-ocr page 1-

ilil ir - -..r.;:;.

Myv
11

l «! \'

[L

w w ^

K-f .fû

(I

■M

^ ^^ 41

ft

\'.Iff-

-ocr page 2-

■ , - t

V.Si-,.

m.,

"-"-.-■ViC\'

; . .

... -

i

-ocr page 3-

m&mmmmmwm.

- \'.i-

y

-•r

r - f-n

-. ■

»

;; I / -

d " ■ ■ ■

j\'-f-\'- /-

r ;

p ,

•i\'i \'

, t

/ -

J

\'■it^

-jc;

\'

-m^m-mym^y

Jé-

iV\'ilj?-

-ocr page 4-

. ! ./ -

. V ,

mi ■ / ^

•r"

. .. ■ t•.

\'\' \'\' .

- • .1

• -

Vi.

. f \' >

■ ■, • >

f. \' \'

• ^

" r.. ■ >

L-T ■ • - , V ^ ...

-Ô.

■ i

- jf.

kV1\'

Y. ■ ,

■ , • !

■■ - ■ liv-\' • • ■ ■■ - - \'

a .

f-

.....

Ä

: i: ■ :

■ i. : \'

.H ,

-s\'.

7.

Ar ;

\'. y " S

■"Vv-; \' .

\'-\'f-. ^. < ^ ■ \\--... ^îîr * . ■■i-\'- . \' V/- ■■ ■ - .

V\' . , ..

-, , ......- • •

i -4;

n f-\'
J

kr

f.y\':\',;-:^

.V

., \' I-

:

. y

■■v.: ..\'.:-.. -«asv.." ■ \'. tllMgiit^iaill.lll VT*

ff ^

-ocr page 5-

A N D R E BON N,

an atomes et chirurgijn, in illustri amste-
la^damensi athenmo, pro ^essoris,

T A

B U

m

OSSIUM MORBOSORUM,

PR^CIPUE THESAURI HOVIANI.

FASCICULUS II.

I

TAB. VIII-XIV.

A F B EE L D I N G E N

VAN

ZIEKE BEENDEREN,

VOORlNAAMLYK UIT HET BEEN-
KABINET VAN HOVIUS,

DOOR

ƒ

*

A N D R E A S BON N,

hoogleeraar in de ontleed^ en heel-kunde aan
het doorluchte school te amsteldam,

BUNDEL II.

P L A A T VIII—XIV.

a m s t e l d a m i,
Apud J. C S E P R

md c c l x x x k

A

(

TE

-ocr page 6-

\' ■ \\

\' " . h !

\\ I

t

M

; \\

I ■ -,

. X\' ^ \'

^ ■

- f

: f"

\' i

■■■ J\\

) ^ .

■ i

li r

n ■ I

>

■ - ■?

/• X

/

, f.\'

\\

r

i

1.\'

-

i

\'M.

Y

W v\': -
t ■

v/v"

i

-ocr page 7-

p R yE F A T I O.

O O R R E D E.

m HOMINS NATÜRÄ €ALLi IMPE^FECTI MEMB^ANÂ-
CEAEST; QUAE, NASCENS, CAENEM REPR.®S ENTAT,;
DEIN, CRESC|:NS, CORIÜM REFERT; QUOD IN VERAM
CARTILAGINEM NON DEGENERAT; VERUM, UBI IN-
DÜRATÜR, NATURAM MEMBRANACEAM CUM OSSÉA
COMMUTAT, DUM OS COIIIO SPCCEDIT,

€ALLUS PERFECTÜS, ORGANICDS, CORTICE L^VI,
fORATO, ET MEDITULLIO PUMICpSO, MEDULLARI,
PARS OSSIS FIT: ALIQUANDO ETIAM, OSSIS MORBOSI
INSTAR, TOTÜS SOLIDUS EST; VEL MORBO REMOL-
^.ESCIT, ATQUE CARIE DISSOLVITUR.

■a

Corollarîa hœc eriîit, (|uag, defcrîptîoîîe Thefauri os-
fiLiin morboforum Hoviani abfolata, iterata fpecinainum
comparatione, et fedula rjeputatione, in adnexa diflerta-
done de Callo, non a verifimili, fed ab evidenti et
quod fenfibus percipi poteft , derivavi , propofui? atque
proxime edeadis iconibtts uîterius probare conilitui.

Ut îtaque, quod promifi, pragfiarems priroam niine
Tabularum offium morboforum feriem in publicum
mitto, atque omnibus Medicin« & Chirurgie cultori-
bus, in communem ufum^dico, dedicoque.

Prior hie fafcîcuîus exempla fiftet vulnerum et fraetu-
rarum capitis oflèi, et maxime faciei 9 qu® non folum
rarius
obvia , verum ad demonflandum , quid vale,at
Natura, et quam pauciis fœpe fufficiat callus, idonea 5
ét hine digna judicavij ut ®ri infculperentur.

Fafciciîîiîs aîter varium eîrea fracturas oŒum obîon-
gorum callum ob oculos ponet.

Sequentes generationem novi ofiis flmilem exhibe-
bunt, ubi ofla luxaca novis articulis recipiuntur; parte?
qua componuntur, prêter naturam concrefcunt ; tumida,
mole ac pondéré augentur, atque crefcunt; autvitiaca,
vel corrupta, a Natura fponte foîuta, ac deperdita re-
ftituuntur: modo a naturali oiTiUiu genefl plane diverfo.

Formam tabularum felegi talem, qua commodius
manu verfari , et tamen olfa naturali magnitudine re-
graefentari polfent.

Figuree omnes a perfeélo piélore, anatomica cognitione
imbuto 5 et poilea quoque a me ad cœlaturam excitato,
nec non féliciter adhibito, pict^ funtî quarum plurim©
ab alio artifice seri incif^.

Hifce, ad naturam duélis fîguris, brevem addidi ex-
plicationem: nullus dubitans , quin haîc invicem, et
cum citata Thefauri Hoviani defcriptione conferendo,
cuilibet, Ofleologias etiam parum gnaro, ad plenariam
intelligentiam fufficiant ; neque opus fit propofîta jn-
fcriptis litteris indicare.

Ubi citatio Thefauri Hoviani non addita efl? ofîk
m meo mufeo defiimca exhibentur.

DE AART VAN HET ONVOLTOOID lEENEELT IS, I!^
DEN MENSCH, VLIEZIG; VERTOONT IN ZYNE GE-
BOORTE EEN ROOD VLEESCH; VOORTGROEIENDE
GELYKT HET NAAR LEDER; HET WELK IN GEEN
WAAR KRAAKBEEN OVERGAAT: MAAR, HARD WOR»
DENDE, DEN VLIEZIGEN AART MET EEN\'BEENIGEM
VERWISSELT, TERWYL HET BEEN HET LEDERACH-
TIGE OPVOLGT.

HET VOLMAAKT BEENWEER IS BEWERKTUIGD; VA?I
EEN VASTE, GLADDE, EN MET GAATJES DOOR-»
BOORDE SCHORS, BENEVENS EEN CELWYS , MERG»
ACHTIG MIDDENWEEFSEL VOORZIEN , EN WORDT
EEN DEEL VAN HET OVERIG BEEN: SOMTYDS ONT-
AART HET, EVEN GELYK EEN ANDER ZIEK BEEN^
EN WORDT GEHEEL VAST; OF VERSMELT, EN
WORDT DOOR BEENBEDERF ONTBONDEN.

D^esö zyn 3e gevolgen, na het eindigen der hefchryying
van het Beenkabimt van den Heer
hovius, na eene nadere
yergelyking der voorwerpen^ en met ryp overleg-, in de agter
die befchryving gevaegde verhandeling over het Beenweer, nÏQt
van het waarfchynlyke, maar van het overtuigende en ben^ys\'
haare afgeleid en voorgeßeld, wdke ik beloofde dQor afbetl^
dingen nader te zullen flaavm.

Om aan deeze belofte te voldoen, wdrden deeze eerfle Af-
beeldingen van zieke beenderen uitgegeeven, en door my den
beoeffenaaren van Genees- en Heelkunst-} tot algemeen mit^
aangeboden en opgedragen.

Deeze eerfle bundel bevat voorbeelden van mnden en breU"
ken van .het bekkeneel., en inzonderheid van het aangezicht;
die niet alleen zeldfaamer voorkoomen , maar allergefchikst
zyn 5 om aantetoonen hoe veel de Natuur vermag, en hoe wei\'
nig Beeneelt dïkwyls voldoet: waarom ik dezelve 6ok vooral
der afbeelding waardig oordeelde.

De tweede bundel zal de verfcheidenheid van het groei\'
jmd Beenweer^ by breuken van lange beenderen , voorßellen.,

De volgende plaaten zullen den hiermede overëenhoomendefi
groei van nieuw been aanwyzsn^ wanneer ontwrichte beende\'-
ren doornieuwe geledingen ontvangen worden; derzxlver faa-
menvoegingen tegennatuurlyk vastgroeijen; gezwollen beende-
ren in omtrek en gewicht toeneemen; ofwel aangeßaoken eft
bedorven beenflukken, door de natuur afgefcheiden, of verko-
ren gegaan, herfleld worden: op eene wyze^ die
van den na*
tuurlyken beengroei merkbaar verfchilt.

Ik verkoos deeze grootte der plaaten ,\' tot gemaklyk ge-
bruik, en om tevens de beenderen in derzelyer mtuurlyk^
grootte te vertoonen.

De afbeeldingen zyn allen geteekend door een naauwkeurig
fchilder-, vooraf door my in het ontleedkundige onderrechten
naderhand ook tot het gr aveeren aangemoedigt en met gelukkig
gevolg te werk geßeld: terwyl de meeste ^or een ander kun*
ßenaar in het koper gebragt zyn*

By deeze, naar de natuur gevolgde afbeeldingen , heb ik
eene korte verklaaring gevoegd: niet twyffelende of derzeU
ver yergelyking met. de befchryving van het aangehaald Been*
kabinet^ zal., ook voor iemand, die flechts eene geringe been-
kunde bezit, voldoende zyn , om de afbeeldingen volkomen te
ver paan: zo dat het niet nodig zy, het bsdoelde door ingefnS"
den letters aantewyzen.

IFaar het Beenkabimt niet aangehaald is ? zyn de hem«
deren uit myne verzameling.

1

-V ÂT^

y..;

M

:

-ocr page 8-

M

i

. ■ ■■ , --.j

U-

.V

■t
(

-ocr page 9-

TABULARUM

VE RK LAARING

DER

OSSIUM MORBOSORUM

AF B E E LDING E N

VAN

EICPLICATI O.

ZIEKE BEENDEREN,

TABULA L

f I g u r a i.

Calvariœ pars fiiperior.

Cicatrix oblonga et coiicava veftigium exhibet viil-
neris cœfim infliéli offi verticis dextro. Penecravit viil-
nus ad diploen ufque. Callus hiatum replevit, in cujus
fuperiicie plurima foramina minima j pro traaQm vaib-
rum , rclicla vifuntur.

Os frontis depreffione notatum ed.

Thefauri Hoviani num. CXLVII.

f i g u r a ii.

Calvaria homini^ adulti.

Os verticis dextrum i(5^u foratum. Ora foraminis
afpera , obduCla callo in^quabili, et in parte pofleriori
vafculis forato. Craffa membrana foramen occlufit.

hi fmiftro latere verticis, prope futuram coronalem,
alia pars offca veluti enfe abfcifla eft.
lef Hov. num. CLV.

T A

«

fii-

■er
»

U L A IL

figura i,

Pars calvariae fuperior.

Portio offis verticis dextri inftrumento acuto fecante
o&llque abfcilfa, parte fuperiore crafla atque squabili
callofa ora terminata , estrorfum eminet, diftantia pol-
iicis a reliquo ofie, cum quo parte inferiore coliEsret.
Membrana hiatum replevit.

Thef. Hov., num. CL.

FIGURA ÎÎ.

Pars calvaria fuperior^ infigni lunato viilnere divifa.

Vulnus, a futura temporali ad futuram fagittalem
procédons , partem anteriorem offis verticis fmiliri to-
tam dividit, vicinamque dextri partem fiffura , quae in
futuram coronalem définit. Fragmentum ovatum, fo-
lutione perdiium, hiatum reliquit, ante mortem mem-
brana claufum. Solutio medii verticis callo fanata.
Callus ibidem ,nec non vicina olTmm verticis pars, prê-
ter naturam innumera oftiola,pro tranfituvaforum,exhi-
bent aperta

Thef Hov. num. CLI,

e-

na*
IS-

plaat L

afbeelding i.

Het hovenße gedeelte eens hekkeneels.

Een langwerpig en hol wondteken wyst een wond aan ^
door een fnydend werktuig aan het regier wandbeen toege-
bragt. De wond ging door tot in het tafelfiheidfel. Desfilfs
gaaping is weder aangevuld door beenweer, aan welks opper-
vlakte veele gaatjens gezien worden, die bloedvaten hebben door-
gelaaten.

Het voorhoofdsbeen heeft eene indrukking.

In het Beenkabimt van hovius , n". 147.

afbeelding. il

Het bekkeneel van een volwasfen mensch.

Het regter wandbeen is met een flag doorboord. De kant
van het gat is fcherp, en desfelfs omtrek ongelyk; naar
voo-
ren met knobbelig beenweer; naar agter en met gaatjes, tot
doorlaating van bloedvaten. De opening is met een dik vlies
geflooten geweest.

\' Aan het flinker gedeelte van het opperhoofd, omtrent den
kroonnaad, is een ander beenßuk, naar \'t fchynt^ afgehouwen.

Beenkabinet n". 155. \'

PLAAT ÏL

AFBEELDING I.

Het bovenße gedeelte eens bekkeneels.

Een gedeelte van het regter wandbeen, door een^ houw af-
gefcheiden, eindigt naar boven in een dikken, effen, been-
weerigen rand, die een duim breed van het overig been af-
ßaat, terwyl het \'er naar onderen mede vereenigd is. Deez&
gaaping is door een vlies gefloten en gevuld geweest.

Beenkabinet n". 150.

afbeelding. il

Het bovengedeelte eens bekkemels, met een groote half
maanswyze beenwond.

