quot; 8.
W. quot;.quot;I !.
IN
EN
SCHETS UIT DE JONGSTE KEEKGESCHIEDEJsIS
VAN
TRED. TE SIEOEN.
TJit liet Hoogcluitscli
DOOR
PRED. TE HAARLEM.
UTRECHT,
.:L
_ / rï
H. oct.
e f./•
IN DUITSCHLAND,
EN
KOliEIM\' PEARSALL SMITH.
IN
EN
SCHETS UIT DE JONGSTE KERKGESCHIEDENIS
VAN
PBED. TE SIEOEN.
1876.
XJit liet Hoog-duitsch.
DOOB
Hel werkje, waarvan hier de vertaling den neder-landschen lezer wordt aanyeboden, is allereerst belancj-rijk als „een schels uit de nieuwste kerkgeschiedenisquot;. Hel schilderl ons het streven en de werkzaamheid van hel amerikaansch melhodisme in Diulschland.
Hel is waar, dal wij tot heden, althans niel rechtstreeks, met zulk een methodislischen inval bedreigd worden; maar toch heefl hel melhodisme ten onzent groolen invloed. Een goed deel van onze zoogenaamde stichtelijke lectuur is door methodisten of hun geestverwanten geschreven. Op godsdienstig en kerkelijk gebied wil men ons mei geweld gewennen aan amerikaansche manieren. DU nu is niel alleen in strijd mei onze historie en nalionalileil, maar in menig opzicht legen den geest van hel evangelie. Wij wenschen, in gezonden zin, gereformeerd le blijven.
Voorts spreekt dil werkje een oordeel uil over een man, die veel sprak en van zich spreken deed, en
nu door ongesteldheid, vrucht van overspanning, in langen lijd en misschien nooit wéér in \'t openbaar optreden zal. Hel komt mij voor, dat Jüngst over Pearsall Smith een gematigd en waar oordeel heeft geveld, tv aar-mee ik mij in hoofdzaak zeer wel kan vereenigen. Hier en daar liet ik bij de vertaling iets weg, dat alleen voor duitschers belangrijk kon zijn, en voegde ik iets et-bij, dat ik voor ons niet onbelangrijk achtte.
Met de Uxforder beweging zijn velen hoogelijk ingenomen, en zij verwachten er nog veel van. Meerderen meenen, dat zij reeds aan \'t afnemen is en weldra haar loop zal hebben volbracht, üe tijd zal leeren, wie goed heeft gezien. Moge zij — hoe kort of lang haar duur zij! — niet le vergeefs zich hebben opgedaan, en niet alleen achterlaten een nog steeds aangroeiende literatuur, maar een rijken geestelijken oogst, waardoor Gods genade verheerlijkt wordt.
Haarlem, 9 Dec. 1875.
A. W. BRONSVELD.
I.
Het is niet ons plan, om de verschillende vormen van het Methodisme in hun karakter en streven te schetsen. Wij nemen ons hoofdzakelijk voor, slechts een getrouwe en objectieve voorstelling te geven van het methodistisch kerkgenootschap in Amerika, dat in de laatste jaren den grootsten ijver en de meest gestadige werkzaamheid heeft aan den dag gelegd, om zijne kerkelijke organisatie midden in de evangelische kerk van Duitschland over te planten. Wij bedoelen het evangelisch genootschap, of de Albrech-tianen. Wij verkeeren echter, zullen wij ons plan naar eisch volvoeren, in de noodzakelijkheid om het karakter van het methodisme in \'t algemeen met enkele trekken te teekenen en de hoofdpunten aan te geven, die lot heden methodisme en duitsche nationaliteit met elkander in aanraking , en in botsing brachten.
Het methodisme wordt in Duitschland dikwijls beschouwd als niets anders dan sectemakerij en dweeperij. Men doet zulks ten onrechte. In de dagen van zijn opkomst was het zelfs vriendelijk gestemd jegens de bestaande kerk. John Wesley is als lid der episkopaalsche kerk gestorven. Slechts met moeite besloot hij er toe, zijn genootschap buiten de evangelische Staats-kerk te plaatsen; het kostte hem veel strijd om in de open lucht te gaan prediken,
2
toen de anglikaansche kerken voor hem gesloten werden; en zelfs toen was bet nog zijn verlangen, dat de hoogere geestelijken in de oude kerk over zijn bekeerden zouden waken en ben leiden, —• waarvan evenwel juist het tegenovergestelde geschiedde. In zijn onlangs versobenen brochure „Vatikanismequot; zegt Gladstone, dat er uit de engelsche kerk na de Hervorming geen man van naam behalve John Wesley was uitgetreden.
Terwijl John Wesley, door de omstandigheden gedrongen, den band met de Staatskerk van lieverlede losser maakte en eindelijk hem brak, bleef zijn broeder Charles, hoewel zijn geestverwant en bijgenaamd de zanger van het metbodisme, tot zijn dood aan de anglikaansche successie-leer vasthouden. 1) Maar ook in John\'s grafschrift beet het: .,Dit groote licht verrees door de bijzondere bestiering Gods, om dit volk te verlichten, en de zuivere apostolische leer der kerk van dit land tot nieuw leven te bezielen, met kracht te prediken en te verdedigen.quot; Wordt bniten Engeland bet metbodisme niet naar eisch gewaardeerd, het moet zulks grootendeels wijten aan de wijze, waarop sommige fractiën er van naar buiten optreden. In zijn geheel beschouwd verdient het om twee redenen geprezen te worden. Het heeft in de eerste plaats een bijzonder opwekkenden invloed uitgeoefend op het kerkelijk leven in Engeland en Amerika. Niet ten onrechte heeft men bet, met het oog daarop, vergeleken met het Piëtisme in Duitschland. En dan, het weerlegt de beschuldiging van sectarisme feitelijk door zijn kerkenvormende kracht, gelijk die verdient te worden waargenomen in de groote, geregelde, en goed bestuurde kerkelijke lichamen in Engeland en Amerika, die door splitsing der gemeenten in kleiner afdeelingen
Jacoby, Gesch. des Method. 1870. bl. 177.
3
of klassen, welke door leidslierlen bestierd en gesticht worden, tucht oefenen en meer gezette zielverzorging ter harte nemen. Wanneer wij het aantal protestanten schatten op 120 millioenen, dan vertegenwoordigt het Amerikaansch methodisme met zijn 8 millioenen daarvan het één vijftiende gedeelte.
Komen de talrijke kleinere methodistische gemeenten, de kalvinistische uitgenomen, in de hoofdzaken der leer onderling overeen: kleine, vaak zeer geringe geschillen, vooral over de wijze waarop zij bestuurd willen worden, gaven het aanzijn aan een heirleger genootschappen, waarvan wij er hier eenige noemen, die in Engeland vertegenwoordigd worden; 1) de kalvinistische methodisten in Wales; 2) do kalvinistische whitefieldianen of de vereeniging van Lady Huntingdon; 3) de nieuwere methodisten kring of kilhamieten 1797; 4) de primitieve methodisten kring 1810; 5) de bijbelkristenen of Bryaniten 1815; 6) de primitieve wesleyaansche methodisten 1816; 7) de independentsche methodisten 1827; 8) de wesleyaansche protestantsche methodisten ] 827; 9) de wesleyaansche associatie-methodisten of warrenieten 1834, die zich in 1856 met 19000 zich afscheidende methodistische „Reformersquot; vereenigden en de vereenigde methodisten-vrije kerk vormden; 10) de met de evangelische wesleyanen vereenigde methodistenkork in Canada.
In Amerika treffen wij aan: 1) de gereformeerde methodisten met een dweepzieke leer van de heiligmaking 1813; 2) de afrikaansche bisschoppelijke methodisten-kerk of Bethel-gemeente, die ook negers toelaat in haar bestuur 1816; 3) de aan deze verwante sionbisschoppelijke methodisten-kerk 1820; 4) de protestantsche methodisten 1830; 5) de wesleyaansche methodisten-kerk, in den strijd over de vrijmaking der slaven streng abolutionistisch 1843; 6)
l*
4
de daar tegenoverstaande strooming, de bisschoppelijke methodisten-kerk van het Zuiden 1845, die met haar noordelijke zuster over de kerkelijke inkomsten een proces voerde; 7) de albrechtianen; 8) de otternbeinianen. !) Niet zonder overdrijving noemt Stevens 3) het methodisme in \'t algemeen de werkzaamste zendings-kerk van onzen tijd, terwijl hij er op wijst, dat het zijn banier heeft geplant in meer dan een gedeelte van Europa, in de Engelsche kolonies van West-Indiën, in het vasteland van Zuid-Ame-rika en Afrika, op Ceylon en in Indië; in China, op de eilanden van de Stille-Zuidzee, ja bijna aan alle einden der aarde.
Het is voor ons van \'t grootste belang te zien, hoe het methodisme veld wint onder de Duitschers, die zich vestigden in Amerika. Hun kerkelijke en godsdienstige toestand riep luide om hulp. Toen heeft het methodisme een taak aanvaard, die billijker wijze vervuld had moeten worden door de kerken in \'t moederland. In het jaar 1835 maakte Dr. Nast in Cincinnati een aanvang met de leiding der zending onder do Duitschers. Hij was geboren 15 Juni 1807 te Stuttgart, en wedergeboren 18 Januari 1835 te New-York, nadat hij te voren reeds zich had losgemaakt in Wurtemberg van een rationalistische theologie en van zijne kerkelijke betrekking. Zijn „christelijke Apologeetquot; had reeds in 1869 meer dan 15,000 abonnementen. Door ernstigen en ijverigen arbeid telden de bisschoppelijke methodisten onder de Duitschers in Amerika ten jare 1852 reeds llo missies, 138 zendelingen en Ü476 leden, maar in 1869 hadden zij 25,340 leden, 4272 proefleden, 315 vaste predikanten, 451 kerken en 514 zondagsscholen.
A
1) Zie Jacoby a. a. o. T, bl. 209 cu. Haudb. d. Meth. p. 94.
2) Hist, of raeth. III. p. 4.
w
5
Stevens bericht !) dat vooral veel katholieken worden gewonnen en dat de frisehe kracht van het oorspronkelijk methodisme is teruggekeerd in den ijver, den eenvoud, de zelfopoffering en de vroomheid der duitsche methodisten. De aanvaarding van dezen arbeid onder de Duit-schers mag een der opmerkelijkste gebeurtenissen heeten in de geschiedenis der nieuwere zending. In elk geval is het de best geslaagde en gewichtigste {the mosl succes [til, if nol ihe most impoiianl) missie, van methodisten uitgegaan. De wesleyaansche missie onder de Duitschers te Londen werd aangevangen in 1864 door Pope en Bottelier. Maar weldra verrees bij de Noord-Amerikaansche kerkgenootschappen ook het plan, om in Duitschland zelf den zendingsarbeid te beginnen. Dit was alleszins natuurlijk. Van de talrijke naar Amerika getogen Duitschers waren niet weinigen tot dien stap gedrongen door ontevredenheid met den staatkundigen toestand van hun land, door overtreding van de burgerlijke of zedewetteu, door nood uit maatschappelijke verhoudingen van algemeenen of privaten aard geboren. De massa\'s door duitsche schepen naar Amerika vervoerd, kwamen daar menigmaal aan zonder godsdienst, zonder geloof, een prooi van atheïsme en materialisme. Het lag voor de hand, dat men uit dit verschijnsel het gevolg trok, dat in het moederland de kerkelijke en maatschappelijke toestanden veel te wenscheu overig lieten, en dat het verlangen ontstond, om den Duitschers reeds in hun eigen land de waarheid te brengen, en een invloed op hen uit te oefenen, dien de inbeem-sche kerken bleken niet te hebben bezeten.
Zoo maakten de Engelsche baptisten (Oncken 1834) Hamburg tot een centraal-punt voor hun werkzaamheid.
1) Mist. of the M. i\'. ch. 1867.
6
In Pruissen hadden zij in 1861 niet meer clan 5452 leden, maar volgens de jongste statistiek tollen zij er nu reeds meer dan 12,ÜU0 in geregelde, meerendeels zeer welvarende gemeenten, zoo als \'t bij het Pruisische Heerenhuis ingediende wetsontwerp op hun erkenning als zedelijk lichaam aantoont. De bischoppelijke methodisten van Amerika kozen Bremen (1849) en arbeidden daar door hun zeer ijverigen zendeling L. S. Jacoby. Zij stelden zich aanvankelijk slechts ten doel, „door verspreiding van Bijbels, Nieuwe Testamenten, goede Evangelische boeken en traktaten het rijk Gods in Duitschland te helpen opbouwenquot;!!) Het lag in den aard der zaak, dat dit doel weldra uitgebreid werd tot het streven, om hun gemeente zelf te vergrooten, zoodat Stevens (1807) kon zeggen, dat de zendings-arbei 1 krachtig den weg bereidde voor een duitsch methodisme in Europa (// is laying broad /ouiida-tions for a h.uropenn, Gerninn Melhodism). Volgens hem zijn er aan beide zijden van den Oceaan ongeveer 30,000 duitsche avondmaalgangers en 300 duitsche zendelingen. In Europa en in de Nieuwe Wereld zijn duitsche kerkelijke ringen gevormd, en duitsche Conferenzen, duitsche boekwinkels met hun tijdschriften, duitsche predikantenseminaries of zendings-huizen (zoo als te Bremen in 1858, later in 1S68 te Frankfort) zijn gegrondvest.
ïe Bremen verschijnt de ,, Evangelistquot; met 10,386 en de „Kindervriendquot; met 8013 exemplaren, en het traktaathuis met de kapel der bischoppelijke methodisten noodigt te Bremen en te Bremerhaven met groote gouden letters uit, om binnen te komen. Zij hebben thans 9000 leden, wijd en zijd in Duitschland en Zwitserland verspreid. Te Waiblingen in Wurtemberg is het middenpunt ge-
1) 1ste Jaarbericht van het Meth. Trakt. Gen. voor Duitschland. 1853.
7
vestigd vim de werkzaamheden der engelsche wesley;\\an-sohe methodisten gemeente. Do Superinlendanl-general aldaar zendt geregeld berichten naar Engeland, laat sinds eenige jaren zijn godsdienst oefeningen op hetzelfde uur als de kerk des lands aanvangen en tracht de menschen van de evangelische kerk af te trekken, gelijk uit vertrouwbare bron wordt meegedeeld. In \'t jaar 1S70 had de wesleyaansche zendingsvereeniging in Wurtemberg 8 kapellen, 133 predikants-plaatsen, 11 zendelingen, 34 be-roepbare predikanten, 7 zondagsscholen. !) Hun eerste zendeling aldaar was C. G. Muller te Winnenden (1831 — 1858) wiens nagedachtenis geëerd wordt, maar hij had een afkeer van de kerk des lands. Ook zijn de aldaar gevestigde amerikaansclie methodisten volstrekt anti-kerkelijk ; zij vieren het heilig avondmaal zelf, en zoeken de menschen over te halen om de kerk des lands te verlaten. Op volmaakt gelijke wijze werken de albrechtianen, die tot den arbeid der engelsche wesleyanen zijn ingegaan.
Wij willen geen woord van afkeuring spreken over de werkzaamheid der methodisten onder de duitschers in Amerika. Als wij ons voorstellen, hoe verwaarloosd zij waren in hun godsdienstige vorming, en hoe weinig hun landgenooten voor hen deden, dan verdient hetgeen de methodisten aan hen deden met erkentelijkheid gewaardeerd te worden. Maar anders moet ons oordeel uitvallen over betgeen zij in Duitscbland-zelf deden. Hier zijn zij niet, zoo als in hun vaderland, door den loop en den drang der omstandigheden met de Duitschers in aanraking gebracht. Er moet tegen geprotesteerd worden, dat de methodisten Duitschland evenzeer tot hun zendings-veld rekenen als China en Polynesië. En toch treft men.
1) Jacoby, Gescli. d. Meth. II. §. 253.
8
in den laatsten tijd, die voorstelling gedurig aan. De Eerw-Boyce plaatst in zijn nieuwe zendings-statistiek den arbeid der methodisten en baptisten in de kerken van Duitsch-land volkomen op dezelfde lijn met hun pogingen tot bekeering van Hindoe\'s en Kaffers. „Ofschoon buitenlandscbe tusschenkomst ongewenscht moge zijn, scheen het toch natuurlijk, dat het protestantsche Engeland en Amerika gedrongen werden rechtzinnigeu en geestelijken godsdienst in Uuitschland weêr op te wekken.quot; Men moet hier tegen opmerken, dat de pogingen tot bekeering zelden beproefd worden met de doode, maar bijna alleen met de levende leden der kerken. Ook de Herrnhutters zenden tot de zoodanigen hun broeders. Zij maken echter bijna of geen propaganda; aan degenen, die tot hen over wenschen te komen is wel eens geantwoord; „wij zijn daarvan niet gediend, en gij zijt er niet meê geholpen.quot; Zoo onzelfzuchtig zijn, bij hun dienende liefde, de methodisten niet. De zuidelijke bischoppelijke methodisten-kerk, om de slaven-kwestie afgescheiden, wijdt met ijver haar krachten ook aan de Duitschers in het zuiden van Amerika. Zij klaagt zeer over invallen van de noordelijke methodisten in dit haar zendingsgebied. Hun groot succes in Zweden, Denemarken en Duitschland mocht hun ijver wel wat meer matigen. Er is toch sprake {iXashvi/le, Clnislian advocale) van een zeer hinderlijke en hatelijke proselieten-makerij der agenten van de noordelijke kerk, wier tassen gevuld zijn met zendings-geld (opkooperij-stelsel) — waarvan vele stalen kunnen bijgebracht worden. Wanneer nu de methodisten reeds elkander onderling beschuldigen van proselieten-jacht, dan mogen wij wel vragen, of het te verwonderen is, dat ook in den boezem der evangelische kerken van Duitschland luide geklaagd wordt over transatlantische werverij ? Nog is op de altaren der evangelische kerk
9
het heilig vuur niet uitgedoofd. Nog heeft die kerk levenskracht in zich voor rijker en uitgebreider deelname aan het liefdewerk der uit- en inwendige zending. En zoolang dit het geval is, zouden de amerikaansche broeders beter doen niet hun kracht te wijden aan de bekeering der heidenen. Gründemann zegt dan ook terecht, dat „alle zendings-arbeid van buitenlaudsche kerkgenootschappen in een evangelisch land, waar het levend Christendom nog werkzaam is, verdient afgekeurd te worden;quot; en prof. Christlieb deed wèl toen hij op de evangelische Alliantie te New-York er tegen protesteerde, dat de evangelisatie in Duitschland door amerikaansche christenen wordt beschouwd als een arbeid te midden van heidensche duisternis. Toch wordt zij, in den laatsten tijd, van meer dan een zijde met vernieuwden ijver en kracht ter hand genomen. „Wij staan bloot, zegt de A\'. Eoa/tg. Kirehenzlij., aan een Engelsch-Amerikaanschen inval, tegen welken onze gemeenten niet voldoende gewapend zijn.quot;
*
\'t Is onloochenbaar, dat geen land zulk een gunstigen bodem oplevert voor de vorming van sekten, als Noord-Amerika. De aldaar wonende Duitschers zijn daarvoor ook in geen geringe mate vatbaar, \'t Was voor de methodisten weggelegd, onder hen de geweldigste beweging in \'t leven te roepen. Daarvoor getuigt niet zoozeer het groot aantal dergenen, die door het Amerikaansch methodisme gewonnen zijn, als vooral de omstandigheid, dat de duit-sche bevolking in Amerika meer dan één zelfstandig methodistisch kerkgenootschap in eigen schoot heeft voortgebracht. Daartoe behooreu de Vereenigde Broeders in Christus of Otternbeinianen met ÓÜO predikanten (Ottern-bein 1813); de Kerk Gods of Weinbrennerianen (1839) en vooral het voor ons inzonderheid opmerkelijke „Evan-
10
gelisch Genootschap.quot; Reeds heeft men hier en daar met aandacht de ook in Duitschland geörganizeerde pogingen gadegeslagen van deze methodistische dusgenaamde Al-brechtianen (Albrighlsmen of Albrechtsbrüder). Daar zij in hun eigenaardigheid weinig bekend zijn, en zij in Duitschland hun ijver verdubbelen, is het van belang hen hier een weinig nauwkeurig gade te slaan. Zij dagteekenen van 1800; organiseerden zich 3 November 1803 en noemen zich het Evangelisch Kerkgenootschap, Evangelical Av.so-cialioii. Thans houden zij den naam: „Albrechtianenquot; voor een scheldwoord, wijzen hem af en gevoelen door \'t gebruik er van zich gekrenkt. Daar zij in Amerika met nog meerdere onjuiste namen werden aangeduid, hebben zij besloten voortaan „Evangelische Kerkquot; te heeten. Wij houden ons aan dien officieelen naam, al volgen wij ook wel eens het populaire spraakgebruik, dat nog altijd gewaagt van Albrechtianen. Jacob Albrecht, de Stichter van \'t Genootschap, geboren in Pennsylvanie 1759, werd doorzijn ouders, die uit Wurtemberg afkomstig waren, luthersch opgevoed en in de luthersche kerk „aangenomen.quot; Nadat hij door de methodisten was bekeerd, hield hij zich niet slechts bezig met akkerbouw en pannen-bakken, maar predikte ook tot zijn duitsche stamgenooten. Hij werd daarin bijgestaan door Johannes Walter en Georg Miller; werd in 1803 door zijn eigen aanhangers geordend, 16 November 1805 tot bischop gekozen, maar stierf reeds in 1808, De oud-orthodoxe leden zijner kerk stellen hem op één\' lijn met Paulus en Luther. Op de (tweede! synode in 1809 werd de geloofs leer en de kerkenorde vastgesteld, welke het episkopaalsche met het synodale beginsel vereenigen wil. Naar hun eigen opgaven tellen zij op \'t oogenblik 1000 leeraars, 100,000 leden; hun orgaan, dat reeds in 1835 werd opgericht, wordt in den laatsten tijd ook druk ver-
11
spreid in Duitschland. Het is een zeer omvangrijk weekblad , van minstens vier vel, en bevat behalve godsdienstige opstellen en mededeelingen, ophelderingen van somraige gedeelten der Schrift voor zondagsscholen, christelijke verhalen, enz. ook bespreekt het staatkundige gebeurtenissen en de geschiedenis van don dag, voorts geeft het anecdoten en berichten van zeer verscheiden aard. Met de grootste zorgvuldigheid worden vooral de bijbelplaatsen voor de zondagsschool behandeld. Dit moet ook hieruit verklaard worden, dat op de zondagsscholen voornamelijk het gods-\' dienst-onderwijs wordt gegeven, dat op de staatsscholen ontbreekt. Het tijdschrift heet: „Der christiohe Botschafter evang. Kirchen und Familiënblatt,quot; en is zeker het grootste evangelische kerkelijke blad, dat iu de duitsche taal geschreven wordt. Het genootschap in zijn aanvang geheel duitsch, verloochent nog de afkomst zijner, leden niet, maar wordt toch van lieverlede amerikaansch. Daar het opkomend geslacht de taal des lands liever en beter leert en er dikwijls in de kerk en op bidstonden engelsch sprekenden komen tot bekeering, werd in 1843, met het oog op hunne behoeften, besloten tot de uitgave ook van een in \'t engelsch geschreven blad {Evangelical Messenger) welks eerste redakteur was de eerw. Nicolaas Geyr. Deze eerste redakteur deed wat vele meer begaafden deden, en ging over tot de duitsch-gereformeerde kerk. Deze kerk schat de albrechtianen zóó laag, dat haar synode, die Geyr aannam , vóór zijn opname van het „Evangelisch kerkge-nootscliapquot; verklaarde, dat het builen de christelijke kerk staat, en hem op nieuw ordende. Volgens de albrechtianen stemde Geyr niet in met de eigenaardige leer van \'t genootschap betreffende „de volledige heiligmakingook vond men hem te mild tegenover andersdenkenden. De albrechtianen toonen zeer goed de macht te kennen van de
12
pers; haar bisschop Escher is zelfs van gevoelen, dat hun duitsche boekhandel de eerste in Amerika kon worden door hun agentuur in de oude en nieuwe wereld beiden.
