-ocr page 1-

Li

HOUD IN GEDACHTENIS DAT JESUS CHRISTUS UIT DE DOODEN IS OPGEWEKT, WELKE IS UIT DEN ZADE DAVIDS, NAAR MIJN EVANGELIE.

LEERREDE

2 T I M O T H E ü S II , Vs. 8.

H. F. K O H L B R U G G E,

DOCTOR IN DE GODGKLEERDHE1I»,

ItREDIKANT DER N EDEBLAKDSCH-GER EKOHM EF.K DK GEMEENTE TE EI.BERFKI.O.

UIT HET HOOGDUITSCn.

I

fc

flL.

V

AMSTERDAM, \'

VKKKKIJüBAAK BIJ II. JANSEN, OP HET RüSLAND. 1865.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

LEERREDE (^)

OVER

2 T I M O T H, II, VS. 8.

M. G. Het kan ons niet genoeg voorgehouden worden, dat sedert Christus van de dooden is opgestaan, in Hem eene nieuwe schepping daar staat. quot;Houd in gedachtenis, dat Jesus Christus uit de dooden is opgewektquot;, zoo schreef daarom Paulus aan zijn\' geliefden Timotheus. Ach, wij zijn zoo spoedig van deze groote levenswaarheid afgebragt, die op alle levensvragen een voldoend antwoord vermag te geven. De zienlijke dingen nemen ons zoo ras in en de magt der duisternis is onophoudelijk bezig met eenen sluijer op het zielsoog te werpen, opdat niets gezien worde van al datgene, wat God voor ons geschapen heeft in Christus Jesus, door Hem uit de dooden op te wekken. Gelukt zulks aan deze magt, ach hoe duister wordt ons dan alles! Welk een nacht omgeeft dan onze ziel! Hoe is er dan gan-schelijk geene magt om te baren, al zijn de kinderen tot aan de geboorte gekomen. Is ons de opstanding Jesu Christi voor het zielsoog bedekt en weggerukt, is zij uit de gedachtenis der ziel verdrongen, dan ook de kracht Gods, welke Hij, eens voor altijd, in deze opstanding gelegd heeft, en met welke Hij uit deze opstanding uit, op allen inwerkt, die de kracht zijner opstanding kennen en daarin leven. En

(^) Geliouden 25 April 1852. Ge?.. Psalm 134.

-ocr page 4-

1,EERREDE

is die magt en kracht voor ons zielsoog bedekt, wat is het gevolg anders dan een armzalig leven in ongewisheid en on-kennis Gods, -- eene spoedige verslapping, verlamming aller ledematen bij opkomenden nood, een duister verschiet, een toegeven aan allerlei gedachten van moedeloosheid, ja vertwijfeling, een zien op zijne zonden, een blijven hangen aan eigene onmagt, een blijven liggen op den weg uit vrees dat er zich een leeuw op den weg bevindt, en, om alles te zamen te vatten, wat blijft den mensch over dan een onge-reinigd geweten, dan slaafsche vrees, — en wat is eenmaal het einde? Het is even als het gansche leven geweest is: men bezit alles, maar niet de gewisheid zijner zaligheid. Men heeft God niet vertrouwd, en daarom zijn wil en zijn gebod er aan gegeven zoo vaak het op de proef kwam wat men verkiezen zou: het leven of den dood!

Ach, tot welke dwalingen en tot welk zelfbedrog komt de mensch niet telkens, wanneer hij niet in gedachtenis houdt den uit de dooden opgewekten Jesus Christus. Daarom roep ik met den Apostel Paulus een\' iegelijk\' uwer toe : quot;Houd in gedachtenis, dat Jesus Christus uit de dooden is opgewektquot; !

Beantwoorden wij de volgende vragen :

\\ . Waaraan hebben wij te denken als wij hier den naam Jesus Christus hooren noemen?

2. Wat zijn hier quot;doodenquot;?

3. Welke beteekenis heeft hier voor ons het woord quot;opgewektquot;?

4. Welke vrucht hebben wij er van als wij naar dit evangelie wandelen?

I.

In de openbaring der waarheid; quot;hoe groot onze zonde en ellende is, en hoe wij van al onze zonden en verlorenheid verlost zijn, of verlost mogen wordenquot;, kent de heilige Schrift slechts twee menschen: Adam en Christus; zieRom. 5,

-ocr page 5-

3 2,

OVEP. i2 ÏIMOTH. 2 VS. 8. 5

1 Cor. 15 vs. 45 en 47 en 2 Tim. L2 vs. 5. — Naar onze vJeeschelijke geboorte hebben wij allen den eersten Adam tot onzen stamvader, en is hij het hoofd van ons geslacht. Deze was onder God Heer van de eerste schepping. Hij stond daar in het beeld en naar de gelijkenis Gods, en hij nam voor zich en voor ons de uitvoering op zich van het werkverbond: quot;Doe dat, en gij zult levenquot;. Hij bleef evenwel niet in dal verbond, en bragt alzoo over zich en over ons, over hel geheele menschengeslacht, eeue oneindige schuld. Door zijne ongehoorzaamheid en moedwillige overtreding, die hij op aanhitsing des duivels beging, kwam de zonde in de wereld, en door de zonde de dood. Zoo viel hij dan met ons, met geheel zijn zaad, onder de eeuwige straf, d. i. de* verdoemenis. — Zoo had hij dan zich zelf verdorven, daar toch God hem goed gemaakt had, en had ook alles bedorven wat God gemaakt had; hij is het eigendom, de buit des duivels geworden en des doods, en is als zoodanig onder Gods toorn gekomen. Hij ging uit Gods woord en gebod uit, en zoo had hij dan niets meer van dat alles wat in het Woord is. Aardsch- en vleeschelijkgezind ligt deze mensch in gestadige tegenspraak mei God : zijn geheele zijn is vijandschap legen God. Hij kan en wil ook Gods wel en wil niet meer erkennen. Met al zijne kennis van goed en kwaad houdt hij telkens het kwade voor goed, het goede voor kwaad en heeft verkozen, verkiest en zal verkiezen wat zijn verderf is en , als hij in hel verderf is, houdt hij zich in eigenge-regtigheid staande tegenover God. Het moei evenw\'el toch goed gedaan heeten wat hij de mensch gezegd, gedaan, geleerd heeft, of wel hij verontschuldigt zich en blijft in eigen oog goed, wil het ook beier maken, en God op zijde schuiven om zich zeiven te verheffen op Gods iroon. — God gehoorzamen wil hij niet meer. Hem vertrouwen kan hij niet meer, zoo vaak het op de proef komt, en hij maakt hel telkens erger, hoe meer goedertierenheid hem bewezen wordt.

-ocr page 6-

i.EEKHF.nr:

Dat is Adam, en zoo zijn wij in hem, naar onze geboorte uit hem : quot;Vleeschelijk, onder de zonde verkocht.quot;

Jesus Christus is de tweede, de andere mensch en deze is het Hoofd, de plaatshekleeder der door God uitverkorene menschheid. Deze is de Heer van de nieuwe schepping der genade. Hij, des eeuwigen Vaders eeuwig Woord, werd vleesch. Hij werd ook volkomen deelachtig het vleesch en bloed van al degenen die Hem de Vader gegeven heeft en geven zal, en stond nogtans daar, Hij de geborene uit de maagd Maria, als het evenbeeld Gods. Deze nam voor de zijnen de volbrenging van het eeuwig genadeverbond op zich, en werd voor ons allen die aan zijnen naam gelooven. Borg van dit verbond daardoor, dat hij op zich nam God in onze plaats eene volkomene gehoorzaamheid toe te brengen, de door ons geschondene eere Gods weder volkomen voor ons te verheerlijken, de heilige en eeuwigblijvende Wet, welke wij overtreden hebben voor ons volkomen te vervullen, de zonde aan het hout des kruises in zijn eigen vleesch te laten veroordeelen, de oneindige schuld door ons gemaakt, voor ons tot op den laatsten penning te betalen, de straf die wij over ons zeiven gehaald hebben van ons af en op zich te nemen, die te dragen en alzoo voor ons den dood te sterven, opdat wij met Hem gestorven, met God verzoend zouden zijn in zijn bloed, en weder in Hem in de zalige gemeenschap met God gebragt zijn door zijn leven. Alzoo zoude Hij voor de zijnen verwerven genade, verzoening door voldoening, en bij gevolg eeuwigegeregtigheid: geregtig-heden en sterkte in Hem , den Heiligen Geest en het geloove in waarachtige bekeering, vergeving van zonde, eeuwig leven en zaligheid; daarenboven een goed geweten tot God en allerlei kracht in Hem in den strijd tegen de zonde, den in ons wonenden dood, en den sluwen duivel die niet ophouden wil ons te verslinden.

Dat is de andere, de tweede Adam, Jesus Christus, dien wij met Thomas aanbidden als onzen Heer en onzen God.

c

-ocr page 7-

3 2-^

OVER 2 TIMOTII. 2 vs. H. 7

II.

Deze andere, deze tweede Adam, heeft eenmaal midden onder de dooden gelegen, zoodat Hij met hen dood was. Want als er staat dat Hij van de dooden opgewekt is, zoo is het duidelijk dat Hij vóór die opwekking een doode was geworden te midden van de andere dooden, en als wij zeggen dal Hij een doode was midden onder de dooden, zoo is het duidelijk dat Hij geleefd heeft vóórdat Hij dood was. — Nu is de vraag welke dooden de Schrift hier bedoelt; en daar spreekt het van zelve in de eerste plaats, dat zulke dooden daarmede gemeend zijn, welke van Adam af, en alzoo vóór den dood van Christus gestorven waren; maar het is even zoo duidelijk, dat ook al diegenen daarmede bedoeld worden, die na den dood van Christus zouden sterven en dat ook wij daaronder begrepen zijn. Want ofschoon wij die thans leven, ligchamelijk nog niet gestorven zijn, zoo zijn wij toch voor Gods gerigt allen des doods; want deze uitspraak der verdoemenis is over alle menschen gekomen : quot;Ten dage als gij daarvan eet zult gij den dood stervenquot;. Ik zeg dat wij voor het gerigt Gods allen des doods zijn. Wij liggen voor dat gerigt allen in den dood, en in dezen dood is ons geheele levtn; al ons verzinnen, trachten en doen enkel des doods en ten doode. Dat bewijst het laatste uitblazen van onzen adem, dat wij in het midden\' des doods ons bevinden, want stak de dood niet in ons wij zouden niet sterven. Dat wij voor het gerigt Gods des doods zijn, toont ons de Heilige Schrift op elke bladzijde aan, want de Schrift maakt eene scherpe onderscheiding tusschen dat wat wij allen in Adam zijn en dat wat wij in Christus allen zijn. En dan zien wij van Adams wege niets dan den dood in ons, aan ons en over ons. Immers vóór de bekeering wordt er van ons betuigd dat wij kinderen,des toorns zijn, dat wij.onder den vloek zijn, dat

-ocr page 8-

LE£KII£DK

de eeuwige verdoemenis ons wacht, dat wij dood zijn in zonden en misdaden, — dat wij met ons verstand, onzen wil en onze kracht niets tot stand kunnen hrengen, dan het bewijs leveren dat wij allen onder de zonde zijn, en ons door den dood laten drijven en regeren j dat wij zoo dood zijn, dat wij niets meer kunnen hooren, zien, gewaar worden of begrijpen van de dingen des eeuwigen levens, van de dingen Gods, van die dingen die tot onzen vrede en zaligheid dienen. En na onze bekeering, alle heiligen getuigen het, werkt in ons, als uit ons, ook niets anders dan de dood; niet opzigt tot de wet bij ons enkel vleeschelijk-gezindheid; met opzigt tot de geregtigheid een louter verkocht zijn onder de zonde; met opzigt tot de kracht de hoogste zwakbeid; met opzigt tot het willen en bepalen de hoogste onverstandigheid en verkeerdheid. Een dagelijksch sterven, een aanhoudende dood kwelde en kwelt van den aanbeginne af alle heiligen en maakt hen onbekwaam tot datgene wat voor God goed is, houdt hen in doorgaande geneigdheid tot alles wat van God af is en van God afhoudt, zoodat de mensch, hetzij onbekeerd, hetzij bekeerd, op zich zelve, met al zijn willen en vermogen, met al zijn denken en doen, voor Gods gerigt een doode is en medegeteld wordt en op éénen hoop geworpen met allen die als lijken in het graf bedolven zijn.

Hoe kwam nu de mensch Jesus Christus als een doode, te midden van zulke dooden ? Heeft Hij gezondigd even als wij ? Dat zij verre. Hij was de Heilige Gods, de Heere is Hij uit den Hemel. Wat Hij mensch werd, dat was Hij mensch in onze plaats. God heeft Hem in de wereld gezonden uit enkele toegenegenheid tot ons, en zoo werd Hij vleesch, en toen Hij vleesch werd, werd Hij door God zonde gemaakt voor ons. Zoodra Hij geboren werd uit de maagd Maria en alzoo ons vleesch en bloed deelachtig was geworden , had Hij ons, die Hem van den Vader gegeven zijn, in zich opgenomen. Niet slechts werd Hij wat wij zijn,

8

-ocr page 9-

OVER 2 TIMOTH. 2 VS. 8.

maar Hij nam ons ook in zich op, en stelde zich \'voor ons onder Gods toorn, en liet onze verdoemenis op zich komen — al onze zonden op zich werpen — daarenboven onzen ge-heelen dood en dezen dood stierf Hij voor ons, in de eerste plaats zoolang Hij hier op aarde omwandelde, en voorts volkomen toen Hij met sterke stem aan het kruis uitriep: quot;Het is volbragt!quot; — en nogmaals met sterke stem: quot;Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest.quot;

111.

