten ; zulks bijzonder wanneer zij er in de eerste jaren mede aanvangen, als de borst sterker kan worden bij bet vermeerderen der jaren en het verstand allengskens beter de wijze voorschriften der onderwijzers weet te vatten. Er blijft nog over te spreken van die kleine stem-
men , welke ligt en zwak zijn door geheel hare uit- gestrektheid. Naar onze meening is er weinigwaar- de aan te hechten, omdat elke stem, zoo veel het wezen kan, toch eenige zelfstandigheid moet bezit- ten. Men heeft opgemerkt, dat deze stemmen meestal in de borsttoonen zeer zwak en daardoor van lage toonen ontbloot zijn, maar somtijds een scherp geluid in de hoogte, zelfs wel eens met het keelregister bezitten. Als men het geluk heeft aan deze ongelukkige stemmen kracht te doen verkrij- gen, dan kunnen zij nog goed, aangenaam en zelfs lofwaardig worden. Er bestaat geen zekerder middel om het zoo ver
te brengen , dan dat zij, die zich in zullten toe- stand bevinden, enkel geoefend worden in het zin- gen met de benedenregisters. Zulks behoort te ge- schieden met een Solfege in eene langzame bewe- ging en zoo veel mogelijk met lage toonen door- inengd, waarbij het voorts bovenal noodzakelijk is den leerling wel te doen begrijpen, dat elke toon niet slechts klankvol, welluidend en volmaakt goed en zuiver moet wezen, maar tevens met eene voile en deftige uitspraak moet worden voortgebragt, opdat zoo doende de kinderachtige uitspraak verbeterd worde , welke aan deze soort van stemmen gewoonlijk |
||||||
als aangeboren is. Heeft men deze zwarigheid over-
wonnen, dan kunnen de toonen Tan het andere stemregister mede in de oefening worden opgeno- men en dewijl deze in het thans bedoelde gevalgun- stig zijn voor den leerling, als hebbende hij een natuurlijken aanleg voor dezelven, zoo zal de ge- lijke vereeniging met de andere toonen zich zonder hinder en voorspoedig bewerkstelligen laten. Het navolgende voorval moge ten aandrang ver-
strekken voor hetgeen wij zoo even aangeraden heb- ben. Men gaf eenen jongeling aan onze zorg over, welken zijne rroegere overigens zeer bekwame on- derwijzers hadden opgegeven, dewijl zij steeds vol- hielden, dat hij evenmin een goede borst, als eene goede stem zoude hebben ; zij verklaarden hem dus ongeschikt om in de kunst van zingen ooit eenige vordering te maken. Met alle geduld onderzochten wij hem , en op grond van eenige kenmerken ; die de ondervinding aan de hand geeft, oordeelden wij dat er wel partij te trekken was van den aanleg, welken wij bij hem meenden te vinden. Ons alzoo met eene zachte hoop streelende, ondernamen wij wel- gemoed den moeijelijken taak, om het jonge mensch te oefenen, zonder ons te laten weerhouden door zijn teeder gestel en jeugdigen ouderdom , als naauwelijks dertien jaren bereikt hebbende. Gedurende zeer ge- ruimen tijd, weerhielden wij ons zijne stem eenig het minste geweld aan te doen; en bepaalden zich onze zorgen tot het gewennen aan het zuiver toonaanhef- fen, aan het welverbinden en bedwingen of wijzigen der stem. Na een zeker tijdsverloop en terwijl de leerling in grootte toegenomen was, slaagde hij langs |
|||||
* &
|
|||||
57
dezen weg al meer en meer tot zulk eene hoogte,
dat zijne stem schitterende, krachtig, van eenen groo- ten omvang en tevens geschikt werd om zonder moei- te in de hooge toonen op te klimmen tot aan de hoogste re, zoodat hij zonder schroom zich op de meestberoemde tooneelen kon doen hooren. — Met dit eenvoudig hulpmiddel zijn vele leerlingen verder gebragt, dan zij in het eerst schenen te beloven ; en houden Avij ons rerzekerd, dat vele anderen, wanneer zij , even als de eerstgemelden, langen tijd aan dezelfde leiding waren toevertrouwd geweest, daarvan gelijke vruchten zouden geplukt hebben. Uit het aangevoerde is op te maken, dat de meestal
opgevolgde regel, om met voile stem te doen zingen, niet voor alle gevallen is goed te keuren ; dat dit somtijds zelfs schadelijk is, bijzonder wanneer de leerling geene vaste en zekere stem bezit. In dit geval is het zeker, dat hij zijn gebrek niet zal kun- nen ontdekken, als hij uit de voile borst zingt en de kunst niet verstaat om het geluid gematigd voort te brengen, door elken langeren toon met dien ligten ademtogt aan te zetten, welke zoo geschikt en on- vermijdelijk is om denzelven juist aan te grijpen en uit te houden ; zingt hij daarentegen onder de lei- ding van eenen goeden meester, met matiging en beleid , dan zal hij zijne minste gebreken zelf bespeuren en zich leeren wachten om ze te herhalen. Deze leerwijze, die zoo onmisbaar is, om de stem
vastheid te doen verkrijgen, mag niet verwaarloosd ■worden; zij laat zich zelfs aanwenden, wanneer een leerling reeds eenige losheid in het zingen verkregen heeft en de toonladder benevens de regelmatige spron- |
||||
58
|
|||||
gen juist aangeeft, zullende hij daardoor nog tijdig
genoeg gewend worden om zijne stem naar den regel der kunst te oefenen in het aanzwellen en weder verminderen van het geluid, hetgeen in het volgende hoofdstuk opzettelijk zal worden behandeld. Dit toch is de eenige goede manier om de stem
te oefenen in het aanhouden van halve noten in eene langzame beweging, als welke iedef eene trapsgewijze toe- en afneming moeten opleveren. Het versterken der stem in het aigemeen moet achtereenvolgende en ten gepasten tijde in orereenstemming worden ge- bragt met de bekwaamheden van den leerling, ter- wijl de opklimming door den onderwijzer niet overhaast mag worden, maar slechts langzamerhand tot het bepaalde punt gevoerd, dat voor hem als het meest gepaste erkend zal worden. Wij kunnen ons niet onthouden nogmaals te her-
halen wat reeds vroeger gezegd is, dat namelijk de onafgebroken gewoonte om het aangewezen voetspoor te volgen, het eenige middel is om nut en eene krachldadige uitwerking vande gegevene voorschriften te verkrijgen. De natuurlijke gebreken en evenzeer die, welke uit eene verkeerde leiding ontstonden , laten zich niet anders verbeteren dan door eene langdurige opvolging en herhaling van oefeningen en handelwijzen, wier bepaald doel het. is om die verkeerdheden te wijzigen of geheel tegen te gaan. Tot hiertoe gesproken hebbende over de geval-
len , waarin men de stem bij de oefeningen te veel wil uitzetten en haar alzoo geweld aandoen, reke- nen wij ons verpligt voor eene dwaling te waar- schuvven, tot welke inderdaad kundige en ervaren |
|||||
59
|
|||||
zangers echter dikwijls bij openbare uitvoeringen
vervaljen. Als deze zich zullen doen hooren in groote lokalen, als kerken of schouwburgen, dan zullen zij zich dikwijls bedriegen omtrent de weini- ge kracht hunner eigene stem; want in het ledi- ge lokaal zal hen die bevallen en voldoende ge- klonken hebben, maar wanneer hetzelve met toe- hoorders bezet is, zal de vermindering van het ge- luid, ontstaande uit de meer te zamengedrongen lucht, welke den weergalm wegneemt en den klank dof doet worden, hen aansporen om zich geweld aan te doen en luidkeels te gaan zingen. Dit is eene handelwijze, welke aan de stem geene meerdere doordringendheid verschaft, maar hoogst nadeelig is voor het behoud van eene schoone stem en van eene sterke borst; het zal het geluid in- tegendeel dun en schraal maken en er nog te meer eenen goeden en aangenamen indruk aan ontnemen. De ondervinding leert, dat het, liever dan de stem buitensporig uit te zetten, in de meeste omstan- digheden beter is aan dezelve meer ronding te ge- ven, want hoe meer een zanger zijn adem weet te beheerschen of te matigen, hoe beter hij zich zal doen hooren , zonder zich te vermoeijen en zijne borst te verzwakken. Weinigen zijn met deze kunstgreep bekend;
ware dit het geval en vond men goed die aan te wenden, dan zouden vele zangers tot in vergevor- derden leeftijd eene sterke en aangename stem behouden, gelijk verscheiden groote zangers van vroegeren tijd dit voorregt genoten. |
|||||
60
Wanneer men dus zijne stem heeft beproefd, en
na herhaalde proefnemingen erkend, dat zij toI- doende is om in een groot lokaal gehoord te wor- den, zoo moet men ran haar niet meer vergen. Wei is waar, niet in alle gevallen is dezelfde kracht van stem toereikende en een bekwaam zanger moet uit dien faoofde, met onderzoek, nadenken en oefening zijne stem in eyenredigheid weten te brengen met de plaats, waar hij zingt, doch is het evenzeer onbe- twistbaar, dat hij, zijne stem ontoereikende bevin- dende voor eene bepaalde ruimte, dezelve nooit ge- weld behoort aan te doen, uit Trees van en stem en borst onherstelbaar te benadeelen. |
||||
HOOFDSTUK \T.
Over de zangmanieren of versieringen.
|
||||||
Het schoone en beyallige, hetwelk den beschaaf-
den zanger de voorkeur doet verwerven boren den onbesehaafden, om zoo te zeggen natuurzanger, al bezit deze de schoonste en welluidendste stem, die men wenschen kan, spruit hoofdzakelijk voort uit de welaangebragte manieren en rersieringen. Voor een oogenblik moge een eenvoudig natuurlijk gezang het oor en het hart streelen, zoodra het eenigzins aanhoudt of herhaald wordt, vindt een man van smaak, hij denke overigens over muzijk, gelijk hij wil, zulks eentoonig, stijf en verrelende. De bedoelde manieren bestaan voornamelijk uit de
■volgende: 1°, het aanzwellen en weder verminderen der
stem of der toonen op zich zelven; (messa di voce). 2°. het leiden, oyerbrengen of buigen der stem
yan den eenen toon op den anderen ; {portamento). 3°, het vertragen van dezen of genen toon, door
|
||||||
er eenen of meer toonen, anders gezegd eukele of
dubbele voorslagen (appogiature) of ook drieslagen (grtippelti) aan vooraf te doen gaan ; 4". het meer of minder herhalen van eenen be-
paalden toon beurtelings met den naastaanliggenden hoogeren, hetgeen geboren doet worden wat men trillcrs en mordenten noemt. Wij zullen omtrent elke dezer manieren of ver-
sieringen trachten te doen opmerken, al wat strek- ken kan, om ze naar bebooren uit te voeren en te pas te brengen. Door het aanzwellen en weder verminderen der
stem of der toonen op zich zelven, of het zetten der stem (messa di voce), verstaat men de kunst, waarmede een goed zanger iedere noot van eenigen duur weet te schakeren, door er aanvankelijk slechts weinig kracht, vervolgens trapsgewijze meerdere en, zulks gepast zijnde, tot den hoogsten graad toe, aan te geven, en verder op gelijken voet het geluid te verzachten, even gelijkmatig als naauwkeurig. Stellig gevorderd wordt dit bij het begin van elk zoogenaamd CanlabUe en bij noten , die met orgel- punten voorzien zijn, terwijl het onvermijdelijk is om behoorlijk eene cadens aan te vangen; doch be- dreven zangers bepalen zich niet hiertoe en bedie- nen er zich van bij alle langere noten en zonder onderscheid te maken tusschen de soort van stuk- ken, waarin zij voorkomen. Onbetwistbaar verschaffen de zvreltoonen aan alien
zan<* groote bevalligheid en zoetvloeijendheid; vol- maakt goed uitgevoerd en aan een triller verbonden, wordt er niets meer gevorderd om eene cadens en* |
||||
63
|
|||||
evenzeer den zanger zelven te doen toejuichen , want
is deze in staat om zijne stem met gemak en zonder de minste fout uit te houden en te regeren, dan verbeelde hij zich Trijelijk niet slechts het geheim der kunst, maar de kunst zelve te bezitten. Het is zeer te bejammeren, dat de kunstenaars van den tegenwoordigen tijd onverstandig genoeg zijn, om dit kunstmiddel te veronachtzamen en in vergetel- heid te doen geraken, niettegenstaande het zulke heilzame uitwerkingen voortbrengt, en dat zij het, wat nog erger is, niet slechts als nutteloos, maar zelfs als nadeelig beschouwen voor eene krachtige voordragt. Men hoort dus wel eens zonder ver- zuim elke noot even krachtig en onbesuisd aan- pakken, waarmede aan alle bekoorlijkheid den bodem wordt ingeslagen. Van tijd tot tijd, ja, is er de een of ander, die zich verbeeldt, dat het ge- noeg is te beginnen met het aanzwellen der stem, of met dezelve er toe voor te bereiden, om te kun- nen zeggen, dat hij het oude voorschrift volgt; maar, zulks gebrekkig doende, bemerkt hij weldra aan de koelheid zijner toehoorders, welke er kunst, noch berekening, begin, midden noch einde aan bespeuren kunnen, dat hij den beoogden indruk geenszins weet te verwekken. Tot eene andere fout vervalt dat klein aantal zan-
gers, dat meer ter goeder trouw de bedoelde ma- nier denkt te kennen en in acht te nemen, schoon ieder, die hen hoort, al spoedig van het tegen- deel overtuigd kan worden. Bij gebrek aan de gevorderde langdurige en grondige oefening, is de noot naauwelijks half zuiver aangegeven, of men |
|||||
64
waagt het die te doen aanzwellen en brengt, in plaats
ran eene noot, er meerderen voort; want, niet we- tende den adem uit te sparen, is men buiten staat een enkelen toon lang uit te houden. — Dit is ins- gelijks eene onvergefelijke d waling, als enkel het ge- rolg ran onbedachtzaamheid en roekeloosheid zijnde. Indien zulke zangers zich zelren en hunne eigene krachten beter geraadpleegd en bovenal de bekende voorsehriften ten dezen aanzien beter beoefend had- den, dan zoaden zij zeker niets hebben ondernomen , wat zij niet verzekerd waren met gemak en zonder aarseling te kunnen uitvoeren. Hoezeer de nalatigheid omtrent het streng regel-
matig aanzwellen en afnemen der zangtoonen nu wel eTen diep is ingeworteld als de Terkeerde handelwij- zen daaromtrent bij hen, die het nog denken te doen, willen wij onze meening niet achter houden wegens den geschiktsten weg , dien men te volgen heeft om zulks naar behooren te leeren en zich in dit opzigt in alien deele te Tolmaken. Wij hebben Troeger reeds opgegeTen langs welken
weg de borst versterkt en tot elke soort Tan zang bruikbaar gemaakt kan worden. Men Terbeelde zich niet, in de kunst der zweltoonen of het messa di voce te zullen slagen, zonder Tooraf die van het be- waren, uitzetten of inhouden Tan den adem Terkre- gen te hebben , aangezien juist enkel hierdoor aan het geluid de geyorderde en naauvykeurig yerdeelde toe- en afneming te geTen is zonder de borst meer dan gewoonlijk te vermoeijen. Al wie deze oefening naar eisch wenscht te beginnen, behoort, na alvo- rens eene ruime ademhaling gedaan te hebben . den |
||||
63
|
|||||
toon zoo zacht mogelijk met tie meeste zuiverheid
aan te vangen ; den adem geenszins met kracht uit te drijven, maar met de meeste sftaarzaamheid bedaar- delijk en schier van zelf te laten uitvJoeijen; het geluid niet dan trapsgewijze te versterken en eerst gaande weg tot den hoogsten graad te brengen, ten einde vervolgens, geheel en al op gelijksoortige manier, het geluid te verminderen en weder even trapsgewijze te laten afnemen. Deze handelwijze volgende, zal men den toon ten einde toe kunnen uithouden en de onaangenaamheid ontwijken, welke de meeste zan- gers ondervinden, als zij zich op eens buiten adem gevoelen, nadat zij de stem in den aanvang onbe- dwongen uitgezet hebben. Deze fout doet den toon nog wel eens deszelfs zuivere hoogte te boven gaan en naderhand door dezelfde oorzaak te laag zinken, in welke beide gevallen het geluid valsch en hinder- lijk wordt voor. den toehoorder. In den beginne zal de leerling ongetwijfeld veel
zwarigheid vinden in het opklimmen en nederdalen bij intervallen, die meer dan eenen toon van elkan- der verwijderd zijn , maar hij kan er in te gemoet ko- men, door bij de thans bedoelde oefening gepast den mond te openen. Aanvankelijk moet zulks zeer ge- ring zijn ; dit werkt bijzonder mede om de stem eerst slechts zacht te doen uitvloeijen en vervolgens traps- gewijze te versterken door den mond iangzamerhand op dat punt te brengen, hetwelk de kunst voor- schrijft. Men zorge intusschen , dat de klinker, dien men zingt, niet van klank verandere, bij voorbeeld de o in oa, de doffe e in eene heldere e; enz, Eindelijk zij men er bovenal op bedacht om de oefe- |
|||||
. ■ ■ . ■.