Het doel, waarmee de „christl. Botschafterquot; wordt uitgegeven is de verdediging van de hoofdwaarheden der H. Schrift, de aaneensluiting te bevorderen van de leden des genootschaps, en ook door mededeelingen en opwekkingen (revivals) de uitbreiding van werk en invloed te bevorderen. Elk nommer geeft dan ook uitvoerige berichten van de hier en daar in de open lucht gehouden opwekkende vergaderingen of CiDiipiiieetiuys, Loofhutten genoemd, en over de samenkomsten van langer duur (prulracled meetings.) Het getal der voorgevallen bekeeringen wordt opgegeven, evenals ook telken reize wordt medegedeeld, hoe veleu er nog „zoekendequot; of reeds opgenomen zijn. Hiervan slechts één voorbeeld, „eene kleine, godzalige, hemelsche geschiedenis.quot; Een familie had in haar huis een tweedaagsche samenkomst, en de zuster liet benevens andere spijze 30 pond brood bakken. Hiermee was echter de goede zuster niet tevreden; zij bad ook, en vastte in \'t geloof, dat toch voor ieder stuks brood één ziel tot God bekeerd mocht worden. En zoo is het geschied,quot; enz. (Jrg. 1875 bl. 17.) Bij deze .berichten worden niet alleen menigmaal de toespraken der sprekers megedeeld, maar — geheel ameri-kaansch — ook dikwerf hun stem, gebaarden, houding, neus, mond en haar beschreven. Daar het tot de karakteristiek behoort, willen wij ook daarvan hier een voorbeeld bijbrengen, uit het October-nummer van 1874. Het geldt den toenmaligen voorzitter van de „National-Lagerversamm-lungs Gesellschaftden tot de bisschoppelijke methodisten kerk behoorenden Dr. John luskip. De albrechtianen achten hem vooral hierom hoog, omdat hij de leer van de vult,omen heiligmaking, die door het wereldsch worden der groote kerk-
genootschappen was veronachtzaamd, weêr op den voorgrond plaatst, een leer, „waardoor het methodisrae sinds zijn opkomst boven alle protestantsche kerken uitmunt.quot; De man, die dit op het oog heeft, wordt op deze wijze verheerlijkt: „De geniale leidsman van de „National-Lager-versammlungs-Gesellschaftquot; is een verschijning die te midden van al de andere leden aanstonds in \'t oog valt en zich onderscheidt. De eerw. J. P. Inskip is ten naasten bij 5 voet 6 duim lang, van gezetten ronden lichaamsbouw en zal 60 jaar oud zijn. Het voorhoofd heeft uiterlijk niet de verstandelijke breedte, die men ziet bij Dr. Mc. Donald, want het voorhoofd is noch hoog noch breed en schuin oploopend; de neus is breed en heeft tamelijk breede neusgaten, ook is hij steeds belast met een fijnen, gouden bril. en beeft beneden zich een buitengewonen Luthei\'tnond , met zijn schoon gevormde hoeken. Het is een recht gedrongen gebouwde gestalte, waarin alle ledematen van \'t hoofd tot de voeten tot elkander in de grootste evenredigheid staan. Ik hoorde hem zelf daarvan eens zeggen: „Ik denk dikwijls bij mij zelf, wanneer ik al het werk overzie, dat ik op onze vergaderingen te verrichten heb, dat ik de beste en stevigst gebouwde mensch ben, die sinds de groote schepping geboren werd.quot; En toch kan hij noch schoon noch terugstootend worden genoemd. Ook zijn stem houdt het midden tusschen alt en bas, is eer forsch dan welluidend, en wanneer zij in een vurig tempo voortbruist is zij bijna als de stem van een brullenden leeuw, die alles wat hem in den weg staat op de vlucht drijft. Hij is boeiend in zijn preeken, vertellen en vermanen ; nooit kost het hem moeite zijn gedachten in woorden en volzinnen te kleeden, die altijd strooken met den goeden smaak. Zijn houding op den kansel is levendig en bewegelijk, en ondanks alle excentriciteit, natuurlijk.
14
Gevoelt hij zich blij en gezegend in God, dan jubelt hij dikwijls als eeu kind het eene Halleluja na het andere van den kansel. Met zijn geweldige stem beheerscht hij zonder inspanning een gehoor van 15,000 menschen, en elektriseert hen door de geheime toovermacht van de hem beheerschende kracht Gods.quot; In overeenstemming met deze schildering wordt daarna de wijze beschreven, waarop Dr. Inskip bij de bedoelde campmeeling zijn aandacht wijdde aan de aanwezige Duitschers, bij wier gebed een duitsch gemeentelid voorging, „wien men over de uitgestrektheid van \'t geheele terrein hoorde.quot; „Inskip begon daarover te jubelen; ook onze Valentin liet daarbij zijn stem daar-tusschen door duchtig weerklinken.quot; Bij \'t opstaan van hun knieën zongen zij een duitsch lied, en een legde er een duitsche belijdenis van Christus af, welke dadelijk vertaald werd. „Terwijl dit gebeurde jubelde Inskip het eene Halleluja na het andere, op de spreekplaats heen en wêer loopend, zoodat het ver in het rond weerklonk.quot; Nog opmerkelijker (en wel met het oog op de albrechtianen) is het bericht van een rondreizend pruissisch prediker uit don jongsten tijd, dat Holleitberg meedeelt in Herzog\'s Realencyclopiidie, eu waaraan wij het volgende ontleenen: „De boetebank speelt een groote rol. Bekeeringen worden slechts dan voor echt erkend, wanneer zij bij de boetebank met geroep, gesteun, verdraaien der oogen geschieden.quot; (ftclula refen).) Over zulk een wijze van opwekking en stichting behoeft wel niets naders gezegd te worden.
Het is dan ook boven allen twijfel verheven, dat wij in de albrechtianen een vereeniging moeten zien met een bepaald kerkelijk karakter, die niet slechts in \'t algemeen een godsdienstige opwekking beoogt, maar ook zich zelf wil uitbreiden, gelijk de „Christelijke Afgezantquot; het eerlijk uitspreekt: „Ik acht het onze roeping, het evangelisch
15
genootschap met zijn eigenaardigheden ook in Europa over te planten en uit te breiden.quot; (Bischop Kscher Chr. B.) De zendingsarbeid in Duitschland begon in 1850. Aanvankelijk wilde men slechts „zielen redden.quot; Maar weldra besloot men tot de organiseering van zelfstandige gemeenten, kennelijk met het doel, om het lot van het piëtisme te ontgaan, dat de kerk in haar schoot opgenomen en groo-tendeels verstikt had. De vorming van do Duitsohland-Conferenz was de eerste, maar ook beslissende schrede, die men op dezen weg heeft gezet, „Men moet er zich over verwonderen, dat men ooit zou kunnen gelooven, dat onze zendings-arbeid van duurzamen aard zou zijn, indien hij niet in degelijke zelfstandige gemeenten een sterkte en kweekplaats had.quot; (Bischop Escher.) Toch is hun kerkbegrip niet zoo eng, dat het in zijn kring geen plaats liet voor verscheiden stroomingen, die deels vreedzaam naast elkander voortloopen, deels zachter of luider tegen elkander indruisen. In 1870 gaf de „Messengerquot; beschouwingen ten beste over geloofs-artikelen van \'t genootschap vooral over de heiligmaking, die de „Christ. Afgezantquot; revolutionair en alles omverwerpend noemde. Wij nemen het eerst een orthodox-behoudende richting waar, die het trouwst zich aan de persoon van Albrechts en onwankelbaar aan de oorspronkelijke leer en inrichting vasthoudt. Zij heeft den grootsten invloed, polemizeert ook tegen andere Kerkgenootschappen, waakt over de belijdenis der vaderen aangaande de heiligmaking en christelijke volkomenheid, en klaagt er over, dat van verschillende zijden verkeerde begrippen, afwijkingen, onjuiste uitleggingen, ja zelfs twijfelingen aan deze kostelijke leer willen binnendringen. Een vertegenwoordiger van deze richting schrijft; „Wat geleerdheid betreft, scholen, kerken, ondersteuning van predikanten, belangstelling, zending en weezenverpleging,
16
enz. in dit alles is het evangelisch genootschap sedert de laatste jaren boven verwachting vooruit gegaan. Of het genootschap echter bij het in dit opzicht kennelijk gedijen, in leer, leven en praktijk naar de meening des evangelies en van den heiligen godsdienst op zijn goeden , ouden grondslag is blijven slaan en geen schade heeft geleden, wil ik hier niet beoordeelen.quot; Hij klaagt ook over de verslapping in het handhaven van de kerkelijke tucht. Een ander wil alleen volkomen-bekeerden en grondig-vernieuwden in \'t genootschap opnemen, zelfs geen waarlijk „opgewekten,quot; want juist in het aannemen van lidmalen schuilt het gevaar voor de Kerk, om naar Babel af te drijven, en te veel kaf onder \'t koren te bekomen, enz. Juist dit gevoelen is het, dat luiden bijval vindt bij de baptisten. Te midden van en naast deze richting vertoont zich een milder en ruimer strooming, die doortrokken is van voorliefde voor Unie, en ernstiglijk een ineen-smelting met andere methodistische kerkgenootschappen zoekt. Wederom anderen drijven de leer der heiligmaking zóó ver, dat de wedergeborenen, maar nog niet volmaakt-heiligen onvermijdelijk eeuwig verloren moet gaan, terwijl enkelen meenen, dat verschillende gevoelens gelijk recht hebben, of zij veroorloven zich ook bedenkingen aangaande erfzonde en drieëenheid.
Bezien wij thans hun kerkelijk standpunt wat meer van nabij! Nadat John Wesley ( 1791) het methodisme gesticht had, splitste het zich weldra in twee stroomingen, die wij nog heden kunnen nagaan. Aanleiding hiertoe gaf de leer der predestinatie. De eene partij volgde Wesley en de opvatting van Arminius, de andere W bitefield en het Calvinisme. De albrechtianen, die niet vrij zijn van een zekere prikkelbaarheid tegenover de gereformeerden, behooren met het meerendeel der methodisten tot de ar-
17
miniaansche wesleyanen. „Onze geloofsbelijdenis is armi-niaanscli. Wij waren van den beginne wesleyaansch en zijn dat nog.quot; (Chr. Afg. Nov. 1874.) Zij leggen op deze hun kerkleer bijzonderen nadruk. Üe jongelieden in het bijbelsch instituut, of predikanten-seminarie moeten vóór alle dingen de leer grondig leeren verstaan, die onveranderlijk vast moet blijven tot aan het einde dei-wereld. Zij moeten leeren, waar het arminiaansche leerbegrip van het kalvinistische, en waar en hoe de wesleyaansche leer van \'t gevoelen der andere pro-testantsche genootschappen zich afscheidt. De leeraars aan het instituut moeten bij het aanvaarden van hun ampt, en voorts ieder jaar zich schriftelijk verbinden, om niets te leeren, dat met de leer en de kerkorde onvereenigbaar is, of haar zou kunnen ondermijnen. Naast deze scherp-geteekende kerkelijke afbakening is echter het evangelisch genootschap echter ook bereid, om met geestverwante kerken, waar \'teen gemeenschappelijk doel geldt, hand aan hand te gaan. Zijn orgaan zegt bij den aanvang van dit jaar, dat unie en zending de karaktertrek is van onzen tijd. Eigenaardig is de goede dunk, dien men heeft van den kerkelijken toestand, vergeleken met de sombere kleuren, waarmee menig christen het heden eu de toekomst der kerk afschildert. „De Johanneïsche eeuw der liefde is aangebroken. Een krachtige uitstorting van den H. Geest zal het gevolg er van zijn. De nadruk, dien men legt op de volkome?! liefde in leer en leven, niet hier en daar maar tot aan de einden der aarde, is van \'t grootste belang voor de ontwikkelings-geschiedenis van het koninkrijk Gods. Deze leer der volkomen liefde of de christelijke heiligmaking moet den grooten vredestijd van Christus\' kerk op aarde doen aanbreken. Geweldige dingen in de kerk staan voor de deur. Het pinksterfeest der volken
2
18
nadert. Op de gansche aarde is een beweging naar Christus heen aangevangen. De Heer komt spoedig.quot;
In het seminarie worden tot bestudeering van de christologie ook de werken gelezen van Gess, Dorner, Tho-masius en Delitzsch; in de couranten als het pas geeft, worden ook de „grootequot; Schleierraacher en R. Rothe aangehaald, en een nauwkeurige schets van de hoogleeraren J. P. Lange en von der Goltz wordt met ingenomenheid geplaatst. De kennis van de duitsche, engelsche, latijnsche, grieksche en hebreeuwsche talen wordt voor de predikanten wenschelijk gerekend, maar de leer en de vorm van \'t bestuur der kerk worden toch altijd hoofdzaak geacht. Vooral kan geen predikant zijn arapt naar eisch hekleeden zonder de heiligmaking, d. w. z., zonder dat hij door den H. Geest over alle zonden in- en uitwendig volkomen heeft gezegevierd. (Chr. Afg. 1875.) • De kerkelijke tucht strekt zich zelfs uit tot de beperking van de weelde bij de vrouwen. „Geen lid van \'t genootschap zal het veroorloofd zijn te dragen: oor- en vingerringen, gekrulde of gepoederde haren, onbetamelijke roffels (?), linten of strikken aan eenig kleedingstuk.quot; „Een predikant mag zich niet schuldig maken aan schandelijk gebruik van den onreinen en vergiftigden tabak. Wie nog met dit kwaad behebt is, heeft het, op zijn zachtst gesproken, nog niet zeer ver gebracht met zijn zedelijke vorming.quot; In de vergaderingen door predikanten en in die met het oog op do zondagsscholen gehoudeu, worden bij voorkeur praktische onderwerpen behandeld. Doch men bespreekt er ook gaarne godgeleerde vraagstukken, als: „moet een kind, dat zelf nog geen zonde deed, ook vernieuwd zijn om zalig te worden?quot; Bijna eenparig werd hierop met ja geantwoord. Zoo ook handelde men over de verhouding van kerk en staat, over do predikwijze, over rechtvaardiging en heiligmaking, enz.
19
De belangstelling, de opgewektheid waarmee deze vragen besproken worden, is inderdaad opmerkelijk. Doch, behalve hun vijandig optreden tegen de bestaande kerken in Duitschland, verdient ook het ongezonde van hun leer hier afgekeurd te worden. Zij overdrijven vooral de be-teekenis der heiligmaking. Zij beweren haar volkomen te moeten en te kunnen bereiken. „Een leeraar, die de leer van dc volkomen heiligmaking en de christelijke volmaaktheid niet gelooft, verstaat den raad en de leer des heils niet grondig of niet goed; hij verraadt, dat hij in zijn christelijke ervaring nog zeer ten achter is, en zal zijn ampt ook slechts gebrekkig kunnen vervullen.quot;
Do leer van de algeheele overgave of volkomen heiligmaking wordt reeds sedert jaren in Amerika met ijver verkondigd, en was tot heden in Duitschland althans, slechts aangenomen door kleine methodistische kringen. Thans wordt zij echter van Amerika naar het vasteland van Europa overgeplant, en vindt toegang in veler hart. Zij wordt vertegenwoordigt door den vromen fabrikant R. P. Smith uit Philadelphia, die zich boven allo kerkelijke partijen plaatst. Wij spreken daarover in hot tweede gedeelte van dit geschrift.
De albrechtianen prijzen de opwekking, die van Smith uitgaat, zeer, en staan reeds lang midden in deze beweging. Overdrijving en dwaling op dit punt vallen bij hen niet te loochenen.
