AAN OEN llOfKiKURVVAAUniï.M IIKKK
Bisschop oan llnarhm.
^ s f
li
gt;%
^/5'
AAN DEN
IIOOGREKWAA IM)KN ilKKK
liistc/o/j van Haarlem,
DOOK
Med. (loot,.
Hoog Eerwaardig lieer!
Toen ik ten vorige jare de vrijheid nam Uw Hoog Ew. bekend te maken met de willekeurige wijze, waarop in vele gevallen door den pastoor alhier wordt gehandeld, werden te gelijker tijd door mij eenige feiten, die ik daartoe gewichtig genoeg achtte, aan Uwe beoordeeling onderworpen.
Zij bestonden in :
lrao. Eenc openbare weigering van de H. Communie;
2'lu. Eene beleedigende persoonlijke qualificatie gedurende cene preek ;
.'i10. Eene publieke erkenning dat de gelden, die ten behoeve der armen bij de gemeentenaren worden opgezameld, niet uitsluitend voor die armen worden besteed;
é'0. De verkondiging dat do TL maagd, na haren dood, met ziel en ligchaam is gezeten naast de 11. Drievuldigheid (sic) en aan de regter-hand haars Zoons. (1)
Het sub. n0. 1 vermelde feit betrof cene dienstbode, die, toen zij op paasch-ntaandag met de overige
1
Zie oiiiti'cnl iln iiiulnikking „ naasi de II. Drievuli/ifiheiilquot; do noot op pag. 17.
geloovigen de communiebank naderde, daarvan door den pastoor tot viermalen teruggeduwd, en alzoo verhinderd werd hare paasch-communie te houden.
De pijnlijke indruk van deze handtastelijkheid werd verdubbeld, door de omstandigheid, dat de pastoor gedurende deze scène de kelk, waarin zich de geconsacreerde hostiën bevinden (de zoogenaamde pixis) in de hand hield, terwijl de dienstbode het bewijs, dat zij den vorigen dag de absolutie van een der naburige geestelijken ontvangen had, — dus communiceren mogt — ter aanbieding gereed had.
Zulk eene publieke communie-weigering werd „ ten allen tijdequot; voor eene zeer gewichtige zaak gehouden, zóó zelfs, dat zij hoogst zelden plaats vindt.
Alle theologanten zonder onderscheid, houden die, — behalve waar het publieke zondaren geldt, — voor ongeoorloofd.
Ter staving van deze bewering zij het mij vergund de Institutiones dioecesis Lugduaensis (tom. IV, cap. VIII art. 1) hieronder af te schrijven, cn de hollandsche vertaling naast den oorspronkelijken tekst te plaatsen.
Quaer. — An peccatori-bus publicis concedenda sit Eucharistia ? Reap. — Illud prohibitum esse istis Christi ver- |
Vraag. — Is het geoorloofd aan publieke zondaren de H. Communie uit te reiken ? Anlw. — Dat is ongeoorloofd volgens de woor- |
bis: „ Nolite dare sanctum canibus.....quot; Sed in ea re maxima opus est pruden-tia, et summopere caven-dum ne pro erimine publico habeatur, quod vel paucis cognitum sit, vel rumoribus incertis, disseminatum, vel sola credulitate aul. impe-ritia aut etiam malignitate fundatum. Crimen publicum haberi non debet, nisi quod nulla tergiver-satione celari potest ctnullo juris suffragio excusnri. Quae/'. — Utrum Eucha ristia peccatoribus occultis, eam publico petentibus, con-ferri debet ? Resp. — Concedendum esse : |
lmo. Quia ita nos suo den van Christus: „Wilthet heilige niet aan de honden geven.....quot; Maar in deze zaak is de uiterste voorzichtigheid noodig, en moet men er zich wel voor wachten, voor eene openbare misdaad te houden, wat óf aan weinigen bekend is, óf door onzekere geruchten verspreid, óf wat alleen gegrond is op lichtgeloovighcid of kwaadwilligheid. Men mag alleen voor openbare misdaad houden, hetgeen door geen tegenspraak verborgen kan gehouden worden, en door niets kan worden gerechtvaardigd. Vraag. — Moet de, II. Communie aan geheime zondaars, die haar in 't openbaar vragen, gegeven worden? Antio. — .fa : fen eerste, omdat Christus ons alzoo door zijn voorbeeld geleerd |
4
exemplo Christus docuit, qui proditorem Apostolum quom novcral; scclus atro-cissitnuin meditantcm ad sui corporis ct sanguinis communionetn admisit: „ Ideo Christus Judam nou „ rcpuiit a communione,quot; ait St. Thomas „ ut daret „ exemplum tales peccato-„ res occultos non esse ab „ aliis sacerdotibus expol-„ leiulos.quot; ^110. Quia sacerdos, ut minister publicus commu-nia ecclesiae bona dispen-sare debet, non juxta pri-vatam scd puhlicam noti-tiam; alioquin inmuneris incommodis aditus pateret; quot enim homines, etiam moribus integerrimi a communione abstinerent, ne ab improbo ministro rejiceren-tur, in cujus odium incur-rissent ? Quot expellercn-tur, non quia mali, sed quia parocho displicerent ? |
heeft, daar hij den apostelverrader lt;ot de nuttiging van zijn lichaam en bloed toeliet, wetende dat deze van den snoodsten misdaad zwanger ging. „ Daaromquot; zegt de H. Thomas „ heeft „ Christus, Judas de com-„ munie niet geweigerd, om „ daardoor aan de andere „ priesters het voorbeeld „ te geven zulke geheime „ zondaren niet te weren.quot; Ten tweede: omdat de priester ais openbare bedienaar, de aan allen gemeenschappelijk tocbe|ioorende genade-middelen der kerk, niet naar zijne eigene bijzondere wetenschap, maar naar die van de algemeene bekendheid vermag te weigeren; want dat anders de deur open zoude worden gezet voor ontelbaar ongelegenheden. Iloevele men-schen toch, van zuivere zeden, zouden zich niet van |
rik—-»
Quot propter levius crimen rtjecti in suspicionem gra-vioris noxae vcnirent, dc qua ne cogitassent quidem? |
de communie onthouden, om niet afgewezen te worden door een onwaardigen priester, wiens haat zij zich op den hals hadden gehaald? Hoevelcn zouden niet teruggezonden worden, niet omdat zij slecht handelden, maar omdat zij den pastoor mishaagd hadden ? Hoeve-len, die om een licht misdrijf afgewezen werden, zouden niet verdacht gehouden worden van een zwaarder kwaad, dat zij zelfs niet gedacht hadden te bedrijven ? |
Ziedaar de praktijk der kerk, volgens de handleiding der Christelijke wetenschap voor 't bisdom van Ljon.
