-ocr page 1- -ocr page 2-

A. qu.
192

-ocr page 3-
-ocr page 4-

l/ÖO ÜÖÖÖ

-ocr page 5-

BIJDRAGE TOT DE KENNIS
VAN GESTICHTSPATIENTEN

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT NA
MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
DR J. A. C. VAN LEEUWEN, HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID.
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VER-
DEDIGEN OP DINSDAG DEN 23Sten j^gj ^922^
NAMIDDAGS TE 4 UUR DOOR JOHANNA
CLASINA VAN DEN BERGH GEBOREN TE
UTRECHT.

ELECTRISCHE DRUKKERIJ L. E. BOSCH & ZOON - UTRECHT.

-ocr page 6-

Äii®\'

W

\'"7

, .»IA.

-ocr page 7-

AAN MIJNE BROERS EN AAN
DE NAGEDACHTENIS MIJNER
OUDERS EN ZUSTER.

-ocr page 8-

V\'

I .

\\

ft-;"

is: ^ ■

■\'iU-\'-

if - ; ï« -^\' ; . ; : - !

»

I

m

:

■J.-\' ■

-a

-ocr page 9-

Gaarne maak ik van deze gelegenheid gebruik om
mijnen dank te betuigen aan U Hoogleeraren en oud-
Hoogleeraren der Medische Faculteit van Utrecht en
Leiden, voor het van U genoten onderwijs.

Hooggeachte Promotor, Hooggeleerde Prof. Winkler,
aan U hartelijk dank voor de hulp en steun mij bij de
bewerking van mijn proefschrift bewezen.

U zeergeleerde Dr. Fraenkel dank voor de hulp bij
mijn staatsexamen.

De heerlijke studentenjaren waarin ik het voorrecht
had lid te mogen zijn van de vrouwelijke studenten^
vereeniging hebben een onvergetelijken indruk bij mij
achter gelaten.

Ten slotte zeg ik dank aan allen die mij behulpzaam
waren.

-ocr page 10-

y ■\'.

■■ ■. • :

V

HiT. f.» 1

î\'

i-,

■ ■ ^

s.

• \' ..1 t

/ ,

V,:

»r

.t; r

■ -J.i-i

■\'M

m

-ocr page 11-

bijdrage tot de kennis van

gestichtspatienten.

De stichting voor krankzinnigen in de Agnietenstraat
te Utrecht behoort tot de oudste gestichten van ons land
en het leek mij daarom van belang eenige bijzonderheden
hieromtrent mede te deelen.

Allereerst een uittreksel uit de Geschiedenis van het
Gesticht
ontleend aan de redevoering van den genees-
heer-directeur Prof. J. R T. van der Lith ter ge-
legenheid van het 400-jarig Bestaan den Januari

1861................Hoofdstuk I-

Vervolgens hoop ik U een overzicht te
geven van de
diagnoses van af 1800—

1920................Hoofdstuk 11.

De mutaties van de verpleegden .... Hoofdstuk III.

De duur van de verpleging.......Hoofdstuk IV.

De leeftijd bij de opname, de grafische
voorstelling van de verhouding van het
aantal
overledenen tot het aantal ver-
pleegden
en de leeftijd bij overlijden. . Hoofdstuk V.
Uitvoerig verslag over den aard der krank-
zinnigen in het tijdvak 1910—1920 . . Hoofdstuk VI.

-ocr page 12-

■•ms

■■v-i.;

•• <

IV.V ,

-ocr page 13-
-ocr page 14-

HOOFDSTUK I.

geschiedenis

VAN HET

KRANKZINNIGENGESTICHT TE UTRECHT.

Willem Arentsz van het Heilige Land stichtte het
„Ellendige Gasthuis voor dolle lieden tot behoeff der
armen, ellendighen, dollen menschen, om die daarin te her-
berghen", welk gasthuis den Sisten Januari 1461 geopend
werd.

Zoowel vóór als gedurende het eerste tijdperk van het
bestaan van het Dolhuis was de toestand van de krank-
zinnigen allertreurigst. De krankzinnigen werden behandeld
en verafschuwd als boosdoeners en toovenaars; in den
meest verwaarloosden toestand trof men hen in de ge-
vangenissen aan, \'t burgerrecht werd ontnomen, soms
werden ze gegeeseld vóór de plaatsing in het Dolhuis,
soms werden zij ter dood gebracht zonder dat men de
daders strafte; jongens en gemeen volk bespotten hen, als
toovenaars of bezetenen werden zij verbrand.

De volgende voorbeelden geven daarvan blijk.

In H24 vinden we de geschiedenis opgeteekend „van
Johan van Tyell, die in synre onsinnicheit den luden
mit messen en de ander wapen grotelïx geanxt, gevreest
ende oic gequetst heeft: daarom hebben Scepen, Rade en
de Oudermans eendrachtelic overdraghen, oft sake waer,
dat yemant van den tijd voirl. zijn hande sloeghe aen

1

-ocr page 15-

Johan voers, en de van live ter doet brachte, dat God
verhoede, dat niemant daarom noch syn lyff, noch de
Stat, noch syn burgerscap verbueren en seil, in eniger wys;"

Desgelijks werd in 1430 „Dirc van Leeuwen om Gods
wille quut geschonden ende die suene ghegheven ende
genomen, toen hij Pouskijn Vastraet, een onvroet ende
onsinnich man te Zeyst doet gestoken hat",

In 1442 werd Jan Passert om syne onsinnicheit wille
syn burgerscap ontnomen", en in het volgende jaar „liet
de Raet weten, dat nyemant met hem en cope ende vercope
noch en prangele, want de Raet dat scerpelic rechten wil.

Wat de beweegredenen van Willem Arentsz waren om
een gasthuis te stichten is niet met zekerheid uit te maken;
zijn tocht naar het Heilige Land, waar de volken van het
Oosten de krankzinnigen als van God bevoorregte wezens
houden en waar zij in ruime verblijven met fraaie tuinen
in de nabijheid der Moskeëen woonden, schijnt wel invloed
gehad te hebben.

De hoegrootheid der erfmaking vinden we nergens ver-
meld, maar is vermoedelijk
zeer aanzienlijk geweest, omdat
daarvoor een huis en hofstede werd aangekocht, omdat
daarvoor een gasthuis moest gesticht worden „in der
alrebester formen tot behoefF ende tot profijt den armen"
en ook omdat aan de Broeders der beide gasthuizen
St. Barbara en St. Bartholomeus de verpligting opgelegd
werd, dit nieuwe gasthuis te besturen.

Het Bestuur der stad trad in overleg met de beide
gasthuizen van St. Barbara en St. Bartholomeus en zoowel
de belangen van de stad als van de gasthuizen vinden
we in den Fundatiebrief vertegenwoordigd.

In het belang der stad werd het nieuwe gasthuis ook

-ocr page 16-

bestemd voor diegene „die in tijden van pestilencie ende
in tyden dattet buykovell regnieren seil, alsdan met dier
zuecten besmett seilen wesen ende gheen aenhout hebben
en seilen tot soevoell personen toe als men „alsdan gadelyc
daarin moegen seil lecgen ende havenen".

Tot 1583 werden van tijd tot tijd pestlijders opgenomen:
in 1564 stichtte Jonkvrouwe Agnes van Leeuwenberg een
gasthuis voor de pestzieken.

In het belang der gasthuizen, waarin toenmaals de
minder hevige en aanzienlijke krankzinnigen werden ver-
pleegd, werd bepaald dat alleen die arme, ellendige, dolle,
razende menschen mochten worden opgenomen, „die van
noode zeil wesen ghespannen ofï gheslooten te houden
lecgende" en wel slechts „tot
sess personen toe ofF daer
onder" en dus in zoo gering getal, dat daardoor niet de
minste invloed op de krankzinnigenverpleging kon worden
uitgeoefend.

Terwijl dus de stichter sprak van een gasthuis om arme,
ellendige dolle menschen te
herbergen, spreekt de stich-
tingsbrief
van „gespannen" of „gesloten" houden.

In de geschiedenis van het Krankzinnigen-gesticht te
Utrecht gedurende deszelfs 400 jarig bestaan, door Dr. J. P.
T. van der Lith, geneesheer-directeur, vinden wij talrijke
bijzonderheden, grootendeels uit de volgende bronnen geput:

— Serie van jaarl. Rekeningen en Verantwoording (van
af 1584 regelmatig bijgehouden behalve twee gapingen die
betrekking hebben op de diefstallen van 1600—1613 en
1671-1681.)

— Verzameling van resolutiën vanaf 1593, 3 resolutie-
en 3 notulenboeken.

~ Bewijsstukken van eigendomsrechten, titels, aankoop
van huizen en hofstede in 1460.

-ocr page 17-

— Archief Vereenigde Gods- en Gasthuizen.

— Stedehjk archief.

—\' Archief der Oud-Roomsche clerezy, bevattend de
oorspronkelijke stukken betreklijk de declaratiën der gast-
huizen in 1-538 en \'39 e.a.

Dr. Van der Lith verdeelt de geschiedenis van de
stichting in 2 tijdvakken.

I^® Tijdvak. Volslagen gemis aan kennis der vereischten
eener verpleging van krankzinnigen en eene hoogst
gebrekkige inrichting tot hunne verpleging.

tijdperk 122 jaar. 31 Juli 1461Oct. 1583.
Bestuurd door St. Barbara en St. Bartholomeus
gasthuis.

tijdperk 244 jaar. 7 Oct. 1583—20 Sept. 1827.
Bestuurd door een broederschap.
Tijdvak. „Krankzinnigen zijn zieken, de inrichting tot
hunne verpleging behoort eene zie/ceninrichting te
wezen.

P\'^ tijdperk 14 jaar. 20 Sept. 1827—1 Sept. 1841.
tijdperk 18 jaar. 1 Sept. 1841-1 Mei 1859.
De stichting wordt tot eene geneeskundige in-
richting voor krankzinnigen, 1 Mei 1859—31 Jan.
1861. De toepassing van dit beginsel meer en
meer tot volmaking.

Het „Ellendige Gasthuis" kreeg spoedig den naam van
dolhuis; behalve uit het huis principaal bestond het uit
6 huisjes, dolhuisjes, bestemd om daarin „zes razenden
aan kluisters te leggen of op te sluiten", en een 8 roeden
diep erf.

Het huis principaal bestond uit eene groote opkamer,
met kelder, aangrenzende kamer = de deel, en keuken,
in 1583 nog 2 kamers.

-ocr page 18-

r

De hoofdingang was tegenover het Agnietenklooster.

Op de deel vond men slaapbanken of slaapkoetsen, de
ramen van de kelderkamer waren van zware ijzeren traliën
voorzien. •

Het aantal verpleegden bedroeg steeds 6 in 1582, in 1583 8.

Bevreemding wekt dat de inkomsten van het huis weldra
Biet meer voldoende waren en dat de beide gasthuizen
uit eigen middelen een aanmerkelijken onderstand moesten
verkenen (in 1528). In dien tijd scheen dat niet moeilijk
te zijn daar talrijke goede lieden bijdragen gaven.

In 1538 waren de ontvangsten ƒ 118, in 1539 slechts
ƒ 84 bijdragen van de beide gasthuizen (kost, kleeren. e.d.).

De inkomsten werden niet vergroot, zoodat de gast-
huizen zich meer en meer bezwaard begonnen te gevoelen
en naar andere bronnen van inkomsten gezocht werd.
„Zoo pleeg er iemand in \'t land rond te gaen, om boter,
kaes, eijeren en de andere zaken te vragen"; een ander
vroeg in de stad en voor de poorten aalmoezen; de
vruchten uit den tuin werden te gelde gemaakt en een
gedeelte van den tuin verhuurd.

In 1551 bracht het St. Barbaragasthuis reeds een voor-
schot van
f 1427 in rekening, sedert 1528 daarenboven
nog vermeerderd door de jaarlijksche levering van een os
(geschat op ƒ 12!!) en koren ter waarde van /" 816, zoo-
dat het geheele voorschot
f 1603 bedroeg.

De oorzaak moet aan de toenemende duurte worden
toegeschreven, daar het huis toch eenige eigendommen
had verkregen en de rest van de schenking van den
Stichter en talrijke „makingen" in 1458, 1467, 1484(„Nelle
van de Weyde, wed. van Henryck Willemszoon, die in
het Dolhuys gestorven was, deed afstand van hare be-
zittingen ten behoeve van het huis"), 1490, 1493 en 1557.

Voor de verpleging in het Gasthuis moest door „enich

-ocr page 19-

van dien, tsy man ofF wijf, die int voersz. huis ontfangen
seilen werden" al zijne bezittingen bij overlijden aan het
huis achtergelaten worden, of wel was hij verpligt „den
gasthuse daer voer te geven jaerlycx Vyff ende twintich
Rynsche gulden, alsoe menich jaer, als die dolle in den
gasthuse gheweest waer."

Het Bestuur was toevertrouwd aan twee broeders van
St. Barbara en twee broeders van St. Bartholomeus gast-
huis en 2 mannen van de parochie van Sinte Nicolaes,
welk bestuur geen loon ontving en jaarlijks geheel of
gedeeltelijk veranderd werd.

Omtrent de opneming en het ontslag van de patienten
treedt het bestuur in overleg met vier oversten der stad;
de rekening en verantwoording geschiedt jaarlijks in tegen-
woordigheid van de oversten der stad of anderen uit den
raad en mede in tegenwoordigheid van de huismeesters
der beide gasthuizen.

Tijdens de eerste jaren van het bestaan van het gast-
huis (tijd van Karei den Stoute 1467) was het goedkoop.

In 1464 werd een mud tarwe, een mud garst, een mud
rogge, een mud haver, een kan wijn, een kapoen en een
gans voor één Oud Schild (niet boven de 15 stuivers)
verkocht; allengs werden de tijden duurder en werd de
administratie voor de gasthuizen nadeelig.

Sedert 1528 wordt slechts gesproken van één Admini-
strateur, den Huismeester van het Dolhuis of Dolhuis-
meester, terwijl in den Fundatiebrief 4 personen waren
aangewezen, in 1551 wordt een formeel contract vast-
gesteld dat voor de Administratie van elk der. gasthuizen
een broeder wordt gekozen, geholpen door een tweeden;
„de rogge of weyte" voor het brootcoorn, zal door de
gasthuizen geleverd worden, aangevuld door het St. Laurens
gasthuis.

-ocr page 20-

Den laatsten Februari 1576 werd door den deurwaarder
De Joernel aan de Huismeesters van beide gasthuizen
eene insinuatie gedaan waarbij „die Schoudt ende Burge-
meesteren der Stadt van Utrecht ordineren, dat zij bij
provisie ende onvermindert haer recht ten principal, ter-
stond halff ende halff bestellen het brootcoorn, dat van
noode zall sijn tot onderhoud van den ellendigen dollen
menschen, ende die selve leveringe continueren, daer sy
midlertyt verstaen hebben van de moeder van \'t Dol-
huys, dat die arme ellendige menschen gebreck lijden ende
roepen om broot; want de tusschen de Gasthuyzen ver-
rezen difFerenten waren geschapen soe subitelyck nyet
getermineert te kunnen worden."

Twee maanden later reeds werd tusschen de Gasthuizen
weder eene overeenkomst gemaakt gegrond op het contract
van 1551 en door \'t gerecht van Utrecht bekrachtigd en
op nieuw bezegeld.

Een eeuw na de stichting had het dolhuis moeite zijn
bestaan voort te sleepen, de middelen voor onderhoud
waren sober en ontoereikend, de aanvraag om plaatsing
werd dringender, door de toenemende duurte stegen de
uitgaven al meer en meer.

Het Dolhuis ondervond den invloed van de wereldsche
en kerkelijke beroeringen. (Beeldenstorm 1566, tachtig-
jarige oorlog e. a.) en hare administratie geraakte in nog
grooter verwarring.

Eenige invloedrijke mannen trokken zich de belangen
der ongelukkigen aan en vormden een broederschap.

Dirk PylI in 1582 Huismeester van het Dolhuis leverde
een verzoekschrift in aan de Gedeputeerden der Staten
van Utrecht, waarin hij op de sobere inkomsten wijst
die niet in staat waren om de 6 verpleegden, moeder en
meiden te onderhouden. Hij verkreeg de helft der Rant-

-ocr page 21-

soenen van de Rhenensche veenderijen en een jaarlijks
onderhoud van
f 224 en in 1583 het Paterhuis om de plaats-
ruimte te vergrooten. De overleden aartsbisschop Frederik
Schenk van Tautenburg had een jaarlijksche gift van
f 20
geschonken, de ommegangen door de stad op Victoria en
Paschen en meerdere giften verbeterden den toestand zoo-
danig dat in 1583 een batig saldo van
f 125 overbleef.

7 October 1583 had de afscheiding van beide gasthuizen
en de bevestiging der Broederschap plaats.

Van dit tijdperk blijven slechts treurige indrukken achter,
onkunde en vooroordeelen, gebrekkige inrichting, toene-
mende ellende der verpleegden, armoedige verzorging,
bouwvalligheid der stichting en verpleging met pestzieken.

Tijdperk 7 Oct. 1583-20 Sept. 1827.

Het aantal huisjes, petites maisons (giolen wat eigenlijk
plaats van seclusie, cachot beteekent) werd vermeerderd,
oorspr. 6, in 1583 komen er 3 bij, in de volgende jaren
nog 25, zoodat het aantal patiënten in 1640 40, in 1659
45 bedraagt, ten slotte is het geheele terrein door een
vierkant van huisjes omgeven.

Eigenaardig is dat in 1.613 twee kamers verkocht zijn
geworden, die, evenals het Paterhuis, na 1827 duur moesten
worden ingekocht.

Tot 1675 werden de patiënten in \'t kerkje van het
Agnietenklooster begraven.

\'Bij de poort van het Dolhuis vond men het Blok met
de bus om giften voor het huis te verzamelen.

„Die wel by sinnen zyt / wanneer gij hier aanschout

„T ellendig sinloos volk / siet dat ghy gierigheyd schout

„Tot dankbaarheyd aan Godt / die U by sinnen hout".

Waarschijnlijk werden ook hier de Plakaten aangeplakt
die in 1624 tegen het aanroepen, bespotten en met steenen

-ocr page 22-

werpen van krankzinnigen uitgevaardigd en reeds sedert
1623 daar gesteld werden.

In 1793 en volgende jaren werd het huis Principaal
verbouwd.

Boven den ingang kwam het wapen van het Dolhuis
voor, de twee kluisters met de woorden „aedes mente
aegrotantium" en de ketenen met den dollemanskop. On-
danks deze verbouwing, die veel geld gekost heeft, had men
aan de „verpleging" niets verbeterd of waren de ongeluk-
kigen in iets gebaat geworden.

In 1809 volgde wederom eene groote vertimmering die
uit geldgebrek gestaakt moest worden, de deel werd ver-
blijfplaats voor stille onnoozele mannen en vrouwen te
zamen, in 1822 werd de zaal voor de vrouwen ingeruimd.

Het aantal krankzinnigen was gering, de bouwvallige
huisjes werden verlaten en gedeeltelijk afgebroken en blijven
ten getale van 27 onder den naam van Oude en Nieuwe
hokken over.

Het geheele eerste tijdvak getuigt van een volslagen
gebrek aan eenige kennis aan het wezen en de behan-
deling van krankzinnigen. Ofschoon de stichter gesproken
had van krankzinnigen te herbergen en de stichting eerst
de naam van Gasthuis droeg, maakt de stichtingsbrief alleen
melding van razenden en dollen die gespannen of gesloten
moeten worden. Zelfs in 1808 verklaarden de Regenten
nog dat het Dolhuis een huis was om dolle menschen en
die in den hoogsten graad onnoozel zijn, op te nemen,
zelfs werd door een Regent Hoogleeraar de opneming
geweigerd van eene patiente lijdende aan Morbus melan-
cholicus, omdat zij verpleging behoefde! Krankzinnigen
waren onzinnigen, bezetenen, ellendige menschen, die slechts
onschadelijk moesten gemaakt worden. Ondanks de door
onze voorouders zeiven opgeteekende waarneming van het

-ocr page 23-

ontstaan van krankzinnigheid door gewone ziekmakende
oorzaken, zwaren arbeid, enz. bleef men bij de oude meening.

Geneeskundige behandeling werd totaal gemist, de Broe-
ders visiteerden de krankzinnigen, evenzoo bij herstel na
verklaring van de suppoosten, bij verschil van meening
nam men de toevlucht tot de stadsdoctoren of consilium
van het Collegium medicum.

Vóór 1625 waren er geene geneeskundigen. Toen werd
Dr. Johannes Bor Regent van het Huis en oefende tevens
praktijk in het Dolhuis uit en leverde geneesmiddelen. In
1651 werd Dr. Dirck van der Gall Regent die waar-
schijnlijk patienten en personeel behandelde.

Onder Dr. Peter van Wassenaer in 1666 vinden we
eene afzonderlijke apothekersrekening.

In 1670 werd Dr. Everard van Sypenstein tot Regent
benoemd, daarna vinden we vooreerst geene geneesheeren
meer onder de regenten, maar wordt melding gemaakt van
een huismedicus of Dokter van het huis. Zijne vorderingen
komen niet op de rekeningen voor, wel vindt men hem
onder de genoodigden op den refectie-maaltijd (1703 o.a.
Dr. Wachtendorp), daarna Dr. Tissot die in 1773 wegens
zijne hooge jaren afscheid nam.

Gerard Jacob Schut tot 1778 daarna Florus Jacobus
Voltelen die regent bleef tot zijne benoeming tot Hoog-
leeraar in Leiden. Dr. A. Harlingh, sedert 1762 rentmeester
van het Huis werd nu tot Doctor benoemd (het trakte-
ment als rentmeester bedroeg
f 150, in 1792 ƒ 200, terwijl
hij de hem in 1803 beloofde verhooging nooit ontvangen
heeft.) Dr. J. Bleuland bood men in 1809 na den dood
van Dr. Harlingh het doctoraat aan met een tractement
van
f 100, wat hij slechts één jaar genoot, daar hij inde
volgende nootlottige jaren er afstand van deed en de
betrekking tot 1825
gratis waarnam.

-ocr page 24-

In 1825 werd de Regent N. P. Visscher tot Rentmeester-
secretaris op een tractement van ƒ 150 en tot Doctor
van het Huis op een salaris van
f 50 benoemd, die een
krachtige steun geweest is voor de toekomstige hervorming
van het Dolhuis.

Onder de Regenten treffen we behalve den Hoogleeraar
Dr. J. Bleuland nog 4 geneesheeren aan die leden van de
Broederschap waren (1789 Dr. Johannes Theodorus Rossijn;
1798 Dr. Johannes Robol, Dr. H. W. Bosch. Dr. M. F.
Banens). De werkkring van geen dezer geneesheeren strekte
zich echter tot de behandeling van de krankzinnigen uit!!

In 1749 wordt expresselijk gemeld dat J. H. Oncoop
een aparten Doctor en chirurgijn mögt hebben", toen zijne
vrienden meenden dat hij nog weer aan zijn verstand kon
geraken.

Afzonderlijk staat nog gemeld dat Mr. Thomas, Chi-
rurgijn in het Jobsgasthuis in 1631 geconsuleerd werd
over Marie in \'t Dolhuis liggende, om te vernemen of
ze konde gecureerd worden, en dat in 1651 eene Engel-
sche vrouw eenige kuren in \'t Dolhuis deed. Er bestaat
eenigen twijfel of men hier te doen heeft met heelkundige
of geneeskundige kuren.

In 1592 komt er nog een post van f 6 voor van den
barbier die voor ƒ14 had aangenomen eene dolle vrouw
te genezen, de post is echter geschrapt, vermoedelijk heeft
de kuur geen gunstig resultaat gehad.

Chirurgyns of Barbiers komen geregeld op de reke-
ningen voor, reeds in 1586.
f 18 tot behoefF van meyster-
loon voor den Engelschen zijn voeten, 4 gulden 11 stuivers
voor \'t meysterloon van \'t been van Willem Susanna\'s-
zoon. In 1599 30 stuivers „voer het meysterloon van Rollen\'s
hooft en „de Meestersche Nielen Janss ontvangt 7 gulden
dat sy Willem, den jongen gemeystert heeft."

-ocr page 25-

In 1614 vinden wij opgeteekend dat „Mr. Jan van
Kervel den Barbier die Jacob Maes genesen heeft voor
42 gulden van dat hij cout vuyr hat aan de voeten.

Van 1614 tot 1633 was de heelkundige behandeling
met inbegrip van scheren toevertrouwd aan Mr. Jan van
Kervel, opgevolgd door Mr. Jan van Ewyk, wiens reke-
ning voor meesterloon en scheren in 1646 zelfs
f 133
bedroeg, waarna de Broeders hem een jaarl. tractement
van
f 48 toestonden, „waervoer hy alle gebreckelicke ende
dolle menschen sal genesen, soveel doenlyk, ende haer
ook alle jaren vier mael scheeren ofit als \'t nodich is".