- ■■ .
66
ningen in het aanzwellen der toonen met tie meeste
matiging te beginnen, daar men anders gevaar loopt
de borst te veel te ^vermoeijen ; en het is dan ook
raadzaam om daarbij dikwijls te rusten , hoezeer het
overigens dagelijks hervat en voortgezet moet worden.
JVaar het oordeel van menigeen hebben wij welligt
te lang bij dit ondeswerp stil gestaan; maar het ver-
dient zoo bij uitstek wel ter harte genomen, ja zelfs
op den voorgrond gesteld te worden, dat het'niet
genoeg yan alle zijden is te beschouv^n. Tot meer-
deren aandrang zelfs -willen wij nog een zeer uit-
stekend voorbeeld vooral aan de jonge lieden voor
oogen stellen; het is de ridder carlo broschi , ge-
meenlijk bekend onder den naam van Farinelli ,
welke, boven en behalve de verdere sieraden en
bevalligheden van den zang, in de volmaaktheid
het zwellen der toonen verstond, zijnde het door
deze kunst, dat hij zich onder de zangers van alle
tijden eene onuitwischbare verdienste heeft ver-
worven.
Deze ridder CARto broschi werd geboren in het
koningrijk Napels. Van zijnen eersten leeftijd af aan bespeurde men dat de natuur hem in de ruim- ste mate met begaafdheden had toegerust. Zijne eerste oefeningen vierden bestuurd door den beroem- den porpora , te JVapels, en genoot hij , na alvo- rens Rome besocht te hebben en reeds tot den ou- derdom van 22 jaren gevorderd te zijn , te Bologna het onderrigc en het voorbeeld van denzelfden BER- nacchi, over wien reeds in de inleiding van dit werkje werd gesproken en welke toen voor den voortreffelijksten zanger van Ilali'e werd gerekend. |
||||
* , 67
|
|||||
Onder de leiding dezer twee mannen maakte~FARi*
nelli zulke groote vorderingen, dat zijn naam bin- nen weinig tijds door geheel Europa vermaard was. Zijne stem werd voor een wonder gehouden, omdat dezelve eene volmaakte gelijkheid van kracht, wel- luidendheid en Tolheid, evenzeer in de lagere en zelfs diepe als in de hooge toonen bezat en wel zoo, als men vroeger of later nimmer gehoord heeft. Daarenboven was hij begunstigd met eene groote vindingskracht, die hem zulke verbazende en oor- spronkelijke gangen en trekken ingaf, dat niemand in staat was dezelve over te nemen of na te bootsen. De kunst om den adem zoo behendig te bedwingen, te bewaren , te hervatten , dat niemand het ooit be» speurde, ontstond en verging met hem! Eene onver- gelijkelijke zuiverheid van toon, gepaard met deszelfs gelijk en altoos vol geluid ; eene vloeijende leiding, juiste vereeniging, ligtheid, de kunst om het hart te treffen, ook in den bevalligen stijl, een volmaak- ten triller, eenig in zijn soort; alle deze hoedanighe- den bezat farinelli in dezelfde volmaaktheid en er is geen' stijl van zingen te bedenken, welken hij niet wist uit te voeren op eene wijze, die voor elken anderen onbereikbaar was. Naauwelijks verspreidde zich de faam der buiten*
gemeene begaafdheden van dezen grooten zanger, of om strijd beriepen hem de eerste steden van Ilalie. Overal, waar hij zong, ontving hij zooveel toejui- ching, dat men er hem wenschte te behouden. De verschillende hoven van Europa betoonden eenen gelijken naijver om hem te beroepen, te beloonert en met eerbetooningen te overladen, Deze welver- |
|||||
G8
r " ■
diende onderscheidingen bekroonden reeds de eerste
jaren Tan zijnen loopbaan, en evenwel liet hij nim- mer na zijne stndien steeds voort te zetten. Hij deed dit met zulk eenen ijver, dat hij , juist ten zelfden tijde, dat hij zich reeds een' grooten naam en een schitterend fortuin verworven had, er toe overging om zijne aangenomene manier van zingen nog grootendeels te veranderen en eene steeds meer volmaakte zich eigen te maken, Deze gJansrijke ster, en men zoude schier zeggen
dit toonbeeld der kunst, onderscheidde zich niet eh- kel door zijn zeldzaam talent, maar in gelijke mate, zoo niet nog meer , door de braafheid van zijn ge- drag en de edelmoedigheid van zijn hart. Hij leef- de langen tijd op een landgoed in de nabijheid van Bologna en stierf in 1782, den ouderdom van 77 jaren bereikt hebbende. Wanneer een man van zulke uitstekende begaafdheden nimmer naliet met alle mogelijke vlijt en naauwgezetheid zijne oefeningen roort te zetten, vvat behooren dan niet zoo vele anderen te doen, die niet met zijne schoone hoe- danigheden en voorregten zijn uitgerust geworden ? — Het antwoord op deze vraag met vertrouwen aan onze lezers overlatende, keeren wij tot ons on- derwerp terug. Zoodra de onderwijzer er in geslaagd is, om den
leerling, wiens stem nankelende of zwak was, met • behuJp van het messa di voce zoowel als naar de vroeger opgegevene leerwijzen, meerdere vastheid of kracht te doen verkrijgen , behoort hij denzelven te oefenen in de tweed e der voorschreven zangmanie- ren, of het wel leiden der stem , door de Italianen |
||||
69
|
|||||
portamento geheeten en ten alien tijde, e?en als, de
eerst behandelde, gehouden voor eene,Tan de wezen- Jijkste deelen der zangkunst. Dat deze oefening niet in haren geheelen omrang plaats kan vinden, tenzij de leerling de stemregisters naar eisch wete te ver- binden, is algemeen genoeg bekend en meet aan elk « als van zelf in het oog vallen. Wij verwijzen ten dien aanzien naar bet eerste hoofdstuk Tan
dit werkje. Door het gezegde portamento , of de kunstmatige
stemleiding of buiging, bedoelt men het o\ergaan Tan den eenen toon op den anderen door middel Tan het aangeTen Tan den klank des laatsten eTen Toor het tijdpunt, waarop deze werkelijk intreedt, of naar de maatTerdeeling behoort in te treden, zie fig. 2: zulks in eene Tolmaakte eTenredigheid en Tereeniging, zoodat de toonen als het ware in el« kander smelten, . en dat eTenzeer bij het opklim- men, als bij het nederdalen. Elk gezang klinkt des te schooner en beschaafder, naar mate het minder wordt afgebroken door het ademhalen, en oefene men zich dus zeer gezet om dit door eene naauw- keurige en zuhrer afgemeten Terdeeling te regelen en met het OTergaan Tan den eenen toon op den ande- ren te Terbinden. De beste wijze om eenen leerling de gewoonte
eener goede stemleiding te doen eigen worden, is hem dezeke te doen oefenen in eene solfege, wel- ke hij Tocaliseert op a of e , zijnde beide deze klin- kers tot dit doel eTen geschikt. Dusdanige solfege moet Toornamelijk bestaan uit halve noten, bij af- wisseling op- en nedergaande en naar goedvinden ver- |
|||||
7o
|
|||||
mengd met regelmatige sprongen. De leerling wach-
te zich daarbij adem te lialen tusschen traps- of sprongsgewijze apgaande noten; hij doe dit enkel bij nederdalende. Opdat Toorts de vordering om- trent het spaarzaam adenihalen den kweekeling niet te zwaar valle, bijzonder als hij geene sterke borst heeft, en ten einde de stem zich evenwel ruim- schoots ontwikkelen moge , doe men hem van maat tot maat ademhalen en de beweging aanvankelijk niet te langzaam nemen. Wanneer hij de beide noten van elke maat zonder hinder kan uithouden, onder behoorlijke verbinding der beide toonen, dan is hem eerst te vergunnen, om er eene derde noot bij te voegen, maar nimmer meerdere, ten einde de borst niet te veel te vergen; en eerst naderhand is boven- dien de beweging nog, naar omstandigheid, langza- mer te nemen. Zelfs is het raadzaam, om een leer- ling met eene sterke borst gelijke voorzorgen te doen in acht nemen ; uit aanmerking van zijne meerdere kracht, zou hem meerdere vrijheid gegeven kunnen worden, wanneer rijpere jaren zijn gestel tot den staat der volwassenheid gebragt mogten hebben. Voorts zalhet bij de beoefening duidelijk blijken,
dat het dubbel voorschrift, om de eerste noot met ligtheid en behoedzaamheid aan te vangen en om zonder ademhaling met gelijke omzigtigheid tot de tweede noot over te gaan, den leerling almede zal gewennen, om zijnen adem met spaarzaamheid te gebruiken, dien te regelen, te wijzigen en in te houden naar verkiezing ; om al meer en meer meester te worden van het aanvangen, afbreken en hervatten der stem, en om naar behoefte zelfs met onmerkbare |
|||||
71
moeite en inspanning adem te halen. Dit alles vor-
dert ontegenzeggelijk aanhoudende vlijt, langdurige oefening en onvermoeid geduld, doch men zal - die rijkelijk beloond zien, als men zich eindelijk in staat gevoelt, om zonder vermoeijenis te zingen en in elke soort van stijl te behagen ; terwijl men , eenmaal eene krachtvolle borst Terkregen hebbende, benevens de bekwaamheid om onmerkbaar ran de eene noot op de andere over te gaan, er in zal slagen , om aan de stem zulk eene volmaakte buigzaamheid te geven, dat er van gezegd kan worden: »zij streelt het hart!" Is de leerling tot de hoogte gekomen dat hij de
opgemelde toonen zonder gedurige ademlialing kan aanheffen en aanhouden, dan moet hij de oefening voortzetten met het zingen van solfeges of liever vocalises, gelijk het nu vooral heeten en geheel be- hooren te wezen , meer opzettelijk berekend voor het los- en ligtmaken der stem; zulks steeds op de klin- kers a en e. Dit zal hem verder in staat stellen , om naar vrillekeur elke soort van passage te schake- ren met al die uitdrukking, welke het licht en bruin doet ontstaan, dat in alien zang, van welken aard ook , onmisbaar vereischte is. Met deze nieuwe studie behoort de oefening in de
voorslagen (appogiatiire), of het muzijkaal accent, worden verbonden; over welk laatste echter meer bepaald bij het beschouwen van het recitatief zal worden gehandeld. Door voorslagen verstaat men eene of meerdere noten, welke de komst van de hoofdnoot vertragen ; zij worden mitsdien onderschei- den in erikele en dubbele ch in groeperingen of |
||||
72
drieslagen (grvppetli). Om te gemoet te komen
in Terschillende verkeerde begrippen te dezen aan- zien, herhalen wij hier kortelijk de algemeene en vaste regels, dat alle voorslagen uitgevoerd of aan^ gevangen .worden op en niet voor den tijd Tan de noot, waarbij zij behooren; dat de enkele voorsla- gen steeds de helft van die noot bekomen, als deze eene twee- of vierdeelige, doch tweederden, als zij eene driedeelige waardij heeft; voorts dat de enkele voorslagen zich eenen toon hooger of lager dan de hoofdnoot laten nemen , in welk laatste ge- val zij meestal slechts een halven toon verschillen; dat de dubbele en gegroepeerde voorslagen insgelijks van onder- of van bovenaf te nemen zijn ; dat deze, behoudens de betrekkelijke beweging van het stuk, waarbij het te pas komt, meerdere snelheid of min- dere waardij verkrijgen dan de enkele voorslagen; dat de gegroepeerde voorslagen van drie noten of zoogenoemde drieslagen gemeenlijk in den omvang eener kleine of eener verminderde terts zijn begre- pen, en dat daartoe, zoo noodig, de onderste noot een' halven toon hooger wordt genomen dan de toon van het stuk medebrengt. Men zie ten overvloede wegens dit een en ander de voorbeelden onder fig. 3, 4 en 5, waarbij voorts nog zij herinnerd, wat de -werkelijke voordragt aangaat, dat alle voorslagen, dubbelslagen en drieslagen , doch bovenal de enkele voorslagen steeds meer nadruk moeten erlangen dan de hoofdnoot zelve. l)e dubbelslagen en drieslagen worden overigens
ook aangewend als naslagen en dan gerekend te behooren bij de voor'afgaande noot, van welker |
||||
73*
■■"■■■-.■.'-■-■'■ ■ '• i
waarde zij in dit geval worden afgetrokken, zie fig-.
