w..-.................................
VAPPAI^D.
f
JT. VAN
AANTEEKENINGEN
op
,2?2,288,29Öciri6ïi
Irli 27
■ v.- ■ -Am.- &
-
•sv.
4
■ r
k/f:--
. TpïSiÏ
f\'J
■ . \' v \'V.. ■
fv I-.
Al\'
4..
-ocr page 3-•i.1
.....\' \' -, ■■^ : • . ■ ■ V ; ; ,
-ocr page 4-L- V , ■ ..........\' • \' • \'
\' - J
1
I
4 . V-
\' t
i " •■ » ^ ■ ■
■.\'r.1
/
li,!*/-
m
k
.M
, ■ ■ y
V > \' \'• | ||
1 |
pi | |
j- < | ||
li-Aai\'iMumj!
-ocr page 5-aanteekeningen
li
01\'
ARTT. 211,212,288, 290 EN 1006 VAN HET BÜR&ERL. WETB.
-ocr page 6-\'■JiT.t :
L \'. "Vjïs\'ISSL . * \' ■ ■ ".-\' \\ .ùX/it
: l V,
■\'s
. ■ \'Z-o VI ■> . . ■■■o-ä^c*^ ■ ^ MUêi- .
Arlt. 271,272,1,1 en 16 yi lid Burpi WÉ
TER VERKRIJGING VAN DKN GRAAD
vab
AAN DE KUrKS-UNIVEHSirEIT TE UTKECKT,
NA MACHTIOLNG VAN DEN RKCTOR MAGNIFICUS
IIOOOUCmAK IN Dl TACILTIIT dei ltttirut KN wuidiqutte,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
u( or vootSKicnT de»
RECHTSGELEERDE TACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op Vrijdag don 5<)en Novombor 1880, dos namiddags to 3 uron
dooi
goboron lo Zulplton.
-ooo-
irrRKCiiT — i88o.
Sloom Bock\' cn Slccndrukkcrij „dc Induslric",
J. VAN DRUTEN.
: ^ y. >
• - ■ ■
j-.»; ■ \'(■, Jv -
"T
1 -
, - ..,- -\'\'rty^ \'
\'rf -ft\'
T. - y
». A
» ■■ \' •
t\'f-.y,
y .
W.
r »• | |
w • | |
.. A | |
i. |
• , ■v.pr |
......^
-ocr page 9-Aanteekening op Art. 271 van het B. W.
De ver/oening der echtgenooleii belet de echt-
scheiding Iietzij dozo voor of na het instellen van
den eisch plaats had.
Men lieeft gevraagd of deze bepaling ook van
loepassing is, wanneer do echtscheiding wegens do
veroordeeling tot ccnc onlecrcnde slraf gevraagd wordt.
Do reden van twijfel steunt op het woord verzoening
(»réconcllialion" zegt art. 272 G. N.); hier heeft de
eeno echtgenoot den anderen niot beleedigd, en kan
er dus niet van eeno verzoening sprake zijn. Maar toch
gevoelt dc echtgenoot door do misdaad van den ver-
oordeelde eene bittere krenking. Het woord ver-
zoening staat hier gelijk met afstand van rechtsvor-
dering. Dat de verzoening ook hier kan plaats
hebben, moest dus niet betwijfeld worden. Wanneer de
echtgenoot den tijd in art. 276 aangewezen heeft
laten verloopen, zonder de echtscheiding te hebben
gevraagd, is hij in dien eisch niet meer ontvankelijk.
De reden dezer bepaling is klaarblijkelijk veronderstelde
verzoening; waarom zal nu de uitdrukkelijke vergiffenis
niet hetzelfde gevolg hebben?
Wij zijn het met Zachariao, Handbuch des
französischen Civilrcchts § 477 eens. «Die art.
272—274 nehmen nirgends diesen Fall von
der Regel aus. Ebenso wenig liegt in der Natur
dieser Ehescheidungs-Ursache ein Grund die Ursache
Yon der Regel aus zu nehmen. Zoo ook Duranton
II 572. Een ander gevoelen kleeft Grolman aan.
Ausführliches Handbuch über den Code Napo-
leon III bl. 280." Es liegt schon an sich in dem
Begriffe der Versöhnung, dass die stattgefundonc
Beleidigungen voraussetze und daher auch nur in
Ansehung der auf diese gegründeten Klagen die Wirkung
haben könne den Grund derselben zu vernichten.
Wenn aber der eine Ehegatte zu einer infamirenden
Strafe verurtheilt wird, so hat er dadurch den andern
nicht beleidigt, es existirt daher kein Gegenstand für
welchen der BegrilT der Versöhnung einen Sinn hätte
Wenn das Gesetz hier dem andern Ehegatten
dennoch eine Klage auf Ehescheidung gicbt, so thut
er dieses weil er ihm nicht zumuthen kann anders
zu urtheilen, als der Staat und weil es die Anmuthung
ein mit den Zeichen der bürgerlichen Verworfenhet
gebrandmarktes Wesen ferner zu achten und zu
lieben, als widernatürlich betrachlet. Nur aus dieser
Ansicht und aus der Ucberzeugung der Geselzgebung
dass der Ehescheidungs-Klago wegen Verurlheilung
zu einer infamirenden Strafe keine Einrede von dem
Beklagten entgegongcslclt werden könne, lässt es sich
erklären warum das Gesetz alles conlradiclorischc
Verfahren über diese Klage ausschliesst."
8
Prof. Opzoomer op art. 271 B. W. deelt in
zooverre het gevoelen van Grolman, dat hij de ver-
zoening bij ons onmogelijk acht, omdat hier de con-
tradictoire behandeling is uitgesloten; volgens art. 265
B. W. zal men geene andere formaliteiten in acht
behoeven te nemen, dan dat der arrondissements
rechtbank een afschrift van het vonnis (of arrest)
worde aangeboden en z. v. Dan is er geene gelegen-
heid zich op verzoening te beroepen. Maar wij
moeten, om vrede te hebben met de stilzwijgende
verzoening, onder formaliteiten verstaan het in art.
816 B. Rv. voorgeschrevene: er zijn geeno ver-
zoeningspogingen noodig, maar daaruit vloeit niel
voort, dat er geeno dagvaarding zal plaats hebben.
En al is deze niet noodig, dan is nergens gezegd,
dat de veroordeelde echtgenoot niel in hooger beroep
kan komen on dan zich op do verzoening nicl mag
beroepen.
Aanteekening op Art. 272 van het B. W.
Dc verzoening — dc afstand van de rechtsvor-
dering — is door den beleedigden echtgenoot in do
onderstelHng gcscliied, dat de onrechthchbende ni
het vervolg hem met meer liefde en genegenheid zal
behandelen.
Zij kan bijkans gedacht worden onder du ont-
bindende voorwaarde aangegaan te zijn, dat, zoodra
nieuw wangedrag plaats heeft, do beleedigde weder
van zijne bovoegdhoid om do scheiding lo vragen,
mag gebruik maken.
10
Art. 273 C. N. bepaalt: il pourra néamoins (na de
verzoening) en intenter une nouvelle pour cause sur-
venue depuis la réconciliation, et alors faire usage des
anciennes causes pour appuyer sa nouvelle demande.
Art. 272 B. W. luidt: De echtgenoot, welke eene
nieuwe rechtsvordering aanvangt op grond van eene
nieuwe oorzaak, na de verzoening opgekomen, mag,
ter staving van zijnen eisch, van de oude redenen
gebruik maken
Moet deze nieuwe oorzaak eene zoodanige zijn,
die volgens 264 B. W. grond tot echtscheiding geeft,
of zijn mindere beleedigingen toereikende om —
alsof de ontbindende voorwaarde vervuld ware — de
oude vordering te doen herleven?