Hoe ongunstig steekt, bij die omzichtige kieschheid barer voorschriften, de zoo even vermelde handelwijze van een pastoor in het bisdom van Haarlem niet af?
't Is waarlijk als of zo daar geschreven staan, om de handelingen van den medemblikker pastoor, ten opzichte der bedoelde, door niemand ooit voor eenc publieke zondares gehoudene dienstbode, te veroor-deelen ; die slechts tegen zich heeft, dat zij zich niet
6
uaar des pastoors goeddunken wilde kleeden, en ZEW. haar niet heeft kunnen dwingen buiten 's tijds eene dienst ie veriaten, waarin üij door de regenten van het weeshuis, waar /ij als kind verpleegd werd, voor den tijd van een jaar verhuurd was geworden.
Gedurende vier achtereenvolgende Zondagen, daverde in den letterlijken zin des woords de kansel (men moet zoo iets bijgewoond hebben om het te kunnen gelooven, maar de geheele gemeente is ddar om het te getuigen) ten einde én de halsstarrige dienstmaagd die hare dienst niet verkoos te verlaten, én de koppige familie die haar niet verkoos Ie laten gaan, benevens al degenen die verdaciit werden beiden in haar verzet tc stijven, ten toon te stellen. Alle inti-midatie-middelen werden aangewend; ja, zelfs werd, bij niet-onderwerping, bedreigd met openbaarmaking van kleine fouten van de vroegere jeugd, waarop wel werd gezinspeeld, doch die niet werden genoemd.
Nadat nu alle deze zedelijke — eigenlijk onzedelijke — middelen geen doel getroffen hadden, werd de sterke arm der openbare macht ingeroepen, (en einde de dienstmaagd met geweld uit hare dienst te verwijderen. Deze echter stelde na gehouden instructie, door kantonrechter, officier en procureur-generaal van Noord-Holland, de dienstbode zoowel als de familie in 't gelijk; en over de.a pastoors en der regenten gedrag in dezen verontwaardigd, zeide zij hare bescherming aan de eerden tegen de laatsten toe, waar-
7
door aan al flat onwettig dwingen en pogen voor goed ecu einde gemaakt werd.
Onmachtig langs dien weg verder iets tegen haar te ondernemen, werd daarop de toevlucht tot de hierboven vermelde owjeoorloofde communie weigering genomen ; en werd zij niet omdat zij het verdiend, maar omdat zij den pastoor mishaagd had, van de communie letterlijk lerug gestooten.
De sub. nquot;. 11 bedoelde zaak betrof eene beleedi-gende qualificatie, in eetie gehoudene preek toegevoegd aan den schrijver van zeker bericht in de Purine render courant, over den gunstigen afloop der binnen de stad Medemblik gedurende de maand September gehoudene landbouw-tentoonstelling, en van de daarmede in verband staande volksfeesten.
üe laatste regelen van dat bericht, die vooral des pastoors toorn schenen te hebben opgewekt, luidden : „ Moge de geest van eensgezindheid en „ samenwerking waardoor zich de teiitoonstel-„ ling en alle feestelijke bijeenkomsten onder-„ scheidden, steeds tusschen de inwoners van „ Medemblik en die der omstreken blijven be-„ staan, üe van alom saamgevloeide menigte „ heeft door hare humane houding gedurende ., drie drukke dagen het bewijs geleverd, dat „ zij hare vrijheid kan gebruiken zonder die te
8
„ misbruiken, ten gevolge waarvan de aanwe-„ wezige rijks-veldwachters meer als commissa-„ rissen van orde dan als politic-beambten „ dienst hebben behoeven te doen, en er bij „ de autoriteiten geenerlei klacht is ingekomen „ over vechtpartijen, losbandigheid of ongere-„ geldherlen van weiken aard ook.
„ Men vergelijke met dezen uitstekenden geest ,, vau orde, gedurende de volksfeesten van 1870, „ die van 100 ja zelfs maar van 50 of van 25 „ jaren geleden, en de beste weerspraak is ge-„ leverd aan hem, die er een zeker genot in „ schijnt te stellen, én onzen tijd én onze zeden „ als geheel verdierlijkt, ja slechter dan ooit de „ vorige, te bespreken of liever te belasteren.quot;
En ter oorzake dezer vergelijking tusschen het heden en het verleden, werd de steller die de stoutheid had met den pastoor van Medemblik in de appreciatie van den tijd waarin zij beiden leven, van gevoelen te verschillen, op den volgenden Zondag niets meer of minder genoemd dan :
„ Een kanker voor de gemeente, wien elk, „ die oj) den naam van goed katholiek te „ zijn aanspraak wilde maken, zijn huis te ,, ontzeggen had.quot;
Daar een der in de kerk aanwezigen, algemeen als de man bekend stond, die in zijne (jualiteit van lid
9
van het landbouw-bcstuur dat booze stuk had ingezonden, bevatte deze qualificatie en injunctie eene niet te ontkennen verregaande personaliteit, en te gelijk eene overtreding der kerkelijke voorschriften, die volgens het concilie van Keulen van 15;}6 den verkou diger van Gods Woord gebieden, dat :
„ Hij zich geheel en al hebbc te onthouden „ van kwaadspreken en kinderachtige beuzel-,, praat; dat hij zuiver en oprecht dat woord, „ zoo als het door de katholieke kerk is goed-„ gekeurd, zal verkondigen; dat hij geweldig en „ scherp in het berispen van misdrijven zal zijn, „ zóódanig echter dat hij niemand persoonlijk „ zal kunnen kwetsen, veel minder aanduiden,quot;
Het derde feit waarop ik Uw Hoog Ew. aandacht meende te mogen vestigen, bestond in de aansporing lot meerdere ja tot verdubbelde winterinschrijvingen ten behoeve der armen, aangezien, zoo luidde het motief:
„ Heeren armmeesters, ten gevolge; der aan-„ koop van een geschikt gebouw en daarnaast „ gelegen erf, bestemd tot de oprichting en „ daarstelling eener bijzondere E. K. school, „ gedurende het afgeloopen jaar tot dubbele „ uitgaven waren verplicht geworden.quot;
1*
10
Ik meende steeds, — en wie niet met mij ? — dat gelden, ten beiioeve der armen aan hunne verzorgers verstrekt, nitslnitend voor dat doel besteed moesten worden, en daaraan, „ onder welk voorwendsel ookquot;, niet inocliten worden onttrokken. Nu is naderhand wel beweerd, dat die heeren armmeesters alleen in naam koopers en eigenaars der aangekochte panden waren, en dat de kooppenningen niet uit hunne administratie doch van elders verstrekt werden; maar, wat betee-kende dan, als dat waarlijk zoo is, de aansporing tot dubbele liefdegiften ter wille hunner behoeftigen ?