In 1818 wordt het traktement van Benjamin van Senus,
die het huis 42 jaar gediend heeft van
f 60 tot f 40 ver-
minderd. Hij beleefde het toppunt van welvaart maar
ook het diepste verval van het Huis. —

In het College van de Broederschap hadden steeds de
invloedrijkste en vele beroemde mannen zitting.

Tot aan het eind van den 18\'^\' eeuw bedroeg het aantal
12, daarna 6.

Jaarlijks hadden op vastgestelde tijden vier vergaderingen
op het stadhuis plaats, tevens buitengewone vergaderingen
wanneer over de opneming van de lijders te raadplegen
viel.

De invloed der tijdsomstandigheden bleek duidelijk toen
in 1613, het Collegie bepaalde „dat Huismeesters, Broeders
Rentmeesters ende Moeders van het Dolhuis moesten
Professie syn, doende van de ware Christelijke Gerefor-
meerde relegie, sonder dat deselve by haer Collegies sullen
mogen worden aengenomen, geagreert ofte toegelaten,
tensy die nieuw vercorenen alvorens d\'Heeren Burge-
meesters als Super-intendenten gepresenteert ende by Haer
Ed. geapprobeert sullen syn, daervan alhier ter secretarie

-ocr page 26-

register sal worden gehouden." Deze bepaling werd in
1637, 1653 en 58 nog eens door een bevel van de over-
heid bekrachtigd. Tijdens de Bataafsche republiek werd
het bestuur ontbonden en in 1798 door het Intermediair
gemeente-bestuur opnieuw benoemd.

De omvang van de administratie werd steeds grooter.
In 1584 werd Rentmeester benoemd die een jaarl.
traktement van 6 gulden kreeg, in 1586 12 gulden een
paar schoenen; hij stond den eersten Huismeester en de
Moeder terzijde en kreeg in 1616 een traktement van
f 50.

Van 1681 — 1762 bedroeg het traktement /" 100. — De
Rentmeester kreeg weldra den naam van „Uitmaander"
en werd bijgestaan door een assistent, in 1718 „Huisvader"
geheeten, die op zijn beurt zelf weer een assistent had;
later zelf twee.

In 1800 werd de tweede assistent in verband met
het kleine aantal verpleegden afgeschaft; was er zwaar
werk te verrichten bij het behandelen der razenden dan
nam men per uur één of twee smidsknechts uit de
buurt aan.

Het vrouwelijk personeel bestond uit de Moeder op
een jaarloon van ƒ 12 met twee meiden Jannicke en Ida
met 10 en /" 8 huur.

Van de 9 verpleegden waren 8 vrouwen, voor de man-
lijke verpleegde beschikte men over de hulp van Celle-
broeders en uitwonend manlijk dienstpersoneel.

Bij ziekte of overlijden van de moeder werd de huis-
houding soms door de twee meiden voortgezet of door
de vrouwen van de huismeesters; in 1756 bedroeg het
traktement van de moeder
f 100.

De moeder stond direct onder den eersten Huismeester.

De inkomsten waren in 1592 nog vrij gering; de stad
gaf in plaats van f 224 thans f 200 jaarlijks.

-ocr page 27-

Verder had men de inkomsten van de Staten \'s Lands
van Utrecht
en van de Staten der Provincie, giften van
bijzondere personen, opbrengst van de omgangen,
d.w.z.
collecten langs de huizen van af 1584—1614 (in 1586
was de opbrengst 265 gulden).

De Broeders (Regenten) gingen zelve mede, tevens ging
de Burgemeester of een plaatsvervanger mede, de Uit-
maander (Rentmeester) twee van \'t geregt en in het Be-
gijnenhof waar geen manspersoon toegelaten werd, de
Meestersche of Priorin.

De beganckenissen op Paschen die veel minder op-
brachten en weldra ontaardden in het grootste schandaal
dat men zich denken kan.

Het was dan kermis in het kerspel van St. Nicolaas,
en de kermismenigte bracht dan ook aan het Dolhuis een
bezoek; zelfs tot
in het Dolhuis stonden de kramen en
het huis stond open voor een nieuwsgierig en baldadig
publiek.

Eerst in 1783 werd bij publicatie „de dolhuiskermis"
afgeschaft, de zg. Paasch-dol, waarop een razend gemeen
en onverschiUig nieuwsgierig publiek zich voor eene kleine
vergoeding vrijen toegang tot het tuchthuis, de vurige kolom,
de snykamer en het dolhuis verschafte. —

Aan het bezoek en het geplaag der ongelukkigen op
Zon- en andere dagen kwam echter geen einde, waarom
in 1810 door regenten besloten werd, dat voortaan de
krankzinnigen niet telkens door inkomende nieuwsgierigen
mochten worden geplaagd, waardoor zij in plaats van
beter erger werden gemaakt.

Eerst toen de tijdgeest was veranderd, nam het schan-
daal een einde.

In den voorafgaanden tijd was het een algemeen gebruik
om de krankzinnigen op kermissen en feestdagen aan het

-ocr page 28-

publiek ten toon te stellen. Ten genoege der bezoekers
en uit winstbejag wezen oppassers de eigenaardigheden
der krankzinnigen aan, tergden en plaagden hen en wisten
hun excentriciteiten te prikkelen, ten einde hen tot razernij
te brengen of belachelijke, walgelijke, soms ontuchtige
voorstellingen uit te lokken.

Het publiek beschouwde het als een recht op zoodanige
kermistooneelen te worden vergast. Nog in 1843 werden
de krankzinnigen hier te lande in een kerker aan nieuws-
gierigen voor eene kleine fooi getoond.

Gift van de gasthuizen,

Verpleeggelden, voor de ordinaire verpleegden eerst
25—32—70, ten slotte
f 100 en ƒ 30 entree, daaronder
waren eerst mondkost, kleederen, het huisje enz. begrepen,
weldra moest een beddeke en wollens, benevens eene ver-
eering voor de moeder en de meid medegebracht worden.

Voor de extra ordinaire verpleegden werden contracten
voor levenslang gesloten
f 400—ƒ 1500.

In 1787 vinden we een batig saldo van/"9000, in 1788
f 4000, eene verbouwing van f 24000 had plaats.

Alles liep te zamen om de financiën te gronde te richten.

Alle levensbehoeften werden duurder, de bijdrage van
de gasthuizen en gemeente werd niet betaald, evenmin de
verpleeggelden van particulieren, daarbij kwam nog de
tierceering.

Gelukkig was het aantal patienten in 1821 klein (14).

Na het jaar der tierceering werd de geheele huishouding
zoo zuinig mogelijk ingericht. De pannekoeken op Vasten-
avond benevens de eieren en bollen op Paschen, nog de
eenigste overblijfselen van vroegere tractatiën (reeds in
1597 kreeg elke verpleegde op goeden Vrijdag, een koek
van een braspenning, met wijn, sedert 1614 op de Hoog-
tijden, gebraden schapenvleesch en runderhutspot met pruimen

-ocr page 29-

en rozijnen, dikbieren witte brood, en sedert 1638 rijstenbrij
op Kerstdag enz.) werden afgeschaft evenals de maaltijden
der regenten en regentessen. Refectie maaltijd, vischmaaltijd,
wijnproef, „vriendelijke bijeenkomst", worstmaaltijd, souper
enz. Langzamerhand werden de verpleeggelden, giften
bijdragen enz. weer betaald en in 1823 was er weer een
batig saldo.

Opmerking verdient dat de krankzinnigen door den
bloei weinig hadden gewonnen.

Het is uiterst moeilijk een juist overzicht omtrent het
aantal in de verschillende tijden te verkrijgen.

In 1461 bedraagt het aantal, zooals reeds bekend is,
zes, arme ellendige dolle menschen „die van noode zeil
wesen ghespannen off gheslooten te houden lecgende"—•
In 1583 9, wat is op te maken uit de uitgaven voor de
tractatiën en het koren. Het aantal stijgt van 9 tot 20,
30 en 40 en in \'t midden van den 18"^®° eeuw het grootste
getal 45. In 1821 slechts 14. De patiënten werden alleen
met een voornaam of bijnaam aangeduid, bij de opneming
ontbrak vaak elke aanwijzing van geslacht of naam.

„Lijsje; Jutje: Merichje; het Klopje; de Bagijn; de
Princes; een Schotsman, wezende een soldaat; een Engelsch-
man, die langs de weg liep preeken; de dochter van den
droomer; Cecilia, wezende de zuster van een Predikant,
die tot Dordrecht op de Synode geroepen was; de stom-
pie gecke vrouw; een Spanpaard; een Portugees; Soldaten
uit verschillende legercorpsen enz.

Eerst werden slechts armen verpleegd op stadskosten
of op rekening van particulieren en van armenkamers,
allengs uit andere steden en provinciën en ook uit andere
standen der maatschappij op bijzondere contracten die
eene meer zorg vereischende verpleging verlangden, waar-
toe b.v. het verzoek van Ds. Kuiff, dienaar des godde-

-ocr page 30-

lijken Woords strekte, om voor zijns zusters zoon, Claes
Mom, het huisje van den Schotsman, in den hoek, te
ruimen en met planken af te schieten; of zooals voor
Frederik Lambertus het accoord gemaakt werd, „dat hij
de liberteyt zoude hebben van uit te gaan naar zijn be-
hagen, ook bij de moeder in de keuken te eeten en
boven op de kamer alleen te slapen"; ja zelfs buitenlanders
en twijfelachtige zielstoestanden treffen wij in het Dolhuis
aan, waarvan de soldaten uit verschillende legercorpsen
en de advokaat J. Herll uit Dusseldorp, tot voorbeeld
kunnen strekken.

Onder de eersten, die inderdaad stof tot een eigen-
aardig geschiedkundig overzigt der toenmalige tijdsom-
standigheden kunnen geven, behoort met name genoemd
te worden „de Dragonder, uit een Regiment Walen te
Amersfoort achter gebleven en den I Mei 1788, voor
rekening van de Staten der Provincie in het Dolhuis
opgenomen, zonder dat iemand ooit iets meer van zijne
herkomst vernam, die aldaar jaren verpleegd is en zich
door zijne Herculische kracht en verwoedheid vermaard
heeft gemaakt, daar hij gerekend werd in het eerste jaar
voor meer dan 250 gulden, volgens de rekeningen van
den houtkooper, smit, slotenmaker en metselaar, in zijn
hok vernield te hebben, zoodat men zich van hem zou
ontdaan hebben, had niet de Graaf van Athlone zijn
kostgeld tot 150 gulden verhoogd; aan kleeden viel niet
te denken; men wierp hem wekelijks eene andere deken
om als men zijn verblijf reinigde, hetgeen zóó gevaarlijk
was, dat daarbij telkens een smidsknecht adsisteeren moest.
Wanneer hij geholpen moest worden werd hij daartoe
met een eigenaardigen ijzeren grafFel of vangstok met
langen steel gevangen en op den grond gelegd. Tot in
1827 bleef hij aan ketenen geklonken, en toen hij later

2

-ocr page 31-

zijne cel verliet, weigerde hij zijn voedsel anders als uit
den steenen bak te nemen, waarin dit hem vroeger was
voorgezet. Wij vinden hem nog in het Museum der
Hoogeschool, als geraamte, zijne zware ketenen verbre-
kende.

Doch ook met genoemden advokaat J. Herll verdient
nader kennis gemaakt te worden, daar hij, evenals de
Dragonder, eene ware type is, en in de XVII^, evenals
deze in de XVIII® en XIX® eeuw, een der draden van
Ariadne is, die ons door den doolhof van het Dolhuis-
leven moet rond leiden.

Bij zijne opneming, den 23 July, 1666 was met zijne
beide broeders Arnold, advokaat te Dusseldorp, en Thomas
uit Roermond, op de Schoutenkamer een formeel contract
gemaakt.

J. de Goyer, R. de Goyer, R, Mode, H. van Westrenen,
P. van Wassenaer en P. Rosa, als huismeester, vertegen-
woordigden daarbij de Broederschap; voor 1500 gulden
nam men aan, den advokaat Johan Herll, zijn leven lang, in
het Dolhuis van kost en kleederen te voorzien, zijnde
Regenten verpligt hem ten allen tijde weder in te nemen,
als de patient eens kwam „te evaderen", terwijl bij zijne
herstelling voor elk jaar verpleging, 200 gulden in reke-
ning zou kunnen gebragt worden.

Hij schijnt het den Regenten spoedig vrij lastig ge-
maakt te hebben; want reeds den 26\'"" Augustus zien
wij hem met Teunis Visch en Jan, den knecht van het
Dolhuis, op reis naar Amsterdam, om hem, „met recom-
mandatie van den bewindhebber der Oost-Indische Com-
pagnie, den Heer Keuthen, voor eene goede conditie naar
Oost-Indië te laten aanteekenen. Ofschoon hij zelf daarin
had toegestemd, stelde hij zich op reis zoo geklijk aan,
dat men hem met veel moeite aan boord kreeg van het

-ocr page 32-

voor de Oost-Indische vaart bestemde schip, „dat van
Berckle van de Engelschen veroverd was."

Hij stelde zich echter zoodanig aan, dat men genood-
zaakt was, hem terug te brengen naar het Dolhuis, waar
hij hever al zijne levensdagen wilde blijven, als op zulk
een schip, erf onder zooveel menschen naar Oost-Indië
gaan.

Uit de van hem nog voorhanden zijnde geschriften
blijkt ten duidelijkste dat hij aan Folie raisonnante leed.
waarvan de periodische aanvallen dikwijls zóó hevig
waren, dat men verpligt was, hem op te sluiten en alle
vrijheid te benemen.

In kalmere tusschentijden wist hij de grieven, tegen
zijne broeders, wegens zijne gevangenneming en opsluiting
in het Dolhuis zóó goed in geschrift voor te dragen, dat
toen deze in handen waren gekomen van het geregt, de
Schout en Schepenen werden gecommitteerd, om Johan
Herll in het Dolhuis te gaan ondervragen. De uitslag van
dit onderzoek was, dat de Huismeester, Dr. P. van Was-
senaer, den 14\'\'" Mei 1667, op het stadhuis werd ontboden
en hem voorgehouden, dat de Schout en Schepenen „den
advokaat" niet krankzinnig hadden bevonden en men zulk
een man niet mögt opsluiten.

Nadat van weerszijden harde woorden gewisseld waren,
kon de Huismeester eindelijk niets anders verkrijgen, als
dat men Herll, nog een week 3 of 4, zou mogen in
\'t huis houden, tot dat zijne broeders waren overgekomen;
waarbij hij onopgesloten zou moeten blijven en vrij door
het huis gaan en staan, niettegenstaande de Huismeester
protesteerde van alle onheilen, die daardoor konden ge-
boren worden. De mededeeling hiervan, op den 20"" Mei,
aan de vergadering waarin nog J. van Berck, P. W. ten
Bogaert, C. de Beer en J. Casembroot, Heer van Rijne-

-ocr page 33-

steijn, tegenwoordig waren, gedaan, maakte op haar een
pijnlijken indruk. Intusschen werd zij voor kennisgeving
aangenomen en het verrigte van den Huismeester, die
intusschen aan de broeders had geschreven, goedgekeurd.

Acht dagen later, op Maandag, 27 Mei, werd het Col-
legie weder buitengewoon zamengeroepen, om van den
Huismeester te vernemen, dat onze advokaat, Zaturdag
namiddag\'s ten 5 ure, over den muur van het St. Nico-
laas Kerkhof was ontvlugt, zonder dat Jan Leendertsz
van Hoorn, diens broeder en de knecht, die hem op de
hielen waren nagejaagd, hem hadden kunnen inhalen;
Matheus Visch werd daarop naar Dusseldorp afgezonden
met volmagt om den vlugteling te arresteren en terug
te brengen.

Terwijl intusschen inzage genomen werd van de met
de broeders gevoerde correspondentie kwam, nog staande
deze vergadering, de tijding, dat de advokaat Herll te
Zuilichem (onlangs door den doorbraak van den Waaldijk
zóó zwaar geteisterd) vermoord was gevonden. De Re-
genten vonden goed Jan Leendertsz. derwaarts te zenden,
om hem aldaar in de kerk te doen begraven en van \'t
voorgevallene aan de broeders kennis te geven. Deze
meenden dat de resterende penningen aan het Dolhuis
moesten verblijven, daar aan het contract voldaan was;
de correspondentie werd in het archief gedeponeerd, de
■gemaakte kosten betaald en daarmede was die zaak af-
geloopen.

Van genoemden advokaat J. Herll echter vinden wij eene
zeer curieuse verzameling schrifturen, door hem in ver-
schillende talen geschreven, hoofdzakelijk met het doel,
om te bewijzen, dat hij onregtmatig in het Dolhuis werd
gehouden. Daaronder is eene opgave van het personeel,
in 1666 aldaar aanwezig, die wij hier mededeelen:

-ocr page 34-

„Die supposten van \'t Dolhuys te Utrecht 1666, Gecke
Sloor, jonckman, schoenmaker Dirrick Janszen; Jan Boeck
tinnengieter; Speldenmaker; Van der Schoor, schilder;
Jan Ciaessen; een knecht van de Bildt; Princesse; eenen
lammen ende simpelen man; een wijft vuytsinnich; Isaacq
Vleers; Joostinen Spreuten; Reynier van Rhee; Jan,
turfFbour; Jeurien; Styntien van de Vaert; Jor. Mom,
predicant; Arie Ryers et ma personne; op de buyten
plaetse. Op de voorplaetse. Antonius Frondesteyn eccles;
Jacob van Breda; Isebrandt, goutsmitt ende zijnen gebuir;
Jennetien; een phantastique ende ydelre wyfF; een clopien;
een schuldenaer vrouwe, vry verclaert; eenen bour Cor-
nelis genaemt; een oud wyfFken, gestorven; Anne Pieters,
gestorven; een Jermans, gestorven; twee Gesusteren; An-
tonis Bothalen; Meyke Gysberts; een hoochduytse vrouwe;
een klopie; een jonge dochter gants geck; Nielten Co-
ningh; moeyer ende meyt; Jan Luinaerts, verschoonder."

De verblijven der ongelukkigen droegen vroeger den
naam van huisjes, daarna hokken. — Hunne inrigting is
in den loop der eeuwen niet veel veranderd, de afmeting
bleef dezelfde; eene vaste krib, waarin de razende aan
kluisters kon worden vastgelegd, bevond zich, met stroo
gevuld, op den achtergrond; in een der hoeken was een
geheim gemak, dat naar buiten op de plaats uitliep; ze
waren met zware dubbele deuren voorzien, waarvan de
binnenste met zware nagels was doorklonken en met sterke
grendels werd gesloten; een klep, die gesloten kon worden,
verleende toegang tot den ongelukkige, tot dat de even
sterke buitenste deur met zware sloten digt ging en elke
toegang belette; daarboven was eene vierkante opening
met dikke traliën voorzien, die mede met een deurtje kon
gesloten worden. — Somtijds werd wel eens voor parti-
culiere rekening een bouwvallig huisje iets beter ingerigt,

-ocr page 35-

of een gedeelte van den gang met planken afgeslooten om
hen daarin te plaatsen, die men gaaf zou vinden, of om
van anderen niet gezien te worden; ook verlegde men de
rustigen naar de
deel in de slaapbanken en later naar de
zaal, eindelijk vinden wij contracten gemaakt om boven
te huisvesten, met de moeder te eten en door het huis
te gaan.

De meesten bleven echter levenslang in hunne huisjes
opgesloten, dewijl de normale toestand der opgenomene
een hooge graad van razernij was, die onder de behan-
deling dier dagen, in den regel bleef voortduren.

Wanneer de noodzakelijkheid tot opneming bestond en
er geen plaats meer was, moest men de rustige onnoozelen
naar hunne vrienden terug zenden; sommigen werden dan
ook wel voor rekening van het huis in de Groene steeg
of buiten de Weerdpoort besteed, of men trad in ruiling
met de gasthuizen. —

In die behandeling en verpleging moet natuurlijk in dit,
zóó vele jaren omvattende, tijdperk groote afwisseling ge-
heerscht hebben, deels van den geest des tijds en van de
omstandigheden, deels van den finantiëlen toestand der
inrigting, van de verandering der huismeesters en van het
dienstpersoneel afhankelijk.

Het lijdt geen twijfel, of „de dolle luyden" zijn, gedu-
rende de eerste dagen der Broederschap en ook in de
beide eerste eeuwen, veel beter verzorgd geworden, dan
in de onrustige tijden op het einde van dit tijdperk. Er
was toen ook iets meer huislijks in de geheele inrigting.
De moeder nam, in den aanvang met ééne en later met
twee meiden, de geheele huishouding waar, en het perso-
neel, dat later nodig was, kwam alleen bij dag in Huis.
Zij bezorgden te zamen, in het Huis, de wasch en ook
het broodbakken, waartoe het koren op een der van het

-ocr page 36-

Agnieten-klooster gehuurde zolders bewaard en buiten
gemalen werd, tot dat men, bij ziekte of vertrek van een
der meiden, eene waschvrouw nam om te wasschen en
een bakker om te bakken. De moeder ging zelve naar
de markt, om de dagelijksche benoodigdheden te koopen,
en de uitgaven van dien marktgang komen op de week-
cedul voor, bedragende reeds, in 1584, de som van 138
gld.. 14 st. 14 penn., voor negen verpleegden; de voor-
raad van koren, erwten en boonen was steeds toereikend,
om goed voedsel te kunnen geven; turf en hout werd
in genoegzame hoeveelheid opgedaan. Boter, maar vooral
kaas, komt voortdurend rijkelijk op de rekening voor;
karnemelk en zoetemelk werd op den kerfstok, bij Neeltje,
in den Engel, buiten Tolsteeg, of bij de boerin van Ame-
liswaard gekocht enz.

Dagelijks werd er bier gedronken, ofschoon niet van de
beste kwaliteit, daar de turfdragers eene betere verlangden.

Stokvisch, zoutevisch en haring staan geregeld op de
rekeningen; buiten de slagt kwam er ook nog versch
vleesch in Huis.

Linnen was in overloed voorhanden van het door de
moeder gesponnen vlas, waarvan nog menige webbe kon
verkocht worden.

Het Pylaken voor de kappen of tabbaarden der dolle
lieden werd jaarlijks in ruime hoeveelheid geleverd, en
ontbreekt het daarbij soms niet aan eene zekere weelde;
want wij vinden daaronder Oostersch, gekrompen, schapen
graauw laken a 5 gld. de kap, en wordt er eens 8 gld.
betaald voor het borduren, „van een soort lakensche py
met roode en witte zijde".

Hozen, wambuizen, tabbaarden, innocenten, lijfjes,
kousen, tofFelen, schoenen enz. werden verschaft, als de
familiën niet voor kleeding zorgden.

-ocr page 37-

„Het huis geeft hun. zoo hunne vrienden hen niet van
kleeding voorzien, een rooden duffelschen hansop, gelijk
men het noemt, zijnde een kleed, »waarvan het wambuis,
de broek en de koussen aan elkander vastzijn". Ook in
enkele huisjes werd ook nog wel eenige gerieflijkheid ge-
vonden. Het bed, dat medegebragt en gebruikt werd,
was bij overlijden nog wel eenige guldens waard en de
stroorekening van Duifhuis was daardoor niet zoo heel
hoog; doorgaans moet het daarmede echter slecht gesteld
zijn geweest, zooals wij uit de voorschriften kunnen op-
maken, die toch de hoogste eischen bevatten, die men
aan het dienstpersoneel stelde; eenmaal \'sweeks slechts
behoefden die huisjes te worden schoon gemaakt en van
versch stroo voorzien; slechts viermalen \'s jaars behoefde
men de ongelukkigen te scheren of het haar af te snijden,
dat altijd als een gevaarlijk werk beschouwd werd. waarbij
steeds buitengewone hulp nodig was, vooral, indien dit
personen gold, als den Dragonder, die daartoe met eenen
eigenaardigen ijzeren gaffel (vangstok) met een langen steel,
werd gevangen en op den grond gelegd.

Dat men het met dit schoonmaken niet zoo naauw nam.
blijkt bovendien uit de gelden, die men, in 1659 bij Joostjen
Spruijt in verschillende zakjes, ter waarde van 258 gld. 7
st. in haar huisje vond. Het toebereiden en uitreiken der
spijzen was bij het toenemend aantal verpleegden, eene
belangrijke bezigheid en soms hooren wij dan ook de
Huismoeder klagen dat zij het zoo druk heeft; en toch,
als de dollen in hunne huisjes verzorgd waren, ging zij vlijtig
aan haar spinnewiel, zoodat menige webbe eigen bereid
linnen door haar, ten voordeele van het Huis, verkocht
of wel in hetzelve verbruikt werd. Dit huishoudelijk
beheer blijkt ook uit de doove kolen van den turfhaard,
die even als de huiden der ossen en het vet der slagt, een

-ocr page 38-

geregelder! post van ontvangst op de rekening uitmaken.