6 en 7. De juiste uitvoering ran al deze voor- en na-
slagen vordeft inderdaad. niet weinig oefening en berekening; want met te veel schroomvalligheid of daarentegen onachtzaam gemaakt, zijn zij flaauw, onduidelijk of verward, en drukt men er al te bui- tensporig op , dan verliest men de goede verhouding tot het orerige uit het oog en doet ze ruw en on- aangenaam worden. Men dient hierbij de juiste maat te kunnen vinden en wel daarop acht te ge- ven, dat van den stijl, waarin men zingt, Teel af- hangt. Wij moeten alle min ervarenen aanraden, zich
M'el te wachten Toor het te yeelvuldig en dikwijis zeer ontijdig aangewend gebruik of het misbruik der bedoelde versieringen ; zij zijn niet onbepaald over- al te pas te brengen en in te vlechten, al moge menig zanger of zangeresse van naam hierover an- ders schijnen te denken. Niet zelden vindt het plaats om te gemoet te komen in de moeijelijkheid om langere noten aan te houden, wanneer iemand het messa di voce nimmer of niet meer dan opper- vlakkig geoefend heeft. De vierde zangmanier of versiering, waaraver wij
ten laatste spreken zouden, is de triller, benevens de mordent. Dit is het bezwaarlijkste, maar , onbe- rispelijk uitgevoerd, gelijktijdig het schitterendste, dat een zanger kan voortbrengen. Wij zullen er onze denkbeelden zoo beknopt mogelijk over mededeelen. Met eene zangversiering hielden de zangmees-
ters van den ouden tiid hunne leerlingen onver- |
||||
.:• . •
?
I H • \ •"
wijld bezig: met den triller. Zij verpligtten hen
vroegtijdig om zich daarin te oefenen, minder opdat men er reeds dadelijk meester van zoude worden, dan wel met het doe!, om het goed slagen er in voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door Tan tijd tot tijd meer losheid in de keel te brengen. Het gevolg van dit wijs berekend plan was, dat de leer- lingen al ras op het spoor ter volmaking geraakten , al ware het dan ook niet ten eenenmale zonder hin- derpalen en zwarigheden te moeten overwinnen. Tegenwoordig is deze wel doordachte handelwijze
grootendeels omgekeerd. De nieuwere meesters laten hunne leerlingen, nog voor dat zij tot eenige rijpheid zijn gekomen , met zangstukken optreden, welke door groote zangers of zangeressen werden voorgedragen, en zamengesteld zijn met vertrouwen op de grondige stiidie, de veeljarige oefening, het wetenschappehjk gevormde ootdeel en de beschaafde talenten, die hen kenschetsen; maar de trillers en andere strui- kelblokken worden zooveel doenlijk weggeruimd of ontweken, zoo niet kort af overgesprongen. Wel- ke gevolgen heeft deze veranderde handelwijze ein- delijk te weeg gebragt ? Het aldus verminken der zangstukken zelve daargelaten, geene andere dan deze, dat de schoonste stemmen, welke met eene trapsgewijze en doordachte oefening volgens de er- kende regels der kunst naar derzelver onderscheiden aanleg goed en deugdelijk hadden kunnen worden, in den grond bedorven zijn; want door er meer van te vorderen, dan er nog van te verkrijgen is, voeren dergelijke ongevormde stemmen al wat er mede ondernomen wordt, slecht althans zeer onvolmaakt |
||||
•
75
uit; zij klinken zwak en kinderachtig, daar er de
kracht aan ontbreekt, die enkel door eene gezette regelmatige oefening is te verwerven. Ilet is te hopen , dat de menigvuldige roorbeelden
van de verderfelijke gevolgen dezer verkeerde inrig- ting alien , die eenigen prijs stellen op waarlijk goede zangers en zangeressen , tot de zoo doelmatige leer- stelsels der oude zangscholen zullen doen terug keeren « welke in het bijzonder steeds daar lieen strekten om de stemmen wel te leiden en toch zoo zeer te sparen. Eene in den aanvang verkeerd ontwikkelde stem, welker gebreken versterkt, in plaats van tegengaan zijn, is hoogst moeijelijk grondig te verbeteren. Eene vroegtijdige, steeds wel bestuurde oefening van den triller kan daartoe almede dienstbaar zijn. Gewoon- lijk beroepen zij , die geen triller maken kunnen, zich daarop , dat de natunr hun den aanleg er toe geweigerd heeft. Dit is een bedriegelijk denkbeeld ; om den triller meester te worden , heeft men den gering- sten natuurlijken aanleg slechts te ondersteunen door eene gehoorzame, geduldige en goed geregelde oefe- ning, omtrent welk laatste, gewigtige punt onderwij- zer en leerling zich wederkeerig de hand moeten bieden. Na al deze voorloopige aanmerkingen zal men bil-
lijkerwijze een bepaald voorschrift venvachten, hoe een ieder,die het maken van den triller goedwenscht te besturen voor zich zelven of voor anderen, het heeft aan te vangen. Een zoodanig is echter niet te geven, daar het hierbij wel het allermeest aan- komt op - en afhangt van de persoonlijke geschikt- |
||||
*;
|
|||||
76
heid en vatbaarheid van elken leerling; en moeten
wij ons alzoo tot algemeene opgaven bepalen. 35en oud schrijver, p. r. tosi , zegtt »dat men
»zich bij het ondenvijzen van den triller moet be- »dienen van de stem en van de instrumenten, opdat »de leerling er eenen leere maken, welke gelijk, yyparel- of korrelachtig, vast, rustig en matig » sncl zij.'1'' Dit zijn er juist de schoonste en meest geachte hoedanigheden van; maar zal men zich die eigen maken, dan behoort men wel te weten wat tot die gelijkheid en vastheid meer bijzonder wordt gevorderd. Het is bekend, dat elke triller bestaat uit eene
hoofdnoot benevens de naastaangrenzende hoogere als bijnoot, zijnde het onbepaald, met welke dezer beide noten moet aangevangen worden. Bij het zingen echter is het van ouds her het meest voor- deelig bevonden, zulks met de bijnoot te doen. Bij sluitingen in de groote toonsoort verschillen de bei- de noten eenen geheelen, in de kleine slechts een halven toon. Dit onderscheid juist in acht te ne- men is eene eerste moeijelijkheid, want zeer dik- wijls naderen de beide toonen, in het eene geval niet minder dan in het andere , zoo zeer tot elkan- der, dat de triller, in plaats van voortdurende uit twee geheele of uit twee halve toonen te bestaan, al ras op een enkelen trillenden of veeleer bevenden toon uitloopt, waardoor de zoogenaamde bokken- en paardentrillers [caprino e cavaliero) ontstaan, over welk gebrek straks nader. Deze onvastheid is het gevolg van overhaaste oefening; den triller met ge- |
|||||
77-
duld, bedaardheid en oplettendheid bestuderende,
zalmen die klip leeren vermijden. Een tweede mis- slag is aan de eene noot steeds meerdere kracht of ook meerdere lengte te geven dan aan de andere. Zulks is enkel bij groote of lange trillers veroorloofd en zelfs manier bij het aanvangen, zie fig. 8; en dit is dienstig om , als het ware , en zanger en toe- hoorder op den triller voor te bereiden. Eenmaal aan den gang zijnde, drage men echter zorg voor de meestmogelijke onderlinge gelijkheid van kracht en van lengte, opdat de triller aan. de voorschre- vene wel korte , maar veelomvattende vordering be- antwoorde. De trillers worden naar de wijze , waarop zij voor-
komen of geplaatst zijn, in verschillende soorten verdeeld. Voornoemde schrijver tosi gaat tot acht soorten toe x en geeft aan elk eenen bijzonderen naam. Geene opzettelijke handleiding schrijvende , wil- len vrij met een woord alleen de drie moeijelijkste, doch ook tevens meest schittercnde vermelden. De eerste soort is de zoogenoemde kcttingtrillcr
en bestaat uit een' onafgebroken triller, welke traps- gewijze van de eene op de andere noot der toon- schaal of toonladder overgaat en evenzeer opklim- mende als nederdalende kan plaats vinden; zie fig. 9. Deze triller kan in beiderlei gedaante over al de acht, of ook over slechts een gedeelte van de toonen der schaal voortgezet worden; in alien ge- valle behoort dezelve de verschillende toonen geheel zuiver en duidelijk onderscheidbaar te doen hooren. Dit kost bovenal zeer veel moeite en behoedzaamheid, aangezien daartoe eene tolmaakte juistheid van into- |
||||
• 7S
|
|||||
natie wordt vereischt, zoo bij het opklimmen als bij
het nederdalen ; bovendien moet de zanger geheel en al meester zijn van het aanhouden, temperen en uit- sparen van den adem, aangezien het niet geoorloofd is ergens de minste gaping te veroorzaken. Einde- lijk wordt er bij gevorderd den overgang van den "eenen toon op den anderen met zulk eene zuivere en welverzekerde afmeting te doen plaats grijpen, dat er geene andere afwisseling worde bespeurd, dan het ongedwongen, gerust en naauwkeurig opvolgen der toonen, met behulp van het verzachten en ver- sterken der stem. Deze beide trillers zullen bij eene goede behandeling naar de regels der kunst aan hen, die ze volmaakt weten uit te voeren, steeds veel lof en eer verschaffen ; maar er is veel tijd en moeite toe noodig, om de stem tot het wel slagen te brengen. De tweede soort heet de verdubbelde triller, en
kan geheel op zich zelf worden gebezigd, zonder behulp van eenigerhande voorbereidende passage of inleiding, zijnde derzelver eenvoudigheid alleen vol- doende om toejuiching te doen inoogsten , voor zoo veel deze triller slechts naar behooren en met de bepaalde toe- en afneming van stem, als welke er een wezen- lijk vereischte bij is, wordt voorgedragen. Men vangt hierbij aan met een messa di voce op de noot, die tot hoofdnoot voor den triller zal strekken; hierop wordt aanzwellender- en afnemenderwijze de triller gernaakt, waarna onmiddellijk een drieslag volgt, dienende om zonder afbreken over te gaan tot het heihalen van den triller; dit schertsende spel, om het zoo uit te drukken, wordt naar verkiezing voort- |
|||||
79
gezet tot men op de hoofdnoot sluit, gelijk fig. 10
aanwijst. Het hoofdvereischte, dat tevens het mees- te bezwaar oplevert, is dat alles in e'enen adem worde uitgevoerd en vooral de gruppetti of driesla- gen er zeer vloeijende worden ingevlochten. Om de stem hierop te oefenen is het goed deze kleine ver- sieringen nu eens Tan boven en dan eens van onder af te studeren. — Als deze verdubbelde of herha- lende triller volmaakt goed gezongen wordt, is er weinig te bedenken , dat denzelven te boven gaat; men verstoute zich evenwel niet om het blindelings te ondernemen zonder zich vooraf daarin rijpelijk geoe- fend te hebben en denzelven geheel meester geworden te zijn. Er is eene goede borst noodig om de eerste noot wel uit te houden, kunst om den adem te bewaren, en een juist oordeel om het aanzwellen en afnemen telkens zoo evenredig te verdeelen} dat de triller zonder verflaauwing kan eindigen ; in een woord, voor zooveel men geene bijzondere gaven van de natuur en van de kunst bezit, onthoude men zich liever van dezen triller, daar men er dan on- getvvijfeld schipbreuk mede zal lijden. Het zal ook wel uit dien hoofde wezen, dat dezelve, althans bij het zing en , schier nooit meer gehoord wprdt. Bit is nog wel het geval met eene derde soort,
wel eens klokketriller geheeten, naar het gedurig toe- en afnemen van deszelfs kracht, op gelijksoor- tige wijze als het gelui eener klok, dat op een' ze- keren afstarid gehoord wordt. Figuur 11 wijst de inrigting van dezen veel indrukmakenden triller zoo- veel mogelijk naamvkeurig aan. — Na al het voorgaande betrekkelijk de beide andere trillersoorten, zal het |
|||||
ji_____..._
|
|||||
— -- —
|
|||||||
so
vvel overtollig wezen hier meer ter opheklering of ook
ter aanbeveling eener zorgvuklige uitvoering te la- ten Tolgen. Uit den triller ontspruit de 'mordent, zijnde
slechts een .verkorte triller zonder eenigen voor- of naslag ; ziellg. 12. Hij vordert gelijke omzigtigheid als genen, maar juist oindat hij korter is en ligter daar- lieen geworpen vrordt, laat hij zich eerder over- winnen. Er is velerlei gelegenheid om den mor- dent te pas te brengen, en in solfeges of anderzins goed geoefend en onberispelijk uitgevoerd, doet deze kleinere versiering niet minder genoegen dan menige onvolledige triller. De gebreken in de uitvoering der thans behan-