Uw Hoog Eerw. heeft kunnen goedvinden mij, op op een herhaald schrijven, ten opzichte dezer drie feiten te antwoorden :
„ Dat liet U gebleken was, dat ook in deze „ zaak, zoo als meestentijds het geval is, het „ „ hoor en wederhoorquot; zijn nut had : dat Uw „ Hoog Ew. gemeend had zich van antwoord „ te moeten onthouden en te berusten in de „ hoop dat geene gegronde reden tot aan-„ klacht zoude gegeven worden.quot;
Ik moet Uw Hoog Ew. openhartig bekennen, dat bovenstaande regelen door mij met verbazing gelezen werden.
11
Hoe !..... mijne aanklacht was niet gegrond, en liet
„ hoor en wederhoorquot; was door den bisschop, wiens autoriteit ter beslissing was ingeroepen, in dezen toegepast ?
Ik twijfelde óf ik wel juist gelezen, dan of ik het gelezene wel goed begrepen had.
Maar ja! 't was zoo; en 't bleef zoo; het stond er; én, ik had het gelezene goed verstaan.
Juist omdat het „ hoor en wederhoorquot; vooral de plicht is van hem die door zijne betrekking geroepen is geschillen te beslechten, had ik Uw Hoog Ew. — ik ben zoo vrij u hieraan te herinneren — verzocht den pastoor en mij in „ eikaars bijzijnquot;, voor eene door Uw Hoog Ew. aan te wijzen autoriteit, te doen hooren.
Eerst dan, nadat aan dit verzoek voldaan was geworden, had er van een „ hooren en wederhoorenquot; sprake kunnen geweest zijn.
Wat, zou men toch wel zeggen van eene rechtspraak, waarbij de beschuldigde afzonderlijk bij den rechter werd toegelaten, terwijl aan den klager de gelegenheid met werd gegeven om óf de ontkenning, of de verschooning zijner tegenpartij door repliek of getuigen te weerleggen ?
Zoude zulk eene rechtspraak niet met eene rechts-weigering gelijk staan ?
De „ feitenquot;, door mij ter Uwer kennisse gebracht en aan Uwe beoordeeling onderworpen, zijn óf waar, óf ze zijn het niet.
12
Zijn zo ivaar, eu beu ik in staat zc dooi' getuigen te staven, dan heeft de pastoor volgens alle kerkelijke wetten bestraffing, minstens berisping, verdient.
Zijn zc het niet, óf zijn ze overdreven voorgesteld, óf kunnen ze niet door geloofwaardige getuigen gestaafd '
worden dan moet ik, — de beschuldiger — dc schadelijke gevolgen van de ten onrecht ingebrachte beschuldiging dragen.
Maar! als Uw floog Ew. „ steedsquot; handelt, zooals U Hoog Ew. in dezen gemeend heeft te moeten handelen, dan is er voor den leek geen kans óóit eenig herstel van eenig onrecht, hem door een geestelijken aangedaan, te erlangen.
Wordt nu niet door die handelwijze een vrij algemeen heerschend gevoelen bij den eersten op nieuw gewettigd, namelijk dat men zich liefst de moeite maar sparen moot om zich, met klachten over een geestelij-kon tot eene hoogero geestelijke autoriteit te wenden,
aangezien, laatstgenoemde den eerstgenoemden, togenover hem, steeds, zoo als men dat gewoonlijk uitdrukt, X
de hand boven het hoofd houdt.
Hoog Ew. Heer! Als een priester zich, door drift vervoerd, schuldig maakt aan misbruik van macht,
gezag en plaats, om óf den geloovige datgene te onthouden waarop hij recht heeft, óf om hem, zonder gevaar van tegengesproken te zullen worden, gedurende de godsdienstoefening te honen, is dat dan niet eene bedenkelijke zaak?
13
Er wordt evenwel door vsijne individuëe.le handeling nog geen smet geworpen op de. kerk wier dienaar hij is j hij werpt die smet nog slechts op zich zeiven.
Want evenmin als elke andere maatschappij, kan de kerk instaan voor de onrechtmatige handelingen harer dienaren; zulke handelingen kunnen, daar het geïsoleerde feiten zijn, hersteld of geboet worden.
Maar oneindig hedenkelijker is het, als hel gezag, als de overheid berust in een onrecht door wien ook gepleegd, en meer acht slaat op den stand van den bedrijver dan op de euchen der rechtvaardigheid.
Dan zou men met reden Hamlet kunnen nazeggen : „ There is some thing rotten in the state of Denmark.quot;
Stel eens, Hoog Ew. Heer, dat aan V door eenig rechterlijk ambtenaar onrecht ware aangedaan : dat gij, benadeeld of belasterd. Uw toevlucht zoeken moest bij X den hoogeren rechter : dat deze. Uwe klacht die ge
aannaamt door getuigen te kunnen staven, gehoord hebbende, U verder niets doet weten, maar eindelijk na eene herhaalde klacht antwoordt:
„ Ik hch uw tegenpartij gehoord.quot;
„ Het nut van het hoor en wederhoor is mij ook in dezen gebleken.quot;
„ Uw klacht was niet gegrond.quot;
„ Zoudt gij Bisschop en geestelijke overheid, zulk
14
eene wijze van rechtspreken door een wereldlijke overheid billijk achten ?
Zoudt gij die kunnen beamen, óf wel, zoudt gij die vcroordeelen ?
Zoudt gij, Nêerlands burger, en als zoodanig beschermd door eene wet die, omdat zij recht aan allen waarborgt, van hare dienaren eischt dat zij in waarheid zullen „ Jiooren en wederhoorenquot;, zoudt gij in de bitterheid van uw hart niet zeggen :
„ Waarlijk ! Tegen over een rechterlijk amb-„ tenaar kan de geestelijke in Nederland geen „ recht verkrijgen, daar 't schijnt dat redders „ elkaar steeds tegenover den priester de hand „ boven 't hoofd houden.quot;
En als Uw Hoog Ew. zoo klaagde, zou men u dan van „ klagen ten onrechtequot; kunnen beschuldigen ?