Deeze wond loopt van den fchubnaad aan het flaapbeen, door
het flinker wandbeen, en door den pylnaad, tot naar het regter
gedeelte van den kroonnaad. Een eyvormig beenßuk, van
het
flinker wandbeen rondom los en verloren geraakt, heeft eem
gaaping nagelaaten, die, by het leven, vliezig gefloten geweest
is. Op het midden der kruin is de wond door beenweer geheelde
Dit beenweer, gelyk ook de oppervlakte der voorhoof ds -
en
wandbeenderen , in den omtrek deszelven, vertoont talloozs
kleine gaatjens, die zo veek bloedvaatjens hebben door gelaaten.
Beenkabinet n""\'151»

tabula ÏII.

F i G U R A L

Pars fuperior calvariae fenis , in inferiorem partem
.fcaise per gradus dilapfi, vifa a parte anteriori et laterali.

Os frontis parte fua temporali atque orbitali fradum.
OiTa foluta, vi lapfus deprelfa et retroafta, per callum
parcum &t asquabilem cum reliquo offe coaluerunt,
facie parum dilformi.

^enes poft biennium obiit.

-s-

P

LAAT

A F B E E L D I

Het bovengedeelte van het bekkeneel eens grysaards.

jtiei: bovengeaeem van nei ueitizemct evn^
Het flinker gedeelte van het voorhoofdsbeen, boven het
ooghol, is door een val verbroken. ^ De losfe beenflukken ^
door het geweld van den val naar binnen en agterwaarts ge\'
dreven, zyn, door effen en weinig beenweer, weder aan \'t
overig been vastgegroeid, zonder merkbaare mismaaktheid vm
het aangezicht. .
• De lyder heeft mg twee jaaren geleefde

A FIGURA

UL

N G.

i.

-ocr page 10-

F I € 0

Calvari® pars eadem., a parte inferiori.

Oiïis frontis pars orbitalis iîniftra , verfus interiorera
,et pofteriorem orbicœ partem propulfa, cum reliquo per
.callum iterum concrevit. Callus sequabilis, parvis oftio-
iis foratus. Orbita anguftior fuit.

figura III.

Clavicula fmidra puella^ quatuor,circiter menfes nat^,
iî^edia fraclia et concreta., a parte fuperiore.

Fradura aliquantum mobilis. Os interius, quod a
parte fterni venit, ante exterius fitum.

Callus nodofas, jam offeus fadus.^ at fpongiofus, ex-
tus
fa]cis,foveolig, a,c foraminibus inœquabilis,tamquam
•cortex nondum .perfectus ; media .parce adliuc laollis
atque nieijibrai-saceus.

TbeÇ Hov. niira. CLXVL

FIGURA IY.

•Clavicula eadera a parte inferiori.

•,Callus oüeus Godofus,^ cum parte media membranacea.

Tabula IV.

FIGURA I.

Captit.OiTeum hominis adult i.

Os frontis in dextro latere trudis icT;u foratum. Parvula
fragmenta, fuis fedibus mota , interius eminent or^
foraminis fuperiori per callum olfeum coalita.

Cicatrix offea oblonga, in^quabilis.

Membrana foramen occlufit.
■Thef Hov. num. ÇLVt

F I G U R A II.

.Offis Frontis pars eadem., ab inceriore.

Fragmentum niajus atque minora, ors foraminis fu-
periori accreta.

FIGURA III.

Cranium hominis adulti.

Os frontis , cute intégra in plura fragmenta idilFifTum,
ita tamen, ut vix fragmentum aliud fuper aliud elîeratur.

Fragmentum majus, totum cum lamina orbitali fmiftra
folutuni, callo Êequabili, intra craoii capacitatem confpi-
cuo, iterum coaluiî. Rimae minores in fronte callo
levi replcntur; eftque veluti offis cicatrix^ qua minora
quatuor fragmenta cum majori reuniuntur.

Os maxiliare fmiflrum ora fua orbitali filTum ell, ejus-
que pars , offi jugali commilfa, cum eodem furfum pro-
pulfa : unde ora inferior finiflr^ orbitse altero latere
elatior. Fiffura hœc , offibus folutis, dehifcit. Fora-
mina in lamina orbitali offis frontis reliéla membranis
clauduntur.

Vultus utcumque obliquus efL
Thef Hov. num. CLViL

&

$
&
&

TABULA V.

FIGURA I.

Canut. oITeum mulieris edentuls,

Os\'maxillare dextrum frac^um. Corpus ejus, qua parte
extcriore fupra in latus veluti excrescit, offis jugalis
fuflentaculum eft , -et partem efficit carvernœ , quœ
finus maxillaris audit, fraélum, folutum, retroadum,
^t de novo cum reliquo oife perfe6te coalitum.

Os jugaie non disjunclum, eadem vi illata deprelfum
et retroaclum , ita ut pars exterior nunc anterior fit.
i-roceffas fuperior , foluta commilfura cum olfe fron-
■jtis 5 ill
Cauda fupercilii ab eadem dehilcit, Proceilus

A II.

R

■s-

■tsl-

f\'
■R-

■î^r

^

SiS-

■s-

m-

&

&
^

iä-

0

ér

-É-

AFBEELDING. M.

Hetzelfde, vm den onderkant gezien.

Het flinker oogiwh - gedeelte, binnenwaarts en agterwüaris
gedreven, waardoor het ooghol vernaauwd wierd. Het effen
beenweer vertoont nog eenige overblyffels van openingen, tot
doorlaating van bloedvaten,

afbeelding, in.

Het flinker fleutelbeen van een kind van omtrent vier maan«
den, in het midden gebroken, en gedeeltelyk geneezen, van den
bovenkant gezien.

De breuk is mg iets beweeglyk. Het binnenfte btenjluk,
\'Van het borstbeen kmmnde, is vóór het buitenfie gefchoten-\'»
en .dus geheeld.

Het reeds heen geworden kmhbelig eelt, vertoont van buitm
eenen met groefjens, kuiltjens en gaatjens, ongelyke en onvol-
tooide beenjchors. Het niiddenJJe gedeelte van dit beeneelt is
nog vliezig.

Beenkabinet n"". i66.

afbeelding. IV.

ïHet zelfde fleutelbeen, van den onderkant.

Het bemig mer omringt het mg vliezig beeneelt,

PLAAT IV.

AFBEELDING I.

Een gedeelte van het bekkeneel eens bejaarden-

Het voorhoofdsbeen is, aan het regter gedeelte, met een haak
doorboord geweest. Kleine beenflukken, uit hunne plaats ge-
dreeven, zyn aan den binnenrand van deze beenwond door
beeneelt hereenigd, en binnenwaarts uitfleekende vastgegroeid.

Het verder iMtwendig langwerpig wondteken is oneffm been^

De opening is vliezig gefloten geweest.

Beenkabimt u\'\'. 156.

F B E E L D I N G IL

Hetzelfde gedeelte van het voorhoofdsbeen, vm de binnenzyde.

Een grooter, en verfcheiden kleinere beenflukjes, zyn aan den
omtrek en rand van het gat vastgegroeid.

AFBEELDING HL

Het bekkeneel van een bejaard man.

Het voorhoofdsbem is door een val in veele ftukken gebrs-^
ken geweest, terwyl de uitwendige bekleedzelen geheel bleeven.
De weder vastgegroeide beenflukken puilen naauwlyks veorby
eikanderen uit.

Een groot fluk, met de geheele oogholsplaat , ks gejlagen
geweest door het geweld des vals, is weder vastgegroeid door
een ylak, en van den binnenkant der bekkemelsholte zichtbaar
beenweer. Vier kleiner beenflukken zyn door fpleeten, met
weinig beeneelt aangevuld, met het groote fluk en overig voor^
hoofdsbeen hereenigd.

Het flinker kaakbeen is onder het ooghol gefcheurd, en het
zydelyk gedeelte, nevens het jukbeen, naar boven gedreven:
waardoor het flinker ooghol hooger is dan het regter. Deeze
beenfcheur gaapt. Eenige gaten, in de oogholsplaat van hst
voor hoef dsbeen, zyn vliezig geflooten.

Het aangezicht is eenigermaate fcheef.

Beenkabinet n". 157.

li i

PLAAT V.

L

AFBEELDING

ETet bekkeneel eener zeer oude, en tandelooze vrouw.

Elet regter kaakbeen is gebroken geweest. Deffelfs ligchaam,
dat naar buiten tot een uitfleekfel opryst, dengrondfleunvanhet
jukbeen, en een gedeelte van den kaakboefem uitmaakt, is door
geweldgebroken, geheel los geweest, naar agteren gedrongen ^
en in dien flaat weder met het overige been vastgegroeid.

Het jukbeen is \'er mede vereenigd gebleven, en teruggedre*
vm: zo dat deffelfs buitenße gedeelte naar voeren gekeerd flaat.
Deflelfs bovenfle uitfleekfel is hiertoe uit zyne zaamenvoeging
met bet voorhoofdsbeen hs geflagen^ m ßaat \'er van af

ex-

c £ >

-ocr page 11-

\'exterior, ad EVgomaticam pcrîiîi\'gens > fractus fLiit,.ite-
«umque concreciis.

Ora orbicas dextrœ ira^erior et exterior efl deprelTior,
.qaam illa in latere
ünifEro,

Sinus maxillaris parte exteriore apertus , qiialis^ex
cimœterio legebatur. Cortex oflis tenuior, pliirimis cai-
.li nafcentis vafculis foratus., os ibi reddidit fragiîius.
Callus pauciilimus.

figura ÎL

Caput ofîeum hominis adulti.

Os jiigale finiftruin, vi illata fractum fîfllimque.

ProceiKis ejus füperior, pollerior, et interior, ceîîî
^vici^a parce ollis niaxiiiaris , finguli ex transverfo dii-
filïi , fucuris quafi dchifciint. Us.., ab una alceraqiie
harum fifîlirarum parte, corticem porofum et a valculis
perforatum exhibet. Callus dtaque, quo natura coiicre-
rionem, five fokui olTis feparationem moliebatur, nieni-
branaceus et carni adhuc fimilis fuit.

Coha3rent tamen partes disjunclce, leviter iterum con-
cretes inter fe, cum reliquo oiïë maxillari , et cum pro-
çeffu zygomatico, cujus commiffura foluta efl.

^Pars orbitaî interior alias fiüaras minores ©(lendit.

Tabula VI

F l G U îl A î.

Caput OiTeum hominis jiinioris., cui, lapfii ex ar-
■:bore interram, faciès valide contundebatur.

Dentes incifores maxilîœ fuperioris, una cum parte
iCXterna prœfcpiolarum oiiearum, dilFraéli et deperditi.
Dens
caninus finiller , priorque maxillaris, cum duo-
bus oiïèis fragmentis furfum
pulfi, a latere nafi adfcen-
clerunt, ibique per callum paucifîimum coucreverunt.

F l G Ü R A II.

\'Pars anterior maxiïfe inferioris ejusdem jiivenis , â
parte pofteriori et concava vifa.

Fractura obliqua mentura offeum divifit inter dentem
tornicura fecund um ec caninum finillrum , cui accedit
alia fifllira, qua) a dextro tomico dente fecundo, cum
prscedenti maxilte divifione confluit in unam: ita ut
media illa pars maxillœ cum tribus dentibus incifivis
pOTtiis foluta fiieritj iterumque per çallum concreta.

FIGURA III.

Eadem maxilla inferior, a parte üniftra.

Maxilla eodem lapfu retroaéh, et, condylis divari-
catis,juxta articulum dextrum fracla. Capitulum,quo ad
articulum pertinet, a collo decufllim, dein lateri colli
interno , parum fupra foramen canalis , quod nexvus
arteria et vena intrant, medio callo coalitum.

Xhef. Hov. num. CLXI.

figura IV.

Deiis pueri fraclus et fanatus,, uti videtur.
Radicis pars fuperior cum inferiore angulum efficit,
a pofteriore Cü\'bere prominens, ab anterior! quafi com-
plicatus.

FIGURA V.

Dens idem, ab altero latere.
Thef. Hov. num.
CLXlI.

■et
&

&r
^

VrÖT.

<!3-
itj-

ja
^lî-

^fî-
é-

■Tri-

■a-
■es-

Au

■é-
Iii-

«l-

■s-

t

^

&

er

■îSr

Ikt zyMyk liitjïeekjel is nahy \'het juk gebroken gemest, êoch
weder geheeld.

De behedenjle ooghohrand is aan deeze regterzyde laagtr ,
dan die aan de jJinker zyde.

De kaakboezein is van buiten epen gevonden. De dunne
heenfdiors, door de vaatjens van het groeijend beenvkesch door-
boord , gaf daartoe, na den dood
, aanleiding.

Het beemi cer.) het welk deeze beenderen jy.eder volkomen
hereenigd heeft, is zeer gering,

afbeelding, ir.

ïTet bekkeneel van mi bejaarden.

Het ffinker jukbeen is gebroken en gefcheurd. Deszelfs bs-
venfJe uitfteekfel^ zoo wel als het zydelyke en het
voorfie nevens
een gedeelte -van het kaakbeen, zyn allen dwarsch gebroken, en
wyken, als met naaden, van een. Ter wederzyden dezer been-
f pleet en ziet men de beenfchors met tallooze gaatjens doorboord-,
door bloedvaten. Het beeneelt, waardoor de natuur de heree-
nigin^.., of volkomene affcheiding trachtte te bewerken , was
derhalve \'nog yUt:yig\'en vleezig.

De van een gefcheidene heenfliikkm hangen echter onder-
ling te famen, en zyn fiaauwelyk weder vastgegroeid met het
opperkadkbeen en met het jukiiitfteekfel; terwyl deszelfs los\'^e-
flagene famenvoeging met het Jlaapbeen nog gedeeltelyk gaapt.

Het inwendig ooghol vertoont eenige kleine beenfcheuren.

PLAAT VL

A F B E E L D ï M G I.

Het heenig hoofd van een jongeling, door ten val uit etf^\'
boom aan het aangezicht beledigd.

De Jhytandm der bovenkaak zyn , tnet een gedeelte der
hinnentandkasjen, verbroken en verloren geraakt. De flinker-
hondstand en voorfle kies zyn^ met twee ft ukken der tandkasfen,
ter zyde van de neus opwaards gedreven ^ en aldaar door fpaar-
zaam heenwcer vastgegroeid.

AFBEELDING IL

Het voorfte gedeelte der onderkaak deszelven jmgelin^s, vun
de holftaan \'de binnenzyde gezien.

De beenige km is jchuinsch gebroken geweest. De breuk be-
gint aan de flinker zyd^, tusfchen den hondstand en naasten fny-
tand\\ aan de regt er tusfchen de twee fnytanden. Deeze heen-
fplytingen loopen in een, en met eenen bogt naar onderen. Dus
zyn \'er drie fnytanden met hunne beenige tandkafen los ge-
weest, en weder hereenigd door naauwlyks zichtbaar heenwecr.