delde versiering bestaan hoofdzakeljjk in de boven reeds vermelde bokken- en paardentrillers (caprino e cavalierd). Zij vinden plaats, wanneer trage of eigendunkelijke leerlingen zich niet houden aan het onfeilbare voorschrift, om den triller te maken met eenen zacht en gelijkmatig uitvloeijenden adem. Wil men eenen triller zingen met eenen uitgestooten, be- venden adem, of brengt men daarbij den mond in be- weging , als bij het lagchen , zoo ontstaat een geluid , dat zeer natuurlijk het geschreeuw van een bok of geit, of het hinniken van het paard nabootst, vvat. alzoo ook aanleiding gegeven heeft, om deze foulen met de voormelde benamingen aan te duiden. Bo- vendien is de triller nog op menigerlei andere wijzen verkeerd te maken ; bij voorbeeld : al te Isngzaam en kwijnende in zijn geheel; of levendig. begonnen en in het midden of tegen het einde verflaauvrende en dus met ongeregelde snelheid en kracht; dan weder te kort, met overhaasting, of omgekeerd , zonder dat |
|||||||
men gevoegelijk weet te eindigen. AI deze misgre-
pen na te gaan behoort in de opzettelijke leerboe- ken voor den zang te huis. Het moge hier vol- staan met de ernstige herinnering, dat deze zang- manier bij eene volmaakte uitvoering eene juiste maat Tordert om dezelve steeds gepast en zonder overdrij- ving aan te brengen , waartoe een verstandig beleid en een gezuiverde smaak de beste gidsen zijn zullen. Bij het oefenen en studeren, zoo van den tril- ler als van elke andere zangversiering, hoede men zich voorts om het te doen met halver stem of bin- nensmonds. Vele zangers gevvennen zich dit, doch zijn zij dan eenmaal genoodzaakt meer in het groot, in mime zalen of lokalen, er mede op te komen, dan kunnen zij dezelfde versieringen of ook passa- ges niet uitvoeren, of, zoo zij het doen, zijn dezelve vol onnaauwkeurigheden. Even gemakkehjk en ver- leidelijk als het voor eenen ongeoefenden is, om alle yersieringen halver stem te maken , even zwaar valt het hem, zulks met een vol en sterk geluid te doen. Dit is al weder eene reden te meer, om steeds op eene breede uitvoering te doelen. Na den leer- ling duidelijk te hebben doen begrijpen, hoe een triller behoort te vcezen, zij- men dus verstandig genoeg, om aanvankelijk wel een rond en vol gc~ luid te vorderen , maar overigens met de meest be- daarde oefening tevreden te zijn. Dit geeft do jonge lieden zelfsvertrouwen ; en wordt hunne stem met den tijd krachtigcr, dan gaat het met den tril- ler gelijkcn gang. Dat men vlijtige leerlingen hier- bij toch nimmer ontmoedige, maar hen met voor- komenheid minzaam en \vc!\villend ondersteune; |
||||
82
|
|||||
faij de geringste liefde voor de kunst zullen zij dan
ras de goede Tan de slechte trillers Weten te onder- sclieiden; niet tevreden met zich zelve, de les- sen hunner meesters des te getrouwer opvolgen , en met het hooren en navolgen van uitstekende zan- gers roordeel trachten te doen zooveel zij slechts vermogen. Wij bevelen het ten slotte elken jongen zanger
ten ernstigste aart,: om dit laatste nimmer te ver- zuimen niet alleen, maar de gelegenheid er toe steeds op te zoeken, al ware het oofc met opoffe- ringen tot het doen van reizen. Doch men hoore met verstand en met gevoel, want dan eerst ■ zal men het fijne in stijl en voordragt onderscheiden, wel ratten en waarderen. Hoe menigeen veroordeelt niet in eenen zanger het maken van een' triller, op , grond dat het dien tot een muzijkinstriiment zoude verlagen; maar laat men twee zangers nevens elkan- der steJJen, waarvan de een eene schoone stem, eene gemakkelijke en naauwkeurige voordragt , een goeden smaak, een bevalligen. stijl, volmaakte ca- denzen , aangename gangen , welgekozen rustpunten , doch geen' triller bezit ; en laat de andere zanger slechts half bedeeld zijn met de opgetelde hoeda- nigheden, doch eene juiste stemleiding, eene ver- standige manier en oordeelkundig beleid in achtne1- men en er een' triller bijvoegen, zou het dan nog twijfelachtig zijn, welke van hen beide de voor- keur zou behalen ? Zonder bedenken zou dit aan den laatsten te beurt vallen, want hetgeen een zanger den kroon op het hoofd zet, is een volmaakte triller. |
|||||
1IOOFDSTITK ITT.
Over de cadenzen.
|
||||||
Bij het kunstmatig zingen moeten bepaaldelijk die
cadenzen of sluitingen in overweging komen , welke er op aangelegd zijn, om den zanger aan het einde van cene groote aria of scene gclegenheid te geven en de vrijheid te laten om nog voor het laatst zijn gevoel geheel te ontboezeraen, zonder in het minst door het accompagnement te worden beperkt of onder- steund. Dezelve zijn tegenwoordig meer in on- bruik geraakt; intusschen geven zij den zanger eene aanleiding te meer ? dat hij zijn eigendommelijk ta- lent in alien opzigte moge aan den dag leggen en nog eenmaal met de meeste kracht op zijne toehoorders werken. Het is te wenschen , dat de zangers van onzen tijd zich niet immer uitsluitend zullen laten leiden door de zucht om de heerschende mode te volgen, maar ook dit middel der kunst zullen in stand houden en althans daar weten aan te wenden , waar het onmiskenbaar wordt verwacht, zoo niet gevorderd.. 6 ";
|
||||||
SI
|
||||||||
Ten aanzien van de behandeling dezer cadenzen
bestaat hoofdzakelijk tvreeerlei meening. De een houdt het daarvoor, dat dezelve behooren aan te vangen of voorbereid te worden met het aanzwellen en afnemen der noot, vvaarop de cadens gegrond moet wezen, en dat al het volgende eene soort van narede op of gevolgtrekking uit de aria zelve (een resume, complement of r.orollaire) behoort te zijn , namelijk' eene korte en beknopte zamerrvatting en herhaling van de voornaamste gangen en denkbeel- den, daarin voorkomende; en vordert men dan, dat' deze gangen en denkbeelden wel verdeeld, goed geordend, in eenen enkelen adem voorgedragen en met den gewonen triller besloten worden. , Anderen daarentegen zijn van oordeel, dat de
cadens iets geheel willekeurigs is, aan den luim van den zanger gansch en al vrijlatende het uitstallen van allerlei loopen en kunststukken, welke de los- heid zijner stem, en al hetgeen hij daarmede weet uit te voeren, kunnen ten toon spreiden. Het zal weinig tegenspraak vinden, dat de eerste
meening de billijkste en verstandigste is en de ca- dens dus niets meer, maar ook niets minder mag wezen, dan een passend slot- of besluit van de aria. De andere meening geeft meer vrijheid en gemak aan een' zanger, als kunnende hij in dit ge- val eene overgroole hoeveelheid naar verkiezing te zaamgeraapte noten daarheen werpen, wat op het gros der toehoorders soms eenige werking kan doen. Een ander nog verkeerder denkbeeld, vooral bij jonge lieden, is dan ook, dat niets gemakkeljjker le maken is dan eene cadens. |
||||||||
. ' ^. , ~-^~*3m~. ~---- \.......,|
|
||||||||
.....-"' ~ *"""--------------"""
|
||||||||||
85
|
||||||||||
Vele denken zoo, doch zij bedriegen zich. Het
is niet te veel gezegd, als men v erzekert, dat de cadens gerekend wordt tot het neteligste en gevaar- lijkste, vrat de zangmnzijk aanbiedt; en dat er een aantal zwarigheden zijn te overwinnen, alvorens men die zonder eenigen hinder weet te maken. Om zich hiervan te overtuigen, bedenke men, dat er toe gevorderd wordt: le. eene ongedwongene, maar tevens wel bere-
kende toonwisseling (modulatie) ; als zonder welke men gevaar loopt den triller in eenen verkeerden toon te brengen ; 2e. eene goed bestuurde en wel verdeelde adem,
gelijk in alle andere gevallen der hoogere zangkunst; 3e. het voorregt Tan eene vruohtbare vindings-
kracht; want het zijn bijzonder de verrassende denk- beelden , die den grooten zanger oogenblikkelijk ken- merken, mits hij dezelve met een verstandig oordeel tot een schoon geheel weet te verbinden. De twee eerste vereischten zijn voor iedereen door
studie en oefening te verkrijgen, en, hoezeer de viri- dingskracht meer eene natuurgave zij , kan een zan- ger met volhardenden ijver het mede in dit opzigt Ter genoeg brengen om zich in een gunstig daglicht te mogen stellen. De bekwaamheid , waarop het ook ten dezen al weder hoofdzakelijk en noodwendiglijk aankomt, is het beheerschen der stem wat de adem- haling betreft, opdat de cadens van het begin tot aan het einde de gevorderde kracht verkrijge en men niet verpligt zij dezelve af te breken. Een nederig en bescheiden oordeel over zich zelven en zijne be- kwaamheden zal den. leerling terughouden van te on- |
||||||||||
<L
|
||||||||||
-•'--i-rr"^'" li'if-""' . ------- .....— . ii
|
||||||||||
86
|
|||||
dernemen, wat zijne krachten te boven gaat en hem
bewaren voor de schande van bij eene cadens uit gebrek aan adem te kort te schieten ; dergelijke mis- lukking levert het dubbel on'gerief op , van de cadens door bet nalaten van den triller onvolkomen te moe- ten laten en van zelfs niet eens naar behooren de slotnoot te kunnen aangeven en gevoelen. Even oor- deelkundig moet men te werk gaan bij het kiezen en inrigten der cadens in overeenstemming met de muzijk en evenzeer met de woorden van de aria ; is deze van eenen teederen of vrolijken aard, zoo zal men er toch wel eene andere cadens aan mogen ver- binden, dan wanneer dezelve eene ontroerde of diep getroffene stemming voorstelt. Nalatigheid en gebrek aan nadenken in dit opzigt kan de grootste tegenstrij- digheden, maar ook tevens een sprekend bewijs van de smakeloosheid en onbedachtzaamheid van een zan- ger opleveren. Eene bijna even ongelukkige dwaling is het zijnen
roem te stellen in het noodeloos verlengen eener ca- dens. Eene gepaste beperking hierbij in het oog te houden, is wel het verstandigst en behoedt de toe- hoorders voor verveling en teleurstelling. Wie te veel onderneemt, ontmoet niet zelden zwarigheden, die niet te overwinnen zijn, dan ten koste van de gewenschte schakering en uitdrukking, terwijl men noten zonder zamenhang vermenigvuldigt of ohophou- delijk dezelfde gangen herhaalt. Een man van on- dervinding wacht zich dus altijd, (ook wanneer hij moet wedijveren met eenig blaas- of strijkinstrument) de gepaste maat en grenzen te buiten te gaan ; de- gelijkheid en beknoptheid verschaffen algemeen achting, * -
|
|||||
87
* ■ .
BJijkens al het aangevoerde behoort er dus zeer
veel toe om ook dit gedeelte der kunst meester te worden. Men ontzie moeite, noch inspanning om voordeel te doen met de lessen van gbede onderwij- zers en de voorbeelden van groote zangers. Van de eerste noot af aan tot de laatste toe wordl de stem aan zich zelve overgelaten; dit is een spoorslag te meer om alle feilen te kunnen vermijden. Elken toonjuist en met de meeste zuiverheid aan te geven, staat op den voorgrond ; schakering, uitdrukking en kracht, om de stem met zulk een vuur te bezie- len, dat elke noot tot de laatste toe goed verstaan- baar is, het bovenal wel doen vatten van de laatste lettergreep of van het slotwoord , ten einde niet kwijnende of stervende af te treklcen; dit alles werd steeds volstrekt noodig geacht tot het verdienstelijk voordragen van cadenzen. Het overige blijft aan het eigen oordeel van den zanger overgelaten , die, zoo als reeds te kennen gegeven werd, overigens uit het hoofd- of ander thema van de aria , of uit de ritornel zoodanige aanleiding ontleenen mag, als hem gepast toeschijnt, om, schrander verbonden met eigene vindingen, de kundigen zoo wel als de minkundigen onder zijne toehoorders te streelen en genot te verschaffen. Met opzigt tot de cadens raden wij , even als ten
aanzien van den triller, elken jongen zanger of leerling ernstig aan om , onder bestuur van zijnen meester, er vroegtijdig mede aan te vangen, waartoe vooreerst niet meer dan eenige weinigc noten toerei- kende zijn. Met onafgebroken oefening zal hij gaan- de weg de goede handeling verkrijgen, bij rijpere |
||||
88
|
||||||
jaren en krachten al meer en meer uitgebreidheid
aan zijne cadenzen leeren geven en eindelijk in staat zijn die geheel naar de goede regels der kunst te maken. — Dat de onderwijzer zorg. moet dragen, ook bij deze oefening niets te vergen, dat schadelijk Toor de stem of nadeelig voor de borst Kan wezen, zal wel geene herhaalde aanbeveling behoeven. Naar onze meening is het dus niet noodig, gelijk
sommigen denken, om het oefenen van cadenzen uit te stellen tot eenen lateren leeftijd, die men daar- voor meer geschikt acht. Wij keuren dit een noo- deloos tijdverlies voor de jonge lieden. Niet minder schadelijk en zelfs zeer verkeerd re-
kenen wij het te veroorlooven, dat men bij herha- ling adem haalt in eene cadens en dezelve dus als het ware er bij gedeelten uitbrengt. Men is ge- woon dit eene kunst-vrijheid te noemen, doch ei- genlijk is het iets dat tegen alle regels der kunst aanloopt, en waartegen wij ernstig waarschuwen. |
||||||
^""'-'^.^^^^y^'
|
||||||
IIOOFD8TOH VII.