„Die neuen Handlungen — meent Zachariae § 477,
met beroep op Sirey VIII 1. 202, XIV. II. 20 — müssen
1) »Vermag van de oude redenen gebruik tc maken, om zijnen
cisch daardoor nader aan tc dringen" waren dc laatste woorden
dezes artikels in de wet van 2 Aug. 1822 (Stbl. no. 28) cn van
art- 32G B. W. van 1830. Voorduin II bl. 471.
11
zwar schon für sich ein gewisses Gewicht haben,
jedoch brauchen sie nicht schon für sich zur Ehe-
scheidung hinzureichen, sondern es genügt, wenn
sie nur in Verbindung mit der früheren diese Eigen-
schaft haben," En zoo leert Grolman Ausführliches
Handbuch über den Code Napoleon III bl. 285
dass, wenn auch die neueren Beleidigungen, als
isolirte Faden gedacht, nicht vermögend gewesen
wären, eine Ehescheidungsklage in den Augen des
Gerichts, genügend zu begründen, sie dazu nun in
der Verbindung mit den vorausgegangenen Faden,
allerdings als geeignet erscheinen können, weil bei der
Klage wegen Saevitien und schweren Injurien, über-
haupt weit woniger dio einzelnen Faden os sind,
worauf die Klage gegründet werden kann, als vielmehr
der, aus dem Zusammennusso dieser Faden sich
ergebende Geist der Handlungsweise und diese Hand-
lungsweise nie der Gegenstand der rechtlichen Beur-
theilung worden könnte, wenn man dio früheren
Faden darum von den Gegensländen der gerichtlichen
12
Würdigung abzusonderen vermögte, weil der be-
leidigte Gatte bisher, ohne sie zu berücksichtigen,
das eheliche Verhältniss fortgesetzt habe. Hiermede
stemt overeen Duranton II N. 566.
Geheel anders Diephuis II 92, die meent dat
deze «nieuwe oorzaak" op zich zelve een voldoende
grond tot echtscheiding moet geacht kunnen worden.
Anders toch zouden zij geene nieuwe oorzaak van
echtscheiding kunnen zijn, en anders zoude ook de
verzoening van geringe waarde zijn, »daar elke voor-
gewende omstandigheid tot den nieuwen eisch, cn
kx
daarmede tot herleving der vroegere oorzaken, zoude
kunnen leiden."
Prof Opzoomer op art. 272 meent, in tegen-
overstelling met de fransche jurisprudentie, dat ons
artikel onder nieuwe oorzaak niet een gelijksoortig
feit verstaat: »waar men zich na het volbrengen van
zware verwondingen verzoend heeft, kan men toch
van die reden later gebruik maken, al grondt men
zijn eisch ook opeen begaan overspel" (bl.72). Hij
13
komt tot het besluit (bl. 75) dat dit artikel door den
uitlegger en door den rechter moet beschouwd worden
als niet bestaande, want, is de nieuwe reden voldoende,
dan kan de oude niets baten. Is de nieuwe mishan-
deling nog zoo zwaar, zoo zij het leven maar niet
bedreigt, kan zij, wat ook zij voorafgegaan, geen
oorzaak van echtscheiding wezen." Het lid van
art. 2G4 spreekt namelijk niet meer, gelijk de Code,
van «oxcès, sévices ou injures graves", hetwelk eeno
reeks handelingen veronderstelt, maar telt bijzondere
feiten op, zoodat b.v. G r o 1 m a n \'s opvatting bij ons
niet kan aangenomen worden. De slotwoorden van ons
art.: »de eischer mag tot slaving van zijnen eisch van
de oude redenen gebruik maken," goven le kennen,
dal de nieuwe oorzaak dus niel van dien aard behoeft
le zijn, dal zij op zich zelve reeds ccno voldoende reden
van echtscheiding zou opleveren.
Mijns inziens behoeven wij niet lol dil uiterste over
lo gaan. Tol »slaving van zijnon eisch" boleckent »lot
bewijs van zijnon eisch." Heefl eeno levensgevaarlijke
14
mishandeling plaats gehad — en deze wordt ten volle
bewezen — en de latere mishandeling bestond b.v. hierm,
dat de man zijne vrouw bij de haren naar de regenput
sleepte, dan kan men deze handehng als eene levens-
gevaarlijke beschouwen: wat hij bedoelde blijkt ten
duidelijkste uit het vorige feit, al beweert hij dat hij
haar van eene flauwte wilde bijbrengen.
In dit opzicht kan art. 272 eenig nut hebben.
J
Aanteekening op Art. 288 van het B. W.
Wat zyn buitensporigheden in art. 288. B. IF. ?
Dc scheiding van tafel en bed was in het cano-
nieke recht toegelaten, of tijdelijk, b. v. wegens besmet-
telijke ziekte, of voor altijd 1° wegens overspel,
aanslag op hel leven, 3° inimicilia capilalis (haat
voreonigd met feitelijke mishandelingen) on 4® afval
van den anderen echtgenoot van de alleenzaligma-
kende kerk.
Deze beginselen golden in Frankrijk tot aan do
-ocr page 20-16
wet van 20 Sept. 1792, die de scheiding van tafel
en bed niet toeliet en de echtscheiding ervoor in de
plaats stelde: in den Code werd de scheiding van
tafel en bed weder opgenomen. »Volgens Christus
vermaninge wert in dese landen" — zegt de Groot,
Inleydinge tot de Hollandsche Regtsgeleertheyt, Boekl
5o deel, — »geen scheydinge des Egtsbants toegelaten ,
dan door den doodt van een der Egtgenooten ofte
door overspel. Alle andere willige of geregtelijke
scheydinge können den Egtbant nogte de regleri
daaruyt ontstaande niet verbreken... maer en vermag
de man niet syn vrouw te slaen, of andersints wre-
delijk te handelen. Ende wie van boyde sig jegens
zynEgtgenoot ontgaet, vervalt in boete... De onluslen
lang duyrende wert ook wel bij het geregt toegestaan
scheydinge van dc bijwoning, den Egtbant blijvende,
en de wet verstaat dat altijdt wederom gotragt moet
worden tot verzoening." Hetzelfde lezen wij bij Simon
van Leeuwen, hot Roomsch Ilollandsch Rcchl, I, Boek
15 Deel: »alsdat alleen so wanneer om dc hardigheid
17
van den Man of Wyf, het bijwonen ondragelijk werd
bevonden, so dat er eenig ongeluk uit te vreezen
staat, scheyding van tafel en bed en bijwoning werd
toegelaten, blijvende niet te min den Egtbant in sig
selven ongekrenkt."
Zie ook echtreglement van de Staten-Generaal, 18
Maart 1G5G, art. 92 (Holl. plac. boek II. bl. 2446.)
De heer Nicolaï») (Voorduin II bl. 483)zeide:
lorsque la vie est en péril, lorsque des excès ou
des injures graves ont transformé l\'habitation com-
mune en un enfer anticipé, la loi doit protéger l\'époux
outragé dans son honneur, menacé dans sa pei-sonne ,el
si dans d\'aussi tristes circonstances l\'union no doit pas
ôtro tolaloment annéanlie, au moins le lien devenu
ou dangereux ou insupportable doit ûtrc relâché.
1) In Frankrijk kau slochts de vrouw wegens „difTamation publi-
que," en niet wegens elke bclcediging, scheiding van tafel cn bed vragen
nis soodanigo werd nangcincrkt, wanneer do man lasterlijk deze
rechtsvordering wegens overspel der vrouw, of omdat zij hem
naar hct leven stond, had ingesteld. Merlin, Ec\'pert. dc Separation
do Corps i .11. In den Codo Nap. werd „injurcs graves" in dc
18
Art. 288 al 2. noemt als reden van scheiding van
tafel en bed »buitensporigheden, mishandelingen en
grove beleedigingen door den eenen echtgenoot jegens
den anderen begaan." In den franschen tekst art. 343
van Wetboek van 1830 vinden wij die woorden ver-
taald door" excès, sévicesetinjures graves»; toch kan het
woord »excès" hier niet meer de aanslagen op het leven
beteekenen, daar die reeds in art. 264al. 4 genoemd zijn.