Ik herinner aan do minachting, waarin zij spraken over den gereformeerden Gehr, omdat hij de leer der volkomen heiligmaking verwierp, en aan den buitonsporigen lof, den methodist Inskip toegezwaaid, die een vereeniging leidde, welke uitgaat van den regel: „De leer der schriftuurlijke heiligheid, welke het methodisme maakte tot wat het nu is: de donder- en vnurstom der oude Elia\'s-predikaties, welke
2*
20
de leden brachten en dwongen tot schriftuurlijke heiligheid, moet weder ontwaken, zal de kerk niet in den schemer van een doode orthodoxie wegzinken.quot; In het evangelisch Magazijn (1870) lezen wij: „Wij moeten onzen wil aan den wil van God volkomen onderwerpen, zoodat wij elk oogenblik tegen alle satanische invloeden, krachten en machten geharnast, gestaald, gesloten, ja onder alle omstandigheden, elk oogenblik er volkomen verwinnaar van is,quot; en de Christ. Afgez. zegt: „De wijze worstelt slechts daar, waar zijn worstelen een volkomen zegepraal verwerven kan. Geestdrift ontwaakt slechts voor een bereikbaar doel.quot; „De zonde in haar kracht en macht kan reeds midden in de tijdelijke ontwikkeling door de kracht van Christus in den mensch opgeheven, en zijn geheele wezen en leven door de hemelsche heerlijkheid des heils verklaard en verheerlijkt zijn.quot; „Wie twijfelt aan de mogelijkheid van zijn eigen volkomen genezing van de zouden door het heil in Christus, verkleint ook de kracht van Christus tot vernieuwing der wereld!quot; Van de vrome en werkzame methodiste Phoebe Palmer uit New-York wordt verhaald, dat zij was „de volkomen belichaming van de algeheele heiliging.quot; In hot evangelisch Magazijn treft men te midden van zijn veelsoortige godsdienstige en godgeleerde opstellen het volgende recept aan, waarvan het oordeel den lezer verbleven zij: „Een beproefd middel om schoon te worden: 1) neem den wortel van ware godsvrucht, liefde en oprechtheid; 2) bladen der barmhartigheid en vrijwillige aalmoezen; 3) hloemen van de ootmoedigheid , godzaligheid, kuischheid, lijdzaamheid en matigheid; 4) kruiden der ware boete, belijdenis van zonden, verachting der wereld en betering des levens. Stort dit alles uit in uw hart, stoot het fijn in het mortier van uw geweten, zift het door de gedachtenis van Jezus\' bitter
21
lijden, smelt het in den suiker dei- goddelijke liefde, besproei het niet heete tranen nit uw oogen, houd het bij hot vuur der beproeving, roer het dikwijls door de opwekking tot ware boete onder elkander; houd het eindelijk bij de zon van het goddelijke woord, en haal het over in de hitte van het dierbaar kruis en de aanvechting. Neem daarna het witte lijnwaad van uwen Jezus, en wasoh u daarmee dagelijks, dan hebt gij een zeker middel, om uw Heiland te behagen, dat alle schoonheid te boven gaat. Jezus, zegen het gebruik bij allen, die in- en uitwendig recht schoon naar de ziel begeeren te worden.quot;
Onlangs heeft de Eerw. Mc. Donald in een Cainpmeeting gepreekt over het woord „al waren uw zonden rood als bloed, zij zullen worden wit als sneeuw.quot; Iemand, die \'tgehoord heeft, zegt er van, dat hij terecht had aangetoond, hoe het bloed van Christus alle smetten en schuld uitwischt; en dat het een meesterlijke preek was geweest die een diepen indruk teweeg bracht, zoodat velen zich aangordden, om de heiliging te zoeken, en ook zondaars weenend kwamen belijden, dat zij zich bekeeren wilden. Maai\' hij voegt er nog bij: „Eén punt bleef mij duister, namelijk wat de meening is van den redenaar over de vraag, wat het lot zal zijn van hen, die sterven, na te zijn gerechtvaardigd en wedergeboren, maar nog niet het werk der algeheele heiliging leerden kennen.quot; Ik dacht bij \'tlezen aan den moordenaar aan \'tkruis, die de „algeheele heiligingquot; miste, en toch de belofte ontving: „Heden zult gij met mij in \'t paradijs zijn.quot; In dit alles is verwantschap met de baptisten duidelijk waar te nemen, daar zij (torn, 8:1, „Zoo is er geen verdoemenis meer voor degenen, die in Christus Jezus zijnquot; — laten slaan op de heiligmaking en niet op de rechtvaardigmaking.
Na al het gezegde is het niet van belang ontbloot te
hooren, welk oordeel de in Duitschlaud arbeidende Zendelingen van \'t Genootschap vellen over de kerkelijke toestanden aldaar, eu hoe zij er hun arbeid hebben aangevangen. De duitsche leeraars worden vermaand, om, in plaats van de „sektenquot; te bemoeielijken, het ongeloof te verdrijven uit hun eigen hart, uit hun gemeenten en van hun kansels. Duitschland behoorde de geloovige leeken meer te betrekken in kerkelijken arbeiil en zich daarin de amerikaansche kerken tot een voorbeeld te stellen. Wel wordt in de kerkelijke duitsche kringen nadruk gelegd op het priesterschap der geloovigen onder het Nieuwe Verbond , maar in \'t praktische kerkelijke leven komt het slechts in bijzondere samenkomsten, en bij genootschappen tot zijn recht. „Dit is ongetwijfeld de schuld der geestelijken. Velen van hen zijn zeiven geen ware, geloovige priesters van het nieuwe testament.quot; Zou men nu, op grond van deze woorden, verwachten, dat het Genootschap althans aan de samenkomsten die van leeken uitgaan, een welgevallen heeft, dan bedriegt men zich , daar ook zij veroordeeld worden. „Zelfs het optreden der leeken in de bidstonden is geen gezonde, frische plant, maar in menig opzicht eenzijdig en ziekelijk. Duitschland heeft niet alleen behoefte aan meerder geloovige predikanten, maar ook zeer aan vele geloovige leeken, die frisch en vroolijk optreden.quot; Het evangelisch Genootschap, niet tevreden met zijn transatlantisch arbeidsveld, zal nu wel de zorg op zich nemen, om Duitschland steeds ruimer van de zoo gewenschte krachten te voorzien. Zij heeft er neiging en moed toe. „De geliefde amptsbroeders (der Gonferenz te Stuttgart van 1870) vormen een kring, die niet slechts den wil maar ook de kracht toont te bezitten, om zulk een hoogc roeping te vervullen.quot;
Op welke wijze zoeken nu de Albrechtianen in Duitsch-
23
land propaganda te maken? De „Clirist. Afgez.\'\' berichtte in den aanvang dezes jaars, dat in \'t verloopen missie-jaar ongeveer 6000 zielen gewonnen waren. „Ons zendingswerk in Duitschland maakt grootc vorderingen.quot; Nog zeer onlangs werd derwaarts uit Amerika afgevaardigd broeder (jülioh, „een beslist, ernstig en hoog-begaafd man Gods.quot; Het uitvoerend Comité is bereid nog meer versterking te zenden. „Wij zullen meermannen naar Duitschland sturen; groote dingen heeft de Heer gedaan: nog grootere zal Hij doen.quot; De propaganda heeft haar hoofdstations thans in Zwitserland, in Wurtemberg, de Rhijn-provincie, Westphaleu en Saksen.
De aanvang van de methodistische beweging in westelijk Zwitserland moet gesteld worden in 1839. Hendrik Olivier, eerst zendeling in Canada, later predikant bij de dissidenten te Lyon, ging openlijk tot het methodisme over. Weldra werd de leer van de heiligmaking opgevat in dien zin, dat men reeds hier volmaakt vrij van zonden kon wezen; men nam 1 Joh. 3, 9 letterlijk op, en de bede: „vergeef ons onze schuldenquot; werd door de aanhangers dezer nieuwe beweging niet meer met het oog o]) hen zeiven maar slechts voor anderen uitgesproken.
Niet lang duurde het, of de gemeente-leden door deze en velerlei het gemoed aangrijpende leeringen verbijsterd, verdeelden zich in verscheiden sekten. Het was weggelegd voor een andere, machtige persoonlijkheid, om deze eerste methodistische beweging in Zwitserland geheel onder zijn invloed te brengen. John Darby, eerst advokaat, dan geestelijke der anglikaansche kerk, vervolgens de stichter van de Vereeniging der Plymouts-broeders te Plymouth, London, Exeter enz., over zijn aanhang in Engeland niet tevreden, kwam naar Parijs, vertoefde twee jaren te Geneve, verscheen in \'tvoorjaar van 1840 te Lausanne, en
24
reeds in de lente Viin 1841 ging Olivier, de ijverigste voorvechter van het methodisme, met al zijn aanhangers tot hem over. De trouw gebleven methodisten vereenigden zich onder den waardigen geestelijke Cook, die nog naar de oude wesleyaansche zede het vermeed, in de vvaad-landsche nationale kerk onlusten te brengen, maar door de darbysten bitter werd aangevallen. Ook nu nog vinden wij het methodisme hier eu daar in Zwitserland verspreid. Het evangelisch genootschap begon er dadelijk met de organisatie van zelfstandige gemeenten, „wat door de heerlijkste gevolgen bleek de ware gedragslijn te wezen, en de broeders in Wurtemberg en Baden tot navolging krachtig prikkelde.quot; In de belijdenis-samenkomsten geven de leden elk afzonderlijk vóór de vergaderden verslag van den aard en den gang huns inwendigen levens. Onder anderen zeide iemand bij zulk een gelegenheid van een godsdienstoefening in de staatskerk; „Wanneer de preek begon, werd ik boos op de staats geestelijken, omdat zij zoo lang studeeren en niet beter preêken kunnen; ik zeide alle gemeenschap met dien dooden kerkvorm op, gebruikte bij ons genootschap het H. Avondmaal,quot; enz. In hetzelfde bericht lezen wij: „Onze lieden zijn geen leden meer van de staatskerk, en willen dat niet meer zijn. Te Zofingen werd op een Conferenz een klacht ingediend tegen een zuster, „die in de kerk het H. Avondmaal gebruikt en zich aldus aan zulk een vreemde zonde schuldig gemaakt had.quot; „Toen wij pas hier kwamen gingen wij nu en dan tot de zoogenaamde geloovige leeraars, maar de meesten van hen hebben ons duchtig bestraft, en nu vragen wij geen predikant meer, als wij ergens godsdienstoefening willen houden.quot; In een ander deel van Zwitserland is broeder Halmhuber werkzaam, die o. a. in 1874 bericht, dat de gemeenten, nog weinig in getal, aan vastheid gewonnen
25
hebben. „ Het is treffend om waar te nemen, dat diegenen onder de vrienden, die tot God bekeerd waren door predikers, die meer in den geest der staatskerk arbeiden en zich daarom aanvankelijk in onze heiligingsleer niet konden vinden, haar thans met geestdrift voorstaan en de heiligmaking zoeken.quot; Het is voor de albrechtianen niet genoeg, dat christenen bekeerd worden door predikanten uit de staatskerk — neen, zij moeten daartoe worden gebracht, dat zij de leer der heiligmaking „met geestdrift voorstaan met andere woorden; zij moeten tot leden van het evangelisch genootschap worden aangeworven. Ook hier nemen wij een beslist separatistisch optreden waar, dat in Juli 1870 alleen te Bern een getal van 185 avondmaalgangers had weten te winnen.
In Wurtemberg is het evangelisch genootschap al sinds jaren werkzaam. Bij de inwijding der kapel te Kirchheim bijv. namen 3 a 400 personen aan het avondmaal deel. Bij de inwijding der kapel te Fleurbach bij Stuttgart bedroeg de kerk-kollekte ƒ 304,— en voor het bouwen van nieuwe kerken worden o. a. uit Zuid-Duitschland giften vermeld van 1000 frcs., 500 Fl.. 200 Fl. enz. Het bedehuis te Reutlingen heeft 30,000 gulden gekost. Te Stuttgart hebben de albrechtianen op een zeer gelegen punt bouwterrein voor een kerk gekocht voor 17,000 gulden. In Wurtemberg zijn zij van de aldaar overal verspreide methodisten bijna niet te onderscheiden. Leer, eeredienst en levensopvatting zijn haast volmaakt gelijk. Ze zijn in aantal bijna zoo sterk als de eigenlijke in Amerika en Engeland thuis behoorenden methodisten, en hebben nagenoeg evenveel reizende predikers en kapellen. Zij staan ook in broederlijk verkeer met de methodistische predikanten, en bij hun feesten treden gemeenlijk ook eenige methodisten-leeraars als sprekers op. Zij staan eer tegen
26
over dan «aast de piëtisten, uit wier gelederen zij dikwerf nieuwe leden aanwerven. Met de baptisten is hun verstandhouding niet meer zoo vriendschappelijk als voorheen. Over de vruchten van hun arbeid in Stuttgart zijn zij bijzonder tevreden. Het getal toehoorders in hun samenkomsten groeit aan „De zondagsschool bloeit, niet zelden ziet men boete- en vreugdetranen in de stralende oogen der kinderen.quot; Ook deelt de agent er zijn blijdschap over meê, dat hij onlangs met drie banken vol boetvaardige kinderen geworsteld had. Een zeer opmerkelijk geestelijk leven vertoonde zich onder de kinderen in een dorpje bij Canstatt. „Zij houden onder elkander bidstonden en leiden elkander tot den lieven Heiland.quot; De gemeente is daar in een jaar verdriedubbeld. Het „berichtquot; luidt verder aldus: „Bij de inwijding van het kerkje heeft een bijzonder krachtige pinksterwind door eenige geweldige predikatiën van den dierbaren broeder Kachele het vuur Gods nog veel krachtiger aangeblazen, zoodat het hoog zich hemelwaarts verheft. Daar zijn reeds jonge en oude mannen, moeders en dochters uit het gebied der wereld overgekomen, die de wervelwind des üeestes plotseling had aangegrepen en gezwind heeft omgedraaid, en zoo gaat het altijd voort. Daar zijn wij zegevierend doorgedrongen in het vijandelijke leger. Het is jammer, dat ik de men-schcn slechts eens in de drie weken bezoeken kan. Er moest eenmaal in de week gepredikt worden, dan konden wij alles in brand steken, om een tweede kerk te bouwen. Maar helaas, het smartelijk gebrek aan arbeiders, krachten en middelen! O hoeveel konden wij hier en overal op dit buitengewoon vruchtbaar europeesch zendingsveld verrichten , indien wij thans hadden wat ons voornamelijk ontbreekt: eigen, behoorlijke bedehuizenT
Het blijkt uit dit alles, dat de albrechtianen openlijk
als kerk naast de duitsche evangelische kerk zich willen plaatsen en handhaven.
De wijze, waarop de propaganda in de Rhiju-provincie optreedt, toont ons evenzeer, dat zij met opzet niet die streken opzoekt, waar het godsdienstig leven verstorven is. „De zendboden dor engelsche en amerikaansche genootschappen volgen zeer verstandig het beekje levend water, en leiden het in hunne beddingen, wat natuurlijk minder moeielijk is dan dor land van water te voorzien.quot; (Grün-demann.) De keus viel o. a. op de omstreken van Mühl-heim en Essen, omdat daar „de winden des Geestes waaien en het volk over \'t algemeen nog een zin voor het goddelijke heeft;quot; een gevolg van de opwekkingen van candidaat Hoffmann en na hem van G. Tersteegen en „het krachtigstquot; vóór 30 jaar vau twee leeken aldaar uitgegaan. Het beroep op Tersteegen is niet gelukkig. Een zijner jongste levensbeschrijvers toch vermeldt, dat zijn optreden „hemelsbreed verschilde van dat der vaak hoogmoedige en onbescheiden propaganda van nieuwerwetsche baptistische of methodistische zendelingen en colporteurs.quot; Reeds sprak de agent der albrechtianen te Mühlheim voor ongeveer 1000 menschen, en verblijdde zich, dat de predikant Hauser in Elberfeld , die nog ten vorigen jare met kracht tegen hem over de heiligmaking streed, thans de reiniging van alle zonden met kracht en zegen predikt en hem als broeder begroet. Hauser had de kerk des lands reeds lang verlaten. Een der berichten van Joh. Berger, dat in \'t najaar van 1874 werd gegeven , werpt op der albrechtianen arbeid, in menig opzicht zulk een helder licht, dat wij \'t hier woordelijk meedeelen: „Eindelijk konden wij onze zendingspost in Essen betrekken, en kwamen aldaar op den avond van 11 Augustus aan.quot; Den eersten nacht vertoefden zij in een akelige herberg, en nu laat ik dezen
28
broeder zelf verder spreken: „Den volgenden morgen betrokken wij dadelijk ons huis, waarbij ons de heer II... behulpzaam was; en nadat wij een weinig op orde waren ging ik aan den arbeid om menschen te bezoeken, en niet hen te bidden. Den eersten zondag had ik reeds een bidstond op den gewonen kerktijd in mijn huis, en \'snamiddags predikte ik in de zendingskapel van den heer H... De samenkomsten waren goed bezocht en rijkelijk gezegend, waarvoor den Heer de eer toekomt. Ik heb sedert mijn bijeenkomsten op diezelfde wijze voortgezet, en houd nu behalve op zondag ook nog eiken Dinsdag een bijeenkomst in mijn huis. De lokalen zijn altijd eivol met aandachtige toehoorders en het woord maakt op de harten kennelijk indruk. Ja velen hebben mij reeds hartelijk gedankt, dat ik gekomen ben, want, zeggen zij, dat is het juist dat wij nog noodig hebben, en waarop wij reeds lang hebben gewacht. Ook heb ik reeds op twee plaatsen buiten Essen gepre iikt, en ben zoo dringend mogelijk uitgenoodigd om terug te komen. Op een dier plaatsen zeide ik tot de aanwezigen bij het uiteengaan der samenkomst, dat ik, als zij meenden aan zulke bijeenkomsten behoefte te hebben en \'t verlangden, bereid was hen geregeld te bezoeken; waarop de huisheer naar voren kwam mij met een bewogen gemoed in zijn arm nam en zeide: „Ja, ja mijnheer zendeling, kom de volgende week maar terug, ik geloof, dat gij nog veel werk onder ons zult verkrijgen, want dat is het, wat wij nog noodig hebben.quot;
„Ik heb ook reeds enkele steden in de nabijheid bezocht , en vond overal veel, veel werk, maar het verkrijgen van de geschikte lokalen tot het houden der godsdienstoefeningen valt zeer moeielijk. Deze week had ik het genoegen, het jaarfeest bij te wonen van het „Vereinshausquot; te Mühlheim a. d. Ruhr. Op dat feest waren ongeveer
29
4 a 5000 menschen tegenwoordig; de toespraken die gehouden werden, keerden niet ledig weder, en maakten op de verzamelde menigte kennelijk een diepen indruk. De zonden en de verdorvenheid der kerk werden zonder verschoning aangevallen, maar over den arts en het eenig volledig geneesmiddel van dit verderf, namelijk over de volle genezende kracht van het bloed van Jezus Christus, dat van alle zonden reinigt, sprak men een weinig terughoudend. Thans werd voor mij volkomen het geheim er van opgeheven , dat namelijk onder de prediking van deze veree-nigingen uit de Kerk des lands er zoo velen worden opgewekt en zoo weinigen komen tot een volledige en grondige bekeering, want waar moeten de arme lieden heen, wanneer voor hen de toestand der rechtvanrdiyen en heiligen zoo verward wordt met den toestand der onrechtvaardigen en goddeloozen, dat men ten laatste toch allen onder de ééne rubriek van „zondaarsquot; brengt? Hoe zullen de opgewekte zielen tot vrede met God geraken en tot een levende gewisheid van hun aanneming tot kinderen Gods, wanneer men hun niet het plan des heils in al zijn deelen krachtig blootlegt en verklaart? Eu eindelijk, hoe zullen geloovigen tot de heiligheid, welke tot het zien der heerlijkheid onvermijdelijk noodzakelijk is, worden gevormd, indien men een volkomen verlossing van zonden in dit leven ondanks de duidelijke uitspraken der H. Schrift onomwonden loochent? Verkondigden deze kerkelijke vereenigingen de geheele en zuivere leer des evangelies, zoo kon, ja zou zonder twijfel haar arbeid leiden tot een grondige hervorming der Kerk; anders blijft het toch altijd maar het zetten van een nieuwen lap op een oud kleed, en het vullen van oude zakken met den nieuwen wijn. En toch moet men zich verblijden en God danken, dat er in de Kerk des lands nog zooveel geestelijk leven is te vinden, want
30
daarin bestaat ongetwijfeld nog het zout der Kerk, en het licht der wereld; en al is het ook nog onder een koornmaat verborgen, te zijner tijd zal het toch van zijn omhulling weer vrij worden, en ook in vollen luister doorbreken.
„Ook zijn deze Vereinshduser, die men hier in Noord-Duitsohland zeer dikwerf in de grootere steden vindt, een zegenrijk iets, — maar zij zouden tot nog grooter zegen zijn, indien men ze van buffet- en rookkamers reinigen wilde. Het is voor een Amerikaan zeer in \'toog vallend, ja zeer stuitend, in een kapel die voor bidstonden bestemd en ingewijd is, tal van biertafels te zien staan, waar men ouder de godsdienstige verrichtingen door gemoedelijk zijn sigaar rookt, en zijn bier, wijn of koffij drinkt. En dit onbehoorlijke feit trof ik tot heden aan in alle Vercins-hauscr. waar vergaderingen der „geloovigenquot; worden gehouden. Het komt daar dan ook niet zelden voor, wat een leeraar bij zijn openingsrede op het feest met afkeuring vermeldde, „dat sommigen zich even gaarne in \'t Vereimhaus als in een bierhuis bedronkenen dan ernstige rustverstoring teweeg brachten. Nu ja, maar wat is dan ook het onderscheid tusscheu een bierhuis en een Vereinshaus, als men in beiden een beroep uitoefent? Kon men dat niet even goed aan de herbergen overlaten, waar het toch eigenlijk thuis behoort? Nu ja, redenen er voor zijn er verscheidene die ik zelfs niet allen weet; maar het komt mij voor, dat men dit verschijnsel vooral daaraan toe moet schrijven, dat men in de „Vereinshauserquot; iets aantrekkelijks wil hebben, en er ook nog de inkomsten door vermeerderen wil. Het voorgeven toch, dat men daardoor vooral de jongelingen aan den schadelijken invloed der herbergen onttrekken en onder den beteren invloed der „Vereinshauserquot; en der godsdienstig-gezinden brengen wil,
31
komt mij zeer ongegrond voor, en in strijd met hetgeen men beoogt. Men zuivere deze inrichtingen van de genoemde ongerechtigheden en eerst dan zal haar invloed recht gezegend zijn.