Over de liglheid der stem.
|
||||||
De ware ligtheid der stem is eene aangeborene
hoedanigheid, gelijk zoo vele andere begaafdheden voor het zingen. Die dezelve niet Tan de natuur ontvangen heeft, zal ze op geenerlei wijze met vol- maaktheid kunnen verkrijgen. Er bestaat, wel is waar, geen gebrek aan zangers, die zich verbeelden de bedoelde ligtheid van stem te bezitten, maar ongelukkig heeft men hen slechts even te hooren, om zich te overtuigen, dat zij die gave niet dan in zeer geringe mate ontvangen hebben, of zelfs er geheel en al van ontbloot zijn. Wij hadden ons voorgesteld om de gewone oorzaak van dit gebrek aan te wij- zen, benevens de middelen om daarin te gemoet te komen; na de ernstigste overdenkingen vinden wij er alleen dit van te zeggen , dat het kwaad zijnen oorsprong heeft, of in de verkeerde meening der zangers, alsof zij niet zouden kunnen behagen en zich eenen naam maken, zoo' zij niet in den ligten stijl zongen, weshalve zij zich geweld aandoen, om |
||||||
<)D
|
|||||
er mede te voorschijn te komen zoo goed of kwaad
het ook moge vvezen , of wel in de slechte handel- wijze van vele ondenvijzers, welke den leerling, ook bij volslagen gemis van natuurlijken aanleg er toe, steeds noodzaken in dezen stijl te zingen, hem al de voorschriften daaromtrent , sehoon niet meer dan zekere hebbelijkheid Terschaff'ende, doen ken- nen, en hem in den stelligen waan brengen , hoe- zeer ten onregte, dat bij uitstekend geslaagd is! De eerste bedriegen zich in hunne meening, de laatste in hunne handelwijze; gene wijl het on- "waar is, gelijk wij nader willen aantoonen, dat ,al- leen de ligte stem de verdienste en de" roem ran eenen zanger is; deze qmdat bet onmogelijk is, aan eenen leerling met eene zware en ruwe stem enkel door oefening eene volmaakte ligte en buigzame stem te bezorgen. Wij herhalen het, deze is niet volmaakt te verkrijjen, zoo zij niet natuurhjk is; en zoo zij niet volmaakt is, dan valt zij den toe- hoorder meer vervelende en hinderlijk , dan dat zij hem vermaak doet. Zonder aangeboren aanleg voor den ligten stijl ,
verlieze men dus geen tijd om dien stijl te verwer- Ten, noch putte men de krachten van borst en stem uit om het zelfs te beproeven. Wanneer een onderwijzer zulk eenen leerling aan zijne zorg ziet toevertrouwen, is hij verpligt hem onverwijld op eenen anderen baan te brengen, gelijk er in bet ■ zingen zoo vele ziin, als men maniercn en karak- ters kan bedenken , vfaarin een zanger met roem te voorscbijn zou kunnen treden. Bespeurt de onder- wijzer inlusschen niet meer dan eenen matigen aan- |
|||||
1)1
|
|||||
leg , zoo trachte hij dezen, op den gescliikten tijd
te ontwikkelen en te versterken zooveel de vatbaar- heid van den leerling veroorlooft, al ware het enkel om aan deszelfs eigendommelijk karakter, lietgeen zich begin t te vormen, eene gelegenheid te meer tot veelzijdige beschaving te verschaffen. Elke stem , hoe klein en beperkt die ook wezen moge, zal, zoodra zij niet van alien aanleg verstoken is, haren eigenaardigen en natuurlijken stijl ontdekken kun- nen. De groote zwarigheid intusschen bestaat in het doen dezer ontdekking, zijnde het eerst daarna mogelijk zich met vrucht met het ontwikkelen , be- schaven en Ios maken der stem bezig te houden. — Het zal naauvrelijks herinnering behoeven, dat hier- aan niet te denken valt, als riet vooraf de zuivere verbinding der stemregisters, waarover in het eerste hoofdstuk gehandeld vrerd, geheel en al verkregen is. Wanneer dit punt niet zorgvuldig is ter harte genomen, zou de thans bedoelde oefening allerna- deeligst op de verdere beschaving der stem vrerken, zoo wat derzelver helderheid , als wat derzelver ge>- lijkmatigheid aangaat. Het zou hier niet te pas komen , om alle gangen
en figuren, die in den zang voorkomen, in de bij- zonderheden na te gaan. Wij zullen ons alzoo tot de voornaamste bepalen en aan de ondenvijzers over- laten, om zorgvuldig de meest geschikte voor el- ken hunner leerlingen daaruit te kiezen , ter dage- lijksche beoelening. De een toch zirgt met gemak oploopende tertsengangen, terwijl zijne stem traag en weerbarstig is in het tegenovergestelde geval; een ander vindt geene moeite bij de teruggaande, maar |
|||||
..--.. -. Ipwag
|
|||||
92
destemeer in de opgaande beweging. Evenzeer treft
men meermalen stemmen aan, die stug en onhandig zijn voor het zingen van triolen of sextolen. Wil men nu dergelijke stemmen dwingen tot het uitvoe- ren van hetgeen met hare natuur strijdig schijnt, zoo vreezen vrij dat er groot nadeel uit zal ontsprui- ten en de leerling , bij al te lang aanhouden, wel- ligt buiten staat gesteld zal worden zelfs andere oefe- ningen voort te zetten. Met opzigt tot dezulken, die moeite hebben , om
de gangen, vvelke zij gemakkelijk opwaarts zingen, even gereedelijk nedenvaarts uit te voeren, of op- waarts die, vfelke zij gemakkelijk nederwaarts ne- men, raden wij hen geenszins af te vrijzen of te veronachtzamen. Blet gepaste dagelijksche oefening en gecluldige volharding in overeenstemming met de eigenaardige behoefte, laten zich deze moeijelijkhe- den oyerwinnen ; yerstandig gekozen solfeges zijn er zeer dienstbaar toe, vooral wanneer men ze van tijd tot tijd met gelijksoortige gangen weet te vermengen en af te wisselen. Niet minder zorg en behoedzaamheid is er te be-
steden aan leerlingen, die met gemak en met een zeker genoegen triolen en sextolen duidelijk voordra- gen ; bij eene goede leiding is van deze geschiktheid veel goeds te verwachten voor het verkrijgen van eene ligte en levendige manier, die tot velerlei af- vvisseling in staat stelt en uitzigt geeft om bij ver- dere volmaking evenzeer in vele andere manieren met roem te slagen. De vroegtijdige oefening van den triller kan hier vooral ook plaats vinden en is |
|||||
93
|
|||||
niet'te verzuimen, ten einde deze bevoorregte stem-
men in alien deele wel uit te rusten. De zoogenaamde volatine of gezwinde loop be-
hoort geheel te huis bij den ligten stijl van zingen. Al wie slechts eenigzins dezen stijl beoefent, nioet alle vlijt besteden om zich daarin te bekwamen. Dit figuur wordt opga'ande en neergaande gebezigd ; en wordt het enkel genoemd , wanneer het niet het octaaf te buiten gaat, terwijl het anders verdubbeld wordt geheeten. Elke dezer verschillende aanvven- din«en heeft zijne bijzondere zwarigheden, op het overwinnen waarvan men zich dus moet toeleggen. Onder alle gangen en figuren van den zang is er
geen, waarvan meer in elke omstandigheid gebruik is te maken ; deze figuur vindt even goed zijne plaats bij vrolijke en levendige, als bij ernstige en meer slepende of dragende onderwerpen , en kan ter ver- siering strekken bij alle noten met orgelpunten en is dikwijls alleen voldoende , terwijl er tot meerdere versiering slechts een triller bijgevoegd behoeft te worden. Wanneer ook slechts de enkele gezwinde loop goed op zijne plaats staat, kan zulks verband , klem en levendigheid verschaffen aan de daarop vol- gende passage , zoowel in den vrolijken als in den ernstigen stijl. De verdubbelde loop is buitehgemeen opwekkende , wanneer men die weet te pas te bren-^ gen bij zulk eene cadens, welke strikt op de maat sluiten moet. Het kom,t er dan vooral op aan zoo- danig te verdubbelen en tevens te schakeren, dat dit laatste niet verzuimd wordt, maar zeer naauw^- keurig het geval is. De wijze , waarop men de volatine moet oefenen,
|
|||||
<)i
|
|||||
om er steeds naar verkiezing een behoorlijk gebruik
van te kunnen maken , heeft veel overeenkomst met de studie der zweltoonen. Om het wel te doen , mag de adem niet dan trapsgewijze uitvloeijen ; na- dat de eerste voorbereidende noot genoegzaam en eenigzins breeder aangegeven is, moet de schaal met eenen gelijken en ligten adem, en zonder de stem geweld aan te doen, worden voorgedragen, met ver- mijding van alle verdere medewerking, dan noodig is, om den loop wel verdeeld ten einde te bren- gen. — Op netheid en geregelde afmeting komt het hier niet minder aan, dan bij gelijksoortige loopen en gangen, hetzij enkele, hetzij verdubbelde, te midden der gewone in de maat gezongene passages. Eens aangevangen , mogen zij niet afbreken en met dezelfde ademhaling moet men het einde weten te bereiken. Het gewone voorschrift zegt, dat de volatine gepareld of korrelig en uiterst gezwind be- hoort te wezen; wij zijn ran hetzelfde gevoelen, maar voegen er bij , dat ook de minste fout of wat eenigzins hinderlijk kan zijn, almede voorgekomen dient te worden. Niettegenstaande nu deze regels duidelijk genoeg en
door de ondervinding der meest eryaren zangers ge- staafd zijn, vindt men wel min ervarene, die, bij gebrek aan stem om de eerste noot eenigzins uit te houden, nog minder de kunst verstaan , om den adem zachtjes te verdeelen ; waaruit voortvloeit, dat zij de eerste noot onbesuisd uitstooten en , niet in staat om die te bedwingen, geen beter raad Aveten om zich te redden, dan de keel bijna toe te knijpen. Bij zulk eene verkeerde gesteldheid , kan bet niet mi.«- |
|||||
95
|
|||||
sen , of het geluid moct onaangenaam en zwaarmoedig
klinken, want de stem wordt in de keel als opge- sloten en het weinige , dat naar buiten komt, wordt verzwakt tegen het verhemelte , zoodat men , in plaats van een duidelijken vluggen loop , slechts een heesch geschuifel hoort. Wij herhalen het, het komt hier en bij alien ligten zang aan op kracht van borst, op eene welafgemeten ruimc ademhaling en op eene buigzame keel, zoodat elke noot duidelijk verstaan- baar en desniettemin in de snelste opvolging te voorschijn kome. Er is een zekere tijd noodig om dit alles meester te worden en aanhoudende vlijt, ten einde zich niet met de halve bereiking van het doel tevreden te stellen. Deze tijd en inspanning zullen echter niet nutleloos besteed zijn, daar men er eene goed afwisselende en nangename manier door zal verkrijgen. Het zingen van halve-looaen-reeksen op- en ne-
derwaarts vordert insgelijks eene vrij aanzienlijke mate van losheid der stem en bovenal de meeste zuiverheid in het aangeven der loonen ; maar is zulks met gepaste oefening te verwerven. Bij ge- noegzame geschiktheid kan men den leerling al spoedig eene voorbereidende sotfege in eene bedaar- de beweging laten zingen, opdat hij elke afzonder- lijke lettergreep of notenbenaming ten duidelijkste moge doen hooren. De ondervvijzer moet hierbij. veel geduld oefenen, omdat de beoogde verdere studie op haar zelve zeer bezwaarlijk is en lang volgehouden inspanning vereischt. De gedachte sol- fege moet echter met gcene kwijaende stem wor- den gezongen, hoe bedaard ook overigens; maar |
|||||
9G
behoort de stem integendeel goed gedragen en de
zuiverheid van toon wel verzekerd te worden , op- dat elke noot de bepaalde graden van zacht en sterk doe hooren en de geheele loop of toonladder van het begin tot aan . het einde onberispelijk zij. Uit zulk eene juiste voordragt zal de deugdelijkheid van den ondenvijzer evenzeer blijken als de verdienste- lijkheid van den leerling. Wij zullen nu nog spreken van een drietal zang-
manieren , welke men steeds gerekend heeft tot den ligten stijl te behooren en welke ook bijzondere op- merking verdienen, uit hoofde van de moeijelijkheid om ze goed uit te voeren. Wij rekenen daartoe het zingen van zich herhalende noten, het zingen van gebroken accoorden en het zingen van meer verwijderde sprongen. Bij elke dezer manieren staat al weder als eerste vereischte op den vobrgrond , geheel meester te zijn van het bedwingen en sparen van den adem en tevens van het volkomen zuiver aangeven der toonen. De eerstgenoemde manier is zeer moeijelijk, zal
zij beantwoorden aan hetgcen er bij gevorderd wordt. Terwijl zij bestaat uit eene figuur van vier of meer noten, waarvan er eene hooger of lager, doch alle de overige van gelijke hoogte zijn, zie fig. 13, zoo is de zwarigheid hierin gelegen, om dezelve met de meeste snelheid en desniettemin met de meeste juistheid niet slechts aan te geven, maar met be- vallige schakering te zingen. Blijft dit laatste ach- ter, zoo ontaardt het in iets, dat met geen ande- ren naam dan van gekakel is aan te duiden. Het schijnt dat de groote moeijelijkheid deze zangmanier |
||||
.in onbruik heeft doen geraken. In •werken tan'
latere componisten dan Mozart (*) wordt dezelve schaars aangetroffen en de groote zangers en zangeres- sen Tan de negentiende eeuw hebben zich onthou- den Tan er mede te willen schitteren. Het zij toJ > doende er hier melding Tan gemaakt te hebben en het moge ter opwekking strekken toot een of ander buitengevroon talent, dat met de hoogste losheid Tan stem de Terdere geschiktheid meent te bezitten, welke noodig is om de geTorderde moeijelijke en langdurige oefeningen te ondernemen, die enkel uitzigt geTen kunnen op het bereiken Tan de Tol- maaktheid in dit opzigt. Meer gebruik wordt er nog steeds in alle soorten
Tan zang en op Terschillende wijzen gemaakt Tan het zingen , Tan gebroken accoorden, ofschoon het al weder niet aan alle stemmen gegeTen is, er in te kunnen slagen, aangezien er voornamelijk een groote omTang Tan stem toe noodig is. Meent een ondernijzer er bij zijnen leerling aanleg Toor te bespeuren , dan kan hij denzelven oefenen met eene solfege, waarin dergelijke gangen Toorkomen , we"!- ke aanleiding geVen om de stemregisters gelijkelijk te beschaTen, opdat deze zich ook hierbij, door aanhoudende studie, ten naauwste Terbinden en ineensmelten. De onderwijzer moet in den aanvang behoedzaamheid gebruiken met de soort van ganger* |
||||||
(*) Zie in de Tcoverf.uit de grooie aria van de Konin^in1
<3er Nacht. ?