A F B E E L D I N G III.

Dezelfde onderkaak van de flinker zyde.

De onderkaak door den geweldigen val ep de kin., met
vamenwyking der zyflukken., naar agteren gedreven zynde^
is het regter knokkelagtig hoofdjtn van deszelfs hals afgebro-
ken , en aan de binnenzyde laager verplaatst, een weinig hoven
de opening van het beenkanaal voor de onderkaakszmuw m
bloedvaten., door beenweer faamgegroeid.

BeenkaMnet n\'^. i6i.

AFBEELDING IV.

Een tand van een kind., naar het fchynt, gebroken geweest
en weder geheeld.

Het bovenfte van den wortel maekt eenen hoek met het on-
derfte gedeelte., zynde op die plaats tevens van de agterzyd^
bultig
, en van den voorkant als toegevouwen.

AFBEELDING V,

Dezelfde tand, van de andere zyde.
Beenkahinet
n\'\'. 162»
ß

TABULA

-ocr page 12-

TA BU

-Oila teffiporum, et maxilla inferior juvenis fani atque
fobufti, qui, in navi ex alto cadens, fibî femur ucrum-
qiiQ , crura ambo ^ urramqiie patelîam atque humerum
iiiiiftrum fregerat. Ut mit morofus atque difBciiis ,
facultate brachii dextri gaudeiis, affidua corporis agira-
tione et fafciaram diflbiutione fracturas infanabiles fe-
cit; quibus plerique abfcelius ac fiihilee fupervenerunt,
fdonec ceger., poft qiiinque hefedomadum deligationem,
■invita quafi natura ac arte obierit.

Vulaerato licet ejusdem lapfus impetu mento carneo,
üiulla tamen maxiJte fractura lufpicio erat,eoqu.e minus,
,c}uoniam de nulla manducandi difScuItate conquelhis
i lier at œgcr.

Caput oileuni, putrefadione ibktum a vicinis partibus
finoliioribus, aique de^>uracuin, Icquentia ei^hibec;

figura L

Os temporis "Oniftrum , in quo ,5 prceter partem fqua-
-rnoliuTi et petrolàni, proceifum mammillarem „ex juga-
Jeni, atque lueatum auditorium externum, ßnus et tu-
.berculum vifuntur, quas ad articulum maxillee pertinent.

Sinus parte exteriore in^q-uabilis s ora alpera cal-
;îofa terminatur,

F I G 0 R A Ii

A -Vil

PLAAT VII.

De h:ide fïjapheenderen, mvefjs de onderkaak yan een jong
gezond m frerk mensch-, die^ door een hoogen val op een fchïp,
heide zyne djeheenderen heide fchenkels en kniejlhyyen, en
het flinker armheen gebroken had. Het gebruik van den
regter arm, en meemgvuldige heweegingen zyner gebrokene Ie-
demaaten ^waarop hevige ontJleeMng^ ver et tering, en v er fier-
ving volgden, verhaastten den dood des lyden , die , na een
vruchteloos verhand van zeven weeken, als tegen ml en dank
■van natuur en kunst voorviel.

Offchoon de lyder door dienzelfden val aan de kin gewond
wierd-, was \'er echter geen reden -om eene breuk der on-
derkaak te vermoeden; en des te minder, naardien hy van geen
hinder in de kaauwing klaagde.

Het bekkeneel van de zagte deelm gezuiverd 5 verioont kt
mlgende merkwaardige :

AFBEELDING ï.

Het flinker fiaapbeen, waaraan , behalve het fchuhachtig
gedeelte
, fieenken, tepelwyze uitfieekfel, juksuitfteekfel en
den mtwendigm gehooreg , voornaamelyk de gewrichtskuil
en de knobbelachtige verhev-etfneid vMr denzelvm gezien worden,

Deeze gewricht skuil is naar de hnitenzyde oneffen, en eindigt
in len fcherp randjen van beenweer.

AFBEELDING. XL

< 4 ji^

Os temporis dextmm.

Sinus, quo caput maxillse inferioris reeipï folet., in
duas quafi partes divifus : unam interiorem, iliiiiatam ,
lasvem ; alteram insquabilpm , iindigue cindam ora cal-
lofa ec eminente.

FIGURA ni.

Maxilla inferior, qus, divariçatis cruribus,^ vi îapfjs
;jretroaóta, a dentibus incifivis ad mentum osfeuni uf-
,que diviia, a parte poilcriore menti nilura lata et pro-
funda dehifcit,

Capituîum utrumque , dextrum raque ac fmiftrum .,
cadem vi lapfus verius parietem pori acuiîici anterio-
rem retropuifum g et cum membrana capfulari a collo
deciîsfum, dein, fimili ratione ac in Tabula
VL Figura
lil., lateri colli interno, parum fupra i^aramen canalis
maxiilaris, per ,caliam offeura iteram conferbuit.

F I G U R A IV.

Maxilla eadem, a parte fmillra.

Mentum olie um partem fulci exhibet, quse fîffurœ in-
terioris finis. Cortex offis exterior, inter hunc fulcum et
dentem tomicum fecundum, finiftrum, traélum aliquem
IcEvem indurati calli refert , tamquam fraclura fanata.

Capitulum utrumque a fuo coilo decuflum , et ejus
îsteri interno per calluni denuo accretum, hoc in fitu
magis a proceffu priore , coronoideo diéto , et a fraélo
collo, in acummatam mucronem deOnente, dignofcitur.

Callus offeus pro parte Isevis , pro parte minimis
foraminibus pro vafis perioitii per vi us eft.

Notandum praeterea , quod , in compofitione hujus
maxillss cum oflibus temporum (1. et
IL), capitula car-
tilaginofa tuberculis cartilaginofis, fracti colli utriufque
raucro parti fmus degenerati et inœquabili admota, in
dextro ora exteriore, in fîniflro eminente orbiculo cal^
|ofo, terminata
fuerint

&

•fiî
^

Ä

■Sî-
&

0

•Si-

•Cr
&

•S

^

■Sli
#

ipr

— . ------ - -

Het regter

De kuil, die het regter hoofdjcn der onderkaak moest ont-
vangen , is als in twe\'èn gedeeld. Het blimenße gedeelte is glad
en effen; het zydelyke en buitenfle is angelyk, en met een op-
ryzend randjen van beenweer omgeevm.

ryzenci ranajen
A F

B E E L D I N G. III.

De onderkaakdmr het gewsld van den val., met verwyde-
ring der zyftukkcn, naar agteren gedreven , vertoont van dt
holle agterzyde der kin eene breede en diepe henfchetir ^ die van
de fnytanden tot onder aan de heenige kin doorloopt , en gaapt.

Beide de knokkelachtige hoofdjens zyn tegen de beenige
wanden der uitwendige gehoorwegen te rug gedreven, met dm
beursband afgebroken ^ gelyk in Plaat
VL Afbeelding ilL
elk aan de binnenzyde van zyn hals yerplmtst 5 en , even
boven de opening van de kmkgoot 5 door mukkl van hmi)mr
weder vastgegn

TABULA

ï^MÉ

AFBEELDING. IV.

Dezelfde onderkaak, van de pinker zyde gezim.

Ds beenige kin heef t aan den onderkant eene groef, waarin de
agterfte been ppi eet eindigt. Tusfchen deeze groef en de fny tan-
den is eene e ff ene en beenweerige vlakte^ als ware de kaak ge-
heel doorgebroken geweest ^ en geheeld.

Beide de afgehrokene hoofdjens, langs den binnenkant vawelks
hals laager verplaatsten aldaar vastgegroeid-, zyn in deezen
fiand kenlyker van de voorfte mtfleekfels en gebrokene halseinden
te onderfcheiden.

Het heenweer is gedeeltelyk glad., gedeeltelyk met gaatjens
door de vaten van het beenvlies doorboord.

By het zaamenvoegen dezer onderkaak met de bovengemel-
de jlaapheenderen (L en
11.) blyktdat de kraakbeenige
hoofdjens met de gaave en kraakbeenige gedeelten der ge-
wricht sverhevenheden geleed; en de beenweerig afgejlootene en
puntige halzen op de oneffene en ontaarte gedeelten der gele-
dlngs kuilen der jlaapheenderen gewreven hebben ; en deeze laat"
fte, in hunne bewegingen , door ds heemmrige randen zyn
bepaald geworden.

-ocr page 13-

tabula vm

figura I.

Pars tibiae finite inferior, media longitudine frafe,
inferiore fisfse.

Vir raedi^ astatis, per quinqiie hebdomadas fruflra
curatiis, dolore confedus obiic. Fraélura obliqua, nee-
dum ferruminata, a parte pofleriori exhibetur.

Os inferius, fisfuras plures exhibens, a parte exteriori
osfis fuperioris adfcendit. Os fuperius a parte interior!
in mueronem acutum définit.

Caro mufculorum vicina , cum nafcente callo niem«
i)ranaceo mixta, oifa disjunda colligat.

«

0

«
«

figura IÎ.

_ Tibise ejufdem pars media, anterior, a parte inte»
ïiore confpicua.

^ Caput osfis inferioris obliquius fifilim, illud fuperio-
ris retufum , fubftantia membranacea obturatum, per
intermediam carnem mufcularem atque callofam, qu^
particulas novi osfis continet, colligata vifuntur«

P L A A T Vin.

afbeelding I.

Het onderße gedeelte vaneen flinkerfeheenheen, hetwelk
in V midden gebroken, en naar onderen gefiheurd is.

De lyder, van middelmaatigen ouderdom, overleed na eén
pynlyk en vruchteloos verband van vyf weeken. De breuk is
fihuinsch en nog niet geheelden wordt hier van den achter^
kant afgebeeld.

Het onderfle beenßuk, het welk verfcheiden beenfcheuréh
vertoont, is langs de buitenzyde van het bovenßuk opgefchoven;
terwyl het bovenßuk van de binnenzyde nederwaards in em
Jcherpe punt eindigt.

Het vkesch der naastgelegene fpieren, met het groeijend
beeneelt vermengd, treedt tusfehen de beenßukken in, en ver^
hindt dezelve.

AFBEELDING IL

Het middengedeelte deszelfdm fcheenbeens, doorgezaagd en
van binnen gezien.

Het boveneinde van het onderße beenßuk wyst de fihuinsch-
heid der breuk aan. De punt van het bovenßuk is door eene
vliezige zelfßandigheid afgefloten. Door het, tusfihen beide
beenßukken ingetreden, vleesch en beeneelt ziet men eenige
nieuwe heendeeltiens \'\'

figura III.

Pars inferior ejufdem tibise, a parte anteriorL

Fiffura in figura prima a fradura incipiens, obliquo
dudu procedens et fe circa os quafi fledens, magis
dehifcens in partem anteriorem malleoli interni fi-
nitur.

Thef. Hov. num. CCXXI.

figura IV,

Pars media tibas fradae, ferra per longitudinem
nfia. •

Fradura obliqua, pofl quinque hebdomadiim vindu^
lam nondum confolidata erat.

OflTa oblique, crefceate denfo flexibili callo,coherent
mobilia.

Capacitas, quse medullam continet, intégra: ilia au-
tem offis fuperioris cum illa osfis inferioris non com-
municat: verum fepto membranaceo disjunguntun.

Callus membranaceus, five corîaceus , utriufque osfis
perioflio continuus.

Thef. Hov. num. CCXXIL

AFBEELDING IIL

^ Het ondereinde deszelfden fcheenheensyan den voorkant.
f De beenfpleet, die, in de eerfle afbeelding, van de breuk be-
g gint en nederwaards zich als om het been flingert, gaapt
I hier wyder, en eindigt in het voorfte gedeelte van den binnen-
enkel.

n^. 221,

«

AFBEELDING IV.

Het middengedeelte van een gebroken fchecnbeen, naar de
lengte doorgezaagd, van binnen gezien.

De breuk was fihuinsch, en na een verband van vyf weeken
wg niet geheeld.

De beenderen zyn door een dik en buigzaam beeneelt
heweeglyk vereenigd, in eene fchuinfche richting.

Het inwendig hol der mergpyp is natuurlyk: het hol van
het bovenßuk heeft echter geene gemeenfchap met dat van het
onderßuk: zy zyn door een tufchenkomend vliezig middenfihot
afgefloten en vaneengefcheiden. Dit vliezig, of liever leder-
achtig, beeneelt is naar alk zyden em vervolg van het been-
vlies.

Bmkahïnet n^ 222,

tabula IX.

figura I.

Humeras dexter edentul® fradus, a parte exteriorî.

Fradura fimplex et obliqua , per undecim menfes
fruftra curata. Offa non conferbuerunt, neque os offi
infidet: fed fuis fedibus mota funt ita, ut os inferius
ab anteriori fuper illud inferius efferatur, dum per me-
dium ligamentum callofum cohœrent.

Caput oifis fuperioris m ^pic^m callo membranaceo
obdudum et parum apertum finitur.

Partes jnufculQmm rejida.e. Altera,, latiffimi dorfi,
utrique olTi adhœret. Altera, deltoidis, ofïï fuperiori afi
fixa efl, unde hiyus mufculi ope partem hanc attoJiere
poterat segra.

«

«

m

«

plaat IX.

AFBEELDING l.

Het regter opperarmbeen van eene zeer oude vrouw, vM
den buitenkant gezien.

De breuk was eenvoudig en fihuinsch; en werd geduurende
éf mamden behoorlyk verbonden. De flukken groeiden echter
niet wederom te famen; ook flaan de gebrokene einden niet
tegen eikanderen over, maar zyn verplaatst, zoo dat het on-
derfle aan den voorkant van het bovenftuk is opgetrokken:
terwyl zy door een\' tusfchengegroeiden beeneeltigen band fa*

Het bovenftukdndigt in eene, door vliezig beeneelt nog niet-
yolkomen geflooten, punt.

