DER
LEIDDRAAD BIJ HET HOOGER ONDERWIJS.
DER
LEIDDMAD BIJ HET ÏÏOOGER ONDERWIJS.
VAN
Derde, naar de laatste uitgave verbeterde, eu veel vermeerderde druk,
DOOE
Predikant te Zwartsluis.
UTEECHT,
Bij de verschijning van deze tweede uitgaaf is een enkel woord vooraf noodzakelijk.
De buitengewoon gunstige ontvangst van den eersten druk, heeft mij de verpligting opgelegd mij wel te beraden hoe ik te handelen had met eene vernieuwde uitgave.
Naar het oordeel van velen moest het leerboek van Kurtz eenige belangrijke veranderingen ondergaan, om zijne bruikbaarheid voor ons Vaderland en Kerkgenootschap te verhoogen.
Dit toestemmende heb ik, met mijnen broeder A. van Toorenenbergen, predikant te Groningen, over een en ander sprekende (en gaarne dank ik hem voor zijne, door mij zeer gewaardeerde ondersteuning in deze), besloten, datgene wat mij voorkwam wezentlijke leemten te zijn, te wijzigen.
Alzoo zijn de hoofdzaken van het algemeen Kerkregt ter noodiger plaatsen telkens ingevoegd; — de Kerkgeschiedenis van de Christelijke Kerk in ons Vaderland, zooveel zulks ons noodig scheen mede opgenomen; — en tevens de geschiedenis van de zoogenaamd Oud-bisschoppelijke C Ier es ie, of de Kerk van Utrecht volgens de nieuwste bewerkingen, vooral van Dr Bennink Janssonius, geheel omgewerkt. Blijkbaar toch heeft de geleerde Schrijver de Nederlandsche geschiedenis niet met de noodige zorg behandeld. Zoo ook is hier en daar het eenzijdig Luthersche standpunt, waar dat de waardering van onze Hervormde Kerk benadeelde, in aan-teekeningen aangewezen, omdat ik zelfs daar het oorspronkelijke werk van Dr kurtz wilde wedergeven, zonder der historische trouw in het minst te schaden. — Meer mogt ik
niet, omdat de omkeering van het geheele werk, een geheel anderen arbeid zou vereischen, dan ik mij vermeende te
mogen veroorloven.
Ik hoop, dat allen, die zich aan de beoefening der kerkgeschiedenis wijden, zullen ondervinden, dat dit werk in zijne tweede uitgave in bruikbaarheid zeer heeft gewonnen.
J. E. van TOORENENBERaEN.
Wageningen, 1 J unij 1873.
Bij het verschijnen van dezen derden druk, behoef ik weinig bij het bovenstaande te voegen. Ook thans bleek het, uit de herhaalde aanzienlijke oplage, dat dit leerboek steeds buitengewoon gunstig ontvangen, in eene bestaande behoefte voorziet. Aan beknoptheid en duidelijkheid paart het de meest wenschelijke volledigheid.
De methodische groepering der vele en ongelijksoortige onderwerpen, die de Kerkgeschiedenis omvat, is in de eerste plaats noodzakelijk. Hierdoor kan men steeds de behandelde hoofdzaken in haar verband gemakkelijker overzien, en telkens tot eenig punt, dat men zich wil herinneren, ligter terugkeeren. Door deze methodische inrigting wordt aan dit leerboek dan ook met regt boven anderen de voorkeur gegeven, en maakt het den jongelieden de beoefening dei-kerkgeschiedenis gemakkelijk. Ook aan deze uitgave is veel toegevoegd en tot heden bijgewerkt.
Moge dit „Leerboek der Kerkgeschiedenisquot; alzoo verder aan het doel beantwoorden en den herlevenden zin voor eeue grondige beoefening dezer wetenschap opwekken.
J. E. van TOORENENBERGEN.
Zwartsluis, September 1884,.
INLEIDING TOT DE GESCHIEDENIS DER CHRISTELIJKE KERK.
blz.
§ 1. Begrip en omvang van de geschiedenis der christelijke kerk................ '■
§ 2. Verdeeling der kerkgeschiedenis in tijdvakken. ... 1.
DE VOORBEREIDING TOT DE CHRISTELIJKE KERK.
De vóórchristelijke wereld in hare betrekkingen tot het christendom. | ||||||||||||||||||
|
DE OUDSTE GESCHIEDENIS DER CHRISTELIJKE KERK.
Eare stichting en eerste gesteldheid in de apostolische eeuw. Tot omstreeks het jaar 100 n. Chr.
11. 11. 12.
14.
15.
9. Karakter der oudste geschiedenis . . .
10. Het leven van Jezus.......
11. De zendelingswerkzaamheid der apostelen
12. Joodsche en heidensche tegenwerking .
13. Joden- en heidenchristendom ....
VIII INHOUD.
biz.
§ 14. Inrigting der gemeenten en tucht........16.
I. De genadegaven.
II. Gemeenteambten.
§ 15. Leven en oeredienst............18.
§ lü. Leer en dwaalleer.............19.
I. De drie grondrigtiugen der christelijke leer.
II. De ketterijen van den apostolischeu tijd.
OUDE KERKGESCHIEDENIS.
Tol op Karei den tjroole, van hel jaar 100—800. § 17. Karakter der oude kerkgeschiedenis.......21.
BJ5KSTE TIJDVAK DER OUDE KERKGESCHIEDENIS
Tol op Conslantijn den groole, van het jaar 100—323.
§ 18. Strijd en tegenwerking van het jodendom en heidendom buiten het christendom tegen de kerk .... 22.
I. Het jodendom.
II. Heidensche staatsmagt en volkswoede. IH. Christenvervolgingen.
Trajanus, —Hadrianus.
IV. Marcus Aurelius, — Septimius Severus, — Alexander Severus, — Philippus Arabs, — Decius, — Valerianus, — Gallienus.
V. Diocletianus. — Constantijn,
VI. De strijd op letterkundig gebied.
VII. De uitbreiding des Christendoms. § 19. Het gevaar der kerk van wege het jodendom en heidendom binnen het christendom........27.
I. Judaiserende secten.
II. Het gnosticismus.
III. Het egyptische gnosticismus — Het syrische gnosticismus.
IV. De voornaamste heiden-christelijke gnostieken. V. De ebionietische gnosis.
VI. Het manicheïsmus.
§ 20. De inwendige regeling der kerk........33.
§ 21. Kerkelijke tucht en christelijk leven.......34.
§ 22. De christelijke eeredienst •.........35.
I. Godsdienstige vergaderplaatsen.
II. Christelijke feesten.
III. Strijd over het paasehfeest.
IV. De doopsbediening.
V. De avondmaalsviering.
§ 23 Pogingen ter hervorming en scheuring......39,
I. De montanistische hervorming.
IX. De novatiaansche scheuring.
INHOUD.
biz.
§ 24. Dc dogmatische en apologetische werkzaamheid der kerk. 40. I. Kerkleeraars der 2de eeuw.
II. De voornaamste kerkleeraars der 3de eeuw.
III. De ontwikkeling der leer.
IV. De apokryphe en pseudepigraphische litteratuur. V. De ontwikkeling der regtsbronnen.
TWEEDE TIJDVAK DEK OUDE KERKGESCHIEDENIS.
Van Constantijn den yroote lol op Karei den groote 323'—800.
I, Geschiedenis der byzantijnsch-roraeinsche rijkskerk.
§ '25. De ondergang des heidendoms in het romeinsche rijk . 44.
§ 26. Wcderzijdsche verhouding tusschen kerk en staat . . 45.
§ 27. Geestelijkheid en hierarcbie..........46.
I. Tonsuur en coelibaat.
II. Verkiezing der geestelijken.
III. Het primaat van den bisschop van Rome.
IV. Voornaamste roomsche bisschoppen in dit tijdperk.
§ 28. Het monnikenwezen............4!).
I. De H. Antonius.
II. Het oostersche monnikenwezen.
III. Het westersche monnikenwezen. § 29. De theologische scliolen en de kerkelijke letterkunde . 51. I. De nieuw-alexandrijnsche school. H. De autiocheensche school.
III. Westersche kerkvaders
IV. Grieksche kerkvaders.
§ 30. Ontwikkeling der kerkelijke leer in het algemeen . . 54. § 31. De strijd over de Godheid van Christus ..... 54. De ariaansche strijd. — Arius en Athanasius.
§ 32. De twisten over Origenes..........56.
I. Hieronymus, — Rufinus, — Epiphanius.
II. Theophilus van Alexandrie en Johannes Chry-•quot;•feostomus.
§ 33. De twisten over de leer van den persoon van Christus. 58.
I. De apollinaristische strijd.
II. De nestoriaansche strijd.
IH. De eutychiaansche strijd.
IV. De monophysietische strijd.
V. De monotheletische strijd.
§ 34. Twisten over de leer van zonde en genade ... 62. I. Aurelius Augustinus.
H. Morgan Pelagius.
IH. De pelagiaansche strijd.
IV. De semipelagiaansche strijd.
§ 35. Vernieuwing van vroegere secten........66,
I. De Priscillianisten.
H. De Paulicianen
IX
X INHOUD.
bil.
§ 36. De christelijke eeredienst..........67.
I. Prediking en gezang.
II. Het vieren der sacramenten.
III. Kerkbouw.
IV. Feesten.
V. Heiligendienst.
§ 37. Verzet tegen de heerschende vormen van eeredienst
en ascese................71.
De byzantijnsche beeldenstrijd.
§ 38. Christelijk leven en kerkelijke tucht....... 73.
Het donatistische schisma.
Het regtswezen.
§ 39. Uitbreiding en beperking des Christendoms .... 74. I. Geschiedenis der zending.
II. Abul Kasem Mohammed.
II. De beginselen der germaansch-roomsche kerk.
§ 40. De stichting der kerk onder de germaansche volken . 76. I. De Gothen en Franken.
II. Brittannie en Ierland.
III. Duitschland, — Bonifacius. — De Nederlanden. — De Saksers, — Wittekind.
§ 41. Geestelijkheid en pausdom..........80.
I. De geestelijkheid.
H. Het ontstaan van den Kerkdijken Staat. § 42. Leven, eeredienst en wetenschap in de germaansche kerk. 82.
I. Theologisch-wetenschappelijk streven. II. Verschilpunten. — Adoptianismus.
§ 43. De tweespalt tusschen de oostersche en de westersche kerk. 84. I. Niceo-Constantinopolitaansche symbool.
II. Concilium quinisextum.
KERKGESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN. Van Karei den yroote tot op de kerkJiervorminj. 800—1517. § 44. Karakter van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen . 85.
EEESTK TIJDVAK VAN DE KERKGESCHIEDENIS DEE MIDDELEEUWEN.
Van Karei den groote tot op Bonifacius vin. 800—1294.
§ 45. Het pausdom...............Sö.
I Nicolaas I en de pseudo-isidorische verzameling van decretalen. (pausin Johanna).
H. Diep verval in de tiende eeuw.
Hl. De monnikenorden der Cluniacensers en Ca-maldulensers, (Clugny); — Gregorius VII, — Canossa.
I
INHOUD.
biz.
IV. Urbanus II, — Eerste kruistogt; — Arnold van Brescia.
V. De Hohenstaufen; — Thomas Becket. VI. Innocentius III; — Vierde lateraansche concilie; — Siciliaansche vesper.
§ 46. De scheuring tusschen de westersche en de oostersche kerk 94. Ignatius en Photius; — Michael Cerularius.
§ 47. De geestelijkheid in het westen........95.
§ 48. De monnikenorden.............96.
I. De orde der Benedictijnen, — Cluniacenser-congregatie.
De orde der Cisterciensers, (Bernardijnen).
II. De Camaldulenserorde, — Karthuizerorde, —
Praemonstratenserorde.
III. De Franciscanerorde, — Clarissen, — Tertianen. ' IV. De Dominicanerorde, — Inquisitie.
V. De Karmelieterorde, — Augustijnerorde, —
Servietenorde VI. Beghijnen en Begharden.
VII. De orde der Tempelheeren, — der Johannie-ters of Hospitaalridders — en der Duitsche ridders, — Zwaardbroeders.
§ 49. Kerkelijke tucht..............101.
§ 50. De godsdienstoefening............102.
Sacramenten, — Canonisatie, — heiligenvereering.
yC § 51. De kunst in dienst der kerk.........103.
I. De gothische bouworde (Germaansche bouwstijl).
II. Kerkgezang en Hymnologie.
§ 52. Het volksleven in betrekking tot de kerk.....105.
§ 53 De theologische wetenschap der 9lt;3e—llae eeuw. . . 106.
Anselmus van Canterbury.
§ 54. Theologische twisten in de 9de en llde eeuw. . . . 108. I. De twist over de praedestinatie.
H. De dubbele avondmaalsstrijd.
§ 55. Scholastiek en mystiek ...........109.
§ 56. De theologische wetenschap in de 12de eeuw .... 110. I. Petrus Abaelard, — (Anselmus van Laon).
II. Abaelard en Bernard van Clairvaux.
III. Hugo van St. Victor, — Petrus Lombardus.
§ 57. De theologische wetenschap der 13de eeuw.....113.
I. Bonaventura, — Albertus Magnus, — Thomas Aquinas en Johannes Duns Scotus.
II. Eoger Baco.
§ 58 Reformatorische en kettersche tegenstanders der heer-
schende kerk...............115.
I. De Katharen en Albigenzen; — Inquisitie-
regtbanken,
H. De pantheïstisch-libertinistische sccte.
III. Eene profetisch-reformatorische oppositie.
IV. De revolutionair-reformatorische secte. V. De Waldenzen.
^ § 59. De zending onder de Heidenen 119,
I. Ansgar in Scandinavië.
XI
INHOUD.
biz
II. De Moraviers, Bohemen, Poleu, Lithauers, Hongaren.
III. De Bulgaren, Russen.
IV. De Wenden, Pommeren, Lijflanders, enz.
Pruissen.
V. Tartaren, Mongolen, Mohammedanen.
TWEEDE TIJDVAK VAN DE KERK GESCHIEDENIS DEH MIDDELEEUWEN.
Fern Bonijactus VIII tot op de Kerkhervorming. 1294—1517.
§ 60. Het Pausdom...............123.
I. Bonifacius VHI.
II. Het pausdom te Avignon.
III. Het pauselijk schisma.
IV. Pius II en zijne opvolgers.
§ öl. Geestelijkheid en monnikenwezen........127
I. Strijd tusschen de Dominicanen en Franciscanen.
II. De ïempelheeren.
§ 62. Godsdienstige voreenigingeu zonder wettiging der hiërarchie ..................X2f-'.
I. Lollharden, — Flagellanten.
H. Gerard Groete en de broederschap des ge-meenen levens.
§ 63. Aflaat, kerkelijke tucht en inquisitie.......130.
§ 64. Volksgeest, eeredienst en kunst . •......131.
S 65. Scholastiek en Mystiek...........133.
I. De duitsche speculatieve mystiek en hare vertegenwoordigers.
H. De Godsvrienden en de broeders en zusters
van den vrijen geest.
§ 66. De hervorming in hoofd en leden........134.
De Parijsche hervormingsvrienden.
§ (57. Evangelische pogingen ter hervorming......135.
1. Johannes Wycliffe.
II. Johannes Huss en Hieronymus van Praag.
III. De Hussieten. — Ontstaan der Boheemsche en Moravische broeders.
IV. Op zich zeiven staande voorloopers der hervorming. — De profeet van Florence.
§ 68. De Humanisten..............141.
I. De italiaansche humanisten.
II. Het duitsche humanismus.
III. Desiderius Erasinus.
IV. Verband tusschen het humanismus en het ker-kelijk-reformatorisch streven.
NIEUWE KERKGESCHIEDENIS.
Van de hervorming tot op onze dagen. 1517—1884. § 69. Karakter der nieuwe kerkgeschiedenis......144.
XII
INHOUD. XIII
biz.
EERSTE TIJDVAK DER NIEUWE KERKGESCHIEDENIS.
Van de hervorming tot op den westphaalschen vrede. 1517—1648.
§ 70. Begin der wittenbergsche hervorming.......145.
I. Maarten Luther.
II. Begin der hervorming. — (Leo X).
III. Voortgang der hervorming.
Melanchthon.
§71. Vervolg................149.
Rijksdag te Worms. — Jonker George. § 72. Verbastering en zuivering der wittenbergsche hervorming. 151. I. Karlstadt en de Zwickauer profeten.
II. Frans van Sickingen.
III. Thomas Münzer en de boerenoorlog. § 73. Voortgang der hervorming in Duitschland tot 1529. . 153.
Rijksdag te Spiers. — Eerste martelaren. §74. De hervorming van Zürich..........154.
I. Ulrich Zwingli.
II. De katholieke Zwitsersche kantons. — Slag bij Kappel.
III. Onderscheid tusschen de beide reformatorische beginselen.
§ 75. Luther's bijzonder en openbaar leven......156.
I. Luther's twist met Hendrik VIII en met Erasmus.
II. Luther's strijd met Karlstadt en de Zwitsers.
§ 76. De duitsche hervorming in de jaren 1529 en 1530. . 159.
1. De nieuwe rijksdag te Spiers. — Colloquium te
Marburg.
2. De rijksdag te Augsburg. — Augsburgsche confessie.
§ 77. De duitsche hervorming. 1530 tot 1555...... 161.
1. Het verbond te Smalkalden.
2. De smalkaldische artikelen.
3. Concilie van Trente.
§ 78. Vervolg................163.
Augsburgsche godsdienstvrede.
§ 79. De hervorming van Genève..........166.
I. Johannes Calvijn.
H. Calvijn en Zwingli.
III. De duitsche lauden.
§ 80. De hervorming buiten de landen der eerste vestiging . 168. I. Denemarken, Zweden, Pruissen, Polen, Koerland en Lijfland.
H. Engeland en Hendrik VIII, Ierland en Schotland. IH. De Nederlanden.
IV. Frankrijk.
V. De Oostenrijksche erflanden, — Spanje en Italië. § 81. De luthersche kerk.............173.
I. De osiandrische strijd.
H. De synergistische twisten.
IH. De kryptocalvinistische strijd.
IV. Het formulier van eendragt en het vraagstuk der praedestinatie.
XIV INHOUD.
biz.
§ 82. quot;Wetenschap, inrigting en leven der luthersche kerk . 179.
I. De theologische wetenschap.
II. Kerkinrigting.
III. Eeredienst, — volksleven, — kunst,—kerkgezang.
IV. Zending.
§ 83. De gereformeerde kerk...........181.
De arminiaansche twist.
§ 84. Deformatorische dweepers en secten.......184.
I. Kaspar Schwenkfeld.
II. Het anabaptismus, — Mennonieten.
III. Antitrinitarissen of unitarissen. — Sociniauismus.
§ 85. De grieksch-orthodoxe kerk..........187.
§ 86. De roomsch-katholieke kerk..........187.
I. Maatregelen ter beveiliging van het te Trente voor wettig erkende geloof. — Het concilie en de Pausen.
H. Ignatius van Loyola en het genootschap van Jezus.
III. Andere nieuwe orden meestal voor inwendige missie. 1) de Theatinen, 2) de Capucijnen, 3) de Urselinen, 4) de priesters van het Oratorium, 5) de Maurinen, 6) de Piaristen, 7) de orde van het bezoek onzer lieve vrouw, 8) Vincentius van Paula en de orde der barmhartige zusters, alsmede die van de priesters der missiën (Lazaristen).
IV. De missie ouder de heidenen. — Frans Xaver. Oost-Indië, Japan, China, Amerika (Jesuiten-staat van Paraguay).
V. Gevolgen der restauratie.
§ 87. De dertigjarige oorlog en de westphaalsche vrede . . 193.
TWEEDE TIJDVAK DEE NIEUWE KERKGESCHIEDENIS.
Fan den westphaalschen trede tot op heden. 1648—1884.
Eerste tijdperk (1648—1750).
§ 88. De roomsch-katholieke kerk..........194.
I. De gallicaansche kerk.
H. Het monnikenwezen en de missie.
1) De Trappisten, 2) De Mechitaristen-congre-gatie, 3) Oefening van het heilige hart van Jezus. UI. De quietistische mystiek.
IV. De jansenistische strijd.
V. De oud-roomsch-katholieke kerk der Nederlanden.
§ 89. De orthodoxe kerk.............!quot;•
Patriarchaat van Moskou.
§ 90. Politische stelling der beide protestantsche kerken, in
Duitschland, Frankrijk en Engeland...... 200.
§ 91. De inwendige geschiedenis der luthersche kerk . . . 201. I. De syncretistische twist.
II. De piëtistische strijd. — Spener en Franke. III. Het christelijk leven in de luthersche kerk.
INHOUD.
biz.
§ 92. De Herrnhuttersche broedergemeente...... 205.
I. Nicolaas Lodewijk graaf von Zinzendorf.
II. De eigenaardige leer der broedergemeente. —
hare eeredienst en leven.
§ 93. De gereformeerde kerk na 1618........ 207.
I. De gereformeerde kerk in de Nederlanden.
II. Het methodismus in de Engelsch-bisschoppe-lijke kerk.
§ 94. De protestantsche zending onder de heidenen . . .211.
§ 95. Geestdrijvers..............212.
I. De Quakers. — George Fox en William Penn.
II. Immanuel van Swedenborg.
III. Jean de Labadie, A. M. van Schurman, —
de Gichtelianen, en de Geïnspireerden. § 96. Vrijdenkers...............214.
Tweede Tijdperk (1750—1814).
§ 97. Nederlagen der hierarchic..........215.
I. De opheffing van de orde der Jesuiten. II. Antihicrarchisch streven in Duitschland.
I. De verlichting in de protestantsche kerk.
II. Het duitsche rationalismus.
III. Het supranaturalismus.
IV. De verlichting in de roomsche kerk. V. De duitsche philosophic.
VI. De duitsche nationaal-litteratuur.
§ 100. Kerkelijke zin en kerkelijk leven........ 222.
Derde Tijdperk (1814—1884).
§ 101. Overzigt van de godsdienstige bewegingen na 1814 . 223. § 102. De roomsch-katholieke kerk......... 224.
I. Het Pausdom en de Kerkelijke Staat.
II. Geestelijke orden en congregatiën. — Het genootschap van Jezus.
IH. Het ultramontanismus.
IV. Convertieten.
V. Antihierarchisch liberalismus, — de duitsch-katholieke kerk.
VI. Vereenigingen.
VII. Het Vaticaansche Concilie en zijne gevolgen. —
Onfeilbaarheid van den paus.
VHI. Oud-katholieke beweging.
§ 103. De protestantsche kerk........... 230.
I. Rationalismus en pietismus.
II. De pruissische unie.
Hl. Protestantsche confederatie.
XV
INHOUD.
biz.
IV. Protestantsche zending onder de heidenen. Oost-Indie, China, Amerika, Australië, Zuid Afrika, Turkije, — Joden.
Inwendige zending.
Bijbel- en traktaatgenootschappen.
VI. Philosophie.
VII. Ontwikkeling der theologie.
§ 104. Staats- en landskerk............ 239.
I. Het duitsche rijk.
II. Pruissen.
III. Beijeren, — Baden, — Hessen-Darmstadt, — Wurtemberg.
IV. Cultuurstrijd in het nieuwe duitsche rijk.
V. Oostenrijk.
VI. De protestantsche kerk van duitsch- en fransch-Z\vitserland. — De roomsch-katholieke kerk van Zwitserland.
VII. Denemarken, — Zweden, — Noorwegen.
VIII. Engeland, — Schotland, — Ierland. IX. Nederlanden, — Belgie.
X. Frankrijk.
XI. Italië, — Spanje, — Portugal.
XII. Rusland, — Polen.
XIII. Turkije, — Griekenland
XIV. Noord-Amerika, — Mexico, — Brazilië.
§ 105. Nieuwe secten en dweepers......... 254.
I. De Mormonen of Heiligen der laatste dagen.
II. De Irvingianen. — De Plymouthsbroeders of Darbysten.
III. De Taipings.
IV. Het spiritismus.
§ 106. Praktisch antichristendom...... ... 258.
I. Socialistische wereldheilanden.
II. Communismus en nihilismus.
IH. De internationale arbeiders-vereeniging.
De verschillende rigtingen der kerkgeschiedenis..... 363.
Litteratuur.................265.
Bronnen der kerkgeschiedenis............ 266.
Hulpwetenschappen der kerkgeschiedenis........ 267.
Geschiedenis der kerkhistorie............ 268.
Register................... 275.
xyi
tot de geschiedenis deb chiustelijke keek.
§ 1. Begrip en omvang van de Geschiedenis dei- christelijke kerk.
De christelijke kerk is de door jezüs cheistus gestichte goddelijke inrigting ter zaligheid op aarde. Haar doel is de mededeelmg der door cheistus uitgewerkte zaligheid aan alle volken en bijzondere personen van het menschelijk geslacht. Zij openbaart zich in de godsdienstige gemeenschap dergenen, die, dezer zaligheid deelachtig, naar den maatstaf hunner gaven en hunner roeping, elk in zijnen kring, medewerken tot bevordering en uitbreiding dier zaligheid. Haar eenig hoofd is chkistus, de Godmeusch, verhoogd tot de regterhand der kracht Gods, — die door Zijnen Heiligen Geest, en wel door woord en sacrament, haar verlicht, heiligt en alzoo bestuurt. Het is het doel der kerkgeschiedenis om haren ontwikkelingsgang te beschrijven, dien zij onder de wederkeerige inwerking van de goddelijke leiding en menschelijke vrijheid heeft doorleefd. Deze is evenwel niet eene ten allen tijde geheel zuivere ontwikkeling, maar vaak ondervond zij ook den invloed van dwaling en zonde der menschen. De geschiedenis der kerk moet daarom niet alleen de normale ontwikkeling in de kerk, maar ook evenzeer de stremmingen en afdwalingen, zoolang zij nog tot de kerk in betrekking staan, voor oogen stellen.
§ 2. Yerdeeling der kerkgeschiedenis in tijdvakken.
De wetenschappelijke behandeling der kerkgeschiedenis vereischt eene verdeeling naar bepaalde tijdvakken, waarin een tot hiertoe zich boven allen kenmerkend streven der zamengevatte ontwikkeling wezentlijk zijn eindpunt bereikt heelt, en nieuw optredende krachten aan deze ontwikkeling des geheels een nieuw leven, of ten minste eene andere rigting geven. Deze verdeeling in tijdvakken mag uit haren aard alleen daar plaats hebben, waar niet slechts op zich zelve staande momenten van het streven in de kerkgeschiedenis, maar veelmeer allen te zamen, ofschoon dan ook niet in gelijke mate, eene nieuwe wending of eenen nieuwen prikkel verkrijgen. Aan deze voorwaarde beantwoordt bovenal de verdeeling der kerkgeschiedenis in drie afdeelingen, namelijk in oude,
i
2 Inleiding tot de geschiedenis der christelijke kerk.
middel- en nieuwe geschiedenis. De grens tusschen de oude en middel-geschiedenis wordt aangeduid door den overgang van het zwaartepunt der ontwikkeling van de oude klassiek beschaafde wereld tot de nieuw opgekomen volken der middeleeuwen, omstreeks den tijd der oprigting van het germaansch-romeinsche keizerrijk. Het aanvangspunt der nieuwe kerkelijke geschiedenis wordt door het begin der hervorming aangewezen. Minder gebiedend noodzakelijk is eenigermate de onderver-deeling dezer tijdvakken in kleinere tijdruimten. Maar ook hier biedt zich ongezocht voor elk tijdvak eene splitsing in twee deelen aan; voor de oude geschiedenis door de volledige zegepraal des Christendoms over het grieksch-romeinsche heidendom onder constantijn den groote; voor de middelgeschiedenis door het beginnend verval van het pausdom onder bonifaciüs viii, en voor de nieuwe door de wettige erkenning en vaststelling van het protestantismus bij den westphaalschen vrede, van wege het duitsche rijk. De geschiedenis van de stichting des Christendoms door cheistüs en de apostelen kan als integrerend deel der oude kerkgeschiedenis beschouwd worden; het schijnt echter doelmatiger, haar als oudste geschiedenis der kerk afzonderlijk te behandelen. De ontwikkeling van al deze tijdvakken zal echter voorafgegaan moeten worden door: de Voorbereidende geschiedenis der christelijke kerk, wier taak het is den toestand der wereld vóór het christendom in hare betrekkingen tot de kerk te doen kennen.
DE VOORBEKEIDINGr TOT DE CHRISTELIJKE KERK.
De vóórchristelijke wereld in hare betrekkingen lot het christendom.
§ 3. De alleroudste voorbereidingstrappen des heils.
Uit de scheppende hand Gods was de mensch goed en heilig voortgekomen, geschapen naar Gods beeld, bestemd tot, en geschikt voor eene vrije ontwikkeling, die hem tot volmaakte zaligheid, heerlijkheid en gemeenschap leiden moest. Maar toen hij door vrije zelfbestemming zijne goddelijke bestemming behoorde te verwezentlijken, verviel hij door misbruik zijner vrijheid tot zonde, dood en verderf. Terstond openbaarde zich nu het eeuwige raadsbesluit Gods tot redding van den nog voor verlossing vatbaren mensch op heilverkon-digende en heilaanbrengende wijze in de geschiedenis. In het menschengeslacht zelf (in het zaad der vrouw, Gen. 3, lo) moest zich de zaligheid als de hoogste bloei en het toppunt
§ 3. Be allfroufhte voorbereidingstrappen des heils. 3
van zijne door bet goddelijke raadsbesluit bevruchte ontwikkeling ontvouwen. Maar reeds zeer spoedig bad deze ontwikkeling eene zoo volstrekt verkeerde en ongoddelijke rigting genomen, dat zij door een algemeen goddelijk strafgerigt (den zondvloed) met geweld moest verbroken worden. Docb één man (noach) kon nog uit bet algemeene verderf gered worden, en met bem vangt eene nieuwe ontwikkeling na de oude afgeslotene aan. Maar ook deze verbastert wederom, boewei niet zoo zeer, dat zij niet meer in staat zoude geweest zijn, om bet goddelijke beilsidee nog op den duur in zich te bevatten en uit te werken. In abkaiiaji en zijn zaad verkoos, scbiep en kweekte God zicb een volk op, waarin van nu af aan voor de positieve openbaring des heils uitsluitend de weg gebaand en zij voorbereid worden moest.
§ 4. Het Heidendom.
Middelerwijl liet God de overige volken huime eigene wegen bewandelen (Hand. 14, 1G); maar Hij had ook aan bunne ontwikkeling vooraf een bepaald doel gesteld, zoo als bet Hem goed dacbt. Ook bunne geschiedenis is eene voorbereiding voor de zaligheid. Het grondbeginsel des heidendoms was van de eene zijde de verloochening van den levenden persoonlijken God en de verachting van de door Hem voorbedachte zaligheid, en van de andere zijde de waan, van zich zelf door eigen kracht en wijsheid te kunnen en te moeten helpen, en alzoo het streven, om uit eigen middelen zich een zelfverkozen heil te verschaffen. Maar dit streven kon bij de zondigheid en onmagt der menschelijke natuur slechts met volkomene teleurstelling eindigen. Het heidendom daalde altijd dieper, in weerwil van de toenemende wereld-sche beschaving en staatkundige magt, van de hoogte zijner zedelijk-godsdienstige kracht en waardigheid tot godsdienstige nietigheid en zedelijke verslapping en onmagt af; steeds blijkbaarder en onloocbenbaarder werd de ervaring, dat noch natuur en kunst, noch wereldscbe geestbeschaving en wijsheid, noch godspraken en mysterien, noch plulosophie en theosopbie, noch staatkunde en nijverheid, noch zingenot en weelde in staat waren, om den honger en dorst van den tot God geschapen menschelijken geest te stillen, en den verloren ziéievrede terug te geven. Deze ervaring was wel geschikt om den hoogmoed des heidendoms te vernederen en in alle betere gemoederen de behoefte, het verlangen en de vatbaarheid voor het goddelijke heil in chkistüs op te wekken. Maar dit streven van bet heidendom, om naar eigen goeddunken en uit eigen middelen voor de menschheid een heil te bewerken, heeft ook positieve vruchten voor bet goddelijke heil aangebragt. Daardoor namelijk was het heidendom
i*
Dt voorbereiding tot de christelijke lerk.
genoodzaakt, om met de uiterste inspanning van alle natuurlijke krachten en bekwaamheden van den menschelijken geest naar de hoogst mogelijke ontwikkeling van wereldsche beschaving en magt te streven. En hier heeft het inderdaad eene buitengewone hoogte bereikt en aan het christendom den vorm en de middelen tot de ontwikkeling en verwezentlijking van zijne universele wereld-historische roeping gegeven.
In de volheid der oorspronkelijk verleende kracht, omringd door eene uitermate rijke en weelderige natuur, verloochende het eerste mensohengeslacht den levenden, persoonlijken, boven de wereld verheven God. De natuur, die met haren onuitsprekelijken overvloed van leven en genietingen hun steeds nabij en tegenwoordig was , scheen hun meer der toewijding en aanbidding waardig, dan een persoonlijk God in boveuaardsche verhevenheid. Zoo ontstond het lie id end om, volgens zijn algemeen karakter: een verzinken in de diepten van het natuurleven, natuurvergoding, natuuraanbidding, derhalve natuurgodsdienst (Kom. 1, 21, vv.). De geheime krachten van het natuur-en zieleleven, minder in afgetrokkene kennis begrepen, dan in on-middelijke praktijk opgevat, en in bespiegeling en mystiek, in natuurlijke tooverkunst en waarzeggerij ontwikkeld, en op alle betrekkingen des menschelijken levens toegepast, verschenen als openbaringen van den eeuwigen natuurgeest, en deden, meestal door tusschenkomst van uitstekende personen, en onder medewerking van geographische en etnographische eigenaardigheden van verschillende soort, menigvuldige stelsels van natuurgodsdienst ontstaan. Aan allen gemeen en in het wezen des heidendoms diep gegrond is de onderscheiding van esoterische priester- en exoterische volksgodsdienst; de eerste is volgens haar wezen een bespiegelend-ideaal pantheismus, de laatste meestal een in mythen- en ceremonien rijk polythcismus. Deze godsdienstige ontwikkeling des heidendoms is oudertusschen geenszins van alle grondbeginselen der waarheid ontbloot geweest. Zonder van de overblijfselen der eerste goddelijke openbaring te spreken, die, in het heidendom mede opgenomen en op menigvuldige wijze verminkt, den grondslag van zijne godsdienststelsels uitmaken, oi daarmede zijn ineen geweven, heeft de broeikastachtige ontwikkeling van den natuurgodsdienst ook menige godsdienstige waarheid, die langs de wegen der goddelijke openbaring slechts langzaam en laat tot rijpheid komen kon, van te voren opgevat, maar ook, te gelijk tot eene logenachtige karikatuur verminkt en veranderd. Daartoe be-hooren b. v. de pantheïstische theorien der Drieëeuheid en der vleeschwording, de dualistische erkenning der wezentlijkheid van het kwaad, en zijne terugbrenging tot buiten de aarde gelegen beginselen, enz. Daartoe behooren ook vooral nog de iu alle natuurgodsdiensten zonder uitzondering voorkomende menschen-oti'ers, — een ontzettende, in zekeren zin voorspellende noodkreet der door God verlaten menschheid, die zich eerstquot;op Golgotha in jubelzangen en dankliederen oplossen kan. — Maar de natuurgodsdienst had het lot van alle onnatuurlijke, te vroegtijdige ontwikkeling. De waarheid werd weldra door de logen verslonden; de ontwikkelings- en levenskracht, die boven vermogen was aangewend, was weldra verteerd en verbruikt; de bloesems vielen at zonder
4
§ 4. Het heidendom.
vruchten gezet te hebben. Mysterien en godspraken, tooverkunst eu waarzeggerij werden zinledige vormen of hulpmiddelen van opzettelijke bedriegerij en gemeene opligterij. Het kwam zoo ver, dat de eene wigchelaar den ander niet aanzien kon, zonder te lagchen. Het ongeloof spotte met alles, het bijgeloof nam de uitspattendste en onzinnigste vormen aan, en zinnelooze stelselsmederij trachtte vruchteloos het ontzenuwde en ontzielde heidendom een nieuw leven te geven. De jammerlijkste magteloosheid en nietigheid was de eindelijke uitkomst van de eenmaal zoo krachtige natuurdienst.
Het heidendom was een godsdienst des tegenwoordigen levens, aan wiens goden daarom ook zonder eenig bezwaar alle gebreken van dit leven toegeschreven werden. Daardoor verloor zij alle kracht, die haar uit het stof en slijk dezes tegénwoordigen levens hadden kunnen opheffen. De ten deele onzedelijke mythe heiligde of verontschuldigde door het voorbeeld der goden zeiven de grofste zedeloosheid. Natuurlijke en tegennatuurlijke ontucht (als afbeelding en uitdrukking der voortbrengende kracht in het vergode natuurleven') werd zelfs op velerlei wijze tot middel eu toppunt der godsdienst gemaakt. Het begrip der zuivere menschel ij kheid (.humaniteit) ontbrak in het heidendom geheel en al, het kende slechts het begrip van volkszin eu volksgeest, en zijne deugden waren slechts burgerdeugden. In het oosten onderdrukte het despotismus, in het westen laatdunkende volkstrots de erkenning der algemeene menschenregten en menschenwaarde, waarop de buitenlander en de slaaf niet de minste aanspraak hadden. Daalde waarde der menschen slechts naar zijnen stand in de maatschappij werd afgemeten, werd het gewigt der vrouw geheel miskend eu verloochend. Zij gold meestal slechts als de dienstmaagd des mans, en was in het oosten eindelijk door de heerschende veelwijverij tot de grootste diepte verlaagd. Bij al deze groote en doortastende zedelijke gebreken had evenwel het heidendom in de tijden van zijnen bloei en kracht in de sferen van het zedelijke leven, die niet door het pantheismus of polytheismus opgelost waren, b. v. in het staatkundige en burgerlijke leven, in vele opzigten eenen hoogen zedelijken ernst en eene bewonderenswaardige energie getoond. Toen echter de voorvaderlijke godsdienst, tot nietigheid en magteloosheid afgedaald, ophield, de ziel en de inhoud dezer levensbetrekkingen te zijn, was ook daaruit allo zedelijke kracht verdwenen. Het groote keerpunt van het zedelijk verderf werd in de overlosbandige tijden der ronieinsche keizers bereikt. In deze onbeschrijfelijk groote zedelijke verbastering bevond zich het heidendom, toen de kerk haren geestelijken veroveringstogt om de wereld aanving.
Heidensche wetenschap en kunst, voor zoo verre haar eene algemeen vormende en voor de christelijke kerk bijzonder voorbereidende beteekenis toegerekend kan worden, zijn bijna uitsluitend uitkomsten van de werkzaamheid des geestes onder de Grieken en Romeinen. Daartoe behooren voornamelijk de wijsbegeerte, de dichtkunst en het schrijven der geschiedenis. Wat in het oosten van wijsgeerige pogingen gevonden wordt, is eigentlijk slechts theosophie, en diende alleen voor de esoterische natuurgodsdienst, die door hare bemiddeling tot stelsels werd uitgewerkt. Eene dergelijke plaats, maar meer voor de exoterische godsdienst dienende, neemt de oostersche dichtkunst in. Tot eene eigentlijke geschiedkunde, als
5
Dk voorbereiding lot de christelijke kerk.
wetenschap, heeft echter liet oostersche heidendom het niet ge-bragt. — De geestbeschaving dor Grieken on Romoinen is echter in tweevoudig opzigt voor de christelijke kerk, als voor haar de baan openende en den grond bereidende, nuttig geworden. Zij schiep namelijk vormen voor de bewegingen van het leven des geestes, die door hunne scherpte en diepte, door hunne helderheid en waarheid, door hunne menigvuldigheid en veelzijdigheid zich aan het christendom als de meest geschikte middelen tot zijne volledige openbaring en ontwikkeling aanboden. Maar zij schiep ook uit diepzinnige waarneming en onderzoek der natuur en des geestes, der geschiedenis en des levens ideën en opvattingen, die in vele opzigten voor de ideën des heils zeiven de baan openden en voor haar den grond bereidden.
In den grondtrek des heidendoms, om zich uit eigen middelen naar eigen welgevallen een heil te scheppen, lag ook het streven naar eene kolossale, in één punt zamengetrokken magt wezcntlijk opgesloten (Gen. 11, 4. Ü.) Alle geestelijke en ligchamelijke krachten van het geheele menschengeslacht, en door haar ook alle natuurkrachten en de voortbrengselen van alle hemelstreken en lauden op één punt te vereenigen en onder ééuen wil te stellen, en vervolgens in dezen wil de persoonlijke en zigtbare voorstelling der Godheid te erkennen, daartoe werd het heidendom met inwendige noodzakelijkheid heengedreven. Ook bij dit streven naar volstrekte wereldheerschappij moeten echter de eigene wegen en de wegen Gods, de ongoddelijke doeleinden der menschen en de heilzame uitkomsten, die de wereldregering van God daaraan wist te geven, onderscheiden worden. De weg bereidende beteekenis van dit streven voor de kerk bestaat nu daarin, dat door de vereeniging van de doelen der wereld tot eeue enkele groote staatsinrigting de verschillende ontwikkelingstrappen en ontwikkelings-elementen der afzonderlijke, anders afgesloten beschaafde volken tot eene algemeenere beschaving zamenwerkten, en de mogelijkheid en gemakkelijkheid van eencn spoedigen omloop van het nieuwe, door de kerk aan de volkerenaderen ingestorte levensbloed voorbereid werd. Met bijzondere kracht en meer algemeenen uitslag werd voor dit doel met en door het optreden van allxaxdek den groote de weg gebaand en dit onder de romeinsche heerschappij voltooid. Boven alles behoort daartoe de altijd meer algemeen wordende heerschappij eener enkele taal, der grieksche, die bij den aanvang der kerk allerwegen in het uitgestrekte romeinsche rijk gesproken en verstaan werd, — als het ware eeue kortstondige opschorting van het oordeel der spraak-verdeeling, waarvan het ontstaan van het heidendom vergezeld ging (Gen. 11.), ten behoeve van zijnen terugkeer tot de goddelijke inrigting der zaligheid. — Even als de heidensche staat naar de zamentrekking van alle magt op één punt streefde, zoo trachtten ook nijverheid en handel, door hetzelfde grondbeginsel gedreven,quot; naar de vereeniging van den rijkdom iu één middelpunt. Terwijl echter de wereldgeest zich voor zijne doeleinden in den wereldhandel door woestijnen en zeeën wegen opende , en de verwijderdste volken, landen eu hemelstreken door handelsbetrekkingen met elkander vereenigde, diende hij, zonder het te willen of te weten, in de bevordering der boodschap des evangelies tot de hoogere goddelijke plannen.
c
§ 5. Hat jodendom.
§ 5. Het Jodendom.
Als de eenige werd abraham uitgekozen en geroepen (Jez-51, 2) ; maar als schepper van eenen nieuwen staat van zaken riep God uit den onvruchtbaren schoot het zaad der belofte te voorschijn; als Heiland en Verlosser uit de bestaande ellende bevrijdde Hij het volk der belofte van den druk der egyptische slavernij. In het Heilige Land had zich de familie moeten ontwikkelen, maar opdat de familie zich ongestoord tot een groot volk ontwikkelen konde, moest zij naar Egypte verhuizen. Mozes voerde het ontwikkelde volk uit het vreemde land, en gaf het eene theocratische staatsinrig-ting, wetten en eeredienst, als middelen tot vervulling zijner roeping, als voorbeelden en tuchtmeesters ter toekomstige volmaking (Gal. 3, 24; Hebr. lü, 1). De uittogt uit Egypte was de geboorte des volks, de wetgeving op Sinaï was zijne wijding tot een heilig volk. Jozua schonk het de laatste voorwaarde van een zelfstandig bestaan, het bezit van een land, dat aan de bestemming des volks beantwoordde, het ware vaderland zijner vaderen. Thans kon en moest de theocratie in den vorm der zuivere volksregering onder de verzorging der priesterschap vruchten dragen, maar de tijd der regters bewees, dat deze beide voertuigen der ontwikkeling niet toereikend waren: daarom traden thans twee nieuwe krachten op: het profetendom als een bijzonder en bestendig ambt, met de taak, om de mond Gods en het geweten des staats te zijn, en het koningschap, tot beveiliging der theocratie naar het uitwendige en tot bevestiging van den vrede naar het inwendige. Door de veroveringen van david verkrijgt de godsstaat zijne hem voegende staatkundige beteekenis, en door salomo's tempelbouw de als voorbeeld dienende eeredienst zijne rijkste ontwikkeling. Maar in weerwil van profetie en koningschap kan het zich meer en meer van zijne roeping vervreemdende volk zich niet op dit toppunt zijner stelling naar binnen en naar buiten staande houden. De scheuring des rijks, de broederoorlog van binnen, de ontheocratische inmenging in de we-reldsche twisten naar buiten, de toenemende afval van Jehovah en het opnemen van de hoogten-, kalver- en natuurdienst deden onophoudelijk het goddelijke strafgerigt meer en meer naderen, waardoor het ten buit der heidenen worden moest. Deze tuchtiging bleef echter niet zonder gevolg. (Jyuus vergunde hun den terugkeer en eene zellstandige iurigting, en ook de profetie werd aan de teruggekeerde gemeente nog eenen tijd lang tot hare stichting en bevestiging gegund.
Ouder deze staatkundige outwikkelingeu heeft de protetie, behalve de oumiddelijke koestering der tegeuwoordigheitl door leer,
7
Be voorhereidlny lol de christelijke kerk.
tucht en vermaning, de belofte der toekomstige zaligheid tot de vol-komendste ontwikkeling gebragt, als een licht des troostes en dei-hoopvolle verwachtingen in de donkere verwarringen dier tijden, üe thans verdwenen gelukkige tijden van david's glorierijke, en van a a lomo's vreedzaam-schitterende regering waren de grondslagen voor de schildering van het toekomstige oneindig heerlijker rijk van den Messias, door het denkbeeld van eenen verlosser, die voor de zonde des volks lijdt en al diens ellende op zich neemt, te voltooijen en aan te vullen. En thans, nadat de profetie de maat harer toenmalige taak geheel gevuld heeft, verstomt zij, om zich eerst weder in de volheid des tijds volmakend en voleindigend te vernieuwen.
§ 6. Vervolg.
De tijd was nu gekomen, waarin het uitverkoren volk, uit de onmiddelijke tucht der goddelijke openbaring ontslagen, maar toegerust met de uitkomsten en ervaringen van rijke school- en leerjaren, en geleid door de tucht der wet en door het licht der profetische voorspelling, uit en door zich zelf zijne roeping moest vervullen. De verdelgingskrijg, dien het heidensche fanatismus van antiochus epiphanes aan het jodendom bereidde, werd gelukkig en zegepralend doorgestaan, en nog eenmaal verkreeg het volk onder de Mac-cabeërs eene staatkundige zelfstandigheid, die echter eindelijk, bij het toenemend verderf van het maccabeeuwsche vorstenhuis, door de bedriegelijkheid en valschheid der romeinsche heerschzucht te niet ging. De syrische godsdienstvervolging, en later de onderdrukking der Romeinen, vermeerderden het volksgevoel en de gehechtheid aan de voorvaderlijke regering tot de strengste afzondering, tot dweepzuchtigen haat en laatdunkende verachting van al het vreemde, en deed de hoop op den Messias tot eene bloot staatkundige onzinnig-vlee-schelijke verwachting afdalen. De ware vroomheid ging altijd meer ten onder in kleingeestige waarneming der wet en van godsdienstplegtigheden, in waanzinnige werk- en zelfheilig-heid. Priesters en schriftgeleerden hielden zich ijverig bezig, om door opeenstapeling en versterking van uiterlijke stellingen en inzettingen, en door verkeerde uitlegging der schrilt deze rigting te voeden, en de onvatbaarheid der volksmassa voor de geestelijkheid van het uu spoedig nakende heil te vermeerderen. Maar onder al deze verkeerde invloeden bleef in stille afzondering een heilige kiem van echt israelitischen geest overig (Joh. 1, 47; Luc. i, Ü; 2, 25. 38 enz.) als een hof Gods voor de eerste opneming des heils.
i)e heerschende rigting des volks had bare vertegenwoordigers en leiders in de secte der Farizeërs. Van den volksgeest vervreemd, en zkh aansluitende aan de Herodianen en Romeinen, stonden tegenover de Farizeërs de Sadduceërs met verlichtende theorien en epicuristische praktijk. Eene derde secte maakten de Esseërs
8
§ 7. Punten van aanraking iusschen hel jodendom, en heidendom. 9
uit, eene gesloten vereeniging van mannen, die, afgezonderd van de wereld, eene mystiek-ascetische rigting najaagden. Daar al deze drie rig tingen ziekelijke afdwalingen van het ware jodendom waren (orthodoxismus, rationalismus en mysticismus), kon geene barer een voorbereidend gewigt voor de kerk verkrijgen; zij allen moesten haar veeleer als zoodanig vijandig tegentreden. — De Samaritanen, bij den ondergang van het rijk Israel uit do vermenging van israelietiscbe en beidensche elementen ontstaan, wenschten gemeenschap te houden met de uit de babylonische ballingschap teruggekeerde joodsche volkplanting, maar werden door haar, uit hoofde van hunne veelvoudige aanrakingen met het heidendom, afgewezen. En ofschoon een verdreven jood, manasse genaamd, als hervormer onder hen optrad, hunne godsdienst van heidensche elementen zuiverde, hen tot eene trouwens nu en dan opzettelijk vervalschte zuivering van den Pentateuch terugbragt en hun eenen tempel en eeredienst op den berg Gerizim gaf, nam daardoor slechts de haat der joden tegen hen toe. Vasthoudende aan het hun door manassb overgeleverde jodendom, bleven de Samaritanen aan de ontwikkelingen en verbasteringen van het latere judaïsmus gelijkelijk vreemd. Hunne verwachtingen van den Messias bleven zuiverder, en hun particularismus gematigder.
§ 7. Punten van aanraking tusachen het jodendom en heidendom.
De veroveringen van Alexander den groote bragten de meest verschillende elementen van de beschaving der oude wereld met elkander in aanraking en verbinding. Ook het jodendom buiten Palestina (de Diaspora) kon zich aan de stroomen des tijds niet onttrekken. In Egypte, vooral in Alexandrie, ontwikkelde zich door het opnemen van griek-sche beschaving, en vooral van platonische wijsbegeerte, het joodsche helle nis mus, welks voornaamste vertegenwoordiger de alexandrijnsche jood philo werd. Deze wijsgeerige rigting verwijderde zich allengs meer van het jodendom in Palestina, maar schiep voor de dogmatische ontwikkeling der christelijke leer in vele opzigten passende vormen. Het grieksch sprekende jodendom, ten tijde der Romeinen over de geheele aarde verspreid, bemiddelde ook door de griek-sche vertaling van het oude testament (de Sephuig inla), en door zijne synagogen voor het Christendom den toegang tot de grieksch-romeinsche wereld.
Over het algemeen toonde zich de heidensche staat verdraagzaam jegens het jodendom, alexanjjer de groote en zijne opvolgers, do Ptolemeën, en ook ten deele de Seleucidon stonden aan do joden vrije godsdienstoefening en velerlei privilegien toe. De liomemen gaven aan het jodendom de regten eener religio iicita. Evenwel waren de joden over het algemeen bij de heidenen veracht en gehaat, en zelfs betere schrijvers verspreidden de ougerijmdste sprookjes en dc hatelijkste lasteringen te hunnen opzigte. Van den anderen kant trok echter ook het jodendom door zijnen hoogen ouderdom en do
Be voorbereiding tot de christelijke kerk.
verhevene eenvoudigheid van zijn geloof, de diepe beteekenis zijner eeredienst, alsmede door de beloften van eenen te verwachten Messias , velen der betere, verlangende heidenen tot zich, die in hunne eigene, diep gezonkene godsdienst geene voldoening meer vinden konden; en indien ook slechts weinigen besloten, zich als proselieten der geregtigheid door de besnijdenis bij het joodsche volk te doen inlijven, zoo was toch het aantal der proselyten der poorte, die, zonder de waarneming der geheele cercmoniewet, zich verbonden tot verwijdering der afgodsdienst en tot vereering van Jehovah, onder voornamen en geringen, en het meest onder de vrouwen, des te grooter, en juist bij hen vond het christendom de gewilligste en meest verblijdende opname.
§ 8. De volheid des tijds.
Wat het jodendom en het heidendom tot de positieve en negatieve voorbereiding der zaligheid volgens het goddelijke wereldplan hadden kunnen en moeten opleveren, was bereikt, toen zij zelve in de wereld trad. Het heidendom was tot het bewustzijn gekomen van zijne volslagen magteloosheid en ongeschiktheid, om de godsdienstige behoeften van den menschelijken geest te bevredigen, en het zocht en verlangde, waar het niet tot dor ongeloof of tot woest bijgeloof- vervallen was, smachtend naar iets beters. Daardoor werd voor de kerk negatief de weg gebaand. In wetenschap en kunst, alsmede in de geestbeschaving in het algemeen, had het heidendom groote en onvergankelijke diensten bewezen, en hoe krachteloos zich deze ook op zich zelve betoonde, om der menschheid den verloren en gezochten vrede terug te geven, zoo krachtig kon zij aan het ware heil, dat God gevonden en bewerkstelligd had, dienstbaar gemaakt en voor zijne bedoelingen bevorderlijk worden. En in zooverre heeft het heidendom ook positief voor de kerk deu weg bereid. — Het onbestemd gevoel, dat een groot keerpunt in de tijden voor de deur stond, was ouder joden en heidenen algemeen. Het diep gevoelde gebrek was tot voorspelling van de volheid geworden. Alle ware Israelieten wachtten op den toegezegden troost van Israel, deels met de hoop en het vertrouwen, nog zei ven de aankomst daarvan te beleven. En ook in het heidendom was de overoude hoop op eeue herstelling der gouden eeuw weder op den voorgrond gedrongen, en had zij uit de heilige schriften en uit üe synagogen der joden een nieuw steunpunt en eeue bepa,alde ngting verkregen. Ook de heidensche staatsinrigting had het hare tot de wegbereiding der kerk bijgedragen. Één schepter en ééne taal vereemgdeu de geheeie wereld, een algemeene wereldvrede heerschte, en de uitgebreidste handel en verkeer bevorderden de gemakkelijke en snelle verbreiding van de nieuwe ideën des heils.
10
§ 9. Karakter der oudste geschiedenis.
DE OUDSTE GESCHIEDENIS DER CHRISTELIJKE KERK.
Hare stichting en eerste gesteldheid in de apostolische eeuw.
Tot omstreeks het jaar 100 na Chr.
§ 9. Karakter der oudste geschiedenis.
De regtvaardiging en doelmatigheid bij de beschrijving der alge-meene kerkgeschiedenis, om de apostolische of eerste eeuw als een zelfstandig lid op zich zelf te beschouwen, ligt in hare onderscheidende eigenaardigheid. De stand der apostelen, zoowel eenig in zijne soort als hunne vatbaarmaking door onmiddelijke goddelijke verlichting en krachtsopenbaring, maken de uitkomsten hunner werkzaamheid tot den levensvollen grondslag van alle toekomstige ontwikkeling. Wat zij geleerd en geplant hebben, heeft geenen goddelijken regel en bekrachtiging buiten zich, maar is zelf goddelijke regel en bekrachtiging voor alle ontwikkelingen en plantingen nevens en na hen. Op de apostolische leer en praktijk moet de beoordeeling van elke latere gesteldheid der kerk terug gebragt worden, niet als op eene afgeslotene, alle ontwikkelingskrachten uitputtende volmaakte gestalte, die allen verderen voortgang en wasdom onmogelijk of onnoodig zou gemaakt hebben; maar wel op de authentieke, oorspronkelijke krachtige kiemen en beginselen dei-kerk, zoo dat in de latere ontwikkelingen niet alleen dat voor echt christelijk geldt, wat reeds in dezelfde gestalte aldüar voorhanden was, maar even zoo datgene, wat zich als organische ontvouwing en voortontwikkeling van de oorspronkelijke gestalte laat aantoonen.
§ 10. Het leven van jezus.
„Toen de volheid des tijds gekomen \vas, heeft God zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet; opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden.quot; (Gal. 4, 4—5). Overeenkomstig de voorspelling werd Hij als zoon van david te Bethlehem geboren, en ving, nadat de grootste en laatste der profeten van het oude verbond, johanniss de jjooi'ek, Hem door boetpredi-king en door den doop der boete den weg bereid had, zijne leer- en levenswerkzaamheid, als vervulling der wet en der profetie, op zijn dertigste levensjaar aau. Met twaalf uitverkoren jongeren reisde Hij het joodsche land rond, leerende van het Godsrijk, helpende en genezende, en door wonderen en teekenen zijne goddelijke zending en zijne leer bekrachtigende. De Earizeërs vervolgden Hem, de Sadduceërs verachtten Hem, en het volk weifelde tusschen toejuichen eu verachten. ÏN'a drie jaren in zijne leer werkzaam geweest te zijn, hield Hij onder het gejuich des volks zijnen koninklijken intogt iu de stad zijner koninklijke voorvaderen. Maar het-
11
Be oudste geschiedenis der christelijke kerk.
zelfde volk, zich in zijne staatkundig-vleeschelijke verwachtingen van den Messias bedrogen ziende, riep eenige dagen later: kruis hem! kruis hem! Zoo onderging Hij dan, naar het genadige welbehagen des Vaders, den offerdood aan het kruis voor de zonden der geheele wereld, en verwierf Hij, als Go lmensch lijdende, eene verdienste van oneindige waarde en eeuwige duurzaamheid, die aan elk, die haar geloovig opvat en haar tot zijne eigene maakt, uitdelging zijner zondeschuld en regtvaardiging zijns levens verleent. Doch de vorst des levens kon niet door den dood gehouden worden. Hij verbrak de poorten van het doodeurijk, alsmede de grendels des grafs, en stond op den derden dag in verheerlijkte ligchamelijkheid weder op. Zoo heeft Hij het leven en de onvergankelijkheid aan het licht gebiagt, opdat ook wij in zijne gemeenschap dit deelachtig kunnen worden. Nog veertig dagen vertoefde Hij op aarde in menschelijk eindige beperktheid en wijdde zijne leerlingen tot verkondigers des evangelies onder alle volken. Toen nam Hij in de hemelvaart de heerlijkheid, welke Hij bij den Vader had, weder aan, en zit nu als Godmensch ter regterhand der kracht Gods, het almagtige en alomtegenwoordige Hoofd der gemeente, de Heer over alles, dat genoemd mag worden in hemel en op aarde, tot dat hij eenmaal ter voleindiging aller dingen wederkomen zal, zigtbaar en in heerlijkheid.
§ 11. De zendelingswerkzaamheid der apostelen.
Onder wonderbare verschijnselen werd op het naaste Pinksterfeest, tien dagen na de hemelvaart des Heeren, de Heilige Geest uitgestort op de verwachtende leerlingen. Het was de geboortedag der kerk, waarvan de eerste leden door de prediking van petbus voor de verbaasde menigte gewonnen werden. De gemeente wies dagelijks aan door de werk-zaaiuiieid üer apostelen, die zich het eerst tot Jeruzalem-bepaalde. Eene hevige vervolging van den kant der joden dreef evenwel de gemeente te Jeruzalem uiteen, waardoor de kennis van het evangelie over geheel Palestina tot in Phoenicie en Syrië gebragt werd. Met gelukkigen uitslag predikte de diaken philippus in Samarie. Pkthus ondernam eene onderzoekingsreis door het joodsche land, en nam ten gevolge van goddelijk bevel te Cesarea de eerste hei-densche familie (Cornelius) door den doop in de kerk op. Onafhankelijk hiervan ontstond te gelijker tijd in het syrische Antiochie aoor den grooten toeloop van heiibegeerige heidenen eene uit joden en heidenen gemengde gemeente. De in het geloof sterke leviet baenabas, uit Jeruzalem derwaarts gezonden,- nam de verzorging dezer gemeente met warmen ijver op zich en versterkte zijne eigene werkzaamheid, door
12
§11. De zendelingswerhzaamheid der apostelen.
den farizeër paulus tot zich te roepen, die reeds vóór ettelijke jaren door de verschijning van Christus op den weg naar Damascus bekeerd was. In het jaar 45 ondernamen nu paulus en baenabas, door den Heiligen Geest daartoe aangewezen en door de gemeente met gebeden en oplegging der handen daartoe gewijd, van Antiochie uitgaande, hunne eerste zen de lings reis naar Klein-Azie. De Heer bekrachtigde hunne prediking doof teekenen en wonderen; in weerwil van de veelzijdige tegenkanting en werkelijke vervolging van den kant der verbitterde joden, stichtten zij te Antiochie (Pisidie), Iconie, Lystra en Derbe gemengde gemeenten, die echter voornamelijk uit christenen uit de heidenen bestonden, en zij predikten op vele andere plaatsen. Niet lang daarna ondernam paulus zijne tweede zendeling sr eis (50—54). Baiinabas scheidde zich ditmaal van paulus af, dewijl hij van zijnen neef johannes maecus, die hen op de eerste zendelingsreis had verlaten, niet scheiden wilde en ondernam nu met zijnen neef eenen zelfstandigen zendelingstogt, het eerst naar Cyprus, zijn vaderland, van welks uitslag wij evenwel niets weten, paulus daarentegen, vergezeld van silas en lucas, bij welken zich later nog timotheus voegde, doortrok Klein-Azie, en wilde reeds weder naar Antiochie terugkeeren, toen de roeping des Heeren hem te Troas in een nachtgezigt tot de overvaart naar Europa noopte. Aldaar stichtte hij gemeenten te Philippi, Thessa-lonica, Beroea, Athene en Corinthe. In het jaar 54 ving hij zijne derde zendelingsreis (54—58) aan, vergezeld van lucas, titus en timotheus. Het middelpunt van hunnen toenmaligen werkkring werd Ephesus. De uitslag was buitengewoon, zoodat in Klein-Azie reeds het bestaan van het heidendom begon bedreigd te worden. Door eenen oploop van het heidensche gemeen verdreven, reisde paulus door Macedonie, drong door tot lllyrie, bezocht de gemeenten van Griekenland, en keerde zich, om zich van eene gelofte te kwijten, naar Jeruzalem. Hier werd door zijne gevangenneming door den romeinschen stadhouder, en door zijne overbrenging naar Cesarea zijn leven gered, dat door de opgehitste joden bedreigd werd. Een beroep op den keizer, waartoe hij als romeinsch burger geregtigd was, had ten gevolge, dat hij naar Home gezonden werd, alwaar hij verscheidene jaren in zachte gevangenschap leefde en predikte. Later nam echter zijn toestand eene ongunstiger wending, misschien ten gevolge der aankomst van joodsche aanklagers. In het jaar 64 werd hij onder nebo onthoofd.
Wat de werkzaamheid der overige apostelen betreft, zijn ons slechts van de uitstekendsten hunner karige berigteu nagelaten.
13
De oudste geschiedenis der christelijke kerk.
Jacobus de oude, de broeder van johannes, onderging reeds vroegtijdig (omstreeks 44) te Jeruzalem den marteldood. Dezelfde vervolging noodzaakte petrus, Jeruzalem voor eenigen tijd te mijden. Neiging en roeping maakten hem tot den eigentlijken apostel dei-joden. Zijne werkzaamheid buiten Palestina, waarbij maecus zijn deelgenoot was, strekte zich tot Babylonie uit. Geheel ongegrond is de bewering, dat hij 25 jaren lang tot aan zijnen dood bisschop van Rome geweest is, ofschoon zijn kruisdood te Rome onder neeg in het jaar 64 aan geene gewigtige twijfeling onderhevig is. De opvolger van peteus in het opzigt over de jeruzalemsche moeder-gemeente, was jacobus de regtvaardige, de broeder des Heeren, met bepaalde roeping voor de werkzaamheid onder de joden. Paulus duidt hem Gal. 2, 9 met petrus en johannes als eene zuil dei-kerk aan. Kort na de gevangenneming van paulus werd hij dooide verbitterde joden omgebragt. Johannes , die onder de twaalve de paulinische geestesrigting ook het meest nabij kwam, trad na den marteldood van paulus in diens van toezigt beroofd klein-aziatisch arbeidsveld, terwijl hij Ephesus tot zijne woonplaats verkoos. Door domitianus werd hij naar Patmos verbannen, maar keerde van daar naar Ephesus terug, en werkte aldaar nog 30 jaren lang tot aan zijnen dood hoogst zegenrijk voor de gehecle klein-aziatische kerk.
§ 12. Joodsche en heidensohe tegenwerking.
Het jodendom van den apostolischen tijd was naar zijne hoofdrigtingen nog in den grond liet christendom vijandig geweest. Voor het fariseïsmus (en daarmede ook voor de massa des volks) kon, tegenover zijne staatkundige verwachting van eenen Messias, een door de heidenen gekruisigde Messias slechts tot ergernis verstrekken; zijne nationale laatdunkendheid werd door de gelijkstelling der Samaritanen en heidenen op de gevoeligste wijze gekrenkt, en zijne werken schijnheiligheid door het christendom ontbloot en bestraft. Van den anderen kant werd het sadduceïsmus niet minder door het op den voorgrond stellen van de leer der opstanding in het christendom tot den verdelgingskrijg aangevuurd.