|
||||||
98
|
|||||
en met <le snclheid der beweging, itoodat den leer-
ling tijd gegeven vrordt om elkep toon zuiver aan te geven en tevens om zich niet te veel te vermoeijen. Het vfijst zich van zelf aan, als de leerling genoeg- zaam gevorderd is, om eenige meerdere snelheid aan te nemen, waaromtrent men niet te voorzigtig kan wezen, wil men de vereischte duidelijkheid en afgemetenheid van elken toon leeren bewaren. Dit ■wil niet zeggen , dat men stootende (staccato) be- hoort te zingen of elke noot geheel afgescheiden van de andere ; integendeel, naar onze meening beant- woordt het eerst dan aan het vereischte, vvanneer de eerste noot iets meer aangezet wordt en de ove- rige drie, vijf of meer, die dezelfde figuur uitma- ken , naauwkeurig verbonden zijn, waarbij zich te- vens het zachte en sterke zal doen bespeuren, dat zoo nobdig is om goeden smaak in geheel de voor~ dragt te brengen. Eindelijk is het niet geoorloofd om den zang door ongepaste ademhalingen af te breken. Het zingen van groote sprongeh , waarover wij in
de laatste plaats spreken wilden , valt niet minder in de termen der oefeningen, die enkel door meer gevorderden, van bepaalden aanleg hiertoe voorzien , kunnen ondernomen worden. Het levert groote zvra- righeden op, en er is eene krachtvolle stem toe noo- dig, die tevens welluidend en buigzaam is en even veel gemak vindt voor de lage als voor de hoogere toonen, al geldt het ook eene bovenstem, sopraan of tenor. Zonder deze voorregten behoeft men de studie naauwelijks te beproeven ; deze althans is niet |
|||||
._._. —_-....-.......— ._... ... — .... . , .....
|
|||||
99
met geweld te overwinnen, en slaat geheel op zieh
zelve, afgescheiden van alle andere studien. Het toonaanheffen, bij roorbeeld , hoe goetl men dit voor alle andere gevallen meester zij, moet hier als van voren af aan geoefend worden, ten einde de stem er aan te gewennen , om plotseling en meermaais achter elkander van eene der laagste op eene der lioogste noten te springen, of omgekeerd, en zulks steeds met de meestmogelijke zuiverheid. Men denkt wel eens, dat dit vrij gemakkelijk is, maar men bedriegt zich, want, boven en behalve dit volmaakt zuiver aanheffen der toonen, is het een vereischte, de stem in de beide uitersten, zoowel opwaarts als neder- waarts, tegen zich zelve, als het ware, te doen opwegen. Natuurlijkerwijze wordt elke op zich zelf lage toon golvende (vibrerendc) gezongen of althans krachtig uitgehouden, al naar dat de gele- genheid dit vordert, en de hooge toon zal steeds met zachtheid dienen behandeld te worden, opdat men tusschen de beide stemregisters eene welgeevcn- redigde betrekking bshouden moge. Niet minder noodig is het de rigtige uitvoering
dezer zangmanier te doen vergezeld gaan van het portamento, aangezien zonder het verbinden der eerste nool aan de tweede, het loslaten of afjtoo- ten ontstaat; zie Sg. 14, Intusschen kan het evenzeer geoorloofd zijn eene
noot, waar een sprong op volgt, los te laten of af te stooten, wanneer zulks te pas komt, om meer levendigheid bij te zetten aan het slot van een siuk of van een zeker gedeelte , of om eene plaats, die 7*
|
|||||
100
|
|||||
daartoe bij uilstek geschikt schijnt, sterk te doen
uitkomen , of ook, en hierbij is het zelfs een Taste regel, voor eene syncope;, lie. fig. 15 en 16. De veiligste wijze om het zingen van sprongen
meester te worden, is het te oefenen met lange, zuiver aangegeven en vrel gedragen noten, waarbij men niet menigvuldiger ademhaalt, dan eene ver- standige zorg voor de kraehten van de borst vordert. Zoo doende zal het zingen in eene meer vlugge be- weging , of van korter noten , minder moeite kosten. De oefenings-soZ/e^e moet verder niet enkel regel- matige, maar ook onregelmatige sprongen behelzen., "opdat deze naderhand geene verdere zvrarigheden mogen opleveren , en onderzoeke men eindelijk zorg- vuldig, welke regels of kunstgrepen met vrucht aan te weriden zijn bij het oefenen der opvraartsche sprongen, als welke de meeste moeite kosten. Voor een gebrek willen wrj in het bijzonder waarschuwen , omdat zoo vele overigens vrij bekwame zangers er aan onderhevig zijn ; het uiterst zacht voordragen der lage en het bijna uitschreeuwen der hooge noot. Dit is zeef- hinderlijk voor de toehoorders en er behoort vooral op gewerkt te worden om beide de noten van eenerlei geaardheid te doen wezen. In het algemeen vordert al vrat tot den in dit
hoofdstuk bedoelden stijl van zingen behoort, de ui- terste voorzigtigheid gepaard met beleid en bereke- ning, want hoe vlugger men daarbij wil te werk gaan, hoe meer gevaar men loopt van te struikelen en zich belagchelijk te maken , zoo men niet de oogen- jchijnlijk geringste bijzonderheden bedacht, met naauw- |
|||||
pjUPpR'
|
||||||||
101
gezetlieid geoefend en voor zich zelven geregeld heeft.
ZeJfs zij , die met zuJk eenen Toortreffelijken aanleg begaafd zijn, dat zij zonder eenige studie met gemak alles kunnen zingen , wat hun voorkomt, mogen deze waarschuwing niet uit het oog verliezen. Gerust op , zoo niet meer of min ingenomen met zich zel- ven , zingen zij meestal zonder nadenken , al wat af- wisseling en verscheidenheid te weeg brengt, en be- houden zoodoende steeds hunne eenige manier, ter- wijl zij evenmin bedenken dat, bij vervolg van tijd , stem en borst derzelver jeugdige kracht verliezen en zij buiten staat zullen zijn niet slechts om op het ingeslagen spoor voort te gaan , maar zelfs om eene dan meer geschikte manier aan te nemen. Het op- volgen en beoefenen van de regels der kunst kan hen voor dit een en ander vrijwaren, en mogen zij even- min , als de onderwijzers, zich ontslagen rekenen van de verpligting om zich met de gewone en ge- regelde studien, welke van alle soorten van stem zonder onderscheid gevorderd worden, naauwkeurig bezig te houden. De meer voordeelige aanleg zal deze studien des te gemakkelijker doen vallen, ter- wijl dezelve door meerdere beschaving meerdere waar- de zal verkrijgen en welligt buitengewone gevoJgen te weeg zal brengen. Daarenboven zullen verschil- lende gebreken , die aan de bedoelde natuurzangers eigen zijn , langs den aangewezen weg voorgekomen of verwijderd worden: Deze gebreken zijn van allerlei aard. Eenige zijn
er bij voorbeeld , die meenen wel te doen met de eerste en de laatste van elk viertal of ook van elk |
||||||||
^
|
||||||||
**- i XpsHmL
|
||||||||
102
|
|||||
drietal noten in alle loopen of passages zeer sterk aan
te geven of te accentueren, en de eene of beide tus- schen invallende noten bijna geheel te verzwijgen ; dit is niet ligt zingen, maar onregelmatig ; en aan wansmaak, zoo niet aan overdrijving van smaak , te wijten. Andere doen hun best om elke noot bui- tengemeen sterk te doen hooren , hetgecn ten gevolge heeft, dat alle schakering verloren gaat en alzoo die bevalliglieid, welke de smelting van het geluid te weeg brengt en den zang behoorlijk en volmaakt doet worden , geheel gemist wordt. Deze onhandige ruwheid geeft een smakeloos gezang, waar enkel de naam van kraaijen op is toe te passen. Nog andere denken hun zingen ligt te maken door de long krachtig te doen medewerken , ook dit is ver- keerd, want de gedurige beweging der tong belem- mert de juiste uitspraak van den klinker, die ge- zongen moet worden, en doet veeleer eene menigte andere klinkers ontstaan , waardoor de passage onnaauvr- keurig en de zanger belagchelijk wordt. Ieder, die zich voor deze uitersten wil wachten ,
moet zich steeds herinneren , dat de schoonheid van alle soorten van passages bcstaat in het volmaakt en duidelijk aangeven van elke afzonderlijke noot, waar- bij de mond welstandig en de tong onbewegelijk wordt gehouden. Dit laatste is van zoo veel aan- belang, dat groote zangers zich dikwijls veel moeite gaven om de tong zoodanig te buigen, dat dezelve in het midden als het ware gootsgewijze uitgehold was, opdat het stemgeluid bij het uitstroomen gee- nerlei beletsel mogt vinden. Wanneer zich bij dit |
|||||
■
1»3
alles paart eenu ligle beweging in de keel en de
hebbelijkheid om de stem met de borst te beheer- schen, dan zal elke passage ran het begin tot aan het einde behoorlijk kracht bezitten. Het aanhou- ilend oefenen van vocalises is zecr doelmatig om de stem regt los te maken en derzelver gebreken te ontdekken en tegen te gaan. Men zorge slechts met de meeste oplettendheid, om aan elken klinker ge- gedurig zijnen eigen' klank te geven van den be- ginne af aan en zonder den zang zelven te hinde- ren. Geeft men, bij voorbeeld , aan de e niet der- zelver juisten klank, dan wijkt zij af naar i of u en wordt hinderlijk. Deze twee klinkers zijn ook steeds ongeschikt geacht om grootere passages of cadenzen op te zingen; men vermijdt bet zooveel mogelijk op de o; maar de a en e zijn ten alien tijde hiertoe bij voorkeur gekozen, zoodat ook op dezen vooral de oefeningen tot het losmaken dec stem worden gehouden. Hiermede het voornaamste, wat bij het zingen
zelven valt op te merken, meenende afgehandeld te hebben, sluiten wij dit hoofdstuk met eene alge- meene raadgeving aan alle jonge zangers, die wij wenschen dat zij steeds in levendig aandenken mo- gen houden. » Tracht er naar, jonge lieden, om, wanneer gij
in het openbaar zult zingen, nooit beschroomd, nooit zwaarmoedig, nooit vreesachtig te zijn. Er is kracht, moed en onversaagdheid noodig, anders wordt alles gebrekkig, kwijnende en onvoldoende. De beschroomdheid is aan alle eerslbeginnenden ei- |
||||
104
|
|||||||
gen; daarom zal een verstandig onderwijzer zijnen
leerling er gaande weg aan gewennen, om voor andere te zingen; eerst voor eenige vrienden en bekenden en daarna trapsgewijze in meer talrijke gezelschappen. Dit zal u kloekmoedig doen wor- den ; maar wacht u yoor onbeschaamdheid en stout- moedigheid!" »Zorgt voorts bij het zingen steeds u zelven te
beheerschen ;' weest niet verstrooid, noch afgetrok- ken, noch ook onvergenoegd of onwillig. Men is niet altijd in dezelfde gemoedsgesteldheid; men is dan eens vrolijk en levendig , dan weder beschroomd en neerslagtig; jonge lieden moeten zulk eene on-> aangename gesteldheid op den dag, waarop zij in het openbaar zullen zingen, weten te overwinnen ; zij moeten zich zelven er toe weten te brengen, om vrolijk en opgeruimd te wezen door kraoht van ziel en eigen wil, doch zonder de toevlugt te nemen tot zoodanige middeleri, die eene zekere overprikkeling en bedwelming te weeg brengen, maar, uitgewerkt hebbende, verdooving van lig- chaams- en zielsvermogens nalaten, tot welker ver- drijving nieuwe prikkels zouden noodig wezen, Te- gen dergelijke opwekking waarschuwen wij u ern- Ptig." (*) De aanbevolene innerlijk te weeg gebragte opge-.