Maar !..... heb ik dan niet evenzeer recht mij tegen
over V te beklagen ?
Is er wel éénig onderscheid, in Uwe handelwijze ten mijnen opzichte die werkelijk plaats vond, en de handelwijze welke ik slechts veronderstelde?
Geen getuige toch, is door U opgeroepen of gehoord om mijne beweringen te staven, ze ,, waarquot; of „ onwaarquot; te maken. De beklaagde is eenvoudig in kennis gesteld van de klachte, heeft daarop kunnen antwoorden óf zoo als hij dat verkoos, óf, zoo als hij het in
15
't belang zijner zaak noodig oordeelde, en repliek was onmogelijk te leveren.
Maar misschien voegt Uw Hoog Ew. mij toe :
„ Gij maakt geen onderscheid tusschen eene „ geestelijke en eeue wereldlijke overheid; gij „ vergeet, dat een bisschop geen gewoon rechter „ is of daarmede gelijk gesteld mag worden.quot;
Neen Hw. Bisschop ! ik vergat dat niet; en omdat ik dat niet vergeten kon, moest ik mij te eer overtuigd houden, dat een hoogepriester van eene geestelijke maatschappij die zich de volmaakte noemt, (1) méér dan de rechter eener wereldlijke, die zich dat voorrecht niet toeschrijft, recht aan elkeen, óók, aan den leek tegen den geestelijke, behoorde te verleenen, en ook verleenen zou.
liet is volkomen waar, lastig is liet, om zoo talrijke klachten waarvan zeer vele maar al te dikwijls ongegrond zijn, aan te hooren.
Maar, behoorde het wel lastiger te zijn voor den vertegenwoordiger der zich de volmaaktheid toekennende geestelijke maatschappij, dan voor die eener zicli niet zoo volmaakt achtende wereldlijke, ongegronde klachten in ontelbare zaken aan te nemen, te onder-
Ecclesia est vein iicrfectaquc sucietas, enz. Zie ; stelling XIX van don Syllabus.
16
zoeken, in waarheid te „ hooreu en te wederhoorenquot; door het oproepen en confronteren van getuigen, liever dan gevaar te loopen, al ware het ook in slechts eene gegronde verongelijking, géén recht te doen ?
Maar ! liet prestige van den geestelijken stand zou cr onder kunnen lijden, — zoo hoorde ik wel eens beweren, — wanneer een bisschop zoo maar van alle klachten, waarmede de lecken hem tegen hunnen pastoor zoo vaak lastig vallen, notitie wilde nemen.
Hoe nu! moet prestige in stand gehouden worden door rechtsweigering; of zal het niet juist des te beter gehandhaafd worden, hoe „ onwrik-„ laarder, hoe levendiger de overtuiging der geloovigen „ gevestigd isquot;, dat bij den bisschop, recht, nóg onkreukbaarder, als dat kon zijn, tc verkrijgen is, dan bij den wereldlijken rechter ?
Zal het prestige der geestelijkheid juist niet éér verloren gaan, als de leek door ervaring leert, dat voor hem, zelden voldoening te erlangen is, tegen den overmoed en de willekeur van den priester; en wel zóó, dat hij zich ten laatste liever zal getroosten het hoofd te buigen en zich véél te laten welgevallen, dan als klager bij eene hoogere geestelijke autoriteit op te treden ?
Neen bisschop ! ik kan niet vergeten dat Nederland ons beider vaderland is; dat zijne wetten, wier grondtoon billlijkheid is en humaniteit, voor beiden even verplichtend zijn; dat we, gij zoo wel als ik, zoo gelukkig zijn geregeerd te worden volgens de „ moderne
17
staats-bcgnppenquot; der 19'le eeuw, en, Gij zoo wel als ik mogen er God voor danken, geen onderdanen van een vorst die de beginselen van „ Eneydicaquot; en „ Syllabusquot; als zijne regerings beginselen huldigt; — dat we beiden, willen we goede, ware nederlanders zijn, die naam en hoedanigheid waardig, ook die nederlandsehe billijkheid en humaniteit jegens alle medeburgers in toepassing moeten brengen, welke de staat, — al matigt zij zich de volmaaktheid niet aan, — toepast jegens ons allen zonder onderscheid.
De aanleiding tot de laatste maar niet onbelangrijkste zaak, belangrijker dan de vorige, omdat het de leer der kerk zelve geldt, vond ik in eene der leerredenen door den pastoor alhier in de maand October 11. gehouden, waarin gezegd werd :
„ Dat de h. maagd na haren dood met ziel „ en lichaam opgenomen is ten hemel, zit-,, tende naast de li. Drieëenheid en aan de „ rechterhand van haren Zoon.'' (1)
Aan tic rcglcrhand liaars Zuons is nog lo verstaan, tiaar CilitiSTUS lichamelijk in don lien.cl tegenwoordig is; maar ycuHen naast de II. Drievuldigheid is klinkklare onzin, zooals die den pastoor, in 't vuur zijner improvisatie, wel eens tnecr ontsnapt.
18
Op mijne tot Uw Hoog Ew. gerichte vraag, of met deze woorden werkelijk de leer der kerk was verkondigd, had Uw Hoog. Ew. de goedheid mij liet volgende te antwoorden :
„ Dat Uw Hoog Ew. in die woorden des „ pastoors gecne reden tot bezwaar vond, „ want, dat hij nagenoeg hetzelfde gezegd „ had wat in den voor dit bisdom (Haar-„ lem) bestaanden katechismus geleerd wordt, „ bepaaldelijk in de lSde en 19de les. — Dat ,, het anders zoude zijn, wanneer de pastoor „ de ter hemelopneming der h. maagd met „ ziel en lichaam, als een leerstuk des geloofs, ,, dogma, had voorgedragen, terwijl het tot heden „ slechts eene waarheid is die op het algemeen „ gevoelen der kerk berust, en welke men, — „ volgens paus Benedictus XIV, —• niet zon-„ der groote vermetelheid kan betwijfelen, ja „ volgens anderen niet zonder vermoeden van „ ketterij kan tegenspreken.quot;
Ik moet bekennen dat ik dien nieuwen katechismus van 't bisdom Haarlem niet kende, maar zeker meende te weten, dat in dien mijner jeugd, van zulk eene verhevene plaatsing der h. maagd nog geene kwestie was.
Wél was het mij niet onbekend, dat ook dit eerbewijs door sommigen in de kerk aan Maria werd
19
toegekend, maar niet, dat zulk eene hulde door het algemeen gevoelen der kerk wordt gedeeld: wél, dat enkele kerkvaders in dien zin gesproken hadden, maar óók, dat sommige schrijvers op wie uien zich beroept, niet zonder grond, van lichtgeloovigheid worden verdacht gehouden.