Reeds in de eerste dagen van haar bestaan vervolgde de groote raad te Jeruzalem de jonge gemeente, terwijl hij hare opzieners, peteus en johannes , in de gevangenis liet werpen. Het eerste offer der volkswoede werd de diaken stephanus. Zijn dood gaf het sein tot eene algemeener vervolging. Na eene rust van acht jaren brak eene nieuwe bloedige vervolging onder hjseodes agrippa 1 (44 n. Chr.) uit. Jacobus de oude werd onthoofd, en peteus ontging slechts door een wonder hetzelfde lot. Op nieuw ontwaakte de volkswoede bij de tegenwoordigheid van paulus in Jeruzalem en keerde zich, toen het romeinsche gezag haar dit offer onttrok, tegen de gemeente, wier opziener jacubus de regtvaardige van de tinne des tempels gestort en toen omgebragt werd. Uudertusschen brak ook Gods strafgerigt over het bondsvolk en de heilige stad uit (70 n. Chr.). De christengemeente vond echter, daar zij eene pro-
14
fetische vermaning des Heeren opvolgde (Matth. 24, 16), in het bergstadje Pella, aan de overzijde van den Jordaan, een toevlugts-oord. Met het staatkundig gewigt der joden was ook hunne vervolgingswoede tot magteloosheid nedergedrukt.
Voor de heidenen wa,s het christendom aanvankelijk slechts eene joodsche secte. Daarom deelde het met de joden in de verachting en den haat des heidenschen volks, maar ook in de verdraagzaamheid en bescherming der heidensche overheid. De aanbidding van eenen gekruisigden Godinensch en het geloof aan do opstanding der dooden gold bij de heidensche wijsheid voor onzin, het gemis van tempels en godsdienstplegtigheden bij het volksgeloof voor goddeloosheid. De steeds toenemende ontbinding van het jodendom ontroofde ook allengs aan de kerk de verdraagzaamheid der regering, die haar als joodsche secte was toegestaan, terwijl hare aanspraken op de algemeenheid eener wereldgodsdienst en hare onwederstaanbare voortgangen in de heidensche wereld zelve reeds thans het godsdienstige fanatismus, ook van den kant der heidenen, begonnen op te wekken. (Hand. 10, 20 vv.).
De eerste eigeiitlijke christenvervolging vond onder neeo, in het jaar 64 plaats, bij gelegenheid van eenen negendaagscheii brand in Rome, waarvan men tien keizer zelveu algemeen als den stichter beschuldigde. Kdeo wierp de schuld op de gehate Christenen en ging tegen beu met de vindingrijkste wreedheid te werk. Zij werden in de huiden van wilde dieren genaaid en voor de honden geworpen, om door hen verscheurd te worden, en met was en pik bestreken, aau puntige palen bevestigd, en in de keizerlijke tuinen des nachts ter verlichting aangestoken. Ook paulus en petkus verkregen hier de martelaarskroon. — De hebzucht van domitianus veroordeelde sommige christenen tot verbeurdverklaring van goederen en tot ballingschap. De kennis van het rijk van chbisïüs in staatkundigen zin uitleggende, deed hij twee lijfelijke bloedverwanten van jezus uit Palestina naar Home voor zich komen, maar het eelt in hunne handen was genoegzaam om alle verdenking van hen te werpen.
§ 13. Joden- en heidencliristendom.
De Heer had zijnen leerlingen bevolen, het evangelie aan alle volken te prediken (Matth. 28, 1(j), en derhalve koesterden zij met den minsten twijfel, dat de geheele heidensche wereld geroepen was, om erfgenaam der kerk te worden; maar daar zij zich door de uitspraken des ouden testaments over de eeuwige geldigheid der Mozaïsche wet gebonden gevoelden, hielden zij de inlijving in het jodendom nog voor iie onvermijdelijke voorwaarde der opneming m het rijk van cheistüs. Ondcrtusschen streefde reeds de hellenist istepha-
r
De oudste geschiedenis der christelijke kerk.
nusquot; naar eene vrijere rigting (Hand. 6, 14); philippus, insgelijks een hellenist, predikte ten minste zonder aarzeling den Samaritanen, en de apostelen lieten door petrus en Johannes het door hem uitgestrooide zaad wijden (Hand. 8, 14). Daarentegen was er eene onmiddelijk goddelijke aanwijzing noodig, om petrus te overtuigen, dat een naar het heil smachtende heiden ook reeds als zoodanig voor het Godsrijk geschikt was (Hand. 10). Doch zelfs deze aanwijzing bleef nog zonder beslissenden invloed op de zendelingszaak. Wederom waren het de hellenistische joden, die eindelijk den stouten stap dedeu, om zich zonder schroom te Antiochie aan de bekeering der heidenen te wijden (Hand. 11, 19 vv.). Ten einde over de beweging aldaar een wakend oog te houden, zonden de apostelen derwaarts barnabas heen, die met zijne geheele ziel daarin deel nam en zich in PAULUS eenen nog krachtiger medehelper verschafte. Nadat de gezegende uitslag hunner eerste gemeenschappelijke zen-delingsreis hun regt en hunne roeping als apostelen der heidenen reeds had bekrachtigd, gaf het binnendringen van joodsch-christelijke ijveraars in de gemeente van Antiochie aanleiding tot het afzenden van paulus en barnabas naar Jeruzalem, om den rampzaligen twist volkomen bij te leggen (omstreeks het jaar 50). In eene aldaar gehouden vergade-dering van apostelen bewerkten petbus en jacobus de regt-vaardige de beslissing, dat de bekeerde heidenen slechts, en wel uit wijze aanmerking van de toenmalige omstandigheden , tot de zoogenaamde noachitische geboden verpligt zouden worden. Een later bijzonder onderhoud van paulus (in het jaar 54) met petrus, jacobus en johannes had de wederzijdsclie erkenning, gene als apostel der heidenen, deze als die der Joden, ten gevolge (Gal. 2, 1—10). Evenwel maakte zich petrus, toen hij zich eens in Antiochie bevond, aan eene zwakke toegevendheid jegens het fanatismus van eenige christenen uit de joden schuldig en moest hij zich daarover eene teregtwijzing van padlus laten welgevallen. (Gal. 2, 11—14). De eigentlijke vertegenwoordiger van het echte jodenciiristendom, dat wel is waar voor zich in eigen persoon de wet der ceremonien uit oude gewoonte en sub-jeclieva gehechtheid trouw opvolgde, maar in geenerlei wijze de zaligheid daarvan afhankelijk maakte, bleef jacobus de regtvaardige. De verwoesting van den tempel en de daardoor bepaalde staking van de geheele joodsche eeredienst sleepte echter het trapswijze verdwijnen van het jodenchris-tendom na zich.
§ 14. lui'igtiug der gemeeuten en tucht.
De vóórchristelijke instelling van een bijzonder menschelijk
16
O
1,
(
§ 14. Inrigting der gemeenten en tucht.
priesterschap was in het eenige en eeuwige middelaarschap van den Godmensch opgelost en het grondbeginsel van een algemeen priesterschap aller christenen (Hehr. 4, 16; 1 Petr. 2, 9; Opeub. 1,6) in werking gebragt. Onder het eenige hoofd Christus tot een uit leden bestaand geheel verbonden, moest de gemeente onder de medewerking van alle leden zich opbouwen en wassen. De natuurlijke aanleg en de inwendige roeping vonden in den apostolischen tijd in sommige leden nog eene bijzondere verhooging en heiliging in de buitengewone genadegaven {charismata) van den Heiligen Geest. Aan elk christen, met uit den aard dei-zaak voortvloeijende uitzondering der vrouwen, stond het vrij, opentlijk in de gemeente op te treden om te leeren en te vermanen. Zou echter zulk eene levendige deelname van alle leden aan den opbouw der gemeente niet vroeger of later in willekeur, overdrijving en regeringloosheid ontaarden, of leemten in het bestuur, de prediking en de zielzorg doen ontstaan, dan moesten terstond bij den aanvang reeds blijvende gemeenteambten het aanzijn verkrijgen. — Tot instandhouding der zuivere leer en des christelijken wandels diende de kerkelijke tucht. Wie door schending van één dezer beiden opentlijk ergernis gaf en in weerwil van kerkelijke vermaning in zijne afdwaling volhardde, werd uit de gemeente gestooten, maar de berouwhebbende werd ook na genoegzame beproeving wederom bereidwillig opgenomen.
I. De genadegaven, die in de apostolische kerk werkten, waren volgens 1 Gor. 12, 8 vv.; 28 vv. van tweederlei aard, in zoo verre zij zich in het woord of in de daad openbaarden. De eersten vertoonden zich slechts op zekere oogenblikken, zoo als het iu geestverrukking spreken in vreemde talen en de profetie, waarbij nog, om die aan te vullen, te reinigen en te louteren, de gaven der taaluitlegging en de beproeving der geesten kwamen, — of zij waren op den duur werkzame, zoo als namelijk de gave des onder-rigts, die wederom of in eene speculatief-navorschende gave dei-wijsheid en kennis bestond {gnosis), of in eene praktisch-onderrig-tende gave des gelool's (jiistis). De uitsluitend praktische charismata openbaarden zich in de buitengewone geschiktheid ter leiding en besturing van de aangelegenheden der gemeente, alsmede in de gaven om wonderen te doen en zieken te genezen.
II- Gemeenteambten. — Zoo lang de apostelen in de door hen gestichte gemeenten tegenwoordig waren, waren het leeraarsambt en het bestuur in hunne personen vereenigd. Tot medehelpers in hunne bediening, of om hen te vervangen bij hunne afwezigheid, stelden zij over de gemeenten bijzondere opzieners aan, die den gemeenschappelijkeu naam van oudsten {TrferpCrefoi'), ter aanduiding hunner waardigheid, of bisschoppen («sria-xojrs» d. i. opzieners), ter aanduiding van hun ambt, droegen. Behalve de gewone bediening des Woords rustte op hen de leiding der eeredienst, de zielzorg, de uitdeeling der sacramenten, de uitoefening der sleutel-
2
17
De oudste geschiedenis der christelijke kerk.
magt, en de vertegenwoordiging der gemeente naar buiten. Na het uitsterven der apostelen bragt de natuurlijke ontwikkeling met zich, dat een der oudsten (evenwel in het eerst slechts als primus inter pares) een beslissend overwigt verkreeg, en nn bij voorkeur of uitsluitend met den naam van bisschop vereerd werd. gt;) — Een tweede, ondergeschikt gemeenteambt, dat der Diakenen, ontstond reeds vroeg in Jeruzalem ten behoeve der armen- en krankenverzorging (Hand. 6), en werd in de meeste gemeenten ingevoerd , maar breidde weldra zijne oorspronkelijke bestemming ook uit tot het verleeneu van hulp bij de zielzorg en prediking. Voor de daarmede overeenkomstige zorg voor het vrouwelijke deel der gemeente kwam het ambt der diakonessen op. Sommige gemeenten stelden ook nog bijzondere evangelisten aan, die rondtrokken, om den heidenen te prediken. — De kerkelijke ambten werden door de apostelen of de vergadering der presbyters met medewerking der gemeente bezet, en de verkozenen tot hun ambt gewijd met gebed en oplegging der handen.
§ 15. Leven en eeredienst.
18
Het beginsel des christelijken levens was naar het gebod des Heeren de broederliefde, in tegenstelling van de zelfzucht des natuurlijken levens. De kracht der jeugdige liefde zocht in den beginne in de moedergemeente te Jeruzalem eene daaraan beantwoordende uitdrukking iu de gemeenschap van goederen, — eene poging, die zonder nadeel voor hare innerlijke waarde, weldra moest blijken onhoudbaar te zijn en daarom geene verdere navolging vond. Daarentegen beijverden zich de gegoede gemeenten uit de heidenen bij voortduring, om door geldinzamelingen voor de oorspronkelijk arme, en door rampen (hongersnood) gedrukte gemeente te Jeruzalem hare broederliefde aau den dag te leggen. — De drie zedelijke kankers der oude wereld, de verachting der vreemde nationaliteit, de diepe vernedering der vrouw en de slavernij, werden naar het woord der apostelen (Gal. 'ó, 28) door trapswijze wereldvernieuwing, van binnen uitgaande, zonder gewelddadig verzet tegen bestaande regten overwonnen en het bewustzijn van de gemeenschap der leden onder het eenige Hoofd in den hemel doordrong heiligend alle betrekkingen des aardschen levens. — Trouwens werd ook reeds in den apostolischen tijd de heldere spiegel der christelijke zuiverheid door roestvlekken meermalen besmet. Huichelarij (Hand. ö) en oueenigheid (Hand. (j) vertoonden zich in sommige voorbeelden reeds zeer vroeg in de moedergemeente; maar de eerste werd door een vree- ' selijk-streng Godsgerigt gestraft, de laatste door liefde en toegeeflijkheid overwonnen. In de rijke heiden-gemeenten
I) Iu de brieven vau Iguatius werd alzoo de Bisschop met deu Heer, en de andere uudslen met de Apostelen vergeleken.
§ 15. Leven en eeredienst.
drong de wereldgeest als weelderigheid, zelfzucht, hoogmoed enz. binnen, maar werd ook hier door apostolische vermaning en straf, en later door de zuiverende christenvervolgingen verbroken en uitgestooten. — Evenals de Joodsche godsdienst een dubbelen inhoud had, namelijk, den onderwijzenden en stichtelijken dienst des woords in de synagogen èn den sacramenteelen dienst des symbools in den tempel, zoo nam de Christelijke godsdienst ook een homiletisch-didacti-schen, en een eucharistisch-sacramenteelen dienst aan. De eerste had behalve de opbouwing der gemeente ook eenen zendingsarbeid teu doel, en liet daarom de niet-christenen in zijne bijeenkomsten toe. Aanvankelijk hield de gemeente te Jeruzalem deze (vroeg-)godsdienstoefeningeii inde tempelzalen, waar het volk tot het gebed zich vereenigde (Hand. o, 11), maar later in huizen van bijzondere personen. Hier lazen zij gedeelten uit het O. Testament, later ook de apostolische brieven en evangeliën. Daarentegen beperkte de sacramenteele godsdienst zich tot den besloten kring der christelijke gemeenschap. De viering des H. Avondmaals was, naar het voorbeeld der instelling vereenigd met een gemeen-schappehjken maaltijd, door gebed en lied afgewisseld (Aqapai ot lietdemaaltijden, uitdrukking der broederlijke liefde) de kern en het doel van dezen (avond )godsdienst. De avondmaals-bestanddeelen werden door een lof- en dankgebed (eucha-nstia, 1 Cor. 11, 24, of siiKcyix, 1 Cor. 10, 16} tot een sacrament gewijd. Aan dit gebed verbond zich de broederkus xyiov, Kom. 1G, 16; 1 Cor. 16, 20). Als bijzonder gewijde dag trad reeds in den apostolischen tijd nevens den sabbath, bij de heidenchristenen in plaats van dezen, de zondag als de dag van de opstanding van Christus op. Van het vieren van andere feesten ontdekt men nog geene duidelijke sporen. Dat de kinderdoop reeds onder de apostelen in beoefening was, kan wel niet voldoende bewezen worden, maar is toch waarschijnlijk (Hand. 2, 39; 16, 33; 1 Cor. 7, 14j. De doop geschiedde door geheel onderdompelen in den naam van Christus, of van den drieëenigen God (Matth. 28, lü). De uitoefening dei-genadegaven van de genezing der kranken geschiedde ouder gebed en zalving met olie (Jac. 5, 14. 15). Wederzijd-sche belijdenis van zonden eu voorbidding werd ook ouaf-haukelijk van de gemeenschappelijke eeredienst aanbevolen (Jac. 5, 1G).
§ 16. Leer en dwaalleer.
De behoefte, om de apostolisch erkende berigten overliet leven des Verlossers door schriftelijke opteekeniug vast te stellen, deed zich weldra gevoelen en gaf aanleiding tot het
2*
19
Be oudste geschiedenis der christelijke kerk.
ontstaan der evangelien. De voortdurende band der rond reizende apostelen met de door hen gestichte gemeenten, of ook hun algemeen opperherderlijk gezag deed de apostolische onderwijzende brieven ontstaan. Reeds vroeg werd door wederkeerige mededeeling onder de gemeenten een begin gemaakt met de verzameling eu algemeene verbreiding der schriften des nieuwen testaments.
I. In de drie voornaamste apostelen openbaarden zich de drie grondrigtingen van den inhoud der christelijke leer uit den aposto-lischen tijd. In de zienswijze van johannes trad de goddelijke zijde der verschijning van chkistus (Joh. 1, 14) alles beheerschende op den voorgrond; in die van peteus de menschelijke als voorbeeld van den heiligen wandel (1 Petr. 2, 21); in die van paulus, meer omvattend dan bij beiden, de godmenschelijke volheid (Col. 2, 9; 2 Cor. 5, 19). Het middelpunt en de drijfveer der paulinische rigting was het geloof, der johanneïsche de liefde, en der petrinische de hoop.
II. De ketterijen van den apostolischen tijd ontstonden uit de vermenging van antichristelijke (joodsche en heidensche) -elementen met het christendom. Eerst deed zich het farizeeuwsche judaïs-mus op deze wijze gelden. Zijn schibboleth was de verpligting der heidenen tot de mozaïsche ceremoniewet als onvermijdelijke voorwaarde ter zaligheid. Ofschoon reeds door de apostelvergadering veroordeeld ^ 13), vervolgde het den apostel paulus aller-wege met boosaardige vijandelijkheid en laster. Sporen van het indringen van sadduceeuwsch-sceptischen geest vinden wij in de loochening van de leer der opstanding, die paulus 1 Cor. 15 bestrijdt. De beginselen eener scheuring der corinthische gemeente, die in vier naar paulus, apollos, peteus en chbistus zich noemende partijen (1 Cor. 3, 3) uiteen dreigde te gaan, werden door de even wijze als krachtige tegenwerking van den apostel onderdrukt. Veel gevaarlijker was eene soort van joodsch-heidensche gnosis, die in den laatstcn tijd der bemoeijingen van paulus zich met het christendom begon te vermengen. Karakteristiek was bij haar het overnemen van oostersche theosophie en magie, eene willekeurige ascese in het verbod van huwelijken en spijzen, ingebeelde geheime leeriugen over de natuur en de rangorde der hemelsche krachten en geesten, idealisering van christelijke leerstukken (hymb -neus en philetus leerden b. v., dat de opstanding reeds geschied was, 2 Tim. 2, 18). Haar middelpunt was Klein-Azie, vooral Colosse. Paulus was reeds vroeg van bang voorgevoel omtrent haar vervuld (Hand. 20, 29. 30), en bestreed haar in de brieven aan de Colossers, Ephe.-ers, aan titus en timotheus. Toen johannes in Klein-Azie kwam, was haar zaad reeds vruchtbaar opgeschoten. Het was tot verloochening der werkelijke menschwording Gods in chbistus overgegaan (1 Joh.) en bereikte nu zijne grootste hoogte in vermetel antinomismus (verachting der zede wet) met teugellooze zedeloosheid en satanische kunstgrepen der verleiding. (Brief van judas en 2 petri). Ook de M icolaïten (d. i. volksverleiders) der Openbaring van johannes (hoofdst. 2) behooren waarschijnlijk hiertoe.
20
§ 17. Karakter der oude kerkgeschiedenis.
Tot op Karei den groote, van het jaar 100—800.
§ 17. Karakter der oude kerkgeschiedeais.
De objectief-goddelijke inhoud des heils was reeds in de aposto-lisehe eeuw met aflegging van Let judaïstische omkleedsel, waarin de kern gerijpt was, aan de romeinsch-grieksehe wereld tot sub-jectief-measchelijke toeëigening en ontwikkeling overgegeven. De het eerst op den voorgrond tredende grondtrek in het karakter der kerkgeschiedenis van het volgende tijdvak is derhalve negatief: de overwinning van het ongoddelijke in het grieksch-romeinsche heidendom door den geest des Christendoms-, en positief: de ontwikkeling des laatsten in den vorm van grieksch-romeinsche beschaving. De uitkomst dezer ontwikkeling is de volledige overgang der apostoliciteit der kerk tot zuivere catholiciteit, waarin de gemeenschappelijke grondslag van alle latere bijzondere kerken gelegd wordt. Met de vervulling dezer beide momenten zal diensvolgens de tijd der oude kerkgeschiedenis algeioopen zijn. Het einde van dit tijdvak ligt in het begin der negende eeuw. De ontwikkelingskrachten der oude grieksch-romeinsche wereld zijn uitgeput, en de verhevene graad van ontwikkeling, die zij geroepen en in staat waren aan de kerk te geven, is bereikt; de toekomst der kerk ligt thans in de nieuwe volksstroomen, die op het tooneel der geschiedenis zijn opgetreden. Terwijl het byzantijnsche rijk en daarmede ook de luister der oude kerk van het oosten door den Islam in de engte gedreven en bedreigd wordt, ontstaat in het westen een nieuw wereldrijk i . jeugdige kracht, en wordt het voertuig van eene nieuwe gestalte van ontwikkeling in de kerkgeschiedenis.
De oude kerkgeschiedenis splitst zich in twee tijdvakken, wier onmiskenbare grensscheiding constantijn de groote aanduidt. Het treffendst toont zich het onderscheidend karakter dezer beide tijdvakken in den uitwendigen toestand der kerk. Vóór constantijn leeft zij en wordt krachtig onder den druk van den heidenschen staat. Haar uitwendig bestaan is door bijna onafgebroken bloedige vervolgingen bedreigd, maar des te heerlijker ontvouwt zich hare verborgene Godskracht met de belofte der overwinning. Door constantijn wordt de staat — zelf een christelijke staat,- en de kerk verheugt zich in alle voordeelen, in alle verzorging en bevordering, die aardsche bescherming haar kan verleenen, maar met den we-reldschen glans dringt ook veelvoudig een wereldsche zin in haar binnen. Ook in de inwendige, voornamelijk dogmatische ontwikkeling der kerk zijn de beide tijdvakken dezer afdeeling wezentlijk onderscheiden. Bij het streven der kerk, om de ontwikkelingsvor-inen van het oude heidendom aan te nemen en diens ongoddelijken inhoud uit te drijven, deed deze zich nog dikwijls door noodlottige vermenging met het christendom gelden en een gelijk gevaar bedreigde het van den kant des jodendoms, van welks bekrompene banden het zich nog pas had losgescheurd. Daarom was het in het eerste tijdvak voornamelijk de taak der kerk om het binnendrin-
21
Eerste tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
gende antieliristelijk-joodsche en heidensche element uit te werpen. In het tweede tijdvak daarentegen, waarin de kracht des heiden-doms volkomen gebroken is, schrijdt de kerk met alle kracht voort tot vorming en vaststelling van een regtzinnig leerbegrip in alzijdige, volle ontwikkeling, als tegenstelling van de kettersche afscheidingen eu verminkingen.
EERSTE TIJDVAK ÜER OUDE KERKGESCHIEDENIS.
Tol op Constantijn den rjroote, van het jaar 100—323.
§ 18. Strijd en tegenwerking vau liet jodendom en heidendom buiten het christendom tegen de kerk.
Op den voorgrond van de beweging in de kerkgeschiedenis van dit tijdvak staan de betrekkingen der kerk tot het jodendom en heidendom van dezen tijd. Deze stellen zich ten deele vijandig tegen de kerk over en spannen alle krachten in om haar te vernietigen. De woede van het den christenen vijandige jodendom wordt weldra tot volslagen onmagt verlamd. Des te vreeselijker is echter de strijd, dien het heidendom te vuur en te zwaard tegen de weer-looze aanhangers der kerk voert. Volksw ede en staatsgeweld vereenigen zich tot den verdelgingskrijg tegen haar. Maar de kerk, niettegenstaande zij voortdurend schijnt te bezwijken, zegepraalt evenwel door de in haar wonende goddelijke kracht. Nevens de polemiek met vuur en zwaard schaart zich, maar niet minder zonder gevolg, eene letterkundige polemiek, waartegen zich de kerk door zegevierende apologetiek verdedigt. Te gelijk beproeven beiden: jodendom en heidendom, eene positieve reactie door versterking en vernieuwing van hunne eigene levensbeginselen: het jodendom in het talmudismus, het heidendom in het nieuw-platonismus. Maar even als gene werking, zoo is ook deze tegenwerking volkomen ijdel en vruchteloos, en kan zij niet verhinderen, dat altijd nieuwe scharen uit hun eigen midden tot de legerplaats der kerk overgaan. Eu nog is ons tijdvak niet geemdigd, als reeds bijna de helft der grieksch-romeinsche wereld onder de vanen des clmsteudoms strijdt, en het zaad des evangelies reeds tot verre buiten de grenzen des rijks wortel geschoten heeft.
I. Het jodendom. —- Sedert de verwoesting van Jeruzalem was wel de magt, maar niet de wil der joden, om hunnen haat legen de christenen in bloedige vervolgingen lucht te geven,-gebroken, Toen daarom de pseudo-Messias bar-chochba (sterreiizoon, .Num. 24, 17.; het volk tegen de heerschappij der Romeinen opruide
22
§ 18 Strijd en tngenioerkmg van het jodendom en heidendom enz. 23
(132), hadden de palestijnsche christenen nogmaals eene vreeselijk bloedige vervolging vim de dweepzieke joden door te staan, bar-chochba bezweek evenwel. Hadrianus vestigde op de puinhoopen van Jeruzalem eene romeinsche volkplanting Aelia Capiiolina, waarvan- de toegang aan de joden op doodstraf verboden was. Te gelijk verbood hij aan al de joden het vieren van den sabbatli en de besnijdenis. Na dien tijd legden de joden hunnen haat tegen de christenen aan den dag door het aanstoken der heidenen en dooide verspreiding van afschuwelijke logens en lasteringen omtrent Christus en de christenen, en vermeerderden hunne anti-christelijke rigting door ongerijmde, geestelooze, doode en doodende mensche-lijke instellingen en vormen. In den Talmud, welks eerste gedeelte (de Mischna) in dit tijdvak ontstond, kreeg dit streven zijne voleinding.
II. Heidensche staatsmagt en volkswoede. — Reeds door eene wet der twaalf tafelen was de uitoefening van vreemde eeredienst in het romeinsche rijk verboden; want de godsdienst was uitsluitend eene staatsinrigting, en doordrong alle staatkundige en burgerlijke betrekkingen geheel en al, waarom het gevaar loopen der staatsgodsdienst ook een gevaar loopen van den staat zeiven moest schijnen. Staatkundig belang vergunde echter aan de overwonnen volken het behouden hunner eeredienst. Aan het, van het jodendom losgerukte, christendom viel deze begunstiging niet meer ten deel. Het trad op met het opentlijk uitgesproken doel, om alle andere godsdiensten geheel te verdringen, en de onwederstaanbare vorderingen zijner uitbreiding toonden, hoe krachtig het dit doel poogde te bereiken. De naauwe vereenigiug en verbroedering der christenen, alsmede hunne gesloten verzamelingen, verwekten en vermeerderden de verdenking van strekkingen, die gevaarlijk voor den staat waren; hun tegenzin in de van heidensche plegtigheden doordrongen staats- en krijgsdienst, hunne weigering, om voor de borstbeelden des keizeis wierook te branden, de standvastigheid huns geloofs, die even zeer alle geweld, als overreding trotseerde, hunne afzondering van de wereld enz werden van staatswege als onverdraagzaamheid of vijandelijkheid jegens het algemeene welzijn van den staat, als onverbeterlijke hardnekkigheid, als ongehoorzaamheid, opstand en majesteitsschennis beschouwd. Het heidensche volk zag in de christenen do goddelooze vijanden en verachters zijner goden; hunne godsdienst, die geene tempels, altaren en offers bezat, gold bij hen voor zuiver atheïsmus. He ontzettendste lasteringen (dat zij in hunne vergaderingen afschuwelijke ondeugden pleegden, kinderen slagtten, menschenvleesch aten, enz.j werden •even ijverig verspreid, als bereidwillig geloofd. Alle openbare onheilen stelde men op hunne rekening, als openbaringen van den toorn der door hen verachte goden. Daarbij waren heidensche priesters, goëten en afgodsbeeldenverkoopers steeds bereid, om in hun eigen belang de volkswoede aan te blazen.
Hl. De eerste algemeene Christenvervolging had reeds plaats onder nero (§ 12, 2). Trajanus (98—il7) vernieuwde het oude gestrenge verbod van gesloten verbindtenissen (lieterien), dat voortaan ook op de christenen toegepast werd. Ten gevolge dier wet strafte de jongere plinius als stadhouder van Bithynie hen, die als christenen aangeklaagd waren, wanneer zij bij hunne belijdenis volhard-
Eerste tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
den, met den dood. Maar door het groote aantal der aangeklaagden uit eiken stand, ouderdom en Kunne, alsmede door de uitkomsten van het scherpste onderzoek, dat de strekking der christenen als zedelijk rein en als staatkundig onschadelijk aan den dag hragt, en slechts het verwijt van een hardnekkig bijgeloof op hen wierp, aan het twijfelen gebragt, verzocht hij den keizer om bepaalde aanwijzingen. Teajanus keurde zijn gedrag en zijne voorslagen goed en beval diensvolgens, de christenen wel niet op te zoeken en op naamlooze aanklagten geen acht te slaan, maar daarentegen de wettig aangeklaagden en overtuigden, wanneer zij hardnekkig weigerden den goden te offeren, met den dood te straffen. De vervolging strekte zich ook tot Syrië en Palestina uit. Hier stierf de 120 jarige bisschop simeon te Jeruzalem, de opvolger van jacobus, een bloedverwant des Heeren, na wreedaardige geeseling, den marteldood aan het kruis (107). Ook de voortreffelijke bisschop ignaïiüs van Antiochie (§ 16, 1) werd na een verhoor bij den keizer op diens bevel geketend, naar Eome gezonden en aldaar in het openbaar door de wilde dieren verscheurd (116). — Onder de regering van HadrianilS (117—138) ving het volk aan, om met groot geschreeuw bij gelegenheid der heidensche feesten de teregtstelling der christenen te eischen. Op raad van den pro-consul van Klein-Azie, SERENIUS GEANIANUS, vaardigde habbianus een bevelschrift tegen zulke buitensporigheden uit, maar de wettige weg der vervolging bleef altijd open. Om den christenen de bedevaarten naar de geregtsplaats van Christus te verhinderen, liet hij daarop eeneu tempel van venus, en op de rots der begraafplaats eeu beeld van jUPiTEE oprigten. Onder Antoninus pics 138—161) herhaalden zich, evenwel zonder toedoen van den zachtzinnigen keizer, naar aanleiding van vele landplagen, de oproerige volksbewegingen tegen de christenen. Waarschijnlijk had ook nu, in 155 (en niet 10 jaren later, gelijk men vroeger meende) de vervolging der gemeente te Smyrna plaats, waarbij de grijze bisschop polycabpus den brandstapel beklom, omdat hij na 86 jarigen getrouwen dienst zijns Heeren, Hem weigerde af te zweren.
IV. Eene nieuwe wending namen de christenvervolgingen ouder Marcus Aurelius (161—180j, wien in de laatdunkendheid zijner stoicijusche wijsheid de geestdrift der christenen zeer tegen de borst stuitte, en die daarom aan den volkshaat niet alleen den vrijen loop liet, maar ook het stelsel der opsporing en der aanwending der martelingen, om hen tot afval te dwingen, invoerde, en daardoor aan den christelijken heldenmoed eene tot hiertoe ongehoorde zegepraal bereiade. Te Kome werd (166) de christelijke wijsgeer en apologeet justinüs martyb ter dood gebragt (§ 24J. .Nadere be-rigten hebben wij over de vervolging te Lugdunum (Lyon) en Vienna in Gallie (.177). De 90 jarige bisschop pothinus stierf ten gevolge der geleden mishandelingen in eene walgelijke gevangenis. De teedere slavin blandina werd op de ontzettendste wijze gegee-seld, op eenen gloeijenden ijzeren stoel geroosterd, voor de wilde dieren geworpen, en eindelijk ter dood gebragt, maar onder alle martelingen volhardde zij in de blijmoedige belijdenis: „Ik ben eene christin en onder ons geschiedt niets kwaads.quot; Eenen gelijken heldenmoed onder gelijke pijnigingen legde een 15 jarige knaap, poNTicus genaamd, aan den dag. De lijken der martelaars lagen
24
§ 18. Strijd en tegenwerking van het jodendom en heidendom enz. 25
bij hoopen op de straten, tot zij eindelijk werden verbrand, en hunne asch in de Rhone gestrooid werd. Onder de volgende keizers waren verscheidenen den christenen regtstreeks gunstig gezind , doch ook onder hen waren zij aan de willekeur van vele stadhouders door de nog bestaande wetten prijs gegeven. Septimius Severus (193—2 J1), dien een christelijke slaaf van eene ziekte niet olie genezen had (Jac. 5, 14), was in het eerst vriendelijk gezind. Evenwel berokkende de volkswoede en de hebzucht der stadhouders in de provinciën den christenen vele rampen, en toen de keizer zelf, door staatkundigen argwaan veranderd, den overgang tot het christendom verbood (202), bereikten de vervolgingen, vooral in Egypte en Afrika, weder eenen hoogen graad van sterkte eu uitbreiding. Eene jonge vrouw van een edel geslacht, de 22 jarige pehi'etua, te Carthago, bleef in weerwil van kerker en martelingen met eenen zuigeling op den arm en haren smeekenden heidenschen vader aan hare voeten, aan haar geloof getrouw, en werd aan de hoornen eener wilde koe en aan den dolk van eenen zwaardvechter overgegeven. De slavin feliciïas , in denzelfden kerker moeder geworden, toonde gelijke blijmoedigheid in het lijden. — Alexander Severus (222—235) plaatste in zijn Lararium het borstbeeld van Christus naast dat van abraham, oepheus en apollonius van tyane, en toonde zich welwillend jegens de christenen, en Philip-pus Arabs (244—249J begunstigde hen zoo opentlijk en beslist, dat hij zelf voor eenen christen zou kunnen gehouden worden. Maar met den aanvang der regering van Decius (249—251) brak eene nieuwe vervolging uit, die al de vorigen in uitgebreidheid, gestrengheid en wreedheid overtrof. Alle mogelijke middelen — berooving van goederen, verbanning, uitgezochte martelingen en teregtstel-lingen — werden aangewend, om de christenen tot afval te bewegen, hetwelk ook bij velen, die door de lange rust ontaard waren, gelukte, terwijl van den anderen kant ook de begeerte naar de martelaarskroon scharen van christenen vrijwillig naar de gevangenissen en op het schavot dreef. Valerianus (253—260) werd door eenen gunsteling van eenen begunstiger der christenen in hunnen vervolger veranderd. Thans verkregen ook ctpriaan (§ 24), bisschop van Carthago, en sixths II, bisschop van Rome, de martelaarskroon. Op den laatsten volgde weldra zijn diaken lauren-tius, een held onder de christelijke martelaren, die aan den geld-gierigen stadhouder in de kranken, armen en weezen der gemeente de schatten der kerk aantoonde, en daarop levend op eenen gloeijen-den rooster gebraden werd. Maar Gailienus (üüo—2tiö), de zoon van valerianus, liet de vervolging staken, en verleende eindelijk aan de kerk erkenning door den staat en vrije godsdienstoefening, welke nu 40 jaren lang onaangevochten bleef.
V. Ook Diocletianus (284—30ÖJ stond in den beginne aan de christenen rust toe, maar de onvermoeide ophitsingen van zijnen schoon zoon en mederegent galbeius slaagden er eindelijk evenwel in, om de vreeselijkste van alle venolgingen te doen ontstaan Bij eene zamenkomst van beide keizers te Nicomedie in Bithyme in het jaar 303 liet DiociijjTiAuus de prachtige kerk aldaar verwoesten en een edict aanslaan, dat de christelijke vergaderingen verboden, de kerken verwoest, de heilige schriften uitgeleverd (die het deden kregen den naam van traditoren) en verbrand, de christenen van hunne
Eerste tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
ambten en burgerlijke regten beroofd zouden worden. Een christen rukte het edict af en werd ter dood gebragt. Daarop ontstond er brand in liet keizerlijk paleis en galerius beschuldigde de christenen van brandstichting. Thans ontstond er eone vervolging, die zich over het geheele rotneinsche rijk uitstrekte (slechts Gallic, Spanje en Brittannie bleven door de gunst van den aldaar regerenden caesar constantius chlorus bijna geheel verschoond). Alle bedenkelijke martelingen en teregtstellingen werden aangewend, en dagelijks nieuwe en altijd afschuwelijker uitgedacht en ten uitvoer gelegd. Toen dioclbtianus in 305 afstand deed, verhief zich in den medekeizer van galerius , maximinus , een niet minder woedend vijand der christenen, die de vervolgingswoede op nieuw aanblies. Zoo ging het voort, tot eindelijk galerius, door eene vreeselijke ziekte tot nadenken gekomen, iu het jaar 311, kort voor zijnen dood, de vervolging staakte, en daarentegen de voorbidding der christenen voor keizer en rijk verzocht. Maximinus , die in het aziatische oosten regeerde, ging met de vervolging der christenen in het geheim voort. Onder anderen voerde hij een boosaardig heidensch smaad- en leugenschrift — de voorgewende Acta Filati — in de volksscholen als leesboek voor de jeugd in. Slechts de vrees voor zijnen medekeizer hield hem van de vernieuwing der bloedigste vervolging terug, constantius chlorus was middelerwijl gestorven en diens zoon Constantijn (306—337) door het leger in Brittannie tot kei/.er uitgeroepen. Op eenen togt tegen maxentius , die zich van de heerschappij over Italië en Afrika meester gemaakt had, werd door eene hemelsche verschijning zijne neiging tot het christendom tot eene uitgemaakte gehechtheid daaraan bevorderd. Volgens eusebius heeft de keizer zelf, kort vóór zijnen dood, hem onder eede verzekerd, dat hij op den helderen middag een lichtend kruis, met het schitterende onderschrift: „Overwin in ditquot; {èv TovravUa) gezien had, en dat Christus hem naderhand in den droom had bevolen, dit kruis tot zijn veldteeken te maken. vHet vaandel Labarum). — maxentius werd overwonnen eu constantijn, die nu alleen heer van het westen was, vaardigde in gemeenschap met den keizer licinius, zijnen zwager, die ia lllyricum (het europesche oosten regeerde, het edict van Milaan (313; uit, hetwelk den overgang tot het christendom onvoorwaardelijk vrijliet. Maximinus moest door den nood gedrongen zijne toestemming geven en stierf kort daarop. i)e vriendschappelijke betrekkingen tusschen licinius en constantijn gingen ondertus-schen langzamerhand in spanning en openbare vijandschap over. i)e eerste koos geheel en al de heidensche, de andere de christelijke partij, en zoo werd de oorlog, die in het jaar 323 tusschen hen beiden uitbrak, te gelijk een strijd op leven en dood tusschen heidendom en christendom, licinius werd overwonnen en constantijn was heer over het geheele rijk.
M. De strijd op letterkundig gebied. — Bat het heidendom eene algeheele hervorming noodig nad, om zich nog langer te kunnen handhaven, was de stellige overtuiging van elk zijner meer verstandige aanhangers. Zulk eeue hervorming uu stelde zich het nieuw-platonisinus tot taak, dat sedert de tweede eeuw zich meer en meer ontwikkelde. Boor platonische philosophic, die met oostersche theosophie verbonden was, en ze.fs door christelijke ideën
26
§ 18. Strijd en tegenwerking van het jodendom en heidendom enz, 27
zich op veelvoudige wijze liet bevruchten, moest het heidendom vergeestelijkt en herboren worden. Voor menigeen werd deze rigting eene brug tot het christendom. Met werkelijke polemiek tegen de christenen verhieven zich de eclectische platonist celsus omstreeks 170, de nieuw-platonist poephyeius (f 304) en de stadhouder van Bithynie hieroclbs, die in de vervolging van galerius ook met andere dan letterkundige wapenen tegen de christenen woedde. — Na den tijd van hadriantjs trad nu eene geheele reeks van aanzienlijke apologeten onder de christenen o|i. De voornaamsten zijn: justinus de martelaar, athbnagoeas, ïheophiv.us, clemens van Alexandrie, origenes, teetullianus , minutius felix, cy-prianus en lactantius (§ 24). Zij wierpen de lasteringen en aanvallen der heidenen van zich af, eischten eene rechtvaardige handelwijze jegens de christenen, verdedigden het christendom door de aantooning zijner innerlijke waarheid, door zijne zelfopenbaring in het leven en den wandel der christenen, door zijne bekrachtiging door wonderen en voorspellingen, door zijne overeenstemming met de uitspraken en vermoedens der diepdenkendste wijsgeeren enz., en zochten daarentegen de nietigheid der heidensche goden en de godsdienstige en zedelijke verkeerdheid van het heidendom aan te wijzen
VII. De uitbreiding des Christendoms. — Onder al deze vervolgingen breidde zich het christendom door het romeinsche rijk en zelfs over zijne grenzen uit. In Edessa vinden wij reeds omstreeks 170 eenen christelijken vorst. Van daar kwam het chris-teudom naar Perzie en Armenie. Ook in Oostiudie had de kerk reeds voet gevat. In Arabie had paulus gewerkt (Gal. 1. 17). Van Alexandrie breidde zich het christendom ook over geheel Egypte en Nubie uit. De kerk van het onder den proconsul staande Afrika met Numidie en Mauretanie stond in hoogen bloei. Door klein-aziatische volkplantingen en leeraars hadden zich in Gallie vele bloeijende gemeenten (Lugdunum (Lyouj, Vienna, enz.) gevormd. In Spanje, Brittannie en (jermanie bevuilden zich reeds vele waarschijnlijk uit iiome gestichte gemeenten. — De zinledigheid en het verval des lieidendoms was het negatieve, de goddelijke kracht des evangelies het positieve middel tot deze verbazingwekkende uitbreiding. Deze goddelijke kracht openbaarde zich in den ijver en de zeltïerloochening van christelijke leeraars en zendelingen, in het heilige leven en den wandel der christenen, in hunne innige broederliefde , in hunne onwankelbare standvastigheid en het vertrouwen huns geioofs, en boven alles in de blijmoedigheid, waarmede zij den smartelijksten marteldood te gemoet gingen. Uet bloed der martelaren was het zaad der kerk, en niet zelden geschiedde het, dat de beulen van christelijke bloedgetuigen hunne eerste opvolger^ in het martelaarschap werden.
5 19. Het gevaar der kerk van wege het jodendom en heidendom binnen het christendom.
Bijna nog gevaarlijker dan het buiten staande jodendom en heidendom, met zijne dweepzieke vervolgiugswoede, werd voor de kerk het bij haar binnensluipende jodendom en heidendom; in zoo verre het eene zijne geesteloosheid, zijnen
Eerste tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
stijven en bekrompen vorm, het andere zijnen ongoddelijken, anti-christelijken inhoud in haar overbragt, en als gelijk geregtigd met het specifiek-christelijke deed gelden. Uit de poging, om het christendom binnen het bekrompene parti-cularismus des jodendoms te dwingen, ontstond het ebioni-tismus, — en uit de poging, om hellenistische en ooster-sche theosophie met het christendom ineen te smelten, het gnosticismus en manicheïsmus. Het anti-christelijke judaïsmus in het christendom werd weldra overwonnen en uitgestooten. Veel hardnekkiger hielden zich echter het gnosticismus en manicheïsmus staande, en ofschoon het der kerk eindelijk gelukte, het onkruid in hare velden meester te worden, bleven echter vele zaadkorrels daarvan nog eeuwen lang in het verborgene overig, waaruit onverwacht weder nieuwe schadelijke planten opschoten.
I. Judaiserende secten. — Het na den val der heilige stad zich nog voortdurend van het heidenchristendoni afsluitende jodenchris-tendom nam deels een separatistisch, maar niet regtstreeks here-tisch, deels echter ook een bepaald heretisch karakter aan. De aanhangers der eerste rigting noemde men Nazareërs, die der tweede Ebionieten. De Nazareërs, wier naam aanvankelijk ter aanduiding van alle christenen onder de Joden diende, geloofden zich door de mozaïsche ceremoniewet nog voortdurend gebonden, zonder evenwel aan de heidenchristenen, wegens het niet waarnemen daarvan, de zaligheid te ontzeggen. Zij verwierpen de rabbinische stellingen, maar hielden zich aan een zinnelijk chiliasmus [d. i. de verwachting van een met hunne joodsche messias-ideëu overeenkomstig (duizendjarig) rijk van chkistus op aarde]. — De Ebionieten daarentegen (van het hebreeuwsche woord eltion, arm, d. i. vroom, aldus genoemd) hielden de waarneming der ceremoniewet voor de zaligheid volstrekt noodzakelijk, en cheistus wel voor den Messias, maar slechts voor eenen bij den doop met goddelijke krachten toegerusten mensch. Paulus werd door hen verketterd. Ook zij huldigden een vleeschelijk chiliasmus.
II. Het gnosticismus was diep gegrond in eene eigenaardige en magtige rigting van den geest in de tweede en derde eeuw Een onoverwinnelijk bewustzijn, dat de oude wereld uitgeput was en geene kracht meer bezat, om de dreigende ontbinding te verhinderen, doordrong den tijd, en dreef de verstandigste geesten er toe aan, om in het stoutste en verhevenste syncretismus, dat de wereldgeschiedenis kent, namelijk in de ineensmelting van alle tot hiertoe op zich zeiven staande en ongelijkslachtige octwikkelings-elementen, eene laatste poging tot de wederverjonging van het verouderde te doen. Terwijl deze rigting aan den eenen kant juist eeue tegenwerking tegen het christendom ten doel had (nieuw-pla-tonismus), werd dit van eene andere zijde bereidwillig in de gisting medegesleept, en zoo vormde zich uit de ineensmelting van ooster-sche theosophie, hellenische philosophic en christelijke ideën der genade, in den smeltkroes van eigene bespiegeling een wijdvertakt stelsel van eene hoogst wonderlijke godsdienstige wijsbegeerte, hetwelk
'28
§ 19. Het gevaar der kerk van icege hel jodendom en heidendom enz 29
met den gemeenschappelijkeu naam van gnosticismus bestempeld werd. Het heidensche element is hierbij zóó overwegend, dat het christendom van de meeste gnostische stelsels niet zoozeer optreedt als het einde cn de voltooijing van de in het Oude Testament aanwezige heilsontwikkeling, maar veeleer als de voortzetting en ontwikkeling van de heidensche natuurgodsdiensten. Zij laten zich meestal tot twee groote familien, al naarmate het platonismus of parsismus de overhand heeft, terug brengen, en daarmede stemt nagenoeg de verdeeling harer hoofdvertegenwoordigers in egyptische en syrische gnostieken overeen. Aan beiden gemeen is het dualismus van God cn materie; zij zijn echter daarin onderscheiden, dat de Egyptenaren de vijandige tegenstelling tusschen beiden als eene gewordene, en de Syriers als eene absolute en eeuwige beschouwen.
III. Het egyptische gnosticismus dacht zich den hoogsten God als de in zich zelve beslotene, onpersoonlijke oorzaak van alle zijn (o (3i/6o;). Maar God is uit zich zeiven te voorschijn getreden en daardoor tot eene zelfbewuste persoonlijkheid geworden. Uit deze oorspronkelijke gestalte der Godheid emaneerde nu, even als het licht uit het vuur, eene geheele reeks van secondaire goddelijke wc/ens, Aeonen yaiëveq) genaamd, die, naar mate zij zich verder van de eerste bron verwijderden, des te zwakker geworden zijn, tot dat eindelijk de emanatiekracht uitgeput is, en het getal der Aeonen, hetwelk de volheid of het pleroina genoemd wordt, wordt afgesloten. Tegenover God en met Hem gelijk eeuwig, staat de materie, of de hyle (uAgt;i), ook het ledige of het kenoma {xévunx) genoemd, eene leven- en wezenlooze, maar voor vorming vatbare massa (het platonische pii 'óv). Door de aanraking en vermenging der beide rijken werd de grondslag tot het ontstaan der zinnelijke wereld gelegd. Terwijl namelijk een der uiterste Aeonen uit zwakheid in de hyle verzonk, of van de lichtvolheid des pleroma's een gedeelte in de hyle overspatte en haar bezielde, ontstond er eene vermenging, waaruit de geringste der Aeonen als wereldschepper of Demiurg {èyiaovpyós) de zinnelijke wereld vormde, waarin alzoo het goddelijke en hylische vermengd is. De werkzame tegenstelling, waarin het laatste tegen het eerste optrad, deed het kwaad ontstaan. De betrekking van den Demiurg, die meestal als de God des ouden testaments beschouwd werd, op de verdere ontwikkeling, wordt nu zeer verschillend, maar altijd zeer laag gedacht. Nu eens is hij het zelf, die de verlossing, d. i. de bevrijding des geestelijken beginsels van de hyle wil, maar te magteloos is, om die ten uitvoer te brengen; dan eens is hij het ook, die zijn eigen werk met naijver beschermende, de door hoogere Aeonen bewerkstelligde verlossing tracht te stuiten en te verhinderen. De door den hoogsten God als verlosser in de wereld gezonden eerste Aeon cheisïus openbaart zich in een schijnligchaam (docetismus), of vereenzelvigt zich volgens anderen bij den doop met den door den Demiurg gezonden menschelijken Messias jezüs. Hij herinnert de zielen hare verhevene afkomst, en leert haar den regten weg om in het pleroma terug te keeren. Daar chkistds slechts een schijnligchaam heelt, zoo is de kruisdood slechts een gezigtsbedrog, — of ook, de hemelsche chkistus verlaat, terwijl hij naar den hoogsten God terugkeert, den mensch jezus bij de kruisiging. De verlossing,
Eerste tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
waartoe Christus brengt, is de reiniging «a bevrijding der zielen van de haar omringende hyle door eenen bestendigen strijd met haar. De gelouterde zielen klimmen op in het pleroma, de anderen moeten door middel der zielsverhuizing het zuiveringsproces op nieuw doorluopen. Eindelijk zijn alle lichtdeelen afgezonderd en de hyle zinkt in haar wezenloos niet terug. — Het syrische gnosticismus onderscheidt zich van het egyptische wezentlijk daardoor, dat het zich, op den grondslag van het perzische dualismus, de hyle (als het rijk van aheiman) als een eeuwig wild woelend rijk der duisternis, met Satan aan het hoofd, voorstelt. De vermenging van beide rijken, veroorzaakt door eeneu strijd tusschen hen beiden, was de grondslag van het ontstaan der wereld. Zijne opvatting van de verlossing valt in het algemeen met de alexandrijnsche zamen. Satan tracht haar te verhinderen, maar toch worden eindelijk alle lichtdeelen afgescheiden, en het rijk der duisternis, tot zich alleen beperkt , verteert zich zelf in eeuwigen strijd. — De meeste guos-tieke secten vervielen allengs in een zedelijk libertinismus en verzonken in gemeene wellust. Zij verdedigden dit met te bevveeren, dat men de wet trotseeren moet, omdat zij van den demiurg afkomt, öf omdat de dooding des vleesches door zijn misbruik heilzaam zijn zou.
IV. De voornaamste heiden-christelijke gnostieken. — Den overgang van de heretische gnosis van den apostolischen tijd tot het egyptische gnosticismus maakt Cerinthus in Klein-Azie, die reeds door den apostel johannes werd bestreden. Vaientinus, een joodsch-christen en leeraar in Alexandrie en Rome, omstreeks het midden der tweede eeuw, was de diepzinnigste, de rijkste in geest en verbeeldingskracht van alle gnostieken, wiens stelsel eene even bewonderenswaardig bespiegelende als dichterlijke rigting heeft. Het gronddenkbeeld van dit stelsel berust op de voorstelling, dat naar eene wet, die in de diepten Gods zeiven gegrond is, de Aeonen bij paren in geslachtspolarisatie emaneren. Zulk een aeonenhuwelijk noemt hij syzygie {av^vyta). Daarmede verbindt hij de andere eigenaardige voorstelling, dat reeds in de ontwikkelingsgeschiedenis van het pleroma de drie catastrophen der aardsche geschiedenis (schepping, zondeval en verlossing) oorspronkelijk gevonden worden, en ontvouwt hij op dezen grondslag het grootsche, hoogpoëtische epos .heldendicht) van eene christelijk-mythologische theo- en cos-mogonie. — De Ophieten in Egypte schepten behagen in afgetrok-kene bespiegeling van de alleroudste geschiedenis des ouden testaments (Gen. 1—3). De wereldschepper en God der joden Jalda-baoth wordt naijverig op den door hem geschapen mensch, en ontzegt hem het genot van den boom der kennis; maar de slang \erschait hem dit en baant daardoor den weg tot zijne bevrijding van den jodengod, chrisïus voleindigt haar, maar de judengod laat hem daarvoor kruisigen, enz. Ouder de Syrische gnostieken munt Tatianus uit, in het begin regtzinnig, 1 ter een gnostiek en stichter der secte der Enkratieten (der zich onthoudendeuj, die het huwelijk en het genot van den wijn (zelfs bij het avondmaal) verboden. — Marcion, uit Sinope (in het midden der tweede eeuw), zoon eens bisschops, bezat een krachtig en hard karakter, die de kerk wilde hervormen door zijn tot fanatieken haat tegen het jodendom en zijne wet geklommen paulinismus. Toen zijn vader hem
30
§ 19. Hei gevaar der kerk van weye Jiel jodendom, en heidendom enz. 31
wegens zijnen hoogmoed in den ban deed, ging hij naar Eome, alwaar een syrische gnostiek, ceedo, invloed op de verdere ontwikkeling zijner denkbeelden had. Hij nam twee beginselen aan, den goeden God, die echter vóór cheistus geheel onbekend bleef, en den regtvaardigen God, aan wien hij de wereldschepping en de wetgeving toeschreef. Vruchteloos matte zich de regtvaardige God (de Demiurg) af, om de menschen door de wet gelukkig te maken. In cheistus verscheen de hoogste God zelf, om uit vrije genade de menschen zalig te maken. Maecion erkende voor het overige slechts paulus als apostel en nam niet meer dan tien paulinische brieven aan, met een verminkt Lucas-evangelie. Hij en zijne aanhangers waren zeer zedelijk, streng ascetisch en hadden een eenvoudigen godsdienst, zonder eenige praal. Talrijke gemeenten hielden zich tot in de zesde eeuw staande.
V. De ebionietische gnosis. — De tegenvoeter van maecion was de onbekende schrijver der zoogenaamde Clementinen, een aan Clemens eomanus (§ 27) als bisschop van Rome toegeschreven, en aan den apostel jacübus te Jeruzalem als den oppersten bisschop der geheele kerk tot wettiging van zijn gezag toegezonden, geheel romantisch bericht aangaande zijne lotgevallen tijdens zijne reis met petkus , als ook over de prediking en redetwisten van petrus met simon deu toovenaar (Hand. 8, 9). De eersten gaan uit van de onverwachte ontdekking der lang verdwenen ouders en broeders van clemens, en in de laatsten wordt eene gnosis geleerd, welke lijnrecht tegenover maecions verachting van het jodendom de alge-heele eenheid van het echte oude jodendom met het echte eerste christendom aanneemt. Het reine, eeuwige, eenige zijn scheidten individualiseert zich tot eene tegenstrijdige syzygie van geest en ligchaam {— Ged en wereld). Daaraan verbindt zich de wereldontwikkeling , welke zich in eenen langen keten van even tegenstrijdige syzygien openbaart; hemel en aarde, dag en nacht, enz.; adam de ware en eva de valsche eerste profeet; dan bij hunne nakomelingen in omgekeerde orde: kaïn en abel , ismaël en izaak , ezau en Jacob , enz. De ware profeet, die het eerst in adam verscheen trad telkens bij elke zich herhalende verduistering van deu hem geleerden heilsweg (gnosis^ en wetsvervulling) ouder afwisselende namen en gedaanten weder op, doch altijd met de prediking van dezelfde waarheid. Zoo vooral in henoch, noach, abeaham, izaak , jacob, mozes, eindelijk in cheistus. Doch tegenover hen allen stond ook telkens een leugenprofeet op, en ook zelfs door valsche profeten is menige zeer goede leer en profetie in het O. Testament ingebragt, (b. v. de \ oorschriften over den offerdienst).
VL Het manicheïstnus. — Mani, de stichter van het niani-cheïsmus, was afkomstig uit eene voorname perzische familie. Nadat hij op onbekende wijze het christendom had leeren kennen, zocht hij, het vaderlijke parsisinus met oud-babylonische theosophie en christelijke heilsgedachten te vereenigen. Door de magiërs vervolgd, moest hij vlugten en doorreisde hij geheel Indie tot aan China, om nieuwe stof voor zijn godsdienststelsel op te zamelen, en dit nu vooral met buddhistische voorstellingen aan te vullen. Toen hij naar Perzie terugkeerde, dwong koning beheam 1 (Bazanes) hem tot een gesprek met de magiërs, verklaarde hem voor overwonnen, en liet hem in 27(i kruisigen en zijne huid aan de stadspoort op-
Eerde tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
32
hangen. Reeds kort na den dood van mani verspreidde zich de secte wijd en zijd in het romeinsche rijk, doeh liet talrijkst in Noord-Afrika. — Het hoofddenkbeeld van het manicheïsche stelsel was oud-perzisch dualismus. Tegenover den goeden God met zijne twaalf Aeonen (ormuzd met zijne Amschaspands en Izeds) stond de Satan met zijne daemonen (ahriman en de Dews) van eeuwigheid als vijand. Aangelokt door de schoonheid van het rijk des lichts, doet Satan daarop eenen aanval. God plaatst eenen Aeon („de moeder des levensquot;) als grensbewaker van het rijk des lichts. Deze brengt den ideaalmensch voort, die tegen de vijf reine elementen (vuur, licht, water, lucht en aether) ten strijde trekt, maar bezwijkt en gevangen wordt. God zendt hem eenen anderen Aeon („den levenden geestquot;) te hulp, maar te laat, want reeds hebben de magten der duisternis een gedeelte van zijn lichtwazen (de wereldziel, of den Jems pahbilis) verslonden. De geredde ideaalmensch, d. i. Christus (of Jesus impalibilis), wordt in de zon overgebragt. Uit deze vermenging evenwel laat God door den levenden geest de zigtbare wereld vormen, opdat de gevangene lichtdeelen langzamerhand zich versterken en losrukken kunnen. Doch Satan schiep, om dit zoo mogelijk te overtreffen, adam en kva, naar zijn eigen beeld en naar dat van den ontrukten ideaalmensch , uit daemonische stof en geroofde lichtsbestanddeelen. Deze verleidde hij door zinnelijke lust tot vleeschelijke voortbrenging eu voortplanting, waardoor hunne lichtziel verzwakt eu gesplitst en hunne ligchaamskerker verveelvoudigd werden. In elk mensch woont behalve de lichtziel ook eene booze ziel. Aan de eerste moet hij door ascese, onderdrukking van alle zinnelijke lusten en zoo veel mogelijke onthouding van alle zinnelijk genot, overwinning en lieer-schappij over de laatste verschaffen. Dit louteringswerk leiden en bevorderen de iu de zon wonende ideaalmensch Christus en de in den aether wonende levende geest, terwijl de daemonen door de valsche godsdiensten des jodendoms en heidendoms de menschen-zielen nog dieper in het rijk der duisternis pogen te verstrikken. Eindelijk daalt Christus zelf uit de zon in een schijnligchaam op de aarde neder, om door zijne leer de lichtzielen te bevrijden. De apostelen verstonden haar verkeerd en vervalschten haar; maar wANi, de beloofde paracleet, herstelde haar weder. Als zoodanig was hij het hoofd der kerk. Onder hem stonden twaalf apostelen (mayislri) en 72 bisschoppen, vervolgens presbyters en diakenen. De gemeente bestond uit catechumenen (aaditores) en uitverkorenen (of volmaakten). De laatsten waren tot de strengste ascese, onthouding van vleesch, eijeren, melk, wijn en van allen arbeid ver-pligt eu moesten ongehuwd blijven. De catechumenen voorzagen heu uit de opbrengst van hunnen tuin- en akkerbouw van het uoodige plantaardige voedsel. Doop en avondmaal, de eerste met olie, het laatste zonder wijn, behoorden tot de geheime eeredienst der volmaakten. Olie en brood golden daarbij als de reine voortbrengselen van de in het plantenleven zich losworstelende wereldziel (of van den Jesus patibilis). De zielen der volmaakten (Mecti) kee-ren stervende dadelijk in het rijk des lichts terug; maar die der onvolmaakten gaan, ten behoeve van de voortzetting van hun zuiveringsproces in andere ligchamen van dieren, planten of menschen over.
§ 20. De- inwendige regeling der kerk.
§ 20. De inwendige regeling der kerk.
Nevens het algemeene priesterschap aller christenen verhief zich allengs (door overdragt van naar het oude testament gevormde begrippen ')) in den leeraarsstand een bijzonder priesterschap, en de tegenstellingen van Clerus d. i. welks erfdeel God is, of ook die het erfdeel Gods is) en leeken {xocic, volk) werden hoe langer zoo meer uitsluitend. Evenzoo ontwikkelde zich de bisschoppelijke kerkregeling steeds krachtiger en de hoogere rang der bisschoppen boven de presbyters (§ 14) werd weldra algemeen erkend. Het ordenen der presbyters en diakenen, alsook in het westen het vormsel voor de gedoopten door handoplegging en zalving (confirmatio, xpiana, Hand. VHI: 17) en het stemregt op de Synoden werden den bisschoppen als uitsluitende voorregten toegestaan. De bisschoppen der hoofdsteden (metropolen, van daar metropolieten) verkregen spoedig een gewicht boven de bisschoppen der provincie-steden. Deze metropoliet bekleedde het voorzitterschap bij gemeenschappelijke beraadslagingen in de hoofdstad (provinciale Synoden, welke aanvankelijk door tijdelijke behoeften bijeengeroepen, later eene geregelde instelling geworden is 1). Onder de metropolen zeiven werd voor de door de Apostelen gestichte gemeenten (sedes apostolicae), inzonderheid te Rome3), Antiochie, Jeruzalem , Alexandrie, Ephese en Korinthe, een hooger gezag ge-eischt. — Bij de toenemende uitbreiding der gemeenten werden voor de lagere kerkelijke diensten nieuwe ambten ingesteld; onder-diakenen, acoluthen (bisschoppelijke dienaars ), exorcisten, aan wier opzigt en geestelijke zorg de bezetenen, later ook de doopelingen toevertrouwd waren, lectoren en deurwachters. De gemeente behield daarentegen haren invloed op de keus der geestelijkheid,quot;waarbij vooral aan de confessoren (die gedurende de vervolging Christus opeotlijk en standvastig beleden hadden) eene beslissende stem werd toegestaan. De christelijke broederliefde vereischte ook een naauwer verband der gemeenten onder elkander, dat,
33
3
Keeds te Nicea erkende men het als eene oude gewoonte om Rome's bisschop boven allen te erkennen.
herste tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
door wederzijdsche mededeelingen, door brieven of reizende christenen bewerkstelligd, in stand gehouden werd. De laatsten werden, dewijl bedriegers en dwaalleeraars van de christelijke gastvrijheid misbruik maakten, van eenen geloofs- en aanbevelingsbrief van hunnen bisschop {epistolae formatae, ypxp-fixrtx TSTVTTco^évx) voorzien, en deze waarborgde hun allerwegen eene broederlijke ontvangst.
§ 21. Kerkelijke tucht en christelijk leTen.
Volgens bevel van de apostelen werden ketters, afvalligen {lapsi) en hardnekkige zondaars uit de kerkelijke gemeenschap gesloten {excommunicatio), en eerst na voldoend bewijs van boetvaardigheid weder opgenomen. Het groote aantal der afgevallenen in de vervolging van decius gaf aanleiding tot de vaststelling eener bepaalde handelwijze voor de wederopname (boetetucht), die tot in de 4de eeuw duurde. De overdrevene gestrengheid in de behandeling der boetelingen deed echter ook tot het andere uiterste van groote slapheid overslaan. Inzonderheid waren het de confessoren, die hun voorregt, om door aanbevelingsbrieven {libelli pacis) voor de gevallenen de wederopname te bewerken, tot nadeel van de heilzame tucht dikwijls te ver uitstrekten. — In het christelijk leven moest zich, door de goddelijke kracht des evangelies, onder de reinigende vervolgingen van dien tijd eene reinheid, een zedelijke ernst en eene wereld- en zelfverloochening ontwikkelen, zoo als de wereld die tot nog toe niet gezien had. De christelijke broederliefde, de geregelde amen-en krankenverzorging, de uitgestrekte gastvrijheid, het heilig houden van het huwelijk, enz. werden ook door de heidenen bewonderd. Openbare vermakelijkheden, dans en schouwspelen werden door de christenen vermeden. Sommigen geloofden zich te moeten onttrekken aan de heidensche staats- en krijgsdienst , en wel reeds daarom, dat het moeijelijk viel, de daarbij gebruikelijke heidensche offeranden en plegtigheden te vermijden. Het christelijke leven stelden zich de christenen volgens Eph. 6, 10 vv. als eene militia Christi voor. Het geheele leven berustte op gebed en voorbidding. Het vasten werd aanbevolen, maar niet te hoog geschat. Een afzonderlijke stand der asceten ontwikkelde zich reeds vroeg, als die de ascese (de oefening des geestelijken levens) boven de algemeen christelijke mate der verplichting verhief. Eerst in de 4® eeuw werd hij .een stand van anachoreten, die de wereld ontvlugtten en in de woestijn woonden (§ 2ö).
De boete [poeniteniid) moest vier tijdperken doorloopen, waarvan elk één, of ook naar omstandigheden verscheidene jaren duurde. In het eerste (de jrpósK^aws) smeekten de boetelingen, in rouwklee-
34
§ 22. Be christelijke eeredienst.
deren aan de kerkdeuren staande, de geestelijken en de gemeente, om weder te worden opgenomen; in het tweede (de xxfócctrts) mogten zij weder het voorlezen der H. S. en de predicatie, maar op eeue afzonderlijke plaats, bijwonen: in het derde (vnivTairii;) mogten zij ook knielend het gebed bijwonen; in het vierde eindelijk {aitjrci.au) namen zij weder aan de geheele godsdienstoefening deel, met uitzondering van de communie, bij welke zij alleen staande mogten toezien. Vervolgens ontvingen zij door handoplegging, broederkus en communie, absolutie en weder opname. Slechts in doodsgevaar was de boete zachter en korter.