Buitensporigheden zijn dus handelingen die minder
zwaar zijn. Diephuis IL ICD wil dat men hier
onder »buitensporigheden" mishandelingen van minder
f
aanbelang verstaan moet.
plaats gesteld, zoodat het geen vercischtc meer is, dat de be-
leedigingen juist in het openbaar behoeven geschied te ziju. Dc
Code art. 231 sprak van „excüs, sévices ou injures graves dc l\'un
d\'eux cnvers 1\'autre"; onder het eerste woord was vooral do aan-
slag op het leven bedoeld: in het ontw. waren „attcntats i\\ la vic"
genoemd: op dc aanmerking van het tribunaat werden c-xcJïs in do
plaats gesteld, daar do humaniteit vergdo dat men den ongcluk-
kigen echtgenoot vcrgunnc, voor het minst zijne rechtsvordering
in den zachtsten vorm a.in tc Icggqn, al moet hij in den loop
van het geding dc misdadige feiten nocracu.
19
Prof. Opzoomer op art. 288 § 2 (4 bl. III)
herinnert hiertegen, dat dan buitensporigheden in
het geheel niet van de onmiddelijk er na genoemde
mishandelingen kan onderscheiden worden. Volgens
hem omvat het — daar er in het artikel bijgevoegd
is door den eenen echtgenoot jegens den anderen
begaan — wat buiten het spoor is, waarop men als
echtgenoot behoorde voort te treden, dat is alle
onbehoorlijke gedragingen tegenover den anderen echt-
genoot. Jlen heeft in hel woord buitensporigheden
den geslachtsnaam, in de beide anderen de namen
van twee soorten, die tot dat geslacht behooren,
zoodat het aan le merken is, alsof or stond builcnspo-
righedcn, b. v. mishandelingen cn grove bolcodigingcn.
Mijns inziens moeten dan de builcnsporighcden hot
karakter hebben van mishandelingen cn grove bclce-
digingon — hct moot don gemccncn haard lot eene
hel maken, gelijk Nicolai" zeido.
Hol hof van Groningen, bij arresten van 17 Älci
1853 cn 7 Nov. 1854 (Peglsgel. 13bl. 1855 bl. 357)
20
nam aan dat gedurende en doorgaande dron-
kenschap en daardoor teweeg gebrachte doorbrenging
van goederen en verwaarloozing van zaken begrepen
zijn onder buitensporigheden. De Rechtbank te Win-
schoten daarentegen nam aan dat in de dronkenschap
onmogehjk eene buitensporigheid tegen den anderen
echtgenoot kan gelegen zijn (vonnissen van 2 Maart
1853, 28 Juni 1854) en m. i. terecht, zoo geene
mishandelingen er bij komen, b. v. tegen de kinderen,
hetwelk zeker ook eene buitensporigheid tegen den echt-
genoot bevat. Daar de gevoelens of dronkenschap in
art. 288 § 2 begrepen zijn, verdeeld schijnen, zou hot
zeker eene weldaad zijn als de wetgever hier oenen
vasten rogel schreef. Reeds is bij de Tweede Kamer
aanhangig een wetsontwerp togen het misbruik van ster-
kon drank, waarbij ook bepaald wordt dat do dronken-
schap aanleiding kan govon lot scheiding van tafel cn bod.
Volgens eene wet van Roniulus word de vrouw,
die wijn had gedronken, met den dood gestraft (Dionys.
2. 25), waarschijnlijk omdat hare dronkenschap al lo
21
licht tot overspel zal leiden; en het is niet te ont-
kennen dat de man van zijne vrouw, die aan
dit kwaad toegeeft, het ergste te wachten heeft.
In Nov. 117 c. 8 § 4 is het een grond van echtschei-
ding lav avSqiiot, fiij ßovXofiipov roü ctvÖQÓg, l^ioTtxoTg
avftnoauiCv V ovXXot^tjTai. De scheiding van tafel en bed
zal dan volgens art. 288 lid 2 toetelaten zijn.
In allen gevalle is het wenschelijk, dat do schei-
ding van tafel en bed niet te moeilijk gemaakt worde,
want, wanneer zij overhaast geschied is, zullen
de echtgenootcn toch weder to zamen komen.
Al deelt de wetgever niet de lichtzinnige opvatting
van het huwelijk, in Goethe\'s Vorschlag zur Güte,\')
Voraohlag zur Güte.
Er.
Du gcnillst mir so woiil, mein liebes Kind
Und wie wir hier bei einander sind,
So möcht\' ich nimmer seheiden;
Dft wiir\' CS wolil uns beiden.
Sio
Gefall ich dir, so gefällst du mir;
Du sogst es frei, ich sag\'cs dir.
22
dan moet hij toch de scheiding van tafel en bed niet
te zeer beperken, om niet van het aangaan des
huwelijks af te schrikken, hetgeen slechts het con-
cubinaat in de hand kan werken.
Tot die buitensporigheden zijn m, i. niet te bren-
gen de omstandigheid, dat de vrouw als apostel is
opgetreden van het onvruchtbare huwelijk (de Engel-
sche rechter denkt er anders over), wel het feit dat
zij hare zwangerschap belet heeft, wanneer haar man
kroost wenseht.
Dc weigering met den man samen tc wonen kan
licht als zoodanige buitensporigheid aangemerkt wor-
£h nun! hcirathcu wir eben
Das übrige wird sich geben.
Er
Ileirathen, Engel, ist wunderlich Wort;
Ich meint\', da müsst ich glcicb wieder fort.
Sic
Was ist\'s denn so grosses Leiden?
Geht\'s nicht, so lassen wir uns schcidcn.
23
den, zoodat, eer de afwezigheid rijp is voor kwaad-
willige verlating, reeds de scheiding van tafel en bed
toe te laten is — de man is dan niet aan het gevaar
bloot gesteld vreemde kinderen als de zijne te moeten
laten gelden, hetwelk de regel medebrengt: pater est,
quem nuptiae demonstrant (veronderstel dat hij van
art. 307 geen gebruik kan maken).
Bij de beoordecling of er mishandelingen en grove
belecdiging plaats gehad hebben is alles aan de rech-
terlijke beoordecling over tc laten. Een enkele oor-
veeg kan voor don teergevoelige ceno onoverkomelijke
belecdiging zijn cn voor een ander ccnc onbedui-
dende kleinigheid.
Aanteekening op Art. 290 van liet B. W.
Het zoo allereenvoudigst schijnend artikel 290 B.W.
\'heeft tot eene belangrijko controverse aanleiding ge-
geven. Prof. Opzoomer ad. art. namelijk beweert,
dat, wanneer eens scheiding van tafel en bed verkre-
gen is, nooit meer wegens eene nieuwe oorzaak echt-
scheiding kan verkregen worden, zonder verschil of
het nieuwe feit gelijksoortig is met datgene, wegens
hetwelk do scheiding van tafel en bed is verkregen , of
van eeno andere soort: is b. v. wegens veroordeeling
tot eeno onteerendc straf scheiding van tafel cn bed
25
verkregen, en de veroordeelde begaat later overspel,
dan kan de andere echtgenoot geene echtscheiding vor-
deren. Art 290 vergunt, volgens Z.H.Gel., alleen
gedurende het geding wegens eene superveniens
causa of toen eerst ontdekt feit, echtscheiding te
vragen.