Was er een doode in huis dan moesten de kelders in
het Agnietenkerkje of later in de Nicolaaskerk ontsloten
worden en van Engelsch laken vervaardigde Py werd voor
den dag gehaald; zoodat, toen b.v. Ganghien gestorven
was, de doodgraver van St. Geerten het graf opende en
de baar leverde; meester Peter te groef luidde en de
geburen de overledene naar de kerk droegen.

Slechts bij onvoorziene gevallen was de Moeder ook,
waarschijnlijk, verpligt de rol van baker te vervullen,
want wij vinden in een contract van 1691 daartegen ge-
waakt en opzetlijke bepalingen gemaakt. Bij zulk eene ge-
legenheid bleek dan ook de zorg van de Regenten voor
de herstelden, over wien zij reeds in de eerste jaren zeker
Patronaat uitoefenden; want in 1597 werd reeds „onze
kraemvrouw wel bezorgt uit het huys gelaten". In 1619
koopt de Huismeester, met zijne dochter o.a. ,,i6 lobben
en kraegies voor de zieke ter waarde van 3 gld. 13 stuivers,
en tevens „voor \'t kijnt van dé stomme gecke vrouw uit
Middelburg" 3^/« el donker graauw en 3^/2 el blaauw
laken, terwijl de vrouw en het kind later ,.op het schip
naer Zeelant besteld werden".

Ook bij andere gelegenheden werden zij bij hun ver-
trek van wege het Dolhuis verzorgd. In 1583 kreeg „Merri
Ghysberts 6 stuivers voor slapen, doen sy uit dat huys
ginck en de haer niemant, inne nemen wilde," en Mechtelt
Gerrits ,,doen sy uit dat huys ginck ende na Amsterdam
reysden" 1 gld. 10 st. In 1585 werd .,den Engelschman,
by advys van de Broeders, tot syn afscheyt gegeven 3 gld.
5 st.; dito in 1587 aan Jan Dirkss. 2 gld. 10 st." In 1594
werd voor rekening van het Huis de jongen van de
Vriesche vrouw gekleed, en het volgende jaar aari Niesgen
„die voor een wyll tyts int dolhuys geweest hadde.

-ocr page 39-

ende sy Godt heb lofF, nu gezond synde om uyt te gaan
nyet een penning hadde om aen te tasten", 3 gld. en aan
handen van Anna van Voirst „om uit den huyze te
scheyden, tot haer paspoort" 2 gld. 11 stuiv., uitgereikt.
In 1596 aan Elsgen „te hantreycken 2 gld., omdat sy daer-
mede uit het huys vertrecken soude". In 1597 aan May
Wevers „doen sy uit het Dolhuys moest gaen" 2 gld.
5 st. en in 1598 aan Griet Janss. 4 gld. 16 st. „op reys
naer Haerlem om te schouwen."

Aan eene eigenlyke behandeling van de patiënten werd
nimmer gedacht. Weinigen zouden zich aan ons vertoonen,
die gezegd konden worden „gaaf" te zijn.

In 1774 verhing Jan Schouten uit Ruwiel zich daags
na zijne opneming aan het touw, waarmede hij door den
opzigter aan de armen was gekneveld geworden, en in
1747 verhing Jacoba van Hees zich, die daartoe den band
van hare rok gebezigd had.

Op het laatst van dit tijdperk was zelfs nog geene
verbetering gekomen — integendeel! Wij vonden immers
\'den Dragonder, in 1827, nog uit den steenen bak zijn
voedsel nemen, hetwelk anderen in ijzeren bakken in hunne
hokken werd uitgereikt; wij zagen hoe die ongelukkigen,
ten spot van een baldadig publiek, dat genoegzaam vrijen
toegang had, aan allerhande mishandelingen waren bloot-
gesteld ; terwijl de buren, die een vrij uitzigt op de plaats
hadden, eenparig getuigenis afleggen, dat de ongelukkigen
van de zijde der oppassers, aan grove mishandelingen
bloot stonden en dat de Vader zelf. bij de minste over-
treding zijner geboden, steeds vlijtig „de bullepees" han-
teerde, die reeds in 1728 op de rekening voorkomt.

Na het bedroefde jaar der tiercéring was de geheele
huishouding zoo zuinig mogelijk ingerigt geworden. De
pannekoeken op Vastenavond, benevens de eyeren en bollen

-ocr page 40-

op Paschen, nog de eenigste overblijfselen der uitspan-
ningen, werden afgeschaft, en geen slagt meer in \'t Huis
gehouden, maar wekelijks 15 pond schapenvleesch en 15
pond rundvleesch aanbesteed; 18 tonnen bier werden uit-
gezuinigd, alsmede vat boter; de zoetemelksche kaas
werd door komijnen vervangen; de siroop was afgeschaft
en in plaats van turf werden kolen, met leem vermengd,
gestookt; het broodbakken hield op; alle leverantiën werden
aanbesteed en toen, na al die inkrimpingen de uitgaven
nog te groot bleken te zijn, werd in 1818, de geheele
voeding, met vuur en licht voor /" 2.10 in de week per
hoofd, of
f 0.30 per dag, uitbesteed; waarvan dan nog
de Vader zelf de aannemer was, die daarenboven al het
keukengereedschap moest leveren en onderhouden, zoodat
het inderdaad eene ongekende versnapering moet geweest
zijn, toen in 1814, de Commissie van Landbouw eene
uitdeeling van vleesch deed; want eerst in 1823 kon men
weder twee malen per week vleesch geven en dat wel
a
f 0.30 \'s weeks per hoofd.

Eene beschrijving van den Rentmeester in 1810, was in
1827 nog van toepassing „het Huis bestaat alleenlijk be-
neden in eene kamer tot berging van noodwendigheden,
eene kamer voor de Regenten, om daarin vergadering te
houden, een kamertje voor den Rentmeester ter verrigting
der zaken, hetzelve huis concernerende, eene keuken ter
bereiding der spijzen, een vertrek, waarin de zinneloozen,
voor zoo verre zij, uit hoofde van den hoogen trap van
derzelver krankzinnigheid, niet continueel moeten opge-
sloten blijven, gedurende den dag te zamen komen, en
eenige afgezonderde hokken, waarin zij des nachts zijn
opgesloten, terwijl de localen, boven in het huis, bestaan
in een vertrek voor de moeder, een voor de meid, eene
provisiekamer en eenige kleine kamers voor zinneloozen.

-ocr page 41-

die daarin, gevoegelijker dan beneden, kunnen geplaatst
worden; en de beschrijving van den Rentmeester-secretaris
en geneesheer Dr. N. P. Visscher eveneens aan het einde
van dat tijdvak, luidde aldus: „er was aan het gebouw
nog niets veranderd dan in de zaal die, na het wegbreken
van een paar hokken en het maken van ramen en eene
deur, bestemd werd voor vrouwen bij dag, doch nog
onafgewerkt en in ruwe muren; desgelijks al de kamers
boven de hokken werden thans dagelijks gereinigd;
doch dat van den Dragonder nog slechts éénmaal \'s weeks;
ook werden de krankzinnigen éénmaal \'s weeks geschoren."
Meer nog naar het leven is de schildering ons door den Hoog-
leeraar Schroeder van der Kolk geleverd, die toen zitting
had genomen in het Collegie van Regenten; „dit verblijf,"
zegt hij „bestond uit 27 hokken, die met zware deuren
en grendels voorzien waren, waarin, het midden eene kleine
opening was waardoor, in ijzeren bakken, die met ketenen
buiten de deur konden worden vastgemaakt, de spijzen aan
de ongelukkige bewoners werden toegereikt. Behalve eene
vaste krib met stroo of stroomatras was in dezelve noch
eenige bank noch tafel, tot gemak der ongelukkigen aange-
bragt, zoodat zij genoodzaakt waren te staan of zich op den
bodem te wentelen, wanneer zij niet den ganschen dag in
hunne krib wilden blijven liggen. Hierbij moet men noch
voegen, dat wegens de geringe opening, weinig verversching
van lucht plaats kon hebben, terwijl de reeds bedorvene,
door een in een hoek geplaatst secreet nog aanmerkelijk
verergerd werd. Een groot deel der krankzinnigen was
niet alleen bij nacht, maar ook bij dag. in dezelve op-
gesloten — de meeste dezer hokken kwamen uit op eene
algemeene plaats, die wegens slobberigheid en morsigheid,
bij slecht weder, weinig gelegenheid tot beweging kon
aanbieden. Voor bezigheid was geene gelegenheid ; de sexen

-ocr page 42-

waren niet afgescheiden en de tooneelen die daar plaats
hadden, moeten wij met een sluyer bedekken".

Wij moeten erkennen, dat er, op het einde van dit tijdvak,
letterlijk niets was, dat ons Dolhuis onderscheidde van de
andere holen des ongeluks in ons Vaderland, waarvan onze
beroemde Thyssen met regt getuigt; „weinig heeft zich de
inrigting onzer krankzinnigenhuizen boven den bekrompenen
geest der middeleeuwen verheven; velen leveren nog (1824)
het onteerend tafereel, dat, vóór de Fransche omwenteling
Bicêtre en vóór 1800, Bedlam en de overigen in Engeland
daarstelde".

„De meesten kunnen slechts als bergplaatsen van den
waanzin of als winstgevende ondernemingen van specu-
lanten worden beschouwd, waar alles ontbreekt, hetgeen
Salpetrière, het Bedlam, St. Lukas of aan de Berlijnsche
Charité het voordeel boven andere landen en eeuwen
verschaft heeft. Wij wagen dus naauwelijks den sluyer
op te heflfen, die de afwijking der geestvermogens in onze
gewesten omhult".

Als hadde hij den „sluyer der toekomst" opgeheven,
besluit hij voorspellend aldus; „Wij moeten het meest
hopen van de zorgen van onzen vaderlandschen Koning,
die ook de holen van het ongeluk op eene Hem waardige
wijze zal veranderen; zijn veel vermogende blik is alleen
in staat de duistere en verborgene krankzinnige-verblijven
te doorzien en het licht te schenken, waaraan een Neder-
landsche Esquirol of Burrow hunne zóó noodzakelijke, als
hartelijke gewenschte fakkels voor ons zullen ontsteken;
want reeds had Willem I die behoefte erkend en doorzien,
en de middelen in het werk gesteld, om het grootsche werk
grondig voor te bereiden, dat onder de regering van
Willem II tot volkomen ontwikkeling zou komen, om
onder onzen geëerbiedigden Koning, Willem III, zijne

-ocr page 43-

volmaking tegemoet te gaan; en reeds vormde zich in
ons vaderland een tweede Esquirol, die eerlang als een
edele menschenvriend zou optreden, om de regten van
de ongelukkigsten zijner natuurgenooten te verdedigen,
wiens komst in het collegie van Regenten van het Dol-
huis de
gapende klove daarstelt tusschen dit tijdvak
waarin wij geen enkel lichtend punt, geen enkele straal
van het licht, dat elders, reeds meer dan het vierde ge-
deelte eener eeuw begon door te schemeren, konden
ontdekken, en het volgende, waarin onmiddellijk op de
puinhoopen van het Dolhuis eene nieuwe stichting ver-
rijst, in wier gevel „Ziekenverpleging" te lezen staat.

Het door Schroeder van der Kolk, op de merkwaardige
en in hare gevolgen, zoo hoogst gewigtige vergadering
van 20 Sept. 1827, uitgebragte rapport, waaruit het maar
al te zeer bleek waar te zijn, dat eene geheele verande-
ring van het inwendige van het huis van noode ware
om het Dolhuis in een huis van verbetering van de onge-
lukkige krankzinnigen te herscheppen en de weerklank
der vergadering „dat hiertoe te geraken de wensch was
van alle Regenten", bewerkten dit schijnbaar wonder als
met eenen tooverslag!

Tweede Tijdvak van 20 Sept. 1827—1 Sept. 1841.

Het doodvonnis was thans over het Dolhuis uitgesproken
en hare hervorming werd voorbereid.

Financieele moeilijkheden deden zich voor, maar door
verkoop van al wat waarde had, schilderijen, koperwerk
enz., collectes, giften van particulieren, Stedelijke en Pro-
vinciale Regering werden dezen verbeterd. Ook uit den
gegoeden stand werden thans patienten opgenomen.

Aan de verbouwing en verbetering van het huis werd
thans begonnen.

-ocr page 44-

De inwendige dienst werd door het aanstellen van een
Direkteur en Direktrice en van dienstboden geregeld.

Schroeder van der Kolk bleef de geneeskundige behan-
deling leiden en behartigde met Dr. Visscher de nieuwe
orde van zaken.

Binnen een kort tijdsbestek werd het ondoelmatig dol-
huis in een model-gesticht herschapen, dat in ons land
niet geëvenaard en ook buitenlands bekend en geprezen
werd en berustende op het beginsel, dat de geneeskundige
behandeling de grondslag moet zijn van alle pogingen tot
herstelling van krankzinnigen.

Het gesticht zou voor 200 zieken plaats bieden.

Reeds vroeger waren door de Regeering stappen ge-
daan om betere kennis van de verpleging van de krank-
zinnigen te verkrijgen. (Z. M. Koning Willem I, Kon.
Besluit van 14 February 1814, 11 April 1818). Blijkens
de telling in 1816 werd het aantal krankzinnigen in de
Noordelijke Provinciën op 1259 begroot).

Het plan van de Regering om Rijksgestichten te bouwen
werd door het uitbreken van den Belgischen opstand
verhinderd.

In 1821 schreef de Plaatselijke Commissie van Genees-
kundig Toevoorzigt van Zuid-Holland te Haarlem eene
prijsvraag uit over de verbetering der krankzinnigenver-
pleging waarop door J. Guislain, den hervormer van het
krankzinnigen-wezen in de Zuidelijke Provinciën een ant-
woord werd ingezonden, dat met goud bekroond werd.

In 1825 werden van de 1828 krankzinnigen 702,293
mannen en 407 vrouwen in 47 verschillende verblijfplaatsen
verpleegd, hetzij in gevangenissen en werkhuizen, of wel
in zieken- en armhuizen of in meer bepaaldelijk voor
krankzinnigen bestemde inrigtingen, waarvan er niet één
was, die den naam van eenigszins tot verpleging bruik-

-ocr page 45-

baar te zijn kon dragen, het armoedige Dolhuis niet uit-
gezonderd.

De verbeterde inrichting trok spoedig de aandacht der
Regering: zij werd bezocht door den Referendaris bij het
Departement van Binnenlandsche Zaken die aan de Re-
gering voorstelde om ook elders het voorbeeld van
Utrecht te volgen.

26 Maart 1837 schilderde de Hoogl. J. L. C. Schroeder
van der Kolk bij de overdragt zijner Rectorale waardig-
heid, in zwarte doch ware kleuren, het lot der
krank-
zinnigen,
als in ons Vaderland al te zeer verwaarloosd.

In 1838 leverde eene nieuwe telling 1925 krankzinnigen
waarvan er 826 op 26 verschillende plaatsen werden
verpleegd, waarbij Limburg niet in aanmerking gekomen
was en 6 huizen niet waren opgegeven.

In het gesticht te Utrecht waren thans 100 krankzinni-
gen welk getal alleen door het Buitengasthuis te Amster-
dam werd overtroffen.

Uit alle Provinciën meldden zich lijders aan van ver-
schillende standen.

Na het uitbreken van den Belgischen opstand werden
de lijders uit Gheel in Utrecht geplaatst; met de Departe-
menten van Oorlog, Binnenlandsche Zaken en Justitie
werden contracten gesloten.

Uit plaatsgebrek moesten de lijders uit Gelderland en
Groningen worden afgewezen.

Eene overvulling der hoogere klassen kon alleen door
herhaalde uitbreiding en door het afwijzen en ontslaan
van ongeneeslijken worden voorkomen.

Het gesticht werd door landgenoot en vreemdeling,
menschenvrienden, deskundigen en hooggeplaatste personen
bezocht en ook beschreven. (Bezoek van Z. K. H. Prins
Frederik in 1836, Z. M. Koning Willem II in 1841).

-ocr page 46-

De weinig kostbare administratie, de eenvoudige in-
rigting van het beheer
en der inwendige dienst, moesten
gunstig werken op de geldmiddelen van het huis, die even
spaarzaam beheerd, als doelmatig besteed werden.

De verbazend snelle tpeneming der bevolking van alle
klassen stond in naauw verband met de voordeelige saldo\'s.

De hoogere klassen begonnen in 1830 bevolkt te worden
tot 1841, tot 1861 vinden we daarna eene steeds khm-
mende bevolking van de 3*^® klasse. Inmiddels waren ook
de gestichten Deventer en Zutphen hervormd.

Eene nieuwe Krankzinnigen-wet werd 29 Mei 1841 in
het Staatsblad opgenomen.

In 1838 waren nog 26 inrigtingen in ons land aanwezig,
de eene al slechter als de andere.

Door de Wet werden ze óf doelmatige verplegings-
gestichten, geneeskundige gestichten óf vernietigd.

Door de alom verrijzende geneeskundige gestichten werd,
zooals van zelf spreekt invloed uitgeoefend op de grootte
van de bevolking, die in 1841 vrijwel op dezelfde hoogte
bleef.

De afscheiding van rüstigen en onrustigen, convalescenten
en störenden was nog onvoldoende.

1 Sept. 1841 nam Dr. N. P. Visscher ontslag en trad
in zijn plaats Prof. Dr. J. P. T. van der Lith.

Tweede Tijdvak. Tijdperk 1 Sept. 1841 tot 1
Mei 1859.

Door de Wet van 29 Mei 1841 werd een einde ge-
maakt aan de onregelmatige, vertraagde en dikwijls ook
onregtmatige opneming van krankzinnigen, de verhouding
van het Bestuur van het gesticht en van den geneesheer
tot de regterlijke macht werd geregeld en de voorwaarde
van het ontslag bepaald.

-ocr page 47-

In 1842 werden twee Inspecteurs der gestichten voor
krankzinnigen in Nederland benoemd, de Heeren C. J.
Feith, Referendaris bij het Departement van Binnenland-
sche Zaken en J. L. C. Schroeder van der Kolk, Hoog-
leeraar in de geneeskunde aan de Utrechtsche Academie.

Door de Gemeentewet van 1854 werd de opneming
van de krankzinnigen regelmatiger, daar thans de arm-
verzorging opnieuw geregeld werd en zich tot de zieken-
en krankzinnigenverpleging uitstrekte.

Van nog grooteren invloed op de ontwikkeling en
finantieëlen voorspoed van het gesticht waren de belang-
rijke verbeteringen, herhaaldelijk door Heeren Regenten
aan de inrichting aangebracht, zoowel het gebouw als den
inwendigen dienst betreffend.

Het geheele gebouw werd van meubels voorzien,
grootendeels in den eigen timmerwinkel vervaardigd.

De fraai aangelegde tuinen waren voorzien van schom-
mels, kegelbanen, volières, konijnenbergen, eendenkom,
zitplaatsen, hutjes enz.

Een fraai billard en nieuwe piano\'s werden aangekocht
en de Bibliotheek uitgebreid. De gymnastiek werd ingevoerd.

Een groot deel van de verantwoordelijkheid en macht
bleef in handen van den Directeur en Directrice en bij
een bezoek door den Minister van Binnenl. Zaken in 1843
werd hij tot Broeder der orde van den Nederlandschen
Leeuw in 1848 benoemd.

In 1846 werd bij één verpleegde 1\'" klasse voor \'t
eerst een gezelschapsheer aangenomen, een opzigter en
opzigtster werd benoemd, die onder den directeur stond.

Ook voor de geestelijke belangen van de patiënten
werd gezorgd.

Reeds in 1837 werden de patienten geregeld bezocht
door den Predikant J. F. van Hoogstraten, vanaf 1852

-ocr page 48-

werd wekelijks eene godsdienstoefening gehouden, om
de 14 dagen door een predikant, de andere week door
een godsdienstonderwijzer.

In 1858 had de eerste Avondmaalsviering plaats.

Reeds in 1843 werden ook met de R. C. geestelijkheid
onderhandelingen aangeknoopt, maar eene geregelde Gods-
dienstoefening werd nog niet gehouden, wel een geregeld,
ziekenbezoek.

Ook voor de Israelieten werd gezorgd, een groot deel
werd in het Israëlitisch gesticht voor krankzinnigen te
Amsterdam opgenomen.

Het gemiddelde aantal jaarl. herstelden bedroeg 11.78,
staande tot de opgenomen als 0.35, dat der overledenen,
7.71 staande tot de verpleegden als 0.21.

De gezondheidstoestand der verpleegden was steeds
zeer gunstig.

Epidemische ziekten verschoonden de stichting evenwel
niet, influenza, febris intermittens en Cholera Asiatica: in
1849 werden door de Cholera 21 krankzinnigen en één
bediende aangetast waarvan elf krankz. overleden. In
1854 werden 10 vrouwen aangetast waarvan 5 overleden.

GEMIDDELD GETAL DER JAARLIJKS OPGENOMEN

MANNEN

VROUWEN

Totaal.

JAREN.

U. kl.

2e. kl.

3^ kl.

Totaal,

1«. kl.

2«. kl. 3e. kl.

Totaal.

generaal

1800—1828

2.38

2.38

1.68

1.68

4.06

1828-1842

7.14

3.79

10.64

21.57

3.35

1.78

6.07

11.20

32.77

1831—1842

9.09

4.72

12.45

26.26

4.27

2.27

7.00

13.54

39.80

1842—1849

4.77

4.80

16.70

26.27

3.84

3.41

12.94

20.19

46.46

Hoewel de inkomsten steeds grooter werden, dreigden
toch de uitgaven de inkomsten te overtreffen.

-ocr page 49-

In 1841 bedroeg de bevolking klasse 54 personen,
nml. 26 mannen en 28 vrouwen, tegen 1859 108, 48
mannen en 60 vrouwen.

De uitgaven voor de verpleegden klasse werden
niet door de verpleeggelden vergoed; het belangrijke
tekort werd door de andere klassen gedekt, waardoor in
1854 sterk bezuinigd moest worden en in 1855 de kost-
gelden verhoogd.

De opneming van krankzinnigen 3"^® klasse werd beperkt,
verpleegden uit andere provincies werden verwijderd, even-
zoo de patienten voor rekening van een der Departementen
van Algemeen Bestuur, behalve van Oorlog; voorloopig
werden geene ongeneeslijken meer opgenomen en tijdens
de cholera moest buiten het gesticht een lokaal gezocht
worden.

Langzamerhand hield het Utrechtsche gesticht geen
gelijken tred meer met de nieuwe gestichten, o.a. in 1849
het Provinciaal gesticht van N.-Holland; 1851 Provinciaal
gesticht van Friesland.

Niet alleen was het uitwendige thans onvoldoende maar
ook de inwendige dienst vertoonde leemten en was niet
voldoende overeenkomstig de vereischten, vervormd ge-
worden.

Er werd een nieuw contract tusschen Regenten en Ge-
deputeerde Staten gemaakt, de verpleegkosten werden met
f 30 verhoogd, de stad gaf eene bijdrage en zoo kon ten
slotte eene verbouwing plaats hebben.

Langzamerhand werd tot beginsel aangenomen dat voor-
taan de krankzinnigen-verpleging en de waarneming der
huishoudelijke aangelegenheden aan verschillende personen
zouden worden toevertrouwd aan wier hoofd, onder toe-
zigt van het Collegie van H.H. Regenten, de geneesheer
met den titel van geneesheer-directeur, zou staan.

-ocr page 50-

Tijdperk 1 Mei 1859 tot 31 January 1861.

De toepassing van het beginsel dat krankzinnigen zieken
zijn en dat de inrichting tot hunne verpleging eene zieken-
inrigting behoort te wezen, komt in dit laatste tijdperk
meer en meer tot volmaking.

Door verbeterde technische en oeconomische inrichtin-
gen begint het gesticht meer en meer aan alle vereischten
te voldoen.

Het aantal jaarlijks herstelden was in 1859 en 1860 25,
zijnde de verhouding tot de opgenomenen als 38.75 en
het getal der overledenen 18, staande in verhouding tot
de verpleegden als 0.08.

In 1860 treedt het Patronaat voor van krankzinnigheid
herstelden in werking.

Het 400jarig Bestaan van het gesticht werd den
Januari 1860 op plechtige wijze herdacht in eene rede-
voering van den Geneesheer-Directeur Prof. J. P. T. van
der Lith en door den Predikant J. F. van Hoogstraten.

-ocr page 51-

HOOFDSTUK II.

DIAGNOSES VAN 1840-1920

Vóór 1840 is de diagnostiek der psychosen nog weinig
omvangrijk — In de gestichten worden geen andere vormen
onderscheiden als:
Manie.
Monomanie.
Melancholie.
Dementia.
Idiotismus.