Gij beseft reeds de meening van het woord quot;opgewektquot;, zoo als het in het Grieksch geschreven staat. quot;Jesus Christus is opgewekt van de doodenquot; of quot;uit dooden is Hij opgewekt.quot; Dat wil zeggen ; God heeft Hem niet midden onder de dooden laten dood blijven , maar Hem weder tot het leven geroepen. En waarom heeft God dat gedaan ? Daarom, dewijl Hij onschuldig en vrijwillig, — daarom , dewijl Hij zich in onze plaats dood onder de dooden gesteld heeft. Want, alzoo heeft Hij den w ille Gods gedaan, dat Hij door uitgieting van zijn eigen bloed, door het er aan geven van zijne eigene ziel ons Gode verzoend heeit — onzen eeuwigen dood uit het midden genomen heeft, en den duivel al zijn regt, magt en geweld over ons ontnomen heeft, zoodat duivel, dood en zonde ons niet meer beheerschen, tegen ons niets meer zullen vermogen en er ook voor ons geene verdoemenis meer bestaat, veeleer de eeuwige genade en een eeuwig leven over ons en in ons is opgegaan; ook al zijne heilsverdiensten en verworvene krachten zóó onze eigene zijn, als of wij zeiven den Hemel verdiend en zeiven de overwinning behaald hadden.

Dat is alzoo de meening der woorden: quot;dat Hij van de dooden opgewekt is.quot; Eerstens dat God Hem geregtvaardigd heeft dat Jesus Christus is de mensch in onze plaats, die voor ons Gode eene volkomenc genoegdoening gebragt heeft

9

-ocr page 10-

LEEKREDE

voor zijne door ons geschondene eer; dat Hij de Wet, het quot;doe datquot; voor ons volkomen vervuld heeft; dat voor Gods aangezigt door Hem de zonde volkomen vy^oend en uit het midden weggenomen is; dat Jesus Christus onze schuld volkomen betaald heeft en dat Hij de straf gedragen heeft die wij over ons gehaald hadden. En alzoo heeft Hij het rijk des duivels geheel verstoord en de eeuwige genade van God voor ons verworven. — En dit niet alleen, maar ook dat onze dood, onze zonde, onze zwakheid ons niet meer beletten zullen om nogtans en juist daarin te ondervinden de alles overtreffende kracht Gods aan ons, die gelooven.

Daarvan schrijft de Apostel Paulus zeer liefelijk en vertroostend in zijnen brief aan die van Efeze I, vs. 17—23, waaruit aan het licht komt hoe het eigenlijk met Gods heiligen gesteld is, en wie het uitwerkt dat zij over alles heen komen en in elk opzigt de overwinning wegdragen. Dat geeft de Apostel ook te verstaan in den 2den Brief aan die van Corinthe, Gap. 4, vs. 11, want ofschoon daar sprake is van het bijzondere lijden, dat de Apostel als prediker der gereg-tigheid die voor God geldt en als getuige van het lijden Christi te lijden had, — zoo is het toch gewis dat dit lijden over de geheele broederschap gaat die in de wereld is, en welke bij dat getuigenis en Evangelie volhardt daar zij niet anders kunnen.

Dat is dus hier de meening des Apostels, dat Jesus Christus, wat Hij gestorven is, der zonde gestorven is, eens voor altoos, en dat Hij Gode leeft wat Hij leeft; dat bij gevolg ïimotheus het daarvoor houden zoude, en wij allen zoo wij gelooven, het daarvoor te houden hebben dat wij der zonde gestorven zijn, en Gode levende zijn in Christo Jesu onzen Heer.

Nog eens, dat is de meening des Apostels, en de beteeke-nis des Apostels van de woorden : quot;Jesus Christus is een van de dooden opgewekte:quot; dat Jesus Christus niet meer dood is, dat. Hij niet meer in de niagt des doods zich bevindt, dat de

10

-ocr page 11-

OVER ^ TIMOTH. 2 VS. 8.

Vader Hem in de hel niet verlaten heeft, ook niet toegelaten heeft dat Hij de verderving zou zien; dat Hij niet te schande geworden is, toen Hij den wille Gods gedaan heeft en Zijn gebod gehouden heeft; dat de dood Hem niet heeft kunnen houden, dat de smerten des doods zich hebben moeten ontbinden ; dat Hij als Levensvorst en Verwinnaar midden uit de dooden is te voorschijn gekomen; en dat Hij nu eeuwig leeft en aan de regterhand des Vaders zit als bezitter en erfgenaam van alles, niet voor zichzelven maar ten goede zijner Gemeente, welke als met Hem opgewekt en in het He-melleven overgezet is. Zoo is dan ook geen dood meer bij magte ze ten onder te houden, veeleer moeten alle smerten van eiken dood welke zij lijdt zich oplossen, en zij dagelijks ondervinden de geweldige kracht en magt, met welke God in de zijnen werkt uit de opstanding Jesu Ghristi; opdat zij van daar neme leven vóór en na, eeuwig leven, geregtig-heid en sterkte te midden van haren dood.

IV.

Dal alles dagelijks te ondervinden zou de vrucht zijn, welke ïimotheus daarvan hebben zou, zoo hij zulks in ge-r dachtenis hield. - Dat moest den geliefden Timotheus een waar Evangelie zijn, wat de Apostel hier aan hem schreef, te meer daar de Apostel er op laat volgen: quot;uit den zade Davids.quot; Want de wijze waarop God zijne belofte aan David vervuld had, was gansch wondervol, die was door het onmogelijke doorgegaan; nogtaus was het gekomen, door al het onmogelijke heen , trots alle tegenwerking; dat was ook de inhoud van het Evangelie dat de Apostel Paulus gepredikt had, waarom hij liet volgen: quot;naar mijn Evangelie.quot;

Timotheus leefde te midden van allerlei soort Phariseën; onder valsche broeders; onder velen, bij wien alles nog niet in den dood gegaan was; onder dezulken die bij hunne wets-

11

-ocr page 12-

LEERREDE

vertooningen eenen schoonen schijn .hadden, veel woorden maakten, doch de kracht verloochenden en verwierpen. Hij zelf was nog niet van die dingen los, die het vleesch voldoen , zocht het nog in oude hoeken, in gestalten, en was zelf nog maar al te zeer geneigd, van het Woord, van dat wat God in Christus gedaan en daargesteld had tot heil van den armen zondaar, zich af te laten dringen. Van den anderen kant, al mogt hij zich tegenover menschen bevestigd en vastgesteld bevinden, toch was de inwonende zonde en de magt van allerlei dood hij hem werkzaam, hem ter neder te houden, hem slap te maken in den goeden strijd om het geloof. Daar ontvangt hij nu echter de troostvolle boodschap, dat hij zich volstrekt niet heeft in te laten met den veel-soortigen dood in hem en om hem heen, maar hij hebbe Jesus Christus, den uit de dooden opgewekte, in gedachtenis te houden. — Doch in welke gedachtenis? In de vleeschelijke of in de geestelijke? — O, het is buiten twijfel dat Paulns hier de geestelijke gedachtenis meent, want vleesch kan daar niet aan denken dat Christus van de dooden opgewekt is. Timotheus echter, als mensch Gods, moest daaraan blijven denken. Was hij het dan vergelen ? O gewisen die woorden zullen hem wel ter geschikter ure toegekomen zijn. Want in onze gedachtenis blijven dood en zonde, lijden en gevaar en honderden bedenkingen van vleeschelijke overleggingen, als ook van moedeloosheid en ongeloof hangen. Wat ons pijn veroorzaakt, wat ons in nood brengt, dat houdt ons bezig, maar het middel waardoor wij uit allerlei nood uit, over allerlei zwakheid heengeholpen worden, daaraan blijven wij nooit gedachtig. Daarom bragt Panlus zijnen Timotheus thans dit middel, daarom den Middelaar in herinnering, daarom brengt het Woord ook ons den Heiland in herinnering.

Wat werkt het uit? Als wij, die geestelijk, die aan God geloovig geworden zijn , slechts aan deze daadzaak denken, dat Jesus Christus van uit de dooden opgewekt is, zoo dringt ons deze gedachte van zelve tot liefde cn van liefde tot hoop

is

-ocr page 13-

OVER 2 TIMOTH. 9 VS. 8.

en van de hoop tot geloove; gelijk dan ook de Apostel Pau-lus op eene andere plaats schrijft; quot;Zijn wij met Christus gestorven, zoo gelooven wij ook dat wij met Hem leven zullen, en weten dat Christus van de dooden opgewekt zijnde nu niet meer sterft; de dood zal nu niet meer over Hem heer-schen.quot;

Dat is alzoo de vrucht, als wij aan deze daadzaak blijven denken; dat God Jesus van de dooden opgewekt heeft: dat wij ons aan zulk eene daadzaak als zeker en gewis geschied, houden , te weten dat wij mogen gelooven mede in zijne opwekking uit de dooden met Hem opgewekt te zijn. Al moge naar het zigthare niets dan het tegendeel aanwezig zijn, zoodat wij niets dan den dood in ons voelen en gewaar worden, hoe hij ons met zijnen prikkel d. i. de zonde steekt en voortdrijft, en wij ook niet anders zien dan dat wij vergaan in zulk een\' toestand van ellende, nogtans als wij in geloove het voor gewis houden, de dood heerscht niet meer over Christus, wij het ook voor zeker houden, dat hij geen Heer meer over ons is, maar dat onze Heer is Hij die regeert met genade , en die zijne verworvene geregtigheid hij ons en in ons verheerlijken zal, zoo ook zijne kracht in onze zwakheid en zijn leven in onzen dood, want wij zijn opgewekt met Hem.

Zoo wij zulks doen en zoo vaak wij zulks doen, dan doet zich alles spoedig anders voor, zoodat zonde, dood, duivel en wereld onze ziel en innerlijken mensch niet in hunne magt kunnen houden en ook ten laatste met den uitwendigen mensch niet meer doen kunnen wat zij willen. Want als wij in gedachtenis houden dat Jesus leeft en met de dooden niets meer te doen heeft, dan is ook ras het geloof aanwezig aan deze daadzaak en dit Woord dat het alzoo waarachtig is, en wanneer het geloof aan die daadzaak en dat Woord er is, dan verheerlijkt zich ook spoedig de kracht welke in deze daadzaak en dit Woord ligt in ons en tegen de vijanden on-\' zer zielen , — zoodat wij ofschoon dood in ons zeiven evenwel leven in Hem, en de eene zege voor, de andere na, weg-

13

-ocr page 14-

LEEliKEDE

voor zijne door ons geschondene eer; dat Hij de Wet, het quot;doe datquot; voor ons volkomen vervuld heeft; dat voor Gods aangezigt door Hem de zonde volkomen verzoend en uit het midden weggenomen is; dat Jesus Christus onze schuld volkomen betaald heeft en dat Hij de straf gedragen heeft die wij over ons gehaald hadden. En alzoo heeft Hij het rijk des duivels geheel verstoord en de eeuwige genade van God voor ons verworven. — En dit niet alleen, maar ook dat onze dood, onze zonde, onze zwakheid ons niet meer beletten zullen om nogtans en juist daarin te ondervinden de alles overtreffende kracht Gods aan ons, die gelooven.

Daarvan schrijft de Apostel Paulus zeer liefelijk en vertroostend in zijnen brief aan die van Efeze I, vs. 17—23, waaruit aan het licht komt hoe het eigenlijk met Gods heiligen gesteld is, en wie het uitwerkt dat zij over alles heen komen en in elk opzigt de overwinning wegdragen. Dat geeft de Apostel ook te verstaan in den 2den Brief aan die van Corinthe, Gap. 4, vs. 11, want ofschoon daar sprake is van het bijzondere lijden, dat de Apostel als prediker der gereg-tigheid die voor God geldt en als getuige van het lijden Christi te lijden had, — zoo is het toch gew\'s dat dit lijden over de geheele broederschap gaat die in de wereld is, en welke bij dat getuigenis en Evangelie volhardt daar zij niet anders kunnen.

Dat is dus hier de meening des Apostels, dat Jesus Christus, wat Hij gestorven is, der zonde gestorven is, eens voor altoos, en dat Hij Gode leeft Wat Hij leeft; dat bij gevolg Timotheus het daarvoor houden zoude, en wij allen zoo wij gelooven, het daarvoor te houden hebben dat wij der zonde gestorven zijn, en Gode levende zijn in Christo Jesu onzen Heer.

Nog eens, dat is de meening des Apostels, en de beteeke-nis des Apostels van de woorden : quot;Jesus Christus is een van de dooden opgewekte;quot; dat Jesus Christus niet meer dood is, dal. Hij niet meer in de niagt des doods zich bevindt, dat de

10

-ocr page 15-

OVER y TIMOTII. 2 VS. 8.

Vader Hem in de hel niet verlaten heeft, ook niet toegelaten heeft dat Hij de verderving zou zien; dat Hij niet te schande geworden is, toen Hij den wille Gods gedaan heeft en Zijn gebod gehouden heeft; dat de dood Hem niet heeft kunnen houden, dat de smerten des doods zich hehhen moeten ontbinden ; dat Hij als Levensvorst en Verwinnaar midden uit de dooden is te voorschijn gekomen; en dat Hij nu eeuwig leeft en aan de regterhand des Vaders zit als bezitter en erfgenaam van alles, niet voor zichzelven maar ten goede zijner Gemeente, welke als met Hem opgewekt en in het He-melleven overgezet is. Zoo is dan ook geen dood meer bij magte ze ten onder te houden, veeleer moeten alle smerten van eiken dood welke zij lijdt zich oplossen, en zij dagelijks ondervinden de geweldige kracht en magt, met welke God in de zijnen werkt uit de opstanding Jesu Christi; opdat zij van daar neme leven vóór en na, eeuwig leven, geregtig-lieid en sterkte te midden van haren dood.

IV.

Dat alles dagelijks te ondervinden zou de vrucht zijn, welke Timotheus daarvan hebben zou, zoo hij zulks in ge-7 dachtenis hield. Dat moest den geliefden Timotheus een waar Evangelie zijn, wat de Apostel hier aan hem schreef, te meer daar de Apostel er op laat volgen: quot;uit den zade Davids.quot; Want de wijze waarop God zijne belofte aan David vervuld had, was gansch wondervol, die was door het onmogelijke doorgegaan ; n o g t a n s was het gekomen, door al het onmogelijke heen , trots alle tegenwerking; dat was ook de inhoud van het Evangelie dat de Apostel Paulus gepredikt had, waarom hij liet volgen: quot;naar mijn Evangelie.quot;

Timotheus leefde Ie midden van allerlei soort Phariseën; onder valsche broeders; onder velen, bij wien alles nog niet in den dood gegaan was; onder dezulken die bij hunne wets-

II

-ocr page 16-

LEERREDE

12

vertooningen eenen schoonen schijn .hadden, veel woorden maakten, doch de kracht verloochenden en verwierpen. Hij zelf was nog niet van die dingen los, die het vleesch voldoen , zocht het nog in oude boeken, in gestalten, en was zelf nog maar al te zeer geneigd, van het Woord, van dat wat God in Christus gedaan en daargesteld had tot heil van den armen zondaar, zich af te laten dringen. Van den anderen kant, al mogt hij zich tegenover menschen bevestigd en vastgesteld bevinden, toch was de inwonende zonde en de raagt van allerlei dood bij hem werkzaam, hem ter neder te houden, hem slap te maken in den goeden strijd om het geloof. Daar ontvangt hij nu echter de troostvolle boodschap, dat hij zich volstrekt niet heeft in te laten met den veel-soortigen dood in hem en om hem heen, maar hij hebbe Jesus Christus, den uit de dooden opgewekte, in gedachtenis te houden. — Doch in welke gedachtenis? In de vleeschelijke of in de geestelijke? — O, het is buiten twijfel dat Paulus hier de geestelijke gedachtenis meent, want vleesch kan daar niet aan denken dat Christus van de dooden opgewekt is. Timotheus echter, als mensch Gods, moest daaraan blijven denken. Was hij liet dan vergeten ? O gewisen die woorden zullen hem wel ter geschikter ure toegekomen zijn. Want in onze gedachtenis blijven dood en zonde, lijden en gevaar en honderden bedenkingen van vleeschelijke overleggingen, als ook van moedeloosheid en ongeloof hangen. Wat ons pijn veroorzaakt, wat ons in nood brengt, dat houdt ons bezig, maar het middel waardoor wij uit allerlei nood uit, over allerlei zwakheid heengeholpen worden, daaraan blijven wij nooit gedachtig. Daarom bragt Paulus zijnen Timotheus thans dit middel, daarom den Middelaar in herinnering, daarom brengt het Woord ook ons den Heiland in herinnering Wat werkt het uit? Als wij, die geestelijk, die aan God geloovig geworden zijn, slechts aan deze daadzaak denken, dat Jesus Christus van uit de dooden opgewekt is, zoo dringt ons deze gedachte van zelve tot liefde en van liefde lol hoop

-ocr page 17-

OVER 2 T1MOTH. 3 VS. 8.

en van de hoop tol geloove; gelijk dan ook de Apostel Pau-lus op eene andere plaats schrijft: quot;Zijn wij met Christus gestorven, zoo gelooven wij ook dat wij met Hem leven zullen, en weten dat Chris:tus van de dooden opgewekt zijnde nu niet meer sterft; de dood zal nu niet meer over Hem heer-schen.quot;

Dat is alzoo de vrucht, als wij aan deze daadzaak blijven denken,- dat God Jesus van de dooden opgewekt heeft: dat wij ons aan zulk eene daadzaak als zeker en gewis geschied, houden , te weten dat wij mogen gelooven mede in zijne opwekking uit de dooden met Hem opgewekt te zijn. Al moge naar het zigtbare niets dan het tegendeel aanwezig zijn, zoodat wij niets dan den dood in ons voelen en gewaar worden, hoe hij ons met zijnen prikkel d. i. de zonde steekt en voortdrijft, en wij ook niet anders zien dan dat wij vergaan in zulk een\' toestand van ellende, nogtans als wij in geloove het voor gewis houden, de dood heerscht niet meer over Christus, wij het ook voor zeker houden, dat hij geen Heer meer over ons is, maar dat onze Heer is Hij die regeert met genade , en die zijne verworvene geregtigheid hij ons en in ons verheerlijken zal, zoo ook zijne kracht in onze zwakheid en zijn leven in onzen dood, want wij zijn opgewekt met Hem.