^Br zyn gedeelten der peezen aangelaaten. Dat der breeds
rugfpier is aan beide de beenflukken vast: dat der driehoekige
fchouderfpier is ingeplant aan het bovengedeelte, waardoor de
lyder es, inde beweegingen met den arm, dee^ punt opligtte,
en onder den huid deed uitpuilen,
C F

-ocr page 14-

^ F I Q U ^ R A I I. 1

Idem humerus, a parte iîiteriori. ; a . |

Mufculi deltoidis tendo extremus parti anterion il- |

BUS femieanali fimilis infertus. _ • |

Latiffimi dorfî atque teretis majoris mufculi tendo com^ |
miunis tam offi fuperiori, quam capiti mfenoris affixus. |

, Capita juxta fe invicem pofîta, disjunÄa, obliqui- |

tat^m fraélurs confpicuara reddunt. ^ ^

Ligamentum callofura intermedium, utriusque ollis |

periomo et tendinibus mufculorum continuatum, ca- j

îiaîem offis tam inferioris quam fuperioris juxta longi- |

tudinem fractura apertum totum obturât : m fuperiore ^
parte foramen magnimi exhibet, quod, in recenti clau- |

fum , nunc in diftinaum cavum offis utriusque ducit. ^

Thef. Hov. num. CLXX. |

■î

T A B U L A X. I

i

Femur dextrum, onufti currus rota in decern vel J
y ures partes confradum, a parte interior!. ^ \\

Mufciilis contufione laceratis, integumenta tamen j

iliœfa inveniebantur. mntr, \'

Fragmenta, licet fingula parum fuis fedibus mota ,
fmt, interieao callo tamen ita conferbuerunt îiexu ;
fomo, ut unum os Habile efficiaiit, quod vix brevius ;
efl:, quam naturaliter effe debet; quin et fragmentum ■
a vicinis ex toto refolutum, et fua fede lon^e dimo- ,
tum, aiieno fragmento coaluit. ^

Nufquam nimius callus fupermcrevit ; nequs os
ullum vitiatum vel corruptum. Fragmenta hincinde
media intervalla relinquunt, membranis caUi imper-
fedi olim impleta. Callus ubi jam perfeélus , indura-
tus et offeas, corticQtm Icevem exhibet, vel inaumens

vafculis foratum. . . \'

Pr^terea os iuperius m parte»T^fteriorem
tiir, ad infignem angulujn medii oiHs fragmentis con-
li um.
Os medium , in plitra fragmenta confradum,
ab anteriori
duo rhomboidea. fuperiora, et duo alia
bblonga, paralela,
disjunaa oftendit; a pofteriori aha,
qus ad afperam femoris lineam pertinent ; dum plura
minora, callo immerfa innocua faéla erant.
Femur totum nunc parum arcuatum.
Ad fanitatem eo ufque perduaus homo, claudica-
done nondeformi, incedere et ambulare potuit.
Egregium nature fanantis exemplum.

Thef. Hov. num. CCIX.

tabula XL
figura I. ^

Femur dextrum , médium fr^aurn^ ferruminatum,
et Mum per longitudinem, ut conflruaiQ interior fra^

^ feS\'Sliqua. Os inferius a parte exteM et pa»
rum -pofteriori oflis fliperioris mufcuhs adduétum.
CaUus intermedins perfectus, -offeus, cortice l£evi
^cralTo munitus , intus cellulofus , capita olFium con-
iunsit,. canales medulläres invicem diftmgmt et feparat.
Thef. Hov. num.
CCXVIIL

f I G ü E à H-

|l F B E E T> I ^ Q I I.

Het zelfde armheen ^ van de Unnenzyde. _

Tusfchen de inplantingen van de driehoekige fchouderfpier ^
m. die van de hreedt rugfpier met de groote ronde fpier ver-
honden , ziet men de ßeuf voor de pees der tweehoofdige.
De naast eikanderen geplaatfte en verwyderde hemßukken

maken de fchuinschte der breuk kenhaar.

Het bandagtig beeneelt tusfchen beide, een vervolg van het
beenvlies en der peeseinden ^ omrdekt en fluit ^ naar de Imgte
der breuk ^ de pypholte der beide beenßukkm dicht: zoo Jat zy
geene gemeenfchap hebben, —^^
tßsjchen de peeseinden gez
toegefloten werd gevonden*
Bmkabmi

PLAAT X.

Een regter dyeken^ door het rad van een zwaar beladen
wazen in tien en meerder ftukken gebroken.

Offchoon door het geweld der kneuzing de fpieren moetem
pefchmrd geweest zyn, was echter de huid geheel gebleven.

De losfe heenftukken, hoe zeer ook verplaatst geworden y
gw door tusfchengegroeid beenweer zodanig hereenigd, dat
4} wederom één ftevig heen uitmaaken, het welk weinig ver^
kort is, \'Er is onder deeze beenftukken, die van het naast-
gelegene yerwyderd,aan een af gelegener weder is vastgegroid.
Nergens ziet men overtollig beenweer uitgegroeid; en geen
der beenftukken geeft bewys van beenbederf. De beenßukkm
laaten hier en daar gaapingen over, die in het lyk vliezig,
door onvolkoomen beeneelt gefloten en aangevuld gevonden wer-
den, Waar het beenweer reeds volkomen, verhard, en tw^
been veranderd is, vertoont het een e fem beenfchors, die gladt
is of met gaatjens voor bloedvaatjens doorboord. f

\'Daarenboven helt het bovenßuk van dit dyebeen agterwaards

• tver, en is tot eenen hoek hereenigd met de middenße beenver-
\' hryzeling. Hep\'middengedeelte vertoont, -onder anderen^
\' van vooren twee ruitwyze, en twee andere langwerpige even-
\' wydige beenßukken. Van den agterkant ziet mm anderen, die^
\' tot de fcherpe lyn van het dyebeen behooren; terWyl verfcheidem

• kkinere hemjpUnters , in het beenweer gedompeld, daardoor^

\\ minder beledigende zyn geworden. ,

\'I Hßt gehsele dyebeen vertoont zich eemgermaate hogttg, ^
^ De lyder was in zyne genezing zo verre gevorderd^

I iat hy, zonder mismaakte kreupelheid, gaan enflaan kon,

I Een uitfkekend voorbeeld van de heelkracht der Natuur. \'

I BeenkaMnet pp,

I ...... \' PLAAT ■ XI ^

I afbeelding I.\'

I Een regfer -dyebem, in hetmiddeji géroken, weaer vast-
I gegroeid, m naar é lengte doorgezaagd, om het immdig

I maakfel te zien. , . , ,, ; •

g De breuk is ßMinsch. Het onderfle beenßuk ts aan az
I luitenzydQ van het bQvenßuk door dejpiereii opgetrokken, ge-

I ^^^Het tusfchen beide gegroeid beenwêer is volkomen, beenige
I van een vaste, gladde,., beenßhors voorzien; inwendig met
i ^senvezelen en cellen gevuld, waaréor het de afgebroken en
% yan een gefcheidene heeneinden famenhecht, en derzelver pyp\'
f Mten vaneenfcheidt, en geen gemeenfchap doet hebben^
% Bmhabinet
218.

t afbeelding ii*

J t. T^^\'o ferrnrnma- î \' ^Een re^r opperarmbm, op twee ptaatfen gehroken, Ber^

: tus""" fa^ ft— ^ 1 « "

.anfverfefer. Fragmenta fads re^ |

pofita atque coalita. Medium os ahquût ^ ^ ^ ^ ^^^^

-ocr page 15-

f.iim digitorum longitudiaem\'^quat, utra<|iie parte
€x toto refolutiim fuit: hinc etiam, poft fanationem,
capita ejus oili fuperiori atque inferior! a pofteriori
ap-
plicata atque concreta vifuntur.

Pars offis interior , duobus feptis callofis tripartita ^
pumici fimili raritate donata ell.

Natura autem in confolidanda fraâura ita procedit,
ut,nalcente callo carni fimili, fibr® et laminse corticis
olTeee capitum invicem fecedant; anteriores dein fibr£e et
laminiffi ab omni parte iterum verfus centrum canalis fibi
mutuo accédant, et canalem medullam continentem
claudant atque obturent ; medi© laminœ capitis unius
oifis illis alterius occurrant, cum -novis calli olTei
ifibris mifceanturj atque in fepta concrefcant; exterio-
res denique, una cum acutis novis -ofleis fibris, in durum
ac folidum calli corticem compingantur, et continuato
omnium fragmentorum perioftio vinciantur ; totufque
ita callus , organicus , ut verum os nutrietur atque

^rcfccic

Thef. Hov. num. CLXXVL

TABULA XÎL

FIGURA X ET IL

Pueri rachitic!, et prope tres annos natî, femur dex-
trum , fiexibile, curvatum, fraólum, feptuagefimo fere
curationis die cadavere exemtum, et ferra per longi-
tudînem âilum. Partes fibi oppofitœ ab interiori, in
quibus fequentia vifuntur.

Perioftium integerrimum, offi continuum , in parte
convexa femoris fraéti naturalis craffitudinis; in parte
polteriori. atque concava fraélurcB, ciaffitie auélum; ab
utraque parte abit in corio fimilem fubftantiam, quae
fraélurse callum conflituit -, maxime a parte interiori
capitibus fraélis quafi interjeclum, atque refertum
minimis particulis five fpiculis olTeis s quae attaftu aut
armato oculo dignofcebantur.

Os parte convexa fraduram evidentem exhibet.
Caput utriufque olTis craffitudine auétum. Corticis la-
minae interiores, fejunótge,
a circumferentia ad centrum
cavitatis invicem accedunt : hinc canalis medullaris
uterque occlufus. LamincS corticis médis et exteriores
utriufque offis, fejund® et ad parvam diftantiam ex
adverfo fibi invicem oppcficee, intermediis fpiculis os-
feis, per callum coriaceum difperfis, in mutuam ro-
haefionem atque concretionem tendentes vifuntur.

Dili, de Callo, pag. 165.

FIGURA IIL

Os cruris dextri utrumque, eadem altîtndine et eo
quidem loco ubi media dehifcunt, fraélum atque
callo ferruminatum, a parte exteriori.

Callus Eequabilis , non folum .capita offis finguli
reunivit, fed et utriusque capita aréliori forfan vinculo
adftric^a invicem coalefcere effecit. Cortex hujus calli
]$vis, parvis foraminulis pro paucis novi perioftii vafis
pervius.

r I G U R A IV.

Eadem fradura compofita, ab interiorî,
Olfa per longitudinem filTa ita , ut etiam callus fin-
deretur. Cavitates medullofse feptis callofis diftinélœ.
Callus, œque ac capita ilia, pumicofus. Laminae et
fîbrœ corticis capitum omnium, a callo carni fimili in-

-Hermiddelfte heenjlnk is temge duimm lang, m am heide eiff-
den afgebroken geweest. Hierom ziet men ook, na degeneezing^
dat deszelfs uiteinden van agterm aan het bovenst en ondersé
heen zyn faamgevoegd geweest en aan elkander gegroeid.

Het binnenst gedeelte van het been is door twee middenfchot-
ten in drie holten gedeeld ^en heeft eene ylheidhyna alspuimfleen.

De Natuur gaat^ by het geneezen eener beenbreuk., dui-te
werk. Door het uit yderen beenfomp groeijend beenvleesch
worden eer si alk de beenvezden en plaatjens verwyderd;
waarna de binnenfle beenplaat jens mder tot eikanderen en als
tot een middelpunt naderen y de holte vernaauwen, en eindelyk
de mergpyp puntig fluiten. De middelfte beenplaatjens en
vezelen komen ^ door tusfchengroeijende nieuwe beendeeltjens, met
eikanderen in aanraaking ^ en groei jen te famen tot beenige
middenfchotM&9 die depypholten af deelen. De buii^enfte been-
plaat jens en vezelen y ver perkt door nieuw gevormde beenve-
zelen., worden met dezelven weder opeengepakt, om de vaste
en harde beenfchors uit ie maaken, die door .een vaatryk been-
vlies , het vervolg van dat der af gebrokene en hereenigde
beejnflukken^ bekleed wordt; waardoor het beenweer derhal-
ve bewerktuigd., en., even als bet overig been, gevoed wordt
en in wasdom toeneemt.

Bsenkabinet n^.

PLAAT XIL

AFBEELDING lenlL

Het regter dyebeen van een kind van drie jaar en, door
weekheid buigbaar en gekromd, in het midden gebroken, en
ruym twee maanden na de breuk uit het lykjen uitgenoomen, en
naar de lengte geheel doorgezaagd. Beide de oppervlakten der
doorfnede zyn afgebeeld, om de overeenkomst te zien.

Het beenvlies is gaaf, overal aan het been gehecht, en op de
ultpmknde voorzyde weinig meer dan van natuurlyke dikte;
aan de holflaande agterzyde daarentegen is het verdikt; gaande
wederzyds over in eene taai je, vliezige, lederagtige zelf-
flandigheid of beeneelt, vooral van de binnenzyde tusfchen de
afgehrokene heeneinden ingevoegd, en doorzaaid met fyne
heendeeltjens en puntige heenfpiesjens, die zoowel op het gevoel y
als met het vergrootglas,in het voorwerp worden waargenomen.

De beenbreuk is aan den voorkant zichtbaar. Beide de
beeneinden zyn aldaar uitgezet en verdikt, en de beenplaat jens
verwyderd. De binnenfte derzelven naderen tot eikanderen, en
jluiten de mergholten af. De middelfte en buitenfle, op een
korten afftand tegen eikanderen overftaande, en door het heen-
eelt verbonden, nygen tot nieuwen famenhang en hereeniging,
door tusfchenkomst van de door het heeneelt verfpreide heen-
deeltjens.

0

m
©

^îl-

AFBEELDING III.

Het middengedeelte van een regter fcheen- en kuit - been, op
gelyke hoogte in het midden gebroken geweest, doch door heen-
weer hereenigd en onderling vastgegroeid, van de buitenzyde
gezien.

Het beenig weer is e fen, en deed niet alleen de gebrokene
beeneinden weder vastgroeijen, maar ook de beide beenpypen,
door een te fterk amgejloten verband nader by eikanderen
gebragt.

De beenige fchors van dit vaste beenweer is glad, en met
gaatjens voorzien, die bloedvaten van het nieuwe beenvlies heb-
ben doorgelaateh.

AFBEELDING IV.

4!-

&

iSr

&
IS-

Dezelfde heenbreuk, naar de lengte doorgezaagd, van dt

Ht
iSh

é Het beenweer is, zoo wel als de beenpypen, doorgefneden. Ds
f mergholten zyn door beenweerige middenfchotten onderfchei-
J den, én zonder gemeenfchap. De hereenigde hoofden der been-
ig ter-

-ocr page 16-

< B >

tercrefceiite fejundse. Interiores, äd centrum cavitatis
cujusvis mutuo accedentes, canales medulläres a parte
fradurae occludunt. Fibrs et laminae corticis mediae
a parte fuperiore, Inferiore atque laterali, invicem op-
pofitaj, accedentes, novis offeis fibris intermixtis ele-
gantem reticularem et cellularem internam calli per-
fedi fabricam exhibent. Lamina2 exteriores, elongate
quafi , iterumque compad^ , corticem calli perfec1:i
conftituere adjuvant. Intermedins callus folidior-
Thef. Hov. num. CCXXXVIL

TABULA XHL

F I G U R A I.