|
|||||||
(*) Nuttige waarschuwingen en raadgevingen voor alien,
die zich op den zang toeleggen en die kunst beoefenen, zijn onder anderen te vinden in het stukje: Gezondheidsregekn voor de stem., enz. Amst. Wed. vah huist, enz. 1830; 16 bj. in gr, 8°, . - |
|||||||
105
|
|||||
ruimdheid en vrolijkheid alleen zijn het, welker
invloed *'zoo bijzonder heilzaam medewerkt tot eeno gelukkige uitvoering; want zij bepalen den zanger geheel bij hetgeen hij doet, en maken dat hij er genoegen in vindt; hij ziet vooruit, wat et volgt; dit heilzame vooruitzien verzekert den goeden voort- gang, maakt het welslagen gemakkelijk voor den zander, aangenaam en bevallig voor de toehoor- ders ; en even zeker, als de stijve , onvergenoegde , gedwongen voordragt van een slepend en onbe- vallig gezang de toehoorders naar het einde doet verlangen, zoo houdt de levendige, vrolijke uit- boezeming van een opgewekt gezang hunne aan- dacht onafgebroken gespannen en doet hen steeds naar meerder wenschen. |
|||||
*
HOOFDSTUK VIII. Over het recilalief en de verdere kundig-
heden , die voor eenen danger noodig zijn. |
||||||
Of eene klankvolle , welluidende en daarbij welge-
oefende en welgevormde stem alleen toereikende zrj, om den naam van eenen grooten zanger te kunnen ves- tigen, is eene vraag, welke niemand, zoo hij er goed over nadenkt, geheel toestemmende zal beant- woorden. Er is ook eene ruime mate van uiterlijke beschaving noodig, om zich voor alle gevallen eene smaakvolle voordragt eigen te maken. Uit dit oog- punt beschouwd, staat de zanger gelijk met den redenaar; taal- en geschiedkunde vooral zijn voor beiden onmisbaar, en de kennis ran vreemde talen zal voor elken zanger nuttig zijn , wanneer hij zich in verschillende oorspronkelijke stijlen vril oefenen, want met ondergeschoven vertaalde teksten gaat alle juiste uitdrukking toeh meestal geheel te loor. Om zelfs het eenvoudigste zangstuk naar eisch voor te dragen , behoort de zanger toch de meerdere of min- |
||||||
107
ilere kracht van elk -woord wel te vatten en leveus
aan zijne toehoorders weten te doen gevoelen. Ver- staat hij dit nu niet, zoo zal een groot deel der ge- •Nvaarwordingen en aandoeningen, welke zijn gezang moest opwekken, geheel achter blijven, Wanneer daarmede onkunde in de geschiedenis gepaard gaat, zoo kan een zanger tot belagchelijke origerijmd- en tegenstrijdigheden vervallen. Het zou niet veel moei- te kosten , hiervan eenige proeven, als voorbeelden , bij te voegen. Bij het voordragen van een recitatief is het bo-
venal , dat de gelijkenis tusschen een zanger en een redenaar het meest is op te merken. Daarbij im- mers is de zanger meer, ja bijna geheel aan zijn ! eigen gevoel overgelaten. Hetgeen hem staat voor-
geschreven is naauwelijk meer dan eene schets te j noemen, als bepalende het zich tot de toonhoogten,
waarop hij zoo goed als reciteren moet, terwijl het I korter of langer aanhouden van elken lettergreep
hem vrij staat en daarmede tempo en maatverdce- ling worden opgeschorst. Men zal dit te beter in- zien, als men nagaat dat het recitatief oorspronke- j *.» lijfc in gebruik werd gebragt, ten einde den minder
aangenamen indruk van eene alleen- of zamenspraak
tusschen de gezongen gedeelten der groote zangstuk- ken voor te komen. Bekwame zang-componisten, dit steeds voor oogen houdende, dragen zorg de ') recitatieven zeer eenvoudig te schrijven en le dien
einde niet slechts te blijven binnen den natuurlijken omvang van elke stem, maar ook zoo naauwkeurig mogelijk den natuurlijken spreektoon en spreekwijze na te bootsen, zoodat de indeeling der volzinnen |
||||
108
|
|||||
en der zinsneden met de zin- en scheiteekens dui-
delijk kan bemerkt worden. Het zingen der recitatieven, onverschillig van
welke soort, hetzij namelijk dat dezelve hoogsteen- voudig enkel met een gering accompagnement, het- zij dat dezelve meer breedvoerig en met meerdere instrumenten vergezeld geschreven zijn , behoort wel is waar met juist inachtnemen der bedoelde toon- hoogten en alzoo duidelijk ge'intoneerd, maar toch overigens zoo los en vrij plaats te hebben , dat het bijna overeenkomt met eene goede gesprokene decla- matie. Het is alzoo te veel zingen, als men de toonen aanhoudend gebbnden voordraagt en uit het oog verliest, dat de onderscheidene uitdrukkingen steeds merkbaar gemaakt moeten worden door het Tersterken of verflaauwen , het afbreken of inhouden der stem, gelijk elk beschaafd man zulks bij het spreken en bij het voorlezen van iets weet te doen of wel als van zelven dit doet. Een krachtig hulp- middel ontleent een recitatief uit het gepast aan- brengen van den voorslag of den muzijkalen nadruk, gelijk het wel eens wordt genoemd. Deze sierlijke zangmanier , welke zulk een bijzonder gewigt heeft, als men die wel weet te gebruiken, bestaat uit het vertragen Van den voorgeschreven toon door dien- genen, welke eene noot hooger is; en wordt deze manier rooral gebezigd wanneer twee lettergrepen van hetzelfde woord op een en denzelfden toon en dus op twee gelijke noten geplaatst zijn. Het komt er bijzonder op aan , op welk eene wijze men zulks doet, gedragen of gestooten. Dit hangt af deels van den geest der woorden, want er laten zich |
|||||
100
|
|||||
even goed teedere als gramstorige, ernstige als
schertsende aandoeningen mede uitdrukken en op- wekken, deels ook van de taal, waarin men zingt, want in de Italiaansche laat het zich meestal ge- schikter aanwenden, dan in onze meer noordclljke talen. Een zanger moet ook hiermede zijne kunde en goeden smaak aan den dag leggen , dat liij dit alles wel weet te onderscheiden en uit te drukken. Zijne wetenschappelijke studien zullen hem hierom- trent moeten voorlichten en zouden wij evenwel de jonge lieden aanbevclen om hunne oefeningen in dit opzigt almede reeds te beginnen, terwijl zij zich nog onder de leiding van een ervaren onderwijzer bevinden. Eene scherpe beoordeeling van het gebrekkig
voordragen van recitatieven en daarmede tevens eene
nuttige vermaning voor alien, aan wien dit te pas
kon komen, treft men aan in het werk van den
reeds aangehaalden zangonderwijzer r. F. tosi. Hij
zegt: >> Bij de recitatieven hoort men tallooze ge-
»breken en onverdragelijke verkeerdheden. De een
»zingt het recitatief op het tooneel geheel op de-
» zelfde wijze als in de kerk of in eene kamer ; het
»is een onafgebroken zingen , waarbij men inslaapt ;
»andere maken er te veel werk van en verdooven
>> de toehoorders, terwijl weder andere het als in
» stilte opzeggen ; deze draagt het verward en slordig
»voor, gene doet het stootende en afgebroken ; er
>> zijn er, die het niet begrijpen, en andere, die
»het niet doen begrijpen ; de een smeekt, de ander
»verwenscht steeds; deze lacht, gene weent bij al-
>> les j men hoort enkel piaten , of niet dan fluiste-
|
|||||
110
|
|||||
»ren ; er zijn er die schreeuwen, huilen, losbars-
»ten; maar onder alle verkeerdheden is deze de »grootste, dat er niet gedacht wordt aan eenige » verpligting om eenen beteren weg in te slaan." — Het geeft een geringen dunk van de kunstliefde en het schoonheidsgevoel der zangers , wanneer zij dat gedeelte der muzijk , dat het naast aan het drama- tische grenst, voor eene gemeene of verachtelijke zaak houden , terwijl zij uit eigene ondervinding en uit ervaring met andere zeer goed weten moesten, dat een verstandig en smaakvol voorgedragen reci- tatief evenveel toejuiching verschaft als de voortref- felijkst gezongene aria. — Middelmatige zangers ver- kregen menigvverf hunnen roem enkel door hunne bijzondere verdiensten in het zingen van recitatie- ven. Van de andere zijde beschouwd., ligt er ook iets bekoorlijks in een goed recitatief. Terwijl het aan het gehoor eenige rust verschaft, als verpoozen- de de meer levendig en sterk gekleurde zangstuk- ken, wekt het de aandacht der toehoorders ook daardoor op, dat het meer tot het verstand alleen spreekt, de omstandigheden en voorvallen te meer begrijpelijk maakt en den voortgang der handeling bespoedigt. Als een der laatste, maar tegelijk als een der
hoogste uiterlijke vereischten in eenen zanger moeten vt'ij nog opgeven, dat hij meester moel zijn van zijne houding en gebaren. Alle zang en bovenal de voordragt van recitatieven zal koud en laf wezen, zoo die niet gepast daardoor vergezeld wordt. Dit geeft veel kracht, uitdrukking, levendigheid en te- vens invloed aan eenen zanger, zoowel als aan elken |
|||||
Ill
|
|||||
redenaar , om van liet tooneel nicl le spreken. Hier
zal iedereen toch toestemmen dat zulks onmisbaar is , terwijl men het vve'ligt bij eenen redenaar en zangcr ran minder belang zal rekenen. Ongetwijfeld mce- ten deze laatste zich weten te wachten voor al!e die bewegingen , die behooren tot hetgeen men onder »handcling" verstaat. Dat hunne hooding en ge- baren daarom niet steeds en in alle omstandigheden dezelfde, of eerder nog altoos koud en stijf moeten zijn, zal toch wel niemand, die smaak en gevocl voor kunst heeft, ooit beweren kunnen. Wij willen dus hieromtrent ook nog eenige wenken en onder- rigtingen laten volgen. Het is een verkeerd begrip, de houding en de ge-
baren van eenen zanger enkel aan de natuur over te laten. Er wordt wel degelijk kunst en oefening toe gevorderd. Wij ontkennen geenszins, dat er perso- nen en volken worden gevonden, die in dit opzigt meer natuurlijken aanieg bezitten, dan andere ; maar aanieg alleen is niet -voldoende, om eene zaak te verstaan ; bij jonge lieden met veel aanieg wordt gelijke studie en oefening ter ontwikkeling en be- schaving gevorderd, als bij zulke, welke de. natuur minder ruim bedeeld heeft. Men zegt dikwijls, en met alle regt, dat houding en gebaren natuurlijk en ongekunsteld moeten wezen , dit beteekent evenwel niet, dat men de goede handelwijzen ten deze niet zou behoo- ren te bestudcren ', het beteekent slechts dat het uiter- lijke ,vrij moet zijn van verwaandheid , aanmatiging en overdrijving, en dat het moet overeenstemmen met het karakter en de gezegden van den voorgestelden |
|||||
112
persoon. Bit is het, wat meer bepaald »natuur"
heet en ook juist waar men het meest op studeren moet, om het te verkrijgen en meester te worden. De aangeborene natuurlijkheid gaat niet verder dan het gelaat en de min of meer bevallige beweging der armen. Ofschoon de kunst der gebaren geene vaste en be-
paalde regelen voor deze of gene bepaalde omstandjg^ heid voorschrijft, zoo doet zij toch algemeene opmer- kingen kennen, welke Toldoende zijn, om zich er verder naar te kunnen gedragen. De bijzondere voorschriften Toor dezen of genen stand zijn alleen op'ervaring gegrond en moeten uit een rijp oordeel voortvloeijen of verkregen zijn door het menigvuldig waarnemen van groote redenaars en tooneelkunste- naars. De aJgemeene regelen zijn geheel beschouwe- lijk en kunnen met een1 goeden onderwijzer of uit boeken worden aangeleerd. Onder deze algemeene regelen is eene der voor-
naamste, hoe men zich bevallig en welvoegehjk moet weten voor te doen of op te komen. Dit zal nog ruim zoo goed door eenen dansmeester worden onder- wezen, daarbij toch geldt het de beste wijzen om de voeten te zetten , de armen en het hoofd te hou- den en te bewegen , als ook de gepaste beweging van geheel het ligchaam. Goed onderrigt in het scher- men en in het paardrijden is al verder zeer doelma- tig, zoo voor het geval, dat een zanger zich verder en meer bepaald aan het tooneel wijdt, waar der- gelijke oefeningen veelvuldig te pas kunnen komen, als ook wijl het kracht, los- en vlugheid aan het ligchaam verschaft. |
||||
IT3
De gelaatsuitdrukking of gelaatsverandering is eeno
zaak , welke bij den zanger schier even belangrijk als bij een' tooneelkunstenaar is. Zonder hierin zoover te mogen gaan als deze , behoort gene toch geheel meester er ran te zijn, en zich nu eens trotsch, gramstorig of vertoornd , dan weder kalm , goedhar- tig, teeder en liefderijk te kunnen vertoonen, al naar dat de uitdrukking of indrukken, die hij geven of maken wil, bet vorderen. Het moeijelijkst is, dit alles natuurlijk en gepasl te doen , en moet een zanger in het oog houden, of hij alleen , en dus enkel voor zijne toehoorders, dan of hij met een' of meer anderen zingt, bijzonder wanneer dit is in duos , trios of der- gelijken, welke uit stukken zijn ontleend, waarbij meer of min handeling gerekend wcrdt plaats te grij- pen. Zou het niet eene grove fout wezen , met een onverschillig gelaat bet berigt of ook het verhaal van een geiukkig of rampspoedig voorval, klagten of ge- lukwenschingen , smeekingen of verwijten aan te hoo- ren ? Een zanger nloct dan ook steeds aandachtig en oplettend zijn, hetzij hij zelf of dat een under ,aLware het ook slechts het orehest of het accompagnerende instrument, iets voordraagt. Hij behoort zich steeds als een deel van het geheel aan te merken , en tot in schijnbaar geringe bijzonderheden het goed gelukken van hetgeen hij uilvoert te bevorderen. Door ver- strooid of koel te zijn beleedigt hij evenzeer zijne toe- hoorders , als hij zich blootstelt aan misgrepen van Ycrschillenden aard, die elk deskundige zich ligtelijk kan voorstellen , zonder onze annwijzing. Tot de ern- ttig af te keuren verstrooidheid, die wel eens voor xrijmoedigheid moet doorgaan , biengen wij de niet 8
|
||||
114
|
|||||||
teldzame gewoonte van vele zangers, om gedurende
dat zij zwijgen moeten, of ook zelfs terwijl zij zingen , de zaal rond te zien, de toehoorders op te nemen, vrienden en bekenden te groeten en alle dergelijke onwelvoegelijkheden , welke nadeelig zijn\oor de goede uitwerking van het voorgedragene en levens voor den goeden naam Tan de zangers. Dat deze voorts de woorden zoowel als de muzijk
hunner partijen naauwkeurig uit het hoofd moeten kennen, mag overtollig schijnen hier te herinneren. De wenk kan intusschen nultig zijn ; want door zich te verlaten op de partij, die men in handen heeft, op den orchestmeester of ook op de medezangers, legt men zich aan banden, wier inrloed dikwijls maar al te zigtbaar is, en grootelijks de vrije natuurlijke voor- dragt, hoe goed deze overigens zijn rnoge, belemmert en benadeelt, al ware het bij voorbeeld enkel hier- door, dat men niets vooruitziet, maar by elke noot *chier van het oogenblik afhangt. |
|||||||
HOOFDSTUK. HE..