Geheel anders is het door Professor de Boneval
Faure verdedigde gevoelen, die alleen do keuze van
scheiding van tafel en bed verbindend acht, wat hct
feit betreft, wegens hetwelk deze gevraagd is, wegens
eene nieuwe daad kan echter, al is reeds schei-
ding van tafel cn bed vorkregon, do echtgenoot
echtscheiding vragen. Dit laatste gevoelen komt mij
voor, het minst de vrijheid lo beperken cn daarom
do voorkeur lo verdienen.
Riet verwondering lozen wij bij Professor Opzoomer
11 bl. 121. »Zij (do scheiding van tafel on bod) moest
1) Bedenkingen tegen dc nnntcckcning van Mr. Opzoomer,
N. It Bijdragen XVIII, 509.
26
bij ons, evenals in Frankrijk, worden opgenomen om
de gevoelens van het Katholieke Kerkgenootschap niet
te schokken. Omdat de verschillende kerken hierin
lijnrecht tegenover elkander stonden, moeten de
beide scheidingen, als twee evenwijdige lijnen naast
elkander loopen, die elkaar nimmer konden ont-
moeten."
Wij moeten nagaan, hoe volgens dc Katholieke
Kerk het huwelijk aangegaan wordt. Volgens hot
Canonieke recht kan mon, om met de Groot\') to
zeggen, het huwelijk voltrekken »zonder veel golaets\'
t. w. door do sponsalia dc praesonti, X (Deer. Grog.) 4 T
1 c. 31. Si inter virum et mulierem legitimus consensus
interveniat do praesonti, ita quod unus alterum mutuo
consensu, verbis consuetis oxprosso, rocipiat, utroquo
dicente, »ego to in moam accipio" »et ego te in moum
accipio", vol alia verba consensum exprimentia de
praesenti, sivc sit iuramentum intorpositum, sive
1) Dc Groot, Inlejd. I. B.
-ocr page 31-27
non, non licet alteri ad alia vota transire, quod si
fecerit, secundum matrimonium de facto contractum
(etiamsi sit carnalis copula subsecuta) separari debet,
et primum in sua firmitate manere. Verum si
inter ipsos accessit tantummodo promissio de futuro
utroque dicente alteri «ego te recipiam in meam" et
ego te in meum, sive verba similia, si alius mulierem
illam per verba de praescnti desponsaverit, etiam
si inter ipsam et primum iuramentum intervenerit
(sicut diximus) de futuro, buiusmodi desponsationis
intuitu socundumi matrimonium non poterit separari,
scd eis est de violationo fidei poenitentia injungenda.
Do sponsalia do futuro bewerkten hel huwelijk,
carnali copula subsecuta. G 30 t. a. p.
Geheel andere voorschriften zijn vastgesteld door
het Concilium Tridentinum \') hetwelk bepaalt: qui
aiiter, quam praesento parocho, vcl alio sacerdote
do ipsius parochi vel ordinarii licentia ct duobus
1) Sc88. XXIV. C. I. dc reform, matr.
-ocr page 32-28
vel tribus testibus, matrimonium contrahere attenta-
bunt, eos sancta synodus ad sic contrahendum omnino
inhabiles reddit, et istiusmodi contractus irritos et
nullos esse decemit pront eos praesenti decreto irritos
facit et annullat.
De Roomsch-Katholieke Kerk is van dit beginsel
niet afgeweken, zij ziet in het volgens het burgerlijk
wetboek voltrokken huwelijk alleen eene trouwbelofte
en beschouwt dus de lichamelijke vereeniging der niet
volgens het voorschrift van hot Concilum Tridentinum,
en slechts volgens het Burgerlijk recht gehuwden,
als eene zedeloosheid. Is eens het huwelijk volgons
de voorschriften van dit concilium aangegaan, dan
kan de echtscheiding, die volgens ons recht is uit-
gesproken, op hct kerkelijk huwelijk geen invloed
hebben; hct kerkelijk huwelijk blijft bestaan.
Dc burgerlijke cchtschciding van con slcchts bur-
gerlijk voltrokken huwelijk is in hel oog der kerk
cone onverschillige, ijdcle verlooning.
Inlorvonionlo divorlio, lozen wij C. XXXIl, qu. 7,
-ocr page 33-29
»adultera uxore demissa utrum liceat cum alia matri-
monium contrahere", — non aboletur illa confoederatio
nuptialis, ut sibi conjuges sint, etiam separati, cum
illis autem adulterium committal, quibus etiam fuerint
post suum repudium, copulali.
G. 2. Licet dimillilur coniux ob causam forni-
calionis, sed manet vinculum prioris, propter quod
fit reus adulterii, qui demissam duxerit etiam ob
causam fornicationis.
Grootere werking kan voor den Katholiek, die
nauwgezet aan de kerkleer gehecht is, dc echtschei-
ding niel hebben, dan er bij hel decrelum is toege-
staan »non ergo, qui dimittit moechatur sed qui
alteram ducit", nu, tot hot aangaan van een tweede
huwelijk wordt niemand gedwongen. Dus is het mij
onbegrijpelijk, waarom, om het gevoel dor Katholieke
bevolking nicl to schokken, do scheiding van tafel
cn bed moest opgenomen worden, de burgerlijke
1) c. XXVII qu. ? X.
-ocr page 34-30
echtscheiding heeft voor haar niet meer werking dan
de burgerlijke huwelijksvoltrekking.
Men zoude kunnen meenen, den in het geloof
nauwgezette werd de scheiding van tafel en bed toe-
gelaten om een middel te hebben, zijn wederpartij, die
misschien minder nauwgezet is, te beletten van de
echtscheiding misbruik te maken — maar hoe komt
de Code er dan toe, hem, tegen wien de scheiding
van tafel en bed verkregen is, behalve wanneer over-
spel heeft plaats gehad, na drie jaren te vergunnen
de echtscheiding to cischen, en waarom zal het
gevoel hier meer geschoond zijn, dan bij do huwelijken
tusschen personen, dio elkaar volgens ons recht in gcon
verboden graden bestaan, maar wol in het pauselijk regt ?
Wij moeten mijns inziens dezo opvatting laten varen cn
aannemen dat de scheiding van tafel en bod ten behoeve
van hem is opgenomen, die voorloopig van het samen-
leven wil bevrijd zijn, cn die bij zich zelvon gevoelt,
dat hij misschien zich later met zijn echlgenoot zal
verzoenen.
31
Asser \') meent dat de bepaling van art. 290
bierop gegrond is, dat de echtgenoot a priori tusschen
de beide hulpmiddelen kan kiezen, en dat alzoo, na
het vestigen zijner keuze, er, als het ware, door het
aanleggen des gedings een judicieel contract met de
wederpartij is gesloten, om op dien eisch voort te
procedeeren. Hiermede vereenigt zich Diephuis II
94., die er bij voegt, »is elke eisch tot echtscheiding
on tot scheiding van tafel en bed eene hatelijke actie,
die voor de rust der maatschappij wenschelijk is dat
zoo weinig mogelijk voorvalt, or moest dus belet
worden, dat niet üdno oorzaak lot Iwoo zoodanige
rcchlsvordcringcn zou aanleiding geven."
Dozo leer is stellig lo verworpen, want wanneer do
eisch lol echtscheiding eerst is ingesteld, dan nioost
hol ook niot vrij slaan dozen le laten varen on van
dio lot scheiding vau Uifel cn bod gebruik lo maken;
1) lict Ncd. Burgerlijk Wetboek vergeleken met den Code
Napoleon § 18\'J.
32
dit is ondenkbaar, wanneer wij nagaan, dat de wet-
gever er op uit is het huweHjk in stand te houden.