Femur finifirum, rachitide infigniter curvatum,
kixta genu fraftum et ferruminatum, ab exteriori. _

Os fuperius pro parte ante inferius fitum; reliqua
pofteriore parte fiffura verticis offis inferioris infertum.
Callus
modieus, excavatus, cortice ^quabih, pluribus
foraminulis pro vafis novi perioftii pervius.

Thef. Hov. num. CXCIX.

•Ç5-

F I G U R A II.

Pars femoris finiftri, parte inferiore fradi et ferru-
Kiinati, ab exteriore.

Caput offis inferioris filTum. Caput offis fuperioris,
inftar cunei, huic fiflurse infertum. Callus inasquabilis,
foraminulis pro tranfitu vaforum pervius.
Additamentum inferius deeft.
Thet Hov. num. CXCVIII.

m

«J-

Höf

0.
«

ieenflukken, zoomt ah het henweer, gelyken naar pnimfteen.
Alk de beenplaat jens zyn door vleeschgroeijing verwyderd en
yaneengeweken. De Unnenfte zyn weder tot eikanderen ge-
naderd en fluiten de mergholten af. De middenjle yan heide
de beeneinden mtmoeten eikanderen , zyn dmr tusfchenkoo-
mende beenyezelen verbonden , m maaken fierlyke vlechten
en ieencellen uit, welke met die van het beenweer famenhangen.
De bmtenjfle beenplaat jens, verlengd en weder opeengepakt,
helpen de vaste fchors van het beenweer famenjlellen. Het
tufchen heide henderen ingegroeid beenweer is vaster \'ets
Jigter.

Beenkabimt n^. 237.

PLAAT XIII.

AFBEELDING 1.

Een flinker dyehen van een Bejaarden, aanmerkelyk in de
jeugd door weekheid gekromd, maar vaster geworden, nader-
hand gebroken, en genezen , van de buitenzyde gezien.

Het hvenßuk is een weinig voorwaard verplaatst, naar
agteren in het gefpleeten einde van het onderßuk gevat, en
daarmede vastgegroeid.

Het maatig beenweer is inwendig hol; de Jchors daarvan is
efen, en doorboord met gaatjens, die tot doorlaating van bloed-
vaten yan het nieuw beenvlies gediend hebben.
Beenkabinet n^. 199.

AFBEELDING H.

Em gedeelte van het flinker dyebeen van een jong mensch,
beneden het midden géroken,en door beenweer hereenigd, van
de buitenzyde gezien.

Het gebroken einde van het onderße beenßuk was tevens ge-
fpleten; het einde van het bovenße beenßuk, binnen de merg--
holte van hst onderße gedrongen , en in die houding vastge-
groeid. Het beenweer is oneffen, doorboord met gaatjens
mor bloedvaten.

Het henedenße aangroeifel ontbreekt,

n\'^, 198.

TABULA XIV.

PLAAT XIV.

FIGURAI.

Pars fraéli femoris dextri fuperior.

Collum difFradum et ferruminatum. Caput femoris
globofumj depreffum, in partem pofl:eriorem incHna-
tum. Collum parte- anteriori folutionis notam ofien-
dit. Capitis et colli tubercula plura minora locum
daiit fufpicioni,acrem humorem intra articuli cavum ef-

fufum fuifiè.

Thef. Hov. num. CCV.

figura ÎI.

Pars fradi femoris finifiri fuperior,

Fraétura abliqua , a trochantere majore ad minorem ,
qui fimul in plura parva fragmenta diffiliit. Caput de-
preffum ita-, ut finus, ctii ligamentum teres affigitur^
utroque trochantere inferior fit. Callus aequabilis«
" Thef. Hov. num. CCiL

^3r
lit

&
#

Ht
&

«r

Ut

AFBEELDING L

Het boyengedeelte van een regter dyebeen.

Hetzelve is in den hals gebroken geweest, en weder, ge-
heeld. Het ronde hoofd is nederwaard gedrukt, en helt
naar agteren. De breuk van den hals is aan den voorkant
nog zichtbaar. Fèrfiheiden knobbelachtige verhevenheden gee-
ven te kennen, dat \'er een fcherp vocht Vinnen het lid uit-
geßort geweest zy.

\' n®, Ä05,

TABULA

AFBEELDING IL

Het bovengedeelte van een flinker dyehen.

De breuk is fihuinsch geweest, gaande van den groot en
draaijer naar den kleinen, die te gelyk in yerfcheidéne kleine
flukken verbroken geweest is. Het hoofd is meerder neder-
gedrukt, zo dat de kuil, die tot aanhechting van den ronden
band dient, laager flaat dan beide de uitfleekfels. Het
beenweer heeft eene effene oppervlakte*

Beenkabimt 202.

-ocr page 17-

figura Iet H.

Pars capitis oflei fuperior, ab exteriori convexa,, ab

interiori concava, exhibita.

Vertex fummus, duobus in locis plumbea glande per-
cuirus,et percuffione ablatis integumentis nudatus;dein,
crena a natura fada et
nata caruncula, per orbem fere
folutus, reliquo ofli non nifi aciileis olfeis adhœret.
Rima orbicularis, ferrata, ex interiori parte (Fig. 2.)
atque extrinfecus (Fig. i.) cœpt^ folutionis curfum in-
dicat. Sutura fagittalis per medium os procedit. In
fuperficie frontalium et parietalium offium foramina,
quEB tranfitui vaforum infervierunt, plura vifuntur.
Théf. Hov. num. CXLIX.

T A B ü L A XV.

AFBEELDING I ea I f.

Het bovengedeelte van een bekkeneel, uitwendig hl, erf

inwendig hol afgebeeld.

De wandbeenderen, naby den pylnaad door twee fchamp-
fchooten yan kogels getroffen , met verlies der bekleedfelen,
By het opwerpen van eenen rand van ykefchheuveltjens , en
eenen door de natuur gemaakten, bykans voltooiden kring
yan fcheiding, hangt het ontbloot been met het omringende,
niet dan door eenige punten te faamen. Deeze gehakkelde
kringswyze fcheiding is, zo wel aan de binnenfte holle QAfb.
II.) als buitenße bolle zyde (^Afb. J.) zichtbaar. De
pylnaad loopt regt door het middenße beenßuk., .De beide
oppervlakten van de voorhoofds- en wandbeenderen yertoomn
zeer veele gaatjens , die tot doorlaating van bloedvaatjens
gediend hebben.

Beenkabinet n». i49-

PLAAT XV.

TABULA

XVÎ.

PLAAT

XVL

FIGURA I ET n.

Portio major offis verticis dextri, quodammodo qua-
drangula, puellae decem annos natae, quae, ex altiori
fcala prona cadens , verticem alliferat. Poft faélam
cranii perforationem,os nudatum,ad aliquamdiftantiam
ä faéèo foramine, feparationis future notas reprefenta-
bat; quibus per quinque menfes protradis^ portio hœc
a vicinis foluta eximi potuit. Caruncula, ex diploë et
dura meninge ceu perioftio interno calvarise nata, ci-
catrice intervallum repl\'evit, fed adeo tenera, ut mo-
tus, quo pulfatione arteriarum aut refpiratione- cerebrum
modo fubfiftit, fe modo attollit, confpici potuerit. Poft
tres alios menfes, loco membrane indurata, valida ci-
catrix olTea, five callus« quod inter olfa vacuum fuerat

fpatium impleyit.

Os a natura ita folutum et feparatum^ figura L ab
exteriori, II. ab interiori exhibitum, dare evincit ta-
bulam offis internam plures fiffuras paifam fuilTe ; ne-
que ejus folutionem illi externa refpondüTe., fed ali-
quantum latius fe extendilTe.

Cicatrices tales vere membranaceas, vafculofas, quae
poft perforationem vacuum locum implere folent., ico-
nibus expreffas nuper exhibuere celeb.
Monro , in
Observations on the nervous fyflem, tab. xlvi. fig. 3. b-
in editione germanica, tab. xiii. fig. 12. b. et dar. Ar-
kemann,
Ferfuche Uber das gehirn md ruchnmark, tab.

^r. fig. i, 2.

Thef. Hov. num. CGCLaaaIa.

FIGURA HI ET IV.

Pars tibise dextr© juvenis inferior » figura III. ab
ftntèriori, IV. a pofteriori.

Caput offis tumidum, finus et proceflus, quibus per-
tinet ad articulum cum talc, emörtui et nigri a fphacelQ.
Crena profunda os cingit, yitiatumque
a fano feparat.
Pars vicina fuperior , fana atque viva, tumet atque con-
textum fibrofum quodammodo folutum exhibet, innu-
meris
foraminibus a va^ perioftii majoribus foratum»

Thef. Hov. num- CDXIX.

■fö"

Ut

AFBEELDlNGIenlL

Een groot m byna vierkant fluk van het regter opperhoofds-
heen van een meisje van tien jaaren, welke, van een hoogen
trap vallende, op den kruin nederkwam. De panboormg
wierd met goed gevolg verricht. Het ontbloot heen gaf, op
eenigen afßand van het geboorde gat, de bewyzen van aan-
ßaande fcheiding; welke geduurende yyf maanden zodanig vor-
derde , dat eindelyk dit af gebeeide ßuk, geheel losgeraakt, kon-
de uitgenomen werden. Een rood vleefch, uit het tafelfcheid-
fel en inwendig bMeneelsvlies voortgroeiende m opryzende,
mik deeze holte met een vliezig wondteken,dat zo teder was,
dat de bewegingen, waardoor by de klopping der hersjen-
nagäderen,of de ademhaaling, de hersfenen beurtelings opry-
zen en nedervallen, voor hev oog zichtbaar wierdt. Na drm
yolsende maanden wierd, in plaatfi van dit verdikt vîtes, een
üevig beenweêr, V welk die gaaping vulde, waargenomen.

De eerfte afbeelding vertoont dit gefchetden beenßuk van
de buitenzyde,de
tweede van de binnenzyde;en wyzen dmde-
lyk aan, dat de Unnenße beentafel meerder fplytmgen on-
dergaan, en derzelver fcheiding niet aan die der buitenße on^-

hlootte heenopperylakte ma^^ ^erJer mtgeloêpetf

moet hebben. , 1

Zodanige waare vliemge eft vaatryke wondtekenen zyn on-
langs in plaat afgebeeld door de kroemde
MONRO, en hoog-
geleerde
Arnemann.

Beenkabimt no. 389.

A F

B E E L D r PT G III en IV.

Het onderfle gedeelte van het regter fikeenheen eens Jonge-
Ungs, in Jfb. Jlf. van de voorzyde, en Jfb,
IV. ^an dt
figterkant afgebeeld. m n • 1 i

Het dikker beenhoofd enaangroeifel,deszelfs fchmtwyze hol-
ligheid en debinnenfle enkel, tot het gewricht van de voet behoo-
rende, zyn verflorven en door het koude vuur zwart geworden.
Men diepe rondgaande kring onderfcheidt het verflorvene van
^et gezonde heen. Het levendige en gezonde is, boven dee^
zefi kring vm fcheiding, merkbaar gezwollm en vertoont^ eeff
losfer geworden vezeligweeffel,meteenemeenigte yangaatjens,

die yerwydde bloedvaten van het bsenvUss hebben doorgtiaatm,
Beenkabimt
n».

TABULA

0
*

E

-ocr page 18-

mm

«

T A B U L A XVIL

P L A A T XVIL

FIGURA I ET IT.

Tibia atque fibula dextra hominis adulti, felici cu-
ratione abfciflTa, ferra per longitudinem diffifla, et in-
liquore limpido alTervata : ut modus appareat, quo na-
tura 5 dum fola per fe fanationi haud fufficit, ubi gan-
grsense vitium confiftit, integrum a vitiato fejungere
conatur. Primo enim, per circuitum, integumentorum
non folum, verum et offis, crena oritur, carne teneri
atque rubella, levi inflammatione ac fuppuratione con-
junda, dignofcenda. Jam os emortuum labat. Dein,
crena eadem per transverfam offis eraffitudinem per-
feda
, OS fphacelo perditum cadit. Tandem callus ,
id efb fubftantia membranacea , crafla et corio non dis
fimilis, totum caput offis iategri occludit atque obtegit.

FIGURA I.

Tibia et fibula dextra, a pofleriori.

Caput fibulsB emortuum et feparatum deefl : ejus au-
tem loco callus membranaceus, perioftio fibula conti-
nuus 5 et caput ejus obtegens , fibulam reliquam fanam
tibise allegat. Crena fatis profunda caput tibi^ nuda-
tum atque emortuum ab offe fano, tumente et periofteo
munito, diftinguit. Callus five caruncula, cutis atque
periollii produdio , qua caput tibiae pofl: feparationem
obtedum maneat, fanum inter atque vi tiatum os inter-
fertus confpiçitur.

•â.

«

\'ÉS-
&

FIGURA II,

Ofîa eadem ab anteriori. Os tibise perioftlo obdu-
élum , et, qua parte os emortuum fepararetur, folito
magis expanfum, ferra diffiffum. Cortex offis craffior
partem medullofam , rariorem, fibratam compleditur.
Os emortuum ,ab integro diftinguitur linea carnofa, five
caruncula molli, teneri., et in recenti rubicunda; nunc
vero, in liquore,, cartilagini colore albido atque habitu
fimili, quse, in perioftium tibi® coniiuuata, naturam
membranaceam indubiam reddit»
Thef. Hov. num. CDXV.

&

«
ft-

A F B E E L D I N G I en IL

Gedeelten van het verftorven en afgezet regter fcheen- en
kuitbeen, van een bejaard man, in vogt bewaard, om aante-
wyzen hoe de natuur, niet vermogend het leven in het deel te
herftellen, de verfterving bepaalt, en het gezonde van het be-
dorvene fcheidt. \'Er ontftaat namelyk een kring, die inden be-
ginne door een rooden lyn kenteekent, en dieper doorgaande,
met ligte ontfieeking en ettermaaking, niet alleen de zagte dee-
len , maar ook het harde been , doordringt en fcheidt. Het
yerflorven beenftuk waggelt, en valt af, zo dra die kring
voltooid is. Daar na wordt de /lomp van het gezond been ge-
jloten, en overdekt door een eelt, dat is door eene vliesachtig«
zelfftandigheid i die dik en aan leder niet ongelyk wordt.

AFBEELDING L

Het regter fcheen- en kuitbeen van ds ^agterzyde.

Het verftorven hoofdje van het kuitbeen is reeds afgevallen,
en ontbreekt: maar aan deszelfs plaats is een vliezig eelty
een vervolg van het beenvlies , en overdekt den flomp en
vereenigt het overig gezonde kuitbeen met het fcheenbeen. Een
vry diepe kring fcheidt het bloot en verftorven hoofd des fcheen-
beens van het gezjondeft welk dikker uitgezet en met beenvlies
bekleed is. Het groeiend eelt of vleefch, een vervolg der huit
en van het beenvlies , V welk naderhand den ftomp moest bedek-
ken , ziet men ook hier tusfchen het gezond m bedorven been

AFBEELDING IL

Dezelfde beenderen, van de voorzyde. Het fcheenbeen
met beenvlies bekleed, en, ter plaat fe der fcheiding, meer dan
natuurlyk dik en doorgezaagt. De buitenfle beenfchors over-
dekt en omvat [het yler, vezelachtiger, inwendig beenweeffek
Het doode been is van het levend en gezonde onderfcheiden y
door eene yleezige lyn van week, teder, en in het levend voor-
werp levendig rood vleefch; het welk, in moutwyn bewaard, aan
de kleur en aart van kraakbeen meerder gelyk fchynt; zynde
echter met de daad vliezig, en een vervolg van het beenvlies.
Beenkabinet
n®. 415.

F I G U R A IIX

Pars tibiae et fibulae finiftrae, poll feparationem
utriufque capitis fphacelo emortui, ferra diffiflâ, ab
interiori. Cortex tenuior et pars medullofa, illi epi-
phyfis offis adulti
fimilis, vifuntur. Vertex latus, rarus,
fibratus, non cortice, fed crafifo molli callo obduólus,
qui, perioftii continuatio , pro parte carnofae cutis
produdio eft, uti ex cicatrice orbiculari dignofcitur.

Thef. Hov. num. «CDXVL

i

»
«

E E L D I N G HL

A F

Een gedeelte van een flinker fcheen- en kmtheen,nadeaffchei\'
ding der beide verftorvene beenhoofden. De ftomp van het fcheen-
been is doorgezaagt, en de binnenzyde afgebeeld. De dunne-\'
re beenfchors en het inwendig beenweeffel, aan dat der hoof\'
den der lange beenderen niet ongelyk, zyn hier kenbaar. De
kruin van deeze beenftomp is verbreed^ yl en vezelachtig, en
door geen vaste beenfchors overdekt, maar door een dik en zagt
eelt, \'t welke gedeeltelyk een vervolg yan het beenvlies, voor
het overige een voortbreng fel van ykezige huid is , gelyk
mn het ronde wondtéken blykt,
ßeenkabinet n^. 415,

F I G tJ R A IV.

Pars tibiae et fibulse dextrse , cum aliqua parte inte-
gumentorum. Pars cruris inferior, quae, funiculo an-
chorali illaqueata, dum foluta anchora fundum flumi-
nis petit, una-cum pede viro abrupta fuerat. Truncus
fuperftes, mafiTa carnea et fungofa utcumque obdudus,
perpetuo lymphs ftillicidio, ad inducendum cicatricem
perduci haud poterat. Jîger tandem, inftituta medio
Ipb genu amputatione , fanatus.
" PartiS\' tibiae refedae, ferra diffiife, caput figuram coni

St.

A F B E E L D I N G IV.

Een gedeelte van een regter fcheen- en kuitbeen, met een
gedeelte der omringende zagte bekleedfelen. Dit heen was
door een ankertouw verftropt, en, by het aftoopen van het an-
ker , een gedeelte te gelyk met den voet afgefcheurd. De been-
Jiomp, allengskens met een fponsachtig vleeschbegroeit, endoor
eene aanhoudende lekking van vogt befproeit, konde niet tot ge-
neezing gebragt worden. Na de afzetting, beneden de kniey
genas de lyder volkomen.

De afgezette m doorgezaagde ftomp vertoont eene kegelwy-

duliaris.

-ocr page 19-

ze gedaante. De vm een
beenfchors, binnenwaarts
ben daardoor de inwendige
fponsachtig vkesch omringt
en byna ontbonden fchors\'
met dit vleefch famnhangt
Beenkabinet nx^,

P L A AT XVIIL

afbeelding lenïL

Gedeelten van een flinker fcheen^ en kuitbeen eens bejaaf\'
iy wiens beide beenen dmr verfterving waren \'aangedaan,

A F B E E E> I N G I.

Het fcheenheen, na de afzetting , de lengte doorge-

hoofd van \'t fcheenheen , tot gading met het kootbeen
vmM vit dienende
, meer gmed door^ de vaten van het
ITenvlies, en hierom verßorven, vertoont tnwenèg een v -
zeLmaar verdord beenweeffel,met grooteen van merg ^
^n. Eene vasterebeenige lyn anderfihefdt hetaangraeßvan

iet ligchaam des kms. De onvoltooide krmg van fcheiding.m

het verfche voorwerp door roodkleurig vleefch gevuld, fcheidt

het doode been van het levendige. v

In het gezonde been, boven Jeezen krf%gezwoUen en

dikker geerden, kan men eene tweeérley Zflfftandigheidon^
derfcheiden; de
buitenße ylere.,y d(>or loslaating der bem-
Uaatieès en ve^en,\'die door nieuwe aangevoerde beenßof

here nigt en vaßgegroeit zyn, waar dmr het been^ zich ék-
Zr
vLontik\\innehße zelfßandighetd ontaart, met vet
doordrongen en als tot bederf over

minder van omtrek dan het hovenfte gezonde been, en hterom
niet voor de geheek oude heenpyp, binnen^ eenen nmwgevorm-
den beengoot beflooten, te houden,

AFBEELDING II

\' HèfkmtbeeH , waarvan het henedenße gedeelte verßop^ en
is Hit bovenße gezonde deel is y onmiddelyk boven den krm
van
rcheiding, gezwollen en mtgezet. Deef krtng ^orJt be-
paald door een dikken beenweerigen rand, waaraan veek
f gaatjens voor bloedvaten gezien worden.

gm^ekem ptmtpns en yezeletrdèr
m eikanderen naderènde , heb^
mergholte geheel afgefloten, Eem
deeze beenftomp , terwyl de yler&
door nieuwgevormde beenfchubbem

Uh^ anaîfe meMbris, ab omni J J^Jf/-

cem accedentibus fibns atque lamims ofleis relfatis,

renicurobturams. Caro fungofa capot offis ambit, fub

Iur "onex offis rariot fadus, et fere folutus , novis

offeiä folidis fquaBiis huic carnniihœret.

ïhef. Hov. num. CDXXI.

0

B U L A xviir.

«
»
«

T A

FIGURA i BT II. I

Partes tibiee atque fibul® fmiftr® inferïores hominis $
adulti, cui crus ötmmque fphaceio affedum fuerat. |

f I G V % A L

Tibia, poft amputatiónera, ferra per longitudinem

tibi®, quo cum talo committitur, vafis pe-
rioftii non amplius nutritum, hincque emortuum, coii-
textum fibrofum exhibet arefadum, et cellulas medul-
la vacuas ampliores. Linea oflea, compaélior , corpus
offis et additamentum difcriminat. Crena imperfecta, m
recenti
caruncula rubicunda impleta, vitiatum os a fano

^^^îîfoïëVano, mox fupra crenam tumente, duplex cor-
ticis fubftantiadifcerniiiur i altera: èxtèfior eaque rarior,
rélàiatis et nova interpofita materie oflea iterum con-
cretis fibris et laminis, qua turgidius ibi os apparet;
altera interior vitiata, pinguis et quali ad corrupte-
1am difpofita, anguftior multo circumferentià iam ofl s
fiiperioSs. tiequè ergo pro natural rftudine offis
veteris, novo tamquam canali mclufa, habenda.

«

FIGURA II.

Fibula, cujus pars inferior emortua. Pars fuperior |

fana, a vitiato offe per crenam diftinda, mox fupra ean- |

dem tumet.\' Ora cralTa,callofa, durajOffea, qua^ uti in |

prsecedenti figura, crena terminatur, plurmiis foranu- j

nibus a vafis perioftii forata. ^

figura III.

" Femur dextmm hominis adulti, qui, ex alto cadens,
femur fupra condylos alliferat. Dolor oriebatur acer-
buTvix remittens; dein caro intumefcit, fenfimque
tumor durus
augefcit^ ut tandem femur altero femore

quadruplo craffius videretur. r

Sedio cadaveris exhibuit panniculum adipolum
multa atquq jndu^ata r pinguedine reple^met, hinc-
inde \'éftulofùih, cui vafa et tenues mufculorum reli^
quiffi inhœrebant. Incipientis morbi fedem m perio-
ftio atqüe cortice offis externo fuilFe, verifimile reddi-
dlt
os \' äffedum, périoftio corrupte nudum , quale hic

^Truftl ?empe exterior morbo exefa et deperdita :
fed OS huic cruftse fubjedum , inœquabile, afperma,

to^et procefllis ofl^s ipinolbs majo^s^ repr^fetat.

A parte anteriori lamina corticis femoris medii
fecu\'rvatl aTJn^icem ^ecedunt : quafi ^^^^^^^^
carunculam inter laminas corticis dehifcentes natam,
molita fit totum os inferius feparare.
Thef. Hov. num. CCCXXXU

«
0

«

t
«

BEEL DING III;

Het regter dyeheen eens bejaarden, die, door een hoogen vaU
kneuzing aan de dye even boven de knie bekomen had.^ Nä
hevige pynen begon het deel optezetten , en ging over m eeni
Tarde zwelling , waardoor de omtrek der dye mrmaakn.däeH

verhard vet opgevuld. ^ en mt verfcheiden pypweerm door-
M ^en en jpervè^n hingen Dat waar-
Ihmlyk het beenvlies en de uitwendige beenfchors de eerße
en
mrnaamße zitplaats van het gebrek g^eest wamn, hems
Z yan bedorven heemlies ontbloot hem, naaukeung hief

"^^Mten ie heenfihm. iim^^ -^\'fW^\'oÊ^

gaan; en het ondergelegen bloot hem

%n, met holtens en doornachtig ^ ^ff\'^^iifyÄ

^Jan den voorkant ziet men de

bidden des dyeheens, buitenwaars omgebogen^

liggende afwyken: als had de

onderßuk afiefcheiden, door een groetend vleesch tmfchen dc
van een gewekene beenplaaten,

Beenkabimt no, 331, TABULA

A F

-ocr page 20-

T A B U L A XIX.

FIGURA I

Partes femoris finiflri fraéli hominis aduîti, îapfu
ex altiori loco graviter vulnerati et ffigrotantis. Jnfi-
gnis dolor, tumor, aliaque graviora fymptomata fu-
pervenerunt, quibus per aliquot hebdomadas continua-
tis , neque adminiftrato artis auxilio fopitis, œgrotus
obi it.

Seélis in cadavere femoris integumentis, vagina ten-
dinea atque mufculis, juxta longitudinem, inveni intus
cavum amplum, crufta purulenta craffa obduéium^ nec-
non pure refertum. In medio hujus horrendi cavi
fundo femoris medii fragmentum , longitudinis trium
pollïcum transverforum, perioftio nudatum et nullibi
adhaarefcens fluduabat. Capita offis fuperioris
et in-
férions , fimili modo perioilio fuo corrupto nudata,
ionge prominebant emortua, et ab utroque oITe fano ,
periofteo et mufculis adh^rentibus obdudo, di-
ftinda per crenam et huic interfertam caruncuîam^
partibus iisdem mollibus continuara.

FIGURA I.

*

•s-

»

&

V.

•S-

P L A A T X^X

AFBEELDING I

Gedeelten van een flinker gebroken dyebeen van een bejaard
man, door een hoogen val zwaar gewond. Hevige pynen, Ziwel-
Ung^ enz. hleeven ^ondanks alle .kunsthulp yeenige weeken voort-
duuren, waarna de dood volgde. \' "

_ By het ontleden van het lyk, en na eene langwerpige infny-
ding der bekleedfelen, dyefchede en voorjle dyefpieren, vond
ik eene verbaazende ruime holte, van binnen met een dikken
verftorven korst bezet , en vol etter. In het midden vam diê
etter dreef het middenftuk van het dyebeen , drie, duymen -lang,^^,
van beenvlies ontbloot, en nergens mede vereenigd. Het
bovenfte en onder fte been ftak met lange einden, binnen dien
boezem , buiten het ^ omringend vleefch uit, en waaren beide van
beenvlies beroofd , verftorven, en onderfcheiden van het .ge-
zonde door een kring van fcheiding en daar tusfchen indringend
roodkleurig jong vleefch, het vervolg van dat der omringende
zagte deelen.

A F B E E L D IN G L

Pars femoris fuperior, ab anteriore-

Os emortuum, quod intra cavum ulceris promine-
bat, a fuperiori fano diûindum per carni fimilem fub-
lïantiam, parum protradum exhibetur : ut appareat,
crenam non adeo orbicularem fuilTe (uti in
Tab, XVl.
et XVIL), verum obliquam., irregulari feparatione lami-
narum corticis, verfus anteriora altius adfcendilTe : hinc
et corticis offis fquamam intra hanc carnem, ,qua ob-
volvitur, delitefcere.

*

&

&

iH-
iSt

Het hvenfte beenfïuk, van de voorzyde.

Het ontbloot en verftorven beeneinde, door een kring van
het gezonde gefcheiden, is een w.einig^ naar onderen uitgehaald
afgebeeld; om aantewyzen , dat hierby niet eene ringwyze
fcheiding Qgelyk in Plaat
XVI en XVII.) hebbe plaats gehad;
maar eene fchuinfche en onregelmaatige yan onderfcheidene
laagen vm beenplaaten ; w/iardoor eene huitenfte heenfchubbe
door dit groeiend vleefch overdekt, niet gezien wordt.

FIGURA IL

Os idem, a pofleriori.
■ Hac parte non minus evideHS fit crenam atque ca-
runculam non orbicularem eflfe ; verum inter corticis
offis laminas varie procedere, ut vitiatum ab integro
feparetur.

figura III.

,. : ^Offis ejusdem integri extrema pars, infundibulifor-
mis , tam ab interiore quam exteriore parte callo
membranaceo five caruncula obduda, fquamam corticis
Jatiorem lecondens.

AFBEELDING IL

&
&

&

Het zelfde beenftuk , van den agterkant.
^ _ Hier blykt niet minder dujdelyk, dat de kring van fchei-
f ding en de nieuwe vleefchrand geene ringwyze richting hou-
I den:; maar zich tusfchen de beenplaaten der beenfchors onge-
J lyk uit ft rekken, om het doode yan het levende aftefcheiden.

AFBEELDING IIL

Het tr£chterwyze holle uiteinde van het zelfde levend en
gezond been, inwendig en van buiten begroeit met een vleezig
eelt of jong vleefch, waar door de buitei^e breede beenjchubbc

ook van de binnenzyde overdekt wordt.

AFBEELDING IV. en V.

F I Ù Ü R A IV ET V.

«

«

Os emortuum idem, ac in Fig. I et II., ut feparatfo
laminarum corticis irregularis in hoc exemplo, innotefcat.

Os emortuum atque nudatum capitis inferioris, ejus^
dem femoris fimili modo a fano feparatum fuerat.

0
«

Het zelfde verftorven beenftuk, als in Afbeelding I en
II. waaraan de onregelmaatige fcheiding der onderfcheidene
beenplaaten Uykt.

Het onderfte gedeelte van dit zelfde dyebeen , eveneens
g met een ontbloot en verftorven einde binnen de etterzak uitftee-
j kende, was op gelyke wyze van het gezonde af gefcheiden.

&

TABULA

»
«

-ocr page 21-

IS 2»

tabula XX.

LAAT XX.

figura h

Pars tibise dextrs hominis adulti fani media , emor-
tua atque labans, ex ulcere cruris procedente tempore
in gangrEsnam degenerato, quo vitio etiam os afficieba-
tur, exemta, aparte pofteriore exhibita.

Os evulfum, longum ix poll, rbenol. a parte inferiore
infundibuhformis ; a fuperiore anterior pars longior po-
fteriore. Superficies corticis,qu^ aëriexpofitafuit,nigra;
in parte pofteriore ulcere corrofa eft ,ubi fimul foramina
pro tranfitu vaforum plurima vifuntur, tamquam ulti-
mo nature conamine, ad nutriendum illud os vitiatum,
effióla vel aucta. Os fiftulofum fupra et infra ora inas-
quabili, ferrata quafi, terminatum ; indicio crenarum ir-
regularium, quibus natura os vitiatum a fano feparavit.

«
m

«

&
&

&

0
^

■ßr

ix

•S5-

©

1st
«f-

FIGURA II,

Maxima pars tibiee et fibulas dextrse ejusdem homi-
nis , anno circiter vigefimo poft generationem novi
olfis, ob cicatricis iilcerationem profundam, cui fpon-
tanea medii cruris five calli ofiei fraélura infequeba-
tur, amputatione fub genu tuberculum refeda, et ferra
per longitudinem difflfia, ita ut callus, qui partem
tibi^ novam regeneratam effecit, qua perfeäus et qua
morbofus , finderetur, ut cum oii\'e feparato (Fig. I.)

comparari poifit.

Tibiœ in longitudinem diffifTœ pars fuperior et infe-
rior, poft feparationem offis emortui integrse , a reli-
quo diftindse vifuntur. Corticis enim laminss ad fe in-
vicem accedentes cavum coarétant et occludunt. Me-
dium inter hœc duo locum occupât callus Valens ac du-
rus, qui offis decidui locum tenet atque officium praj-
fiitit, in verum os degeneratum, duritie ebur reprœfen-
tans , ita ut vix ferra diffindi potuit. Capita hujus
calli, in formam infundibuli expanfa, apices obtufas
extremorum amplectuntur. Preeterea callus, licet to-
tus fere folidus atque adeo fine medulla fittamen
hinc et inde partes pumicofas exhibet, tenuiffimis mem-
branulis vefi:itas , fanguineis vafis in recens abfciffb
refertas. In ipfo fraâuras calli medii loco pars mol-
lior fibrofa exhibita , qu^ caro fubrubra fuit inter frag-
menta feparata.

Difi*. de Callo pag. 187.

TABULA XXL

Tibia dextra per longitudinem diffifla. Corticis lata
fed tenuis pars, five fquama, externo ulcere nudata,
parte tibiae priori a fubjedo ofte foluta et feparata ,
» pro parte cum eodem olTe adhuc cohaerens.

In vivo homine linea rubicunda novi fuccrefcentis et
repellentis perioftii, carnis ipecie, vifebatur.

&
&
&

AFBEELDING I.

1

£m middenftuk van kt regter fcheenheen van een bejaari
man:>na eene verzweering enverßerving aan de fiheen ontbloot,
losgeraakt, en waggelende uitgemomen, van de agterzyde
afgebeeld.

De lengte is 9 duimen, aan het ondereinde trechterwyze
hol, en naar boven meerder verlengd uitkopende. De voorfle
oppervlakte, aan de lucht bloot gefleld geweest, is zwart;
de agterzyde door de verzweering geknaagd, alwaar een meer-
der getal gaatjens gezien worden, tot doorlaating van bloed-
vaatjens : ah had de natuur getracht, door meerdere voe-
ding , het ontaard been nog te behouden. De onefene en ge-
tande rand der bovenfle en onderfle opening, duidt mede het
onregelmatige aan der
kringwyze fcheiding, waardoor het doode
been van het levende wierd afgezondert.

afbeelding i.

Het grootfle gedeelte van het fcheen- en kuitbeen van den-
zelfden lyder, twintig jaaren na de herflelling van het verlies
van zelfftandigheid door nieuw been, om eene nieuwe ver-
zweering van het wondteken aan de fcheen, waarop een breuk
van het beenweer volgde, beneden de knie afgezet, en naar de
lengte doorgezaagd: zo dat het gezond en ontaart been en
beenweer in het zelfde vlak gezien worden, om het zelve met
het afgefcheiden middenfluk Q^fb. L) te vergelyken.

Het bovenfle en benedenfle, gezonde, beeneinde vertoont zich
kenbaar
onderfcheiden van het middenfle, door de eikanderen
genaderde beenplaaten, die de holle beenpypen hebben afgefloten.

Het vast en ftevig beeneelt tusfchen deeze beide, de plaats,
van het verloore beenfluk vullende, en allengskms tot een
vast beenweer geworden , is in hardheid aan elpenbeen gelyk,
en wierd bezwaarlyk met de zaag doorgefneden. De einden
van dit beenweer omvatten trechterwyze de ßomp geflootene pyp-
holten der gezonde beenhoofden. Dit beenweer , alhoewel ge-
heel vast en zonder merg, vertoont echter Her en daar een
puimheenachtigen aart, vliezig gevuld, en met bloedvaten
doorweven. Jan de plaats der breuke van dit beenweer, ziet
men eene Me vezelachtige felfflandigheid, die, by de afzetting,
een roodkleurig vleeßh was tusfchm de van een gefcheidde

PLAAT XXL

Een regter fcheenheen, naar de lengte doorgezaagd. Eene
zeer breede, maar dunne, bultenfle beenplaat, door eene ver-
zweering der bekleedfelen ontbloot, verflorven, en door een
rondgaande kring van het onderliggend gezand hen gedeeltelyk
akefcheiden, gedeeltelyk mg famenhangende, By het leven des
lyders gefchiedde dit door tusfchenkomst van een rooden lyn VOH
jong vleefch of nieuw beenvlies, waardoor het verflorven heen
wierd afgefloten.

AFBEELDING Icn

ir.

FIGURA I ET II.

Tibia a narte anteriori et pofteriori latitudinem % Bet fcheenheen, van de voor-m agterkant, vertoont ie

faiiamL eLmiL eS bet In hac utraque fquamee parte | breedte Un de verflorvene beenfchors. In bedde deeze gedeel en

Vifuntur. Os fuperius tumiduin. % vm het groetend bemvleefch. Het boveneinde ts gezwollen,

* q figura

, M

-ocr page 22-

< H >

AFBEELD! N G lit

III.

FIGURA

Pars tibiä® ejusdem difiiflae eadem, ac in Fig. II. ab
interiori.

Os fuperius, tumidum, corticem exhibet craffitudine
auélum, cavumque medulläre, recedentibus a cortice
fibris atque laminis, cancellis ofiTeis medullam conti-
onentibus impletum. Squama emortua, fuccrefifente
caruncula feparata, parte inferiore a reliquo ofle diftat,
parte fuperiore adhuc cohaerens.

Thef. Hov. num. CDIV.

Het vlak der loedlynige doorfnede van het zelfde heen,
in Afbeelding JL Het gezwollen been vertoont een verdikte
beenfchors, ende inwendige mergholte, by het vaneenwyken
der heenvezelen en plaat jens, met merg bevattende beencellen
geheel gevuld.

De vetßorven beenplaat, door het daaronder gegroeid vleefch
van het gezond been gefcheiden, ßaat \'er aan den onderkant
yan af, terwyl zy \'er, naar boven, nog mede f amenhangt.
Beenkabinet
no. 404

TABULA XXIL

P L A

T XXIL

«

Partes tibise atque fibulae finiftrje hominis adulti, cu-
jus crura ab ahquo tempore ulceribus depafcebantur ;
neque ofiTa intaéla vitio relinquebantur.

J Gedeelten van een regter fcheen- en kuitbeen eens bejaardeff

g mans, zedert eenigen tyd aan de beenen met vooriloopendé

^ verzweeringen aangetast, waarvan de beenderen niet ver-

S fchoond bleven.

AFBEELDING Î,

FIGURA I.

Pars fibulae fuperior naturalis ; inferior autem, et qua
ad articulum tibias cum talo accedit caput, craffitudine
au6la. iMedia pars , quae hic exhibetur integumentis
iilceratis fi;udio\' reliétis nec non nova generata carne
obduda, non minus turget.

Squamae duae, triangulares, ofi^eae, fibrofse, et fuccref-
cente caruncula a reliquo olfe folutae atque feparata,
vix cohaerentes, in parte fuperiore ac inferiore vifuntur.
Medio inter hafce fquamas loco caro ulceris, os fub-
jedum obtegens, partem tjiangularem depreffiorem ex-
hibet , foveis atque foraminibus foratam ab eminentibus
partibus fquamae emortuae fimilis,, quibus cum fubjedo
oflTe coh^ferat.

<iJ-

Een fluk van het kuitbeen, naar boven natuurlyk van dik-
te ; maar naar onderen, als mede het hoofd ter geleding met
den voet dienende, merkbaar uitgezet. Het middengedeelte,
met de daaropgelaaten verzwooren bekleedfelen en nieuw vleesch
overdekt, is niet minder gezwollen.

Twee driehoekige, vezelige, verflornn beenplaat jens, door
daaronder gegroeid beenvleefch van het overig heen afgefcheiden
en opgeligt, en naaulyks daarmede famenhangende, zyn aan
den boven en onderkant in de zweer der bekleedfelen te zien.
Tusfchen deeze beide , ziet men in het vleefch der zweer, wel-
ke het onderliggend been overdekt, eene driehoekige verdieping,
met kuilt jens en gaatjens voor de verhevenheden en punten yan
een dergelyk verflorven beenplaatje, door welke het met het
ondergelegen en gezond been heeft famengehangen.

F B E E L D I N G IL

Squama eadem ablata , figura trîangulari defcriptîB % Dit zelfde afgenàt, verflorven, driehoekig heenplaat je,be-

parti depreffiori carnis ulceris relpondens, emortua, ab J antwoordende in gedaante aan de diepere plaats in het midden

exteriori, qua parte aëri expofita, nigricans? fibrofa et g der zweer, van de buitenzyde, waarmede het aan de lucht is

granofa. g blootgefleld geweest, zwart geworden, vezelig en grynig,

FIGURA IL

À

FIGURA IIL

FIGURA IV.

AFBEELDING III.

&

Squama eadem iab interiori; fuperficies insequabilis, J Het zelfde plaatje van de binnenzyde ; onejfen , met
afpera eminentiis, coloris naturalis. J fcherpe verhevenheden, natuurlyk van kleur.

AFBEELDING IV.

Tibia tota tumida, periofi:io per omnem ambi-
tum firmiter adhserente , excepto loco, ubi os ulcere
nudatum.

Pars inferior fuo periofi;io obduda, naturali craffior j
inaequabilis, quodammodo tuberofa.

Pars fuperior, ablato periofi:io cum parte corticis
offis anteriore, fubfi:antiam ofl^eam duplicem exhibet:
aliam nempe interiorem, compadam, folidam, natura-
lem; aliam exteriorem, propter fibras et laminas corticis
pro parte folutas, relaxatam, fibratam, et quae imponere
posfet5fi cui os novum, intra perioftii folutamvaginam,
ex ita dido fucco ofieo five offifico , coagulato, con-
creto et indurato natum videretur. Caput enim atque

Het fcheenbeen van boven tot onderen uitgezet en gezwollen^
waaraan het heenvUes zeer vast gehecht was, behalven aan de
plaats van het door de verzweering ontbloot heen.

Het henedenflegedeelte, met het beenvlies bedekt gelaaten,is
merkbaar dikker dan natuurlyk ^ en knobbelachtig.

Elet bovengedeelte, waarvan ik het beenvlies nevens een ge-
deelte der uitwendige beenfchors afrukte , vertoont eene
tweeërlei zelfflandigheid: eene inwendige, opeengepakte, vas-
tere en natuurlyke; eene andere buitenße, ylere en vezelige^
door loslaating der beenvezelen en plaat jens gedeeltelyk ont-
bonden, dewelke den bedrieglyken fchyn heeft, als of\'er, bin-
nen het losgeraakt beenvlies, uit verdikt en geßold zoge-
naamd beenfap, eene koker van nieuw been om het oude ge-

addita.»

-ocr page 23-

"eadem rutione se

ä^dltamentum offis^ iîve-epiphyüs

reiiquura os, craffitudine increvit.

Media pars, fuis integumentis obduéla, in medio ul-
eerià partem corticis offis oblongam, nudatam, emor-
tuam exhibet, fibrofam, feparationi^ uti vid^batur,
proximam.

figura V. it VL

Partes tibise ejusdem, cultro acuto et tenui ferra ita
diffiffse , ut feaio mediam offis emortui partem (Fig.
IV"), corticem externam rariorem, interioremque foh-
dam offis fubftantiam , nec non ambiens perioilium ,
partemque integumentorum relidam ex transverfo di-
vidat; atque ita feétionis faciès fibi invicem oppoûtee
securate delinearentur.