Ten einde mijn beweren te staven, dat lang niet allen in de kerk éénstemmig over de lichamelijke hemelvaart van de h. maagd gedacht en geleeraard hebben, zij het mij geoorloofd, tegen over de door Uw Hoog Ew. aangehaalde autoriteit van paus Bene-dictus XIV, die van zijn tijdgenoot, den beroeindaten godgeleerde zijner eeuw, Lambeutini, te stellen.
Paus Bëne-dictüs XIV beweert volgens U Hoog Ew. Dat de hemelvaart van Maria niet zon. der vermetelheid kan betwijfeld worden. |
Latijnsche tekst. lra°. Dicimus ve-tustissimos quidem primaevae patres de corporali B. Virginis assump-tione siluisse; me-dii tamen post,re-maeque aetatis patres tam latinos tam graecos eam |
Hollandsche vertaling. Wij zeggen ten eerste: dat de oudste kerkvaders dei-eerste eeuw over de lichamelijke opneming der h. maagd ten hemel, gezwegen hebben; dat echter in het midden der vol- De godgeleerde Lambeutini zegt; |
disertissime tradi-disse. Postrcnio dici-mus: non esse fidei articulum as-sumpfioncin B. Virginis ; nam quaedam scriptu-rae loca ((uae ad eamopinionem con-stabiliendam solent atferri, alitcr etiain explicari possunt; hoc cjusraodi est traditio, quae satis sit ad evehendum liane sententiam ad graduin articulo-rum lidei. |
gende eeuw, zoo wel grieksche ais latijnsclie vaders die opneming welsprekend hebben gelccraard. Ten laatste zeggen wij : dat die hemelvaart der li. maagd geen ge-loofs-artikel is, omdat soaiuiige schriftuurplaatsen, die men gewoonlijk bijbrengt om dit yevoeleu te bevestigen, ook op eene andere wijze kunnen verstaan worden ; en dat ook de overlevering niet van dien aard of voldoende is, om die meetimg tot een geloofsartikel te verheffen. |
deze beide naast
elkander staande
Men ziet, uit
21
uitspraken, van twee in denzelfden tijd levende autoriteiten, dat men volgens de eene, den onfeilbaren pans, de hemelvaart der h. maagd zonder grootc vermetelheid niet zoude mogen betwijfelen, terwijl men volgens de andere, den godgeleerden Lamuerïini, de bewijsplaatsen daarvoor in een anderen zin willende verstaan, die wel zou mogen betwijfelen.
Welk een verschil van gevoelen omtrent deze zelfde zaak tusschen paus Benedictus den onfeilbare, en Lam-bertini den grootsten godgeleerde van zijn tijd.
Allermoeielijkst is het dit te verklaren, vooral als men dit daarbij in aanmerking neemt: dat het Lamberïini zelf was die, onder den naam van Benedictus XIV den pauselijken stoel beklom, en dat, deze laatste als onfeilbaar paus, den eersten als godgeleerde, tegenspreekt, en alzóo eigenlijk zich zeiven veroordeelt.
Na Benedictus drukken sommige godgeleerden zich over de hemelvaart van Maria, als godsdiemtige waarheid, al sterker en sterker uit; en 't geen men volgons eerstgenoemde slechts niet zonder groole vermetelheid kan betwijfelen, zou men volgens latere, reeds niet zonder vermoeden van ketterij, mogen tegenspreken.
Maar denkt en leert de katholieke kerk, die gecenseerd wordt nooit tittel of jota in haar leer te veranderen, dan eens zus en dan weer eens zóó.
Of, is ons in onze jeugd, over hetgeen men onder het woord ketterij verstaan moet, niet door de kerk onderwezen, dat volgens den h. Thomas;
22
„ Ketterij een soort van ongeloof is, waar-„ mede /y besmet zijn, die wél in Christus „ gelooven, maar zijne geloofstukken [dog-„ mala), — dus geene meeningen of enkel „ waarheden, — bederven.quot;
En volgens andere schrijvers dat :
„ Ketterij eene „ vrijwillige toestemmingquot; „ is van eene tegen de goddelijke openbaring „ indruisehende leer, die bepaald en duidelijk „ óf in de h. schriften óf in de overlevering is „ vervat, óf wel, die de kerk verklaart er „ stilzwijgend onder begrepen te zijn.quot;
Maar!..... wannéér en waar heeft de kerk verklaard
dat de leer der lichamelijke opneming der h. maagd ten hemel duidelijk en bepaald óf in de h. schriften óf in de overlevering is vervat, óf er stilzwijgend onder begrepen is ? Voor zoo ver ik weet nérgens en nóóit.
En als ze dat, nergens en nooit verklaard heeft, hoe kan men het dan vermetel noemen er aan te twijfelen ; óf hoe kan men dan het vermoeden van ketterij op zich laden, door die hemelvaart tegen te spreken ?
Die beschuldiging van vermetelheid, en dat vermoeden van ketterij, baart dan ook den beoefenaar der kerkelijke geschiedenis minder zorg, en kan alleen
als een schrikbeeld voor den onwetenden dienst doen.
Vergun mij, Hoog Evv., dat ik U ten bewijze dat ik dit met grond zeggen kan, herinnere aan do houding van den heiligen Cyimuanus, in zake der geldigheid van den doop buiten, de katholieke eenheid, bediend.
Die bisschop meende die geldigheid te moeten ontkennen, en bleef tot aan zijn dood het tegenovergestelde gevoelen en de besluiten van den h. Stkphanus den toeiunaligen [pnfeilharen ?) paus bestrijden.
En toch bij die bestrijding gold het niets minder of meer dan eene waarheid die lot het „ onvervreemdbaar pandquot; des geloofs behoort. Daar dit evenwel eerst later door eene algeraeene kerkvergadering werd uitgemaakt, heeft niemand er óóit aan gedacht den h. Cyprianüs vermetelheid toe te schrijven, veel minder nog hem onder verdenking van ketterij te brengen. Immers men heeft zelfs zijn naam in den canon der II. mis eene plaats gegeven, waarin die van den h. paus Stephanus niet gevonden wordt. De kerkleeraar Augusïinus verklaart daarenboven dat genoemde denkwijze van dien bisschop geen de minste blaam werpt op zijne heiligheid; ja, dat iiij (Augustinus zelf), bij het weinige, altiians ongenoegzame licht, dat ten tijde van Cyprianus over deze zaak verspreid was, cam quo waarschijnlijk hetzelfde yevoelen zou toegedaan geweest zijn.