Toch beteekent deze indeeling reeds een zeer belangrijke
vooruitgang op het gebied der psychiatrie.

De leer der monomaniën, zooals zij door Pinel is be-
gonnen en door zijn leerling Guislain is gegeneraliseerd,
heerscht onbeperkt, maar staat tevens op het punt om te
worden afgebroken en te verdwijnen.

Onder deze diagnosen vinden wij in 1840 63 lijders
aanwezig, die van een behoorlijk etiquet zijn voorzien.
Deze zijn als volgt verdeeld:

Tabel I.

Van 1797-1840.

Manie. Monomanie. Melancholie. Dementia. Idiotismus.

Man . . 12 12 1 7 1

Vrouw .13 8 3 5 l

Totaal . 25 20 4 12 2

-ocr page 52-

Van deze patiënten zijn er 31 niet minder dan 20 jaren
onafgebroken verpleegd geworden. Het maximum van den
verplegingsduur heeft 54 jaren bedragen.

16 patiënten zijn van 10—20 jaren achtereenvolgend
verpleegd.

Van de 63 hier bedoeld heeft de kortste verplegings-
duur toch nog drie jaren bedragen.

Dit beteekent niet, dat er van 1797 tot 1840 .geen
patiënten zijn geweest, die korter zijn verpleegd. Dat zal
wel het geval zijn geweest.

Over hen zijn geen aanteekeningen meer aanwezig. Het
betreft hier alleen de 63 in de Agnietenstraat (toen Lange
Nieuwstraat) aanwezige patiënten, die geëtiquetteerd zijn
geworden, en in een register bijgeschreven. Het is niet
uit te maken of er voor dien tijd registers zijn geweest
en zoek geraakt, of wel dat er in 1840 een register is
ingesteld.

De patiënten, die toen in het gesticht zijn, zijn gerecru-
teerd uit alle provincies, ook uit N. Indië, en enkelen
uit Duitschland en België.

Velen worden in hoogere klassen verpleegd. Opmer-
kelijk is onder hen het groot aantal militairen, zoowel
soldaten (fuselier, jagersoldaat, fourier, kanonnier) als
officieren.

Overigens zijn onder de mannen alle beroepen verte-
genwoordigd — Advocaten, predikanten, ambtenaren en
studenten.

Wat de vrouwen aangaat, zoo vindt men er dienst-
meisjes, corsettennaaisters, melkverkoopsters, kroeghoudsters,
mangelsters enz. onder.

Van die 63 veteranen, die dus minstens 3 jaren in het
gesticht verpleegd werden, zijn er toch in later tijd 5
hersteld ontslagen.

-ocr page 53-

Van de overigen zijn er

44 in het gesticht gestorven;
12 niet hersteld ontslagen;

1 is overgeplaatst en >

van 1 is het lot onbekend.

Na 1840 verandert de indeeling der psychosen weldra.

De uitdrukking Monomanie gaat verdwijnen.

Aanvankelijk wordt in verband met de oppositie die
tegen de leer der Monomaniën wordt gevoerd nog
van Mania monomania, of van Monomania Mania ge-
sproken.

In den grooten eindstaat zal men zien dat de Mono-
manie die van

1797-1840 in 31,74 »/o.
Van 1840-1850 in 10,93 «/o.

Van 1850—1860 in 2,16 «/o voorkomt, na 1860 niet
meer genoemd wordt, behalve van 1870—1880 waar zij
onverwachts met 0,23 "/o vertegenwoordigd is.

Overigens is de eerste aanvulling na 1840 die met
insania epileptica, en wordt het tot 1860 gewoonte om
nog al dikwijls gemengde diagnoses te maken; Zooals
Mania-dementia, Mania Melancholia, Monomania melan-
cholia, Melancholia-dementia — wel een bewijs dat de
diagnose voor de toenmalige gestichtsartsen moeilijk-
heden bood.

In 1870 verandert, waarschijnlijk onder den invloed der
Nederlandsche Vereeniging voor Psychiatrie en van
Ramaer de nomenclatuur. Men kent nu:

1. Mania acuta.

2. Mania chronica (Moria).

3. Melancholia agitans.

4. Melancholia attonita.

-ocr page 54-

5. Stupiditas post maniam.

6. Hallucinationes.

7. Insania cyclica.

8. Insania epileptica.

9. Insania hysterica.

10. Insania morahs.

11. Vecordia.

12. Paralysis cerebri.

13. Dementia.

14. Imbecillitas, Idiotie (hydrocephalica).

15. Imbecillitas, Idiotie (atrophica).

Deze indeeling wijst een zeer groote vooruitgang aan
op diagnostisch gebied.

Allereerst is men niet meer tevreden met de diagnose
Mania en Melancholia.

Daaruit ontstaan de acute en chronische Manie, de
agiteerende en de attonite Melancholie.

Men merkt op dat de Manie soms door stupor wordt
gevolgd en onderscheidt dus stupiditas post maniam en
herkent de insania cyclica als eene zelfstandige ziekte
wier phasen genezen.

Men is gewoon geworden om ook elementaire symp-
tomen te gaan beschrijven en vat voorloopig de „Hallu-
cinationes" als zelfstandige ziekte te samen.

Ook de Idiotie wordt onderverdeeld in tweëerlei richting,
nam. in lichtere of zwaardere intensiteit, imbecillitas en
idiotie en naar de oorzaak ervan (hydrocephalie of mikro-
cephalie).

De dementie komt nog niet voor onderverdeeling in
aanmerking.

De monomanie is verdwenen. Van die leer is alleen
de moral insanity van Pritchard overgeschoten.

-ocr page 55-

Afwijken vooral echter doet het schema

P\'®. doordat het aan bekende ziekten gaat aansluiten
de insania epileptica aan de epilepsie, de insania hysterica
aan de hysterie.

2\'^® omdat als zelfstandig ziektebeeld de dementia para-
lytica haar intrede gaat doen onder den \'naam van para-
lysis cerebri.

omdat een eigen ziektebeeld wordt gevonden de
Vecordia of de waanzin.

Natuurlijk is deze ziekte aanvankelijk een zeer collectief
begrip geweest.

Als verschijnselen vindt men beschreven, rusteloosheid,
gejaagdheid, verwarde of „geklijke" redeneering, ver-
keerde denkbeelden en wisselende stemming; soms wordt
wel of niet gehallucineerd. Desorienteering, grootheids-
waan en geheugen defect worden slechts enkele malen
genoemd.

Ook wordt Vecordia beschreven als gevolg van Manie
en Melancholie en is het derhalve niet zoo heel gemak-
kelijk voor den tegenwoordigen onderzoeker precies te
weten, wat zij bedoelen, vooral omdat er van paranoia
nog niet gesproken wordt.

Evenals de Monomanie is evenwel ook de Vecordia
ten doode opgeschreven en hoe nuttig ook de onder-
scheiding dezer ziekte heeft gewerkt, leeft zij slechts van
• 1870—1900 in de nomenclatuur van het Utrechtsche
Gesticht.

Van 1870—1880 vinden we haar vertegenwoordigd door
0.69 »/o:
Van 1880-189Ö met 10.11 «/o.-
Van 1890-1900 met 11.81 »/».
Van 1900-1910 met 0.67 »/».

Daarna niet meer.

-ocr page 56-

Men moet intusschen niet al te verdrietig gestemd
worden over het verlies van ziektebeelden als de Mono-
manie en de Vecordia.

De Vecordia begint als de Monomanie verdwijnt.

Maar als de Vecordia met 11.81 "lo hoogtij viert, be-
gint eene andere ziekte met 1.2 ®/o van 1880\'—1890.

Die ziekte is van 1890—1900 met 5.09 »/o vertegen-
woordigd, van 1900—1910 met ISA&Vo en van 1910—
1920 met 7.51 «/o.

Als dus de Vecordia verdwenen is, viert de paranoia
weer hoogtij.

Maar in 1910 krijgen wij door den invloed van den
inspecteur Dr. Schuurmans Stekhoven nieuwe indeelingen
die door Dr. Cox worden uitgebreid.

Het schema werd nu:

1. Mania. Deze bleef echter niet zonder onderverdeeling.

Dr. Cox onderscheidt:

a. Mania.

b. Hypomania (Mania levis).

c. Mania overgaande in secundaire Paranoia.

d. Manie raisonnante.

e. Mania acuta.

f. Verwarde Manie.

g. Mania idiopathica.

h. Mania gravis.

i. Mania idiopathica degenerata.

2. Melancholia. Met de volgende onderverdeeling.

a. Melancholia agitata.

b. Akinetische motiliteits psychose.

c. Angstpsychose overgangsvorm naar affectieve mei.

d. Hypomelancholie.

-ocr page 57-

e. Melancholia op senielen bodem.

f. Melancholia passiva.

g. „ attonita.

h. „ hallucinatoria.
I. Hypomelancholia simplex.
j. Melancholia c. delirio.

k. Melancholia depress, c. delirio.
l. AfFektieve Melancholie, vermoedelijk als eerste
stadium eener hebephrenie of hysterische angst-
neurose.

3. Insania periodica. Deze bleef evenmin zonder onder-
verdeeling.

a. Periodische acute halluc-paranoia (period, amentia).

b. Circuläres Irriesein (Melanch. Maniak. I.).

c. Periodische Maniacale allopsychose.

d. Periodische Melanchohe.

e. Periodische Manie.

f. Akinetische-parakinetische Motiliteitspsychose.

g. Manie, als phase eener cycl-mot. psych.

h. Manisch-depressieve psychose.

i. Melancholia periodica met Melancholia halluc.
j. Insania cyclica.

\'4. Paranoia.

a. Paranoia hallucinatoria (subacute vorm).

b. Paronoia acuta (depressieve vorm).

c. Paranoia halluc. chronica. ^

d. Querulanten waanzin.

e. IJverzuchtswaanzin en paranoidkarakter.

f. Paranoia simplex chronica.

g. Chronische hallucinose.

-ocr page 58-

h. Paranoia chron. halluc. persecutoria.

I. Paranoia chron. systematica,

j. Paranoia.

k. Paranoisch nastadium eener acute hallucinose.

5. Insania neurotica.

a. Acute expansieve autopsychose door autochtone
ideëen.

b. Dwangvoorstellingen.

c. Tabes en angstpsychose.

d. Insania neurotica.

HYSTERIE.

a. Manisch-depressieve psychose met hysterie.

b. Hysterie met toevallen en hysterisch délire.

c. Hysterie met toevallen en hysterisch délire met
dementia hebephrenica (paran. vorm).

d. Melancholia periodica met hysterisch-psychopa-
thische constitutie.

c. Hysterische krankzinnigheid.

f. Hysterische krankzinnigheid met chorea.

g. Melancholia hysterica.

h. Amentia hysterica (hyster-délire).
I. Hysteria: melancholia rationalis.

j. Mania acuta met hyst-psychopathische constitutie

6. Amentia.

a. Paranoia halluc. acuta (amentia).

b. Uitputtings amentia.

-ocr page 59-

c. Paranoia halluc. acut (amentia) op den bodem
van typhoid.

d. Amentia (Fürstner).

e. Amentia met depressie.

7. Insania toxica»

a. Toxische delirien (uraemie).

b. Dipsomanie.

c. Dehrium Saturninum.

d. Post infectieus pueriUsme uitmakende het recon-
valescentie stadium van een infectiedehrium.

e. Lues hereditaria, myxoedeem imbecilhtas.
Idiotie met myxoedeem.

g. Symptomatische psychose d. diabetes.

h. Dementia alcoholica.

I. Chronisch alcoholisme.
j. Paranoia simpl. chronica alcoh.

8. Insania epileptica.

a. Dementia epileptica met epil. droomtoestanden.

b. Dementia epileptica.

c. Epileptische schemertoestanden met dementie.

d. Post—epileptische schemertoestand, waarin zich
delirium tremens ontwikkelt.

e. Epileptische droomtoestanden.

9. Dementia senilis.

a. Dementia senilis.

b. Deliröse Erkrankung des Greisenalters.

c. Dementia senilis met Korsakoff\'sche psychose.

d. Dementia senilis (confabuleeren).

-ocr page 60-

10. Dementia paralytica,

a. Dem. paralytica (exaltatie stadium).

b. „ „ (depressie stadium).

c. „ (demente vorm).

d. „ ., (delirium patalyticum).

e. Verwarde manie met hyperkinese van paralytische
aetiologie.

f. Dementia paralytica, demente vorm, met lichte
maniacale allo^—psychische desorientatie.

g. Demente vorm van paralysis progressiva.

11. Dementia organica.

a. Dementia bij hersensyphilis.

b. Dementia ex thrombosi cerebri.

c. Pouls lent permanent avec crises syncopales et
epileptiformes.

d. Porencephalic.

e. Dementia arteriosklerotica.

ƒ. Dementia ex thrombosi cerebri met Korsakoff\'sche
verschijnselen.

g. Dementia alcoholica met dementia post-apoplex-
cerebri.

h. Tumor intracranialis.

12. Dementia praecox.

a. Dementia hebephrenica.

Dem. hebephrenica (paranoische vorm).

c. Psychoschysis, beginstadium eener dementia he-
bephrenica. dementia paranoides of hysterie.

d. Dementia paranoides.

e. Katatonie.

-ocr page 61-

f. Hebephrenie.

g. Dementia praecox.

h. Dementia hebeprenica (katatonische vorm).

13. Dementia secundaria.

a. Dementia secundaria na functioneele psychosen.

14. Imbccillitas,

a. Imbecillitas.

b. Paranoia halluc. acuta (amentia) op den bodem
van imbecillitas.

c. Opwindingstoestand bij een imbecil.
<i. Stemmingsanomalien bij een imbecil.

e. Imbecillitas met chron. alcoholisme.

f. Periodische manie op den bodem van Imbecillitas.

g. Imbecillitas met hallucinaties.

h. Imbecillitas en dementia paranoides.

DEBILITAS.

a. Débilitas.

b. Periodische manie op den bodem van débilitas.

c. Paranoia halluc. acuta (depressieve vorm) met
débilitas.

d. Debiliteit (semi-imbecilliteit) met hysterische symp-
tomen.

INSANIA MORALIS.
a. Moral insanity.

-ocr page 62-

15. Idiotie.

a. Idiotie.

b. Idiotie en Epilepsie,

16. Casus ceteri.

a. Traumatische psychose (primaire).

b. Partieel psychisch infantilisme.

c. Confusio mentalis.

Men ziet dus dat het gebrek van deze nieuwe indeeling
zeker niet is te zoeken in de beperking van het aantal
namen.

Integendeel, wellicht zijn hier te veel vormen van
krankzinnigheid van elkander onderscheiden. Ik durf er
dan ook niet voor instaan dat twee verschillende gestichts-
artsen, niet herhaaldelijk eenzelfde patiënt in twee ver-
schillende groepen kunnen onderbrengen.

Veeleer is deze gecompliceerde indeeling een bewijs
voor de weinige scherpte onzer klinische ziektebeelden en
het is de vraag of de gewenschte scherpte daarvan wel
ooit verkregen zal worden.

Men redt er zich ook niet uit, indien men met Kracpelin
en Bleulcr er van uitgaat dat bepaalde psychosen onder
verschillende symptomengroepeering hun loop kunnen
nemen, en dat eene verschillende symptomengroepeering
slechts een phase van de geheele ziekte is. — Men kan
dan wel van „toestandbeelden" spreken, maar reikt zich
zelf daarmede een bewijs van armoede uit, wanneer men
erkennen moet dat twee ongeveer gelijke symptomengroe-
peeringen, toestandbeelden van zeer verschillende ziekten
kunnen zijn.

Dit echter zal uit de volgende staat blijken, dat evenals
de monomanie voorbij ging, nu ook de vecordia is voorbij

4

-ocr page 63-

gegaan en dat daarvoor in de plaats treedt, het begrip
der dementia praecox.

Deze dementia praecox vóór 1870 onbekend, is van
1910—1920 met 20.2»/9, een zeer belangrijk percentage
vertegenwoordigd.

Teneinde nu de lijst, die als tabel II hierbij is gevoegd,
te kunnen verstaan, moet men in aanmerking nemen, dat
de percentsgewijze berekening in de horizontale lijnen is
uitgedrukt, in tabel III in de vertikale lijnen.

Van de 672 lijders aan dementia praecox, die als zoodanig
gediagnosticeerd zijn. werden er 600 zoo geëtiquetteerd
van 1900—1920. Eigenlijk wil dit niet anders zeggen,
dan dat deze naam gebruikt wordt voor eene ziekte,
die vroeger anders werd genoemd. Trouwens ook de
dementia praecox schijnt haar hoogtepunt reeds voorbij
te zijn.

Van af 1916 begint men van Schizophrenie te spreken.
Thans zijn deze diagnoses nog aan de rubriek Dementia

praecox toegevoegd.

Te verwachten is echter dat deze ziekte van welke Régis
zegt:
..démencequoique ce nest pas la démence, précoce.
quoique la maladie n\'est pas précoce" ook wel zal verdwij-
nen en dat voor haar in de plaats zullen komen ziekten
die met namen als Schizophrenie, paraphrenie etc. zullen

worden aangeduid.

Overigens gaat deze diagnostiek der gestichtsartsen vol-
strekt niet evenwijdig aan de heerschende theoretisch-
psychiatrische opvattingen.

Duidelijk spreekt dit in het voorbeeld van Manie en
Melancholie.

Gewoonlijk wordt het Kraepelin als een verdienste aan-
gerekend, dat hij de melancholische en manische symptomen
groepeering niet als ziekte heeft aangezien. Zij waren óf

-ocr page 64-

onderdeelen der manisch depressieve psychose — de
insania cyclica der indeeHng — óf wel zij behooren thuis
in ziekten, die met dementia eindigden, gewoonlijk in de
dementia praecox.

Toch zien wij, dat van 1910—1920. 180 manie, 383
melancholie, 202 insania cyclica en 600 dementia praecox
van 2960 lijders werden opgenomen.

-ocr page 65-

1850-1860 1860-

1840—1850

1797—1840

I. Manie.....

Chron. Manie (Moria)
Monomanie.....

II. Melancholia (agitans)
Melancholia attonita .
Stupiditas post maniam

III. Insania cyclica .

IV. Paranoia ....
Vecordia....

V. Insania neurotica
Hallucinationes .
VI. Amentia ....

Acute Halluc. Verwardhe
Primaire „Verrücktheit\'
Vil. Insania toxica (alcoh.)

Delirium tremens .
VIII. Insania epileptica .

IX. Dementia senilis .
Dementia.....

X. Dementia paralytia

XI. Dementia organica.

XII. Dementia praecox .

XIII. Dem. Secundaria .

XIV. Imbecillitas ....

XV. Idiotie......

Xyi. Casus ceteri . . .

XVII. Niet krankzinnig .

XVIII. Onbekend of dubieu
„Waanzinnigheid"
Insania moralis .
Typhusdelirien .
Rheumat. articul.

11,09 ojo

55,26 »/„
4,99 o/o

18.47 o/o

14,47 o/o
7,27 o/o

1,66 o/o

26.30 \'lo
0,29 o/o

:{d

3,39 o/o
11,83 o/o

2,54 o/o
12,39 7o

1,69 »/o

4.62 o/o

1.85 «/o

0,97 o/o

0.66 o/o

4,05 o/o

5,36 "U

Totaal

-ocr page 66-

53

1

^OSES.

1870—1880

1880—1890

j 1890—1900

1900-1910

1910-1920

± 100 o/o

9.10 o/o

12.75 o/o

4.77 o/o

5,i7 o/o

11,96 o/o

1505

29.15 o/„

58,82 o/o

11.76 o/o

_

51

3.94 «/„

_

__

76

18.59 o/„

12.27 0/,

1,61 o/o

9.62 o/o

28.14 o/o

1361

4.81 0/,
12.50 o/„
1.85 o/„
1.10
o/o
3.6 «/„
4.95

18.55 o/„

47.59 0/,

47.59 o/o

_

166

68.75 o/o

12.50 o/o

6.25 o/o

16

5.83 O/o

14.58 o/o

24.13 o/o

53.58 o/o

377

3.09 o/„

11.03 o/o

35.51 o/o

49,93 o/o

453

46.8 0/,

46.4 o/„

3.2 o/o

250

15.04 o/o

7.65 o/o

19.26 o/o

53,82 o/o

379

45.36 o/o

35,16 0,0

1,03 o/o

97

3.37

4.74 o/o

55.60 o/o

39,65 o/o

232

8.98 o/o

84.26 o/o

2.24 o/o

89

2.30

21.42 0/,
13,03

2.62 o/„
8.73
3.37 0/0
10.09 o/j
0.29
o/o

_

1.53 o/o

33,84 o/o

62.3 0/,

1

130

21.42 o/o

35,71 o/o

14.28 o/o

14

11.86 0/0

16,99 o/o

7,36 o/o

34.56 o/o

353

10.78 o/o

14.54 o/o

6.12 o/o

65.88 o/o

343

10 o/„

12.67 o/o

32.39 o/o

710

8.31 o/o

19,77 o/o

16.85 o/o

51.68 o/o

445

4.58 o/o

85.32 o/o

109

3.11 o/o

4.01 o/o

3.23 o/o

89.27 o/o

672

6.51 0/^
12.07 <7„

_

100 o/o

4

17.44 o/o

16,27 o/o

14.65 o/o

45.11 o/o

430

9.25 o/o

14.81 o/o

12.07 o/o

19.44 o/o

108

11.35 o/o

13.52 o/o

74.07 o/o

88

11.11 o/o

5.55 o/o

83,33 o/o

36

66.37 o/„

11.32 o/o

27,58 o/o

10.34 o/o

62.06 o/o

29
919

50 o/o

100 o/o

_

14

50 o/o

100 o/„

1

13.5 c/„

12.24 o/o

10,37 o/o

11,56 o/o

31,38 o/o

1

9460

-ocr page 67-

DIA^

1860-187C
_
^

1850-1860

1840-1850

1797-1840

Manie.......

Chron. Manie (Moria)

Monomanie.....

Melancholia (agitans).
Melancholia attonita .
Stupiditas post maniam
Insania cyclica . .

Paranoia.....

Vecordia.....

Insania neurotica •
Hallucinationes .
Amentia ....
Acute Halluc. Verwardheic
Primaire „Verrücktheit
Insania toxica (alcoh.)
Delirium tremens .
Insania epileptica .
Dementia Senilis .

Dementia.....

Dementia paralytica
Dementia organica
Dementia praecox •
Dementia secundaria
Imbecillitas ....

Idiotie......

Casus ceteri . . .
Niet krankzinnig .
Onbekend of dubieu
„Waanzinnigheid".
Insania moralis . .
Typhusdelirien . .
Rheumat. articul. .

II.

III.

IV.

V.

VI.

VII.

VIII.

IX.

X.

XI.

XII.

XIII.

XIV.

XV.

XVI.

XVII.

XVIII.

25 39,68 «/o

20 31,74 «/o
4 6,34 o/o

12 19,140/0

2 3,170/0
177 46,09 o/o

42 10.930/0
68 17.70«/o

9 2.34 o/o
88 22,930/0
288 56,69 o/fl

11 2,16 0/0
99 19,48 o/o

12 2,36 0/0
84 16.53 0/0

5 0.96 o/o

9 1.96 o/e

355 38.41 \'I\'

233 25,21\'

1 0,1 \'Ih

1 0.12«/\'

1 0.1

36 3.89\'

73 7,9 \'

28 3.03\'

196 21.21\'

Totaa

924

384

504

63

-ocr page 68-

Noses.

1870-1880

1880-1890

1890—1900

1900-1910

1910-1920

Totaal.

137 10.71 o/o

192 16.58 0/0

73

7.43 o/o

78\'

6,69 o/o

180

.6,06 o/o

1505

1.15 0/0

30

2,09 o/o

6

51

3 0,23 o/o
253 19.01 o/o

76

167 14.42 0/0

22

2.24 o/o

132

11,05 o/o

383 12,89 o/o

1361

8

79

6.82 o/o

79

8.04 o/o

166

2

11

0,94 o/o

2

1

16

7

22

1.89 o/o

55

5,60 o/o

91

7.62 o/o

202

6,80 4/o

377

5 0.39 o/o

14

1,2 o/o

50

5,09 o/o

161

13,48 o/o

223

7,51 o/o

453

^ 0.69 o/o
15

117 10.11 o/o

116 11,81 o/o

8

0,67 o/o

250

57

29

73

204

6,87 o/o

379

IS 1,40 o/o

44

34

1

97

_

11

1,12 o/o

129

10,80 o/o

92

232

3

8

75

2

89

1

1

3

_

2

44

81

130

3

3

5

2

14

3.52 0/0

42

60

26

122

4,11 o/o

353

9

37

50

21

226

7,64 o/o

343

62 4.85 0/0

71

90

230

19,26 o/o

710

15

37

88

i 75

230

7,74 o/o

445

11

_

5

93

109

2

21

1.81 o/o

27

22

1,84 o/o

600 20,2 o/o

672

_

_

_

4

4

28

75

70

63

194

430

13

10

16

13

21

108

10

12

66

88

_

4

i 2

30

36

8

3

18

29

17.73 0/0

104

_

1

919

1

14

_

14

1
I

2
1

1278

1158

982

1199

2969

9460

-ocr page 69-

HOOFDSTUK III.

mutaties van de verpleegden.

Wend ik mij, nadat ik de diagnostiek der gestichtsartsen
het groote tijdvak, dat ik onderzoek, heb nagegaan,
tot de studie der mutatie, welke onder de verpleegden
heeft plaats gevonden.

Men verstaat onder mutatie, elke verandering in aantal der
verpleegden in een bepaald tijdvak. Er sterven patiënten, er
worden er hersteld ontslagen, er worden er niet hersteld
ontslagen, er worden er naar andere gestichten overgeplaatst.

De rest blijft als verpleegden over.

Om het lot der verpleegden uit de mutaties te leeren
kennen zijn van 1840—1920, voor ieder lOjarig tijdvak,
tabellen opgemaakt.

Allereerst een tabel A omtrent den jaarlijkschen aan-
voer der patienten. Hij gaat van 1840 regelmatig om-
hoog tot 1880 en komt in verband met de wet van 1884,
die voorschriften brengt omtrent de maxima patienten,
die verpleegd mogen worden, naar beneden.

Dan blijft zij ongeveer op dezelfde hoogte, totdat in
de tweede helft van het tijdvak 1900—1910 de invloed
van een grooter aantal, ook weer vrij snel ontslagen
onderwijspatienten eenigermate in de curve tot uitdruk-
king komt. De groote stijging in den loop van 1910—1920
is uitsluitend afhankelijk van de opening van het buiten-
gesticht „de Willem Arntsz Hoeve".

-ocr page 70-

Nevens deze cijfers voor het algemeene jaarlijks aantal
opgenomen patienten, is nu een tabel opgemaakt van die.
welke in het eerste jaar zijn overleden, die welke in het
eerste jaar hersteld en niet hersteld zijn ontslagen en die
welke over zijn gebleven.

De overplaatsingen spelen eerst in de laatste twee
decennia eenigermate een rol.

Uit die tabel blijkt, dat de krankzinnigheid eene ern-
stige ziekte is.

Van de ingebrachte patienten sterft in \'t eerste jaar
gemiddeld 11.71 »/o- (Zie Tabel B).

Van 1840—50 stierven in het eerste jaar twee "/o meer
dan in het tijdvak 1910—1920. Maar toch bedroeg ook
toen nog de sterfte 8,94
"lo in het eerste jaar der opneming.

Beschouwt men aanvullend ook de sterfte in de latere
jaren der personen die het eerste jaar overleven, dan ziet
men dat er gemiddeld 30 \'/o van alle opgenomenen in
de gestichten daar overlijdt.

Dit is het witte blok in Tabel B.

Dit percentage schijnt bij den eersten oogopslag in latere
jaren belangrijk te zijn terug gegaan.

Terwijl van 1840—1850 39.26 »/o overlijdt, daalt dit in
1910—1920 tot 22.69 «/o. Tabel C.

Toch zijn die cijfers allerminst vergelijkbaar, omdat er
van hen, die uit 1910—1920 zijn overgebleven, een aantal
zijn die in 1920 minder dan 10 jaar verpleegd zijn geweest,
maar nog niet overleden zijn. — Zij worden terug gevonden
in de curve der overblijvenden.

Dat is natuurlijk niet het geval met de van 1840—1850
verpleegden.

Wanneer men dan (zie Tabel C) in aanmerking neemt
dat er in 1920 nog 167 patienten overgeschoten zijn, die
langer dan 10 jaar verpleegd zijn en dus — tenzij zij worden»

-ocr page 71-

overgeplaatst of in enkele gevallen als rustige elementen
niet hersteld worden ontslagen — in het gesticht wel zullen
sterven, dan ontloopen die cijfers elkander zoo heel veel niet.

Werden de percentages der in het eerste jaar overledenen
22.69 gevoegd bij de 167 overblijvenden (Tabel C) die
5.5 °/o bedragen, dan was men al op 28 °/o. waarbij van
de 593 ook nog een groot aantal komt, dan ziet het er
uit alsof er ook nu nog 30 ®/o of meer in de gestichten
komt om er te sterven.

Wel blijkt, maar dit is dan ook alles, dat de sterfte in
het eerste jaar van opname geleidelijk is gedaald. Dit kan,
indien het samenhing met verbetering ten opzichte van
acute gevallen, bemoedigend zijn, indien deze vroeger
stierven en nu herstelden, dan zal dat echter in de curven
der herstelden moeten blijken.

De reeks curven die de in het eerste jaar hersteld ontslage-
nen weergeeft (2\'\'® reeks lijnen in Tabel B), geeft geen reden
tot overmatig optimisme omtrent het herstel der lijders, al
is ook dit aantal in het algemeen gesproken, iets toegenomen.

Het is niet buitengesloten dat ook herstel voorkomt
na verblijf van een jaar in het gesticht. Dit komt niet
tot uitdrukking in de reeks lijnen in tabel B, omdat
zij naar de overblijvenden (4*^® reeks Tabel B) overgaan.

Daarom is de witte lijn aangeduid, die het gemiddelde
, van het geheele aantal herstelden, welke van 1840—1920
zijn voorgekomen, aangeeft. Zij bedroegen 34.67 "/o.

In de Tabel C zien we echter dat het geheele aantal
der herstelden in een enkel 10-jarig tijdvak, zeker niet in de
latere jaren verminderd is en in het tijdvak van 1910—1920
33.2 ®/o bedroeg, waarbij eene zekere correctie moet worden
gevoegd voor hen die in de volgende periode zullen herstellen.

In verband met het tijdvak 1900—1910 waar het 32.68 »/o
bedroeg zal die correctie zoo heel groot niet zijn.

-ocr page 72-

De geringe vermindering der sterfte in het eerste jaar der
gestichtsverpleging, komt niet ten gunste aan de hersteld
ontslagenen. Die vermindering kan echter en zal waarschijn-
lijk daarop berusten, dat door betere verpleging, niet alleen
dreigende levensgevaren worden afgewend, maar vooral bij
chronische ziekten beter op voeding en ligging wordt gelet»

Zij zal dan deels in de curven van niet hersteld ont-
slagenen, deels in de curven van den verplegingsduur voor
den dag kunnen komen.

In de derde reeks lijnen van Tabel B. zijn de in het eigen
jaar van opneming niet hersteld ontslagenen in beeld gebracht.

Deze reeks lijnen schijnt inderdaad in snel tempo te stijgen»
Maar zoowel de lijnen die de niet herstelden in het jaar
van opneming, (Tabel B) als de cijfers der later niet hersteld
ontslagenen (Tabel C.) zijn door velerlei factoren beinvloed.

Vooreerst kent men beter den loop der chronische
psychosen en ontslaat dikwijls den patiënt als eene acute
exacerbatie voorbij is, niet hersteld, die men in vroegere
jaren hersteld ontsloeg.

Dan bestaat er eene zekere neiging van de gezinnen
om het krankzinnige medelid, dat zij zoolang het lastig
was, niet konden verplegen, thuis te laten sterven.

Dan is er de steeds sterker sprekende financieele factor»
De gemeente moet voor den armlastigen krankzinnige be-
talen, ook voor den minder vermogende. In het laatste
geval spreekt zij echter de minvermogende aan voor de
geheele of gedeeltelijke verplegingskosten. Velen kunnen
dit niet dragen en hebben liever den patiënt, als hij niet
heel woest is, thuis.

Eindelijk dringen de gemeentebesturen gaarne aan op
ontslag, zoodra dit maar eenigszins mogelijk is.

Al deze factoren zouden die curve in de hoogte moéten
drijven.

-ocr page 73-

Daartegenover staat, dat men in de latere jaren veel
meer overplaatsingen van het eene naar het andere ge-
sticht ziet plaats vinden (zonder steeds met het
belang
van den patiënt
rekening te houden).

In verband met administratieve overwegingen is dit aantal
heel groot geworden. Dit drukt de curve weer naar de laagte.

Het is door het zeer groote aantal factoren welke die
reeks beheerscht, moeilijk om te oordeelen.

Het gezamenlijke getal der niet herstelden 21.19 »/o is
in de witte lijn van de derde reeks aangegeven.

In tabel C is er geen groep cijfers die zoo schommelt
als juist die van de niet herstelden.

Na de uiteenzetting in de vorige bladzijden kon men
niet anders verwachten.

De vierde reeks lijnen van tabel B leent zich nog
minder tot beoordeeling dan de vorige.

In de overblijvenden na het jaar van opneming zijn
namelijk allen bijeen die niet in het eerste jaar gestorven,
hersteld of niet hersteld ontslagen zijn.

In verband met den duur der verpleging die in het
volgend hoofdstuk zal worden besproken heeft zij echter
eene beteekenis. De witte lijn is het overschot, dat ge-
rekend op alle patienten van 1840-1920 opgenomen op
Januari 1920 nog in het gesticht was nagebleven.

• Was het gezamenlijke aantal patienten veel grooter
geweest dan zou deze lijn steeds zijn ingekrompen.

Afgezien van overplaatsingen zou het stukje zich dan
in hoofdzaak bij de 1»\'« en witte lijn gevoegd hebben.

Dan krijgt men den indruk dat de uitspraak, die voor
40 jaar ook door Dr. A. Th. Moll werd gegeven „er
sterven in de gestichten ruim 30 »/o, ruim 30 ®/o genezen
en ruim 30 "lo worden niet hersteld ontslagen", ook nu
nog ongeveer geldt. _

-ocr page 74-

Tabel A. WIJZE VAN ONTSLAG.

(Mutaties in \'t jaar van opname.)

JAAR.

c
E

O

a
u
a

Q.

O

a
u
T3

I-.

<J
>

O

■6

S2

u

X

2
"41

e

Hl
JS

OJ

2

^ ■

c: tj

> t»
O >

N
Ji!
Q
n!

tH

M
■w

Q>

z

•O

a

tj
^

a
O

"D.

ff

tj
>

O

1840

10

10

1841

33

3

5

25

1842

32

5

5

22

1843

53

5

8

3

37

1844

46

5

8

1

32

1845

41

5

8

1

27

1846

40

5

1

7

1

2

26

1847

57

6

9

5

37

1848

44

6

5

2

31

1849

28

5

1

22

1850

36

1

5

2

28

1851

47

3

11

4

29

1852

42

5

7

2

28

1853

40

5

10

2

23

1854

51

7

8

3

33

1855

61

11

16

2

32

1856

57

9

3

45

1857

53

10

9

3

31

1858

54

5

9

39

1

1859

67

9

11

2

42

3

1860

62

6

14

2

38

2

-ocr page 75-

SS — — O^OOO^ON

UI I-U M

IsJ -v) W O

►t\' U) N) —

Opgenomen.

cr
n

Overleden.

— ^J Ok UI ^vl vO U>

Hersteld.

a\\

Niet hersteld,

(O — —

O «Tl

— K)
00 —

— N)
OO — Jx

^ U) — —

Overblijvende
verpleegden.

Ol i-b.
O

CT* 0^
NJ N>

Ui as
UI u>

a^

a\\

w

O

i I I I I I I i

Niet krankz.

I ! I I

I I I I I I t I 1 I I

Onbekend

I I I I I

I I I I I i I

Overgepl.

— N>

-ocr page 76-

Ovovoovooooooooooooooooooooooooooooooooo

cr

>
>

vO

O _ _

ON UI UI

VD 00 ^ C\\ VJl

— H-hUWOOOO — NO — VOOOOVOOVOOVOVOVD^OO»—
0o\\0v00vjl0oui — lv)0\\Ui .....

Opgenomen.

O — o^c^oo^^^o^o

Overleden.

vooo — —

fOUIUIUItOtO^-tvJIO — tO»— — — M-

Hersteld.

ON
Ui

Niet hersteld.

H- Ul — ^ ~ hJ

OOVO —

ts> Ln >t>.

Overblijvende
verpleegden.

Illlllll----

Niet krankz.

I I I I I

Onbekend.

I I I i I I I I

= I I I I I I I i I I I I I I i I I I I ^ I

Overgepl.

-ocr page 77-

3
>3

00

^

ON

vO

Cn

^

>3

3

K)

3

O

vo

s

s
00

VO
O

1

t3

w

UI

w

OJ
OJ
UI

u>

Ul

Ui
OO
NJ

^
w

to

vO
CTN

Os
ON

(—*
NJ

00

O

u>

Opgenomen.

lO

O-

Ok.
UI

OJ

S)

w

N>

Oi

ON

O

Overleden.

■v]
U)

•V)

O

N>

ON
^

ON
^

Ul
^

Ul

ÜJ

lO
O

w

N)

to

w

Hersteld.

\\0

S

NJ
h>)

M

u>

IsJ
ÜJ

to

OJ

O

^

Niet hersteld.

s

N)

UI

w

to
O

N>
O

to

Ul

IsJ

OO
NJ

O

OO

w

Ul

ON

Overblijvende
verpleegden.

v-n

1

u>

Ul

U>

-

-

1

-

1

1

1

Niet krankz.

1 1 i 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

Onbekend.

3

-

VO

VO

to

-

ON

00

00

Overgepl.

H

£u
cr

2-
>

Os

-ocr page 78-

Tabel A.

Behalve in de jaren 1915—1920 vinden we eene toename
van het aantal opgenomenen.

Dit geldt eveneens voor alle gestichten tezamen.

65

BEVOLKING OP 31 DECEMBER.

JAAR.

Het Rijk.

De gestichten\'

JAAR.

Opgeno-

Utrecht
gesticht

Absoluut.

Per 10.000
inwoners,

men
totaal.

opgeno-
men.

1849

3.056591

1.187

3.9

1850

458

28

1859

3.309128

2.070

6.3

1860

688

67

1869

3.583970

3.375

9.4

1870

943

108

1879

4.012693

4.216

10.5

1880

1081

132

1889

4.511415

6.079

13.5

1890

1366

93

1899

5.104137

8.139

15.9

1900

1779

91

1909

5.858175

11.746

20.1

1909

2699

140

1910

5.945155

12.390

20.8

1910

2791

128

1911

6.022452

12.903

21.4

1911

2883

166

1912

6.114243

13.488

22.1

1912

2873

296

1913

6.212701

13.975

22.5

1913

2897

303

1914

6.339705

14.510

22.9

1

1914

2994

382

-ocr page 79-

Mt àc luutdtieo

vn-

* H»« H

Jk
i

lip
il Si

Il i

lijpü

V« Si

SX. 5
-a. «N

OvcrfeAt«.

iiiiHii

a «

ihm

""" \'"nv"""»\'--j-ini-num--ri.gjf |"|"NM-i 1 I fi-ni3_fl F4VA-M_•

Xer^iZi Onlifa^tn. Sluit fierjWiCnWcyn Oiief E^enbe l\'crpCîCgiW ThUt 3CranfuiinniQ C^er^iaaUi.

cr
Ö3

J
1

ON
ON

, s

•I

m

-ocr page 80-

Tabel C.

67

Eindstaat van de mutaties van alle opgenomenen
van 1840—1920 op den
Isten Januari 1920.

JAAR.

"ra

CS

S

c

(U
•O

"u

u

>

O

2
u

X

13

W
2

■Q.

u

CP
^

(J
>

0

t
u

(J

"o.
i-.

lU
>

s

n

^ öJ

P

Z N

-a

n
<j

^
a

0

1840-1850

384

151

137

93

1

0

0

3

1850-1860

508

202

. 208

68

14

0

0

16

1860-1870

924

326

423

139

31

0

0

5

1870-1880

1278

402

489

352

16

11

0

8

1880-1890

1158

392

303

405

5

27

0

26

1890-1900

982

315

291

312

9

48

4

3

1900-1910

1193

283

390

277

144

81

2

16

1910-1920

3033

690

1009

328

381

593

27

5

Totaal
1840-1920

.9460

2761
28.110/0

3250
34.350/0

1974
20.86\'/«

600

6,34 0/0

760
8.03 0/0

33
0.34 0/0

82
0.86 0/0

Procentsgewijze.

1840-

•18S0

100

39.26

35.62

24.18

0.26

0

0

0.78

99.76

1850-

•1860

100

39.59

40.77

13.33

2.71

0

0

3.14

99.57

1860-

■1870.

100

35.21

45.68

15.03

3.25

0

0

0.54

99.75

1870-

■1880

100

31.36

38.14

27.46

1.25

0.86

0

0.62

99.69

1880-

1890

100

33.71

26.06

34.83

0.43

2.32

0

2.24

1890-

■1900

j

100

32.13

29.68

31.82

0.92

4.99

0.41

0.30

100.25

1900-

1910

100

23.82

32.68

23.21

12.07

6.79

0.17

1.34

100.08

1910-

1920

100

22.69

33.20

10.79

12.54

19.51

0.89

0.16

99.78

-ocr page 81-

HOOFDSTUK IV.

duur van de verpleging.

Omtrent den duur der verpleging geven de cijfers uit
het Utrechtsche gesticht eenige merkwaardige inlichtingen.

Zooals in ons eerste hoofdstuk is gebleken, werden in
vroeger eeuwen, de contracten voor krankzinnigen eensaf
voor levenslang afgesloten. Aan mogelijkheid van herstel
dacht niemand.

Geleidelijk maar langzaam verandert dit.

In 1840 waren er (zie hoofdstuk II) honderd patienten
in het gesticht. Van 63 was de verplegingsduur bekend.

31 waren niet minder dan 20 jaar,

16 van 10—20 jaar; hij die er het kortst was geweest,
had reeds 3 jaar het gesticht bewoond.

der patienten, van wie er gegevens waren, waren
dus langer dan 6 jaar in het gesticht geweest.

Uit de curven die hiernevens gaan, en die de duur der
verpleging in 20-jarige tijdvakken weergeven, ziet men met
één oogopslag, dat de verplegingsduur der patienten veel
korter wordt. (Tabel I en II).

Voor den gemiddelden veplegingsduur vindt men jaar.

Van 1840—\'60 was er al 50 «/o binnen \'t jaar ontslagen —
en dit blijft geleidelijk stijgen.

Van 1900—1920 werden er in \'t eerste jaar al 63 °/o

ontslagen.

Langer dan 15 jaar bleven er van 1840-60 8.06»/«
in hetzelfde gesticht. Van 1900-1920 maar 0,88 «/o.

-ocr page 82-
-ocr page 83-

Tabel II.

DUUR VAN DE VERPLEGING (in procenten.)

-O

a
a
a
E

«N
l

O

•d

c

§

B
in
l

-n
c
E

T

VO

U

(0
Bs

u

R]
Ü
tN

u
ra

-f

l
fO

u

to

ON

l
lO

ü
ra
ü

1
O

u

ra
•Ü

1
in

k.

(TI

•Ji

tN

l
O
CM

ra
.2,
ON
ts

l

u-l
fN

ü

ra

.5,

to
l

O

m

g

li
m o

■d

n

a
O

1

S
a

ra
<

ra
>

P

H.12

16.05

20.05

j

!20.27

i

6.66

5.97

6.03

3.04

2.33

1.30

0.55

1.47

1.82

0.59

892

1840-1860

17.54

24.53

20.53

12.35

[

4.82

5.95

4.57

2.67

1.54

1.25

1.125

1.-

1.94B

0.15

2202

1860-1880

18.62

22.80

17.63

1

10.74

5.74

4.94

7.55

3.47

1.95

2.44

1.87

1.22

1.07

0.43

2140

1880-1900

23.95

22.02

1

\'17.48

12.11

6.23

6.96

6.41

3.23

0,88

4163

1900-1920

Vergelijken we in de tijdvakken 1840—1860, en 1900—1920 het aantal patienten met een
verplegingsduur van 15—19 jaar en hooger, dan vinden we in de eerste rubriek 8,06
°lo. in de
laatste 0.88 "/o, d.w.z. slechts */io heeft thans nog den langen verplegingsduur van 80 jaar geleden.

ON
VO

-ocr page 84-

Het is ook hier weer waarschijnUjk dat verschillende
factoren samenwerken, om dit resultaat te bereiken.

Vooreerst komt in de latere jaren meer de neiging voor
den dag. om verbeterde maar niet herstelde patienten,
zoodra mogelijk aan het gezin terug te geven en hun
arbeidskracht weer te benutten.

Daar het grootste aantal patienten voor rekening van
Rijk, Provincie of Gemeente verpleegd wordt en de verple-
gings-kosten, vooral in de laatste 5 jaar, in een nauwelijks
te begrijpen tempo zijn gestegen, is er een zekere drang
van die zijde om den duur der verpleging kort te doen zijn.

Er is ook een factor in de wet van 1884 te zien, die
de verpleging van krankzinnigen voor de gemeente tot
plicht maakte. Vóór dien tijd waren er in de oude mannen-
en besjeshuizen heel wat dementen, die allen meer of minder
onrustig en door onzindelijkheid vaak moeilijk in de ver-
pleging waren, opgeborgen. Al deze elementen worden
nu naar de gestichten geloodsd, wat voor de betrokken
personen stellig gelukkig mag heeten.

De meer gecompliceerde toestanden in de maatschappij,
het veel losser worden der banden, die de gezinnen bij-
eenhouden, de verminderde neiging om iets voor oudere
en lastige familiebetrekkingen te doen, doet zich steeds
sterker gelden. Hen af te schuiven naar rijk of gemeente
die voor hen de gestichtsverpleging moet betalen, is ge-
woonte. Het resultaat is, dat in de latere jaren zelfs van
elke tien patiënten één boven de 70 jaar wordt opge-
nomen.

De meesten dezer patiënten sterven dan binnen het
jaar. Ook dat verkort den verplegingsduur.

Nu zijn er aan de verkorting van den verplegingsduur
vóór- en nadeelen verbonden.

Onder de voordeden reken ik. dat de familiebanden

-ocr page 85-

door ontslag, ook al is niet volkomen herstel gevolgd,
nauwer blijven. De ervaring in de gestichten toch leert,
dat het aantal hen gebrachte bezoeken in omgekeerde
reden staat tot het aantal jaren dat patiënten er zijn.

Na tien jaar bemerkt men al, dat de familie bij ver-
huizingen, de adresveranderingen niet meer opgeeft en
als de patiënten, ouder worden gaat de vrees van even-
tueel te worden aangesproken voor begrafeniskosten ook
al een rol spelen.

Het is opmerkelijk, hoezeer de menschen, tegenover
hun krankzinnige familieleden, weinig medegevoel toonen.

Het is niet altijd gemakkelijk, zelfs een herstelde, te
ontslaan. De man wil de vrouw, of de vrouw den man
niet meer thuis hebben. Ten deele speelt de niet altijd
ongewettigde vrees, dat de moeilijkheden, die aanleiding
werden tot plaatsing in het gesticht weer zullen keeren,
hier een rol. Maar ten deele is het de onwil om zich met
nieuwe zorgen te belasten.

Toch is de aanraking met gezonde menschen, het be-
wustzijn van weer iets nuttigs in het leven te doen, voor
zulke patiënten dikwijls een weldaad.

Ook al worden zij later weer opgenomen, zij blijven
frisscher dan de in het gesticht blijvend dement geworden
patiënten.

Niemand weet beter dan de gestichtsarts, hoever nog
de behandeling in het gesticht verwijderd is van het indi-
vidualiseerend behandelen van zieken. Zoolang één ge-
neesheer nog een tweehonderdtal patiënten te verzorgen
heeft zal dat ook tot de vrome wenschen blijven be-
hooren. Toch dringt de gestichtsarts, als hij weet dat de
omgeving, waarin de patiënt zal terugkeeren, voor hem
geen zorg en liefde zal hebben, maar hem alleen als een
lastig object zal beschouwen, niet altijd op terugkeer in
de maatschappij aan.

-ocr page 86-

RECIDIVISTEN (1840-1910).

398 Patienten werden tweemaal verpleegd.
311 „ meer dan tweemaal.

Tusschenruimten. boven

3 maanden. Vi jaar. 1 jaar. 2 jaar. 3-5 jaar. 5 jaar. Totaal.
65 145 103 106 143 147 709

9.16 0/0 20.45 o/o 14.52 o/o 14.95 o/o 20.16 o/o 20.73 o/o

20
17Vs
15
12\'/i

10 9.160/0
7V.
5
2\'/.

20.73 o/o

20.45 o/o

20.16 o/o

14.950/0

14.52 o/o

3 maanden Vi jaar 1 jaar 2 jaar 3-5 j. boven 5 j.

-ocr page 87-

Werkelijke bezwaren tegen ontslag van niet herstelden
zijn er soms ook.