Wanneer eene verzoening heeft plaats gehad, kan
de echtscheiding niet meer gevraagd worden; de wet-
gever ziet er eene verzoening in, wanneer de belee-
digde echtgenoot het zachtere middel heeft gekozen:
art. 271 B. W., en gelijk daar, bij eene nieuwe
oorzaak, de eisch tot echtscheiding kan ingesteld
worden, moet dit ook in het geval van art. 290
kunnen, al is de scheiding van tafel en bed reeds
verkregen
Wanneer de wetgever de keuze in art. 290 niel
had verbindende verklaard, meent prof. Opzoomer
t. a. p., dan had do leer der concurrentie der actiën hier
kunnen gelden, zoodal na den eisch lol scheiding
van tafel en bed nog het amplius van de ochl-
scheidirig kon gevraagd worden; de wetgever hoeft
f*\'
1) Diephuis II, 107 met beroep op Toullier, II, 710.
-ocr page 37-33
echter hier niet concurrentie maar de keuze tusschen
twee actiën toegestaan, en dan kan men niet van de
eene op de andere springen. Maar hieruit volgt niet,
mijns inziens, dat die keuze ook nieuwe oorzaken
betreft.
Zoodra dezo plaats hebben, is er eene nieuwe
keuze — wanneer reeds scheiding van tafel en bed
is verkregen — in dien toestand te blijven of echt-
scheiding te vragen.
Hij, die wegens con gebrek aan do gokochto zaak
do actio quanti minoris heeft ingesteld, zal toch
stellig, wanneer binnen zes maanden na don koop
oen ander gebrek ontdekt wordt, gebruik van do
actio redhibitoria kunnon maken: door do kouzc is
alleen do andere actio uitgesloten, wat hot roods bo-
kondo gebrek botrofl. Hot togondocl blijkt niot uil
do bij van Savigny Syslom 5 blz. 257 aangehaalde
L. 18 pr.,L. 10§GD. doaodil. cd. (21. 1);L.25 8 1 I).
do oxc. rei. iud. (ii. 2). Dilzolfdo is m. i. aan lo nomen
in hot goval van L. 1. G. do furlis cl do scrvo
34
corrupto (6. 2): de slaven hebben bij hunnen meester
geld gestolen en een derde (die van den diefstal
weet) last gegeven goederen voor hen te koopen: de
heer kan of de actio furti tegen den helper instel-
len, of de gekochte goederen met de actio mandati
vorderen: stel, dit heeft nog eens plaats gehad, zal
dan de meester aan de eens gekozene rechtsvorde-
ring gehouden zijn?
»Bei den allermeisten Fällen dieser Art., zegt von
Savigny", ist die Grundverschiedenheit (von der Con-
" currcnz) schon dadurch unverkennbar, dasz die der
Wahl überlassenen Klagen auf ganz verschiedene
Objecte gerichtet sind, so dass es viel mehr eine Wahl
zwischen mehreren Rechten, als zwischen Klagen,
genannt worden musz." Zoo dikwijls voor do keuze
tusschen dezo rochtcn gelegenheid gegeven wordt,
zal mijns inziens, ook volgens von Savigny, eene
nieuwe keuzo mogen plaats hebben.
Aanteekening op Art. 1006 van het B. W.
Arl. lOOG B. W. geeft den legataris het recht op
dc vruchten of interessen, van den dag af van hel
overlijden van don erflater, indien de eisch lol afgifte
hinncn hel jaar is gedaan, of indien dio afgifte binnen
hetzelfde tijdvak vrijwillig heeft plaats gehad. Indien
dc eisch later geschiedt, heefl hij recht op do vruchten
en do interessen, lo rekenen van den dag af, dal do
oisch gedaan is.
Hier rees dc vraag, of alleen do inloroslen, dio
hol gelegateerde goed werkelijk heeft opgebracht, be-
doeld zijn, t. w. of bij hel legaal van cone geldsom
alleen dio som of ook do inloresl moet betaald worden?
3G
Het Romeinsche Recht kan misschien hier eenig hch t
verspreiden: »Gaius zegt: Itemque fideicommissorum
usurae et fructus debentur, si modo moram solutio-
nis fecerit qui fideicommissum debebit, legatorum
vero usurae non debentur; bij het legatum sinendi
modo gold hetzelfde als bij het fideicommis. Justini-
anus heeft de legaten met de fidcicommissen gelijk-
gesteld; dus wordt bij deze, zonder verschil van den
vorm waarin het gegeven is, interest en vruchten
betaald.
" L. I. G. do usur. et fruct. legat. (G. 47.) geeft
legatorum seu fideicommissorum usuras ox co tempore,
quo lis contcstata est, dus niot van den dood of van
de aanvaarding af. Gothofredus wil dc\'zc wet ver-
staan van hol legatum rei alionac, maar dozen uitweg
sluit L. 4. G. l. a. p.: in logalis ot fideicommissis
fructus post litis contcslalionom, non ex dio morlis
sequunlur, sive in rem sive in personam agalur.
1) Gnius ir. 280.
-ocr page 41-37
De aclio in rem kan alleen plaats hebben bij het
legaat van een eigen zaak. L. 120 § 2 D. de
Legatis 1 (30) is gelijkluidend met § 44- fragm.
Vatic.: fructus cx fundo pure legato, post aditaui
hereditatem a legatariis perceptos, ad ipsum perti-
nere____" L. 42 D. de usuris (22. 1) en L. 40 D.
d. a. r. (41. 1) geven aanleiding tot twijfel. Baron,
Pandecten § 444 zegt : Für die Früchte des vormach-
ten Gegenstandes, resp. für Zinsen; haftet dor Beschwerte
erst von der Zeit seiner mora, resp. von der Litis
contestation an; nur bei Vermächtnissen zu milden
Zwecken haftet er dafür, wenn er binnen scchs Mona-
ten nach Bckannlmachung des letzten Willens das Ver-
mächtniss nicht entrichtet, schon von Tode des Erblas-
sers an. Nov. 131. c. 12 § 19 (bij andere legaten beeft
dezo begunstiging dus geen plaats) ; zoo ook P u c h t a
^^ 543.
In don Code Napoleon was van hol logs universel,
in hct goval dat cr legitimarissen waren, bepaald in.
art. 1005: »le légataire universel aura la jouissance
38
des biens compris dans le testament", van het over-
lijden af, wanneer de afgifte binnen het jaar na het
overlijden is geëischt: »Si-non, \'cette jouissance ne
commencera que du jour de la demande formée cn
justice, ou du jour que la délivrance aurait été volon-
tairement consentie."
Bij het bijzondere legaat bepaalt art. 1014: Tout
legs pur et simple donnera au légataire, du jour du
décès du testateur, un droit à la chose léguée, droit
transmissible à ses héritiers ou ayants-cause.
" Néanmoins le légataire particulier ne pourra se
mettre en possession dc la chose léguée, ni on préten-
dre les fruits ou intérêts, qu\'à compter du jour de sa
demande en délivrance, formée suivant l\'ordre établi
par l\'arlicle 1011, ou du jour auquel ccttc délivrance
lui aurait été volontairement consentie.
Ilet ontwerp van 1820 bepaalde V : »In zuivere legaten
van goederen of rechten, waarvan vruchten ofintcressen
1) Art 1893. Ontwerp vnn 1820.
-ocr page 43-39
genoten worden, moeten deze aan den legataris wor-
den uitgekeerd, sedert den dag van het overlijden van
den maker van het legaat; in legaten onder voorwaar-
den, of na eenen zekeren tijd gemaakt, sedert de ver-
vulling dier voorwaarden of het verloop van dien tijd."