Maar, — kan het voor de zuiverheid van het geloof wel wenschelijk te achten zijn, dat in een kate-chistnus voor kinderen, welke verondersteld wordt de voornaamste en onmisbaarste waarheden van de katholieke leer te behelzen, eenvoudige meeningen, {opinio-nes) volgens den godgeleerden Lamburtini, die niet met kerkelijk gezag bekleed zijn worden opgenomen ? Loopt men daardoor geen gevaar, dat de juiste afscheiding tusschen geloofsleerstukken, (dogmata) en eenvoudige meeningen (opiniones) van sommigen, uit het oog worde verloren en bij liet volk het oude geloof door allerlei aanhangsels verduisterd en in de loop der tijden gewijzigd worde ?
Zóó doende toch is men er in geslaagd : 1°. om, na verloop van tijd, het geloof aan de pauselijke onfeilbaarheid bij het volk te vestigen; en 2°. om bij de vaststelling van dit dogma, althans met eenigen sehijn van grond, op het geloof der verschillende kerken zich te kunnen beroepen.
En dat dit niet te veel gezegd of te sterk gesproken is blijkt duidelijk, als men de oude duitsche kate-ehismus-boeken, bijv. dat van den h Canisius, 't welk reeds in 1584 in gebruik was, vergelijkt met den katechismus van P. Deharbe, welke in onzen tijd in Duitsehland algemeen is ingevoerd.
Ja en ueeu staan niet scherper tegen over elkaar, dan de leer dier beide Jesuïten, na eene tijdruimte van nog geen 300 jaren, omtrent de „ persoonlijke onfeilbaar-
lieidquot; des roomschen opperpneslers, en do „ onfeilbaarheidquot; der algemeene kerk. Beide leerboeken én van Canisius én van Duiiaubh zijn met de kerkelijke goedkeuring gewaarmerkt; van beiden verklaarden de geestelijke boekenkeurders dat ze de ware leer van Christus bevatten; en toeh blijkt uit de vergelijking ' van beiden, dat: aan de duitscUe katholieken in dat tijdsverloop van drie eeuwen tweeërlei, met elkaar niet overeenstemmende, ja elkander tegensprekende leeringen onderwezen zijn (*).
Men behoeft echter nog niet eens dat catechismus-boek van vóór drie eeuwen te vergelijken met het hedendaagsche, en niet eens driehonderd jaren te gelijk over te springen, om op te merken hoe langzamerhand eene bepaalde leer, bijna ongemerkt, in de richting die men wenscht, gewijzigd worden kan.
't Is voldoende dat men twee verschillende uitgaven van P. Dkharbes eigen boek, bijv. die van
(♦) Dd vergelijking tusschen dio reeks van achtereenvolgens gc-liruikle katcchismus-boeken, herinnerde mij levendig aan eene plaat uit mijne jeugd, waarop oen aantal koppen naast elkaar waren afgebeeld. De eerste was oen formele kikvorschen-kop, de laatste een schoon nienschen-hoofd. Kn hóe was nu die overgang tusschen beide uitersten verkregen? Door eene zeer kleine, schier onmerkbaar aangebrachte verandering, tusschen ieder figuur en zijn huurman, in de richting van den klkvorschen kop naar het menschen-hoofd; maar zóó, dat tusschen de twee naast elkander staande koppen zich die strekking niet licht deed opmerken, en hot doel der voorstelling éérst, door vergelijking van de verder van elkaar verwijderde beelden, duidelijk werd.
o
26
1847 en 1849 met elkander vergelijkt, om te zien, hoe in een tijdsverloop van slechts twee jaren, het resultaat van 't geen er in onderwezen wordt, gewijzigd is.
1) In de uitgave van 1847 leerde die kate-ehismus overeenkomstig de vroegere duitsche leerboeken dat:
„ De kerk een levend lichaam, een orga-„ nismus is, ten gevolge waarvan, de onfeil-„ baarheid, (zoo wél als al het andere,) aan de „ yansche kerk, en niet aan het hoofd afzon-„ derlijk toekomt ; dat alzoo :
De kerk een lichaam — de paus niel persoonlijk onfeilbaar is.
2) In de uitgave van 1849 —• dus slechts twee jaren later — heeft dezelfde katechismus hare beschouwingswijze ten dezen opzichte reeds gewijzigd. De kerk heet nu niet meer :
„ Een „ ligchaam,quot; maar eene „ korporalie,quot; „ die alléén door hare gehoorzaamheid met „ het opperhoofd veréénigd blijvende, slechts „ ten gevolge dezer verééniging, (behalve aan al „ het andere,) óók aan de onfeilbaarheid deel-„ achtig wordt, omdat haar „ hoofdquot; de
27
„ zetel dier onfeilbaarheid is; dat. alzoo :
De kerk eene korporatie — de paus onfeilbaar is.
3) In de uitgave van 1847 leert dezelfde ka-tecbismus, in overeenstemming met die uit vroegere tijden, dat :
„ Onder de woorden „ kerkelijk dogmaquot; al-„ leen verstaan moet worden betgeeii, al-„ tijd, overal en door alten in do gau-„ sche kerk, als zoodanig aaiigenouien is „ geworden.
é) In de uitgave van 1849 worden bij diezelfde bepaling de woordjes ,, en ooeralquot; weggelaten en is zij reeds verkort tot:
„ Altijd door de gansche kerk.quot;
't Is duidelijk, dat door die uitlating de oude bepaling van 't geen tot „ het dogma zijnquot; vereisebt wordt, zeer verwaterd is.
Op gelijke wijze kan men, (en men is er reeds sedert jaren aan bezig) den grond bereiden om de „ meeningquot; dat de h. maagd met ziel en ligchaam ten hemel is gevaren, later tot een „ geloofsstukquot; te verheffen.
En dat het denkbeeld dier verheffing geenszins
28
et'ii product is mijner subjectieve fantasie, maar, een door de in deze dagen bovendrijvende kerkelijke partij voorbereid leerstuk, zal Uw Hoog Ew. als conciiie-vader mij wc! het minst kunnen tegenspreken Ik zal dan ook Uw Hoog Ew. ivel niet behoeven te wijzen, op een artikel dienaangaande in de Civilta Catholica, bet oflicieuse zoo niet officieële orgaan des Vatikaans, wiens hoofdredacteur — de jesuït Picceiullo — aldaar vrijen toegang heeft, elke weck met den heiligen vader arbeidt, en wiens invloed te Rome zoo groot is, dat hij dien van den generaal zijner orde, — pater Beckx — in de schaduw stelt.