„Dat ons evangelisch genootschap onder zulke omstandigheden een groote en gewichtige roeping heeft te vervullen , zal na al het gezegde onzen vrienden wel duidelijk zijn; en mijn gebed is; .,Heer, help ons onzen plicht vervullen , en de waarheid des Evangelies in de kracht onzes Meesters verkondigen.quot; Aan heilbegeerige zielen ontbreekt het hier niet; reeds mag ik dagelijks met dezulken in den huiselijken kring en ook in mijn huis om genade bidden, en de Heer zal zekerlijk zijn zaak tot een heerlijk einde brengen. Vrienden, gedenkt onzer!
Met achting Uw enz.
J. B.quot;
Tot aanvulling van dit bericht moet nog worden meegedeeld , dat de te Essen aanwezige broeders nog minstens twaalf zendelingen aldaar noodig achten. De vooruitzichten aldaar zijn zooveel belovend, dat men binnen \'t jaar een afzonderlijk distrikt Pruissen denkt te vormen. De bijdragen voor eigen kerken vloeien mild. En men berekent, dat men ongeveer 5000 dollars noodig zal hebben voor de eerste kapel dezer zeer veel belovende zending onder de l\'ruissen.
Uit Dortmund en andere plaatsen in Westfalen wordt bericht, dat de samenkomsten trouw bezocht worden. Zij worden aangekondigd in naam van „het evangelisch Genootschap,quot; zonder meer. Bijna niemand heeft eenigen argwaan van zulk een methodisme. Bij de bekeeringen, zoo vernemen wij, trof men „gansch heerlijke, aangrijpende feitenquot; aan. Ziellier daarvan een voorbeeld: Een
32
bekeerd meisje werd door iemand vermaand, om toch niet de volkskerk te verlaten; maar zij antwoordde: „De Kerk is niet Gods tempel, doch slechts een steenhoop; Gods tempel heb ik nu in mijn hart.quot; Te Bielefeld valt het den menschen moeielijk methodisten te worden, maar men gelooft toch, dat „de lieve zielen over hun bezwaren heen zullen komen.quot; De Albrechtianen wenden zich ook naaide richting van Lippe, en zijn „vast overtuigd,quot; dat de Heer aldaar groote dingen zal doen. Hun agent bericht, dat hij bij de bezoeken aan de woningen geen geld heeft aangenomen, „maar de leverworst en het brood met koffij werden met bartelijken dank te bereidwilliger aangenomen, omdat ik er door mijn vele uitstappen te voet dikwerf zeer sterk behoefte aan had. Waarlijk, \'tis goed reizen in het land van Lippe.quot; De predikanten in dat goede land worden echter afgeschilderd als geldgierig en „paddestoelenquot; genaamd. Over de propaganda in Pruissen in \'t algemeen wordt gezegd : „Wie had voor weinige jaren nog gedacht, dat geleerde godgeleerden van Duitschland, een eenvoudigen Amerikaan (Smith) zouden uitnoodigen, om onder hen van „het volle heil in Christus te getuigen.quot; Welke geweldige, diep ingrijpende veranderingen zijn dat! Welke heerlijke berichten hebt gij ons onlangs van onze jeugdige zending onder de Pruissen gebracht! Welk vriend der zending wordt daardoor niet opgewekt tot liefde, maar ook tot gebed en gavenV Duizenden roepen met mij: „leve de zending onder de Pruissen!quot; Laat ons den Heer een buitengewoon offer brengen; de ingesloten 10 Dollars zijn voor de eerste kapel in Essen.quot;
In \'t zuiden van Westfalen, waar het christelijke leven rust op gereformeerden grondslag, houdt men met bewustheid en beslistheid vast aan de rechtvaardigmaking door het geloof alleen, als het hoofdpunt, waar alles op
33
aankomt. Vandaar, dat de elementen die zich aldaar afscheiden, zich voegen bij de op dit punt streng kalvi-nistische darbysten, en de pogingen der methodisten, die vooral op de heiliging den nadruk leggen, tot heden schipbreuk leden. Het darbysme heeft hier en daar in Duitsch-land zooveel bijval gevonden, dat zijn invloed verdiende geschetst te worden. Wij kunnen hier alleen zijn verhouding tot het methodisme aangeven met vermelding van zijn meest in \'toog vallende karakter-trekken. We wezen er reeds op, dat darbysme en methodisme elkander wederkeerig afstooten. Voor Darby is het methodistische kerkbegrip nog veel te vast. Afgeschrikt door de apostolische suc-cessieleer der anglikaansche kerk, kwam hij tot de verwerping van eiken kerkvorm en wilde hij slechts de heiligen der laatste dagen vergaderen, daar er voor de verstrooide kinderen Gods niets overig bleef, dan zich in vertrouwen op de belofte des Heeren in kleine gezelschappen te vereenigen (Matth. 18 :20.) Ieder christen heeft het recht, om te prediken en de sacramenten te bedienen. Reeds hieruit blijkt, dat men het algemeen verwijl van secteen scheurmakerij, dat men dikwerf richt tot het methodisme, bij gebrek aan kennis en schifting van zijne menigvuldige afdeelingen, met veel meer recht kan richten tot de darbysten. Waar deze richting van het godsdienstig radikalisme en de kerkelijke demokratie (zie [lerzog, les pères de Plymouth et John Darby, Lausanne 1845) wortel schiet, laat zij het methodisme niet zoo gemakkelijk opkomen, waar Darby aan ten laste legt, dat het in leer en tucht de dierbaarste waarheden des heils ter zijde stelt, zoodat er bijna geen ware christenen meer in te vinden zijn.
Hoe sterk wij ons ook afgestooten voelen van hot aan alle kerkorde vijandige darbysme, zoo vinden wij toch in
3
34
zijn vastliouden aan de leer der rechtvaardiging iets, waardoor het uitmunt boven het methodisme, dat er ook aan vasthoudt, maar ze in de praktijk voor het groote werk der heiligmaking op den achtergrond laat treden. Darby verwijt hun, dat zij in dwaling verkeeren omtrent de bron des vredes en des heils, daar zij in plaats van een eenvoudig gevoel der liefde Gods, een volkomen opheffing der zondige natuur verlangen, het begrip van zonde verzwakken en tot niets terugleiden, om het in overeenstemming te brengen met hun volmaaktheid. Op de ware ervaring van Gods genade moet hier beneden ook altijd het bewustzijn der zonde rusten. Zijn aanhangers noemen zich eenvoudig Broeders of Christenen en vieren liet avondmaal in dier voege, dat zij brood en wijn zeiven nemen. Twee of drie personen naderen tot een tafel, waarop een flesch met wijn met eenige glazen, en een bord met brood staan, en zij gebruiken het h. avondmaal zonder voorbereiding, waarbij dikwerf zelfs niet de woorden der inzetting worden uitgesproken. De darbysten trekken alzoo die gemeenteleden tot zich, die neiging hebben tot het separatisme, en verhinderen het methodisme in te dringen.
Ook in Saksen is het Genootschap opgetreden. Te Dresden is een predikant geplaatst, zoekt men bouwterrein , en trekt men vele menschen uit den minderen stand tot zich. Geschiedt dit alles onder het voorgeven, dat men alleen de inwendige zending wil bevorderen, terecht is opgemerkt, dat de afzondering van allen, die hetzelfde doel beoogen bevreemding, zoo niet wantrouwen wekken moet. Het is karakteristiek naast dit oordeel het getuigenis te plaatsen, dat de duitsche arbeiders der albrech-tianen geven van den toestand in Dresden: „Hoort de hulpkreet van onzen waarden zendeling te Dresden. Daar staat deze man Gods geheel alleen in een stikdonker land ,
35
in een der volkrijkste maar ook meest hulpbehoevende steden van Duitschland , door een heersohzuchtige priesterkaste vervolgd, door vermolmde, aan den geest van mid-deneeuwsche hiërarchie ontleende wetten in den ban gedaan, en in zijn gezegend werk schrikkelijk belemmerd. Wij moeten voor hem een bedehuis koopen, indien wij althans niet de geheele, belangrijke positie van onzen voorvechter in Saksen opgeven willen.quot;
Wij eindigen hier. Wij wilden eenig licht verspreiden over het werk, dat de Albrechtianen in Duitschland hebben aangevangen. Nog treffen wij er geen groote Camp-meelings aan met stuipachtige boetekrampen, met het gezucht en gekerm van degenen, die op de angst-bank (anxious bench) nederknielen, met het luid gejubel van hen, die tot bekeering kwamen. Maar reeds hoort men gewagen van bijeenkomsten in \'t vrije veld der wurtemberger methodisten met „zeer velequot; leeraars; en duitsche stemmen roemen de catnpmeelinris als voortreffelijke geestelijke badreizen. Eén ding vergete men echter niet! De sociale kwestie is nog niet opgelost. Reeds vertoont zich in de voorste gelederen der werklieden op sommige plaatsen en wel bij de betere elementen, een zekere overzadiging van de socialistische holklinkende frazen, en ontkenningen op godsdienstig gebied, een verzadiging die in goede richting geleid kan worden, maar er ook gemakkelijk toe te brengen is om te ontaarden in een overspannen en onkerkelijke vroomheid. Ter anderer zijde hebben separatistische hebbelijkheden reeds op menige plaats den bodem toebereid, waarin het zaad der Albrechtianen ontkiemen en welig gedijen kan. Ook bij onze voorgangers op bidstonden treffen wij hier en daar methodistische neigingen aan, die als een draad aanbieden, waaraan de transatlantische predikers hun werkzaamheid kunnen vastknoopen. Aan
3*
36
ile kerkelijke behoeften wordt natuurlijk niet voldaan door een starre, konfessioneele gehechtheid aan de kerk. Tegenover de geweldige, van gansch andere beginselen gedreven afwijkingen, die den diepsten grond omwoelen en de christenen nadrukkelijk manen tot eendracht, staat het exclusivisme der dogmatiek machteloos. Ook mocht Rome\'s nadi\'ukkelijk optreden en worstelen onze harten wel wat ruimer en warmer maken en vaster aaneensluiting der krachten leeren. De evangelische kerk heeft plaats voor Wittenberg, Zurich en Genève. Zij ziet met het oog des geloofs door de verschillende leervormen heen op datgene wat alleen noodig is en bij allen ten grondslag ligt. Hiermee kunnen wij echter zeer goed vereenigen een warme piëteit voor alles, wat blijkt uit den geest der evangelische vaderen te zijn voortgevloeid. Wij mogen de historische draad niet ondankbaar en ondoordacht doorsnijden, die ons met hen verbindt, niet zonder noodzaak de levenslucht onzer nationale kerk verloochenen, welke wij van jongsaan inademen. Gehechtheid aan Christus en aan de vader-landsche kerk zijn niet één; maar wij stellen ze ook niet onverzoend en onverzoenlijk [tegenover elkander. De gemeenschap in Christus moet de kerkelijke gemeenschap heiligen, maar niet opheffen. Wij kunnen niet deelen in een onvrede met de kerk, die openlijk menigeen tot het verlaten of smaden van haar gemeenschap verlokt. Dankbaar verheugen wij ons over zoo menig levensteeken, zoo menigen sprank levend water, in haar tuin zich nog ver-toonend, om dorstenden te verkwikken met volle teugen. Daarmeê verklaren wij echter niet aan andere evangelische kerken den oorlog. De verschillende presbyteriaansche kerken van Amerika sluiten zich thans bij elkander aan, „zonder elkanders kerkvorm of arbeid aan te tasten.quot; Zij willen alle protestantsche kerken van den aardbodem ver-
37
eenigen tot een gemeenschappelijk verzet tegen de aanmatigingen en dwalingen van Home. Waarom zouden ook wij daaraan geen deel kunnen nemen? Het uitspreken, het op den voorgrond stellen van wat ons vereenigt moet onze blijdschap zijn. Onze liefde voor onze kerk moet door onze liefde voor Christus gewijd en verruimd worden. Maar daarom doen de Amerikaansche broeders verkeerd, als zij niet eerbiedigen, wat drie eeuwen hebben gemaakt van de evangelische kerk in Europa. De individualiteit wordt door den H. Geest niet veracht en vernietigd, maar gewijd en verheerlijkt. Dat geldt van de apostelen en christenen, dat geldt ook van de kerkelijke genootschappen, die staan op den bodem des evangelies. Hun eigenaardige inrichting vormt en ontwikkelt zich niet zonder providentieele leiding overeenkomstig den bijzonderen godsdienstigen aanleg en gaven, welken den verschillenden natiën geschonken zijn. Daar is een geoorloofde en gegronde kerken-individualiteit, en wel bij die kerken, die vrij van \'t separatisme zich in \'t schiftend proces der goddelijke rijks-geschiedenis als waarlijk kerken-vormend gelegitimeerd hebben.
Zonder eenigen twijfel valt er van het methodisme, dat wij hier teekenden, te leeren. Wij hebben gewisselijk behoefte aan levensvernieuwing, aan dieper opvatting der dingen op christelijk en kerkelijk gebied; maar even zeker is het, dat de vroomheid der Albrechtianen iets ongezonds heeft, en niet geschikt is hervormend in Duitschland en ons vaderland op te treden. Zij komt niet overeen met den ootmoedigen en in \'t geloof toch zoo frisschen en wakkeren geest onzer Reformatoren. Wij zijn voor zoo veel opwinding te nuchter. Bedriegen wij ons — wij hopen dan heter onderricht te worden.
II.
De gedachte is bij ons opgekomen, of het niet beter ware nu nog van de beweging, door Smith uitgelokt, te zwijgen. Zij is nog zoo jeugdig, en een objektieve beoordeeling is moeielijk. Doch we zijn ons bewust in de liefde te spreken, van welke het heet: „Zij verblijdt zich in de waarheid.quot; Wel meent de „Christ. Botschafterquot; (1875 N0. 12) dat bij zulke geweldige schuddingen der slapende christenheid, als Moody, Sankey en Smith teweeg brengen , de knechten der doode staatskerken niet zouden zwijgen, maar dezelfde oude tegenspraak opdisscheu, waaraan „Jezus, Paulus, Luther, Wesley en Albrechtquot; rijkelijk waren blootgesteld. Maar al moeten wij een soortgelijke kritiek doorstaan, zoo zal zij ons toch niet ontrouw doen worden aan de liefde, van welke Paulus zegt: zij wordt niet verbiterd.
De zaak waarmee wij in deze bladzijden ons bezig hielden bracht ons van zelf ook tot een nadere toetsing van deze aangelegenheid. De beweging toch van Smith uitgaande , wordt door de albrechtianen op het levendigst begroet,
39
eu in denzelfden geest besproken door alle methodisten aan deze en gene zijde van den Oceaan. Ook zullen zich de draden aan ons vertoonen, die kennelijk in het metho-disme uitloopen. Dat is een resultaat, dat ons uit ons onderzoek onomstootelijk bleek, maar op zich zelf niet van dien aard is, dat het tegen de zaak behoeft in te nemen. Wij koesteren geen vooroordeel tegen deze beweging, welke zoovele harten doet trillen, —maar zijn toch van meening, dat voor een beslist oordeel de tijd nog niet daar is, en de vruchten eerst moeten worden ingewacht.
Tot dezen oogenblik wordt de beweging zeer verschillend beoordeeld. Velen zien er een. methodistische opwekking in, met buitengewoon overleg geleid, en gedragen door een werkelijk religieuze kracht en vrome ervaring \'Zij wijzen er op, dat de methodisten reeds lang gekomen waren tot de erkentenis, dat het dikwerf gedwongen pathos en het geforceerde in hun optreden op den duur afstoot en afmat. De methodistische predikanten in Amerika spreken tegenwoordig dan ook zeer eenvoudig, kinderlijk, natuurlijk en wel in zulk een mate, dat volgens het bericht van ooggetuigen de natuur daarbij dikwerf weêr optreedt als kunst. Hier is een punt van overeenkomst met den zoo eenvoudig, hartelijk en innemend sprekenden Smith. Geheel anders luidt wel is waar het oordeel van de vrienden dezer beweging, die haar met groote, ja gedeeltelijk blinde geestdrift aanbangen. Zij zien in Pearsall een Josua; in zijn beweging een nieuwe levensmededeeling aan de geheele christenheid, een tweede Hervorming, een uitgieting des H Geestes. Pearsall zelf zeide er van te Basel: „Daar gaat thans over de geheele, algemeene, christelijke kerk zulk een krachtige adem des Geestes, als wij sinds de Hervorming en de opwekking in de vorige eeuw in Engeland niet gezien hebben.quot; Hij meent alzoo
40
dat drie uameu drie nieuwe tijdvakken in de kerkgeschiedenis vertegenwoordigen: Luther, Wesley en Moody-Sankey.
Van zijn persoonlijkheid kunnen wij niets anders getuigen, dan dat zij in hooge mate den indruk van wijding en ernst maakte. Allen, die met hem in aanraking kwamen, roemen zijn ongehuichelden, diepen ootmoed, die het eerste kenmerk van den christen is. Het beminnelijk voorkomen, de zeer innemende vormen, de innigheid van zijn persoonlijk christendom, zijn uitnemende en praktische wijze om de zielen tot rust te brengen en ze te leiden tot inkeer voor God, dat alles neemt vele christen geheel en al in beslag, en houdt hen van een dieper onderzoek terug. Ook wij laten aan zijn persoonlijk echt-ootmoedig, innig christendom alle recht wedervaren, en achten dat alles hoog. Wij doen desgelijks tegenover een katholiek en darbyst, zonder daarom evenwel hun leerstellingen over te nemen. Wij kunnen iemand onze broederlijke liefde van ganscher hart schenken, en toch in enkele punten zijn meeningen afkeuren. Wij verzoeken daarom nogmaals, dat bij het lezen dezer regelen geloof geschonken worde aan onze verzekering, dat wij alleen de waarheid er meê bevorderen en dienen willen. Reeds zijn wij overstroomd door een Brighton- en Smith-literatuur. Wij zullen \'s mans eigen geschriften hier echter bij voorkeur aanhalen, zonder over \'t hoofd te zien, wat er over hem geschreven werd. In enkele toespraken (bijv. die te Barmen gehouden werd op 3 Mei 11.) heeft Smith enkele hoofdzaken in zijn leer werkelijk wat beperkt, en zoo ook de leer van de zondeloosheid der wedergeborenen. Wij kunnen echter hier op niets anders ons beroepen dan op hetgeen hij, na rijp beraad, in \'t Engelsch en Duitsch heeft doen drukken.
Van 29 Augustus tot 7 September 1874 hadden te Oxford de samenkomsten plaats van talrijke evangelische
41
christenen uit onderscheiden kerken, tot bevordering van schriftuurlijke heiligheid. Robert Pearsall Smith, een rijk fabrikant uit Philadelphia, leidde deze Union meeting for the promotion of scriptural holiness. Hij werd als kwaker opgevoed, voegde zich later bij de presbyteriale kerk en behoort thans tot geen kerkgenootschap, maar is naar veler getuigenis „een dierbaar kind Gods.quot; Stille en luide gebeden, gebeden door enkele personen of door allen uitgesproken, mededeelingen van godsdienstige ervaringen, predikatiën, bijbelverklaringen, solo- en koorgezangen, zietdaar wat plaats greep in die vermaard gewordene week. Ook mevr. Smith hield bijbellezingen (trots 1 Cor. 14: 33—35), waarbij ook vele mannen tegenwoordig waren. Van Oxford ging in de vorige eeuw het methodisme uit. Daar werden de jongelieden, die zich met Charles Wesley tot vrome oefeningen aaneensloten, het eerst methodisten genoemd (1728). Te Oxford begon ook deze nieuwste godsdienstige opwekking, en daarom wordt zij kortheidshalve de Oxforder beweging genoemd. Zij heeft zich snel verbreid, en heeft veel bijval gevonden. Allereerst in Engeland, waar zij in broederlijke betrekking staat tot de reusachtige samenkomsten, door Moody en Sankey geleid. In Frankrijk wordt zij vooral verbreid door den bezadigden ïhéod. Monod, terwijl mannen als Babut en Rosseeuw St. Hilaire haar steunen. In ons vaderland maakte het optreden van P. Smith weinig indruk en vond de beweging onder de predikanten tot heden niet veel bijval. Na de bekende bijeenkomst te Neerbosch zijn er meelings gehouden o. a. te Leiden, te Amsterdam, te Zwolle, te Beverwijk en te Brussel. Men tracht die vergaderingen zoo veel mogelijk een nationaal karakter te geven; ze te vrijwaren tegen methodistische eigenaardigheden, en te leiden in een kerkelijk spoor. Ook in Duitschland vond de beweging veel
42
bijval, vooral sinds Pearsall Smith in dit voorjaar aan een uitnoodiging gehoor gaf, om te Berlijn te komen. Bij zijn optreden was de zaal van het Vereinshaus gevuld als nog nooit te voren. Honderden moesten terug keeren, zonder plaats te kunnen verkrijgen. Hij sprak voor predikanten en niet-predikanten. Daarna bezocht hij nog eenige steden, waar men verlangde hem te hoeren, en hield hij soortgelijke samenkomsten, o. a. te Basel, Stuttgart, Frankfort en Elberfeld-Barmen. Zelden of nooit zijn in Duitschland zoo veel menschen naar godsdienstige bijeenkomsten samengestroomd als naar hem. Zelfs de belemmerende omstandigheid, dat hij alleen Engelsch spi\'eekt en zich bedient van een tolk, schijnt eer aantrekkend dan afstootend te werken. Aan zijn plan, om zich tijdelijk in Duitschland te vestigen en, door op nog meerdere plaatsen te spreken, de beweging levendig te houden, zal hij door krankheid geen gevolg kunnen geven. Den 293tlJ11 Mei 11. leidde hij te Brighton weder een reeks van bijeenkomsten. Aan zijn uitnoodiging om daar te verschijnen, was gehoor gegeven door een aantal predikanten en gemeenteleden uit Duitschland, Nederland, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Zwitserland, Frankrijk, Amerika enz. Ook een vertegenwoordiger der Albrechtianen was het edelmoedig aanbod gedaan om met genot van vrijen overtocht over te komen. Smith toch heeft te beschikken over groote sommen, die hij vooral uit Oxford tot bevordering van zijn arbeid ontving. Hij zelf is rijk en bestrijdt zijn eigen uitgaven, daar hij slechts tot Gods eer en tot het heil zijner broeders werken wil.