De asceten 'continentes) ontdeden zich meestal uit misverstand van Luc. 18: 24 vrijwillig van hunne goederen ten bate der armen, vermeden door het verkeerd begrijpen van Matth. 19: 12 het huwelijk en wijdden zooveel mogelijk hun gansche leven toe aan geestelijke oefeningen (vasten, gebed en overdenking). Men beschouwde en vereerde daarin een hoogeren trap van zedelijkheid, en reeds bij de eerste kerkleeraars (b. v. cypbianus) bestond de dwaling, als of de ascese op zich zelve iets verdienstelijks was (opus operatum). Een zeker paulüs van Thebe komt voor als eigentlijke Anachoreet, die zich tijdens de vervolging onder decius in de Egyptische woestijn terugtrok, en daarin 97 jaren tot zijnen dood verbleef. Doch de fantastische Vita Pauli mouachi van hieko-nïmus, die zulks alleen vermeldt, heeft geen het minste historisch karakter.
§ 22. De christelijke eerediensl.
De grondslagen der gemeenschappelijke Godsvereering bleven dezelfde als in den apostolischen tijd, maar verkregen natuurlijk veelvoudige uitbreiding en ontwikkeling. ïen tijde van DiocLETiANUS waren er reeds prachtige kerken: te Rome waren er in het begin der vierde eeuw reeds 40. De cyclus der christelijke feesten, met hunne voorafgaande en nakomende dagen, werd in deze periode genoegzaam afgesloten. Over de viering van het paaschfeest ontstond in de tweede eeuw een levendige en langdurige strijd, en in de derde een niet minder hevige over de geldigheid van den ketterdoop.
I. Godsdienstige vergaderplaatsen. De vergaderplaatsen, voor de godsdienstoefening bestemd, waren aanvankelijk nog bijzondere woningen. Zij hadden, behalve eene verhoogde zitplaats (tot het voorlezen en verklaren der schrift) en eeue tafel (voor de uitdeeling des avondmaals, die reeds vroeg ara, altare heette}, niets bijzuuders. Gaarne kwam men ook bijeen op de graven der martelaren, wier sterfdagen men als geboortedagen tot het eeuwige leven (natalitia) feestelijk vierde, om het gevoel van de eenheid der strijdende en zegevierende kerk te versterken. De christelijke begrafenisplaatsen werden dormitoria genoemd (xm/tvTvfia); die op het open veld noemde men areae, de onderaardschen krypien, later catacomben. De ge-wigtigsten en uitgebreidsten (ware doodensteden) zijn de talrijke in de heuvelachtige omgeving van Rome bestaande catacomben, welke
35
3*
Eerde tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
ontstaan zijn door uithouwen in den zachten duifsteen. Het zijn als labyrinthen elkander kruisende gangen, dikwijls meerdere verdiepingen boven elkander, in welker regtlijnige wanden de nissen boven elkander uitgehold en na de plaatsing der lijken toegemuurd, of door met grafschriften voorziene steenen hermetisch gesloten zijn. Tot in de 4lt;ie eeuw dienden zij nog als regelmatige begrafenis-plaatsen, doch later alleen voor de vereering der martelaren. Na de verovenng van Rome door de Longobarden (756) geraakten zij in vergetelheid. Eei st in de IGJe eeuw werden de inmiddels geheel verstopte toegangen weder geopend. — Joodsche afschuw van beelden, ook in het christendom overgenomen, en de tegenstelling met de beeldendienst des heidendoms hield nog alle beelden uit de kerken verwijderd; daarentegen vonden christelijke beelden reeds ingang in de huizen en in de christelijke doodensteden der catacomben, waardoor de overgang in de kerken mogelijk werd gemaakt. In de plaats van heidensche, dikwijls onzedelijke beelden op wanden, bekers, ringen enz., stelde de grieksche kunstzin en godsdienstige behoefte christelijke beelden en symbolen, b. v. het beeld van eenen herder met een lam op den schouder, eene duif, een anker, eene luit (Epli. 5; 19), een naar den hemel zeilend schip, een kruis, een visch (deels als zinnebeeld der geestelijke vischvangst, deels als dat der wedergeboorte in den doop, deels als monogramma van het grieksche woord ('Itjlt;roD? XfKrrot amp;sov Tlt;o? 2«T)ip).
Zeer geliefd was ook het monogram van den naam Christus en wel eene op verschillende wijzen uitgevoerde doorkruising van de beide eerste letters X en P, in welke de X (als vervormd kruis) dikwijls nog met de letters a en w (Openb. 1: 8) wordt omvat. Ook vindt men nog aan de wanden der catacomben vaak typische geschiedenissen van het O. T. en evangelische gelijkenissen afgebeeld: evangelische geschiedenis echter zeer zelden, en zelfs geen enkel uit de lijdensgeschiedenis.
D. Christelijke feesten. — Het vieren van den zondag werd tot algemeene wet. Als vreugdedag werd hij onderscheiden door staand (niet knielend) bidden en door verbod van het vasten. Onder de overige dagen der week werden tot gedachtenis van het lijden van Christus de woensdag en de vrijdag als waakdagen (dies slationum, naar het beeld der militia Christiana) en als boet-, bede-en vastendagen (semi jejuni a tot 3 ure 's namiddags) gehouden. Naar het voorbeeld der joodsche jaarfeesten, die aanvankelijk met de joden gevierd werden, kwamen weldra ook zelfstandige christelijke jaarfeesten op; eerst en het meest algemeen het paaschfeest. Tot het paaschfeest bereidde men zich door een 40daagsch vasten (naar het voorbeeld van het vasten van Christus in de woestijn). Deze tijd heette de quadragesima. Bij het paaschfeest sloot zich vervolgens het pinksterfeest aan. De tusschenliggende 50 dagen waren enkel vreugdedagen; dagelijks werd het avondmaal genomen, nooit gevast, slechts staande, niet knielend gebeden. De 40ste dag, als hemelvaartsdag, stak ondertusschen boven allen uit. In het oosten ontstond het epiphanienfeest, op 6 January, ter viering van den doop van chbistus in de Jordaan, als de openbaring zijner Mess. as waardigheid. Dit feest ging eerst in het volgende tijdva.k naar het westen over en verkreeg aldaar eene andere beteekenis (§ 36. IV). Van het kerstfeest wordt nog geen zeker spoor ge-
36
§ 22. Be christelijke eeredienst.
vonden. De hooge feesten, vooral het paaschfeest, werden ook door voorafgaande nachtelijke godsdienstoefeningen {vigiliae,
voorbereid.
III. Strijd over het paaschfeest. Over het vieren van het paaschfeest ontstond in de tweede eeuw tusschen de klein-aziatische joodsch-christelijke kerk en de westersche zuiver heidenchristelijke kerk, die onder den invloed van Rome stond, een verschil. De eerste hield zich gestreng aan den tijd van het joodsche paaschfeest, en, van de zienswijze uitgaande, dat chkistus op den avond vóór het joodsche paaschfeest gestorven was, vierde zij op den 14. Nisan het lijdenspascha {-xdaxa. irravputrifiov), besloot met het oogenblik van het sterven van chbistus (3 ure 's namiddags) het vasten vóór pascha door het vieren van agapae en avondmaal (in plaats van den joodschen paschamaaltijd), en hield op den 16 Nisan het opstandings-pascha (a-ao-^a civza-Tuaifiov). De laatste daarentegen ontsloeg zich van de joodsche tijdrekening, vierde, om de zamenstemming met het opstandingsfeest van den zondag niet te verbreken, het lijden van cheistus altijd op eenen vrijdag, de opstanding op den daarop volgenden zondag, en nam het vasten in acht, tot aan het aanbreken van den morgen der opstanding. De twistvraag werd eerst geopperd gedurende het verblijf van den bisschop poltcaepus van Smyrna in Rome. De romeinsche bisschop anicetus beriep zich op de overlevering der romeinsche kerk, polycahpus legde daartegen vooral in de weegschaal, dat hij zelf met den apostel johannes een paaschmaal gehouden had. Eene vereeniging kwam niet tot stand, doch ten teeken van ongestoorde kerkgemeenschap liet anicetus in zijne kerk polycaepus het avondmaal bedienen (in 154). Maar in 196 brak de strijd op nieuw tusschen polyceates , bisschop van Ephese, en victoe, bisschop van Rome, uit. De laatste ging in zijne hartstogtelijkheid zoo ver, dat hij de kerkelijke gemeenschap met de Klein-Aziaten ophief, hetwelk door het overige westen geenszins gebillijkt werd. Het algemeene concilie te Nicea in 325 (§ 31.) besliste te regt ten gunste van de vrijere romeinsche praxis, welke na dien tijd algemeen gevolgd werd. De zich daartegen verzettende aanhangers van de joodsch-christelijke praxis werden Quartodecimanen genoemd.
IV. De Doopsbediening. — Alle volwassenen, die den doop begeerden, moesten zich als catechumenen aan eene voorbereiding eens christelijken leeraars (catecheet) onderwerpen. Zij moesten de zich aan de doopformule (Matth. 28 : 19) aansluitende belijdenis (uit welke later de zoogen. apostolische ontwikkeld is), opentlijk afleggen, alsmede de wereld en den duivel (de afgodsdienst) plegtig verzaken (abrenunciatio diaboli), waarbij later nog van den kant des doopenden het exorcismus kwam, d. i. de losspreking van de magt des duivels door eene bijzondere banformule. De doop geschiedde nog door onderdompeling, slechts bij zieken door be-sprenging. Op het onderdompelen volgde het handen-opleggen, waardoor in de apostolische kerk de charismatische inededeeling des Geestes bewerkt werd. Gewone en buitengewone inededeeling des Geestes vermengende, begon men het onderdompelen als het negatieve deel der doopsbediening (het afleggen der zonde), en de handoplegging als haar positief gedeelte (inededeeling des Geestes) te beschouwen, kende de bevoegdheid tot de laatste uitsluitend aan
37
Eerste tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
de bisschoppen als bezitters van meerdere geestesgaven toe, en liet haar, waar de bisschop niet zelf doopte, afgezonderd en naderhand als vormsel (confirmatio) mededeelen. Als zinnebeeld van het geestelijke priesterschap verbond men met den doop en spoedig ook met het vormsel nog eene zalving De doopelingen ver
schenen in witte kleederen. De gewone tijden voor den doop waren het paaschfeest (bijzonder paaschsabbath als doop op den dood van christtjs) en pinksteren, in het oosten ook het epiphanienfeest. — De kinderdoop, ofschoon in den beginne nog niet algemeen ingevoerd, was toch ten minste in de katholieke kerk als regtmatig algemeen erkend Een bepaald tegenstander van den kinderdoop was overigens tektullianus (§ 24% Met de algemeene invoering van den kinderdoop paarde zich de instelling- der peetouders {sponsores). — Of de door ketters bediende doop geldig ware, was in de 3de eeuw een strijdpunt tusschen de klein-aziatische en afrikaansche kerk van de eene zijde en de roomsche kerk aan den anderen kant. cyprianus, bisschop van Carthago, bestreed de geldigheid van dezen donp in eenzijdige uitbreiding van het begrip der eene, katholieke kerk, stephantjs, bisschop van Eome, verdedigde dien doop op grond der roomsche overlevering, indien hij slechts overeenkomstig de instelling toegediend was. De laatste brak zelfs daarom de kerkelijke gemeenschap met de Klein-Aziaten af (253), maar werd daarvoor ook van vele zijden ernstig berispt. Hot roomsche gevoelen behaalde evenwel allengs de overhand.
V. De avondmaalsviering. — In den beginne was het avondmaal nog met de agapae verbonden, maar werd wegens plaatsgrijpend misbruik van deze gescheiden, en uitsluitend bij de algemeene godsdienstoefening gebragt Maar toen trajanus een streng verbod uitvaardigde tegen de heterien (§ 18, III), hieven de christenen de door dit verbod ook getroffen agapae op en vereenigden de avondmaalsviering niet de zondagsche vroege godsdienstoefening (§ 15). Dit bleef ook na de wederinvoering van de agapae. Deze werd nu in twee scherp afgezonderde deelen verdeeld. Het eerste bevatte het voorlezen der schrift en de prediking (missa catechumenorum); het tweede (missa fidelium), dat slechts de gedoopten mogten bijwonen, bevatte de avondmaalsviering met de liturgie, die er bij behoorde. Het begon met het algemeene kerkgebed, waarop de broederkus {cpiXyipz xyiov, osculvw. pacis) volgde. Daarop had, ter wijding van het brood en den wijn, het lof- en dankgebed plaats, waarvan de geheele avondmaalsviering den naam van eucharistie verkreeg), en de uitdeeling aan alle aanwezigen. Sedert de derde eeuw werd intusschen de avondniaalsliturgie veelzijdig verrijkt en uitgebreid. De gebruikelijkste formulen bij het uitdeelen waren: „Het ligchaam van Christus!quot; „Het bloed van Christus!quot; en deze werden met „amenquot; beantwoord. Bij hel slot der godsdienstoefening bragten de diakenen het ook aan de zieken en gevangenen uit de gemeente. Op vele plaatsen werd een gedeelte van het gewijde brood mede naar huis genomen, om het bij het morgengebed met het gezin tot wijding van den nieuwen dag te genieten. In de noord-afrikaansche kerk was ook de kindercommunie in gebruik. — Brood en wijn bij het avondmaal werden door vrijwillige gaven der gemeente verschaft {pblatio, Sua-ta, wpclt;j(pofd, d. i. offer, een naam, die ook op het avondmaal zelf overging en later de
38
§ 23. Pogingen ter hervorming en scheuring.
ontwikkeling der offertheorie (§ 36, II) begunstigde). Men bediende zich van het gewone, gezuurde brood, slechts de judaiserende secten drongen op de noodzakelijkheid van ongezuurd brood aan. De wijn werd als gewoonlijk met water vermengd, waarin men een zinnebeeld der vereeniging van chbistus met de gemeente zien wilde.
§ 23. Pogingen ter hervorming en scheuring.
Hoe ernstig en gestreng ook de zedelijke eischen waren, die de kerk der 2de en 3de eeuw aan hare leden deed, hoe onmeedoogend zij ook in het algemeen hare tucht uitoefende (§ 21), zoo kwamen er toch in dezen tijd rigtingen te voorschijn , voor welke, dit nog niet voldoende was. Sedert het midden der 2de eeuw bragt het montanismus eene zoodanige rigting voort. Het was eene poging, om op grond van dweepzuchtige profetie de kerk te hervormen, en haar tot de hoogte van een somber, fanatiek, wereldverachtend rigoris-mus op te voeren. — Maar ook zonder zulk eenen pseudo-profetischen grondslag openbaarde zich meer en meer een overdreven rigorismus in de tucht. Bovenal was dit het geval in het novatiaansche schisma, dat, van Rome uitgaande (251), zich ver over het westen en oosten verspreidde, en zich tot in de zesde eeuw staande hield.
I. De montanistische hervorming. — Omstreeks het midden der 2de eeuw trad te Pepuza in Phrygie een zekere Montanus, eerst sedert kort tot het christendom bekeerd, met de verzekering op, dat hij de dour chkistus beloofde Paracleet ter zuivering van de verdorven kerk was. Visioenen, stuiptrekkingen en voorspellingen schenen zijne verklaring te bevestigen. Twee profetessen, maximilla en PEisciLLA, verbonden zich met hem. Hunne strenge ascese, hun gloeijende ijver, hunne blijmoedige belijdenis en vooral hunne voorspellingen wonnen hun vele aanhangers onder het volk, en zelfs vele kerkleeraars geloofden in hunne rigting een heilzaam zout voor de kerk te mogen erkennen. De schitterendste verovering maakte echter de secte in den presbyter tebtullianus te Carthago (§ 24), die al den rijkdom van zijnen geest en zijne zielskracht opriep, om hunne grondstellingen zoo veel mogelijk algemeen te doen aannemen. Evenwel bleef de smet van scheurmakerij op hen kleven, en hun fanatismus, hunne dweeperij, hun hoogmoed en hunne onevangelische rigting in de ascese waren niet geschikt om deze smet uit te wisschen. — In de leer wilden de montanisten met de kerk overeenstemmen; zij drongen daarbij echter vooral op de letterlijke opvatting aan, waardoor zij niet slechts een' krachtigen dam tegen het gnosticismus opwierpen, maar ook, ofschoon zeiven eenzijdig, de in de kerk veelzins heerschende willekeur van allegorische schriftuitlegging op heilzame wijze tegenwerkten. Al wat heidensch was gold by hen zonder uitzondering voor het werk des satans; de wetenschap verachtten en versmaadden zij. Tot de volmaaktheid voert alleen de strengste ascese. Vasten is noodzakelijk, de ongehuwde staat aanbevelenswaardig; het tweede huwelijk wordt
39
Eerste tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
met ontucht gelijkgesteld. Het martelaarschap moet gezocht worden en voert tot eenen hoogeren graad der zaligheid in het paradijs. Een eigentlijk kettersch beginsel mengde zich slechts in hunne leer van de kerk: de werkzaamheid des Heiligen Geestes is aan geene zigtbare kerk gebonden, van daar minachting der sacramenten, verwerping van den kinderdoop en de kerkelijke absolutie. De voortduring van de buitengewone genadegaven, en bepaaldelijk van de gave der profetie, waarbij de menschelijke geest volstrekt lijdelijk blijft, is noodzakelijk; waar zij ontbreken, is de ware kerk niet. Door montanus, den Paracleet, is de kerk eerst in den mannelijken leeftijd der rijpheid gekomen, en hare geheele volmaking in het duizendjarig rijk is spoedig op handen.
II. De novatiaansche scheuring. — In de kerk van Eome heerschte van den beginne af de zachtere toepassing der boete, die de gevallenen na bewezen boetvaardigheid wederom in de kerkelijke gemeenschap opnam. Maar de romeinsche presbyter novatianus vertegenwoordigde, tegenover zijnen bisschop coenelitjs , de rigoris-tische zienswijze en kwam zelfs tot de bewering, dat de kerk geen regt had, om aan de gevallenen, alsmede diegenen, die hunne gelofte bij den doop door eene grove zonde verbroken hadden, vergiffenis te verzekeren Dezulken moesten veelmeer aan de barmhartigheid Gods overgelaten worden. De kerk, als eene gemeenschap van louter reinen UaöapoO, mogt geenen onreine in haren schoot dulden, en niemand, ook na volbragte kerkelijke boete, weder opnemen.
§ 24. De dogmatische en apologetische werkzaamheid der kerk.
In de drie eerste eeuwen kwam het nog niet tot de eigent-lijke katholiek-kerkelijke ontwikkeling en vaststelling van het dogma. De kerk had hare handen vol met het in veiligheid stellen van het specifiek-christelijke tegen het binnendringen van het anti-christelijk-joodsche en heidensche, en met het overwinnen der hierdoor ontstane ketterijen en secten. Daarmede hielden zich dan ook voornamelijk de theologische schrijvers van dien tijd bezig.' Na de apostolische vaderen (d. i. de vroeger, doch voor het meerendeel ten onregte genoemde onmiddelijke leerlingen der apostelen) treedt in de 2tle eeuw eene reeks van krachtige apologeten op. Tegen het einde der 2de eeuw ontwikkelen zich vervolgens drie verschillende en duidelijk van elkander te onderscheiden theologische rigtingen, welke wij de alexandrijnsche, de klein-aziatische en de noord-afrikaansche school kunnen noemen. De apologetiek tegen Heidenen en Joden, alsmede de polemiek tegen de ketters, staat ook bij de vertegenwoordigers dier scholen nog op den voorgrond, maar in hen begint ook reeds eene exegetische en dogmatische theologie zich te ontwikkelen. Onderwerpen van meer algemeene behandeling werden .intusschen de leer der Drieëenheid en het chiliasmus, (de leer van het duizendjarig rijk).
40
§ 24. Be dogmatische en apologetische werkzaamheid der kerk, 41
I. Kerkleeraars der 2de eeuw. — Onder de schriften der (zeven) z. g apostolische vaderen is de oudste de door bisschop clemens van rome (reeds omstr. 95) geschreven brief van de gemeente te Rome aan die van Korinthe, ten doel hebbende om tot eendragt te vermanen. Een tweede, verkeerdelijk aan denzelfden clemens toegeschreven brief is geen brief, maar eene, en wel de oudste ons bekende, ongeveer 50 jaren later gehouden leerrede. De z. g. brief van barn abas (§ 11) blijkt ook onecht te zijn van wege zijne buitensporig heiden-christelijke minachting van de mozaïsche ceremoniële wet (omstr. 120). Zeven brieven van bisschop ignatius van antiochie (§ 18, III), die deze op zijne martelaarsreis naar Rome (115?) zal geschreven hebben, kenmerken zich door den krachtigen strijd tegen joodsche en docetische dwalingen en door hun onafgebroken aandringen op de erkentenis van het episcopaat (§ 20) als de vertegenwoordiging van cheistus, waarbij de presbyters als opvolgers der apostelen worden erkend. De z. g. hebdeb van hebmas , die zeker niet de Rom. 16 : 14 genoemde is, maar waarschijnlijk een latere romeinsche hekmas (omstr. 150) tot schrijver heeft, is een visionair-profetisch-geschrift, dat zijn naam heeft, omdat er een engel in de gestalte van een herder leerend en tot boete vermanend optreedt. — Onder de apologeten der tweede eeuw, die ons nader bekend zijn, staat Justinus de Martelaar bovenaan. Onder de wijsgeerige stelsels, die hij, naar waarheid zoekende, doorliep, boeide het platonische hem het meest; de gezochte bevrediging des geestes en des harten vond hij het eerst in het christendom, waarop een oud eerwaardig man hem wees, en waarvan hij nu de vurige apologeet werd. Hij onderging onder mabcüs aubeliüs te Rome den marteldood (omstreeks 166).
n. De voornaamste kerkleeraars der 3de eeuw. — De alexan-drijnsche theologie, van den in Alexandrie heerschenden wijsgee-rigen geest doordrongen, trachtte tegen de kettersche gnosis eene „ware kerkelijke gnosisquot; over te stellen. Hare wieg was voornamelijk de catechetenschool te Alexandrie, die uit eene inrigting van onderwijs voor beschaafde catechumenen tot een theologisch seminarium opwies. Hare voornaamste leeraars waren Clemens Alexandrlnus (f omstreeks 220) en diens leerling Origenes, door heidensche en christelijke tijdgenooten als een wonder van geleerdheid beschouwd, en wegens zijne ijzeren vlijt ook Adamantius en Chalkenteros (d. i. van diamant en met metalen ingewanden) genoemd. In de vervolging van dbcius leed bij vreeselijke mishandelingen, waardoor men hem te vergeefs tot verloochening dwingen wilde, en aan welker gevolgen hij stierf (254). Bij zijne uitgebreide en lofwaardige verdiensten ten opzigte der kerkelijke leerontwik-keling is zijn stelsel toch vol van spiritualistische dwalingen (b. v. tijdlooze schepping, vóórbestaan der zielen, loochening van de opstanding des vleesches, wederherstelling aller dingen enz.), eu in de exegese paste hij, nevens degelijke kritische en philologische behandeling, dikwijls eene hoogst willekeurige allegorische uitlegging toe. In elke schriftuurplaats onderscheidde hij een' drievoudigen zin: den letterlijken, zedelijken en mystieken zin. — De kleirr-aziatische rigting, een bloesem der bloeijende klein-aziatische kerk, had, terwijl zij paulinische degelijkheid des geloofs met de zachtheid en scherpte van johannes paarde, eene kernachtig-bijbelsch-prak-
Eerste tijdvak dar oude kerkgeschiedenis.
tische rigting, en was een bolwerk tegen de snel toenemende uitbreiding van het gnosticismus, zoowel als van het montanismus. Onder de klein-aziatisclie leeraars onderscheidt zich vooral Irenaeus, de leerling van poltcarpus. Met eene klein-aziatische volkplanting stak hij naar Gallie over en stierf aldaar als bisschop van Lugdu-num onder sbptimius severus den marteldood (omstreeks 202). Zijn leerling Hippolytus was in het begin der 3de eeuw bisschop eener kleine gemeente te Rome, die zich van de hoofdgemeente aldaar had afgescheiden, omdat zij den bisschop callistüs van eene al te slappe tucht en eene overhelling tot het monarchianismus beschuldigde. Desniettemin werd hyppolitus voor een' der geachtste leeraars in de oude kerk gehouden. — De noord-afrikaansche rigting ontwikkelde zich in uitdrukkelijken strijd tegen het gnosticismus, aan welks idealismus zij een krachtig, somwijlen overdreven realis-mus tegenover stelde. Heidensche wetenschap. kunst en wijsbegeerte verwierp zij als op den dwaalweg leidende, en drong met alle magt op heiliging des levens en op strenge ascese aan. Zij wordt vooral door twee uitstekende kerkleeraars vertegenwoordigd: 1) Tertullianus, de zoon van een' heidenschen centurio te Carthago, uitmuntende als regtsgeleerde en rhetor, eerst laat bekeerd en vervolgens presbyter te Carthago, gest. 220. Hij bezat een vurig en krachtig karakter, was over het algemeen in zijne schriften, zoowel als in het leven, een geweldig man, met gloeijende geestdrift voor de waarheid des evangelies, met onvoorwaardelijke gestrengheid jegens zich en anderen. Hij is de schepper der latijnsche kerktaal, zijn „punische stijlquot; is gedrongen, beeldrijk en rhetorisch, zijne gedachten zijn geestrijk en diep. Fanatiek tegen heidensche wetenschap, ofschoon zelf door haar gevormd, een hevig tegenstander van het gnosticismus, ijverende voor strenge ascese en tegen elke soort van wereldsgezindheid, sloot hij zich aan de montanisten met grooten ijver aan, doch matigde vele hunner buitensporigheden. — 2) Cyprianus, vroeger een heidensch rhetor, later bisschop te Carthago, stierf als martelaar onder valeeianus in 258. Door de schriften van tertullianus gevormd, hield hij zich evenwel verre van diens hardheden; doch hij evenaarde zijne oorspronkelijkheid, diepte en volheid van gedachten op verre na niet, terwijl hij het wint in helderheid en zoetvloeijendheid van spreken. De zoo invloedrijke kracht van zijn optreden ligt aan de eene zijde in de door hem zeer ontwikkelde werkheiligheid (opus operaium) en aan den anderen kant in zijnen zegevierenden strijd voor de eenheid der kerk, zoo als deze openbaar werd in het monarchisch karakter van het episcopaat (petbus, de vertegenwoordiger der apostelen en bisschoppen, Matth. 16:18), even als van de absolute afhankelijkheid der zaligheid van het lidmaatschap der kerk.
III. De ontwikkeling der leer. — De oudere kerkleeraars hadden bij het streven, om de drievoudige persoonlijkheid des Vaders, Zoons en Geestes met het gronddogma der eenheid Gods x/tovapxia) te vereenigen, eene' oplossing gevonden in de meening, dat de Zoon (en Geest) aan den Vader ondergeschikt (Joh. 14:28) en eerst ten behoeve der wereldschepping uit den Vader uitgegaan was. Dit was voor de toenmalige niet ontwikkelde dogmatiek een onschadelijk misverstand. Daartegen verhieven zich evenwel andere.., die de eenheid Gods {monarchid) niet anders meenden te kunnen redden,
42
§ 24. Tie dogmatische en apologetische werkzaamheid der kerk. 43
dan door de drie-persoonlijkheid op te geven. Men noemde hen monarchianen. De merkwaardigste onder hen was Sabellius; deze onderscheidde in God drie modaliteiten; even als in de eene zon onderscheiden moet worden hare verschijning als wereldbol (= Vaderquot;), en hare licht- en warmte uitstraling (= Zoon en Geest). Den eersten stap tot de juiste vereffening der tegenstellingen in de leerontwik-keling van het trinitarische dogma deed orirbnes , terwijl hij het eerst de herstelling van de eeuwige, tijdlooze generatie des Zoons klaar en duidelijk vaststelde, ofschoon ook hij van den anderen kant nog diens ondergeschiktheid bleef verdedigen en den Zoon zonder aarzeling een schepsel des Vaders noemde. Het verst, en reeds de latere kerkelijke voltooijing (§ 31.quot;gt; vioruitloopende, bragt diontsius van Rome het dogma der Triniteit, terwijl hij de leer van OHiGENES van de eeuwige generatie des Zoons door het begrip der wezensgelijkheid (èpoova-ice) aanvulde. — Het chlliasmus, of de hoop op een toekomstig duizendjarig rijk van chbtstus en van zijne heiligen op aarde (Openb. 20: 6, 7), was onder de verdrukkingen en het lijden der eerste eeuwen eene lievelingsleer der kerkleeraars geworden. Haar eerste vertegenwoordiger (die haar reeds op zeer sterk-zinnelijke wijze had opgesierd), was de apostel-leerling PAPiAs. Met bijzondere liefde hing haar de klein-aziatische kerk aan, ook ibenaeus, maar toch op betrekkelijk bedachtzame wijze. Met dweepende geestdrift waren inzonderheid o k de mon-tanisten haar toegedaan, (§ 23, I). Slechts de alexandrijnsche school met obigenes aan het hoofd kon bij hare spiritualistische rigting dezer leer niet toegedaan zijn. Haar krachtigste tegenstander echter werd de omkeer van zaken onder constantijn den groote. De kerk begon zich thans voor een' langen duur van haar nog overig aardsch bestaan in te rigten, en de rijkskerk van het tegenwoordige bragt het toekomstige duizendjarige rijk in vergetel heid. Sedert nam de afkeer der kerk van het chiliasmus dermate toe, dat men het weldra regtstreeks onder de ketterijen telde.
IV. De apokryphe en pseudepigraphische litteratuur. — Zoowel bij de ketters (Ebionieten en Gnostieken) als in de katholieke kringen was de neiging zeer verre in de kerk verbreid om schriften te vervaardigen, welke zich als oorkonden van goddelijke openbaring deden kennen De meesten dezer schriften, waarvan nog velen bewaard bleven, zochten de vermeende leemten der O. en N. T. geschiedenis met reeds bekende of willekeurig verdichte mythen aau te vullen, en het christendom door voorgewend overoud-heiden-sche of joodsche voorspellingen (vaticinia ex eventu) te bevestigen en te verheerlijken. De apokryphe verdichting van evangeliën poogde vooral in wondervolle berichten over de kindschheid des Hee-ren en in zoogen. bewijsstukken de lijdensgeschiedenis [Acta Pilati e. a.). Ook vond men apokryphe geschiedenissen, brieven en apokalypsen der apostelen. Op vóórchristelijk gebied zocht men bij voorkeur schilderingen van eerste eeuwen der menschheid, even als voorspellingen, welke aan oude joodsche en zelfs heidensche profeten in den mond werden gelegd (vooral de z. g. christelijke Sibyllen. Van veel grooter gewigt, inzonderheid voor de geschiedenis der kerkelijke inrigting, eeredienst en tucht, zijn de aan de apostelen toegeschreven kerke-orden, vooral de aan clemens van bome toegekende apostolische constitutiën uit het einde der 3de eeuw.
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
V. De ontwikkeling der regtsbronnen. De apostelen en oudste kerkleeraren noemden de wetten van het Christelijk leven canones (Gal. VI ; 16. Phil. Ill : 16). Langzamerhand verstond men er den geloofs- en levensregel onder, die door de kerk werd vastgesteld, dien zij in de verzameling van heilige schriften (vierde eeuw) beligchaamd zagen, en daarom, — straks ook met erkentenis van de goddelijke wet des O. T. — de kanonieke schriften heetten. Hierbij kwamen ook de hesluiten der synoden, te beginnen met die van Nicea (325); — en de apostolische constitution, zoogenoemde aanwijzingen en bevelen der apostelen.
TWEEDE TIJDVAK DER OUDE KERKGESCHIEDENIS. Van Constantijn den groote tot op Karei den groote. 323—800.
I. Geschiedenis der byzantijnsch-romeinsche rijkskerk.
§ 25. De ondergang des heidendoms in het romeinsche rijk.
Na de overwinning op liciniüs (323) beleed constantijn onverholen het christendom, ofschoon hij zich eerst kort voor zijnen dood (337) liet doopen. Jegens het heidendom gedroeg hij zich zeer verdraagzaam en verbood alleen de onzedelijke eeredienst. Afkeer van het in Rome door magtige familien nog heerschende heidendom werkte mede, om hem zijnen zetel naar Byzantium (Constantinopel) te doen verplaatsen. Den overgang tot het christendom begunstigde hij op allerlei wijze. Onder zijne drie zonen werd het rijk verdeeld. Constantitjs (337—3g1) werd na den dood van constantijn II (f- 340) en van constans (t 350) alleenheerscher van het geheele rijk. Alle drie poogden het heidendom met geweld te onderdrukken. Constantitjs liet de heidensche tempels sluiten en verbood op doodstraf alle offers. Uit de steden (met uitzondering van Rome, Alexandrie en Athene) was het heidendom reeds verdrongen, en het hield zich nog maar alleen staande bij de plattelandsbewoners {pagani). De pogingen van julianus om het te herstellen bleven vruchteloos. Zijne opvolgers traden weder in de voetstappen zijner voorgangers. — De troonserfgenaam julianus, neef van constantijn, koesterde onder de monnikachtig-rigoristische opvoeding, waarmede men zijn' hoogstrevenden geest had willen bedwingen en kluisteren , den diepsten afkeer van het christendom, maar verborg dien onder huichelachtige bigotterie. Toen hij eindelijk verlof verkreeg, om te Nicomedie, en later zelfs te Athene te stu-deeren; hitsten hem heidensche sophisten nog meer op. Con-stantiüs droeg hem het opperbevel over het leger tegen de
44
§ 25. Be ondergang des heidendoms in het romeinsche rijk. 45
Germanen op. Door moed en talent won hij het leger en wierp, toen de keizer hem terugriep, het masker door opent-lijken opstand af. Toen stierf juist constantius, en julianus werd keizer (361—363). Nu zette hij zich met ijver en kracht aan de uitvoering van zijn lang gekoesterd lievelingsdenkbeeld, om de glorie van het voorvaderlijk heidendom, door nieuw-platonische theosophie verjongd, op nieuw te herstellen. Om het christendom te verzwakken en te onderdrukken, bediende hij zich niet van geweld, maar van arglistigheid. Hij bevorderde zoo veel mogelijk de scheuring der kerk, begunstigde alle ketters en secten, verbood den christenen scholen voor de klassieke letterkunde te bezoeken, en verdrong hen uit de hoogere staatsambten. Hij trachtte op allerlei wijze en door allerlei middelen het heidendom te verheffen en te veredelen. Aan het christendom ontleende hij weldadige stichtingen, de prediking, de kerkelijke tucht, het godsdienstig gezang enz., verleende aan de heidensche priesters vele onderscheidingen, maar vorderde ook eene strenge tucht van hen. Hij zelf offerde en predikte als pontifex maximus De vruchteloosheid zijner bemoeijingen verbitterde hem echter meer en meer, en reeds waren bloedige vervolgingen te duchten, toen hij na eene regering van 20 maanden in eenen veldtogt tegen de Perzen (naar eene oude overlevering met de woorden: „Zoo hebt gij dan overwonnen, Galileër!quot;) {tan-dem vicisti, Galilaee!) stierf. Met den dood van julianus was zijn geheele werk vernietigd. Zijne eerste opvolgers waren nog verdraagzaam jegens het heidendom. Theodosius I (379—395) verbood evenwel onder bedreiging van de strengste straffen den overgang tot het heidendom. Volk en monniken verwoestten de tempels. Vruchteloos rigtte de beroemde redenaar libanius daarover zijne „redevoering voor de tempelsquot; aan den keizer. In Alexandrie verwoestten in 391 christelijke volkshoopen het prachtige Serapion en te vergeefs verwachtten de heidenen de instorting des hemels en den ondergang der aarde; zelfs de Nijl wilde die boosheid niet eens door onvruchtbaarheid wreken. In het westen volgde geatianus het voorbeeld van theodosius. Hij sloeg eerst de waardigheid van pontifex maximus af en beval, het altaar van victoeia uit de curia van den senaat te Rome weg te ruimen. Den laatsten en eenigen steun had het heidendom nog in de geleerdenschool te Athene. J ustinian us I hief haar op. Dat was het stervensuur des heidendoms in het grieksch-romeinsche rijk (529).
§ 26. Wederzijdsche Terhouding tusschen kerk en ataat.
Even als de romeinsche caesar vroeger als pontifex maximus het opperbestuur van alle de godsdienst betreffende
Tweede tijdvak der oude eschiedenis.
zaken bezeten had, zoo werd thans, toen het christendom staatsgodsdienst geworden was, voor eene gelijke betrekking de weg gebaand. Reeds constantijn de groote beschouwde zich als „bisschop voor de uitwendige belangen der kerk.quot; De kerkelijke wetgeving ging van de synoden uit, maar had de keizerlijke bekrachtiging noodig en werd door de staatsmagt gehandhaafd. Twisten over de leer Heten de keizers door vertegenwoordigers der kerk (op algemeene of oecumenische synoden) beslissen. Hoe meer echter het byzantijnsche hof verbasterde en eene verzamelplaats van alle kuiperijen werd , des te noodlottiger werd ook de inmenging van het hof in de kerkelijke bewegingen, en meer dan eenmaal zegepraalde door persoonlijken hartstogt, onwaardige knoeijerijen en openbare geweldenarij van dien kant een' tijd lang de openbaarste ketterij enz., tot dat eindelijk de kracht der waarheid wedei zegepralend optïad. Evenwel bleef ook de kerk eene magt, voor wier niets ontziende ernstige zedetucht zelts de keizers of hunne alvermogende gunstelingen zich dikwijls, hetzij gewillig of onwillig, bogen.
Het beschermheerschap der keizers verschafte aan de kerk eene menigte uitwendige voorcleelen eu begunstigiugeu. Daartoe behooit vooreerst dit, dat de staat de zorg voor het onderhoud der kerk op zich nam. Reeds constantijn gaf haar het regt, om vermakingen van allerlei aard aan te nemen. Daarenboven werden de kerken eu hare beambten van alle opentlijke staatslasten bevrijd. Het van ouds (l Cor. 6; 1—ü) gebruikelijke scheidsregterlijke gezag der bisschoppen kreeg werkelijke regtskracht, en de geestelijkheid zelve werd van de wereldlijke regtsmagt vrijgesteld, en onder eene geestelijke geplaatst. Van de heideusche tempels ging het regt van asylum op de christelijke kerken over. Hiermede paarde zich het regt van bisschoppelijke tusscheukomst, of der bemoeijiug ter gunste vau hen, die, door de wereldlijke geregtshoven reeds veroordeeld, aan een zeker geestelijk opzigt onderworpen werden, waardoor menige onregt-vaardigheid, willekeur en bardheid voorgekomen werd.
§ 27. Geestelijkheid eu hierarchie.
De tegenstelling tusschen geestelijkheid en leeken werd steeds merkbaarder. Aan de ordinatie schreef men een onverdelg-baar karakter toe De verkiezing der geestelijken ging onder de toestemming der gemeente van de bisschoppen uit. Bijzondere kweekscholen voor geestelijken waren te Alexandrie, Antiocbie, Edessa en Nisibis. Krachtige bisschoppen legden er zich ook op toe om zelve voor de vorming hunner geestelijken zorg te dragen. Ook de kloosters dienden reeds ter voorbereiding voor het geestelijke beroep.
1. Tonsuur en coelibaat. Ï0t uitwendige onderscheiding van de leeken dienden nu eene bijzondere geestelijke dragt en de tonsuur.
4ti
§ 27. Geestelijkheid en hier archie.
oorspronkelijk een zinnebeeld van ootmoed bij de boetenden gebruikt, later door de monniken en eindelijk ook door de geestelijken overgenomen. De grieksche tonsuur [Tonmra Pauli) schoor het voorste gedeelte des hoofds kaal, de romeinsche {T. Petri) liet rondom het hoofd eene krans (kroon) van haar staan. Tot losmaking der geestelijkheid van de wereld (het sueculum) droeg inzonderheid het toenemende coelibaat bij. Reeds in 3Ü5 stelde eene provinciale synode te Elvira in Spanje vast, dat bisschoppen, presbyters en diakenen tot het ongehuwde leven verpligt waren. Bijna was deze bepaling op de algemeene kerkvergadering te Nicea (325) tot algemeen kerkelijke wet verheven, zoo niet een hooggeëerd confessor, de egyp-tische bisschop Paphnutius, zelf ongehuwd en een streng asceet, zijn aanzien en zijne welsprekendheid daartegen in de schaal had gelegd. Maar de roomsche bisschop Siricius vernieuwde (385) bet spaansche verbod met wetskracht voor het geheele Westen, en leo de geoote breidde het tot het subdiakonaat uit. In de Oostersche kerk bleef de canon van het tweede ïrullaansche Concilie (692) van kracht, welke aan de presbyters en diakenen eenmaal het huwelijk, mits vóór de wijding gesloten, toestond, doch het aan de bisschoppen verbood.
II. De keuze van de lagere geestelijkheid ging met goedkeuring der gemeente van den bisschop uit; die der bisschoppen was aan de geestelijkheid eu het volk opgedragen. Maar voor de hoofdsteden behielden de keizers zich het regt der bevestiging voor, hetwelk vaak tot een eenvoudig regt van aanstelling en afzetting werd uitgebreid. Den landbisschoppen (chorepiscopi) werden door de stadsbis-schoppen de bisschopsregten en eindelijk ook de naam van bisschop ontnomen. Het aanzien der metropolieten verhief zich en werd wettelijk vastgesteld. De metropoliet verkreeg invloed op de verkiezing der bisschoppen; hij wijdde hen, had eene soort van regterlijke magt over hen, beriep de provinciale synoden en had daarin de voorzitting. Boven de magt des metropolitaans verhief zich echter in de 4de eeuw nog een hooger gezag, dat van den patriarch. Daartoe was reeds in de vorige eeuw de weg gebaand door den voorrang der zoogenaamde apostolische stoelen. Onder dezen werd aan de metropolieten van Rome, Antiochie en Alex a n-drie op het eerste algemeene concilie te Nicea (325) een hooger gezag toegekend, voor hetwelk later de titel van patriarch in vast gebruik kwam De bisschop van Constantinopel en die van Jeruzalem traden later in de rij der patriarchen. De tegenwoordigheid dezer vijf patriarchen of van hunne plaatsvervangers gold als eene noodzakelijké voorwaarde van eene algemeene kerkvergadering.
47
III. Het Primaat van den bisschop van Rome. De Clementinen i§ 19, V) hadden, naar het schijnt, het eerst de fabel verzonnen, dat petbus de eerste bisschop te Rome geweest was. Reeds in de 3de eeuw vereerde men diensvolgens den roomschen stoel als de Cathedra Petri; maar eerst in de 5de begonnen de uisschoppen van Rome op grond van het verkeerd opgevatte woord des Heeren
1) Toen de bisschop van Constantinopel als middelpunt van de oostersche kerk erkend was, begon de onverzoenlijke strijd met Kome.
48 Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
in Matth. 16: 16—18 (Verg. 18: 18 en Joh. 20: 21 vg.), even als Luc. 22: 31 vg. en Joh. 21: 15 vgg. als opvolgers van den vorst der apostelen en erfgenamen zijner vermeende voorregten het primaat over de geheele kerk als op goddelijke instelling gegrond voor zich te doen gelden. In weerwil van de tegenspraak der overige patriarchen wonnen deze'aanmatigingen hoe langer hoe meer veld. blechts de patriarch van Constantinopel kon eindelijk nog als mededinger optreden. Rome had échter tegen hem veel in de weegschaal te leggen: den ouden roem der wereldstad, het graf van paulus en petrus , de onafhankelijkheid van de willekeur en de kuiperijen van het verwijderde byzantijnsche hof, den hoogen roem van onbevlekte regtzinnigheid, de doorgaande degelijkheid en werkzaamheid zijner bisschoppen, enz Terwijl het oosten door eene menigte van kerkelijke twisten verscheurd was, vormde het westen onder Home s banier bijna altijd eene geslotene eenheid. De twistenden zochten Rome's scheidsregterlijke beslissing, de onderdrukten hare tusschen-komst en bescherming, en dewijl Rome's bisschoppen doorgaans aan de waarheid en aan het regt de magt van hunnen geest en hun aanzien verleenden, bleef de van daar ondersteunde partij eindelijk altijd de zegevierende. Daardoor verhief Rome zich hoog in de meening der christelijke wereld en weldra eischte het als blijvend regt, wat persoonlijk vertrouwen of de drang der omstandigheden haar slechts \oor enkele gevallen toegestaan hadden. Door den voortgang des Christendoms in het niet-romeinsche westen breidde zich de magt der romeinsche bisschoppen uit, (die sedert de 6de eeuw met den titel van paus vereerd werden). Hunne heerschappij oefenden zij uit door pauselijke edicten (decretalen), door de benoeming van vicarissen voor de verwijderde landen, door overzending van het aartsbisschoppelijke pallium, als zinnebeeld der beleening met de regten van metropolitaan, en andere voorregten, die zy aan zich trwkken.
IV. In de breede rij der roomsche bisschoppen van dit tijdperk, die meestal hunne plaats en roeping niet onwaardig waren, treden als de krachtigsten en invloedrijksten op: Innocentius I (402—17), die de aanspraken van Rome's primaat belangrijk versterkte; Coe-lestinus I (422—32), die deze aanspraken in den nestoriaanschen strijd (§ 33, 2) ook reeds tot het Oosten begon uittebreiden en ze ook op Matth. 16: 18 grondde; — Leo de Groote (440—61), die ze voor het Westen ook als rijkswet deed gelden (445), op het algemeen Concilie van Chalcedon (451, § 34, III) aan de Grieken durfde voorschrijven, wat voortaan ouder ben voor regtzinnige leer zou gelden, en tegen de op deze kerkvergadering bepaalde gelijkstelling van de bisschoppen van Constantinopel en Rome sterk en niet te vergeefs protesteerde, en bovenal ook door zijn priesterlijk stoutmoedig optreden de redder werd van Italië, tegenover de dreigende verwoesting door Attila (452); — eindelijk Gregorius I, de Groote (590—604), die onder den ontzettenden nood, welken de verwoesting der Longobarden ten gevolge had, allergezegendst werkte als trooster, helper en redder van Italië, en daardoor den roomschen stoel eene ver boven de byzantijnsche regeering verhevene lands-vaderlijke beteekenis gaf, welke tijdens Gregorius II (715—31), toen, gedurende de door den byzantijnschen beeldenstorm (§37) ontstane verbittering het geheele deel van het exargaat van Ravenna, dat
§ 28. Hel monnikenwezen.
door de verovering der Longobarden nog was overgebleven, zich in openbaren opstand tegen de keizerlijke regering aan de zijde van den weêrspannigen paus plaatste, in zekeren zin tot lands-heerlijke kracht klom, en aldus later door de schenking van tepijn (755, § 41) vernieuwd en vormelijk gewettigd werd.
§ 28. Het monnikeuwezeu.
Tusschen geestelijkheid en leeken trad nu nog een derde stand in, die weldra tot het hoogste gewigt voor de kerk en de wereldgeschiedenis geraakte, namelijk de monnikenstand. De wereldsche zaken moede en eene neiging van het oostersche karakter tot het bespiegelende leven volgende, begaven zich velen in de eenzaamheid, en streefden als anachoreten onder gebed en arbeid, onder ontbering en zelfverloochening, die dikwijls in zelfpijniging ontaardde, naaide heiliging des levens, die zij meenden in de verdorven wereld met te kunnen bereiken, en die de in zoo menig opzigt reeds wereldsche kerk hun niet geven kon. Het vaderland dezer omkeering van den ouden asceten stand (§ 21), tot eenen wereld ontwijkenden monnikenstand is Thebaïs in Üpper-Egypte, waar de heidensche Serapisdienst reeds lang dergelijke verschijnselen had te voorschijn geroepen. Als eigentlijke stichter van het christelijk monnikenwezen geldt ANTONius (j o5oj, en van den overgang daarvan in een geregeld kloosterleven zijn leerling pachujiius. Tot 340 had het nog geen grooter opzien gewekt, buiten de grenzen van Thebaïs; doch toen waren weinige tientallen jaren voldoende om het gansche Oosten met tallooze kloosters te vervullen. Eerst ongeveer 37(J vond het in het Westen ingang, en toen nog niet zonder langdurigen tegenstand.
1. De H. Antonius. Naar eene onmiskenbaar deels fabelachtige, deels idealiseerende, aan athanasius toegekende levensbeschrijving stamde hij af uit het vlek Coma in Üpper-Egypte. Duor de kerkelijke voorlezing van „den rijken jongelingquot; (Matth. 19) geschokt, gaf hij al zijn goed aan de armen, en trok zich in de woestijn terug, waar hij aanvankelijk in een schril graf hol, en later in de woeste overblijfselen van een kasteel zich vestigde. Onder zware inwendige worstelingen en aanvechtingen, welke zich (als hallucina-tien van eene overspannen phantasie en een verstoord zenuwleven) als dagelijkschen strijd met duivelen aan hem voordeden, bedaarde allengs de strijd van zijn innerlijk leven en rijpte zijne christelijke ervaring. Eindelijk koos hij eene afgelegene woestijn nabij een berg met eene bron eu eenige dadelboomen tot zijne blijvende woonplaats. Eene menigte gelijkgezinde asceten trokken nu, door den roep zijner heiligheid getrokken, naar hem om onder zijne geestelijke leiding zich te plaatsen. Ook menschen uit alle standen zochten en vonden geestelijken raad eu troost. Zijn gebed genas lig-chamelijke, zijne toespraak geestelijke gebreken. Onder de vervol-
49
i
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis
ging van diocletiaxus kwam hij in 311 naar Alexandrie, zonder het martelaarschap te vinden, gelijk hij gewenscht had. Veertig jaren later, onder de verwarrende ariaansche geschillen (§ 31) verscheen hij nogmaals in de groote wereldstad, als een wonder Gods door christenen en heidenen aangestaard en scharen bekeerend. Hij stierf 106 jaren oud (3öG), nadat hij voorzorgen genomen had, dat zijn graf onbekend blijven zoude.
II. Het Oostersche monnikenwezen Egypte bleef nog eeuwenlang het moederland en de hoogeschool van het monnikenwezen. De voornaamste vereeniging was die van Pachomius op het eiland Ta-bennae, in den Mijl. Door den regel, dien hij aan zijne vereenigin-gen gaf, ging het anachoretenleven in een geregeld kloosterleven over. De monniken, met eenen opziener, die abt [ahbas = vader) of archimandriet genaamd werd, aan het hoofd, moesten in een klooster (claustrum, coenobium, monasterium, mandra, d. i. omheining) onder gebed en arbeid (landbouw, het vlechten van manden en tapijten) bij elkander wonen. Een aantal van zulke kloosters rangschikte zich wederom ouder het hoofdklooster te Tabennae. Het monnikenleven werd als een eugelenleven geroemd. De kloosters werden toevlugtsoorden voor bedrukten eu vervolgden, inrigtiugen van weldadigheid voor armen en zieken, en weldra ook seminarien voor geestelijke en bisschoppelijke ambten. Ook hier sloop het bederf binnen. Niet alleen geestelijke behoefte, maar ook eerzucht, ijdel-heid, luiheid en de poging om zich aan de krijgs- en vroondiensten, alsmede aan de opbrengsten eu belastingen te onttrekken, bevolkten de kloosters. Keizer valens beval daarom in 365, om de zooda-nigen met geweld uit de kloosters te slepen. Om de geestelijke afdwalingen (zelfpijnigingen, werkheiligheid, dweeperij en fanatis-mus, geestelijken hoogmoed enz.) te verhinderen, en de rijke krachten der kloosters voor het ware heil der kerk, ook door wetenschappelijke studiën en opvoeding, vruchtbaar te maken, namen uitstekende bisschoppen (b. v. basllius de groote, die aan zijne monniken eenen regel gaf, later door alle kloosters van het oosten gevolgdj, de kloosters onder hun bijzonder op/igt en bestuur; terwijl trouwens andere kerkvoogden dikwijls genoeg de monniken als een staand leger tot het doorzetten van hunne heersch- en partijzucht gebruikten. Eene zeer bijzondere afdwaling der christelijke ascese in het oosten vormden onder anderen de Pilaarheiligen of stylieten, die, zoo als het eerst simbon (f 459) dertig jaren lang in de nabijheid van Antiochie, in de open lucht op hooge zuilen hun leven sleten.
Hl. Het Westersche monnikenwezen. In het westen vormde zich een geregeld monnikenwezen, het eerst in noordelijk Gallie, waar de h. martijs-us van Tours (omstreeks 380) met ijver en veel geluk daarvoor werkte. In zuidelijk Gallie kreeg het klooster te Massilia, onder de leiding vau juhannes cassianus, het eerst een buitengewoon gewigt. Maar eerst Benedictus van Nursia bragt door zijn' monnikenregei, die met de behoeften van den tijd volkomen overeenkwam, in het jaar 529, in het geheele monnikenleven van het westen, eenheid, orde en wet. Na voorafgaanden proeftijd in een noviciaat van een jaar eischte hij de onder eede afgelegde belofte tot het bestendig verblijf in het klooster, tot gehoorzaamheid, ootmoed en kuischheid. Door akkerbouw en het ontginnen van woeste streken, geloovige prediking, opvoeding der jeugd, redding
50
§ 29. De theologische scholen en de kerkelijke letter kunde. 51
en aankweeking der litteratuur, wetenschap en kunst bragt zijne instelling voor het westen, vooral onder de stormen der volksverhuizing, onberekenbaren zegen. Het buitengewone aanzien des stichters verschafte aan zijne stichting, die in het moederklooster te Monte-Cassino, op een' berg in Campanie, haar middelpunt verkreeg, zeer spoedig ingang in alle christelijke landen van het westen.
§ 29. De theologische scholen en de kerkelijke letterkunde.
De en 5de eeuw vertoonen ons een' heerlijken bloeitijd der christelijke letterkunde. Grieksche beschaving en wijsheid waren in de dienst der kerk getreden; in haar werkte eene frissche jeugdige levenskracht, en eene geheele reeks van de voortreffelijkste kerkleeraars trad op, die zoowel in geleerdheid , als in scherpte en diepte van geest, in christelijke innigheid, in ijver en trouw, als lichtende voorbeelden voor alle tijden schitteren. De in het vorige tijdvak zoo bloeijende klein-aziatische school ging wel is waar ten onder, maar zij werd vervangen door de nieuwe krachtig opwassende school van Antiochie, terwijl de alexaudrijnsche zich verjongt en de westersche zich uit Noord-Afrika over Italië en Grallie uitbreidt. De nieuw-alexandrijnsche school heeft zich van de buitensporige meeningen van okigenes losgemaakt, ofschoon zij nog dikwijls in de allegorische willekeur van haren eersten meester vervalt. Tot op cybillüs van Alexandrie (f 444) zijn hare vertegenwoordigers de dapperste strijders voor kerkelijke orthodoxie, maar na dien tijd vervalt zij door eenzijdigheid tot ketterij en vindt daardoor haren ondergang. De school van Antiochie slaat eene rigting in, welke aan die der nieuw-alexandrijnsche in vele opzigten tegenovergesteld is. iNavor-sching van den eenvoudigen woordelijken zin der heilige schrift, en het vaststellen van eene zuiver-bijhelsche theologie was hare taak. Afkeerig van het geheimzinnige, streefde zij naar eene heldere, verstandige opvatting van het christendom en naar de ontwikkeling van het dogma door helder, logisch denken. Met het einde der 5Je eeuw begint echter voor de kerkelijke letterkunde een tijd van verval. Staatkundige verdrukking en invallende barb aars chheid verstoren het vrije streven der wetenschap, en in de plaats van jeugdig frissche voortbrengselen van den geest openbaart zich eene compilatorische vlijt en een onvermoeid streven om de vruchten van den geest der voorgaande eeuwen zich toe te eigenen.
1. De hoofdvertegenwoordigers der nieuw-alexandrijnsche school zijn: 1) Athanasius, bisschop van Alexandrie, ue vurige verdediger van de Godheid van chkistus, dien de nakomelingschap den vader der regtzinnigheid noemde {pater orthodoxiae); j a73 3i). Vervolgens de drie groote Gappadociëra: 2j Basilius de groote, uit een voornaam geslacht, bisschop van zijne vaderstad Cesarea in
4*
Ticeede tijdvak der oude kerhfjeschiedenis.
Cappadocie, een waarlijk „koninklijkquot; verschijnsel in de kerkgeschiedenis, f S?9- Te Athene studerende, sloot hij met zijnen gelijkgezinden landgenoot GKEGOEius van Nazianzus een uit lielde tot de kerk en tot de wetenschap ontsproten vriendschapsverbond voor het leven, waarbij zich later zijn jongere broeder, geegoeius, bisschop van Nyssa, met gelijke innigheid aansloot. Lang leefde hij in de eenzaamheid als asceet, schonk zijn geheele vermogen aan de armen en werd vervolgens presbyter en bisschop. Het geheele rijke leven des mans ademt een wereldoverwinnend geloof, zelfverloochenende liefde, verheven zin en koninklijke waardigheid. Door de niagt van zijnen geest hield hij in de woedende vervolgingen van den ariaan valens (§ 31) de katholieke kerk in het oosten bijeen. De schoonste getuigenis van zijnen edelen zin was het grootsche Basiliusgesticht, een ontzaggelijk hospitaal in Cesarea, waaraan hij al zijne rijke inkomsten besteedde, terwijl hij zelt in behoeftigheid leefde. 3) Gregorius van Nazianzus, als voorvechter van de leer der Godheid van den Logos, de theoloog genaamd, leefde gedurende geruimen tijd in het door Basilius gestichte klooster, werd toen bisschop van Constantinopel, welken post hij spoedig, door vijandelijkheden vervolgd, liet varen en naar Xazian/us terugkeerde, waar hij in 390 stierf. 4) Gregorius van Nyssa, broeder van basilius , een verstandige, bespiegelende geest en een warm vereerder van oeigenes. Eindelijk 5) Cyrillus van Alexandrie, verg. § 33, II. Als kweekeling der oudere (origenistische) school moet hier nog genoemd worden, de geleerde en verdienstelijke geschied-vorscher Eusebius van Cesarea, de vader der kerkgeschiedenis, een gematigd semiariaan (t 340).
II. De school van Antiochie had haar theologisch karakter van Diodorus, later bisschop van Tarsus (t 394). Zijne beide voornaamste leerlingen waren; Johannes Chrysostomus (d. i. Gul-denmond), patriarch van Constantinopel, gest 407 (§ 32), Theodo-rus van Mopsuestia (j 429), de vrijzinnigste exegeet en criticus der oude kerk, dien de öde oecumenische kerkvergadering te Constantinopel in 553, als vader der nestoriaansche dwaling, veroordeelde. Zijn beroemdste leerling was Theodoretus, bisschop van Cyros aan den Euphraat, uitmuntende als dogmaticus, exegeet en kerkgeschiedkuudige (j 457). — In de nationaal-syrische kerk onderscheidt zich Ephraëm de Syriër, diaken te Edessa, exegeet, redenaar en vooral uitstekend dichter van kerkelijke lofzangen (in de syrische taal) (f 378).
III. Onder de westersche (in het latijn schrijvende) kerkvaders zijn de uitstekendsten: 1°. Ambrosius, uit eene voorname familie, eerst stadhouder \an Milaan, na den dood van den bisschop aldaar door de stem van een kind en de onmiskenbare toejuiching des volks tot bisschop verkozen, ofschoon hij nog niet gedoopt was. Hij schonk terstond zijn geheele vermogen aan de armen en nam zijn ambt met apostolischen ijver waar, een vader van alle armen en verdrukten, trouw in de zielzorg, uitstekend als kanselredenaar en een krachtig strijder tegen de ariaansche ketterij (§ 31) Met zijne minzaamheid en goedhartigheid paarde hij eene sterkte van karakter en eene wilskracht, die gecue menschenvrees kende. Den magtigen beschermheer der klerk, theodosius den groote, wees hij, omdat deze in zijne drift ouder de bewoners van Thessalonica wegens
52
§ 29. Be theologische scholen en de kerkelijke letterkunde. 53
eenen opstand een vreeselijk bloedbad had laten aanrigten, van het altaar terug, tot dat hij opentlijke kerkboete gedaan had. Hij stierf in 397. — 2°. Hieronymus. geboren te Stridon in Dalmatie. Zijn leven, zoo wel als zijne wetenschap is gedeeld tusschen het westen en oosten. Hij was de geleerdste kerkvader van zijnen tijd, maar niet zonder eerzucht en hartstogt. De bisschop dajiasus van Rome droeg hem de herziening der onde latijnsche vertaling van het nieuwe testament (de zoogenaamde Itala) op, die, met eene eigene vertaling van het oude testament door hem zelven vervaardig 1, later onder den naam van Vulgata kerkelijk gezag verkreeg. Hieeo-ntmus was een ijverig bevorderaar van het monnikenwezen en bragt zijne laatste jaren in een gezelschap van monniken te Bethlehem door. Hij stierf in 420. — 3°. Aurelius Augustinus, geboren in 354 te Tagaste in Numidie. Door zijne vrome moeder monica was hij reeds vroeg tot christus gebragt; maar terwijl hij in Carthago studeerde, verzonk hij diep in zinnelijkheid en wereldsche lusten. Cickeo's Hortensius wekte voor het eerst bij hem het verlangen naar iets hoogers weder op. Als leeraar der redekunst te Carthago, Rome en Milaan werd hij door eerzucht, wereldschen lust, twijfel en verlangen heen en weder geslingerd. Daarop wierp hij zich negen jaren lang in de armen der manicheërs, maar zag zich schandelijk bedrogen en zou nu geheel verloren zijn gegaan, had niet vooreerst de platonische wijsbegeerte hem nog teniggehouden. Maar den vrede zijner ziel kon hij ook hier niet vinden. Toen echter toonden de predikatiën van ambeosius, (die aan zijne moeder den troost had gegeven, dat een z ;on van zoo vele tranen en gebeden niet verloren kon gaan), hem den regten weg, en do werking des Heiligen Gepstes brak eindelijk in een oogenblik van wonderbare beschikking door. Amduosius doopte hem in 387 Hij liet nu zijn rhetorambt varen, keerde naar Afrika terug en werd bisschop van Hippo Regius in Numidie, waar hij in 430 stierf. — Augustinus is de grootste en invloedrijkste van alle kerkvaders. In eene hoogst zeldzame en rijke mate waren scherp- en diepzinnigheid, helderheid van denken, diepte van bespiegeling en dialectische bedrevenheid, christelijke levenservaring en innigheid des geloofs, kracht van geest en energie van wil in hem vereenigd. De vrees, van de waarheid ook slechts in het minst te kwetsen, voerde hem in het denken somtijds over de grenzen van christelijke bedachtzaamheid heen, even als liet meest beslist logisch denken althans iu éóne leerstelling (§ 34) hem tot eene excentrieke scherpte voortdreef. In zijne „bekentenissen (Cou-fessiones)quot; plaatst hij geheel zijn leven met alle zijne afdwalingen en genadeleidingen in diepen ootmoed en heiligen ernst biddende voor het aangezigt van den Alwetende, terwijl zijn werk de civitate Dei de geestvolle verdediging is van tie oude kerk.
IV. Onder de Grieksche kerkvaders van den lateren tijd moet genoemd worden, de onbekende vervaardiger der mystiek theosophi-sche schriften, die in het begin der (3clc eeuw opkwamen en den naam van Dionysius Areopagita valschelijk aan het voorhoofd droegen. Zij werden de grondslag eener speculatief-mystieke theologie, die vooral in de middeleeuwen een groot gewigt verkreeg. De afsluiting van de kerkelijke leer in het oosten vormt Johannes Da-mascenus (monnik en presbyter te Jeruzalem, f 750), daar hij op den grondslag der oudere oostcrsche kerkvaders een leerboek der
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
dogmatiek vervaardigde, dat voor den volgenden tijd een normatief aanzien behield. De rij der groote westersche kerkleeraars wordt waardig besloten door paus GregorillS den groote, gest. 604 (§ 27).
§ 30. Ontwikkeling der kerkelijke leer in het algemeen.
Nadat in het vorige tijdvak de christelijke leer zich reeds tot een rijken inhoud ontwikkeld had, was thans de kerkelijke zifting daarvan dringend noodzakelijk geworden. Het in het christendom wezentlijk inwonende streven naar alzijdige wetenschappelijke opvatting en ontwikkeling nam altijd toe in omvang en gevolg; het levendige verkeer in de kerk hragt de tegenstellingen met elkander in aanraking en strijd, en op de grootste inspanningen volgden na menigvuldige wisselingen van overwinning en nederlaag eindelijke vereeniging in de waarheid en uitwerping der dwaling als ketterij.
Onmiskenbaar werd bij deze verschillen over de leer aan beide zijden dikwijls de zuivere belangstelling in de waarheid door persoonlijke eer- en zelfzucht gestoord, werden, in plaats van slechts met geestelijke wapenen te strijden, dikwijls staatsgeweld, hofkaba-len en volksdriften te hulp geroepen-, wel is waar vergat men dikwijls om de leer het leven, maakte menige scheuring, die door bedaarde zamenspreking nog te heelen zoude geweest zijn, onheelbaar, en gaf aan de ondergeschikte dingen een gewigt, dat hun niet toekwam. Maar reeds als wereldgodsdienst eischt het christendom de strengste wetenschappelijke en vruchtbare ontwikkeling, en wanneer men de waarheid tegen elke vervalsching wilde bewaren, dan zou zij de zuiverste en scherpste uitdrukking van het woord noodig hebben. Deze twisten en afdwalingen moesten eenmaal in de kerk toch doorgeworsteld en overwonnen worden, en het christendom zou de botsing der volksverhuizing en der invallende barbaarschheid minder veilig verduurd hebben, wanneer het niet een vasten steun gevonden had in de katholieke kerk, die juist door de scherpste bepalingen der leer eene naauw zamengesloten eenheid kou bewaren. Ook zouden de heidensche denkbeelden, die bij de opname der nieuwe heidensche volken in de kerk mede ovérgebragt waren, een minder scherp ontwikkeld, vastgesloten, en onwankelbaar vastgesteld christendom nog veel meer, dan het buitendien geschiedde, overstroomd en doordrongen hebben.