Bedoeld artikel wordt zoo algemeen erkend als door Pius IX te zijn geïnspireerd, dat daaraan gerust de waarde van een manifest mag worden toegekend. Kn dit blijkt nóg duidelijker uit de eenstemmigheid waarmede alle katholieke bladen en tijdschriften dat. stuk eerbiedig als ware het officieel hebben overgenomen, en vooral uit de Huivers die de aandacht zijner lezers, (in zijn nquot;. van 13 Eebr. 1869) tof driemalen toe, er op gevestigd heeft.
Als de „ algemeene tvenschquot; der geloovigen, wordt daarin de hoop uitgesproken, dat het, toenmaals nog aanstaande concilie, zal aannemen en doen afkondigen:
1quot;. de toepassing van den Syllabus.
2°. de loer der persoonlijke onfeilbaarheid des pauses als geloofstuk der kerk; en
29
3quot;. de „ glorierijke hemelvaartquot; der onbevlekt ontvangen maagd even zoo.
Vermetel zal het, — bovenstaand blootgelegd verlangen in aanmerking genomen, —• niet genoemd kunnen worden, ais ik het voor hoogst waarschijnlijk houd, dat, ware het concilie niet force-majeure verdaagd, de drie tijdens liet pontificaat van Pius IX vastgestelde dogmata, met een vierde (1) vermeerderd zou zijn geworden, cn de onfeilbare paus het anathema nu reeds zou hebben uitgesproken over elkeen, die in geweten niet die „ meening' als „ dogma' zoude hebben kunnen aannemen, waarvan de onfeilbare Benedictus XIV verklaarde, dat ze nóóit tot den rang van geloofsartikel (ad gradutn articulorum fidei) zoude kunnen verheven worden.
En nóg heeft het allen schijn, dat, blijft de zoo even bedoelde partij het roer der kerk in handen houden (§), de rij der vast te stellen dogmata met de hemelvaart vau Makia., niet gesloten zal zijn.
Immers is men reeds ijverig in den weer „ een vijfde dogma,quot; vóór te bereiden.
liet derde dogma maakt de leer van het onbeperkt gezag des pausen voor elk katholiek verplichtend.
Zie over dit dogma do schriftelijke verklaring van von Dollingkr uitgegeven hij Bijleveld te Utrecht.
(g) De paus pretendeert wel onder gecnon jesuïtisdien invloed te staan, maar het, qui s'excuse s'accuse, is misscliicn ook hier van toepassing.
Het. geldt, als „ couronnnement de l'edifice,quot; de „ almachtquot; van Maria.
Tk voorzie, Hoog Ew. Heer! oj) deze bewering een oceaan van ontkenningen, en velen ja de meesten, geheel ter goede irouw.
Maar, — is het geenc waarheid, of heb ik het zelf niet door een der meest geavanceerden — want, ook in de kerk heeft men eene uiterste, eene bergpartij, eene commune, die zoo als elke laatste uiterste partij, alle vroegere geavanceerde partijen overvleugelt, — hooren beweeren : dat Maria evenzoo de „ biddende almachtquot; is, als haar Zoon de „ werkendequot;.
Met eene zekere behoedzaamheid —sluipend — langzaam maar zeker, is men begonnen aan de eenvoudigen, aan dc kinderen in de katechismussen, aan de jonge meisjes op de scholen der geestelijke zusters te onderwijzen, (1) dat aangezien de almachtige Zoon niets aan eene zoo heilige en volmaakte moeder vermag te weigeren, zij eigenlijk evenzeer als almachtig „ kanquot; — 't is nog niet moet, dat komt later, 't is maar eene kwestie van tijd — worden beschouwd.
Het is waar, bij wijze van overgang, en om de
Altijd nog maar als cenc vrome meening; verder vcrliicdl do vourziditighcid en 't wijs beleid vuur als nug tc gaan; immers de ouders mochton eens al te hard wakker worden geschud en o|j-schrikkoH. Uic andore dogmata zijn toeh evoa goed, — van vrome meeningen zoetjes en zachtjes aan tot leerstellingen verheven, — do kerk bmnengosmokkoid.
31
geloovigen van den ouden stempel niet al te rauw oj) 't lijf te vallen, spreekt men voorloopig nog slechts van eene „ biddende almachtquot;; maar later, wordt het woordje „ biddendequot; in eene der volgende uitgaven van 't katechismus-boekje, — zoowat op de wijze als we in P. Deharbe's leerboek de woordjes ; „ en overalquot; vergeten zagen, — weggelaten. En, zóó wordt allengskens de private meening van één vroom enthusiast (vooral godsdienstig enthusiasme is aanstekelijk), medegedeeld aan eenige zijner bewonderaars, — door dezen meer en meer verspreid, — daarop algemeener verkondigd en door velen gedeeld, — eindelijk en zeer geleidelijk tot een kerkelijk dogma verheven.
Gij Hoog Ew. ?leer zult mij gemoedelijk toevoegen, dat het er in de kerk nóóit en in der eeuwigheid toe komen zal, en nooit toe komen Jcan, éénig schepsel, — zij het ook de gezegende moeder des Ilecren, — almachtig te doen verklaren En ik durf er bijvoegen, dat Gij, die in 1871 den zetel van Haarlem bekleedt, de veronderstelling aan de mogelijkheid der vaststelling van zulk een dogma, met kracht en verontwaar-ding van u afwerpt.
Maar..... Is zelfs zulk eene bisschoppelijke verzekering
in de 19'le eeuw, — veronderstel eens dat zij gegeven werd, — eene voldoende waarborg, dat niet een der volgende eeuwen als dogma zal zien vaststellen, hetgeen U Hoog Ew. in uwen tyd onmogelijk acht, dat óóit als zoodanig vastgesteld zal kunnen worden, en
82
dat niet éénmaal een uwer opvolgers, van zijne ge-loovigen evenzeer de aanneming van het „ dogma der almacht van Mariaquot; zal eischen, als Uw Hoog Ew. thans uwe gcloovigen verplicht tot de aanneming van de leer der persoonlijke onfeilbaarheid des pausen?
Beweerden toch niet in vroegere eeuwen, sommige zelfs door de kerk heilig verklaarde mannen, met die zelfde gemoedelijkheid, met dezelfde zekerheid, overtuiging en gerustheid dat de onbevlekte ontvangenis, evenmin als de pauselijke onfeilbaarheid, óóit tot kerkelijke dogmata zouden kunnen verheven worden?