Over de middelen, door jonge liaden aan le
wenden , om wbl te slagcn in hunna
zangoefeningen.
|
||||||
Het ligt buiten ons bestck , na te sporen, langs
welken weg het mogelijk is, ora jonge lieden het best en het kortst roor den zang op te leiden : vrij beoogden slechts wenken en ondenigtingen te geven omtrent de wcrkelijke uitvoering en trachtten alle afgetrokkene bescliouwingen te vermijden. Men ver- sta ons center1 wel, en leide hieruit geenszins af, dat wij alle regelen en voorschriften verwerpen. Het tegendeel hlervan zal in den loop van dit werkover- vloedig gebleken zijn. Laten trage zielen, die vol- hardende werkzaamheid schuwen, uitroepen , dat de grondbeginselen en regelen der kunsten nuttelooze banden zijn , overtollig en onopvnlgbaar Toor vindende en scheppende genien, als welke zich wel zonder zulke hulpmiddelen \veten te verheffen en op hun Jlandpnnt te geraken ; laat hen verzekeren , dat de 8 '
|
||||||
116
|
|||||
Toorschriften en leerwijzen van onze voorgangers uh
hunne kleingeestige en waanwijze inzigten voortvloei- den ; zij zullen toch wel de dagelijksche ondervinding niet kunnen weerspreken! Zijn er, in welk vak van kunsten of wetenschappen ook, mannenvan erkende duurzame verdiensten te vinden, omtrent welke men verzekerd is, dat zij alle gezetle studien veracht hebben ? Is het niet met sprekende bewijzen te staven, dat virgiucs , tasso , metastasio , niette- genstaande de buitengewone gaven, waarmede zij bedeeld waren , grondige onderzoekingen en oefenin- gen te werk gesteld hebben ? Ieder , die verstand bezit en billijk is, zal toestemmen, dat in elke kunst, van welken aard ook verscheidene jaren oefening noodig zijn , om zich met de eerste begin- selen gemeenzaam te maken, die tot grondslag en steanpunt der kunst zelve strekken moeten. De jonge lieden mogen zich dus ten voile over-
tuigd houden, dat het onvermijdelijk voor hen is, om met de meest gezette naauwkeurigheid, welke zelfs met den toenemenden ouderdom en krachten gelijken tred moet houden, de voo'rscluiften, die in al het voorgaande zijn medegedeeld, op te volgen, en dat van hunnen meerderen of minderen ijver in dit opzigt het welslagen hunner pogingen afhangt. Wij moeten hier nogmaals herhalen, dat het lang -
durig zingen van welberekende, opklimmende solfe- ges het eenige van ouds her erkende en steeds gel- dende middel is, om goede zangers te worden. De groote zangers en zangmeesters van vorige dagen heb- ben merkwaardige gedenkstukken van dien aard na- gelaten. De werken van leo , roiiPOKA , hasse en |
|||||
117
|
|||||||
zoo vele andereri beratteu le dien aanzien eene keur
van schatten , waarbij onderwijzers, die de grondige vorming hunner kweekelingen bedoelen , niet verlege.n zullen staan (*). In die verzamelingen weten zij eim" welgeordenden zang, een' afwisselenden stijl en bij dit een en ander nog steeds eene verscheidenheid te vinden, waarmcde aan elks behoeften te voldoen is. Men zegt welligt ■ »maar zulke zangoefeningen zijniti » eenen oudenvetschen , lang voorbijgeganen smaak ; te- »genwoordig volgt men geheel andere zangwijzen." Hierop is het antwoord , dat deze aanmerking onge- grond is, aangezien zaken van deze soort aan geene verandering van tijd of smaak onderhevig zijii ; dat deze soort van solfeges integendeel boogst nuttig is, niet enkel omdat zij door bekwamemannengeschreven zijn, maar bovenal ook omdat zulks dagteekent van den tijd , dat men nog enkel zulken zang toejuichte, vvaarin een zuivere smaak , juistheid en regelmatigheid heerschten. Een bijkomend voordee] van het zingen van solfeges der dude meesters is, dat het gehoorvan den jongen zanger zich er door gewent aan eene zoo- genoemde magistrate of meesterlijke baspartij, die den zanger behaagt en ondersteunt, en zijne stem wel doet uitkomen; welk een en ander geenszins het ge- val kan zijn bij eene baspartij , die zelve den boventoon schijnt te moeten hebben , en den zanger meerbelem- mert, dan wanneer zij enkel ondergesehikt bleef. -— |
|||||||
(*) Aan de koninklijke muzijkschool te Amsterdam woidt
eene niet onaanzienlijke voorraad zangoefeningcn , nit de seho- len vau deze en andere meesters, gevondeu en gebezigd. |
|||||||
H8
|
|||||
Het is geene overdrijving te beweren , dat de groole
voorbeelden , over welker gemis de tegenwoordige tijd zich regtmatig beklagen mag , hoofdzakelijk te danken geweest zijn aan de iloelmalige soffege.i en aan de kunst en voorzorgen , waarmede de onderwijzers er gebruik ran maakten. Ten bewijze Tan de bijzondere zorg der pude zang-
onderwijzers in Italt'e, brengt de oorspronkehjke schrij- rer dezer onderrigtingen , juncini , ook nog bij , wat hem zelven eens wederraren is. Op den ouderdom Tan Teertien iaren was hij reeds sedert twee jaren toeTertrouwd aan den beroemden leoiurdus leo, Deze had de gewoonte , om elke drie dagen Toor ieder zijner scholieren eene nieuwe solfege te schrijven , daarbij bijzonder de krachten en bekwaamlieden Tan een' iegelijk in het_oog houdende. Onder de school- makkers Tan buncini bevonden er zich eenige van meerderen leeftijd en dus meer gevormd en van ster- ker borst Toorzien , zoodat de onderwijzer hun grootere moeijelijkheden Tooriag, zoo in den gedragen als in den ligten stijl. Toen nu de onderwijzer hem eens eene naar gewoonte opzettelijk ven'aardigde nieuwe solfege wilde geven, was mancini naijverig op zijne medeleerlingen en tevens onbedachtzaam genoeg, om te zeggen: »mij dunkt, ik zou ook wel de solfeges »van mijne medemakkers kunnen zingen en evengoed »uitvoeren, ofschoon zij ouder zijn dan ik." De Toortreffelijke meester gaf aan dezen wensch welwil- lend toe, hoewel hij de krachten zijns ieerlings toI- maakt kende en zeer gocd wist, hoe ver deze gaan kon, maar met ooginerk, om denzelven eene kleine bestrafnng te bezorgen voor zijne vcrwaandheid, Onze |
|||||
u<>
|
|||||
jonoeling begon stout weg aan zijne solfegc , en slaagde
met de eerste gedeelten ; het ging hem verrolgens ech- tcr als een kind, dat, zoader zijne krachten in het oog te houden , eeno groote wandeling onderneemt, doch ter halver weg reeds geheel buiten adem is en uitgeput ter nedervalt. Om ran andere zwarigheden niet te spreken , was het genoeg zelf te bespeuren , dat zijne krachten hem begonnen te begeren , toen het er op aankwam, om de stem te bedwingcn en te buigen. De meester zich toen met een lagchend gelaat omkee- rende , zeide : »ik hob uw veilangen bewonderd ; ik »prijs u deswege ; inaar ik mag er niet verder aan » roldoen, omdat het een sprong in uwe oefeningen »zou geven en u zelven benadeelen. Ga voort regel- »matig en geduldig te studeren, dan zult gij binnen » weinig tijds uwe kameraden inhalen en met des te »meer eer met hen kunnen wedijveren." Onderwijzers en ieerlingen kunnen hieruit eene ge-
wigtige les trekken : de eerste , dat zij , het schrij- ven gewoon zijnde, trapsgewijze opklimmende solfc- ges behooren op te slellen, overeenkomstig met de jaren en de krachten der laatste; deze zicn er uit, dat zij geene andere solfeges mogen kiezen of ver- langen , dan die voor hunne krachten berekend zijn. Dan eerst ontwikkelt ook de stem zich trapsgewijze, en geraakt zij eenmaal langs den zekersten weg tot eene gewenschte uitkomst. — Als zangonderwijzers de studien hunner Ieerlingen niet op den gepasten leeftijd met beleid doorzetten , dan zijn zij nooit zeker vervoJgens hierin te slagen ; want dan ontbreekt ras de natuurlijke buigzaamheid en tevcns zcer dikvvijls de geneigdheid totgehoorzaamheid. |
|||||
120
|
|||||
Is deze eersle studie naar behooren volbragt, dan
kan de leerling overgaan tot het recitatief, niet slechts ten einde er zich aan te gewennen , oin de lettergrepen juist onder de noten te plaatsen, maar bovenal met het doel om zijn toonaangeven zeker te maken en nieester te worden van de losse zangvrijze der gesprokene recitatieven; want wij zouden het niet aanraden, om even spoedig tot de theatrale re- citatieven over te gaan, tenzij dezelve met behoed- zaamheid geschreven zijn. Voor deze tweede oefening moet eene keuze ge-
daan worden uit de verzamelingen solfeges en can- tates van Alexander Scarlatti , van den ridder d'astorga , van bononcijvi , gasparijvi , berxardes marcello of nicolaas porpoba. Tan dezen laatste zijn er onder anderen twaalf gedrukt, die zijnen naam waardiglijk handhaven. —- De opgenoemde meesters hebben uitmuntende recitatieven geschreven, en kunnen er geene nuttiger oefeningen aan de leer- lingen opgegeven worden: elk recitatief toch bezit zijne eigene melodie, en is voor geene verandering vatbaar, daar het van de natuurlijke voordragt kan noch vermag af te wijken. De voltooijing dezer oefening bevordert reeds op jeugdigen leeftijd eene goede manier van opzeggen, welk talent voor elken zanger almede groote waarde heeft. Vervolgens is de studie der madrigahn , of zang-
stukken voor meerdere stemmen en meest in den strengen stijl, hoogst nuttig en onmisbaar voor ailen, die zich aan den zang wijden ofdenzelvenmetvrucht beoefenen willen. Niets is meer geschikt, om te gelijkertijd aan het toonlreffen vastheid en zuiver- |
|||||
121
heid te geven, de borst aan vermoeijcnis te gewcnnen
en aan het gehoor de meestmogelijke scherpzinnigheid te verschaffen , waardoor het onder anderen ook de fijnste maatverdeelingen zal weten te onderscheiden en in a'cht te nemen. Reeds het zingen ran duetten verschaft deze voordeelen, en kan men daarmede aan- vangen, orn den leerling trapsgewijze die zuiverheid, uitdrukking en smelting in zijne stem te doen verkrij- gen , welke noodig zijn , om volmaakt overeen te stem- men met dengenen , die de andere partij voordraagt. Er bestaat een groot aantal twee-, drie- en meer- stemmige zangstukken of madrigalen, welke de oude meesters met opzet ter vorming van jonge zangers ge- schreven hebben, en, allhans vroeger, bij alle gron- dige zangonderwijzers bekend en in gebruik waren. Het is te hopen , dat bij de groute uitbreiding vanhet beoefenen der muzijk in den tegenwoordigen tijd en bij het weder te voorschijn brengen van zoo Tele over- blijfsels uit rorige dagen, ook de bedoelde gedenk- stukken van den goeden smaak bij het beschaven en veredelen van de meestzielverheffendedermenschelijke kunstvatbaarheden, meer en meer uit de vergetelheid terug geroepen zullen worden. De ondervinding zou het onderscheid tusschen deze stukken en vele heden- daagsche koren en meerstemmige liederen op het ver- rassendste in het licht doen komen , en derzelver meerdere fijnheid en voortrefi'elijkheid doen kennen. Toen de zangkunst nog meer bepaald en uitsluitend
door groote imiglingen aangekweekt en voortgeplant vverd , volgde men steeds eene dergelijke vaste leer- wijze zonder afwijking, en noodznakte men elken leerling stelselmatig en stap voor stap om alderegelcn |
||||
122
|
|||||
der kunst door le gaan: hierdoor Tverdcn krachtige
en deugdelijke stemmen voor alle soorten van zang verkregen. Niet enkel de zangers, maar ook de com- ponisten, die zoo opgevoed werden, spreiduen er de heilzame vruchten van ten toon in hunne welbere- kende werken. Volgt men niet denzelfden gang, maar deelt men het onderrigt slechts naar omstan- diglieden mede , dikwijls met zoogcnaamde verkorting en bespoediging, dan zijn de gevolgen steeds onvol- maakt, zoo niet gebrekkig, en componisten, die enkel harmonic- of instruinenten-kennis bezitten, le- veren bijna nimrner eigenlijke zangstukken. De jonge lieden behooren niet minder te beseffen,
dat zij niet dan in voile rijpheid te voorschijn mogen treden ; veelmin mogen zij hunne oefeningennalaten. Zij bedenken zelden , dat de toejuichingen, welke zij bij hunne voorbarige en gevraagde proefnemingen somnijlen inoogsten , geenszins aan hunne reeds vver- kelijk bestaande verdiensten zijn toe te schrijven, maar enkel te beschouwen als eene goedkeuring op hunnen ijver en hunne vlijt, en als eene aansporing om op den goeden weg voort te gaan. Welke we- zenlijk uilstekende verdiensten toch kan eenjongeling of een meisje van zestien of zeventien jaren bezit- ten ? Zij mogen eene goede soort van stem en ge- lukkigcn aanleg doen hooren , maar al het overige, dat slechts door verdere vrerkzaamheid en bovenal door eigen gevoel en nadenken te verkrijgen is, ont- breekt nog. Het is waar eene bevalligc stern , cen innemend voorkomen , eene aangename houding en een beminnelijk gclaat zijn altemaal uiterlijke voor- deelcn , die toejuiching en toegenegenheid verschaf- |
|||||
123
|
|||||
fen ; maar niet zelden laat een jong mensch er zich
te reel op yoorstaan , rckcnt op hersenschimmen en venvaarloost zijne sludien. Kwalijk begrepen eerzucht is eene inwendige vijand, die ons inblaast hetgeen regelregt tegen de waarheid en onze eigene meening inloopt, ofsclioon bij er ten laatsle in slaagt, om ons tot zijne verkeerde meening over te halen, en ons waar belang uit het oog te doen vcrliezen. Ilet zij ten slotte heihaald, onvermoeide arbeid-
zaarnheid , vrijwillige en ongeveinsde lcerzaamheid, onbepaalde zucbt naar kennis en volmaaklheid; voorts nederigheid , bescheidenheid en reine zeden : ziedaar de hoedanigheden van ziel, die onmisbaar zijn om een groot zanger te worden , geacht en beroemd bij zijne tijdgenooten en bij het nageslacht. |
|||||