Zoo wij zulks doen en zoo vaak wij zulks doen, dan doet zich alles spoedig anders voor, zoodat zonde, dood, duivel en wereld onze ziel en innerlijken mensch niet in hunne magt kunnen houden en ook ten laatste met den uitwendigen mensch niet meer doen kunnen wat zij willen. Want als wij in gedachtenis houden dat Jesus leeft en met de dooden niets meer te doen heeft, dan is ook ras het geloof aanwezig aan deze daadzaak en dit Woord dat het alzoo waarachtig is, en wanneer het geloof aan die daadzaak en dat Woord er is, dan verheerlijkt zich ook spoedig de kracht welke in deze daadzaak en dit Woord ligt in ons en tegen de vijanden on-\' zer zielen , — zoodat wij ofschoon dood in ons zeiven evenwel leven in Hem, en de eene zege voor, de andere na, weg-

13

-ocr page 18-

LEERKEDE

dragen uit iederen schijnbaar verlorenen slag. — Want dat zijn geene fabelen en het is geen leugen dat Jesus leeft; eer zal duivel en dood en al wat deze waarheid bestrijdt gelogen hebben, want het Leven Jesu heeft in zijne dooden eene ten leven, ter geregtigheid, tot allen Gode welbehage-lijken wandel, ja eene Godverheerlijkende, door alles heen-brekende onwederstaanbare mast.

o

Daarom roep ik u kinderen Gods ook toe: Houdt in gedachtenis, enz. En mogt bij u de vraag opkomen: Wat hebben wij dan daarvan? Zoo antwoord ik; Dit hebt gij er van, dat gij het ondervindt als gij in nood komt te zitten, dat wij zijne opstanding niet te vergeefs in gedachtenis houden, veeleer door het bloote denken daaraan ons ras uit den ruischenden kuil voelen opgetrokken.

Ulieden echter, wien het apostolische Woord niets schijnt te zeggen, ulieden roep ik toe: Waakt op gij die slaapt, en staat op van de dooden, en Christus zal over u lichten!

Hoe gaarne zoude ik velen onder u, die zich geene rekenschap weten te geven of dit waarheid, of dit leven voor u is, willen opmerkzaam maken dat de Apostel niet schrijft: Houdt in gedachtenis dat gij met Christus van de dooden opgewekt zijt, maar: dat Christus van de dooden opgewekt is. Hoe procedeert gij toch zoo lang met uwen dood? met den dood in u? Zoo wordt gij van den dood vastgehouden. Jesus Christus is van de dooden opgewekt — denkt daaraan! — en alle vijanden zullen u moeten loslaten want gij zult u zelven ook moeten loslaten, als ook het leven in eigene hand.

Doch daarbij blijft het: Gods Woord en bevel moeten geloofd, gehouden, uitgerigt zijn, midden in den dood, — zóó komt zijn rijk — zóó wordt zijn Naam geheiligd — wij vermogen het niet, dat is eene uitgemaakte zaak; doch als wij gelooven dat God Jesus van de dooden heeft opgewekt, dan komt het wel, wat er zijn moet, het komt zonder ons toedoen, het Woord doet het zelf, het Woord des Levens; maar het wordt in het binnenste en naar buiten ondervonden, dat

I-i

-ocr page 19-

3 quot;4

OVER 2 TIMOTH. 2 VS. 8. 15

liet Woord het doet. Daarin nu heeft God het heil en de hulp gelegd dat wij die ondervinden in onzen dood, wanneerwij daaraan gedenken; Gij Heere Christus, zijt mijn leven in mijnen dood, zoo neem ik dan tot U mijne toevlugt, en zie van mijzelven af. Amen.

-ocr page 20-

gt;/ ■ ^ t TfMlóöSo

A S5503

Bij den Boekliandelaar H. JAN.SEN zijn van denzelfden Auteur verkrijgbaar ;

OP GOEDEN VRIJDAG, Korte Stichtelijke Gedachten. Prijs 20 Ct.

ONZE HEER VOOR KAJAFAS EN PILATUS. 4 Leenedenen. Prijs 40 Ct.

DE VOETWASSCHING. Johannes 13, vs. 1—17. Leerrede. Compr. druk. Prijs 5 Ct.

HET MOORDENAARS GELOOF. Leerrede. Prijs 10 Ct.

BAR-ABBAS OF JESUS CHRISTUS. Leerrede. Prijs 15 Ct.

HET GEZANG DES HEEREN. Leerrede over 2 Chron. 29, vs. 27. Prijs 10 Ct.

DE GENADEVOLLE VERBORGENHEID VAN DEN GROOTEN VERZOENDAG, naar het 16de Kap. van Leviticus.

Prijs 20 Ct. Compr. druk 10 Ct.

DE GEESTELIJKE STRIJD EN WAPENRUSTING. 4 Leerredenen over Efeze 6, vs. 10—18. Prijs 40 Ct.

HEERE! BEKEER ONS TOT U, ZOO ZULLEN WIJ BEKEERD ZIJN. Leerrede over Klaagl. Jeremia, Kap. 5, vs. 21a. Prijs 10 Ct. Compr. druk 5 Ct.

LEERREDE OVER GENESIS III, later opgeschreven en uitvoeriger bewerkt. Prijs 20 Ct.

-ocr page 21-
-ocr page 22-
-ocr page 23-
-ocr page 24-