F I G U R A V.

Vertex ©Is fuperioris planus. . ^ .

Canalis medullofus, médius, fubflantia fibrofa valcu-
lofa impletus. Os medullam ambiens folidum, verfus
anteriora extenuatum, iterumque parum latefcens, di-
ftinclum undique ab externa, rariore, fibrofa cortice,
intermedia fubilantia membranacea et cum periofiio ex-
terne, OS rarius cingente, continuata ita, ut tener-
rima ^is carunculse linea, fquamam oiTeam emortuam
a reiiqup oflfe foli^Q feparet.

mrmi mrê rterwyl endértusfihm het aangmtfel ^ te gelyk met
het oyerig heen, in dikte heeft toegenomen.

Het middengedeelte, met de hekleedfelen Bedekt gelaten y ver*
tornt in het middm der zweer een langwerpige ontbloot, yer-
ftoryen y vezelig en voos Jluk
der kenfchors, naar het fihynt t
rondom af gefcheiden en gereed om te zullen uitvallen,

afbeelding VenVL

Be heide naauwkeurig afgebeelde vlakten der doorfne-
de van dit fcheenbeen , zodanig verricht, dat door dezelve
het ontbloot en verftorven heengedeelte QAfb.
IV."), de uit-
wendige yler e, en inwendige vafte beenfelfftandigheid\'i nevens
het omkleedend beenylies en de verzworene bekleedfelen ter
zeiver tyd met eene fyne zaag grondvlakkig en dwarfch doQf-
gefmdên wUrdm-

afbeelding V.

Hei vlak der doorfêede aan het bovenfte beenftuk.

Het inwendig mergcanaal is door eene celwyze , vezel- en
vaatryke zelfftandigheid opgevuld. Het been, ét merg om-
ringende, is vast
y loopt naar vooren verflnald mi, en daar-
na weder een weinig verbreed, rondom vm de buitenfle
ykre beenfchors onderfcheiden door tusfchenkomst eener vliezi-
ge, in het omkleedend beenylies vervolgde, en levendig rood-
kleurige felfftandigheid, waarvan eene tedere roode lyn voort-
kwam , die de in de zweer ontblooten verftorven beenplaat
van het voornoemd inwendig vaster been affcheidt.

< IS >

figura VL

\' Vertex offis inferioris, fuperiori refpondens; in quo
eadem, tenuiffima, caruncula linea expreffa, quœ vi-
tiatum os a fano diftinguit. Os autem illud emortuum,
fine ullo dubio,pars eft corticis rarioris; neque ergo cor-
tex offis fibrata, rarior, expanfa, pro novo olTe, vagi-
nam circa vetus conftituente, habenda.

&

afbeelding VL

Het vlak der doorfnede aan het onderfte beenftuk, dat in al-
les aan het bovenfte beantwoort; inzonderheid ten aanzien van
die beßsfende roode lyn, waardoor het verftorven
het inwendig vaste word onderfcheiden : waarmt duidelyk
blykt, dat dit verftorven been tot de omringende , losferey
Jere en vezelige beenfchors behoort, en daarvan het vervolg
geweest zy, en dus ook de ontbondene buitenfte laagen van die
beenfchors, voor geen nieuw been, als eene koker om het oude
gevormd j verdienen gehouden te worden*

tabula xxiil

y I G u R A L

Pars oITi^ femoris tumidi media hominis adulti, cujus
utrumque femur atquç crus eum doloribus proiundio-
ribus intumuerant, et faniem f^pe ichorofam ftilla^ti-
bus, fiftulofis, ulceribus pluribus depafcebantur. Polt
mort§m plTa illa omnia inventa tumefaóla, obduéta
nçrioftio parum ineraffato et naturali fîrmius adhasren-
^ cortici hincindç fquamofse, imequabili. Sedio trans-
verfa fabricam internain oftendit ? fiinilem iUi
s a Ruischio

Exhibetur itaque, in hac figura, craffitudo totius offis
pr^ternaturalis; vertex totus pumicofus, fecedentibus
invicem fibris atque latóinis ofleis , tenui cortice
lîdiore cindis; canalis medullaris,-verftis centrum offi?
MO contextu
fibrofo, totus impleUis atque

ecclufus. In parte anteriore offis foramen ^«tunto,
ulcere effedum, ducens in çanalem fiftulofumginter.
mm, cim in medio
pars ofîis ioM^. a mtura Ibluta,

liberL vacillans, neque tamen per anguftum Tornen

«xtrahenda. Perioftium , cujus pars cinguh mftar re-

■a-
«

ft
ft

ft
ft

ft

ft

ft
ft

ft

ft

ft

ft
ft

plaat xxiil

AFBEELDING L

Em ftuk uit het nMden van een fterk uitgezet dyebeen eem
hders, wiens beide, dyen en beenen, onder het aanhouden van diepe
henpynen, zeer gezwollen en met verfcheide pypzweeren, die
^nm fcherpen dunnen etter uitlieten, doorgraven waren.
Na de dood vond ik deze bemderen alle gezwollen, en met
een weinig verdikt en buitengewoon vast aangehecht beenv^es
bekleed; terwyl de beenfchors meer of min fchubkg en onepn
was. De doorfnede vertoonde het inwendig maakjel, gelyH
aan dat door
Ruysch befchreven. , , t-.

Men ziet in deeze afbeelding de tegennatuurlyke dikte van
het geheele been; waarvan het vlak der doorfnede, aan den
bovenkant, het inwendige naar puymfteen gelykend phUs
yan ontbonden beenplaaten, door eene dunne vafte bemjcnog
omgeven, aanwyst. De natuurlyke mergholte ts door ate m^
de binnenwaarts vaneenmkende beenvezelen geheel opgema
en gejlooten. In het voo^ gedeelte van dit been fs eene etrm^
de Ipmng eener doorgaande pypzweer, door welke een ftuk
vast been, binnen de ontaarte beenpyp door de natuur afgê-
fcheiden, los
en mggdsnde gezien mrdt, het mlk^^hi^^

-ocr page 24-

■Îîâîa exKibetuf, oram foraminis obducit, et, una\' cum
carne ulceris continuata introrfum, canalem fîflulofum
incus undique veftit : fie natura hic os fohitum ab inte-
gro feparat per fpeciem crenae et caruncuiae vaginalis,
quse pofi;ea cicatricera oflTeam efficiat.

&

door de kleine opening niet kon uitgehaald worden. Het heen-
vlies, waar van een gedeelte als een rondgaande band \'er aan-
gelaten en afgebeeld is, bekleed den rand dezer opening, en
ging, verzeld van het vleefch der uitwendige zweer, naar bin-
nen, om de beenpypzweer inwendig te bekleeden: de natuur,
maakt dus, in dit geval, eenen fchedewyzjen kring en vleesch in
den omtrek van het verflorvene, om naderhand het beenig wond-
teeken te maaken.

ÜP

< l6 Ji

FIGURA IL

Sectio transverfa,alia, ejusdem ofTis media,et quidem
talis , ut pars perioflii relicla mediumque foramen fi-
niui ex transverfo diffifîa, totaque
olTis degenerata fa-
brica exhibeatur. _

Vertex ille offis inferioris fere orbicularis , in quo
fequentia apparent : craffitudo offis praeternaturalis ;
corticis folidioris tenuitas ; , laminae internse invicem
feparatae, in cadavere fubfi;antia fibrofa, molli, et me-
dulla vitiata intermedia ; canalis médius medullaris
fibris et cancellis impletus.- In parte anteriore offis ex-
panfi cavum cernitur, quo os folidum (Figurœl.} conti-
nebatur ; prasterea autem periofi:ii et carnis ulceris con-
tinuatio membranacea, ad oram foraminis reflexa, et
cavum fifi:ulofum undique intus vefiiens. In fundo hujus\'
cavi alterum foramen, ducens intra reliquam offis\'
fubfl:antiam.

Vertex offis fuperioris, huic inferiori oppofitus, ea-
dem monfi;rabat.

Confer. Thef. Hov. num. CCCXVIII—CCCXXf.

FIGURA IIL

Pars tibise fenis prior eaque inferior , veteri ulcere
denudata, emortua, et tandem foluta, feorfim exhi-
bita. Hase pars longitudinem quinque pollicum , et
craffitudinem tibise dimidiam habet extrinfecus inee-
quabilis , innumeris foraminibus a vafis fanguineis fo-
rata,pervia; qua parte offi fubjeélo inhœferat, fibrata.

FIGURA IV.

Pars cruris ejusdem.

Natura cavum a parte feparata (in Figura III. exhibita)
reliclum, callo concavo, carni ulceris reliqui non dis-
fimili, in corii duritiem jam converfo fere repleverat;
cujus fuperficies, dum viveret ^ger, papillis, quantum
licuit in hac icône expreffis, molliffimis, pure coélo ob-
duclis fcatebat; quin et callus , intra oram cavi pro-
tenfus, cutis cicatrici offi accretse , coaluerat. Tibia
prœterea, parte priore tribus in locis carie forata, intus
fiftulam medullofam mobilem exhibet. Tibia et fibula,
prseter naturam "crafife, insequabiles. Fibula fuperius
îraéla, confolidata.

Thef. Hov. num. CDXIII.

e-

AFBEELDING IL

Het vlak eener laager e doorfnede van het zelfde been, gaan-
de dwarfch door het omringend beenvlies , en door het mid-
den der opening van voornoemde pypzweer, om dus al het ont-
aart maakfel van dit been tevens aantewyzen.

Dit vlak van het onderfle beenfluk, is bykans rond; de
omtrek en dikte tegennatuurlyk; de buitenfle vafle beenfchors
zeer dun; de volgende beenplaaten vaneengeweken, en in der-
zelver ^ tusfchenruimten was in het lyk een bedorven vezelige
mergfelfflandigheid; het merghol in het midden is met been-
cellen gevuld. In het voorfle gedeelte van dit uitgezet been,
ziet men de helft der holte, welke het verflorven inwendig
beenfluk
(Afb. I) bevatte; maar daarenboven het vliezig,
vervolg van het omringend beenvlies en vleesch der zweer, het
welk , aan de rand der pypzweer omgebogende holte van
binnen bekleed. In de grond daarvan ziet men een rond gat,
het welk naar het dieper henweeffel leidt.

Het vlak der doorfnede aan het bovenfluk vertoonde het
zelfde.

Men vergelyke hier mede het Beenkabinet, no. 318—321,
AFBEELDING III,

. Een voorfle en onderfle gedeelte van het fcheenheen eens grys-
aards, door verzweering ontbloot, verflorven en eindelyk gefchei-
den. \'Ditfluk heeft de lengte van vyf duimen, en de halve
dikte van het fcheenheen; is van de buiten zyde oneffen, en met
een oneindig getal gaatjens doorboord; van de onderzyde, al-
waar het met het gezonde been vereenigt geweest is, vezelig.

AFBEELDING IV,

Een gedeelte van het zelfde flinker been.

De natuur heeft de holte , door het afgefcheide been/luk
(Afb. Ui*) overgelaten r gedeeltelyk gevuld en gefloten door
een hol beeneelt, aan het vleefch van het overige der verzwee-
ring niet ongelyk, en gedeeltelyk reeds tot eene lederachtige
vastheid geworden ; waarvan de helder roode oppervlakte ^
door een gebonden etter overdekt, by het leven van de lyder,
met zagte tepeltjes oprees, die zo veel mogelyk in deeze af-
beelding uitgedrukt worden.

Daarenboven flrekte zich dit beeneelt, over dm boord dezer
holle zweer uit, om met de huit famentegroeyen. Het Jcheen-
been is nog, op drie plaat f en, aan de voorkant door beenbederf
doorknaagd, en vertoont, door derzelver openingen heen, een
inwendig verflorven losfe en beweeglyke beenpyp. Scheen- en
kuitbeen zyn beide buitengewoon dik en oneffen. Het kuit-
been is aan het boveneinde gebroken geweest en genezen.
no. 413.

Uit deeze onderfcheiden voorbeelden (Plaat XV tot
XXII1)
blykt dus, dat, volgens eene flandvafle natuurwet, ook
by de beenderen, het bedorvene en verflorvene van het,levendige en
gezonde afgefcheiden wordt door een\' kring en groeiende vliezi-
ge felfflandigheid, wmruit naderhand nieuw heen wordt geboo-
ren, en welke, om derzelver overeenkomst, reeds door
Gale-
Nus en Celsus met den naam van vleesch is beßempßld ge-,
worden,

TABULA

«

Probatur itaque variis hifce (Tabulse XV ad XXIII)
exemplis , quod, confi:anti naturae lege, os vitiatum et
emortuum a vivo ac fano feparetur per crenam et
fuccrefcentem fubftantiam membranaceam, qua pofi;ea
OS regeneretur , et quam, ob fimilitudinem, fuo jam
tempore
Galenus carnem nominavit, et Celsus ca- § ren
runculam.

-ocr page 25-

II

-ocr page 26-

II

-ocr page 27-

M

m

IV

II

-ocr page 28-

II

,■2. Ä- .;3.

-ocr page 29-

I \' .

-ocr page 30-

IV

V

rc-

III

-ocr page 31-

VTI

II

.:3. .

-ocr page 32-

virr

-ocr page 33-

II

Jë. de- S.jl.

-ocr page 34- -ocr page 35-

\'il-^/t- C.

-ocr page 36-

II

IV

III

-ocr page 37-

xiir

.s.

-ocr page 38-

mmmm

-ocr page 39-

II

.i?./?.

-ocr page 40-
-ocr page 41-

III

IV

■i,

^ i

!

-ocr page 42-

IIIAX

III

räs

-ocr page 43- -ocr page 44-

■ailiHÉM

-ocr page 45- -ocr page 46-

: it^ ^ f\' i
"te,/

.s.,,:- .1.

-ocr page 47-

xxm

-ocr page 48-

- lx\'
t\'

■ Mä \'

r

\'tv.\'

/i jl ■

SR- ■

.

/.

•••

........ r ■ ■

«

. ■ . \\ .. r > ; . . . •

- ■ ■ i-, ■ -r — v.*

- ■■ \' : ... -,

I

\'\'if

y-

J

. M

-ocr page 49- -ocr page 50-

TimtSm

an;- ^

m

■fr-

Si

\' iM^m-M

vPS

\' H