Moest ik met een enkel woord uitdrukken wat het karakter is van zijn godsdienstige ervaring, dan zou ik zeggen; hij bedoelt de bekeering van een gerechtvaardigde tot volkomen heiliging. Schreef Luther eens in zijn banier:
43
„Rechtvaardig alleen door \'t geloof\', Smith zou er op schrijven: „Heilig alleen door \'t geloof.quot; In deze volkomen heiligmaking of algeheele overgave aan den Heer, vindt hij eerst den vollen vrede des gewetens en de rust voor zijn ziel, welke de rechtvaardiging hem niet geschonken had. Met tien ernstige godvruchtige arbeiders knielde hij eens in een pakhuis tusschen de balen neder, „om tot de rust in te gaan.quot; „Wij bleven vijf kwartier op onze knieën onder gebed, lofzegging en stille aanbidding. Ook van ons kon gezegd worden: „En als zij gebeden hadden werd de plaats bewogen waar zij vergaderd waren, en zij werden allen vervuld met den heiligen Geest.quot; Ik weet het zeker dat ik op dat uur door een gemeenschap, waarvan ik mij bewust ben, tusschen God en mijn ziel tot een volkomen zielsrust in Christus inging, een rust, die door het reinigende bloed van Christus aangebracht werd, en ik heb ze sedert niet meer verloren,quot; (Heil. d. Gl. p. 84). Wij moeten hierbij in \'t oog houden, dat Smith zich eerst hield voor gerechtvaardigd. Eerst later werd door \'t zoo even vermelde voorval Christus als de heilige weg Gods aan zijn hart geopenbaard, nog voordat hij de leer der Schrift van de heiliging door \'t geloof helder bewijzen kon. Zijn ervaring van de heiligmaking ontleende bij hem haar oorspronkelijk punt van uitgang dus niet aan de h. Schrift, maar aan zijn subjektieve, christelijke bevinding. „De wolk van een gebrekkig, theologisch stelsel was gescheurd, en als een zonnestraal drong de zalige gewisheid in mijn ziel, dat mijn leven een overwinning kon worden, waar het tot heden een nederlaag was geweest; heilig, waar het onheilig, smetteloos waar het zondig geweest wasquot; (t. a. p. bl. 64). Hiervan onderscheidt Smith wederom wat hij den geestesdoop noemt, dien hij op visionaire wijze bij \'t gebed in een woud ontving, en die een anderen
44
predikant daarbij tegenwoordig zoo overweldigde, dat hij verscheiden uren sprakeloos, met gevouwen handen en de uitdrukking van hemelsche blijdschap jnederlag. (Wandel im Licht, p. 129). Bedenkelijk is het, dat naar zijn meening ieder die in den Heer Jezus gelooft, dezen be-wusten, bepaalden geestesdoop in een van de gewone mate des Geestes verschillende wijze ontvangen en er om bidden moet. Daar zijn duizenden evangelische christenen, die volstrekt geen doode leden der kerk zijn, die hun leven lang zich tevreden stellen met de verordende genademiddelen als Gods woord, de sakramenten, het gebed, en die in vrede ontslapen, zonder van dien plotselingen geestesdoop ooit iets ondervonden te hebben. Volgens de opvatting van Smith staan zij op een onvolmaakten trap, daar hun innerlijk leven lijdt aan een ernstig gebrek.
Doch wij gaan thans zijn leer van naderbij bezien, en deelen de indrukken meê, die wij ontvangen hebben. Dikwerf begint hij met te zeggen dat hij een tweeledigen last heeft over te brengen: den eenen voor onbekeerden den anderen voor kinderen Gods. Doch de pogingen om opwekkend op onbekeerden te werken , treden bij hem op den achtergrond voor een zekere inwendige zending onder geloovige christenen, waaraan hij zich wijden wil. Zijn doel is de persoonlijke heiligheid, een heilig, met Gods wil strokend leven, een ware levens-gerechtigheid. De weg tot dit doel is even als bij de rechtvaardiging levend geloof, persoonlijke overgave, zelfopoffering aan den Heer. Moesten wij boven zijn opvatting van \'t christelijk leven in haar geheel een opschrift plaatsen, dan zouden wij haar noemen: heiligmaking door Christus. Zijn verdienste bestaat daarin, dat hij in al zijn ernst den eisch der heiligmaking opvat, zonder haar door eigengemaakte ascese te willen bereiken. Steeds houdt hij vol, dat wij alleen dan ge-
45
heilige! kunnen worden als wij afzien van alles wat uit ons zelf is, en ons aan Christus geheel en al overgeven. Voorts herinnert hij telkens met allen nadruk, dat wij een volkomen geloof moeten hechten aan de mogelijkheid en werkelijkheid v;in onze eigen heiligmaking, of liever aan de niet slechts verlossende maar ook heiligmakende kracht van Christus. Christus is hem alles. In dit opzicht is zijn leer evangelisch. Uitwendige werkheiligheid is verre van hem verwijderd. Maar even vast staat bij hem het volgende: De ware christen kan en moet naar de Schrift van elke met bewustheid bedreven zonde vrij zijn; na de opwekking, bekeering, wedergeboorte, blijft hem de algemeen-menschelijke onvolkomenheid en vatbaarheid voor dwaling aankleven; maar zoo lang hij niet volkomen zegeviert over elke met bewustheid bedreven zonde, heeft hij op den naam van een waar christen naar bijbel-schen maatstaf nog ganschelijk geen aanspraak. Beslist verwerpt hij het dwaalgevoelen, dat hij een werkelijke zondeloosheid in dit aarsche leven leert en een ongezonde volkomenheidsleer huldigt. Zondelooze volkomenheid of de volstrekte heiligheid van God kan niet bereikt worden. „Zekerlijk blijft er altijd nog veel in ons over, al is het onbewust, wat in strijd is met de volmaaktheid der engelen of zelfs van Adam in den staat zijner onschuld.quot; Wij vragen: is dat onbewust overblijvende dan nog zonde te noemen? Smith weet hierop geen beslist antwoord te geven. Hij zegt verder: „Ik erken, dat ik niet in staat ben dieper door te dringen in de vraag, of dit verkeerde zonde is of niet.quot; Onzen noodzakelijkerwijze onvolmaakten en voor meerder heiliging altijd vatbaren toestand zou men toch niet in den gewonen zin zondig en onheilig kunnen noemen. In onzen zwakken menschelijken toestand verwacht God toch niet van ons de gehoorzaamheid van Adam in
46
\'t paradijs of de onafgebroken aanbidding der engelen. Wij moeten onze menschelijke zwakheid in aanmerking nemen, en het heilig gebruik van onze tegenwoordige krachten mogen wij geen zonde noemen, daar wij anders de Schrift zouden tegenspreken en zonde met gehoorzaamheid verwisselen.quot; (Heil. d. d. Glauben hl. 94). Dat God van ons geen goddelijke heiligheid, noch de heiligheid van Adam of de engelen vordert, is alleszins juist, en het wordt ook door de ijverigste methodisten niet geleerd. Maar de apostel Johannes was niet zoo huiverig, om het in hem overgeblevene nog als zonde te bestempelen. Hij zegt eenvoudig: „Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zoo misleiden wij ons zeiven, en de waarheid is in ons niet.quot; Jacobus bestraft de apostolische christenen met grooten ernst, omdat zij nog niet in allen deele trouw zijn aan hun roeping, en dingen bij hen worden aangetroffen, die niet met elkander zijn overeen te brengen als loven en vloeken, liefde en zonde. Hij roept hun het ook in de Oxforder beweging dikwerf vernomen woord toe: „welt ook uit een zelfde bron zoet en bitter water?quot; Maar in hetzelfde hoofdstuk legt hij toch ook een ootmoedige belijdenis af, waarin hij, even als Jacobus, zich-zelf insluit: „Geliefden weest niet vele meesters, wetende, dat gij des te zwaarder oordeel hebben zult. Want wij struikelen allen in velen. Wie in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man.quot; De innerlijke ervaringen van Smith en zijn vrienden worden vooral vastgeknoopt aan Rom. 7 en 8, die aanhoudend geciteerd worden. De onvolkomen staat der bloot-gerechtvaardigden (Rom. 5 : 1) wordt vooral geteekend in Rom. 7: 14—24, en wordt besloten met de klacht: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?quot; Dit moet men overwinnen en in de kracht des geloofs doordringen tot den triomfkreet: „Ik
47
danke God door Jezus Christus onzen Heerquot;, on tot den heerlijken staat van overwinning, in hoofdst. 8 beschreven. „Hoe menig jaar,quot; vraagt mevr. Smith, „hebt gij in de woestijn van het 7lt;ie hoofdstuk van den brief aan de llomeinen omgedoold ? Zullen wij met dit ongelukkig hoofdstuk leven, en alleen korte bezoeken mogen brengen aan het gezegende achtste ? Ik leef in het achtste.quot; Daarheen worden nu Jezus\' discipelen geleid, en behoeven toch niet het eerste vers: „Zoo is er nu geen verdoemenis meer voor degenen, die in Christus Jezus zijn,quot; met de mannen van Oxford op hun heiligmaking te doen slaan. Wel spreekt het achtste hoofdstuk van den heerlijken wandel naar den geest, als de vrucht, die noodzakelijk uit de rechtvaardiging voortvloeit. Maar blijft de rechtvaardig-making niet altijd de wortel (vs. 15—39)? En klinken ons ook uit dezen toestand van overwinning niet woorden tegen, als: „Wij ook zeiven zuchten in ons zeiven, verwachtende de aanneming der kinderen; de verlossing onzer lichamen; want wij zijn in hope zalig geworden; en wij verwachten \'t met lijdzaamheid.quot; (vs. 23—25)! Wij herinneren verder aan een klein feit. Na den triumfkreet vs. 25, en tusschen dezen in en den toestand der overwinning, in Hfdst. 8 beschreven, staat nog de moeielijke maar opmerkelijke volzin: „Zoo dien ik nu met het gemoed wel de wet Gods, maar met het vleesch de wet der zonde.quot; Nu worden wel Hom. 7 en 8, en vooral H. 7 : 24—25 niet alleen door Smith, maar bijna door alle voorstanders der beweging gestadig aangehaald, maar dit vers (het 263te) wordt standvastig over \'t hoofd gezien.
Het is de bijbelsche en bepaaldelijk ook de kerkelijke voorstelling, dat bij de wedergeboorte niet dadelijk een volwassen man maar een kind geboren wordt. Dit kind moet opwassen tot een volkomen man in Christus. Dit
48
groeien gesehieilt dikwijls onder storm en onweer. De wedergeborene moet als kind, als jongeling en zelfs als man nog strijden tegen de zonde, die ons allijd aankleeft, en ons doet weerstreven. En moet, met de hand op liet liart, de vroomste Christen niet met ootmoed erkennen, dat ook in den verstgevorderden staat van heiligheid dit zijn ervaring is? Zijt gij een zondaar? Deze eenvoudige vraag mogen wij wel eens tot de geestdriftige vrienden richten van Smith. Ik bedoel niet de vraag: „zijt gij een zondaar geweest,quot; maar „zijt gij een zondaar?quot; Indien Luther deze vraag eens gedaan ware, kunt gij u voorstellen, wat hij zou hebben geantwoord? Indien de vrienden van Smith aan hun leider getrouw blijven, moeten zij ongeveer aldus antwoorden; Zekerlijk ik ben een zondaar geweest, en ik ben nu nog niet volmaakt, gelijk Adam het was vóór den val, of als een engel. Maar ik heb door volkomen overgave aan den Heer, door de heiligmaking den bij aanvang nog wel weifelenden, maar weldra volkomen zegepraal behaald over iedere zonde. Wat echter de in mij overgebleven algemeen menschelijke onvolkomenheid en vatbaarheid voor dwaling betreft, zoo moet ik zeggen met Smith, dat ik niet kan beslissen, in hoe verre dit verkeerde zonde is of niet.quot; Wij mogen hier echter niet over \'t hoofd zien, dat ook Smith aan wasdom in de heiligmaking gelooft en groots waarde hecht. Maar het is een alleszins normale wasdom. Daar zijn kinderen, jongelingen en mannen, die in Christus geheel zijn geheiligd, ieder naar zijn soort. Maar alles is in zijn soort en in zijn mate volkomen. Dat is ongetwijfeld de ware, normale ontwikkeling van het goddelijke leven. Maar aangezien men ons altijd de christelijke ervaring als een afdoend feit voorhoudt , zoo beroepen wij ons ook op de ervaring en vragen : „Is die ontwikkeling bij ons zoo zuiver en zoo normaal
49
geweest?quot; Slechts bij Eén was zij mogelijk, omdat liij zonder erfzonde geboren was, en zonder eenigen zweem van zonde leefde. Van hem kunnen wij zeker zeggen: jjotuil non peocare: en hij heeft het woord in den volsten zin waar gemaakt. Maar zullen wij ook die mogelijkheid als een roof ons toeëigenen ? Dat is immers het éénige van den Heer, dat hij alleen zonder zonde was; dat immers doet ons, zondige menschen-kinderen, voor zijn heilige gestalte de knie buigen en roepen om zijn genade. Laat ons toch de oogen niet sluiten voor \'t geduchte feit, dat wij die in zonde ontvangen en geboren zijn, in geheel andere omstandigheden verkeeren. Wij stellen hier voorop, dat Smith met groote droefheid van ons spreekt. Hij zegt: „De tegenwoordige kerk maakt hare zonden vol, daar zij aan de macht van den heiligen God grenzen stelt.quot; Maar wat beteekent dit toch, daar het Nieuwe Testament niet moede wordt ons te vermanen tot worstelen, loopen, najagen der heiligmaking en vooral tot bestendige waakzaamheid en voorUlurenden strijd tegen de zonde ? Wat beteekent dit alles, indien wij door eene enkele overgave, in een vergadering tot heiligmaking, den volkomen en weldra blijvenden zegepraal zonder moeite behalen kunnen? De apostel bestraft het als een bepaald gebrek der Christenen, dat zij nog niet „ten bloede toequot; hebben weerstaan in den strijd tegen de zonde. (Hebr. 12:4). Moeten wij het moment der passiviteit in de heiligmaking (dat zeker zijn recht heeft) zoo eenzijdig op den voorgrond plaatsen, dat wij zeggen: Voor de wedergeborenen is er eigenlijk geen zedelijke verantwoordelijkheid moer? Smith doet dit ongetwijfeld. „De ziel wordt in Christus\' handen gelegd. Hij wordt alleen voor alle gevolgen verantwoordelijk gesteld. Onze verantwoordelijkheid neemt een einde, zoodra wij beginnen in hem te blijven.quot; Deze opheffing van alle ver-
50
antwoordelijkheid, deze theorie van een heiligmaking, die van de overwinning steeds verzekerd is, voert lichtelijk tot valsche gerustheid. Niet de onbekeerden, maar juist de discipelen worden opgewekt om te waken en te bidden. Daarin bestond de wijsheid der maagden, dat zij waakten. Wel zal Smith zeggen, dat wij „de gewetens vermoorden door theoriën over de onvermijdelijkheid van het zondigen in dit leven.quot; (Des Lebens grosser Schmerz p. 6). Niemand wordt gedwongen om te zondigen. Maar de ervaring leert, dat allen nog zondigen, ook de wedergeboren christenen. Hoe verder iemand vordert, hoe meer fijnge-voelend zijn geweten wordt, en dès te sterker de kracht van Christus, die de verzoeking afslaat. Wij willen den prikkel des gewetens niet afstompen, maar dien steeds scherper en fijner maken, door de gemeenschap met God, welke in de rechtvaardigmaking gevonden is, door een blik op de genade, welke wij alle dagen van noode hebben, en die ons dagelijks wordt aangeboden. Juist door haar ontstaat die kinderlijke gezindheid: „Hoe zou ik zulk een groot kwaad doen en zondigen tegen God? Tegen dien God, wiens vergevende genade mij dagelijks omringt, wiens alle begrip te boven gaande liefde mij trekt tot zijn Zoon.quot; Wel is het zijn genade alleen, die ons leiden moet. Maar juist onder hare tuchtigende, opvoedende hand moeten wij van onze zijde nu leeren om het ongoddelijke en de wereldsche lusten te verloochenen, voor zooverre wij de kracht van Christus in ons opnemen. Dat is de leer van de Schrift en de ervaring. Daarom voelen wij ons niet getroffen, als Smith jammerend uitroept: „De Heer ontferme zich over hen, die het werk en de kracht van Christus daardoor onteeren, dat zij zeggen: gedurig zondigen is onvermijdelijk.quot; (Heil. d. d. Glauben p. 134). Wij zouden kunnen antwoorden: „De Heer ontferme zich over hen, die de
51
gedurige behoefte aan de vergevende genade zoo miskennen, dat zij zeggen: onveranderlijke heiligheid is noodzakelijk.quot; Want werkelijk houdt Smith het dagelijksche komen met de bede om vergeving bijna voor een twijfelen aan de eens geschonken vergeving. (Verg. ook het Weekblad van Schneider, 1875 n1\'. 20). Maar wij willen liever hiermee niet instemmen en ons aan Paulus houden, en met hem ook op den hoogsten trap der heiligmaking getuigen: „Niet dat ik het alreeds verkregen heb, of alreeds volmaakt ben, maar ik jaag er naar, of ik het oog grijpen moge waartoe ik van Christus Jezus gegrepen ben. Broeders, ik acht het niet van mij-zelf, dat ik het alreeds heb gegrepen.quot; En heeft Paulus niet tot op het toppunt zijner geestelijke ontwikkeling het diep-smartelijk gevoel met zich omgedragen, dat hij eens de gemeente Gods vervolgd had? Maar, zal Smith zeggen, dit betrof het verledene. Hier spreken wij echter over het heden en de toekomst, en met het oog daarop zeggen wij, dat wij nooit weer tegen God zullen zondigen. „Reeds de gedachte aan de mogelijkheid van te zondigen zou er het voorspel van zijn.quot; Deze raad is goed. Dapper en op de rechte wijze strijdt de krijgsman slechts dan, als hij vastelijk gelooft aan de overwinning. Doch deze gewisheid van den zege kan te ver gedreven worden, en mag er ons niet van terughouden, om voorzichtig te wandelen. Ongetwijfeld was liet ook Petrus volle ernst en was hij te dier ure „in Christusquot;, toen hij zich bereid verklaarde voor hem in de gevangenis te gaan, ja te sterven. Toch toonde hij niet vrij te zijn van menschenvrees vóór- en ook na het pinksterfeest. Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle! Daarom zagen wij gaarne, dat Smith naast het aanhoudend uitspreken van de zekerheid der overwinning, ook opwekte tot een voorzichtigen wandel, en tot een
4*
i
52
billijk wantrouwen van vleesch en bloed, of wij wel bestendig „in Christusquot; zullen blijven. Ons evangelischen christenen valt het niet moeielijk maar is het, hoe ver ook gevorderd in de genade, diepe behoefte de in ons overgebleven zonde eerlijk te belijden, en er vergeving voor te zoeken. Zoo vervaardigde de groote sterrekundige Keppler voor zich-zelf een grafschrift, dat, hoewel door een duitscher gedacht en in \'t latijn gesteld, zeker door ieder christen zonder bezwaar zal worden overgenomen; „Ik verlang voor mij niet een genade als welke Paulus ontving, ook vraag ik geen vergiffenis als aan Petrus werd geschonken, maaide vergiffenis welke gij den moordenaar aan \'t kruis gegeven hebt — vraag ik voor mij zelf.quot; Smith denkt er echter geheel anders over. Als verheven voorbeeld vertoont hij ons een man. die tot hem zeide: „Binnen weinige dagen zal bet 21 jaar geleden zijn, dat mijn gehoorzaamheid, voor zoo ver mijn kennis reikt, aan de goddelijke wet beantwoordt.quot;
Wij moeten nog quot;t een en ander in \'t midden brengen over de wijze, waarop Smith zich de betrekking denkt tusschen rechtvaardigmaking en heiligmaking. Schrijver dezes zeide vóór eenige jaren in een opstel over Böhme\'s stillen in den lande: „Hoe de kerk met gelukkigen takt de uitersten vermijdt valt in het oog, als zij rechtvaardigmaking en heiligmaking in een altijd meer organisch, innerlijk verband brengt.quot; Diezelfde behoefte gevoelden wij bij \'t onderzoek van Pearsall\'s geschriften en werkzaam heid. Immers doet hij het tegendeel. Niet alsof hij een van beiden geen voldoende recht laat wedervaren. Hij wordt niet moede, beider goddelijke rechten to handhaven. Maar hij rukt ze van elkander. Lang na de voldongen rechtvaardigmaking heeft eerst de ware heiligmaking door het geloof plaats, en duizenden moeten halverwege blijven