En hoe is dat vaste en gemoedelijke geloof niet gelogenstraft in onze dagen, welke die beide meeningen tot kerkelijke leerstukken verheven, op straffe van de eeuwige verwerping, zagen aannemen?
Welke waarborg heeft uit dien hoofde Uw Hoog Bw., dat ook uw vast geloof — dat men Maria, nóóit almachtig zal kunnen verklaren, niet evenzeer bestemd is, in de tijden die komen zullen, ijdel bevonden te worden?
Zijn er ter bevestiging der onbedekte ontvangenis en der hemelvaart van Maria, én in de li. schrift én in de overlevering, betere gronden aan te wijzen dan voor hare almacht?
Maar als leerstuk des geloofs heeft, — zoo luidde liet vervolgens in uw antwoord, — de pastoor niet
33
verkondigd, dat Maria met ziel en ligcliaam in den hemel gezeten is naast de H. Driecenheid, en aan de rechterhand van haren Zoon.
't Is waar en ik beken het volmondig Hoog Ew. Heer, Zijn Ew. heeft er die definitie niet aan toegevoegd.
Maar!..... heeft hij liet tegendeel wel gezegd?
Niet de eerste maal toch; néén, eerst nadat hij onderricht was geworden, dat ik zijne wijze van voorstelling bij Uw Hoog Ew. had bekend gemaakt, éérst veertien dagen daarna, is hij er op terug gekomen.
Had de pastoor niet dadelijk eenc toelichting moeten geven, om bij de eenvoudige lieden die verreweg de meerderheid zijner toehoorders zullen uitgemaakt hebben te voorkomen, dat zij het hun voorgedragene als geloofsleerstuk aannamen?
Zijn zij toch wel gewoon, dat de pastoor, bij de verkondiging van „ geloofswaarheden,quot; hen nadrukkelijk verwittigt dat het „leerstukkenquot; [dogmata) zijn?
Immers neen 1
Zij verwachten van hunnen herder, en terecht, dat Zijn Ew. optredende als leeraar der waarheid, als leeraar der kerk hun niets anders dan de waarheden des ge-loofs zal voorhouden; en tenzij hij hol uitdrukkelijk anders vermeldt, of zij zeiven het tegendeel bemerken, nemen zij, het hun door hem verkondigde, als „ zoodanigquot; aan.
Ik twijfel dan ook geenszins. Hoog Ew. Heer! — en die twijfel is door hetgeen ik er over hoorde spreken
34
zekerheid geworden — of de hoorders vau de bewuste preek hebben den indruk ontvangen, dat hetgeen zij dien morgen aangaande de h. maagd en haar verscheiden vernamen, de ware leer der kerk is en dat zij zoo doende in dwaling zijn gebracht. Eene dwaling waarvan zij zeker moeilijk zullen zijn terug te brengen, maar „ vooral nietquot; door subtiliteiten over opiniones min of meer veritati proximae (1), zoo als de pastoor later voordroeg, maar die het mij althans moeite kostte te volgen, veel meer ze te begrijpen.
Hoog Ew. Heer! Zeker zal het U na de lezing van het voorgaande niet zeer verwonderen, dat „ ik voor mijquot; vast besloten heb geen deel meer te nemen aan de openbare godsdienstoefeningen, daar deze deelneming, een stilzwijgend berusten in en een aannemen van de pauselijke onfeilbaarheid en andere leerstukken, die de beroemde katholiek de Montalambeht eene schande voor het menschelijk verstand genoemd heeft, met reeht veronderstellen zou. —
Ik weet volkomen. Monseigneur! wat mij na de
openbaring van dezen brief te wachten staat; maar.....
ik deins daarvoor niet terug.
Waartoe dient toch voor ecu eenvuiulig Wcst-Friosch gehoor, dat doorspekken met Latijnsche woorden, liever dan eenvoudig in eene taal, die ze verstaan kunnen, te zeggen : meeningen die der waarheid min of meer nabij komen.
35
Vervreemding wellicht van bloed- en aanverwanten, maar het stelliger verlies van vroegere liooggeschatte en vereerde vrienden, hoe warm mij iiet hart voor hen ook steeds moge blijven kloppen; beschuldiging van ondankbaarheid voor veel, in vorige dagen ondervonden goeds; — maar ik deins er niet voor terug.
Scheldnamen, beleedigingen, verwijtingen niet moeilijk le raden voor iemand, die de wijze van bestrijding kent eener pers, die zich de goede noemt, maar er helaas, hoe langer hoe minder voor terugdeinst den tegenstander in plaats van hem kalm en waardig te weerleggen, te brandmerken, te verderven en te verdoemen; — ik deins er niet voor terug.
En toch, — de vrees voor dat alles, vereenigd met de zorg voor 't dagelijksch brood, leverde in mijne ziel gedurende maanden eenen vaak overwinnenden kamp tegen de ernstige gemoedsbezwaren, die mij hoe langer zoo minder met vrede lieten toen ik nog, hoewel J slechts voor den vorm deel bleef nemen aan de gods
dienstoefeningen eener kerk, met wier leerstellingen ik mij des te minder kon vereenigen, naarmate ik hare onvermijdelijke consequentiën naauwkeuriger gadesloeg.
En, is het beroemde Non-possumus, zoo dikwijls als heilig bewonderd in den mond van Pms als de uitdrukking eener heilige overtuiging, minder heilig, minder onschendbaar, minder te eerbiedigen wanneer
86
het na langen en bangen strijd onweerstaanbaar opwelt, als product eener daartegen overstaande overtuiging, uit een ander menschen-bart ?
Ik weet reeds vooruit, welk antwoord hierop zal gegeven worden door hen, die alleen eerbied voor eene inet hunne, eigene overeenstemmende overtuiging schijnen te hmnen koesteren; en die voor elke daarvan afwijkende, slechts laster, spot, hoon en verdenking over hebben, al is die overtuiging ook verkregen door een iieilig streven en zoeken naar waarheid zonder eenige nevenbedoeling, door strijden en lijden,
door vallen en opstaan.
Maar Hoog Eerwaardig Heer! ook ik mocht ondervinden, dat zelfs „ de zwakkequot; krachtig wordt en blijft, als hij boven een valschen vrede de oprechte waarheid heeft leeren liefhebben en betrachten.
Medemhlik, Juny 1871.
Met eerbiedige hoogachting Uw 11. Kw. dw. dienaar,
G. M E R Z.
Medic, doet.
.
-
Jr-i./r-ï.
u