§ 31. De strijd over de Godheid van chbistus.
De eerste dogmatische strijd, die in dit tijdvak ontbrandde, was de ariaansche. Hij betrof de innigste kern en hoeksteen der geheele christelijke leer, de Godheid van chbistus (verg. § 24, Hl), en bedreigde langen tijd het geloof der kerk met het verlies van haar grootste kleinood. Maar de waarheid zegepraalde eindelijk volkomen. Twee algemeene conciliën, de eersten van allen, die gehouden zijn, gaven aan de kerk het geroofde kleinood terug.
54
§31. De strijd over de Godheid van ohristus.
55
De ariaansche Strijd brak in Alexandrie uit. Alexander, bisschop aldaar, leerde met grooten ijver de eeuwige generatie en wezensgelijkheid van den Zoon met den Vader, waartegen een zijner presbyters, Arius, uit de school van Antiochie afkomstig, die meende dat daardoor de eenheid van het goddelijk wezen en het onderscheid der personen in gevaar werd gebragt, en die sedert 318 opentlijk zijn tegenovergesteld gevoelen leerde, dat de Zoon het eerste en voornaamste schepsel des Vaders, uit niets in den tijd (yjv ore ovx y,v) geschapen, en daarom niet gelijk in wezen met den Vader was. Alexandee zag van zijne zijde door zulke beweringen de Godheid van Christus opgeheven, en riep eene synode te Alexandrie bijeen (321), die de leer van aeius veroordeelde en hem zei ven afzette. Maar liet volk, dat hem ais eenen strengen asceet vereerde, en vele bisschoppen, die of in zijn gevoelen deelden, of het ten minste voor onschadelijk hielden, trokken partij voor hem. De daardoor ontstane opschudding maakte constantijn den groote op den strijd opmerkzaam. Hij gebood, natuurlijk vruchteloos, aan beide partijen, den strijd te laten rusten, daar hij dien slechts als eene iiuttelooze en kleingeestige kibbelarij beschouwde. Hosius, bisschop van Cordova, bragt het keizerlijke bevel naar Alexandrie over, leerde aldaar den stand van zaken en het gewigt van den strijd kennen, en deed den keizer de zaak op eene andere wijze inzien. Deze beschreef nu een algemeen concilie te Nicea (325) , waar hij zelf en 318 bisschoppen verschenen. De Homoousianen of de verdedigers van de wezensgelijkheid {'o^oovaia) waren de uitgemaakte minderheid. Evenwel verschafte de vurige welsprekendheid van den jongen diaken athanasius , dien alexandek medegebragt had, en de gunst des keizers aan hun gevoelen de overwinning. De homoou-siaansche formulen (Jx t?? oviriai; tov yrarpos , ysvvvamp;eis oi nroitiieis, ohoovvkis tü ttsctft!) werden in de geloofsbelijdenis opgenomen, aeius werd in den ban gedatn en zijne schriften werden veroordeeld om verbrand te worden. Aeius ging in ballingschap De keizer keerde echter door den invloed van aanzienlijke bisschoppen na eenige jaren reeds tot zijne vroegere zienswijze van den strijd terug. Aeius gaf eene in algemeene uitdrukkingen opgestelde geloofsbelijdenis, waarop de keizer beval hem in zijn ambt te herstellen (330). Maar athanasius, middelerwijl zelf bisschop geworden, verklaarde met onwankelbare standvastigheid , daaraan niet te mogen gehoorzamen. De keizer dreigde met afzetting. Bij eene persoonlijke zamenkomst ondertusschen maakte athanasius' op hem zulk eenen indruk, dat hij toegaf. De vijanden van athanasius lieten echter niet af, en bragten het zoo ver. dat hij, door twee ariaansche synoden als onruststichter en oproermaker veroordeeld, naar Trier verbannen werd (33(i). Te gelijk zou arius plegtig te Constantinopel, in weerwil van de tegenkanting van den bisschop aldaar, in de kerkelijke gemeenschap weder opgenomen worden, maar des avonds te voren stierf hij plotseling. Constantijn volgde hem spoedig. Constantijn 11 gaf athanasius terstond aan zijne gemeente, die hem met geestdrift ontving, terug. Na zijnen dood (340) v/onuen echter de arianen constantius voor zich. Zij hielden een concilie te Antiochie, waarop het vonnis van afzetting over athanasius vernieuwd werd. Deze vlugtte naar liome. De synode te Antiochie stelde vijf nieuwe (bemiddelende) symbolen op, het westen volhardde eenvoudig bij het besluit van Nicea. Eene
58 Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
nopel bij den bisschop Johannes Chrysostomus (40i). Deze n£J™ h^ voorloopi op, zonder hen evenwel in eemg opzigt in het gelijk te
stellen, en beproefde eene verzoening, maaquot; ™™afLUcSH^osïo-
synode^ quot;constantinopel ^dagvaard. ' «et gelukte hem door^
ontevreden van daar met de woorden: „Ik laat u het hot en f Inriiquot; Ondertusschen veranderde de stemming van h •
SoJs W ?«or sch.,pc
voeren Eene hevige .«Ibeving in Jen «^X^ kefee,in
tende onrust des volks veroorzaakten etnter, dat de Keize
banneling door snelboden tot.d™1 Ee onder^hergejuidi' des volks
SIS 'n
der keizerin bestrafte OH1'quot;»smM^ i^t2S5e ontglipten'hem
jravrwv svexsv).
§ 33. De twisten over de leer van deu persoon van chbistüs.
Hpt onderwerp van den ariaansclien strijd was het bestaan
«kaïSeS. quot;
strijd werd de dwaling verworpen, die de beide naturen
§ 33 Be twisten over de teer van den persoon van Christus. 59
zoo zeer uit elkander hield, dat de eenheid des persoons daardoor gevaar scheen te loopen. Inden eutychiaanschen strijd was het onderwerp de tegenovergestelde dwaling, die de vereeniging der beide naturen zich zoo innig dacht, dat haar onderscheid daardoor verloren ging. Nu stond als christelijke leer vast; twee naturen, ongescheiden en onvermengd, in eenen persoon, met de levendigste betrekking tot elkander. In den monophysietischen strijd werd de mislukte poging gedaan, om de uitgebannen aanhangers van de eutychiaansche leer wederom voor de kerk te winnen. De monotheletische strijd eindelijk wierp zich op de bepaling van den wil in chiustus. Men wilde de monophysieten door de toegeving winnen, dat bij de tweeheid der naturen toch slechts één wil in chbistüs kon aangenomen worden. Maar ook hier zegepraalde de consequentie over het verkeerde streven om de strijdende partijen te vereenigen.
I. De apollinaristische strijd valt volgens den tijd nog midden in de ariaansche twisten (§ 31). De klassiek gevormde bisschop van Laodicea, Apollinaris, leerde, op grond der wijsgeerige tricho-tomie des menschen in ligchaam, ziel aAoyo?) en geest Aoyjxij): dat in Christus de goddelijke Logos de plaats van den (ontbrekenden) menschelijken geest ingenomen had. Deze leer werd door het ade oecumenische concilie te Constantinopel (381) uitdrukkelijk veroordeeld. Zoo had derhalve de kerk, even als tegen arius de waarachtige Godheid, tegen apollixakis de waarachtige mensch-heid van Christus gered.
II. De nestoriaansche strijd. In 428 werd een monnik van Antiochie, Nestorius genaamd, een uitstekend redenaar, tot patriarch van Constantinopel beroepen. Een door hem medegebragt presbyter ergerde zich aan het iiienigvuidig gebruik der uitdrukking: „moeder Godsquot; ^soróxof) van maria, en predikte daar tegen. Nestorius nam tegen volk en monniken zijne partij. Nu trad ook Cy-riilus, patriarch van Alexandrie, een even geleerd en scherpzinnig als heerschzuchtig en gewelddadig prelaat, tot bescherming deralexan drijnsche dogmatiek in het strijdperk. Hij vaardigde op eene synode te Alexandrie (430) twaalf hevige herroepingsformulen (anathematis-men) uit, waarop nestorius terstond door twaalf niet minder hevige tegenanathematismen antwoordde. Daardoor werd de strijd en de partijzucht nog hartstogtelijker. Om deze bij te leggen riep de keizer het derde oecumenische concilie te Ephese in 431 bijeen. Nestorius had de besliste gunst des keizers voor zich, maar cyrillus verscheen met een groot gevolg van bisschoppen en eene sterke lijfwacht van kerkdienaars en schippers; daarenboven waren de monniken en het volk vóór hem. Daar de romeinsche legaten en de syrische bisschoppen lang op zich lieten wachten, opende cyrillus het concilie zonder hen met '200 bisschoppen; nestobius werd geëxcommuniceerd en afgezet, en de anathematismen van cyrillus als regel dei-kerkelijke regtzinnigheid aangenomen. De Syriers hielden terstond na hunne aankomst onder voorzitting van Johannes van Antiochie een tegenconcilie, hetwelk cyrillus in den ban deed. In Constanti-
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
nopel stonden ondcrtusschen do monniken en het volk ter gunste van cxbillus op. De keizer bekraclitigde eindelijk eene (door thkodo-rettjs ontworpen) bemiddelende belijdenis. Ook cyrii.lus ondertee-kende haar, en johannes schikte zicli in de veroordeeling van nesto-rius en zijne leer (432). — Daarmede eindigde de synode van Ephese. NESTORIUS bleef aan de wraakzucht zijner vijanden prijs gegeven en stierf (440) in ellende. — Terwijl xcstohiüs de beide naturen in Christus zoo zeer uit elkander hield, dat hij de wederkeerige mededeeling der eigenschappon uitdrukkelijk loochende, hief hij de ware Godmenschhoid des Verlossers op en met haar de eeuwig- en oneindig-toegankelijke waardij van zijn verlossingswerk. De leer van cyrilltjs liet trouwen het misverstand toe, alsof in de eenheid van den godmenschelijken persoon des Verlossers ook de tweeheid en verscheidenheid der naturen opgeheven waren In de bemiddelende belijdenis van theodobktüs , die zich uitdrukkelijk tegen de vermenging der naturen verklaarde, en evenwel de uitdrukking ,,6fOTÓx5?quot; als volkomen regtmatig erkende, lag daarom een aanmerkelijke stap tot de vereeniging in de volle waarheid. — De verbannen nestorianen vonden eene tocvlugt in Perzie, en wonnen weldra de geheele perzi-sche kerk voor hunne leer. — De nestoriaansche kerk bestaat nog heden in Perzie, onder den naam van chaldeeuwsche christenen (naar hunne kerktaal), in Oostindie op de kust van Malabar als Thomas-christenen (naar een hunner eerste leeraars).
III. De eutychiaansche strijd. Een oude archimandriet te Con-stantinopel, eutyches genaamd, leerde opentlijk, niet alleen dat Christus na zijne menschwording slechts ééne natuur bozeten had, maar ook, dat het ligchaam van chkistus aan het onze niet in wezen gelijk was. De antiocheners klaagden hem op eene synode te Con-stantinopel (448) bij den patriarch flaviamus aan. Eutyches werd, daar hij niet wilde herroepen, in den ban gedaan en afgezet. Hij beriep zich op eene oecumenische synode en wendde zich te gelijk naar Rome tot leo den oroote. Het laatste deed ook flavianus Leo koos de zijde van flavianus , en ontwikkelde in oenen brief aan dezen met uitstekende scherpheid en duidelijkheid de leer van twee naturen in Christus. Keizer theodosius 11 beschreef echter een oecumenisch concilie te Ephese (449 , waarin dioscurus, de opvolger van CYRiLLus op den stoel van Aloxandrie, liet voorzitterschap zou bekle.eden. Het concilie ging uiterst willekeurig en gewelddadig te werk. De romoinsche legaten kwamen niet aan hot woord, de leer van twee naturen word veroordeeld, flavianus afgezet en door dioscurus zelfs ligchamolijk mishandeld. Hij stierf reeds na drie dagen. Leo de groote protesteorde bij don keizer op de krachtigste wijze tegen de besluiten dezer „rooverssynodequot; (latrocinium Ephesinvm, avvoSos Xv.ffTpixy). Theodosius stierf in 450. Zijne zuster pulcheria , reeds vroeger eene warme vriendin van flavianus , besteeg met haren gemaal siaiicianus den troon. Een nieuw oecumeniscil concilie (hot vierde) te Chalcedon in 451 zette dioscurus en eutyches af en veroordeelde mot het nostorianismus ook het eutychianismus. Bij do positieve bepalingen werd leo's brief aan flavianus tot grondslag gelegd, en als regtzinnigo leer vastgesteld: „dat chkistus waarachtig God en waarachtig mensch was, naar zijne Godheid van eeuwigheid gegenereerd, en den Vader in alles gelijk, naar yjjne monschheid uit maria, de maagd en de moeder Gods (fiforoxoj), in den tijd geboren
60
§ 33. Be twisten over de leer van den persoon van christus. 61
en ons menschen in alles gelijk, doch zonder zonde, en dat na zijne menschwording de eenheid des persoons in twee naturen bestond, die onvermengd en onveranderd, maar ook ongedeeld en ongescheiden vereeuigd zijn.quot;
Niet al te lang na de vaststelling van het symbolum van Chalcedon ontstond in het westen de zoogenaamde belijdenis van Athanasius (naar het aanvangswoord ook Quicunque genaamd). Dit symbool sluit zich naauw aan de belijdenissen der vier eerste oecumenische synoden aan, maar neemt in de voorstelling der drieëenheidsleer eene eigenaardig westersche zienswijze op (§ 43).
IV. De monophysietische strijd. De talrijke tegenstanders van het concilie van Chalcedon heetten van nu af monophysieten, omdat zij slechts eene natuur in christus wilden erkennen. Hunnen voor-naamsten steun hadden zij in de monniken en het volk. In Palestina, Egypte en Syrië braken de hevigste en verderfelijkste onlusten uit. De hartstogtelijke twisten duurden nog voort, toen justjnianus I (527—565) den troon beklom. Hij had het zich tot levenstaak gesteld , de ware regtzinnigheid voor altijd vast te stellen en de ketters, bovenal de talrijke monophysieten, tot de kerk terug te brengen. Maar de goede wil des keizers werd veelzins op den dwaalweg geleid , door de inblazingen zijner hoftheologen en de machinatien zijner geslepene gemalin theodoea, eene geheime monophysiete. Eerst liet hij zich overreden, om de oorspronkelijke monophysietische formule: „God is gekruisigdquot; als een liturgjsch toevoegsel te wettigen (533). Maar het gelukte der andere partij, nogmaals eene plegtige veroordeeling van het origenianismus, dat door eenige invloedrijke monophysietische hoftheologen voorgestaan werd, te bewerken (541). Theodora en hare partij wreekten zich, door den keizer diets te maken, dat de monophysiëten tevreden zouden gesteld zijn, wanneer de twistschriften der drie aanzienlijkste syrische kerkleeraars tegen den algemeen vereerden cykillus [tria capitula) veroordeeld werden. Dit deed hij in een-edict van 544, maar hot westen weigerde standvastig de onderteekening (Driekapittelstrijd). Justiniaxus riep nu het vijfde oecumenische concilie te Constantinopel (553) bijeen, dat de keizerlijke edicten bevestigde en alle wederspannigen afzette. De keizer bereikte evenwel zijn doel niet; de monophysieten bleven gescheiden, omdat het gehate concilie van Chalcedon uitdrukkelijk erkend was. — Het talrijkst waren de monophysieten in Egypte. Uit haat tegen de grieksche katholieken verbanden zij de grieksche taal uit het kerkelijk gebruik, kozen zich een afzonderlijken koptisch en patriarch, en werkten de verovering van Egypte dour de Saracenen in de hand 1,640}. Uit Egypte verspreidde zich het inono-physietismus naar Abessinie. In Syrië en Mesopotamie redde de onvermoeide werkzaamheid van een monnik, jacob zanzalus, (gewoonlijk, omdat hij als bedelaar verkleed rondreisde, el bakadai genaamd), de monophysietische kerk van den ondergang. Naar hem heeten de syrische monophysieten- Jacobieten. Ook in Armenie, hetwelk de Perzen (536) veroverden, werd het mouophysietismus, door de nieuwe regering begunstigd, de heerschende kerk.
V. De monotheletische Strijd. De toenemende drang van de politieke omstandigheden dur keizers maakte eene vereeniging met de monophysieten altijd wenschelijker. Men ried keizer heraclius (611 — 641) aan eene vereeniging van beide partijen te beproeven in de
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
formule, dat Christus door eene godmenschelijke wilsuiting zijn verlossingswerk volbragt had. De verdedigers van de vereenigings-formule . welke de keizer v638) tot geloofsregel voor het geheele rijk verhief, werden monotheleten genoemd. Een hevige strijd ontbrandde en het westen scheidde zich van de kerkgemeenschap met het oosten. Constantinus pogonatus riep eindelijk het zesde oecumenische concilie te Constantinopel (680) hijeen, (ook het eerste trullaausche concilie genaamd, naar het keizerlijke paleis, waar het gehouden werd). Even als vroeger te Chalcedon (451) de legaten van leo den gkoote, waren hier die van zijn opvolger agatiio in de zaken der leer onbeperkt heerschende. Het concilie besliste, gelijk zij met den keizer wilden, voor de leer van twee willen in Christus zonder vermenging en tweestrijd; — maar even als te Chalcedon door het besluit van geheele gelijkstelling van den bisschop van Constantinopel met dien van Rome, mengden ook hier de Grieken door uitdrukkelijke veroordeeling van paus honoeius als van een vloekwaardigen ketter bittere gal in den zoeten drank van de Romeinen, en agatho's opvolger Lbo II kon natuurlijk niet anders doen, dan ook deze veroordeeliug te bekrachtigen. — Het monotheletismus hield zich als kerkelijke gemeenschap alleen in den Libanon staande. Zijne aanhangers verzamelden zich aldaar om het klooster van den heiligen maeo en noemden zich Maronieten. Ten gevolge der kruistogten kwam in 1182 eene duurzame aansluiting van hunnentwege aan de roomsche kerk tot stand.
§ 34. Twisten, over de leer van zonde en genade.
De algemeenheid der menschelijke zondigheid, haar zamen-hang met de zonde van adam en de onvoorwaardelijke noodzakelijkheid der goddelijke genade in Christus tot verlossing was tot hiertoe door alle kerkleeraars erkend. De betrekking der goddelijke genade tot de menschelijke vrijheid bij de hekeering stelden de oosterschen zich echter doorgaans voor als synergismus, d. i. als een zamenwerken van beiden, terwijl de westerschen sedert teetullianüs meestal het moner-gismus (het alleen werken der genade) vertegenwoordigden, maar toch met groote onbepaaldheid en veelvuldig weifelen. De voornaamste vertegenwoordiger dezer leer werd augüsti-nus, bisschop van Hippo in Afrika. Maar een britsche monnik, PELAGius genaamd, trad met de tot hiertoe ongehoorde leer op, dat de menschelijke zondigheid in geen oorzakelijken zamenhaug met adams zonde stond, en de mensch ook zonder medewerking der goddelijke genade uit eigene zedelijke kracht door volhardenden strijd zich tot heiligheid en zondeloosheid kon verheffen. Over deze leer ontbrandde de pela-giaansche strijd, waarvan de uitslag de algemeene veroordeeliug der dwaalleer van pelagius was. Maar in het oosten bleef het synergismus de overhand behouden, en in (jallie vernieuwde het zich in den zoogenaamden semipelagiaan-schen strijd, die tot het westen bepaald bleef en wiens uitkomsten vrij onzeker waren.
62
§ 34. Twisten over de leer van zonde en genade.
63
I. Aurelius Augustinus (§ 29, III), had in het eerste tijdvak van zijn christelijk leven, waarin de tegenstelling tegen het manicheïsmus nog op den voorgrond van zijn denken en strijden stond, het geloof als eene zelfbepaling van den menschelijken wil aanziende, eene zekere mate van vrije medewerking des menschen bij de bekeering voor noodzakelijk gehouden, en alzoo zijne volstrekte verdiensteloosheid ontkend. Maar zijne geheele levenservaring drong hem er onweder-staanbaar toe, om de natuurlijke onbekwaamheid des menschen tot elke positieve medewerking te erkennen, en het geloof met de be-keering eenig en alleen van de werking der genade Gods afhankelijk te maken. De strijd met de pelagiaansche dwaalleer bragt deze zienswijze volkomen en van alle zijden, uit kracht der consequentie, bij hem tot rijpheid. Zijn geheel en volledig ontwikkeld stelsel is in de wezentlijke grondtrekken het volgende: De mensch was vrij en naar het beeld Gods geschapen, met de geschiktheid voor en de bestemming tot de onsterfelijkheid, heiligheid en zaligheid, maar ook met de niogelijkheid van te zondigen en te sterven. Uit kracht van zijne vrijheid moest hij voor zich zeiven kiezen. Had hij overeenkomstig God gekozen, dan zou de mogelijkheid van niet te zondigen en niet te sterven tot de onmogelijkheid van te zondigen en te sterven (het posse non peccare et mori tot het nou posse peccare et mori} geworden zijn. Maar door Satans verleiding viel hij en geraakte daardoor in de onmogelijkheid van niet te zondigen en niet te sterven {non posse non peccare et non mori). Alle voorregten van het goddelijk evenbeeld gingen verloren; hij behield slechts de vatbaarheid tot eene uitwendige, burgerlijke geregtigheid (Jusdtia civihs), en de vatbaarheid ter verlossing. In adam heeft echter het geheele menschdom gezondigd , want iiij was het geheele menschdom. Door de voortteling ging ADAMS natuur, zoo als zij na de zonde was, met zonde en schuld, dood en het waardig zijn der veidoemeuis, maar ook met de vatbaarheid voor verlossing op al zijne nakomelingen over. Aan het overschot van het goddelijk evenbeeld, dat zich in de behoefte van en de vatbaarheid voor verlossing openbaart, verbindt zich de goddelijke genade, die eenig en alleen den mensch verlossen en zalig maken kan. De genade is daarom volstrekt noodzakelijk, zij is het begin, midden en einde des christelijken levens. Zij valt den mensch ten deel, niet omdat hij gelooft, maar opdat hij geloove, want ook het geloof is het werk van Gods genade. Eerst wekt namelijk de genade door de wet de bewustheid der zonde en het verlangen naar verlossing, en brengt vervolgens dooi- het evangelie tot het geloof aan den Verlosser {(jralia praevemens). Door middel van het geloof werkt zij dan de vergeving der zonde door toeëigening van de verdienste vau christus, en deelt goddelijke levenskrachten mede door inplanting in de levensgemeenschap met chbistus (in den doop). Zoo wordt de vrije wil tot het goede hersteld [gratia operans) en openbaart hij zich in een heilig leven in de liefde. Maar ook in den wedergeborene bestaat nog de oude mensch met zijnen zondelust. In den strijd vau hét nieuwe met het oude ondersteunt hem voortdurend de goddelijke genade {gratia cooperans). De laatste daad der genade, waartoe het echter naar de opvoedende wijsheid Gods in dit leven nog niet komt, is de geheele opheffing van den nog kwaden lust iconcupiscentia) en de verheerlijking tot volkomene gelijkvormigheid aan cheisïus door opstanding en eeuwig leven {non posse peccare et
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
mori). — Van deze geheel evangelische zienswijze van natuur en genade kwam auoustixus, door de kracht der consequentie, tot de leer eener absolute praedestinatie. De ervaring toonde hem namelijk, dat niet alle menschen tot bekeering en verlossing geraken. Daar de niensch zelf tot zijne bekeering in het geheel niets bijdragen kan, zoo moest de grond van dit verschijnsel niet in de daden van den mensch, maar slechts in een eeuwig vrijmagtig raadsbesluit van God {decretum absolutinn) gezocht worden, volgens hetwelk Hij besloten had, om uit het menschelijk geslacht, dat geheel en al der verdoemenis was vervallen (de massa perditionis) sommigen ter verheerlijking zijner genade te redden, en anderen ter verheerlijking zijner straffende regtvaardigheid aan hunne verdiende verdoemenis over te laten. De reden dezer verkiezing was alleen het wijze en verborgen welbehagen van den goddelijken wil, zonder aanmerking van het geloof des menschen, dat immers ook slechts een geschenk van God is. Wanneer gezegd wordt„God wil, dat alle menschen zalig wordenquot; dan kan dit slechts beteekenen: „allen die gepraedestiueerd zijn.quot; Even als de verworpenen (reprobati) op geenerlei wijze zich de genade kunnen toeëigenen, zoo kunnen de uitverkorenen {elecii) haar op gecnerlei wijze wederstaan {i/ralia irresistibïlis). Het eenige zekere teeken, dat iemand uitverkoren is, was daarom het ongestoorde volharden in het bezit der genade (domim jierseverantiae).
II. Pelagius, een man van achtingwaardige geleerdheid en gestrenge zedelijkheid, maar alle diepte van geest en speculatieve begaafdheid missende, had, verre van den strijd en de stormen des levens, zonder inwendige aanvechting, zonder neiging tot in het oog loopende zonden, en zonder christelijke levenservaring, geen ander ideaal dan dat van monnikachtige ascese kennende en zoekende, zich eene levensaanschouwing gevormd, met die van Augustinus regtstreeks in strijd. De grondtrekken van zijn stelsel zijn de volgende: De mensch is reeds van den beginne at stertelijk door God geschapen , en niet de tijdelijke, maar de eeuwige dood is het gevolg en de straf der zonde. De val van adam heelt in de menschelijke natuur niets veranderd en is zonder allen invloed op zijne nakomelingen gebleven. Elk mensch wordt nog geboren, zoo als God den eersten mensch geschapen heelt, d. i. zonder zonde en zonder deugd. Door zijne volkomen onverzwakte vrijheid beslist hij voor de eene of voor de andere. De algemeenheid der zonde berust op de magt van de verleiding, van het kwade voorbeeld en van de gewoonte, maar er kunnen ook geheel zondelooze menschen zijn en de zoodanigen zijn er geweest De genade Gods verligt den mensch het bereiken zijner bestemming. Zij is daarom niet absoluut, maar wel wegens de werkelijke algemeenheid der zonde relatief noodzakelijk. De genade bestaat in de verlichting door de openbaring, in de vergeving der zonden, door welke de goddelijke lankmoedigheid zich doet kennen, en in de versterking van onze zedelijke kracht door de aan-sporingsmiddelen der wet en der belofte des eeuwigen levens. Gods genade is voor alle menschen bestemd, maar de mensch moet zich die door opregt streven naar deugd waardig maken. Ghiustus is mensch geworden, om ons door zijne volmaakte leer en het volmaakte voorbeeld zijns levens den sterksten prikkel tot verbetering te geven en ons daardoor te verlossen. Even als wij in het zondigen
G4
§ 34. Twisten over de leer van zonde en genade.
ADAMS navolgers zijn, zoo zullen wij in de deugd de navolgers van christüs zijn.
IU. De Pelagiaansche strijd. Pelaoius begon het eerst gedurende een verblijf te Rome (410) deze leer opentlijk te verspreiden, en wou voor haar zijnen landgenoot coblestius, met wien hij zich in 411 naar Carthago begaf. Hier dong coelkstius naar het ambt van presbyter, maar uit Milaan klaagde hem de diaken paulinus aan; coelkstius quot;moest voor eene synode te Carthago in 412 te regt staan en werd in den ban gedaan. Pelagius had zich reeds vroeger naar Palestina begeven, waar hij zich bij de ürigenisten aansloot (§ 32). Hieronymus eu paulus orosius, een presbyter uit liis-panie, die zich bij hem ophield, traden tegen pelagius op. Twee palestijnsche synoden lieten zich bij haar eigen syuerglsmus ligtelijk door de christelijk klinkende redenen van pelagius tevredenstellen. Er ontstond nu een hevig twistgeschrijf, waarin ook augustinus zijne gewigtige stem verhief. De Afrikanen wendden zich klagend naar Rome, maar de roomsche bisschop zosimus liet zich voor pelagius en coelestius winnen en sprak hen vrij. Eene algemeene synode te Carthago in 418 veroordeelde nu het pelagianismus op nieuw, en ten zelfden tijde vaardigde keizer honoeius zijn sacrum rescriplum tegen de pelagianen uit. Nu koos ook zosimus, alsmede zijn opvolger coelestinus, deze partij, en 18 bisschoppen, die de veroordeelmg niet onderteekenen wilden, werden afgezet. Zoo was in het westen met ééuen slag het pelagianismus gebroken. Zijne verbannen aanhangers vlugtten naar het oosten. De antiochener nesto-eius , patriarch van Constantiuopel, trok hunne partij, maar wikkelde hen daardoor ook mede in zijnen val (verg. § 33J. Een geleerde leek, marius mercator, een geboren westersche en vriend van augustinus , greep hen in strijdschriften aan, en dreef het door, dat op het derde oecumenische concilie te Ephese (431), dat tegen NESTORIUS gerigt was, ook het pelagianismus plegtig veroordeeld werd. Positieve bepalingen werden intusschen niet gemaakt, en het oosten volhardde voortdurend bij het synergistisch gevóelen.
IV. De semipelagiaansche strijd. Het naakte pelagianismus was geheel overwonnen, maar de excentrieke hardheid in de leer der voorbeschikking, waarmede het leerbegrip van augustinus werd doorgedreven, veroorzaakte nieuwe twisten, in Gallie stond eene geheele theologische school op, die een afkeer had vau de leer der voorbeschikking en aan de menschelijke vrijheid eene zekere mate van medewerking bij de bekeering toestond. Aan haar hoofd stond jü hannes cassianus, abt te Massilia, een leerling van chrysostomus. Zijne aanhangers werden semipelagianen of massilianen genoemd. Zij erkenden wel eenen oorzakelijken zamenhang tusschen de algemeene zondigheid en de eerste zonde van adam , maar leerden, dat het goddelijk evenbeeld slechts verzwakt, en met name de vrije wil tot het goede geenszins geheel uitgedoofd was, maar toch zoo verzwakt, dat hij zonder goddelijken bijstand niet tot het heil geraken en daarin toenemen kon. Nu meer dan honderdjarigen strijd zegevierde toch eindelijk op de synode te Arausio (Oranges) in 529 een gematigder augustinismus, dat wel de hardheid der vourbe-schikkingsleer ter zijde stelde, terwijl het den grond der verwerping niet in den wil Gods, maar in de wederspannigheid des meuschen zocht, doch in het overige aan het stelsel des meesters getrouw bleef.
65
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
§ 35. Vernieuwing vau vroegere secten.
Ook de oudere secten komen nog ten deele in ons tijdvak voor of worden op eigenaardige wijze vernieuwd. Dit is vooral het geval met de gnostiek-manicheïsche rigting, die nog twee krachtige nieuwe loten schiet, nl. het Priscillianis-mus iu Spanje, en het Paulicianismus in Armenie.
1. De Priscillianisten. — Aan hun hoofd stond een rijke, beschaafde en streng ascetische leek pjriscillianus. Eene synode te Saragossa (380) excommuniceerde hen eu droeg de uitvoering van den ban aan bisschop iïhacius op. Deze bewerkte bij keizer gkatianüs een edict, waardoor alle Priscillianisten uit het land gebannen werden. Maar de omkoopingen van priscillianus bragten niet alleen de opheffing van dit edict, maar zelfs ook een bevel te weeg om ithacius gevangen te nemen, die naar Gallic vlugtte. De dood van geatianus veranderde evenwel den stand van zaken; ithacius won den overweldiger maximus, die, belust op hunne goederen, de martelstraf tegen de secte aanwendde, en pkiscil-lianos met eenigcn zijner medestanders te Trier liet onthoofden ^385), — het eerste voorbeeld van eene aan een ketter ten uitvoer gelegde doodstraf, martikus van toürs , aan wien de keizer vroeger beloofd had met zachtheid te zullen handelen, snelde naar ïrier en brak de kerkelijke gemeenschap met ithacius en alle bisschoppen, die in het doodvonnis toegestemd hadden, af. Dit bewoog maximus de militaire inquisitie tegen hen op te heffen. Onder het masker der huichelarij bleef de secte in bet geheim nog laug bestaan. — 2) De Paulicianen. — In Armenie en Syrië hadden zich vele overblijfselen van gnostiek-manicheïsche ketterij tot in de 7de eeuw staande gehouden. Deze verzamelde en hervormde door ineensmelting van hun manicheïsmus met bijbelsch paulinische denkbeelden naar de wijze van mabcion (§ 19, IV) een zekere con-stantinus, die den naam van sylvan us aannam. Zijne aanhangers werden (naar den apostel paulus) Paulicianen genoemd, en gaven gaarne aan hunne opperhoofden eu gemeenten de namen van paulinische reisgezellen en gemeenten. Zy eischten gestrenge, maar geene rigoristische ascese, verwierpen het vasten en stonden het huwelijk toe. Hun eeredieust was hoogst eenvoudig, de inrigting hunner gemeente naar de apostolische gevormd. In de katholieke kerk vertoeiden zij den overvloed van ceremonien en de vereering der beelden, reliquien en heiligen, alsmede de vereeniging van kerk en staat. Daarenboven eischten zij van haar den geest van evangelische vrijheid, het algemeene priesterschap van alle geloovigen, en het algemeene gebruik der heilige schrift. Zij verwierpen echter het geheele oude testament en van het nieuwe de schriften van mattheus , marcus en petrus. De keizerin theodora beval eindelijk hen geheel uit te roeijen (842). Hun overschot vlugtte op sara-ceensch gebied. Zij stichtten op de grenzen vaste steden en vielen verwoestend in het gebied van het oostersch-romeinsche rijk. In het jaar 871 werden zij door keizer basilius macedo geheel geslagen en grootendeels gedood. Verstrooide hoopen der secte bleven evenwel in het geheim en nog eeuwen lang bestaan. Inzonderheid vonden zij in Bulgarije een vruchtbaren bodem.
66
§ 36. De christelijke eeredienst.
§ 36. De christelijke eeredienst.
De vroegere eenvoudigheid maakte plaats voor grooter praal en rijkdom in symbolische ceremonien. Er vormden zich rijke liturgien, en de kunst deed altijd sterker hare regten gelden. Ook de prediking en het kerkgezang kregen een kunstmatigen vorm; met het laatste verbond zich een schat van hymnen. Aan de christelijke kerken legde de bouwkunst alle haar ten dienste staande pracht en heerlijkheid ten koste. Naast de Christus-feesten kwam eene menigte van heiligen- en Mariafeesten op.
I. Prediking en gezang. In het oosten trad de prediking sterk op den voorgrond; er werd veel gelet op rhetorisch-kunstmatigen vorm en theatraal effect, en de toehoorders betuigden dikwijls hunne goedkeuring door handgeklap, het wuiven met doeken enz. In het westen bepaalde zich daarentegen de prediking meestal tot korte aanspraken (sermones) en week zij verre achter het liturgische terug. In den beginne las men geheele bijbelboeken naar volgorde, en de bisschop knoopte aan de voorgelezene atdeeling zijne prediking vast. De aanmerkelijke uitbreiding der liturgie maakte intus-schen weldra eene beperking der lezing noodzakelijk. Daarenboven eischte het zich steeds scherper afbakenende idee van het kerkelijke jaar eene overeenkomstige keuze van den bijbeltekst. Zoo werden in de 4de—6de eeuw bijzondere afdeelingen des bijbels voor de afzonderlijke zon en feestdagen vastgesteld {Perikopen). Voor het gezang had men nevens de psalmen ook hymnen uit bijbelwoordén zamengesteld, in wier plaats weldra een groote rijkdom van zelfstandig gedichte hymnen in kerkelijk gebruik kwam. Het begin eener godsdienstige hymnenpoëzij maakten de gnostieken, tegenover welke de syrier ephkaëm orthodoxe hymnen dichtte. Tegen de ariaansche liederen stelden gkegoeius van nazianzus, basilius en anderen niceïsch-regtzinnige hymnen over. Onvergelijkelijk rijker, krachtiger en duurzamer ontwikkelde zich echter de hymnenpoëzij in het westen, hilabius pictaviensis , ambeosius, augus-
TINUS, AUBEIilUS PRUDENTIUS, ill Hispailie, COEL1ÜS SEDULIUS in
Ierland, fortunatus, bisschop van Poitiers, geegokius de groote, enz. dichtten geestelijke liederen van de hoogste poëtische kracht en onvergankelijke waarde. — Ook in het kerkgezang, dat aanvankelijk kunsteloos, eentoonig en recitatiefmatig was, moesten weldra groote verbeteringen gemaakt worden. In het oosten nam het maar al te dikwijls een uitspattend theatraal karakter aan. Voor het westen werd ambeosius de schepper van een edel, voor het volk geschikt kerkgezang vol melodische vlugt, met rhythmischen maatklank en rijke modulatie. Uit Milaan verspreidde zich deze zangwijze ver over liet westen, geegoeius de groote had onder-tusschen te klagen, dat het te wereldsch werd, en voerde eene nieuwe zangwijze in, die zich streng van alle wereldsche en volks-muzyk onderscheidde. Zijn zoogenaamd canlus Jirmus bewoog zich langzaam, afgemeten en gelijkmatig zonder rhythmus en takt en was in priesterlijke afgeslotenheid aan een welgeoefend zangerskoor (van daar cantus choralis) opgedragen, liet aanzien van den
67
5*
U8 Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
pauselijken stoel verschafte daaraan ingang in het geheele westen en verdrong geheel en al het meer bezielde, maar trouwens ook meer aan misbruik en verbastering blootgestelde, ambrosiaansche gezang.
II. liet vieren der sacramenten, enz. liet avondmaal g^ld nog lang als eene verborgenheid, die.de oningewijde ^ongedoopte) niet mogt bijwonen (§ '22, Vj. Toen de kinderdoop algemeen geworden was, hield ondertusschen de verdeeling van de godsdienstoefening in tuissa catechumenorum en missa Jidelium op. Üe aanvankelijke verpligting aller gedoopten, om iederen zondag het avondmaal te gebruiken, werd later tot de drie hoofdfeesten beperkt, liet genot van het brood zonder wijn (communio sub una specie; werd nog voor manichcïsche ketterij gehouden. Keeds in het vorige tijdvak had men, ofschoon zonder dogmatische gevolgtrekkingen daaruit af te leiden, het avondmaal als een offer beginnen aan te duiden. Dit spraakgebruik verkreeg nu echter allengs door de meer en meer veldwinnende meening, dat brood en wijn in het ligchaam en bloed van cheistus veranderd werd, een dogmatisch gezag. Keeds bij gkegoiuus den groote vinden wij het gevoelen uitgedrukt, dat het avondmaal eene onbloedige herhaling van het bloedige offer van Christ-us is, en dat cheistus andermaal voor ons door de hand des priesters geofferd wordt. Deze otferleer werd in verbaud gebragt met de reeds door augusïinus voorbereide, door gkegohius den groote voltooide leer van het Vagevuur en veroorzaakte het ontstaan van zielmissen [oblalioues pro de-Junclis). Op overeenkomstige wijze werd dan ook voor levenden tot afwending van aardsche rampen het misoffer aangeboden. Voor zulke doeleinden was dan trouwens het genieten van den offerenden priester (missa sohtaria) genoegzaam, en werkelijk verdween het medegenieten der gemeente allengs uit de regelmatige eeredienst en begon dit zich te bepalen tot bijzondere feesttijden. De agapae, welke sedert de 2de eeuw afgescheiden van de godsdienstoefeningen bestonden, en nu eene spijziging der armen waren geworden, hielden sedert de 4de eeuw allengs op. — De doop werd dikwijls nog tot op het doodbed uitgesteld. De doopeling legde, na voorafgaand onderwijs, de geloofsbelijdenis af, en daalde, nadat het exorcismus en het hephata (naar Mare. 7, 34) over hem uitgesproken waren, in de doopvont af, waarin hij, naar het westen gekeerd, den duivel en zijne werken afzwoer, en vervolgens, zich naai1 het oosten wendende aan chbistus zich overgaf. Daarop volgden de handoplegging en zalving, die echter in het westen, van de doopsbediening afgezonderd, den bisschop bleven voorbehouden en als een bijzonder sacrament van het vormsel [conjirmalio) in gebruik kwam. Ver-loovingen en echtverbindtenissen werden burgerlijk gesloten, maar kerkelijk ingezegend. Niet zonder tegenspraak werden daarbij uit het heidendom de bekransing, het omhangen van den sluijer en de trouwring aangenomen. Ook de begrafenissen werden door de kerk geregeld.
III. Kerkbouw. Aan de drievoudige verdeeling der gemeente beantwoordde eene verdeeling in drieën van de inwendige ruimte der kerk. In het voorportaal (vapStjl, ferula, vemtmlum), dat door eene zuilenrij afgezonderd was, stonden de catechumenen. Van hier kwam men in de hoofdruimte of het schip (aldus genoemd
§ 36. Be christelijke eerediemt.
deels naar de symbolische beteekenis, deels naar den vorm), waar de gedoopte leeken hunne plaats hadden. Gewoonlijk was het schip door zuilenrijen in de lengte in drie ruimten verdeeld (het middelschip en twee zijschepen). Vijfschepige kerken waren zeldzaam. Uit het schip steeg men langs eenige trappen naar het hooge koor, dat door een traliehek en een voorhangsel daarvan afgescheiden was. Hier bevonden zich de zitplaatsen voor de clerici, de troon van den bisschop en het altaar. In het schip bevond zich de ambon of de lessenaar voor den voorlezer. De bisschop predikte gewoonlijk van zijnen troon, maar trad ook wel, om beter verstaan te worden, tot aan het bek van het koor [cancelli), of o k beklom hij daartoe den ambon. Onze kansel ontstond eerst inde middeleeuwen. De kerken hadden verscheidene bijgebouwen, waaronder het baptisterium met de doopvont. — De bouwtrant van de heidensche tempels was weinig geschikt voor christelijke kerken, die groote ruimten vereischten; maar des te beter de basilicastijl, die bijna uitsluitend gevolgd werd (waarom eene kerk ook regt-streeks basilica, met betrekking op den eeuwigen Koning genoemd werd). Basilieken heetten trouwens oorspronkelijk alle prachtige ruimten, die door zuilenrijen waren omgeven, zoowel in bijzondere als in openbare gebouwen, vooral ook de openbare markt- en regts-zalen mot eene aan de achterste smalle zijde vooruitstekende ronde nis (apsis), waar de praetor met bijzitters en gezworenen zat, terwijl het veel langere vierkant voor den koophandel diende. Ook in de kerkelijke basilieken vond de apsis eene plaats, en werd bestemd voor altaar en geestelijkheid. Door de plaatsing van een dwarsschip vóór de altaarnis en door scherpere afbakening dei-beide zijschepen was in de grondteekening duidelijk de kruisvorm te herkennen (middelschip, dwarsschip, altaarnis). Uit den eenvou-digen basilicastijl ontwikkelde zich in den loop van dit tijdvak de byzantijnsche stijl. liet platte dak week voor den vorm van het hemelgewelf Uit hoofde van den nu zwaarderen last kwamen in de plaats der zuilen hechte pilaren, die door stoute rondbogen verbonden werden. Over de middelruimte welfde zicli de grootsche hoofdkoepel, waaraan zich een aantal van halve of bijkoepels schakelde De Sophiakerk te Constantinopel, door justinianus I gesticht, stelt het ideaal van deze bouworde voor.
IV. Feesten, constantijn de groote bevorderde de zondagsviering, terwijl hij gebood, alle zaken van regering, regt of krijgswezen voor dien dag op te schorten. Ten opzigte van het paasch-feest zegevierde te Nicea (325) het gebruik der gemeente van Rome over dat der klein-Aziatische gemeenten (§ 22, 111). De astronomische berekening van het feest werd te Nicea aan den bisschop van Alexandrie opgedragen, waar de beoefening der ster-rekunde toen het meest bloeide. Deze berigtte jaarlijks door rondgaande brieven {Uier puschalis), die hij ook meestal tot het oplossen van eeue kerkelijke tijdvraag bezigde, den uitslag der berekening aan de overige kerken Vóór het begin van het quadragesima-vasten trachtte reeds de wereldsche zin der christenen zich dikwijls voor de op handen zijnde ontberingen door eten, drinken en uitgelaten vrolijkheid schadeloos te stellen (Carneml = caro vale of vastenavond). De week vóór paaschzondag heette de groote week. De nacht van zaturdag op zondag werd godsdienstig gevierd (paasch-
69
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
vigilie). De paasohmorgen begon met wederzijdsche zegenwenschen. De volgende zondag heette dominica in aIbis. omdat de gedoopten alsdan hunne witte kleederen aflegden In de daar tusschen liggende week rustten allo geregtshoven en burgerlijke zaken. Gedurende de 50 dagen van paschen tot het pinkster-feest werden dagelijks godsdienstoefening en communie gehouden. De Grieksche kerk vierde reeds in dezen tijd den zondag na pinksteren (de pinkster-octaaf) als het feest aller martelaren; de Latijnsche kerk eerst sedert de 12de eeuw als Triuitatisfeest. — Het epiphanienfeest werd in liet westen toegepast op Matth. 2 (het feest der heilige drie koningen) , als het feest der eerstelingen uit de heidensche wereld, waarbij ook nog de toepassing op de eerste openbaring der wonderkracht van Christus te Kana (Joh. 2) kwam. — Het kerstfeest op 25 december (winterzonnestand, toeneming des lichts) vond eerst in het westen, vervolgens ook in het oosten, ingang. Uit het heidendom nam men het nieuwjaarsfeest met zijne gelukwenschin-gen over en gaf het zijne kerkelijke beteekenis volgens Luc. 2, 21.
V. Heiligendienst, enz. Ook de vereering der heiligen werd een deel der openbare eeredienst. Ondertusschen trachtte men de heiligendienst (lavXeia) voor eene verwisseling niet aanbidding (Aarfsfa), die alleen God toekwam, te beveiligen. De beenderen en andere reliquien der heiligen en martelaren werden ijverig opgezocht en in de kerken als de kostbaarste schatten bewaard; gcene kerk, geen altaar (Openb- 6, 9) mogt zonder reliquien gebouwd worden. M^n schreef daaraan geneeskracht toe, en hing in de kerken tot dankbetuiging voor verkregene genezing votieftafelen en wijgeschenken op. De heiligen werden als voorbidders en beschermers aangeroepen en hunne sterfdagen ook kerkelijk gevierd. Men las alsdan de geschiedenis (legende) van hun leven, van hunne wonderen en van hunnen dood voor. Weldra waren er heiligen en martelaars voor eiken dag des jaars, maar slechts de gedenkdagen der belangrijksten onder hen werden algemeen gevierd; zoo vooral hot feest van stephanüs als van den eersten martelaar, op tweeden kerstdag; van petkus en paulus op 29 junij, en van johannes den duüper op 24 junij (zomerzonnestand, afneming des lichts. Joh. 3, 30). Een feest aller heiligen op 1 nov. werd sedert de 7lt;ie eeuw in het westen gevierd. Het michaelisfeest (29 sept.), of het feest der engelen, moest de gemeenschap der strijdende en zegevierende kerk voorstellen. Het feest der k ruis verhooging op 14 sept. werd in de 7dc eeuw door keizer ueraclius ingesteld, toen hij het door helexa gevonden en later door de Perzen geroofde heilige kruis hun weder ontnomen had. — Nadat aan mabia te Ephese iu 431 en te Chalcedon in 451 het praedicaat van moeder Gods (öscróicos) kerkelijk toegekend was, nam hare vereering aanmerkelijk toe. De kerk nam in dit tijdvak drie Mariafeesten op: 1) het feest der reiniging (fesium purijicationis), ter herinnering aan Luc. 1, 25 op 2 febr. (de 40ste dag na kerstmis); het werd ook lichtmis (fesium candelarum) genoemd, omdat men op dezen dag de kaarsen pleegde te wijden; 2) het feest der hemelvaart van maeia {festum assumtionis of dormitionis) op 15 aug.; en 3) het feest der aankondiging aan .makia (fesium annuncialionis, Maria-boodschap) volgens Luc. 1, 27 vv. op 25 maart. Reeds in de 5de eeuw werden plegtige processiën gehouden bij openbare ongelukken.
70
§37. Verzet tegen de heerschende vormen van eeredienst en ascese. 71
De bedevaarten naar de heilige plaatsen in liet Heilige land werden algemeen en verdienstelijk geacht, nadat helena ze met prachtige kerken had versierd. De beelden gingen uit de catacomben en huizen (§ 22 , 11 in de kerken over en werden sedert de ö3® eeuw door het aansteken van lichten, hcwiercoken, km sen kniebuigingen en nederknielingen vereerd.
§ 37. Verzet tegen de heerschende vormen van eeredienst en ascese.
Zonder den antikerkelijken tegenstand tegen de eeredienst of de ascese mede te rekenen, zoo als hij zich in verscheidene secten openbaarde, verhieven zich van andere zijden hevig berispende stemmen, die, terwijl zij menigvuldige overdrijvingen en afdwalingen te regt konden laken, dikwijls in ruwe en hartstogtelijke polemiek de maat der bezonnenheid overschreden en met het misbruik ook het gebruik veroordeelden. De tegenstand was voornamelijk tegen monnikenwezen , ascese, coelibaat, vasten, heiligen-, reliquien- en beeldenvereering gerigt. Reeds in de tweeede helft der 4rle eeuw, waarin deze vormen der ascese en der eeredienst heerschend werden, verheft zich, bijzonder in het westen, daartegen eene hevige tegenspraak, die evenwel weinig weerklank onder het volk vond en tot enkele personen, (helvi-dius, een leek uit Rome, vigilantius , een spaansch presbyter, Jovinianus, een monnik te Rome) beperkt bleef. Later verstomde de oppositie geheel en al tot tegen het einde van dit tijdvak, waarin zij, van de staatsmagt uitgaande , en zich tot het verzet tegen de beeldendienst beperkende, in den beeldenstorm de hevigste schokken deed ontstaan.
I. De byzantijnsche beeldenstrijd nam zijn begin onder leo den isauriee, een der krachtigste byzantijnsche keizers. Deze geloofde, nadat hij den storm der Saracencn op Constantinopel roemrijk had afgeslagen (718), ook nog andere maatregelen tegen den voortgang van den Islam te moeten nemen. In de beeldenvereering , door de Muzelmannen verafschuwd, zag hij den gewigtigsten hinderpaal hunner bekeering en vaardigde in het jaar 72G een edict daartegen uit. Maar zijn plan leed schipbreuk op de vastheid van den grijzen patriarch gebmanus in Constantinopel en den tegenstand des volks en der monniken. De grootste dogmaticus van dien tijd, Johannes damascenus, die in Palestina onder saraceensch oppergezag tegen de wraak des keizers beveilig4 was, verhief zijne gewigtige stem tot verdediging der beeldenvereering. Een zekere cosmas maakte van de volksberoering op de cycladische eilanden gebruik, liet zich tot keizer uitroepen en trok met eene vloot naar Constantinopel. Maar leo overwon hem , liet hem ter dood brengen en gebood in een tweede edict van het jaar 730 alle beelden uit de kerken te verwijderen. Nu begon door krijgsgeweld een fanatieke beeldenstorm. Herhaalde volksoproeren werden bloedig gedempt. constantijn V, leo's zoon en opvolger, (wien de monniken den
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
niet fraaijen naam cophonymus schonken,) een niet minder krachtig regent en soldaat, zette de beeldstormende {iconoclasiische) beginselen zijns vaders nog strenger door. Hij overwon zijn zwager artabasdus, die met hulp der beeldenvrienden was opg€staan (744), en liet hem de oogen uitsteken. Daar de volksopschuddingen nog altijd voortduurden, moest eene oecumenische synode zijne grondstellingen kerkelijk sanctioneren. Ongeveer 350 bisschoppen kwamen te Constantinopel bijeen (754). Daar echter de stoel van Constantinopel juist ledig was, bovendien Rome, dat de vijanden der beelden in den ban had gedaan, het zenden van een legaat weigerde, en Alexandrie, Antiochie en Jeruzalem onder saraceen-sche heerschappij stonden, woonde geen enkel patriarch de synode bij. Het concilie sprak den ban uit over allen, die Christusbeelden vervaardigden, en verklaarden het avondmaal voor het eenig ware beeld van chkisïus, terwijl het tevens elke soort van beeldenver-eering veroordeelde. Deze besluiten werden nu op de strengste wijze uitgevoerd, lbo IV chazaeus, zoon van cons tantum , deelde in zijns vaders gevoelen, maar niet in zijne kracht. Zijne gemalin IRENE was eene ijverige vriendin der beelden. Toen de keizer dit ontdekte, wilde hij krachtig tusschen beiden komen, maar werd door zijn plotselingen dood daarin verhinderd, ieeke maakte nu van de vrijheid gebruik, welke haar de onmondigheid van haren zoon verleende, om de beeldendienst weder in te voeren. Zij beriep een nieuw concilie te Constantinopel (786). Maar de keizerlijke lijfwacht bestormde de vergaderzaal en joeg het concilie uiteen. Irene verzamelde nu in het volgende jaar het 7de oecumenische concilie te Nicea (.787). Het concilie vernietigde de besluiten van 754 en wettigde de vereering der beelden, met goedkeuring van het buigen en knielen voor de beelden Trpoaxvwirti;) als
een teeken van liefde en vereering, die het oorspronkelijke gold, en welke geenszins met de aan God alleen behoorende aanbidding (XscTfu'm) verwisseld moest worden.
II. De beide volgende keizers waren den beelden genegen, maar de zege week van hunne vanen. Daarom riep het nog altijd den beelden vijandige leger den veldheer leo den abmenieü , een verklaarden vijand der beelden, tot keizer uit (813). Hij gedroeg zich zeer behoedzaam, maar de soldaten stelden zijne voorzigtigheid in een woedenden beeldenstorm te leur. Aan het hoofd van de vrienden der beelden trad theodoeus stüdita , abt van het klooster Studion, een man van echte vroomheid en onwankelbare vastheid van karakter, die ook nog in zijne ballingschap onophoudelijk voor zijne zaak werkzaam was. led kwam door eene zamenzvvering om het leven. Zijn opvolger michael balbus liet ten minste de huiselijke vereering der beelden toe. Diens zoon theophilus had zich wel is waar de volkomene uitrouijing der beelden tot het doel zijns levens gesteld, maar zijne gemalin theodoea , die na zijnen dood als voogdesse regeerde, voerde de beeldenvereering door eene synode te Constantinopel (842) plegtig weder in de kerken in. Latei-Verstomde de tegenkanting in de oostersche kerk, en de dag van het synodale besluit (19 febr.) werd als blijvend feest der orthodoxie gevierd.
72
§ 38. Christelijk leven en kerkelijke tucht.
§ 38. Christelijk leven en kerkelijke tucht.
Topn met de vervolgingen ook de strenge zifting der tarwe van het kaf ophield. en daarentegen het christendom als staatskerk geheele scharen van onbekeerde en wereldsgezinde menschen, die niet zoo zeer het heil hunner ziel, als veelmeer aardsche voordeelen in de belijdenis van cheis-Ttrs zochten, tot zich trok, toen verloor het christeliik leven in het algemeen zeer veel in ernst, kracht, innigheid en zuiverheid, waardoor het de oude wereld des heidendoms overwonnen had. Desniettemin openbaarde het christendom ook thans nog in ruime mate zijne heiligende en wereldver-nieuwende goddelijke kracht. In de regtspleging en wetgeving, in de beschouwing der wereld, in volkszeden en familieleven had de kerk een zuurdeeg gelegd , dat heiligend en louterend dit alles geheel doortrok. De eischen der humaniteit en der menschenregten werden allengs erkend, gladiators-spelen en onzedelijke tooneelvertooningen moesten wijken, de slavernij werd meer en meer beperkt, de inrigtingen van weldadigheid vermeerderden, de heiligheid van het huwelijk werd erkend, de echtscheiding bemoeijelijkt, eindelijk zelfs geheel verbodenenz Hoe diep het christelijk levensbeginsel heiligend in het volksleven was doorgedrongen, blijkt vooral in het stille, maar des te zegenrijker werken van zoo vele christelijke vrouwen en moeders, b. v. van eene nonna (moeder van GREGORius van Nazianzus), eene anthitsa (moeder van chbtsostomüs) , eene monica (moeder van atjgustintjs). — Het strenge formalismus der kerkelijke tucht, in de 3lt;3e eeuw ontstaan (§ 21), was van lieverlede voor de veranderde omstandigheden te bekrompen, te ongeschikt geworden en geraakte buiten gebruik. Te gelijk verdween ook het rigo-rismus in de kerkelijke tucht meer en meer. Evenwel was dit, in het begin van dit tijdvak, nog altijd de oorzaak van eene hardnekkige en dreigende kerkelijke scheuring in Noord-Afrika (de donatistische), die de kerk aldaar gedurende eene geheele eeuw verontrustte, voor dat men haar bedwingen kon.
Het donatistische schisma. — In Noord-Afrika, waar nog sporen van de montanistische dwceperij overgebleven waren, dongen gedurende de vervolging van diocletianus velen vrijwillig en zonder noodzakelijkheid naar het martelaarschap. De meer bedachtzame bisschop mensueiüs van Carthago verzette zich tegen deze dwee-perij. Toen hij in het jaar 311 stierf, koos zijne partij den hem gelijkgezinden aartsdiaken caeciliaxus tot opvolger, en liet hem ten spoedigste wijden. De tegenpartij, aan wier hoofd lucilla , eene bigottische rijke weduwe, stond, verklaarde de wijding voor ongeldig en verhief iu den lector majokinus een tegenbisschop, die
73
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
weldra in donatus (door de zijnen de groote genoemd) een krach-tigen opvolger verkreeg (313). Uit Carthago verspreidde zich de scheuring over geheel Noord-Afrika De donatisten bragten de zaak voor den keizer (constantijn den groote). Verscheidene synoden, aan wie hij het onderzoek dezer zaak opdroeg, beslisten echter tegen hen. Nu beriepen zij zich op de onmiddelijke regtspraak des keizers, die ook te Milaan beide partijen verhoorde, maar op dezelfde wijs besliste (316; en hardere maatregelen beval, die echter hun fanatismus deden toenemen, constantijn helde daarom tot zachtheid en verdraagzaamheid over, maar de donatisten sloten zich bij de oproerige boeren aan, die, door godsdienstig en staatkundig fanatismus aangevuurd, roovende, moordende en brandende bij hoopen het land doortrokken (circumcelliones). De opstand werd door krijgsgeweld onderdrukt, julianus verzekerde den donatisten bescherming en verdraagzaamheid. De volgende keizers vaardigden echter weder gestrenge wetten tegen hen uit. Tegen het einde der 4lle eeuw begon ook augusïinus , bisschop van Hippo Begins, hen schriftelijk en mondeling te bestrijden. Keizer honoiuus dwong hen eindelijk tot een formelen redetwist, waartoe zich in Carthago 279 donatistische en 28G regtzinnige bisschoppen met augustinus aan het hoofd, onder voorzitting van een keizerlijken commissarius, vereenigden (411). Deze kende aan augustinus de overwinning toe, en nieuwe vervolgingen begonnen. De kracht der donatisten werd allengs gebroken, doch de overblijfselen dezer secte hielden zich nog staande tot diep in de 6de eeuw. — De donatisten eischten absolute reinheid der zigtbare kerk, onvoorwaardelijke excommunicatie van alle doode leden, fanatiek gestrenge tucht en geheele afscheiding der kerk van den staat. De werking der sacramenten maakten zij van de waardigheid van hem, die deze toediende, afhankelijk. Aan de katholieke kerk ontzeiden zij het karakter eener ware kerk.
Wat het regtswezen betreft, giugen de synodale besluiten steeds meer in liet regt over. ïwee vertalingen worden genoemd; de prison translaUo (Synoden v. Ancyra, Xeo-eesarea, Nicea, Antiochie, Gaugra, Conatantinopel en Chalcedon): en de versio Isldoriana of Hispana (welke eigentlijk in Italië te huis behoort). Hierbij kwamen in de Westersche Kerk de Spaansche-, Gallische- en Frankische besluiten. Bij de afsluiting der heilige schriften kwam uu de Vulgata van hiehonymus, welke een groot gezag verkreeg. Verderde brieven (decretalia constituta of decretales epistolae) van de pausen; — de keizerlijke besluiten; en in liet Frankische rijk die koninklijke wetten, welke met de rijksgrooten en soms zelfs met het volk waren gemaakt (de capitularia, vroeger decreta, praecepHones, pactiones genoemd. De canones poenitentiales en de capitula epiacoporutn. Zij werden verzameld, eu wel de canones vooral door BioNYSitrs EXiimtrs ■ ö1-'11-' eeuw), quesnel (Gde eeuw); en isidobus (Verg. beueden § 45). Uittreksels leverden het epitome Uadriani (bij wijze van stellingen) en de capitula van Angïiram (80 kapittels over de beschuldiging der geestelijken). — Eindelijk werden evpoenitentie boeken vervaardigd, die den maatstaf aangaven ter bepaling van schuld eu straf; alsmede formulier-verzamelingen, libri rituales, (liber diurnnn); terwijl evenzeer verzamelingen van bepalingen uit het wereldlijk regtsgebied kracht van wet verkregen. (Capitularia van An-segisus). Vereenigd met de verzameling der canones van benedictüs lkvjl'-v.
§ 39. Uitbreiding en beperking des Christendoms.
Wegens de voortdurende twisten over de leer had de Grieksche kerk zich te veel met hare godsdienstige belangen
74
§ 39. Uitbreiding en heperkin;/ des Christendoms.
moeten bezig houden, dan dat zij veel aan het zendingswerk had kunnen doen. Intusschen maakt de heilige chbtsosto-mixs met zijnen zendingsijver hierop niet de eenige roemrijke uitzondering. Kooplieden en krijgsgevangenen hragten de kennis van het evangelie ook over de grenzen des Romein-schen rijks, en de verdrongen kettersche kerken (vooral de nestorianen) deden in den beginne veel voor het zendingswerk. Evenwel verloor de oostersche kerk door den Islam veel meer van haar gebied, dan door de zendelingen veroverd werd. — De eigentlijk zich door zendelingen uitbreidende kerk was in dit tijdvak die van het westen. Zij was daartoe door hare overwegende praktische rigting, door hare in zich afgeslotene eenheid en door hare naauwere aanraldng met de stroomen der volksverhuizing bij voorkeur geschikt en geroepen.
I. In Ar menie werkte in de 4dc eeuw met zeer veel zegen geegoeius illuminator. Hij bekeerde den koning tiiudates en stichtte vele christelijke scholen eu kerken. In de 5de eeuw verkregen de Armeniërs door mesbob een eigen alphabet en eene bijbelvertaling. Er ontstond zelfs eene bloeijende christelijke letterkunde. In Arabic vond het christendom bij voortduring tegenstand in de vijandelijkheid van liet aldaar zeer verspreide jodendom. Een jonge arabier, theophilus uit Diu, die als gijzelaar naar Constan-tinopel gekomen was, werd aldaar voor den geestelijken stand opgeleid en verbreidde daarna liet (ariaansche) christendom in Arabic en Indic. Ook simeon de styliet (§ 28) werkte in Arabic. In Oost-Indie vond in de gde eeuw cosmas indicopleustes (eerst koopman, vervolgens monnik) christelijke gemeenten. In Iberie aan de Zwarte zee won eene christelijke slavin nuxia de vorstelijke familie voor liet christendom. Naar China heen werkten de per-zische nestorianen. In Afrika stichtten in de 4d0 eeuw twee jonge schipbreukelingen, feumentius en abdesius, eene bloeijende kerk in Abessinie die zich van daar naar Acthiopic en Nubie uitbreidde.
II. Abul Kasem Mohammed, een gewaand profeet uit Mekka trad in het jaar 611 op, om eene nieuwe uit jodendom, christendom en arabisch sabeïsmus gemengde godsdienst , niet steil mono-theismus en zinnelijk eudaemonismus, te stichten. Zijne werkzaamheid werd eerst van gewigt, toen hij, uit Mekka verdreven, naar Medina vlugtte (Hedschra, 15 Julij G22). Hij veroverde in 630 Mekka, wijdde de oud-heidensche Kaaba tot hoofdtempel der nieuwe godsdienst (Islam, van daar Moslemim, muzelmannen,) eu vervaardigde den Koran, uit 114 Sura's (afdeelingen, eig. reijen) bestaande, die zijn schoonvader abu-bekee verzamelde. Bij zijnen dood (632) huldigde reeds geheel Arabic zijn geloof en zijne heerschappij. Daar hij zijnen aanhangers de uitbreiding der nieuwe godsdienst door geweld van wapenen ten heiligsten pligt gesteld had en hen met een woest fanatismus wist te bezielen, ontrukten zijne opvolgers aan het romeinsche rijk, even als aan de christelijke kerk, de eene provincie na de andere. Zij veroverden Syrië in 639, Palestina en Egypte in 640, Perzie in 651, Noord-Afrika in
75
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
707, Spanje in 711. Verder konden zij het evenwel vooreerst nog niet brengen. Tweemaal belegerden zij vruchteloos Constantinopel (669—676 en 717—718), en kabel maetel benam hun bij Poitiers (732) allen lust, om zich in het westen verder uit te breiden. Maar de geheele aziatische kerk was nu reeds door hen tot een kommerlijk bestaan nedergedrukt, en drie patriarchaten, Alexandrie, Antiochie en Jeruzalem, moesten zich naar hunne luimen schikken. Ouder veelvuldige verdrukkingen werden de christenen in de veroverde landen voor het opbrengen van een hoofdgeld geduld, maar lafhartige menschenvrees en uitzigt op aardsche voordeelen voerden den Islam geheele scharen van naamchristenen in de armen.