En verder: \') »In legaten van geldsommen of van
goederen, welke geene vruchten, routen of interessen
hebben opgeleverdis dogeen, die mot het legaat is
belast, verplicht tot betaling van intorosson of ver-
goeding van kosten, schade on intorosson sedert don
dag, waarop hij lol voldoening van hol legaal in
rechten is opgeroepen."
Art. 832 Wetboek Napoléon voor hol Koningrijk
Holland wijkt hier van af, «mol hol gologalcordo
moolen tevens uilgekoord worden do vruchten, ronlon
of inlcrcsson daarvan, in zuivere logalon, na dos
Icslalours dood, cn in voorwaardelijke legaten, na de
vervulling dor voorwaarden gcprovcnkcrd; cn wanneer
1) Art. 1894. Ontw. van 182Ü,
-ocr page 44-40
de gelegateerde zaken geene vruchten, renten of
interessen opleveren, is de erfgenaam gehouden tot
schadevergoeding, van den dag af, dat hij omtrent
de uitkeering in verzuim is geweest,"
De Nederlandsche wetgever, zegt Asser beeft
bij art. 1006 (tweede lid) hem, evenals zulks met
opzicht tot den légataire universel is bepaald in hel
Wetboek Napoléon 2) »die vruchten en renten toege-
kend van den dag des overlijdens van den erflater,
indien de eisch binnen het jaar na dat overlijden is
^-ingesteld. De bedoeling is blijkbaar de bepaling van
arl. 1005 G. N. over tc nemen."
Wat verslaat de Code echter onder »la jouissance" ?
Ik zoudo denken: het genot bevat alleen het werkelijk
opgobrachlo; de erfgenaaam moot hct goed mol het-
geen hel heeft opgebracht overgeven, hij is niet vor-
1) Asser, het Ned. 11. W. vergeleken met den Code Napo-
leon { 515.
2) C. N. art. 1005.
-ocr page 45-41
plicht vruchten tc trekken en het geld te beleggen; is
echter het geld door den erfgenaam belegd, dan zal
de rente den legataris worden uitgekeerd. Maar ligt
het geld onbelegd, dan is er geen rente boven hel
geld zelf uil te keeren, (alhoewel hel niet le ontken-
nen is, dat na den eisch lot afgifte de legataris dan,
bij niet belegde gelden, er slechter aan is dan een
gewone schuldeischer, die recht op interest heeft,
sedert de renten in rechlen zijn gevorderd). Zachariao,
Handbuch des Französisches Civilrcchts IV § 721.
»Auch in diesem Fallo aber erstreckt sich das Recht
der Erbnehmcrs zugleich auf die seit dem Todcslngo
des Erblassers fällig gewordenen Nutzungen des Nach-
lasses. Wenn cr jedoch die Klage auf Ausanlwortimg
des Nachlasses erst nach Ahlauf eines Jahres, von
dem Todestage des Erblassers an gerechnet, an-
stellt oder wenn ihm erst nach Ablauf dieses Jahres
der Nachlass gutwillig abgetreten wird , so gebühren
ihm diese Nutzungen erst von der Zeil der angcstelllen
Klage oder der gutwilligen Abtretung an; so ist
42
der art. 1005 zu deuten." Is dit de inhoud
van art. 1005 G. N. en was de bedoeling deze be-
pahng in art. 1005 B. W. op te nemen, dan heeft
de legataris van eene onbelegde geldsom geen recht
op interest. Prof. Opzoomer IV bl. 259 zegt:
»Bij geldsommen noemt men die vruchten interesten.
Daarom spreekt art. 1006 (al. 2) van vruchten en
interesten; zijn daarmede de wettelijke of werkelijk
verkregen interesten bedoeld ? De laatste: dat zijn
de feitelijk gedragen vruchten." Wanneer nu con
"legaat van 10.000 guldon gemaakt is, en de erflater
hoeft gelijke sommen togon 5% cn llVo uitstaan,
dan zal do legataris 4% ontvangen. Iloofl do erflater
die som vermaakt met de bijvoeging, dat zij uil hel
onbolegdc • gold, cx arca, zal voldaan worden, dan
scliijnt Prof. Opzoomer geen interest loc to shian.
Zijn do efieclcn genoemd: bijv. ik maak con
legaat van 10 oudo Russen, dan zijn do coupons,
die or loobohoorcn, uittekcoron\', als oen toobehoorcn
van ieder stuk.
43
Zeker is het, dat er gevallen zijn, in welke de
interesten zonder in gebreke stelling verschuldigd zijn:
art. 1286 in fine, maar de vraag is, of art. 1006
een geval bevat, waarin de wet die van rechtswege
doet loopen. Dat in arl. 1006 wel degelijk eene
der in art. 1286 B. W. bedoelde uitzonderingen te
vinden is, wordt beweerd in de Rechtsgeleerde Adviezen
II bl. 90, waar wij lezen, dal, zoodra hel eene geldsom
betreft, dezo met de renten moet worden uitgekeerd: —
terwijl geene andere dan de wettelijke toegekend kunnen
worden, vermils in dil artikel niot is bepaald, hoeveel
ton honderd die interessen moeten bedragen. Willen
do erfgenamen spoedig van den last van interesten te
betalen bevrijd zijn. dan moeten zij do som maar
aanbieden cn bij weigering van aanname, consignee-
ren. Eeno gclogateerdc geldsom is uil zijnen aard
voor belegging vatbaar en draagt dus in den regel
renten, en hel bewijs zoude dienlengevolgo aan do
errgenamen süian, dal liet legaat nicl vroeger uit-
gekeerd cn do gelegateerde som niol belegd heeft
44
kunnen worden. Toch meenen die schrijvers, dat
deze bepaUng in hare gestrengheid toegepast, soms
zeer hard zal schijnen, wanneer een erfgenaam uit eigen
middelen de niet genoten interessen zal moeten op-
leveren en alzoo ten zijnen nadeele meer zal moeten
geven dan werkelijk des erflaters bedoeling is ge-
weest, wanneer hij niet dadelijk na diens overlijden
de kapitalen op rente heeft geplaatst. (Dit laatste is
niet geheel consequent; konden zij dit niet doen b. v.
er moesten goederen verkocht worden om het geld in
handen te krijgen, dan bewijzen zij dat zij het legaal
niet vroeger konden uitbetalen en zijn niet gehouden:
zoodra zij hot geld in handen hadden en voldoen of
plaatsen konden, valt die hardheid weg).
Geheel anders is do redeneering van Mr. P o o r t m a n\'),
die bewoorl dat in Art. 1006 B. W. slechts, wat
interesten betreft, bedoeld zijn het legaat van oonc
rentogovendo zaak, inschuld, van publieke offoclen
1) Weekblad van hct Recht 901.
-ocr page 49-45
e. z. V.: »de interessen der gelegateerde zaak kunnen
taalkundig geene andere zijn dan, die, welke de
zaak met behoud barer zelfstandigheid voortbrengt."
Eene bloote geldsom doet dit niet, tenzij men die in
eene vordering verandere, en hiertoe is de erfge-
naam niet bevoegd, noch verplicht. Hij is alleen
gehouden en gerechtigd aan den legataris uit to
keoron, wat gelegateerd is, d. i. gereed geld."
Hiertegen brengt Mr. Oudeman in het midden
dat dit tc voel bewijst, dat dan namelijk, wanneer
cono geldsom gelegateerd is on do eisch eerst na het
jaar gedaan word, de legataris ook geene interesten
zoudo krijgen, en er geene roden to zien is, waarom
do legataris er slcchtcr aan zal zijn dan ieder andoro
schuldeischer van oono geldvordering, die van don
dag van zijnon eisch af renten krijgt. Men kan immers
niot aannemen, dal hot woord interesten op hot eind
1) Artt. 1005, 1010 li. W.
2j Üpincrkingcu cn Mcdcdcclingcn 0. bl. 07.
-ocr page 50-46
van het tweede lid van art. 1006 eene andere betee-
kenis zal hebben, dan in het begin: dus, daar bij
den eisch na het jaar de legataris stellig de wettelijke
interessen krijgt van de gelegateerde zaak, zoo moet
deze ook in het begin bedoeld zijn.
Hierop zoude men kunnen antwoorden: wanneer
eene geldsom is gelegateerd, dan gelden de gewone
regelen, dan is de interest van af den dag verschul-
digd dat zij gevorderd zijn. Art. 1006 spreekt van
de opbrengsten der gelegateerde zaak, en bij deze is
een andere regel in acht genomen, de rente wordt
bij vrijwillige afgifte of bij eisch binnen het jaar, van
den dag van het overlijden af uitgekeerd, en bij la-
teren eisch van den eisch af. \')
]) Kan dc bedoeling niet zijn dat do coupon gesplitst wordt
tusschen den crrgenaam cn den legataris, evenals in art. 810
15. W., zoowel wanneer de afgifte binnen liet jaar gevraagd is,
als wanneer zij later is gevraagd ? De woorden in art. 1000, dat,
bij lateren eisch, dc interessen van den eisch af gegeven worden,
waren anders geheel overtollig: art. 557 B. W.
47
Bij geldsommen is dus art. 128G ten volle van
toepassing.
Verder zoekt Mr. Ou de man een argument in
art. 1007. Dezelfde interessen en vruchten , welke eene
vordering na het jaar sedert den dag des overlijdens,
eerst van den dag der vordering doet verschuldigd
zijn, moeten ook bij eeno latere aanspraak of afgifte
uitgekeerd worden, te rekenen van den dag des over-
lijdens, indien do erflater dit bepaald heeft. En nu
zal het toch wel aan geenen twijfel onderhevig zijn,
of do erflater kan bij uitersten wil bepalen, dat de
legataris de renten eener gelegateerde geldsom sedert
don dag van zijn overlijden zal genieten. Zeker is
hot aan geen twijfel onderhevig, dat do erflater bij
ccn legaat van ocno geldsom dit bepalen kan, maar
daaruit volgt niet, dat do wetgever in 1007 zoozeer
aan zulk oen legaat zal gedacht hebben, dat mon
hieruit art. lOOG zal moeten uitleggen. Art. 1007
is genomen uit art. 1015 G. N.; dit handelt van hot
legaat, hotwolk anders eerst sedert don cisch interest
48
voortbrengt, en het is zeer waarschijnlijk, dat onze
wetgever in Art. 1007 hetzelfde geval bedoelde.^)
Deze bepaling is steUig onrechtvaardig, wanneer de
erfgenamen eerst, toen bijkans het jaar sedert het over-
lijdenis afgeloopen was, zijn gewaar geworden dat zij tot
erfgenamen benoemd zijn; zij krijgen van de erfgenamen
bij versterf, die ter goeder trouw waren, den boedel
minus de door deze geïnde vruchten en coupons, en
moeten zelf, wanneer de eisch nog binnen het jaar
na het overlijden ingesteld wordt, de vruchten en
interessen uitkeeren, die zij niet genoten hebben.
Ook Diephuis IV. 1004. a. houdt het voor onaan-
1) Tegen het beroep van Mr. Ou de man op Voet ad. tit.
de legat. §48 : »wist de geëerde schrijver niet wat Voet cn Van
der Linden beweren, dat alle vruchten sedert des erflaters
dood aan den legataris toekomen, zelfs diegene, welke de erfge-
namen hadden kunnen en behooren te percipiceren ? Eu zouden
hierin niet dc renten begrepen zijn-cener geldsom, welke dc erf-
genaam op rente had kunnen beleggen? moet ik herinneren dat
Voetius 11. zegt: ,uti et usurae, positis usurarum terminis habilibus
a tcmpore morae.
49
nemelijk dat de erfgenaam bij de gelegateerde geld-
sommen, die niet belegd zijn, van het overlijden af,
interessen moet voegen, want dan zou hij in ieder
geval, behalve in het nauwelijks denkbare dat hij
op den dag des overlijdens het legaat uitkeerde, meer
moeten geven, dan gelegateerd is, zonder zelf daar-
voor iets te hebben genoten. Maar deze hardheid
wordt, volgens Diephuis, in art. 1006 niet bedoeld:
de woorden zelve leiden tot onze den erfgenaam
gunstige opvatting. Art. 1006 toch zegt niet, dat,
indien do eisch tot afgifte binnen het jaar is gedaan,
de legataris regt heeft op do gelegateerde geldsom
met de interessen daarvan, gerekend van don dag
des overlijdens. Ook merko men wel op, dat de wet
voor dat geval den legataris niel in het algemeen
recht geeft op vruchten of interessen van dien dag
af, maar dat zij hem recht geeft op dc vruchten of do
interessen, dat is: de vruchten en interessen dio het
gelegateerde heeft opgebracht, die interessen, die het
heeft opgeleverd. Diephuis ziet met Mr. des Amorie
50
v. d. Hoeven, in RechLsgel. opstellen van Mr. M. d. A.
v. d. H. en Mr. A. de Vries, bl. 1—5, van Hall
N. Bijdr. 2. 346 eene bevestiging van dit gevoelen
bierin, dat de fransche tekst van art. 1032 W. v.
1830 sprak van een »droit aux fruits et revenus";
revenus nu beteekent zonder twijfel het ingekomene,
dus geene verzuimde interest.
Den legataris worden de vruchten, bij de vordering
na het jaar, eerst van den dag van den eisch toe-
gewezen. Strijdt dit niet met de leer in art. 634
aangenomen: de bezitter te kwader trouw moet de
geoogste en verzuimde vruchten (percipiendi fructus)
van het begin van zijn bezit uitkeeren?
Zeker is hier geen strijd, daar de legataris den
eigendom der gelegateerde zaak eerst door de levering
of opdracht verkrijgt. Art 639 B. W. noemt de
wettelijke en testamentaire erfopvolging een wijze
van eigendomsverkrijging ; evenals de wettelijke die
in de universitas beteekent, moet erfopvolging bij
uitersten wil ook alleen van die in de universitas ver-
E;
^ipC;
M
51
staan worden; het woord erfopvolging kan niet eene
andere beteekenis bij de testamentaire (zoodat de
legaten er mede onder begrepen zijn) hebben dan
in het andere verband. Even weinig blijkt uit Art.
92G B. W. dat het woord erfstelling ook legaat bevat:
»De erfstellingen over de hand of fideicommissaire
substitutiën zijn verboden. Diensvolgens is, zelfs ten
aanzien van den genoemden erfgenaam of legataris
nietig en van onwaarde elke beschikking waarbij de-
zelve belast wordt de erfenis of het legaat to bewaren
en aan eenen derde uit to koeren": Dat wil zeggen:
is hij gelast de erfenis uit to keeren, dan is het
erfstelling over de hand; fideicommissaire substitutiën
in ruimeren zin bevat ook het legaat.
Even weinig blijkt do eigendomsverkrijging van den
legataris uit art. 021 B. W.: »de goederen over welko
niet bij uitersten wil beschikt zijn, behooren den erf-
genamen bij versterf; dus niot die over welke beschikt
is; staat dus in het testamenl: ik geef mijn huis
aan X, dan moet het dezen behooren, daar hot den
52
erfgenaam bij versterf niet behoort". Deze redenee-
ring is onjuist, want dit art. wil slechts den regel
uitsluiten : »ius nostrum non patitur eundem in paga-
nis et testato et intestato decessisse: L. 7 D. d R.
I (50. 17.)", maar geenszins kan de bedoeling zijn,
om terloops hier den legataris eigendom toe te ken-
nen. — Art. 1910 van het ontwerp van 1820 luidt:
Duit alle legaten zonder onderscheid spruit alleen
eene persoonlijke actie voort" dus heeft men niet
meer het Rom. recht gewild, en is van Juslinianus\'
bepaling dat uit ieder legaat de vindicatio, aclio in per-
sonam en hypothecaria, zal gegeven worden, terug-
getreden.
Art. 880 en 1002 B. W. spreken niet van de ipso
iure verkrijging van de goederen, alleen van het bezit,
maar de eigendom wordt ook zonder twijfel ipso iure
verkregen. Art. G6G heeft noodwendig artt. 880 en
1002 in het oog; hoe de legataris den eigendom
verkrijgt, is echter in den twaalfden titel niet gezegd,
dus kan dit slechts door de levering geschieden. Dat
53
de legataris geen eigenaar is, blijkt.ook uit art. 1006,
want hij moet de afgifte van hem vragen, die er
mede belast is; was bij eigenaar, dan kon hij met
de rei vindicatio tegen iederen houder optreden. Ook
kan men niet zeggen, dat het woord afgifte beter op
de actio in rem past, omdat men uit eene verbintenis
betaling vraagt; want wanneer men de levering eischt,
vraagt men de afgifte. Maar al zoude men met den
H. R. arrest van den 19 April 1861 (Weekbl. 2268)
moeten aannemen, dat de legataris dadelijk eigenaar
wordt, is hier toch geen strijd. De grond waarom de
erfgenaam, wanneer de legataris eerst na het jaar
opkomt, de vruchten niet van den dag van het over-
lijden moet uitkecrcn is, dat hij veronderstellen kan
dat de legataris het legaat niet wil hebben, daar deze
1) Prof. Goudsmit, Thcmis 2. vcrz. deel 8 bl. 303 , eu
Prof. Opzoomer nd Art. 1096, Mr. Couiuek Liefstiug,
Themis 2. verz. deel 11. bl. I, leeren dat dc legataris alleen dc
persoonlijke rechtsvordering heeft.
54
anders zich reeds had gemeld: verg. art. 974: hier
worden de vruchten door den begiftigde, bij bena-
deeling van het wettelijk erfdeel, indien de eisch tot
vermindering eerst na het jaar, is gedaan ook van
den eisch af voldaan, daar de begiftigde uit het
langer stilzitten van den erfgenaam mag opmaken,
dat het wettelijk erfdeel niet benadeeld is.
Mag de legataris het extract uit het testament
laten overschrijven, en, daar dan voor de publiciteit
van den eigendom gezorgd is, als of hem door don
erfgenaam geleverd ware, tegen derden met do roi
vindicatio optreden? De inschrijving der hypotheken
geschiedt immers op verzoek van den schuldeischer:
Art. 1231, en art. G71 B. W. bepaalt niet dat de
vorkoopor de acto moot laten inschrijven.
Echter is hot niet to ontkennen, dat do overschrij-
ving op verzoek van den legataris min wenschelijk
is, zoolang de erfgonaani de erfenis onder hot
voorrecht van boedelbeschrijving kan aanvaarden,
want doet hij dit, dan mag hij al do onroerende
55
goederen van den boedel laten verkoopen; aan deze
kan de legataris door de overschrijving geene ont-
trekken. Wegens deze bevoegdheid van den erfgenaam
is de ipso iure verkrijging van den eigendom ook
niet waarschijnlijk, daar niets den erfgenaam belet
de erfenis onder voorrecht van boedelbeschrijving tc
aanvaarden en den legataris zoo den prijs in plaats
van de zaak op to dringen.
.. -..
f
■ m
-ocr page 61-STELLINGEN.
c.
............................... ■ \' ■ ■ ■
ir^":\'
-ocr page 63-Zij, dio strafgoldon ox delicto vorderen, concur-
reeren niot mot do overige schuldeischers bij insol-
ventie des schuldenaars.
De lezing der Florentina in L 7 § 2 Dig. Do
a. r. d. (41. 1): videtur vicini fundo adquisila,
60
verdient de voorkeur boven die der Haloandrina en
Vulgata en § 21. Inst, de rer. div. (2. 1): videntur
adquisitae.
III.
Hij, die aan verschillenden afzonderlijk dezelfde
zaak heeft verkocht, kan bij toevallig vergaan slechts
eenmaal den prijs verkrijgen.
IV.
De schuldenaar, aan wien surséance van betaling
is verleend, is onbevoegd in rechten op te treden,
zonder machtiging der aan hem toegevoegde bewind-
voerders.
V.
llij, die borg is gebleven voor den interest, zal,
wanneer het accoord van den gefailleerden schulde-
GI
naar gehomologeerd is, den interest voor het niet
voldane gedeelte moeten blijven betalen.
VI.
De verkooper, die goederen aan den kooper gele-
verd maar geene betaling gekregen heeft, kan bij
faillissement van den kooper dio goederen reclameeren,
ook al waren zij door dezen aan een derde verkocht
en geleverd en daarna weder ingekocht.
Vil.
Hij, dio eeno verbintenis voor een ander aangaat,
(art. 1353 B. \\V.) mag gcenc straf bepaling ton zijnen
behoeve bijvoegen.
Vlll.
Wanneer do door do moedcr-voogdesse gestelde
hypotheek toereikende is, behoeft do man, mede-
voogd zijnde, goon hypotheek to geven.
G2
IX.
De moeder, die ter goeder trouw een tweede
huwelijk heeft aangegaan, herkrijgt het verloren
vruchtgebruik, bij nietigverklaring van dat huwelijk.
X.
De wettiging bedoeld in art. 329 B, W. kan door
de later erkende kinderen zelve worden gevraagd,
maar is niet toegelaten tegen den wil der ouders.
XI.
Do vruchtgebruiker van eén gedeelte van het ver-
mogen is bevoegd boedelscheiding te vragen.
XII.
In art.\'434 n°. 7 B. \\V. worden ook de natuur-
lijke kinderen in aanmerking genomen.
ür.
63
XIIL
Stateering van het geding is ook aan den eischer
toe te staan.
XIV.
Tegen Oudenian op art. 311 W. v. B. R. is
aan te nemen, dat de vonnissen wegens het conser-
vatoir beslag van rechtswege bij voorraad uitvoer-
baar zijn.
XV.
Het hoeden van vee is geen veldarbeid. (Art. 2
Wet van 19 Sept. 1874. Stbl. n°. 130).
XVI.
Arl. 345 C. P. is niot van toepassing op de
moeder, die haar doodgeboren of overleden kind
vcrdnislorl.
Ü4
XVII.
Terecht is het progressieve strafstelsel in het
Ontwerp van 1879 niet opgenomen.
XVIII.
Art. 91 lid 4 Grondw. verstaat onder »leden der
Staten-Generaal" hen die verkozen zijn, zelfs vóór
hunne toelating , en onder »bezoldigd staatsambt", ook
dat ambt, hetwelk niet door den Staat wordt
gesalarieerd, mits de benoeming door den Koning
geschiede.
XIX.
Bij eene eventueele Grondwetsherziening behoort
de Eerste Kamer behouden te blijven.
XX.
Dio werkhuizen, in - welke de armen \'s nachts niet
behoeven te verblijven, verdienen de voorkeur.
I
Vr. .
\' - ■ • ■ .\' 11.-.-.
-
^ V
■ I ^ ►,
-.y":
\\ \'^"\'yyyiyi-K- \' - ■ ■
Mvi-
vv
■ S.c-v
-ocr page 70-. yx.
mm
rit: ■
■ , -1 . . . ;
-ocr page 71--h
i,- \'
-ocr page 72-mÊmmmiÊmm
muematäbmm