in do rechtvaardigmaking zonder ooit de heiligmaking te vinden. Belijders van het christendom zoo wel als onbe-keerden weten niets van den weg der heiligheid.quot; (Heil. d. d. Glaub. p. 47). Smith zelf bleef vele jaren bij deze bloote rechtvaardigmaking staan. „In mijn kortzichtigheid was ik meer bevreesd voor wat ik de leer der volmaaktheid noemde, dan voor de praktijk der onvolmaaktheid.quot; Zoo ging het ook met zijn vriend, die van de schuld der zonde bevrijd, eerst vijf jaren later ook verlost werd van de kracht en de heerschappij der zonde. Hierbij behoort ook de opmerkelijke innerlijke ontwikkeling van een knaap, welke Smith meedeelt. Op den leeftijd, van vier jaar bad hij knielend om een nieuw hart, waarop Jezus al zijn zonden wegnam en hem een nieuw hart gaf. Toch was hij in de drie volgende jaren nu en dan nog grillig, en had nog niet het geheim geleerd, om ahijd zich betamelijk te gedragen. Daartoe kwam hij eerst op zijn zevende jaar. Naar aanleiding van een gesprek met zijn vader kwam hij zoo ver, dat hij den Heiland het vertrouwen schonk, dat deze hem van de macht des duivels zou willen verlossen. „Zijn gozicht straalde, alle bezwaren waren overwonnen, hij leerde den weg der overwinning, de booze vlagen waren verdwenenquot; enz. Om de juistheid van de methode der heiligmaking te bewijzen, zouden wij niet een zoo jeugdig voorbeeld gekozen hebben. Maar toch, de opvatting van de betrekking tusschen rechtvaardigmaking en heiligmaking is uitwendig, niet bijbelsch, niet evangelisch. Een rechtvaardigmaking, die jaren lang duren kan, zonder ware vruchten der heiligmaking voort te brengen, is geen ware rechtvaardigmaking in den evangelischen zin des woords. Kan ik van een vuur zeggen, dat het reeds vóór jaren gebrand heeft, maar eerst heden warmte gegeven? Volgens de Schrift en de evangelische leer der kerk zijn rechtvaar-
54
(ligiiuikiiig en heiligmaking tweeling-zusters, die men nimmer van elkander scheiden mag. Wie waarlijk is gerechtvaardigd en door Christus tegenover God in een kinderlijke betrekking geplaatst, heeft daarmee tevens den aandrang ontvangen tot heiligmaking, den stoot tot oen eeuwige beweging. Wij moeten het nooit uit het oog verliezen, dat het werk der verlossing in den Christen iets volkomens moet zijn. Dat is immers juist do weg der genade, dat de zonde daardoor wordt te niet gedaan, door dat zij vergeven wordt. Bedoelen wij hienneê soms wat Smith met Chalmers noemt: „de beide onvereenigbare tegenstellingen tot een brengen: een verzoenden God en een verstokten zondaar?quot; Juist liet tegendeel. Wij leeren, waar het eerste waarachtig is, daar kan onmogelijk het tweede bestaan. Wie werkelijk bevrijd wordt van de schuld zijner zoude, zal tegelijk ook verlost zijn van haar macht. Maar niet in dien zin, dat al zijn zonde aanstonds gestorven is, en hij een heilige is geworden. Maar zijn zonde heeft door zijn rechtvaardiging de doodelijke wonde ontvangen; de kiem des doods is haar ingeplant. Voortaan beweegt zich het innerlijk leven tusschen de twee polen van een geestelijk sterven en een geestelijk opstaan. Dit is evenwel niet het werk van een oogenblik, al bericht ook Smith, dat een jonge man reeds na een gesprek van 20 minuten het heeft ondervonden, wat het is den ouden mensch af te leggen en den nieuwen mensch aan te doen: „Het vleesch verdween, maar de geest leefdequot;; en al drukteen vriend de.r beweging zijn zekerlijk oprecht ondervonden geestelijke ervaring aldus uit: „Thans zag ik in, dat de gerechtvaardigde christen oogenblilclcelijke heiligmaking en verlossing van de heerschappij der zonde door het geloof alleen in Christin ontvangen kan.quot; Onze theologische begrippen kunnen wO\' de verlossing van haar verschillende
00
zijden beschrijven, haar verschillende momenten afzonderlijk voorstellen; maar wanneer Smith aan de gewone kerkelijke voorstelling niet ten onrechte verwijt, dat zij al te eenzijdig den nadruk legt op de rechtvaardigmaking en ze scheidt van de heiligmaking, dan maakt hij zich aan dezelfde fout in veel erger mate schuldig, en wel zóó sterk. dat men den indruk krijgt, dat hij de christenen in twee klassen verdeelt. De eene zijn bekeerde, gerechtvaardigde kinderen Gods, maar de andere zijn door een tweede opwekking en volledige overgave ook nog geheiligd, en zijn daardoor eerst ware christenen in bijbelschen zin. Voorzeker, wij zullen ook niet nalaten te spreken van de verschillende zijden, die wij aan de verlossing waarnemen, van bekeering, rechtvaardigmaking, wedergeboorte, heiligmaking. Dat alles heeft zijn goeden, bijbelschen grond. Maar wij vergeten niet, dat dit alles slechts verschillende zijden zijn van het eene groote werk onzer verlossing, en wij kunnen niet toegeven, dat na een ware rechtvaardig-making bijv. jaren verloopen kunnen, voordat de heiligmaking plaats grijpt. Beiden komen steeds te zamen. „Vergeving der zonden en rechtvaardigmaking. Met kracht komt zij toestroomen, deze levenslucht en uit haar ver-eeniging met het hartebloed van den vernederden zondaar wordt de adem eener heilige liefde geboren.quot; [Tholudi). Wien veel vergeven is, die heeft veel lief. Wie wil deze beiden van elkander losscheuren? Smith daarentegen houdt staande, dat „bewustheid van vergeving en gestadig zondigenquot; samen kunnen gaan. Dit is de toestand der gewone christenen. De christenen naar zijn hart hebben echter een scherp afgeteekendc, tweede innerlijke ervaring van noode. Deze vertoont zich op zulk een heerlijke wijze, „dat het hun gegeven wordt op den weg der overwinning, bestendig en onveranderlijk voort te gaan.quot; Nu komt het
56
„in tien beginne hier en daar voor, dat zij onverhoeds door een misstap, of een zonde, die hen lichtelijk aanvalt, verrast worden.quot; Maar hun hart is toch wezenlijk onderscheiden van den toestand dergenen, die niets hebben dan dit eene; bewustheid van vergeving te hebben ontvangen. „Het is er van onderscheiden als een boek met schoon wil papier, op welks eerste bladzijden nog vlekken te zien zijn, van een boek, dat op ieder bladzijde bezoedeld is.quot; Smith wil er niet van weten, dat steeds met de vergeving tegelijk de heiligende macht het hart binnenstroomt. Hot kruis is troost en kracht te gelijk, en daarom kracht, omdat liet troost is. Wien veel vergeven is, die heeft veel lief.
Maar Smith wil zijn heiligmaking eenzijdig op grond van een innerlijke ervaring als stormender hand veroveren; haar met een daardoor te voorschijn geroepen, slechts eenmaal volbrachte overgave van den wil in volmaaktheid verkrijgen. Haar zedelijke natuur die zich richt op de trapsgewijze tot stand komende zuivering van den wil, haar organische, den geheelen mensch meer en meer doordringende ontplooiing, haar christelijke karakters vormende kracht treedt geheel op den achtergrond. Hij kent niet het stille, geleidelijke verheerlijkt worden in gelijkvormigheid aan het beeld van Christus, onder veel strijd met de altijd nog verzoekende zonde, en geeft daartoe geen gelegenheid. „Wij moeten er ons voor wachten, iets in overprikkeling des gevoels of eigenmachtig als een roof ons toe te eigenen , wat ons later toch niet tot blijvenden troost en steun verstrekt.quot; Niet geheel en al ten onrechte zeide onlangs een kerkelijk orgaan: „Snel rijk, snel zaligquot;, dat is het wachtwoord van onzen tijd.quot; Het aantal bijeenkomsten, waar men op heiligmaking aandringt neemt in Duitschland eer toe dan af. De Neue evangelische Kircheuseiting zeide
57
onlangs naar waarheid: „Wanneer men voortgaat de prediking van de heiligmaking met gedruisch als een nieuwe ontdekking aan te prijzen, dan kan dat op zijpaden voeren, en groote schade doen aan de evangelische nuchterheid en gezonden zin der bewegingquot;! Zelfs tijdschriften eri weekbladen zien in Frankrijk en Engeland en Duitschland het licht, met het doel om de opwekking toe te lichten en haar vorderingen mee te deelen. Wij zien daarin een winste voor de kerk, wanneer onze christelijke kringen op de noodzakelijkheid, den oorsprong en den aard der heiligmaking gewezen worden. Wij achten dat een heilzame reaktie tegen een zekere eenzijdigheid, die zich op vele plaatsen vertoonde, daar men ua het opgewekte, levendige gevoel der diepste zonde, bij de dikwerf overstelpend-zalige ervaring van de zoetheid der genade staan bleef, zonder het christelijke leven als een in Christus wortelend en naar hem zich uitstrekkend organisme te erkennen. Het bloote gevoel, ook liet gevoel der begenadiging is op zich zelf, zoo als de ervaring leert, niet vrij van schokken. Wij hebben een bewuste overgave noodig aan den Heer, een gestadig toenemende heiligmaking. Op ( dien weg is er geen stilstaan; men gaat er vooruit of
achteruit. De „Geloofswegquot; geeft ons telkens weder de verzekerdheid dat zijn leer de oude, echt-evangelische en hervormde is. Wij kunnen dat op menig punt toegeven; ij maar de snelheid van deze methode van heiligmaking is
beslist nieuw. Voor het overige vinden wij bij Smith in meer dan één opzicht veel waarheden, die niet alleen bekend zijn aan ieder, die een weinig thuis is in de
J O
bijbelsche theologie, maar ook reeds lang in praktijk worden gebracht door allé gezonde, evangelische vroomheid. Wij zouden ons verblijden, wanneer hij zijn invloed alleen daartoe wilde aanwenden, om christelijke harten van een
58
onbevredigd iiarzelen tot een geworteld zijn in Christus en tot een gezonde, organisch-toenemonde, evangelische heiligmaking naderbij te brengen. Maar men moet er toch zorgvuldig op letten, dat zijn leer in haar praktische resultaten bij de groote menigte geen schade doe aan het eenige materieele beginsel van het protestantisme, het door \'t geloof alleen (sola fide) en de katholizeerende leer der volkomen heiligheid niet helpe verbreiden. Dat dit gevaar niet denkbeeldig is, blijkt daaruit, dat Smith zelf het noodig geacht heeft zich tegen die verdenking te verdedigen. Van zijn schriftuurlijke heiligheid tot zijn onevangelische, overdreven volkomen heiligmaking is maar een zeer kleine schrede.
Ook Dr. Fabri heeft, bij zijn oprechte waardeering van den zegen, voortkomend uit de Oxforder beweging, zeer ernstig gewezen op het gevaarlijke, dat haar aankleeft. Hij is ter eener zijde beducht voor eigengerechtigheid (katholiek en rationalistisch) en ter anderer zijde voor de meening van zondelooze volkomenheid (mysticisme). Verder waarschuwt hij tegen een mechanisch voortplanten van de beweging door de pers. „Immers gelijk er een metho-disme der bekeering is, zoo zou zulk een beweging ook in oen methodisme der heiligmaking kunnen omslaan , dat nog gevaarlijker zou zijn dan het andere.quot; Nadat Dr. Fabri dit advies had uitgebracht, is Smith ook in het Wupperdal opgetreden. Een diepen indruk heeft hij vooral te weeg gebracht in \'t zendingshuis te Barmen, waar hij in een vergadering van predikanten 2l/3 uur heeft gesproken , en wel met zulk een innigheid en kracht, dat alle diskussie achterwege bleef. Het resultaat van zijn verblijf aldaar kan men gevoegelijk aldus samenvatten: „Velen bleven koel, velen bekenden rijken zegen te hebben ontvangen, sommigen waren in geestdrift ontvlamd.quot; Ook
59
Dr. Fabri heeft den bijzonder gunstigen indruk niet verholen, dien Pearsall\'s christelijke persoonlijkheid door zijn liefde en ootmoed op ieder maakt, die hem ontmoet. Maar hij handhaaft zijn zakelijke bedenkingen, die vooral de eenzijdigheid van zijn leer betreffen, het gemis van theologische gronden, eu het methodistische drijven van de geheele beweging. Maar wie zou zich met Fabri\'s wensch niet vereenigen, dat liet vreemde en ongezonde uitgezuiverd en de zegen behouden blijve? Dat zal geschieden bij een iegelijk, die de bedachtzaamheid betracht. Maar voor hen, die zich door een zekere opgewondenheid laten meeslepen, moeten wij zeer treurige gevolgen duchten, en quot;t is daarom dat wij hier met alle zachtmoedigheid ons oordeel willen opmaken en uitspreken.
Misschien werd uit hetgeen wij meedeelden reeds de slotsom getrokken, dat do Oxforder beweging over \'t algemeen niet ver afstaat van het methodisme. Maar onze bewering, dat tusschen haar en bet methodisme een wezenlijk verband bestaat, al is dit ook onbewust, behoeft een nauwgezet betoog. Wij moeten daarbij zoowel op den inhoud barer leer, als op den vorm waarin zij die hult de aandacht vestigen. Op de vraag: „hoe ontstond het methodisme?quot; gaf Wesley op de samenkomst van 1765 het volgende antwoord: „In 1729 lazen mijn broeder en ik den Bijbel; wij bevonden, dat hij in- en uitwendige heiligheid, vordert. Wij jaagden haar na en wekten anderen op het ook te doen. In 1737 zagen wij, dat die heiligheid ons toekomt door het geloof: in 1738 zagen wij in, dat wij gerechtvaardigd moeten zijn, voordat wij der heiligmaking deelachtig kunnen worden. Maar heiligheid was nog ons doel, heiligheid innerlijk en uiterlijk, en God dreef ons er toe, een heilig volk te verzamelen.quot; Luther en Wesley leeren beiden de evangelische rechtvaardigma-
60
king en heiligmaking. Maar kennelijk begint het nieuwe leven bij Luther met de vergevende genade, bij Wesley met de straffende genade. De kerken van de duitsche en wesleyaansche Hervorming dragen den geest harer stichters. De eene kan van de andere leeren, maar geen van beiden mag er op bedacht zijn de andere in zich op te nemen. Zoo als bekend is hebben reeds Zinzendorf en Wesley verschil gehad over de betrekking tusschen rechtvaardig-making en heiligmaking. Wesley stond in gemeenschap met de moravische broeders in Londen, maar zag later bij hen antinomistische en quietistische neigingen, en schreef daarover in ]740 naar Herrnhut. In 1741 kwam Spangenberg naar Londen, om als bemiddelaar op te treden. Hij denkt aan Wesley als hij toen ter tijd schrijft: ..Wanneer anderen gewagen van hun volkomenheid, dan roemen wij in onze ellende en onze zwakheid en daarin, dat een Lam voor ons geslacht is.quot; Volgens zijn voorstelling is het voornaamste geschilpunt tusschen de methodisten en de Broedergemeente, de leer van Wesley van de „zonde-looze volkomenheidquot; (Leben des Grafen von Zinzendorf), Het gesprek, dat opgeteekend is, tusschen Zinzendorf en Wesley (3 September 1741) maakte de scheiding volkomen. Wij moeten toegeven, dat ook de vertegenwoordigers der Broedergemeente in deze zaak van eenzijdigheid niet zijn vrij te pleiten. (Ür. K. II. Sack, Zeitscher für hist. Theol. 1864, 2 Heft). Twintig jaar verliepen en in de metho-disten-kerk greep een geweldige opwekking plaats. Het is de eenige tijd na de Hervorming, die met de huidige Oxforder beweging een treffende gelijkenis heeft. Hooren wij wat John Wesley aan \'t einde van 1763 daarover schrijft: „In dezen tijd heeft zich dat bijzondere werk vertoond, dat de apostel Paulus „volmaaktheidquot; noemt. Vele personen, zoowel in Engeland als in Ierland, ondervinden
61
zulk een diepgaande en grondige verandering des harten, als zij er nooit een durfden hopen. Nadat zij van hun inwonende zonde diep overtuigd waren geworden, werden zij onmiddelijk daarna zoo vol liefde en geloof, dat de zonde verdween en zij van dien tijd af aan noch trotsch-lieid, noch toorn, noch ongeloof in hun hart vonden. Zij konden zonder ophouden bidden, altijd blijde en in alles dankbaar zijn. Wij mogen nu dat werk vernietiging of opheffing der zonde noemen, het blijft toch altijd zulk een heerlijk werk Gods, dat wanneer wij zijn diepte en\'innigheid in aanmerking nemen, wij bekennen moeten, dat wij het nooit te voren in dit koninkrijk aanschouwd hebben.quot; En wat was het resultaat van deze buitengewone beweging, welke thans in Smith zich wederom vertoont? ,,Het getal leden van de verschillende methodistische kerken nam plotseling en op buitengewone wijze toe.quot; {Jacohi/, t. a. p.) Zal de arbeid van Smith, als de eerste geestdrift bekoeld is, op den duur dezelfde uitwerking hebben ? Een vergelijking van zijn geschriften met die van Wesley staaft ons hun wezenlijke overeenstemming. Slechts een paar plaatsen uit Wesley willen wij aanvoeren, en daarbij vragen: Is het ons niet, alsof wij hier Smith zelf hooren spreken?
1. „Waarom kan de Almachtige de ziel niet heiligen, zoo lang zij in het lichaam is? Kan Hij u niet heiligen terwijl gij in dit huis zijt, zoo goed als in de open lucht? Kan de muur van hout of steen Hem in den weg staan? Zekerlijk niet. Evenzoo kan de muur van vleesch en bloed Hem een oogenblik verhinderen u geheel en al te heiligen. Hij kan u even goed in het lichaam, als buiten het lichaam van alle zonde bevr ijden.quot; (Men lette op deze beschouwing van lichaam en ziel)
\'2. „Een onfienhlilcheHjlee en btijvcmle vrucht van hot geloof, waardoor wij uit God geboren zijn, een vrucht, welke óp
geenerlei wijs er ook maar een uur van kan gescheiden worden is de macht over de zonde — een macht over elke zich vertoonende zonde, over elk verkeerd woord en werk.quot;
\'ó. „Wij moeten wachten op volkomen heiligmaking, of een algeheele verlossing van al onze zonde, of, zoo als de apostel het noemt, op „een voortvaren tot de volmaaktheid.quot; Volmaaktheid nu beteekent: volmaakte liefde.quot;
4. „Bij het vertrouwen, dat God machtig en gewillig is, ons jnisl nu te helpen, moet noodzakelijkerwijs nog iets komen, en wel: een, van God gewerkt vertrouwen en overtuiging, dat Hij het doet. Eerst dan wordt het gedaan. God spreekt tot de ziel: „ü geschiede naar uw geloof!quot; (Verg. mevr. Pearsall Smith). Dan is de ziel gereinigd van ieder smet der zonde; zij is gereinigd van alle ongerechtigheid. Het is van het grootste belang, dat liet oogenhlililielijli geschiede; dat de Heer do zonden verdelge, „door den Geest zijn monds.quot; En zoo doet Hij \'t gewoonlijk ; het is een uitgemaakte zaak, dat door zoo veel getuigen gestaafd wordt, dat ieder onbevooroordeeld mensch het gelooveu moet. Verwacht daarom dit werk ieder oogenblik.quot;
Dezelfde toon weerklinkt in het methodistisch kerklied. Het gezangboek, dat heet: A Collection of hymns for the use of the people called mcthodists, hi/ the nee. John Weslei/ M. . \\, bevat echte parelen van godsdienstige poëzie, al treft men onder do 769 nommers ook veel middelmatigs aan. Juist omdat de „volmaaktheid, volledige heiligmaking of volmaakte liefdequot; van \'t begin af tot die leerstukken behoorde, welke aan hot methodisme zijn eigenaardig, godsdienstig karakter gaven, hooren wij er den weerklank van in \'t kerklied. Wij treffen daar al de gebruikelijke uitdrukkingen aan, als; „de wet der vrijheid van zonde.
6o
de volmaakte wet der liefde; volmaakt geheiligd; hersteld in onzen onzondigen toestand; laat mij weder de hoogte der volmaaktheid bereiken, laat mij nu in niets meer struikelen; o vind de volmaakte heiligheid, de goddelijke gerechtigheid; wat anders is de heerlijke hoop onzer roeping dan de innerlijke volmaaktheid?quot; Dezelfde toon klinkt ons tegen in het overigens innige lied:
Van alle smet, hoe groot en zwart,
Zal liij mijn ziel bevrij\'n;
Aan Jezus geef ik heel mijn hart,
Hein eigen wil ik zijn.
Keert Jezus in tot miju gemoed
Dan vlucht de zonde heen,
En hoor, hij zegt: «Ik kom met spoed,
En leid u. It alleen!quot;
O zij liet lleere naar uw Woord,
Verlos mij nu geheel.
Zie hoe mijn hart u toebehoort.
O wees, o wees miju deel.
Het nadrukkelijk roemen in de bijzondere voorrechten, die het eene evangelisch-christelijk kerkgenootschap heeft boven het andere, is een onvruchtbaar werk. Ieder beware de verleende, bijzondere gaven; late dezen komen tot haar volle ontwikkeling en handhave met de broeders do eenig-heid van geest, zonder daarom hun anders gevoimde christelijke ervaring als een lager trap van geestelijk leven te beschouwen. Wij laten het methodisme alle recht wedervaren. Het heeft zich toch niet alleen door het groote wat het deed, maar ook door oprechte en innige vroomheid bij velen van zijn leden alle aanspraak op zelfstandigheid verworven. Wil men echter een vergelijking maken tusschen de duitsche en de engelsche Hervorming, tusschen Luther (Calvijn, /wingli, Spener, Zinzendorf) ter eener zijde, en Wesley ter anderer zijde, dan ontdekken wij bij
64
eerstgenoemde een zeker overheerschen van de rechtvaar-digmaking, gelijk bij Wesley kennelijk de heiligmaking op den voorgrond treedt. De waarheid wordt ongetwijfeld daar aan getroffen, waar beiden tot haar volle recht komen, en de rechtvaardigmaking in de heiligmaking haar goddelijke, werkdadige kracht ontvouwt en handhaaft. Maar is het wel waar, wat beweerd wordt, dat in de kerken van de groote Hervorming uitgegaan, de heiligmaking zoo zeer veronachtzaamd wordt, dat haar gebrek aan vruchten des geloofs en der liefde haar op de ladder van \'t gods-rijk in elk geval een plaats ouder liet methodisme doen toewijzen? Smith schijnt er zoo over te denken. Dankbaar erkent hij, dat zijn angelsaksische volksstam aan den duitschen stam het fondament van de rechtvaardigmaking door het geloof te danken heeft. Maar dezen dank meent hij op de beste wijze daardoor te openbaren, dat hij Duitschland wijst op „een hooger peilquot; des geloofs. „Velen hebben aHeen de rechtvaardigmaking door het geloof, maar zij willen den rijken erfschat niet aanvaarden, die daarmee hun deel is geworden.quot; Het is niet goed zoo minachtend van de rechtvaardigmaking te spreken. Zij is voor ons op zich zelf het rijkste erfdeel, en is dat daarom, omdat zij de gezonde kiem en aandrift der heiligmaking in ons plant. Met een op zich zelf staand besluit, dat zoo ongeveer in een bepaalde formule haar telkens herhaalde uitdrukking vindt, is deze waarlijk nog niet voleindigd. „Jezus verlost mij nuquot; — dit eerste woord, dat Smith in \'t duitsch heeft leeren uitspreken, zal de duurzame overwinning over de zonde gemakkelijk maken. Hij wordt niet moede, het zelf te herhalen, ten gebruike aan te bevelen, en het in koor door zijn toehoorders te laten uitspreken. Hij hecht aan dit schoone woord als formule te groot gewicht. Het werkelijke afsterven aan de zonde en het
heilig leven is er niet mee te vereenzelvigen, en wordt er ook niet onmiddelijk mee gegeven. Dit korte woord is de zakelijke uitdrukking van de Oxforder opvatting van den eens in \'tgroot verworven, en, in den later telkens voorkomenden strijd des levens steeds bewaarden, zielevrede en zegepraal over de zonde. Een uitstekend godgeleerde der westelijke provincies vindt bij Smith de praktische manier van handelen van den amerikaansohen fabrikant terug. Misschien rekent hij er die wijze van formuleeren ook toe. Daar is toch voor zulke groote samenkomsten en inrichtingen van godsdienstigen aard een praktische aard van noode, een savoir /aire, waarin wij Nederlanders vooral het niet ver hebben gebracht, en waarin de engelschen en amerikanen op verrassende wijze het van ons winnen. Zij maken daarmee op de groote menigte dadelijk een overweldigenden indruk. Smith bezit dit talent in zeldzaam groote mate. Dit blijkt vooral uit het welgeordend plan, volgens hetwelk de samenkomsten met het oog op de ontwikkelings-trappen van de innerlijke ervaringen zijn ingericht, om hot bekende godsdienstige resultaat te verkrijgen. Smith zelf zegt dienaangaande: „De bijeenkomsten van dezen aard hebben volstrekt niet een onbestemd doel, en oen onzekere strekking; maar het zijn bijeenkomsten , die een bepaald doel in \'t oog houden, die een bepaald begin, midden en einde hebben. Deze tien dagen in hun geheel genomen zijn juist als een predikatie, die zij houden, bij welke wij in \'t eerste deel den grondslag leggen, en dan in het tweede deel opbouwen, en in het derde deel daaruit de slotsom trekken.quot; Eerst houdt men een ernstige zelfbeproeving, en elke overlegging elke geheime gedachte des harten wordt blootgelegd, voor zoo verre zij nog niet den Heer ter heiligmaking is toevertrouwd. Zoo ging een hooggeplaatst engelsch geestelijke reeds na
lt;i6
de eerste bijeenkomst te Oxford in tranen langs de straat, en „velen klagen en weenen in de eerste dagen uren, ja nachten lang over hetgeen hun God als zonde heeft leeren kennen.quot; Het tweede bij de samenkomsten is het storm loopen tegen het ongeloof, den wortel der zonden en het halve, gebrekkige christendom. De beloften van den hemelschen Vader moeten niet alleen ernstig overpeinsd, maar ook met vertrouwen aangegrepen worden. Daardoor worden zij de onze. „Met de gansche macht van het gesproken woord en met de gansche macht van den heiligen Geest brengen wij het woord voor de christenen en dn\'n-r/cu lii;l hun op, en leiden het daarheen, dat zij dit woord geloof en een volledig geloof schenken.quot; Hierbij komt dan in de derde plaats de positieve zijde, de heiligmaking. Deze overgave aan den Heer is zulk een karakteristieke handeling, dat zij eens voor altijd verricht is en nooit in denzelfden zin mag worden herhaald. Smith herinnert zich niet, dat hij zich ooit aan zijn God wederom gegeven heeft als een levend offer, nadat hij \'t eens gedaan had. Hij roept uit: ,.o Mocht gij, kind Gods, nog in de eeuwigheid terugzien op dezen namiddag en deze bijeenkomst, waarin gij het alles, wat tot heden uw gemeenschap met God heeft belemmerd, van u hebt gedaan, het ergste en ook het laatste.quot; „Honderden zie ik er hier; ik heb den Heer heden middag gebeden om honderd zielen. Zijn er geen honderd zielen, wien ik de liefde, de barmhartigheid van mijn Jezus toonen kan ?quot; Zoo moeten derhalve do aanwezigen zich-zelf, hun lichamen met alle gaven en talenten , met alles wat zij zijn en hebben, als een levend offer op het altaar leggen, dat Christus is. Dit is de „volkomen overgave.quot; Met haar is het doel der meelinci bereikt, dat de volkomen zielsrust, den sabbath der ziel met zich brengt. Smith vat den gang der zake nog eens kortelijk aldus samen:
67
1. De bepaalde handeling van het afleggen der ons kenbaar geworden zonde.
2. Het bepaalde broken met het ongeloof.
3. De positieve zijde, de beslistheid der volkomen overgave aan God.
Binnen dezen wijden omtrek van het tiendaagsche werk vinden nu de afzonderlijke bijeenkomsten plaats, van welke er te Brighton op één dag dertig gehouden zijn, bijv. Bid-en dank-meetings, morgen- en avond-meetings, mannen-, vrouwen-, predikantenmeetings, bijbel- en vrije samenkomsten, welkomst- eu afscheids-vergaderingen.
Het overleg, dat Smith door de systematische inrichting en de opeenvolging der geestelijke invloeden aan den dag-legt, deze /traclicai iiroceeditif/, spreidt hij ook in dezelfde mate ten toon in uitwendige dingen. In de beroemde engelsche zeebad-plaats Bughton, uit Engeland evenzeer als van het vasteland gemakkelijk te bereiken, heeft hij een bij uitstek gunstig gelegen plek voor de jongste meeting gekozen, welke hij zelf voor de belangrijkste houdt. Hij had met de hotelhouders en de spoorweg-directies praktische afspraken gemaakt; het pavilloen, het stadhuis, de koornbeurs werden kosteloos afgestaan, en de groote Dom bood ruimschoots plaats voor talrijke vergaderingen. Do twee honderd evangeliedienaren van het vasteland overgekomen , genoten niet alleen vrijen overtocht en vrij logies, maar ook de eereplaats op de eerste rijen. Daar hief de predikant Piochnow luide klachten aan over het ongeloof van Duitschland en de onkerkelijkheid van Berlijn. „Wij vinden het noch vaderlandslievend, om in steê van de binnenkamer en de sacristei een engelsche vergadering tot den biechtstoel der duitsche zonden te kiezen, noch ook overeenkomstig met de christelijke wijsheid, om voor engelschen den toestand der anglosaksische landen te roo-
men.quot; Wij kunnen het niet goed heeten, dat men Enge-land maiikt tot den ulgeineenen biechtvader der gcheele wereld, en dat Engeland zich die rol laat welgevallen. Dnitschland heeft nog heden, even als ieder land, zijn eigen en eigenaardige genadegaven, zijn diepzinnigheid en grondigheid, klaarheid en waarheid. Laat ons die gaven ons noch te Oxford, noch te Brighton outrooven laten. Ook prof. Christlieb houdt het er voor, dat do beweging van lieverlede vormen zal moeten aannemen, die „meer of min met onze geheele dnitsche christendom moeten overeenstemmen.quot;\' Ook in Nederland zal rekening moeten worden gehouden met historie en het bestaande. Het is geen geheim, dan Smith zelf heeft verklaard, dat hij, indien hij zich bij een bepaalde kerk moest aansluiten, methodist zou worden. Het blijkt dan trouwens ook, dat de methodisten hem feitelijk houden voor een hunner.
Naast Smith traden te Brighton reeds andere persoonlijkheden op den voorgrond. Allereerst zijn vrouw met haar vrijmoedige en mannelijke rede en gestikulatie. Maar ook zij werd in de schaduw gesteld door Th. Monod en Henry Varley, ofschoon haar uiterst stoute allegorische verklaring van het Oude Testament even frappant als ongerechtvaardigd is.
De methodist Moody bad in samenkomsten van 8000 menschen voor Brighton en zond telkens per telegram derwaarts berichten over. „De wezenlijke heiligheid dei-kinderen üods, de tooverkracht des geloofs, de methode der bekeering trad sterk op den voorgrond.quot; (N, Evang. K. Ztg.). Smith verhaalde, dat zijn vriend Boardmann sinds 30 jaar den sabbath zijner ziel niet verstoord had, en een oude geestelijke trad op en verklaarde, dat hij sinds 30 jaar leefde, zoo rein als Jezus. Ondanks zulke zeer bedenkelijke buitensporigheden willen wij niet de schoone trekken van het
69
christendom vooi\'bij zien, die zich ook te Brighton vertoond hebben : de geestelijke eenheid tusschen duitschers en fran-schen, lutherschen en methodisten, de inkeer tot zich zelf, de krachtige gebeden, het vurig geloof, de grondige heiligmaking.
Springt ons dus na al het gezegde het feit in \'toog, dat Smith en Wesley wat de leer betreft overeenstemmen, wij hebben nu nog te betoogen, dat ook nu nog de methodisten in denzelflen geest als hun geestelijke vader leeren en arbeiden. De leer en kerkorde der bisschoppelijke methodisten (C. 3, 12) zegt; „Welke is de vruchtbaarste weg om Christus te prediken? .. Laat ons krachtig en beslist op uit- en inwendige heiligheid in alle stukken aan dringen.quot; In de kerk-orde van \'t evangelisch genootschap lezen wij: „Wij zijn \'thierin eens, dat wij allen geheel en al van onze zonden kunnen verlost worden — d. w. z. van alle verkeerde neigingen en begeerten.quot; Daarom vermeldt Jacoby terecht als kenmerkend methodistisch dogma de leer van de christelijke volmaaktheid, en zegt later; „Mijn geloof staat vast, dat de Heer het methodisme gebruiken ^al, om ook in Duitschland evangelische heiligheid te helpen verbreiden.\'\' De methodistische Albrechtianen verheugen er zich over, dat Smith de reiniging van alle bcwusle. hcsmelllnr/ des vleesches en geestes „even zoo stellig eischt als de wesleyaansche leer.\'quot; De woorden, waarin men deze zaak uitdrukt zijn ook bij de methodisten onderscheiden. Zoo spreken zij van volkomen overgave, volkomen heil, algeheele heiliging, volmaakte liefde, volmaaktheid, ge-heele verlossing, of ook: „Ik heb nu een geheelen Heiland, of, ik heb den tweeden zegen verkregen.quot; Op dezelfde wijze drukt Smith zich somtijds uit, daar ook hij spreekt van christelijke volmaaktheid, volkomen heiliging. Maar over \'t algemeen vermijdt hij zorgvuldig de methodistische
tennon, en hij iloet zulks, y.oo als tic niethodisten meenon, „omdat zij aanleiding tot misverstand geven kunnen.quot; Hij noemt den toestand van een door het geloof geheiligde „volkomen rust des geloofs, tweede rust, sabbath dei-ziel, een leven van duurzame overwinning over de zonde, reinheid des harten, blijven iu Christus, bevrijding van de zonde, Christus\' gestalte-verkrijging in ons handelen in den geest, en ook: volkomen verlossing, volkomen liefde, volkomenheid der heiligmakingquot;, enz. De woorden zijn een weinig gewijzigd, maar de zin is over \'t algemeen gebleven. Daarom schreef de korrespondent der bisschoppelijke methodisten uit Basel; „Een wezenlijk verschil tusschen hetgeen Wesley leerde en tusschen hem kunnen wij niet ontdekken. De schrijver dezer regelen kun slechts God loven en prijzen voor den zegen, dien hj te Bazel door dezen lieven broeder genoot.quot; Zoo bericht ook een albrechtiaan over een nxfnrder bijeenkomst te Straatsburg, die door Haas, Stokmeyer e. a. geleid werd; „Uitdrukkingen als heiligmaking, heiligheid, christelijke volkomenheid enz., zoo als zij in do Schrift te lezen zijn en door ons gebruikt worden, worden hier zelden of niet gehoord. Desniettemin wordt echter kclz-el/ile ilocl nagejaagd, en zoo als ook de gewone benaming luidde; het volle heil in Christus, de verlossing van alle zonde, en de overwinning over de zonde werd luide geprezen.quot; De methodist Dr. Sulzberger, schrijft over de bijeenkomsten van „het uitverkoren werktuig in Gods handquot; te Frankfort a/M o. a. het volgende; „Wat nog nooit te voren gebeurd is, hoorde men in deze dagen, dat een leeken-prediker in de kerk zoo klaar en krachtig het aanwezige volle heil in Christus verkondigde, een leer die zoo lang verkeerd begrepen en zelfs door velen als een ketterij bestempeld werd.quot; De bischoppelijke methodisten brengen Smith\'s arbeid in zijn
71
geheel onder de methodistische beweging tot bevordering der heiligmaking, en noodigen hem uit, om voorlezingen te houden te Breinen. Zijn leer is het, die niet alleen quot; aan het methodisrae van oudsher eigen is, maar die vooral in den laatsten tijd bij hen hijzonder op den voorgrond treedt, en ook door de Albrechtianen met nadruk voorop gesteld wordt. Wij hebben slechts naar hun eigen woorden te verwijzen. „Onze kei-ken en de niet ons verwante kerkgenootschappen zijn door den Heer in zijn goddelijke voorzienigheid vooral daartoe bestemd, om de in uiterlijke vormen en zouden verzonken christenheid met nieuw leven te bezielen, en heiliijhcid over de aarde te verbreiden.quot; Het evangelisch Magazijn bewijst hoe groot de heiligma-king-beweging in zijn kringen is. Reeds in 1870—71 bevatte het veertien grootere en kleinere verhandelingen over de volkomen heiligmaking geheel in den geest van Smith. Terecht zien de albrechtianen en met hen alle andere methodisten in de oxforder beweging juist die leer op den voorgrond stellen, welke van den beginne tot het wezen van het methodisme behoord heeft. Zij constateeren, dat hunne en andere methodistische predikers juist dezelfde leer van de heiligmaking reeds sinds jaren ook in Duitscli-land inprenten en wel onder veel tegenspraak. Zij hopen nu hij do vrienden der oxforder beweging iu hun waarde erkend te worden, en kunnen niet verklaren waarom in P. Smith wordt toegestemd, wat men van hun predikers niet hooren wilde. Dit laatste evenwel leiden zij af uit een ongegronden afkeer, dien velen koesteren van het methodisme , en uit het feit, dat Smith, als preshijlerinmi, geen gemeente sticht en inricht. Reeds gevoelden zij zich gedrongen den in \'t geloof met hen verbonden Pearsall krachtig iu bescherming to nemen tegen kalm-toetsendo beoordeeling. Van Dr. Fabri, die zijn bedenkingeu in den
i
geest der liefde hoeft uitgesproken, selinjven zij: „Dut is de oude, farizeeuwsche geest, die den Heiland gedurig verweet, dat hij in njn arbeid zicli zoo weinig hield aan de gebruikelijke voorschriften.quot; „De geloovige godsmannen laten zich echter door deze dingen niet op het dwaalspoor leiden, maar arbeiden in den naam van God voort.quot; Maakt een onpartijdig blad de opmerking, dat Smith\'s opvatting van de heiligmaking de beteekenis der zonde verzwakt, de albrechtianen deden daar tegenover \'t verwijt, dat het bewuste blad afdeed van de verdiensten van Christus. Zij nemen opstellen van Smith op in hun tijdschriften, zij drukken geheele verhandelingen van hem over; zij beschouwen het als een beuchelijk teeken des tijds dat te Basel predikanten van de albrechtianen, van de andere methodisten, van de vrije- en de staatskerk gezamenlijk een bijeenkomst organiseeren en houden, „om zich den Heer te heiligen.quot; Zij zijn van meening, dat het pinksterfeest dei-volken nadert, dat het nabij komende pinkster-onweêr geweldig weerklinkt, een geestes-vloed aan \'t opkomen is, terwijl ook Smith uit Berlijn naar Amerika telegrafeert, dat Gods kracht zich machtig openbaart. „Zij verblijden zich over den ontzachlijken invloed door leekenpredi-kers als Var ley (baptist) en Bliss in Amerika, door Moody en Sankey in Engeland, Smith in Duitschland uitgeoefend. Meende laatstgenoemde de noodiging van den macedonisohen man vernomen te hebben: „kom tot ons over (nam. uit Amerika) en help onsquot; — zij hooren haar van alle zijden weerklinken , en hun hart binnen in hen verblijdt zich over de heerlijke tijdingen uit Pruissen, waar God voor hen landen . harten, steden en dorpen opent, en waar het heil niet van de raaf-zwarte Jezus-vijanden (■/esu-mider) (sic) noch van de dooile staatskerk komen kan. Zij schrijven: „O wonder lt;lt;ods; terwijl de duitsche heeren predikanten ijverig bezig
73
waven met het protesteeren togen de leer van de lieilig-making, welke door het evangelisch genootschap en metho-disten-kerk geleerd wordt, straalden holle bliksemstralen van Oxford ook in de staatskerk en wat nu? Een oogen-hlik staan zij ontzet, en reerls houden zij talrijke bijeenkomsten — en hooren nu het volle heil.quot; Kennelijk maken de methodisten de zaak van Smith tot de hunne. „Maarquot; zoo werpt men ons tegen, „Smith maakt hun zaak niet tot de zijne en !at is oen geducht verschil. Hij heeft een objektief kerkelijk standpunt ingenomen. Hij is daarin zoo konzekwent, dat hij in Duitschland nooit zijn intrek neemt bij een lid van een bepaald kerkgenootschap, maar in een hotel, om anderen geen aanstoot te geven, tot welk protestantsch kerkelijk lichaam zij ook behooren mogenquot;. Wij moeten erkennen, dat deze handelwijze zeer verstandig is, wanneer de beweging zich een groote uitbreiding voorstelt in alle christelijke kringen. Doch het is niet van belang ontbloot hier een eenvoudig feit te vermelden. Voordat Smith naar Berlijn ging, is hij nog eeus in Amerika geweest. Daar bracht hij ook een bezoek aan de mannen die aan t hoofd staan bij de albrechtianen en won vooral berichten in omtrent den voortgang der beweging in Duitschland. (Chr. afg. 1875, nr. 7). Hij deelde zijn plan meê, om op het verzoek van hooggeplaatste predikanten en gemeenteleden nog vóór Paschen te gaan naar Berlijn, en zeide onder anderen: Ihe Lord wilt (/ivi! /he people nf Berlin into mij hand, ns he diet nl Oxford, — ..Indien de Heer de inwoners van Berlijn in mijn hand geeft, zoo als Hij het te Brighton heeft gedaanquot; — maar hij verbeterde zich zelf dadelijk en zeide: „doch in de zaak van mijn God ken ik geen indien meer: de Heer doet het naar zijn woordquot;. De „Afgezantquot; voegt er aan toe: „Hij gelooft en twijfelt niet met merkwaardige
kalmte, maai\' even vast en zeker van ilc ovenvinning, spreekt hij van den uitslag die nog moet worden veroverd.\' Hij besprak ook de vraag, of het voor zijn arbeid in Europa niet beter zou zijn, zich door leeraren van onderscheiden kerkgenootschappen te laten ordenen als evangelist. De albrechtianen hebben hem dit echter, gelijk zich denken laat, ontraden. Beschouwen wij \'teen en ander van de Oxforder loertype nog meer van naderbij, dan komen wij tot de slotsom dat de methodisten ook hieromtrent reden hebben op hun standpunt, om over \'t geheel tevreden te zijn. Gedurende het „tiendaagsche werk\' te Oxford speelde de voormalige messenmaker Varley een voorname rol, dezelfde, die later in een manege te New-York zeer druk bezochte methodisten-vergaderingen hield. Ook verwondert het ons niet, dat zich bij Smith hier en daar „sporen van het methodismequot; vertoonen. Het was iets nieuws en werkte op velen zeer aangrijpend, toen hij in \'t Wnpperdal een eivolle kerk uitnoodigde te knielen en in ademlooze stilte zonder woorden te bidden om de komst des H. Geestes. Hij brengt toch twee boodschappen: de eene voor onbekeerden, de andere voor kinderen Gods. Maar bij beiden legt hij steeds den sterksten nadruk op de snelle, plotselinge bekeering. .Jezus verlost mij nu.\'quot; roept hij in \'t Wnpperdal met indrukwekkende stem meer dan eens achtereen uit, en voegt er zelfs één keer aan toe: „Heden, nu, om 7 uur, 20 minuten.quot; Evenzoo treedt overal, waar hij zich wendt tot de kinderen Gods, de vermaning op den voorgrond, om zich oogenblikkelijk, aanstonds aan den Heer geheel en al over te geven, en zich te laten heiligen. Deze eisch wordt op meer dan een plaats in zijn geschriften herhaald. Te Basel verzocht h\'j dat allen zouden opstaan, die juist toen do heiligmaking door \'t geloof gevonden hadden. Verscheiden honderden
10
stDiiilen oj). ïe Berlijn verhaalde hij. dat het een uui-schoonste uren zijns levens was geweest, toen hij kort te voren te Londen was uitgegaan om te prediken, en bij die gelegenheid een voornaam man vóór hem had geloopen met een luidende bel, terwijl hij zelf een groot bord, waarop met groote letters een bijbelspreuk stond, gedragen had, en daarover had gepreekt. Indien de Heer Smith dat een van de schoonste uren zijns levens noemt, dan zie ik niet in, wat hem verhinderen kan hetzelfde te Elberfeld of te \'s Gravenhage te doen. Maar wij ontkennen het niet, dat ons christelijk gevoel er luide tegen protesteeren zou. Meer dan eens is Smith vergeleken met den vromen Tersteegen. \'t Valt niet te loochenen, dat er punten van overeenkomst bestaan tusschen deze beide niet-predikanten, die om het zeerst den nadruk leggen op het innerlijke, geestelijke en geheiligde leven. Maar bij nauwkeurige vergelijking treft ons toch een groot verschil. Wel kent ook Tersteegen do volstrekte overgave, datgene wat hij noemt het „zich vallen laten.quot; Maar het resultaat is bij beiden zeer uiteenloopend. Het kan niet beter worden uitgedrukt dan met een woord van een oud vriend van Tersteegen, dat nadere overweging verdient. Deze toch zeide: „Tersteegen laat den mensch opgaan in Christus, maar Smith laat Christus opgaan in den mensch.quot; Tersteegen\'s vroomheid draagt een duitsch karakter, verraadt overal een stil en diepzinnig gemoed. Het methodistische jagen en hollen, de ontzachlijke vergaderingen, de amerikaansche straatpredikatiën met tekst-borden, het betalen der reiskosten aan hen, die de meetings willen bijwonen — ik geloof niet, dat Tersteegen met dat alles ingenomen zou zijn, er aan mee zou doen. Wel roept men ons toe, dat wij ons aan zulke uitwendige zaken niet moeten stooten, maar op de zaak zelf moeten zien. Doch men vergete niet, dat
wij op den bodem staan van een rlriehonderd-jarige niet alleen kerkelijke, maar ook christelijke ontwikkeling en ervaring. Wij verlaten dien bodem noode, die doorweekt is van het bloed en do tranen onzer vaderen in \'t geloof, en waarop wij , naar den geestelijken mensch, als gegroeid zijn. Moeten wij hem echter verlaten, dnn zal men \'t ons althans niet euvel mogen duiden, dat wij dien nieuwen bo \'om eerst zorgvuldig onderzoeken , voordat wij er onzen voet op zetten, t Zal misschien aan ons liggen, maar de solo-zangen van Sankey kunnen ons tot heden niet behagen, ook al is Smith er hoogelijk mee ingenomen. Geheel anders als bij deze met óversnel tempo gezongen liederen wordt het ons te moede, als wij de gemeente een van onze oude koralen hooren aanheffen.
Vraagt men aan Penrsall Smith, in welke betrekking hij staat tot de bestaande kerken , dan luidt zijn antwoord : .,Ik behoor tot niet een kerk. Ik wil alle kerken dienen, ik wil in alle de onboetvaardigen tot bekeering , de bekeerden tot heiligmaking opwekken; ik wil den band tusschen gemeenten en leeraars niet verzwakken maar versterken. ik arbeid alleen voor Christus en zijn rijken ben er ver van verwijderd, voor een enkele kerk te werken, en verwonder mij er over, dat men op het vasteland mijn volkomen kerkelijke partijloosheid niet begrijpen wil.quot; Wij hebben geen grond, om aan de oprechtheid van zulke verzekeringen te gelooven. Ook achten wij het heil der christenheid niet gelegen in de opwekking van een scherp-geteekend kerkelijk streven. Maar wij houden het daarvoor, dat elke eigenaardig gevormde, gezonde en levende vroomheid op den duur zich zelf een kerkelijk kleed kiezen of weven moet. om naar buiten van anderen zich te onderscheidon, en naar binnen zich te versterken, Spener\'s geest en vroomheid is alle protestantsche kerken binnengedrongen
11
en haar ten goede gekomen. Desniettemin bleef hij, ondanks hevige bestlijding deswege van orthodoxe zijde, aan zijn luthersche beginselen en kerk getrouw, (jok Zinzendorl\' met zijn gloeiende liefde voor Christus, verre verwijderd van alle kerkelijke enghartigheid, vormde en stichtte toch een krachtige gemeente met een gansch eigenaardig karakter, die nog heden bloeit. /00 ook deed Wesley. Dienovereenkomstig moet ook de beweging, waarover wij hier handelen, indien zij van blijvenden aard is, een gemeente-vormende kracht openbaren, zich de een of de andere gestalte scheppen, al geschiedt zulks ook zonder dat de leider het wil of bewerkt, üok Charles Wesley bleef tot afin ziju dood lid van de engelsche staats-kerk en volhardde, in strijd met zijn broeder John, in de meening, dat de bischoppelijke waardigheid vau apostolischen oorsprong is. Toch droeg hij niet weinig bij tot de vorming van de methodistische gemeenten, en wordt hij ook iloor de methodisten te recht als medestichter van Ituii kerk vereerd, ofschoon zij reeds bij ziju leven volstrekt haar goedkeuring niet hechtten aan de successieleer. Ook nu is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat de Oxforder beweging door een krachtige en organiseerende hand geleid wordt op de baan die voert naar een nieuwe kerk, waarin zij haar vaste gestalte aanneemt. Smith herhaalt echter nadrukkelijk, dat hij geen nieuwe kerk wil vormen, en daarom zal het waarschijnlijke resultaat wezen, dat naast een opwekking en verfrissching van \'t leven in de enkele kerken de eigenlijke vruchten der beweging in den schoot zullen vallen van dat genootschap, dat het dichtst staat bij Pearsall\'s leer en leerwijze. Maar dat zijn de methodisten, die zijn optreden met luid gejubel begroet en begeleid hebben. Hun leer, waarmee Smith in hoofdzaak overeenstemt, zou in Duitschland en ons land slechts dan de perken
78
van kleine, methodistische kringen kunnen overschrijden, en op de evangelische gemeenteleden belangrijken invloed oefenen, indien zij door een zoo geëerde persoonlijkheid vertegenwoordigd werd, en in een in kerkelijk opzicht zoo kleurloos gewaad optrad, als Smith vertoont. Reeds nu zoeken de methodisten- de beweging van hem uitgegaan ten hate van hun kl ingen aan te wenden. Kort na de bijeenkomst te Brighton hebben zij een groote, vereenigde, duitsche, godsdienstige vergadering uitgeschreven te Londen, waar ook methodisten-leeraars uit Bremen, Zurich, Basel en Spiers bij hun terugkeer van Brighton optreden, en liederen van Sankey in quot;t duitsch overgebracht gezongen worden zouden. In Wurtemberg waren de methodisten op de vergaderingen door Smith geleid, zeer sterk vertegenwoordigd , en na zijn vertrek spinnen zij, in buitengewone samenkomsten , de draad verder.
Doch wij gaan niet verder. De beweging verwekt niet alleen geestdrift en dank, maar werd ook alreeds onderworpen aan een scherpe kritiek. Na wat wij vroeger zeiden van den strijd tusschen darbysme en methodisme is het te verklaren, dat Darby in een afzonderlijk geschrift Pearsall Smith heeft aangevallen en hem openbare dwalingen ten laste legt. In denzelfden geest laten zich ook de duitsche darbysten uit. Maar ook prof. Bock van Tubingen noemt do geheele beweging een van Oxford uitgaande nieuwe geestelijke /xir/orcB-jacht. \' Dr. Zahn te Hallo noemt haar dweeperij en zielenbedrog. Ook pastor Hoffman heeft zeer ernstige bedenkingen, vooral tegen het veronachtzamen van de leer der sakramenten, de voorstelling van de heiligmaking als van een hooger trap dan de recht-vaardigmaking, de onschriftuurlijke geringschatting van de inwonende macht der zonde en de aan dweeperij grenzende opvatting van do werkingen des heiligen Ooestes. Ten
onzent helilien prof. van Oosterzee en Ds. J. H. dunning Jnr. in veel gelezen stukken hnn beclenkingeu kenbaar gemaakt. In Engeland zijn in een zaakrijke brochure, „The Brighton Conventionquot; gelieeten, de bezwaren vermeld door geloovige mannen van naam tegen deze beweging in \'t openbaar uitgesproken. Wij hebben hier ook onze bedenkingen niet verzwegen, \'t Was er ons echter vooral om te doen, historisch en feitelijk de draden bloot te leggen, welke uit het methodisme loopen door deze beweging. Daaraan toch ontleenden wij het recht, om de zaak van Smith in deze brochure op te nemen. Na al het gezegde meen ik nu den grond te hebben aangetoond voor deze stelling: Üe invloed van het methodisme in de üxforder beweging heeft zich aan ons vertoond, zoo wel in de wijze van haar optreden, als in den inhoud harer leer Wel geven ons haar aanhangers telkens de verzekering, dat zij geen nieuwe leer hebben, maar slechts een nieuwe ervaring van de kracht der oude leer. Dat is nu in zoo verre juist, als de opvatting der heiligmaking, door het methodisme voorgestaan, reeds oud is. Immers zij wordt ons hier voorgedragen. Ware het anders: de dogmatisch zeer nauw toeziende methodisten zouden de meeningen van Smith niet zoo luid en open als volmaakt de hunne erkennen. Ter anderer zijde geven zij zich opmerkelijk veel moeite, om de leer van Smith als een door de kerkbesturen gewenschte en vriendelijk begroete voor te stellen. Zij verbreiden alom het gerucht, dat de evangelische opperkerkeraad te Berlijn zelf door de geschriften van Pcarsall Smith was opgewekt geworden, om hem tot overkomst uit te noodigen, opdat hij \'t geestelijk leven met nieuwen gloed bezielen zou. Waarheid is, dat er zeker in den boezem der duitsche evangelische kerken vele vrienden zijn der Üxforder beweging, gelijk hij er ook telt onder de leden der
80
Ned. Herv. kerk. Wat hun betreft, het zij verre van ons hun geestelijken wasdom, dien zij aan Smith dank wijten, eenigzins in twijfel tc trekken Ook denken wij er uiet aan, hen voor bewuste aanhangers en voorstanders van het methodisme te houden. Maar feitelijk kunnen wij Johannes Berger, den methodisten-predikant der albrech-tianen te Essen, uiet geheel en al ongelijk geven. Nadat hij over de beweging van Smith gesproken en haar een heilig vuur genoeind heeft, dat zich over geheel Duitsch-land verspreiden zal, zegt hij van de duitsche vrienden der heiligmaking: „Wel willen deze lieve vrienden nog altijd zich zoo ver mogelijk houden van het methodisme, en zij tvclen niet, dat zij alreeds metterdaad methodisten geworden zijn.quot; „Maarquot;, zoo zegt ons een vriend der beweging, die het verband doorziet, „is liet dan wèl bezien iets kwaads, als de oude kerken van Duitschland, even als vroeger die van Engeland, op deze wijze eenmaal overdekt worden door de wateren van hot methodisme?quot; Wij onthouden ons hier van een oordeel. Mogelijk is het zeker, dat de beweging van Smith tot een zeer breeden stroom wordt, die ons van zeer nabij in aanraking brengt met het methodisme, zij het niet wat den naam dan toch wat de zaak betreft. De kleinere beekjens worden ons toegevoerd door den ijverigen arbeid der verschillende methodistische kerken en kerkjens, van welke ieder werft voor zijn eigen vaandel. Mocht het derhalve gebeuren, dat de imposante macht van het methodisme zich in Duitschland ontplooit en het luthersch of gereformeerde volk aldaar nog het engelsche, wesleyaansche stempel indrukt, dan is zulks Gods wil, die zulk een belangrijke zaak werkt. Mnar zoo lang dit niet is gebeurd, is het zeker de plicht van alle vrienden der hervormings-kerken, om de in eigen kerk wonende levenskrachten, die nog volstrekt niet uitgeput
81
zijn, zich eigen te maken en ze steeds overvloediger voor de gezondheid en het leven van het volk aan te wenden. Wij begrijpen niet, hoe de redakteur van een kerkelijk blad kan verlangen, dat de kateohismus van Luther naar Smith\'s leer zal herzien en verbeterd worden, en zijn met de „Evang. Kirchenz.quot; van gevoelen „dat het verlangen naar nieuw leven in onze kerk andere wegen tot zijn vervulling zal moeten inslaan, die meer overeenkomen met het duitsche karakter en den geest der evangelische kerk.1\' Van onze nederl. gereformeerde kerk kan volmaakt hetzelfde worden gezegd. Wij ontkennen volstrekt niet, dat er voor ons van Smith te leeren valt, en dat alles wat door hem naar waarheid verkondigd is, dankbaar moet worden aanvaard en gebruikt. Tot een voorbeeld van de wijze, waarop zulks zou kunnen geschieden, moge hier iets een plaats vinden, dat wij ontleenen aan het Duisburger Zondagsblad, over de gelijkenis van bet zuurdeeg: „Kunt gij u zelf het getuigenis geven, dat gij geen gebied van uw zijn en leven acin het zuurdeeg van het evangelie onttrokken hebt, maar dat gij integendeel uw openbaar en uw verborgen, uw amptelijk en uw huiselijk leven Gode ter volkomen heiligmaking overgeeft? Volmaaktheid zal hier op aarde nooit worden bereikt, want wij zullen altijd arme, ellendige zondaars blijven, maar hij is geen christen, die niet met bewustheid al zijn zondige begeerten, neigingen en gewoonten Gode offert en er met beslistheid tegen strijdt, ^u is het onloochenbaar, dat de grens tusschen bewust en onbewust zeer vlottend en voor het menschelijk oordeel niet altijd kenbaar is, daar het bedrog der zonde er verwarrend tusschen beiden treedt; maar het is evenzeer waar, dat vele christenen zich bittere smarten en zware levensbeproevingen besparen zouden , indien zij zich met meer ernst op de heiligmaking
G
82
toelegden. Laat hen daartoe raitsdezen hartelijk zijn opgewekt !quot;
Over \'t algemeen zijn wij op \'t oogenblik geneigd, om rustig te toetsen en af te wachten; ook zijn wij niet onvoorwaardelijk ingenomen met de amerikaansche kerkelijke verhoudingen en toestanden, daar aan gindsche zijde van den Oceaan ondanks alle revivals en talrijk bezette „meetingsquot; het zedelijk leven zoo wel in de huisgezinnen als in den staat lager staat dan bij ons, terwijl de vrede tus-schen al die verschillende kerkgenootschappen ook dikwerf te wenschen overig laat. Wel is het bij ons gewoonte geworden in onderscheiilen christelijke kringen, om onzen kerkelijken toestand als \' hopeloos voor te stellen, en in Amerika\'s kerkelijke regeling een eldorado te zien. Hiervan zijn wij echter ten volle verzekerd, dat de overwinning en de heerschappij van het evangelie niet gebonden zijn aan dezen of genen kerkelijken vorm, hetzij volks- of vrije kerk , en gaarne erkennen wij de bijzondere voordeelen, die aan \'t bezit der laatste zijn verbonden. Doch vooralsnog houden wij vast niet aan een staats- maar aan onze volkskerk. Zij is met onze nationaliteit geworden en ineen gegroeid; gedurende drie eeuwen is zij in ons volksleven zulk een machtige factor geweest, dat wij uit vele wonden zouden bloeden, indien men ons onze kerk ontnemen ging. Het valt niet moeielijk haar gebreken te gispen en buitenland-sche opwekkingen als het laatste en hoogste redmiddel tot kerkherstgl aan te prijzen, en velen zijn ook er toe bereid haar lichtvaardig omver te werpen, haar zonder hartzeer te verlaten. Doch wie ons volk lief heeft, houdt ook aan onze kerk vasi,, totdat God zelf haar ontbindt. Wie onze volkskerk prijsgeeft, geeft ook het gereformeerde karakter prijs van ons volk. Daartoe kunnen wij niet besluiten en niet medewerken.