II. De beginselen der germaansch-roomsche kerk.
§ 40. De stichting der kerk onder-de germaansche volken.
76
Staatkundige betrekkingen met het byzantijnsche rijk brag-ten het eerst aan de Gothen het christendom en wel op eenen tijd, waarin het arianismus de godsdienst van den staat was. Van hen uitgaande verspreidde zich daarop het arianismus onder de Vandalen, Bourgondiërs, Sneven en Longobarden. De Franken namen het christendom terstond in den katholieken vorm aan !). Zij achtten zich nu door God geroepen om de ariaansche ketterij door verovering der landen, waar deze heerschte, uit te roeijen. De katholieke leervorm overwon deels door de vrees, deels dooide overmagt van de roomsch-katholieke beschaving over de germaansch-ariaansche barbaarschbeid. Van de oude brit-sche kerk kwam het tot de naburige Ieren, en deze bragten het aan de Pieten en Scoten. Nationale tegenzin verhinderde haar echter dezelfde weldaad ook aan de binnenge-drongene Angelsaksers te bewijzen. Hun bragt eeue fran-kische prinses en eene roomsche missie de boodschap des heils. Tusschen de britsch-iersche en de roomsch-angelsaksische kerk bestond nu langen tijd eene vijandige spanning, die ook op de wederzijdsche missie overging. De eerste werd overwonnen en moest zich naar de roomsche wetten voegen. Doch velen, die de oud-vaderlijke belijdenis niet verloochenen wilden , gingen naar het vaste land, om in het beidensche Duitschland de kerkelijke instellingen van hun vaderland over te brengen. Evenwel volgden angelsaksische zendelingen hen op den voet, en zoo vernieuwde zich de strijd tusschen
1) De kloosters werden de middelpunten, rondom welken de nieuw bekeerden zich vereenigden. De abt en zijn convent bestuurden de nieuwe gemeenten. Dit was het karakter der Xersche en Britsche Zending. De. Franken bragten overal de kanonieke wetten, totdat de wereldlijke magt zich hier over de kerk begon uittestrekken, en zoowel de synoden bijeen riep, .als de bisschoppen koos, en het toezigt over het bisschoppelijke bestuur en de regtspraak tot zich nam.
§ 40. De stichting der kerk onder de germaamehe volken, 77
tie britsche en roomsche belijdenis, en eindigde hier als daar met de overwinning van Koine.
I. In de 2lt;ie eeuw zetten zich de Gothen aan de Zwarte zee neder, en kregen hier in de 3du eeuw door christelijke gevangenen kennis van het christendom. liet concilie van Mcea (325) werd leeds door een gothischen bisschop bijgewoond. Bisschop ulphilas gal hun (omstreeks een letterschrilt en eene bijbelvertaling. Toen de West-Gothen door de Hunnen in het nauw gebragt werden, verguude hun keizer valens, op voorwaarde der aanneming van ■het ariaansche christendom, nieuwe woonplaatsen aan den Donau. Van hen ging het arianismus ook langzamerhand op de Oost-Gothen, Vandalen, Bourgondiërs, Sueven en Longobarden over en werd zoo een tijd lang in Spanje, Afrika, Italië en Gallie heerschend. De Vandalen deden Id Noord-Afrika eene bloedige vervolging tegen de katholieken ontstaan, tot dat belisakius het land weder veroverde (533). De Oost Gothen bleven arianen tot aan den ondergang van hun rijk (554); maar de West-Gothen met hunnen koning eeccaeed zwoeren op de synode te Toledo (589) het arianismus ai. Do Sueveu en Bourgondiërs waren reeds vroeger tot de katholieke kerk overgegaan, het laatst (sedert 671) deden het onder gbimoald de Longobarden. — ïoeu de Franken in 480 Gallie binnendiongen, waren zij nog heidenen. Maar hun koning ohi.odwig (clüvis) werd door zijne vrome gemalin chlotilde, eene bourgon-dische prinses, en door de overwinning bij.Tolbiacum (Zülpich) in 49G, waar hij zich, onder belolte van zich te bekeeren, in den hoogsten nood biddende tot den God der christenen gewend had, \oor het christendom gewonnen, en door den aartsbisschop remigius van Kheims, die hem doopte, inde katholieke kerk opgenomen. De Franken volgden zijn voorbeeld.
II. In Brittannie werd de oud-christelijke kerk door de invallen der heidensche Pieten en Scoten sedert 409 en later wederom dooi de Angelen en Saksers, welke de Britten te hulpgeroepen hadden, na 445 zeer gedrukt en beperkt. Daarentegen ontstond in Ierland omstreeks dezen tijd eene zeer bloeijende kerk, die door talrijke kloosters en scholen voor christelijke volksbeschaving en uitwendige missie buitengemeen veel deed (Insula sanctorum). Zij was het werk van den heiligen pateicius, een Brit, den apostel der Ieren, die door velerlei rampen vroegtijdig tot chbistus gevoerd, met onuitdool'bare liefde en onvermoeide volharding zijn geheele leven 464) aan dit werk wijdde. — Volkshaat stremde den imloed der oud-britsche kerk op de ingedrongen heidensche bevolking. Aan de Pieten en Scoten bragt de iersche abt columba (t 597) het eerst de boodschap des heils, en de heptarchie der Angelen eu Saksers werd eerst van uit -Rome langzamerhand tot het christendom gebragt. gbegoeius de groote (§ 27), wien reeds lang de bekeering dezer volken na aan het hart lag, zond na het huwelijk van ethübebt van Kent met de frankische prinses bertha eene missie van 4o monniken, aan wier hoofd de roomsche abt augusïinüs stond, naar Engeland (596). ethilbert liet zich reeds in 597 doopen. Daarentegen werden de overige rijken der heptarchie door zendelingen uit het schotsche klooster Jona bekeerd. Gedureude hunne bijna lóOjarige isoleering (449—597) had toch
Ticeede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
de britsche kerk in ontwikkeling en vervorming met de roomsch-katholieke kerk van het vaste land geen gelijken tred gehouden, en zich in inrigting, eeredienst en gewoonte een veel eenvoudiger en veel zuiverder evangelisch-kerkelijk leven bewaard. Den meesten aanstoot gaf het algemeen gebruikelijke priesterlijk huwelijk, eene andere berekening van het paaschfeest, de afwijkende tonsuur (nl. de ionsura Pauli, niet de roomsche tonsura Petri (§ 27 , 1), het gemis van het exorcismus bij den doop, het gebruik der landtaal bij de godsdienstoefening en vooral de hardnekkige weigering om zich aan de roomsche hierarchie te onderwerpen. Na harden strijd moest de oud-britsche belijdenis op de synode te Streanes-halch (664) eerst voor de heptarchie, daarna ook in Ierland en Schotland bukken.
III. In Duitschland waren uit de romeinsche militaire koloniën verscheidene aanzienlijke steden, die in de romeinsche beschaving deelden, ontstaan , en reeds in de 3de en -lde eeuw worden bisschoppen van Keulen, Trier, Luik, Mainz, Worms, Straatsburg en Bazel vermeld. Üe eigentlijke missie onder de Duitschers begint met de bemoeijingen van den Ier columbanus , die in 589 met twaalf monniken zich in de Vogesen nederzette, en aldaar verscheidene kloosters stichtte. Daar zij de vrijere rigting der iersche, van den paus onafhankelijke moederkerk vertegenwoordigden, en door hunne vrijmoedigheid het hof, den adel en de geestelijkheid der Franken zeer ergerden, werden zij (610) verdreven Zij arbeidden nu drie jaar lang in Zwitserland en gingen toen, ook hier fel vervolgd, ter bestrijding van het arianismus onder de Longobarden naar Italië, waar columbanus in 615 stierf. Zijn leerling gallus echter, die alleen in Zwitserland achtergebleven was, zette de zending aldaar zegenrijk voort en stichtte het klooster St. Gallen (f 646). Na de overwinning van de roomsche belijdenis in Brittannie (664) kwamen geheele scharen van iersche, britsche en schotsche monniken en geestelijken naar Duitschland, die met frankische geloofspredikers, geestverwanten van columbanus in weinige jaren de Rhijnlanden, Zwitserland, Beijeren, Thüringen en Hessen met een net van kerken, kloosters en gemeenten van de oud-britsche belijdenis overdekten. Maar ook nu begonnen katholieke Angelsaksers met hen onder de Duitschers in het zendingswerk te wedijveren. Een der eersten en edelsten onder hen was willebbord, die als apostel der Friezen bijna 50 jaren lang (692—739) in de Nederlanden arbeidden. Een tijd lang was bonifacius zijn helper, die als apostel der Duitschers geprezen werd wegens zijn over bijna geheel Duitschland uitgestrekten, en zoowel de overblijfselen des heidendoms als de rijke oud-britsche zending voor Rome won. win-FRiKD, deze was zijn oorspronkelijke naam, werd in 680 te Kirton in Engeland geboren en door zijne ouders tot staatsman opgeleid. Maar ook hij werd door den in de engelsche kerk toen heerschen-den zendingsijver aangegrepen. Zijne eerste poging in Friesland (715) mislukte; de aldaar heerschende onlusten dreven hem naar zijn vaderland terug. In 718 ondernam hij zijne tweede zendingsreis, en inziende, dat onder de stormen des tijds het aansluiten aan Rome's oppergezag tot een zegenrijken en blijvenden invloed onontbeerlijk was, wendde hij zich het eerst naar Rome en verkreeg van GREGOBius II de apostolische volmagt tot de duitsche
78
§ 40. Be sticJiting der kerk onder de (jermaamche volken. 79
missie (719). Nu ondersteunde hij drie jaren lang willebeords bemoeijingen onder de Friezen, en keerde zich in 72a, terwijl hij de aangebodene opvolging in liet aartsbisdom Utrecht van de hand wees, naar Hessen, alwaar hij een klooster te Amöneburg stichtte, en de eerste gevolgen van zijnen arbeid in het binnenste deel van Duitschland mogt verkrijgen. Nu voldeed hij aan eeue uitnoodiging van GBEGOBius 11 ora naar Rome te komen (723), die hem tot bisschop der Duitschers wijdde, hem door een eed tot onderwerping aan den pauselijken stoel verpligtte en hem \an aanbevelingsbrieven aan kaeel makïbl voorzag. Onder Home's geestelijke banier en de twijfelachtige bescherming van den frankischen vorst begon nu zijn belangrijkste werk in Hessen, dat hij later ook tot Thüringen en Beijeien uitstrekte. Het omwerpen van den overouden heiligen dondereik bij Geismar, waaraan hij in tegenwoordigheid vau eene onoverzienbare menigte heidenen, die in de grootste spanning afwachtten wat hij doeu zou, zelf de bijl legde, terwijl hij van het hout eene christelijke kapel bouwde, duidde den val des heidendoms in het hart van Duitschland aan. Minstens even grooten ijver betoonde hij aan de gewelddadige vernietiging van de talrijke „ket-terschequot; d. i. niet-roomsche en „onzedelijkequot; d. i. gehuwde priesters. In 732 benoemde hem ghegokius 111, door toezending van het pallium, tot aartsbisschop van de geheele duitsche kerk, en zijne derde reis naar Rome leidde hij, door de frankische vorsten kae-loman en pepijn ben koete krachtig ondersteund, als pauselijk legaat de regeling eerst van de oost-frankische, daarna ook van de west-fraukische kerk en hare vaste inlijving in de roomsche kerk {740—48). Nadat hij in 744 het beroemde klooster Fulda gesticht en ettelijke jaren later den opengevallen stoel van Mainz als primas der duitsche kerk had ingenomen, droeg hij in 7ö4 de bisschoppelijke waardigheid aan zijn ijverigen leerling lulj.us op, om zijne laatste dagen nog aan de zendingszaak te wijden. Hij keerde zich weder tot de Friezen. Zijne prediking vond grooten ingang. Maar eene bende woedende heidenen overviel hem, en onder hunne zwaarden stierf hij in 75jarigeu ouderdom met 52 medgezellen te Murmerwoude (Moordwoud) bij Dokkum den marteldood (5 Junij 755).
De Nederlanden. Ook onze vaderen hadden, even al» alle Oer-maansche volken voorgeschiktheid voor het Christendom vau de eerste middeleeuwen, en bovendien ook om zijne hooge levensbeginselen, welke het, in weerwil van zijne gebreken, in zich droeg, later tot ontwikkeling te brengen. Hat zij deze vatbaarheid zich niet bewust waren, bewijst de lange en bloedige strijd, dien zij met de eerste predikers \oerden; doch die niet weinig veroorzaakt werd door de zekerheid, dat hunne vijanden, de Frankische vorsten het christendom bevorderden; en dat de christenen, in weerwil van hunne nog veelzins gebrekkige vormen, dadelijk den vollen afstand van het heidendom eischten. Na langen strijd bleek dan ook de kracht des Evangelies boven het verwilderende heidendom, dagobeet, de Frankische koning, bouwde (vóór 638) te Utrecht de eerste kerk, aan den heiligen thomas gewijd, en stelde haar onder gezag vau den bisschop van Keulen; welke kerk evenwel door de Friezen verwoest, later door wil-leheobd werd herbouwd. Achtereenvolgens arbeidden na amandus en abt floeberïus , de Ier livinus (654) in Helgie; eligius in Vlaanderen; en uit Angelsaksen wilfeieu, Bis-
gO Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
schop van York, die de eerste eigentlijke grondslagen des Christen-doms legde, en den reuzenarbeid van willebboed voorbereidde. Te midden der hevigste oorlogen der Friezen en Franken vestigden zij de kerk, met hulp ook van bgbert en wigbert, Angelsaksers. Van nu af ((192) begon de vestiging van de Bisschoppelijke kerk van Utrecht; kerken en kloosters werden gesticht in het grootste deel van Noord-Nederland. Na zijn doüd (739) traden op suidbbkt
en werenfrled, adelbeet e. a. Over boklfauiüs, zie boVCll.
Deze heeft meer door de bezielende kracht zijns geestes dan door uitwendige prediking grooten invloed alhier gehad. Eerst kabel. de groote bevestigde het Christendom volkomen, en vond het zijne verdere voortplanting door den Utrechtschen abt gregoeius , alubebt, lebuinus, willehajj en ludger (f 809); mamieu, die in verschillende opzigten voor onze vaderen de geestelijke leidslieden werden.
Het langst van alle duitsche volken boden de Saksers tegenstand. Hunne overwinning en bekeeriug had zich karel de groote tot levenstaak gesteld, üe weg van onderwijs en overtuiging was hem , helaas! te langzaam. De Saksers verwoestten echter telkenmale, zoodra het hun gelukte het frankische juk af te schudden, alle christelijke stichtingen, en ofschoon de magtige saksische vorst wit-tekinu reeds in 787 overwonnen en gedoopt werd, kou kabel toch eerst na een SOjarigen strijd (804) zijne heerschappij en die der kerk duurzaam onder de Saksers gr ndvesten.
§ 41. Geestelijkheid en pausdom.
Het innige verbaud tusschen kerk en staat, dat zich in het Roomsche rijk gevestigd had, ging ook in de germaan-sche kerk over; slechts veroorzaakte hét groote onderscheid, dat daar de kerk reeds eene volkomen ontwikkelde staats-inrigting vond, maar deze zich hier nog eerst ontwikkelen moest, eene vrijere en meer invloedrijke stelling der kerk in den staat, bonifacius voerde de inrigting der provinciale synoden in. karel de groote deelde de leden der algemeene stendenvergaderingen in wereldlijke en geestelijke (bisschoppen en abten) en droeg aan de laatsten uitsluitend de kerkelijke belangen op, maar behield zich de bekrachtiging hunner besluiten voor. — In het begeven der geestelijke ambten maakten de frankische koningen zich aan groote willekeur schuldig. Eerst lodewijk de vrome herstelde de vrije verkiezing door volk en geestelijkheid met koninklijke bekrachtiging (817), doch zijne opvolgers bekreunden zich niet om deze wet. De erkentenis van het geestelijke oppergezag des i'ausen maakte zich onder de germaansche volken immer ruimer baan. Het gelukte bonieacius, op de eerste duitsche door hem bijeengeroepen synode (742), aau alle duitsche bisschoppen den eed der gehoorzaamheid aan den paus op te leggen. Zeer rijk aan gevolgen werd nu de innige betrekking van den paus met de frankische heer-
§ 41. .Geestelijkheid en Pausdom.
schers. De schenking van pepijn gaf den paus ook eene met zijne geestelijke hoogheid overeenkomende mate van wereldlijke magt.
I. De Geestelijkheid. De geestelijken waren voor hunnen persoon van de verpligting tot de krijgsdienst, die op alle vrije mannen rustte, vrijgesteld, maar moesten integendeel het op de kerkgoederen gelegde aandeel iu den heirban leveren. Tegen het menigvuldige misbruik, dat bisschoppen en abten- zich zeiven aan het hoofd daarvan stelden, vaardigde karel de gruote eene wet uit (801). Van den anderen kant verbood hij ook aan alle dienst-pligtigeu om, zonder voorafgaand verlof van den staat, tot den geestelijken stand over te gaan, waarom deze dikwijls uit de lijfeigenen moest aangevuld worden. De zending gat aanleiding om de oude kerkelijke wet te ontwijken, dat de priesterwijding slechts voor een bepaald kerkelijk ambt moest verleend worden. Hiervan maakten zelfzuchtige bisschoppen dikwijls misbruik, wanneer zij eene menigte menschen zonder uit- of inwendige roeping wijdden, die als geestelijken huis aan huis gingen (clerici vagi) door het geheele land henen, en zich alzoo aan het bisschoppelijk opzigt onttrokken. Uit hen namen dan de ridders (even als de fran-kische koningen, die hunne hofgeestelijken, archi-capeüani er op na hielden), hunne burgtgeestelijken. De daardoor ontstaande onregelmatigheden maakten het voor de trouwe bisschoppen ten pligt herhaalde bezoekreizen (visitatien) in hunne dioecese te doen, waaruit de kerkelijke instelling van de Senden [synodi) of kerkelijke regtbanken ontstond, welke de bisschoppen met de daartoe aangewezen decanen jaarlijks in de onderscheidene plaatsen van hun kerspel hielden.
De geestelijkheid kon zich moeijelijk ontdoen van den lust tot oorlog, jagt, enz. den Germanen aangeboren, en verviel daardoor dikwijls in een teugelloos wereldsch gedrag met geheele veronachtzaming van geleerdheid en geestelijke bezigheid. Daarom ondernam de vrome bisschop Chrodegangus van Metz (t 7ijü) eene grondige herv rming der geestelijkheid. Naar het voorbeeld der Benedictijnen (§ Ü8, III) ontwierp hij eenen regel {canon, van daar canonici), door welken hij zijne geestelijkheid tot het zamenwonen in één huis {monasterium, munster), tot gemeenschappelijk maaltijdhouden, studeren en godsdienstoefening (Jiorae canonicae) houden verpligtte. Hunne zamenkomsten heetten capitula, omdat daarin een kapittel der schrift behandeld werd, waarmede bisschoppelijke vermaning en bestralting gepaard ging (van daar de spreekwijzen: iemand kapittelen, de Levieten — Levitic. — lezen). Het regt der kerk van asylum beperkte kakel de groote door het uitsluiten van de ter dood veroordeelden. Haar onderhoud en rijkdom verkreeg zij door schenkingen en vermakingen, alsmede door de tienden van alle inkomsten, waarvan de opbrengst kakel de groote bij staatswet gebood.
H. Het ontstaan van den Kerkdijken Staat. — Toen de fran-kisehc major domus pepijn bij de lang bezetene koninklijke magt ook den koninklijken titel wenschte te voegen, aarzelde paus zacha-bias niet, hem door zijne toestemming aan zich te verpligten (752).
81
6
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
Het meest hadden de pausen van de Longobarden, hunne naaste huren, te lijden aisïolf veroverde Ravenna en het overige van het exarchaat tot bijna aan de poorten van Rome en benaauwde paus stephanüs II zoo zeer, dat hij nog slechts redding in de hulp der Franken meende te kunnen vinden, pepijn , door den paus tot romeinsch patriciër verkozen, snelde in persoon toe, ontnam den Longobarden alle veroveringen en legde, omdat de Franken hun bloed niet voor de Grieken, maar voor den heiligen petrus meenden vergoten te hebben, de schenkingsoorkonde op het graf van den apostel neder (755). Zoo was het geestelijke opperhoofd der westersche kerk ook wereldlijk (leen-) vorst geworden. Na den dood van pepijn drongen de Longobarden onder desiderius weder voorwaarts, maar karel de groote, door paus hadrianus I iijgeroepen, vernielde het rijk der Longobarden (774) en vernieuwde de schenking zijns vaders. [Omstreeks dezen tijd werd (ook om aan de frankische heerschers te bewijzen, dat hunne gave van land, goed en eer aan den stoel van petrus geen vrij genadegeschenk, maar verpligte restitutie was), te Rome de fabel uitgedacht van de schenking van constantijn {Donatio Constaniini). Volgens deze voorgewende oorkonde, verleent constantijn na zijnen (evenzeer iabelachtigen doop door paus sylvester aan den stoel van petrus onder erkenning van zijn absoluut primaatschap keizerlijke magt, waardigheid, eer en eereteekens (insignien), schenkt hem het keizerlijk Lateraanpaleis, geeft hem de zelfstandige heerschappij over Rome, Italië en de eilanden, en verlegt dientengevolge zijn eigen zetel naar Byzantium], leo III, hadrianus opvolger, werd, toen eene romeinsche partij hem verdreven had, door karel hersteld. Daarvoor zette leo op kerstnacht van het jaar 800 in de Pieterskerk hem de keizerskroon van het westersch-romeinsche rijk op het hoofd. Üe wereldlijke heerschappij des pausen zou, even als die der overige vorsten en kerkvoogden van het westen, onder het oppergezag des keizers staan, en deze nog in het bijzonder als romeinsch patriciër bijzonder beschermheer van het romeinsche rijk zijn, en als zoodanig ook de jurisdictie in den kerkdijken staat door zijne gevolniagtigden doen uitoefenen.
§ 42. Leven, eeredienst en wetenschap in de germaansche kerk.
De bekeerden bragten dikwijls heidensch bijgeloof en hei-densche volksgewoonten in de kerk mede. Deze vergenoegde zich vooreerst met daaraan eene christelijke beteekenis te geven, of ze zoo veel mogelijk te bewaken en te beperken. Zoo verkregen b. v. de Godsoordeelen (ordalien) eene soort van kerkelijke wijding. De vereering der martelaren en heiligen werd door het volk gretig aangegrepen als eene vergoeding voor het hun ontrukte godendom. De verwisseling van een parijschen bisschop dionysius (martelaar onder decius) met den areopagiet (§ 29, IV) maakte dezen tot den ge-vierden beschermheilige van Frankrijk. Het ridderlijk karakter, waarmede het volksverhaal den aartsengel michael had opgesierd (Dan. 12, 1; Jud. 9; Openb. 12, 7 vg.), bevorderde diens vereering onder de Duitschers. De Spanjaarden
82
§ 42. Leven, eeredienst en wetenschap in de germaanscJ/e kerk. 83
prezen den heiligen jacobus als hunnen apostel, en meenden zijn lijk te Compostella gevonden te hebben. De reliquien werden als amuletten gebruikt. Aan het teeken des kruises, aan doop- en wijwater, avondmaal en gebed schreef men magische krachten toe. Door bedevaarten, aalmoezen, vasten, moesten de zonden geboet worden; daarvoor trad dikwerf eene geldboete tot weldadige doeleinden in de plaats. kabel de groote drong op volksonderwijs aan en liet, om de prediking in de kerkelijke godsdienstoefening in te voeren, door paulus wahnefbied een predikboek (hornilia-rium) uit de kerkvaders zamenstellen. De verbetering der nog zoo ruwe eeredienst, vooral van het kerkgezang, ging hem zeer ter harte. Hij liet zangers uit Rome komen en stichtte de zangscholen te Metz, Soissons, enz. voor het aanleeren van het gregoriaansche kerkgezang (§ 36, I). Het eerste orgel kwam als een keizerlijk geschenk uit Con-stantinopel. De latijnsche taal, die nog vrij algemeen verstaan werd, was in de kerkelijke dienst algemeen ingevoerd.
I. De eerste vrucMen vau theologisch-wetenschappelijk streven
onder de germaansche volken na ülphit.as openbaarden zich in Gregorius, bisschop van Tours, voor Frankrijk (f 595), Isidorus, bisschop van Sevilla, voor Spanje (f 637), en den abt Beda Venerabilis, voor Engeland (f 735). In de britsche en iersche kloosters werd de wetenschap met liefde en ijver beoefend, kabel de groote was met eene onvermoeide zucht voor wetenschap bezield, en omringde zich met de uitstekendste geleerden. Onder hen moeten inzonderheid genoemd worden; Paulus Warnefried (paulus diaconus), een Longobard, en de engelsche monnik Alcuinus, de innigste vriend en raadgever van kaebl. De laatste rigtte aan diens hof de Schola Palatina op, en stichtte door het geheele rijk bij de cathedraalkerken en kloosters geleerde scholen. Theodulf, bisschop van Orleans, een andere helper van kakel , stichtte in zijn sprengel volksscholen, die ook elders navolging vonden.
II. Ook wetenschappelijk-theologische verschilpunten werden reeds door de karolingische theologen met groote geleerdheid, scherpzinnigheid en vrijzinnigheid onderzocht. In Spanje opende zich eene eigenaardige vernieuwing van de nestoriaansche dwaalleer (§ 33, II), in het zoogenaamde adoptianismus, den weg. klipand us , aartsbisschop van Toledo, en pelix, bisschop van Urgel, droegen namelijk de nestoriaansche scherpe scheiding der naturen van Christus ook op den naam Zoon van God over. Zij leerden, dat Christus slechts naar zijne Godheid de eigentlijke zoon van God was, maar dat hij naar zijne menschheid van nature, even als wij allen, een dienstknecht van God was, doch door het besluit van den goddelijkcn wil tot Zoon was aangenomen {films Dei adoptivus), even als wij allen door hem uit den toestand van dienstknechten in dien van kinderen Gods zullen overgaan. Naar zijne goddelijke natuur was hij diensvolgens de eengeboren, naar zijne menschelijke natuur slechts de eerstgeboren Zoon van God. Hunne leer vond zelfs in Spanje menigvuldige tegenspraak, karel
6*
Tweede tijdvak der oude kerkgeschiedenis.
de groote, in wiens gebied het bisdom van felix lag, liet de vraag op verscheidene synoden onderzoeken. Zij beslisten tegen het adop-tianismus. alcuincs bestreed het in geschrifte en bragt op een dispuut te Aken pelix tot herroeping (799). — De frankische theologen werden ook in den byzantijnschen beeldenstrijd gewikkeld (§ 37). Toen aan kakel den groote de acteu der synode van Nicea (787) toegezonden werden, liet hij onder zijnen naam in de zoogenaamde libri Carolini eene wederlegging opstellen (790). De vereering der beelden werd hier regtstreeks verworpen, maar hun nut voor de opwekking en bevordering der godsvrucht, voor het onderrigt des volks en voor waardige versiering der kerken bereidwillig erkend, kabel zond dit geschrift aan hadkianus 1, die in de meest verschoonende uitdrukkingen eene wederlegging schreef, welke echter te zwak uitviel, dan dat zij op kabel en zijne godgeleerden indruk kon maken. Eene synode te Frankfort a. M. (794) bevestigde op nieuw de zienswyze van kabel, en de paus hield het voor raadzaam, aan den tijd en het volk de praktische wederlegging over te laten.
§ 43. De tweespalt tusschen de oostersche en de weatersche kerk.
Het gemeenschappelijk zamenwerken van de grieksche en de latijnsehe kerk, tot verkrijging van een gemeenschappelijk katholieken grondslag voor alle latere kerken, heeft in dit tijdvak zijn einddoel bereikt. Maar reeds gedurende dit gemeenschappelijk zamenwerken hadden zich in de regeling, de leer en de eeredienst onderscheidene verschilpunten doen kennen, door welke de grond gelegd werd voor de latere, nog heden voortdurende afscheidingen van beide kerken (§ 46).
I. Het voornaamste geschilpunt was ongetwijfeld dat over den uitgang van den Heiligen Geest. Het niceo-constantinopoli-taansche symbool had naar Joh. 15, 2(3 eenvoudig geleerd, dat de Heilige Geest van den Vader uitgaat. In het westen werd later de drieëeuheidsleer vooral door augusïinus verder uitgewerkt. De wezensgelijkheid van den Zoon met den Vader bragt hem tot de leer, dat de Heilige Geest van den Vader „en van den Zoonquot; uitgaat. Nadat dit bijvoegsel reeds in het athanasiaansche symbool aangenomen was, gewende men er zich langzamerhand aan, om het ook bij liet uiceo-constautinopolitaausche symbool te voegen. Deze uitbreiding werd eerst kerkelijk gewettigd bij den overgang der spaansche kerk van het arianismus tot de katholieke kerk op de Synode van Toledo (§ 4ü, I) 589, waar het symbool met het bijvoegsel plegtig aangenomen werd. De grieksche kerk zag daarin eene vervalsching van de geloofsbelijdenis. Na herhaalde bemoeijingen liet kakel de groote op de synode te Aken (809) de strijdvraag nogmaals onderzoeken, en de geloofsbelijdenis met het bijvoegsel plegtig vaststellen. De acten van de synode zond hij aan paus lko lli, die wel de leer, maar niet de verandering in de oecumenische geloofsbelijdenis goedkeurde, en deze afkeuring ook door de-daad bewees, daar hij het symbool zonder
84
§ 44. Karakter van de TcerJcgeschiedenis der middeleeuwen. 85
het bijvoegsel in koper liet graveren en in de St. Pieterskerk deed ophangen.'
II. Andere verschilpunten tusschen de beide kerken kwamen ter sprake op het tweede trullaansche concilie te Constanti-nopel (692, het zoogenaamde concilium quinisexturn, omdat het ter aanvulling van het 5de en 6ae algemeene concilie vooral uit een kerkregtelijk oogpunt bijeengeroepen was), en werden daar ter gunste der grieksche kerk beslist. Er werd namelijk vastgesteld: 1) eene nadere bepaling der kerkregtelijke canonen van algemeene geldigheid met voorbijgaan der roomsche decretalen. 2) De patriarch van Constantinopel heeft den eersten rang in het oosten, zoo als de bisschop van Rome in het westen.-3) Aan de diakenen en priesters wordt het huwelijk toegestaan, alleen de bisschop moet ongehuwd blijven. 4) Het va.sten op zaturdag in den quadragesima-tijd, alsmede 5) het eteu van bloed en van het verstikte, en 6) de voorstelling van cheistus in geschilderde lamsafbeeldingen is verboden. — De aanwezige pauselijke legaten hadden wel volmagt tot onderteekening dezer besluiten, maar de paus weigerde die te erkennen.
KERKGESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN. \an kabel den groote tot op de kerkhervorming. 800—1517.
§ 44. Karakter van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
Het karakter van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen ligt hierin, dat dit tijkperk, gelijk reeds de naam aanduidt, een doorgangs- en overgangstijd van het oude tot het nieuwe is. Het oude is de ontwikkeling van het christendom door de beschaving der oude grieksch-romeinsche wereld, het nieuwe is zijn overgang in de. beschaving der sedert de volksverhuizing optredende nieuwe volken. De botsing der oude voltooide met de nieuw opkomende beschaving doet nu door al de middeleeuwen geweldige golven ontstaan van actie en reactie, van formatie, deformatie en reformatie, die echter nimmer ten volle- zuiver, maar, bij de geweldige gisting van den tijd, in veelzins onzuivere vermenging met elkander te voorschijn treden. De middeleeuwen hebben de treffendste verschijnselen voortgebragt, maar karakteristiek is bij allen juist die onzuivere vermenging der drie genoemde bewegingsvormen. Eerst in het begin der 16de eeuw is het streven naar hervorming zoo gerijpt en versterkt, dat het in volkomen zuiverheid optreden en zegevierend doordringen kan. Daarmede is dan ook het tijdvak der middeleeuwen gesloten en het aanbreken van een nieuwen tijd aangeduid. — De treffendste en gewigtigste uitdrukking
86 Eerste tijdvak van de ktrkgescldtdenis der middeleeuioen.
der middeleeuwen is het pausdom, nevens en met het pausdom het monnikenwezen eu de scholastiek. Wasdom en bloei dezer verschijnselen van de eene zijde, verval en verbastering van den anderen kant, deelen de middeleeuwen in twee tijdvakken; het scheidingspunt vormt bonifaciüs VIII met zijn tijd. De hervormende beteekenis der middeleeuwen is van het begin tot het einde duidelijk; maar zij heeft in beide tijdvakken een verschillend karakter. In het eerste zijn de vertegenwoordigers van het heerschende kerk-wezen (pausdom, monnikenwezen, scholastiek) meest zelve nog van een krachtigen, ofschoon dan ook eenzijdigen en onzuiveren, reformatorischen geest bezield; in het tweede zijn zij, zelve altijd meer verbasterend, ook de beschermers van elke andere kerkelijke verbastering. Des te krachtiger, algemeener en menigvuldiger doet zich echter het reformatorische streven, hoewel nog meermalen onzuiver en onrijp, in andere organen van het kerkelijk verband gelden, zonder evenwel nog te kunnen doordringen.
EERSTE TIJDVAK VAN DE KEUKGESCIIIEÜENIS DER MIDDELEEUWEN.
Van karel den groots tot op bonifaciüs vm. 800—1294.
§ 45. Het Pausdom.
Het streven van het pausdom naar volstrekte suprematie vond in het begin van dit tijdvak nog twee magtige hinderpalen ; het keizerlijk oppergezag en het streven der metropolieten naar zelfstandigheid. Maar de verdeeling van het rijk van kabel den groote, alsmede de oneenigheden en kuiperijen onder zijne nakomelingen, voorts het pseudo-isido rische kerkregt, de hierarchisch-politische propaganda te Clugny en Camaldoli (§ 48) de magt van het idee en de duizendvoudige gunst der gebeurtenissen en toestanden bevrijdden het pausdom weldra van deze hinderpalen en verhieven het tot de absolute hoogte zijner magt. De paus gold nu als het onbeperkte opperhoofd der kerk, als de plaatsbekleeder van cheistüs met onbepaalde volmagt in geestelijke en wereldlijke zaken. Aan de algeineene Conciliën stonden de pausen slechts adviserende stemmen toe. Men kon zich van elk geregtshof op hen beroepen, van alle bestaande kerkwetten kouden zij dispensatie verlee nen, en hun alleen behoorde het regt van heiligverklaring. Uit italiaansch gebruik ontstond de voetkus, en zelfs
§ 45. TT et pausdom.
87
keizers hielden den stijgbeugel des pausen vast. Naar alle landen zond de paus zoo noodig legaten als zijne 'plaatsvervangers , en zijn kerkelijke en staatsraad bestond uit kardinalen. Om de hinderlijke herinnering, dat het pausdom alle wereldlijke magt aan de gunst der frankische koningen te danken had, uit te delgen, werd het sprookje verzonnen en zes eeuwen lang geloofd, dat reeds constantijn de groote aan den paus de heerschappij over Rome en Italië geschonken en daarom zijnen zetel naar Byzantium verplaatst had. Omstreeks 1143 ontwierp de monnik geatianus te Bologna een nieuw handboek van het kerkelijk regt (decretum Gratiani), dat, na dien tijd veelzins uitgebreid, reeds in de 14de eeuw als een volledig Corpus juris canonici gold •).
I. De krachtigste van alle pausen der 9de eeuw is onbetwistbaar Nikolaas I (858—867). lothahius II van Lotharingen had, om zijne bijzit waldeadb te kunnen huwen, door een paar nietswaardige bisschoppen zich van zijne gemalin thietbeega laten scheiden. Deze beklaagde zich bij den paus, die de schuldige bisschoppen afzette, waldkade in den ban deed en lothaeius dwong om zijne verstootene gemalin weder aan te nemen. Evenzeer zegevierde hij in den strijd tegen den krachtigen aartsbisschop hink.mae van Rheims, den uitstekendsten kerkvoogd van zijnen tijd, terwijl hij hem noodzaakte om bisschop eothad van Soissons, wegens wederspannigheid afgezet, in zijn ambt te herstellen. In dezen laatsten strijd kon niculaas (doch zeker niet veel vroeger) reeds de pseudo-isidorische verzameling van decretalen met goeden uitslag doen gelden. Onder den naam van den eerwaardigeu isidoeus van Sevilla was namelijk in de eerste helft der 9de eeuw een nieuw kerkelijk wetboek te voorschijn gekomen, dat, met echte bestand-deelen vermengd, omtrent 100 onechte decretalen bevatte. Evenwel liet de onkritische rigting der eeuw het bedrog, hoe blijkbaar het ook was, niet ontdekken. Het hoofddoel van het bedrog is de vrijwaring der geestelijkheid en inzonderheid der bisschoppen tegen elke aanklagt of veroordeeling van den kant der wereldlijke magt, zoowel als van de provinciale synoden. Daartoe dient de verheffing des pausdoms tot het toppunt van absolute autocratie in de kerk, het verbreken van de magt der metropolitanen, de onmiddelijke plaatsing der bisschoppen onder den paus, het opvijzelen van liet geestelijke aanzien tot absolute onschendbaarheid, enz. Dit alles werd als van vroegeren tijd wettig bestaande door voorgewende decretale brieven der vroegste pausen gerugsteund. De vervaardiger
1) Dit (Jorpu- juris was eigentlijk de regeling eu schifting van de meest onderscheidene en vaak meest tegenstrijdige verzamelingen van-n-etten als; die aan anselmus opgedragen (890), die van beging (9üli), burcuard (1020), iNSELMUS (t 1086), ivo (1125); e. a. Na hetzelve komen de decretalen van de onderscheidene pausen, o. a. van geegokius IX, de liber sextus van roni-ïacius VIII, de Olementinae (1313), de Extravaganten van jouankeb XXII. De glossen (ophelderingenj van latere kerkregtelijke schrijvers, ofschoon van mindere waarde, werden allengs ook als commentaren van het corpus juris erkend.
88 Eerste tijdvak van de Jcerkgeschiedeuia der middeleevwen.
is niet meer na te sporen; in elk geval is het Frankische rijk zijn vaderland; het midden der 9ae eeuw zijn geboortetijd. — De sage van pausin Johanna, van de llde eeuw af tot in den tijd der hervorming algemeen geloofd, (zij was naar men zegt eene duitsche uit Mainz, die, met haren minnaar naar Athene gevlugt, vervolgens als man verkleed in Rome omstreeks het midden der 9de eeuw als Johannes VIII op den pauselijken stoel verheven en twee jaren later tijdens eene plegtige processie door eene plotselinge bevalling ontmaskerd was) moet naar de uitkomsten der thans voorhanden getuigenissen als een door het volksvernuft verzonnen sprookje beschouwd worden.
II. De tiende eeuw vertoont eenen tijd van de grootste schande en verlaging van het pausdom {Pornocratie). Onder de woeste twisten der italiaansche grpoten, die na den dood van keizer abnülf (899) uitbraken, behield de partij van den markgraaf adalbeht van Toscane en van de beruchte theodoea met hare schandelijke dochters maeozia en theodoea de overhand, en plaatste op den stoel van pbteüs meestal nietswaardige menschen. — maeozia's zoon, ocTAviANUS, een uitvaagsel des menschdoms, besteeg op zijn 18de jaar als johannes XII den pauselijken troon en was de eerste paus, die zijnen naam veranderde. Door eene tegenpartij in de engte gedreven, riep hij den duitschen koning otto I (936—973) te hulp en kroonde hem tot roomsch keizer (962). Terstond daarop knoopte hij echter met de vijanden des keizers verraderlijke betrekkingen aan. ottq snelde weder naar Rome en zette hem op eene synode te Rome (963) wegens bloedschande, meineed, godslastering, moord, enz. af. Na den dood van otto kreeg de toscaansche partij onder ceescentius, een kleinzoon van theodoea, weder de overhand, tot dat otto III (9«3—1002), door den paus te hulp geroepen, aan de ergerlijke tooneelen een einde maakte. Bij het weder open staan van den pauselijken stoel bragt otto zijn leermeester geebeet, den grootsten geleerde en staatkundige van zijn tijd, op den stoel van peteus als Sylvester 11 ('■!99—1003). Deze leidde den onervaren keizerlijken jongeling naar welgevallen, vervreemdde hem van de voortreffelijke duitsche kerkvoogden, verzwakte de keizerlijke magt door Polen en Hongarije geheel vrij te stellen van het duitsche staten- en kerkelijk verband, en wilde den keizerlijken troon tot voetbank van den pauselijken stoel maken. Beiden, keizer en paus, stierven echter kort na elkander. In Rome verkreeg de toscaansche partij weder de overhand en de oude gruwelen werden hernieuwd. In 1033 beklom een eerst twaalfjarige, maar reeds in de schandelijkste ondeugden geoefenden knaap als benedictus IX den pauselijken zetel. Toen er een tegenpaus opstond, verkocht hij het pausdom aan geegoeius VI, die, om den stoel van peteus van den ondergang te redden, de schande der simonie op zich laadde. Maar benedictus week niet, en zoo had Rome drie pausen te gelijk. Eindelijk maakte keizer hendeik III (1039—1056si aan die schandelijkheden door de Synode te Sutri (1046) een einde, toen hij alle drie pausen als simonisten afzette.
III. Met Clemens 11 begint nu eene geheele rij vroede duitsche pausen, die door hendeik 111 gekozen, onder zijne bescherming krachtig en vruchtbaar aan de herstelling van het vermolmde kerkelijke wezen arbeidden. In den schoot van twee monnikenorden,
§ 45. Hel pausdom.
89
de Cluniacensers en Camaldulensers (§ 48), had zich reeds sedert langen tijd eene propaganda van ernstige, krachtige en streng kerkelijk gezinde mannen gevormd, die in de opheffing des pausdoms uit zijn diep zedelijk verval en zijne politieke raagteloosheid het eenige radicale geneesmiddel van den tijd erkenden. De krachtigste vertegenwoordiger van dit streven was de monnik Hildebrand, zoon van arme ouders te Saona (Toskane), die met leg IX in 1048 naar Rome kwam, en door Nicolaas II inl059 tot archidiaken bevorderd werd. Zijn werk was ook het decreet van dezen paus, waardoor in 1059 de pauselijke keuze, met uitsluiting van volk eu adel, aan het collegie der kardinalen werd opgedragen; hetwelk uit de bisschoppen der dioecese te Eome en uit de priesters en diaconen van de hoofdkerken aldaar bestond. Nadat hij reeds lang de ziel der curie geweest was, quot;besteeg hij eindelijk zelf als Gregorius VII (1073—1085) den stoel van petrus. Op eene synode te Rome (1074') vernieuwde hij de oude strenge coelibaatswetten, en verklaarde alle priesters, die in het huwelijk leefden, voor afgezet en hunne priesterlijke bedieningen voor ongeldig. De lagere geestelijkheid , die grootendeels nog gehuwd was, verwekte groote opschuddingen, maar de ijzeren wil van OREGORitrs zette het door. Pauselijke legaten doortrokken de landen, en voerden, door het volk ondersteund, 's pausen gebod zonder aanzien des persoons uit. Op eene tweede synode te Rome (1075) opende hij nu den ernstig-sten strijd tegen de simonie en de gebruikelijke investituur door de wereldlijke leenheeren. Wie een kerkelijk ambt uit de hand van een leek aannam, moest afgezet, en elk leenheer, die de investituur uitoefende, in den ban gedaan worden. Ook sprak hij hier over vijf raadsleden van den jeugdigen koning hendeik IV (1056— 1106), die zich aan simonie schuldig gemaakt hadden, den ban.uit. hendeik , die juist in oorlog met de oproerige Saksers was, ontsloeg de raadsleden voorloopig, doch stelde ze na den oorlog weder aan, en sloeg op het pauselijk investituurregt geen acht. De paus riep hem tot rekenschap op en dreigde met den ban. hendeik beschimpte den pauselijken legaat, en deed den paus zeiven door eene synode te Worms voor afgezet verklaren (1076). Xu volgde van den kant des pausen de plegtige afzetting en excommunicatie des keizers, waarbij tevens alle onderdanen van den eed van getrouwheid ontslagen werden. De pauselijke ban maakte op het volk en de Duit-sche vorsten een verbazenden indruk. Reeds wilden de laatsten te ïribur een nieuwen keizer kiezen, wanneer hendeik niet binnen het jaar (22 Febr.) van den ban ontheven was, toen hendrik besloot, zich tot het uiterste te vernederen. In de koude winterdagen van 25—27 jan. 1077 stond hij barrevoets, in de kleeding eens boetelings en den geheelen dag vastende, op het slotplein der markgravin mathilde van Canossa, voordat de aldaar tegenwoordige paus hem de absolutie verleende. En toch verkozen de duit sche vorsten te Forchheim onder medewerking van pauselijke legaten een nieuwen koning, eudolf van Zwaben (den zwager van hendeik}, dien ook de paus ua driejarig talmen in 1080 met vernieuwde verbanning van hendeik bevestigde, doch daarvoor nu ook.van zijne zijde dopr hendeik's bisschoppen in den ban gedaan, in clemens III een tegenpaus verkreeg. Spoedig daarna viel budolp in deri slag bij Merseburg. hendeik trok nu over de Alpen, veroverde na
90 Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
driejarige belegering Rome, liet zich daar (Paschen 1084) door Clemens III tot keizer kroonen, en benaauwde geegobius VII in den Engelenburg. Maar de benoeming van een nieuwen tegenkoning dwong hem tot terugkeeren naar Duits chland, waarna bobert GuiscARD, hertog der Noormannen den paus bevrijdde, die echter reeds in 1085 te Salerno stierf. Het gronddenkbeeld zijns levens was de vestiging eener universele theocratie, wier zigtbaar eenig hoofd de paus als plaatsbekleeder van cheistus op aarde was. In de eenheid der pauselijke theocratie moesten alle staten van den christelijken naam als leden van één ligchaam met elkander verbonden zijn. De vorsten ontvangen hunne wijding en goddelijke sanctie door de geestelijke magt; zij zijn van Gods genade, maar tusschen hen en God staat als middelares de kerk. Het koningschap staat in verhouding tot het pausdom als de maan tot de zon, en ontvangt daarvan zijn licht en zijne warmte De kerk, die aan de wereldlijke overheid haar goddelijk gezag verleent, kan haar dit ook, wanneer het misbruikt wordt, weder ontnemen. Daarmede houdt dan van zelf de verpligting der onderdanen tot gehoorzaamheid op. Geen lage heerschzucht of bloot ij dele eerzucht bezielde den paus, veeleer stond het idee van de hooge roeping der kerk op den voorgrond van zijn streven. Een sterk zelfgevoel met hartstogtelijke onpartijdigheid en onbuigzame hardnekkigheid was voorzeker het uiterlijke van zijn werk, maar hij kon daarbij de bewustheid des armen zondaars bewaren, die slechts in de barmhartigheid van chbistus zijn heil zoekt en vindt. De strenge zedelijkheid van zijnen wandel konden zelfs zijne verbitterdste vijanden niet aantasten. — hildebeand's eerste opvolgers waren uit zijne school voortgekomen en traden in zijne voetstappen.
IV. hildebeand's tweede opvolger UrbaniiS II (1088—1099), moest wel Rome aan den keizerlijken tegenpaus overlaten, maar de buitengewone geestdrift voor de bevrijding van het heilige graf '), welke, door petke van amiens opgewekt, de paus op het concilie van Clermont (1095) aan de westersche christenheid had ingeboezemd, plaatste hem op de hoogte zijns tijds. Een kruisleger verjaagde den tegenpaus uit Rome, en ubbanus was sterk genoeg, om den tegenstand van koning philip I van Frankrijk, dien hij wegeijs zijne overspelige verbindtenis met bebteada te Clermont in den ban gedaan had, geheel te bedwingen. De tijding van de verovering van Jeruzalem (1099) bereikte hem nog op zijn sterfbed, hendeik V trok in 1111 over de Alpen, om de keizerlijke kroon en de bevestiging van het keizerlijke investituurregt van paus paschalis II (1099—1U8), uebanus' opvolger, af te dwingen. De in het naauw gebragte paus wilde de kerk liever arm zien, mits zij vrij bleef, en trof daarom een vergelijk, door hetwelk wel de keizer het investituurregt teruggeven moest, maar dan ook de hooge geestelijkheid alle sedert de tijden van kabel den groote van den staat ontvangen leengoederen en regalien verliezen zou, terwijl de paus het patrimonium van peteus behield. Maar toen op grond man dit verdrag de krooning in de Pieterskerk plaats zou
1) Deze beweging der kruiatogten heeft met andere volteu ook de Nederlanders voor het eerst doen deel nemen aan de geestesrigting destijds, en de eerste liefde yoor de kerk in hen doen ontwaken.
§ 45. Hel pausdom.
91
hebben, verwekten de aanwezige geestelijken den grootsten tegenstand, en eischten de dadelijke vernietiging van dit verdrag. De krooning bleef achterwege en zoo bleef aan den met zijne kardinalen gevankelijk weggevoerden paus niets over, dan het investituur-regt vormelijk voor den keizer te bekrachtigen en de krooning te volbrengen met belofte hem niet weder te bannen. Doch de partij van HiLDEBKAND riep den paus wegens dit verraad ter verantwoording aan de kerk. Eene synode te Rome in 1112 verklaarde de pauselijke vergunningen als afgedwongen krachteloos, en op de vasten-synode in 1116 bad ook paschalis zelf onder vernieuwing en verscherping van het investituurverbod, opentlijk en plegtig God en menschen om vergeving voor zijne vroegere zwakheid. De daardoor weder ontbrande strijd over de investituur werd eindelijk door wederzijdsch toegeven onder calixtus II (1119—1124) door het concordaat van Worms (1122) in zoo verre beslecht, dat de verkiezing in tegenwoordigheid des keizers aan de domkapittels, de wereldlijke beleening met den scepter vóór de wijding aan den keizer en de investituur met den (huwelijks-)ring en den (herder-)staf aan den paus zou behooren Een twist tusschen de kardinalen had in 1130 eene dubbele pauselijke verkiezing ten gevolge. Met hulp van beenhaed van CLAiEVAux (§ 56, III) en van keizer lotharius den Sakser, vèrdrong innocentius II zijnen aanvankelijk zegevierenden tegenstander anacletus II. Maar medegesleept door den toen in de italiaansche steden heerschenden vrijheidsdrang, zeiden de Romeinen hem in zijn sterfjaar (1143) de wereldlijke gehoorzaamheid op en droegen de regering op aan een op het kapitool ver-blijfhoudenden volks-senaat. Te vergeefs worstelden zijne beide naaste opvolgers daartegen, eugenius III, leerling en vriend van beenhard , kon wel in 1145 op grond van een verdrag, dat de republikeinsche inrigting onder pauselijke opperhoogheid erkende, weder Rome binnentrekken, maar bijna gelijktijdig kwam ook Arnold van brescia, een jong en vurig geestelijke, (die in den rijkdom der kerk en de wereldlijke magt van de geestelijkheid den oorsprong van alle kerkelijk verderf erkende, en daarom reeds in 1139 door het tweede lateraansche concilie in den ban was gedaan) naar Rome, en stemde door zijne vurige woorden het volk en de lagere geestelijkheid voor zijne apostolische en democratische staatsidealen. — lodewijk VII van Frankrijk en koenhaad III van Duitschland ondernam, door bernhaed's welsprekendheid opgewekt, in 1147 den tweeden kruistogt, uit welken zij zonder roem en overwinning terugkeerden.
V. Onder eugenius' tweeden opvolger hadeianus IV (1154— 1159) begon de meer dan honderdjarige strijd van het pausdom met de hohenstaufen , welke met de uitroeijing van dit edele heldengeslacht eindigde, preberik 1 barbaeossa (1152—1190)
1) Dit verdrag van Worms werd kerkregtelijk later het eerste coucordaat. Vroeger werden iu de middeleeuwen de overeenkomsten tusschen staat en kerk genoemd: pax, eoneordia, traetatus. Eerst later werden zij eigeutlijk concordaten genoemd; en wel het eerst de vier bullen van eugenius IV in zake de pragmatieke sanctie (1447), aUmede het Weenerconcordaat (1448). Deze concordaten regelden de betrekking tusschen de pausen en de landsregeringen.
92 Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
beklom den troon met het vaste voornemen, om de ideën van kakel. den groote geheel en al te verwezentlijken. Op zijn eersten togt naar Rome (1154) viel Arnold van bkescia in zijne handen. Hij leverde hem aan den paus uit en deze liet hem ophangen, zijn lijk verbranden en de asch in den Tiber strooijen. Bij een tweeden togt naar Rome hield de keizer op de ronkalische velden in 1158 een rijksdag, die aan de Lombarden en den paus de keizerlijke regten deed kennen. De toorn van den paus wilde zich juist in een banvloek lucht geven, toen de dood hem den mond sloot. Alexander lil (1159—lt81) volgde hem op. Twee keizerlijke tegenpausen betwistten hem den pauselijken stoel, en toen de keizer zelf door het lombardisch verbond bij Legnano (1176) eene beslissende nederlaag leed, zag hij zich genoodzaakt, alexandee te erkennen. Eene nog schitterender zegepraal had de pauselijke magt kort te voren in Engeland verworven. Koning hendiuk II zocht het koninklijk oppergezag over de geebtelijkheid, die alleen de roomsche curie boven zich wilde erkennen, weder te verkrijgen. Hij geloofde tot het doorzetten van dit plan in zijn wereldlijk gezindeu kanselier Thomas bbcket den regten man gevonden te hebben, benoemde hem daarom tot aartsbisschop van Canterbury en liet hem op de statenvergadering te Clarendon (1164) de nieuwe anti-roomsche kerkwet bezweren. Maar als primas der engels'che kerk werd Thomas een ander man; hij deed opentlijk boete wegens zijn ligt-zinnigen eed, waarvan alexandee III hem plegtig ontsloeg, bbcket ontvlugtte den toorn des konings naar Frankrijk en deed van daar de tegenkanting nog toenemen. In 1170 kwam eene verzoening tot stand, becket keerde terug en — sprak den ban uit over alle bisschoppen, die zich naar de besluiten van Clarendon zouden schikken. Vier ridders vingen een onbedacht woord des konings op, dat hem zijn toorn had doen ontvallen, en vermoordden den bisschop aan het altaar (1170). De paus verklaarde den martelaar van het hildebrandismus voor eenen heilige, en de koning werd door den paus, het volk en zijne eigene oproerige zonen zoo in het naauw gebragt, dat hij tot zoen op het graf van zijn heiligen doodvijand op eene vernederende wijze boete moest doen (1174). — De val van Jeruzalem door den magtigen saladin (1187) vervulde hef westen met de diepste smart. De grijze keizer feederik I ondernam in 1189 den derden kruistogt en verdronk na de verovering van Iconium in den Calicadnus (1190). Zijn kleinzoon hendeik VI (1190—1197) ging krachtig voort ter verwezentlijking eener onbeperkte keizerlijke oppermagt. Tegenover hem stond de negentigjarige paus coELESTiNTJS (1.191—1198), die tegen den krachtigen keizer niet opgewassen was. Maar deze stierf spoedig en liet zijnen zoon feederik als een driejarig kind achter (1197).
VI. Kort daarop beklom Innocentius 111(1198—1216), mi schien de grootste, ten minste de gelukkigste en magtigste paus, dien Rome ooit gezien heeft, den stoel van peteus. In kracht van geest en wil deed hij voor ghegoeius niet onder; in geleerdheid, scherpen blik en ervarenheid overtrof hij hem. Zijne geschiedenis is de geschiedenis van zijnen tijd, want in alle staten van Europa oefende hij zijne regelende en rigtende magt uit. Het belangrijkst waren zijne twisten met Duitschland en Engeland. De weduwe van hendeik VI, coNSTANTiA, had hem stervende de voogdijschap
§ 45. Het pausdom.
93
over haren zoon feedeeik opgedragen, en de paus regtvaardigde dit vertrouwen door de schitterende en vrijzinnige opvoeding, die hij zijnen pupil liet geven. De keuze der duitsche magnaten werd verdeeld; van de guelfische zijde werd otto IV, van de ghibellini-sche philips van zwaben gekozen, innocentiüs bevestigde den eerste. Naauwelijks had echter otto de keizerlijke kroon ontvangen, of hij deed zijne keizerlijke aanspraken op Italië gelden. De paus slingerde den banbliksem tegen hem (1210), en verhief den eenigen llohenstaufe, feederik 11, (1215—1250) op den keizerlijken troon, nadat deze van Sicilië voor de duitsche kroon ten gunste van zijnen zoon afstand gedaan had. Nog schitterender wist innocentiüs zijn oppergezag in Engeland te doen gelden. Eene verdeelde keuze had twee aartsbisschoppen van Canterbury aangesteld (1207). innocentiüs verwierp beiden eu stelde stephanus langton aan. De hardnekkige tegenstand van koning jan werd met ban en interdict gestraft (1209). jan, even despotiek als karakterloos, door de grooten gehaat, door het volk veracht, toen door den paus afgezet (.1312), deed smadelijk boete in Home en ontving zijn rijk als pauselijk leen terug (1213). Reeds in het eerste jaar zijner lieer-schappij had innocentiüs eene oproeping gedaan tot een nieuwen kruistogt. De adel van Frankrijk leverde een kruisleger, dat, door een byzantijnschen prins ingeroepen, te Gonstantinopel een latijnsch keizerrijk (120-1) stichtte eu dit den paus aan de voeten legde. In het laatste zijner dagen, terugziende op het glorierijke werk zijns levens, verzamelde hij de vertegenwoordigers der kerk tot het schitterende vierde lateraansche concilie (1215), waar ook de patriarchen van het oosten vertegenwoordigd waren. — Na innocentiüs' dood verloochende feedeeik 11 niet langer zijn karakter als llohenstaufe. Daar hij van jaar tot jaar uitstelde den beloofden kruistogt te ondernemen, slingerde eindelijk de krachtige paus GEEGOEius IX (1227—1241) den lang gedreigden banbliksem tegen hem. Nu trok feedeeik, zonder zich zelfs voor de opheffing des bans moeite te geven, naar het heilige land (1228), won de heilige stad door verdrag, en zette bij het heilige graf de kroon van Jeruzalem op zijn in den ban gedaan hoofd. Na zijne terugkomst verzoende hij zich in schijn met den paus (1230). Maar 's keizers beslissende stappen tot bevestiging zijner volstrekte heerschappij in Italië verwekten een nieuwen ban en een nieuwen strijd op leven en dood (1239). De aanklagten van den paus spraken nu van ligtziunig ongeloof eu godslastering. De keizer veroverde den kerkdijken staat tot vóór de poorten van Rome. geegoiuus stierf in 1241, eu op den pauselijkeu stoel, nadat deze eerst twee jaren ledig had gestaan, werd innocentiüs IV U243—1254), de voormalige vriend van feedeeik, maar als paus zijn doodvijand, verkozen. Hij vlugtte naar Lyon, waar hij op het eerste lyonsche of 13de algemeene concilie (1245) den keizer als godslasteraar en kerkroover in den ban deed eu afzette. Keizer en paus bleven hardnekkig. Elk eischte onvoorwaardelijke onderwerping, en de strijd met pen en zwaard uuurde onbeslist voort, feedeeik stierf in 1250, vier jaren iater ook innocentiüs. üebanüs IV riep kaeel van anjou , broeder van lodewijk IX van Frankrijk, tot veroveting van Sicilië in. Verraad baande hem den weg. manfeed, zoon van feedeeik, viel in den slag bij Beuevente, en (jonüadin, feederik's kleinzoon,
• 94 Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
de laatste spruit uit het vorstenhuis der Hohenstaufen, eindigde zijn leven op een schavot (1268). — Het pausdom had volkomen gezegepraald; maar reeds knaagde een worm aan zijnen wortel. Duitschland was verwoest, Italië verbrokkeld, Frankrijk overmagtig geworden en gereed, om de glorie des pausdoms in het stof te vertreden. Tegen de aanmatigingen en geldafpersingen der pausen had LODEwiJK IX (de heilige) de fransche kerk door de pragmatieke sanctie (1269) beveiligd. De pausen konden zich van de overmagt der fransche heerschappij in Sicilië niet ontslaan, ver-wenschten de onderdrukkende bevrijders en begunstigden eene samenzwering, die tot uitbarsting kwam in de ontzettende siciliaansche vesper (1282). De geestdrift voor de kruistogten was uitgedoofd, en daarmede ook een magtig bolwerk van het pausdom ineengestort. Aan het latijnsche keizerrijk maakte michabl paiaeologus (1261) een einde, en met den val van Acco (1291) ging de laatste bezitting der kruisvaarders verloren. Elke nieuwe verkiezing van een paus opende eene kampplaats voor kuiperijen en partijschaj.pen, en herhaaldelijk bleef de stoel van psteus jaren lang onbezet. Daarom bepaalde gregokius X op het tweede concilie te Lyon (1274), dat de verkiezing in het Conclave geschieden zoude. Maar ook deze maatregel bleek ongenoegzaam te zijn. In 1294, nadat de pauselijke stoel meer dan twee jaren had opengestaan, vereenigden zich de kardinalen in de keuze van een vromen, maar onnoozelen heremiet, coklestinüs V, die zich nog in hetzelfde jaar door den sluwen en eergierigen kardinaal cajetanus tot afstand liet bewegen. cajetantjs besteeg nu zelf als bonifacius VIII den pauselijken troon.
§ 46. De scheuring tusschen de westersche en de oostersehe kerk.
Tusscheu de westersche en de oostersche kerk hadden zich reeds in de vorige periode de verschillen opeengehoopt (§ 43), maar eerst in de Ode eeuw kwam het tot meer ge-wigtige oneenigheden, die in de llde eeuw in eene werkelijke scheuring overgingen. Later werden dikwijls geuoeg pogingen ter verzoening en vereeniging gedaan, maar zij bleven allen zonder gevolg, of wat er uit volgde had geene duurzaamheid.
I. Gedurende de minderjarigheid van keizer michael III voerde diens oom, bakdas, de teugels van het bewind, ignatius zelf uit een keizerlijk geslacht, bestrafte ernstig de goddeloosheid van het hof en ontzeide zelfs in 857 aan bardas het avondmaal. Afzetting en verbanning was zijne straf. Photius, tot hiertoe staatssecretaris en overste der keizerlijke lijfwacht, overigens de geleerdste man van dien tijd, werd patriarch. De roomsche bisschop nicolaas i, om wiens goedkeuring photius verzocht, verklaarde echter ignatius voor den regtmatigen patriarch. Daarop volgde eene hevige briefwisseling. Nog hooger klom de verbittering, toen kort daarop Bulgarije zich aan Rome aansloot (§ 59, III). photius riep door een algemeenen brief (encydica) de oostersche patriarchen tot een concilie te Constantinopei op (867). Hij had daarin de roomsche kerk van velerlei ketterij beschuldigd, — van vervalsching der geloofsbelijdenis als van eene zonde tegen den H. Geest, van dwaalleer
§47. Be geestelijkheid in het westen.
aangaande den uitgang des H. Geestes, het vasten, enz. Daardoor werd de persoonlijke strijd tot een strijd tussehen de geheele latijn-sche en grieksche kerk. Do synode sprak ban en afzetting tegen NicoLAAs uit (8G7). Maar keizer michael werd nog in hetzelfde jaar vermoord. Zijn moordenaar en opvolger was uasilius macedo , die zich ook voor ignatius verklaarde, en er bij paus hadrianus 11 op aandrong, om de zaak op nieuw te onderzoeken en te beslissen. Een concilie te Constantinopel, 869 (bij de Latijnen het 8ste oecumenische), veroordeelde photius. Maar de vriendschap met Rome werd zeer spoedig weder door een nieuwen strijd wegens Bulgarije verstoord, ignatius stierf in 878 en photius werd weder patriarch. Hij knoopte nieuwe onderhandelingen met den roomschen stoel aan, die vóór alle dingen eischte, dat men van Bulgarije afstand doen zoude; daartoe wilde photius op het nieuwe concilie te Constantinopel, 879 (bij de Grieken het 83te oecumenische), niet overgaan. De paus sprak over photius en al zijne aanhangers den ban uit. —
II. Nu rustte de strijd anderhalve eeuw, tot dat de patriarch van Constantinopel, Michael Cerularius, dien door een brief aan een bisschop in Apulie (1003) op nieuw weder aanwakkerde. Bij de ketterijen der Latijnen, die in de encyclica van photius waren opgegeven, voegde hij nog het gebruik van ongezuurd brood bij het avondmaal als eene judaistische ketterij (Azymieten). Eene hevige briefwisseling ontstond daaruit. Den keizer (constantinus mono-machus) kwam dit juist nu, om politieke redenen, zeer ongelegen. Er werden vredesonderhandelingen aangeknoopt, en de paus zond drie legaten naar Constantinopel. Maar geene bedreiging noch geweld konden den patriarch, aan wiens zijde het volk en de geestelijkheid stonden, tot toegeven bewegen. De legaten legden eindelijk op het altaar van de Sophiakerk een formeel excommunicatiegeschrift neder, hetwelk michael , in vereeniging met de overige oostersche patriarchen, plegtig beantwoordde (1054). De scheuring was sedert dien tijd een volbragt feit, en de kruistogten, even als ook het 57jarige keizerschap (1204—61) vermeerderden nog de wederzijdsche verwijdering. (Verg. § 60, 111).