Bij sommigen doet de terugkeer in het vroegere milieu,
ook als dit zoo zorgzaam mogelijk is, de ziekte, die men
in het gesticht nauwelijks bemerkte, plotseling weer uit-
barsten.

Dat bezwaar is niet overwegend, omdat dan onmiddel-
lijk weer opneming kan volgen.

Het gebeurt ook niet zelden, dat ontslag van niet-her-
stelden, \'tegen advies van den geneesheer, moet volgen.

\' Daarbij speelt niet het gevaar dat zij voor de omgeving
opleveren de hoofdrol. In de duizend gevallen, die ik
daaromtrent verzameld heb, is het geen enkele maal voor-
gekomen, dat een ernstig vergrijp tegen familieleden, de
oorzaak van de wederopneming was. Maar wel speelt
het gevaar voor suicide een rol. Ondanks de uitdrukke-
lijke verzekering van den gestichtsarts, dat gevaar voor
suicide dreigde en dus ontslag nief moest volgen, is het
onder de 1000 bedoelde patienten 5 maal voorgekomen,
dat zij zich, zeer korten tijd na het ontslag, wisten te
suicideeren.

Men bedenke echter wel, dat ook in het gesticht vol-
strekt geene absolute waarborgen tegen suicide bestaan
en dat het percentage daar, naar mijn becijfering toch
ook 2 a Voo bedraagt.

Dit brengt ons van zelf tot de recidivisten.

Van 1840—1910 zijn er zooals de bijgaande tabel III
bewijst 709 personen gerecidiveerd.

Onder hen 311 meer dan tweemaal — zelfs twaalfmaal.

Er blijkt echter uit deze tabel tevens, dat de recidieven
soms zeer lang uitblijven.

Niet minder dan 20 "/o recidiveert eerst na langer dan
5 jaar, (zelfs 20—30 jaar).

-ocr page 88-

Een meer nadere studie van de ziektegeschiedenissen
dezer lijders geeft wel interessante gezichtspunten.

In de eerste plaats over de manisch-depressieve psychose.

Daar al deze lijders van het begin tot het einde konden
gevolgd worden en zij in het gesticht óf gestorven zijn
óf nog verpleegd worden, geven zij aanleiding om zich
eene meening te vormen over de wijze, waarop deze
psychose verloopt.

Zoo kan ik meedeelen. dat geen der manisch-depres-
sieven, ook na zeer veel recidieven dement geworden zijn,
dat er wel een aantal later dementeerende patiënten, aan-
vankelijk als manie of melancholie werd beschreven, maar
dat reeds lang voor het recidief de diagnose niet meer
op manisch-depressieve psychose werd gesteld.

In V« der periodici, die ten slotte blijvend, hetzij hypo-
maan of melancholisch worden, bleken de vrije intervallen
steeds langer te worden.

In van de gevallen worden zij steeds korter.

In de helft van de gevallen wisselen korter en langer
vrije intervallen met elkander af, vóórdat zij blijvend en
dikwijls tot aan hun dood, in het gesticht kwamen.

Dan echter — en niet weinigen bleven er 10—20 jaren
in denzelfden toestand — werden zij geenszins dement.
Daar het onmogelijk is de bijzonderheden van de ruim
zeven honderd recidivisten hier mede te deelen, wordt
hier volstaan met een korte tabel van 14 recidivisten,
lijders aan eene manisch depressieve psychose die niet
dement werden en die tot het einde toe gevolgd konden
worden, genomen uit een reeks. van 55 dergelijke lijders.

-ocr page 89-

ä
O

a

ra
> .

tj

« 1
Ä O

TJ

« .H

> C5

S -E
c! ^

Wijze van
ontslag.

Diagnose.

B
o

\'S

u
13
3

O

ta

S
«

05
3
CO

o.

0

1 g
O E

ra «

< a

<j

n
1

1871

1 j.

hersteld

Manie

47

o.

6X

vr.

1873

3 j.

verbeterd

Waanzin

49

1877

2è j.

verbeterd

Waanzin

53

1887

3 m.

niet hersteld

Moria

63

1887

8 m.

niet hersteld

Moria

63

1888

20 j.

overleden

Moria

64

1849

7 m.

hersteld

Mania

29

o.

4X

m.

1852

10 m.

31

1861

3 j.

41

1864

3 j. 7 m.

overleden

»

44

••

1844

3 m.

hersteld

Mania

48

g-

4X

vr.

1846

1 j.

verbeterd

50

tt

-

1847

1 )•

hersteld

tt

51

1848

9 m.

overleden

52

1843

1 ).

hersteld

Mania

36

g-

5X

vr.

1846

1 j. 9 m.

39

1851

4 m.

44

1854

i).

47

1855

11 J.

overleden

48

-ocr page 90-

a

O
c

5 .

u
« i

u

-a

§ f
> CP

I. Ji

s cu

^

Wijze van
ontslag.

Diagnose.

a

o

■E

&)
•o

3

O

(0
S

w)

03
t-l
3

pa

D.

O

3 g

II

(J

JS
«

Ü

1853

1 m.

hersteld

Mania

39

g-

5X

m.

1855

i j.

•>

Mania

41

1855

10 m.

Mania

41

1878

4 m.

Melancholia

64

--

1878

3 j. 2 m.

overleden

Melancholia

64

1848

9 m.

hersteld

Manie

19

o.

3X

m.

1855

h )•

26

1859

m j.

overleden

30

1853

4 m.

hersteld

Mania

38

g-

5X

vr.

1855

3 m.

41

g-

-

1865

3 m.

51

w.

. —

1869

4i m.

55

w.

-

1883

6 dagen

overleden

69

w.

-

. 1850

2 m.

hersteld

Mania

52

g-

3X

m,

1850

7 m.

verbeterd

Monomania

52

1853

2è m.

overleden

Mania

55

1870

3 j. 4 m.

verbeterd

Monomanie

32

o.

3X

m.

1875

4 m.

37

1877

11 j. 7 m.

overleden

Mania chron

39

-

-ocr page 91-

D,
O

n
(0
> .

« 1

u

i ^
> CB

3 a

Wijze van
ontslag.

Diagnose.

è
O

-a

Ut

u
-O
3

O

«

(9
co

Ö3
Ë
CQ

ö.
O

s è

< e

J3
u

JS

n

w
ü

1896

3 m.

hersteld

Mei. attonita

1

39

O.

8X

m.

1898

3 m.

»*

Ins periodica

42

1898

3 m.

*t

43

-

1899

i j.

ft

*f

44

-

1901

3 m.

tt

45

1901

3 m.

*t

tt

45

1902

ij-

t*

tt

46

1902

is j.

verpleegd

Mania

47

1873

li m.

hersteld

Melancholie

26

g-

6X

vr.

1878

2 m.

Manie (puerp.)

31

1882

5 m.

Ins. cycl.

35

1884

2 m.

37

1888

6 m.

41

1894

1 j. 9 m.

overleden

••

47

1874

i i-

hersteld

Melancholie

54

O.

4X

vr.

1875

5è j.

••

55

1880

9.i J.

Manie

60

1881

li i.

overleden

Melancholie

61

-ocr page 92-

ä
O

ß
<0
> .

i

it

§ f
> CO

Ii

Q ^

Wijze van
ontslag.

Diagnose.

i
"H

(U
T3
3

0

n
S

m

Ui
1 "

o,

o

"M C

ts «J

< ß

u

JS
tj
Ü

1843

9 m.

hersteld

Manie

1

o.

8X

m.

1863

lè m.

42

1875

H m.

Melancholie

54

1877

3 m.

56

1879

u m.

58

\' —

1885

2i m.

-

Insania cyclica

64

1891

41 m.

••

70

1895

Ij.lOJm.

overleden

••

74

1868

1

3 m.

hersteld

waanzin

44

g-

IIX

vr.

1871

2 m.

Manie

47

1872

2è m.

waanzin

. 48

1873

2 m.

49

1873

5 weken

M

49

1873

4 tn.

Vecordia

49

1875

i m.

f .i

51

1878

1 m.

53

1878

11 m.

53

1883

4 m.

Insania cyclica

58

1884

22 dagen

overleden

61

wed\'.

-ocr page 93-

Gaan we de diagnoses van de recidivisten nauw-
keuriger na, dan vinden we in een groot aantal gevallen
steeds dezelfde diagnose, echter komt ook eene wisseling
voor zooals onderstaande tabel aangeeft:
Mania..........in 74 gevallen dezelfde di-
agnose. aantal recidieven
2 tot 11 X.

Melancholie........in 41 gevallen herhaling van

deze diagnose.

Epilepsie.........in 14 gevallen.

Imbecillitas........in 14 gevallen.

Dementie.........in 23 gevallen.

Dem. praecox.......4

Dem. paralytica......2

Waanzin.........8

Paranoia.........10

Moral insanity......4

Lues cerebri........1

Hysterie.........5

Vecordia.........6

Hallucinationes......1

Schizophrenie.......1

Acute Halluc verwardheid . 1
Alkoholismus.......1

WISSELING DER DIAGNOSEN.

Manie — Melancholie..............55

Manie — Dementie...............14

Melancholie — Dementie.............7

Melancholie ^ Dem. praecox...........3

Manie — Dem. praecox.............2

Melancholie — Hysterie.............1

Ins. periodica — Hysterie........................1

-ocr page 94-

Stupiditas post maniam — Dementie........1

Mania Vecordia...............^

Melancholie — Vecordia.............^

Melancholie — Moral insanity..........2

Melancholie — Manie -- Waanzin........6

Melancholie ^ Manie -- Paranoia........5

Acute Halluc. Verwardheid ^ Paranoia — Manie . 1

Vecordia — Dem. paralytica...........1

Acute Halluc. Verwardheid -- Dem. praecox .... 3

Acute Halluc. Verwardheid — Manie — Melancholie 8

Hysterie — Katatonie..............^

Hallucinationes -- Manie — Melancholie.....4

Waanzin -- Dem. praecox...........2

Met meer stelligheid dan gewoonlijk het geval is, durf
ik mij dus partijstellen, en als mijne overtuiging uitspreken,
1»". dat de echte manisch-depressieve psychose
niet

tot dementie voert.

dat er wel een groot aantal gevallen, in den aan-
vang van het lijden onder het beeld van Manie of
Melancholie zijn verloopen, waarbij later de diagnose op
dementia praecox is gesteld, maar dat dit bij een groot
aantal zieken niet het geval is.

-ocr page 95- -ocr page 96-

HOOFDSTUK V.

de leeftijd bi] de opneming. de
sterfte en de leeftijd bij het
overlijden der patienten.

In nevenstaande tabellen I en II en curve I zijn de
gezamenlijke krankzinnigen, wier geschiedenissen door mij
zijn verzameld (9460) gerangschikt, naar den leeftijd der
opneming.

Daaruit blijkt, dat de meeste krankzinnigen tusschen
het 20"\'" en 40\'^" jaar worden opgenomen, te zamen van
alle tienjarige tijdvakken tusschen 43 en 50 "/o. Onder de
tien jaren worden in Utrecht nauwelijks patienten opge-
nomen.

Af en toe verdwaalt een kind, dat nog geene plaats
in een idiotengesticht heeft gevonden, daarheen.

Er is sedert 1840 regelmatige toeneming van de pa-
tienten die na de 60 jaren, als krankzinnigen worden
opgenomen. — Zij bedraagt:

, van 1840-50 8.41 »/o.
„ 1850-60 9.04 „
„ 1860—70 13.08 „
„ 1870-80 12.44 „
„ 1880-90 16.56 „
1890—1900 15.27 „
,. 1900—1910 17.24
„ 1910-1920 21.80 ,.

-ocr page 97-

LEEFTIJD BIJ OPNAME.

ra

o\\

l

O

co
.5L

ON

1
O

c

1
0\\
CS

l

O
CS

KJ
CO

1

O
ro

CB
ON
l

O

Ul

a

•S.

.»n

l
O
in

t-,
a

.5.

O

vo
1

O
vO

c

. I-
!3

5

(0 O
O

O JU

TJ

a

c
O

"m
c

n
<

JAAR.

\' 15

14

8

2

24

63

1797-1840

15

99

90

68

59

26

9

18

384

1840-1850

28

113

119

109

88

36

10

5

508

1850-1860

7

65

204

210

172

123

87

34

22

924

1860-1870

12

61

285

303

284

174

91

68

1278

1870-1880

5

44

263

279

217

158

131

62

3

1158

1880-1890

49

213

258

189

119

94

56

982

1890-1900

1

64

250

253

219

201

109

97

1194

1900—1910

5

145

608

670

502

385

346

306

2

2969

1910-1920

Tabel II.

LEEFTIJD BIJ OPNAME

C/o).

1797 - 1840

3.9

.25.77

23.43

17.70

15.03

6.07

2.34

4.68

1840—1850

5.51

22.24

23.42

21.45

17.32

7.08

1.96

0.98

1850-1860

0.75

7.03

22.07

22.5

18.61

13.31

9.41

3.67

2.38

1860—1870

0.93

4.77

22.30

23.7

22.22

13.61

7.12

5.32

1870-1880

0.42

3.79

22.62

24.09

18.62

13.64

11.31

5.26

0.25

-

1880—1890

0.4

4.98

21.69

26.27

19.24

12.11

9.57

5.70

1890-1900

0.08

5.44

20.93

21.10

18.34

16.83

9.12

8.12

1900-1910

0,20

4.88

20.47

22.56

16.91

12.39

11.65

10.30

0.06

1910-1920

-ocr page 98-

De progressie daarin is dus vooral in de laatste tijd-
vakken, sterk.

De reden daarvan is natuurlijk niet te zoeken in eene
toeneming van het aantal krankzinnigen boven de 60
jaren in de latere decenniën.

Vermoedelijk begint het met de wet van 1884, die de
gemeente verplicht heeft voor de krankzinnigen te betalen.

Daardoor nemen aanvankelijk de krankzinnigengestichten
uit de oude mannen- en vrouwenhuizen de rüstigen en
vooral onzindelijke dementen over. Later voegen zich daar
bij de meer gecompliceerde maatschappelijke verhoudingen,
waardoor er in het gezin geen plaats meer is voor demente
ouden van dagen.

Men ontdoet zich gaarne van deze niet verdienende
en altijd zorg eischende personen.

Ook de ouderdomsrente heeft daarin geene verandering
gebracht en de toppen zijn zelfs na 1920 nog stijgend.

Naar mijne meening is de verplaatsing der krommen
naar de zijde der hoogere leeftijden geheel afhankelijk
van maatschappelijke omstandigheden.

De groote vermeerdering van 1910—1920 is ongetwijfeld
aan de oorlogsjaren te danken.

De meeste krankzinnigen worden echter tusschen 20
en 40 jaren opgenomen.

Dat hangt volstrekt niet met het aantal beschikbare
personen samen.

Zooals de tabel der volkstellingen leert, leven er meer
menschen tusschen 10 en 20 dan tusschen 20 en 30 of
tusschen 30 en 40 jaren. (Zie Jaarcijfers 1919 bl. 7).

-ocr page 99-

Tabel III.

OVERLEDENEN.

m

Os
l

O

CS

a

ÓT
1

O

c
(0
(0

a
l

O

rj

O.

T

O
fO

la
.2.

ON

l

O
^

ü
CS

•S,

ON
U-1

1

O
ITl

u,
BJ

vO
l

s

d

w .

u b

S w

co O
O

O

"ra

c

ca
<

JAAR.
Datum van
opname.

1

1

11

24

29

1

28

17

15

125

1840—1850

3

17

25

35

51

29

21

181

1850—1860

1

7

21

53

66

42

43

49

282

1860—1870

2

8

33

70

80

66

61

71

391

1870-1880

9

21

60

65

60

90

69

374

1880—1890

5

20

57

59

50

49

59

299

1890—1900

1

4

22

32

43

49

43

75

269

1900—1910

3

42

106

91

111

109

219

681

1910—1920

4

40

187

427

468

457

441

578

1 2602

1840—1920

Tabel

IV.

0.8

OVl

8.8

5RLEDENEN. F

19.2 123.2 22.4

>ercent
13.6

:sge\\vii
12

ize.

1840-1850

1.65

9.39

13.8

19.33

28.17

16.02

11.60

1850—1860

0.35

2.48

7.44

18.79

23.40

14.89

15.24

17.73

1860—1870

0.51

2.04

8.43

17.90

20.46

16.87

15.43

18.15

1870—1880

_

2.40

5.88

16.04

17.37

16.04

24.06

18.45

1880—1890

1.17

6.68

19.06

19.73

16.72

16.38

19.73

1890—1900

0.37

1.48

8.17

11.89

15.98

18.21

15.98

27.88

1900—1910

0.44

6.16

15.56

1 13.34

: \'16.29

1 16

32.15

1910-1920

0.15

1.53

1

7.18

16.41

17.9S

1 17.56

1 17.25

; 22.21
_

1 1 —
1

1840—1920

Van 1840—188Ü vinden we ae stemeiuiiH\'^u — ,----

Van 1880—1890 van 60—70 jaar.

Van 1890—1920 van 70 jaar en hooger. *

S toename van deze laatste rubriek houdt verband met de grootere

opname van de 70-jarigen.

84

-ocr page 100-

- - - ______________ . .

___"512, ,

I I I I I I

.,«3 r^v ^ .sj tlr^ io, fv ^ ^

> ^ ^ «»hp \'

-I—I—I—I—r

I I I I I . I I......

\' ^mflitcfie VcortyheX^^ verfunu^uv^ i^ati\'-fiet oaitto^<n>er6ebciten bl Het aaii^raC Vcrp^c^eit- C 1830-1920

OQ GO «sj^ ««3 ^ CO ^ Qts OO ^ OQ o*j OQ

-I—I—1—I—r—T—T—r-

Cfjofera
\'I3.i6

/J
//

;
s

7
b

inST

I I I I ■—I—«-

n

.....

-ocr page 101-

JiZ,

20%

m.

m.

J^ccfiijb

ot^eri

O

^ O

« O

,o O


O

io-ifj./

O
O
O
O

0
<

O

/\\
/■ \\

#

«

*

ö
O

^......

/ O»

\\ V

N.

y.

yiynhZJ^\'r \' \'

y

- V .

• oo^

ï -

lo-ij;.-^

——.

1SiO-SO ti30-60. t&ÓO-J\'O iajO-30 1&i0-90 1090-1900 1900-1910. I9i0-I920

n

c

Oo
Ui

-ocr page 102-

Om de sterfte te beoordeelen is eene curve (2) aange-
legd. die het aantal overledenen tegenover het aantal ver-
pleegden doet kennen, in de opeenvolgende jaren van
1830-1920.

De sterfte wisselt van 3—13 °/o.

De zeer hooge toppen dekken zich geheel en al met
de sterftestatistiek voor het geheele rijk, met name de 3
toppen in 1849 (cholera), 1866 (cholera) en 1918 (griep).
(Zie grafische voorstelling van Geboorte, Sterfte en Hu-
welijken in Nederland in de jaren 1840 tot 1920 met
toelichtingen van Mr. H. W. Methorst, Directeur van
het Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitgave van de
Erven J. J. Tyl, te Zwolle).

Maar overigens is er tusschen die beiden geen verband
en is de sterfte in het gesticht uit den aard der zaak
veel hooger.

De leeftijd waarop de krankzinnigen gestorven zijn komt
in de tabellen 3 en 4 en in de curve n°. 3 tot uiting,

De lijnen geven de curven aan van de sterften tusschen
10 en 20, 30 en 40 jaar enz., gedurende elk der 10-jarige
tijdvakken, die daaronder, langs de abscis zijn geschreven.

Daarbij is opvallend hoe geweldig de sterfte der ouderen
van dagen omhoog gaat, vooral die van 70 jaar en hooger.
Dit is uitsluitend afhankelijk van de eveneens groote
toeneming van het aantal opgenomen ouden van dagen.

Overigens wordt juist daardoor het geheel der sterfte-
cijfers moeilijk te beoordeelen.

-ocr page 103-

HOOFDSTUK VI.

UITVOERIG VERSLAG OVER DEN AARD
DER KRANKZINNIGEN IN HET
TIJDVAK 1910--1920.

Het is mijn doel iets verder in de bizonderheden in te
gaan. die de krankzinnigen in het tijdvak 1910—20 te
zien hebben gegeven.

Allereerst is het mij mogelijk geweest nadere bizonder-
heden te weten te komen over hen die in dit tijdvak zijn
ontslagen, hersteld of niet-hersteld. Want het scheen mij
van eenig belang te weten, wat er nu eigenlijk van de
uit de gestichten ontslagenen in de maatschappij terecht
komt.

Er zijn er in dit tijdvak 1245 ontslagen en wel 938 als
hersteld en 307 als
niet hersteld,

Van deze zijn er in dit tijdvak 88 weer in het Utrecht-
sche gesticht teruggekeerd en was dus het overgroote
aantal van hen nog buiten het gesticht.

Om van hun lot iets te weten te komen heb ik vragen-
lijsten om inlichtingen uitgezonden van den volgenden
inhoud:

-ocr page 104-

DEN DOLDER, Mei 1919

Agnietenstraat Utrecht_

Den ......................................... werd uit de Stichting w.A. Hoeve den Dolder

hem

Het zou mij zeer aangenaam zijn eenige bijzonderheden omtrent te venemen

VRAAG.

ANTWOORD.

1ste. Vindt gij geheel genezen en gedraagt

— zich thans weer als vóór de ziekte of welke
ïi)

veranderingen neemt U waar?

2de. Is de zieke nu weer in staat evenals vroe-
ger zelfstandigen arbeid te verrichten? Welken
arbeid heeft na ^^ ontslag verricht en ver-
dient — evenveel als anderen in hetzelfde beroep?

Iii

3de. Is de zieke na ^^ ontslag uit de inrichting
nog eens in eene ziekeninrichting of gesticht op-
genomen geweest?

Zoo ja, hoe lang en wanneer ongeveer?

4de. Is getrouwd?

Heeft ^ kinderen gekregen ?

5dc. Is de patiënt overleden ?
Aan welke ziekte?

U dankend voor Uwe moeite, blijf ik, met de meeste hoogachting.

Uw Dw. Dn..

J. C. VAN DEN BERGH,

Afd. Geneeskundige.
Stichting W. A. Hoeve,

DEN DOLDER.

-ocr page 105-

Die lijsten zijn gezonden:

1°. aan de familieleden der patienten, wanneer mij
hunne adressen bekend waren;

2°. aan burgemeesters of andere autoriteiten in de plaats
waar ik meende dat zij woonden.

Aldus werden door mij 1050 brieven verzonden.

Ten deele waren door verhuizing, overlijden of andere
redenen de inlichtingsstaten niet meer bestelbaar en ik
kreeg er uit dien hoofde 77 terug als onbestelbare
brieven.

De burgemeesters der groote steden hadden het wel
waarschijnlijk te druk om zich met dergelijke kleinigheden
te bemoeien. Van hen kreeg ik geene inlichtingen of ver-
wijzing naar geneesheer-directeuren van gestichten.

De burgemeesters van kleinere gemeenten waren echter
zeer welwillend en ik dank aan hen zeer bruikbare in-
lichtingen.

Sommige patienten waren zeer gebelgd over dergelijke
in hunne oogen niet gerechtvaardigde nieuwsgierigheid;
weigerden te antwoorden en schreven zelfs in de dag-
bladen over deze onrechtmatige nieuwsgierigheid.

Daartegenover stonden anderen, die deze belangstelling
op hoogen prijs stelden, mij bedankten, zelfs geschenken
gaven en mij uitvoerig hebben ingelicht, ook buiten de
vragenlijst om.

Aldus gewerden mij 849 bruikbare antwoorden. In het
geheel waren er uit het gesticht 938 hersteld en 307 niet
hersteld ontslagen.

Van de 849 waren er 252 volkomen hersteld, d. w. z.
zij hebben weer volledig gearbeid.

Van hen waren er sedert 14 overleden en dus 238 als
hersteld te beschouwen in den tijd dat zij uit het gesticht
waren, d. w. z. van 1—9 jaren.

-ocr page 106-

Allen die volkomen hersteld zijn gebleven waren ook
als hersteld ontslagen.

De nevensgaande tabel toont aan, hoevelen er dat in
elk jaar zijn geweest en hoevelen er hersteld zijn gebleven.
ONTSLAGENEN.

Hersteld.

Niet

Hersteld.

JAAR.

2
"03

e

u

X

i 2
u

VI

w
XI

u

2

"(3
rt

O

H

c
o

t ®
CQ >

u

Is

t "
T3 «

c
o

§

M i

cc >

Ui
<J
J5

^ AJ

il

^ <U

T3

Ó-Ë

1911 . . .

46

24

70

26

14

12

13

2

11

1912 . . .

106

40

146

71

26

45

21

1

20

1913 . . .

100

33

133

62

28

34

19

2

17

1914 . . .

148

68

216

90

37

53

32

5

27

1915 . . .

124

47

171

88

34

54

31

2

29

1916 . . .

130

36

166

92

1

31

61

26

3

23

1917 . . .

129

29

158

83

27

56

19

2

17

1918 . . .

108

24

132

61

32

29

10

1

9

1919 . . .

(behalve de laatste
maanden)

47

6

53

21

9

12

6

2

4

Totaal . . .

938

307

1245

594

238

356

177

20

157

Hierbij komen nog H herstelden die thuis overleden.

17 gedeeltelijk herstelden thuis over-
leden,

20 niet herstelden thuis overleden.
Bovendien nog 13 gedeeltelijk herstelden die na nieuwe
opname in eene stichting overleden.

Evenzoo H niet herstelden die na nieuwe opname in
eene stichting overleden.

-ocr page 107-

Een aantal der hersteld ontslagenen is echter niet tot
volledige arbeidsprestatie teruggekeerd of wel zij zijn ge-
recidiveerd en in Utrecht of in een ander gesticht terug-
gekeerd.

Zij die wel hersteld ontslagen zijn. maar slechts tot op
zekere hoogte arbeid hebben verricht zijn als gedeeltelijk
herstelden bijeengevoegd. Zij waren 115 in aantal.
Daarenboven zijn er van de herstelden ook gerecidiveerd.
Ik heb die onder de onvolledig herstelden opgenomen
ook al deden zij in den goeden tijd hun volle werk.

Zij waren 241 in aantal en ik heb hen bij de onvol-
ledig herstelden gevoegd.

Van de 938 hersteld ontslagenen zijn er mij 638 bekend
geworden. Van hen zijn er 238 hersteld gebleven. 14
overleden, ofschoon zij tot hun dood „arbeitsfähig" waren.
356 hebben slechts gedeeltelijk hun werk kunnen doen,
nadat zij het gesticht hadden verlaten nml. van hen zijn
er 241 gerecidiveerd, bovendien zijn er van hen 17 thuis
overleden en 13 na recidive in een ander gesticht over-
geplaatst en overleden. Van dezen wist men wel dat zij
tot recidive neigden, want niet weinigen waren al voor-
dien meer dan eenmaal opgenomen geweest. Die 241
hadden gezamenlijk al 360 recidiven doorgemaakt.

Langs anderen weg zien wij hier iets dergelijks als in
hoofdstuk III. Van 638 mij bekende patiënten, als hersteld
ontslagen, zijn er 238 hersteld gebleven. Daarvan moeten
er echter afgetrokken worden zij. die korter dan een jaar
ontslagen waren (41) en dan komt het daarop neer dat V3
der opgenomenen hersteld wordt ontslagen en hersteld
blijft.

Daarnaast staan zij. die wel hersteld zijn. ook volledigen
arbeid verrichten maar recidiveeren.

Van onze 638 waren dat 241 in het tijdvak \'1911-\'20

-ocr page 108-

wat verminderd met die welke in 1918 en 1919 zijn ont-
slagen, ook ongeveer ^/s bedraagt.

Het overschietende derde, sterft, doet onvolledig werk
of verhuist als snelle recidivisten weer naar het gesticht.
Zij zijn door 14 dooden, 115 onvolledig werkenden en
door 82 korter dan 2 jaar niet gerecidiveerden, vertegen-
woordigd.

Dat de twee laatste jaren hier moeten worden afge-
trokken van de volledig herstelden, vindt zijne motiveering
in het feit dat bij de 241 recidivisten van wie ons, als
vroeger jaren worden meegerekend 360 recidiven ten
dienste staan, wij vinden dat de duur der vrije perioden
als volgt is verdeeld.

van die 360 blijven er

39 langer dan 5 jaar vrij 10.83®/o (daaronder echter
ook zij die
30 j. vrij zijn gebleven!)
121. van 5—2 j. vrij 33.61«/o

115. van 2—V2 j. vrij 31.940/0
85. korter dan V» )• vrij 23.61 »/o

Als er dus ruim 50®/o binnen twee jaren recidiveert,
kan men die niet tot de volledig herstelden rekenen. In
hoofdstuk III werd besproken dat ^/s der krankzinnigen
hersteld ontslagen wordt.

Van dit ^/s blijven volledig hersteld, zonder recidief weer
ongeveer Vs, terwijl ongeveer ^/j wel volledig herstelt,
maar binnen twee jaar weer recidiveert.

Het overschietende Va doet dus onvolledig werk of
recidiveert vrij snel en doet ook daarom al onvolledig
werk. Volledig herstel zonder recidief heeft dus slechts
plaats bij V» der hersteld ontslagen krankzinnigen.

Met recidieven na langer dan 2 jaren verdubbelt dit
getal. Van de niet hersteld ontslagenen komt echter ook
een deel tot volledig herstel.

-ocr page 109-

Van de 307 niet hersteld ontslagenen heb ik slechts
van 211 bericht ontvangen. Van hen zijn er nog 20 die
ofschoon niet hersteld ontslagen na dit ontslag herstelden.
Dit \'getal is te klein om het geheel der blijvend herstelden
te beinvloeden. 20 zijn thuis overleden en 14 na opname
in eene andere Stichting overleden.

157 doen gedeeltelijk werk of in het geheel niets.

Deze herstelden recruteeren zich uit hen, die in een bui der
manisch-depressieve krankzinnigheid tegen advies der me-
dici te vroeg zijn weggehaald, voorts uit enkele exogene
psychosen (intoxicaties) en uit enkele gevallen van Amen-
tie op weg van herstel die men in het reconvalescentie
stadium liever thuis verpleegde.

Van de 157 die óf gedeeltelijk werk óf niets deden,
zijn er bovendien 94 gerecidiveerd. Trouwens onder hen
zijn er velen, die reeds vroeger in het gesticht waren en
te voren onder herstelden waren gerangschikt; zelfs waren
er die in het begin van het lijden langer 20 jaar zonder
recidieven waren geweest.

De hersteld geblevenen volgens onze voorafgaande
schatting V» der hersteld ontslagenen, moeten dus weer
verminderd worden met hen die laat (na langer dan 3 jaar)
recidiveeren en het is daarom noodig hen ook volgens
de gestelde diagnosen te rangschikken.

Tabel I geeft de rangschikking volgens geslacht en hun
echtelijken staat.

Tabel II volgens de diagnosen —, Tabel III volgens
de leeftijden.

-ocr page 110-

1911 — 1919.

O

u
\'O

ü

IQ
ca

c

?

3
-O

u

C

1 .
ig

(5

li

li
O

ej
-a
^ c

Ji

li

i 2

w
?

3
T3

^
\'S

JS
u
co
u

ü

Totaal.

Opmerkingen.

Geheel Herstelden waarvan bericht ontvangen werd.

60 i

61

38

59

5

13

2

238

4

3

1

12

20

Thuis hersteld.

64

64

39

71

5

13

2

258

2

1

4

2

1

3

1 vr. verl.

14

Thuis overleden,

Gedeeltelijk Herstelden,

waarvan bericht ontvangen werd.

109

\'69

65

71

7

26

9

356

3

1

5

4

4

17

Thuis overleden.

2

3

6

2

— •

13

Na nieuwe opname
in eene sticht, overl.

Niet Herstelden, waarvan bericht ontvangen werd.

40

32

39

37

6

2

1 man

157

1

3

8

4

3

1 gesch.

20

man

3

3

5

2

1

14

Thuis overleden.

Na nieuwe opname
in ccne sticht, ovcrl.

Gedeeltelijk Herstelden Niet herstelden.

149

101

104

108

13.

28

10

513

9

10

24

12

1

7

1

64

Overleden.

Uit de 849 ontvangen berichten blijkt dat:
258 patiënten geheel hersteld waren d.w.z. vollen arbeid konden verrichten.

14 „ geheel hersteld bleken en na enkele jaren thuis overleden zijn.
356 ,. gedeeltelijk hersteld waren d.w.z. óf slechts een gedeelte van

het vroegere loon konden verdienen óf een recldief kregen.
157 niet hersteld waren, 20 thuis overleden, 14 na nieuwe opname

overleden.

-ocr page 111-

Hersteld

Hersteld

Niet hersteld

ontslagen.
Volledig
hersteld.

ontslagen.
Onvolledig
hersteld.

ontslagen.
Onvolledig
hersteld.

28 (1)

35

11

Melancholie.......

56 (5)

44

24

Insania cyclica.....

17 (1)

48

9

17 (1)

13

2

Paranoia acuta.....

17 (3)

2

2

Dementia praecox ....

39 (2)

70

49

paralytica . . •

8

9

senilis.....

-

1

7

epileptica . • •

-

12

7

arteriosklerotica

2

4

Hysteria........

32 (2)

44

10

Alcohol psychose . . . •

12 (I)

12

Gevangenis psychose • •

2

Puerperale psychose . . •

4 (1)

Débilitas........

6 (2)

16

3

15

5

-

2

. 5 (1)

8

2

1

Epileptische psychose . .

3

Griep psychose.....

1

Postoperatieve psychose .

1

1

Dubia.........

2

Paranoia chronica. . . •

22

9

Totaal . • •

238 (20)

356

157

/

-ocr page 112-

96

LEEFTIJD.

Hersteld.

Gedeeltelijk
hersteld.

Niet hersteld.

10—20 jaar.

20

27

6

20-30

79

84

51

30—40 ..

54

95

35

40—50 „

52

59

22

50—60 .,

27

51

17

60-70

22

32

21

70 en hooger.

5

7

5

De tusschen haakjes geplaatste cijfers zijn zij die vol-
ledig hersteld gebleven zijn ofschoon zij niet hersteld
werden ontslagen. Van de 849 komt het dus op 30.4 ®/o
neer, wat dus weer neerkomt op ^h blijft volledig hersteld.
Toch geeft dit lijstje slechts een zeer onvolledig overzicht
over het lot der ontslagen gestichtspatienten.

Van de 257 volledig herstelden waren er 101 lijders
aan manisch depressieve psychose, die in het kader van
volledig herstel vallen, maar dat wil niet zeggen, dat die
allen blijvend hersteld zijn. — Geenszins. In de tweede
rij staan er echter van 356 127 dergelijke lijders. Van
hen zijn er in vroegere decennia, vrije intervallen met
volle werkkracht, soms zelfs van 20 jaar geweest.

Daartegenover staat, dat het wel zeldzaam is, maar
toch voorkomt, dat iemand slechts éénmaal in zijn leven
een manie krijgt.

De 101 uit de eerste rij hebben in verband met onze
rangschikking uit den aard geen recidief vertoond, wat
dus strikt genomen, wil zeggen dat zij op zijn langst 9
op zijn kortst V» jaar vrij zijn gebleven.

langer dan 5 jaar zijn ontslagen 49 "/o,

langer dan 2 jaar.......31 ®/o,

korter dan 2 jaar.......20 ®/«.

Tabel III.

-ocr page 113-

De 127 uit de rij hadden met elkander 210 recidieven.
langer dan 5 jaar bleven vrij. . 16 \'lo,
langer dan 2 jaar „ » • • ^^
korter dan 2 jaar » • • 51 "/o.

Uit deze twee cijferreeksen mag men niet besluiten,
dat bij de
manisch-depressieve psychose geleidelijk de
vrije intervallen in duur afnemen en dat men in het laatste
rijtje eigenlijk voor zich zag, hen die in vroeger jaren,

reeds een bui hadden doorgemaakt.

Dit zou niet in overeenstemming zijn met de afzonder-
lijke ziektegeschiedenissen, die een volmaakt onregelmatige
duur der vrije intervallen leeren kennen.

Er blijkt dat er dus nog wel iets van de manisch-depres-

sieven terecht komt. , . ■ aa^

De Amentia die met de paranoia acuta het best m een

groep vereenigd wordt, is in het eerste rijtje met 38 ge-
yroep vereeniyu ^^^ andere

nezen gevallen -rtegenwoordigd^^^^^^^^^^^ ^^^^^^^^^

19 dergelijke lijders bevatten. Uat zou u

dat er Vs genezen, Vs niet. r,raccox

Betrekke^ g-stig ziet de «ist voor de dementia praecox

" Van hen waren er 41 tot volledig werk in s^at en 119 ntót^

Meestal waren zi) echter \'\'\'"tK

hen kwamen echter ook dienstboden, ^bnek-*^

.e,egrambestellers,naaistersc^^

gere beroepen komen onder d.e iicnterf g ,,

Van de aLholisten zijn er meer dan de helft
Rangschikt men het geheele bestand der «
hun beroep dan kom. bij het herstel van -"-^«le

naar voren, dat de vertegenwoord.ge s van ^

beroepen en kunstenaars, na ^ ^

goed in staat zijn om verrichten,

dan die welke „skilled" of „unskdied labour

-ocr page 114-

Gedeeltelijk
hersteld.

. Hersteld.

Niet hersteld.

MANNEN.

Intellcctuecle beroepen

zijn vertegenwoordigd
door:

advocaat, leeraar, boek-
houder, onderwijzer, of-
ficier, leerling H.B.S. of
Gymnasium en studenten.

b. Kunstenaars
kuntschilder, muzikant .

c. Skilled labour
timmerman, schipper, sto-
ker, wagenbestuurder,
vuurmaker, smid, steen-
houwer .......

d. Unskilled labour
arbeider, knecht, loop-
jongen ........

11

42

58

20

35

59

Vertegenwoordigd zijn: Intcllcctueelen . met 37 ®/o

Kunstenaars . . „33 „

Skilied labour . „ 54 ..
Unskilled labour .. 51 ..

geheel herstelden

Huisvrouw . . .
Huishoudster . .
Apotheker, leerares
Ambtenares, administratrice

Schrijfster......

Verpleegster.....

Gezelschapsjuffrouw .
Winkelierster, logement-

houdster . .
Vroedvrouw. .
Winkeljuffrouw
Naaister . . .
Kamerverhuurster

teres . . .
Dienstbode, werkster, strijk
ster. . . .

Opzlch

VROUWEN.
64
12
2
2

52
II
1

26
1

4

3
1

22

33

-ocr page 115-

Opmerkelijk is het dat er van de mannen slechts 50.8 "/o
de geheele werkkracht terug krijgt, terwijl dit getal bij
vrouwen 88.5 "/o bedraagt.

Het kan niet aan toeval te wijten zijn dat dit verschil
zoo groot is.

Men zou kunnen aanvoeren, dat ter beoordeeling van
volledige werkkracht voor mannen, gewoonlijk hunne su-
perieuren, dus onbevangen personen, het oordeel uitbrengen.

Bij vrouwen zijn het voor een groot deel de echtge-
nooten, die het oordeel uitbrengen. Wellicht is dit oordeel
zachter.

Er zijn er ook die meenen, dat de man, die naar een
gesticht wordt overgeplaatst in den regel al zeer ver op
weg van ondergang is. Bij hem spelen de ruïneuze mo-
menten als alcohol en lues een veel belangrijker rol dan
bij de vrouw.

Het verschil blijft ook dan nog te groot, om daaruit
zonder meer verklaard te worden.

Men kan ook aannemen, dat de vrouwen veel meer
door gemoedsbewegingen overhoop gegooid dan mannen,
bij lichter afwijkingen, of beter gezegd bij ander soort
afwijkingen dan mannen in de gestichten komen en er
ook gemakkelijker weder uitgaan.

Dit wordt ook gesteund als men de verdeeling der
diagnosen procentsgewijze over de patienten nagaat en
de verhouding tusschen de mannen en de vrouwen, welke
aan die ziekten hebben geleden.

De daarop betrekking hebbende tabel omvat dus alle
2842 patienten, die in de jaren 1911 —1920 in het Utrecht-
sche gesticht waren.

-ocr page 116-

Vrouwen.

Mannen.

6.05 o/o

51.74 o/o

48.26 o/o

11. Melancholie ....

13.01 .,

70.54 ..

29.46

III. Insania periodica. .

6.82 ,.

61.85

39.15 ..

7.35 ..

67.94

33.06 ..

V. Insania neurotica .

6.79

60.62 ..

39.38

VI. Amentia.....

2.95 ..

84.52 ..

15.48

VII. Insania toxica. . .

2.66 ..

17.33 ..

83.67 „

VIII. Insania epileptica .

4.18 ..

47.89

52.11 ..

IX, Dementia senilis . •

7.60 ..

46.20 ..

53.80 ..

X. Dementia paralytica

8.05 ..

15.85 ..

84.15 ..

XI. Dementia organica •

3.06 ..

29.88 ..

71.12 ..

XII. Dementia praecox .

20.58 ..

35.12 „

65.88 ..

XIII. Dementia secundaria

0.15 ..

66.66 ..

33.34 ..

XIV. Imbecillitas . . . •

6.22

46.89 ,.

53.11 ..

0.63 ..

38.88 ..

61.12 ..

XVI. Casus ceteri....

2.25

25

75

XVII. Niet krankzinnig .

1.02 ..

24.13 ..

75.87 „

XVIII. Onbekend of dubieus

0.63 ..

44.44 ..

55.56 ..

47.81 o/o

52.19 o/o

Dan blijkt de dementia praecox het sterkst in 20.58 »/o.
dus in van alle gevallen te zijn gediagnosticeerd: dan
volgt de melancholie met 13.01 «/o of als men de drie.
Manie. Melancholie en Insania cyclica samen neemt die
groep met 25
»/o, vertegenwoordigd, dus metder lijders.

-ocr page 117-

De eerste 6 groepen die dus, behalve de manisch-de-
pressieve psychose, de paranoia, de hysterie en de amentia
bevatten, komen veel meer bij vrouwen voor.

De groepen VII—XII d. w. z. alcoholisme en ver-
schillende vormen van dementie overwegen verre bij
mannen.

Wij zouden er dus toe neigen om de oorzaak van het
feit dat mannen in veel minder groot aantal het gesticht
met volkomen werkkracht verlaten dan vrouwen, niet te
zoeken in het vriendelijke oordeel dat de echtgenooten
of de hoofden der gezinnen over hen uitbrengen.

De psychosen bij mannen en vrouwen verschillen in
aard. Vandaar het groote aantal niet genezen mannen

De rangschikking der 2842 patienten naar geslacht en
huwelijk geeft de nevenstaande tabellen. Tabel III en IV.

-ocr page 118-

Tabel III.

102

Indeeling naar geslacht ^

1911-

Ongeh. Gehuwde
vrouwen, vrouwen.

Verlat«\'
vrouv««®

Wedu-
wen.

Gescheid,
vrouwen.

ï. Manie......

II. Melancholie . . .

III. Insania periodica .

IV. Paranoia.....

V. Insania neurotica .

VI. Amentia.....

VII. Insania toxica . .
VIII. Insania epileptica .

IX. Dementia senilis .
X. Dementia paralytica
XI. Dementia organica

XII. Dementia praecox.

XIII. Dementia secundaria

XIV. Imbecillitas. . .
XV. Idiotie.....

XVI. Casus ceteri . .

XVII. Niet krankzinnig

XVIII. Onbekend of dubieus

47
61
41
50
78
26
4
34
20

4
9

138
2

73
6

5
4
3

29
148

54
68
36
43
9
18

30
26
10
62

9
1
8
2
5

13
52
23
22
2
2

2
48
4
7
4

Totaal . .

605

558

184

11

Overleden . . .
Hersteld ....
Niet hersteld . .
Overgeplaatst. .
Verpleegden . .
Niet krankzinnig

80
214
53
83
171
4.

106
227
90
49
83
3

64
46
16
17
40
1

Totaal

184

605

558

II

21.28 o/o

).06

19.63 o/o

6.47 o/o

0.38 o/o

-ocr page 119-

Burgerlijke Staat,
Januari 1920,

Gehuwde
mannen.

Ongeh.
mannen.

Weduw-
naars.

Gesch.
mannen.

Verlaten
mannen.

Vrouwen.

Mannen.

Totaal.

•12
44
20
30
59

4
15
43

13
37

8

304
1

89
11
21

14

5

760

99
293
72
124
160
12

760
26.74 O/,

34
59
41
33

17
8

39

18
63

148

40
71

3

22
8

4

608

209
183
78
66
66
6

608
21.34 o/o

6
6
9
3

1
6
1

38
6
13
3

5
1

98

62
13
1
8
13

98

12

1
5
1
4
1

12

0.42 o/o

3.41 o/o

0.14 o/o

89

83

172

261

109

370

120

74

194

142

67

209

117

76

193

71

13

84

13

62

75

57

62

119

100

116

216

35

194

229

26

61

87

206

379

585

2

1

3

83

94

177

7

11

18

16

48

64

7

22

29

8

10

18

2842

627
987
311
353
539
26

2842

1360

255
491
159
150
297

1482

372
496
152
203
240
18

1482

1360

-ocr page 120-

Tabel IV. 104

Mutaties ingedeeld naar den Burgerlijken Staat 1910—1920.

4)
1 .

Jg

<U C

? C
c ro

O e

I«-

3 <u

■S t

ÏÏO

65

g
T3

g

"2
\'S

c

c

Si

^

JS

3

i-

o

u

i-<

>

>

s
I

I

w .

"i

■g I
O S

|g

Totaal.

►ü ra

3
O

1. Manie.

Overleden . ■

3 1

1

1

1

2

2

3

— 1

5

7

12

Hersteld. . .

23

18

9

28

18

3

1

— ;

50

50

100

Niet hersteld.

6

1

1

2

5

!

8

7

15

Overgeplaatst

6

1

4

4

7

8

15

Verpleegden .

9

8

2

6

5

19

11

30

Totaal. .

47

29

13

_

_

42

34

6

1

89

83

172

II. Melancholie.

Overleden . .

11

21

14

- 1

l

— 1

4

9

3

46

16

62

Hersteld. . •

23

58

12

26

29

93

55

148

Niet hersteld.

9

38

4

2

8

51

10

61

Overgeplaatst

9

10

8

7

3

2

27

12

39

Verpleegden .

9

21

14

5

10

1

44

16

60

Totaal. .

61

148

52

44

59!

6

261

109

370

III. Insania periodica.

Overleden . .

5

5

1

7

1

1 — i

11

1 8

1

19

Hersteld. . .

21

32

15

1

15

22

3

1

2

69

43

112

Niet hersteld.

7

2

i

4

i 9

1

4

13

Overgeplaatst

3

2

2

3

5

2

1

7

II

18

Verpleegd . .

12

8

3

1

2

3

3

-

24

8

1

32

Totaal. .

41

, 54

23

2

20

41

9

1

«

3

120

74

194

-ocr page 121-

-O

Is
<55

A

T3 ß

ü
-si
Ü >

a

3
-O

c

\'3
-a
u

C

>

1.

3 a
jS u

«j a
oj a
s ra

O E

-Si .

Is

u ra
Ü B

il

d

\'M

O
m
u

O

d
u

_ra
tl

4)
>

g

1
1

d
^

a
ra

S

Totaal.

[V.

Paranoia.

Overleden . .

1

7

8

1

1

16

2

18

Hersteld. . .

18

26

3

1

14

14

1

48,

29

77

Niet hersteld.

4

14

1

1

6

1

19

8

27

Overgeplaatst

9

11

2

1

3

3

23

6

29

Verpleegden .

18

10

8

11

10

1

-

36

22

58

Totaal . .

50

68

22

1

1

30

33

3

1

142

67

209

V. Insania neurotica.

Overleden . .

3

1

2

4

2

6

Hersteld. . •

44

24

1

41

14

69

55

124

Niet hersteld.

8

3

1

3

1

12

4

16

Overgeplaatst

8

2

5

2

10

7

17

Verpleegden .

15

7

8

—\'

22

8

30

Totaal. .

78

36

2

1

59

17

117

76

193

VI. Amenta.

Overleden . .

3

8

2

1

11

3

14

Hersteld. . v

17

28

2

4

4

47

8

55

Niet hersteld.

3

4

1

7

1

8

Overgeplaatst

1

1

1

2

1

3

Verpleegden .

2

2

1

4

4

Totaal. .

26

43

2

_

4

8

1

71

13

84

-ocr page 122-

tj
•V

1 «
i
%

c 9
O 5

li
al

c

3
•a

n

ej

\'S
u

ÏO
ft«
Ü

c

u

"u
>

tj

•X3
> .

3 C

JZ <u

Si, ß
? e

C (0

0 E

u

Is

3 C

a

cSs

-ä«
«

d
TJ

J

u

c
Ä

u
>

c

ftj
s

3

a
>

a
u
C3

c

10

Totaal.

VII.

Insania Toxica.

Overleden . .

2

4

2

5

2

6

9

15

Hersteld. . .

1

4

11

27

2

1

5

41

46

Niet hersteld.

1

1

2

2

Overgeplaatst

1

3

2

6

6

Verpleegden .

1

4

1

6

6

Totaal. .

4

9

15

39

6

2

13

62

75

VIII. Insania epileptica.

Overleden . .

9

5

2

16

2

16

18

34

Hersteld. . .

2

1

1

7

5

4

12

16

Niet hersteld.

1

6

2

2

1

7

5

12

Overgeplaatst

8

1

1

9

4

10

13

23

Verpleegden .

14

5

1

9

5

20

14

34

Totaal. .

34

18

2

2

1

43

18

I

57

62

119

IX. Dementia senilis.

Overleden . .

14

23

28

2

11

48

35

67

94

161

Hersteld. . .

2

2

2

1

1

_

6

2

8

Niet hersteld.

2

6

\'8

—.

_

8 !

8

16

Overgeplaatst

3

2

3

1

2

1

1

_

8

5

13

Verpleegden .

1

_ _

1

9 !

1

4

2

11

7

18

Totaal. .

20

30

48

1

2|

13

63

38

2

100

116

216

-ocr page 123-

c

d
<j

fl

&>

3
o

a

n

ra

>

>

2

Totaal.

<j
T3

^ O

O» 2
6 >2

g

T2
\'3

1

u

JS

M

O

u

>

|g

u

\'O a
^ g

3 s
s

(O

B

i
I

is

(5

X. Dementia paralytica,

Overleden . .

3

18

3

1

20

90

5

1

1

25

117

142

Hersteld. . .

1

5

10

1

1

16

17

Niet hersteld.

2

3

18

2

21

23

Overgeplaatst

1

4

1

4

22

1

6

27

33

Verpleegden .

1

-

5

8

1

13

14

Totaal. .

4

26

4

1

_

37

148

6

2

1

35

194

229

XI. Dementia organica.

Overleden . .

3

7

6

6

32

8

16

46

62

Hersteld. . .

3

2

1

2

5

3

8

Niet hersteld.

1

5

1

5

6

Overgeplaatst

1

1

2

1

2

3

5

Verpleegden .

2

1

3

2

4

6

Totaal • .

9

10

7

8

40

13

— 1

26

1

1 61

87

XII. Dementia praecox.

Overleden . .

15

5

2

27

4

22

31

53

Hersteld. . .

37

19

97

23

56

120

176

Niet hersteld.

13

9

42

16

22

58

80

Overgeplaatst

18

12

57

13

1

1

30

72

102

Verpleegden .

55

17

2

2

81

15

2

76

98

174

Totaal . . 1

138

62

4

2

304

71

3

1

206

379

585

-ocr page 124-

C
■ë
"5

a
6

g
13

c

%

3
73

I g

G


^

3

2
>

s

JS
>

C

<J
>

c
u
3
C

(O

2

3 C

tJ

Si C
? C

C (8

O B

Totaal.

^ «

O P
O >

XIII. Dementia secundaria.

Overleden.

1

1

1

Overgeplaatst

1

1

1

Verpleegd. .

1

1

1

Totaal. .

2

2

1

3

XIV. Imbecillitas.

Overleden . .

4

2

5

6

5

11

Hersteld. . .

19

3

1

30

2

1

23

33

56

Niet hersteld.

6

1

12

7

12

19

Overgeplaatst

15

1

19

1

1

16

21

37

Verpleegden .

29

2

23

31

23

54

Totaal . .

73

9

1

1

89

3

2

83

94

177

XV. Idiotie.

j 2

1

2

i 3

Niet hersteld.

1

1

1

1

2

Overgeplaatst

1

1

3

4

Verpleegden .

3

1

5

i _

!

4

5

9

Totaal . .

6

1

1

1

11

7

11

18

-ocr page 125-

I.

3 C
■C «
W C
cp a
10
6

Q

\'S

i;!


l8

êl

c
"S

•S-

w

c

%

a
-a
u

Totaal.

I

Q
Q
10

-Sé

a

(5

XVI. Casus ceteri.

Overleden . .
Hersteld. . .
Niet hersteld.

3
1

5
2

2

—■

11
3

6
1 10
2

3

10
3

9
21
5

9
31

8

Overgeplaatst
Verpleegden .

1

1

1

3
3

1

3

1

1
2

4
7

5
9
1

Niet krankz.

1

-

1

Onbek., ontvl.

1

-

1

1

Totaal • .

5

8

3

21

22

5

16

48

64

XVII. Niet krankzinnig.

1

9

_

__

3

3

Hersteld. . •

1

1

1

1

_

_

-

Overgeplaatst

-*

1

25

Niet krankz.

4

2

1

12

6

7

18

Totaal . .

4

2

1

—\'

14

8

7

22

29

XVIII. Onbekend of dubieus.

Overleden . •
Hersteld. . •

2
1

4

__

3

1

1

2
5

5

2
10

Niet hersteld.

1

2

3

3

Overgeplaatst

1

1

2

2
1

Niet krankz..

1

1

Totaal . .

1

3

5

5

4

1

8

10

18

-ocr page 126-

Als eerste resultaat blijkt daaruit dat het aantal krank-
zinnige weduwen tegenover de vrouwen veel grooter is
dan het aantal krankzinnige weduwnaars.

Waarschijnlijk berust dit op het feit, dat mannen ge-
woonlijk niet lang weduwnaar blijven en spoedig hertrou-
wen. Bij vrouwen gaat dit niet zoo spoedig. Dit weegt zelfs
op tegen het surplus aan ongehuwde vrouwen boven mannen.

Men moet echter in aanmerking nemen, dat er veel
meer ongehuwden dan gehuwden zijn.

Zooals nevenstaande tabel uit de jaarcijfers aantoont
zijn er bijna 2 maal zooveel ongehuwden als gehuwden.

In dit verband, komt dus bij gehuwden meer krank-
zinnigheid voor dan bij ongehuwden.
Ong. Vr. Geh. Vr. W«. Ong. M. Geh. M. W"".
59.8 "/o 33.6 "/o 6.9 _ 34.2 «/o 3.2 Vo

Vr. 50.21 o/o "m. 49.7901^

De meening dat het huwelijk een gunstigen invloed op
het voorkómen der krankzinnigheid heeft, wordt dus door
deze cijfers niet gesteund.

De onderverdeeling naar den aard der ziekte waaraan
gehuwden, ongehuwden of weduwen (weduwnaars) hebben
geleden, leert ons. dat de meest voorkomende ziekte bij
de gehuwde vrouw de Melancholie is.

Gehuwde mannen daarentegen lijden het meest aan
Dementia paralytica. .

Het percentage der lijders aan Dementia paralytica bij
mannen, gehuwd of ongehuwd, is in het Utrechtsche gesticht
zeer groot geweest, 185 van de 1482 dat is dus 13.09»/o.

Volgens de statistiek in het Tijdschr. voor Sexueelc
hygiene n». 1 heeft dit voor ons land bedragen:
in 1909 141 op 1351 mannen,
in 1912 133 op 1386
in 1913 152 op 1400

-ocr page 127-

Ill

Het is mogelijk dat het aanzienlijk grooter percentage
voor lijders aan dementia paralytica in dit tijdvak te danken
is geweest aan den toevoer van buitenlandsche in ons
land geinterneerde soldaten.

Wat de mutaties betreft zoo vinden we

2

d
^

2
"w

13
tt

"5.

2=

t
U

a
a
u

d>

15

M
O

O

X

z

O

>

zs

h

12

100

15

15

30

172

II. Melancholie. . • .

62

148

61

39

60

370

III. Insania cyclica . .

19

112

13

18

32

194

IV. Paranoia.....

18

77

27

29

58

209

V. Insania neurotica .

6

124

16

17

30

193

VI. Amentia.....

14

55

8

3

4

84

VII. Insania toxica ...

15

46

2

6

6

■ —

75

VIII. Insania epileptica .

34

16

12

23

34

119

IX. Dementia senilis . •

161

8

16

13

18

216

X. Dementia paralytica

142

17

23

33

14

229

XI. Dementia organica .

62

8

6

5

6

87

XII. Dementia praecox .

53

176

80

102

174

585

XIII. Dementia secundaria

1

1

1

3

XIV. Imbecillitas ....

11

56

19

37

54

177

3

2

4

9

18

XVI. Casus ceteri. . . .

9

31

8

5

9

1

64

XVII. Niet krankzinnig. .

3

1

25

29

XVIII. Onbekend of dubieus

2

10

3

2

1

18

In groep XVI werd één ontvluchte patient, die naar het
buitenland was uitgeweken, als onbekend afgevoerd.

Wat de duur der verpleging van de verschillende vor-
men van
krankzinnigheid betreft, daarvan geeft neven-
staande tabel V een overzicht.

-ocr page 128-

DUUR

VROUWEN.

•O

(O

B

T3
a
ta
a
B

(N

I

O

-n
a

(3
(9

E
m

I

n

-O
n
n

K

E

I -a

c
(0

Totaal

! rn

ON

I

m

I

O

VO

I. Mania

II. Melancholia. . .

III. Insania cyclica .

IV. Paranoia ....

V. Insania neurotica

VI. Amentia ....

VII. Insania toxica . .

VIII. Insania epileptica
IX. Dementia senilis .

X. Dementia paralytica
XI. Dementia organica
•XII. Dementia praccox

XIII. Dementia secundaria

XIV. Imbecellitas . . .

XV. Idiotie.....

XVI. Casus ceteri. . .

XVII. Niet krankiinnig .

XVIII. Onbekend of dubieus

11

19
10

9
19
2
12

10
21
38
18
63

1

|3
2
6

33

31
23
18
22

4
16

5
21
31

6
75

21
1

9
6

16

64
17
15
26
15
9
6
25
6

7

8

6
2
4
7
4

89

261
120
142
117
71
13
57
100
35
26
206
2

83
7
16

7

8

15

24
22
14
22
7

24
11
41
44
26
59

16
2
16
16

3

21

72
28
30
32
30

6
19
6
2

30

24

51
34
28
26
15
2

7
13

8
8

46
22

10

34

19

17

14
8
1
7

24
7
4

29
1

15
1
1

18
3
18

7
1

8
II

2
3
42

8
1

11

9
24

6
1

10

11
10
10
6
I
1

13
8
6
1
21

-ocr page 129-

VERPLEGING (1911-1920)

VROUWEN MANNEN.

-O
ca

•ó
c

•6

c

u

Opmerkingen.

c

ca


•S,

(3
Ü

Totaal

14
nl

a

co
la
B

co

CO

e

u

co

co

(0

S.
^

cO
ü
o\\
1

Totaal

■2,

1

Cv
1

fs
1

in
1

ü

1

rs

1

f^

1

UI

1

O

1

rr)

1

vO

ra

ro

in

8

6

\' 4

83

31

54

35

16

13

13

10

172

Het grootste aantal lijders
heeft een verplegingsduur
van 3-11 maanden.

8

7

3

109

88

103

70

51

19

25

14

370

3—5 maanden.

5

3

2

74

39

51

44

28

15

6

11

194

3—11 maanden.

9

4

7

67

29

48

37

23

19

22

31

209

3—5 maanden.

1

4

4

76

47

52

44

17

7

11

10

193

3—5 maanden.

13

22

34

17

8

1

1

1

84

3—5 maanden.

1

2

2

62

33

16

14

6

2

2

2

75

Korter dan 2 maanden.

16

11

16

17

18

17

19

119

De verplegingsduur is zeer

5

10

10

62

wisselend.

7

9

3

116

66

40

34

48

15

20

3

216

Korter dan 1 jaar.

22

16

4

194

50

37

46

46

28

18

4

229

Korter dan 1 jaar.

3

10

1

71

33

8

26

11

4

13

2

97

3—11 mnd, (acute vorm) of

107

92

37

69

98

585

26

27

68

379

67

105

jarenlange verpleging (chro-

1

1

_

1

3

nische) vorm.

.—

1

11

7

11

94

22

29

35

30

20

15

26

177

__

1

3

11

4

1

2

3

2

6

18

6

2

6

48

18

12

8

4

8

2

7

64

_

_

22

23

6

29

-

10

7

4

4

3

18

—--1

-ocr page 130-

Zooals reeds in Hoofdstuk IV werd besproken, is de
gemiddelde duur der verpleging sedert 1840 belangrijk
verkort.

Thans kan men zeggen dat bij lijders aan de eerste
6 groepen van psychosen, het meerendeel binnen het jaar
weer ontslagen wordt, hersteld of niet hersteld.

Men ziet uit die tabel ook dat lijders aan seniele dementie
een betrekkelijk korten verplegingsduur hebben, maar dit
komt, omdat zij laat binnen gebracht, gewoonlijk spoedig
in het gesticht overlijden.

Volledigheidshalve en in verband met hoofdstuk IV is
deze tabel hier opgenomen.

Om dezelfde reden is ook de volgende tabel VI en VII,
waarin de verschillende vormen van krankzinnigheid naar
den leeftijd zijn gerangschikt, opgenomen.

Op den volwassen leeftijd kan elke vorm van acute
krankzinnigheid, op iederen leeftijd, voorkomen.

Vóór het lO\'^® jaar ziet ons gesticht geene krankzinnigen.

Idioten en imbecillen komen er echter op dien leeftijd
niet heen.

Zij blijven in \'t gezin of gaan naar inrichtingen, waar-
aan scholen voor hen zijn verbonden, als idiotengestichten,
inrichtingen voor zwakzinnigen enz.

Het blijkt uit de cijfers in tabel VIII tevens dat bij de
krankzinnigen de sterfte grooter is dan bij de overige
bevolking van Nederland, behalve op den leeftijd van
14—19 jaar.

Het is opmerkelijk, dat dit feit zich voordoet op een
leeftijd, waarbij nog zeer weinig krankzinnigen voorkomen.

Daar reeds vroeger is medegedeeld dat de gemiddelde
verplegingsduur 7^/j jaar bedraagt, zou men zich kunnen
wijsmaken dat de allereerste groep krankzinnigen, in dien
korten tijd van vijf jaren geen tijd heeft om te sterven.

-ocr page 131-

Maar dan zou dus de krankzinnigheid in de puberteits-
jaren beschermen voor den dood, want er sterven er ruim
3 X minder dan er moesten sterven.

Waarschijnlijk is het daarom, dat van deze puberteits-
psychosen, alleen de zeer levenskrachtige, onrustige ele-
menten in het gesticht komen. De meesten blijven, als
zij geen sterken bewegingsdrang hebben in de eerste jaren

thuis doorsufFen.

De ouders leven dan nog en zorgen voor hunne ver-
pleging thuis, wat de familie gewoonlijk niet doet.

Onder hen zijn dan juist de zwakken, die onder allerlei
benamingen (meest t. b. c.) sterven en van welke hoogstens
^genoteerd wordt, dat zij zonderling, excentriek waren, geen
werkkring konden vervullen etc.

Dit is vermoedelijk de eenvoudige oplossing van het
uit den band springende feit, dat kolom II in tabel VIII
leert kennen.

-ocr page 132-

LEEFTIJD BIJ

Het grootste aantal li|ders
De lijders aan Paranoia zijn 30— 50 Jaar,

VROUWEN.

u

co
Ü
O

ï
O

c

(0

ü

O
fS

1

O

tZ

M

O
to

\\

O
CS

co
O

■■r
1

O

ro

(0
g

l
O

ü
ra

O
NO

1

O
in

u

ra
J2,

O
1

O
VO

u

ä
0
0
J:

C!
u
0

rs.

Totaal.

ra
Ü
0

ï
0

4

22

23

20

7

9

4

89

II. Melancholia. • . .

14

37

60

70

65

15

261

III. Insania cyclica .

2

23

21

22

26

18

8

120

IV. Paranoia.....

_

2

10

40

35

29

15

11

142

V. Insania neurotica .

9

33

44

19

10

1

1

117

VI. Amentia.....

4

24

24

5

•10

2

2

71

VII. Insania toxica . . .

I

1

5

5

1

13

--

VIII. Insania epileptica . I

1

8

10

18

16

2

3

57

IX. Dementia senilis . .

1

5

27

68

100

X. Dementia paralytica

1

1

II

13

7

3"

35

XI. Dementia organica.

1

1

5

1!

8

26

XII. Dementia praecox .

1

12

75

65

3!

15

8

206

XIII. Dementia sccuadaria

i

1

1

2

XIV. Imbecillitas ....

2

11

21

23

18

7

1

83

2
*

XV. Idiotie......

2

3

1

1

! —

7

1

XVI. Casus ceteri ....

1

6

1

3

2

2

1

16

XVII. Niet krankzinnig .

3\'

2

1

1

7

XVIII. Dubieus ofonbek. .

1

3

2

2

8

1

i

! 13^

..n 1

70-70

aan Manie heeft den leeftijd va" ^.gjO\'\'\'

Insania neurotica 20—10 jaar. Amej^^ ja^

hooger. Dementia paralytica J

-ocr page 133-

OPNAME, 1911 — 1920.

MANNEN.

MANNEN EN vrouwen.

(0

•ü

O
tn

c

ra
-5,

0

1

Cl

u

ra
jO

O
in

1

O

c

ra

s
1

O
in

KJ

ro_
O
1

O
vO

c

4J
O)
O
O
JS

e
ej
O
t^

Totaal.

c

ra
J2.

O

T

O

ü

ra

0
CS

1

u

ra
.2.

O
m

1

O
CM

u

ra
ra_

O

■r
j

ó
ro

ra
_ra_

O
in

1

c

ra
.2.

ë
1

O
ir»

ra
.2,
O

1

O
VO

u.

03
O
O
J3

a
tj
O
t>.

Totaal.

16

13

8

10

23

8

83

9

38

36

28

17

32

12

172

13

18

25

20

25

8

109

27

55

85

90

90

23

370

6

15

17

13

13

8

74

4

29

36

39

39

31

16

194

8

24

12

11

10

1

67

3

18

64

47

40

25

12

209

35

21

5

6

3

76

15

68

65

24

16

4

1

193

3

2

2

1

2

1

13

6

27

26

7

11

•4

3

84

15

20

19

5

3

62

1

15

21

24

10

4

75

21

14

9

8

4

2

62

12

31

32

25

8

6

5

119

6

32

78

116

11

59

146

216

7

61

68

48

8

2

194

8

72

81

55

11

2

229

1

5

9

17

29

61

2

1

5

14

28

37

87

116

113

43

20

6

2

379

41

241

178

74

35

14

2

585

1

I

_

_

1

1

3

-—

1

41

22

4

4

4

1

94

4

27

62

45

22

11

5

1

177

3

2

2

1

1

. 11

1

3

6

3

3

1

1

18

14

9

8

8

6

48

4

20

10

11

10

8

1

64

7

7

4

1

2

22

1

10

9

5

1

3

29

4

2

2

10

2

1

7

4

2

2

18

1

1

1

1

1482

! .

=J

2842

aan Melancholia van 30-70 laar aan Insania cyclica_v^
Jaar, Insania toxica 30-60 laar, Insania CP»!^\'" ^ ^^
Dementia praecox 20-40 Jaar, Imbecellltas 20-40 jaar.

-ocr page 134-

INDEELING NAAR DEN LEEFTIJD 1911-1920.

u

ra
O

ï

O

«

Ü

O
CS

1

O

Ui

«

S,

O

ro
1

O
CS

u

sa

O

1

O
co

iZ

ra
ro_

O

m

I

O

u

ra
ra

O

vo

1
O
in

ü
re

0
t>>

1

VO

ü
Oi
O
O
JS

a

u
O
t^

"ra
ra

ß

I. Mania.

Ongch. vrouwen . .

4

18

11

8

3

1

2

47

Gehuwde vrouwen .

4

11

9

2

3

29

Weduwe of gesch. .

1

3

2

5

2

13

Ongehuwde mannen.

5

14

8

3

3

6

3

42

Gehuwde mannen .

2

5

5

6

13

3

34

Wedr. of gesch. . .

1

4

2

7

Totaal. . .

9

38

36

28

17

32

12

172

II.

Melancholia.

Ongeh. vrouwen . .

9

13

11

14

12

2

61

Gehuwde vrouwen .

5

23

45

49

23

3

148

Weduwe of gesch. .

1

4

7\'

30

10

52

Ongehuwde mannen.

12

10

15

4

2

1

44

Gehuwde mannen .

1

8

10

16

19

5

59

Wedr. of gesch. . .

4

2

6

Totaal. . .

27

55

85

90

90

23

370

III.

Insania cyclica.

Ongeh. vrouwen . .

2 1

13

10

6

5

3

2

41

Gehuwde vrouwen .

10

10

10

15

6

3

54

Weduwe of gesch. .

1

6

6

9

3

25

Ongehuwde mannen.

2

5

3

7

3

20

Gehuwde mannen .

1

12

8

9

8

3

41

Wedr. of gesch. . .

1

~ 1

2

I

5

5

13

Totaal. . .

4

29

i6

39

39

31

rv

194

-ocr page 135-

O

J3
C

s

O
in

a

S

O
co

O
(S

O
VO

O
in

O
CN

IV. Paranoia.

Ongeh. vrouwen . •

2

6

14

12

10

5

1

50

Gehuwde vrouwen ■

__

4

24

21

14

3

2

68

Weduwe of gesch. .

_

2

2

5

7

8

24

1

s

10

6

2

2

1

30

Ongehuwde mannen.

O

33

Gehuwde mannen. •

14

6

8

5

1

3

4

Wedr. of gesch. . ■

Totaal. • .

3

18

64

47

40

25

12

209

V. Insania

neurotica.

Q

29

24

9

6

1

78

Ongeh. vrouwen . .

4

20

9

2

1

36

Gehuwde vrouwen .

1

2

3

Weduwe of gesch. .

59

A

30

14

4

3

2

Ongehuwde mannen.

u

5

7

1

3

1

17

Gehuwde mannen .

_

^

Wedr. of gesch. . .

Totaal. . •

15

68

65

24

16

4

1

193

VI. Amentia.

Ongeh. vrouwen . •
Gehuwde vrouwen .

4

12
12

5
19

4
1

1
9

2

2

26
43
2

Weduwe of gesch. .
Ongehuwde mannen.

1
1

2
1

1
1

2

2

1

4
8

Gehuwde mannen .

1

_

1

Wedr. of gesch. . .

Totaal. . .

_

6

27

26

7

11

4

3

84

-ocr page 136-

u

b.

C

u

u

u !

u
o>
O
O
J3

a
u

u

ts

eg

«

to

to

10

C3

(0

a

to

to

to

to

n

—.

O

o

o.

O

O

O

o

t

tN
1

m
1

1

in
1

VO
1

1

(3

to

1

O

o

O

O

O

o

O

O

tN

tn

u-l

-o

VII. Insania Toxica.

Ongch. vrouwen . .

1

1

1

1

4

Gehuwde vrouwen .

4

4

1

9

Weduwe of gesch. .

Ongehuwde mannen.

7

5

2

1

15

Gehuwde mannen .

8

14

11

4

2

39

Wedr. of gesch. . .

1

6

1

8

Totaal. . .

1

15

21

24

10

4

75

VIII. Insania epileptica.

Ongeh. vrouwen . .

8

9

10

5

2

34

Gehuwde vrouwen .

1

7

8

1

1

18

Weduwe of gesch. .

1

3

1

5

Ongehuwde mannen.

4

21

10

7

1

43

Gehuwde mannen .

4

2

7

3

2

18

Wedr. of gesch. . .

1

1

Totaal. . .

12

31

32

25

8

6

5

119

IX.

Dementia senilis.

Ongeh. vrouwen . .

_

1

5

14

20

Gehuwde vrouwen .

2

12

16

30"

Weduwe of gesch. .

_

_

2

10

38

50

Ongehuwde mannen.

7

6

13

Gehuwde mannen .

_

_

6

20

37

63

Wedr. of gesch. . .

5

35 i

i 40

Totaal. . .

II

59

176

216

-ocr page 137-

C35
O

o
d
O

O
•T

O
m

i

s

I

O

O

-r

O
CO

O

X. Dementia paralytica.

Ongeh. vrouwen . .
Gehuwde vrouwen .

1

2
9

2
9

5

2

4
26

Weduwe of gesch. .

2

2

1

5

Ongehuwde mannen.

4

18

10

3

1

1

37

Gehuwde mannen .

3

43

56

40

5

1

148

Wedr. of gesch. . .

2

5

2

9

Totaal. . •

8

72

81

55

11

2

229

XI. Dementia organica.

1

, -

3

2

3

9

Ongeh. vrouwen . .

1

2

6

1

10

Gehuwde vrouwen •

-

3

4

7

Weduwe of gesch. .

■-

1

2

1

4

8

Ongehuwde mannen.

40

3

9

14

14

Gehuwde mannen .

--

2

11

13

Wedr. of gesch. . .

1

5

14

28

37

87

Totaal. . •

XII. Dementia praecox

Ongeh. vrouwen . •
Gehuwde vrouwen .
Weduwe of gesch. .
Ongehuwde mannen.
Gehuwde mannen .
Wedr. of gesch. . .

Totaal . • .

39

12

12

5

138

24

16

3

3

62

2

3

6

77

26

12

3

1

304

34

16

8

2

1

71

2

1

1

4

178

74

35

14

2

585

58
16
1

156
10

241

12

29

41

-ocr page 138-

u

c

u