§ 47. De geestelijkheid in het westen.
Het kanonieke leven der geestelijkheid (§ 41) verloor reeds iu de lüde eeuw zijne oorspronkelijke beteekenis. Men onderscheidde de wereldlijke geestelijken (canonici saecu-lares) van de dombeeren {canonici regulares). Üe laat-sten, in den beginne voor den ouden regel nog ijverende, werden intusschen ook hoe langer hoe meer wereldsch. De rijke inkomsten der dombeeren (prebenden, praebenda), maakten de aanspraak op hunne plaatsen bijna uitsluitend tot het voorregt des ailels. Zij leefden meestal buiten het sticbt en lieten hunne kanonieke pligten door bezoldigde vicarissen verrigten. — De bisschoppen oefenden de regtsmagt over alle geestelijken van hun gebied uit, en straften inet afzetting, opsluiting in een klooster (somtijds zelfs met inmetse-
95
96 Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
ling). Daarenboven trokken zij huwelijkszaken, testamenten, zaken, die door eeden bevestigd moesten worden, enz. voor hunne regtbank. De Duitsche zendgerigten (§ 41) weken weldra voor den romeinschen vorm der regtspleging !). —
Door tienden, erfmakingeu, scheukiiigen (vooral veroorzaakt door de kruistogteu;, koninklijke leenen eu dergelijkeu, alsmede door de toenemende waarde van het grondbezit, nam de rijkdom der kerken dagelijks toe, hetwelk in vele opzigten ook den armen ten goede kwam. Theologische opleiding en geleerdheid waren slechts zeldzaam bij de geestelijkheid te vinden, en tot verkondiging en uitlegging van het woord Gods waren slechts weinigen in staat. Strenge zederegters, zoo als kathkrius, bisschop van Verona, t en vooral pk Tit us damiani, bisschop van Ostia, j 1072 (de vriend eu vereerder van gkegoiuus VU), die in zijn liber yumorrhianus een verschrikkelijk tafereel van de schandelijkheid der geestelijken vau zijnen tijd ophangt, ijverden vruchteloos tegen de zedelijke verbastering der geestelijkheid, en het door geegokius met geweld doorgezette coelibaat vernietigde het huwelijk der geestelijken, maarniet het houden van bijzitten eu nog veel ergers. Daarbij mag men echter niet outkenneu, dat de geestelijkheid, vooral de hoogere, ook eeu groot aantal waardige, degelijke eu zedelijk-gestreuge mauneu telde.
§ 48. De monnikenorden.
Naast het reeds insluipende verderf ontwikkelt het idee van het monnikenwezen in dit tijd\ak zijne heerlijkste en verhevenste vruchten, en krachtiger dan ooit te voren of immer daarna openbaart het zich als „de ridderschap der ascese.quot; Een aantal nieuwe monnikenorden ontstond, meestal in tegenstelling met de verslapping der reeds, bestaande orden, en dagelijks verhieven zich nieuwe kloosters, thans ook menigvuldig in de steden. Om eene eindelooze splitsing van den monnikenstand te voorkomen, verbood innocentiüs 111 in 1215 de vestiging van nieuwe orden. Doch de volgende pausen bekreunden zich niet om dit verbod. In gewigt en invloed verhieven zich weldra de nieuw ontstane bedelorden boven alle anderen. De pauselijke magt had haar staande leger in de monniken; aan hen had het stelsel van GBEGQKius voornamelijk zijne zegepraal te danken. Maar zij waren ook bijna de eenige beoefenaars der wetenschap en kunsten in de middeleeuwen. De pausen begunstigden de vrijstelling der kloosters van het bisschoppelijk opzigt; de vorsten stelden de abten als stenden of bezitters van rijks-
1) Qrooten invloed bad een en ander. Het regt der provinciale Synoden om over de bisschoppen regt te spreken ging op den paus over. De bisschoppelijke niagt werd door de kapittelinrigtiug beperkt, welke de bisschopskeuze verkreeg, liet regt der landheeren kromp tot liet patronaatregt in. De bescherming van de kloosters werd aan de advocaten (voogden) opgedragen. bioecesaansynoden traden regterlijk op. Parochiën werden ingesteld.
§48. De monnikenorden.
leenen nevens de bisschoppen, en het volk, dat in de kloosters den volksgeest der kerk veel meer vertegenwoordigd zag, dan in de domstiften, huldigde deze met onbeperkte vereering. Sedert de lO^0 eeuw werden do monniken als een bijzondere geestelijke stand (ordo religiosorum) beschouwd, voor de wereldlijke zaken der kloosters werden leekebroeders aangenomen, en eene bijzondere kleeder-dragt deed de verschillende orden ook uitwendig onderscheiden. Met de wereldlijke geestelijken leefden de monniken zelden in goede verstandhouding, daar de laatsten door het hooren der biecht, het, lezen der mis, enz. de eersten in hunne regten en inkomsten dikwijls en onbehoorlijk benadeelden. — De geestdrift der kruistochten deed ook eene vereeniging van het monnikenwezen met het ridderwezen in de zoogenaamde ridderorden ontstaan, die onder eenen grootmeester en verscheidene commandeurs in ridders, pries ters en dienende broeders verdeeld waren.
I. In de kloosters der Benedictijnen — tot de lOde eeuw de eenige orde in het westen — was in het begin van ons tijdvak eene groote verwildering binnengeslopen (oorlog, jagt, leekenabten). Onder het gezag van lodewuk den vrome ondernam de voortreffelijke abt benedictus van ANiANE in Languedoc (f 821) eene hervorming der frankische kloosters tot hunne oorspronkelijke bestemming voor arbeid en wetenschap. Hetzelide beoogde de vrome en gestrenge abt berno een bourgondisuhe graaf (f 927). Hij stichtte onder onmiddellljk
. pauselijk oppergezag het klooster Glugny (Clnniacum) in Bour-gondie C910), welks tweede abt Odo (f 942), nadat hij door eene gevaarlijke ziekte aan het hofleven ontrukt was, dit klooster tot het hoofd en hart van eene bijzondere Cluniacenser-congregatie inde oide der Benedictijnen verhief. Strenge ascese, ijverige en met gelukkigen uitslag bekroonde werkzaamheid voor wetenschap en onderwijs der jeugd en eene geheele reeks van goede abten verleenden aan deze congregatie, die in de 12de eeuw 2üOU kloosters in Frankrijk had, eenen tot hiertoe voorbeddeloozon invloed op de geheele eeuw (§45). Sedert 1098 trad de orde der Clsterclensers, gesticht door Robert te Citeaux (Cistercium) bij Dijon, als mededingster der Cluniacensers op, van welke zij zich door vrijwillige onderwerping onder bisschoppelijke magt en door verwerping van alle pracht in de kerken en kloosters onderscheidde. De orde bleef in den beginne vrij onbeduidend, tot dat de abt Bernard van Clairvaux, een klooster, welks stichting van Citeaux was uitgegaan, sedert 1115, met zijne buitengewone geestkracht de orde, die naar hem ook den naam der Bernardijnen aannam, boven alle andere orden in de vereering dei-eeuw en in alvermogenden invloed op alle stroomingen des tijds verhief.
II. Van het groote aantal der overige monnikenorden, die tot op innocentius III ontstonden, zijn de voornaamste: 1) Be Camaldu-lenserorde, in lul8 door komuald, uit het geslacht der hertogen van Ravenna, in Camaldoli, eene wildernis der Apennijnen, gesticht. (Verg. § 45, lil). 2) De Karthuizerorde, gesticht door buuno van
97
98 Eerste tijdvak van de l-erigescliiedenis der middeleeuwen.
Keulen, rector aan de domschool te Rheims (1048). Geërgerd door het ligtzinnige leven der geestelijkheid aldaar, trok hij met verscheidene medgezellen naar eene woeste bergkloof bij Grenoble, Chai-treuse genaamd. Hij legde zijnen monniken de strengste ascese, ernstig zwijgen, studie, gebed en bespiegeling op. 3) De Prasttion-stratenserorde, gesticht door noebeet (1121), die als rijk en we-reldschgezind canonicus te Xanten door een naast hem inslaanden bliksemstraal tot zinsverandering gebragt, eene hervorming ondernam, en, toen hij daarin niet slaagde, zich in het woeste dal Pre-montré (Praemondratum) bij Laon met verscheidene gelijkgezinden terugtrok. In zijnen regel verbond hij de pligten der kanunniken met een uiterst streng monnikenleven. Hij verscheen als boetprediker op den rijksdag te Spiers (112tgt;), werd hier tot aartsbisschöp van Maagdenburg verkozen, en hield, zelf in bedelaarsgewaad, den schitterendsten intogt in zijne hoofdstad.
IH. De Mendicanten of Bedelorden ontstonden uit het streven naar zooveel mogelijke verscherping van de belofte der armoede. Zij wilden slechts leven van de milde gaven, welke vrijwillig aan de kloosters gegeven, óf op bepaalde tijden door daartoe uitgezonden monniken (Ter mi nan ten) werden ingezameld. De eerste, die op dit denkbeeld kwam, was Franciscus van Assisi (bij Napels), geb. 1182, de zoon van een rijken koopman. Het evangelie van de uitzending der apostelen zonder goud en zilver, zonder spijsvoorraad of staf (Matth. 10: 8—10) trof als een donderslag zijne ziel. Alle eigendom wegwerpende, alle zelfzucht verloochenende, en de nooddruft zijns levens bedelende, doortrok hij nu, door zijnen vader vervloekt, door het volk nu eens als een waanzinnige bespot, dan eens als een heilige vereerd, onder het prediken van boete het westen en oosten door (sedert 1208). innocentius Hl „liet, door zijne eenvoudigheid en ootmoed getroffen, den wonderlijken heilige zijnen gang gaan; HONOEius IH, zijn opvolger, bekrachtigde in 1223 plegtig de ver-eeniging van gelijkgezinde mannen, die zich rondom frasciscüs verzameld hadden, als orde der Fratres Minores, Franciscaner-orde, en verleende haar het regt van onbeperkte prediking en zielzorg. De orde wilde echter meer door daden dan door woorden onvoorwaardelijke zelfvérloochening prediken. De heilige trots der wereldverachting, de ongehuichelde ootmoed, de gloed en volheid van zelfverloochenende liefde maakten een verbazenden indruk en bragten der orde duizenden aanhangers toe. Eene geestverwante maagd, de heilige claea van Assisi, stichtte in 1212 een vrouwelijken zijtak der orde (de Clarissenj, waaraan eeanciscus zijnen regel gaf. De broederschap ■ der Tertianen (tertius urdo de poenitentiu), waaraan fhancisuus insgelijks eenen regel gat, stond haren leden toe in de wereld te blijven, en werd de breede grondslag der Franciscanerorde ouder het volk Het middelpunt der orde was de aan maeia gewijde Portiunculakerk in Assihi, aan welke de pausen den rijksten aflaat schonken. —•' In de ongehoorde kracht zijner wereld- en zelfverloochening, in de eenvoudigheid zijns harten, in den .gloed zijner liefde tot God en menschen, in den zaligen rijkdom zijner armoede verkeerde de li. peanoiscus als een hetnel-sche vreemdeling op de zelfzuchtige aarde. Wonderbaar was zijn diep gevoel voor de natuur. Met de vogelen des wouds, met de dieren des velds ging iiij iu kinderlijke eenvoudigheid als met broe-
§ 48. Be monnikenorden.
99
ders en zusters om. Tengevolge van het zwelgen in het medegevoel des aardschen lijdens van chkistus drukte een Seraph (Jez. 6 : 2) in zijne extase in zijn ligchaam de lijkteekenen (stiymata) dos liei-lands in, en, ontkleed op den grond der Portiunculakerk uitgestrekt, stierf hij in 1226. gregorics IX verklaarde hem reeds in 1228 voor heilig. — Nog bij het leven van franciscus had elias v an Cor to na, aan wien de stichter, gedurende eene zendingsreize naar het oosten, de overste leiding zijner orde had toevertrouwd, de strenge grondstellingen zoeken te verzachten, franciscus stelde deze nieuwigheid echter zachtkens ter zijde. Doch toen elias na zijn dood tot generaal benoemd was, hernieuwde hij zijne poging met meer gevolg. De strengere partij sloot zich bij antoniüs van Padua aan, die geheel in den geest des stichters leefde en werkte, en die, als hij bij de menschen geen zin voor zijne leer vond, aan de visschen predikte. Hevige strijd ontstond gedurig onder de leden. Tweemalen werd elias afgezet. De latere pausen waren doorgaans van het klimmend rigorismus afkeerig. Zoo kwam het eindelijk tot besliste afscheiding. De mildere partij (fralres de communitale) zocht rijk kloosterbezit te vereenigen met des stichters grondbeginsel omtrent de armoede, en wel door onderscheid te maken tusschen bezit en misbruik, even als door het voorwendsel, dat xij niet aan de orde, maar aan de roomsche kerk toebehoorden. De strengereu (Spiritmies of Zelalores kwamen in openbare, ten deele zelfs (als z. g. Fratricellen) in fanatieke oppositie tegen de heerschende kerk en hare hierarchie.
IV. Dominicus Guzman, geb. 1170 uit een voornaam Castiliaanscli geslacht, priester te Osma, was een man van een bedachtzamen geest en eene geleerde opvoeding. Zijn vurige ijver voor het ziele-heil der menschen dreef hem met cenige vrienden naar het zuidelijke frankrijk (1208), om in apostolische armoede en zelfverloochening aan de bekeering der Albigenzen (§ 58, 1) te arbeiden. In 12 lö deed hij eene bedevaart naar Home. innocentiüs gaf hem eenen regel, dien honorius Hi in 121G uitbreidde. De orde der Dominicanen ot predikheereii (ordo fralrum praedicalorum) verkreeg daardoor het voorregt om op alle plaatsen te prediken en biecht te hooren, met den uitdrukkeiijken last, om door prediking en leer de ketters tot de alleenzaligmakende kerk terug te brengen. Eerst later (122U) verklaarde zich dominicus met de zijnen, in navolging van den regel der Franciscanen, voor bedelaars, cu stierf in J221 onder vervloeking van elk, die zijne orde met het bezit van aardsch goed zou bevlekken. Ook hij werd door gkegorius IX gecanoniseerd. Uit bekeerde vrouwelijke Albigenzen had zich ook van deze orde een vrouwelijke zijtak gevormd, waaraan zich later ook Ter-tianen aansloten (fratres et sorores de militia christi). Aan de. Dominicanerorde was van den beginne af door de rigting van haren stichter en door hare bestemming om de ketters te bekeeren het streven naar wetenschappelijke ontwikkeling eigen. Daarmede verbond zicii een groute ijver voor het zendingswerk Het gewigtigst werd echter hare werkzaamheid door het bezetten der academische leerstoelen , het vruchtbaarst door het bestuur der inquisitie (§ 58, Ij 'j.
'1) Ook in de Nederlanden waren schier alle tloosterordeu reeds vroeg ver-
1ÜÜ Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
'V. Drie later gestichte bedelorden verkregen ook nog eenigzins grooter beteekenis. De Karmelieterorde dankte haar ontstaan (1156) aan den kruisvaarder beethold uit Calabrie, die zich met eenige reisgenooten in do Eliaspelonk op den berg Karmel nederzette. Door de Saracenen verdreven, kreeg de orde in het westen voet (1238) en nam hier het karakter eener bedelorde aan. Met hardnekkige verloochening van haren stichter beethold, beweerde zij, dat de profeet elia de stichter der orde en de maagd mama haar ordezuster geweest was. De Augustijnerorde ontstond uit eene bijeenbrengiug van meerdere italiaansche vereenigingen van kluizenaars, aan welke iNNOCENTius IV in 1243 de regels van augüstinus voorschreef en welke alexandee IV dientengevolge de regten en pligten der bedelmonniken verleende. Eindelijk trad de door zeven Florentijners ten dienste van de heilige maagd in 1233 gestichte Servietenorde {Servi h. Virginis) als vijfde door de kerk erkende bedelorde op.
VI. Tusschen het klooster- en wereldlijke leven namen de gezelschappen der Beghijnen en Begharden sedert de 12de eeuw hare plaats. De naam ontstond waarschijnlijk uit het oud-duitsche woord „heggenquot; (= bedelen), en beteekent, hoe de allereerst gevestigde instelling der Beghijnen haren oorsprong te danken had aan eene onder geestelijke verpleging geplaatste gemeenschappelijke verzorging van arme hulpelooze vrouwen. Zij leefden onder opzigt van eene overste en van een prediker in een zoogen. beghijnenhof, dat meestal uit een aantal kleine, door een gemeenschappelijken muur omringde huisjes bestond. Ieder had hare eigene huishouding, maar winst en bezit waren gemeenschappelijk Zij deden de drie geloften, doch konden ten allen tijde weder uittreden en huwen. Handenarbeid, onderwijs der vrouwelijke jeugd, zielzorg onder het vrouwelijk geslacht, krankenverpleging enz. was haar arbeid. Zij verbreidden zich allengs over geheel Belgie, Duitschland en Frankrijk. Allengs ontstonden in denzelfden geest mannenvereenigingen met dergelijk doel (Begharden), doorgaans met weverij zich bezig houdende. Maar reeds in de IS*16 en nog veel meer in de 14'1(' eeuw brak onder beide eene zedelijke en godsdienstige ontaarding uit, en slopen zelfs ketters van elke soort in deze vereenigingen in. De inquisitie vestigde een scherp oog op hen; menig huis werd opgeheven en vele leden stierven op den brandstapel.
Vil. Onder de geestelijke ridderorden zijn vooral te noemen: i) de orde der Tempelheeren, gesticht door hugo de payens (1118) ter bescherming van de pelgrims in het heilige land Toen Acco in 1291 viel, zetten zij zich op Cyprus neder, doch keerden spoedig naar het westen terug, waar Parijs hun hoofdzetel werd. Hunnen naam ontleenden /ij aan ecu vermoedelijk op de plaats van Salomo s tempel gebouwd paleis, hetwelk koning boude wijn van Jeruzalem 'hun ter woning aanwees. 2) De Johannieters of hospitaalbroe ders hadden aanvankelijk, wonende in een klooster bij het heilige graf (sedert 1099), slechts de gastvrijheid en verzorging van de zieke pelgrims zich tot taak gesteld. De tweede leider der orde eaymond du puy verbond daarmede in 1118 den pligt van tegen
tegenwoordigd. De voornaamsteu waren, de abdijen van Oostbroek, Rijnsburg, Kgmond(Benedictijnen), Aduard, Roermond (Cistereiensersj, Middelburg, vv it-tewierura (Praemonstrateusers); enz.
§ 49. Be kerkelijke tv eld.
de ongeloovigcn te strijden. Door de Saraceueu verdrongen, vestigden zij zich eerst op Khodus- (1310) en later op Malta (1530). 3) De orde der Duitsche ridders ontstond door burgers uit Lubeck en Bremen, die bij de belegering van Acco (1190) insgelijks een hospitaal gesticht hadden. De orde vestigde zich later in Pruissen en vereenigde zich in 1237 met de in 1202 in Lijfland gestichte orde der Zwaardbroeders.
§ 49. De kerkelijke tucht.
De ban, tegen bijzondere personen uitgesproken, en het interdict, op een geheel land gelegd, misten zelden hun doel. Zoolang het interdict duurde, zwegen alle klokken, werd de godsdienst slechts achter gesloten deuren gevierd, en mogt men alleen geestelijken, bedelaars en tweejarige kinderen kerkelijk begraven. Het stelde eene gansche streek voor eene in haar midden begane of gedulde misdaad verantwoordelijk, en zelden kon het volk dezen toestand lang verdragen. Daarbij verloor echter de kerkelijke boetetucht altijd meer van haren zedelijken ernst, terwijl de kerkelijke straffen zich tot uiterlijkheden (aalmoezen, vasten, bedevaarten, enz.) bepaalden. Reeds de verbasterende sendgerigten (§ 41, I) hadden de verwisseling der kerkstraffen met geldboeten in den vorm van aalmoezen aan de kerk toegestaan. De kruistogten vermeerderden deze afdwaling der zielzorg nog aanmerkelijk, want niet slechts werd aan allen , die het kruis namen, volle aflaat [indidgenlia plenaria) voor alle verdiende kerkelijke straffen toegezegd, maar hetzelfde kon ook door aalmoezen ter bevordering der kruistogten verkregen worden. Aan enkele kerken verleenden de pausen het regt, om aan alle bezoekers een meer of minder uitgebreiden aflaat te geven.
Het leerstuk van het vagevuur {ir/nis purgatorius), als een mid-delstaat, waarin de zielen der geloovigen hare na den doop begane vergefelijke zonden (peccaia venialia) door louterende pijn moesten boeten, was reeds ten tijde van gebgoeius den groote door de kerk erkend en werd de grondslag van de aflaatsleer. Men leerde, dat, uit kracht van de verdienste van chbistus, de kerk de magt had, om de reinigende straffen van het vagevuur in aardsche straften té veranderen, waarvan zij tegen zekere voor de algemecne kerk voordeelige diensten vrijstellen konde. thomas aquixas voltooide het atlaatstelsel door de leer, dat de kerk do onbeperkte bestuurster van cenen onuitputtelijken schat van de overvloedige verdienste van Christus en de heiligen thesaurus super erogationis perfecloriw/ï) was want ook de laatsteu hadden meer goeds gedaan, dan tot betaling van hunne eigene zondenschuld noodig geweest was. — Dat de aflaat op zich zeiven nog geene vergeving van zonden, maar niets dan eene ontheffing van de kerkelijke straften was en slechts aan diegenen bevrijding van de pijnen des vagevuurs verleende, die hem in opregt berouw des harten ontvingen, zooals de bovengenoemde
101
102 Eerde tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
kerkleeraars uitdrukkelijk verklaard wilden hebben, werd reeds nu door de gewone afiaatpredikers dikwerf opzettelijk verzwegen of over het hoofd gezien.
§ 50. De godsdienstoefening.
De onwetendheid van vele priesters schoof do prediking als iets onwezentlijks ter zijde, de zinnelijke rigting des volks stelde zich met het liturgische tevreden en . miste haar niet. Pausen en synoden drongen echter op de aanstelling van kundige priesters aan, en de predikatien der Franciscanen en Dominicanen vonden ook bij het volk groote toejuiching. De voornaamste prediker van de middeleeuwen, wiens prediking niet minder door wondervolle meesterschap in de handhaving der Duitsche taal als door diepte van evangelisch-reformatorische belijdenis des heils uitmuntte, was de franciscaner berthold van kegenstiuitg (t 1272). De roomsche, van GBEGOEius den groote afkomstige liturgie werd, als kerkelijke eenheidsband, in het geheele westen algemeen ingevoerd. Zoo bleef het latijn de algemeene kerktaal. De vereering der heiligen, reliquien en beelden werd hoe langer hoe meer het middelpunt zoowel der openbare als der private godsdienstoefening. — Het begrip van het sacrament was nog tamelijk weifelend; petkus lomhaedus deed echter het zevental algemeen aannemen (doop, vormsel, avondmaal, boete, laatste oliesel, huwelijk en priesterwijding).
I. Tallooze heiligverklaringen (canonisatie), sedert de 12de eeuw uitsluitend in de hand der pausen, gaven aan de dienst der heiligen immer talrijker voorwerpen. Een daartoe aangestelde Ad-vocatus diaboli moest de aangevoerde buitengewone deugden en wonderen des caudidaten bestrijden, doch bezweek altijd, even als zijn patroon in de sage des volks, in den strijd.. Alleen zij, die sedert lang gestorven waren, moesten ter heiligverklaring worden voorgedragen, maar des te talrijker en te buitensporiger waren vaak de alleen aan de sage ontleende bewijzen voor hunne heiligheid en wonderkracht. Aan de opname van hunnen naam in deii mis-canun {cauonisare) dankte deze handeling haren naam. Een geringere graad van de heiligverklaring was dc beatificatio of zaligspreking, meestal slechts als een voorloopig oordeel met dc voorbereiding ter latere canonisatie. l)e Heiligenlegende vond een veelgelezen bearbeider in den dominicaner jacobus a vouagjne, j l-2;)8, wiens Legenda aurea in wansmakelijke wondervertelseltjes het meest ongeloofelijkc leverden. Ue Mariadienst vond nog eene uitbreiding door het feest der onbevlekte ontvangenis (F. immaculatae concep-tionis) den Ssten Dec. Om toch de zondeloosheid van jezus volkomen vast te stellen, maar nog veel meer, om de verhevene hemelkoningin in volstrekte reinheid te kunnen denken, leerde men, dat ook zij zonder zonde ontvangen was. Dit leerstuk werd het schib-bolet der franciscanen, terwijl de dominicanen het verwierpen. De Mariadienst maakte ook den groet des engels (Luc. 1: 28) tot eeu
§51. Be kunst in dienst der kerk.
hoofdbestanddeel van liet gebed, en de menigvuldige herhaling daarvan in de opvolging der gebeden deed als hulpmiddel den roze-krans (uit de onderscheidene gebeden moest als het ware een krans van geestelijke rozen gevlochten worden) ontstaan. Bij het feest van allerheiligen (op 1 Nov.) kwam, van Clugny uitgaande, sedert 9f'8 ook het allerzielenfeest (2 Nov.) tot redding der zielen uit het vagevuur door de voorbidding der geloovigen. In de 12de eeuw ontstond het feest der H. Drieëenheid op zondag na Pinksteren.
II. Het altijd meer veld winnende gevoelen van de verandering van het brood en den wijn in het ligchaam en bloed van cheistus riep het feest van het heilige ligchaam van Christus {festum corporis Domini) op Donderdag na het triniteitsfeest (heilige sacramentsdag) , te voorschijn. Eene vrome luiksche non, juliama , zag namelijk, terwijl zij bad, de volle maan met eene kleine opening, en eene inwendige openbaring verklaarde haar dit gezigt in dien zin, dat in den feest cyclus der kerk nog een feest ter verheerlijking van het avondmaalswonder ontbrak (1261). — De vrees, dat van het bloed des Heeren iets gestort zou kunnen worden, onttrok aan de leeken sedert de 12de eeuw het genot van den kelk, die alleen den priesters voorbehouden bleef. Dit werd geregtvaardigd door de leer van de concomitant ia, dat namelijk in het ligchaam reeds het bloed medegegeven wordt. Eene dergelijke bezorgdheid voerde in plaats van het gebroken brood ouwels in. — Het vierde Lateraan-sche concilie (1215) beval, onder bedreiging van excommunicatie, dat elk christen ten minste eenmaal 's jaars op paschen ter biecht en ter communie gaan moest. — Het sacrament der boete eischt, zooals het zich in de 12de eeuw ontwikkelde, het bewijs der boete door contritio cordis (innerlijk berouw), confessio oris (oorbiecht), en satisfactie op er is (voldoening voor de door de zonden opgelegde kerkelijke straf), en verzekert door de absolutie van den priester, aan wien volgens Matth. 18 : 18 en Joh. 20: 23 de raagt-om deze te verleeiien gegeven is, de vergeving der zonden; — en wel op deze wijze, dal door de absolutie de eeuwige i hellestraffen der doodzonden (ttal. 5 : 1!)—21) in tijdelijke veranderd worden en voor deze (tegelijk met die voor de vergeeflijke zonden) door de boete, welke de priester met regterlijk gezag oplegt (vasten, gebeden, aalmoesen enz.) genoegdoening geschiedt. Zoo deze niet plaats vindt moeten zij door de zuiveringspijn van het vagevuur eeus worden afgeboet.
§ 51. De kunst iu dienst der Kerk. 1)
103
liet streven om de oud-kerkelijke bouw vormen in den germaansclien geest om te vormen, riep den romaiuischen stijl te voorschijD, welke zoolang bij lieerscliemle was zich ook steeds heeft ontwikkeld. Tijdens zijn hoogsten idoei in de 12tie eeuw, begon ook de zoogen. Gotiiische stijl, welke in de 13de eu 14clc eeuw zijn toppunt bereikte, en de meest
• 1) Verg. vooral hierover de onmisbare werken van Dr. alk, die Christliche Kunstj en Dr. w. lübke , Vorschule zum Studium der klrchlicheu Kunst.
104 Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
ideale volmaking der heilige houwkunst genoemd kan worden. Ook de plastiek trad in de dienst der Kerk. nicolaas pisang, gehoren te Florence, was haar eerste meester (t 1274). De schilderkunst werd lang in de kloosters gekweekt. In de 13de eeuw traden de eerste groote meesters in Italië (Güido van siena, cimabue e. a.) op. Daarentegen verloor nu het kerkgezang in innerlijke waarde, hoe zijne vormen zich ook mogten ontwikkelen en rijker werden.
I. De grondslagen van den romaanschen bouwstijl bleef de oudchristelijke basilikenvorm. De vruchtbaarste vernieuwing was de invoering van den bouw der gewelven (inzonderheid die van den kruisvorm) in plaats van het vlakke houten dak, benevens de over-heerschende rondboog, de rijkere architectonische ornamentiek en het toespitsen van den bouw door torens. De gothische, of eigentlijk germaansche bouwstijl is de zelfstandige vertakking van den romaanschen stijl, in welken de germaansche geest zich vrijmaakt en tot volle zelfstandigheid klimt. Haar eenvoudig geheim, zoo eenvoudig, en toch van eeue onbeschrijfelijk wonderbare uitwerking, ligt in de verdringing van den rondboog door den spitsboog. De basilica in den vorm van het latijnsche kruis bleef de grondvorm. Daarop verheft zich de duitsche dom, als een steenen woud, naar buiten streng in zich zeiven afgesloten, en hoog boven alle wereldsche gebouwen zich verheffend. Door toepassing van den spitsbogenvorm kunnen de grootste massa's met gemak worden bewerkt, al het sombere, drukkende en logge valt weg. Stout en ligt rijzen de zwaarste gewelven omhoog. De slanke pilaren zijn het zinnebeeld van den hemelwaarts strevenden geest. Alles in dezen bouw streeft naar boven en dit streven vindt zijn eindpaal en zijne voltooijing in de doorgebrokene torens, waarin de steen opgekomen uit de donkere diepte, als ware hij bezield, zich licht en doorschijnend vertoont. Alles is levend, bloeijend, kiemend. Rijke blad en bloem-sieraden, phantastische symbolen uit de dierenwereld, heilige gestalten uit de geschiedenis vertoonen zich aan zuilen, pilaren en wanden. De groote roos (een rond venster) boven het portaal wijst als zinnebeeld der stilzwijgendheid aan, dat hier al het wereldsche verstomd is. De reusachtige, in spitsbogen uitloopende vensters laten door hunne prachtig geschilderde glazen een wonderbaar gekleurd licht in de plegtige ruimte vallen. Ook de overwinning over het rijk van het booze is voorgesteld in walgelijk gewormte, daemonische gestalten en draken, die pilaren of postamenten dragen, of voor goten dienen moeten, in 1248 werd onder den aartsbis-chop koen-baad vax hochsteden de grondsteen van den keulschen dom gelogd, en ERWiN von steinbach begon in 1275 den bouw van den straatsburger munster.
II. Kerkgezang en Hymnologie. Het gregoriaansche kerkgezang bleef niet in zijne zuiverheid en eenvoudigheid stand houden. Onopzettelijke vervalschingen der afschrijvers en willekeurige versierselen {jiyurae) der zangers vermeerderden zich van dag tot dag. Zoo ontstond naast den cantus firmus een discantus of cantus figu-ratus, en uit het eenstemmige het twee- of meerstemmige gezang. De orgels kwamen steeds meer algemeen in kerkelijk gebruik, —
§ 52. Het volksleven in betrekking tot de kerk. 105
zij hadden doorgaans sléchts 12 toetsen, die met de vuist werden nedergeslagen. Invoerder der Sequenzen werd xotker de oude (de monnik van St. Gallen, f 912). De lange toonreeksen zonder tekst, die zich aan het halleluja der mis, als uitdrukking van sprakelooze verrukking aansloten, de zoogenaamde jubilis, werden door hem het eerst van passende rhythmische teksten voorzien, vooreerst zonder maat van lettergrepen en afdeeling in strophen, en door hem sequenzen {sequentiae) of prosen genoemd. Weldra kreeg echter daarin het rijm de overhand. Het aantal der sequenzen nam van jaar tot jaar toe, en deze soort van geestelijke dichtkunst klom in de 12de en 13de eeuw tot eene bewonderenswaardige hoogte van volkomenheid. De beide beroemdste sequenzen zijn: „Dies irae, dies iliaquot; van thomas van celano (f 1260), en „Stabat mater dolorosaquot; van den Franciscaner jacoponus (f 1306). Bijna gelijktijdig ontstonden ook de eerste beginselen van het duitsche kerklied, de zoogenaamde Leisen, (omdat zij zich aan het kyrie eleison des volks aansloten). In de eigentlijke eeredienst werden zij echter slechts door de ketters ingevoerd, in de katholieke kerk bleven zij bepaald tot godsdienstige volksfeesten, b. v. kerkinwijdingen, omgangen, bedevaarten, enz. In de 12de eeuw ontstond het paaschlied: „Christus is verrezen, Uit der marteling bandenquot;, inde ISquot;16 het pinksterlied: „Nu bidden wij den Heiligen Geest.quot;
§ 52. Het volksleven -in betrekkiug tot de kerk.
Het was een tijd vol van de zonderlingste tegenstellingen en de wonderlijkste toestanden in het volksleven, maar elk verschijnsel droeg het karakter van onverzwakte kracht, en de kerk legde den vormenden beitel aan het wanstaltige marmerblok. De ruwste geweldenarij heerschte in het vuistregt, maar het boog zich gewillig of onwillig voor de hoogere, onzigtbare geestkracht van het idee. De grofste zinnelijkheid en zucht tot genot bestond naast de stoutste wereldverachting en onthouding; de onbeteugelde zelfzucht naast de opofferendste zelfverloochening en het krachtigste liefdebetoon; de vermetelste en ligtzinnigste spotternij ontzag zich niet het heiligste belagchelijk te maken, en week weldra voor den meest doortastenden ernst en de grootste bezorgdheid en angst voor de zaligheid der ziel. Nevens onbegrensd bijgeloof heerschte koene vrijzinnigheid; uit de algemeen verspreide onwetendheid en onbeschaafdheid van geest kwamen groote gedachten, diepzinnige inzigteu en scheppende geesteskrachten te voorschijn.
Het toenemende vuistregt, waartegen geene magt der wereldlijke overheid bestand was, werd door de kerk tegengegaan en beperkt door het gebod van den Godsvrede (treuya Dei), volgens hetwelk alle veeten gedurende den tijd' van den advent tot acht dagen . na driekoningen, gedurende de vasten tot acht dagen na pinksteren, en in elke week van woensdag avond tot maandag morgen rusten moesten. Een langdurige hongersnood in Frankrijk deed in
lOG Eerste tijdvak van de kerkt/eschiedenis der middeleeuwen.
1032 dit gebod ontstaau. De Godsoordcelen of ordalien (overwinning in het tweegevecht, niet gewond te worden door kokend water of gloeijend ijzer en het zinken in het water golden, als getuigenis van onschuld) werden door de kerk, nadat zij daartegen, als tegen een verzoeken van God, in den beginne vruchteloos gestreden had, thans onder hare, altijd nog beperkende, zorg en opzigt genomen. In het ridderwezen wordt bij alle woestheid een godsdienstige grondtoon vernomen. De kruistogten wekten den godsdienstigen zin krachtig op, breidden den beperkten gezigtskring uit, versterkten het smachtend verlangen der eeuw naar het ideale en deden het bijgeloof toenemen. De kruisvaarders bragten uit de graven van het oosten tallooze reliquien mede. Nieuwe heiligen werden bij de oude den volke ter vereering aangeboden; iedere bezigheid en elk beroep, iedere leeftijd en elke stand kreeg zijne bijzondere heiligen tot beschermers; elke ramp, elke ziekte, de haren tot afweerders. Maar boven allen verhief zich de moeder Gods, de verhevene hemelkoningin; in haar had de oud-germaansche vereering der vrouw haar ideaal en haar volmaakt beeld gevonden. Legenden, volksvertellingen en sprookjes, meest van diepzinnigen inhoud en godsdienstige strekking, ontstonden uit de onuitputtelijke dichterlijke ader des volks; in bijna allen speelt de duivel eene hoofdrol; maar die is altijd de arme, domme, en ten opzigte van het loon zijner moeite ten laatste jammerlijk bedrogen duivel. De overmoed en de spotlust des volks liet zelfs de heiligen niet onaangetast, en parodieerde hen in uitgelaten spotternij. Op het narrenfeest, dat vooral in Frankrijk omstreeks nieuwjaar gevierd werd, traden narrenpausen, narrenbisschoppen en narrenabten op en parodieerden op de heilige plaatsen hunne bedieningen door de uitbundigste potsen, waaraan zelfs de lagere geestelijkheid gaarne deel nam. Op het ezelsfeest, werden in den kersttijd in Frankrijk de voorspellingen van de geboorte des Verlossers dramatisch in de kerk aanschouwelijk gemaakt. Naast Mozes en de O. ï. profeten aan de eene zijde, en naast Vergilius en de Sibylle aan den anderen kant (als heidensche profeten) werd ook Bileams ezelin opgevoerd, en voorspelde door den mond van een tusschen hare pooten verborgen priester. Elders werd dit feest ook gevierd ter herinnering aan de vlugt der h. familie naar Egypte op rijk versierde ezels en zulks met eene spotzieke liturgie. Lang ijverden bisschoppen en pausen tegen zulke onbetamelijkheden, maar te vergeefs. Tevens ontstond er hierbij ouder de monniken vooral, doch later ook onder het volk een vaak tot fanatismus opgedreven boete-ernst. Na onbegrensde vasten speelde hier sedert de 11'le eeuw vooral de zelf-geeseling eene hoofdrol. In hot begin der IB110 eeuw vormden zich zelfs onder het volk afzonderlijke broederschappen van geese-laars, uit welke de schrikkelijke geeselaars- of flagellanten-togten voortkwamen (§ 02, 1.)
§ 53. De theologische wetenschap der Ode—ilde eeuw.
De pogingen van kaeel den groote ter ontwikkeling van den geest droegen gedurende de geheele 9cl0 eeuw vele krachtige bloesems en vruchten. Onder zijne opvolgers onderscheidde zich vooral kabel de kale door zijn ijver voor de aankwee-
§ 53. De theologüche wetenschap der O110—1 lde eeuw. 107
king der wetenschappen. Buiten het frankische rijk werkte tot bevordering en opbeuring van algemeene beschaving en theologische wetenschap in Engeland koning alfeed de groote (871—901) zeer gelukkig, niet slechts in onvermoeide wetenschap , maar ook in de voortbrengselen van zijnen geest (overzettingen van de eerste latijnsche schriften van wijsgee-rigen, historischen en kerkdijken inhoud in de angelsak-sische moedertaal). Tegenover den schitterenden bloei der theologische wetenschap in de eeuw komt de duisternis der bijna geheel van wetenschap ontbloote 10de eeuw (het zoogen. Saeculum obscurum) des te scherper uit. — In de llc,u eeuw ontwaakt, bevorderd door de opbeuring der kerk, weder een grooter ijver voor de aankweeking der wetenschap, en in hare tweede helft gaat in anselmus van Canterbury aan den theologischen gezigtseinder een der schitterendste sterren van de geheele middeleeuwen op.
In de 9de eeuw muntten als stoute bestrijders van het kerkelijk cn volksbijgeloof dezes tijds uit agobakd, bisschop van Lvon, (f 840) en claudius, bisschop van Turijn, (f 839). Onder de eigentlijke geleerden was kabanus maurus , de leerling van Alcuinus, abt te t'ulda, later aartsbisschop van Mainz (f 8óG) de eerste. johannes scoïus eeigena, een hofgeleerde van Karei den kale kwam uit de britsche school, door geleerdheid, scherpzinnigheid en speculatieve bekwaamheid boven allen uitmuntende, met zijn specula-tiet-mystiek, van het pantheïsme niet vrije, theologische systeem twee a drie eeuwen te vroeg. — De belangrijkste godgeleerde der 10du eeuw was bisschop eatheeius van Verona, (f 974); hij drong aan op grondige bijbelstudie, tuchtigde de clerikale zedeloosheid en ijverde tegen werkheiligheid, bijgeloof en kerkelijke misbruiken van eiken aard. geebekt van EHKuis (later paus Sylvester 11, f 1003) vertegenwoordigde, door classici en arabische schrijvers gevormd, de gansche wetenschap van zijn tijd, en dankte volgens het geloof des volks, zijnen roem van geleerdheid even als zijn hierarchischen voorspoed aan een verbond met den duivel. — Onder de geleerde theologen van de li36 eeuw muntten uit bbeengaeius van toues, (f 1088) en zijn hartstogtelijke tegenstander lanfeanc, abt van het klooster Bec in Nonnaudije, later aartsbisschop van Canterbury, (f 108',); (verg. § 54, 11). I)e leerling en volgeling van dezen in zijne beide ambten, was Anselmus van Canterbury, (f 1109). Als kerkvorst de onalhankelijkheid der kerk moedig verdedigend en daarom drie jaren lang voortvlugtig, was hij als theoloog in scherp- en diepzinnigheid, in speculatieve begaafdheid en christelijke vroomheid een tweede Augustinus, op wiens theologie hij ook voortbouwde. Ook volgens hem is het gelooi de voorwaarde der ware kennis, en ook hem is het een heilige pligt om het geloof tot het kennen op te heffen [credo ut intelligam). Zijn beroemdste werk is zijn boek over de menschwording Gods („Cur deus homo?''''), waarin hij de kerkelijke voldoeningsleer speculatief bevestigde en ontwikkelde.
108 'Eerde tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
§ 54. Theologische twisten iu de Ode en li116 eeuw.
In de 9de eeuw braken twee theologische twisten van groo-tere beteekenis uit. Zij betroffen de leer der praedesti-natie en die van het avondmaal. De strijd over het laatste werd in de elfde eeuw vernieuwd en beslist ten voordeele der katholieke opvatting van het dogma, terwijl de strijd over de praedestinatie wederom zonder kerkelijk te zijn vastgesteld ten einde liep.
I. De twist over de praedestinatie. — Gottschalk, de zoon van' een saksischen graaf beeno, was reeds als kind door zijne ouders aan het klooster te Fulda toevertrouwd. Eene synode te Mainz (829) stond hem toe dit te verlaten, maar eabanus maurus, de toenmalige abt van Fulda, dreef door, dat lodewijk de vrome deze dispensatie vernietigde. In het klooster te Orbais overgebragt, zocht gottschalk troost in de studie der schriften van augustinus en werd een vurig aanhanger van de absolute praedestinatieleer. Zoodra eabanus , die inmiddels aartsbisschop van Mainz geworden was, daarvan berigt ontving, vaardigde hij twee hevige brieven uit, die gottschalk's leer veelzins verminkten en er onbehoorlijke gevolgtrekkingen uit afleidden. Te gelijk beriep hij eene synode te Mainz (848), waarop gottschalk, in blijmoedige overtuiging van de kerkelijkheid zijner leer, verscheen. Het concilie excommuniceerde hem echter, en leverde hem aan zijnen metropohtaan, hinkmar van eheims , over, om hem te straffen. Deze het hem, omdat hij hardnekkig weigerde te herroepen, onbarmhartig geeselen en tot levenslange gevangenis in liet klooster H au t villi er s opsluiten. gottschalk bood aan, de regtvaardigheid zijner zaak door een . Godsoordeel te bewijzen, hetwelk echter afgeslagen werd. Na 20jarig lilden in den kerker stierf hij in den ban, in 869, m blijmoedige overtuiging van de waarheid zijner leer, wier herroeping hij tot den laatsten ademtogt standvastig weigerde. De onregtvaardige hardheid in de behandeling van den ongelukkigen monnik, en de gevaarlijke miskenning van de leer van augtjstinus had echter eene krachtige reactie te voorschijn geroepen. De voornaamste transche theologen en bisschoppen verhieven hunne stem ter verdediging der veroor-
deelde |)e®1dubbe|e avon(imaalsstrijd. Sedert geegoeius den groote was de leer der broodverandering ook in het westen zeer verbreid, maar vond bij de vrijzinnige frankische godgeleerden weinig weerklank. Nu trad in 831 Radbertus Paschasius met een geschrift op, waarin hij de broodverandering (waarvoor later de naam transsubstantiatie gebezigd werd) vaststelde en verdedigde. Hij kon zich daarbij reeds beroepen op eene menigte legenden, volgens welke onder bijzondere omstandigheden ligchaam en bloed zigtbaai te voorschijn getreden waren, een bewijs, hoe diepe wortelen de leer reeds in het volksgeloof geschoten had. Evenwel verhief zich eene beslissende tegenspraak tegen eadbeetus van den kant van biina alle theologische woordvoerders van dien tijd. Maar de tegenspraak verstomde allengs en de leer van radbeetus kreeg uitslm-
§ 55. Sc/zolas/ie/: en mystiek.
tend de overhand. — Eerst twee honderd jaren, later (omstreeks 1050) werd de strijd door t.erkxgarius van toubs hernieuwd. Hij loochende niet slechts de verandering, maar ook de substantiële tegenwoordigheid van liet ligchaam van chkistus De tegenwoordigheid des ligchaams is bij hem slechts het aanwezig zijn van diens kracht in brood en wijn, en de voorwaarde daarvan is niet alleen de consecratie, maar veelmeer het gelooi', zonder hetwelk het brood voor hem, die het ontvangt, een krachteloos toeken is. — lanfranc van beo, die in het gevoelen van BADBEBTus onvoorwaardelijk deelde, wekte de geheele kerk tegen BEBENGABius op. Verscheidene synoden veroordeelden hem onverhoord. Inmiddels werd bbrbngabius bekend met den magtigen pauselijken legaat hildebband (§ 45, III), die het fanatismus zijner tegenstanders afkeurde en zich met zijne door eede gestaafde verklaring, dat bij de tegenwoordigheid van chbistus in bet avondmaal niet loochende, liet tevredenstellen. Daardoor stout geworden en nog altijd door zijne tegenstanders als ketter vervolgd, ondernam bebengarius in 1059 eene reis naar Rome ,'om, zoo als hij hoopte, door hildebband's invloed eene pauselijke verklaring te verkrijgen, die zijne zaak buiten twijfel stelde. Maar hij vond aldaar eene overmagtige tegenpartij, die den karakterloyzen man dwong, op eene synode te Rome zijne schriften in het vuur te werpen en eene geloofsbelijdenis te bezweren, die de leer van badbebtus in scherpheid van uitdrukking overtrof. In Frankrijk herriep hij echter terstond onder bittere uitvallen tegen Rome. De verbittering der tegenstanders klom ten top. hii.dkbrand , intusschen paus geworden, trachtte vruchteloos den strijd bij te leggen, en de tegenpartij ontzag zich zelfs niet de regtzinnigheid des pausen zeiven verdacht te maken. Zoo zag zich hlldebband genoodzaakt, op eene nieuwe synode te Rome (1079) eene ondubbelzinnige, beslissende belijdenis van de substantiële broodverandering te eischen. bebengarius was onbescheiden genoeg, zich op zijne bijzondere onderhandelingen met den paus te beroepen; — maar nu gebood hem gregobius oogenblikkelijk neder te vallen en zijne dwaling af te zweren. Revende gehoorzaamde berengarius , en de paus ontsloeg hem, onder verbod van verder te disputeren, met een veiligheidsbrief. Hij begaf zich toen naar het eiland St. Come bij Tours, waar hij in strenge ascese, eenzaam boetend, leefde en met de kerk verzoend in hoogen ouderdom (1088) stierf. Zijn geschrift over de avondmaalsleer werd later door lessing uitgegeven. — Door tiet vierde Lateraansche concilie (1215) werd de transsubstantiatieleer vastgesteld.
§ 55. Scholastiek en mystiek.
Het wetenschappelijke streven der middeleeuwen was krachtig en scheppend genoeg, om een der heerlijkste bloesems van den arbeid des menschelijken geestes voort te brengen, die naar de kathedraal- en kloosterscholen, waaruit hij ontstond, de scholastiek genoemd wordt, — een geestelijke dombouw in gothischen stijl. Men heeft haar ook treffend als „het ridderwezen der theologiequot; aangeduid, want zij is in der daad in vrijzinnigheid en geestdrift, in trouw en volharding, in moed
109
no Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
en striidlust met het eigentlijke ridderwezen gelijk te stellen; doch hare wapenen waren niet zwaard en lans, maar dia-lectiek, (d. i. onderzoek en bewijs, bepaling en onderscheiding der begrippen); en speculatie, bespiegeling (d. i onderzoek van het inwendig wezen der bovenzinnelijke dingen); haar ideaal niet de ridderlijke eer, maar de kerkelijke oitho-doxie. Zij had zich tot taak gesteld, de christelijke leerstukken dialectisch te ontleden, speculatief te ontwikkelen en als noodzakelijk voor het verstand te regtvaardigen. In het algemeen sloot zij zich daarbij op de innigste wijze aan het bestaande kerkelijk leerbegrip (doginatismus) aan; daarnevens openbaart zich evenwel, zonder echter het veld te
kunnen behouden, dikwijls ook eene sceptische ngting, we -e
niet het geloof, maar veeleer den twijfel aan het geloot als beginsel en uitgangspunt van het theologisch denken erkennend, wel is waar ook het geloof tot kennen verhief, maar toch alleen dat, wat in het zuiveringsvuur van den twijtel was overgebleven, als waarheid wilde erkend zien. Naast de scholastiek beweegt zich echter ook, nu eens m open strijd met haar, dan zich met haar verzoenende en vereemgende, eene andere rigting, de mystiek, welke het als de hoogste taak der theologie beschouwt, om het inwendige gemeenschapsleven des menschen in en met God naar zijn wezen, zijnen gang en zijne gevolgen door inwendige aanschouwing (contemplatie) op grond van eigen ervaring te onderzoeken en te beschrijven.
Het uitgangspunt van het scholastische philosopheren was de verhouding van het denken tot het zijn, ot van het be grip tot liet wezen der dingen. Hierin vertoonden zich twee hootdrigtingen: het nominalismus hield de algemeene ot geslachts-en soortsbegrippen ^ersalia) die
wezen der geslachten en soorten uitmaken, voor bloote abstractien
des ver stands (nomina) uit de bestaande atzonderhjke voor \\erpen.
Deze algemeene begrippen konden als zoodanig geenc wezentlykheid heb be nb uiten den menschelijken-geest. Het real.stnus beweerde dc wezentlijkheid der algemeene begrippen, derzelvei objectiet bestaan vóór en buiten het inenschehjk denken.
§ 50. Dc theologische weteaachap in de eeuw.
Reeds in den strijd tusschen beukngaiuus en lanfraxc was de scholastiek begonnen zich te ontwikkelen; de eerste vertegenwoordigde hare sceptische, de laatste hare dogmatische ziide. In de I2tle eeuw geraakte zij tot verdeie ontwikkeling en heerschappij. In het dogmaUsmus van anselmus waren dialectiek en mystiek nog innig vereenigd maai toen kort daarop in abaelard de scholastiek met onbepeikte en buitensporig aanmatigende scepsis optrad, l UKte zich de mystiek
§ 56. De theologische^ wetenschap in de 12rte eeino, 111
in deu h. Bernard geheel van haar los. Na abaelard's nederlaag werd echter de scholastiek bedachtzamer en kwam weder op een bijzonderen weg, waar zij de mystiek in gemeenschappelijke gehechthei 1 aan de kerk vreedzaam en vriendelijk ontmoette, en met haar iu eene zich wederzijds bevruchtende betrekking trad. De scholastische zijde dezer verzoening vertegenwoordigde vooral petrus eombardus, hare mystische zijde hugo van st. victor.
I. Petrus Abaelard, die in scherpzinnigheid, geleerdheid, dialectische bedrevenheid en moedige vrijzinnigheid, maar ook in overmoed en disputeerzucht al zijne tijdgenooten ver overtrof, was in 1079 te Palais in Bretagne geboren. Zijn leermeester in de philo-sophie was willem van champbaux te Parijs, de meest geachte dialecticus van zijn tijd. Maar weldra overwon de leerling den meester in een opentlijk dispuut en stichtte nu de school te Melun bij Parijs, waar zich duizende leerlingen om hem verzamelden. Om zich den weg tot nog grooteren roem te banen, begon hij onder den scholasticus anselmüs van laon in de godgeleerdheid te studeren. Maar zeer spoedig geloofde de overmoedige leerling ook dezen leermeester vooruit te zijn. Hij ging naar Parijs terug, waar wederom een groot aantal leerlingen zich vol geestdrift om hem verzamelde. De canonicus pulbhbt verkoos hem tot leermeester van zijne, even zeer door schoonheid als geest en geleerdheid uitstekende nicht heloise. Hij wou bare liefde, maar zij versmaadde het zijne gade te heeten, om den geliefden man den weg tot de hoogste eerambten der kerk open te laten, en huwde met hem in het geheim. Door de bloedverwanten van heloise schandelijk verminkt, vlugtte abaelaed in bet klooster St. Denis (ook heloise nam den slujjer aan) Maar ook bier moest bij toegeven aan den drang zijner vroegere leerlingen, en op nieuw voorlezingen houden. Door zijne ligtzinnige behandeling der kerkleer en zijne hoogmoedige spotternij haalde hij zich magtige vijanden op deu hals. Men sloot hem in een klooster op. Later vlugtte bij in een bosch bij Troyes. Ook hier volgden hem zijne leerlingen en dwongen hem tot voorlezingen. Onder hunne handen veranderde zijne kluis in de aanzienlijke abdij Parakleet. Daar hij ook hier geene rust vond, gat iiij deze abdij aan heloise over, werd abt van een klooster in Bretagne, en trok, nadat hij acht jaren lang vruchteloos getracht iiad de Idoostertucht te hersteilen, wederom naar Parijs. Zijne voorlezingen zoowel als zijne schriften baarden groot opzien. Thans trad de h. beukaud tegen hem op. Eene synode te Sens (1140) verklaarde hem voor een ketter, en ook innocenïius II veroordeelde zijne schriften tot verbranding, hem zeiven tot opsluiting in een klooster. Nu bragt hij zijne laatste jaren rustig te Clugny door, waar du invloed van den voortreffe-1 ij ken abt petrus venerabilis , die zelfs eene verzoening met Bernard teweegbragt, hoogst weldadig op hem werkte. Hij stierf in 1142. — abaelard keerde de augustijnsch-anselmiaansche stelling, dat het geloof vóór het weten gaat, in zoo verre om, dat hij stelde: slechts hetgeen men inziet kan men gelooven. Ook hij wilde wel niet zijne dialectiek ter bestrijding, maar ter verdediging van
112 Eerste tijdvak van de kerTrqescln^dmn der middeleeuwen.
het geloof der kerk aanwenden, maar terwijl hij, van de twijfeling, als het beginsel van alle kennis, uitgaande, alle kerkelijke dogmen in problemen, die eerst bewezen moesten worden, voordat zij geloofd konden worden, veranderde, werd bij hem het geloof een bloot voor waar houden en wijzigde hij ook den inhoud des geloofs veelzins naar het rigtsnoer van subjectieve spitsvondigheid. Het meest liep dit in het oog bij de drieëenheidsleer, die bij hem niet ver van het sabelliaansche modalismus (§ 24, 111) verwijderd was. — II. De voornaamste tegenstander van abaelard was de h. Bernard, abt van het klooster Clairvaux (f 1153quot;), een man van zoo buitengewoon gewigt voor zijnen tijd, als de geschiedenis er slechts weinigen kent. Met de glorie der wonderdadigheid omgeven, voorzien van eene alvermogende. alles met zich medeslepende welsprekendheid, was hij de beschermer en bestraffer der plaatsbeklee-ders Gods, de vredestichter onder de vorsten, de wreker van elk onregt. Zijn ongeveinsde ootmoed deed hem alle eereposten afslaan; zijne vurige geestdrift voor de hierarchie verhinderde hem niet, hare misbruiken streng te straffen; zijn magtig woord ontvlamde in de gemoederen van geheel Europa de geestdrift voor den tweeden kruistogt en voerde tallooze ketters en dweepers in den schoot der kerk terug. Met het oog ten hemel gerigt, in bespiegeling, gebed en studie levende, beheerschte hij de aarde, en oefende op alle levensbetrekkingen, door raad, vermaning en tuchtiging, een ordenenden, bezielenden en genezenden invloed uit. Zijne theologische rigting was praktisch-conteinplatieve-mystiek met innige gehechtheid aan het dogma der kerk. Ook hij trad, even als abaelakd, slechts in eene andere rigting, tegen het theologisch beginsel van ansblmüs op, want het ideaal der theologie was hem niet de ontwikkeling des' geloofs tot het weten, door middel van het denken, maar veelmeer de verlichting des geloofs op den weg der heiliging, bernaed was geenszins een vijand der wetenschap; maar wel zag hij in de dialectische schermutselingen van een abaelakd, die moedwillig de eeuwige grondzuilen der waarheid verwoestte, om ze, naar eigen goeddunken gewijzigd, dan tot eigene zelfverheerlijking weder op te rigten, den ondergang' van alle ware theologie en de vernietiging van alle heiligende kracht des geloofs. Theologie van het hart, op vroomheid des harten gegrond, gevoed en aangekweekt door gebed, meditatie, inwendige verlichting en heiliging gold alleen bij hem voor ware theologie. {Tankm Deus cognoscitur, quantum diliyitur. — Orando Cacilim quam dispuiando et dignius Bern quaeritur et invenitur).
lil. Het streven, om scholastiek en mystiek weder met elkander te verzoenen, vond van den kant der mystieken zijn belangrijksten vertegenwoordiger in Huyo van St. Victor te Parijs, uit de familie der halberstadtsche graven Blankenburg. Hij was een vriend van den h. Bernard , en werd door zijne tijdgenooten als alter augus-tinus vereerd. Als een der grootste denkers van de middeleeuwen, vol geestdrift voor de wetenschap en met de veelsoortigste kennis voorzien, oefende hij een grooten en heüzamen invloed uit op zijnen tijd, ofschoon hij reeds in den'bloei zijner jaren aan de kerk door den dood ontrukt werd (f 1141). Van den kant der scholastieken kwam Petrus Lombardus, eerst leeraar, vervolgens bisschop te Parijs (f 1 lü4), zijne pogingen te gemoet. Ook hij was, even als hdgo, mot den h. Bernard bevriend. Zijn leerboek der dogmatiek
§57. lie theolotjuche weienschap dtr 13de L-euw. 113
(sententiarum lihri IV), dat hem den eernaam van magister Seuten-tiarum verschatte, kreeg een onberekenbaar gewigt voor de theologie der middeleeuwen en werd talluoze malen gecommentarieerd. Wat Lombardijs was voor de dogmatiek, werd voorliet kerkregt het zoogen. Decre/nm Gratiani, eene omstr 1150 door den monnik gbatianüs te B ilogna bijeengebragte verzameling en vereeniging van kerkregteiijke bepalingen, welke de grondslag werd voor het in 1483 geslotene corpus Juris canonici.
§ 57. De theologische wetenschap der i31e eeuw.
In de 13«^ eeuw bereikt de theologische wetenschap der middeleeuwen het toppunt van haren bloei. Hare beoefening was bijna uitsluitend in de handen der Doininicanen en Franciscanen. Parijs bleef de hoofdzetel der scholastiek, die thans de scepsis volkomen uitgestooten had, en voor de bevruchting door de mystiek nog lang geopend bleef. Zij nam eene nieuwe vlugt door de ijverige studie der aristotelische schriften, die van de hoogescholeii der Arabieren tot haar gekomen waren. De ontwikkelde vormenrijkdom dezer philosophie werd op de constructie van het kerkelijk-theoiogische leerstelsel toegepast, waardoor dit de rijkste, scherpste en fijnste ontwikkeling verkreeg , maar ook iu dialectische spitsvondigheden en een geesteloos formalismus begon al te dwalen. De bestaande kerkleer was liet voorwerp, de aristotelische wijsbegeerte het middel der scholastische uavorsching, de Heilige Schrift had zij daarbij nauwelijks noodig.
1. De eerste scholastieker van beteekenis uit deze eeuw was de Franciscaner Alexander van Hales, uit Engeland, leeraar der theologie te Parijs, wegens zijne onvergelijkelijke scherpzinnigheid als Doctor irrefragahïiis, en om zijnen baanbrekenden invloed als monarcha theotoyorum geroemd (f 1245). Zijn leerling johannes fidanza uit Italië, gewoonlijk Bonaventura genoemd, ook een Franciscaner, trad in 1253 als theol. leeraar te Parijs op, werd in 1256 generaal zijner orde en stierf in 1274 gedurende het concilie van Lyon (§ 45, VI), hetwelk hij als pauselijk legaat bijwoonde. Reeds de leermeester zijner jeugd had hem een Verus Israelita genoemd, in qua Adam non feccasse videtur, en zijne orde prees hem uit bewondering van zijne engelreine persoonlijkheid als Doctor seraphicus. Behalve aan de scholastiek-dogmatische wijdde hij zich met bijzondere voorliefde aan de mystieke theologie — Aan dit schitterend Franciscaner tweetal trad met nog hoogeren roem, een tweede evenzoo uit leermeester en leerling bestaand tweetal uit de Dominicanen op. Albertus Magnus, zoon van een zwabisch ridder von bollstadï, was leeraar aan de in aantal leerlingen steeds toenemende universiteit te Keulen, waar hij ook, nadat hij inmiddels twee jaren lang den bisschopsstoel te liegensburg tot sieraad geweest was, in 87jarigen ouderdom overleed (1280). Zijne ongemeen groote wijsgeerige, natuurwetenschappelijke en theologische geleerdheid, welke hij met verbazende vlijt uit
8
Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
alle mogelijke bronnen had verkregen, bragt hem bij het volk m tien roep van een toovenaar, terwijl de geleerde wereld hem niet den biinaam van den groote en van Doctor universalis vereerde. Doch, zoo al niet in de mate der kennis, toch overtrof hem m de gemah-teit des geestes en speculatieve begaafdheid, als ook in helderheid, diepte en scherpte van denken zijn leerling Thomas Aqumas, buiten twijfel de grootste en krachtigste aller scholastieken, en daarom ten allen tijde als Br. angelicus gekend. Als de zoon van een itahaan-schen graaf van Aquino trad hij tegen den wil zijner familie m de Dominicanerorde, studeerde onder albertus in Keulen, oudenvees daarna eerst terzelfder plaatse sedert 1253 te Panjs ,1^ei p verlangen van den paus te Rome, Bdogm^ Pisa en stierf in 1274 een plotselingen en verdachten dood (men scluei, sterven toe aan eene vergiftiging door zijn landsheer kabel van an jou) al spoedig na zijne reis van quot;Napels naar liet concilie van Lvon Zijn roem verleende aan de geheele Dominicanerorde een nieuwen glans, dien de Franciscanen met nijdigén b1^ ^ns^°^vde^. toen hun in Johannes Duns Scotus, den ^0r «(W^, een cc aa gewerd, wiens roem met dien van thomas wedijverde, ofschoon 1 ij wel in uitstekende dialectische bekwaamheid, maar geenszins in diepte des geestes en innigheid des gemoeds met hem gelijk w . De subtiliteit in het ontleden en ontwikkelen der begrippen biagt deze op zijne volle hoogte. Zijne kerkelijkheid was minder zunei en ijverig, ja zelfs door rationaliserende elementen verontreinigd. Hii was leeraar te Oxford, te Parijs en te Keulen waar hi m 1308 stierf — De rigting door beide laatstgenoemde leer aai s inDe slagen werd door hunne beide orden gevolgd, en naar vorm en aehalte streng in acht genomen. De Dominicanen heetten diens volgens Thomisten, de Franciscanen Scotisten. In het algemeen hielden de Thomisten aan het leerbegrip der kerk (in den diepen zin van augüstikus) gestrenger vast, dan de Scotisten, die het velerlei opzigt verzwakten. Ten aanzien der bijzondere leerstukken, dachten de Thomisten over zonde en genade augustmiaansch, de
Scotisten semipelagiaansch; — de eersten vatte.'1 ^ ^e ^'afeustc meer op de anselmiaansche wijze op, daar zij aan de veidiens van CHBiSTUS als van den üodmensch, eene oneindige waarde (satisfactio superabvndans) die op zich zelve toereikend tL^ ^10SS1quot;° was, toeschreven, terwijl volgens de laatsten de verdiens e van christus slechts ten gevolge eener verklaring van God, dat Hy haar als toereikend beschouwt [acceptatw gratuita) geiioegzaam was- — eindelijk verdedigden de Franciscanen op de hardnekkigste wijze de bewering van de onbevlekte ontvangenis der maagd mak (s 50, I), hetwelk uit hunne pelagiaansche rigting begrijpelijk wordt, terwijl de Dominicanen deze leer geheel verwierpen.
II. Als hervormer van de geheele schol^asueke studieverweifde eneelsche Franciscaner Roger Baco te Oxford (t 1294) bij zijne vrienden den naam van Br. mirabilis. Een proleet van eene vo-gende wetenschap eischte hij hare terugleidiug tot hare omsproii-keliike zuivere bronnen. Gelijk hij voor de beoefening van de natuurwetenschappen de natuur zelve door waarneming en proefnemiu hare geheimen wilde afdwingen, zoo moest men met vooi de wijsbegeerte ellendige overzettingen ten grondslag leggen, inaar de oor-spronkelijke schriften van den grootmeester der wereldwijsheid
114
§ 58. Reformatorische en kettersche tec/euslanders enz.
(ahisïotbles) , en voor de theologie niet dc sententien van lom-bardus, maar de H. Schrift, en wel in de grondtalen; en daarom moest grondige kennis aan de eene zijde der mathesis, en aan den anderen kant der betrekkelijke talen als eerste en onmisbare voorwaarde geëischt worden. Zijn hoofdwerk is het zoogen. ojms majus de etnendendis scientiis De vrijmoedigheid, waarmede hij de gebreken der scholastiek en de zedeloosheid der geestelijken bestrafte, maakte hem gehaat; en zijn loon voor zijne bewonderingswaardige uitvindingen in physiek (optiek), chemie en astronomie, was zijn jaren lang verblijf in den kloosterkerker.
§ 58. Reformatorische en kettersche tegenstanders der heerscliende kerk.
Er vertoont zich gedurende al de middeleeuwen eene zucht tot hervorming, die zich in de veelsoortigste gedaanten, nu eens van een normalen, dan van een abnormalen aard (als ïanchelin), den weg zoekt te banen. Zelden bleef evenwel deze rigting op kalme evangelische wegen, maar zij verwierp meestal met de dwaling ook de waarheid der kerk, verloor zich in dweeperij, fanatismus en ketterij, en ondermijnde alle maatschappelijke betrekkingen, terwijl zij de welvaart van den staat niet minder dan die der kerk bedreigde. Het meest verbreid en het radicaalst gezind waren tailooze secten van eene manicheïsche rigting met den collectieven naam van Katharen en Albigenzen. De dweejjerij van het monta-nismus vernieuwde zich in onderscheidene profetisch-apo-calyptische verschijnselen. Ook aan pantheïstische, liberti-nistische, spiritualistische en dweepend-revolutioiiaire pogingen ontbrak het niet. Als eene rustige evangelische tegenkerk vertoont zich alleen de gemeente der VValdenzen.
I. De Katharen en Albigenzen. In de iilt;le eeuw kwamen hier en daar in het westen een aantal secten op van eene manicheïsche rigting en gedreven door fanatieken haat tegen al wat kerkelijk was. In de 12de eeuw vermenigvuldigden zij zich in een hoogst verontrustenden graad. Bulgarije schijnt het brand- en uitgangspunt dezer secte geweest te zijn, ten minste men noemde ze algemeen Bulgari {Bougres). Diensvolgens moeten zij waarschijnlijk tot de Paulicianen (§ 35)_ teruggebragt worden. Zij zelveu noemden zich Reinen = Cathari (Oazari, ketters). Zij huldigden het dualismus, verachtten het Oude Verbond, verboden, het huwelijk (ten minste voor de perfectie), verwierpen den doop, het avondmaal, het gebruik der kruisen en beelden, enz. Goedheid en geweld waren vruchteloos nan hen besteed. Het meest nog rigtte de h. beknard met de almagt zijner liefde onder' hen uit. - Nergens dreven deze secten hare buitensporigheden erger en vermeteler dau in het zuiden van Frankrijk, waar zij tegen het einde der l'lt;ide eeuw in het gebied van graaf baymond van touloüsb en andere magtige leenmannen bescherming en hulp vonden, innocentius Hl zond in het jaar 1198 den legaat pieteb van castelnau niet uitgestrekte vol-
115
8*
Eerde tijdvak van de kerkyeschiedenü der middeleeuwen.
magt om hen te onderdrukken pieter werd in 1208 vermoord en de verdenking viel op Raymond. De abt arnoj.d vak citeaux predikte thans op pauselijken lust een kruistogt tegen hen. Het brandpunt v.an den sectegeest geloofden de kruisvaarders in het stadie Al bi in het district Albigeois te vinden., van daar de naam Albiaenzen, om al deze ten deele zeer verschillende secten aan te duiden. Een 20jarige moorddadige oorlog (1209—1229) woedde zonder aanzien van persoon tegen schuldigen en onschuldigen, eu roeide de Albigenzen bijna uit Reeds het 4du Lateraansche concilie (1215) had over maatregelen beraadslaagd, om het wederop-komeu der Albigenzen te verhinderen. Na het eindigen van den kruistogt werden nu die maatregelen door de synode van loulouse (1229) in het leven geroepen. De bisschoppen werden vcrpligt tot de aanstelling van gezworen uiaunen, die de ketters inoesten opzoe-ken eu aan de geregtshoven overleveren. Elk wereldlijk ot geestelijk overheidspersoon, die een ketter verschoonde, zou land, goed en ambt verliezen; elk huis, dat een ketter herbergde, met den grond gelijk gemaakt worden, alle inwoners inoesten driemaal s )aars communiceren, en om de twee jaren op nieuw hunne overeenstem-mine met de kerk bezweren; aan allen, die van Ketterij veruacut waren, zou zeils in doodelijke ziekte alle geneeskundige eu andere hulp ontzegd zijn, enz Maar de bisschoppen toonden zich nalatig in de uitvoering dezer wetten. Daarom rigtte grugoiuus Ia bijzondere inquisitieregtbanken [inquüiiores Imereticae pramtatis) op, die hij in handen van de orde der Dominicanen stelde (1232). Ueze regtbauken hadden onbepaalde volmagt. konden eiken verdachte in hechtenis nemen, zonder aanklagers en getuigen zijn proces opmaken, marteling en pijnbank ter verkrijging van bekentenis toepassen, enz. Zij, die herriepen, werden meestal tot levenslange gevangenis veroordeeld, de hardnekkigen echter (naar de grondstelling: ecclesia non sitü sangw.nem) aan den wereldlijken regter ter verbranding op de houtmijt overgegeven. — De eerste kettermeester in Duitschland, de Dominicaan koenraad van marburg, ook als biechtvader der heilige elizabeth, landgravin van Thunngeu en Hessen, door zijue onbuigzame hardheid bekend, werd, nadat üy twee jaren lang zijn afschuwelijk beroep met onverbiddelijke gestrengheid had uitgeoefend, door eenige edellieden vermoord (1233). UoK in het gebied der oostersche kerk vertoonde zich omstreeks dezen tijd niauicheïsche ketterij en wel het meest ontwikkeld bij 4e Boaomilen (d. i. Godlievenden) in Bulgarije. Daar zich de secte onder het monnikenwezen verborg, kon zij zich lang ongehinderd eu
ongestraft uitbreiden. . . t
11. Een leeraar te Parijs Amalrich van Bena was de stichter van eeue pantheïstisch-libertinistische secte, welke men echter eerst eenige jaien na zijnen dood op het spoor kwam (120.)). /.y leerde: „Evenals God voormaals als Vader m abraham en as Zoon in Christus, zoo incarneert Hij zich in dit nieuwe tijdperk als 11. Geest in eiken geloövige, die dus m denzeltdeu zin God is als Christus het was. Even als tijdens de Zoon de wet van de mozaïsche eeredieust, hebben ook nu in de dagen des H (ieestes de sacramenten eu godsdienstoefeningen van het a. V. hunne kracht verloren. Hemel en hel bestonden slechts m het eigen gemoed van den mensch Home is Babylon, de paus de
§ 58. Reformatorische en JcellerscJie tcfienstnnders enz. 117
antichrist enz. Eene synode te Parijs in 1200 liet het gebeente van amalrich uitgraven en veroordeeld;' tien hoofden der secte tot den brandstapel. Evenwel hield zij zich in wijdvertakte geheime propaganda de gansche IS*16 eeuw staande, en ging niet klimmend pantheïstische leer en libertinistische practijk den aanvang der 14de als secte van „de Broeders en Zusters van den vrijen Geest (§ (35, II) te gemoet.
III. Eene profetisch-reformatorische oppositie tegen de verwereldlijking van kerk en geestelijkheid welke in apocalyptische voorspellingen van spoedig naderende strafgerigten uitliep, deed in de r2de eeuw nog twee abdissen uit de Rijnlanden, na nélijk hil-degard van Biugen (f 1197), en elizabetk van Schönau (f 1165), heiligverklaren. Hare voetstappen \olgde de abt .'oachitn van Floris in Calabrie (f 1202), wiens apocalyptische voorspeilingen ais „evangelinm aelernntnquot; gulden. Volgens dezen splitst zich du geschiedenis der openbaring in drie perioden: van den Vader in het Oude Verbond, van den Zoon in het Nieuwe, eu van den tl. Geest in de voltooijing van het Godsrijk op aarde, welke na een voorafgegaan vreeselijk strafgerigt Gods over de ontaarde kerk, welks uitvoerder de antichrist zijn zou, in 1260 zou aanbreken. Ouder de apoateleu was petrus di' vertegenwoordiger van het eerste, paulus vau het tweede en johaknes van het derde tijdperk. Ook worden zij voorgesteld quot; als de eeuw der leeken der geestelijken en der monniken, — en hare steeds klimmende heilsopenbaring met het licht der sterren, der maan en der zon ver-gelekeu. Als uitvoerder der antichristelijke strafoordeelen beschouwde men het keizerrijk der Hohenstaufen en als redder eu vernieuwer der kerk het monnikendom, dat bij het toenmalige algemeene verval der kerk alleen nog krachten des eeuwigen levens bevatte. Op voorstel van de universiteit te Parijs verdoemde alexandf.r IV in 1254 de leerstellingen van het „eeuwig evangeliequot; als kettersch. Hunne meeste aanhangers waren in de Franciscanerorde. Ook na hunne veroordeeling hielden de schismatieke Spiritueelen (Fra-tricellen, § 48, 111 en Begharden t. a. p. VI) er nog aan vast, en ontwikkelden zich meer en meer in eenen der kerk beslist vijaudi-gen zin, zoodat zelfs niet meer het keizerrijk, maar veeleer het pausdom zelf als de antichristelijke magt en de roomsche kerk als Babels hoer werd aangezien. — Ook de apocalyptische openbaringen van machteld van Maagdenburg, die in 1277 als cistercienser non in het klooster Helfta nabij Eislebeu stierf, zijn door joachim's beschouwingen beheerscht, doch met eene zekere duitsch-patriottische ontwikkeling, daar het keizerrijk hier niet als vijandig tegen de kerk optreedt, maar integendeel als wezeutlijke factor ter hare eindelijke redding eu zuivering beschouwd wordt, machtbld's voorspellingen gingen ten deele ook in dante's „Divina Comoediaquot; over, in de persoon van de italiaansche matelda. Wat haar evenwel bijzonder kenmerkt, is niet slechts de liefelijkheid en geschiktheid van het duitsche taaleigen, in hetwelk haar geschrift: „het stroo-meude licht der Godheidquot; is geschreven, maar de lyrische vlugt, in welke zij de zelfervarene liefde Gods bezingt, en de epische aanschounelijkheid, met welke zij de zaligheid der heiligen in den hemel alsmede de pijnen in vagevuur eu hel schildert.
iV. Eene revolutionair-reformatorische secte stichtte Pieter
118 Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
van Bruys, een priester in zuidelijk Frankrijk, die sedert 1104 de ware (onzigtbare) kerk in de harten der geloovigen zocht, en de uitwendige (zigtbare) kerk verwierp. Hij spoorde ieder aan tot vernieling der kerken en heiligdommen, omdat God ook in denstal en in het wijnhuis kon aangebeden worden, gebruikte de crucifixen tot het koken van vleesch, ijverde tegen coelibaat, mis en kinderdoop en eindigde zijn leven na 20jarige woeling onder de handen van het woedend gemeen np den brandstapel (1124). Een zijner deelgenooten, Hendrik van Lausanne, trad thans aan het hoofd der Petrobrusianen. Aan den h. beenhaed gelukte het, velen-hunner tot bezinning terug te brengen, hendrik werd gegrepen en stierf, tot levenslange gevangenschap veroordeeld, in 1149. Ook Arnold van Brescia behoort hiertoe (§ 45, IV) met zijne aanhangers (de Arnoldisten). Eene verwante rigting_volgden de z. g. Apostelbroeders, wier stichter Gerhard Segarelli, een handwerker van Parma het heil der kerk zoekende in den terugkeer tot de apostolische eenvoudigheid en armoede, sedert 1260 als boetprediker rondtrok. Toen de pausen sedert 1286 hunne vereenigin-gen aanvielen, verklaarden zij de roomsche kerk voor het Babel der Openbaring, geehaed stierf in 1300 op den brandstapel. Zijn opvolger Fra Doicinü verdedigde zich twee jaren lang niet 2000 aanhangers op een goed verschanste berg bij Vercelli tegen eenen ter onderdrukking der secte opgeroepen kruistogt, maar bezweek eindelijk van honger en stierf in 1307 even als zijn voorganger op den brandstapel.
V. De Waidenzen. Naast den heilloozen sectegeest der r2de en 13de eeuw maakt de evangelische zuiverheid en kalme zin van de gemeente der Waldenzen een des te hartverheffender indruk. Zij had haren oorsprong te danken aan Petrus Valdez, Waldus, een rijken burger van Lyon. Door ijverig lezen der H. Schrift, die hij voor zich gedeeltelijk in de landtaal had laten overzetten verlicht, en door den plotselingen dood van een vriend geschokt, gaf hij omstreeks 1170 zijne goederen aan de armen, en stichtte ter prediking van het evangelie onder de plattelandsbewoners eene apostolische vereeniging, die zich den naam van Armen van Lyon {Pauperes de Luyduno) gaf. Een verzet tegen de heerschende kerk lag oorspronkelijk geenszins in het plan der Waldenzen. Maar toen de aartsbisschop van Lyon hun het prediken verbood, en kort daarop zelfs paus lucius III (II84) hen in den ban deed, verscheurde de katholieke kerk zelve de banden, die tot nog toe hunne hervormende pogingen hadden gebonden gehouden. Zij rigtten hunne gemeente naar het voorbeeld der apostolische in, waarbij zij het bestaande onderscheid tusschen geestelijkheid en leeken ophieven. Zij trachtten hun leven en gedrag naar de letterlijk opgevatte berg-predikatie in te rigten. Ook hunne grootste vijanden moesten van hunnen levenswandel de schitterendste getuigenis afleggen. Hunne voorbeeldelooze vertrouwdheid met de Heilige Schrift wekte almede bewondering. — innocentius Hl trachtte (1210) de vereeniging der Pauperts de Lugdnno in eene vereeniging der Panperes Catholici, aan welke hij, als aan monniken, onder bisschoppelijk opzigt prediking , schriftverklaring en stichtelijke vergaderingen toestond, te veranderen en aan de kerk dienstbaar te maken. Maar te laat: de Waldenzen waren reeds te ver in de evangelische kennis door-
§ 59. De zending onder de heidenen.
gedrongen. Nog minder echter dan de toegevendheid van den paus vermogten de wreede vervolgingen, die na dien tijd over hen uitbraken en duizenden hunner op den brandstapel bragten, om hen naar de katholieke kerk terug te voeren. Huime overblijfselen trokken zich in de ontoegankelijke dalen van Piemont en Savoye terug, waar zij zich, nadat de beginselen der hervormde kerk, onder medewerking van Zwitsersche godgeleerden in de 16ae eeuw hen geheel voor het protestantismus gewonnen hadden, tot op heden hebben staande gehouden, ook zelfs in weerwil van de telkens herhaalde, ontzettend gruwelijke vervolgingen.
§ 59. De zending onder de heidenen.
In dit tijdvak is bijna geheel Europa tot het christeiulom gebragt. De edelste vertegenwoordigers der westersche kerk zijn door eenen gloeijenden zendingsijver bezield. Maar ook in de oostersche kerk ontwaakt een nieuwe en vruchtbare ijver voor de bekeering der heidenen. Twee monniken uit Constantinopel (cyrillus en methodius , de apostelen dei-Slaven) , drongen uit het oosten tot diep in het westen door. Hun werk werd wezentlijk daardoor bevorderd, dat zij zich bij de prediking en eeredienst van de landtaal (de slavische) bedienden, cyuillus werd zelfs door de uitvinding van een alphabet en door vertaling der H. S. de grondlegger der slavische schrijftaal. De rijke vruchten hunner werkzaamheid gingen evenwel grootendeels voor de oostersche kerk verloren, daar de missionarissen en vorsten, van de omstandigheden gebruik makende, zich onder voorbehoud van verscheidene eigene gebruiken aan de roomsch-katholieke kerk aansloten. Herhaalde pogingen ter bekeering der Mohammedanen en Joden bleven vruchteloos.
I. De apostel der scandinavische volken was Ansgar, een
monnik uit het klooster Corvey aan de Wezer. haeald, de verdreven deensche koning, had door bemiddeling van lodewijk den vrome zijn rijk herkregen en liet zich in 826 te Mainz doopen. Om zijne onderdanen te bekeeren vertrok axsamp;ar, die door het verlangen van zijn hart en een wonderbaar gezigt tot dit ambt gewijd was, naar Denemarken. Hij stichtte de eerste christelijke school in Sleeswijk ter vorming van eigene leeraars, maar moest reeds in 828, toen haeald op nieuw verdreven werd, wijken. Hij begaf zich in 830 naar Zweden. Onder weg werd hij door zeeroovers geplunderd, maar ansgar liet zich niet ontmoedigen. ïallooze moeijelijkheden had hij ook in Zweden te overwinnen, lodewijk de vrome rigtte in 833 het aartsbisdom Hamburg op als uitgangspunt van de noordsche zending, ansgar werd de eerste aartsbisschop. Maar de Noormannen verwoestten Hamburg (840), de gemeente aldaar verstrooide zich, en karel de kale onttrok na het verdrag van Verdun aan het bisdom zijne inkomsten. Nu was ansgar van zijne magt beroofd. Zijn toestand verbeterde echter
119
120 Eerste tijdvaic vav de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
ecnigzins, toen paus nicolaas T en loduwijk de duitscher de bisdtmimen Bremen en Hamburg vcrcenigden. De apostolische ijver van ansgae in arbeid en gebed, in geduld cn volharding zegepraalde over allo inoeijeli.ikheden,'die door heidensch fanatismus beminden weg werden gelegd. Hij zelf ging allerwege vooraan en zond eene menigte door hem zeiven gevormde, meestal nationale missionarissen naar alle streken van Denemarken en Zweden. Hij kweekte lijfeigene Slaven tot zendelingen op, kocht gevangenen los, stichtte kerken, kloosters en scholen, en, zelf zich slechts met water en brood voedende, besteedde hij al, wat hij sparen kon, aan de ondersteuning der zending. Hij stierf in 865. De vurigste hoop zijns levens, omquot; eenmaal met de martelaarskroon versierd te worden, was n:et vervuld; maar zijn werk, met vooibeeldelooze volharding en zelfverloochening tot stand gebragt, was reeds zoo zeer bevestigd, dat het alle stormen der toekum.-t kon trotseren.
II. De Moraviers kwamen in de 9de eeuw in vriendschai pelijke betrekking tot het grieksche rijk, ten gevolge waarvan cïjui.i.us en MKTHODius ■ sedert 8ü3 hun zendingswerk onder hen begonnen. In 807 gingen zij op eene pauselijke uitnoodiging naar Rome. cyrillus stierf aldaar, maar mkïhodids keerde als aartsbisschop der mora-vische kerk terug. Hij geraakte echter als zoodanig in botsing met het saltzburgsche aartsbisdom, waaraan reeds karei, de groote de geestelijke zorg voor de Slaven had aanbevolen, en werd te Rome wegens bet gebruik der slavische taal bij de godsdienstoefening aangeklaagd, methodius regtvaardigde zich door te;i tweeden male naar Rome te reizen, waar hij nu de uitdrukkelijke goedkeuring van de eeredienst in de slavische taal bewerkte (879). — Van Moravie kwam het christendom naar Bohemen. Hertog borziwoi liet zich in 871 door methodius doopen. Tegen het einde zijns levens zonderde hij zich met zijne vrome gemalin, de heilige lud-milla, van de wereld af. Zijn kleinzoon, de heilige wenzeslaw, viel door de hand zijns jongeren broeders boleslaw, die het christendom geheel trachtte uit te roeijen, maar, door otto I in 950 overwonnen, de verpligt ng moest aangaan, om de christelijke kerk te herstellen. — Uit Boliemen kwam het christendom tot de Polen. Hertog MiECiSLAw liet zich, door zijne gemalin dambrowka, eene boheemsche prinses, daartoe overgehaald, doopen (9G(i), spoorde -zijne onderdanen tot navolging aan. Het langst van de slavische volken bleven de Lithauers met het christendom onbekend. Eerst iu het volgende tijdvak liet de grootvorst jagellg , om met de hand der poolsche koningin hedwig ook de poolsche kroon te verkrijgen, zich doopen (138ö). Zijne onderdanen, die elk een wollen rok tot doopgift ontvingen, lieten zich mede bij gansche scharen doopen — Tot de Hongaren kwam het christendom uit Constantinopel. gylas, een hongaarsch vorst, liet zich aldaar m 950 doopen en bragt zendelingen mede. Het verband met de grieksche kerk werd echter weldra verbroken, sïephanus de heilige (f 1038) bragt het christendom in Hongarije, Zevenbergen en Wallachije tot volle zegepraal, nam de koningskroon van den paus aan, eu vereenigde de hongaarsehe kerk als een miauw verbonden lid niet de roomsche hierarchie.
III. De Bulgaren in Thracie en Moesie hadden door grieksche gevangenen reeds kennis van het christendom bekomen, doch de
§ 59. De zenrling ouder de heidenen.
eerste kiemen daarvan blootlig verdelgd Maar eene zuster van den bulgaarschen koning bogokis had als gevangene in Constantinopel zich laten doopen. Na hare vrijlating trachtte zij met hulp van Methodius haren broeder voor het geloof te winnen (8(51). Een hongersnood week na de aanroeping van den God der christenen, en eene door methodius vervaardigde schilderij, die het laatste (ordeel voorstelde, maakte een buitengewonen indruk op bogoms. Hij liet zich dcopen (80!!quot;) cn haalde zijne onderdanen ter navolging over. Roomsche zendelingen kwamen den akker van methodius bewerken en bragten het volk in verwarring, bogoris weifelde tusschen het aansluiten aan Rome of aan Constantinopel, en besliste eindelijk uit staatkundige inzigten (865) voor paus nicolaas I. Later kreeg Constantinopel wederom de overhand. — Sedert de 9(1e eeuw gingen van Constantinopel ook verscheidene pogingen ter bekeering der Russen uit. De grootvorstin olga ontving in 955 in Constantinopel den doop, maar eerst haar kleinzoon, wladimie de heilige, de apostolische, besliste de zegepraal en de algemeene verspreiding des Christendoms onder de Russen. Hij onderzocht vooraf de verschillende godsdiensten en besliste in 980 voor het christendom naar .don griekschcn ritus, wiens volle heerlijkheid zijne gezanten in de Sophiakerk aanschouwd hadden Het volk wierp zijne goden in den Dnieper en ontving den doop, terwijl wladimir aan den oever knielende God dankte. Zijne gemalin akna, eene grieksche ])rinscs. versterkte hem in de blijmoedigheid zijns geloofs.
IV. Bij de Wenden aan de Elbe, Faale, Havel en Oder was het christendom, welks gewelddadige invoering met het verlies der nationale onafhankelijkheid was verbonden geweest, diep gehaat. otto I stichtte ouder hen verscheidene bisdommen en het aartsbisdom Maagdenburg. Vasten voet verkreeg de kérk in deze streken eerst door albrecht den beer, stichter der mark Brandenburg (1157), en door hendhik den leeuw, die de Obotrieten bedwong, en hunne ontvolkte woonplaatsen met Duitschers bezette (1162).— De liemoeijingeu der poolsche hertogen, om de Potnttieren te onderwerpen en te bekeeren, waren lang zonder duurzaam gevolg. Eerst bolkslaw III bragt hen in 1121 onder het juk en won den voor-treffelijken bisschop otto van bambekg (den apostel der Pommcren) voor het zendingswerk onder hen. Met gloeijenden ijver, met opofferende liefde en met geduld stichtte hij in twee zendingsreizen de pommersche kerk. — Naar Lijfland briigten handelsbetrekkingen met Bremen en Lubeck de kennis des Christendoms. De kanunnik meinhard uit Breiden deed de eerste pogingen tot bekeering der Lijflanders (1186), stichtte de kerk te Yrküll, werd door den hamburger aartsbisschop met het bisdom beleend, maar stierf reeds in 1196. Zijn opvolger, de abt der Cisterciensers berthold van loccum, werd verdreven, keerde met een duitsch leger van kruisvaarders terug en bleef in 1198 in eeneu slag. Zijn opvolger was de bremef domheer albrecht van buxhöwden. Hij verlegde den bisschopszetel naar Riga (1201) cn stichtte tot bescherming der zending de orde der Zwaardbroeders. Van hier drong nu, door ridderlijke niagt, het christendom ook naar Esthland en Koerland. — In Pruissen werkte sedert 996 de aartsbisschop adalbert van praag (de apostel der Pruissen\ maar stierf reeds in 997 als martelaar. Hetzelfde lot trof den ijverigen monnik bhuno na éénjarige
121
122 Eerste tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
werkzaamheid (1009). Nieuwe pogingen ter bekeering werden eerst weder na 200 jaren door den poolschen abt Gottfried , aangewend, die daarvoor in 1207 den marteldood stierf. Rijker in gevolgen en langer van duur was de arbeid van den cistercienser monnik cheistiaan (sedert 1209), den eigentlijken apostel der Pruissen, die in 1214 bisschop werd en in 1244 stierf. Volgens het voorbeeld van den Lijflandschen zwaardbroeder stichtte hij in 1225 de orde der ridders van Dobrin (milites Christi), welke echter reeds in het eerste jaar bijna geheel uiteenspatte. Nu (1226) riep cheistiaan de orde der duitsche ridders op, welke in eenen zestigjarigen bloedigen strijd met het pruissische heidendom genoodzaakt werd het grootste deel van het pruissische volk uit te roeijen.
V. Een armenisch bisschop, die als gezant bij den paus te Rome gekomen was, bragt in 1145 de overdrevenste tijdingen mede van den luister en de magt van een christelijk tartaarsch rijk ten noorden van China onder een priesterlijken koning, den zooge-naamden presbyter johannbs. De waarheid was, dat in het begin der elfde eeuw een tartaarsch vorst door nestoriaansche kooplieden met het christendom in aanraking gekomen was, dat hij zich had laten doopen en tot priester wijden. Maar reeds onder den vierden dezer priesterkoningen werd hun rijk een buit van den mongoolschen veroveraar dschinoiskhan (1202). Deze huwde diens dochter en stond den nestorianen vrije prediking toe ook onder de Mongolen, lodewijk de heilige van Frankrijk zond in 1253 eene missie onder de leiding van den voortreffelijken Franciscaan willem van euyseeoek naar den groeten khan jiangoe, welke evenwel zonder gevolg bleef. — In China werkten herhaaldelijk westersche zendelingen, bovenal de eerwaardige Franciscaan johannes de mokte coEvixo (1291—1328). Bij de verdrijving der Mongolen uit China ging ook dit uitgestrooide zaad te niet. — Ter bekeering der Mohammedanen doortrok de heilige feancisctis, onder het prediken van boete, Egypte (1219), maar zonder gevolg. Belangrijker was de werkzaamheid van den beroemden Raymond lullus, een voornaam edele van het eiland Majorca, die na zijne eigene bekeering uit een wereldschen wandel en na grondige voorbereiding door taal en wetenschappelijke studiën driemalen eene zendingsreize naar Noord Afrika ondernam en in gesprekken met saraceenscbe geleerden hen van de waarheid des Christendoms zocht te overtuigen. Hiertoe had hij zich met buitengewone inspanning des geestes eene wijze van bewijsvoering uitgedacht (de ars magna of de kunst van lullus) , volgens welke hij meende in staat te zijn om de diepzinnigste begrippen zelfs aan het ongeleerdste verstand duidelijk te kunnen maken. Even als later de mathesis door invoering van letters als heteekenis van algemeene grootheden de oplossing van hare vraagstukken gemakkelijk maakte, meende ook lullus het denkproces wezentlijk te hulp te komen, wanneer hij daarbij letters en figuren als beteekenende de grondbegrippen en hunne betrekking tot de objecten van het denken te baat nam. Doch met al zijne kunst en gloeijenden geloofsijver, oogstte hij onder de Saracenen slechts gevangenis en mishandeling, aan welker gevolgen hij ook eindelijk in 1315, 81 jaren oud, stierf.
§ 60. Het pausdom.
TWEEDE TIJDVAK VAN DE KERKGESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN.
Man Bonifacius V11J tol op de Kerkhervorming.
1294—1517.
§ 60. Het pausdom.
bonifacius VIII vond het pausdom nog op het toppunt van raagt, waartoe gregorius en innocentids het verheven hadden. Onder hem ontving echter het trotsche gebouw den eersten geweldigen stoot. De zeventigjarige bahyloni-sche ballingschap te Avignon bragt het pausdom in de smadelijke afhankelijkheid der trouwelooze fransche staatkunde en dit deed zijne verbastering onophoudelijk toenemen. De eindelijk doorgezette terugkeer der curie naar Rome had een pauselijk schisma ten gevolge, en 40 jaren lang had het westen twee, somtijds drie plaatsbekleeders Gods, die de vreeselijkste banvloeken tegen elkander slingerden. De reformatorische conciliën te Pisa, Constantz en Bazel wilden aan deze verwarring een einde maken en eene hervorming in hoofd en leden doordrijven. Maar pauselijke arglistigheid wist de krachtige pogingen dezer conciliën krachteloos te maken. Het pausdom zegepraalde in dezen strijd op leven en dood en besteeg nogmaals in de IS^e eeuw (even als in de lO116) den hoogsten top van zedelijke verbastering en bedorvenheid.
I. Bonifacius VIII (1294—1303) was een man, die in schranderheid, ervarenheid en kracht voor geen zijner voorgangers onderdeed, en wien het ware heil der kerk veel minder dan de bevrediging zijner heerschzucht aan liet hart lag. Hij begon met de verdrijving van het magtige romeinsche geslacht der colonna's , die den afstand van coelestinus V (§ 45, VI) voor onregtmatig verklaard hadden. Een gevaarlijker tegenstander trad in philip den schoone van Frankrijk (1285—1314) tegen liem op. De eerste botsing van den Staat tegen de geheel verwereldlijkte kerk werd door een oorlog van philip met eduaed I van Engeland veroorzaakt. De paus wierp zich uit kracht van zijne hiërarchische opperheerschappij tot scheidsrechter op (12!)5). philip wees hem smadelijk af en onderwierp de geestelijkheid aan zware belastingen om de oorlogskosten te dekken, bonifacius vaardigde nu in 1296 de bul Clerids laicos (de aanvangswoorden) uit, waarin hij den ban uitsprak over alle leeken, die van de geestelijken belastingen vorderden, en over alle geestelijken, die deze opbragten. philip wreekte zich door den uitvoer van alle geld te verbieden. De paus, voor wien
123
124 . Tweede tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
het wegblijven zijner inkomsten uit Frankrijk weldra drukkend werd, deed stappen ter verzoening. Onverzoenlijk werd de breuk bij eenige in 1301 opengevallen kerkelijke beneficien. philip liet den panse-lijken legaat, een franscb bisschop, als hoogverrader gevangen nemen, en eene aanmatigende pauselijke bul opentlijk onder trompetgeschal verbranden. De paus schold den koning voor een ketter, deze hem voor een dwaas. De bul Unam sanclam (1302) verscheen, welke de buitensporige leer verkondigde, dat het geloof aan de absolute magtsvolkomenheid van den paus over alle schepselen ter zaligheid noodig is, en de fameuse leer van de twee zwaarden (Luc. 22 : 38) ontwikkelde, welke beide Christus den paus zou hebben overgegeven: het geestelijke, om het zelf te voeren, en het wereldlijke, om het als pauselijk leen den vorsten te scheuken en in geval . van misbruik het weder te ontnemen. ') Koning en parlement protesteerden eenparig, verhieven de zwaarste aanklagten tegen den paus en daagden hem ter verantwoording voor een algemeen concilie. De paus antwoordde met ban en afzetting des konings. Doch de fransche kanselier willem van nogaket, en de verdrevene oolonna's namen den paus, die, in zijn vol ornaat op een troon zittende, met waardigheid zijne beulen afwachtte, gewapenderhand gevangen. Het volk bevrijdde hem wel, maar hij stierf reeds weinig weken daarna.
II. Na eene korte tusschenregering van een italiaanschen paus , werd de aartsbisschop van Bordeaux, een be chermeling van boni-facius, maar die zich in het geheim geheel en al aan de transche belangen had verbonden, eenstemmig als olemess V (1305—1314) gekozen. Hij bleef liever terstond aan deze zijde der Alpen, en verplaatste in 1309 uitdrukkelijk de pauselijke curie naar Avignon, waar zij bijna 70 jaren bleef. Dit avignonsche pausdom (1309— 1377) kenmerkte zich door smadelijke afhankelijkheid van Frankrijk en hiërarchische aaninatiging jegens de overige landen, vooral jegens Duitschland, waar keizer lodewijk van Beyeren, in weerwil van ban en interdict (1324), aan de pauselijke machinatien en aanmatigingen stout het hoofd bood. johannes XXII (1316—34) slingerde in 1324 den banbliksem tegen hein, verklaarde hem voor afgezet, ontsloeg alle zijne onderdanen van hunnen eed, en bedreigde allen, die hem voortaan gehoorzamen zouden, met ban en interdictT en c.lemens VI (1342—ö2) verklaarde hem nog in 134G voor eerloos en vervallen van alle regten en magtigde do keurvorsten om een nieuwen keizer (kaebl IV) te kiezen. Maar lodewijk had ook ijverige medestrijders in de breede schare der weerspannige Franciscanen , wier woordvoerder den paus johannes XXII in scherpe strijdschriften van eene menigte ketterijen beschuldigde (§ 61 , I). Nog veel krachtiger en volhardender bestreed marsiuus van padua, vroeger als hoogleeraar te Parijs, later als lijfarts en raadsman
1) Deze bul werd het hoogtepunt der pauselijke magt. Geheel de allegori-ache methode der Middeleeuwen volgende (arke Noachs en de Sulamith van het Hooglied = de kerk van Christus), — werd hier de aan thomas aqdi-nas ontleende leer van de noodzakelijkheid van de leer der pauselijke opper-magt .voor het eerst tot kerkleer verheven , welke in 1870 tot de onfeilbaar-heidsleer opklom, en zich dus in dezelfde evenredigheid van het Apostolisch Evangelie verwijderde.
§ 60. Het pausdom.
des keizers te Muncben levende (f 1342), de aanmatigingen en den val des pausdoms met een voor dien tijd waarlijk bewonderings-waardig in- en doorzigt, helderheid en scherpte in een staatkundig en kerkregtelijk gedenkschrift, Defensor pacis genoemd. — Het pauselijk hof te Avignon werd echter meer en meer eene verzamelplaats van (zedelijk en religieus) frivoliteit en liederlijkheid. De verwarringen in Italië eischten inmiddels gebiedender den terugkeer van den paus. gregoiuus XI bewerkstelligde dien eindelijk in 1377 en stierf kort daarna te Rome.
III. Na den dood van geegorius dwongen de Romeinen de keus van een italiaanschen paus af. De fransche kardinalen vlugtten na de verkiezing, verklaarden die voor onwettig en kozen toen voor de tweede maal een franschman, die zijn zetel te Avignon vestigde. Zoo ontstond een pauselijk schisma (1378--1429), ten gevolge waarvan twee elkander vervloekende pausen, elk door een collegie van kardinalen omringd, het gregoriuansche idee van het pausdom vernietigden. Na vele vruchtelooze onderhandelingen schreven de kardinalen van beide zijden een algemeen concilie te Pisa (,14-09; uit, dat over beide pausen uitspraak zou doen. Dat dit tot stand kwam was voornamelijk toe te schrijven aan de verdiensten van gerson (§ 66), die in verscheidene schriften de noodzakelijkheid eener hervorming der kerk in hoofd en leden, en do stelling, dat een algemeen concilie onvoorwaardelijk boven den paus stond, doorgedreven had. Het concilie daagde beide pausen voor zijn regter-stoel; zij verschenen niet en werden afgezet. Maar in plaats van nu tot eene hervorming over te gaan, haastte het concilie zich, om een nieuwen paus (Alexander V) te verkiezen, die onder het voorwendsel, dat tot eene doortastende hervorming de noodzakelijke voorbereidselen ontbraken, het concilie tot drie jaren later verdaagde. Alexander stierf reeds in 1410 te Bologna, waarschijnlijk aan vergift, dat hem de aldaar aanwezige kardinaal legaat cossa, een door en door slecht mensch, die in zijne jeugd een zeeroover geweest was, thans in Bologna als onbeperkt despoot heerschtc en als Johannes XXIII den pauselijken troon besteeg, hem toegediend had. De parijsche theologen (§ 66) werden oudertusschen niet moede, en ook keizer sigismund drong met vastheid op een vrij, algemeen concilie aan ten behoeve eener grondige hervorming. Johannes moest toegeven en zoo kwam het concilie te Constantz (1414-1418) tot stand, dat schitterender eu talrijker dan ooit eenig ander concilie bezocht werd. Toen nu eene aanklagt, die den paus van moord, ontucht, simonie, enz. beschuldigde, werd ingeleverd, ontvlugtte deze, en het concilie zette hem als onverbeterlijk af (1415). Van de beide andere pausen week de rooinsche (grjsgo-eius XII) vrijwillig terug; doch de andere (benedictüs Xll) weigerde zulks, verkreeg zelfs nog een opvolger, die echter, door niemand ondersteund, in Ui!'.) ook afstand deed. Na de afzetiiiig van johannes drongen de keizer en zijne Duitscliers er te vergeefs op aan, dat dc bedoelde hervorming de nieuwe verkiezing van een paus zoude voorafgaan. De schrandere kardinaal colonna werd als mabïinüs V gekozen (1417,), en nu was het met alle hervorming gedaan. De paus omstrikte het concilie met zijne kuiperijen, en ontbond het in de 46ste zitting met de belofte van het spoedig te zullen hernieuwen. Zijn opvolger, eugenius IV, vervulde eindelijk
125
126 Tweede tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
de belofte en zond een legaat naar het concilie van Bazel (1431— 1443). Dit verklaarde de beginselen van Constantz voor geldig en begon ernstig met eene hervorming in hoofd en leden. Nu verlegde eu genius het concilie van Bazel naar Ferrara (1438) en van daar naar Florence. Het concilie van Bazel bleef echter te gelijk zitting houden. Door den paus in den ban gedaan, zette het van zijn kant hem af (1439) en koos een nieuwen paus (felix V). Maar de volken waren de scheuring van hot pausdom moede, felix werd bijna in het geiieel niet erkend, en het concilie zelf verloor altijd meer aan inwendige kracht en houding. De krachtigste leden verlieten het de een na den ander en gingen deels zelfs tot de partij van den paus over. Sedert zijne 45ste zitting in 1443 was het slechts een ijdele naam; zijne laatste leiders erkenden in 1449 den opvolger van eugenius, nicolaas Alleen Frankrijk had het concilie ten bate van zijne landskerk weten te gebruiken, door met de zoogen. pragmatische sanctie van Bourges, de tegen alle magtsaanmatigingen en geldafpersingen der Curie gerigte hervor-mingsbesluiten aan te nemen en tot staatswet te verheffen. — Maar Duitschland's slappe keizer, feedekik 111, gaf, op raad van den sluwen Italiaan aeneas sylvius piccolomini, een apostaat van de Bazeler hervormingspogingen, in het Weener concordaat van 1448 (Aschaffeiiburg) alle aanspraken van de duitsche kerk op de kracht dezer decreten prijs. — Het tegenconcilie te Florence verkreeg eenigen naam door eeue hier tot stand gebragte vereeniging met de oostersche kerk. De byzantijnsche keizer Johannes VH palaeologus was ten dien einde persoonlijk in Florence aanwezig. De geleerde aartsbisschop bessakion van Nicea was de theologische vertegenwoordiger der keizerlijke wenschcn en bragt in 1439 werkelijk een verdrag van vereeniging tot stand. Maar deze unie, die bij het volk in het geheel geene deelueming vond, bleef alleen op het papier, bessaeion ging tot de roomsche kerk over.
IV. De derde opvolger van eugenius was de genoemde aeneas sylvius, onder den naam van Pius II (1408—1464), met zinspeling op VERGiLius: „pius aeneas.quot; Het verlies van Constantinopel (1453) aan de Turken riep de christenheid tot ernstige maatregelen van voorzorg op. Ook nus II greep deze oproeping met geestdrift aan, maar zijne welsprekendheid kon aan het algemeene concilie te Mantua (1459; den geest van het concilie van Clermont niet mededeelen. Integendeel vaardigde hij hier de bul Execrabilis uit, welke de „vloekwaardigequot; misdaad van beroep op een algemeen concilie als ketterij en majesteitschennis verdoemde. Toen er van den kruistogt niets kwam, beproefde hij den sultan te bekeeren, doch zonder eenig gevolg. Met zijn vroeger ligtzinnig leven en drijven , bekende en verdoemde hij ook zijne vroegere Bazeler vrijheids-pogingen: „Aeneam rejicite, Piim recipite /quot; Eindelijk wilde hij zich aan het hoofd van een kruisleger plaatsen, maar stierf eer dat de weinige schepen konden afvaren. Zijne opvolgers tot op de kerkhervorming waren bijna allen helden in liederlijkheid en laagheid, ten minste in ongeestelijkheid. innocentius VH1 (f 1492) riep de chribteiieu tot den oorlog tegen de Turken op en liet zich door den Sultan (wiens broeder hij gevangen hield), als cipier betalen. Hij heeft ook de afschuwelijke verdienste van het heksenproces in Duitschland inheemsch gemaakt te hebben, en wegens zijne vader-
w
§ 61. Geestelijkheid en monnikenwezen.
lijke zorg voor zijne 16 onwettige kinderen gaf de geestige spotternij des volks hem den roem, van werkelijk een vader des vaderlands te zijn. alexandke VI (f 1503) was als staatkundig vorst werkzaam, krachtig en despotiek. Hij schuwde geene middelen om zijne oogmerken te bereiken; en aarzelde niet, um zich met den erfvijand der christenen tegen den allerchristelijksten koning (van Frankrijk) te verbinden, lu schandelijke ontucht (men beschuldigde hem algemeen zelfs van bloedschande met zijne eigene dochter lucretia) en in schaamteloos nepotismus had hij onder de opvolgers van putbus zijns gelijken niet. Hij stierf eindelijk aan vergiftigden wijn, dien zijn zoon caesab boegïa, een monster in alle ondeugden, voor zekeren rijken kardinaal gereed gemaakt had. julius 11 (f 1513) was een vreeselijk, manhaftig krijgsman, zijn opvolger leo X (f 1521), uit het edele huis der Medici, een man van klassieke beschaving en fijnen kunstzin, weelderig, prachtlievend en verkwistend, ligt-zinmg en goedhartig, maar ontbloot van allen zin voor godsdienst en kerk.
§ 61. Geestelijkheid en monnikenwezeu.
De bisschoppen poogden te Constautz en Bazel het juk van pauselijke beperking en geldafpersing af te schudden, maar zelfzuchtige afzonderlijke belangen verhinderden de zegepraal van het algemeen behing. De oostersche bisschoppen, in grooten getale door de Turken verdreven, traden voor het grootste gedeelte als koor- en wijbisschoppen in de dienst van voorname en gemaklievende kerkvoogden van het westen. Zij behielden hunne titels en ook na hunnen dood benoemden de pausen naam bisschoppen voor de oude openstaande bisschopszetels in het oosten (episcopi in pwrlibus infidelium). De domkapittels waren en bleven, in weerwil van de bazelsche pogingen ter hervorming, welkome inrigtingen ter verzorging voor de jongere, ongegoede zonen des adels, die in wereldsche gezindheid en leefwijze hunnen broeders niets toegaven. In de hervormingspogingen van Constantz en Bazel dacht men er ook wel aan, om het opentlijk houden van bijzitten en de geheime onkuischheid der geestelijken voor te komen door het huwelijk vrij te stellen, maar men zag in, dat dit onvermijdelijk den val van het geheele gebouw der hierarchie na zich slepen kon. Het verval van het kloosterleven werd steeds algemeener en meer zigtbaar. Onzedelijkheid, wellust, luiheid, misdaad en onnatuurlijke ondeugd woonden maar al te dikwijls binnen de kloostermuren. 1' riuiciscaiicn en Dominicanen maakten ook thans nog de kern van het monnikenwezen uit, waren de zuilen van het pausdom en handhaafden nog altijd hun gevvigt voor de theologische wetenschap. In de 15de eeuw werden zij echter ook in het algemeene verderf medegesleept.
127
128 Tweede tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
I. De Dominicanen, in liet be2it der inquisitie en der zielzorg onder de hoogere standen, lieten van lieverlede het karakter eener bedelorde varen, terwijl zij de gelofte van armoede slechts op persoonlijk, niet op gemeenschappelijk bezit toepasten, bewerende, dat ook Christus en de apostelen gemeenschappelijk eigendom bezeten hadden. Dit bestreden de Franciscanen, terwijl zij door de schijnschenking hunner goederen aan de roomsche kerk zich voor bezittingloos verklaarden. Maar paus Johannes XXII verklaarde de bewering der Franciscanen voor kettersch en deed uitdrukkelijk van het schijnbezit hunner goederen afstand (1322 . Dit veroorzaakte eene nieuwe scheuring in de orde der Franciscanen, wier ernstige leden met michael van cesena, den generaal der orde, en den beroemden geleerde wili.e.m occam tot de Spiritualen o\ei-gineen en de zaak van lodewjjk van Beijeren tegen den paus omhelsden. Daar geweld tegen hen niets had kunnen uitngten, werden zij te Constantz, waar zij als broeders der strengere observantie erkend werden (.Observanten), tot zwijgen gebragt. De minder strenge Franciscanen noemden zich Conventual en eu beschouwden hunne goederen als nog altijd aan de gevers behoorende, die hun slechts het vruchtgebruik hadden afgestaan. — Een hoogberoemd sieraad van de orde der Dominicanen was de heilige Catharina van Siena, de dochter van een verwer (i 1380). Keeds als kind leefde zij onder bestendige visioenen en zmsverrukkmgen, waarin zich cheistus met haar verloofde en zijn eigen hart voor het hare in de plaats stelde. Ook zij werd, even als eenmaal de heilige pranciscus, met de smart van de wondeteekeuen des Heeren begenadigd. In bescheiden ootmoed verkreeg de geringe maagd des Heeren een voorbeeldeloos aanzien, zij werd het orakel van de orde der Dominicanen en geheel Italië bad haar bijna aan. legen haren wil werd hare beslissing in de kerkelijke en wereldlijke twisten
^11 Onder de ridderorden hadden de Tempeiheeren (§ 48, VII), wier' hoofdzetel toen Parijs was, de meeste magt en rijkdom verkregen maar waren ook het meest in trotschheid, hebzucht en wellust verzonken. Hunne van den staat geheel onafhankelijke stelling was philip den schoone van Frankrijk sedert lang een doorn in het oog, en hunne ontzaggelijke rijkdommen wekten zijne hebzucht op. Onder het volk liepen vele geruchten van alval tot het mohammedanismus, tooverij, onnatuurlijken wellust, enz., die, zoo men zeide, in den schoot der orde heerschten. Men sprak van zekeren afgod Baffomet (Mahomed?), dien zij aanbaden; in hunne vergaderingen verscheen een zwarte kater; bij hunne aanneming moesten zij Christus vervloeken, op het kruis spuwen en dit met voeten treden, enz. Daarop grondde philip zijne aanklagt; hii liet plotseling alle Tempeiheeren in zijn rijk gevangen nemen en hun proces opmaken (1307). Paus clemens V moest op het concilie te Vienne (1312) de orde uitdrukkelijk opheffen. De laatste grootmeester, jacques de molay, beklom met vele ridders den brandstapel.
§ G2. Godadieuatige vereeuigingen zonder wettiging der hlerarchie.
Met het dool om de bedorvene godsdienstige toestanden in
§ 62. Godadiemlij/e yereenigingen zonder wettiging enz, 129
het volksleven, aan welke zelfs het hiërarchisch gesanctioneerde monnikenwezen dienstbaar geworden was, te verbeteren , ontstonden verscheidene monnikachtige vereenigingen, die de pauselijke bekrachtiging misten, welke zij ook niet zochten, en die zelfs ten deele in openbaar verzet traden tegen de hierarchic. Als zoodanig voegden zich bij de Begharden (§ 48, VI) in dit tijdvak nog de Lol!harden. Een verwant, maar toch zeer eigenaardig verschijnsel van dien tijd vormden de talrijke togten der Geeselaars, waarin het fanatismus der ascese zijn toppunt bereikte. Van een geheel anderen en waarlijk heilzamen invloed was echter de Broederschap des gemeenen levens, waarin zich de edelste vruchten van het godsdienstige leven der 15de eeuw vertoonen.
1. De Lollharden traden als een zelfstandige tak der Begharden op. Huu voornaamste doel was bet verplegen der krauken en bet hegraven der dooden. vooral in tijden van pest (lollen = zingen). Daar ook onder hen een dweepende oppositiegeest zicb ontwikkelde, vielen velen in banden der inquisitie. — Een fanatieker geest dan die der Begharden en Lollharden deed de Geeselaars of Flagellanten ontstaan. Groote scharen van boetelingen met bedekt boold, onder stroomen van tranen eu diep schokkende boetgezangen onophoudelijk den ontblooten rug met den geesel slaande, trokken door de landen. Reeds in bet vorige tijdvak (§ 58, III) waren ouder verwachting van bet einde der wereld in Italië zulke scharen van Flagellanten plotseling verschenen (1260). In de 14de 'eeuw herbaalden zich deze togten bij verscbillende gelegenheden, vooral in 1348 bij bet verschijnen van den Zwarten Dood, en in 1399, waarin honger, pest, de oorlog met de Turken en de verwachting van het einde der wereld deze op nieuw opwekten. Vele geeselaars namen ook een stellig antikerkelijk, kettersch karakter aan, zagen in de hierarchic den antichrist, verwierpen de kerkelijke eeredienst, verklaarden den hloeddoop der geeselslagen voor het eenige sacrament, dat genezing aanbragt, en stierven op den brandstapel der inquisitie.
li De Broederschap des gemeenen levens {/ra'res de communi
vita) was eene vereeniging van vrome geestelijken, waarvan gekahd Gfioirrü te Deventer de stichter was (1384). Hij stierf echter nog in hetzeltde jaar aan de pest. Maar zijn voortreffelijke leerling flows radewijnsz. , zette zijn werk voort. Het broederhuis te Deventer werd bet hoold- en middelpunt van talrijke vereenigings-buizen van de Schelde tot aan de Weicbsil (o. a. te Windesheim bij Zwolle). Geestelijken en leeken leefden hier zonder gelofte en regel vereenigd in de zorg voor het heil en den vrede hunner eigene ziel. Maar ook op bet vulk oefenden zij door bijbelscbe prediking, door zielzorg en onderwijs der jeugd een buitengewoon zegenrijken invloed uit. Hunne meest bezochte scholen waren die van Deventer, Zwolle en 's Hertogenbosch, die somwijlen meer dan 1200 leerlingen telden. Nevens plokis was gekard zerboet van zuïphen rusteloos werkzaam. Hij ijverde voor het lezen van den bijbel in de
130 Tweede tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
moedertaal en verlangde deze ook voor prediking en gebed. De onverzoenlijke haat der bedelmonniken drukte op de broederschap, maar de hervormingspartij van Constantz (gehson) en zelfs paus martinüs V namen haar tegen de verketteringen dier monniken in bescherming. De hervorming der 16ae eeuw, in velerlei opzigt door de broeders voorbereid, en waartoe zij grootendeels overgingen, had de ontbinding der meeste vereenigingen ten gevolge.
§ 63. Aflaat, kerkelijke tucht en inquisitie.
Door het instellen der jubeljaren kreeg het aflaatstelsel eene aanmerkelijke uitbreiding. In het jaar 1300 verkondigde BONiFACius VIII aan alle christenen, die boetvaardig 15 dagen lang de kerken der heilige apostelen in Rome zouden bezoeken, een vollen honderdjarigen aflaat en verzamelde daardoor 200,000 bedevaartgangers binnen de muren van Rome. Latere pausen stelden het jubeljaar om de 50, vervolgens om de 33 en eindelijk om de 25 jaar. In plaats van de persoonlijke bedevaart naar Rome was ook de bloote opbrengst van het reisgeld genoegzaam. Het nepotismus en de verkwisting der pausen maakte ledige beursen, die de aflaathantlel weder moest vullen. De oorlogen met de Turken en de bouw der St. Pieterskerk leverden het voorwendsel tot altijd nieuwe aflaatkramerij. Alle kerkelijke tucht en zielzorg werd zoo vernietigd, en waar de aflaat nog eenigen eerbied voor den biechtstoel overig liet, werd ook dit weggenomen door de indringende bedelmonniken met hunne dikwerf schandelijk misbruikte voorregten van onbeperkte zielzorg. — Over de ketters werd op eiken witten-don-derdag te Rome plegtig door voorlezing der bul In coena Domini (door martinus V op het einde van het concilie van Constantz opgesteld, maar door latere pausen zeer uitgebreid) een vreeselijke banvloek uitgesproken. — 1)6 In quisitie had met de vervolging eu verbranding der Beghar-den, Lollhardeu, Flagellanten, enz nog de handen vol. innocentius Vlii sanctioneerde (1484) het bijgeloot des volks ten aanzien van heksen eu heksenmeesters door het aanstellen van twee heksenregters in Duitschlaud , die een eigen liandboek voor het heksenproces (Heksenhamer, Malkus maleficarum) opstelden.
In Duitschland kon de inquisitie, na den dood van kobnbaad van maebukg (§ 58, 1), eerst weder door den blinden ijver van keizer kabel IV wortel schieten, toen hij van 13(5!»—78 vijf edicten uitgat, bij welke de inquisitie in geheel Duitschland alle regten, magteu en privilegien verkreeg, welke zij eigens of ooit niogt bezitten, en allen geestelijke en wereldlijke overheden met bedreiging van de strengste straffen bevolen werd de inquisiteurs in huune bestujding
§ 64. Vollesgeest, eeredienst en kunst.
der ketters op alle mogelijke wijze te oudersteunen. — De spaan-sche inquisitie, die sedert 1484 omstreeks 300,OÜU menschen opofferde, was bijna minder een kerkelijk, dan een wereldlijk ge-regtshof, dat door verbeurdverklaring van goederen aan de schatkist rijke inkomsten bragt en de overmagtige aristocratie fnuikte. De vervolging der gehate Mooren en Joden maakte overigens dit vree-selijke geregtshof bij den Spanjaard nationaal. De auto-da-fé's (daden des geloots) hadden met schrikwekkende plegtigheden plaats..
§ 04. Volksgeest, eeredienst eji kunst.
Bij de jammerlijke verbastering van het pausdom, bij de diepe ontaarding van de geestelijkheid en het monnikenwezen, was de invloed der kerk op de zedelijke en godsdienstige vorming des volks zèer gering. De heilige eerbied en het ontzag voor de bestaande kerkinrigting werd zeer aan het wankelen gebragt, evenwel niet uitgeroeid. Maar de godsdienstige geestdrift en de rijke dichterlijke geest van het volksleven verdwenen meer en meer; evenwel waren zij nog krachtig genoeg om hier en daar enkele verschijnselen, zoo als die van eene Catharina van Siena, eene' Maagd van Orleans, enz. te weeg te brengen. De altijd meer toenemende schandelijkheid der aflaatkramerij verstikte den gods-dienstigen ernst, en verzwakte de godsdienstige innigheid des volks, maar de eerste deed zich in do reaction der Begharden en Lollharden, of zelfs in de buitensporigheden der Flagellanten weder krachtig gelden, en de laatste vond niet zelden krachtig en nieuw voedsel in de geloovige en innige predikatiën van mystieken uit het volk. Het bijgeloof nam trouwens magtig de overhand en werd des te gevaarlijker, hoe meer het zijn poëtisch , diepzinnig en naif element verloor. De ligtzinnige ironie van het duivelengeloof van den vroegeren tijd ging nu over iu het geloof aan het werkelijk bestaan van toovenj, hekserij, verbindtenissen met den duivel en minnarijen met hem. Doch tegen het einde van dit tijdvak werd ook in het volksleven voor een nieuwen tijd de weg steeds meer en meer gebaand. Het ridderwezen week voor de magt van het buskruid, de burgerstand en de steden ontwikkelden zich krachtig en zelfstandig in burgerlijke deugd, vrijheidszin, verstandige wereldbeschouwing en gezonde levenskracht De boekdrukkunst eindelijk begon hare wereld-hervormende magt uit te oefenen. — Het prediken in de moedertaal werd door tie Broederen des gemeenen levens, door de mystieken en vele kettersche secten (Waldenzen' Hussieten, enz.) bevorderd. De zoogenaamde Bib li a pauper urn verzinnelijkte in talrijke Handschriften, zeer kunstvol geschilderd, de bijbelsche geschiedenis des N. T. met hare O. T. voorbeelden en profetien. Voor het onderwijs des
131
9*
132 Tweede tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
volks in de geloofs- en zedeleer ontstonden volgens een langzaam zich vorinenden typus eene rei catechismussen, meermalen met bijbelsche afbeeldingen, terwijl de dooden-dan sen, eerst dramatisch mimisch uitgevoerd, daarna aanschouwelijk op kerk- en kloostermuren voorgesteld, aan cle vergankelijkheid van alle aardsche lust en last herinnerden. De kiemen van het duitsche kerklied begonnen zich in blijden wasdom te vertoonen. De Geeselaars zongen meestal duitsche Leisen (§ 51, II). De katholieke eeredienst onderging geene wezentlijke verandering, maar verscheidene nieuwe feesten, zoo als die van maeia, ontstonden. Als nieuwe Mariafeesten ontstonden: het feest der offerande van marta {F. praesentationis M,) op 21 nov., volgens Lev. 12:5—8, en het feest van het bezoek van makia {F. visitationis M.), volgens Luc. I : 39—56, op 2 julij. In de I5lt;ie eeuw ontstond het feest der zeven weeën van mabia (F. Spasmi M.), op vrijdaj of zaturdag vóór palmzondag. De Dominicanen bevorderden de dienst van mabia door hunne broederschappen van den rozekrans, en reeds domim-cus had, naar men beweerde, het feest van den rozekrans (of mama's bescherming en voorbidding, {F. rosarii Mariaé) op den 1 oct. gevierd. — De bloeitijd der kerkelijke bouwkunst liep ten einde, terwijl de schilderkunst al meer en meer zich ontwikkelde, en in de lö11® eeuw haren hoogsten bloei bereikte.
§ 65. Scholastiek en Myatiek.
De naijver der Scotisten en Thomisten duurde voort. Üe hardnekkige strijd over de onbevlekte ontvangenis van mabia werd steeds meer ter gunste der Franciscanen beslist. Zelfs het schismatieke concilie van Bazel en de universiteit van Parijs verklaarden zich daarvoor. Na langdurige onbetwiste heerschappij van het realismus trad door willem occam het noininalismus op den voorgrond, waaruit hevige twisten tus-schen beide rigtingen ontstonden. Ier wijl de scholastiek zich steeds meer in een ijdel formalismus, spitsvondige casuïstiek en hatelijke polemiek verloor, begon in de 14de eeuw voor de mystiek een tijd van nieuwen bloei, waarin zij ook eene na dien tijd onovertroffen diepte en volheid van speculatieve ontwikkeling bereikte. Duitschland was thans haar eigentlijk vaderland, de duitsche taal het middel waardoor zij zich uitsprak, en de duitsche dominicanerkloosters, later de broederschappen des genieenen levens hare vruchtbaarste kweekplaatsen. Ook de fransche hervormingsvrienden der ló1*6 eeuw d'ailly, geesojn en clemangis (§ (3(5), zochten de dorre takken der scholastiek door de van den h. bebn-
§ 65. Scholastiek en Mystiek
hard, Hugo en bona ventura uitgegane stroomen der mystiek op nieuw te beleven en te bevruchten. Een anderen weg tot hetzelfde doel sloeg in 1430 de geestvolle arts raimond van sabunde te Toulouse in zijne Theologia naturalis in, welke de scholastieke theologie uit het Boek der natuur nieuw levensbloed toevoerde (als de voorbereiding en grondslag tot het Godsboek der Openbaring in de H. Schrift).
I. De vader der duitsche speculatieve mystiek was Meester Eccart, provinciaal der Dominicanen (f 1329), die door geen der volgende mystieken in speculatieve stontheid, kracht, diepte en volheid overtroffen is. Door zijne schriften en lessen opgewekt en bevrucht, trad in de 14rle en 15de eeuw eene reeks der diepzinnigste mystieken op, die zijne van het stelligste pantheismus innig doordrongen bespiegeling tot bijbelsche waarheid poogden terug te brengen, haar eene praktische, kerkelijke wending gaven en door hunne meestal in de duitsche taal vervaardigde schriften en predikatiën tot opwekking van waarachtige vroomheid onder het volk in vele opzigten heilzaam werkten. 1) Aan hun hoofd staat de Dominicaan Johannes Tauler in Straatsburg (f 1361) een der krachtigste predikers van alle tijden. Vooral in het rampjaar 1348, waarin de Zwarte Dood te Straatsburg heerschte, vertoonde zich taulers werkzaamheid in den schitterendsten glans. Zijn voornaamste geschrift is: „Navolging van het arme leven van cheistüs.quot; — 2) De Dominicaan Hendrik Suso in Ulm, ook amanuus genoemd, de zoon van zekeren graaf van berg (f 1366). Zondeleed en liefde tot God rijzen in wonderbaar aandoenlijke toonen uit zijn van liefde gloeijend hart. — 3) De frankfortsche onbekende vervaardiger van het boekje: De Duitsche theologie, „een edel boekje van het regt verstaan, wat adam en Christus is, en hoe adam in ons sterven eu christus opstaan moet.quot; De vermenschelijking van God in Christus en de vergoddelijking des menschen door christus is het hoofdthema van het boekje, dat hither zeer hoogschatte en in druk uitgaf. — Had de duitsche mystiek zich reeds in sccart's leerlingen en volgelingen van de pantheïstische uitwassen afgewend, en wel in de rigting naar een practisch-stichtelijk leven, een gelijktijdig nederlandsch mystiek johannes van ruvsbroek (f 1381) zette dit voort en zijn lievelingsleerling geraru grootk plantte het ook voort in de broederschap des gemeenen levens (§ 62). De heerlijkste vrucht dezer rigting openbaart zich in Thomas van Kempen, een medelid dezer vereeniging (f 1471). Hij is de schrijver van het kostelijke boekje: „Over de navolging van christus.quot; Naden bijbel is geen boek in de wereld zoo dikwijls gedrukt (bijna 30o0 maal), geen in zoo vele, (ook niet-europesche) talen overgebragt, geen zooveel in alle standen en op alle trappen van beschaving gelezen, als dit.
II. Ook onder het volk baande zich de mystiek den weg en vormde hier twee geheel en al tegengestelde rigtingen: eene mystisch-kerkelijke en eene mystisch-libertijnsche. De eerste vertoont zich in eene groote, vrije verbroedering onderden naam van Godsvrienden, die, ver van alle scheurmakerij, in geheel westelijk Duitschland eene diepe en heilzame opwekking onder het volk op evangelischen
133
134 Ticeede tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
grondslag deden ontstaan. — Eene daemonische karikatuur van hunne edele pogingen vertoont zich daarentegen in de broeders en zusters van den vrijen geest, misschien eene voortzetting der seeto van AMALRiCH van bena (§ 58, II). In de 14ao eeuw namen hunne vereenigingen op eene in der daad schrikbarende wijze in Italië en Duitsehland toe, en gaven aan de inquisitie gelegenheid tot bloedige vervolgingen. Zij leerden, dat ieder vrome een christus was, waarin God mensch werd; de kerk was overtollig, de geest maakt alleen vrij: waar de geest heerscht, daar is geen zonde, enz.
§ ü6. De hervorming in hoofd en leden.
Het verlangen naar eene hervorming tier kerk in hoofd en leden vertoont zich in dit geheele tijdvak. Het brandpunt daarvan is de universiteit van Parijs, en de ki-achtigste teekenen van leven gaf het in de hervormende conciliën van Pisa, Constantz en Bazel. De vruchteloosheid van al deze buitengewone en volhardende inspanningen, die daarenboven de sympathie dier gansche eeuw voor zich hadden, toont duidelijk aan, dat zij reeds in het beginsel op een verkeerden grondslag rustten (verg. § 60, Hl).
De Parijsche hervormingsvrienden; i) Pieter d'Ailly, kanselier van de universiteit te Parijs (f 1425). Hij trachtte de scholastiek tot den bijbel terug te brengen. 2) Zijn leerling en opvolger, Johannes Charlier van Gerson (t 1429), de krachtigste verdediger van de meening, dat een algemeen concilie boven den paus staat. Zijn inzigt van de gebreken der kerk bleef ook niet alleen bepaald bij de uitwendige gebreken der inrigting; hij wees veelmeer op den bijbel als de e.enige bron en regel van christelijke kennis, bestreed de theoretische en praktische verbastering der kerkelijke aflaatsleer, waarschuwde tegen vermenigvuldiging der heiligen en heiligenfeesten, enz., wilde evenwel het lezen van den bijbel in de landtalen niet toestaan, en meende dat elk, die zich in de uitlegging der Schrift niet altijd onvoorwaardelijk aan de beslissing der kerk onderwierp, als ketter veroordeeld was. — 3) Nicolaas van Clemangis was rector der universiteit te Parijs (f 1440). Bij hem is onbetwistbaar het inzigt in de gebreken der kerk het diepst en de erkenning der Heilige Schrift, als de eenige bron der kennis en als regel der beoordeeling, het meest doortastend. — Het ware en aan-nemenswaardige in het streven dezer mannen was onbetwistbaar dit, dat het, terwijl het zich van alle scheurmakerij en alle sepa-ratismus verre hield, in de bestaande kerk blijven en haar inwendig vernieuwen wilde. Gebrekkig was echter dit, dat het juist slechts eene hervorming in hoofd en leden, niet in den geest voor noodzakelijk hield, dat het de wilde ranken aan den boom zocht af te snijden, zonder den toevloed der bedorvene sappen af te wee-ren , uit welke de ranken toch in den nacht weder op nieuw moesten groeijen. Slechts dat, wat het meest drukkend was, wat zich naar het uiterlijke als onchristelijk openbaarde, de aanmatigingen der hierarchie, de afpersingen van den paus, de zedeloosheid der gees-
§ 67. Evangelische pogingen ter hervorming.
135
telijken, enz. moesten afgeschaft worden. Van de leer was in het geheel geen sprake; hare roomseh-katholieke opvatting stond, in weerwil van hare verdorvenheid, reeds vooraf als onwankelbaar vast.
§ 67. Evangelische pogingen ter hervorming.
Naast de parijsche hervormers en ten deele nog vóór hen, traden in de engelsche en boheemsche kerk, daar door wycliffe , hier door huss vertegenwoordigd, pogingen ter hervorming te voorschijn, die het verderf in de kerk niet alleen aan zijne uitwendig uitstekende toppen, maar veelmeer in zijne diepste wortelen aantastten en die zich voorts met hunne pogingen ter hervorming niet uitsluitend tot de geleerden , maar veelmeer tot het volk wendden. Ofschoon voorloopers van de duitsche hervormers der 16de eeuw, onderscheiden zij zich van dezen niet slechts door den on-gunstigen uitslag hunner pogingen, welke gedeeltelijk in de omstandigheden van den nog niet rijp geworden tijd gelegen was, maar ook daardoor, dat zij in hunne pogingen ter hervorming ook sommige kettersche (met name spiritualistische) elementen opnamen en vasthielden, die het begrip en het ware wezen der kerk zelve aantastten. Dewijl zij bloo-telijk eene onzigtbare kerk wilden doen gelden, waren zij niet in staat eene zigtbare duurzaam te grondvesten; en omdat zij, de historische ontwikkeling meestal geheel verwerpende, de kerk weder tot de onontwikkelde vormen van hare apostolische beginselen wilden terugbrengen, verloren zij den vasten grond van het tegenwoordige. Bij een gelijk streven onderscheidden wyclifpe en huss zich daarin, dat de laatste \eel meer een man des volks was, dat zijne kennis minder speculatief gevormd en systematisch afgesloten, maar daarentegen zijn streven praktischer, zuiverder, meer in den geest des volks en veel bepaalder op het eenige, dat eene waarlijk vernieuwende kracht bezat (de prediking van de regtvaardiging door het geloof), gerigt was. Maar ook buiten Engeland en Bohemen, vooral in de Nederlanden, vond het streven naar hervorming krachtige voorstanders, die van het terugkeeren tot de H. S. en van het zaligmakend geloof in den gekruisigden Heiland het alleen radicale geneesmiddel tegen het verderf der kerk verwachtten. Even als hüss en quot;Wycliffe sloten ook zij zich aan de theologie van aügüs tinus aan, maar onderscheiden zich van hen door eene meer stille, innerlijke en op theologische kennis gerichte werkzaamheid in kleinere kringen. Ook in Italië trad een hervormer met diepe evangelische kennis — savonaeola — op
I. Johannes Wycliffe verdedigde reeds in 1800 als fellow der
13fgt; Ticeede tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
universiteit te Oxford hare regten tegen de aanmatigingen der bedelmonniken. Zes jaren later trad hij ter gunste der engelsche kroon tegen de eischen eener leenbelasting ten behoeve der pauselijke curie (toen te Avignon) op. Dit verwierf hem de gunst van het hof, dat hem tot 'doctor en hoogleeraar te Oxford bevorderde en hem in 1374 tot lid van een gezantschap aan den paus tot vereffening der bestaande geschillen verkoos. Na zijne terugkomst sprak en schreef hij opentlijk tegen het pauselijke „antichristendomquot; en diens instellingen, geegobius XI veroordeelde 19 stellingen uit zijne schriften (1377), maar tegen het aanbevolen strenge onderzoek en zijne bestraffing beschermde hem het engelsche hof. wycliffe echter ging altijd stouter voort, stichtte vereenigingen van vrome mannen ter prediking van het evangelie onder het volk (van hunne vijanden ontvingen zij den ketternaam Loll har den) en vertaalde de Heilige Schrift (uit de Vulgata) in het engelsch. De verbittering zijner vijanden bereikte intusschen haar toppunt. Toen hij nu zelfs de leer der broodsverandering opentlijk bestreed, en het gevoelen van BBEENGARius aangaande het avondmaal (§ 54, II) hernieuwde, werd hij door de universiteit uitgestooten, en eene synode te Londen veroordeelde zijne schriften en leerstellingen als kettersch (1382). liet hof en het parlement konden slechts zijn persoon beschermen. Hij week naar zijn kerspel Lutterworth, alwaar hij in 1384 stierf. Het concilie van Constantz veroordeelde op nieuw 45 stellingen uit zijne schriften en beval zijn gebeente op te graven en te ver-strooijen. — Als beginsel van alle theologie en hervorming nam wycliffe de stelling aan, dat de H. Schrift de eenige bron en regel van alle godsdienstige kennis is. Van zijn beginsel uitgaande, verwierp hij de vereering van heiligen, reliquien en beelden, het gebruik der latijnsche taal in de kerk, het kunstmatig priestergezang, de overtollige feesten, de privaatmissen, het laatste oliesel en in het algemeen alle ceremonien. De katholieke atiaatsleer en de aflaathandel, zoowel als ban en interdict, verklaarde hij voor godslastering, de oorbiecht voor gewetensdwang, de magt der sleutelen voor eene voorwaardelijke, haar binden en ontbinden voor krachteloos, wanneer het niet met het oordeel van Christus overeenstemde. De leer van het vagevuur verwierp hij geheel. In de praedestinatieleer koos hij de opvatting van augustinus. Het pausdom kwam hem voor als antichristendom, de paus had zijne magt slechts van den keizer, niet van God. De hierarchie moest voor de apostolische presbyteriale inrigting wijken. De priesterwijding verleende geen onverdelgbaar karakter. Het sacrament, bediend door een priester, die eene doodzonde begaan had, was krachteloos. Elk geloovige had als zoodanig een priesterlijk karakter. Aan den staat behoorde de vertegenwoordiging van cheistus als van den godmenschelijken wereldbestuurder, de geestelijkheid had slechts het arme en lijdende leven zijner inenschheid te vertegenwoordigen. Het monnikenwezen was onnatuurlijk, enz.
II. Johannes Huss. De boheemsche kerk had, uit hoofde van haren griekschen oorsprong, eene zekere eigenaardigheid bewaard en slechts met weerzin zich aan de roomsche inrigting en den roomschen ritus onderworpen. Sedert de IS3® eeuw had ook de zending der Waldenzen hier vele aanhangers gevonden en den grond voor volgende hervormingen ontvankelijk gemaakt. Een kracbtigen
§ 67. Evangelische pogingen ter hervorming. 137
steun verkreeg Inmiddels het pausdom in de universiteit te Praag, (gesticht 1348'), die, grootendeels met bedelmonniken bezet, het kerkelijke stelsel met ijver voorstond, en daarenboven door hare indeeling in vier gelijkgeregtigde natiën (Bohemers, Beijersdien, Saksers en Polen) het nationaal-boheemsche streven op den achtergrond drong. Onder zulke omstandigheden trad johannbs huss, uit Ilussinecz, in 1398 te Praag als hoogleeraar der wijsbegeerte op. Reeds vroeger had hij bij diep leedwezen over zijne zonde troost en vrede in liet woord Gods, en in het geloof aan den gekruisigden Heiland de zaligheid der zondevergeving en krachten des eeuwigen levens gevonden. Deze levenservaringen werden eerst regt vruchtbaar, toen hij in 1402 tnt prediker des evangeliums aan de nieuw gestichte Bethlehemskapel te Praag beroepen werd. Met de schriften van wxcliffe was hij tot hiertoe slechts oppervlakkig bekend, en de bijna kettersche beginselen daarin, vooral ten aanzien van de leer des avondrrmls, hadden hem eer afgeschrikt. Eene nadere bekendheid met deze schriften deed hem de ridder Hieronymus van Praag verkrijgen, die in 1402 a's ijverig aanhanger van wycliffe uit Oxford terugkeerde. Het verwijt van wycliffitische ketterij trof evenwel huss eerst in 1404, toen twee jonge engelsche godgeleerden, ijverige aanhangers van wycliffe, die te Praag wegens mondelinge verbreiding hunner leer vervolgd werden, in eene reeks van ten toon gestelde afbeeldingen het scherpe contrast van de armoede van chrirttjs en zijne apostelen met de pronkende weelderigheid des pausen en zijne kardinalen voorstelden, huss keurde wel uitdrukkelijk de handelwijze der jonge mannen af, maar kon niet nalaten de waarheid van het voorgestelde contrast te erkennen. De boheemsche leden der universiteit waren op zijne zijde, tegen hem de Duitschers en de met hen ver-eenigde Polen. Daar er alzoo drie stemmen tegen ééne waren, verscheen in 1408 een besluit der universiteit, dat 45 stellingen van wxcliffk veroordeelde, huss en zijne vrienden bewerkten nu echter een bevel van koning wknceslaus in 1409, dat de Bohemers drie stemmen, en de buitenlanders slechts ééne stem hebben zouden. De laatsten (leeraars en studenten, volgens de geringste opgave ten getale van 5000j verlieten Praag en stichtten de universiteit te Leipzig. Daardoor verkreeg de partij van huss in Bohe-men de overhand, maar des te meer werd hij ook in het buitenland gehaat, sbynko, aartsbisschop van Praag, klaagde hem te Rome aan en verbood hem het prediken in de Bethlehemskapel. Het volk jouwde den aartsbisschop opentlijk op de straat uit en huss beriep zich van den slecht onderrigten op den beter te onderrigten paus, onderscheidde waarheid en dwaling in wycliffe's schriften en verklaarde zich bereid tot elke herroeping, zoodra hij uit de Heilige Schrift van dwaling overtuigd werd. De paus dagvaardde hem naar Rome. Koning en universiteit stelden zich echter voor hem in de bres en bemiddelden een vergelijk tusschen sbynko en huss. Maar toen johannes XXIH in 1412 een aflaat tot een kruistogt tegen Napels ook in Bohemen liet prediken, leerde en schreef huss tegen deze onbehoorlijkheid, en hieronymus liet zich door zijne onstuimigheid zelfs zoover vervoeren, dat hij de aflaatbul aan de kaak verbrandde. Nu greep de paus naar ban en interdict (1413). huss beriep zich op den eenigen regtvaardigen regter jezus Christus ,
138 Tweede tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
maar verliet Praag, om de gis tin? niet te vermeerderen, en begaf zich naar zijne geboorteplaats. Middelerwijl was het concilie te Constantz tot stand gekomen. Hier zou ook de zaak van huss tot beslissing gebragt worden. Keizer sigismund dagvaardde hem naar Constantz en voorzag hem van een keizerlijken vrijgeleidebrief. Met het volste vertrouwen op de regtvaardigheid zijner zaak, terwijl hij blijmoedigheid genoeg in zich gevoelde, om zoo het noodig ware den marteldood te ondergaan, begaf hij zich op weg (1414). Reeds bij het eerste verhoor werd hij gevangen gezet. De keizer, die nog onderweg was, zond bevel, hem terstond vrij te laten; maar het concilie overtuigde den keizer door een gezantschap, dat huss, voor een algemeen concilie als ketter gedaagd, buiten het bereik der keizerlijke bescherming stond. Nadat huss zeven maanden lang met afzonderlijke verhooren gekweld was geworden, werd hem eindelijk een opentlijk verhoor toegestaan. Maar men liet zich met de behandeling der betwiste punten in het geheel niet in, en eischte eene onvoorwaardelijke herroeping. De ootmoed, zachtmoedigheid en vriendelijkheid van zijn gedrag, alsmede de geestdrift en blijmoedigheid zijns geloofs verwierven hem vele vrienden. Van alle zijden, door alle mogelijke drangredenen, werd hij met de bede bestormd om toe te geven. Toen alles vruchteloos was, werd hij op den 6den julij 1415, op zijn 46sten verjaardag, in de domkerk na eene predikatie over Rom. 6 : 6 van zijn priestergewaad beroofd, aan den wereldlijken regter overgegeven en naar den brandstapel gevoerd. Onder gebed en lofzegging aan God stierf hij, zoo blijmoedig en vertrouwend, als een der talrijke martelaren, die tot hiertoe de christelijke belijdenis met den dood bezegeld hadden. De vriend van huss, hieronymus van praao-, was ongeroepen insgelijks te Constantz verschenen. Toen hij inzag, dat een langer verblijf zijn vriend niet helpen kon, maar veeleer hemzelven aan een gelijk lot blootstelde, verliet hij de stad, doch werd onderweg gevangen en geketend teruggebragt, (april 1415). Door een harde gevangenis van een half jaar en aanhoudende bestormingen zijner regters afgemat, bewilligde hij eindelijk in de herroeping en in de erkenning van het vonnis van huss. Maar men vertrouwde hem toch niet, en hield hem ook nu nog in strenge gevangenis. Toen kreeg hij den moed terug. Hij eischte een openbaar verhoor voor het geheele concilie, dat hem eindelijk in mei 1416 werd toegestaan. Hier herriep hij plegtig en uitdrukkelijk vol geloofsvertrouwen en met de blijmoedigheid eens martelaars zijne vroegere herroeping. Op den 30sten mei 1416 stierf ook hij, blijde en moedig als huss, op den brandstapel. — Van de augustiniaansche praedestinatieleer uitgaande, beschouwde huss de kerk als de vereeniging van alle gepraedestineerden Haar eenig hoofd is gheistus, niet de paus, die slechts een bisschop is even als alle anderen, en eerst door de schenking van constantijn boven hen verheven werd (§ 41, II). Daarom mag men hem alleen gelooven, in zooverre zijne geboden en leer met het eenig rigtsnoer, het Woord van God in de H. Schrift overeenkomen. Met wtcliffe stond hij in hervormingsijver tegen het bederf der kerk en de verbastering der geestelijkheid op den-zelfden grondslag; doch hij had meer dan deze van het kerkelijk dogma overgehouden, b. v. de leer der transsubstantiatie in het Avondmaal en de vereering der heiligen. — Dat het vrijzinnige
§ 67. Evangelische pogingen Ier hervorming. 139
hervormingsgezinde concilie te Constantz, met eenen geeson aan het hoofd, over zulk een man een doodvonnis uitspreken kon, is bij nader inzien der omstandigheden niet moeijelijk te verklaren. Aan de nominalistische vaderen van het concilie kwam het gehate realismus van huss als de bron van al zijne ketterij voor; door zijne eenzijdige vertegenwoordiging van de boheemsche volksbelangen bij de universiteit te Praag had hij het duitsche volksgevoel tegen zich opgezet. In godsdienstig opzigt werden hem vele dwalingen verweten, welke hij niet wederroepen kon, omdat hij ze niet geleerd had. Daarbij kwam nog, dat huss tusschen de zwaarden der beide in Constantz strijdende partijen geplaatst was: de hiërarchische partij wilde, om haren tegenstanders schrik aan te jagen, door een voorbeeld toonen, dat de kerk nog de magt had om de ketters te verbranden, en de liberale partij ontzeide den buitendien gehaten man alle bescherming, om niet door de verdenking van medepligtigheid aan zijne ketterij het gelukken harer pogingen ter hervorming in gevaar gebragt te zien.
III. De Hussieten. Gedurende de gevangenschap van huss trad jacobus van MisA (.lACOBELLus) aan het hoofd van de partij der Hustieten. Op raad van zekeren Waldenzer en met goedkeuring van huss voerde hij het gebruik van den kelk voor de leeken bij het avondmaal in. Tengevolge daarvan ontstond een in hevige schriften gevoerde strijd tusschen de godgeleerden van Praag en Constantz over de regtmatigheid van het onthouden van den kelk. Het concilie besloot, dat elk, die in dit punt zich niet aan de verordening der kerk onderwierp, als ketter moest gestraft worden. Dit, en eindelijk de teregtstelling van huss, verbitterde de Bohemers ten hoogste. Koning wenceslaus stierf in 1419 te midden van de grootste gisting, en de stenden weigerden zijnen broeder sigismund, den keizer, „die zijn woord gebroken had,quot; te huldigen. Nu ontstond een 16jarige burgeroorlog. Aan het hoofd der Hussieten, die op een steilen berg de sterke stad Tab or gesticht hadden, stond de eenoogige ziska. De tegen de Hussieten opgeroepen kruislegers werden het een na het ander geslagen en vernield. ziska stierf in 1424 aan de pest Zijn opvolger peocopius de groote (d. i. de oude) was de erfgenaam van zijn krijgsgeluk. Maar de zachte, evangelische geest van huss was van zijne aanhangers geweken, en ook onder elkander waren zij het oneens geworden. Twee partijen stelden zich altijd bepaalder tegen elkander over: de Calixtiners (calix, kelk) of Utraquisten {suh utraque, d. i. onder beide gedaanten) verklaarden zich tevreden, wanneer de katholieken hun vier artikelen wilden toestaan; 1) het avondmaal onder beide gedaanten; 2) verkondiging van het zuiver evangelie in de landtaal; 3) strenge kerkelijke tucht onder de geestelijkheid; 4) afstand der geestelijkheid van de kerkelijke goederen; daarentegen wilden de Taborieten van eene verzoening met de katholieke kerk volstrekt niets hooren en dwaalden af in fanatismus, dwee-perij, beeldstormerij, enz. Het concilie van Bazel, inmiddels bijeengekomen, bragt het na lange vruchtelooze onderhandelingen eindelijk toch zoo ver, dat in 1433 omtrent 300 hussietische afgevaardigden te Bazel verschenen. Na een redetwist van 50 dagen werden de vier calixtinische artikelen door het concilie toegestaan, en de Calixtiners keerden op grond van deze bazelscbe com-
140 Tweede tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
pactaten tot de katholieke kerk terug. De Taborieten zagen daarin een lafhartig verraad aan de waarheid gepleegd en zetten den strijd voort. Maar reeds in 1434 werden «ij in den omtrek van Praag geheel geslagen en verstrooid. Keizer sigismund bezwoér de bazelsche compactaten en werd als koning erkend. Maar de bezworen vergunningen werden door staat en kerk altijd meer beperkt en uit het oog verloren, pius II weigerde in 1462 uit-■drukkelijk deze te erkennen. De weinige overgeblevene Calixtiners konden nog slechts in het geheim den kelk gebruiken en verdwenen in de lBae eeuw geheel. — Van de verstrooide Taborieten hadden zich echter verscheidenen, door het ongelnk gelouterd, in het midden der 15ae eeuw weder vereenigd en onder den naam van boheemsche en moravische broeders {unitas fratrum) eene kleine gemeente gevormd, die, in stil lijden en innige vroomheid van hart aan het eenvoudige, zuivere evangelie vasthoudende, onder alle vervolgingen staande bleef. Zij liet hare eerste bisschoppen door bis choppen van de Waldenzen wijden, opdat de geldigheid hunner kerkelijke daden ook door de vijanden niet bestreden zou kunnen worden. Omdat velen hunner onder de bloedige vervolgingen zich in woeste plaatsen afzonderden, ontvingen zij ook den spotnaam van Grubenheimers. Maar de overgeblevene boheemsche Waldenzen en andere stillen in den lande voegden zich bij de zwaar verdrukte broeders, die zoozeer toenamen, dal zij in het begin der IG3® eeuw omtrent 400 kerken en bedehuizen in 'Bohemen en Moravie bezaten.
. IV. Op zich zeiven staande voorloopers der hervorming. Onder de nederlandsche hervormers is de uitstekendste: wessel gansfort uit Groningen, door zijne vrienden lux mundi,het licht der wereld, genoemd (f 1489). Scholastieke dialectiek, mystieke diepte en rijke, klassieke beschaving waren in hem tot diepe, heldere en grondige wetenschappelijke kennis vereenigd. ltjther zeide van hem: „Zoo ik wessel vooraf gelezen had, zouden mijne tegenstanders wel meenen, dat luthee alles van wessel genomen had, zoozeer stemt ons beider geest overeen.quot; De bescherming van veelvermogende vrienden beschutte hem tegen de vervolging der inquisitie. De gelijktijdige italiaansche hervormer Hierony-mus Savonarola, een dominicaner monnik, was door het ijverig bestuderen van augustinus en van de H. S. tot eene diepere en zuiverder kennis der waarheid geraakt en trad na 1489 te Florence met schitterende welsprekendheid, met niets ontziende vrijmoedigheid, ja met hartstogtelijken gloed, als boetprediker op. Met eene diepe kennis van den evangelischen grond der zaligheid paarde hij eene apocalyptisch-profetische rigting, die hem verleidde, om niet slechts de kerk, maar ook den staat te willen hervormen. Vele verstokten ontzette hij door openbaring hunner geheimste zonden, en verscheidene zijner staatkundige voorspellingen werden op eene merkwaardig verrassende wijze vervuld. Daardoor werd hij de man des volks, dat nu niet slechts zijne zedelijk-godsdienstige hervormingsbeginselen, maar ook zijne staatkundige idealen van een de-mocratischen Godsstaat in werking begon te brengen. Paus Alexander VI poogde vruchteloos hem door het aanbod van deu kardinaalshoed te winnen De staatkundige verwikkelingen werden inmiddels ongunstiger en schenen sommige zijner voorspellingen te verijdelen ;
§ G8. De Ihmanulen.
daarbij kwam een hongersnqod, die het volk zwaar teisterde. Reeds was de volksgunst aan het wankelen, terwijl de adel en de liber-tijnsche jeugd ten hoogste op hem verbitterd was. Toen trof hem de pauselijke ban en de stad het interdict (1497). Een aangehitste woedende volkshoop nam hem gevangen. Zijne verbitterdste vijanden werden zijne regters; zij veroordeelden hem als volksverleider en ketter tot den dood op den brandstapel. Hij stierf in vrome onderwerping met blijmoedig vertrouwen op Christus, die voor hem gestorven was (1498).
§ 68. De Humanisten.
De klassieke letterkunde der grieksche en romeinsche oudheid was ook in de middeleeuwen geenszins zoo onbekend en ongebruikt, als men dikwijls gelooft. Zelfs vertoont zich gedurende al de middeleeuwen een meer of minder gelukkig streven, om op dit gebied altijd meer eigen te worden. Eene buitengewone uitbreiding en opwekking verkreeg echter dit streven in de lód6 eeuw. De bijeenkomst der Grieken en Italianen op het vereenigingsconcilie te Florence 1439 (§-60, III) gaf daartoe den eersten stoot, de verovering van Con-stantinopel door de Turken (1453) verhief het tot zijn toppunt. Zeer vele byzantijnsche geleerden vlugtten naar Italië en werden in het vaticaan en vooral in het edele vorstenhuis der medici met geestdrift opgenomen. Met behulp dei-toen uitgevonden boekdrukkunst werden nu de schatten der klassieke oudheid voor elk toegankelijk gemaakt. Doch niet alleen eene uitbreiding verkregen de klassieke studiën sedert de overkomst dier geleerden, maar ook eene wezentlijk nieuwe rigting. In de middeleeuwen waren zij bijna uitsluitend aan kerkelijke en theologische bedoelingen dienstbaar geweest, thans traden zij zelfstandig op als grondslagen der algemeene beschaving (Humanismus). Dit humanismus emancipeerde zich van de dienst der kerk, nam ten opzigte van het christendom meestal eene onverschillige en met zelden hoogmoedige stelling in en dwaalde dikwijls af in zinledige vereering . der heidensche oudheid. Met het bijgeloof werd ook het geloof bespot, gewijde geschiedenis en grieksche mythologie werden in (iezeifde rij geplaatst. De naar kennis dorstende jeugd uit alle landen van Europa trok over de Alpen, om op de italiaansche academien uit de versch opborrelende bron te putten, en plantte vervolgens de nieuwe rigting ook in het vaderland over, waar inmiddels het liber-tinismus van het nieuwe heidendom op verre na niet zulke voortgangen kon maken, als in Italië.
I. De italiaansche humanisten. Na het concilie te Florence kwamen bessaeion en gemistius pletho over, beiden warme aan-
141
142 Tweede tijdvak van de kerkfjeschiedenis der middeleeuwen.
hangers der platonische wijsbegeerte, ■ voor welke zij geheel Italië in geestdrift deden ontvlammen. Sedert 1453 stroomden de griek-sche letterkundigen in menigte toe Uit hunne scholen verspreidden zich klassieke geestbeschaving en heidensche wereldbeschouwing over geheel Italië. Zell's in de hoogste kringen der hierarchie drong hét nieuwe heidendom binnen. Aan leg X wordt het gezegde toegeschreven ; „Welk voordeel de fabel van cheistus ons en den onzen aangebragt heeft, is aan alle eeuwen genoegzaam bekend.quot; — Moge nu ook voor dit gezegde het bewijs van echtheid ontbreken, in elk geval karakteriseert het den geest van het pauselijk hofgezin.
II. De hoofdzetel van het duitsche humanismus waren de universiteiten Erfurt en Heidelberg. Te Erfurt stond mateknus pistoeius aan het hoofd der humanisten, die men om hun dichterlijk streven, de dichters noemde. Toen hun strijd met de scholastieken een hartstogtelijk hatelijk karakter aannam, trok mateenus zich terug, en nu stelde de canonicus koexkaad muth (mutianus) te Gotha zich aan hun hoofd, en zoo ontwikkelde zich de breedgetakte Mu-tiaansche bond (ordo Mutianus), welks leden in zeer levendig verkeer met elkander stonden en de scholastieke duisterlingen met cynische geestigheid en schimp bestreden. Te Heidelberg werkte op edele en waardige wijze, ouder de bescherming van 's keurvorsten kanselier en bisschop van Worms joh. van dalbeeg, de voortreffelijke Rudolf Agricola, een vriend van wessel gahsfoet en Thomas van kempen, en van dezelfde denkwijze 1482). Na den dood van ageicola trad Johannes Reuchlin, een regtsgeleerde en voorzitter van het zwabische bondsgeregtshof (f 1522), aan het hoofd der duitsche humanisten. Als bevorderaar van elk wetenschappelijk streven, heeft hij zich vooral omtrent de studie der grondtaal van het Oude Testament onsterfelijke verdiensten verworven; zijne hebreeuwsche spraakkunst bleef lang het eenige leerboek dezer taal. l)oor zijne rabbijnsche studiën werd hij in een strijd gewikkeld, die zijn roem over geheel Europa verbreidde, pfep-feekoen, een gedoopte jood, te Keulen, verlangde van keizer maximi-liaan in 1509, dat hij alle rabbijnsche schriften, wegens de daarin vervatte lasteringen tegen cheistus, zou laten verbranden. eeüchlin verklaarde zich daartegen, pfefferkoen en de keulsche dominicanen vielen nu op hem aan en eeüchlin verdedigde zich met bijtende satire. De keulsche inquisiteur, jacob van hoog-steaten, daagde hem voor een kettergerigt; eeüchlin appelleerde a,an leg X. Een door den paus ingesteld onderzoek te Spiers veroordeelde de Dominicanen in de kosten van het regtsgeding, wier gewelddadige inning de ridder feans van sickingen met waar genoegen uitvoerde (1519). Voor eeüchlin hadden zich eene menigte scherpe en vaardige pennen in beweging gezet. Keeds in 1516 verschenen, ongetwijfeld uit den kring der Mutianers, de „Brieven der duisterlingenquot; (epistolae obscurorum virorum), eene voorgewende briefwisseling der keulsche monniken met hunne bui-tenlandsche vrienden. In het keukenlatijn der monniken werd over de platte zielsbelangen der bedelmonniken met zooveel brutale openhartigheid gesproken, dat in den beginne zelfs Dominicanen ijverige verspreiders van het boek waren, maar des te grooter was de ein-delooze spot en het gelach van geheel Europa. Weldra zagen zij hunne vergissing in en bewerkten bij leg X eene strenge bul tegen
§ 68. Be Humanisten.
alle lezers van het boek. Het voornaamste aandeel in de vervaardiging had crotüs KUBIANUS. Twijfelachtig is de medewerking van uLBiCH van hutten, een ridder uit een edel frankisch geslacht, die, door een hevigen drang tot vrijheid ontgloeid, zijn geheele zwervend leven aan den onstuimigen strijd niet zwaard en pen tegen pedanterie, monnikerij en gewetensdwang wijdde.
III. Maar de hoogste bloei der wetenschap in dezen der hervorming onmiddelijk voorafgaanden tijd wordt in Desiderius Erasmus van Rotterdam gezien. In 1467 geboren en door broeders des gemeenen levens (aan het hoofd der Deventersche school) onderwezen, werd hij door de zijnen gedwongen in een klooster te gaan, maar met toestemming van den bisschop van Utrecht daaruit ontslagen om zich uitsluitend aan de wetenschap te wijden. Op zijne geleerde reizen door bijna geheel Europa -maakte hij persoonlijke kennis met bijna allo uitstekende mannen van zijnen tijd, en zette zich eindelijk te Bazel neder (sedert 1521), waar hij tot aan zijn dood (iö36j, onder geleerde bezigheden .van allerlei aard en in de uitgebreidste briefwisseling, als een koning der wetenschap leefde, terwijl hij alle ambten en zelfs den kardinaalshoed afwees, maar rijke giften en jaargelden niet versmaadde. In het bevorderen dei-klassieke studiën en hare vruchtbaarmaking voor de theologie verwierf hij zich uitstekende verdiensten en bereidde de kerkhervorming op velerlei wijze voor. Hij legde de gebreken der theologische studie, bepaaldelijk van de heerschende scholastieke methode, bloot, wees vrijmoedig op velerlei gebreken der kerkelijke toestanden, tuchtigde door treffende satire het bederf in alle standen, en geeselde zonder verschooning de domheid, luiheid en zedeloosheid der verbasterde monniken. De heidensche rigting van vele humanisten, zoowel als de onstuimige revolutionaire handelwijze van eenen ULBiCH van hutten , stuitte hem zeer tegen de borst, maar tot de kern van het evangelie was ook hij bij zijne pelagianiserende rigting niet doorgedrongen. Hij wilde eene hervorming der kerk, maar tot hervormer was en hield hij zich niet geroepen. Daartoe ontbrak hem, den uitnemenden man des verstands, de innigheid van het godsdienstig gemoed, de kracht van het wereldoverwinnend geloof, de zelfverloochenende liefde, de blijmoedigheid en de moed tot het martelaarschap; daartoe had hij een gemakkelijk, aangenaam en ongestoord leven in de wetenschap veel te lief; daartoe was zijn inzigt in den eigentlijken grond van het kerkelijk verderf en in liet wezen van eene doortastende, vruchtbare hervorming, die hij niet zoozeer door de goddelijke kracht des evangelies als door de magt der menschelijke wetenschap bewerkstelligd wilde hebben, veel te oppervlakkig.
IV. Tot het kerkelijk-reformatorisch streven stond hot humanismus voorzeker in vele opzigten in naauwe betrekking: beiden vereenigden zich in den strijd tegen de verbasterde, dorre en geestelooze scholastiek, zoowel als tegen het bijgeloof, het monnikenwezen en dergelijkeu. Maar even als reeds de grond van dezen gemeenschappelijken afkeer meestal geheel verschillend was: hier de niet-overeenstemming met de Heilige Schrift en de afdwaling van den eenigen grond des heils, daar de niet-overeenstemming met de wereldbeschouwing der heidensche oudheid, — zoo was dit ook niet minder de wijze waarop zij dien strijd voerden; hier de wapenen
143
144 Tweed? tijdvak van de kerkgeschiedenis der middeleeuwen.
van Grüds woord en het streven naar de zaligheid der zielen, daar de wapenen van vernuft en spotternij en het streven naar aardsch welzijn. Eene hervorming der kerk door het humanismus alleen zou in het naakte heidendom teruggevoerd hebben. Maar de klassieke studiën boden aan de mannen eener ware kerkelijke hervorming een rijken, nog niet gebruikten overvloed van wetenschappelijke middelen ter ontwikkeling aan, zonder wier trouwe en voorzigtige toenassing op de uitlegging der H. Schrift en het herzien der de kerkvernieuwing der 16ae eeuw bezwaarlijk zoo snel, omvattend en zeker tot stand zou gekomen zijn.
NIEUWE KERKGESCHIEDENIS.
Van de hervorming tot op onze dagen. lol7—1883.
§ 69. Karakter der nieuwe kerkgeschiedenis.
De germaansche geest, die tot dusverre onder de tucht en de voogdii van de rooxnsche hierarchie gestaan had, komt in de hervorming der lüde eeuw tot rijpheid en meerder-iarigheid door de geloofssterke ontwikkeling van hare reformatorische beginselen (het formele, het alleen normatieve „ezag der H Schrift, en het materiele, de regtvaardiging door het geloof alleen zonder verdienstelijkheid der werken).
maakt zich van zijnen voogd vrij, die als een egoïstische heerscber, alles gedaan had om elke zelfstandige beweging, elk streven naar kerkelijke, theologische en wetenschappelijke vrijheid en mondigheid , elke neiging tot evangelische refor-STsche herleving te onderdrukken. Evenwel ge deze vrijmaking niet eens bij alle germaansche veel mindei bii de romaansche en slavische volken, die tot nu toe voor de roomsche pauselijke hierarchie den nek gebogen hadden.
Terwijl nu de^ roomsche kerk tegenover de hervorming den
vorm en den inhoud van haar toenmalig bestaan vasthield en op nieuw bekrachtigde, ontstond er eene scheuring der westersche kerk in eene evangehsch-protestantsche en eene roomsch-katholieke, en terwijl de begmseien der erv0^™^ op verschillende wijze in werking weiden gebrajg, s^dde zich het protestanüsmus in twee kerken: de lutbersche en de gereformeerde. Nevens deze drie westersche kerken en de
eene oostersche, die op den §emeeusf aPPeKef van de katholiciteit der eerste «e^en rusten scheidden zich deze nog een aantal secten af. Door zulke scheuringen ver krikt de nieuwe kerkgeschiedenis eene zoo veelzijdige bewe S en MdeaiBging,^ geea tijd vroeger, «aarb.j ook
§70. Begin der wittenbergsche hervorming.
ongeloof en bijgeloof, wereldschgezindheid en antichristendom krachtiger en in grooter omvang dan ooit te voren ontwikkelen. Ook de werkzaamheid der zendelingen verkrijgt nieuwe kracht en bloei. Even als de oude kerk onder de volken van grieksch-romeinsche beschaving, en de middeleeuwsche onder de germaansch-slavische volken, de roeping der missie ontvangen had, zoo moet de nieuwere kerk het evangelie tot de volken aan gene zijde des oceaans brengen, opdat het zijnen loop om en door de wereld voleindige. — De nieuwere kerkgeschiedenis scheidt zich door den westphaal-schen vrede, die een einde maakte aan den strijd der wes-tersche kerken om haar zelfstandig bestaan, in twee helften. De tweede verdeelt zich in drie tijdvakken: 1) tot op het midden der eeuw, — het is de tijd, waarin de kerk
zich nog in hare onbeperkte heerschappij beweegt; — 2) tot in het begin der lyde eeuw, — een tijd, waarin de antikerkelijke rigting zich in den vorm van het naturalismus of rationalismus bijna tot alleenheerschappij verheft, — eindelijk Ö) van het jaar 1814 tot op onze dagen, waarin door een nieuwen omkeer der dingen christendom en kerkelijkheid van nieuwe kracht voorzien in zegevierenden strijd de rationalistische antikerkelijke rigting overwint, om een nog zwaarderen strijd tegen pantheismus, materialismus en communis-mus en in onze dagen tegen het weder versterkte en alle vroegere kracht zijner aanspraken overtreffende ultramonta-nismus te gemoet te gaan.
EERSTE TIJDVAK DER NIEUWE KERKGESCHIEDENIS.
Yan de hervorming tot op den westphaalschen vrede.
1517—1648.
§ 70. Begin der wittenbergsche hervorming.
Het bestuur der goddelijke Voorzienigheid vertoont zich bij geene gebeurtenis der wereldgeschiedenis zoo bepaald, zoo klaar en duidelijk in het oog vallend, als bij de hervorming. Hier vereenigde zich alles op zulk eene wonderbare wijze, greep zoo levendig in elkander tot wederkeerige opbeuring en bevordering, als er noodig was, om aan het groote werk vasten bodem, een veiligen stand, eene gezonde rigting, strenge loutering, krachtige bescherming, meer algemeene erkenning, gelukkigen bloei en blijvenden uitslag te verzekeren. Eene levendige bewustheid des tijds van de gebreken
10
145
14G Eerste tijdvak dar nieuwe kerkgeschiedenis.
der kerk; een diep en algemeen verlangen naar eene hervorming; alle middelen der wetenschap om haar te bewerkstelligen; een paus, zoo zorgeloos en traag als ^ een aflaatkramer, zoo dom vermetel en onbeschaamd als tkize , een beschermer van de jonge plant, zoo vroom, trouw e naauwgezet, zoo aanzienlijk en geacht als fredeeik de wijze; een keizer als kakel V, magtig .n vijamhg genoeg om het louteringsvuur der vervolging te ontsteken maar toch ook te zeer in staatkundige moe.jelijkhedeu gewikkeld, dan ee^ roekelooze en gewelddadige onderdrukking vau het ma^tige streven hem raadzaam of mogelijk zou geweest zijn, duizenc andere personen, omstandigheden, betrekkingen 611 ve™J-kelingen, allen, alsof zij er op berekend waren, ^ he werk op te beuren, te versterken, te bevorderen; — en nu tei regter tijd en ure, op de geschikste plaats en m den meest gepasten kring als hervormer geplaatst - allereeist een godsdienstig genie als luthee, door de zeidzaamste ver-eeniging van alle daartoe noodige eigenschappen en begaafdheden des geestes en des gemoeds, van karakter en van wil
tot het groote werk geroepen, door de Voorzienigheid in een opmerkeiijken levensloop daartoe gevormd en opgevoed, die den geheelen wezentlijken gang der hervorming in zich zelve doorgeloopen, hare goddelijke kracht aan zichzelven ondei-vonden had, en nu niet nalaten kou, om de heiligste en dierbaarste ervaring zijns levens aan de geheele wereld dienst
baar te maken.
T Maarten Luther werd op den iOden nov. 1483 te Eislebeii geboren. Onder de strenge tucht zijner ouders, Q^der de behoeten en ontberingen der armoede groot geworden, pngbijiuiöolaar de universiteit te Erfurt, om in de regtsgeleerdheid te studeren. De plotselinge, treffende dood van een vriend dreet hem in loOo in bet augustüuerklooster te Erfurt. In den grootsten angst voor de zaligbefd zijner ziel zocht hij door eene naauwgezette opvolging van de kloosterwetten, door vasten, bidden en kastijden zijn ge
weten geilst te stellen, maar de inwendige aanvechtingen keerden
altijd sterker terug. Een oude kloosterbroeder nep hem, ^e onder ■/iin zieleang-t en de zelfgekozen martelingen bijna bezweek, den troost van het woord dei belijdenis toe: „Ik gelooi de vergeving der zonden.quot; Nog krachtiger werd hij opgebeurd door de toespraak van /iin edel opperhoofd, den augustijner-provinciaal voor Duitsch-land johannes van staupitz. Deze wees hem den weg der ware boete en des geloofs in den Heiland, die met om ingebeelde zouden aan het kruis gestorven was. Den raad van staupitz volgende las Luther nu ijverig m den bijbel, ^mede m J\^hl.fteili50S atigdstinus en de mystieken der middeleeuwen. In het jaai lou» had hij aan staupitz zijne bevordering tot llüüëlcer^r m de jijs-begeerte aan de nieuw opgengte umvemtdt ^
danken, en hierdoor kwam hij tot eene grondige studie der scho
§70. Begin der wittenbergsche hervorming.
lastieken. Uiterst gewigtig voor zijne verdere levensontwikkeling werd voor hem eene reis naar Rome, die hij in 1510 op last zijner orde ondernam. Verontwaardigd over de godslasterlijke ligtzinnig-heid en zedeloosheid, die hij hier allerwegen bij de geestelijkheid aantrof, onbevredigd door de uitwendige boetedoeningen, waaraan hij zich hier onderwierp, keerde hij terug. Gedurende de geheele reis weêrgalmde het woord der Schrift; „De regtvaardige zal uit den geloove leven,quot; onophoudelijk en krachtig als eene stemme Gods in zijn binnenste, en stortte eindelijk de geheele volheid van den vrede Gods in zijne beangstigde ziel. — Na zijne terugkomst liet STAUPiTz hem geene rust, voordat hij tot doctor in de godgeleerdheid promoveerde (1512) en nu als leeraar der theologie, te gelijk ook als prediker, in Wittenberg optrad. Nu drong hij aan de hand van augustinus steeds dieper door in het regte verstand van de H. Schrift en hare grondleer: de regtvaardiging door het geloof.
II. De prachtlievende paus leg X had, om in zijne geldverlegenheid te voorzien, volgens zijn voorgeven om den bouw der St. Pieterskerk te voltooljen, een algeraeenen aflaat uitgeschreven en het opzigt daarover voor Duitschland aan den keurvorst albeecht van mentz , aartsbisschop van Maagdenburg, opgedragen. Op last van dezen trok een aantal aflaatkramers geheel Duitschland door; voor Saksen was de dominicaner-prior tetzel benoemd, die met voorbeeldelooze kwakzalvers-onbeschaamdheid zijne waar te koop veilde, lutheb leerde de verderfelijke gevolgen van dien schandelijken handel in den biechtstoel kennen en sloeg op den 31sten Oct. 1517 aan de slotkerk te Wittenberg 95 stellingen tegen het misbruik en de verkeerde opvatting van den aflaat aan. Met ongeloofelijke snelheid werden deze stellingen door Duitschland, ja door geheel Europa, verspreid, leg X hield de zaak in het eerst voor eene niets beduidende monnikenkibbelarij. Maar de ontzettende bijval, dien de stellingen vonden, deed hem de zaak anders inzien. Hij daagde in 1518 lüther voor een geestelijk geregtshof te Rome, maar door tusschenkomst van de universiteit en vooral van den keurvorst van Saksen, pkederik den wijze, droeg hij aan zijnen legaat, den kardinaal cajetanus in Augsburg, met uitgebreide volmagt de bijlegging van den strijd op. luthek verscheen voor hem. Hij beriep zich op den bijbel, maar de legaat wilde hem dooide scholastieken wederleggen, eischte onvoorwaardelijke herroeping en stiet eindelijk het „beest met diepe oogen eu wonderlijke speculation in het hoofdquot; trotsch van zich af. lüxhee diende een formeel beroep op den paus in en ontkwam gelukkig uit Augsburg. Nu poogde de kardinaal den keurvorst tegen dun weêrspannigen monnik op te hitsen, maar het blijmoedige en nederige vertrouwen des mans wonnen het hart van den edelen keurvorst.
III. Te Rome gaf men de schuld van den ongelukkigen afloop der onderhandeling aan de eigenzinnigheid van den onhandigen kardinaal. Een schrander wereldlijk man, de pauselijke kamerheer kakel van MiijTiïz, werd daarom naar Saksen afgevaardigd, om den keurvorst (thans na den dood van keizer maximiliaan rijksbestuurder) het eeregeschenk der gewijde gouden roos over te brengen en den strijd in der minne bij te leggen (1519). Deze begon met eene strenge teregtwijzing van tetzel en gedroeg zich jegens luthek
147
10*
148 Eerste tijdvak der nieuwe kerkgeschiedenis.
op de vriendelijkste wijze, lüthek verontschuldigde zijne hevigheid, en schreef een nederigen brief aan den paus, maar bij al zijne toegevendheid hield hij de regtvaardiging door het geloof zonder verdienste der werken vast, beloofde echter te zwijgen, wanneer ook zijne tegenstanders zwijgen wilden. Dit geschiedde evenwel niet. Johannes eck, hoogleeraar te Ingolstadt, een der beroemdste geleerden van zijn tijd, die reeds vroeger met lutheb over diens stellingen strijdschriften gewisseld had, was met een ijverigen aanhanger Vail luthell, andreas bodbnstein van kaklstadt, h00g-
leeraar en prediker te Wittenberg, in twist geraakt, en luther zelf had eene disputatie tusschen luiden voorgeslagen. Deze zou te Leipzig 1519 plaats hebben. Maar de ijdele eck zocht met slechts met deze op handen zijnde disputatie zooveel mogelijk opzien te verwekken, maar sleepte ook door zijne uitdagende stellingen lüthek met geweid in de zaak. eck disputeerde acht dagen lang met karlstadt over den vrijen wil, en verdedigde met overwegende behendigheid, driestheid en geleerdheid het roomsche semi-pelagianismus. Vervolgens disputeerde hij met luther over het primaat van den paus, over boete, aflaat en vagevuur, en bragt hem' zeer in het naauw door het verwijt van hussietische ketterij ; maar luther sprak hem krachtig tegen niet gronden uit de Schrilt eu — kwam tot de overtuiging, dat niet alle hussietische leerstellingen ketterij waren. Overigens schreven beide partijen zich de overwinning toe. Sedert dien tijd ging de gansche partij der liberale duitsche humanisten en ridders (uleich van hutten , fkans van sickingen enz ) tot de zijde van luther over, en bood zich met lijf en ziel, met pen en zwaard, ter zijner bescherming en verdediging aan, — een verbond, dat voor de hervorming op dit oogen-blik wel bevorderlijk was, maar dat haar, zoo Gods Voorzienigheid het niet weder bij tijds ontbonden had, eene geheel verkeerde eu ongoddelijke rigting zou gegeven hebben.
Bij de disputatie te Leipzig was ook een man tegenwoordig, die voor den voortgang der hervorming van het hoogste gewigt werd. Philippus Melanchthon, geboren in 1497 te Bretten in de Paltz, bezocht reeds op zijn iad.e jaar de universiteit te Heidelberg, gaf op zijn lGde jaar eene grieksche spraakkunst uit, werd op zijn 17de magister en op zijn 21ste, door aanbeveling van zijn bloedverwant reuchlin, hoogleeraar der grieksche taal te Wittenberg (1518). Zijn roem verspreidde zich weldra door geheel Europa en verzamelde duizenden toehoorders uit alle landen aan zijne voeten, luther en erasmus wedijverden in het roemen zijner talenten, zijner fijne beschaving en zijner geleerdheid. Hij was een erasmus in hoogeren graad en edeler gestalte, een aanvullend tegenbeeld van luther. Zijn geheele wezen ademde bescheidenheid, zachtheid en goedheid. In kinderlijk eenvoudigen zin gaf hij zich aan de erkende evangelische waarheid over en boog zich in ootmoed onder den krachtiger , meer praktischen geest van luther , die ecliter ook van zijne zijde steeds met den innigsten dank erkende, welken grooten schat God hem en zijn werk in dezen medearbeider geschonken had. — melanchthon schreef aan zijn vriend oecolampadius te Bazel een berigt over de leipziger disputatie, dat toevallig ook eck in handen kwam. Dit veroorzaakte een twistgeschrijf, waarin eck's ijdele zelf-verhelfing, evenzeer als melanchthon's edele bescheidenheid, zich
§ 71. Begin der Wittenhergsche hervorming. 149
aan ieder kenbaar maakte. — Do leipziger disputatie had luther op een wezentlijk vrijer standpunt geplaatst. Hij leerde inzien, dat hij ter halver wege niet kon blijven staan, dat het doorzetten van zijn hervormingsbeginsel, namelijk de regtvaardiging door het geloof, met het hiërarchische stelsel van het pausdom en zijne dogmatische grondslagen onverdragelijk was. Maar bij al zijne niets ontziende onstuimigheid en bij al zijne subjectieve eenzijdigheid, die hij 'in het thans beginnende stormachtige tijdvak zijns levens (1520 en 1521) openbaarde, behield hij toch kalmte genoeg, om het geestelijke karakter van zijn hervormingswerk te bewaren, en de bescherming die hem tileich van hutten en zijne strijdlustige makkers aanboden, vastberaden af te wijzen. Zijn toenmalig standpunt als hervormer legde hij bloot in drie geschriften, die allen in 1520 verschenen. („Aan zijne keizerlijke majesteit en den chris-telijken adel der duitsche natie,quot; „Over de babylonische gevangenschap der kerkquot; (latijn) en „Sermoen over de vrijheid van een christenmenschquot;).
§ 71. Vervolg.
IV. Om de vrachten zijner gewaande overwinning in te oogsten had eck zich naar Rome begeven en keerde zegepralend met eene bul terug, waarin lutheb voor een ketter verklaard, de verbranding zijner' schriften bevolen en hij zelf, wanneer hij niet binnen zestig dagen herriep, in den ban gedaan zou worden (1520). In Saksen oogstte hij echter met zijne bul slechts bespotting in; te Leuven, Maintz, Keulen enz., werden daarentegen luthkr's schriften werkelijk verbrand, luther beriep zich op een algemeen concilie, verantwoordde zich in verscheidene schriften („Tegen de bul van den antichrist,quot; „Over de vrijheid van een christenmenschquot; enz.), en verbrandde in tegenwoordigheid van zeer vele doctoren en studenten op den iOaen dec. 1520 de pauselijke banbul met al de pauselijk-kanonieke regten. — luther had door dezen stouten stap elke achterwaartsche beweging onmogelijk gemaakt; zijn lot zou op den rijksdag te Worms 1521, dien de nieuwe keizer kahel V in persoon wilde bijwonen, beslist worden, frederik de wijze — aan wien het orakel brasmus, door hem geraadpleegd, had geantwoord, dat luther zich in twee dingen vergrepen had, namelijk: dat hij „de kroon van den paus en den buik der monnikenquot; had aangetast — wenschte, dat de moedige monnik zich hier persoonlijk zou verantwoorden. Daartegen protesteerde echter de pauselijke legaat alkander, omdat met iemand, die reeds in den ban gedaan was, niet meer onderhandeld mogt worden; ook de keizer wilde er niet in toestemmen; maar de rijksstenden, die bovendien 101 bezwaren tegen den roomschen stoel inbragten, dreven het door, en luther werd onder verzekering van keizerlijk vrijgeleide naar Worms gedagvaard. Hij wees alle raadgevingen zijner vreesachtige vrienden met christelijken heldenmoed op zijne eigenaardige krachtige wijze af, en verscheen. Terstond na zijne aankomst, op den I7den april, werd hij voorgeroepen. Hij erkende de hem voorgelegde boeken als de zijnen; ten aanzien der geëischte herroeping verkreeg hij op zijn verzoek tijd ora zich te bedenken tot den volgenden dag. In zijne toen afgelegde verklaring onderscheidde hij drie
Eerste tijdvak der nieutoe kerkgeschiedenis.
150
klassen zijner boeken (positieve leerschriften, strijdschriften tegen het pausdom en de papistische leer, strijdschriften tegen bijzondere personen), en verklaarde verder de redenen, waarom hij geen van die allen kon herroepen. Men eischte een rond, bondig antwoord. Dit gaf hij dan ook, verklarende, dat hij niet herroepen kon noch wilde, tenzij dan, dat hij met getuigenissen uit de Heilige Schrift of met andere heldere en klare gronden overtuigd wierde, en sloot toen met de woorden: „Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij! Amen.quot; — Onder de duitsche ridders en vorsten had hij menig gemoed voor zich gewonnen en verscheidenen voor zich ingenomen, maar op den keizer geen gunstigen indruk gemaakt; deze wees evenwel den raad, om den ketter het toegezegde vrijgeleide te ontnemen, bepaald af. Tegen den welgemeenden aandrang zijner vrienden om ook nu nog te herroepen, voerde lutheb Gamaliel's gezegde aan (Hand. 5: 38, 39), en op den 26sten april reisde hij ongedeerd van Worms af. Eerst den '26sten mei, toen reeds velen der vorsten vertrokken waren, werd de rijksban in de scherpste bewoordingen over luthbb en al zijne aanhangers uitgesproken, en valschelijk op den 8sten mei gedagteekend. (Het edict van Worms). Maar luthee was reeds geborgen Door toedoen van den keurvorst had een aantal vermomde ruiters in een bosch bij Eisenach luther's wagen overvallen, hemzelven met geweld weggevoerd en op den Wartburg gebragt, waar hij in ridderkleeding (als jonker geoege) zich vooreerst rustig kon houden. Eeeds hield men hem algemeen voor dood, maar weldra getuigden stoute geschriften tegen de oorbiecht, de kloostergelofte, de mis voor de dooden en tegen den nieuwen afgod van den keurvorst albeecht (die de aflaatkramerij weder toegelaten had), dat li;thee nog leefde. Hij zelf was met de voorzorg van den keurvorst, die hem juist nu uit het werkdadigste leven verwijderde, zeer ontevreden. Hij wilde liever „op gloeijende kolen verbranden, dan hier half levend verrotten.quot; Maar juist deze gedwongene ballingschap redde hem en de hervorming van verderf en ondergang. Zonder de gevaren te rekenen, die de rijksban hem had kunnen berokkenen (en die hem misschien zouden gedwongen hebben, om zich in de armen van uleich van hutten en diens vrienden te werpen), was dit gedwongen verblijf op den Wartburg voor luthee en zijn werk hoogst zegenrijk en gewigtig. • Vooreerst had de ontwikkeling zijns levens hem in gevaar gebragt, om in den onstuimigen aandrang tot daden zich van den weg van bedachtzame positieve reformatie te verwijderen. De rust op den Wartburg spoorde hem aan tot een bedaard, grondig en bedachtzaam onderzoek van zich zeiven en van zijn werk, waartoe hij midden onder de stormen des openbaren levens den noodigen tijd niet zou gevonden hebben, — en het fanatismus der wittenbergsche beeldstormers, alsmede de dweeperij der zwickau-sche profeten, die hij thans geheel onbevooroordeeld en zonder er deel in te nemen gadeslaan en beoordeelen kon, toonden hem in een afschrikkend spiegelbeeld, waartoe hij zelf met zijn werk had kunnen afdwalen. Ook was zijne theologische kennis nog niet tot die rijpheid, omzigtigheid en helderheid gekomen, die hij tot voortzetting van zijn begonnen werk noodig had, want nog kleefde in vele opzigten een eenzijdig subjectivismus hem aan. Van het slopen kon hij nu overgaan tot het opbouwen, en door ongestoorde beoefe-
§72. Verbastering en zuivering der wittenbergsche hervorming. 151
ning der Heilige Schrift zijne godsdienstige kennis uitbreiden, louteren en bevestigen. Vau zeer bijzonder gewigt was ook dit nog, dat hij op den Wartburg het plan vormen en gedeeltelijk (ten opzigte van het Nieuwe Verbond) ook nog uitvoeren konde, om de geheele Heilige Schrift te vertalen.
§ 72. Verbastering en zuivering der wittenbergsche hervorming.
Gedurende luther's afwezigheid van Wittenberg was de reformatie met rassche, zelfs te rassche schreden voorwaarts gegaan en verdwaalde spoedig in de wildste dweeperij. Maar Luther ijlde derwaarts, overviel de beweging, en bragt ze weder op den goeden weg. De dweepers weken uit Wittenberg terug, maar zetten hunne woelingen elders voort. Gelijktijdig dreigde der hervorming nog van een anderen kant gevaar. De godsdienstige beweging toch, welke van luthee uitging, trof zamen met een tweevoudig politiek drijven, met den strijd der duitsche ridders tegen de vorsten en met het oproer der duitsche boeren tegen den adel, en kwam in gevaar, om met hen vereenzelvigd te worden en met hen onder te gaan. Doch luthee stond als een muur tegen alle verzoekingen, en ook deze gevaren dreven voorbij. — luthee en melanchtojst arbeidden nu beslister aan een positieven grondslag der hervorming: de een vooral door zijne bijbelvertaling (het N. T. verscheen x-eeds in 1522, het O. T. allengs later, de volledige bijbel eerstin 1534 bij hans lufpt); de ander door zijne baanbrekende geloofsleer {Loei communes rerum theologicarum) en zijne voorlezingen over den brief aan de Romeinen
I. Karlstadt en de Zwickauer Profeten. — Op eene zamenkomst der Augustijners te Wittenberg werd tot de opheffing der bedelarij en de afschaffing der mis besloten. Sommige priesters, onder hen ook karlstadt, traden in den echt. Daarbij bleef het echter niet. Een augustijner monnik, gabriel didymus, en nog meer kaelstadt, fanatiseerden het volk en de studenten, die onder hunne aanvoering zich de ruwste geweldenarijen veroorloofden. Men stoorde kwaadwillig de openbare eeredieust, om de „afgoderijquot; der mis niet langer te dulden, wierp de beelden uit de kerken, verbrijzelde de altaren, en wilde den geestelijken stand met de geheele theologische wetenschap afgeschaft hebben. Te gelijk begon ook te Zwickau zich een dweepzieke geest te openbaren. Aan het hoofd der beweging stonden nicolaas storch en maecus stübneb, die zich op onmid-delijke goddelijke openbaringen beroemden, en thomas münzkr predikte het nieuwe evangelie van den kansel. Door krachtige maatregelen in hunne pogingen gestuit, vertrokken de zwickausche profeten naar Wittenberg, verkondigden aldaar hunne openbaringen en ijverden vooral tegen den kinderdoop. De verwarring nam in Wittenberg dagelijks toe; de vijanden der hervorming juichten,
Eerste tijdvak der nieuwe kerkgeschiedenis.
melanchthow was radeloos, de keurvorst als door den donder getroffen. Dit kon lutheb niet langer verdragen. Tegen het uitdrukkelijk bevel van den keurvorst verliet hij op den 3aen maart 1522 den Wartburg, schreef een heldhaftigen brief aan den keurvorst en verscheen opentlijk in Wittenberg. Eene week lang predikte hij dag aan dag tegen de dweepers en werd den hevigen storm volkomen meester. De Zwickauers verlieten Wittenberg, kaelstadt bleef, maar hield zich een paar jaren lang stil.
II. Frans van Sickingen. — Allereerst was het een privaat twist geheel op middeleeuwschen trant, toen feans van sickingen in 1522 den keurvorst en aartsbisschop van Trier met een schitterend leger in zijn land bezocht. Maar nog andere belangen deden de geheele ridderschap de partij van van sickingen kiezen. Zijn tegenpartij was prelaat en verklaard vijand der hervorming; hij was vorst en lid van de rijksstenden. In beiderlei opzigt bestreed van sickingen hem en riep hem in naam van godsdienst en vrijheid des rijks tot deelneming aan den strijd. Gaarne had hij ook den geweldigen monnik van Wittenberg tot bondgenoot gehad, maar hiertoe was lutheb niet te bewegen. De onderneming van van sickingen liep ongelukkig af. De keurvorst van den Paltz en de jonge landgraaf van Hessen ijlden hunnen in het naauw gebragten buurman te hulp. De ridders werden afzonderlijk overwonnen, van sickingen stierf aan eene doodelijke wond onmiddelijk na de inname van den platgeschoten Ebernburg (1523). De magt der ridderschap was geheel verbroken. Wel had de hervorming in haar een moedigen en krachtigen beschermer verloren, maar zij zelve was gered
lil. Thomas MUnzer en de boerenoorlog. — Te Wittenberg was de geest der dweeperij gelukkig overwonnen. Maar in een groot gedeelte van Duitschland heerschte eene daarmede verwante, maar nog veel uitgestrekter en gevaarlijker gisting. De uit Wittenberg verjaagde profeten met nog andere dweepers en woelgeesten ondermijnden alle bestaande orde in kerk en staat. Aan het hoofd der woelgeesten plaatste zich thomas münzer , een man van uitstekende begaafdheden en brandenden ijver. De wittenbergsche reformatie werd niet minder door hem gesmaad, dan het pausdom. Niet het woord der schrift maar de geest moest het beginsel der hervorming zijn; niet slechts al het kerkelijke, maar ook al het wereldlijke, moest vergeestelijkt worden en een nieuwen vorm ontvangen. De leer der evangelische vrijheid des christens werd op de grofste wijze uitgelegd, de sacramenten werden veracht, de kinderdoop gesmaad, en alle gewigt aan den voorgewenden doop des geestes toegeschreven. Met deze godsdienstige geestdrijverij mengde zich nog een staatkundige vrijheidszwijmel. Ook van den zeer onderdrukten lijfeigenen boerenstand maakte zich de gisting meester, en verwekte hier eene openbare muiterij, die in den zoogenaamden boerenoorlog onderdrukt werd (1524—1525). Het oproer breidde zich vooral over Zwaben, Frankenland en Thüringen uit. münzer en anderen stookten het vuur door hunne fanatiserende predikatiën en apocalyptische voorspellingen aan. luthbr gevoelde medelijden met het lot der onderdrukte boeren, raadde in den beginne alle gewelddadige maatregelen af en drong aan op eene spoedige vervulling hunner regtmatige eischen. Maar toen het toenemende fanatismus van den opstand alle bemiddeling onmogelijk maakte en de ergste gruwelen
152
§ 73. Voortgang der hervorming in Duitschland tot 1529. 153
gepleegd werden, maande luthek zelf de vorsten tot krachtige, meedoogenlooze onderdrukking van het oproer aan. Bij Francken-hausen werden de oproerlingen geheel vernield, münzer zelf werd gevangen genomen en onthoofd.
§ 73. Voortgang der hervorming in Duitsnhland tot 1529.
I. karei, V had op den rijksdag te Worms in de benoeming van eene uit de stenden gekozen rijkscommissie te Neurenberg moeten bewilligen, aan welke gedurende de afwezigheid des keizers het hoogste bestuur van het rijk was opgedragen. Ofschoon Ferdinand, 's keizers broeder, in deze commissie het voorzitterschap bekleedde, vormde zich weldra in haren schoot eene meerderheid, die de hervorming openbaar begunstigde en bevorderde. Zoo kon er dus geene sprake van zijn (ten minste in Duitschland), om het edict van Worms ten uitvoer te leggen, en de hervorming breidde zich tot het jaar 1524 ongehinderd uit. leo X stierf in 1521. Op hem volgde ADRiAAN VI, een handwerkerszoon uit Utrecht, een eerlijik en ernstig man, zonder eenige staatkundige bedrevenheid, en d e er even veel belang in stelde, om de luthersche ketterij te onderdrukken , als de erkende misbruiken in kerk en curie te herstelle11. Hij regeerde twee jaren, zonder of in het eene of in het andc-e zijn doel in het minst bereikt te hebben, olemens VII volgde hem op (1523—1534) en was het tegenbeeld van zijn voorganger. De rijksdag van Neurenberg in 1524 deed wel de hervormingsgezinde rijkscommissie vallen; maar des te meer voegden de evange-lischen zich in zaken van godsdienst bij elkander. Het besluit van den rijksdag verlangde een vrij concilie in eene duitsche stad en beloofde het edict van Worms „zooveel mogelijkquot; na te komen. Daarentegen bragt de pauselijke legaat campegius op het Convent te Regensburg (1524) een verbond tusschen ferdinand van Oostenrijk en de zuid-duitsche bisschoppen tot stand, ter handhaving van het oude geloof en ter letterlijke uitvoering van het edict van Worms. In Beijeren, Oostenrijk en het onder oostenrijk-sche heerschappij staande Wurtemberg werden van nu af bloedigè vervolgingen tegen de evangelischen begonnen. Van den anderen kant ging echter de landgraaf philip van HESsen nu ook met al de kracht en volheid zijner jeugdige geestdrift opentlijk en vastberaden tot de hervorming over. Hij drong, tegenover' het verbond van Regensburg, op een verbond van bescherming eu verwering tusschen de evangelische stenden aan, waartoe echter de keurvorst johan weinig genegen was, en waartegen de wittenbergsche theologen zich in een gevraagd advies uitdrukkelijk aankantten, omdat de zaak van God geene vleeschelijke bescherming noodig had. Evenwel kwam toch bij tót dagelijks toenemend gevaar een defensief verbond tusschen den landgraaf en den keurvorst in Mei 1526 te Torgau tot stand, waarbij later zich nog andere evangelische stenden aansloten. — De keizer was ondertusschen in uiterst moeijelijke staatkundige verwikkelingen geraakt, de rijksstenden drongen op eene kerkverbetering aan, het verbond der evangelische stenden boezemde ontzag in, en op deze wijze kwam het op den rijksdag te Spiers (augustus 1526) tot het voor de hervorming zoo gunstige
Versie tijdvak der nieuwe kerkgeschiedenis.
rijksdagsbesluit: dat tot op een algemeen (duitsch) concilie ieder der rijksstenden ziek ten aanzien der hervorming zoo zoude gedragen, als hij het voor God en den keizer geloofde te kunnen verantwoorden II. Er volgde nu een tijd van driejarige openbare rust, waarvan de evangelische stenden voortreffelijk gebruik maakten, om het kerkwezen in hunne landen te regelen. Onder den nieuwen keurvorst johan den bestendige (1525—1532} ging Keur-Saksen voor. melanchïhon ontwierp in de visitatie-artikelen eene instruktie voor eene kerkvisitatie, die in 1529 door geestelijke en wereldlijke raadsleden ten uitvoer gelegd werd. luthee had bij deze gelegenheid bedroevende ervaringen van de onwetendheid des volks en der leeraars, wat hem aanleiding gat' tot het opstellen va» den grooten en kleinen Catechismus. Om het opzigt over kerken en scholen te houden werden superintendenten aangesteld, terwijl men tevens eene saksische kerke orde vaststelde, die het voorbeeld voor de organisatie der overige duitsche laudsker-ken werd. — Onder de duitsche vorsten toonde, na de Leipziger disputatie, die hij bijgewoond had, hertog g-eokge van saksen (j 1538) den meesten ijver voor de onderdrukking der reformatie , — na hem de aartshertog eeedinand , de broeder des keizers De eerste bloedgetuigen der evangelische waarheid waren twee jonge monniken uit het augustijuerklooster te Antwerpen: