-ocr page 1-

m

u
• » ■

1

r

y

- ■

* • •

• i

-ocr page 2-

• ./

Sc

-ocr page 3- -ocr page 4-

tïj}*- .r-V 'A-

-ocr page 5-

HET WO O R D

EEN STUDIE OMTRENT DE GROND-
SLAG VAN TAAL EN TAALGEBRUIK

-ocr page 6-

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3871 7520

-ocr page 7-

. /f t, /fSS-

HET WOORD

EEN STUDIE OMTRENT DE GRONDSLAG
VAN TAAL EN TAALGEBRUIK

Proefschrift ter verkrijging van de graad van
Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte aan de
Rijks-Universiteit te
Utrecht, op gezag van de
Rector-Magnificus Prof. Dr. H. Bolkestein, Hoog-
leraar in de Faculteit der Letteren en Wijs-
begeerte, volgens besluit van de Senaat der
Universiteit, tegen de bedenkingen van de
Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte te ver-
dedigen op Vrijdag 7 Juni 1935,
des namiddags te 3 uur

door

ANTON JOANNES BERNARDUS
NICOLAAS REICHLING SJ.

GEBOREN TE NIJMEGEN

1935

UITGEVERIJ J. J. BERKHOUT, NIJMEGEN

eiOUO^HcEK DER
ÜI[X£CHT.

-ocr page 8- -ocr page 9-

AAN MIJN OUDERS

-ocr page 10-

'P^^f^WördvpfikL f .'S

-ocr page 11-

De terugblik over de studie-periode in de faculteit der Letteren en
IJS egeerte aan de Utrechtse Universiteit, v^aarvan deze dissertatie
e afsluiting betekent, stelt mij helder de plicht van dankbaarheid voor
ogen, die mij op dit ogenblik te vervullen staat.

t-n dan. Hooggeleerde de Vooys, Hooggeachte Promotor, gaan mijn
eerste woorden uit naar U, die voor mij de verpersoonliking der beheerste
wetenschappehke nauwgezetheid zijt geworden, waarbij ik in mijn werk
met te zeer hoop ten achter te blijven. De vrijheid, die U tenslotte liet,
om naar eigen inzicht te trachten de problemen, die U eens stelde op
te lossen, beschouw ik als een kostbaar gewin uit Uw opleiding, die
tot juist gebruik der vrijheid schoolde.
Voor al Uw zorg aan mijn proef-
schrift besteed, en voor Uw voortdurende belangstelling en grote

tTZfTt'^Unbsp;die mijn studie-jaren mee-

brachten, dank ik U van ganser harte

oeweTf ^Tf/quot; fquot; quot;quot;nbsp;-nbsp;^^quot;IP

geweest, dat .k de studie aan deze Universiteit kon aanvangen ; het waren

Uw steun en voor ichting. die mij steeds de weg verlichtten of voor-

tekend zonder deze, Uw persoonlike. toewijding aan mijn belangen.

was dit werk nooit geschreven. Wat ik daarenboven aan Uw wetenschap

dank. .s geen minder goed, dan het zo juist genoemde. Het is mij een

Tanke? 'nbsp;uitspreken, en er U hiér openlik voor te mogen

Hooggeleerde Roels en Ooink, de wijze waarop Uw beider welwillend-
heid mi, m staat stelde de elders begonnen studie Uwer wetenschappen,

onder Uw leiding, te vervolledigen en te voltooien, stemt mij tot grote
erkentelikheid.nbsp;°

Hooggeleerde Kernkamp, de dankbare herinnering aan de altijd
boeiende uren Uwer voordrachten, zowel te Utrecht, als vroeger aan de
Nederlandse Handelshogeschool te Rotterdam, zal mij steeds bijblijven.
Hooggeleerde
Oppermanrt, Uw lessen gaven mij een inzicht in 'n

-ocr page 12-

periode onzer geschiedenis, dat mij zonder deze niet zou zijn geworden.
Ik dank U daarvoor oprecht.

Hooggeleerde Franken, ik ben U erkentehk voor Uw welwillendheid,
bij de voorbereiding mijner stellingen betoond.

Het is mij een eer, de grote belangstelling van Prof. Dr. H. ƒ. Pos
te Amsterdam, hier met erkentelikheid te mogen noemen. Prof.
Pos dank
ik de aanwijzing die mij er toe bracht, het zins-begrip altans als
vergelijkings-moment mede in mijn werk op te nemen.

Er rest mij tenslotte, met de grootste dankbaarheid de medewerking
te vermelden van
Prof. Dr. Theo Rutten te Nijmegen. Zijn raad was mij,
in vriendschappelik overleg van vele uren en dagen, bij elk hoofdstuk
opnieuw, een onwaardeerlike steun.

-ocr page 13-

INLEIDING

taal-wetenschappelike beschouwingen, waarin 'n
die hquot; Knbsp;^^^^ alzijdig rekenschap te geven van de verschijnselen

ODvatf-nbsp;taal^philosophie te noemen. Wat er volgens deze

op dnbsp;^^ ^'^guistiek ter bestudering rest is niet duidelik. Dieper

dtórrf -^^^^^ ^^^^^^^^ ingaan heet dan philosopheren, wat minder diep
oranngen zou w e t e n s c h a p moeten zijn ! De schrijver van dit werk
h^ (lnbsp;philosophie en wetenschap een ander idee. Voor hem

neett elice wetenschap, in de verklaring der verschijnselen die zij
bestudeert, zélf het laatste woord, en schiet zij tekort als zij niet altans
tracht dit aatste woord te geven. Ongetwijfeld: haar laatste woord is
met het laatste woord; zij kan niet zelf haar object plaatsen in de
hierarchie der dingen, evenmin als zij kan zeggen waarom haar object
m de samenhang aller werkelikheid is zoals het is. Doch de vrLq
naar dié verhoudingen, en die wetten, gaat haar evenmin aan, als het
de philosophie aangaat op welke wijze de objecten der wetenschappen

Aueono^e is „iet SehiHuiS- r'oLt „tlSquot; r'S

behee^sel studie isquot;eet;o\lrirlSï: Ver f^a? ijr-

aXs t?',, ,nbsp;'nbsp;hij zijn objecten

fatóknbsp;definities te geven: individuum est ine(-

hÉar obtect „Itl'■nbsp;quot;quot;S^Mek die omtrent

hrzich vTi . J ffnbsp;tekort scliiet. Dit betekent niet. dat

te zuïen hebrn Xn ! quot;quot; quot;nbsp;geen tekorten

a^racbt één der linguistiese grondbegrippen, dat
ZcsounT o^H ;nbsp;on'w'kkelen. Hij nam dit uit-

h^t aebniik 7! ^ noodzakelik voor-onderstelde vindt. Ook
het taal-gebruik. dat wat men tans dikwijls
spraak noemt. is. volgens

hem. zonder een juist woord-begrip, onverstaanbaar. Een volledige
mguistiek e.st de ontwikkeling van een woordgroepen-leer en een zins-
leer een leer van het taal-systeem en van de taai-ervaring. Déze studie
derhalve is een eerste phase van zijn linguisties onderzoek.

-ocr page 14-

Behalve aan het tweede hoofdstuk, gaat aan elk hoofdstuk van dit
werk een paragraaf vooraf, die de samenstelling van het hoofdstuk kort
aangeeft. Deze paragraaf is bedoeld als een, zeer voorlopige, oriëntering
ten opzichte van een werkwijze die in de linguïstiek niet altijd gangbaar
is; de paragraaf is tevens een samenvatting die, na bestudering van het
hoofdstuk, een recapitulatie van enkele hoofdpunten zal blijken te be-
vatten. Zij is dus volstrekt geen uittreksel, en nog minder een samen-
vatting der betogen. De stof van het tweede hoofdstuk leek voor een
dergelijke oriënterende inleiding ongeschikt. — In het eerste en tweede
hoofdstuk worden de grondslagen voor de onderzoekingen in de volgende
hoofdstukken gelegd, en voorlopig verantwoord. Met het derde hoofd-
stuk begint de bestudering van het woord als zodanig. — De omvang-
rijkheid van het materiaal dwong tot een keuze onder de te behandelen
auteurs. Dié schrijvers werden gekozen, die het meest als uitdrukking
van gangbare meningen kunnen gelden, of die — altijd naar het inzicht
van de schrijver — het meest tot ontwikkeling van het woord-begrip,
of tot de linguistiese begrips-vorming, bijdroegen. Voor een meer volle-
dige bibliographie zij verwezen naar
Gustaf Stern. Hjelmslev en Graf/.

De schrijver acht het zich een plicht, er hier uitdrukkelik op te wijzen,
dat uit zijn studie de grote waarde van het werk der geciteerde auteurs
volstrekt niet altijd voldoend blijkt. Immers, juist de verschil-punten
moesten het scherpst naar voren komen, en alleen de aandacht die de
schrijver aan de bestudeerde sententies wijdt, is soms het bewijs hoeveel
hij aan zijn voorgangers dankt. Om altans enigszins in die leemte te
voorzien, noemt de schrijver hier zonder daarmee in 't minst afbreuk
te willen doen aan het werk der niet-genoemden —
Karl Bühler, Edward
Sapir
en Henri Delacroix.

Dit werk zou in de spelling van het Compromis-Marchant verschenen
zijn, als het niet reeds, bij het verschijnen van de ministeriële bepalingen,
voor het grootste deel ware voltooid geweest.

-ocr page 15-

INHOUD

eerste hoofdstuk 1-51
methoden en termen

1-2, Samenstelling van het hoofdstuk 2-4, A priori en obser-
1 ? iVnbsp;of linguïstiek 7-10, Behaviourisme 10-12, „Water!quot;

12-14, Markcy 14-15, Voor-onderstellingen 15-16, Introspectie en waar-
neming 16-18, Bühlers methode 18-21, Auslösung, Kundgabe en Darstellung
21-24, Bühlers verklaringswijze 24-27, Communicatie 27-29, Psychologisme
of behaviourisme ? 29-32, De verhouding der „functiesquot; 32-37, Het primaat
der „Darstellungquot; 37-40, Terminologie 40-48, Het taai-teken 48-51.

TWEEDE HOOFDSTUK. 52-89

associatief verband en ervarings-eenheid

Associatie als verklarings-princiep 52-54, „The science of symbolismquot;
54-56, „Signquot; 56-59, „Interpretationquot; 59-61, „Contextquot; 61-65, „Symbolquot;
als engram 65-68, Het woord als „symbolquot; 68-71, De driehoek 71-7'gt;
äf n^fk'nbsp;..Referencequot; 76-79. Circulus vitiosus 79^

üngquot;S-89nbsp;^^^^^^^ «6-88, Samenvat-

DERDE HOOFDSTUK, 90-148
woord-making en woord

Samenstelling van het hoofdstuk 90-93, Het feit der woord-onderscheiding
ini ^^ theorie van woord-onderscheiding 98-101, Het zinsprimaat
101-108 Contact 108-109, De taalklank als handelings-index 109-111.
.Symbolbewusstscm ? 111-114, Taai-gedrag of verstand? 114-116, Naam-
vragen en eerste taai-act 116-119, Naam-vragen en generaliseren 119-121,
Naam-vragen als criterium 121-122, Het woord als handelingsmiddel 122-
1/0 J^ianken of handelingsmiddel? 126-129, Woord en gedachte 129-131,
1 34 n^^r- l f ^^»^il^steken 131-134, Differentiatie der spraakhandeling
A U ™^quot;il^s-karakter en functionaliteit 137-140, Woord-qebruik,
woord-beschouwing, woord-making 140-143, Woord-making, woord-qe-
bruik en streving 143-146, Conclusies 146-148.

VIERDE HOOFDSTUK, 149-179

woord-vorm en woord-gestalt

Samenstelling yan het hoofdstuk 149-151, „Mot phonétiquequot; ? 151-153
„System word ? 153-156, Vorm en functionaliteit 156-159, Woordvorm

-ocr page 16-

en ervaring 159-161, De organisatie van de woordvorm 161-164, De
woord-vorm als functionele vorm 164-166, Klank en melodie 166-169,
Melodie en syntagma 169-171, De Gestalt 171-175, De woord-Gestalt
175-177, Woord-voorstelling en Gestalt 177-179.

vijfde hoofdstuk, 180-222

DE WOORD-GESTALT ALS AANSCHOUWELIKHEID

Samenstelling van het hoofdstuk 180-182, Het phoneem 183-184, Klank
of phoneem? 184-187, Herkenningselementen 187-189, Gestalt en phoneem
als positieve grootheden 189-191, Voorstelling? 191-194, Het phoneem
als relevant aanschouwelik moment 194-197, {»honologie en phonetica
197-198, Phoneem en
woord-Gestalt 198-203, Historica 204-209, Synergie
en Gestalt 209-211, De eenheid der activiteitswijzen 211-214, Het phoneem
disjunctief relevant 214-216, Prae en Post? 216-219, De verandcriikheid
der articulatie 219-222.

zesde hoofdstuk, 223-262
WOORD, BETEKENIS EN ZAAK

Samenstelling van het hoofdstuk 223-227, Het denken structurerend prin-
ciep van het woord 227-230, De betekenis als gebruiksgedachtc gesymboli-
seerd in het woord 230-233, Het „Complex van voorstellingenquot; 233-235,
Betekenis als zich onderscheidende eenheid 235-238, Zakelik en functio-
neel aspect 238-240, „Referentquot; een linguisties begrip ? 240-243, Betekenis,
referent en zaak 243-247, „Referentquot; en betekenis bij Gustaf Stern 247-
251, „Zaak-categoriequot; en „Rangequot; 251-254, Toepasselikheid, zaak en be-
tekenis 254-257, „Veranderingquot; en „Fluctuatiequot; 257-259, Conclusies 259-
262.

zevende hoofdstuk, 263-318
DE ZAKELIKHEID DER BETEKENIS

Samenstelling van het hoofdstuk 263-265, Het woord ooit volkomen
situatie-gebonden? 265-269, Betekenis en betekenisloosheid 269-271, Twee
vragen 271-273, Categorematica en Syncategorematica 273-277, De aard
der ZEikclikheid 277-279, „Vorm-woordcnquot; 279-281, Logiese en psycholo-
giese abstractie 281-285, Noëtiese abstractie 285-289, Het logies abstracte
en het woord 289-294, De „Zeigwörterquot; en hun „Urfunktionquot; 294-297,
„Zeigenquot; de anaphora ? 297-298, „Urfunktionquot; en „Ausgangsbedeutungquot;
298-302, Logicisme of linguistiek? 302-305, Teken en betekenis 305-307,
„Grund-quot; en „Beziehungselementequot; 307-310, De definities van „Seman-
temequot; en „Morphèmequot; 310-313, Morpheme en woord 313-317, Conclusie
317-318.

-ocr page 17-

achtste hoofdstuk, 319-361
DE betekenis-EENHEID

Samenstelling van het hoofdstuk 319-321, De onderscheidingen disjunctief
relevant 321-324, „Betekenisquot; en „Betekenis-eenheidquot; 324-326, Gcbruiks-
iizen 326-328, Conjuncte en disjuncte toepassing 328-331, Vergelijking
h ^^nbsp;331-333, Identiteit en anders-zijn 333-335, Identiteit en syn-

cnronie 335-336, Identiteit en soort 336-338, Identiteitscriterium 338-341,
^^'^quot;'^^quot;quot;rprinciep 341-343, Betekenis-eenheid of „Bedeutungsfeldquot;
unbsp;affixen en uitgangen „betekenisquot; ? 345-349, De analyse

van het woord 349-352, Onzelfstandige betekenis 352-355, Potentialiteit en
actualiteit 355-361.

negende hoofdstuk, 362-434
het woord als syntagma

Samenstelling van het hoofdstuk 362-364, Convergentie der verschijnselen
364-366, Isoleerbaarheid en verband 366-369, Isoleerbaarheids-aspecten
369-373, Woord-momenten en woord-scheidbaarheid 374-377, Het compo-
situm als secundair woord 377-380, Samenkoppeling en samenstelling 380-
382, Verband en compositie-structuur 382-384, De
geheel-verschijning van
het compositum 384-389, Simplex en compositum 389-391, Afhankelikheid
en autonomie 39 -397. „Contextquot; en „Situationquot; 397-400, Naar aanleidinq

404 408'V fdnbsp;'02.404, Situatie en inte^e

LrL 4^1 41S y gebruik context en symboolveld 408-411, Formu-
kring 411-415, Zm en woord 415-416, Symbool-veld en schema 416 421
Handelend denken 422-427, Het taal-systeem 427-434

kurzer überblick. 435-438
lijst van geciteerde publicaties, 439-445
personen-register, 446-448
zaak-register, 449-460

-ocr page 18-
-ocr page 19-

eerste hoofdstuk
Methoden en termen

'begroet alsnbsp;l^guistiek zoals wij die kennen is eenmaal

°°rdeel dat eennbsp;quot;«i'^Plex sigillum falsiquot; ligt het

strenge maar S^^^^nbsp;trof. Het was een

in zTnnenquot; tïnbsp;quot; ..woordenquot; ter minos zag

om vocaTuia^trschnbsp;7'nbsp;^^ quot;^icium gebruikte

uv-douiate scheiden en te veren aen in oratir.,, •

levende mens. Toen is de tijd geko^n ^.r ^nbsp;'' ^^

waarin steeds nieuwe geheimen wer7.r .1nbsp;quot;quot;

volgende morgen een^ker quot;ol^bewt M ' ^^^P/l^e nieuwe
zich door geen SheherLade ver^de^nbsp;^^ laat

sprookjes, noch geheimen, noch SS'enquot; T ^^^^^^igen noch
wanneer dan tenslotte uit deze periode van
teert, dat H;e/ms/e. zich geluklSg prtt dat h7 én
..grammaticaquot; kan ehmineL. i
) In vLwlL V, f ^^
linguistiek zich is gaan vraaennbsp;het niet dat ook deze

7^arzijnueigenhLoeken mo.t W uquot;quot; quot;'^enlik zoeken moet en
'^nguistiek toev'ertrouwdt™^ wï' d'quot;

quibusdam aliisquot; en bovendw 5 „f®nbsp;re scibiH et de

hauptweleen geheel eSTn t u'nbsp;quot;taalquot; über-

teruggevoerd or,nbsp;vertoont, en niet

zou moeten worden

tionquot; 2) of, wat traditinnbsp;^«öpera-

Intussen kan hii zich .nbsp;movementquot; 3) bijvoorbeeld.

nagenoeg geheel hit qebierrnbsp;muze
- gebied der wetenschappen, die geen taalkunde zijn,

1) Lows Hjelmslev. Prindnp»
blz. 99. 100.nbsp;^^^ ^^ grammaire générale. Copenhague 1928. blz. 36 en

Grace Andrus de Laauna «: i ,
London 1927. blz. 19.nbsp;^^ Function and Development. New-Haven.

Leonard Bloomfield. An. Intr^j
Wz. 16.nbsp;^ Introduction to the study of Language. London 1914.

-ocr page 20-

van de geluidsleer der natuurkunde tot de aesthetica der idealistiese
metaphysiek toe, te hebben doorschreden en doorkend.
Dempe vraagt
wel terecht een wetenschap die allereerst „nur beschreiben will, was zur
Sprache notwendig gehört und was
nicht.quot; 4) En, deze wetenschap is
voorbereid ; het meest door hen die, in enkele decenniën van toegewijde
en rusteloze overgave en onderzoek, haar bouwstoffen verzamelden,
ordenden en beoordeelden, ook door de eeuwen, wier rust nochtans in
een veilig bezit minder vruchtbaar was dan weldadig.

Samenstelling van het hoofdstuk. Te vinden „was zur
Sprache notwendig gehort und was nichtquot; is allereerst een kwestie van
methode. Men kan zo beginnen dat men van te voren weet dat men
't nooit vinden zal, en dat is een slechte methode. De paragraaf „A
priori en observatiequot; tracht dit aan te tonen en daarin dan meteen het
remedie aan de hand te doen : wetenschap veronderstelt theorie omdat
zij een denkend verstand veronderstelt ; feiten te willen b e g r ij p e n
zonder theorie is 'n contradictie. Het is maar de vraag : waar halen
we die „theoriequot; vandaan. En hierop tracht de paragraaf „Semiologie
of linguistiekquot; een antwoord te geven : een wetenschap, elke wetenschap,
moet de theorie aan haar eigen feiten ontlenen, de linguistiek ontlene
haar theorie dus aan haar te onderzoeken feiten, aan het taai-gebeuren.
Bestaat de „theoriequot; voor de linguistiek in een teken-begrip of 'n teken-
leer, goed, maar dan worde dit teken-begrip aan het object der linguistiek
zelf ontleend. Nu is het voor sommige wetenschappen met hun object
nogal eenvoudig gesteld : de systematiserende botaniek kan wel van haar
beoefenaars vragen te riskeren hun hals te breken om voldoende Edel-
weiss te bemachtigen, maar zij loopt weinig gevaar dat haar adept met
paardebloemen thuis zal komen. Niet alzo de linguistiek. Want : waar
is haar object te zoeken, in welke verschijnselen vindt de taai-onder-
zoeker zijn object gerealiseerd ? s) Tot voor 'n zeventig-, tachtigtal jaren
bestond hierover niet zo heel veel twijfel ; wat 'n „woordquot; of 'n „zinquot;
was, was duidelik genoeg, en anders wou de logica wel zo vriendelik
zijn 't even te zeggen. Maar zo bleef 't niet, en door allerlei phasen van

Dr. Helmath Dempe. Was ist Sprache? Weimar 1930. blz. VII.

De Saussure behandelt het probleem in zijn: Cours de linguistique générale.
Paris 19222, 23 vlg. De oplossing die hij geeft is eigenlik geen antwoord op de
vraag die hij zich stelde. Hij vraagt : „Quel est l'objet à la fois intégral et concret de
la linguistique?quot; (blz. 23), ontwikkelt dan de moeilikheden en besluit; „II
n'y a,
selon nous, qu'une solution à toutes ces difficultés ;
il faut se placer de prime abord
sur le terrain de la langue et la prendre pour norme de toutes les autres maniiestations
du langage.quot;
(blz. 25) Inderdaad moet de linguistiek dit uitgangspunt nemen, doch
haar „objetquot; is niet enkel ^ wat trouwens
de Saussure ook volstrekt niet meent
„la languequot;, maar niet minder „la parolequot; ; haar object is het gehele taalgebeuren-

-ocr page 21-

Tnbsp;ongrijpbare te tuimelen, en zoals gezegd,

S wetnscr'T; ''nbsp;^^ grammatica. Ondertussen Weef'd^

niet wetenschappehke mensheid en de schoolmeester, voor zover hij ten-

SSlcfnbsp;bewaarde, doorgaan met spreken, met woorden en zinnen

voor i ! ni.nbsp;kinderen te leren. Dat was het geluk

't fl J quot;^ehaviourismequot;. want als er één ding zeker was, dan moest
klanWnbsp;,nbsp;mensheid klanken voortbracht en dat die

aan evenals het gedrag van de mensen, die klanken voortbrengen,
vion f dehke bestaans-twijfel onderhevig konden zijn. En het beha-
graï^ Wnbsp;quot;Sedragquot; te zoeken. Wij doen dat in de para-

vannbsp;■ ■ quot;Markeyquot;, als 'n vertegenwoordiger van deze methode

^ onderzoek, zet dan uiteen wat we daaruit leren: niet omdat de
kon ™eenden dat ze 't van die „woordenquot; en „zinnenquot; wel „wistenquot;,
het wetenschap vertrouwen dat ze daar moest zoeken, maar wel omdat
venbsp;^an 'n mens anders wordt als hij taal gaat gebruiken, een

gjJ^^^dering die overigens samenvalt met 't gebruik van andere dingen
dat hnbsp;^^ paragraaf „Voor-onderstelhngenquot; krijgen we te lezen,

^ net getuigenis der taai-gebruikende mensheid zelf van zo weinig
^_aarde is omdat zij van het dier afstamt! Toch heeft ook het Beha-
jg. quot;quot;sme ons methodies iets, zelfs veel geleerd, het heeft gewaarschuwd
de kunstmatige abstractie van het taai-gebeuren uit zijn nood-
ter Knbsp;uit z'n noodzakelike betrekkingen, en we zullen die les

te Ic nemen, zonder nochtans van het getuigenis der ervaring afstand
in j^'^^en doen omdat dit alleen aan alle „gedragquot; zin geeft; dat wordt

j^e paragraaf „Introspectie en waarnemingquot; behandeld,
ggjj ^^ onderzoek omtrent het taai-gebeuren beschikt op het ogenblik over
de ^j^'^^ewerkte methodologie. Zij is van
Karl Bühler. Een inleiding op
Ijjjg l^em gevolgde methode, en een critiek die tevens een ontwikke-
9ewe V ®ethodiese inzichten volgens welke in deze studie zal worden
belaasnbsp;geeft de paragraaf „Bühlers Methodequot;, en we moeten

Van lt;• , 9'®nen te constateren dat Bühlers onderzoek, ten eerste aan-
^Pra hf waar het taai-gebeuren niet ligt, bij: „das was die Sinne des
twe Hnbsp;' (invloed van
Kant en van behaviourisme) en ten

e uitgaat van 'n teken-begrip, zonder meer ontleend aan weten-
sten^'^^-^'^'^ hnguistiek zijn. In „Auslösung, Kundgabe en Dar-
hoe . °ehandeleii we de phaenomenologie van
Bühlers teken-functies,
een ?nbsp;de ervaring openbaren; in „Bühlers verklaringswijzequot; volgt

Zijn tnbsp;^an Bühlers subsumptie der teken-verschijnselen onder

conta^f knbsp;quot;Communicatiequot; tenslotte bevat een critiek van Bühlers

ct-begnp m communicatief taai-gebruik, dat opnieuw de gevolgen

-ocr page 22-

vertoont van de keuze van zijn uitgangspunt. — De zo juist ge-
noemde paragrafen kan men beschouwen als 'n inleiding op de drie
paragrafen die volgen, en waarin allereerst betoogd wordt dat de linguist
zijn uitgangspunt heeft te nemen in gegevens der introspectie; dit ge-
schiedt in de paragraaf „Psychologisme of Behaviourismequot;; vervolgens,
dat
Bühler de verhouding van de door hem aan „taalquot; onderscheiden
functies niet verantwoordt en zo ervarings-momenten tot taal-ver-
schijnselen verklaart waarvan hij niet bewezen heeft, dat zij inderdaad
taai-verschijnselen zijn; en dit alles tengevolge van zijn twee eerste
methodiese directieven, in „Bühlers Methodequot; aangegeven. Dit wordt
in „De verhouding der functiesquot; uiteengezet.

Tenslotte, dat inderdaad aan „Darstellungquot; het primaat in het taai-
gebeuren toekomt, doch dat noch „Appellquot; noch „Ausdruckquot; in eigenhke
zin taai-verschijnselen mogen heten, dat zij echter noodzakehke mo-
menten vormen der taai-ervaring, en dat derhalve de noodzakehkheid
moet worden geponeerd het linguisties onderzoek bij de „Darstellungquot;
aan te vangen. Ook
Bühler sprak duidelik uit, dat de taai-ervaring
alleen vanuit de „Darstellungquot; te begrijpen is, doch hij maakte dit inzicht
niet methodies vruchtbaar. Het voorafgaande vult de paragraaf „Het
primaat der Darstellungquot;. De verdere compositie van dit hoofdstuk is
nu gegeven: in „Terminologiequot; ontwikkelen we aan de te gebruiken
termen de begrippen die wij. uitgaande immers van de ervaring, over
de structuur daarvan in het algemeen behoeven, en we besluiten het
hoofdstuk met de paragraaf ..Het taai-tekenquot; waarin, volgens de gekozen
methode van onderzoek en aan de hand van de ontwikkelde begrippen,
een zeer voorlopige bepaling van het object der onderhavige studie:
het woord als blijvende eenheid, volgt.

A priori en observalie. Men kan de taal zien als het al-om-
vattend menselik beïnvloedings-, denk- en expressie-middel en alles is
dan aan haar belangrijk, alles noodzakelik, omdat het momenteel zijn
functie ven^ult, zijn taak doeltreffend verricht. Elke bloem is bewonde-
ring waard niet alleen, maar zij heeft ook haar eigen geschiedenis, haar
eigen structuur, zij kan object zijn van wetenschappelik onderzoek. Toch
denkt geen bioloog er aan. kennis der structuur en geschiedenis van alle
bloemen afzonderlik noodzakelik te achten voor een wetenschappelik
inzicht omtrent het wezen van elke afzonderlike bloem. Dit heeft de
taalkunde wel gedaan.
Pauls opvatting van de taak van de taai-onder-
zoeker : „Das wahre Objekt für den Sprachforscher sind vielmehr sämt-
hche Äusserungen der Sprechtätigkeit an sämtlichen Individuen in ihrer
Wechselwirkung auf einander. Alle Lautkomplexe, die irgend ein Ein-
zelner je gesprochen, gehört oder vorgestellt hat mit den damit asso-

-ocr page 23-

ziierten Vorstellungen, deren Symbole sie gewesen sind, alle mannig-
«chen Beziehungen, welche die Sprachelemente in den Seelen der
Einzelnen eingegangen sind, fallen in die Sprachgeschichte, müssten
eigentlich alle bekannt sein, um ein volständiges Verständnis der Ent-
wicklung zu ermöglichen.quot; 6) Pau/s. opvatting maakt, ondanks de on-
schatbare
Verdiensten van zijn persoonlik werk, de scherpe formulering
uit van een wetenscha'ppelike methode die, in haar grondbeginselen
onaanvaardbaar, haar volgers beletten moest de weg naar een geslaagde
synthese te vinden. Bovendien: de spontane variaties die telkens weer
opnieuw de objecten der studie van de taai-onderzoeker vertonen, de
zekerheid verschijnselen, alzijdig verbonden, immer variërend en van
steeds minder doorzichtige structuur te bestuderen, veroorzaakten dat
«et de linguist zeer moeilik werd zich volkomen rekenschap te geven
van zijn taak als methodies onderzoeker, en dat hij zich meestentijds er
toe beperkte, de verschijnselen te naderen vanuit het standpunt dat hem
persoonlik het meest uitzicht bood.

Doch de tijden kenterden. Men zoekt in het onbepaalde, het ver-
vloeiend ongrijpbare dat, behoudens misschien de historiese grammatica,
elk gebied der taalkunde gezegd werd te vertonen, de vastheid, de regel-
maat terug te vinden, het structurerend princiep te ontdekken dat ook
quot;ler aan de verschijnselen ten grondslag kan liggen; men zoekt het
standpunt van waaruit misschien een chaos overzichtelik zou kunnen
lijken en geordend. De vraag: waaruit zal de onderzoeker de wetten
2i)ner wetenschap afleiden, uit de zichzelf openbarende orde in de veel-
eid zijner gecatalogiseerde objecten of uit de toepassing zijner beginselen
Van onderzoek op het materiaal dat voor hem ligt, die vraag bestaat
®iet meer sedert men inziet dat in de denkende mens beide
methoden
®oodzakelik samenvallen, dat er zelfs geen ordening der feiten bestaat
nder eigenwettelike werkzaamheid van het onderzoekend verstand aan
et nog ongeordende feit; dat dus geen inzicht omtrent een bepaald
led der werkelikheid kan verkregen worden zonder geduldige obser-
le van het te kennen materiaal én aanvaarding der directieven die
® onderzoekend verstand levert.
In de wetenschappelike conclusie
a en beide werkzaamheden samen en worden a priori, evenzeer als
«rvarmgsweten, opgeheven in de wezenskennis die het doel van elke
Wetenschap uitmaakt.

Karl Bühler heeft dit standpunt onlangs geformuleerd en zich zo vlakaf
genover
Paul gesteld: „Genau so wie der systematisierende Botaniker

taJ- ^quot;quot;f'P'«quot;nbsp;24. Vgl. verder Anton Reichling: Enkele notities bij de Syn-

aKties-stylistiese methode. N.T. XXVII. blz. 215 vlg.

-ocr page 24-

nicht jedem Pflanzenexemplar nachläuft und der Physiker nicht jeden
vom Baum fallenden Apfel beobachtet, um das Gravitations-Gesetz zu
verifizieren, obwohl der Sage nach einst ein fallender Apfel den Anstoss
zu seiner Entdeckung gab, so behält sich auch der Sprachforscher vor,
ganz nach den Forderungen seiner Wissenschaft eine eigensinnige
Auswahl dessen, was er beobachten will, zu
treffenquot;. 7) In de onder-
scheiding van „Protokollsätzequot; en „Axiomequot; heeft
Bühler in dit opstel
zijn standpunt verantwoord. En hij concludeert: „Es ist also letzten
Endes die
Begriffswelt des Sprachforschers daraufhin zu untersuchen
wie und warum sie imstande ist, ein wohlumschriebenes, aber den kon-
kreten Bestimmtheiten unausschöpfbares Gebiet von Tatsachen, das
Gebiet der konkreten Sprechereignisse, für die wissenschaftliche Ein-
sicht ebenso zu einem Kosmos zu gestalten, wie das dem Physiker mit
seinen Mitteln für seine, wie das jeder geschlossenen Erfahrungs-
wissenschaft oder Gruppe von Erfahrungswissenschaften für ihren
Ausgangsgegenstand mit einem immer wieder etwas anderen, dem Gegen-
stande angepassten Begriffsapparat gehngt.quot; (blz. 21) De „Axiomequot; zijn
dan: „die konstitutiven, gebietsbestimmenden Thesen, es sind einige
durchgreifende Induktionsideen, die man in jedem Forschungsgebiete
braucht.quot; (blz. 23)

Misschien kan dit als uitgangspunt voor de Hnguistiek duide-
liker geformuleerd worden; voor taalkundig onderzoek betekent het, dat
er geen wetenschap omtrent aard en ordening der taalfeiten zal bestaan
zonder kennisname der feiten én leiding-gevend princiep van onder-
zoek, ontleend, niet aan de orde der feiten ^ die nog gevonden moet
worden! — doch aan het directief, het richting-gevend princiep dat
de onderzoeker uit het enkele feit afleidt. In de grond is de zaak te
eenvoudig om er veel woorden aan te wijden, zij is alleen een enkele
maal vergeten. Wie iets omtrent de regelmaat van 'n bepaald verschijnsel
wil weten, ordent de verschijnselen noodzakelik volgens een leiding-
gevend princiep, al luidt dit ook maar: „zet de vormen die op 'n -s
eindigen op 'n rijtjequot; of: „verzamel de woordgroepen die aanvangen
met
datquot;. Dc betreffende verschijnselen zijn, zonder dc werkzaamheid
van het onderzoekend verstand, niet zo vriendehk zichzelf in die slag-
orde te scharen. Het leiding-gevend princiep kan eenvoudig zijn of meer
ingewikkeld, het dient echter te worden gededuceerd uit 'n feit in
kwestie en niet, zonder meer, van buiten af te worden toegepast.
Zo begrepen veronderstelt elk wetenschappehk onderzoek „eine ver-

Die Axiomatik der Sprachwissenschalten. Kantstudien. Band XXXVIII. Berlin
1933. blz. 20.

-ocr page 25-

nünftige Theoriequot;.») Het is voor ons verder van geen belang te onder-
scheiden tussen ordenende en verklarende (tevens eventueel ordenende)
princiepen; wij constateren dat de taalkunde haar ordenend en verklarend
princiep, haar vaste uitgangspunt meent te hebben gevonden; zij formu-
leert : „de taal is tekenquot;.

Semiologie of linguisiiek. Dat is het wat de Saussure be-
toogde, en zijn opvatting is gemeengoed geworden. Na het verschijnen
van de eerste druk van zijn oeuvre posthume in 1916, kwam er geen
algemeen linguisties werk uit, dat van zijn invloed niet de sporen ver-
toonde. De gedachte dat de taal onder de
teken-verschijnselen ressorteert
is nu juist niet bijster nieuw — 2300 jaar heeft de mensheid deze gedachte
al wel gekend — doch zij hoorde tot de begrippen die in de logica schuil
gingen en het moest vele jaren duren voor zij, ook in de taalkunde, op
volle waarde werd geschat. 9) Van wijsgerige zijde betekenden reeds
Husserls „Logische Untersuchungenquot;, lo) waarvan de eerste druk uit
1900 stamt, een hernieuwing van 'n breder studie der tekens, en toen
Biihler in 1919 van experimenteel-psychologiese kant in zijn „Kritische
Musterung der neueren Theorien des Satzesquot; quot;) enkele aspecten van het
vraagstuk onder ogen van een wijde kring van taalkundigen bracht, was
een bepaalde opvatting die zich, zowel op het vasteland als in Engeland,
reeds in de 19e eeuw aftekende, én in de wijsbegeerte én in de psycho-
logie én in de linguistiek doorgedrongen. Deze gemeenschap van ideeën
had weliswaar haar voordelen, doch zij bracht ook haar eigenaardige
gevaren mee.

De Saussure begreep volkomen dat de linguistiek een eigen teken-leer
öioest ontwikkelen (blz. 32 vlg.), doch hij zag van den aanvang af deze

»nbsp;De phoneticus Jörgen Porchhammer citeerde, met zeer veel recht, de woorden

van de grote physicus Max Plank, die in zijn „Positivismus und reale Aussenwelt
°P blz. 25 schreef: „Daher müssen vor allem die Messungen zweckmässig angeordnet
quot;«Verden ; denn jede Versuchsanordnung stellt die spezielle Formulierung einer gewesen
Präge an die Natur dar. Aber zu einer vernünftigen Frage gelangt man nur mt Hüte
einer vernünftigen Theorie. Man darf nämlich nicht etwa glauben, dass man über den
Physikalischen Sinn einer Frage ein Urteil gewinnen kann, ohne überhaupt eme Iheorie
benützen.quot; Bij
Jörgen Porchhammer: Über die Notwendigkeit einer schärferen Ab-
arenzung und eines engeren Zusammenwirkens der verschiedenen phonetischen Wissen-
schaften. Proceedings of the International Congress of Phonetic Sciences Extrait des
Archives Néerlandaises de Phonétique Experimentale, Tome VIII-IX (1933) blz. 141.
^gl. nog hierachter blz 36 voor
Cassirers mening over deze kwestie.

Wel vinden wij bij Wandt het tekenbegrip, vooral in zijn tweede hoofdstuk:
Die Gebärdensprache (Die Sprache. Erster Teil. Leipzig 1911«. blz. 143 vlg.) doch van
een volledige uitwerking van dit begrip is bij hem geen sprake.

Edmund Hasserl. Logische Untersuchungen. Halle a.d. S. 1922^.

Indogerm. Jahrbach, VI. Bnd. Berlin-Leipzig 1918. blz. 1 vlg.

-ocr page 26-

teken-leer op het breder plan van een wetenschap der tekens iTto
Äoaienbsp;■'quot;^'ifr'o^ie doopte'en dil Ser voo

zoals die hem voorzweefde allo^^r. inbsp;inbsp;'■emioiogie,

een studie der afzonde hL oehL.nbsp;ontwikkeld uit

gebruik. En toch is dat zo Immersnbsp;quot;quot;

tak van de omvattender wli^IT'/''' ..senuologie' ziet hij als een

metaphysiese systeem L^eW B^deLT -^nbsp;^^^

uit het begrip naar zijnnbsp;quot; 'nbsp;quot;

zonder meer. noch

nïn op denbsp;Z'''nbsp;Z^i behoeft niet te

deze semiologie zal besZ u^H ^^^^ ''
linguisties onderzoek. Wenbsp;de uitkomsten van

systeem der wetenschaon.n J ,, ■nbsp;uitspraken omtrent het

begrip de7 inl stïk te nn^'nbsp;^^^

dit voor

s^hese. VoorUrnbsp;'dÄÄXtSf^^

schiinselen is opgenomen ennbsp;j l r , ii^iteuKe teKen-ver-

Het is voor hef ^ zeer SlanTr wTnbsp;^^r^^iese waarde,

gedeelte, ken-kritiek. geoefend ilnbsp;quot;^.-''P^o^ophiesequot;.

De taalfeiten verduidehken ernbsp;quot; taal-ervaringen.

Anders is het gesteld met de semaünbsp;opvattingen.

T,.. . u 1nbsp;sematologiese onderzoek nqen van Bü/i/er

H, 13 psycholoog. Daarin hgt zij^ kracht en zijn zwakheid. Met dan
Ca^^^n veel meer dan de nog uitvoerig te behandelen ^hrjvers

Das Ganze der Sprachfheorie. ihr A„tu^.. j -l t. -, ^
XII. Kongress der Deutschen Gesellschaft
bk- 99. In Zijn „Axiomatikquot; stek hij in plaats Z ?

voor. (blz. 34)nbsp;t^™ semiologie ..Sematologiequot;

„On peut donc concevoir une science ouinbsp;t ■ j

la vie sociale; elle formerait une partie de la psStfonnbsp;f'

de la psychologie générale: nous la nommerons'SSa ' EH ''

quoi consistent les signes, quelles lois les régissentquot; bfz 33?nbsp;^PP'-drait en

) We noemen : Ernst Cassirer. Philosophie der svmhoItlt;=r-l, rnbsp;t, ^

die Sprache. Berlin ,923. Id. Dritter Teil :nbsp;^ J^

-ocr page 27-

Ogden amp; Richards heeft hij echter onmiddelhk vruchtbare bijdragen tot
de hnguistiek geleverd. Geen linguist kan hem ongelezen laten, maar
geen hnguist ook
zal hem volledig volgen. Niet zonder meer de menselike
ervaring bij taai-gebruik is voorwerp van onderzoek voor de taalkunde,
doch wel is haar object: het moment waarin ook deze ervaring centreert,
het taai-gebeuren zelf, beschouwd in al zijn betrekkingen. Zonder twijfel
wordt het taai-gebeuren, indien wij abstraheren van het ervaringsgeheel
Waarin het zich voltrekt, onbegrijpelik, doch omgekeerd is ook dit er-
varingsgeheel voor wetenschappelike verklaring ontoegankelik zonder
een ontwikkeling der eigen-wettelikheid van dat taalgebeuren. En, dit
laatste is taak der hnguistiek; zij gaat hierin
aan een psychologiese
verklaring van dit speciale ervaringsgeheel vooraf. De „sematologiequot; die
Bühler in zijn „Axiomatikquot; bedoelt, is in werkelikheid metaphysiek. Van-
daar dat hij met even zoveel woorden negeert dat het mogelik zou zijn
uit hnguistiek of de psychologie een teken-begrip te ontwikkelen (Axio-
matik, blz. 35). Dit is ongetwijfeld juist: het moet in die wetenschappen
ontwikkeld worden uit de beschouwde feiten. Aan
Bühler is,
toen hij deze negatie neerschreef, een ogenblik ontgaan dat het onaan-
schouwelike waaruit de metaphysiek haar begrippen ontwikkelt, geen
ander is dan het onaanschouwelike dat in elke waarneming uitgangspunt
is voor alle biezondere wetenschappen.

Bühlers aangekondigde samenvattende werk „Sprachtheoriequot; laat nog
steeds op zich wachten, is) Wel publiceerde hij in zijn „Axiomatikquot; een
meer uitgewerkte tekenleer als eerste hoofdstuk van deze „Sprachtheoriequot;
en gaf hij een beknopt, maar zeer duidelik, overzicht van zijn taal-
kundige meningen op het Hamburger psychologencongres van 1931
(Bericht XII).

Een oorspronkelike positie menen Ogden amp; Richards in te nemen. i6)
Zij verfoeien de metaphysiek; zij geloven niet dat de psychologiese
traditie hun veel biedt; zij vinden zich nieuw, blinkend nieuw, en schreven
een „Science of Symbolismquot;. Wij komen hierover nog uitvoerig te
spreken.

Met de vier namen Cassirer, Bühler en Ogden en Richards is de
momentele stand van het vraagstuk der semiologie getypeerd. De reeds
genoemde
Dempe kritiseert Bühler en levert een taal-philosophies com-
pendium, vrijwel uitsluitend van duitse onderzoekingen. Publicerend vóór
het verschijnen van
Bühlers „Axiomatikquot;, trok hij alreeds de consequen-

Het werk is ondertussen verschenen als: Sprachtheorie. Die Darstellungsfunktion
der Sprache. Jena 1934.

C. K. Ogden and 1. A. Richards. The Meaning of Meaning. London 19303.

-ocr page 28-

_ behaviourisme

X ts^ quot;Da.tellungsquot;.theorie en maakte die tot grondslag van

oldTdeZT^T r'nbsp;quot;quot;quot; Philosophen en psychologen.

Under de taalkundigen d,e na de Saussure tot een linguistiese Lt-
wikkeling van het teken-begrip biidroenfn m^^f» iguisnese ont-
Willem tnbsp;al.r,nbsp;moeten genoemd worden

l^S 7' ur ^'unbsp;■nbsp;en onder velen, de duitse

linguïst Zeo Wetsgerber,^^) terwijl de zweed Gnstaf Sterr^ 20) i/het

eerste deel van zi;n omvangrijk werk, een soort „Speculumquot; samensterde

van de theorieen, gepubliceerd tot 1Q9S Tr, i j i

het werk vannbsp;jJ 'nbsp;^evscheen dit jaar

nederlandse weerklnk uitmakt op ideet Hquot;nbsp;^-^e

een tiental jaren stimulerend werkTennbsp;quot;nbsp;^^^^^

het „phoneeJ-. Zc!nder

het inzicht omtrent dit verschijnsel „in SchweLquot;. Prof. PoTgaf Lel
een korte scherpe karakteristiWnbsp;. 1 • , ^ aireeas

belichting. 22) De profes rretl r .nbsp;m taal-philosophiese

digen in'Nederland twee phasL ^n ^^

omtrentnbsp;^ ^^^ taalkundig onderzoek hier-

ge^aÏ^tsTr,^^^^^^^^^^nbsp;vandaag, die niet het

nog iets anders te Len dL ?! l ^ijn onderzoek te missen, heeft
welk leiding-gevend püncZ Z^nbsp;van de vraag:

hij moet zich bovendfeTa^air Tk^ lnbsp;--^^aat;

ik te kiezen, waar en hoe heTik 1nbsp;u ^^^^

Misschien werden deze vragen toT''nbsp;H begrenzen,

antwoord dan hun object weTnbsp;h . gemakkeliker be-

omtrent de teken-func ie he^f i^d! {nbsp;iTquot;

andering ondergaan.nbsp;ingrijpende ver-

Elke mens kent tekens, ervaart 't bestaan van tekens. Op een teken
van de bel stapt h, al de bewaarschool binnen en kort na de jarerdaquot;
hl, van bestaan der morse-tekens hoorde, kwam de tijd
dit hij 1
he^^^meer modern ^ postzegels op n bepaalde manil plakte. Hij

is! ^^quot;ö-uape and Languages. New-York, London 1932
Theory of Speech and Language. Oxford 1932
) Muttersprache und Geisfesbildung. Göttingen 1929
Meaning and Change of Meaning. Göteborg I931'

- pJ hTpo' nnbsp;Batavia. 1934.

ceediigs bfz.?3/vlg quot;nbsp;P^osophiques de la phonologie. Pro-

-ocr page 29-

vist dat er iets mee bedoeld werd en dat tekens hem iets zeiden. Het
vas dan ook gewoonte dat hij, uitgegroeid tot philosoof of linguist, en
gesterkt door de ervaring dat 't met die postzegels altijd was uitgekomen,
ontleedde wat die tekens hem zeiden, wetend dat ze hem zeiden wat
ze volgens 'n ander zeggen moesten. Een systematies beschrijvende
wetenschappehke analyse van dergelike ervaringen noemt men intro-
spectie. 23) Maar de introspectieve methode raakte in discrediet, met
zozeer omdat ze géén resultaten had, maar omdat ze er te veel, te ver-
schillend en te vreemde vertoonde. De lezer is — met de schrijver —
misschien niet zo onmiddellik overtuigd van de noodzakelikheid, de intro-
spectieve methode radicaal door 'n andere te vervangen als
Markey hem
zegt: „The technique of Freudians and the psycho-analysts gives us
very clear evidence that the so-called introspective attempt at direct
observation is a
failure,quot; 24) maar niettemin is het toch volstrekt met
duidelik, dat de ingrijpende veranderingen in het psychologies onderzoek
en de daaruit gevolgde veranderingen bij de linguistiese onderzoek-
methode zonder waarde zouden zijn. Men heeft zich nl rekenschap ge-
geven van het feit dat geen enkel psychies verschijnsel geïsoleerd kan
quot;borden, dat het immer moment is van een groter geheel.

Men heeft zich verder eveneens rekenschap gegeven van het feit dat
dit „groter geheelquot; niet één individu omvat, maar minstens: één individu
agerend en re-agerend op zijn omgeving of op zichzelf, zodat in ieder
geval de omstandigheden mede in de verklaring van elke actie dienen
te worden opgenomen. Men meende er zich ten derde eindelik reken-
schap van te hebben gegeven, dat in dat handelings-geheel de individuele
-ervaringenquot; voor de onderzoeker ontoegankelik waren; men adopteerde
vanuit de dier-psychologie biologiese observatie-methoden. Men werd
met één woord „behaviouristquot;. Amerika het luidst, leerde dat een be-
haviouristiese methode de introspectieve methode zou vervangen, bn,
dat kan, onder sommige voorwaarden, inderdaad met succes geschieden.
Ook in het onderzoek der taai-verschijnselen drong deze methode door.
Ogden amp; Richards willen ze „gematigdquot; toepassen, bij Gardiner zijn er
duidelik sporen van aan te wijzen,
de Laguna is overtuigd propagandiste,
en
Bühler tenslotte heeft zich, op zijn wijze, in deze richting georienteerd.

Het ligt niet in het bestek dezer studie een techniese uiteenzetting te
geven van de behaviouristiese psychologie. Behaviounsme zal alleen be-
sproken worden in zover het door enkele auteurs werd toegepast op taal-

Vgl. Georges Divelshaavers. Traité de Psychologie. Paris 1928. blz. 49 vlg. en
blz. 91 vlg.

]ohn F. Markey. The Symbolic Process and Its Integration in Children. London,
New-York 1928. blz. 143.

-ocr page 30-

_____..WATER!quot;

haviourisme aan de andere ziide van d. ^ ƒ

druk van het franse verzaV^rN^^Tau T^ité'f P

logie par Georges Dumas (Paris Alcanf^ / !

en dat in dertien delen comUet La? Ifnbsp;verschijnt

richtingen die daarin, met galliese heldeS Hnbsp;verschillende

oriëntering voortreffelik. Innbsp;p ' quot;quot; 'nbsp;^^^

in zijn hoofdstuk: La PsUoloair.L^ u

(blz. 367 vgl.) Paragraf^n'ttKnbsp;iT'''

risme et la psycholomVnbsp;j- i quot;nbsp;Le „Behavio-

Ui^en o. a.quot;nbsp;LntS ttltquot;

en geschreven vanuit dpnbsp;^quot;JpeuK te maken. Uitvoeriger,

't Is overai hequot; e s quot;nbsp;^^nbsp;^^ g!

patrouille rust teren dH ilnbsp;^^ padvinders

hout. Twee man'Smtenbsp;quot;nbsp;^^^ bestoven hak-

Na n ogenbhrde Toep XT r

gebeurtenissen en aan on,e •nbsp;^^arneembare

vult de lezer zelf aan. Er i^X onttrokken menselike ervaringen,
heeft z'n

veldfles laten ^n J eenjongen op de heuveltop gekomen,
gewezen, naar de anderenbsp;quot;quot; ï'eneden

heel stil bronnetje, niets van ditnbsp;vertoond van 'n

vernomen. En wat is daar niet all! Tnbsp;voortgebracht en

Laguna, stille getuige van dezenbsp;T

-iendin: You see! '.What does sp^ÏÏTwi.nbsp;'^r

does it perform in human hfe? the anslnbsp;c

the great medium through which LmaTcoö'n

____cooperation is brought about.quot;

studie-programma op grond vnr, u u •
methoden levert
Albert P. l^^eiss in • LinauistL .n^ d quot;'^''«viouristiese onderzoek-
blz. 52 vlg.nbsp;and Psychology. Language L 1925

-ocr page 31-

■jwater!quot;_13

(blz. 19). 26) Ogden amp; Richards, achter 'n beetje voller brem-bosje in de
buurt, geven elkaar
'n knipoog en 'n stootje in de zij. Ze hebben uit de
Woorden van hun vrouwelike collega „derived instruction and....
•amusementquot; 27)^ en zijn ongetwijfeld voorzichtiger als ze elkaar zeggen:
No doubt! „Symbols direct and organize, record and communicate.quot;
(blz. 9) „Symbolsquot; doen zoveel, dat we ook de termen „direct and
organizequot; wel zeer wijd moeten spannen om er helemaal mee uit te komen.

Daar heb je bijvoorbeeld die ronde jongen met z'n opgestroopte
mouwen strak om de armen. Toen hij
„Water!quot; hoorde, had hij ineens
datzelfde heerlike gevoel als acht weken geleden na de operatie, toen
hij voor 't eerst, na 'n volle dag dorst, de zuster met het heldere glas
zag komen. Dät onder „direct and organizequot; en zelfs onder „to recordquot;
te vangen, is misschien, met een beetje wijde uitzetting dezer begrippen,
nog mogelik, maar hier van „to communicatequot; te spreken is glad-af on-
mogelik, want de vaandrig, die
„Water!quot; riep, heeft nog nooit in een
ziekenhuis gelegen. „To recordquot;, registreren, vermelden, geldt echter
Volkomen én van het voorwerp der vondst water én van de jubelende
toon waarop
„Wateriquot; de vreugde van de vinder uitdrukt, en „to
lt;^ommunicatequot; is evenzeer toepasselik op de overdracht van deze ge-
voelens van de roeper op de luisteraars als op de overdracht van de
kennis van de oorzaak dier vreugde: het gevonden water.

Het is niet goed mogelik al de gevoelens, al de gedachten, al de
strevingen en handehngen die de roep zou kunnen wekken, te registreren,
maar het is onmogelik over 't hoofd te zien, dat in de roep
„Water!quot;
ook de vloeistof vermeld is, wier naam de kleine explosie van activiteit
Veroorzaakte die we ons voorstelden. In al het beweeglike, dat geheel
de situatie plotseling vertoont, blijft één vast uitgangspunt: de taai-term
^ater, die de handelingen van de hoorders leidt, hun denken organiseert,
hun het water vermeldt, en hun de met jubel begroete vondst van
het water, om hen tot handelen te bewegen, overdraagt, „communiceertquot;.

De schrijfster vult dan verder aan : Ji is {arther (curs. v. d. sehr.) the means
by which men are brought into a new and momentous relationship with the external
^orld. The very relationship which makes the world for them an objective orderquot;.
Het is of rij een film terugdraait, want eerst zijn de mensen hier „into a new and
momentous relationship with the external worldquot; gebracht door de roep
„Water!quot;
en toen zijn de waarneembare handelingen gevolgd.

Het is volstrekt niet oneerbiedig dit van de schrijvers te veronderstellen, want
ook van Aristoteles, Dionysius Thrax, de Nominalisten, Meinong, Home, Tooke, Max
Müller, Locke, Stout, Leibnitz, Russell, Steinthal, Wundt, Baldwin, Husserl, Lady
Welby, Marty, C. S. Pierce, Mauthner, Erdmann, Taine: „the writers have derived
instruction and occasionally amusement.quot; (blz. IX) En dat lijstje is uit hun boek met
nog vele andere namen aan te vullen.

-ocr page 32-

nbsp;_markey

„Water!- schijnt op vele wijzen een .tekenquot;nbsp;Tj

..wijzenquot; taal-tekenverschijn elen? Heeffhet Behl
vraag een oplossing ? Laten we 'n oqenbhk quot;nbsp;deze

ons hieromtrent zou kunnen inhchten We lo^''
F.Markey. Hij is overtuigd behav quot;ris^Erquot;^trn^etï? ^
vele vormen en die van
Markeg is er een LT } behaviourisme
taal-verschijnselen tracht te plaatsennbsp;'nbsp;de

ces^rSjden S: :?nTe^atnemi quot;quot; f kf' ^^^

dat wij deze feiten ervarennbsp;onttrokken zijn. hij ontkent niet

trouwbaar wetenschap^ onderz 2 T'^'M,nbsp;be-

introspectie. 28) Niet dat hii H f f ^oegankehk is met methoden der

thought mentil. coLS^^Ï hTir-'^hT'^^'^ f
verklaren „by the behavin,.!nbsp;' rnbsp;trachten ze te

..The attempi is tonbsp;Tnbsp;organismsquot;.

particular inLgratS type of b f quot;quot;nbsp;^^nbsp;-

(biz. 28)nbsp;hehavionr; i.e.. to look at mind as action.quot;

Het verschijnsel ta^lquot; c •
thoughtquot;. 29) ^ordtnu door rnbsp;particular how of

actionquot;. Hij definieert dan een'quot; i fquot;

marked off by beha^ur' , Tnbsp;«^ject which is

a response-act or Xct ' L t . ■nbsp;or -object and

by behaviour as different f. I n^fnbsp;«^t off

that is for both tirst ir Tnbsp;'

..W^a^er.r^situatie s de S^nbsp;^^ --

stitutequot; voor 't ..stimuwtb^ Tat^^^^^^

traÏh tt Tn Xl^Ttnbsp;^ij kinderen

een ..symboolquot; af tl leid^'voo,
omschrijven van de verschijnsSen ^

in 1923 wees PiUsbary er opnbsp;^ quot;quot;quot;nbsp;terminologie. Reeds

_--y P, üat dit voor ons voorlopig 't nieuwe blijft

Op pag. 142-144 valt de schrijver P^n . ■ .

bestaan waarschijnlik aan weinig lezers van Thnbsp;aan- waarvan het
Hij veronderstelt dat „introspectionistenquot; men^ ^ symbolic Processquot; bekend zal zijn.

processesquot; direct zouden kunnen waarnemen d^f'nbsp;^nd central

kijken met een soort inwendig oog, zoals ze'da? u'nbsp;^e-

doen of 'n olifant: „we may symbolize a straine^^f vnbsp;een vlieg
just as we can symbolize

a pain in the abdom.; n^nbsp;-yes

the causal sequence behind the strain in the head an ' Tnbsp;«t^ospect for

to see whether we have appendicitis or notquot; (blz. 142[ ZT J ^^nbsp;introspect
Edward Sapir. LanJLge. New-York
1921.

-ocr page 33-

m de resultaten der nieuwe methode. 30) In zover de eerste taalklank-
verschijnselen bij het kind beschouwd kunnen worden als momenten in
het ontstaan van een voorwaardelike reflex, verschijnselen die ook
darkey overigens niet als „taalquot; accepteert, levert deze beschouwing
een aanvulling op de studie van het „mechanismequot; in het vroegste taal-
klank-gebruik bij het kind, doch overigens zal de taalkundige bij
Markey
tevergeefs zoeken naar iets dat hij niet reeds „wistquot; uit de tijden
der schijnbare alleenheerschappij der introspectieve methode. Hij zal
overigens neiging gevoelen ontmoedigd het boek dicht te klappen, als
blz. 103 hem de slot-erkenning (reeds aangekondigd op blz. 29) brengt:
'.Although in the past chapters the study of symbols has centred around
the language symbols in general and spoken symbols in particular, sym-
bolic behaviour is not limited to verbal language. When once symbols
have arisen in behaviour, practically any act or object may become
symbolic in character.quot; Zo is het.3i) Maar de taalkundige vraag is niet:
Waarin komt het symbolics karakter van de taal overeen met het sym-
bolies karakter van andere verschijnselen, doch: waarin verschilt het.
En daarop geeft
Markey geen antwoord, of het moest zijn dat het
-symboolquot; in 't ene geval een totem-paal zijn kan en in het andere
geval een taalklank moet wezen. Voor hem was 't doel bereikt, toen hij
op blz. 60 schreef: „The main conclusion remains that in young children
the content of symbols is action. With increasing age the obvious action
content tends to decrease, while at the same time, apparently, the refined
action content increases.quot; Het is alleen een beetje onbevredigend dat
die „refined action contentquot; met de methoden die
Markey bij zijn onder-
zoek gebruikte, zich zo moeilik laat aanwijzen. 32)

..The fact that with particular people at particular times the symbolic
process may not be observable does not thus show the process itself to
be out of range of observation. The important fact is that it is observed
upon innumerable occasions and as a process, the period of integration
m children being particularly instructive.quot; (blz. 147)

Voor-ondersiellingen. Ook het Behaviourisme van Markey gaat
uit van bepaalde voor-onderstellingen, doch deze zijn niet „some myste-

W. B. Pillsbury. Le développement de la Psychologie en Amérique. Journal de
Psychologie XX, 1923 blz. 597 vlg.

CharloUe Bühler in Kindheit und Jugend, Leipzig 1928, toont aan, dat
reeds vóór het verschijnen der taai-symbolen ,,substitutesquot; voor „stimuliquot; en „responsesquot;
zijn aan te wijzen. Vg!. het hoofdstuk „Zielsetzung und Leistungquot; (blz. 63 vlg.), vooral
pag. 69, het tweede dagboek-bericht over
Inge.

Terecht meent Markey dat een dergelik bezwaar alleen, de methode niet ver-
oordeelt, zij valt, volgens hem, slechts met „contrary factsquot; (blz. 120). Het ligt er maar
aan wat we onder „factsquot; verstaan.

-ocr page 34-

rious „psychicquot; or the hkequot; (blz. 129), doch „levende physiologiese
organismen met hun physiologiese grondslagen van gedrag, zoals die
worden blootgelegd door neurologiese en behaviouristiese studiequot;; deze
veronderstellingen „were all that was assumedquot;! Het is luce clarius dat
deze gegevens veel eenvoudiger, helderder en betrouwbaarder zijn dan
de beleving waardoor de mens weet dat hij met
„Wateriquot; iets bedoelt
en dat kersen „lekkerquot; kunnen zijn!

De grondfout van deze behaviouristiese taalbeschouwing is volstrekt
niet, dat zij aanneemt dat de ervaring omtrent „taalquot; op een of andere
wijze wordt veruiterlikt — dat ontkent geen sterveling — maar wel, dat
deze veruiterliking de ervaring adaequaat kenbaar zou maken.
Markey
geeft zelf toe dat zijn uitleg geen „complete explanationquot; was; ze liet
„Lifequot; onverklaard. Hij meent dat hij dat niet hoefde te verklaren en
daarin heeft hij zeker gelijk. Maar, zijn verklaring liet niet alleen „Lifequot;
onverklaard, doch gaf ook in 't geheel geen antwoord op de vraag
waarom het proces der symbolisatie „essentially inventive or creative in
operationquot; is (blz. 128).33) Geen wonder dat
Markey's taalkunde niet
ver reikt. Het enige excuus is „We lack in technique.quot; (blz. 143) Doch
wat deze waarom-vragen met
technique van observatie-mogelikheden te
maken hebben, is onverstaanbaar, want de processen zijn ookvolgens
hem — het zij nog eens herhaald — „essentially inventive or creativequot;!

Deze behaviouristiese taalonderzoekingen zijn de riten van een geloof,
en dat geloof is de evolutie-leer.
De Laguna stelde zich zonder terug-
houding op het standpunt dat taal het geheel der menselike communi-
catiemiddelen omvat, saamgehouden door een bepaald doel: de samen-
handeling. De menselike taal en de dierlike schreeuw: „Different as they
are in important characteristics, they are both found to perform the same
fundamental function of
coordinating the activities of the members of
the groupquot;.
Doch waarom is dat nu toch de „fundamental functionquot; ?
„The evolution of the one from the other thus becomes comprehensible.quot;
(blz. IX) 34)

Evenmin als 't voor taalkundig inzicht erg voordelig is bij Adam te
beginnen, verdient het aanbeveling bij Darwin aan te vangen.

Inlrospectie en waarneming. Het is de verdienste van be-
schouwingen als die van
Markey dat zij duidehk verband leggen tussen
taal en handeling. Van welke linguistiese aard dit verband is, welk

3®) Dat ook zijn schematisering van de symbolisatie-processen zelf geen
v e r k 1 a r i n g is, zal bij de behandeling van
Ogden amp; Richards methode nog blijken.

Markey is niet zo vrijmoedig. Bij hem ontbreekt 't woordje thus als begin van
de volgende zin uit een lange samenvatting op blz. 167 : „There is a continuity between
man and the other animals regarding this process.quot;

-ocr page 35-

karakter hierdoor speciaal het taai-teken verkrijgt, dat het een zeer
speciaal handelings-middel is, dat het dus speciale gebruiksmogelikheden
..bezitquot;, al deze punten, die van onmiddellik Unguis ties belang
zouden kunnen zijn. worden door hem niet verder uitgewerkt. Het
kan ook niet anders; zijn behaviourisme kan op die vragen hieromtrent
geen ander antwoord geven dan: „When once symbols have arisen in
behaviour, practically any act or object may become symbolic in
characterquot;. Om hier licht te verkrijgen is het noodzakelik, dat aan intro-
spectieve gegevens te ontsteken. De tegenstelling tussen een behaviou-
ristiese werkwijze en de tot dan toe bij de bestudering van taai-vragen
gangbare, is er ene van introspectie en waarneming, of liever: het
behaviourisme heeft hier een tegenstelhng geadstrueerd die er in
Werkelikheid niet bestaat; beide methoden sluiten elkander niet uit, doch (
zij convergeren in de studie der taai-verschijnselen tot de enig juiste
Vorm van onderzoek, die het taalgebeuren ziet als menselik handelings-
complex in een bepaalde situatie, waarvan een waarneembare omgeving
noodzakelik deel uitmaakt. De behaviourist die meent dat deze laatste
factor te veel werd voorbijgezien, heeft gelijk; de behaviourist die meent
dat conclusies uit zijn waarnemings-gegevens alleen, hem de structuur van
het taai-gebeuren zullen ontsluiten, vergist zich, omdat hij over 't hoofd ziet
dat het punt in deze situatie, dat aan de waarneembare handehngen hun
zin en eenheid geeft, i n de handelende individuen hgt. Het oude princiep
..si duo faciunt idem non est idemquot; heeft door het behaviourisme niets
Van zijn waarde verloren, en als ook al 'n behaviouristies onderzoeker
zichzelf tot maat van alle dingen wenst te maken, dan ligt toch die
®ct van het „metenquot; i n hem. en is zij alleen voor hem toegankelik buiten
^lle waarneming om. 35) We omschrijven in dit verband introspectie 't
best als: de systematiese observatie van eigen ervaringen door de onder-
zoeker. 36) Men heeft de introspectie als wetenschappelike methode soms
ook verworpen omdat men haar zag als 'n procédé dat een volkomen
vervorming van de feitelike toestand betekende. Deze misvatting berustte
op een verwaarlozen van het feit, dat in de ervaring de gegevens, die
We in de reflexie „systematies observerenquot;, in de ervaring als moment
Wel degelik aanwezig zijn, dat we ze wel degelik „mérkenquot;. In zoverre
..veranderenquot; we bij rehexie sommige dier momenten, dat we ze dan
als „objectquot;, als „zaakquot;, tegenover ons stellen, terwijl ze in de ervaring
dit „intentioneelquot; karakter niet hadden, niet als „zaakquot; werden

Vgl. voor de ontwikkeling van deze gedachte: H. ]■ Pos, Zur Logik der Sprach-
wissenschaft. Heidelberg 1922, blz. 80 vlg.

Vgl. Dr. F. ƒ. Th. Ruften. Nieuwe Gezichtspunten in de Methodiek der Experi-
mentele Psychologie. Nijmegen-Utrecht 1931 blz. 10 vlg.

-ocr page 36-

gekend. Doch, we konden ze bij reflexie alleen vinden en herkennen,
omdat we ze in de ponerende ervaring „merktenquot;. En tans, nu wij ze
observeren, weten we dat we ze op die wijze veranderden. De intro-
spectieve methode gaat uit van het feit der herkenning; ze behoeft
geen dogmatiese voor-onderstellingen.

Het is mogelik elke methode te misbruiken; en evenmin als de beha-
viouristiese methode haar waarde verliest omdat haar beoefenaars verder
concluderen dan zij toelaat, evenmin verliest de introspectieve methode
de hare omdat zij op dezelfde wijze werd misbruikt! De bezwaren tegen
de introspectie zijn wetenschappelike „scrupelsquot;. Niemand aarzelt n.^'
ogenbhk om de volgende dag voor 'n taartje n dubbeltje te betalen
als hij t de vorige dag „lekkerquot; gevonden heeft. Het meest extreme
behaviourisme vond het zelfs wetenschappelik, dat getuigenis, niet te
aanvaarden, als de taartjes-liefhebber vandaag niet „watertanddequot; en het
dus de speeksel-quanta niet had kunnen meten. Wij moeten toegeven
deze eis met te hebben gesteld en niet te zullen stellen. Wil men het
feit der reflexie, waarop dat taartjes-kopen berust, een „voor-onder-
stelhng noemen, soit] De studie der behaviouristen kan ons taal-
kundigen Ieren, dat het een gevaarlijke abstractie is, het psychies proces
waarin het taai-gebeuren bestaat, los te maken van zijn noodzakelike
betrekkingen tot de situatie waarin het zich voltrekt: het behaviourisme
echter abstraheert, even gevaarlik, van de, aan alle waarneming ont-
trokken, eenheidgevende act, waarin dit gebeuren zijn middelpunt en
structurerend princiep vindt.

Bühlers methode. Het is Bühler geweest die, introspectie en waar-
neming der gedragingen van de taai-gebruikende mens verenigend, het
taai-gebeuren aan de hand van het teken-begrip „semiologiesquot; te ver-
klaren zocht. Volkomen terecht gaat hij uit van het taalgebruik in
communicatie.
Bühler meent dat er van een juist inzicht in geheel de
functie der taal geen sprake kan zijn als men het contact dat zich in
taai-gebruik constitueert niet als „wechselseitigquot; beschouwt. Zo neemt
hij zijn uitgangspunt in de observatie van minstens twee personen: het
„Zweiheitsmomentquot; 37) in communicatief contact is essentiëel voor het
begrip der tekenfuncties. 38) Het is dan ook begrijpelik dat hij behaviou-
risme, verstaan als studie der waarneembare verschijnselen naast en
volgens die der „Brlebnismomentequot; die alleen introspectief te vatten zijn,
noodzakelik acht. Doch, hoezeer hij ook overtuigd blijkt dat de beha-

Karl Bühler. Die Krise der Psychologie. Jena 1929. blz. 85.

Dat hij dit nalaat is een der grote bezwaren die Bühler tegen Wandt heeft
(Krise blz. 31).

-ocr page 37-

viouristiese methode heuristiese waarde heeft, toch is bij hem van den
aanvang af de overtuiging levend, dat in de observatie van de voor
Waarneming toegankelike processen, reeds de schemata geprojecteerd
liggen, die de eigen ervaringen hem introspectief hebben gegeven. Het
reeds genoemde referaat: „Das Ganze der Sprachtheorie, ihr Aufbau
und ihre Teilequot; is hiervan een uitstekend voorbeeld.

Toch: Bühlers methode kan „semiologiesquot; verantwoord zijn, zij is het
linguisties niet. Zijn zwakte ligt in zijn uitgangspunt en zij ligt op de-
zelfde plaats waar wij haar bij
de Laguna aantreffen: er is niet een
naast-elkander van verschijnselen, doch een in-elkander, waarbij alleen
ons menselik weten omtrent die hiërarchie, ons menselik weten omtrent
hetgeen in deze hiërarchie primeert, bij het onderzoek leiddraad
l^an zijn.

Het waarneembare biedt geen houvast om de verschijnselen als t a a 1-
Verschijnselen te ordenen; het waarneembare biedt hoogstens een leid-
draad voor bepaling van de opeenvolging in de tijd: de roep
„Water!quot;
gaat aan de beweging der patrouille in de roep-richting vooraf, maar
die beweging is alleen verklaarbaar uit ons „wetenquot;, dat
„Water!quot;
'^Vater „betekentquot;. 38*) Wie hiervan bij zijn onderzoek, zij het ook
tijdelik, abstraheert — en dit doet
Bühler door „das konkrete Sprech-
ereignisquot;, waaronder hij verstaat: „das was die Sinne des Sprachforschers
rührtquot; (Axiomatik blz. 19), tot „ A us gan g s g eg ens tan d der Lin-
guistikquot; te nemen — snijdt zich de weg af om uit het taalgebeuren
^ e 1 f de structuur van dat taai-gebeuren te verklaren, s t e 11 z i c h m.a.w.
I^uiten de linguistiek, wier object het taai-gebeuren is, beschouwd
'n al zijn betrekkingen, en wier uitgangspunt even noodzakelik in dat
gebeuren is te zoeken. Wie niet zo begint, negeert prakties in zijn aanvangs-
oeschouwing reeds de linguistiek. Hoogstens kan hij noties ontwikkelen
die de linguistiek als lemma's, als leen-waarheden, bij haar onderzoek kan
Veronderstellen.

Het is vooral de studie dezer lemma's bij Bühler die een
Uitvoerige behandeling zijner methode zo vruchtbaar maakt. Bovendien
biedt een ontwikkeling van
Bühlers inzichten ons gelegenheid, uitdrukkelik
•^•e momenten der taai-ervaring als secundair aan te wijzen, die in het
Verdere verloop onzer studie niet meer expressis verbis zullen worden

De theorie van Karl Vossler staat hier, in even grote eenzijdigheid, dia-
metraal tegenover die van het extreem behaviourisme, doch zij heeft altans de verdienste,
quot;at zij niet reeds per se m e t h o d i e s de weg afsnijdt om tot een volkomen verant-
woord inzicht te geraken : „Die Schallwellen des Klangbildes freilich, die physikalischen
Konsequenzen eines ausgesprochenen Wortes, die Lufterschütterungen — die kann man
®ich hinwegdenken; denn sie sind kein wesentlicher Bestandteil der Sprache.quot; (Posi-
Jvismus und Idealismus in der Sprachwissenschaft. Heidelberg 1904, blz. 65.)

-ocr page 38-

behandeld. 38**)

weffnbsp;is een bewonderenswaardig stuk

werk. Het ,s spijtig zelfs hiertegenover nog een kritiese positie te moeten

TvrmTn;'^nbsp;-^^t mogehk'twee Ïi^ge^e

s^rH tnbsp;een andersoortige studie te willen doen

samenklinken: Bühler begint met Kant te citeren, in een door ieder aan-
vaardbare uitspraak overigens, maar hij schrijft op blz.
57: „die schlichte
Deskription des ganzen Tatbestandes, wie ihn der Sprachforscher siSt
und sehen muss kann nicht exakter und adäquater vollzogen werTen

sirachrnbsp;Begriffsap'paratr von

jeher m der Sprachforschung geschehen istquot;. Deze meninq heeft hem

telies. Uit a^r^'aTe:^
, schouwehkheid. van een bepaald werkelikheidsgebied het 7i o e n ZtT
begrip te ontwikkelen. Ondertussen: de kanLant en iJatonS:

quot;at T rnbsp;elkaar op dit punt niet. Bühlf ZZ

dat de opvatting van Kant: „dass die Begriffe leer bleiben ohne aL
schauung door de taai-feiten wordt geverifieerd: het schijnbaar lege

Ï m tfeTtn'quot;nbsp;quot;Zeig-Wortquot;. blijkt volgens

walin herzeiot •nbsp;^ ^^ ..Anschauungquot;

S van de'Snbsp;^Iz. 153 en blz. 373). We antwoorden:

nnZTJ,nbsp;verklaring is juist, maar dan is zijn beroep

Zt bLnnnbsp;begrips-apparaat een slag in de lucht w^m

enLerrw^rzTlquot;nbsp;quot; ^^^^^ teken-notie'te leveren dil op

IZr^l j^ Tnbsp;quot;'eere Begriffequot;; ófwel de ver
klaring IS onjuist, maar dan valt
Bühlers deixis-fLtie als taal-teken-

quot;nbsp;doen beter en

ook Bnhler had beter gedaan, buiten deze problemen te blijven O 'be

grippen „leeg kunnen zijn of niet. een feit blijft dat het denken L

aal een eigensoortige denkwijze is; dat kunnen we als linguïst aaquot;

tonen. En als zodanig, eist dat denken de ontwikkeling'vfn een

iort'fT l'nbsp;r'nbsp;-- -eik ander,

soor ig teken-begrip ook. Steeds zweeft Bühler de subsumptie der taal-

verschij^len onder een „aussersprachliches Modellquot; voor: ..Dagegen

damentele zinnen: „Ausserdem aber haben Wörter^th'twasTsiT nÄ

^d v elleicht sogar der nächste Weg zu einer Definition des Wortbegriffes, von dS
lexicahschen Momente auszegehen.quot; (Sprachtheorie blz. 299)nbsp;quot;

-ocr page 39-

fehlt vorerst noch ein völlig klares aussersprachliches Modell, an dem
die an der Sprache abgelesene! Darstellungsweise illustriert werden
konnte.quot; (Sprachtheorie blz. 255) Wat er taal-kundig aan taal te
begrijpen valt, is alleen demonstreerbaar aan 'n taai-model. Het andere
is semiologie misschien of wijsbegeerte.

Auslösung, Kundgabe en Darstellung. De theorie van
Bühler is langzaam gegroeid. 39) Over een periode van verscheidene
jaren kan men die groei volgen. 4o) De volgende paragrafen trachten de
theorie in haar tegenwoordige vorm recht te doen. 4i)

Bühler onderscheidt reeds vroeg aan de taal drie teken-functies. In
het reeds genoemde artikel van 1929 „Kritische Musterungquot; staan ze
vermeld op de eerste pagina's: „Wörter wie
au oder aha zeigen Erleb-
nisse des Sprechers an (Schmerz, aufleuchtende Erkenntnis), das ist
Kundgabe.quot; (blz. 1.) Vervolgens: „Ein Anruf wie
he ist dazu
bestimmt, die Aufmerksamkeit des Hörers zu erregen, das ist Auslösung.quot;
(blz. 1, id.) „Es gibt noch eine ganz andere Leistung der Sprache, die
nicht aus Ausdruckbewegungen abgeleitet werden kann, die nicht auf
das Kausalverhältnis, das den Laut mit Sprecher und Hörer verbindet,
zurückgeht, sondern auf ein Verhältnis das die Mathematik als Zu-
ordnung bezeichnet: der Name ist seinem Gegenstande, der Aussage-
satz einem Sachverhalt zugeordnet.quot;
„De Rijn komt bij Lobith in ons
land.quot;
„Wir finden die wesentliche Leistung dieses Satzes, wenn wir
ihn für richtig oder falsch erklären, und richtig oder falsch ist er nicht
durch sein Verhältnis zum Sprecher oder Hörer, sondern durch sein
Verhältnis zu einem geographischen Sachverhalt. Diese andersartige
Leistung des Satzes wird, wie ich meine am schärfsten durch das Wort
Darstellung getroffen.quot; (blz. 3. 4) En, het is duidelik, „Darstellungquot;
kan ook een tekening, een landkaart, een curve, een wiskundige of
scheikunde-formule uitoefenen.

Het is nuttig, de samenwerking der teken-functies aan één concreet
taai-gebeuren te demonstreren. De gescheiden voorbeelden, zoals
Bühler
die in den aanvang geeft, doen zijn opvattingen niet prakties genoeg
uitkomen. — De lucht is betrokken ; mijnheer en mevrouw zullen uitgaan :

Op pag. 57 van zijn „Krisequot; wijst hij daar zelf op.

De samenvatting bij Dempe is allereerst wijsgerig bedoeld: de bespreking die
hier volgt tracht de linguistiese aspecten naar voren te brengen.

Ook nu wij in Bühlers „Sprachtheoriequot; zijn leer in uitgewerkte vorm bezitten,
blijft deze zin waar. Veel overzichteliker en rijker dan wij die tot nog toe bezaten is
zijn ideeën-goed in dit werk geworden; het staat niettemin gegrond in zijn Axio-
®atik. Het fundamenteel nieuwe idee, dat de „Sprachtheoriequot; brengt, het „veldquot;-
begrip, zal ons verderop bezig houden.

-ocr page 40-

„Zou je geen paraplu meenemen 1quot; „Wel nee, jongen, d'r is te veel
wind.quot;
Mijnheer staat op de mat, doet de deur open, kijkt, zegt:
„Regen lquot; Mevrouw draait zich om, neemt haar paraplu uit de standaard
en schudt de vouwen open.

Mevrouw zag de regen niet, evenmin als zij haar man zag; de ge-
bruikte taai-term
regen functioneert „auslösendquot;, bewerkt de „Ordnung
der Steuerungsmomentequot; (Bericht XII blz. 105) in degene tot wie ge-
sproken werd.
..Regen 1quot; heeft vrolik geklonken en 'n beetje ironies ook;
dat is „Kundgabequot; van de stemming van de heer des huizes 42)

Mevrouw heeft 't goed gehoord 1 Ze heeft voor de spiegel haar hoedje
nog n beetje vastgedrukt, en.... nog steeds niet naar buiten gekeken.
Maar ze zegt:
„Je hebt lekker weer gelijk!quot; omdat ze nu heel goed
weet dat er buiten water uit de wolken valt, en dat weet ze omdat
haar man zei:
„Regen!quot; Dat is „Darstellungquot;. Bühler concludeert:
„Regen 1 fungeert dus op drie wijzen als teken : als „Signalquot; (Auslösung
- Appell, vgl. Axiomatik blz. 80), als „Anzeichenquot; (Kundgabe = Aus-
druck vgl. id.) en als „Zeichenquot; (Darstellung), of met 'n meer expressieve
naam „Ordnungszeichenquot; of ..Symbol.quot; (vgl. Axiomatik blz. 90) Met
deze onderscheidingen — over hun afkomst uit verschillende philoso-

phieën kunnen we zwijgen — vat hij de verschijnselen onder 'n teken-
begrip. 43)

Welke kenmerken vertoont nu dit „Induktionsideequot; teken? Reeds
de oude scholastieken, zegt
Bühler. die sommige teken-problemen goed
formuleerden en oplosten, gaven een zeer bruikbare omschrijving: „Sie
sagen kurz: aliquid stat pro aliquo, das sinnlich wahrnehmbare Sprach-
zeichen steht für etwas anderes, als was es selbst ist. es fungiert als
Stellvertreter. (Bericht XII blz. 101) Het is zeer tekenend dat
Bühler
juist deze formulering „stare pro alquoquot; gebruikt. Zijn bron Ockham
zegt wat meer: „Signum accipitur pro illo, quod aliquid facit in cogni-
tionem venire, et natum est pro illo supponerequot; (= stare pro aliquo) 44)
De tekst bij
Geyser wijst er t.a.p. uitdrukkelik op dat supponere 'een
kennis-theoretiese onderscheiding is: „Die Supposition ist die

«) „Soll der Eigenbedarf und die E i g e n s t i m m u n g der Individuen bei
der gegenseitigen Steuerung ihres Benehmens Berücksichtigung finden, nun. dann
mussen sie eben, soweit sie nicht ohne weiteres aus der primären Zwecktätigkeit zu
entnehmen sind, eigens kundgegeben werden.quot;
{Bühler. Krise blz. 41)

„Phänomenologisch gehört das, was in der Kundgabe und Auslösung an Zeichen-
Aktionen vorliegt, unter den Oberbegriff der
Anzeichen, während die Darstellung mit
Ordnangszeichen operiert.quot; (Krise blz. 62) Bij deze verdeling is Bühler ook in zijn
„Axiomatikquot; gebleven.

Überweg-Geyser. Grundriss der Geschichte der Phüosophie: Die patrisUsche
und scholastische Zeit. Berlinnbsp;blz. 578.

-ocr page 41-

Repräsentation dessen, was im Umfange des Begriffs liegt, durch das
diesen Begriff bezeichnende Wortquot;. M.a.w. doordat het woord „facit
aliquid in cognitionem venirequot;, is het teken plaatsvervanger.

De nominalist Ockham wijkt hierin niet af van de grootmeester der
scholastiek
Thomas van Aquine. die het teken als volgt definieert:
..Signum est per quod aliquis devenit in cognitionem alterius.quot; Alleen
in een ken-act kan iets ..tekenquot; zijn, en het is de wijze dier kennis-
name die de tekensoort wezenlik bepaalt. Niet de vorm die gekend
kan worden is ..tekenquot; -- ook al blijven we veihg het rode signaal-
licht. zoals 't spraakgebruik vraagt, 'n ..tekenquot; noemen — doch wel:
de gekende ..vormquot; in de eenheid met de onaanschouwelikheid die
ons „iets andersquot; doet kennen. En, dit anders is de „zaakquot;, dit andere
is het „niet-ikquot;. dat wij in het teken-gebruik tegenover ons stellen.

Bühler heeft zich willen wapenen tegen de Saussure's psychologisme
(Axiomatik blz. 34 vlg.) en hij kritiseert diens befaamde ..circuit de
la parolequot;
{de Saussure blz. 27 vlg.). waarvan hij terecht meent (vgl.
nog Bericht XII blz. 79) dat zij geen inzicht geeft in de structuur van
het taalgebeuren en tenslotte in naturalistiese beschouwingswijzen ge-
Vangen bleef. 46) doch ook
Bühler. tans onder invloed van behaviourisme,
maakte zich niet volkomen vrij. Wanneer „psychologistiesquot; een deni-
grerend epiteton is. dat op Bühlers linguistiese inzichten niet past. dan
heeft hij zich toch niet vrij gehouden van een ander epiteton dat ook zo
gebruikt zou kunnen worden; hij is. ongetwijfeld zijns ondanks, nog
..behaviouristiesquot;: hij stelt de ..Schallwellenquot; als teken.
Bühler werd
bevestigd in zijn mening omtrent de juistheid zijner verdeling door bio-
logiese en behaviouristiese beschouwingen: 47) een schot klinkt, een zwerm
Vogels vliegt op. Er is een oorzakelike samenhang tussen schot en vogel-
gedrag. Het ..vluchtenquot; is ..ausgelöstquot;, de functie van het schot is ..Aus-
lösungquot;. De struiken ritselen, een tijger verschijnt. De leider van een
troep apen. die aan de voet van de bomen spelen merkt het gevaar,
dat in hem een waarschuwingskreet „auslöstquot;. Doch deze ..ausgelöstequot;
kreet vertoont twee aspecten: de leider maakt er zijn angst in waarneem-

S. Thomas. Summa Theol. III. q. 60, a. 4.
«) Op
soortgelijke gronden als Bühler. maar veel minder systematies, critiseert
Gardiner de opvattingen omtrent de „circuit of speechquot; bij de ..first-rate scholar
de
Saussure
(blz. 59-60). Ogden amp; Richards critiseren de Saussure zeer scherp, omdat hij
naïef was een theorie te bouwen waardoor „the process of interpretation is included
by definition in the signquot; (blz. 5). iets waar de schrijvers zich inderdaad met zoveel
zorg voor wachtten, dat ze helemaal geen „signsquot;, maar hoogstens „signalsquot; definieerden.
Vgl.
Gustaf Stern. blz. 131.

Vgl. Karl Bühler. Vom Wesen der Syntax in: Idealistische Neu-
Philologie. Festschrift für Karl Vossler.
Heidelberg 1922. blz. 58, 59.

-ocr page 42-

baar: dat is „Kundgabequot; ; de ander apen horen de kreet en vluchten:
dat is „Auslösung.quot; 48)

Dempe vat dit samen in twee regels: „Kundgabe ist immer zugleich
selbst Auslösung und wird nur Kundgabe genannt, weil sie eine andere
Auslösung zur Folge hat.quot; (blz. 57) In situaties als die zo juist be-
schreven zijn, is van geen „Darstellungquot; iets te bespeuren. Een uiting
die zich alleen als het gevolg van de „Darstellungsquot;-functie laat ver-
klaren is het b.v. als het kind gaat vragen: „Wat is dat ?quot;, wijzend op
'n bloem, wijzend op 'n vogel.

Van dit biologies uitgangspunt is Bühler niet meer geheel vrij ge-
komen ; het beïnvloedt al zijn verdere beschouwingen, die „linguistiesquot;
hadden moeten zijn. Hij zal op deze wijze de specifieke eigenaardig-
heden van zijn drie vormen van teken-zijn, als ze geobserveerd worden
aan n gebruikte taai-term, niet volkomen kunnen ontwikkelen. Bekijken
we daarvoor de zo straks beschreven gevallen nog eens wat nader.

Uuhlers verklaringswijze. „Regen!quot; Wat wilde de heer des
huizes ? Zijn vrouw er toe brengen haar paraplu mee te nemen; dat in
ieder geval. Wat was dus zeker de bedoeling van zijn woorden? De
„situationsgerechte Reaktionquot; bij zijn vrouw te wekken, haar hande-
lingen te beïnvloeden. Hij zou dit op verschillende manieren hebben
kunnen doen. De eerste daarvan is wel wat vreemd. Zij zou nl. in
handtastehkheden hebben moeten bestaan. Doch, dat gebeurt niet. Zijn
teken:
„Regen!' neemt de plaats in van al zijn handelingen; hij
steekt geen vinger uit en Mevrouw reageert vlot en zelfs beminnelik.
Wat IS er gebeurd? Er was geen gemeenschappelik waar-
n e m m g s g e heel. Mevrouw zag de regen niet; de taai-term
„Regen !quot;
IS voldoende. 49) De psychiese „Steuerungsmomentequot;, die de uitwendige
handelingen van Mevrouw bewerken, zijn door de kennisname van het
teken „geordnet en geactiveerd. Het „tekenquot; neemt
dus de plaats
ook in van de bedoelingen van de spreker omtrent de beslissingen van
de hoorder: „Die Sprachzeichen fungieren im Verkehr der Menschen
als Steuerungsmittel des praktischen Verhaltens, sie sind Signale im

„Zur Kundgabe wird ein derartiger Zusammenhang erst dadurch, dass er in die
biologisch ältere Einrichtung der Auslösung eingebaut ist, oder menschlich gesprochen
4«^nbsp;Notiznehmeiis anderer Individuen.quot;
{BüMer Syntax blz. 58)

») Uitvoerig, doch niet onmiddellik toegepast op taal, behandelt hij de „Steue-
rmg in zijn „Krisequot; blz. 38 vlg., en wijst nadrukkelik op het cardinale feit dat de
„Steuerung , naarmate 't „Richtpunkt der Steuerungquot; in de waarneming gegeven is
of met, wezenlik verschilt, een „Kontakt höherer Ordnungquot; eist; „Um gleich zum
Höchsten zu greifen: der sprechende Mensch appelliert an Vorstellungen und Beariffp
seines Hörers.quot; (blz. 41)

-ocr page 43-

Dienste des Gemeinschaftslebens.quot; (Bericht XII blz. 104) so)

Ondertussen is het Bühler met deze signaal-functie als teken-ver-
schijnsel niet voor de wind gegaan; de subsumptie onder „plaats
innemenquot; wou maar matig lukken. Hij erkent dit zelf ruiterlik: „Es
ist nach alldem nur das grob-logische Facit, wenn man der Ordnung
halber die Formel aliquid stat pro aliquo auch für die Signale ausfüllt.quot;
(Axiomatik blz. 89) Het zou wel eens kunnen wezen dat zijn signaal-
functie geen
taal-teken-verschijnsel was, doch enkel een functie van het
taai-moment in het ervarings-geheel, een functie die ook andere dan
taai-momenten kunnen vervullen.

Hij belooft in zijn „Sprachtheoriequot; deze vraag op te lossen (Axiomatik
blz. 89) en geeft voorlopig al enige aanduidingen, so*)

Nu wat Bühler „Ausdruckquot; noemt in zijn „Axiomatikquot; en wat vroeger
..Kundgabequot; heette: Mijnheer was vrolik en had ook wel 'n beetje
Schadenfreude; Mevrouw heeft 'ns even gelachen en ook wel 'n prikje
gevoeld. Dat heeft
„Regen!quot; gedaan. Mevrouw heeft daaruit iets op-
gevangen waaruit zij nu haar mans vrolikheid kent en z'n Schaden-
freude, en ze heeft ook daarop gereageerd, deze keer hef en lachend,
'n andere keer is ze misschien wel eens kwaad geworden.
„Regen! heeft
'n gemoduleerd dynamies en muzikaal accent gedragen, en zekere duur-
verschijnselen vertoond. De „uitdrukkingquot; heeft de plaats in-
genomen van Mijnheers gevoelens.
Bühler heeft voor deze teken-
functie de naam „Anzeichenquot; gebruikt, si)

Op twee plaatsen bespreekt hij zeer uitvoerig dit verschijnsel, 52) eerst
in het „Berichtquot;, dan in zijn „Axiomatikquot;.

Hoe komt de kennisname van Mevrouw tot stand? „Wir schliessen
quoad existentiam aus dem Auftreten eines Lächelns oder anderer Aus-
druckssymptome auf dies und das im Erlebnis oder in der Persönlichkeit
dessen, der das „Symptomquot; produziert, an dem wir es sehen.quot; (Bericht
XII blz. 103) Er zijn twee termen die verklaring behoeven,
schliessen
en quoad existentiam. Met „schliessenquot; bedoelt Bühler niet dat er een
redenering nodig zou zijn óm een „Anzeichenquot; als zodanig te „erfassenquot;,
hij laat 't in het midden of dit „erfassenquot; direct of indirect zou zijn.

®0) De wijze waarop deze kennisname tot stand komt schematiseert Bühler in zijn
..Krisequot; blz. 93. Vgl. nog „Axiomatikquot; blz. 87 en 88.

^o*) Bühler heeft zijn belofte gestand gedaan ; de „Sprachtheone tracht 'n oplossing
geven. Vgl. hier achter noot 61*.

Bühler volgt Husserl, blz. 23-30. Vgl. nog Cassirer III. blz. 375.
Verleden jaar wijdde hij aan de Ausdrucks-theorie een geheel werk:
Kart
Bühler.
Ausdruckstheorie. Das System an der Geschichte aufgezeigt. Jena 1933.

-ocr page 44-

Ook ziet hij de mogelikheid dat ook 'n dergelike „Ausdruckquot; 53) „sym-
bolischquot; zou worden, doch dit alles doet niets af aan het voor hem
essentiële in de „Ausdruckquot;, waarvoor hij ondertussen ook de naam
„Zusammenhangszeichenquot; heeft gebruikt: wij worden door zijn be-
staan tot de kennis van het bestaan of tot bestaan komen
van het „Angezeigtequot; gebracht; rook wil zeggen: er is vuur,
donkere wolken: er komt regen, lachen: er is plezier. En, deze
functie kan een „Anzeichenquot; uitoefenen op grond van onze overtuiging
van een „connexio rerumquot; tussen „Anzeichenquot; en „Angezeigtesquot;. Een
„Anzeichenquot; in taal is ,,Kundgabe von Akten, von psychischen Erleb-
nissen und Stimmungen, von Bewusstseinweisen, und nicht von Sach-
verhalten oder Gegenständen,quot; 54) en wel zo dat de hoorder kennis van
hun bestaan krijgt. Ook hier weer is het nodig er op te wijzen dat hem
die kennis niet expliciet in taal wordt bijgebracht, in dät geval spreken
we van „Darstellung.quot; 55)

Van een geheel andere orde is het feit dat „Regen lquot; de plaats in-
neemt van het complex van physiese processen dat zich in de natuur
afspeelt, en dat door Mijnheer werd waargenomen. „Ordnungszeichenquot;
noemt
Bühler deze klasse van tekens. Er is geen verhouding van af-
hankelikheid in bestaan tussen
„Regen!quot; en de vallende regen, zoals
die tussen vallende regen en wolken wel bestaat, en ook tussen rook
en vuur, het lachen en het plezier. Niet door zijn bestaan is
„Regen!quot;
een motief voor onze kennis van het bestaan van de regen, doch door
zijn „Zuordnungsbedingungquot;.

De curve op een vel papier, die het verloop der koorts bij een patiënt
aangeeft, is niet door de koorts veroorzaakt, en ze gedraagt zich ook
helemaal niet „alsofquot; dat wel zo zou zijn. Ze heeft alleen representa-
tieve waarde, omdat zij door ons van te voren op het verloop der koorts
„betrokkenquot; is. „In dieser Zuordnungsbedingung liegt das Wesen der
Darstellung (representatio) beschlossen. Es ist, so könnte man das kurz
ausdrücken, nicht eine
connexio rerum, sondern ein ideeller ordo rerum,
eine Erkenntnisordnung, in deren Rahmen die Stellvertretung hier statt
findet. So könnte und kann man sich ausdrücken, solange alle letzten
erkenntnistheoretischen Streitfragen von dem an sich so einfachen Tat-
bestande, den wir im Auge haben, fern gehalten werden.quot; (Bericht XII

In tegenstelling met Husserl neemt Bühler de term „Ausdruckquot; niet in de be-
tekenis van „Zeichenquot;, doch van „Anzeichenquot;. In zijn „Axiomatikquot; vervangt hij, zoals
gezegd,
Kundgabe door Ausdruck.

Dempe, blz. 50. Vgl. Cassirer III. blz. 76 vlg.

De pagina's 82 vlg. van de „Axiomatikquot; grijpen op het hier gezegde terug en
geven daarop kostbare, doch niet essentieel ingrijpende, aanvullingen.

-ocr page 45-

blz. 104) 56) Dit laatste is de specifiek menselike teken-functie der taal:
quot;die Darstellungsfunktion (ein neuer Name für eine alte Sache, den
ich 1919 als erster vorgeschlagen habe) ist das Dominierende und. so
weit wir heute sehen können, spezifisch Menschliche an der Menschen-
sprache.quot; (Bericht XII blz. 121)nbsp;„ ,,

Communicatie. Gustaf Stern (blz. 24) is verwonderd dat Buhler
en Ogden amp; Richards geen afzonderlike taal-functie „communication
onderscheiden. Wanneer hij, die toch
Bühlers „Krisequot; onder zijn litera-
tuur vermeldt, zich volkomen gerealiseerd had welk hun standpunt is,
zou voor deze verwondering geen plaats geweest zijn. Dat taal „com-
municeertquot; 57), op welke wijze dan ook, is voor hun taai-beschouwing
een postulaat. Zij nemen, en wel op zeer goede gronden, van te voren
aan, dat „communicatiequot; bestaat: zij weten èn uit eigen ervaring, die
zich aan elke waarneming door een ander individu onttrekt, èn uit de
constatering der „Kovarianzquot; van het gedrag der sprekende individuen,
dat zij door taalklanken met een ander individu in contact zijn. Zij
beschouwen nu, vanuit hun standpunt terecht, niet communicatie als een
taai-verschijnsel, maar taal als een communicatie-verschijnsel.

Natuurlik is vanuit dit standpunt niet het geheel der taal-ervanngen
onderwerp van studie, want, zonder enig contact, zonder enige communi-
catie, bestaat de taal waarin we zwijgend denken. Doch
Bühler ontkent
dit aspect evenmin als
Ogden amp; Richards dat doen. Zij nemen allen
terecht aan dat in het communicatief taalgebruik de sleutel ligt voor het
begrip van alle taai-aspecten en dat in alle communicatief taai-gebruik
ook dit andere aspect ligt
opgesloten. 58) Als de wijsbegeerte dit al niet

„Die Darstellung operiert mit Ordnungszeichen, während der Ausdruck zu den
Anzeichen gehört. Ein weiterer terminologischer Vorslag geht dahin, die sAolastischen
Termini existentia und essentia für unsere Zwecke ihres ontologischen Haupt- oder
Beisinns zu berauben, um dann festzustellen, dass das Lesen und Verstehen des Aus-
drucks stets ein Schliessen aus Seiendem auf Seiendes, ein Schliessen also
Kam von Gegebenem auf anderes bedeutet oder mit enthält. Das Lesen und Verstenen
einer Darstellung dagegen enthält denselben Schluss höchstens secundar una
®uss ihn auf Umwegen machen, weil die Zuordnung ihrem
Wesen nach das eme zum
andern bringt nach der Struktur der beiden oder, wie die Scholastiker sagten,
quoad essentiam.quot;nbsp;, ,

Onder „communicatiequot; wordt hier natuurlik contact door taalklanken verstaan,
niet het „mededelendequot; taalaspect tegenover het „vragende b.v.

58) Gardiner berokkende zich moeilikheden door dit niet van den aanvang af in
't oog te houden: „On the view here advocated, speech is a human activity demanding
at least two persons possessing a common language and finding themselves in a common
situation. The science to which linguistic theory thus ultimately owes allegiance is
neither logic nor psychology, but sociology.quot; (blz. 7) Taal als denkmiddel is niet een
latere ontwikkeling uit het communicatief taalgebruik, zoals
de Laguna aanneemt;

-ocr page 46-

eeuwen met recht had beweerd, zou Cassirer het in onze eeuw dan toch
wel duidelik hebben aangetoond.

Wat is communicatie ? Wij doen de werkelikheid geweld aan wanneer
wij ons de situatie, waarin een communicatie-proces door taal zich vol-
trekt, voorstellen als bestaande uit 'n waarneembare omgeving, een
spreker en hoorder en 'n taai-moment, dat als 'n soort ping-pong-balletje
tussen spreker en hoorder heen en weer vliegt. De taal-ervaringen van
spreker en hoorder zijn gescheiden processen en de verbindende klank-
golven zijn helemaal geen taal. Van de taai-onderzoeker gezwegen, is
er in ons
„Water!quot;~avontuuT, ten opzichte van het taai-gebeuren, in
werkelikheid niet één taai-moment, doch er zijn er twee. Het ene is
dat van de spreker, die taal voortbrengt, het andere dat van de hoorder,
die taal interpreteert. De taal-o n d e r z o e k e r, die deze twee momenten
in één ervaring beleeft, en ten opzichte van wie heuvels, lucht, hcht,
warmte, roeper, hoorders en hij zelf één situatie uitmaken, is maar al te
zeer geneigd dit over 't hoofd te zien. En gebeurt dit, dan wordt „com-
municatiequot; een bedrieglike term. We denken zo licht dat die zou slaan
op een of ander mediërend proces, buiten spreker of hoorder, een soort
actieve physiese of metaphysiese accolade. 59) Niets is minder juist dan
dat: communicatie is de ervaring van een relatie van gelijkvormigheid
tussen taai-voortbrenger en taai-hoorder.

Het communicatie-proces in taal is geen mechanies gesloten en homo-
geen verloop, zoals de schemata van
de Saussure (blz. 27 vlg.) of
Gardiner (blz. 79), die beiden een soort cirkelgang voorstellen, zouden
kunnen doen denken. Alleen op het plan der physiese verschijnselen is
er continuïteit. De taal-ervaringen van spreker en hoorder bouwen zich
daarbuiten en daarboven uit. Juist in zover er „taalquot; is, „Kontakt höherer
Ordnungquot; (Krise blz. 41), is er onderscheid; in zover er physiese
samenhang -bestaat, is er eenheid. Wil de communicatie volkomen zijn,
dan moet aan elk der polen, spreker en hoorder, het proces bewust
worden gecontinueerd.

Het wijsgerige probleem dat zich hier voordoet: hoe deze eenheid in
gescheidenheid mogelik is, hoeft geen taalkundige te verontrusten. We
hebben eenvoudig het feit te nemen (Krise blz. 85). Communicatie im-
pliceert twee gescheiden processen, één bij de spreker, één bij de hoorder.

beide aspecten zijn in communicatie verenigd. Dit behaviourisme is niet minder een-
zijdig dan het vroegere logicisme.

®®) Bühler is daaraan dan ook in zijn formulering niet ontkomen : hij maakt zoals
we zagen, de „Schallwellenquot; (Bericht XII blz. 105), in plaats van de taal-ervaringen
tot dragers van een drievoudige „Zeichenfunktionquot;. In het vervolg zal dit nog duide-
liker blijken.

-ocr page 47-

Daartussen en daarbuiten zijn ongetwijfeld klank-golven, maar waarin
spreker en hoorder met elkaar „communiceren' is niet m klank-golven,
doch in „taalquot;; physies is er „contactquot; in klank-golven. De verklarmg
der gelijkvormigheid dezer taai-ervaringen zoekt
BMer terecht bi, een
tekenfunctie. In zijn formulering plaatst hij die echter waar ze met te
Vinden is: in het zinnelik waarneembare, en niet in de ervarmg. waar
hij ze zou moeten zoeken en prakties ook vindt.

PsYchologisme of behaviourisme? Bühler verklaart „Sym-
bolquot;. „Anzeichenquot; en „Zeichenquot; volgens hetgeen wat v™gen wordt^
en dat is zeer juist, doch hij plaatst als
vervanpr de Schallwellen ^
dat is principieel onjuist: niet de klank is „teken , doch de taai-term.

ennbsp;dezenbsp;bestaatnbsp;alleennbsp;innbsp;denbsp;taai-gebruikendenbsp;mens.nbsp;60)

Reeds in zijn „Kritische Musterungquot;, dus lang voor hi, t teken-begrip
als plaatsvervanging toepaste, zag hij een a priori der
teken-mogehk-
heden in hun doelmatigheid, in de richtingen

..leistenquot;, in hetgeen hij hun „Sinnquot; noemde. Hij formuleerde dit sehe p
in
een btere pLicatie: „Wir stellen die Frage. -
sprachliches Zeichen sinnvoll sein kann, und ^«ten: m den dre
und nur in den drei genannten Richtungen, namhch in R'^htung auf
den Sprecher (Kundgabe), den Hörer
(Auslösung) und emen G^
stand oder Sachverhalt, den er nennt oder darstellt (Darstellung).
(Syntax blz. 60) Reeds
Junker merkte op dat op deze wijze de zaak
bedenkehk wordt: immers „Auslösung«quot;- en „Kundgabe -verschijnselen
zouden én bij spreker én bij hoorder moeten
worden gede mieerd. 6 )
Junker zou misschien nog bedenkeliker gekeken hebben als hi, reeds
had kunnen lezen wat
Bühler nog zou schrijven:

..Um auf den springenden Punkt zu kommen, fragen wir uns einfach
nach der Weise der alten Grammatiker mit wer? was? wem? durch
die Struktur (der taal-situatie) hindurch und finden: In
Relation zu
diesem was ist der Sprecher als Sender und der Hörer als bm-
P fang er zu betrachten. Der eine gibt, der anderenbsp;entgegen ^

Was? „Flatus vocisquot; sagten die alten Nominahsten, „Schallwellen sagt
der moderne Stoffdenker und kein Philosoph der Welt wird ihre Position
erschüttern vermögen. Sie soll auch gar nicht
erschüttert, sondern
nur ergänzt werden durch den Zusatz, dass diese Schal wellen im
Austausch „als Zeichenquot; fungieren.quot; (Bericht XII blz.
lUU, IUI)

«») Vgl. Husserl blz. 24, 25, waar hij dit princiep voor n „Anzeichenquot; vasUegt.

Het geldt voor elk teken.nbsp;, ,,nbsp;„ , .

«M Heinrich F. J. Janker. Die indogermanische und die allpmeme Sprachwissen-
schaft. (In : Stand und Aufgaben der Sprachwissenschaft. Festschrift für W. Streitberg.
Heidelberg 1924, blz. 13).

-ocr page 48-

Immers laten we toegeven dat. altans de waargenomen klank
„als teken „functioneertquot; in zover deze teken-wijze „signalerenquot;
ot „uitdrukkenquot; is, ..functioneertquot; zij daarom ook „darstellendquot; ? Ervaren
WIJ m de waargenomen klanken „iets andersquot;, kennen wij in hén
de „Gegenstände und Sachverhaltequot;? Ook
Bühler beweert dit geen
ogenblik; wij kennen „Gegenstände und Sachverhaltequot;, de „zakenquot; in
de gedachte, in de onaanschouwdike ken-momenten der ervaring.
Erl hierm hgt opgesloten dat „Ordnungszeichenquot;-2ijn - „teken-ziinquot;
zullen wij zeggen -- geen „functiequot; is, doch een eigen zijns-vorm, die
ad hoe moet worden geschapen, geponeerd. Door als middelpunt van
zijn bestudeerde situaties van taalgebruik de „Schallwellenquot; te nemen
begon 5«Wer zijn onderzoek buiten de kern van het taalgebeuren. Zijn
Schema der Sprachfunktionenquot; brengt nu als taai-verschijnselen samen
data die taal-wetenschappelik disparaat zijn. „Appellquot; en „Ausdruckquot;
enerzijds ~
Bühler ontkent dit niet - en „Darstellungquot; anderzijds zijn
irreductibeL De schemata zoals hij ze telkens geeft, verdoezelen dit feit
De drie „Dimensionenquot; zijn ook niet anders dan „g r o b-logischquot; onder
een teken-begrip te vatten; d.w.z. vatten we ze onder één teken-begrip
dan is dit begrip voordelinguistiek onbruikbaar, omdat het per se
veelzinnig is. 61*) In het middelpunt der studie van de linguist moet staan
wat inderdaad het centrum is van elke situatie waarin taal gebruikt
wordt : het taai-moment. De uitgangsnotie van de linguist wordt nood-
z^keh^ de ervaring ontleend, omdat we alleen introspectief kunnen

„ 'iilnbsp;'fnbsp;tracht Bühler ~ voor het „signaalquot; altans ^ de

moed kheid op e lossen, en geeft hij aan zijn „Appellquot;-functie een geheel nieuwe inter-
pretatie. „Appelheren wordt „zeigenquot;. Op grond van die „Zeig quot;-functie onderscheet
h.j
nu een klasse van Zeigwörterquot; (blz. 107 vlg.) tegenover „Nennwörterquot; (blz. 150
V g.). Door „Zeigworter echter wordt nu volstrekt niet meer alleen het p aküsche
Verhalten gesteuert (vgl bladz.
24 hiervóór), doch ook het theoreti f/ d nÏÏn
word door de „Zeigworter in een bepaalde richting gevoerd: ze „wiizenquot; ook a^
het theoretiese denken de weg. (^blz. 121) Het zijn niet enkel ^^rlen tZ
en
nu en ik. die „deixis-functie hebben, maar ook de conjuncties en de relativa fval
vooral blz.
402) worden „Zeigwörterquot; Het „Zeig quot;-verschijnsel treedt tenSte o^ t
ane taal-gebrmk ; ze fs
in de formulering yan het metaphysies denken openbaart zich

Tn,-;nbsp;..Appellquot;-begrip aan een zo-

danige metamorphose onderworpen dat het in zijn organon-model der taal (blz. 28)

Znbsp;..Sender-Empfängerquot; valt weg, of wordt zo „over-

veloä . «Tr®''nbsp;wetenschappelik geen zin meer heeft. Door deze wending

verloochent Bühler prakties het zeer waardevolle en juiste „Appeir-begrip, da^
hij aan ^n organon-model demonstreerde. Hij kan het niet „plaatsenquot;, omdat hij het
ontwikkelde aan ..Schallwellenquot; in plaats van aan het ..woordquot;. ^ De schrijver kon
bl) het bewerken van dit hoofdstuk niet bevroeden, dat zijn critiek op
Bühlers uitgangs-
punt bij het verschijnen der „Sprachtheoriequot; een dergelike bevestiging zou krijgt

-ocr page 49-

bepalen wat inderdaad in de te bestuderen situatie „zin-volquot; is. „zin-volquot;
op de wijze der taal.

Bühler heeft zelf eens van de behaviourist geschreven: „Er mag sich
drehen und wenden, wie er will, es ist ihm wesensgesetzlich vorge-
schrieben, aus all dem, was man an Verhaltungsweisen der Tiere und
der Menschen mit den Sinnen wahrnehmen kann, die „sinnvollenquot; aus-
zuwählen, an denen allein das Interesse des Psychologen haftet. Also
®uch hier muss etwas in der Klammer zurückbleiben, und niemand kann
letzten Endes darüber Aufschluss geben, was Sinn eigentlich ist, ausser
die Erlebnispsychologie.quot; (Krise blz. 46) En dat is geen psychologisme,
quot;^ant de hnguistiek kan bezwaarlik gaan ontkennen dat haar object, het
taai-gebeuren, alleen vanuit zijn ervarings-aspect kan worden bepaald.
Psychologisme is het, dit ervarings-aspect te abstraheren van zijn be-
trekkingen tot het menselik gedrag, tot de situatie waarvan dit gedrag
deel uitmaakt en tot de „zakenquot;; psychologisme m.a.w. is het, te doen
alsof het taai-gebeuren niet wezens-noodzakelik buiten zichzelf uitwijst,
ï^sychologisme is het daarom als
de Saassure, de „taai-vormquot; signifiant
ei de „betekenisquot; signifié noemt, in plaats van het teken — d.w.z. de
eenheid van „vormquot; en „betekenisquot; —
signifiant te noemen en de „zaakquot;
daarop wij in taai-gebruik betrokken zijn
signifié. Maar het is géén
Psychologisme als de linguist uitgaat van het feit dat elke onderzoeker,
^óór hij begint, op zijn wijze uit eigen ervaring weet wat „taalquot; is 62),
Oöidat hij taal „begrijptquot;, een proces waarvan het moeilik zal zijn aan te
tonen dat het zich niet in de onderzoeker en — wat betreft zijn „in-
houdquot; — onttrokken aan elke waarneming, voltrekt. Elke onderzoeking
^an ken-verschijnselen steunt, minstens ter bepaling van haar object, op
Segevens der introspectie, en als in die gegevens der introspectie geen
Moment zou liggen dat buiten de introspectie uit voert, dan blijven we
er tot in aevum binnen. Hierover te refereren is echter taak der meta-
Physiek, niet de onze.

^ Hermann Ammann. Die Menschliche Rede. I. Teil. Die Idee der Sprache und
Wesen der Wortbedeutung. Lahr i.B. 1925, meent dat wij het wat op deze wijze
^jolkomen kennen : „es gÜt nur dieses Wissen ins Bewusstsein zu heben und m Worten
darzustellen.quot; (blz. 10) Hieruit volgt dan ook voor hem dat 't geen nut heeft taal
^ definiëren: „Es hat keinen Sinn definieren zu wollen was nur unmittelbar aus dem
^riebnis heraus erfasst werden kann.quot; De schrijver ziet over 't hoofd, dat zijn woordje
••nurquot; in verbinding met „erfasstquot; alleen zin zou kunnen hebben, wanneer de taal-
^■^aring zuiver enkelvoudig en autonoom was, geen geledingen van welke aard ook
vertonen en geen enkele ondergeschiktheid.
Pos heeft tegen deze theorie van
^^'nmann overtuigend geopponeerd in Zur Problematik der Sprachphilo-
® ° P h i e. Ein Gedanken-austausch zwischen H. J. P o s-Amsterdam und H. A m m a n n -
Innsbruck. Philosophischer Anzeiger IIL Jhrg. Bonn 1929. blz. 151.

-ocr page 50-

Bühler heeft zich met zorg er voor gewacht geen psychologismen
te bedrijven, hij heeft helaas behaviourismen bedreven. Een schema dat
in „Schallwellenquot; centreert, is noch psychologies, noch sematologies, noch
hnguisties. 63) Na het voorafgaande spreekt
Bühlers schema zijn eigen
taal. Wij laten hier een „Organon-Modell der Sprachequot; volgen, dat zijn
gedachten vereenvoudigd weergeeft.

ZAKEM

OMTVAhGER

AppeirXSignaal)

ZEhDER

De verhouding der »functies De instelling op de klank als
„tekenquot; belemmerde ongetwijfeld de vorming van 'n begrip omtrent de
verhouding der verschillende momenten in de ervaring van de taal-
gebruikende mens. Zonder enige aarzeling poneert
Bühler de „Darstel-
lungsfunktionquot; als de „dominierende Zeichenfunktion der Sprachequot;. 64)
Doch van deze dominatie geeft hij geen linguistiese verantwoording. Wel

Hieraan verandert niets dat hij van taal-onderzoek, introspectie en. gedra^flquot;
observatie tegenover elkaar stellend, zegt: „Genau betrachtet ergibt sich, dass eine
Koppelung der beiden Aspekte, ein Ineinandergreifen, bereits im Ausgangstatbestande
vorliegt und unaufhebbar ist.quot; (Krise blz. 83) De vraag is welke der beide aspecten
bij de wetenschappelike analyse als uitgangspunt dient te worden genomen.

Een sprekend voorbeeld van de traditionele logiese formulering hiervan vinden
we bij Dr.
Ernst OUo. Zur Grundlegung der Sprachwissenschaft. Bielefeld-Leipzig
1919: „Die primär intendierte Funktion der Sprache ist demnach, im Hörer gleiche
Urteile zu erwecken wie der Sprechende fällt, soweit diese überhaupt durch die Sprache
mitteilbar sind.quot; (blz. 40) Hoe vaak het verwekken van „gelijke oordelenquot; de primair
„geïntendeerdequot; functie der taal is, zullen weinigen durven uitmaken. Zeker is dat deze
„intentiequot;, deze „bedoelingquot; vele malen niet voorzit.
Otto onderscheidt hier „bedoelingquot;
niet van „Leistungquot;.

-ocr page 51-

hebben we van hem geleerd: „Durch Zuordnung der Ausdruckszeichen
gewinnen sie eine neue Sinndimension. Damit eine unabsehbare Steigerung
ihrer Leistungsfähigkeit als Kommunikationsmittel. Das eine durch das
andere.quot; (Krise blz. 50, 51) In zijn „Axiomatikquot; reeds werkt hij op
Waarlik begeesterende wijze de sematologiese princiepen uit waarop deze
„unabsehbare Steigerungquot; berust: de taai-gebruiker opereert met een
..(mindestens)
zweiklassiges Systemquot; van „Setzungen (Konventionen)quot;.
Een systeem derhalve van het taai-type „baut dementsprechend auch
jede vollendete Darstellung in (mindestens) zwei abstraktiv zu sondern-
den Schritten auf, sagen wir einmal kurz, wenn auch unscharf und miss-
verständlich : in Wortwahl und Satzbau. Die eine Klasse von Setzungen
verfährt so, als gälte es, die Welt in Fetzen zu zerschneiden eder in
isolierbare Momente aufzulösen und jedem von ihnen ein Zeichen
zuzuordnen, während die andere darauf Bedacht nimmt, einer Durch-
konstruktion derselben Welt (des Darzustellenden) nach Rela-
tionen die zeichenmässigen Mittel bereitzustellen. Das sind, darstel-
lungstheoretisch gesehen, zwei durchaus disparate Weisen des
Vorgehens. Darüber muss volkommen Klarheit geschaffen werden....quot;
(blz. 69).

Maar, over de eerstbedoelde „Setzungquot; — die strikt genomen eigenlik
alleen
Setzung zou mogen heten — leert Bühler de linguist weinig. Wel
schreef hij reeds in zijn ..Syntaxquot; (blz. 72) dat de taal „Gestaltung und
Gestaltetes (ist) durch und durch d.h. bis hinauf zum Satz und bis
hinab zu den phonetischen Elementen, diese eingeschlossenquot;, en heeft
hij dit inzicht in zijn latere phoneem-studies en hierin ook linguisties —
zeer vruchtbaar gemaakt, doch de eigenlike „Setzungquot; waarop dit gehele
tekensysteem is opgetrokken, de funderende act der woordmaking, neemt
hij hem niet de alles beheersende plaats in die haar in het taai-systeem
toekomt. Dat heeft hem zijn drie-deling vanuit de ..klankquot; beschouwd
als „tekenquot; gedaan I We geven graag toe dat de „Darstellungquot; in het
taai-gebruik domineert, doch we blijven ons met recht afvragen: in welke
functie centreert het taalgebeuren of is er geen andere hiërarchie dan
dat de ..Darstellungquot; in praestatie-vermogen de beide andere ..functiesquot;
overtreft? Is de taai-ervaring, waarvan wij toch allen menen dat zij
een zeer eigen karakter heeft, dat aan andere ervarings-momenten niet
eigen is, misschien niét zo eigensoortig, vergissen wij ons en is zij alleen
een combinatie van menselike handelingen, saamgehouden door het ge-
meenschappelike doel: communicatie, zoals de geheel verschillende
handelingen van de sportsman die een spring-praestatie wil leveren
Worden gecoördineerd door het doel: hoog springen, zoals de geheel
Verschillende menselike handelingen van de man die aan zijn schrijf-
3

-ocr page 52-

machine werkt, worden gecoördineerd door het doel: Bühlers teken-
theorie uiteenzetten ?

Dempe heeft geheel zijn werkje aan het betoog gewijd „dass es
nur eine Grundfunktion der Sprache gibt, die die Sprache als Sprache
konstituiert, eben die Darstellung.quot; (blz. 98)65)

Hij heeft daarin, geloof ik, gelijk. Bühlers niet op ,,Darstellungquot; terug-
voerbare „taar'-momenten „Auslösungquot; en ,.Kundgabequot; zijn „Sinn-
dimensionenquot; der communicatie, niet specifiek taalverschijnselen. „Com-
municatiequot; als ervaring die in taai-gebruik tot stand komt, is onver-
staanbaar wanneer de verschijnselen, die
Bühler onder „Appellquot; en
„Ausdruckquot; groepeerde, buiten beschouwing worden gelaten, doch de
taai-verschijnselen in deze communicatie worden onbegrijpelik wanneer
zij a 1 s communicatie op één lijn worden gesteld met de feiten die onder
..Darstellungquot; worden
samengevat. 65*)

Ook hier weer was het standpunt van de onderzoeker voor het be-
antwoorden der vragen beslissend. Wie zich afvraagt: welke momenten
vertoont een communicatie-proces ten opzichte van de waarneembare
klanken, zal een ander antwoord krijgen, dan wie zich afvraagt: welke
biezondere kenmerken vertoont in een communicatie-proces het taai-
moment. En deze laatste vraag is het weer die de taalkundige zich
allereerst moet stellen. Wie meent in de beantwoording dezer laatste
vraag het volledige gebeuren, dat zich afspeelt bij een communicatie
waarvan een taai-moment deel uitmaakt, te hebben gevat, vergist zich;
wie meent in zijn antwoord op de eerste vraag de normen te zullen
vinden om de structuur van het gebeuren, dat hij onderzoekt, te verstaan,
vergist zich evenzeer.

Wanneer men ons 'n kalf noemt, zal iedereen moeten toegeven, dat
wij met een zeer duidelike naam benoemd zijn. Om die naam echter
ging het niet. Er werd tegen ons
kalf „gezegdquot;, maar er werd heel iets

«5) Dempe ziet ook niet over 't hoofd dat er nog niets gezegd was omtrent de
taal als zodanig, wanneer „Darstellungquot; zonder meer ook een functie in andere er-
varingen kan zijn en dat dus taal een eigen teken-functie moet uitoefenen om een
eigensoortig ervarings-moment te kimnen worden genoemd. Het zeer ingenieus gevonden
en uiteengezette antwoord op deze vraag, dat hij op blz. 85 vlg. geeft, kan zeer kort
worden samengevat: het woord is het oer-teken ; alle andere tekens zijn slechts
modifi-
caties van dit ene. Dat wij hiermede accoord gaan zal de lezer niet veronderstellen.

®®*) Het zal, na hetgeen in noot 61* gezegd werd, niet nodig zijn hier uitvoerig te
herhalen, dat
Bühler in zijn „Sprachtheoriequot;, m.i. tevergeefs, tracht het „Zeigquot;-ver-
schijnsel als een aan „Darstellungquot; geopponeerd taal-tekenverschijnsel te handhaven.
Wat hij nu
..zeigenquot; noemt, is een vorm van „darstellenquot; tevens; zijn vroegere
„appellierenquot; was dat niet. Het enige wat hij nu aantoont is, dat woorden „darstellendquot;
„zeigenquot; kunnen. Wij blijven onthouden dat hij ons vroeger terecht leerde, dat er
bovendien een functioneel aspect „Appellquot; is.

-ocr page 53-

anders „bedoeldquot;; er werd „taalquot; gebruikt om een „situationsgerechte
Reaktionquot; bij ons te wekken. De „Darstellungsmomentenquot; van „taalquot;
werden gebruikt als middel om een bepaalde reactie te wekken die niet
m termen van „Darstellungquot; was gebracht. Pas een juist begrip van het
..Darstellungsquot;-karakter van de taai-term
kalf. kan ons inlichten omtrent
de aard van dit „Appellquot;-verschijnsel. Te beweren dat
kalf hier stomme-
ling
„betekentquot;, miskent juist de aard van het Darstellungs-verschijnsel in
dit geval, en daarmee de wijze waarop hier Auslösung tot stand komt.
Er is tussen de drie „Sinndimensionenquot; niet enkel een verschil in de
hiërarchie van de waarden, of in quantitatieve verhoudingen — de
enige verschillen die
Bühlers opvatting, tussen „Darstellungquot; enerzijds
en „Appellquot; en „Ausdruckquot; aan de andere kant. als momenten ener
taai-ervaring, toelaat — „Darstellungquot; is in een taai-ervaring het moment
Waardoor de structuur dezer ervaringen wordt bepaald. Het uit-
gaan van een behaviouristies beschouwde communicatie-situatie heeft
Bühler tot nog toe belet de volle aandacht te geven aan de ver-
houding der momenten van dit zeer biezondere ervaring s-geheel.

En dat is het frappante in Bühlers analyse, dat zelfs een psycholoog
als hij, dit éne feit over 't hoofd zag : de mens onderscheidt zijn taal-
ervaringen duidelik van „Ausdruckquot;, van expressie, van expressie ook
»n taal, en van „Appellquot;, van bedoehng, van bedoehng met taal. Reeds
Wilhelm von Humboldt (geciteerd bij Dempe blz. 59) formuleerde met
betrekking tot „Ausdruckquot;, dit cardinale feit uiterst scherp : „Der Mensch
Unterscheidet sogar sein eigenes Empfindungsgeschrei gar sehr von der
Sprache; und hierin leitet die Empfindung auch den Gebildetsten sehr
quot;Chtig. Ist er so bewegt, dass er nicht mehr daran denken kann, den
Gegenstand von sich selbst wenigstens in der Vorstellung loszureissen,
so stösst er den Naturlaut aus; im entgegengesetzten Falle redet er
und erhöht nur den Ton noch Massgabe seines Affekts.quot; (curs. v. d.
®chr.) Ieder mens die, bij zinnen, een taai-ervaring beleeft, weet dat hij
een ervaring van een geheel eigen orde doormaakt, waaraan al de
andere momenten ondergeschikt zijn. Het moge waar zijn, zoals
«e
Laguna veronderstelt, dat onze voorvaderen, toen ze uit de bomen
«kwamen om in holen te gaan leven, zich van dergelike ervarings-
'^erschillen niet bewust waren, het is zeker, zoals
]ohn Ries terecht op-
'n
^t, „abenteuerhchquot; 66) vanuit een dergehke beschouwing hcht te ver-

schlquot;^ Jo/in iïies. Was ist ein Satz? Prag 1931. „Vom Bekannten kann man Rück-
niusse auf das Unbekannte wagen; aber den höchstens bloss vermutbaren Zustand
ner unendlich fernen Urzeit zum Kriterium des Vorhandenen und geschichtlich Er
eisbaren machen und zur Aufhellung des Gegenwärtigen verwenden zu wollen er-

quot;-neint geradezu abenteuerlich.quot; (blz. 43)

-ocr page 54-

wachten over hetgeen er tans bij, ons omgaat. Bühlers analyse ver-
antwoordt tot hiertoe alleen een onbepaalde samenschikking. Wij
hebben integendeel de overtuiging met een structuur te doen te hebben,
met een geordend geheel, d.w.z. met een gevariëerde veelheid van
momenten, verenigd volgens één
princiep. 67)

Bühler meent dit princiep te vinden in zijn „tekenquot;, in „id quod stat
pro alioquot;, doch in de toepassing van dit begrip op de werkelikheid
slaagde hij niet volkomen. Te weinig hield hij rekening met de nood-
zakelikheid dit begrip, in wezen veelzinnig, te vervolledigen met de ken-
merken die het in zijn verschillende toepassingen behoeft: in zover
taal een eigen tekenverschijnsel zijn zou, moet daaraan
ook een eigen teken-begrip beantwoorden. En dit begrip
is dan de sleutel van de complexe ervaring waarin we „taalquot; beleven.
„Um die Eigentümhchkeit irgend einer geistigen Form sicher zu be-
stimmen, ist es vor allem notwendig, dass man sie mit ihren eigenen
Massen
misst.quot;68) Welnu, noch bij „Darstellungquot;, noch bij „Ausdruckquot;
of „Appellquot; determineerde
Bühler precies wat daaraan „taalkundigquot; is.
„Die eigene Grundgesetzlichkeit der Formungquot; waarvan
Cassirer spreekt
liet hij, voor de eerste klasse van ,.Setzungenquot;, volkomen onbepaald en
daarmee ging in de analyse en in zijn schema iets teloor: de verhouding
nl. der ervaringsmomenten bij taai-gebruik. 68*)

En -wat verstaan wij onder een ..princiepquot; ? „Id a quo aliquid quocumque modo
procedit.quot; S.
Thomas. Summa Theol. I, q. 33, a. 1.

68) Cassirer heeft deze noodzakelikheid op een voortreffelike wijze geformuleerd.
Aansluitend bij het voorafgaande volgt: „Die Gesichtspunkte, nach denen sie beurteilt
und nach welchen ihre Leistung abgeschätzt wird, dürfen nicht von aussen an sie
herangebracht, sondern sie müssen der eigenen Grundgesetzlichkeit der Formung selbst
entnommen werden. Keine feststehende „metaphysischequot; Kategorie, keine von andersher
gegebene Bestimmimg und Einteilung des Seins, so sicher und festgegründet sie immer
erscheinen mag. kann uns der Notwendigkeit eines solchen rein immanenten Anfangs
überheben. Das Recht, diese Kategorie anzuwenden, ist immer erst dann gesichert,
wenn wir sie nicht als ein festes Datum dem charakteristischen Formprinzip voran-
stellen. sondern wenn wir sie aus diesem Prinzip selbst abzuleiten und zu
verstehen'vermögen.quot; (I. blz. 122)
Cassirer vraagt hier niets anders, dan hetgeen
reeds
Thomas van Aqtiine zeer scherp, en op een breder plan nog, als eis stelde : dc
methoden van begripsvorming van de ene wetenschap mogen niet in de andere weten-
schap worden overgebracht, dat moet tot onjuistheden leiden: „Deduci autem ad
aliquid est ad illud terminari: et ideo in divinis neque ad sensum. neque ad imagi-
nationem debemus deduci: in mathematicis autem ad imaginationem, et non ad sen-
sum: in naturalibus autem etiam ad sensum. Et propter hoe peccant qui uniformiter

in tribus his____procedere nituntur.quot; (In Boetium de Trinitate. Quaestio VI, art. II

in corp.)

68*) In de hoofdstukken over de betekenis komen wi) op de tekorten van het
schema terug. Vgl. hierachter blz. 305 vlg.

-ocr page 55-

het primaat der ..darstellungquot;__37

Linguisties is „Darstellungquot; een nog meer verwaarloosd gebied der
communicatie dan de beide andere dimensies. De moderne linguistiek
heeft ze kris en kras door elkander gehaald. En alleen de paedagogiese
noodzaak of het histories interesse heeft de grammatica, die haar grond-
begrippen aan de linguistiek ontleent, voor volkomen verval behoed.

Hei primaat der »Darstellung«. De studie der communicatie-
aspecten der taal is volstrekt niet nieuw. Reeds
Philip Wegener legde
de grondslagen voor een studie der „AppeHquot;-functie ),
van Ginneken
■was een der pioniers bij de studie van het ,,Ausdrucksquot;-aspect boven-
dien, ^o) doch de studie der „Darstellungquot; werd te vaak als een soort
..logicismequot; geschuwd. De totale ommekeer op dit punt in de be-
schouwingswijze der psychologie, heeft zich ook in de linguistiek door-
gezet. Toch is het, met wat kennis van
Bühlers geschriften, niet
Wonderlik, dat dit
Gustaf Stern niet heeft belet Bühlers mening over
het primaat der „Darstellungquot; naast zich neer te leggen en „Appellquot;,
dat hij „purposive functionquot; noemt, het voornaamste taai-aspect te
achten, (blz. 20)
Gardiner was hem daarin reeds voorgegaan ^i) en
heeft deze opvatting in zijn laatste publicatie met groter consequentie
nog uitgewerkt. Alleen, zij beschouwen, in tegenstelling met
Bühler en
minder scherp analyserend dan hij, de „purposivenessquot; van de kant van
de spreker. Hun opvatting is de uitbouwing der grondslagen door
Philip
Wegener
gelegd. Vroeger al stelde Wundt „Ausdruckquot; boven alles,
..die Sprache ist____nichts anderes als diejenige Gestaltung der Aus-
drucksbewegungen. die der Entwicklungsstufe des menschlichen Be-
Wusstseins adäquat
ist.quot;72) „Ausdruckquot;, „Appellquot; en „Darstellungquot;
kregen zo ieder een beurt.

Dr. Pk. Wegener. Untersuchungen über die Grundfragen des Sprachlebens.
Halle 1885. „Die Anschauung dass der Zweck alles Sprechens die Mitteilung von
Gedanken sei, hat entschieden etwas Wahres, wenn man die Definition auf den Dialog
beschränkt, aber sie ist zu weit. Warum teilen wir Gedanken mit und welche ? Die
Definition ist auch zu eng, denn alle Willensbeeinflussung in der Sprache, wie Im-
perativ. Bitte, Aufforderung, erscheinen uns doch nicht als Gedankenmitteilung. Femer
ist durchaus nicht immer das wirklich Mitgeteilte der Zweck unseres Sprechens.

Der Zweck imseres Sprechens ist stets der, den Willen oder die Erkenntniss einer
Person so zu beeintlussen. wie es dem Sprechenden als wertvoll erscheint.quot; (blz. 66, 67)

■^0) Reeds jaren geleden heeft van Ginneken in een publicatie van ruim 350 blz.:
Het gevoel in Taal en Woordkunst, Lier 1911 en 1912, van psychologies
standpunt de strevings- en gevoels-verschijnselen uitvoerig behandeld en met talloze
Voorbeelden toegelicht. Hij systematiseerde verder de vormen waarin zij zich openbaren
en gaf daarvoor een verantwoording.

Vgl. Alan H. Gardiner. The definition of the word and the sentence. The
British Journal of Psychology. XII. 1921-'22. blz. 352 vlg.

Die Sprache II. Leipzig 19123. Mz. 650, 651. Vgl. ook Bühler. „Krisequot;
blz. 30 vlg.

-ocr page 56-

In Sapirs „Languagequot; zijn de nieuwere verklaringen, die de psychologie
van het taalverschijnsel geeft, nog niet verwerkt. Hij spreekt van „volition
and emotionquot;, waar op het ogenblik van „purposive or effectivequot; en
„expressive functionquot; wordt gesproken. En terecht zegt hij hiervan:
„They are, strictly speaking, never absent from normal speech, but
their expression is not of a truly hnguistic nature.quot; (blz. 40)
Ogden amp;
Richards
onderscheiden vijf functies, maar zetten de „symbol-functionquot;
voorop (blz. 226, 227).
Bühler geeft wel metaphysieke argumenten
waarom „Darstellungquot; primeert boven „Appellquot; en „Ausdruckquot;; hij
wijst op de onaanschouwelikheid als princiep van „Darstellungquot;, hij geeft
ook „sematologiesequot; argumenten; hij werkt de meerdere „Leistungs-
fähigkeitquot; van 'n „Ordnungszeichenquot; overtuigend uit, doch hij geeft
geen linguistiese, evenmin als
Gustaf Stern of Gardiner op linguistiese
gronden aantonen waarom zij als voornaamste functie van taai-gebruik
de „purposive functionquot; beschouwen.

Bühlers mening „dass die drei Sinndimensionen der Kundgabe, Aus-
lösung und Darstellung den Kosmos der reinen Sprache restlos konsti-
tuierenquot; (Krise blz. 51) is juist wanneer wij „der reinen Sprachequot; door
„taai-ervaringquot; vervangen. Immers „Appellquot;- en „Ausdrucksquot;-ver-
schijnselen zijn ook eigen aan waargenomen taai-klanken die wij niet
begrijpen. De taalklank, in de geluidsfilm eenmaal opgevangen uit
de onbegrepen, doffe krijgszang der bewoners van het zwarte wereld-
deel, wekt, opnieuw gehoord, in ons hernieuwd de schrik, de benauwenis,
het afweergebaar, de gamma van gevoelens die donker zijn ; zij heeft
„AppeUquot;- en „Ausdrucksquot;-functie zonder „Darstellungquot;. De begrepen
taaiterm, de „Darstellungquot;, bestaat in contact-situaties nooit zonder
functies die onder „Appellquot;- en „Ausdruckquot; te vatten zijn; dat is een
uitspraak die we graag aanvaarden, doch daaruit volgt volstrekt niet
dat deze „functiesquot; specifiek taai-verschijnselen zijn. Ook
Bühler heeft
dat nergens bewezen; hij toonde alleen aan dat zij ervaringsmoment zijn
van elke situatie waarin twee individuen „taalquot; gebruiken. Het wordt
stilaan duidelik dat ook het begrip „functiequot; enige moeihkheden mee-
brengt. Daarover later.

Wij zouden Bühler groot onrecht doen, wanneer wij niet erkenden
dat in zijn beschouwingen prakties 'n weg tot omvattender, zij het
misschien ook nog niet volledig, inzicht, gegeven is. Op blz. 125 van
zijn „Krisequot; constateert hij eerst dat er — ondanks het feit dat zij er,
door de uitzonderingen, soms als een zeef met gag^jes uitziet — een
wetenschappelike grammatica bestaat en bestaan moet, die volstrekt niet
„ein rein aufs Ungefähr gesteütes Unternehmen istquot;. En dan volgt de
opmerking, waarvan de voortreffelike eerste helft de grote betekenis

-ocr page 57-

het primaat der „darstellungquot;______

van Bühlers beschouwingen wel zeer duidelik doet uitkomen: „Jene
Löcher im Sieb sind grösstenteils nicht anderes als Gucklöcher m die
zwei anderen, vernachlässigten Dimensionen, sind jene Unbestimmt-
heiten, Variationsbereiche, die notwendig bestehen bleiben mussen,
wenn man ein dreidimensionales Gebilde auf eine einzige Dimension
projiziert. Doch davon an anderer Stelle
mehrquot; 73). Aan dit citaat gaan
de volgende zinsneden vooraf: „Die Lage gewinnt dann schon em
wesentlich verändertes Gesicht, wenn man, immer noch im Bereich des
Usuellen, die Erkenntnis von den drei Dimensionen des bprachsmns
richtig anzuwenden und auszuwerten versteht. Auch die Kundgabe-
funktion.
das lyrische Moment der Sprache, wenn man einmal kurz
so sagen will, hat seine usuellen Ausdrucksmittel. Und nicht weniger
die Auslösungsfunktion, das rhetorische Moment der Sprache.
Wer sagt denn, dass die Struktur der Sprache nur in der einen
Dimension der Darstellung, das heisst im Heimatsbereich der (aristote-
lischen) Logik gefasst werden kann?quot; Dit laatste heeft hi, m zijn
„Axiomatikquot; niet herhaald! Het was een spelen met de term Dimen-
sionquot;. Nu schrijft hij: „lm Gegenteil; wo immer er (der Sprachforscher)
die Forderungen des Gegenstandes »Sprache« an ein Begriffssystem am
adäquatesten und auf die fruchtbarste Art erfüllt, da schöpft er heute
noch aus dem Fonds der
platonisch-aristotelischen Begriffswelt,
(blz 57) Zelf voortgekomen uit een kring waar alleen de exacte studie
der feiten en het
psycho-physics interesse de boventoon voerden, aarzelt
hij niet te zeggen, dat de discussie der psychologiese problemen die tans
aan de orde zijn, heeft aan te
sluiten ..ungefähr dort. wo sie im Ausklang
der Scholastik verstummtequot;. Wij staan bij de behandeling der taal-vragen
tevens voor het oer-oude universalia-probleem en. constateert
Buhler. het
..Fortschreitenquot; van het inzicht daaromtrent is van het soort ..das man
nur mit der bekannten Gangart des Krebses vergleichen kann.quot; (blz. 58)

Zijn bladzijden 81 tot en met 90 zijn een doorlopend bewijs van zi)n,
tans zonder terughouding geponeerde. steUing: ..So ist, um andeutend
nur ein weiteres Wort darüber zu sagen, das Ganze Strukturmodell
der Sprache, das wir.... entwickelt haben, von der Darstellung her zu
begreifen.quot; (blz. 82) En we vullen met
Sapir aan: de andere „functies '
die we aan het taai-moment constateren „they are, strictly speaking,
never absent from normal speech, but their
expression is not of a truly

linguistic nature.quot;

---

■'ä) Van blz. 82 zijner „Axiomatikquot; af wordt van dat „mehrquot; reeds veel gegeven.
Vgl. ook
Karl Bühler. L'onomatopée et la fonction représentative du langage. Journal
de Psychologie. XXXe Année. Paris 1933. blz. 101 vlg.

-ocr page 58-

Wij hebben met zoveel ijver getracht de centrerende positie en de
eigensoortigheid van het „Darstellungsquot;-moment in de taai-ervaring naar
voren te brengen, en we stelden met zoveel nadruk de eis, dat een t a a 1 -
onderzoeker moet aantonen, wat er aan dit Darstellungs-moment speci-
fiek taai-matig is, omdat het betekenis-begrip als linguistiese notie,
staat of valt met een juiste onderscheiding tussen hetgeen er in taal-
gebruik „functioneelquot; is en hetgeen moment uitmaakt van het taai-teken.

Wie taal linguisties bestudeert, heeft zijn onderzoek te doen centreren
rond het „Darstellungsquot;-moment, d.w.z. rond het ervarings-moment
waarin de mens in het taai-gebruik betrokken is op „Gegenstände und
Sachverhaltequot;, op het „niet-ikquot;, op de „zaakquot;. Dit onderzoek is niet
mogelik zonder daarbij een begrip te veronderstellen van de structuur der
ervaring in het algemeen; in zoverre gaat de psychologie de linguistiek
vooraf. Omdat de linguistiek haar object gesitueerd vindt in de ervaring,
zullen de termen waarvan zij zich bedient, ook de psychiese werkelikheid
waarin zich het taai-gebeuren voltrekt, hebben te dekken. Bovendien staat
zij voor het feit — waarvoor zich uiteraard ook de psychologie geplaatst
weet — dat de ervaring altijd buiten zichzelf uitwijst, dat de wakende
mens zich altijd betrokken weet op een niet-ik, van welke aard dit ook
zij, en op dat niet-ik ageert en re-ageert. Zij heeft dus het taai-moment
niet alleen in de ervaring, doch ook in de ervaren werkelikheid zijn plaats
aan te wijzen; dit zagen het behaviourisme en — bien étonnés de se
trouver ensemble — de phaenomenologie, zeer juist.

Wij zullen trachten, aan de hand van enkele te gebruiken belangrijke
termen, de aan eenieder bekende werkelikheid waarin zich het taal-
gebeuren voltrekt, door wat scherper onderscheiding en precisering der
feiten, voor zover tot een voorlopig inzicht noodzakelik is, te ontwikkelen.

Terminologie. We spraken reeds van vormelike verschijnselen.
Onder
vorm wordt in deze studie verstaan geordende aanschouwelikheid.
Aanschouwelikheid, het aanschouwelike, aanschouwelik, is wat waarneem-
baar is of wat wij waarneembaar kunnen maken. De klanken b.v., de
physiese verschijnselen, zijn aanschouwelik, zij zijn waarneembaar, we
kunnen ze horen; de gehoorde klanken of ook klanken die we ons voor-
stellen zijn aanschouwelik, we kunnen ze waarneembaar maken, we
kunnen ze langs de weg van onze spraakmotoriek omzetten in de physiese
klanken, bepaalde geluiden. Het aanschouwelike vertoont dus tweeërlei
verschijningsvorm: het kan kenbaar zijn of gekend, het kan
vorm
zijn of figuur. De aanschouwelikheid der waargenomen of voorgestelde
klanken is gekend; de klanken zelf, de geluiden, zijn kenbaar. Een
taal-„vormquot; dus, is een op de wijze der taal geordende aanschouwelik-
heid. De aanschouwelikheid, op de wijze der taal geordend, is tweeërlei:

-ocr page 59-

Zij kan uitwendig zijn. dan bestaat zij in klank-nbsp;fl^^X

inwendig zijn. dan bestaat zij in waargenomen of voorgestelde klank

figuur in waargenomen of voorgestelde schrift-^guur. )

Vrm coIdTtioneert waarneming, n Waarnemin, is n
de mens gericht is op verschijnselen die zxchnbsp;,

Zijnde. De uitdrukking ..buiten hemquot; veronderjel dat ^^ejs.zxch ^s
een ikquot;
ervaart. ^5) Het „ikquot; dat wij hier bedoelen, is het „ik dat we
ervarfn To^derscheiden van al het ----^ar. ^ van ons
eigen lichaam en van lichamelike verandenngen en toe^tand^quot;'.

Waarneming op haar beurt conditioneert het voorstellen, n Voor
.feLTSTervaSng waarin de mens gericht is op ^verschijnsel dat

ofsi zfch voordoende als in hem omgaande, toch eigenschappen

vertoont van de verschijnselen die hij

schijnselen die zich voordoen als buiten hemnbsp;ƒ

gestelde biljartbal is op zijn manier rood, koud en hard, rond

een bepaalde grootte.nbsp;voorstellen, doen zich altijd

Denbsp;verschijnselennbsp;dienbsp;wijwaarnemnbsp;n^o^^^^^^^^^^nbsp;^^^nbsp;^^^nbsp;^^^^^^^

voor als een ..iets van n bepaald karakter aar

..ietsquot; tegenover ons stellen: bil j ar tbal bijvoorbeeld Dat ..iets .üat
we in de waarneming of voorstelling tegenover ons s ell n. bet nie^ ik^

worin toêaeoast • alle rode of witte, koude, harde, ronde voorwerpen van

rtepaaTdeT~..e en zwaarte

Ai^ Kiliartbal quot; en dit verschijnsel der toepasseiiKneiu

on^rscheidtnbsp;;

van ..dingenquot;, en van de uitwendige aanschouwehkheid der ^^
bare of der voorstelbare biljartballen: die zijn altijd deze biljartbal of

^^ir^iTb-egrip „inwendige taaK.vormquot; is dus volstrekt niet 'Jnbsp;terÏ

„Innere Sprachformquot; dat sedert von HuM in de »-^^len P^

T5) Vgl. b.v. Joseph Pröbes S.J. Lehrbuch der «penmentellen rj y ct„ttaart
Band Freiburg im Breisgau 1929, blz. 99 vlg. of August Messer. Psychologie. Stuttgart

unH Rprlin 1922. blz. 358 vlg.

'ef'S ,ijn andere kenmeLn die voorstelling tegenover waarneming signeren : m
de
vooSeltogs-ervaring is het bewustzijn der subjectieve factor, der subjectieve ^ -
zL^vafhèt optreden van het verschijnsel, onmiskenbaar. Doch voor ons is het vol-
doe^dHoor telHng van andere ervarings-soorten te hebben onderscheiden. We bedoelen

geen volledige beschrijving.

-ocr page 60-

__terminologie

biljartbal en niet van 'n andere, n Andere bilja^
kan al een maar een volkomen gelijkende vorm hebben niet

ziirMaa/wTquot;quot;.nbsp;biljartballen dezelfde biljartbal kunnen

eenh^A'^Jnbsp;'' f^'^og-likheid der toepasselikheid van de

a^U Jv^tunbsp;kannen we alle waargenomen of voor-

h^ttpasti?^^^^^^^^nbsp;^^ op elk van

te ti^rnbsp;onmogehkheid om déze eenheid waar

te nemen of waarneembaar te maken. Immers de biljartbal die we
waarnemen of voorstellen, is altijd deze biljartbal en als zodan^nTet
verder toepassehk; maken we n waargenomL of voorgestelde Mj^ l
bal waarneembaar, door er een te tekenen of te draaien bijvoorbSd
dan gaat m de voortgebrachte vorm of in het voortgebrachte voorwtp
de toepasselikheid op dezelfde wijze verloren.nbsp;^

En hiermee, in de constatering van het verschijnsel der toepasselike

eenheid, zijn we gestoten op de onaanschouwelike momenten onzer

kennis, momenten die noch waarneembaar zijn, noch waarneembaar oe-

maakt kunnen worden. In elke waarneming of voorstelling treffen we

dit onaanschouwelike aan. We noemen het 't begrip of de gedachte

en we zeggen nu meestal: van alle waarnemen en voorstellen maak
denken een moment uit.

sch^'oweïLe aÏ''nbsp;quot; ' quot; waarneming of voorstelling dit onaan-

qeS • zL oo hTquot;quot;' r •nbsp;ervaring kan ook

Fn n L ^ ^ onaanschouwelike, op zon begrip of zon gedachte
En in dit gericht zijnquot; op het onaanschouwelikf, fn deze houïnaquot;
egenover het onaanschouwehke kunnen wij verschillende de'Sa2-
hngen verrichten : wij kunnen de begrippen vergelijken en tornfeuwe
eenheden verheffen, en wij kunnen ze ondeden en in nieuwe eenTedIn
scheidde) ook op deze wijze vormen wij onaanschouwelike eenheden

quot;) We constateren dit feit niet terwijl we n biljartbal waarnpm^n ^ u
teren het als we ervaren dat we biljartballen
waarneml

kennis van dit feit aan introspectie.nbsp;^^ ontlenen dus onze

We nemen hier de termen uit het gewone SDraaIf/ioKgt;, i
metaphysiese correcties op aan. Dit heeft z'n inconvS Sftt tTf rfquot;.quot; Tquot;
inconveniënten brengt het mee van de lezer eerst dr^ss^aHr® u '
apparaat te eisen Lr hij verdere uiteenzettingen kan quot;Zquot;
we dus hier niet alleen een gedachte waarin het wezen

woMt ^gedrukt, doch elke onaanschouwelike ken eenheid ' quot;quot;nbsp;'

a^teLirzel^urp^-acrieTo^dÄ^^^

-ocr page 61-

Terminologie_^_«

en ook de eenheden in deze handehngen voortgebracht bhjven telkens
de naam houden van
begrip of gedachte en ook in hen stellen wij een
..ietsquot;, een ,,niet-ikquot;, een „zaakquot; tegenover ons. so)

Dat we met het woord gedachte zowel de onaanschouwelike ken-
momenten van waarneming en voorstelling benoemen als de onaan-
schouwelike ken-momenten ener denk-ervaring, brengt ons geen ver-
Warring, doch wel dreigt die, wanneer we niet scherp in 't oog houden
dat in 't spraakgebruik niet alleen de denk-h an deling en in waar-
neming, voorstelling en denk-ervaring en de onaanschouwelike eenheden
daarin:
denken genoemd worden, maar dat we ook, zoals we zeiden, de
denk-ervaring in haar geheel
denken noemen. In deze laatste betekenis
Vormt de term
denken het derde lid van 'n verdeling der ervaringen in drie
onderscheiden soorten op grond van drie bepaalde houdingen van ons
..ikquot; tegenover de in die ervaring van ons „ikquot; onderscheiden werkelik-
heid, tegenover het „niet-ikquot;, tegenover de „zaakquot;.8i)
Denken in deze
laatste zin is dan een ervaring waarin we gericht zijn op het onaan-
schouwelike, waarin we óf waargenomen of voorgestelde dingen als 'n
eenheid kennen, óf waarin gekende eenheden zelf zijn vergeleken en tot
nieuwe eenheden verenigd of ontleed en in nieuwe eenheden gescheiden.

Denken in deze zin betekent dus 'n ervarings-g e h e e 1. Die term kan nog
betekenen: het kennen der onaanschouwelike eenheid van aanschouwelikc
ken-momenten van waarneming en voorstelling ; de onaanschouwelike eenheid
in waarneming en voorstelling zelf; de verschillende denk-handelingen in een
denk-ervaring; de onaanschouwelike eenheden in een denk-ervaring. In de
vier laatste betekenissen is de term
denken telkens naam voor 'n ervarings-
® O m e n t; in de eerste betekenis alleen kunnen we haar voor het ervarings-
9 e h e e 1 gebruiken, zoals we ook waarneming of voorstelling voor het
ervarings-geheel gebruikten. Wij zullen trachten de naam
denken voor de
onaanschouwelike eenheden die ervarings-moment zijn, te vermijden en
hier consequent
gedachte of begrip of onaanschouwelikheid te gebruiken.

Een terminologiese moeilikheid blijft nog dat voorstelling vaak ook de
figuur van het voorgestelde betekent, dc aanschouwelikc momenten dus ener
voorstellings-ervaring, en, bij uitbreiding zelfs en gewoonlik, de aanschouwelikc

80) Dat ook de zaak zelf „onaanschouwelikquot; zijn kan — „abstractquot; zegt men dan
liever — gaat ons op 't ogenblik niet aan ; we constateren alleen dat we in taalgebruik
■aet beide soorten van „zakenquot; te doen hebben.

Het „ikquot; dat in het „denkenquot; een ervarings-moment uitmaakt is een ander „ikquot;
quot;^an het „ikquot; van waarneming of voorstelling. Het is het „ikquot; als het blijvende in de
Veranderingen die we „denkendquot; ervaren. Het is het „ikquot; dat in oppositie staat tot
®gt;jn
denk-handelingen. Het staat uitgedrukt in de term „wequot; van de definitie van
..denkenquot;. De verschijnselen die we hier ervaren, zijn i n ons „ikquot; zoals we dat kennen
uit Waarneming en voorstelling.

-ocr page 62-

momenten bij alle denken. We zullen vaak, door de te bespreken auteurs
daartoe gedwongen, de term
voorstelling in deze laatste zin hebben te ver-
staan. «2)

In alle ervaring zijn er naast aanschouwelike ook onaanschouwelike ken-
momenten, dus van elke waarneming o£ voorstelling vormt de gedachte 'n
moment en in alle denken zijn er naast de gedachte ook aanschouwelike
momenten. 8®) Dit feit der samengesteldheid van elk geheel van menselik
ervaren brengt mee, dat het zeer moeilik is alle terminologiese bezwaren geheel
te ondervangen. Willen we niet het gevaar van terminologiese overlading
riskeren, dan zal voor elk geval de context uitkomst moeten brengen en zal
dus op de schrijver de verplichting rusten die juist te vormen.

We hebben bij voortduring de term ervaring gebruikt; daarover tans
meer. Bij de analyse zijn we uitgegaan van onze houding tegenover het
ken-bare; zo onderscheidden we aanschouwelikheid en gedachte, zo
openbaarden zich drie verschillende houdingen van ons ik tegenover de
„zaakquot; : waarnemen, voorstellen en denken. Doch, we veronderstelden bij
dit alles voortdurend het grondphenomeen van ons leven : de ervarinq.
'n
Ervaring noemen we het verschijnsel dat de mens merkt dat hij bij
iets betrokken is. Hij kan dat waarnemend, voorstellend of denkend
merken, en de ervaringen onderscheiden zich daardoor in drie hoofd-
groepen. Doch dit onderscheid betekent in 't geheel niet, dat die onder-
scheiden ervaringen uit, laten we zeggen, geheel ongelijksoortige mo-
menten bestaan. Integendeel; we zagen al: onaanschouwelike en aan-
schouwelike ken-momenten zijn van de drie ervaringsgroepen deel. Doch
er is meer.

Het is de „richtingquot; die de ervaringen verder voert, die hen maakt
tot coupen uit het leven. En wij hebben deze „richtingquot; actief te ver-
staan : wij richten ons zelf, wij
streven naar iets. In elke ervaring is een
volitioneel moment: wij „richtenquot; ons altijd, wij kunnen niet ongericht
zijn. Altans zolang we niet slapen, kunnen we zelfs niet zitten suffen,
zonder ons in deze toestand niet enkel te laten, maar te houden.
We kunnen, zolang we bij bewustzijn zijn, ons niet
ont-spannen zonder
in-spanning, d.w.z. zonder naar het ontspannen op een of andere wijze
te streven; wij houden ons op, wij bouwen voortdurend aan onszelf en
aan onze houding tegenover het „niet-ikquot;.

Doch, evenmin als 't ons mogelik is ons „ongerichtquot; te ervaren, d.w.z.
zonder streven, zonder willen, evenmin is 't ons mogelik 'n ervaring te
doorleven die op „nietsquot; gericht is; we zijn altijd gericht op „ietsquot;, wij

Het gebruik van voorstelling voor elk ken-geheel vermijden we.

Het is duidelik dat wij menen de theorieën van het „anschauungslose Denkenquot;
der „Würzburger Schulequot; niet door de feiten bevestigd te zien.

-ocr page 63-

kunnen blijkbaar niet op niets gericht zijn: kennen en streven als
ervarings-momenten conditioneren
elkander. 84) Kennen en streven zijn
momenten van elke ervaring; het is niet mogelik ze te scheiden, wi,
kunnen ze enkel gescheiden beschouwen.

Er is naast kennen en streven nog 'n derde ervarings-moment: we
voelen: ons kennen en streven is ons weldadig of onweldadig. Het
is dat in eindeloze schakeringen en de twee termen aangenaam en on-
aangenaam zijn zo ruim, dat ze vaak nauweliks aanwendbaar blijken.
En toch is er geen ervaring waarin dit moment, dit ondefinieerbare, dit
niet anders beschrijfbare dan in functie van kennen en streven, met
optreedt 'n Ervaring is zó veel samengestelder dan de beschikbare termi-
nologie toelaat concies uit te drukken, dat het nauweliks de moeite loont
in dit bestek hier dieper op in te gaan. Als ervarings-mornent beleeft
een ieder het verschijnsel van 't
voelen; de enige onafwendbare eis die
ons wordt gesteld, is: te zorgen dat wij, bij de analyse ener bepaalde
ervaring, het voelen niet zonder meer in kennen of streven doen opgaan.

Waarnemen, voorstellen en denken zijn drie hoofdgroepen van ervaringen
die onderscheiden zijn naar onze houding, in de
mede-constituerende ken-
momenten dier ervaringen, tegenover de gekende werkelikheid aangenomen.
Doch, we kunnen ook 'n ervaring hebben van haat.
van liefde, van genot,
waarin het streef- o£ gevoels-moment dermate overheerst, dat wi) met langer
spreken van waarnemen, van voorstellen of van denken, maar dat we de
ervaring benoemen volgens de affectieve of de gevoels-momenten. En met
alleen dat 't ene moment de voorrang boven 't andere krijgt, maar t ene
moment kan ook worden opgenomen in 't andere, zó dat de ene richting
andere richtingen in zich besluit. Het is op deze wijze mogelik. in een bepaalde
hiërarchie, twee dingen tegelijk te doen: taai-gebruik is moment ener denk-
ervaring en toch maakt
i n h e t g e s p r e k een waarnemings-moment altijd
deel uit van de taai-ervaring : niet alleen nemen we op een of andere manier
klanken, bepaalde geluiden, waar, maar ook het waarnemen
VM n ..spreker
is in de ervaring van de hoorder ingeschakeld en vice versa. Taal-gebruiK in
communicatie is 'n waarnemend denken. Nu benoemen we deze ervaring met
de naam van het centrerend verschijnsel ..taalquot; en we spreken van n taal-
ervaring. De ervaring ondertussen is nog veel gecompHceerder dan we reeds
uit het voorafgaande zouden kunnen opmaken, want de mens ,^_ent met
alleen, ..streeftquot; of ..voeltquot;, maar hij „handeltquot;, hij ..gedraagt zich en ook
zijn eigen handelingen ervaart hij op verschillende wijze. We zullen gelegen-
heid in overvloed hebben hierop terug te komen. De sprekende mens kan niet
alleen zijn eigen spreek-bewegingen waarnemen, hij neemt ook zijn voort-
gebrachte geluiden waar en hij kan ervaren hoe hij zich sprekende ..gedraagtquot;.

Zelfs Ogden amp; Richards (blz. 60). die in het geciteerde werk zo uitslmtend dc
ken-momenten behandelen, zeggen dit.

-ocr page 64-

Hij kan m dc ene ervaring die we 'n taai-ervaring hebben genoemd, nog meer

ervaren: hij kan zich lusteloos voelen en tegelijk z'n winterhand voelen steken;

hl) kan nog meer merken, en toch blijft in zijn ervaring een zekere hiërarchie
bewaard.

De ervarende mens kan zich richten volgens ieder moment zijner
momentele ervaring, en zijn ervaring verandert hiermee van aard, maar
hij kan zijn ervaring niet beleven als 'n veelheid van gescheiden
elementen, doch alleen als'n geheel, 'n eenheid
waarin zich onder-
scheidingen openbaren.

Tenslotte dan: de ervaring is 'n eenheid, 'n geheel. De twee be-
grippen zijn volstrekt niet dezelfde en toch gebruikt men ze vaak door-
een. Uit kan gebeuren als we van te voren vaststellen welk eenheids-
begrip wij met deze term bedoelen. „Unum est id quod est indivisum in
se. De eenheid is „ onverdeeld in zichzelfquot;. Wat wil dat zeggen ? Dat
de eenheid geen enkele onderscheiding kan vertonen? Neen. Het be-
tekent alleen dat wat wezens-een is, geen ver-deling in gescheiden
elementen toelaat zonder dat deze eenheid te loor gaat. Het eenheids-
begrip impliceert dus volstrekt niet het onderscheid-loze. Binnen de
eenheid kan onderscheiding bestaan, geen scheiding. De eenheid impli-
ceert niet dat er onderscheidingen moeten zijn; het begrip laat echter
de mogelikheid daarvoor
open. «5) Anders is het met 't begrip geheel:
„Totum est omne id, quod unum est et existit in partibusquot;. Het beqrip
„geheel sluit het feit van ón d er sch ei din g in. Dat de ervaring
onderscheidingen vertoont, is niet in twijfel; we hebben dus, als zij 'n
eenheid is, met 'n geheel te maken.

Het bovenvermelde eenheids-begrip is ter bepaling van de ervarinqs-
eenheid niet voldoende. Niet omdat zij onverdeeld is in zichzelf, is de
ervaring 'n eenheid, want dat zou volstrekt niet uitsluiten dat zij 'simpli-
citer
de eenheid was ^ iets waartoe de idealistiese taal-kunde metaphy-
sicerend, niet heeft geaarzeld te besluiten — doch zij is nquot; eenLid
omdat zij onverdeeld is_ in zichzelf enonderscheiden minstens van
al het andere. Het „ik stelt zijn ervaring tegenover alle niet-ikquot; het
stelt scheiding en onderscheiding; de metaphysiek moqé de
eindjes aan elkaar knopen, wij linguïsten, en met ons de psychologen,
nebben genoeg aan het feit.

Kin^!nbsp;eenheid en geheel zeggen per se niets omtrent de aard der,

binnen diejenheid en dat geheel, bestaande onderscheidingen. Zij sluiten vol-

HMntiH^M ^^^nbsp;eenheid ook toegepast wordt op verschijnselen die in werke-

h!. ' Jrnbsp;^^ hier buiten bespreking laten Het eenheids-begrip

der ervaring is van een andere aard.

-ocr page 65-

terminologie___^

strekt niet uit, dat de onderscheidingen die we in het crvarings-gehecl aan-
treffen, zelf weer 'n eenheid, zelf weer 'n geheel, uitmaken; zij impliceren alleen,
dat deze ondergeschikte eenheden binnen en uit het ervarings-geheel moeten
Worden gevormd. Nu is het ervarings-geheel, wat betreft zijn onderscheidingen,
evident geen constante ; het ene ogenblik willen we gaan vissen en het volgende
ogenblik lezen we 'n kalenderblaadje. We hebben dus te maken met wisselende
onderscheidingen binnen een blijvende eenheid; maar van de andere kant open-
baren zich vele onderscheidingen van het ene ogenblik als identiek met onder-
scheidingen van het andere ogenblik: de tafel van twee kunnen we al sedert
jaren opzeggen en we hebben geen reden om aan te nemen dat we 't morgen
niet meer kunnen, en het woord
poppekast dateert reeds uit onze vroege
jeugd. Er is niets dat er op wijst, dat wij deze onderscheidingen telkens uit
de eenheid moeten scheppen, moeten differentiëren, integendeel, we syntheti-
seren blijvende ondergeschikte eenheden, die gehelen zijn, tot het grote geheel
onzer ervaring van het ogenblik: onze ervaring is telkens ook een nieuwe

synthese.

De „Gestalt-psychologiequot; is verliefd op het adagium „Totum est prius
Partibusquot; en we moeten toegeven dat ze een goede keuze deed. «6) Maar
het is ook bekend dat de liefde blind maakt, en uit dit adagium volgt
Volstrekt niet. wat de ..Gestalt-psychologiequot; er uit wil lezen, dat alle
onderscheidingen in de ervaring alleen hun volledige verklaring
Vinden uit e 1 k ervarings-g e h e e 1 van het ogenblik. Dat zou alleen waar
zijn als het ervarings-geheel, laten we zeggen „gestolde werkelikheidquot;
Was, als het ervarend individu niet in staat was zijn gestelde onder-
scheidingen te her-groeperen, tot nieuwe momentele synthesen te ver-
heffen : de kaas is vóór de plakjes omdat het de kaas niet gegeven is
Zich in plakjes te onderscheiden of te scheiden; de ogenblikkelike ervaring
kan na en uit vroegere onderscheidingen zijn. omdat het de ervarende
mens wel gegeven is in zichzelf onderscheidingen te poneren die blijvende
gehelen zijn. Synthetiseert hij hieruit een nieuw toevallig geheel,
d.w.z. een geheel aan hetwelk hij geen blijvend karakter geeft, dan is --
en hierin komt weer het „totum est prius partibusquot; tot z'n recht — dit
toevallige geheel alleen mogelik, omdat de blijvende gehelen die hij in
Zichzelf stelt, alleen onder scheidingen zijn en geen scheidingen. ) Het

F. Sander. Experimentelle Ergebnisse der Gestaltpsychologie, in: Bericht über
^en X. Kongress für experim. Psychologie, Bonn 1927. Jena 1928. blz. 23 vlg.

Julius Stemel: Philosophie der Sprache. München und Berlin 1934, is hier een
Ogenblik vaag als hij over de taal schrijft: „Ihre Doppelnatur als Klang und Sinn
bringt sie auch in Ihrer Ausbildung immer in die Gefahr, entweder das eine oder das
ändere allein zu werden. Klang oder blosser Gedanke, das heisst als Sprache zu Grunde
gehen. Sie muss also in jedem Augenblick ihres Seins durch einen elementairen Vor-

gleichsam neugeschaffen werden (curs. v. d. schrijver) als der wechselseitige
Hergang des einen ins andere.quot; (blz. 41) Het eenmaal gestelde blijvende geheel moet

-ocr page 66-

48nbsp;het taal-teken

is — evenals 't omgekeerde weinig wenselik moet heten — niet aan
te bevelen met 'n mentaliteit der exacte wetenschappen geestes-
wetenschappelike vraagstukken te naderen. Alleen aan de ervaring
gewonnen begrippen eenheid en geheel zijn voor de linguistiek
bruikbaar, en het zijn deze begrippen die voor geheel onze studie leidend
zullen zijn.

Voor de onderscheidingen die wij in de ervaring aantreffen, gebruiken
we de term
moment, en niet, zoals de psycho-physiek deed, element.
Waarom ? Het is het eigenaardige van alle onderscheidingen der ervaring
dat zij alleen bestaan kunnen i n het ervaringsg e h e e 1; en daarin kunnen
ze niet gescheiden bestaan, doch alleen onderscheiden 1 Het is onmogelik
ze zuiver uit te prepareren. Elk deel bestaat bij de gratie van het geheel.
We kunnen niet kennen zonder te streven en we kunnen niet streven
zonder te kennen; we kunnen niet voelen zonder te streven en te
kennen en we kunnen niet streven en kennen zonder te voelen. En
kennen zelf kunnen we weer niet zonder aanschouwelikheid en onaan-
schouwelikheid. Wel kan in pathologiese toestanden één moment wegquot;
vallen — of altans schijnen weg te vallen — doch we kunnen
nooit
één moment zuiver overhouden; altijd blijft het, in 'n hogere eenheid
gesynthetiseerd, moment van 'n ervarings-geheel. §8) Geen enkel
ervarings-deel kan ooit zelfstandigheid verkrijgen ten
opzichte
van het geheel; het bestaat alleen als d e e 1 en kan ook alleen als deel
bestaan. Het is daarom dat wij de delen van 'n ervaringsgeheel
moment
noemen. Een moment is dus een, ten opzichte van het ervaringsgeheel
onzelfstandig deel.

Hei iaal-teken. Gewapend met de begrippen die we ons in de
voorafgaande paragrafen trachtten te ontwikkelen, naderen we nu een
taai-gebeuren om daaruit een bruikbaar directief voor verder
onderzoek
te ontwikkelen. We analyseren voorlopig niet verder dan noodzakelik
is om de eerstvolgende hoofdstukken te verduideliken.

Twee jagers liggen aan de rand van een bosweide. De een observeert
de linker-helft van de overkant, de ander tuurt rechts. De zon trekt weg.
het wordt koeler en de eerste vleug avondwind beweegt in het
geboomte.

voortdurend geactueerd worden met 'n bedoeling die dit geheel mede omsluit. Wil nieo
dit een „gleichsamquot;
her-scheppen noemen, best. Maar dan mag daar niet op volgen •

„Die Natur dieses einheitlichen sich ewig wiederholenden Schöpftmgsaktes ist____etc.quot;

'n latent taal-moment veronderstelt een voortdurend dynamiese „conservatioquot;, geeo
„gleichsamquot; her-scheppen.

Vgl. hiervoor biezonder : A. Gelb. Remarques générales sur l'utilisation dcS
données pathologiques pour la psychologie et la philosophie du langage. Journal blz-
404 en 405, blz. 425 en 426 en passim.

-ocr page 67-

het Taal-teken_

Op eens de rechterman gedempt: „Herten lquot; Links ziet om, en langzaam
glijden de lopen vooruit over de greppelrand. De linkerman heeft een
bepaald klankcomplex waargenomen, dat in die ervaring niet enkel als
geluidsgroep h-e-r-t-e-n 1 fungeerde, doch als aanschouwelik moment van
een kennis-geheel waarin de man wist, dat er sprake was van een
bepaald soort wild. Het aanschouwelike moment van dit ken-
geheel is een figuur, 'n inwendige taal-„vormquot;, de rest noemen we
voorlopig
„betekenisquot;. Waarop is de man in deze ervaring gericht: op
..taalquot; ? Nee, op herten. Hij beleeft de aanwezigheid van herten. Het
taai-geheel der ervaring is het middel waardoor de herten-ervaring tot
stand komt. Hij heeft om tot die herten-ervaring te komen, geen herten
Waargenomen, doch wel een bepaald geluidscomplex cn daaraan
de kennis verkregen van het bepaald soort wild: herten. Totaal iets
anders zijnde dan herten, brengt het taai-geheel hem tot de kennis
van herten. Welnu een dergelik geheel waarin we iets anders kennen,
noemen we een
teken. De ..zaakquot; die hier in het gebruikte taai-geheel
gekend wordt, zijn de herten als waargenomen ..zaakquot;. De ..zaakquot;
die in
herten gekend kan worden, kan ook onaanschouwelik zijn: Herten
zijn zoogdieren.
In dit laatste voorbeeld zijn we betrokken op de soort.

Doch. we zouden in dit teken, in de taaiterm herten die ..zakenquot; niet
kunnen kennen, dit teken kon geen herten, hoe dan ook vervangen.
Wanneer wij niet reeds te voren én kennis van herten hadden én
kennis van de „vormquot; h-e-r-t-e-n, en wel een kennis waarin de gedachte
en de figuur een eenheid uitmaken zó. dat wij weten dat zij op elkaar
betrokken zijn. Ook het denk-moment der taai-eenheid heeft dus als
eigenaardig kenmerk, dat het. voordat het in dit ken-geheel. in dit
teken, kan optreden, reeds moment moet zijn geweest van een andere
ervaring, reeds op een of andere wijze moet zijn gedacht. Het taal-
teken neemt dus ook de plaats in van kennis die de taai-gebruiker in
'n waarneming of 'n denk-ervaring reeds van herten heeft verworven.
Het ..denkenquot; in een taalteken m.a.w. is immer een soort secundair
denken, onderscheiden van de denk-momenten ener waarneming waar-
van de aanschouwelike momenten niet die taai-figuur zijn. Een
taal-
teken
is dus een, op de wijze der taal, gevormd, aanschouwelik-onaan-
schouwelik ken-geheel waarin we iets anders kennen, dat we te voren
reeds, op een of andere wijze, kenden. Dit teken bestaat alleen a c t u als
ervaring s-moment, niet als physiese vorm. Klanken zijn geen taal.
Men noemt de klanken ook
teken, en we zullen ons tegen dit spraak-
gebruik niet verzetten, doch ze zijn niet meer en ook niet minder dan
Wat we de uitwendige taai-vorm noemden. We noemen ze een vorm.
Want ze zijn geordende aanschouwelikheid; ze zijn een „taaV'-voim, want

-ocr page 68-

ze „fungerenquot; als lid van een communicatie-proces in taal. — We weten :
in taalgebruik zijn we niet gericht op hetgeen we waarnemen : de klanken,
maar op datgene wat het denken ons doet kennen, op herten in ons
geval. Taai-gebruik is dus een denk-handeling en wel, wanneer we niet
te maken hebben met „inner speechquot;, met „denken in taalquot;, een waar-
nemend denken, want we nemen, behalve in 't geval van „inner speechquot;
altijd ook op een of andere wijze de „klankenquot; waar, de schriftvormen
of altans onze articulatie- of schrijfhandeling.

We abstraheerden in de korte voorafgaande analyse van de momenten
ener taai-ervaring, die geen „Darstellungquot; uitmaken, van de functionele
ervaringsmomenten. We toonden in de vorige paragrafen aan dat we
daartoe t recht hebben, mits we deze vereenvoudiging herstellen zodra
wij de taai-ervaring als geheel beschrijven, en niet alleen het taai-
moment daarin, en mits wij maar niet abstraheren van de eventuele in-
vloed van de andere ervarings-momenten op het Darstellungskarakter
van het taai-moment. Ondertussen, we zetten slechts 'n eerste stap op
de weg die we als de juiste beschouwen; er volgt nog meer.

Aangenomen eenmaal dat wij omtrent de eigen aard van het taai-
moment zijn ingelicht, dan is ook de bouw der taai-ervaring gegeven.
Immers, het taaimoment wordt waargenomen en begrepen; in zover
het een modificatie is van het taai-gebruikend subject, en als zo-
danig wordt ervaren, vervult het een „Ausdrucksquot;-functie, en
functioneert het „appellierendquot;, wekt het strevingen die „Steuerungs-
momente kunnen zijn van 'n „situationsgerichte Reaktionquot;, hetzij die
reactie zich als uitwendige handeling manifesteert, hetzij ze bestaat in
affectieve reacties die voor de waarnemer verborgen blijven. Dat het
taai-moment ook strevingen „darstellendquot; kan wekken en gevoelens
„darstellendquot; kan communiceren, is 'n feit dat bij niemand in twijfel staat.

We gingen — en met opzet — niet uit van concreet bepaald gram-
maties materiaal. Bedoelden we met ons teken
„Herten!quot; de zinquot; of
het „woordquot;? Als taai-gebruik een teken-ervaring is, dan is het toch
noodzakelik aan te wijzen in welk taai-moment precies dit teken te vinden
is, en gaat het niet aan, zoals
Ogden amp; Richards doen: als gegeven te
nemen, dat 't „woordquot; dat teken is. of zoals
Cassirer en Bühler: de zinquot;
tot de eigenlike drager van de taai-symboliek te maken, zonder de
'aard
van „woordquot; of „zinquot; volledig te hebben onderzocht, of zonder altans
uit het teken-begrip de noodzakelikheid te hebben afgeleid van de
gedane
bhjkt^ ^^^nbsp;voorkomen dat die noodzakelikheid bij hen nergens

Gardiner noemt terecht het woord de eenheid van „taalquot;, en de zin
de eenheid van „taai-gebruikquot;, van „spraakquot;, doch zelfs hij laat na, de

-ocr page 69-

de^etdeÏff T,nbsp;^^nbsp;= ^^^ ^^kt niet de fun-

aerende act d,er aal-eenheid, evenmin als hij de eenheids-notie aan het

in W f r ^^ quot;'^^ende eenheid, die het „woordquot; uitmaakt, gaat ook
° het gebruik niet verloren; zij wordt daar alleen gesyntLtiseerd

oeko^^eS T^'- fnbsp;—• haar o^deÏ

dSe stuS 1 rr r^^^^ ^^ taalgebruik, tracht

smett^vriinbsp;'nbsp;van vreemde

oTln S f arammaüca de grond-begrippen levert, die haar tot
op den huldigen dag maar al te zeer ontbreken.

-ocr page 70-

tweede hoofdstuk
Associatief verband en ervarings-eenheid

Associatie als verklarings-princiep. Dé beschouwingswijze
bij de verklaring van alle taai-gebeuren is nog steeds de associationistiese.
Elke nieuwe, elke andere opvatting vindt het associationisme tegenover
zich. Ook de beschouwingen die in deze studie ontwikkeld worden ver-
keren in dat geval. Toch is er geen diametrale oppositie: ook deze studie
aanvaardt, dat spreekt vanzelf, het feit van het associatie-proces, zij
aanvaardt eveneens een wetenschappelik associatie-begrip, doch zij acht
dat begrip ten enen male onvoldoende om het taalgebeuren te verklaren.

Wat verstaat men onder associatie? Twee dingen: ten eerste het
proces, dat, wanneer twee ervarings-momenten gelijktijdig of onmiddellik
na elkaar gegeven zijn, elk dier ervarings-momenten afzonderlik, als
het — variabel binnen zekere grenzen — op een later ogenblik gegeven
wordt, het andere moment oproept. Reeds
Aristoteles formuleerde van
dit proces de wetten. Men verstaat ten tweede onder
associatie, de band
die de betrokken ervarings-momenten verbindt. Associatie in de
eerste zin is het ervarings-verschijnsel, dat wij hier wetenschappelik
formuleerden ; associatie in de tweede zin is 'n noodzakelike voor-
waarde voor associatie in de eerste zin; zonder
associatie 2 is associatie 1
onbegrijpelik. 1)

Men past associatie als verklarings-princiep in de linguistiek toe en
meent zo het woord-begrip te verantwoorden. Deze „verantwoordingquot;
mag die naam niet dragen, want eerstens laat het ervarings-verschijnsel
woord geen subsumptie toe onder het associatie-verschijnsel; met
andere woorden gezegd: de verschijnselen aan het woord laten geen
op-een-lijn-stelling met associatieve verschijnselen toe; er is een cardinaal
verschil; en ten tweede verklaart het associatie-begrip volstrekt niet

de woord-verschijnselen.

Onder de zeer velen die het associatie-begrip als verklarings-princiep
bij hun taalkundige beschouwingen gebruiken, neemt
Erik Wellander2)
een uitzonderlike plaats in, door de ongewone helderheid waarmee hij

1)nbsp;Vgl. K. Lewin. Das Problem der Willensmessung und das Grundgesetz der
Assoziation. II. Psychol. Forschung 2, 1922. blz. 124 vlg.

2)nbsp;Studien zum Bedeutungswandel im Deutschen. Erster TeU.
Uppsala 1917.

-ocr page 71-

zijn inzichten formuleert. Het zijn de eerste veertig pagina's van z'n
genoemde werk, waarin wij deze opvattingen uiteengezet vinden. Wat
leert het associationisme omtrent het woord? „Woord-voorstellingenquot;
worden in de waarneming verbonden met „zaak-voorstellingenquot;; de band
kan vele schakels omvatten, doch elke reproductie van de betreffende
Woord-voorstelling door de betreffende zaak-voorstelling (en omgekeerd),
en ook de realisaties der woord-voorstellingen in de spreek-handeling, ver-
korten, zei men, de associatie-banen, zodat tenslotte tussen woord- en
zaak-voorstelling een directe verbinding ontstaat: het woord is gevormd
en — al is
Wellander hieromtrent, door zijn psychologisme 3) nu juist
niet duidelik — in de „voorstellingquot; op de „zaakquot; betrokken.

Het associationisme treedt in vele vormen op, doch in geen enkele
achten wij het in staat, voor de hnguistiek als verklarings-princiep te
dienen. 4) Ons grote bezwaar tegen alle vormen van deze leer is, dat
zij geen verklaring geeft van het feit dat wij het woord als 'n eenheid
ervaren, en niet als een na elkaar van momenten. Alleen dit laatste
verschijnsel zou de associatie, onder een of andere vorm, kunnen ver-
klaren. Het woord veronderstelt een eenheid-gevende act waarin de
Woord-eenheid wordt geponeerd. Het feit dat we elk bepaald woord
ook bewust als eenheid kunnen gebruiken, als op elkaar betrokken
„vormquot; en „betekenisquot; waardoorheen we op 'n „zaakquot; gericht zijn, ver-
onderstelt noodzakelik, dat deze beide momenten niet alleen verbonden
zijn, doch dat wij ze ook verenigd hebben; zonder dat was het
onmogelik dat wij ze, onder welke vorm dan ook, als eenheid, of zelfs
maar als verbonden, kenden: de verbonden momenten zelf verant-
woorden, zonder een dat verband of die eenheid ponerende act, geen
kennis van hun verband of hun eenheid. Alle menselik kennen veronder-

„Die Entwicklung, deren Schlusspunkt beim Individuum die zusammengebrachte
direkte Beziehung bezeichnet, vollzieht sich als eine allmähliche Verkürzung der
Assoziationsbahn zwischen Wort- und Sachvorstellung, indem die Vorstellungen, die
bei dem ersten Hören des Wortes, bzw. im Falle der ersten Verwendung beim
Sprechen, die betreffende Beziehimg vermittelten, eine nach der anderen ausbleiben.
Das Anknüpfen der Vorstellungen von der Sache an den Vorstellungen von dem Worte,
das zuerst manchmal eine langsame und schwere psychische Arbeit war, vollzieht sich
nach zureichender tJbung mechanisch imd augenblicklich. Von dem ganzen Prozesse,
der sich zuerst im Bewusstsein abspielte, bleibt nur das Resultat des Verknüpfens
bewusst: das Wort wird auf die Sache bezogen. Alles andere bleibt unbewusst, d.h.
geschieht mechanisch.quot;
(Wellander blz. 19) De term mechanisch bedoelt hij niet als
'.physiesquot;.

*) Reeds ]ac. van Ginneken: Principes de linguistique psychologique. Amsterdam,
Paris, Leipzig 1907. Livre second: §§ 54-75 verklaarde de gangbare associatieve be-
schouwings-wijze onvoldoende, doch eerst veel later is, onder invloed der nieuwere
psychologie, zijn inzicht ook linguisties vruchtbaar geworden.

-ocr page 72-

stelt n eenheid-gevende act, en ook het woord als ken-verschijnsel
veronderstelt deze. Het begrip hiervan ontbreekt aan het associationisme.
Al is het onze voornaamste taak dit begrip voor de linguistiek, en speciaal
voor de studie van het woord, te ontwikkelen, dan hebben we toch
terdege rekening te houden met 't feit dat het merendeel der auteurs,
wier werken tot nog toe de wetenschap der linguistiek vertegenwoor-
digden, prakties van het associationisme niet vrijkwamen en wij dus tot
een voortdurend, in wisselende vorm, herhalen van onze bezwaren
daartegen zouden worden gedwongen, als wij niet op één plaats — en
dan verder niet meer — een kritiese behandeling van het associationisme
plaatsten.

De vormen waarin de leer der associatie wordt voorgedragen zijn vele,
doch het tekort ligt bij alle op dezelfde plaats. Wij kiezen daarom één
representant, en wel ene, die op biezondere wijze de oude leer van het
associationisme vernieuwt en op taai-verschijnselen toepast, om in een
critiek van deze hernieuwde associatie-leer te trachten de fundamentele
tekorten van het begrip ter verklaring van de taai-verschijnselen te
demonstreren. „The Meaning of Meaningquot; van
Ogfden amp; Richards is
het werk dat we kozen.

In de taal-kunde zijn niet Ogden amp; Richards opvattingen de leidende,
zij zouden het kunnen worden; het associationisme openbaart zich meest
in de termen en in de begrippen van
Wundt, die geen associatio-
nist wilde zijn. Het is daarom dat, na 'n beschouwing van
Ogden
amp; Richards,
ook van Wundts theorie in dezen een kort overzicht volgt.

»The science of synibolisni«. „The Meaning of Meaningquot;
draagt mede tot ondertitel „a study of The Science of Symbolismquot;, de
nieuwe wetenschap waarvan
de Saussure sprak, en die Bühler bepleitte
en begon te ontwerpen. De beide laatste schrijvers beperken zich; hun
semiologie of sematologie neemt niet de vorm aan van een algemene
denk-leer.
Ogden amp; Richards beperken zich niet. Evenals Cassirer —
doch in behandeling en opvatting lijnrecht aan hem tegenovergesteld '—
beschouwen zij de uitkomsten hunner wetenschap als de volstrekt alge-
mene voorwaarde voor alle b e g r ij p e n, als 'n nieuwe grondslag voor
alle denken (blz, 47), voor alle wetenschap, voor „physicsquot; (blz. 85)
niet minder dan voor taal (blz. 222). In hun „Prefacequot; op de tweede
uitgave, wijzen zij op de verspreiding die hun opvattingen vonden, aller-
meest in Amerika. Het reeds genoemde werk van
Willem L. Graff is
daar 't beste bewijs van. ^) De Zweed
Gustaf Stern oefent al meer critiek

5) Vgl. nog : Harry de Veltheym Velten in 'n artikel „The Science of Languagequot;
Publications of the Modern Language Association of America. Vol. XLVIII, 1933.
blz. 608 vlg.

-ocr page 73-

en Gardiners vermelding van Ogden amp; Richards beperkt zich tot enkele
noten. Deze gradatie in de waardering die hun werk vindt, is zeer be-
grijpelik. Want de schrijvers hebben wel een uiterst belangrijk werk
verricht, doch dit werk bestaat hierin, dat zij het uitgangspunt van
nagenoeg alle linguistiese studie uit het laatste kwart der 19e eeuw, en
de eerste 10 jaren der 20ste, de associatie-theorie, met een weergaloze
scherpte van blik en volkomen aangepaste terminologie plaatsen in het
centrale punt der nieuwe linguistiese opvattingen: de tekenleer. Zet in
plaats van „engramquot; „voorstellingquot;, in de plaats van „engraphies ver-
bandquot; „associatiequot;, in de plaats van „psychological contextquot; „bewust-
zijnquot;, en er is geen ander nieuws onder de zon, dan een reeks scherp
bepaalde en toegepaste namen, een nieuwe snit in de linguistiese mode;
het levende lijf bleef, als 't waar is dat 't niet geheel gezond zou zijn.
ziek als te voren.

Het invoeren van een tekenbegrip zoals Ogden amp; Richards dit doen,
levert geen enkel verklaringsprinciep dat de linguistiek tot nog toe niet
toepaste. Zij deed prakties niet anders dan
Ogden amp; Richards tans
Wensen. En het is die associatie-theorie en deze gloed-nieuwe tekenleer,
die het inzicht omtrent datgene ..was zur Sprache notwendig gehort und
Was nichtquot;, vertroebelt. Beide missen het begrip der eenheid-gevende act
die elke ervaring pas mogelik maakt, het begrip der structurerende werk-
zaamheid van de ervarende mens.

Wat is er dan aan Ogden amp; Richards beschouwingen nieuw? 6).
Eigenlijk alleen hun biologiese verklaringswijze, consequent toegepast
op teken-verschijnselen. Zij zeggen een behaviourisme te huldigen dat
zij als „verbeterdquot; aandienen (blz. 23). doch hun behaviourisme doet
aan het eigenlik waardevolle dat de behaviouristiese methode bezit, te
kort. Bij hen wordt de taai-gebruikende mens teruggebracht tot een
biologies „mechanismequot; dat zijn verrichtingen ervaart. De behaviouris-
tiese beschouwing van een ..totaalquot;, een handelend individu in zijn om-
geving, verschrompelt in hun werk tot een studie van
ken-verschijnselen
bij één individu, geïnterpreteerd met biologiese termen en begrippen. Het
oorspronkelike behaviouristiese grond-princiep der eliminatie van de
introspectie als ken-bron voor psychologiese wetenschap, laten zij vallen :

8) De schrijvers hebben de autonome ontwikkeling der franse school blijkbaar weinig
gevolgd. De naam
H. Piéron wordt tweemaal genoemd. Pierre Janet en Henri Walion
ontbreken geheel. Het artikel van de laatste Le problème biologique de la
connaissance in de ..Traité de Psychologiequot; van
Georges Dumas. Tome I.
Paris 1923. blz. 202 vlg. bevat reeds hun grondgedachten, en de omwerking en uit-
breiding daarvan in de „Nouveau Traité de Psychologiequot;. Tome premier. Paris 1930.
blz. 293 vlg. tracht aan deze gedachten een volledige biologiese fundering te geven,
•^ie bij
Ogden amp; Richards volkomen ontbreekt.

-ocr page 74-

zij gaan uit van gegevens die zij alleen uit ervarings-beschouwing kunnen
putten. Zij zeggen die gegevens der introspectie niet te zullen aan-
vaarden, tenzij ze die kunnen verifiëren uit de observatie van andere
individuen, doch deze verificatie bestaat bij hen niet — zoals bij het be-
haviourisme — in een gedrag s-interpretatie, doch in het „benoemen
met biologiese
termen. 7) Markey, wiens werk van later datum is dan
de eerste editie van
Ogden amp; Richards (1923), is met dat behaviourisme
niet geheel ingenomen en hij completeert dan ook, misschien voor de
schrijvers van „The Meaning of Meaningquot; niet altijd op de meest wense-
like manier, de grondgedachten door hen ontwikkeld. Het zijn alleen
hun grondgedachten die wij in de volgende paragrafen bespreken.

»Sign«. Laten we veronderstellen dat we voor 't eerst een appel
zien8). Wat gebeurt er? We nemen een bepaalde kleur-combinatie
waar, van een bepaalde vorm en grootte. We grijpen, bijten, en proeven
een bepaalde smaak. De ervaringen die we maken vormen één complex,
dat we de appel-ervaring zullen noemen. Doch, ze vormen een complex
van verbonden deel-ervaringen. Een dergelik complex noemen we een
„contextquot;. — Een dag later. Weer nemen we een bepaalde vorm en

grootte waar, en____ we verwachten een zelfde smaak-ervaring als

gisteren.9) De gedeeltelik hernieuwde appel-ervaring roept het
andere, niet hernieuwde, deel der oorspronkelike ervaring op. Hoe kan
dat ? Alleen wanneer we aannemen dat de vroegere ervaring in ons
organisme sporen heeft achtergelaten. Zulk 'n spoor noemen we een
engram. „An engram is the residual trace of an adaptation made by
the organism to a stimulus.quot;
{Ogden amp; Richards blz. 53) Wie heeft er
ooit een engram waargenomen? Niemand. De engrammen, zoals we
zeiden, moeten verbonden zijn, anders was 't onmogelik dat de her-

■») Zij menen, zoals wij in het vervolg nog zullen zien, denken te verklaren, als
zij een beschrijving geven van daarbij betrokken physiologiese processen en een hypo-
these van de samenhang dier processen. Het behaviourisme heeft zich van deze mis-
vatting vrijgemaakt, ƒ.
T. Dashiell: A Physiological-Behaviouristic Description of
Thinking. Psych. Rev. 1925. vol. 32. blz. 54 vlg. zet uiteen, dat het toeschrijven van
denk-verrichtingen aan vocale processen, gesties en andere waarneembare motoriese
processen, enkel een poging is tot het geven van een meer adaequate physiologiese
basis. Die physiologiese basis zoeken zij niet enkel in de hersenen, maar in het
complex van alle bij een smaak-act betrokken organiese processen. — Het standpunt
van het oorspronkelike doctrinaire behaviourisme van ƒ.
B. Watson. A Psychology
from
the standpoint of a Behaviourist. Philadelphia and London 1919, is door schrijvers
als
Dashiell overwonnen en verlaten.

8)nbsp;Het voorbeeld is van Gca{[ (blz. 72 vlg.). Ogden amp; Richards nemen als voor-
beeld het aansteken van een lucifer (blz. 52 vlg.).

9)nbsp;We veronderstellen de band gelegd na één ervaring. De veronderstelling is ge-
rechtvaardigd. Het verschijnsel komt frequent voor.nbsp;^

-ocr page 75-

nieuwde actie van een stimulus, hier de kleur-vorm-grootte, een deel
van de „responsequot;, hier de verwachte smaak, opriep. Die band noemen

we associatie.nbsp;i. •• *

Nemen we de tweede dag kleur-vorm-grootte waar, dan „verwachten
we eenzelfde s m a a k-ervaring als de vorige dag. Die verwachte
smaak-ervaring is in feite de excitatie, de „ecphorisering , van een
deel van het
engram-complex dat in de eerste appel-ervaring tot stand
kwam 10). De kleur-vorm-grootte-waarneming van de tweede dag leidt
dus tot ecphorisering van het smaak-e n g r a m. Dat nu, de actie van
die
kleur-vorm-grootte op het contextueel verbonden smaak-engram, is —
zo zeggen Ogden amp; Richatds ^ haar teken-functie. De elementen
voor een definitie van het teken zijn daarmee gegeven : „A sign is always
a stimulus similar to some part of an original stimulus and sufficient to
call up the engram formed by that stimulus.quot; (blz. 53) Is nu de her-
nieuwde kleur-vorm-grootte-waarneming het teken, dan is het geëcphori-
seerde smaak-engram de „betekenisquot; daarvan.

Ogden amp; Richards sluiten zich bij 't spraakgebruik aan door de stimulus
sign te noemen. In het vorige hoofdstuk wezen wc er reeds op (blz. 23),
dat deze mening een wetenschappelike correctie behoeft. Dc schrijvers brengen
die correctie niet aan, en het is begrijpelik dat zij dit nalaten; dc reden daarvan
blijkt verderop. Toch mogen wij niet nalaten, er op te wijzen dat ook hun
eigen theorie deze correctie eist. Immers,
wat is in he t o r g anis mc ver-
bonden, dc stimuli of de „adaptationsquot;? Het antwoord is niet moeilik: de
..adaptationsquot;. Dus, hun definitie, volkomen zuiver gesteld, diende te luiden:
.,A sign is always the excitation of an adaptation to a stimulus by a stimulus
similar to some part of an original stimulus and sufficient to call up the engram
formed by that stimulusquot;.
Ogden amp; Richards vereenvoudigden hun definitie
wel wat sterk, al geven wc graag toe dat de formule in die vereenvoudigde
vorm zich veel eleganter laat ontplooien. Alleen een hernieuwde stimulus
kan, ook volgens hen, als „signquot; fungeren, doch deze stimulus kan dit alleen,
— opnieuw: volgens hun eigen opvatting — door 't feit
van dc adaptatie
van het organisme aan dc eerste stimulus. In het verdere verioop der onder-
zoeking worden dc schrijvers trouwens zelf gedwongen de correctie, onder
een andere term, aan te brengen. Als zij
sensation, „gewaarwordingquot;, invoeren,
heet 't dat die „sensationsquot; „first order signsquot; (blz. 83) uitmaken. Marfccy
brengt onmiddellik in zijn teken-definitie dc term
association. Hij definieert
dan als volgt: „the sign is an event which, due to its association with some
other event or object, signalizes the latter.quot; (blz.
115, 116)

Hct begrip „meaningquot;, zoals de schrijvers ons dit aan hun „signquot;-

quot;) Ogden amp; Richards: „The expectation is the excitation of part of an engram

complex which is called up by a stimulus____similar to a part only of the original

stimulus-situation.quot; (blz. 52)

-ocr page 76-

begrip ontwikkelden, maakt het Xlle en XlIIe geval uit hunner cataloog
van het betekenis-begrip (blz. 186). n) Het is duidelik dat, tenminste
volgens de theorie van
Ogden amp; Richards, bij een verloop der er-
varing in omgekeerde richting, ook de smaak „tekenquot; kan zijn, de rest
„betekenisquot;. En omdat, volgens de schrijvers, het zo juist beschreven
proces de grondslag is voor elke teken-ervaring, onverschillig welke,
moet dus ook elke teken-ervaring omkeerbaar zijn. 12) Dit volgt uit
de theorie! Doch de practijk, wat leert de ervaring ? Precies 't om-
gekeerde. ) De rood-wit-blauwe vlag gedragen voor een groep
deelnemers aan de olympiese spelen „betekentquot; de Nederlandse natio-
naliteit der deelnemers, maar „betekenenquot; de deelnemers van neder-
landse nationaliteit ook de rood-wit-blauwe vlag ? De taaiterm
kat
betekent b.v. zeker lenig vierpotig muizen-verslindend dier, maar „be-
tekentquot; zeker lenig vierpotig muizen-verslindend dier ook de taaiterm
katl Het bloed kruipt waar 't niet gaan kan. Ogden amp; Richards ver-
geten heel de „verbeteringquot; die hun behaviourisme zou moeten vertonen;
ze verlaten het gebied der ervaring zo gauw hun theorie
daarvan geen verdere verklaring biedt.
Bühler. wie toch in 't algemeen
moeilik een weinig vriendelike schrijfwijze kan worden verweten, ge-
bruikt, wanneer hij de theorie der omkeerbaarheid van de teken-ervaring
critiseert, sterke uitdrukkingen. Zij is „ein Nonsens und nichts anderesquot;,
de „verhängnisvollste aller Stoffentgleisungenquot;, een „prinzipieller Miss-
griffquot; (Axiomatik blz. 45). Zo is het. Men voegt eerst, op grond van
de theorie, twee in de ervaring onderscheiden feiten samen en negeert
dan het ene ten koste van het andere. Een feit is, dat vorm en betekenis
verbonden zijn en elkaar wederkerig kunnen oproepen: als we 'n kat
zien, kunnen we
kat ervaren en omgekeerd; hebben we een associatieve

Geen enkel associationisties ingestelde beschouwing ontkomt hieraan. Walter
Pillsbucg amp; Clarence Meader.
The Psychology of Language. New-York-London 1928.
blz. 167 zien in de „betekenisquot; een soort circulair verschijnsel omdat het woord het
„objectquot; oproept en het „objectquot; het woord. Hoe dit te rijmen valt met hun consta-
tering : „The feeling of meaning is very distinct, very characteristicquot; (blz. 117) is mij
niet geheel duidelik.

12)nbsp;Op pag. 199-200 zeggen Ogden amp; Richards dit dan ook zelf: „Thus the effect
of the striking of a match is either a flame, or smoke, or the head falling off or
merely a scraping noise or an exclamation ! In this case the actual effect is the meaning
of the scrape, if treated as a sign in this respect, and
vice versa.quot; (vgl. nog blz. 59)
Het is derhalve geen wonder dat
Grail de allereerste uiteenzetting van zijn teken-
betekenis-analyse met deze constatering sluit: „In the illustration chosen above the size-
colour-shape experience is the sign of and means the taste experience and vice versa.quot;
(blz. 79)

13)nbsp;Bühler in zijn „Axiomatikquot; blz. 27 en blz. 45 stelt niet alleen 't feit vast, doch
bewijst ook de noodzakelikheid van deze niet-omkeerbaarheid.

-ocr page 77-

keten dan kunnen de schakels elkander oproepen, maar „betekentquot; de
ene schakel de andere ? „Betekentquot; Wien Neerlandsch bloed misschien
door d'aderen vloeit, en omgekeerd ? „Betekentquot;, in 't alfabet, de fe de c
omdat de fc de c en de c de fe oproept ? De teken-ervaring is een totaal
ander
feit. We houden ons aan het niet weg te redeneren ervarings-
gegeven, dat 'n teken als
ervarings-moment slechts één richting
vertoont, nl. de richting op de „zaakquot;. Daarnaast staat die andere, geheel
ongelijksoortige ervaring, dat de zaak ons ook het teken in de gedachte
kan brengen.

Het „Signquot;-begrip, zoals Ogden amp; Richards dat uit de begrippen:
stimulus, adaptation, engram en context tot hiertoe ontwikkelden, ver-
antwoordt de specifieke teken-ervaring niet. Toch wordt aan dit eerste
begrip in het verdere verloop van hun beschouwing geen nieuw element
toegevoegd. We zullen dat waar moeten maken.

»Interpretation«. Het begrip „meaningquot;, zoals we dat tot hiertoe
bij hen vonden, definiëren
Ogden amp; Richards als: „That which is
Actually related to a sign by a chosen relationquot;, of ook als: „TJie
Mnemic effects of a stimulus. Associations acquiredquot; (blz. 186). Het
2o gedefiniëerde is de „betekenisquot; van 'n „signquot;. Doch zij definiëren
hetzelfde verschijnsel ook als : „That which a sign is Interpreted as being
ofquot; (blz. 187). Wat betekent nu de term
„Interpretationquot;? „Interpre-
tationquot;
is de naam voor het verschijnsel dat zij, als functie van 't op-
treden van 'n „signquot;, „meaningquot; noemen, doch als mnemies gevolg van
'n stimulerende oorzaak:
„thoughtquot;, gedachte, denken. Wat gewoonlik
„thoughtquot; genoemd wordt, zeggen de schrijvers, is niets anders dan
„interpretationquot;, d.w.z. interpretatie van 'n teken. Het is nuttig hier het
eigen voorbeeld van de schrijvers te nemen: we hebben vroeger lucifers
aangestreken; we strijken weer, verwachten een
vlam (waargenomen
strijken is teken, de verwachte vlam betekenis), de vlam komt. De vlam
is hetgeen waarop wij van te voren waren ingesteld, engraphies voor-
bereid. De „expectationquot;, de ecphorisering van deze toestand van en-
graphiese bereidheid, van het vlam-engram dus, „is similar to processes
which have been caused by flame in the past and further it is 'directed to'

14) Dempe (blz. 80 vlg.) bespreekt de kwestie uitvoerig. Hij bewijst overtuigend
dat er geen teken kan worden verklaard enkel uit het feit van het verbonden
zijn van ervaringsmomenten, doch dat de verbonden momenten moeten zijn „ausgefasstquot;
(blz. 84), „gesetztquot; (blz. 87), verenigd zeggen wij: „Das erfasste Zeichen (welcher
Art es auch immer ist) stellt in eindeutiger Weise, in einer identischen, nicht umkehr-
baren Richtung dem Bewusstsein etwas vor, was (unter, normalen Umständen) nicht
das Zeichen selber ist, wir sagen : es s t e 111 etwas d a r.quot; „Die Darstellung aber muss
gesetzt werden, und in dem Setzen steckt das Finale.quot;: uit het doel der „Setzungquot;
'Volgt de aard van het teken, dat is de conclusie die wij trekken.

-ocr page 78-

the future. If we can discover what this 'directed to' stands for we shall
have filled in the chief part of our account of interpretationquot; (blz. 54).
Maar, dat onze verwachting gericht is op 'n
vlam. kan volgens Ogden amp;
Richards,
niets anders betekenen dan dat zij, die verwachting, ver-
oorzaakt is door 'n vlam: „A thought is directed to flame when
it is similar in certain respects to thoughts which have been caused by
a flamequot;. En de conclusie, die, maar zonder reden, zeggen de schrijvers,
,,will shock every right-minded personquot; (blz. 55)?
„Ik denk aan een
vlam,quot;
wil zeggen: „mijn gedachte is veroorzaakt door een vlamquot;. Dat
is interpretatie van een teken. Iets interpreteren wil niets anders
zeggen dan de excitatie, de ecphorisering van een engram ervaren. Zij
vindt haar oorzaak in de hernieuwde actie van een stimulus en dus
ook: „An interpretation is in itself a recurrence.quot; (blz. 56) „Hence it is
evident that in all our life we arc continually busy interpreting all kinds
of sign-situationsquot; 15). Maar hoe is 't nu mogelik dat onze „interpre-
tationsquot;, onze „gedachtenquot;, vaak zo heel weinig op de waarneembare
werkelikheid lijken? Waarom — om het probleem aan een concreet
voorbeeld te verduideliken — waarom lijkt de gedachte „vierkantswortelquot;
b.v. zo weinig op de drie appels die ik onderscheid op een vruchten-
schaal met negen goudreinetten ? We geven toe dat de drie appels, in
hun waarneembare positie tegenover elkaar, een aanschouwelike reali-
satie kunnen zijn van het begrip „vierkantswortelquot;, maar we vragen
ons toch af of we het begrip vierkantswortel kunnen „interpreteren'
alleen uit de waarneming der „stimuliquot; van onze vruchtenschaal, of van
onverschillig welke andere aanschouwelike realisatie van dat begrip?
En, is de theorie der „interpretatiequot; van
Ogden amp; Richards juist, dan
moeten deze „stimuliquot; ons begrip „restlosquot; kunnen verklaren. Deze, op
z'n minst verbluffende, conclusie trachten de schrijvers te ontwijken door
hun theorie der
concatenatio (blz. 204) der stimuh en dus der contexten.

Onze gedachten zijn niet zonder meer stempel-afdrukken van de
stimuli, want een geëcphoriseerd engram is altijd deel van een context.
En omdat de stimuli, zoals duidelik is, in een zekere „concatenatioquot;
voorkomen, zijn de verschillende contexten ook weer
verbonden. 16)
Naarmate nu stimuli en contexten in verschillende combinaties verbonden
optreden, kunnen zowel een stimulus als een geëxciteerd engram telkens
teken worden voor een andere betekenis, d.w.z. voor een ander geëxci-

quot;) Vgl. Graff, blz. 79.

De ene keer bestaat zon stimulus-complex b.v. uit een gebouw met een vlag.
dan uit een soldaat bij een vlag aan een mast, dan uit een soldaat op een paard, dan
uit een soldaat op een paard voor een gebouw, dan uit een paard voor een gebouw
etc. etc.

-ocr page 79-

teerd engram. Zeer verschillende engrammen worden zo op onder-
scheiden wijzen verbonden, contextueel samengebracht, en het is nu
moqelik dat een stimulus een engram-complex exciteert, waarvan de
ledL oorspronkehk nooit door één zelfde stimulus-complex werden ver-
oorzaakt. Onze geëxciteerde engrammen, onze „interpretaties . onze
„gedachtenquot;, kunnen zo geheel onafhankelik schijnen van actuele stimuh.
doch in werkelikheid zijn die gedachten alleen mogelik, omdat ze, door
vroegere stimuli in ons organisme als engram vastgelegd, nu door n
stimulus die op een of andere wijze met die engrammen is verbonden,
worden geëxciteerd. Onze ..gedachtenquot;, hoezeer de interpretaties ook
samengesteld mogen zijn. blijven intrinsiek afhankelik yan de
stimuli, i^)
Overzien we nu nog eens het voorafgaande, dan blijkt alles inderdaad
tot zeer eenvoudige grondslagen teruggebracht: Expectation, meaning,
interpretation, thought, belief, zijn niets anders dan de ervaring van een
geëxdteerd engram. beschouwd onder verschillend opzicht En omdat
een engram nooit iets anders zijn kan dan een residual t ace of an
adaptatL made by the organism to a stimulus . neemt volgens deze
verklaring, niet alleen alle kennis haar aanvang bij een „gewaarwording
de^ Iren, maar is zij ook nimmer iets anders dan een combinatie^^^^^^
de sporenquot; daarvan. Ontdaan van haar terminologie, is deze theorie
een'hernieuwde, ingenieuse. twintigste-eeuwse. schematisering van het

quot;'tconlUl«. Ondertussen is het duidelik dat geheel de theorie steunt
op het context-begrip, dat in de voorafgaande redeneringen al voort-
durend werd verondersteld, doch dat zijn verklaring iiog met kreeg.

Ogden amp; Richards onderscheiden twee context-vormen, de ..external en
de ..psychologicalquot;. Paal^^) geeft reeds verschillende elementen waaruit een
context-theorie kan worden opgebouwd. Morr/squot;) vestigt er meermalen de

Wc bezitten nu, volgens de schrijvers, ook gegevens voor een oplossing van het
probleem: waar of onwaar : onze „interpretatiequot;, onze „expectation kan m
vals zijn. ..Expectationquot; is n geëxciteerd engram in zover het vroeger stimtui
veroorzaakt Doch. deze ..expectationquot;, dit geëxciteerd engram. wordt ..bdief
voor zover het door een stimulus uit een actuele groep van stimuli

geverifieerd, d.w.z. zou kunnen worden vervangen (of niet vervangen) door een gei jk-
vormige ..sensationquot;. Nu is 't duidelik dat we ons wel eens vergissen, dat we verKeerd
..interpreterenquot;. Dat komt dan omdat ons
belief vals was. d.w.z. het geecphonseerde
engram-complex was b.v. niet adaequaat aan het totaal der momente e stimuli: de
lucifer die we meenden waar te nemen, was van marsepein. Formuleren we nu:
■.dadelijk komt 'f vlammetjequot;, dan hebben we 't mis. Op blz. 76 geven de schrijvers
ook nog physiologiese redenen van vergissingen, verhoogde bloeddruk, b.v.

18) Prinzipien®, blz. 79-81.

1®) E. P. Morris. On Principles and Methods in Latin Syntax. New York-London
1902. blz. 79. 87 en passim.

-ocr page 80-

aandacht op. Wellander onderscheidt een drievoudige „Zusammenhangquot;
(blz. 6);
Pillsbury amp; Meader vullen de gegevens aan (blz. 205, blz. 14, 15 en
passim) en achten de context als verklaring voor 't betekenis-verschijnsel
evenzeer noodzakelik;
de Laguna doet 't zelfde nog uitvoeriger. Zij onder-
scheidt vier
context-soorten: behalve van „perceptual contextquot; en „language
contextquot;, spreekt zij, onder dc term
setting, van een context-verschijnsel dat
zij ook
..affective settingquot; noemt; en dan vermeldt zij tenslotte nog een
„situation of presumptionsquot; (blz. 91, 97, 107 en 109). Gra/f interpreteert de
schrijvers van „The meaning of Meaningquot; minder gelukkig (zie hierachter
blz. 63),
Gardiner vat dc verschijnselen onder de term situation samen
(blz. 49 vlg.),
Gustaf Stern tracht ze, op een nog nader aan te geven wijze
(zie hierachter blz. 398), met het oog op hun verhouding tot de taai-feiten
in een systeem te brengen (blz. 139 vlg.).

Bij Ogden amp; Richards is de ervaring en dc mogelikheid der interpre-
tatie alleen fundamenteel gewaarborgd door dc samenhang der stimuli.
Vandaar dat hij context definiëert als „a set of entities (things or
events) related in a certain way; these entities have each a character
such that other sets of entities occur having the same characters and
related by the same relation; and these occur nearly uniformlyquot; (blz. 58).

En, dan maken we kennis met de befaamde hond der nieuwe psycho-
logie. Die hond dan, op zolder, hoort de etens-bel of 'n gongslag be-
neden, rent dc trap af, de eetkamer binnen. De hond ..interpreteertquot;
de gongslag als een teken. Hoe kan dat ? Alleen op grond van vroegere
ervaringen: „In this experience there have been so to speak recurrent
clumps of events and one such clump has been made up roughly as
follows: Gong, savoury odour, longing contemplation of consumption
of viands by diners, donations, gratification.quot; (blz. 56) Déze „set of
entitiesquot; is een
„external contextquot;. Een dergelike „dumpquot;, bedenken wij
dat wel. is een ervaring, „an experiencequot;, waarin de stimuh actueel
worden ervaren. In deze ervaring wordt een complex van engrammen
veroorzaakt.

Nu hoort de hond op 'n zekere keer de gong zonder dat hij iets
ruikt. Wat gebeurt er? „Thanks to past experience of gong-sounds
together with savours in the interpretative dog, this present gong-sound
gets into a peculiar relation to past gongs and savours, longings etc.,
so that he acts in the sagacious manner described, and is in evidence
at the meal. Now this set of mental events — his present hearing of
the gong, his past hearings of similar sounds, his past savourings to-
gether with gongs etc., and also his present mental process owing to
which he runs into the dining-room — such a set we shall call
psycho-
logical contextquot;
(blz. 56) Wat is het verschil met een „external con-
textquot; ? Dat in een psychologiese context altijd geëxciteerde engrammen

-ocr page 81-

deel zijn van de ervaring. Prakties bestaat dus elke waarneming uit een
„external contextquot; en n „psychological contextquot;. De „external context
kan geheel „recurrentquot; zijn of ten dele nieuw. Dat zij geheel nieuw zou
kunnen zijn, dus geen enkele stimulus zou kunnen bevatten gelijkvormig
aan een stimulus uit vroegere „external contextquot;, is eveneens _ prakties
uitgesloten. In elke ervaring hebben we dus „interpretaties d.w.z.
„d e n k-momentenquot; te verwachten.

De verdeling in deze twee contexten lij kt niet adaequaat; ze dekken elkaar
ten dele: de „external contextquot; is 'n ervaren stimuli-complex en de „psycho-
logical contextquot; een complex van ervaren stimuU en
geëxciteerde enpammen.
Graff meent dan ook blijkbaar de theorie van Ogden amp; Richards te mogen
corrigeren en zegt: „Such a context is
external if the entities are stimuh; it
is
pfychological ii the entities are engrams.quot; (blz. 179 De correctie van
Gra/is niet gelukkig, zij miskent de aard der ervaring zoals Ogden amp; Richards
Zich die denken. Het herhaald horen van de gong immers wordt door Ogden
b Richards
met even zoveel woorden tot de psychologiese context gerekend.
..his present hearing of the gong. his past hearing of similar
En. dit herhaald horen is niet enkel: excitatie van engrammen, ^aar «ok^
gestimuleerd worden. In zover de kennis
die op deze stimulering berust een
Lhaling is, is zij van een andere aard dan de herhaling die de hond door-
maakt in de kennis die bestaat in de geëxciteerde engrammen, wier stimu i
in de „externalquot; context van 't moment niet opnieuw voorkomen: de reuk
b.v. Het horen van de gong de tweede maal is geen interpretahe alleen, het
is een soort verdubbelde ervaring : gestimuleerd worden en geexciteerd worden
door soortgelijke engrammen. De reuk echter, als deel
van de psychdogiese
context van 't ogenblik, is zuivere „interpretatie , is het „be ekems -ver-
schijnsel dat optreedt in functie van de stimuÜ van t ogenblik, van het
momentele „tekenquot;, van de gongklank-ervaring.

De psychologiese context is dus een zeer complexe ervaring, en Gra[[
had niet het recht om hem enkel tot een complex van geëxciteerde
engrammen terug te brengen. Wel beschouwen
Ogden amp; Richa^s de
psychologiese context terecht als een actuele ervaring, die geen „latente
kennisquot; omvat, en waarvan dus niet-geëxciteerde engrammen geen deel
uitmaken. 20) Een psychologiese context bestaat dus zowel uit een
stimulus, gelijkvormig aan een stimulus uit een vroegere ..external con-
text, als uit geëxciteerde engrammen, residuen uit 'n vroegere „external
Context.

De term „mental eventquot; zou wel verbazend ongelukkig zijn als de schrijvers er
ook „latente kennisquot; mee zouden moeten bedoelen. Trouwens, op blz. 57 volgt: „a
psychological context being a recurrent set of mental events peculiarly related to one
another so as to recui, as regards their main features, with partial uniformity.quot;

-ocr page 82-

Van fundamenteel belang is het, te bedenken dat de ecphorisering
niet altijd het gevolg hoeft te zijn van de
werking van uitwendige
stimuli. Het is mogelik dat een engram geëxciteerd wordt ..through some
sort of internal causationquot; (blz. 215). Het interpretatie-proces verloopt
dan
onafhankehk van de stimuli „from without . Het enige controle-
middel dat we dan voor de juistheid onzer „interpretaties . onzer „ge-
dachtenquot;, hebben, is alleen de „externalquot;-context-ervaring die we moeten

trachten te reconstrueren (blz. 82).nbsp;^ j c

Het begrip der psychologiese context is in de theorie van Ugden ö
Richards volstrekt onmisbaar. Het moet niet alleen wat wij „waarnemen
noemen, verklaren; het moet ook de mogelikheden van denken over
dingen die nooit als stimuli-complex in één „external context verenigd
zouden kunnen optreden, bewijzen. De psychologiese context verbind
in tijd en ruimte verre gescheiden stimuli (blz. 56), verbmdt gehee
verschillende „external contextsquot;, en op die manier wordt zi, geacht
ook een verklaring te geven van elke gedachte die met zonder meer aan
de waarneembare werkelikheid kan zijn ontleend. Zi, heef t begrip
„vierkantswortelquot; b.v. te verklaren. Denken is dus -- het klinkt ver-
bazend traditioneel - een teken-ervaring, en taalgebruik is quot;i^ts anders
dan een bepaalde denk-manier, een bepaalde teken-ervaring. En het feit
van het contextueel-verbonden zijn der engrammen maakt dit, en alle
andere denken, mogelik. Stimulus, engram, context, sign interpretation,
ziehier de gegevens in hun natuurlike opeenvolging. Is het context-
begrip inderdaad in staat de gevraagde diensten te bewijzen? Neen.
Laten we de mogehkheid in de koop nemen dat stimulering en geexci-
teerd engram „kennisquot; zouden kunnen verantwoorden, dan verk aart de
context nog volstrekt niet de differentiëring en de structuur die onze
kennis vertoont. In détail zullen we dit verderop behandelen, doch enkele
opmerkingen mogen hier reeds volgen. Het is een feit, dat de smaak
ons de
kleur-vorm-grootte kan te binnen brengen, en omgekeerd; en dit
is waar van alle stimuh die in 'n „externalquot; context samen optreden.
Maar het is ook een feit, dat deze algemene mogelikheid om als teken
en interpretatie te fungeren, beperkingen vertoont, waarvoor het context-
begrip geen zweem van verklaring biedt. Waarom is m'n hoed niet
't teken voor m'n hoofd, m'n neus niet voor m'n zakdoek, mijn
schrijfpapier niet voor m'n penhouder en omgekeerd? Al deze
„dingenquot; als stimuli-complexen worden engraphies verbonden, vast-
gelegd. en pêle-mêle in psychologiese contexten
gereproduceerd. Het is
toch helemaal zo'n wonder niet, dat rood op wangen ons bellefleuren
te binnen brengt, of 'n bepaald soort koffie-kan onze. op dat vocht lO
gelijksoortige kan verzotte, tante; waarom „betekentquot; dan
wang geen

-ocr page 83-

bellefleur en koffie-kan geen tante en omgekeerd? Nog eens:
nemen we een ogenblik aan dat adaptatie als stimulering of engram
„kennisquot; verklaart, dan verklaart de context toch nog geenszins deze
differentiatie, evenmin als zij de vaste structuur der contextuele een-
heden „appelquot;, „hoedquot; of wat dan ook verantwoordt. Zoals het context-
begrip daar ligt, laat het deze feiten volkomen onverklaard.

Wat verklaart de context en het. haar funderende, associatie-begrip
dan wel? Het legt, in de theorie van
Ogden amp; Richards, in psycho-
logiese interpretering, de physiologiese voorwaarden bloot voor de
vorming der ervaringen en geeft zo een verklaring van de „mechaniese'
grondslagen van het menselik kennen en van het teken-gebruik.

»Symbol« als engram. Er is een biezonder soort „signsquot;, namehk
die tekens, die de mensen gebruiken om met elkander te communi-
ceren en die ze als denk-middel gebruiken. Dat zijn
..symbolsquot;. De
schrijvers noemen
..symbolsquot;: „words and arrangements of words,
images, gestures, and such representations as drawings or mimetic
soundsquot;. 21) Zonder er ons nog om te bekommeren waarin symbols
nu eigenlik van „signsquot; verschillen, vragen we ons een ogenblik af, hoe
hun aard als „signsquot; zich in het taai-gebeuren openbaart. Want„signs
zijn en blijven ze; dat is de grondstelling waarvan
Ogden amp; Richards

Wat is 'n „symbolquot;, als we het in hun termen beschrijven? Een
woordklank-symbool is een bepaalde woordklank-stimulus, die door her-
haald voorkomen op een, haar eigen wijze, engraphies is vastgelegd in
contextueel verband met andere engrammen.

Reeds vaak werd door verschillende schrijvers er op gewezen, hoe de taal-
klank wordt ingebouwd in talloze ervaringen die het kind maakt, en hoe
daardoor communicatie tot stand komt: hoe moeder uit de kinderwoorden
opmaakte wat de kleine hebben wilde, hoe de kleine mens met bepaalde
reacties reageerde op bepaalde woorden van moeder. Dat het kindergedrag
in dezen niet hoefde te verschillen van het gedrag van een
gedresseerd dier,
werd ook verondersteld: de taalklank engraphies vastgelegd in een bepaalde
psychologiese context kan, zowel door „stimuli from withoutquot; als door ..some
sort of internal causationquot; (waaronder ook bloeddruk b.v.) worden geexci-
teerd. door ons motorics zenuwstelsel in spraakhandclingen omgezet, en,
't
..woordquot; in een bepaalde situatie is er. Zo roept 't kind „attaquot;, de papegaai
..koekiequot;!

21) ..When we consider the various kinds of Sign-situations instanced above, we
find that those signs which men use to communicate one with another and as instru-
ments of thought, occupy a peculiar place. It is convenient to poup these under a
distinctive name ; and for words etc----we use the term
symbols.quot; (blz. 23)

-ocr page 84-

Dc schrijvers kwalificeren al dit vroeg-kinderlik taalklank-gebruik reeds
als „an extensive private languagequot; (blz. 210) en beschrijven het ontstaan
daarvan op dezelfde wijze als het ontstaan van een „symbolquot; bij volwassenen.
Hoe dat in z'n werk gaat volgens hen, zullen we aan het, nog te geven,
TAomas-voorbeeld zien. Ondertussen rust hun gehele constructie op als vast-
staand aangenomen feiten, waarvan juist in de laatste tijd de juistheid zeer
wordt betwijfeld: het gedrag van 'n gedresseerd dier kan hierin wel lijken
op dat van 't kind, maar 't wijkt er zeer zeker ook sterk vanaf; en niet
alleen dat het gedrag afwijkt wanneer we het als 'n geheel beschouwen,
ook de momenten verschillen: het kind neemt een specifiek menselike houding
aan tegenover taalklank-ervaringen.
Henri Delacroix wijst op dit alles kort,
maar afdoende.

* Een feit is, dat het gedrag van het kind er op wijst dat de eerste kinder-
„woordenquot;,23) naarmate de situatie verschilt, van alles kunnen betekenen.
Dat is volgens de engram-theorie heel begrijpelik. Immers, 'n dergelik „signquot;
„betekentquot; de gehele geëxciteerde psychologiese context, en omgekeerd. En
ook wordt 't zo duidelik dat 'n dergelik woord zulke frappante „betekenis-
veranderingenquot; schijnt te vertonen: naarmate de gehele „externalquot; context
waarin 't gegeven werd. verschilde, verschilt nu 't gereproduceerde ..woordquot;
ook weer in „betekenisquot;. Er hoeft aan 't „woordquot; niets te veranderen
om 't te doen voorkomen alsof er „veranderingquot; had plaats gevonden, 't Is
voldoende dat 't, ook volledig onopzettelik, in een andere psychologiese con-
text werd gebracht om het, bij verschijnen in een enigszins andere situatie,
met schijnbaar „spontaanquot; veranderde ..betekenisquot; te laten optreden. Een
zekere spontane „abstraheringquot; van kenmerken door 't kind zelf lijkt dan voor

22)nbsp;Au seuil du langage. Journal de Psychologie XXX. 1933. blz. 9 vlg-
„Le fait d'associer quelques émissions vocales à certaines situations déterminées est un
pur résultat de dressage. Le perroquet va assez loin dans cette voie. Mais cela ne
prouve rien. Ce n'est pas du langage : ce sont quelques réflexes conditionnés verbaux-
w Je dirai ensuite que, pour apprendre à parler, il en faut beaucoup plus.quot; (blz. H)

Je ne veux pas entrer ici dans l'examen théorique des conditions que supposent tous
ces faits. Je l'ai entrepris ailleurs. Ils suggèrent fortement — ce gue nous savons de
par ailleurs — qu'il ne faut pas assimiler deux sujets d'après la ressemblance d'un
comportement partiel et qu'il y a à la base de l'acquisition du langage toute une série
d'opérations mentales plus complexes que celles qui règlent la compréhension des situa-
tions élémentaires et la manipulation des objets.quot; (blz. 17)

23)nbsp;We gebruiken — volgens het gewone spraak-gebruik — hier de term „woord ^
zonder iets te willen presumeren over het woord- of (en) zin-karakter van een dergelike
uiting.

24)nbsp;„Das kindliche mama lässt sich in die Vollsprache nicht übersetzen durch die
Worteinheit „Mutterquot;, sondern nur durch Satzeinheiten ; „Mutter komm herquot;. ..Mutter
gib mirquot;. „Mutter setz mich auf den Stuhlquot;, „Mutter hilf mirquot;, usw.quot;
Clara and
William Stern.
Die Kindersprache. Leipzig 1928 4, blz. 180. Elke verhandeling over
kindertaal geeft deze en dergelike voorbeelden. Vgl.
Henri Delacroix. Le langage e
la pensée. Paris 1930 2, y2. 318.

-ocr page 85-

't verklaren van deze eerste verschijnselen nog niet noodzakelik.®®) De lot-
gevallen van de -woorden
puppe b.v. en mama bij Hilde Stern schijnen door
de engram-theorie verklaard
(Clara und William Stern blz. 19). Ja zelfs 't
eigenaardige verschijnsel dat woorden eerst „goedquot; gebruikt worden, zoals
puppe door Günther Stern, daarna „verkeerdquot; en daarna weer „goedquot; (id.
blz. 86), is uit verandering van „externalquot; contexts begrijpelik te maken.

Ogden amp; Richards zagen ongetwijfeld juist, toen zij ook dit „taalquot;-gebruik
onbegrijpelik achtten, wanneer men het niet zou zien als, in wezen, een ken-
verschijnsel. De, van den aanvang af moeilik verdedigbare, theorie van
Meumann, dat de „betekenisquot; dier uitingen „ausschliesshch emotioneller
oder volitionaler Artquot; zou zijn, hebben zij terecht verlaten: zo zeker als het
is dat de psychologiese contexten waarvan de taalklank deel uitmaakt, in de
aanvang bij het kind, in „bedoelingquot;, wat
Markey zou noemen „actie-karakterquot;
hebben, even zeker is het dat dit actie-karakter zich slechts kan openbaren
langs een ken-geheel, de psychologiese context, waarvan de taalklank deel
uitmaakt. Het complex van kinderlik gedrag, waarvan het „woordquot; mede deel
uitmaakt, bevat noodzakelik altijd ook ken-momenten.De
Sterns formu-
leerden dit zuiver, toen zij schreven: „Das erste Sprechen ist zwar gewiss
kein blosses Bezeichnen, aber ebenso gewiss auch kein blosses Jauchzen und
Jammern, sondern ein Hinstreben zu einem Etwas, eine Abwehr gegen ein
Etwas, eine Freude über ein Etwas. Man betrachte daraufhin die ersten
Sprachanfänge unserer Liste.quot; (blz. 182) ^s) Zo zou het, oppervlakkig bezien,

25)nbsp;Of de gevallen die Leo Jordan, bij een bespreking van Max Kuttner's „Prinzipien
der Wortstellung im Französischenquot;, in het „Zeitschrift für Romanische Philologiequot;
1931, Bnd. 51, blz. 363, 364, als een duidelik bewijs voor intellectuele processen bij
het kind aanhaalt, werkelik bewijskrachtig zijn, valt te betwijfelen. Evenmin als
Ogden
amp; Richards
heeft hij de gegevens der „Gestalt-theoriequot; voldoende uitgewerkt. Alleen
een zeer veel uitvoeriger protocol van de, door
Jordan beschreven, gevallen zou hier
licht kunnen geven. Hij beschrijft: mijn zoontje zag op een wandeling kippen. Na ze
een paar keer bezig te hebben gezien noemde hij ze kx, met klanknabootsing. Op de
terugweg naar huis heetten plotseling ook de mussen kx, en Zondags daarop aan tafel
Was____een gebraden gans
kx geworden ! Jordan meent : dat is uit geen „Anschau-
ungskomplexquot; te verklaren, daarvoor is vorming van een „Einzelbegriffquot; nodig, want
de benoeming was een „Klassifikations-operationquot;. Is er werkelik sprake van „be-
noemingquot; geweest, dan heeft
Jordan natuurlik gelijk, zoals 't ook juist is de term
komplex, associationisties geïnterpreteerd, te verwerpen.

26)nbsp;E. Meamann. Die Entstehung der ersten Wortbedeuttmgen beim Kinde. Leipzig
1902. Vgl. bij
Clara und William Stern blz. 181.

2') Delacroix blz. 294-296 kwam, evenals de Sterns, met wie hij nochtans polemi-
seert, tot deze conclusie, uit een juiste beschrijving der feiten van kinderlik taai-gedrag.

28) In het als schoolboek bedoelde werk : De Roman van een Kleuter. Nijmegen
'917, liet
van Ginneken begrijpelikerwijze een vermelding van Meumanns theorie weg,
doch het hoofdstuk „De eerste kinderwoordenquot; lijkt onder diens invloed geschreven.
Vgl. ook de
Principes blz. 128 en 129. Ook Pr. S. Romboats. De Psychologie der
Kleutertaal. Nijmegen 1919, blz. 36 vlg. volgt
Meumann. In zijn latere: De Ontdekkingen
van den Kleuter. Utrecht-Nijmegen 1924, heeft
van Ginneken — de behandeling van
de stof vanaf blz. 23 maakt dit zeer waarschijnlik, ^ de opvatting van de
Sterns tot

-ocr page 86-

het woord als ..symbolquot;
68 _ quot;

o^rii^Sara^^^^ Sdel en we zullen haar verderop nog eenmaal hervatten
irnoa'^tat' aatÏerpen. Dan zijn er nog biezondere gevallen waarover de
theorie' we^ruS laat schijnen. Waarom noemt
Hilde Stern h.. alle spee^
ted pa™^^nbsp;haar belletje, en waarom gebruikt
Günther Stern f je.^

S (vort alleen maar van een voet met een schoen er aan, ronder da
voorzeggen en corrigeren iets baat om dit te veranderen? Waarom zi,n hier
ralmachtige stimuli machteloos ? Al dergelike gevallen wi,zen op een andere
factor dan alleen engraphiese bereidheid en
contextueel verband. Hier van
aHectieve factoren te spreken, die zouden beletten dat zich het engram, van
de bTbv. vormde, is een gevaarlik experiment. Want, een engram xs .^the

kennis hebben,^») óf dat we in de koop moeten nemen dat, hetzi, ons
denkenquot; hetzij het „denkenquot; van een ânder, een pathologies geval is. zonder
te kunnen uitmaken wie ter observatie zou moeten worden opgenomen.

Het woord als »symbol«. Ogden amp; Richards worden niet ge-
kweld door de twijfel der linguisten : ..woorden' zijn voor hen geen
abstracties geen denk-maaksels ; het zijn klank-stimuli wier hernieuwde
stimulering als „signquot; fungeert, als „signquot; van 'n biezonder soort, waar-

. Vntkomen aehandhaafd blijft natuurlik de mening van van Ginneken
p'quot;'Ws en hl bronnen dat dit eerste ken-moment niet „intellectualistiesquot; hoeft
ennbsp;. iets anders is het hier „intelligentiequot; te zien. We geloven dat

worden uitgelega,nbsp;^nbsp;^^^^^ ^^nbsp;l'imitation auditivo-

Deacro,^ ,uist oordeelt Jnbsp;^^ez le sujet parlant, ce nest pas un

motnee »^quot;je la voix et de loreille. Gest à vrai dire la possibüité
enchaînementnbsp;«^J®J^^, 3ervice dune finalité. C'est à vrai dire l'orien-

mentale denbsp;du langage blz. 16) en we menen in het volgende

tation vers 1 intelligibilité,nbsp;''equot;quot; quot; .. ^ ^ ^nbsp;. , . ____» intolliaente

hoofdstuk ook linguisties te zullen bewijzen : ,La mampu^ationnbsp;.

entre dix et vingt mois, est contemporaine de 1 acquisition de la parole^ (^id. bk^ 17)
29) Dit laatste meent inderdaad elke niet sensistiese ken-theone
te kjmnen tewi rem
en
Ogden amp; Richards constateren terecht, dat hierin de meest verschillende theorieen
overeenkomen en van de hunne verschillen, (blz. 48)

-ocr page 87-

door ze „symbolsquot; zijn. Dat zij. ondanks alle telescoperings-voorbeelden
van deze „woordenquot; bij Gra//, toch gelijk hebben, deze mening, altans
voor ..de uitwendige taai-vormquot;, niet prijs te geven, zien we in het
vierde hoofdstuk ; het is maar de vraag : waarin verschillen die „symbols
van „signsquot;, want dät er n verschil moet zijn wordt uit het voora gaande
toch wel steeds duideliker: „symbolsquot; nemen een biezondere plaats in
tegenover „signsquot;: daaraan twijfelen ook
Ogden amp; Richards met; doch

waarin is dat verschil gelegen ?

Daar is ten eerste onze overtuiging, dat er n biezonder soort tekens:
woordenquot; zijn; ten tweede het verschijnsel dat niet alle klanken als
'woordquot; worden gebruikt: ten derde (en dit noemen de schrijvers met,
doch ze moesten het noemen, want de context-theorie laat dit ver-
schijnsel onverklaard) het reeds gesignaleerde feit, dat er in die contexten
differentiatie plaats vindt:
appel is op de duur niet meer teken voor
•t bijten,
smaak is niet toepasselik op kleur-vorm-grootte, hoewel ook deze
verschillende stimuli in contextueel verband zijn vastgelegd.

Zo kan het inderdaad verbazing wekken dat, als het ogenblik ge-
komen is waarop deze verschijnselen zich vertonen, die met meer een
zelfde associatieve verklaring toelaten als de andere feiten, de schrijvers
niets anders hebben te zeggen dan: hoe we er nu precies achter komen
dat er ..woordenquot; zijn. of waarom we nu bepaalde klank-stimuh als
„symbolquot; gaan gebruiken, andere niet.... moet nog experimenteel
worden onderzocht: „In what precise fashion we first come to know
that there are words, or to take some sounds as words but not others,
is still to be experimentally investigated, but as infants we do not make
this step by guessing straight off that people are talking to us.quot; (blz. 210)

Alles wat de schrijvers verder over „taalquot; zullen zeggen, is toepassmg
van de engram-theorie op feiten waarvan zij het uitsluitend engraphies
karakter, noch experimenteel, noch op een andere manier bewezen, doch
enkel
veronderstellen. De hypothese van dat engraphies karakter,
d.w.z. van hun natuur als een biezonder soort „signquot;,
verklaart dus juist
zo veel als de engram-theorie zal blijken toe te laten. Tegen deze werk-
wijze bestaat natuurlik geen bezwaar, doch het is wel wat laat, haar
op blz. 210 terloops te vermelden. De term
terloops is juist, want
hoewel de schrijvers op blz. 210 mededelen niet te weten _„in what
precise fashion we first come to know that there are words , en ook
niet hoe we er toe komen sommige bepaalde klanken als woord te ge-
bruiken en andere niet, leggen ze dat toch op blz. 212 uitl: „To use
such a symbol as the name of an individual let us call him
Thomas —
we need merely that the name shall be in a context with Thomas-
experiences. A few such experiences are usually sufficient to estabhsh

-ocr page 88-

het woord als „symbolquot;
70nbsp;_____-

this conjunction: for every such experience since we rarely encounter
an acquaintance without realising that he has a name and what the

name is, will help us to form the context.

Op blz. 58 vinden we: „dual contexts contaming only two members
seem to be rare, though for purposes of exposition it is convenient to
suol e them to occurquot;. Schijnbaar deden we dat in het
Thomas^oor-
S w« verklaarden het geheel op de zelfde wijze a s het lucifer-
S' Taarvan op de bladzijden 58 en 59 sprake is. Zo leek de wi,ze
laarop een mens n naam krijgt heel eenvoudig : ze raken contextueel
Tan elkaar, m.a.w. ze worden geassocieerd. Edoch, we hielden de
quot;Itjes, waarmee we nu net deze naam aan dit ervarmgs-moment
ui^e gehele context bonden, achter onze
hand: since we rarely en-
Lnter an acquaintance without realising that he has a name and what

Zekquot; jn de veronderstelling dat ik al de mogelikheid ken ^
te ontmoeten en dat ik alreeds weet dat die n naam moet hebb^ en
datTdtnaam kan kennen, ja. dan is de
zaak doodeenvoudig Maar.
dan verklaren we een feit met behulp van die

verschijnselen, van die andere feiten, waarvan we op blz. 210 consta-
teerden. dat we niet wisten hoe we ze moesten verklaren.

Het is in de engram-theorie. zoals in alle consequent associationisme
volkomen onbegrijpelik waarom het woord
Thomas ^^ quot;aam voo he
complex der thomas-ervaringen alleen wordt en met
kinderen vóór het tijdperk van het „Symbolbewusstsein 30 voor
Thomas' neus ook, of voor Thomas' zwarte haren, evenals het voll^^omen
onbeqrijpehk is. dat het woord
appelsmaak niet evengoed ..symbol zou
zijn van de
kleur-vorm-grootte-engramme^ dan van het smaak-engram^
En toch vindt deze differentiatie plaats.
Ogden amp; Richard zeggen: ..A
dual context is here taken for the sake of simplicity, a fact whiJ tends
frLke the account appear artificial.
Multiple contexts of three or
moTtms involve no further problems
(curs. v. d. schr.). They must
determinative in respect of one constitutive character and may be

eerveeïUe context geen enkel ander
probleem vertoont dan een twee-ledige, maar het is wel wat vreemd
Lhoudingen binnen
veel-ledige contexten verklaard te achten uit ver-
houdingen binnen onverklaarde twee-ledige.

Welk verschil dan tussen ..sign ' en . symbol laat zich tot nog toe
in termen der
engram-theorie uitdrukken? Geen ander dan dit. n sym

30) Vgl. Clara and William Stern, blz. 187. 188.

-ocr page 89-

bool kan gebruikt worden in de plaats van een ongmele stimulus die
een sign-functie zou kunnen vervullen. Omdat we me alti,d n appe
b5 de hand hebben, is 't woord
appelsmaak een gemakke ik hulpmiddd
om het
appelsmaak-engram bij een hoorder te exciteren, als b ) hem

•t symbool appe/smaa/c maar met de kleur-vorm-grootte-ervanng m een

conlext gebrLht is. Doch hoe dit geschiedde, en waarom dus dat ge-
Su k van een ..signquot; als ..symbolquot; mogelik is. daarop gaf de engram-
S^etie gU antwoord. Dat een ..symbolquot; vannbsp;verschik nemen

we graag aan. doch het ..waaromquot; wordt door Offden amp; Richards een
probleem gelaten, ook al gaven zij reeds op blz. 11 de formule van

een oplossing.

R® fSe^hs geschematiseerd in een geometriese üguur. een driehoek.
gS sSTm de tekening over. maar bracht correcties aan op de ver-
S^rS^ Mar/ce, had bezwaren;
Graff laat de eigenlike verklaring weg. Dit

^quot;SoV'rïf^^nbsp;-thoughtquot;, gedachte, gebreken, hebbe^

maken'met ..thingsquot;, dingen: we denken altijd ietsnbsp;de

we als ietsquot; Voor „thoughtquot; nu. in een ..symbool-context gebruiken ae
Tchr
^verfSet de term i Jrpre.a.'on maarnbsp;en ook de n^

of obiect vonden ze niet gelukkig: ze stellen voor referent. ) Gebruiken we
1 syloïï dan kan dit gebruik op de volgende wijze geschematiseerd

Worden:

Thought or Reference

Symbol stands for Referent
(an imputed relation)

Gardiner houdt de term thing en geeft daarvan uitvoerig rekenschap. § 8.
Wz. 22 vlg.

-ocr page 90-

De waarde-oordelen uitgedrukt in ..correctquot;, „adaequatequot; en „truequot;, zijn

uit deze figuur weggelaten.nbsp;i ^ j „^

Een symbool, water b.v., dat 'n teken-functie vervult, veroorzaakt de ex-

citering van het water-engram of engram-complex en dit engram-complex is
„directed toquot;, hetgeen volgens hun opvatting
betekent: veroorzaakt
door de
water-stimuli = het ding = de referent. Symbool en referent zi]n
dus niet directquot; verbonden zoals ..signquot; en ..thoughtquot; (interpretatie), maar
indirectquot; (blz. 10). Het symbool wordt, behalve b.v. in geval van klanlc-
nabootsing (blz. 12). „arbitraryquot; in een bepaalde context gebracht om de rol
van een andere stimulus te kunnen overnemen: eerst moet kleur-vorm-
arootte de „signquot;-functie vervullende stimulus voor 't smaak-engram geweest
ziin dan pas kan de, tegenover kleur. vorm. grootte en smaak volkomen
onverschillige, stimulus
appelsmaak de plaats van de kleur-vorm-grootte gaan
innemen als oorzaak van de excitering van het
smaak-engram. Wanneer ik
iemand wil bekend maken, dat ik een patrijs geschoten heb, die op t moment
in de keuken thuis ligt, dan is het, als ik geen photo van n patnjs, van
mijzelf in jagerscostuum en van mn keuken bij me heb onmogehk hem dat
du delik te maken door hem iets te laten waarnemen dat gelijkvormig xs aan
de oorspronkelike stimuli waarin zich de
patrijs-engrammen vormden. Het
.symboolquot; komt hier te hulp. omdat het de oorspronkelike sümuh v e r -
vangt. door in
hun plaats de ..referencesquot; te excteren. De werkehk
door mij geschoten patrijs, als ik die aan m'n hoorder kon tonen, die zou
•n „signquot; zijn voor mn jagersdaad, het „woordquot;
patrijs dat dit sign ver-
vangt is n „symboolquot;. Nog eens: niet de ervaring van de klank-stimuu
p-a-t-r-ij-s zonder meer, exciteert een patrijs-engram, doch wel de her-
nieuwde waarneming van deze klank-stimuli als zij te voren als engram
zijn vastgelegd in een waarneming of denk-ervaring waarm echte patnjs-
engrammen voorkwamen. En. echte patrijs-engrammen. dat zijn engrammen
die tenslotte aan n stimulerende patrijs, aan 't beest zelf, aan de
referent, zijn ontleend. Het symbool is dus geen patrijs-kenmerk,
zoals
de kleur-vorm-grootte appel-kenmerken zijn, het vervangt door z'n deel-
zijn van een psychologiese context, de kenmerken, die als teken
noodzakelik

ziin om 'n patrijs-engram te exciteren.

Het „symbolquot; is een „signquot; dat opzettelik gebruikt wordt als stimulus offl
een niet direct verbonden verschijnsel „referentquot; te doen optreden.

»Referent«. We zagen al dat Ogden 6 Richards constateerden, dat
we bij „referencequot;, bij ..thoughtquot; altijd te maken hebben met
rentquot;, met 'n zaak, zeiden we in onze paragraaf „Terminologie . H«
is 'n 'verdienste van
Ogden amp; Richards dit feit duidelik in 't licht te
hebben gesteld. In alle psychologisties ingestelde linguïstiek vervluchtigt
deze zaak. De „Sachequot;, die
Wellander op blz. 9 ontdekt, is op blz.
al in de „Sachvorstellungenquot; ondergegaan. Het is maar de vraag wa
Ogden amp; Richards met hun referent zullen doen; en dan moeten we

-ocr page 91-

helaas constateren dat het begrip weinig vruchtbaar werd. Wat daarvan
de reden is. komt ter sprake in het achtste hoofdstuk.

We denken dan altijd 'n zaak. Maar nu is het eigenaardige dat
die zaak in een „symbol-contextquot; ons bewustzijn volkomen in beslag
schijnt te nemen, en dat we ons van een „symbolquot; of van „referencequot;
gewoonlik niet bewust zijn, maar wel van referenten (blz. 205). En
omdat 't nu bij
symbool-gebruik gaat over „referentenquot;, die we echter
langs „referencesquot; ervaren, terwijl de „referencesquot; weer moeten worden
terug gevoerd op oorspronkelike stimuli, die bij een of andere waar-
neming
stimuleerden, 32) moet dus ook de oplossing van het referents-
verschijnsel uit die oorspronkelike waarneming worden afgeleid. Lukt
dat, dan is de kring gesloten; dan is het schema systematies verantwoord.
Dat dan de taalkundige grond-vraag : hoe komt dat symbool, qua sym-
bool. in zo'n context, nog steeds onbeantwoord blijft, laten we maar n
ogenHik rusten.

Dus de kwestie is: waar komt dat referent-..bclief m onze psyche
vandaan en wat is die referent.
Ogden amp; Richards geven als voor-
beelden van referenten o.a. ..Napoleonquot;. ..tafelquot;, ..lucifer . doch ze ont-
kennen volstrekt niet dat ook de interpretatie ..referent' zelf weer een
referent zou hebben, integendeel. Toch zullen we ons aan hun een-
voudige voorbeelden houden.

In het hoofdstuk ..Signs in Perceptionquot;, leren zij. dat we met geen
mogelikheid ooit kunnen achterhalen wat de referenten zijn. wel hoe
ze zijn (blz. 82). want in elke waarneming komen we niet ..directquot; tot
de kennis van referenten, doch interpreteren we
„thingsquot;,
„objectsquot;, „eventsquot;
of hoe we de referenten verder willen noemen.
Wat we „directquot; kennen, zijn „sensationsquot;. ..retinal modifications such
as coloursquot; b.v. En deze enige directe kennis die we volgens „The
Meaning of Meaningquot; hebben, is niets anders dan een gebeuren dat m
onze zinnen
veroorzaakt is. 34) Deze veroorzaakte ..sensationsquot; nu,

32)nbsp;„Between the Thought and the Referent there is also a relation ; more or less
direct (as when we think about or attend to a coloured surface we see), or mdirect
(as when we .think of or .refer to' Napoleon), on which case there may be a very
long chain of sign-situations intervening between the act and its referent : word^
historian—contemperary record—ey-witness—referent (Napoleon), (blz. 11)

33)nbsp;„To resume our outline sketch of a systematic account of perception. Directly
apprehended retinal modifications such as colours, are therefore
initial signs of ,objects'
and ,events' (or however we agree to symbolize referents); characters of things which
we iscover by interpretation such as shapes of cones or tables, are signs of second
or third order respectively. On the other hand shapes of initial signs,
e.g. retinal
modifications, are first order signs.quot; (blz. 82, 83)

34)nbsp;„What then is this direct apprehending to which so important a rôle is assigned ?

-ocr page 92-

fungeren bij hernieuwde stimulering als de „initial signsquot; voor de, tój
•n eerste sensatie, vastgelegde engrammen. Zon ken-proces, bestaande
uit „sensationsquot; en „interpretationsquot;, noemen we „perceptionquot;, waar-
neming. 35) Uit de actuele stimuli en de geëxciteerde engrammen bouwen
we nu geleidelik, bij hernieuwde stimuleringen, de „referentenquot; op, die
zich b.v. als „tafelquot; voordoen, en wel als 'n „tafelquot;, die van ons onder-
scheiden is en gescheiden. Hoe komt het. dat die referenten zich voor-
doen als van ons gescheiden en onderscheiden: omdat die referenten
tenslotte veroorzaakt zijn door stimuli buiten ons. Een referent is dus
tenslotte niets anders, dan een complex van sensaties die we, als door
een stimulus veroorzaakt, ervaren
.36)

Om op het lucifers-voorbeeld terug te komen, ook Ogden amp; Richards
doen dit als ze de zaak tenslotte nog eens willen verduideliken: „when
as a result of hearing a match scrape, we expect a flame sensation,
our belief is a process which is a member of a psychological context
united by a muUiple mnemic relation, among whose other members are
past sensations of scrapes and flames, themselves united m dual con-
texts by the relation of proximity. If now the scrape is related by this
relation to a flame, our belief is true;
this sensation is the referent
of our beliefquot;
(curs. v. d. schr.) (blz. 263. 264).

Edoch, op deze wijze kennen we geen ..howquot; van referenten, doch
een „howquot; van ons zelf. Dat deze „retinal modifications . ofwel
„sensationsquot;, een ..howquot; van referenten zouden zijn. blijft ons zo nood-
zakelik verborgen. Ons ..beliefquot;, dat er 'n oorzaak zou moeten zijn van
die „sensationsquot;, hoeft geen vals „beliefquot; te zijn, doch 't blijft op deze
wijze een loos „beliefquot; ; 't is onverifiëerbaar. Waarom ?

Ogden amp; Richards nemen aan dat „veroorzaakt-zijn hetzelfde
zou wezen als: als veroorzaakt kenbaar te zijn. Doch, hoe kennen
we dat veroorzaakt zijn? Niet „directquot;, want direct kennen we

Thr~correcranswer is usually rejected without hesitation, so contrary is it to some
of our favourite verbal habits.
To be directly apprehended is to cause certain happe-
■ the nerves
(curs. v. d. schr.) as to which at present neurologists go no
S'er'than to assert that they occur. Thus what is direcüy apprehended is a modifi-
cation of a sense organ, and its apprehension is a further modification of the nervous
system, about which we may expect information at some fut^e date (blz. 81).

35)nbsp;If realize that in all perception, as distmguished from mere awareness,
sign-sit'^tions are involved, we shall have a new method of approaching problems
where a verbal deadlock seems to have arisen. Whenever we perceive wh^t jve name
.a chair', we are interpreting a certain group of data (modifications of the sense
organs), and treating them as signs of a referent, (blz. 22)

36)nbsp;Gaf de engram-theorie een verantwoording van deze kenms, dM

ook volgens haar, inderdaad van een how van referenten spreken. Doch, zi) aoei

dit niet.

-ocr page 93-

alleen onze sensaties, kleur b.v.. die we dan als mere awareness
ervaren: het veroorzaakt zijn kunnen we dus alleen mt i n t e r p r e t a 11 e.
d.l z. alleen uit geëxciteerde engrammen. kennen Nu --en O^en
ö
Richards - hun hele theorie steunt daarop ^ dat we inderdaad he
Llrzaakt-zijn. zowel van sensatie als van engrammen kennen dat
sluit in hun theorie echter in. dat het engram zichzelf zou
moeten kennen als veroorzaakt door een sensatie, die op haa^ be^
zichzelf kent als veroorzaakt door 'n stimulus, want een andere vorm
van kennen dan interpretatie of sensatie is er niet. Doch waar n sen-
satie. n engram of 'n engram-complex dat kennen van hun oorzaak
vandaan halen, zeggen de schrijvers
nergens. 37)

Zelfs al nemen we een ogenblik aan. dat een waarneming van een
tafelquot; zou kunnen worden verklaard uit dergelike structuren van ge-
ëxciteerde engrammen en actuele sensaties, dan is het nog volkomen
onvSlaard. hoe deze structuur ons iets zou kunnen doen weten omtrent
W eigen veroorzaakt
zijn. 38) Het is begrijpelik dat de schrijvers zich
al op blz 82 wapenen tegen ..metaphysiciquot;. wat hier gelijk staat me
degenen die zfch afvragen of wat Ogcfen 6
Richards zeggen, wel

dat niet de -atie .ch.e„

S^t^J^Sc^s de teken-theorie van Hémholtz behandelend.
doch^ÏÏe critiser^^^^ en niet commentariërend aanvaardend, -t de^^^
een enkele alinea samen: „Die Zeichen die für mis em ^f9enstandliches bede^
sollen selbst vom Gegenstande
her bewirkt sein ^ und die Aufgabe der^rMms
scheint nun in nichl anderem zu bestehen, als eben diesen Prozess des Wirtos
gewissermassen umzukehren. Der Weg des Wirkens geht von „aussen njch mnen
der Weg des Wissens muss das Innere wieder in ein äusseres verwandeln m^s von
der gegebenen Empfindung auf ein
Nicht-Gegebenes und

..Jenseitsquot; der Empfindung zurückschliessen. Aber schon der ^^atz menbsp;_

bleibt problematisch. Denn die kausale Abhängigkeit, in ^^l'^^'^Vtchf dÏ oZes
vom ..Dingequot; stehen soll, würde sie an sich noch keineswegs zum Zeichen des Umges

tauglich machen. Die reale Beziehung, die hier angenommennbsp;J/^-^e

noch keinerlei hinreichenden Grund für die r e p r ä s e n t a t i v e Beziehung die durch
sie erklärt werden soll. Die Empfindmig müsste. um auf den Gegenstand hindeuten und
um ihn darstellen zu kömien. nicht nur eine Wirkmig
von ihm sein, sondern sie
müsste sich auch als dessen Wirkung wissen -
und eben die Möglichkeit eines
derartigen Wissens bleibt unverständlich, solange wir nicht den Kreis der bloss .,an-
zeigenlnquot; Zeichen verlassen und in den Kreis
der echten, der eigentlich- und ur-
sprünglich-,.signifikativenquot; Zeichen eintreten.quot; (III, blz. 377, 378)

-ocr page 94-

uitkomt. 39)nbsp;,nbsp;u

De conclusie, dat 'n referent, noch als geïnterpreteerde sensatie, noch

als sensatie zelf, iets kan zeggen over het how der dingen zou een
wijsgeer kunnen biologeren en een taalkundige koud laten, als refe-
rent niet een begrip was dat de schrijvers, als deel van een symbool-
situatie, gebruiken voor taalkundige deducties, en dat ze gebruiken als
tegengesteld aan reference. Welnu ook dit laatste gaat, zelfs in

hun eigen theorie, weer niet op.

»Referent« = »Reference«. De conclusie van deze paragraaf ga
voorop: in de engram-theorie is het begrip referent niet verant-
v/oord; uit de theorie volgt dat elke „referentquot; een „reference is.

Er is in het gebruik der term referent bij Ogden amp; Richards een
zekere ongelijkheid. „Napoleonquot;, een „stoelquot; of 'n „tafelquot; n°emen ze
referent, maar ook „sensationsquot; kunnen referent zijn. (vgl. nog blz. 71)
Zowel de stimuh. de „dingenquot;, als de „sensatiesquot;, kunnen aan de
interpretatiequot; referent beantwoorden. Doch van de sensaties zagen
we reeds, dat ze ons op geen enkele wijze referenten kunnen doen
kennen. Moet derhalve aan de „referentquot;, als hd van een symbool-
context, een fundament kunnen worden aangewezen, dan moet dat
Hggen buiten „sensationquot; en „referencequot;. Doch dat is juist een opvatting
die de schrijvers volkomen onwetenschappelik achten. Het gevolg is dan
ook geweest, dat hun „referentquot;, consequent geïnterpreteerd volgens hun
eigen systeem, niets anders is dan een „referencequot;.

Het is onjuist te menen, dat een van reference onder-
scheiden moment referent zou kunnen worden geïnterpreteerd
uit de „initial signsquot;, die de sensaties gezegd worden uit te maken.
Immers, wat we direct ervaren zijn „modifications of a sense-organquot; en
wat we interpreteeren zijn......residual tracesquot; van dergelike modifi-
caties. En dus: een referent, een „dingquot;, waartoe we tenslotte na een
reeks meer of minder gecompliceerde waarnemingen komen, is niet iets
van „referencequot; onderscheiden, doch het is een slot-interpre-

39) By no manner of make-believe can we discover the what of referents. We
can only discover the
how. This is, of course, old and familiar doctrine but it needs
to be reaffirmed whenever the metaphysician intervenes, whether he comes as a
materialist spiritualist, dualist, realist or with any other answer to an impossible
question. Unfortunately in our present ignorance of the mechanism of language, he
has a good opportunity of setting up apparently impenetrable barriers.quot;

Het is opvallend dat deze laatste moeilikheid ook, in wat andere terminologie, door
Wallon gemaakt wordt: „Quiconque part du fait psychique défini en termes de con-
science ne pourra jamais rejoindre lexplication de leffet par ses conditions II ne
pourra sen donner rülusion que par des subterfuges purement verbaux. (Nouveau
Traité I blz. 299)

-ocr page 95-

..REFERENT- = ..REFERENCEquot;__^^

tatie waarvan Ogden ê Richards wel zeggen dat ze is „directed to
haar referent, doch waarvan zij nergens uitleggen hoe wij tot het weten
van dat ..gericht zijn opquot;, van dat ..veroorzaakt-zijn komen. Ue
schrijvers moesten een referent aannemen, omdat ons bewustzijn dit
dwingend eist: niemand kan er aan ontkomen te menen ..dingen te

denkenquot;, doch voor een „dingquot; of ..zaakquot;, als een van ..denken
onderscheiden realiteit, of voor een ..dingquot; of ..zaakquot; als een door
denkenquot; onderscheiden realiteit is in hun systeem geen plaats. Ue
schrijvers blijven zelf in de
..impasse of solipsismquot; steken, waaruit ze

anderen willen helpen.nbsp;. . . i

Passen we dit nu toe op de symbool-situatie, in de driehoek ge-
schematiseerd. dan blijft er van de indirectheid van het symbool tegen-
over signsquot; niets anders over, dan dat een symbool altijd op een
Chain of sign-situationsquot; berust (blz. 11). terwijl een ..sign maar éen
schakel van zon ketting noodzakelik veronderstelt, maar evenzeer
op geheel zon ..chainquot; berusten kan. De verhouding van ..sign en
..thingsquot; kan ..more or less directquot; zijn. bij 'n „symbol is de verhouding

nagenoeg altijd ..less directquot;. 4i)nbsp;, ... unbsp;• quot;

Er blijft nog wel een verschil tussen hun ..symbol en hun ..sign ,
maar dat is enkel in het feitelik gebruik gelegen, niet in het teken-
karakter : het is n.1. prakties onmogelik voor communicatie het overgrote
deel der oorspronkelike stimuli, die als ..signquot; zouden kunnen worden
aangewend - patrijzen, appels, gongen; lucifers zou nog al gaan -

40)nbsp;Een recente nederlandse publicatie over dit onderwerp, komt tot dezelfde prak-
tiese conclusie. Prof.
de Vooys schrijft naar aanleiding van de behandeling der driehoek
van
Ogden amp; Richards bij Gastal Stern: ..In hoever deze opvatting wijsgerig gerecht-
vaardigd is, laat ik aan het oordeel van meer bevoegden over. Het komt mij v^r. dat
het van prakties standpunt, ter verklaring van de verschijnselen mogelik is, alleen uit
te gaan van het woord en het psychiese complex waarvan dit woord het symbo^ is.
D e s t u die van de woordbetekenis. (Dies-rede 1933). Groningen-den Maag-

Batavia 1933. blz. 23.nbsp;. ....

41)nbsp;Ogden amp; Richards noemen de relatie tussen symbool en referent ..imptaea .
behalve o.a. in het geval van klanknabootsing. Markey merkt daartegen zeer tereent
op: „They insist upon the distinction of the symbol from the object symbolized, going
so far as to say that only an imputed relation exists between the symbol and the
referent or object symbolized.... It is true that the symbol may be arbitrary in its
superficial aspect before it becomes a symbol. That is.
originally there may be no
relation between „mamaquot; and „motherquot; before ..mamaquot; begins to be associated with
the mother. But when it becomes a symbol
in action for mother, more action; no
amount of logical abstraction can do away with a causal relation similar to that which
holds regarding the other responses of the child to the mother and the relation is
something more than a merely ..imputed relationquot; (blz. 140, 141). Hiermee bracht
reeds
Markey het theoreties verschil tussen ..signquot; en ..symbolquot; bij Ogden amp; Richards
tot nul terug.

-ocr page 96-

„referent- = „referencequot;

7 Onbsp;--—quot;quot;quot;quot;

bij de hand te hebben, maar klank-stimuh kunnen we op elk gewenst

ogenblik zelf voortbrengen 42 ).

Heel de theorie van Ogden amp; Richards verklaart, ook al nemen
wij haar in haar geheel aan, omtrent het verschil tussen -sign en
symbolquot; niets. Zij blijkt hieromtrent in enkele honderden bladzijden
een feit te constateren. Overigens zijn we - ondanks al de ban-
bliksems die ons bedreigen, als verdedigers van een „relation of a quite
unique kindquot; (blz. 48) waarin de natuur van een teken zou bestaan
- ook volstrekt niet van plan hun teken-theorie in haar geheel te aan-
vaarden. Integendeel 43 ).

Aan het „symbolquot;-begrip beantwoordt nu ook weer een vorm van
meaningquot;. De
„signquot;-betekenis was: „That which a sign is interpreted
as being ofquot;, de
„symbolquot;-betekenis is: „That to which the User of
a symbol actually
refersquot;. 44) en dit, we behandelden het uitvoerig is
de „referentquot;. „According to this the meaning of A is that to which
the mental process interpreting A is adapted. This is the most important

sense in which words have meaning.' (blz. 200)nbsp;, .

De act of referencequot;, als ervarings-moment waarin de taal-gebruiker
gericht is op de „referentquot;, noemen de schrijvers wel „of little interest ,
omdat zij als zodanig ons maar zo weinig bewust wordt, maar
niettemin blijft deze act van fundamenteel belang voor het tot stand
komen van de
referents-ervaring : communicatie tussen spreker en
hoorder berust op overeenkomst in die act : ..Thus a language transaction
or a communication may be defined as a use of symbols in such a

Zelf geven de schrijvers nog uitdrukkelik n andere biezonderheid van de „sym-
bolsquot; aan, die deze tot een biezonder soort „signsquot; zou maken : een „symbol is een
sian waarvan de „referencequot; bij de hoorder, als de interpretatie lukt, in alle belangrijke
karakteristieken overeenkomt met de „referencequot; bij de spreker; „It is this which
nives symbols their peculiarity as signsquot; (blz. 205). Ongetwijfeld is dit juist, doch het
is opnieuw een feit, dat
Ogden amp; Richards constateren, zonder er andere verklaringen

voor te aeven dan die wij critiseerden.

43)nbsp;H Piéron geeft zijn oordeel over hun standpunt als hij schrijft : „Mais tous les
phénomènes associatifs cérébraux, toutes les évocations d'images et d'idées, peuvent
être conçus comme des réflexes, et être intégrés dans les circuits supérieurs qui assurent
la direction et la coordination des réflexes, formant patrimoine héréditaire. Ainsi la
psychologie peut être conçue comme une psycho-rêflexologie
(Bechiereu,). Mais cette
manière de voir ne change rien aux méthodes dune psychologie scientihque, et n im-
plique aucunement la substitution à la terminologie habituelle d'une termino ogie physio-
logique nouvelle, très étroite comme celle de Pawlow, un peu plus large comme
celle de Bechterew. mais dans tous les cas inutile.quot;
(L excitation et le

mouvement. Nouveau Traité II, blz. 39)nbsp;, i, . u „iW

44)nbsp;De schrijvers geven (blz. 187) verdere omschrijvingen, die wel voor het gebrmK
van de term „meaningquot; van belang zijn, maar die ons hier niet onmiddellik aangaan.

-ocr page 97-

way that acts of reference occur in a hearer which are similar in all
relevant respects to those which are symbolized by them in the speaker.' ^

(blz. 205. 206)nbsp;. , '

Dat de „act of referencequot; volgens de schrijvers van zo weinig be-
lang is, kunnen zij alleen uit de ervaring weten; volgens hun
methodiese inzichten zou de „act of referencequot; hun biezondere
belangstelhng moeten hebben : immers juist de ..act of reference' onttrekt
zich aan hun waarneming zeer zeker volkomen, en de schrijvers zouden
dubbel voorzichtig hebben moeten zijn, hier met hun begrip van „in-
directheidquot; te opereren. Het maakt wel 'n beetje de indruk dat zij de
ervaring dan, op hun wijze „behaviouristiesquot;, trachten te verifiëren als
't goed uitkomt; zij hebben immers ook niet geaarzeld het biezonder
karakter van het betekenis-verschijnsel, zoals wij dat bij woord-gebruik
uit de ervaring kennen, en de differentiatie in de „symbol-
contextsquot;. die voor 'n begrip van deze ervaring nodig is, zonder meer

als gegeven te nemen.

Het associatie-begrip - als wij 'n ogenblik onze kennis-theoretiese

bezwaren tegen de engram-theorie ter zijde laten - „verantwoordt
„misschienquot; en dan „alleen maarquot;, 'n ervaring waarin we bij n symbool
iets denken, het verantwoordt niet het gebruik of de vorming van n
betekenis-dragend symbool. Spreken over 'n
fiets en daar dan 'n trap-
beweging „bij te denkenquot;, is 'n heel ander ervaringsverschijnsel, dan
het woord
fiets gebruiken en daarmee 'n fiets te noemen. We onder-
scheiden deze twee ervaringen zeer duidelik. We bedoelen met 'n
fiets
geen trap-beweging (al is 't natuurlik in abstracto niet onmogelik de trap-
beweging mede in het symbool
fiets te symboliseren) en met de trap-
beweging, die we eventueel bij ons gebruik van het woord
fiets denken,
geen fiets. En voor dit feit, dat in de ervaring onomstotelik vaststaat,
voor deze differentiatie, waardoor we ons in het woord-gebruik
fiets de
trap-beweging van 't lijf kunnen houden, hoewel er tussen deze verschijn-
selen engraphies verband moet zijn, en voor dat andere feit, dat we voor
de trapbeweging weer de term
trapbeweging hebben, daarvoor levert de
engram-theorie geen enkel argument. En het onprettige is, dat die feiten
zich natuurhk niet alleen in de ervaring, maar ook wel degelik in het
te observeren gedrag van de taai-gebruikende individuën openbaren!
Evenmin als de linguistiese ideeën van de schrijvers erg vruchtbaar zijn,
evenmin zijn dat hun methodiese.

Circulus viiiosus. De schrijvers van „The Meaning of Meaningquot;
Wensen geen introspectief getuigenis ^ „that special and deceptive casequot;
(blz. 20) — omtrent teken-verschijnselen te aanvaarden, als zij het niet
„from observations of other peoplequot;, kunnen verifiëren. Deze opvatting

-ocr page 98-

is er één zoals er vele andere zijn. Konden zij er

houden, we zouden er geen ander bezwaar tegen ^ebbe« da^ J^t -

wat veel verschijnselen ..voorlopigquot; onverklaard laten.«) Maar ^

Teeft te denken, dat introspectie zo heel veel malen met denigrerende
aSficatfes mort worden voorzien. De schrijvers hebben er een soort
quahticatiesnbsp;superstitious rite .direct inspection .

drd^ i:gicSÄ (blz. 70)'. Dat gaat zo ver. dat de inter-
ietat e vL een teken door een persoon die zelf dat teken m erpreteert.
M hen onder ..exceptional casequot; schijnt te ressorteren; alsof de intro-
Ïpectleve methode die gegevens zonder enige critiek zou menen te
t r,n7n aanvaarden-«) dat is nog een beetje erger dan het tot een

X^i^l ardTeÏpi;e Lequot; te verkeren. Welnu; heel de teken tHeoHe

SgS X-tTnre'lorden^/at zij hun eigen .sensatiesquot;
Tnferpreteren. Maar. van n waarnemen van ..interpretaties

«) Vgl. voor deze en andere methoden: i?ult;fen blz 9 vlg.
„B^ut if an account
of sign-situations is to be -n^
vations from the most suitable mstances. ai^^d mustnbsp;^ ^^U j^^ed

from an exceptional case. The person actudly '«f fnbsp;from obser-

l-iotToÄ^^^^nbsp;-- -

heid dernbsp;.nbsp;j, jit uitgangspunt reeds, zoals Cassirer opmerkte, onjuist

wta« ^^nbsp;die in elke behaviouristiese beschouwing

IS. IS voor hetnbsp;„t ^ijn voor psychologiese deducties, niet eens nood-

ligt. die autonoom m gangspunbsp;^^^^ k j e u r-ervaring niet zouden

zakelik. De memng a leen datnbsp;^^^^ ^^^^^ ^^^ ^^^nbsp;^^^ ^^^ vergelijking

— .en en wat de stationchef ziet, menen zij deze

B^r(S)!aS Spstit e. behavio.ist^.s«

„nbsp;11 • 1 „nbsp;van de waarneembare aspecten van een meox^ir.

alleen verklarmg kan geven van uc .nbsp;. .nbsp;..u jg-c gine Koppelung

dieriike handeling en concludeert: „Genau betrachtet ergibtnbsp;und

der beiden Aspekte, ein Ineinandergreifen, bereits im Ausgangstatbestande vo eg

unaufhebbar ist.quot; (blz. 83)

-ocr page 99-

„DENKENquot;nbsp;^^

bij zichzelf of bij die anderen is, ook volgens hen, op 't ogenblik ten-
minste, nog geen sprake: een interpretatie-proces immers als „further
modification of the nervous systemquot; is iets
„about which we may
expect information at some future date .

De zaak is zeer eenvoudig: ondanks hun afkeer van introspectie
kunnen de schrijvers niet voorkomen, dat zij. met ons, slachtoffers zijn
van
zo'n „special and deceptive casequot;: zij n e m e n „interpretatie aan omdat
zij van zichzelf
weten, dat er in hen een ervaring voorkomt, waar-
voor zij de term
interpretation gebruiken, en waarvan zij nu verder
veronderstellen dat die „at some future datequot; ook uit modificaties m
't zenuw-stelsel zal zijn te verklaren, een feit - daarvoor staat zelfs hun
sensatie-opvatting borg - dat we met 'n kalm gemoed ad kalendas

Graecas kunnen projecteren.nbsp;^ r, , , , j

»Denken« 50) De beschouwingen van Ogden amp; Richards maken dus
een hernieuwing uit van de theorieën van het associationisme dat hier in
termen van biologie en behaviour werd gebracht. 5i) Deze hernieuwing
is inderdaad een verheldering van ons inzicht omtrent sensistiese op-
vattingen over het „mechanismequot; der
taai-verschijnselen, zij verklaart
echter niets omtrent de eigen aard onzer
taal-ervarmgen.52)

Dat een sensatie, een gewaarwording, uit de modificaties der zin-
tuigen ..restlosquot; zou zijn verklaard, beweren de schrijvers, zij bewijzen
dat niet. De bewering kan ons onverschillig laten. Doch met onver-
schilhg is de verklaring
van denken als ..interpretatiequot;, als ervaring
van een geëxciteerd engram in een psychologiese context waarvan een
..signquot; deel uitmaakt. Deze opvatting raakt de kern van elke teken-
theorie. Daarom hierover een laatste woord.

Zoals we vroeger zagen, menen de schrijvers dat de meerdere of
mindere samengesteldheid van de context niets afdoet aan de eigenhke
verklaring der teken-situaties. We kunnen dat volkomen onderschrijven.
We nemen dus een zeer eenvoudig geval: we kennen in een (kleur-
vorm-grootte-smaak)-ervaring een ..appelquot;, we menen altans dat we een
„appelquot; kennen, dat dus die ervaringsmomenten één geheel uitmaken.
Uit 't feit dat ze in 'n mens op een gegeven moment bestaan, kan

50)nbsp;Price bestempelt de beschouwingen van Ogden amp; Richards met de naam van
..The causal Theoryquot;, en geeft daarop in zijn vierde
hoofdstuk een afdoende critiek
(H.
H. Price. Perception. London 1932. blz. 66 vlg.). In hoever Prices eigen formu-
leringen aanvaardbaar lijken, is hier niet aan de orde.

51)nbsp;Bühler (Krise blz. 9 en 10) citeert Selz, die helder de associatie-theorie, zoals
ook
Ogden amp; Richards die ontwikkelen, uiteenzet en critiseert.

52)nbsp;Vgl. hiervoor H. J. Pos. Zur Logik der Sprachwissenschaft. Heldelberg 1922.
blz. 59 en 62. 63.

-ocr page 100-

inderdaad hun feitehke associatieve samenhang gegeven z^n. Kan dit
nu vÏklLn dat we ze ook als eenheid kennen, of altans menen
Te kennen? Neen. Volgens de theorie van het associât« ^
aeen kennis-eenheid kunnen zijn maar alleen successiviteit. en altans in
fe alkreenvrud^^ vorm. twee-heid : naast het teken kleur b^v.

ludenTde slaak interpreteren53). Maar. hoe krijgen we dan de
eeÏefd appel en hoe komt 't dat we weten54) dat dxe kleur en
eenheid a p pnbsp;^^ engram-theorie automaties

'ZtXSZrnL hoe kennen we de saamhorigheid?-) Geen
engram kan ontstaan tenzij uit sensaties. De reeks van verbonden en-
grammen kan dus worden verlengd in infinitum als men wil maar een
interpretatiequot;, die kennis omtrent de eenheid tussen onderscheiden

enqrammen zou kunnen opleveren, is ..a phantomnbsp;(blz. DD).nbsp;)

Maar bovendien : ook het verbonden-zijn der engrammen als argumen
van de mogelikheid der ..interpretatie : eenheid, is daarvoor
Teremtrgee'n argument, want ^e ^/-.^fg^^^
fL—v-^-n Jgen theorie moest

de tijd, n eenheid in n ervaring kon brengen die buiten de ti,d staat.

S^Ïr^T/bSsiS. die wel het tekort der associatie-theorie (hier en passim)
scherp aangeeft, doch die de „Setzungquot;, als eigenlike act die taal-eenheid geeft, met

quot;quot;ej'ïiÏÏtigInSdige is dat de schrijvers vee. gemakkeliker vrede nemen met het
feit dat we van een dergelike interpretatie
gewoonlik niets merken, dan met het feit dat
Ïè aS/merken, dat we met appel uit „Geef mij die appel!quot;, menen zonder omwegen
quot;L lZ te bedoelen: „In the first place it is obvious tha we are not ordinär^
^n.rTous of making any inference at all when we see a table or a chair or a tree^
T^h^rn^ahHeem to
he already a fatal objection to the theory. But several answers
' Sred The tLry may say. with
Helmholtz and others: You do infer but you
arenbsp;^^^^ „f /feeing, because you do it so quickly and without any effort.

are not conscious o ^^nbsp;^^nbsp;^^^^^

This will not ÛOnbsp;^ ^nbsp;Qj ^^^^nbsp;^jj consciousness ot

we do infer at all . Ananbsp;^^^ ^^^^^nbsp;^ ^^^^nbsp;^ e

matter must ^^ '«^f f^t'/, though we do not in fact infer the existence of the
plausible suggestion is that aU
gnbsp;^^nbsp;^ ^ ^^^ ^^ble' though

table, yet we ought to It IS saidnbsp;Pnbsp;P^nbsp;^^^

not reacted by ''^fff«nbsp;Li all square, indeed very few of them are.

difhcult. The sense-data given to ub »nbsp;î, ., ,nbsp;„ „c correction

And yet we are convinced that the table is square. Evidently «o-e process of cor ect
or sifting has been going on. And this sugges s that our
---^lon °f the exis ..
and squareness of the table may not after aU requirenbsp;'quot;have met

(Price blz. 67, 68) Op blz. 69 schrijft Pnce ,The Causal Theory seems to

with disaster before it has well started.

-ocr page 101-

ook Ogden amp; Richards er toe hebben gebracht, de onmogehkheid om
het feit ener „appelquot;-ervaring engraphies te verklaren, te erkennen. En
erger nog: doordat de engram-theorie in gebreke blijft een verklaring
te geven van onze kennis van 'n bepaalde eenheid appel, laat ze zelfs
onverklaard hoe 'n mens überhaupt 'n „interpretatiequot;, 'n gedachte
„eenheidquot; zou kunnen hebben. Een mens die denkt, zoals de
engram-theorie dat denken voorstek, kan geen „eenheidquot; denken,
zelfs niet als „false beliefquot; of „misinterpretationquot;. Het is alleen mogelik
dat, door 'n grilhge speling der natuur, ooit 'n kreet, een klankstimulus,
ee-n-h-ei-d zou zijn geuit en opgevangen, in 'n context geraakt, zich zou
hebben voortgeplant en nu verder alle menselike „interpretatiesquot; zou
hebben vergiftigd als loos symbool. Déze verklaring van de interpretatie
„eenheidquot; laat de teken-theorie van
Ogden amp; Richards toe, meer niet.

Ondertussen blijft het, zoals we hier vóór reeds opmerkten, dan nog
onverklaard, dat we menen dat het symbool
eenheid „toepasselikquot; zou
zijn op een
appel-ervaring b.v., tenzij het woord toepasselik ook weer
zou berusten op zulk een grillig spel onzer al-oude moeder Natuur....
etc. etc.

We moeten erkennen nogal sceptics te zijn tegenover de bewering, dat
..with an account of interpretation, such as that which is here sketched,
the wayquot; open zou zijn „to the systematization of all that is known and
further of all that will ever come to be known.quot; (blz. 82) 57)

Het was noodzakehk de grondslagen der teken-theorie van Ogden amp;
Richards hier zo uitvoerig te behandelen, omdat zij op ingenieuse wijze
het, maar langzaam wijkende associatie-begrip — als grondslag voor
taalkundige
teken-beschouwingen en voor betekenis- en vorm-leer ten
enen male onvoldoende 58) — opnieuw, onder andere termen, strijd-
vaardig propageert. Het is beter deze stap terug niet te zetten.

Wundi.

In de linguisties gangbare associatie-leer worden geen „engrammen , maar
•voorstellingenquot; geassocieerd, of, en correcter bij
Wundt. „Vorstellungs-

Een voortreffelike critiek van soortgelijke opvattingen levert Cassirer III blz.
221 vlg. Uitvoerig toont hij, uit de experimentele gegevens der psychopathologie aan,
dat een perception en een s y m b o 1 - s i t u a t i o n, zoals
Ogden amp; Richards
die beschrijven „ira Grunde selbst nichts anderes ist (als) ein — pathologisches
Phänomen.quot; (blz. 269)

Zelfs de Saussure, die toch een geheel andere teken-theorie ontwikkelt, is weinig
gelukkig als hij van zijn „concepts' zegt: „ils ne deviennent entités linguistiques que
par association avec des images acoustiquesquot; (blz. 144). Ongetwijfeld is associatie 'n
quot;Wodzakelike voorwaarde om symbool-gebruik mogelik te maken, zij bewerkt echter
ooch het ontstaan der symbolen, noch hun gebruik. Deze noot lag reeds gedrukt, toen

bij Bühler in zijn „Sprachtheoriequot; (blz. 57) ook juist deze plaats gecritiseerd vond.

-ocr page 102-

dementenquot; (I blz. 459). Niet in een „context . maar m de afbrekkiger ge-

Lncipiëerde „Gesamtvorstellungquot;, kwam de ffj^^origheid der assocj^ef
ontstane „voorstellingenquot; tot uiting.
Men twijfelde nauweliks. of assoc aüe
der voorstellingen leverde de verklaring der betekenisverandenngen. ysocia^^
ook der
woord-voorstellingen met andersoortige voorstellingen, deed het
woordquot; tot stand komen.
Het is zonder twijfel een feit dat zowel de band
^Is de geassocieerde voorstelUngen. noodzakelike voorwaarden zi
,n voor woord-
makinq en betekenisverandering aan het eenmaal gevormde woord maar het
Teven weinig aan twijfel onderhevig, dat zij niet anders dan als voor-
waarden dienen te worden beschouwd.
We menen dit m het voorafgaande

te hebben bewezen.nbsp;jquot; ^ ^ i

Er is nog ..iets andersquot; nodig om de gebruiks-eenheden ..woord tot stand

te brengen dan alleen associatie. De linguisüek slaagde er met m. de aard
van dit ..anderequot; geheel tot klaarheid te brengen. ^ bleef het assoaatie-
begrip alleen leidend bij de verklaring van het taai-gebeuren en werd dat
iets andersquot; prakties over 't hoofd gezien. Dit had to gevolg, dat de Im-
SstieTe fundeU der grammatiese eenheden gebrekkig bleef. Men gmg voort,
rirbegrippen Lnder nadere precisering aan de logica te ontlenen, of men
verïe% logiese begripsbepalingen, doch twijfelde meteen aan de waa^
deffeiten: een ..woordquot; kon niet bestaan, kon niet als reele taal-eenhe d
tlden omdat de;e eenheid zich met het beschikbare begrips-apparaat moeil^
L verklaren. Onder dit opzicht is men. tot voor kort. boven de - m
deze materie leidende - ideeën van
Wundt uitgekomen. De menmg ^e
Smterlin in 1902 neerschreef, gold tot voor enkele ,aren vrijwel algemeen )
„zwischen Wort und Satz sind nach Wundt die Grenze fhessend^ Das
ist nicht zu bezweifeln, und darum vielleicht stellt Wundt auch nirge^s be-
grifflich fest, was das Wort eigentüch sei.quot; -) Zo werd de theone yan Ja«^,
?eqen de bedoeling van haar ontwerper, de meest gangbare lingu^tiese uit-
dmkking der associatie-princiepen, waarvan wij de ontoereJcendheid. ge-
demonstreerd aan één harer meest recente vormen, in de vonge paragrafen

^^^^kan Wandt moeilik verwijten dat hij in zijn ..schöpferische Synthesequot;
n Wz
257) in zijn ..Akt der Wortapperzeptionquot; (I blz. 593). in zijn „apper-

tive SvnÄesequot; (1 blz. 670) zich niet duidelik zou hebben uitgesproken over
anders dan associatie als verklaringsprinciep voor het ontstaan der taal-
eenhedL maar men kan het wel betreuren, dat hij deze begrippen zo weinig
TeÏÏer n het middelpunt zijner beschouwingen P^ Zeker 'VsTlS^

59) Dat Ries cn van Ginneken b.v. hierop een uitzondering maken werd behandeld
: Das Wesen der sprachlichen Gebüde. Heidelberg 1902. blz. 59.

-ocr page 103-

constitutief en besUssend karakter der apperceptie ondubbelzinnig op de voor-
qrond te plaatsen. Hij poneert duidelik de theoretiese noodzakehkheid, de
apperceptie niet te zien als de actie van een „nieuw verm^ogen , dat zich
o^een gegeven moment plotseling als „schöpferische Synthese openbaart,
doch wel als de biezondere aanwending van een psychiese werking die van
den aanvang af voor de structuur der psyche mede constitutief is (I blz. 257,
II blz. 617-618).

Dit juiste uitgangspunt belet hem echter niet, daarna weer vagehk dit
ervarings-moment van hoger orde, uit de momenten van lager orde at te
leiden: apperceptie uit associatie; in „apperceptiequot; te zien nur die höchste
Steiqerung und zugleich der notwendige Enderfolg der Wirkung ursprung-
Üchster einfacher Triebe und der zu diesen hinzu kommenden vor allem
durch das gemeinsame Leben gebotenen Bedingungen (I blz. 257), te spreken
van „Die allmähliche Entwicklung der apperzeptiven Funktionen aus den
Assoziationenquot; (I blz. 309); het belet hem niet te zeggen: „Die höheren
Stufen dieser Vorgänge (der woord-making), die apperzeptiven, sind aber
durch die Vorangehenden, die assoziativen, so vollständig vorbereitet, dass
sie ganz und gar als „psychische Resultanten derselben erscheinen.
(I blz 594) Op blz. 614 (I) heet 't dan weer, dat de „Wortisolierung aller-
eerst berust op „eme Assoziation von direkten Empfindungs- und von Ennne-
rungsmomenten: das ursprüngliche
Vorstellungssubstrat des Ge-
dankensquot; en uit dit substraat volgt „durch einen Apperzeptionsakt,
der gewisse Wahrnehmungsmotive vor andern bevorzugt imd das Ganze
gegen andere Bewusstseinsinhalte abschliesst, die Bildung der Gesamt-
vorstellung.quot; Doch hoe door een apperceptieve functie, die zich zou
ontwikkelen uit de associatie, die van lager orde is, een hogere
eenheid dan de associatieve zou kunnen worden tot stand gebracht, valt
moeilik te begrijpen. Wundt zégt dit dan ook eigenlik niet. Een beetje on-
eerbiedig uitgedrukt, hij zeilt er omheen: de „Gesamtvorstellung wordt
„durch einen Apperzeptionsaktquot; tot stand gebracht, terwijl hij volgens
I blz. 309 moest zeggen: „Aus ihr entsteht auf zweiter Stufe ein Apper-

'TenTlotte lezen we dan op blz. 253 (II) weer: „In beiden Fällen stehen
sich natürlich nicht Assoziation und Apperzeption als getrennte
Kratte gegen-
über, sondern sie entwickeln sich von Anfang an miteinander.quot; ^
einanderquot; is toch wel heel wat anders dan het „ausquot; van I blz. 309 en het
als „Resultantenquot; „erscheinenquot; van I blz. 594.

Wundt gelooft enerzijds in de associatie als 'n princiep dat voldoende is
om de „Emzelvorstellungquot; tot stand te brengen, doch anderzijds ontkent hij
Wel, dat deze
kennis-eenheid zich in de ervaring zou onderscheiden van met
haar verbonden voorstelUngen (I blz.
592). De onderscheiding voltrekt
zich alleen door de apperceptie: „Nachdem so die Bildung der Wort-
vorstellung in allen ihren wesenthchen
Eigenschaften durch den Assimilations-
Prozess eingeleitet ist, wird sie nun aber erst abgeschlossen durch einen daran
sich anschliessenden weiteren Vorgang: durch die Heraushebung der

-ocr page 104-

durch jene assoziativen Prozessen gebildeten mnzelvorstellung («^-f« , ^ ^
schr.) Lus dem gesamten Vorstellungsverlauf. Diesennbsp;- f

Akt nemien wir die A p p e r z e p t i o n d e s W o r t e s. (II blz. 593) D t
is de „Unterscheidungsaktquot;, waardoor wij 't
woord isoleren, doch tegelijker
tijd dé „Gesamtvorstellungquot; als „Ganzesquot;, als „Einheitsvorstellung poneren
en gliedernquot;
(II blz. 252-254). En deze isolering, die tevens „stellen is van
een Lderscheidingen vertonend geheel, is alleen mogelik door --apperceptie
zii is op zichzelf in de associatie der elementen nog niet gegeven. Kunnen wi,
dt laatste onderschrijven (we zien af van de speciaal Wan A-se opvatting.
L de apperceptie „seinem ganzen Wesen nach ein Willensvorgang ist ),
de stellino^, dat zo iets als „Einzelvorstellungenquot; uit associatie alleen zou
zijn te verklaren, werd in de voorafgaande paragrafen volkomen verworpen:
een eenheid-gevende act, zoals de apperceptie die
Wandt zich denkt, hgt
mede ten grondslag aan de menselike ervaring van alle stadia, altans van de
stadia die óns betreffen ; deze zijn zonder die act niet te verklaren. Trouwens
ook hier weer vertoont de formulering van
Wnndt vaagheden waarvan
Oesterreich zegt: „Sein Denken ist sogar nicht selten verschwommen so
dass seine eigentliche Meinung dann nur schwer oder «f «haup^j-^^^^^^^^
bestimmen ist.quot; «M We lezen dan ook weer op blz. 613-14 ( ). Gleichwohl
ist Ï VerLdung der in der Sinneswahrnehmung
nur äusserlich assoziierten
Objekte zu einem' Ganze, dessen einzelne Teile in bestimmte Beziehungen
wechselseitiger Zugehörigkeit oder Abhängigkeit gesetzt werden, ebenso wemg
ein
blosser Assoziationsakt. wie die wilkiirHche Richtung der Aufm^
keit auf irgendwelche Gegenstände der Wahrnehmung, unter absichthcher
Vernachlässigung anderer, oder die willkürliche, aus einem bestimmten bevor-
zugten Motiv entspringende äussere Handlung eine blosse Assoziation ist.

Verband of eenheid.nbsp;, , j .

Deze vaagheden hebben zich dermate aan zijn werk gewroken, dat Wandt
de voluntaristiese monist, voor het linguistiese associationisme prakties de
arote
leermeester geworden is; zijn „apperceptiequot;-begrip drong begrijpeliker-
wijze weinig door, maar zijn talrijke associatie-voorbeelden en associatie-

vormen deden dat des te meer.nbsp;.....

Wnndt liet na, de door apperceptie gevormde eenheid nader te bestuderen.
Vnnr hem was haar karakter bepaald in „Klarheitquot; („die Hervorhebung der
1n.r, V^ïtellung nach ihrem spezifischen Inhaltquot; I blz. 594) en „Deut-
Sä ( die sSrung von anderen Bewusstseinsinhaltenquot; I blz. 594). AI
Ao r^ctnbsp;aeoercipiëerdequot; bewustzijnselementen in tegenstelling met de

„ger/percipieerSquot; - miste die klaarheid en duidelikheid, zij was niet door
n apperceptie-act in 't „blik-punt van t bewustzijn gebracht.nbsp;a

Perzeptio^ in het „blik-v e 1 d Zij wordt dus wel - en hier komt Wundts
niet volledig verantwoord associatie-begrip weer naar voren -
pieerdquot;. En nu is het volgens hem (en inderdaad in overeenstemming met de

'^^b^weg-Oesterreich. Die deutsche Philosophie des XIX. Jahrhunderts und der
Gegenwart.
Berlin 1923^2 blz. 347.

-ocr page 105-

werkelikheid) een feit „dass es im Zustande der Perzeption noch Abstufungen
der
Klarheit gibtquot; (I blz. 577), der „Klarheitquot; die .... ecn apperceptie-
kenmerk is!
Ogden amp; Richards hebben hun mening helderder verantwoord.

Wandt, ofschoon in theorie tegenstander van het associationisme
(I blz. 456 vlg.), overwint het niet. En de oorzaak, één der oorzaken
altans, daarvan? Prakties schrikt hij terug voor de conclusie dat de
eenheidgevende psychiese acten irreductibel zijn tot de associatieve. Nog
bevangen in de mening de ervaring uit „elementenquot; te moeten opbouwen,
ontgaat het hem, dat onherleidbaarheid van bepaalde ervaringsmomenten
uit andere, geen gescheiden-zijn dier ervaringsmomenten insluit, doch
enkel onderscheiden-zijn in de ene samengestelde menselike ervaring.
De ervarende mens verenigt en structureert de verschillende momenten,
die hij anderzijds uit de ervarings-eenheid gedifferentiëerd heeft, tot
nieuwe eenheden en synthetiseert deze eenheden opnieuw tot andere
ervaringen, zonder dat daarmee de menselike ervaring als eenheid en
geheel te niet gaat, omdat dit geheel alleen o n d e r-scheidingen kent.
Met dit te beweren plegen we geen geheimzinnige hocus pocus we
geven ons niet over aan „extraordinary phantasiesquot;
(Ogden amp; Richards
blz 50), doch we staan daarmee op de bodem der feiten. We con-
stateren b.v. dat we, onder invloed van physiese prikkels, heterogene
stimuli, zaken als „potloodquot;, als „melkquot;, als „sneeuwvlok , a s „appel
in de ervaring tegenover ons stellen en we zoeken een verklaring van
die ervaring. Die verklaring vinden we niet in de aard der prikkels
alleen noch in de aard der adaptaties als neurologiese processen, noch
uitsluitend in de aard der eenheden die we uit de ervaring kennen.
We vinden de verklaring alleen in een synthese die geen enkele dier

Phasen kan overslaan.

Wij hebben bewezen, dat de associatie die we als band tussen
ervarings-momenten aannemen, geen ervaren eenheid verklaren kan,
dat het ene „woordquot; waarmee we „ietsquot; bedoelen, niet enkel_ op asso-
ciatie berusten kan. De associatie kan de
klank-„adaptaties , de be-
wegings-adaptaties, de kleur-adaptaties, de tast-adaptaties, de smaak-

adaptaties, de spannings-adaptaties, de orgaangevoel-adaptaties en wat

er meer aan n pap-kreet van 'n jonge taai-maker en taal-gebruiker kan
ten grondslag liggen, verbinden misschien; de associatie „maakt er
geen taai-symbool van. Daarvoor is iets meer nodig, een act nl. van
..Setzungquot;: de „Symbolisatiequot;, de „woord-makingquot;. Het constateren
van de ontoereikendheid der associatie in deze, en van de noodzakelik-
heid een ander, niet enkel verbindend doch verenigend, eenheidgevend,
princiep aan de gegevens der ervaring te moeten ontlenen, is hetgeen

-ocr page 106-

we als resultaat van onze beschouwingen in dit hoofdstuk mogen boeken.

Samenvatting. In „The Science of Symbolismquot; beschouwden we
Ogden amp; Richards behaviourisme en.... constateerden dat het eigenlik
geen behaviourisme is. Met het behaviourisme heeft t a leen de biolo-
giese belangstelling gemeen. Die biologiese belangstelling levert de
schrijvers een nieuwe formulering van associatie-verschijnselen die zij
sign noemen; dat zagen we in de paragraaf „Signquot;. En, we zagen
dan ook dat dit gaat ten koste van het negeren van ervarings-gegevens
omtrent het betekenis-ver schijnsel: zij aanvaarden nl. de omkeerbaarheid
van de betekenis-relatie. In „Interpretationquot; trachtten de schrijvers ons
te leren, dat „denkenquot; interpreteren van „signsquot; is, en dat dit „denken
in wezen niets anders is dan het ervaren der „signsquot; als veroor-
zaakt door stimuli. We leerden dus ook dat de schrijvers het
probleem sensisties behandelen. Dat onze „gedachtenquot; nu zo vaak maar
heel weinig op die stimuli of
stimuli-complexen lijken, werd verklaard
uit het context-begrip, waarvan wij de analyse in de paragraaf „Context
volqen
Ogden amp; Richards onderscheiden daar twee context-ver-
schWlenfde „externalquot; en denbsp;; doch^^^^

moeten, helaas, opmerken dat, al komt daarbi, ook een juist nterpre-
terende hond te pas, het context-begrip nóch het denken m het algemeen,
nóch de differentiaties in dat denken, verklaart. Afgezien van alle
andere bezwaren, levert het niets anders dan een begrip van ver-
binding van ervarings-momenten, zonder nochtans iets te zeggen
omtrent de vastheid dier verbindingen; het levert hoogstens een inzicht
omtrent de physiologiese voorwaarden der ervaring. In „ „bymbol
als engramquot; quot; veroorloofden we ons een ogenblik de „sign -opvatting
van de schrijvers aan enkele taai-verschijnselen te toetsen en, verademend
aan 'n paar kinderlike taai-capriolen, constateerden we opnieuw, dat het
verklarend
vermogen van dit „signquot;-begrip ten enen male te kort schiet.
Dit heeft weinig wonderliks als we bedenken dat we in „Het woord
als symbolquot; quot;, waarin wij de specifieke kenmerken van een „symbol'
teqenover een „signquot; zouden moeten vinden, geen enkele grond voor
dit verschil
aangegeven zagen, doch alleen de constatering aantreffen
van het feit dat er verschil is, iets dat we met de schrijvers volkomen
eens zijn.
Ondertussen hebben Ogden amp; Richards, die ons zonder om-
wegen op blz. 210
verklaarden niet te weten hoe het „symbol woord
tot stand komt - en die daarmee de verhouding van n „symbol tot
•n signquot;, waarvan zij de totstandkoming wel zeer uitvoerig beschrijven,
volgens hun eigen methode volkomen onbepaald lieten ^ toch het pro-
blem op blz. 11 als opgelost beschouwd, en in „De driehoek deze
oplossing als 'n verhouding van directe tot indirecte
verbinding

-ocr page 107-

qeformuleerd. Zij vinden daarbij dan ook gelegenheid te wijzen op he
belangrijke feit, dat we altijd „ietsquot; interpreteren, de
„referent en dat
dit referent-begrip volkomen aansluit op hun opvatting van „gedachte
als: 2n oorzaak kennend „engramquot;. Wij menen in de paragraaf „Refe-
rentquot; te hebben kunnen aantonen dat de schrijvers hier een contradictie
in de koop nemen en dat hun „biologiesequot; poging, om op deze wijze
de teken-leer te redden uit de „impasse of solipsismquot;, op mets moest
uitlopen. Dat staat in de paragraaf „Referentquot; = „Reference , die
bovendien tracht aan te tonen dat, hoezeer het referent-begrip de notie
is voor een. door de linguistiek maar al te zeer verwaarloosd, ervarmgs-
verschijnsel, hun ..referentquot; niets anders is dan een ..interpretatie die
zij. als moment van een ,.symbolquot;-context,
„reference noemen. Van
het verschil tussen „signquot; en ..symbolquot; blijft
zo niets over. en hoezeer
ook de schrijvers in hun beschouwingen over de ..betekenis van n
..symbolquot; juiste opmerkingen maken, deze juiste opmerkmgen b^ken
toch alleen constateringen van feiten buiten hun theone om terwijl zij.
omwille van de theorie, de eigenlijke kenmerkende be^kenis-ver-
schijnselen eenvoudig dood doen. Erger is dat de theorie ook methodies
niet sluit: we draaien ermee in een kringetje rond. Dat toonden we aan
in „Circulus vitiosusquot;. Dit kon trouwens niet anders; want. of de
associatie-theorie die men aanhangt nu een sensistiese is. zoals de hunne,
of geen sensistiese. associatie verklaart
geen denken en m denken
centreert elke teken-leer, ook die van
Ogden amp; Richards. Dit zetten we
uiteen in de paragraaf ..Denkenquot; en we besloten de stap terug, die het
volgen van
Ogden amp; Richards' inzichten zou betekenen, met te zetten:
assLatie verklaart alleen verband, geen eenheid, en hun theorie
verklaart zelfs de term
eenheid niet; daarvoor is een andere ..act ot
referencequot; nodig dan degene die zij zich denken, n de paragraat
..Wundtquot; analyseerden we heel kort de theorie van
Wundt die, tegen
de bedoeling van deze schrijver, de gangbare vorm van
associatieve
verklaring der taai-feiten werd, en we toonden aan, dat dit gevolg op
rekening van
Wundts vaagheid dient te worden geschreven. M ais
we dan in de slotparagraaf „Verband of eenheidquot;, onze bevindingen
samenvatten, dan constateerden we niet enkel de feitelike, maar ook de
theoretiese onmacht van het
associatie-beginsel om de taal-teiten rectit
te doen en de noodzakelikheid de
eenheids-notie, die de ervarmg zelf
ons aan de hand doet. aan de verdere
onderzoekingen ten grondslag
te leggen. Daarmee is dan de verantwoording van de werkwijze, die m
de volgende hoofdstukken zal worden toegepast, ten volle gegeven en
achten wij ons verder ontslagen van de plicht, telkens bij de afzonderlike
auteurs onze houding tegenover hun inzichten opnieuw uiteen te zetten.

-ocr page 108-

derde hoofdstuk
Woord-making en woord

Samenstelling van het hoofdstuk. Dit derde hoofdstuk is er
een met een lange aanloop. Dat komt van het Edelweiss en de paarde-
bloemen 1 In blanke onschuld een boek te schrijven over een gramma-
tiese abstractie, en dan te menen het taai-gebeuren in de ziel te hebben
gelezen, zou inderdaad een pijnhke vergissing zijn. We zullen dan ook
reeds in de eerste paragraaf „Het feit der
woord-onderscheidmg
aantonen dat 't „woordquot; 'n ervarings-gegeven is, een ervarings-gegeven
dat vrij is van elke grammatiese abstractie. In „Een theorie van woord-
onderscheidingquot; wordt vervolgens bewezen, dat er woorden moeten
zijn als constante onderscheiding in alle taai-gebruik zelf, omdat zonder
deze dit taai-gebruik onbegrijpehk wordt. De paragraaf „Het zmsprimaat
houdt zich bezig met de theorie waaruit het negeren van het ervarmgs-
feit der woord-onderscheiding begrijpelik wordt; en dan blijkt er een
ding. dat bij geheel dit vraagstuk enigszins onplezierig aandoet: de
vergeetachtigheid van verschillende onderzoekers. De paragraaf levert
'n zeer belangrijk positief resultaat ook: de taai-maker is wezens-ge-
bonden aan zijn „Umweltquot; ; hij is in
woord-making en woord-gebruik
noodzakelik afhankelik van het bestaande gebruik in de gemeenschap
die hem voortbrengt. i) Natuurlik, als lid van die gemeenschap draagt hij
zelf weer tot de ontwikkeling van dit gebruik bij, 2) doch hij kan zijn
invloed niet laten gelden, tenzij langs de weg van het gebruikelike
tevens Het is derhalve noodzakelik uit' „Contactquot;, dat het woord als
taai-moment ontstaat. In dat ..contactquot; worden de „klankenquot; ingebouwd
in de talloze ervaringen die het kind maakt. Met de differentiatie dier
ervaringen,
afleesbaar uit de differentiatie van het kinderlike gedrag.

1)nbsp;Hoe dit afhankelikheidsbegrip al weer onmiddellik, met volkomen negeren van
alle daarmee strijdige feiten, tot een absurditeit werd vervormd, kan men
Helmuth Dempe in een artikel: Sprache und Volksgeist. Indogerm. Forsch. LIL 1934,
blz. 89 vlg. Dempe critiseert daar rustig, maar vernietigend, een publicatie van
Hevmann

Güntert: Deutscher Geist. Bühl-Baden 1932.

2)nbsp;Zie voor de invloed der kindertaal op die der volwassenen : Jaspersen (Language)
Chapter X. The influence of the child. blz. 172 vlg.

-ocr page 109-

differentiëren zich ook de klank-uitingen. Doch juist in die differentiatie
pas kunnen zij hun aard tonen: zij openbaren zich dan als een eipn-
Lortige „constantequot; in dat gedrag, als 'n
handelings-index, en wel als
'n handelings-index die in coöperatie als index fungeert, en op die
coöperatie is aangelegd: alleen door zich aan te passen, zo goed en zo
kwaad als 't lukt, aan de taal zijner omgeving, komt het kind van die
naaste omgeving los, kan het zich vrijmaken van de verbinding niet
de moeder alleen of de allernaaste mede-mensen. Dit alles staat in „Ue
taalklank als handelings-indexquot; of volgt daaruit. Het kind maakt zich
inderdaad vrij en bindt zich tevens als het op enigerlei wijze blijkt te
wetenquot; dat het in z'n taalklank zo'n handelings-index bezit. Dit weten
blijkt o.a. uit het
naam-vragen.3) Het is minder juist, te trachten het
bestaan van dit „wetenquot; te deduceren uit enigerlei notie van »denken ;
het is beter het gedrag van het kind met betrekking tot z n taalklank-
gebruik te analyseren. Dat tonen we in
„Taai-gedrag of verstand?
Ln. En, dit volvoerend, blijkt ons in
„Naam-vragen en eerste taai-act ,
dat het kind om te kunnen vragen naar namen van dmgen. een
„eenheidquot; moet hebben geponeerd, die de betr^^'^S/^^fquot;
„klankenquot; en 'n bepaald „dingquot; omvat. Dit is hetzelfde
als te zeggen,
dat het kind in 'n denk-act een eigensoortige ervarmgs-eenheid poneerde,
die, dat blijkt uit
„Naam-vragen en generaliseren een ken-eenheid is
waarin 'n gedachte op bepaalde wijze werd vastgelegd. Immers „gene-
raliserenquot;
is hetzelfde als geven van „toepasselikheid . En uit vragen
naar nieuwe namen blijkt zelfs het feit van het bestaan van een
bepaalde gedachte: „klankenquot;, steeds tussen aanhahngstekens, omdat we
ons alleen om een bekend uitgangspunt te hebben van deze term be-
dienen. In
„Naam-vragen als criteriumquot; wijzen we er nog eens uit-
drukkelik op, dat dit feit ons tot toets-steen dient, meer met; dat we
dus niet beweren dat alleen in of uit het vragen het teken -woord
zou zijn gevormd. Ondertussen bewandelen we tot dan toe alleen de
wegen der traditie, ener traditie die het ons mogelik i^akt meer te
vinden, een waardevolle traditie, maar een onvolledige. Het gemaakte
woord blijkt 'n teken sui generis, een
handelings-middel, een handelmgs-
vervangende coöperatieve hulphandeling. Deze
handelings-aard blijkt
niet minder duidelik uit een verdere analyse der
condities van zijn ont-
staan, dan uit de verschijnselen van zijn
gebruik. En nu wordt het ook
duidelik dat „klankenquot; en „dingquot;, of „zaakquot;
geïnterpreteerd, m de eerste
taal-acten en taai-gehelen van het kind, een
gevaarlike abstractie is, die

») Men interpretere ditnaamvragen niet als het naamvragen van volwassenen,
dat kennis van het n a a m-begrip veronderstelt.

-ocr page 110-

de natuur van het woord al bij zijn ontstaan vrijwel onkenbaar maakt.
Dat werken we in „Klanken of handelingsmiddel?quot; uit. Het woord
vertoont dus een handelingskarakter. Wil dat zeggen, dat het geen
denk-vorm is ? Allerminst: zijn handelingskarakter impliceert enkel een
eigensoortig gebonden-zijn en derhalve 'n eigensoortige gebruiks-
mogelikheid van de onaanschouwelikheid die een noodzakehk moment
van het woord uitmaakt. „Woord en gedachtequot; behandelt het kinder-
gedrag, geïnterpreteerd als „denk-verlangenquot; alleen, en tracht de on-
toereikendheid van deze opvatting aan te tonen. De verhouding : woord
en gedachte, houdt ons ook bezig in „Het woord als gebruiksteken . dat
opvattingen critiseert die wel het woord als ..middelquot; accepteren, doch
dit ..middelendquot; karakter alleen als n ouder stadium van datzelfde
woord zien. Deze paragraaf voert ons over tot de notie ..gebruiksteken
en daarmee tot een voorlopig afsluitend woord-begrip. We hebben daarin
de
ontwikkelings-gedachte omtrent het woord ten volle aanvaard, doch
wij zien deze ontwikkeling als 'n differentiatie die zich aan deze er-
varings-eenheid voltrekt: een verder onderscheiden van de momenten
die het woord-geheel uitmaken, en een gebruik volgens die onder-
scheidingen en volgens de mogelikheden, die de voortschrijdende auto-
matisering van de spreekhandeling meebrengt. Zo resulteren inderdaad
klankquot; en „betekenisquot; als constituerende momenten van het woord in de
ervaring van de volwassenen, doch „klankquot; en „betekenisquot; natuur-nood-
zakehk gebonden aan het
gebruiks-karakter van het gehele wooxA, een
karakter dat door deze differentiatie allerminst te loor gaat. De para-
graaf „Differentiatie der spraakhandelingquot; bestudeert dit alles. We
kunnen nu in „Gebruiks-karakter en functionaliteitquot; nog eenmaal en de
aard van het woord als denk-vorm,
én zijn gebruiks-karakter aan een
hernieuwde analyse onderwerpen en aan de hand van
AcKs opvattingen
laten zien, hoe een a-linguisties functie-begrip verantwoordelik kan
worden gesteld voor de onjuiste mening dat het woord, door welke
differentiatie dan ook, vrij zou kunnen komen van dat gebruiks-karakter.
Wij blijven altijd over het woord „beschikkenquot;, en in „Woord-gebruik,
woord-beschouwing en woord-makingquot; tonen we aan, hoe deze ..be-
schikkingquot;.
berustend op het fundamentele feit der woord-m a k i n g,
een
geheel'andere is, naarmate zij geschiedt door gebruiken of door
beschouwen. In tegenstelling met deze drie ongelijksoortige er-
varingen omtrent het woord zelf, treedt nu ook des te
scherper naar
voren de weer geheel verschillende vorm van activiteit, behandeld m
de vorige paragraaf,
waardoor wij ons aan het woord „vrij denken,
waardoor wij. van het woord als zodanig abstraherend, de gedachte,
in het woord vastgelegd, behandelen als niet in taal gebonden onaan-

-ocr page 111-

schouwelikheid, waardoor wij m.a.w. de taal „denkendquot; opheffen. Het
wordt nu ook duidelik waarom
Ach kon menen dat er een „reine
Sprachequot; bestond zonder gebruikskarakter: hij ging uit van de woord-
making bij volwassenen, constateerde bij die volwassenen „Verständi-
gungquot; als noodzakelik te bestreven doel om tot
woord-making te ge-
raken, en zag in „inwendig taalgebruikquot; deze „Verständigungquot; als
handelings-doel vallen; gebruik niet onderscheidend van andere
ervarings-mogelikheden aan het woord, de beschouwing nl. en het vrije,
abstraherende denken, lag zijn conclusie voor de hand. Om niet het
verwijt te moeten horen — onverdiend overigens omdat een nauwkeurige
overweging van de tekst het al zou kunnen voorkomen — dat alleen
de ken-momenten der ervaring in dit onderzoek tot hun recht kwamen,
geeft de paragraaf „Woord-making,
woord-gebruik en strevingquot; over
de verhouding van kennen en streven bij het
taai-gebeuren nog 'n korte
samenvatting, terwijl in de slot-paragraaf „Conclusiesquot;, een recapitulatie
van de voornaamste resultaten van geheel ons onderzoek in dit hoofd-
stuk, gelegenheid biedt tot enkele methodiese slotopmerkingen en een
voorbereiding tot het volgende hoofdstuk: „Woord-vorm en woord-

Gestaltquot;.nbsp;,

Het feil der woord-onderscheiding. Het valt met te ont-
kennen dat de mens in staat is zich van alles wijs te maken. Een
zekere voorzichtigheid, zelfs tegenover het meest onomstotehk zeker
geachte, is daarom plicht van elke wetenschappelike onderzoeker. We
behoeven hier niet uit te maken hoe ver die voorzichtigheid dient te
gaan, van welke aard zij moet wezen; we stellen alleen vast. dat wc het
niet onvoorzichtig vinden, aan te nemen dat het. op z'n tijd. in ons
vaderland regent. Zo vinden we het ook niet onvoorzichtig te menen
dat we wel eens 'n woord zeggen, dat we beter hadden kunnen zwijgen:
we voegen iemand
„Eend!quot; toe, en we hebben dat te betreuren. We
gaan 'n stap verder: de juffrouw uit 'n poelierswinkel belt op om te
vragen wat we eigenlik bestelden, we antwoorden
„Twee eenden!
Als Nederlanders die school gegaan hebben, menen we nu twee
„woordenquot; te hebben gebruikt, en misschien vinden we ook. dat
eend
van daarstraks en eenden van nu eigenlik 't zelfde ..woord zijn. Dit
laatste doet momenteel niet ter zake, doch het eerste wel: we leven
in de overtuiging „woordenquot; te gebruiken. Millioenen ervaringen
schragen die overtuiging. 3*)

Ook Graff gaat van deze feiten uit: „For (the language-making multitude) the
word has a current value. And, indeed, but for that relative stability language would
lgt;e a chaos unfit for social communication.quot; (blz. 94) Verderop verlaat ook hij het

-ocr page 112-

^^nbsp;het feit der WOORDONDERSCHEIDING

Nederlands eminente grammaticus Prof. Oi^erdiep ontkent dit feit
niet, doch hij ziet het als 'n gevolg van 'n oorspronkelike ..atspraa
tussen schrijvers en lezers. „Sedert men schrijft, onderscheidt men
woorden.quot; 4) Als. in het betoog en de methode van de schrijver deze
zin iets betekent ^ en dat is inderdaad het geval. vgl. „Enkele
notitiesquot; - dan is het duidelik dat de schrijver aanneemt, dat een met-
schrijvend spreker geen ..woordenquot; onderscheidt. 4*) Deze theorie komt ^
niet uit de lucht vallen, zij heeft 'n voorgeschiedenis. Van het schrijven
van die voorgeschiedenis en 'n critiek der sententies, die de stof dezer
qeschiedenis uitmaken, wordt hier afgezien; zij zou enkele hoofdstukken
vullen Voor zover de theorieën ons onmiddellik aangaan, komen zij
verderop ter sprake. Wij zouden de mensheid van heden willen nemen
zoals ze is. en ons dan afvragen: onderscheidt zij „woorden ? We doen
een verdere concessie: we sluiten van die mensheid uit al degenen die
behoorhk school gegaan hebben en die beschikken over enige schrijf-
vaardigheid, we vragen enkel naar het gedrag van mensen die maar
uiterst zelden de pen ter hand nemen, van kinderen die nog
nie s^rijven
kunnen en van analphabeten.
Onderscheiden die „woorden Wat de
eerste categorie aangaat: n krijgsgevangen fransman schreef naar z n
vaderland (ik citeer uit het hoofd)
„Tuman verras du chaud cola.
Onderscheidt die man geen woorden? Natuurlik, het los schreven van
de delen van deze zin bewijst niet dat hij ze wé onderscheidde, het
is zeker ook 'n gevolg van n aangeleerde
schrijf-methode maar
bewijst het feit dat, behalve du, geen enkel ..woord er goed atkwam,
dat de man moeite zou hebben, gesproken
chocolat yan du, enverras
van mC). tu van m(') te onderscheiden? Het feit bewijst dat de
man moeilik schreef, niets meer en niets minder. We kunnen dat feit
interpreteren en dan zeggen: en de man schreef zo moeilik, omdat hi,
'n toer had z'n gesproken woorden uit elkaar te halen ten gevolge van
't feit dat hij ze ..kunstmatigquot; moest onderscheiden, maar we kunnen
ook zeggen: de man schreef zo moeilik, omdat hij werd gehandicapt

gebi7dquot;de77rvaring, om zich te richten volgens een inadaequate theorie. We zullen

dat in het volgendenbsp;G—ca. Zwolle 1928. blz. 6.

Ook Wi moderne psychologen nog, kan men deze mening veronderstellenderwys

Uok bij moaern p xnbsp;^^^^ ^^^^^ ^^^^^ ^^nbsp;isolation and are the

geuit vinden: „the theoriesnbsp;^^ ^nbsp;that sentences and larger miits

units of commimication, wniie unbsp;/nbsp;had

developed first and words come to be completely recognized only after language had

been committed to writing for some time. (P.llsbun, amp; Meader blz. 115)

4*) Bij Montessori-kinderen gaat het schnjven leren aan het lezen leren vooraf , z,,
sch ijven dan geen w o o r d e n. Ze delen af in lettergrepen, of m woordgroepen,
l Bestaan
als ervarings-onderscheiding en als onderscheiding gekend worden,
is iets anders ! Vgl. na dit derde, het negende hoofdstuk.

-ocr page 113-

door gemis aan inzicht in de princiepen der schrijfwijze en daardoor
't slachtoffer werd van de hem nog in 't hoofd hangende schrift-beelden
verras, du en chaud. Ondertussen blijven beide antwoorden zuiver hypo-
theties, al geven we graag toe. dat 't eerste het voordeel heeft erg een-
voudig te zijn.

Het franse vraag-partikel der gesproken taal ti, („Je vous fats-tt tort i^
(Maupassant)) heeft 'n vreemde geschiedenis: kort en goed komt 't
hier op neer, dat de pronomina
il en ils op 't eind van vraagzinnen,
gesproken zonder de eindconsonanten, van 't verbum werden gescheiden
met voorplaatsing van de slot-consonant van de werkwoords-vorm.

„Ton frère dit-il?quot; werd „Ton frère di-ti ?quot;

„Tes frères disent-ils?quot; werd „Tes frères diz-ti?quot;5).

Bewijst dit misschien een niet-onderscheiden van woorden? Het be-
wijst een niet onderscheiden van het pronominaal karakter van
il(s)
in dit gebruik, en 'n moeilikheid bij de gebruikers tot bepaling van de
woord-grenzen, verder bewijst 't niets omtrent 't „woordquot;, e)

Hetzelfde geldt voor de eigenaardige gevallen van onjuiste woord-
onderscheiding, die
Jespersen onder de term Metanalysis heeft samen-
gevat. 7 ) Het is vooral bij kinderen dat zich het verschijnsel 't duidelikst
openbaart,
Sechehaye en Cohen geven er recenter voorbeelden van:
n niet-begrepen
obstiné wordt opgevat als 'n combinatie ( onverschilhg
welke: samenstelhng of woordgroep) van
obsti en nez en vervolgens
wordt
obsti in 'n mondsituatie gereproduceerd als obstibouche.») Wat
bewijst dit feit? Dat de vierjarige jongen wél „woordenquot;
onderscheidde: nez werd tegenover
bouche gesteld en beiden tegen-
over het nu, op zijn manier, begrepen
obsti- of obsti.

Cohen geeft voorbeelden die misschien nog verbluf fender zijn.
Toen zijn dochtertje
Laurence ongeveer twee jaar was noemde ze 'n
ezel nâne; zij gebruikt „comme usuellement les jeunes Français
nâne
pour âne. par mauvaise coupe de „un ânequot; et tendance à eviter l'initiale
vocaliquequot;. Maar wat gebeurt er als zij drie jaar en drie
maanden is.
„elle coupe „un nègrequot; en un-ègre ; on s'en aperçoit — et elle est
amenée
à rectifier pour la suite — parce qu'elle a l'occasion de mettre
au pluriel, en disant
de(s)-z-ègres. à l'étonnement de son entourage.

Vgl. Otto Jespersen. Language. London 1925 ». blz. 358, 359.

®) Bloomfield behandelt het probleem der woordgrenzen op blz. 99 vlg.

') Language blz. 173 vlg. zie ook blz. 132 en 133.

Albert Sechehaye. La pensee et la langue. Journal de psychologie XXX, 1934.
Wz. 61.

®) Marcel Cohen. Observations sur les dernières persistances du langage enfantin,
loumal blz. 390 vlg.

-ocr page 114-

(blz. 392) En wat bewijst dit? Dat het kind niet alleen het „woordquot;
ègre heeft onderscheiden maar evenzeer un. Natuurlik, er is verkeerd
onderscheiden, maar dat is de moeilikheid niet; 'n moeilikheid zou alleen
bestaan als er niet werd onderscheiden. Het verkeerd onderscheiden
is 'n noodzakelik gevolg van het feit, dat het kind de woorden bij
voortduring in 'n samenhang gegeven worden waarin het maar enkele
bekenden aantreft, en waaruit het dus telkens z'n eigen woord te maken
heeft. Nauwlettende observatie der feiten waaruit moeilikheden tegen
het verschijnsel „woordquot;, als zich in de ervaring van 'n
taal-gebruiker
openbarende onderscheiding, kunnen worden gemaakt, leert dat deze
moeilikheden bewijskracht missen.

Doch observatie der f e i t e n leert nog wat anders :een volwassen
analphabeet onderscheidt woorden. Als
Sapir niets anders
gedaan had dan dit feit duidelik vaststellen, had hij reeds de linguistiek
een uiterst voortreffelike dienst bewezen. Bij zijn werk als onderzoeker
der Indianen-talen vond hij het feit bevestigd in twee geheel verschil-
lende phasen. Indianen zonder enige kennis van grammatica, schrift of
spelling, dicteren, gevraagd om de elementen waarmede zij iets bedoelen
te scheiden, zonder aarzeling de woorden, ook die woorden hunner
talen, bedenken wij dat wel. die van 'n uiterst complex karakter zijn;
andere Indianen die alleen geleerd hadden klanken met schriftfigureo
aan te duiden, zonder dat hun de geschreven woord-vormen te voreß
waren bijgebracht, hadden wel enige moeite de klanken juist aa»
te duiden, doch gaven de woorden zonder bezwaar weer. i®)

10) Het lijkt me nuttig, hier de teksten van Sapir zelf uitvoerig weer te geven^
..Linguistic experience, both as expressed in standardized, written form and as teste
in daily usage, indicates overwhelmingly that there is not, as a rule, the sligWes
difficulty in bringing the word to consciousness as a psychological reality. No mo''®
convincing test could be desired than this, that the naïve Indian, quite unaccustoinea
to the concept of the written word, has nevertheless no serious difficulty in dictating
a text to a linguistic student word by word; he tends of course, to run his wore»
together as in actual speech, but if he is called to a halt and is made to underst^d
what is desired, he can readily isolate the words as such, repeating them as units.
He
regularly refuses, on the other hand, to isolate the radical or grammatical
the ground that it „makes no sensequot;. - ..These oral experiences, which I ^^^^^
time and again as a field student of American Indian languages, are very y
confirmed by personal experiences of another sort. Twice I have
young Indians to write their own languages according to the phonetic system w ^
I employ. They were taught merely how to render accurately the
sounds as sue •
Both had some difficulty in learning to break up a word into its
constituent soun ,
but none whatever in determining the words. This they both did withnbsp;j

and complete accuracy. In the hundreds of pages of manuscript Nootka ex a
have obtained from one of these young Indians the words, whether abstract relatio

-ocr page 115-

Wij, die onderwezen zijn in „woordenquot; schrijven, hebben soms
moeihkheden uit te maken of we met één of twee woorden te maken
hebben, of we iets als „woordquot; zullen beschouwen of als suffix of
praefix. De „hyphenated wordsquot; van 't engels kunnen menigeen hoofd-
breken kosten; doch het is, zolang het tegendeel niet is bewezen,
minstens even verstandig de oorzaak van deze aarzelingen ook in 'n
niet geheel voldoende theorie te zoeken en niet enkel in wankelende
onderscheidingen.
Jespecsen schreef eens: „There is hardly sufficient
reason for German official spellings like
miteinander, infolgedessen,
zurzeit,
etc.quot;ii).

Uit de ondervinding van Sapir blijkt dat men, zich verlatend op de
ervaring en niet allereerst handelend onder invloed van gepraeconci-
piëerde spellings-begrippen of grammatica-opvattingen, zelfs bij het
schrijven van woorden, geen grote moeihkheden hoeft te onder-
vinden, omdat de woord-onderscheiding een moment dier ervaring is.
Wij beweren niet dat er nooit moeihkheden zijn; we beweren zelfs
dat er moeilikheden moeten zijn, doch deze moeilikheden laten én
de woord-ervaring én het woord-begrip volkomen intact : al moeten we
noodzakelik nu en dan twijfelen of we met 'n woord te maken hebben
of met iets anders, en ook of we met één of meer woorden te maken
hebben, het blijft „overwhelminglyquot; duidelik, dat de woord-onder-
scheiding 'n ervarings-feit is, dat aan geen twijfel onderhevig kan zijn.
We moeten twijfelen in bepaalde gevallen, omdat de taal
verandert, omdat het mogelik is nieuwe ervarings-eenheden te stichten
en oude opzettelik of onopzettelik te vernietigen : onnadenkend werden
wel is waar gebruikt en geassocieerd, en bij een volgend gebruik kon
uit de associatief gereproduceerde drie woorden er één gemaakt worden,
ondanks 't feit dat de leden van het nieuwe woord
weliswaar nog volop
als onderscheiden woorden voorkwamen ook. Dit bewijst alleen dat het
woord-gebruik ook onderworpen is aan een zekere „mechaniseringquot;, dat
we onze aandacht kunnen richten volgens 'n bepaald moment uit n
groep van
ervarings-momenten, dat het woord als syntagma moment

entitles like English that and bat, or complex sentence-words like the Nootka example
quoted above, are, practically without exception, isolated precisely as I or any other
student would have isolated them. Such experiences with naïve speakers and recorders
do more to convince one of the definitely plastic unity of the word than any amount
of purely theoretical argument.quot; (blz. 34, 35)
Gardiner beaamt deze mening en bevestigt
haar voor egyptiese schrijvers, (blz. 121, 122)

11)nbsp;Otto Jespecsen. The Philosophy of Grammar. London-New-York 1924. blz. 92,93.

12)nbsp;Travaux du Cercle Linguistique de Prague. 4. Prague 1931,
blz. 321: „Syntagme — Unité syntaxique
non-susceptible d'être divisée en unités
syntaxiques plus petites, c'est-à-dire un mot par rapport à une phrase.quot;

-ocr page 116-

is van een groter ervaringsgeheel; het bewijst allermmst dat het woord
als
syntagma zich niet als ervarings-moment zou openbaren, dat het
woord slechts 'n afspraak tussen schrijvers en sprekers, n grammatiese
abstractie zou
zijn.ia) Deze meningen zijn de ontkenning van feiten
wier klaarblijkelikheid niet onderdoet voor t feit, dat het bi, bewolk e
lucht noq al eens regent, ook al zou 't kunnen zijn dat in een bepaald
geval de wind de druppels uit de sproeier in onze buurmans tuin, juist

theorie^van woord-onderscheiding. De moeilikheden die
worden ingebracht tegen het woord als feitelik onderscheiden in het
taalgebruik, stammen uit de
taal-kunde, niet uit de ervaring van de taal-
gebruikende mens. Hoe is 't mogelik, vraagt zich de taai-kundige af, dat
we menen 'n woord
bank te gebruiken, terwijl t bij_ n iso erende weten-
schappelike beschouwing kan schijnen, dat we n reeks woorden
èanfc gebruiken, een reeks waarvan elke term iets „Einmaliges zou
kunnen blijken bovendien! Laten we die -Eanmaligk^t voorlop^ rusten^
Wie
geen philosophic of semantiek heeft bestudeerd, leeft dan toch in
7e gekkkige „waanquot;, als men wil. dat de term koe die hi, vandaag
gebruikt dezelfde is als de term ^oe die hij gisteren gebruikte en morgen
gebruiken zal; hij meent met 'n constant gegeven te opereren. En, als
de bedoelde philosophen en semantici een brief moeten schrijven m n
vreemde taal. doen ze net als de gebruikers van de meer l^isehke
term
koe. Dat is het tenslotte wat Pos.i4) en aansluitend bij Pos
beschouwingen, Langeveld (blz. 41-50) constateerden en verklaarden.

We staan dus voor 't feit b.v. dat we, als gewoon mens, geen^gen-
bhk twijfelen dat er n woord
bank bestaat. Maar is banfca ( zit-
meubel) nu ook
bankhi (= crediet-instelling)? Of erger: is banl^
(= bankgebouw: De Twentsche Bank is afgebrand) nu ook bankbs
(= employe's van banfcbi; De bank heeft vandaag vrij)? Deze „moeihk-

quot;^^TT^ordan (blz. 362 vlg.) becritiseert Max Kuttner die schreef: ..Derartige
Rpi.niple ftónderwoorden
Kehrdor b.v. i.pl.v. Korridor) die beliebig vermehrt werden
SrÜaen die mechanische und geistige Verbmidenheit der Rede, und es ist vom
können, zeigennbsp;hologischen Standpunkt aus gewiss berechtigt, die Existenz

ffworTef abzÏhnen und darin nur eine künstliche Abstraktion zu sehen.quot; Bij
des Wortes abziJehnen ^^^^^^ ^^ ^^ vaagheden die 't betwijfelen van ervarin^s-

feitTimm?; meebrengt, de gewone moeilikheid over ^e woord^heidm^^
schreven taal en tot slot!: „This is not to assert, of course, that we do °rdinanly
use words in speaking, but only that we are apt to gam an exaggerated idea of ^he
definiteness and fixity of the real words as they enter intonbsp;. ^^^flÏÏg

teness and fixityquot; van het woord in hun gebruik zal ons nog enige hoofdstukken lang

bezig houden.nbsp;.nbsp;_ Risttor für

W) H. ]. Pos. Über den Aufbau der grammatischen Interpretation. Blatter

Deutsche PhÜosophie. 6. Band Beriin 1932. blz. 295 vlg.

-ocr page 117-

heidquot; doet én prakties én theoreties aan het woord-begrip niet af.
Prakties zonder aarzehng kiezen wij die woorden om ons te uiten, zonder
aarzehng begrijpen we de woorden als woorden; theoreties: alle be-
grijpen veronderstelt vaste punten in het grotere geheel van taai-gebruik,
dat we
„zinquot; noemen of hoe dan ook. Uitgaande van een te interpreteren
geheel van taai-gebruik, bewijst
Pos. dat het „begrijpenquot; noodzakelik
..elementenquot; veronderstelt die als „identiekquot; „gebruiktquot; worden. Niet
deze „identiteitquot; zelf wordt in het taai-gebruik begrepen, doch
het taai-gebruik veronderstelt de identiteit van het te begrijpen „ele-
mentquot;. Wij ..kennenquot; in het taai-gebruik de „zaakquot;, omdat die elementen
identiek zijn. Zonder deze ..identiteitquot; was er geen taai-gebruik
mogelik. want: „Wenn im strengen Sinne jeder Zusammenhang die
Elemente ändert, so lässt sich kein Element mehr von einem anderen
unterscheiden, da jedem jedes passieren kann.quot; (blz. 309) Taal-gebruik
berust op de constantheid van de in het woord vastgelegde onaan-
schouwelikheid. Vertoonde het woord geen constantheid in verschillend
gebruik, dan zou het slechts ..bruikbaarquot; zijn voor één zaak in één
situatie, dan was het m.a.w. geen „taalquot; ; want het taai-teken, dat leert
de ervaring, ook afgezien van elke reflexie over de aard der onaan-
schouwelikheid, der betekenis, en der aanschouwehkheid, de Gestalt, —
het taai-teken, het woord, heeft als onloochenbare karakteristiek: de
bruikbaarheid voor verschillende zaken in verschillende situaties. „Das
Wörterbuch wäre unmöglich, wenn es unbedingt richtig wäre, dass ein
Wort in jedem Zusammenhang etwas anderes bedeutet oder, wie wir
lieber sagen, ist.quot; (blz. 308)

Langeveld^^) werkt op deze. door Pos zeer summier gegeven, prin-
ciepen voortreffelik door (vgl. biezonder blz. 45). Hij legt het begrip
„Clementquot; naast „de kleinste foneties-semantiese eenheid genaamd
„Woordquot; (blz. 44) ten grondslag aan zijn tweede hoofdstuk: „Schets
ener grammatiese theoriequot;. Op deze wijze schept hij zich de mogelikheid
de integratie van het woord als eenheid in de tekst, als eenheid ener

Vóór hij dit doet, heeft hij reeds wat anders gedaan ook (blz. 11 vlg.). Hij
bewijst, dat de grammatici, die het woord als 'n abstractie beschouwen — minstens
als n abstractie uit de ..zinquot; — voortdurend tegen hun eigen theorie misdreven : „Wat
■Wij als methodies ontoelaatbaar aanwijzen is echter dit: men stelt voorop, dat het
quot;Woord eigenlik een secundair taalgegeven is, pas in de zin een volwaardig stuk taal
■Wordt (resp. pas in de geschreven taal!). Komt men
dan aan de bespreking der
boorden toe. dan behandelt men ze volkomen als elementen.quot; (blz. 14) Niet geheel
juist meent
Langeveld. dat Overdiep de leer der woordsoorten, resp. van het woord,
laat vallen. Zeker, neemt men de term
leer reduplicatief. dan is het waar dat Overdieps
grammatica geen woord-/eer bevat, doch hij veronderstelt niettemin én woord én woord-
leer voortdurend. Hij wijkt daarin niet af van de andere auteurs die
Langeveld bedoelt.

-ocr page 118-

andere orde: de orde der „zins-delenquot;, wetenschappelik te verant-
woorden en hun wederzijds verband als denk-vormen te verduideliken.
En, de voor ons uitermate belangrijke conclusie blijkt dan opnieuw te
zijn, dat het woord: „als element zijn identiteit met andere gevallen,
waarin het voorkomt, handhaaft; a.h.w. zijn identiteit door zijn toe-
passing in alle mogelike gevallen heen redt.quot; (blz. 48)

Dit betekent niet — Pos wijst daarop — dat wij die „constantheidquot;
in het taai-gebruik „begrijpenquot;, dat wij er ons al sprekend, immer
van bewust zouden zijn, een woord als identiek met 'n woord in ander
gebruik uit te spreken, doch wél: dat zich dat woord, dat het momentele
taalgebruik mogelik maakt, in het gebruik onderscheidt, zó dat wij Jiet
bij 'n daarop volgende
voor-wetenschappelike, niet analyserende, taal-
beschouwing, bij een eenvoudige vergelijking met 'n ander gebruiksgeval,
als identiek of niet-identiek kunnen herkennen. De beschouwing moet
niet „analyserendquot; zijn, d.w.z. wij moeten niet abstraheren van het
ervarings-gegeven van het zich-onderscheiden, waarmee de taai-ervaring
ons het woord levert, doch wij moeten de eenheid
bank, of wat dan
ook, met de eenheid fcanA: in een ander gebruik vergelijken. Veranderen
we de ervarings-gegevens door de woorden alleen ten opzichte van
hun betekenis-schakeringen te gaan vergelijken, dan abstraheren we
natuurlik eo ipso van de identiteit, en lopen we gevaar deze abstractie,
bij een eventuele wetenschappelike synthese, niet te herstellen. De con-
stantheid van het betekenis-moment als
ervarings-gegeven betekent dit,
en niets anders: op grond van het zich in het taai-gebruik onder-
scheidende woord, kan, zonder redenering, de
taai-beschouwer bij een
eenvoudige vergelijking twee naar „Gestaltquot; overeenstemmende woorden
als identiek of niet-identiek herkennen. Het resultaat dezer reflectie is
geen wetenschappelik „bewijsquot; voor de identiteit; het zo gevormde oor-
deel is een gegeven waaruit de taai-wetenschap „bewijzenquot; moet, dat het
alleen op de identiteit of niet-identiteit van de gebruikte woorden kan
worden
terug-gevoerd, en hoe dan vervolgens die identiteit of niet-
identiteit te verstaan is. Waren er geen constante elementen
dan was er ook geen interpretatie mogelik van een nog totaal of
ten dele onbekend geheel: het woord moet een constant
ervarings-ge-
geven zijn, omdat we het als zodanig blijken te kunnen
gebruiken, i«)
Dit is theorie. Ze is juist. We deden haar hier zeer beknopt
voorafgaan

1®) Langeveld (blz. 43-46) beschouwt dit feit onder verschillende aspecten. Zijn
belangrijkst resultaat formuleert hij aldus: „Ontkent
men de relatieve autonomie van
het element (i.c. het bestaansrecht der grammatikale kategorie „woordquot;), dm heeft
men daarmee
principieel de theoretiese toegang tot de eenheid (der woord-groep)
gesloten.quot; (blz. 45)

-ocr page 119-

terwijl, even beknopt, een andere beschouwing over theorie volgt die
juist het omgekeerde beweert, en die o.i. onjuist is.

Hei zinsprimaai. Elk wetenschappelik onderzoek gaat nood-
zakelik van 'n „theoriequot; uit. Dat feit heeft soms minder wensehke ge-
volgen. Wie de onderzoekingen omtrent de aard der taai-tekens volgt,
zal constateren, dat zeer vaak de uitgangsnotie al met 'n bepaald
theoreties merkteken wordt voorzien, dat niet aan de observatie van het
onderhavige verschijnsel zelf ontleend is. Al is het waar, dat de laatste
jaren het „woordquot; meer in ere komt, de leer van het „zins-primaatquot;,
d.w.z. de leer dat de „zinquot; én natura én tempore vóór het woord is,
beheerst nog het merendeel der woord-beschouwingen. Het woord wordt
onmiddellik beschouwd als syntagma, als moment van het grotere
geheel „zinquot;, zonder dat eerst de vraag naar de eigen aard van dat
grotere ervaringsgeheel gesteld is, of altans is opgelost. Nu gaan we
volkomen accoord met de constatering, dat in onze talen het woord in
het grote merendeel der gevallen als syntagma gebruikt wordt, maar 'n
feit is, dat het ook geïsoleerd als „zinquot; kan optreden, dat zelfs in de
eerste periode van kinderlik
taai-gebruik altijd eenheden optreden die
niet syntagmaties verbonden zijn.
Albert Sechehaye noemt deze eenheden
monorémes;i7) iedereen kent de duitse term „Einwortsatzquot;. Het is der-
halve feitelik onjuist het woord onmiddellik en zonder meer, op grond
van welk zin- of syntagma-begrip ook, als moment van een, uit gelijk-
soortige leden bestaand, geheel op te vatten. Deze onjuistheid wordt niet
gecorrigeerd door het feit, dat er geen talen bekend zijn, die niet —
hoezeer ook hun „woordquot; complex moge zijn — kleinere eenheden
kennen die in grotere gebruikseenheden kunnen worden samengevat,
door het feit dus dat elk „woordquot; blijkbaar als syntagma kan gebruikt
worden, en dat het woord derhalve op syntagmaties gebruik moet zijn
..aangelegdquot;, i^* ) Het is zelfs een taal-philosophies postulaat, dat er geen

Ess^i sur la structure logique de la phrase. Paris 1926:
..Avant d'avoir passé la phase du parler par monorèmes, si l'on nous permet cette
expression commode, l'enfant dispose donc déjà de termes d'idées.
Il exprime par un
seul et même mot toutes sortes de phrases dont les sens, d'ailleurs absolument divers,
présentent une idée commune : celle du mot employé.
„Boboquot; voudra dire : .,j ai malquot;.
..il a malquot; etc. etè.quot;
Hij definieert nu ..monorèmequot; als : ..acte de parole par lequel une
pensée est exprimée avec l'aide de toutes les ressources de l'expression spontanée
(circonstance, geste, mimique, intonation) en se servant d'un signe d'idée emprunté
à la langue.quot; (blz. 13)

i''*) Dit „syntagmatiesequot; van 'n woord kan. naarmate het woord n ander karakter
heeft, belangrijke verschillen vertonen.
Het is een feit. dat tussenwerpsels, als zij i n
een groter geheel voorkomen, daar op een eigen wijze lid van zijn.
(Vgl. Bühler,
Sprachtheorie blz. 297) „Daar staat, verdraaid, dat orgel weer te jengelen!quot; Het
tussenwerpsel staat met de momenten van het zinsgeheel niet in direct verband.

-ocr page 120-

taal kan bestaan die dit verschijnsel niet vertoont. Maar noch deze, onge-
twijfeld juiste, taal-philosophiese opvatting, noch het feit der mogelikheid
van syntagmaties gebruik, doen iets af aan 't feit der gebruiks-mogelik-
heid der woorden als eenledige uiting. Wie het „woordquot; zonder meer
u i t de „zinquot; verklaart, onverschillig of hij die zin als een méér-woorden-
geheel of enkel als 'n gebruiks-eenheid opvat, maakt zich telkens schuldig
aan het interpreteren van verschijnselen uit het ene stadium van taai-
gebeuren in het andere. Wie, zij het ook zonder erg, met de feiten
marchandeert, kan ook de theoretiese eindjes niet meer aan elkaar knopen.
Leerzaam zijn onder dit opzicht de overigens zo voortreffelike uiteen-
zettingen van
Delacroix in zijn hoofdstuk : Le système formel du langage
(blz. 211 vlg.). We lezen daar op de ene bladzijde: „Le mot forme
un tout autonome et complet où le rôle morphologique, marqué par des
affixes ou par l'alternance vocalique, est étroitement lié à la signification,
marquée par la racine,quot; om op de volgende te vinden : „Les mots n'ont
point d'autonomie; ils ne sont qu'un élément de combinaisons plus ou
moins fréquentes. Le mot ne nous apparaît que dans des ensembles où
sa valeur vient précisément du caractère habituel de la combinaison.quot;
(blz. 213) De eigen onderzoekingen van
Delacroix bewijzen, dat het
grotere geheel „zinquot; alleen zijn verklaring vindt in de veronderstelling
van het voor-bestaan van kleinere momenten, van woorden, i») Deze
theorie is bij vele taalkundigen nog altijd een steen des aanstoots. De
laatste uiting hieromtrent die mij onder ogen kwam, is van
J. Vogel die
schrijft: „Mögen neuerdings Versuche mit einem anderen Aufbau der
Grammatik gemacht werden, keiner kan an der Notwendigkeit vorüber-
gehen, den Satz als Ausgangspunkt für seine sprachliche Betrachtung
zu nehmen, wenn er vor dem Forum der wissenschaftlichen Kritik be-
stehen will. „Im Anfang war eben der Satzquot;, man verzeihe diese
Variierung des Faustwortes. Erst das Ausgehen vom Satz ermöglicht
es zum Sinn der Sprache als dem Ausdruck wahren Lebens in seiner
bunten Mannigfaltigkeit vorzudringen.quot; i»)

Er worden over en weer minder vriendelike woorden gezegd als dit
onderwerp ter sprake komt, en het is niet nodig ze hier te herhalen.
Wel is 't nodig, vast te stellen dat het vraagstuk voor de hnguistiek, en

1®) Ik zal in het negende hoofdstuk gelegenheid vinden ook de resultaten der onder-
zoekingen van
Otto Selz in zijn werk : Zur Psychologie des produktiven Denkens und
des Irrtums. Bonn 1922, onder dit opzicht te beschouwen.

19) J. Vogel in een bespreking van Regula. Französische Sprachlehre auf bio-
genetischer Grundlage. Literaturblatt für Germanische und Romanische Philologie, LV.
Leipzig 1934. kolom 332.

-ocr page 121-

consequenter voor de grammatica, van fundamenteel belang is. Weis-
gerber (blz. 12) wijst daar niet ten onrechte op. Al kan het ons. zoals
zo aanstonds zal blijken, in deze studie volkomen onverschillig laten,
van welke aard men het uitgangspunt van alle
taai-onderzoek meent te
wezen we zullen toch kort verduideliken welke positie wij hieromtrent

innemen.nbsp;, .,

Het is een feit dat alle taai-onderzoek moet uitgaan van taal-g e b r u i Jc

en we zijn het met allen eens die de eenheid van taal-gebruik zin
noemen. Wanneer ƒ. Vendryes schrijft: „Gest donc par l'analyse de
la phrase qu'il faut commencer toute étude
statique.quot; 20) dan is hieraan
onjuist, dat de term
phrase niet alleen als gebruik, doch als ons
grammatiese begrip zin = meerledig geheel, genomen wordt. As
n
kwade genius zweeft boven de linguistiek de engel der vergeetachtig-
heid : het woord wordt niet alleen
syntagmaties gebruikt.
Zeker : Aussi doit-elle aborder le fait linguistique dans son ensemble
et en bloc, tel qu'il est réalisé dans l'usagequot; (blz. 176). maar het wœrd
wordt niet noodzakelik in 'n meerledig geheel gerealiseerd. Ook
fespersen (Language blz. 134) maakt zich wel wat gemakkehk van de
zaak af. als hij zegt dat men even goed
handen-klappen zm kan noemen
als 'n eenledige uiting van 't kind. De notie gebruiks-eenheid,
die zowel de meerledige, grammaticaal gestructureerde, uiting omvatten
kan als de eenledige, ontging hier ook hem. 20*) Deze eenheid openbaart
zich op geheel verschillende wijze, haar momenten kunnen een of meer
„woordenquot; zijn. doch haar karakter als afgesloten uiting blijft in haar
melodie
bewaard. 21) Nederlandse termen voor de onderscheidingen
tussen de eenheid van taalgebruik in het algemeen (één-woord- of meer-
woorden-geheel) enerzijds, het meerwoorden-geheel als eenheid yan
taalgebruik anderzijds, en het meerwoorden-geheel met uitgesproken
verbale praedicering daarnaast, bestaat niet. Het is elders, al bestaan
er meer bruikbare termen, met die onderscheidingen al weinig beter
gesteld : „11 est plutôt rare qu'on fasse une distinction
rigoureuse entre

20) Les tâches de la linguistique statique. Journal 1J7-

20*) Ammann schrijft: „Die oft gehörte Behauptung wir sprechen in Gatzen und
nicht L Worten', ist in ihrer ersten Hälfte gewiss richtig: in ihrer zweiten nur insofern
als das -Wort' nicht notwendig eine Sprecheinheit darstellt... . Em batz aber, der nicht
Worte oder wenigstens ein Wort enthielte, ist undenkbar.quot; (I blz. Hl) heett m.i.

gelijk

Vgl. Julius Stemel in : Philosophie der Sprache. München und Berlin 1934. blz.
48, 54. blz. 59-61 en passim. Vgl.
00k zijn artikel : „Sinn, Bedeutung, Begriff, Definition.
Ein Beitrag zur Frage der Sprachmelodiequot; in Jahrbuch für Philologie, I. München 1925.
blz. 160 vlg. Bij
Hermann Ammann vinden wij dezelfde opvatting behandeld in zijn :
Die Menschliche Rede. IL Teil. Der Satz. Lahr i. Br. 1928. blz. 93 vlg.

-ocr page 122-

la phrase et la proposition. Le plus souvent on les confond pour dire
„phrasequot; ou „propositionquot;, indifféremment. Pourtant, la proposition est
une unité grammaticale (syntaxique) bien déterminée qu'il est impossible
de confondre avec la
phrase.quot; 22) Vervangen we, ter vermijding van
misverstand, de termen
communication actualisée door valeurs sémiolo-
giques actualisées
en faire door distinguer, dan vinden we onze op-
vattingen duidelik geformuleerd door
Serge Karcevskij met de woorden :
„La phrase est une unité de communication actualisée. Elle n'a pas de
structure grammaticale propre. Mais elle possède une structure phonique
particulière qui est son
intonation. C'est précisément l'intonation qui
fait la phrase. N'importe quel mot ou assemblage de mots, n'importe
quelle forme grammaticale, n'importe quelle interjection peuvent, si la
situation l'exige, servir d'unité de communication. L'intonation vient
procéder à
l'actualisation de ces valeurs sémiologiques virtuelles, et
depuis ce moment, nous nous trouvons en présence d'une phrase.quot;
(blz. 190)

Zelfs Antoine Meillet schiep zich omtrent dit feit geen klaarheid. Met
zijn bekende uitspraak: „II ne faut pas envisager le mot isolé: ce
n'est qu'une abstraction vaine ; le mot ne se manifeste que dans la
phrase.quot; 22*) heeft hij school gemaakt. Telkens ontmoeten we haar op-
nieuw. Zelf heeft hij zijn opvatting, twee jaar later, nog eens in andere
vorm verduidelikt : „En réalité, séparés ou non les uns des autres, les
mots ne sont autonomes ni phonétiquement ni au point de vue sémanti-
que.quot; .....Le mot n'est qu'une partie de combinaisons pratiquement

constantes;quot;22**) Niet een volkomen aansluiten bij de feiten, maar het
toepassen van een bepaalde theorie, ligt aan deze en andere soortgelijke
meningen ten grondslag.

Even onmiskenbaar als de noodzakelikheid is, uit te gaan van taal-
gebruik, even onmiskenbaar is het, dat het optreden van het meer-
woorden-geheel, de „Mehrwort-satzquot;, wijst op diep-gaande verande-
ringen die zich voltrekken, niet alleen in dat taai-gebruik, doch ook
in de acten die deze ervarings-soort mogelik maken: het feit dat 'n
woord in een meerwoorden-geheel optreedt, wijst op een voortschrijden
der denk-handelingen, op een reflex begrijpen der werkelikheid, op een
wijze van woordmaking die de „Einwortsatzquot; nog niet noodzakelik ver-
onderstelt. 23 ) Het wijst verder op de voltrokken ontwikkeling van het

Serge Karcevskij. Sur la phonologie de la phrase. Travaux IV, blz. 189.
22*) A. Meilief. Linguistique historique et linguistique générale. Paris 1921, blz. 176.
22**) Le caractère concret du mot. Journal de psychologie XX. 1923,
blz. 247 en 248.

23) Langeveld zet de betekenis van dit verschijnsel uiteen in zijn paragrafen 15 tot

-ocr page 123-

gebruikte taai-tekensysteem van 'n „een-klasse-systeemquot; naar 'n „twee-
klassen-systeemquot;, de vorm waarin wij de „taalquot; gebruiken. Deze gedachte
van
Bühler (Axiomatik) betekent voor de linguïstiek een nieuw en
vruchtbaar princiep van onderzoek. „Woordquot; en „zinquot; zijn inderdaad
„korrelative Momentequot; ^i) van taai-gebruik en wanneer btenzel
schrijft: „Wir konnten weder dem Satz vor dem Wort noch dem Wort
als dem „Elementequot; des Satzes den grundsätzlichen Vorrang, das
TtpÓTEpov
TT) (puoEi einräumen. Wir haben schliesslich diese Frage als
falsch gestellt eingesehen und einer „präsentiellenquot; Gleichwertigkeit in
jedem Sinne das Wort geredet.
Das „Wortquot; als bereits durch einen
kategorialen Akt geformter materialer Bedeutungsgehalt ist der Möglich-
keit nach,
wie es die Einwortsätze zeigten (s. o. S. 60), allemal Satz,
(curs V. d. schrijver) der Satz verwirklichter entfalteter Gehak eines
einheitlichen Sinnmeinens,quot; (blz. 73, 74) dan heeft hij alle ele-
menten voor het begrip van de verhouding „woordquot; en . zin gegeven,
zonder nochtans die verhouding geheel te hebben verduidelikt. De uit-
spraak: ..het woord kan evenmin vóór de zin zijn als de zm voor het
woordquot; is misschien waar voor
taai-gebruik, voor „spraak , voor
„speechquot;, voor „la parolequot; ; zij is niet waar, wanneer wij vragen naar
de m
O g e 1 i k h e i d van het g e b r u i k, wanneer wij vragen naar „taal .
Ries heeft in ander verband de gedachte geformuleerd, die ook aan deze
studie ten grondslag hgt: „Soweit jene Frage (naar woord- of zins-
primaat) bei der Indifferenziertheit der ursprachlichen Gebilde überhaupt
einen Sinn hat. kann man nur sagen: die ältesten Sprachgebilde. die
Wort- und Satznatur in sich vereinten, dienten als Sätze; das konnten
sie aber nur auf Grund ihrer Wortnatur; auf ihr beruht notwendig,
aus ihr allein fliesst ihre Satzfunktion: ohne jene ist diese überhaupt

nicht denkbar.quot; (III blz. 42)

De mens kan alleen taal gebruiken, omdat hij zich daartoe te voren
mogehkheden heeft geschapen, omdat hij
ervarings-eenheden stichtte

en met 18. De theorie der woordsoorten valt niet binnen het bestek van deze studie,
vandaar dat we er niet dieper op ingaan en met een verwijzing naar deze belangnjKe
nederlandse publicatie menen te kunnen volstaan. Ook
Albert Sechehaye (tósai
blz. 9-14) behandelt dit onderwerp, doch knoopt het vast aan ^n opvattmg omtrent
de verhouding zin en woord en de verhouding langue: parole. (blz. H'J vig.j

24) „Darstellungstheoretisch gilt es nur das Eine zu sagen, dass, wo immer diese
teilweise sehr emphatisch vorgetragene These (van het
zins-pnmaat) die Sprache als
ein Einklassensystem konstitutiver Sinneinheiten aufgefasst wissen will, em Missverständ-
nis oder Irrtum vorliegen muss. Der Satz kann ebensowenig vor dem Wort, wie das
Wort vor dem Satz gewesen sein, weil beides
korrelative Momente an ein und dem-
selben (vielleicht fortgeschrittenen) Zustand der menschlichen Sprache sind.quot; (Bähler
Axiomatik blz. 70).

-ocr page 124-

die hij als zin en in de zin kan gebruiken, en: deze eenheden zijn
„woordquot;. De „zinquot; is de telkens hernieuwde synthese dier onder-
geschikte momenten. De zin is de structurerende taalgebruiks-een-
heid van de ervaring waarin wij communiceren, doch die zin bestaat
bij de gratie van het „bereits durch einen kategorialen Akt geformtequot;

woord. 25)

Natuurlik de term woord, zoals wij die in de taalkunde gebruiken, heeft
alleen betekenis in oppositie tot de term
zin; bestond er geen meer-
woorden-geheel, dan zouden we kunnen spreken van „gebruiks-eenheidquot;
b.v. en „gebruikte (gebruiks-) eenheidquot;. Doch wij hebben nu eenmaal
te maken met hetgeen
Piek reeds noemde de „nicht wegzuleugnende

Tatsache.....dass die Worte aneinander gefügt werden, um den Satz

zu bilden.quot; 26) Wij spreken bijna steeds in zinnen die uit meerdere
woorden bestaan, en elk woord kan, op een of andere manier, als
syntagma gebruikt worden; dat is 'n feit. Maar in die gehelen onder-
scheiden we woorden ; dat is ook 'n feit, zelfs voor degenen die weinig
vrede hebben met de manier waarop wij gezegd worden aan die
„woordenquot; te komen. En bovendien: wij brengen eenledige uitingen
voort, die bestaan uit „Gebildequot; die we in meerledige gehelen als
moment onderscheiden; zo gebruikt
Hilde Stern „puppequot;. Dat is 'n
derde feit. En, het zijn deze feiten waaraan wij ons graag zouden willen
houden.

De theorie van het zinsprimaat, begrepen als de theorie van het prae
van taai-gebruik vóór woord-making bij eenzelfde individu, is 'n on-
houdbaar postulaat; doch deze theorie schijnt met een zuiver aprioristies
beginsel te kunnen worden geschraagd. Dit beginsel staat geformuleerd
in het, in de nieuwere psychologie herleefde, adagium : Totum est prius
partibus. Die psychologie poneert dit beginsel als 'n feilloos uitgangspunt,
wat het ongetwijfeld is. Alleen, we herhalen: princiepen eisen, om juist
te kunnen worden toegepast op feiten, in de redenering een reeks
minores, die aan die feiten dienen te worden ontleend. Wij zullen dus
de feiten trachten te analyseren en trachten te ontdekken welke zin het
adagium: het geheel is voor de delen, in de taal-kunde en daar speciaal
voor het „woordquot; heeft. Zoals het tot nu toe op de taai-eenheden werd
toegepast, voerde het tot een onjuiste interpretatie van een juist princiep.

Er is slechts één betekenis waarin het princiep: de zin is vóór het

2®) Op Stenzel's theorie komen wij nog terug.

26) Dr. Arnold Pick. Die agrammatischen Sprachstörungen, Berhn 1913. blz. 242.
Dat
het aannemen van zin-schemata zoals Piek meent — de leer van het zins-
primaat zou kunnen verzoenen met het door hem ook als „ nicht wegzuleuchnendesquot;
erkende feit, kimnen wij niet geloven.

-ocr page 125-

woord, onmiddellik duidelik is, en dat is als constatering van het feit,
dat elk
taai-gebruikend individu als wezensgebonden aan de gemeen-
schap die dit individu voortbracht, én bij zijn woord-making én bij
zijn gebruik, afhankelik is van het gangbare
taal-gebruik dier ge-
meenschap: het gebruik der gemeenschap is vóór making en gebruik
door het individu. Het zou een funeste abstractie zijn. te menen dat
een mens volkomen autonoom zijn communicatie-middel zou kunnen
scheppen. Hij ageert natuurnoodzakehk in en op de sprekende gemeen-
schap die hem voortbrengt.
Rousseau's onbedorven natuurwezen is een
uit de werkelikheid geabstraheerd monstrum. Dit inzicht is de grote
Errungenschaftquot; voor alle wetenschap uit het eerste kwart der twintigste
eeuw Wat dit voor de taai-wetenschap betekent hopen wij in de
volgende paragrafen en hoofdstukken prakties. niet theoreties. verder

te verduidehken.nbsp;. i • j i-i

We geven volmondig toe dat het ..woord . dat in de eerste kmderhke

taai-uiting gebruikt wordt, in de kinderlike ervaring een functie moet
vervullen die sterk afwijkt van de functies die het later zal vertonen,
doch is het ook wat anders? Betekent
Bühlers twee-dimensionahteit
van het taal-gebruik een wezenlike verandering in het gemaakte
woord, of is dit een
gebruiks-verschijnsel? Wij zijn zo vrj dit in het
midden te laten, omdat het voor ons hier van geen belang is. We houden
ons aan het onmiskenbare waarnemings-gegeven. dat n oorspronkehk
gebruikte eenledige taai-vorm, 'n „monorèmequot;. ook in het meer-
woorden-geheel optreedt. En, om volgens de prijzenswaardige linguistiese
en grammatiese methode het vormelik criterium boven de betekenis-
kenmerken te stellen, noemen we nu dit ervarings-moment
woord. We
constateren verder, dat het taalgebruik zich uitbreidt op de wijze van
een
bouwenquot;: 27) de grotere gehelen bestaan uit delen die te voren
reeds bestonden. Dit is niet zó te begrijpen dat elk deel eerst
gedoleerd
zou worden gebruikt en dan in een groter geheel, doch wel zo. dat oolc
die delen die, zonder eerst geïsoleerd te zijn gebruikt, later m gehelen

27) De reeds genoemde onderzoekingen van Selz zijn één doorlopende bevestigmg
hiervan op grond van systematiese observatie der voor waarneming ontoeganKelike
denk-processen: „Wie schon betont wurde, ist im Gegensatz zu den gedanklichen
Prozessen die sprachliche Formulierung bei allen Prozessen der batzbildung syn-
thetischer Natur(blz. 353)
Selz kan niet dikwijls genoeg gelegenheid vinden dit
te herhalen. Zijn gegevens zijn dan ook volstrekt dwingend. - Dat dit „bouwen aan
de zin een ..brekenquot; aan het woord veronderstelt ook, is zeker waar ; we gaan hier niet
op in omdat wij ons uitgangspunt voor dit hoofdstuk kozen in gegevens aan de waar-
neming ontleend, terwijl de met dat ..brekenquot; bedoelde processen zich aan de waar-
neming onttrekken, alleen, door interpretatie der gedragingen, uit de waarneming kunnen
Worden afgeleid.

-ocr page 126-

verschijnen, de vormehke eigenschappen vertonen van de delen die wel
van den aanvang af geïsoleerd werden gebruikt.

Om huis-, tuin- of keuken-termen te gebruiken: het kind begint be-
paalde vormen te gebruiken en gebruikt diezelfde vormen in meerledige
zinnen. Bovendien verschijnen er in meerledige zinnen vormen die nooit
te voren geïsoleerd werden gebruikt, doch die wel ook in andere meer-
ledige zinnen voorkomen, en die wel, altans door volwassenen, geïsoleerd
gebruikt kunnen worden. Het ervarings-moment dat in die vormen waar-
neembaar wordt, noemen we
woord. Welke theoretiese interpretatie
men nu verder aan dit verschijnsel geeft, interesseert ons hier niet;
voor ons zijn deze feiten uitgangspunt. Wanneer wij spraken van een
..bouwenquot;, waarvan zich het begrip aan de waarneming laat ontlenen,
dan bedoelen we daarmee allerminst, dat de zin zou kunnen ontstaan
uit een samenvoegen van woorden zonder meer, dat een som van
„woordenquot;, op 'n bepaalde manier „opgeteldquot;, ooit tot een „zinquot; zou
kunnen voeren. Dat is inderdaad niet enkel theoreties gladweg onbe-
grijpelik, maar het is ook in strijd met systematiese observatie der er-
varing, die ons leert dat de zins-vorming een geheel andersoortige
synthese is dan de woord-making. Wat we constateren is dit: in de
zin als meerledig geheel worden als moment „woordenquot; gebruikt, die
te voren geïsoleerd optraden, en, in verschillende meerledige gehelen
treden dezelfde „woordenquot; op. 28) Dat zijn de enige voor-onderstellingen
waarvan dit hoofdstuk uitgaat. De aard van het als
woord benoemde
verschijnsel moeten de volgende bladzijden verklaren.

Contact. Elk mens ervaart de taal als een biezonder middel om met
zijn medemensen in verbinding te treden, en het is in die verbinding,
in dat contact, dat wij meer nog dan elders het kinderlik gedrag zich
zien differentiëren zó, dat hieruit conclusies omtrent de aard van het
taai-gebeuren zijn te trekken. Het is als gemeenschapswezen, dat de
mens zijn taal maakt. Van dit feit hebben wij uit te gaan. Contact,
verbinding met andere mensen, heeft het kind van het eerste ogenblik
af. De mensen zijn de grote bron van kinderlike ervaring, de bewegende,
meest wisselende vorm der werkelikheid die zich aan hem vertoont. 29)
Moeder vertoont zich aan hem lachend, ernstig, bedrijvig, rustig; zij is
met hem doende; zij hanteert de dingen die voor hem van belang zijn;
zij toont de dingen die zij hem wil leren kennen; zij liefkoost, neuriet, vleit.

28)nbsp;Zou iemand moeilikheden hebben overeenkomst in „vormquot; te aanvaarden wegens
de telescopering van de vorm bij gebruik in grotere gehelen, dan verwijzen wij daar-
voor naar het vierde hoofdstuk.

29)nbsp;CharloUe Bühler. Uit „Kindheit und Jugendquot;. ..Die Reaction auf Menschen.quot;
blz. 13 vlg. Vgl. verder :
van Ginneken. Ontdekkingen blz. 7 vlg.

-ocr page 127-

zingt en spreekt. En meer dan iets zijn het de taalklanken en hun melo-
die, 30) die zij inbouwt in het voortdurend innige contact dat tussen haar en
het kind bestaat. Reeds van de eerste weken af bestaat er 'n „seehsche(r)
Kontakt zwischen dem Kinde und anderen Menschen; und das Hin
und Her von lautlichen Äusserungen dient zur Herstellung und Ver-
tiefung dieses Zusammenhanges.quot; 3i)

Hoe eenvoudig het waarnemingsgeheel van het kind moge zijn, in alle
richtingen worden de taalklanken gevoegd in die eenvoudige structuren,
en voortdurend vormen zij een moment der ervaring die het kind maakt.
En de klanken zelf die het kind voortbrengt, zij zijn allereerst en nood-
zakehk een spontaan moment zijner
uitingen 32), en even noodzakehk
worden zij door de banden die in de waarneming ontstaan communicatie-
middel, „die Bekundung von Neigung und Abneigung, Wunsch und
Abwehrstellung, Bitten und Befehlen, das Hineingezogenwerden in
gleichartige Lautäusserungen der Gemeinschaft (Schreien, Johlen,
Singen.quot; 33) De klanken worden verzadigd met een rijkdom van asso-
ciaties, die een voortdurende herhaling immer hechter maakt.

Ook het gedrag van het kind is de veruiterliking van één geheel
van ervaring, dat zich tenslotte ook aan het kind zelf openbaart, niet
enkel in de verlangens en gevoelens die het kind beheersen, doch ook
in de verworven kennis: het kind stelt zich iets voor en ervaart dat
het zich iets voorstelt. 34)

De taalklank als handelings-index. Steeds verder differen-
tieert zich het kinderlike gedrag, voortdurend wint het aan aspecten, en
in de wisselende aspecten van dit gedrag begint zich één vormelike
constante van zeer bepaalde aard te vertonen, één index die on-
middellik opvalt: de taalklank. In verschillende situaties handhaaft zich
dezelfde klank-constante als een kristallisatie-kern in de vervloeiende
omgeving. We bedoelen dit: ongetwijfeld ontwikkelt geheel het kinderlik
handelen zich in de richting van „Steuerungquot;, van
doel-stelling en

Het is vaak meer de melodie dan het klankencomplex zelf die het contact be-
werkt. Het bekende voorbeeld hiervan is het kind van
Tappolef, dat op een gelijk
geïntoneerd duits en frans zinnetje op dezelfde wijze reageerde. Vgl.
Delacroix blz. 297.
Karl Bühler.
Die geistige Entwicklung des Kindes. Jena 1924^ blz. 225. Rombouts,
blz. 31, 32.

31)nbsp;Clara und William Sfern. blz. 125.

32)nbsp;Charlofte Bühler. blz. 73.

33)nbsp;Clara und William Sfern. blz. 125.

3«) William Sfern. Psychologie der frühen Kindheit. Leipzig 1927^. blz. 83 vlg.
Voor een verder gevorderde ontwikkeling geeft
van Ginneken, Ontdekkingen blz. 19-21
voorbeelden. Andere bij
Karl Bühler. Geistige Entwicklung, blz. 319 vlg. en vooral
Chartoffe Bühler, blz. 120-122 en blz. 125 vlg.

-ocr page 128-

praestatie, en de taaimomenten ontwikkelen daarin mee. Doch steeds
meer vertonen zij 'n eigenaardige vorm van kinderlike re-actie: con-
stante gelijkvormige beantwoording in de handelingen van het
kind: eenzelfde gehoorde klank wekt bij het kind eenzelfde handeling,
eenzelfde handeling gaat vergezeld van eenzelfde klank, eenzelfde
klank wordt met de blijkbare bedoeling een, door de situatie bepaalde,
handeling te wekken, uitgestoten. Steeds meer differentiëren zich in de
handelingsgehelen de klank-uitingen: het kind verwerkelikt daarin de
streving naar 'n b e p a a 1 d doel. Met evenveel nadruk als in de nieuwere
psychologie van de ene zijde terecht de eigen-wettelikheid van het taai-
gebeuren wordt vastgesteld, wordt van de andere kant met reden de
ongedifferentiëerdheid van de vroege stadiën tegenover de andere
kinderlike handelingen volgehouden : een taalklank-reactie is aanvankelik
niet anders dan de re-acties op het zien van 'n pop b.v. 35) Toen
Hilde
Stern
haar eerste woord didda sprak, 36) bleek dit bij vergelijking in
wezen geen andere re-actie dan die van een kind dat grijpt naar iets
dat het wil hebben, en toen
Bühlers dochtertje, tien maanden oud, regel-
matig een stukje beschuit aan een lint naar zich toehaalde, zonder dat
haar dit was
geleerd, 37) of Hilde „puppequot; zei, voor het eerst en spon-
taan en met een klaarblijkehke
bedoeling, 38) hoefden ook deze beide
handelingen in wezen niet te verschillen; zij vinden een gelijkluidende
verklaring. 39) Met recht schreven Clara en William Stern: zelfs dit
spreken „ist keine für sich bestehende Aktivitätsphäre, sondern ein un-
selbständiger Bestandteil persönlichen Lebens überhaupt.quot; (blz. 122)
Dit spreken is opgenomen in de
contact-ervaringen, evengoed als het
voorbereid wordt in de enkel inwendige processen, en het deelt in alle
eigenschappen van beide.

Voor ons is in dezen het belangrijkst: de zekerheid dat de taalklank
met nagenoeg alle ervaringen van de mens is verbonden. In de menselike
ervaringswereld is alles met alles verbonden: de eigen menselike be-
wegingen zijn geassociëerd met gehoorde geluiden, de waargenomen
vormen zijn verenigd met verschillende gevoelens, waargenomen kleuren
werden verenigd met smaak- en reuk-ervaringen, bevredigde strevingen

William Stern. In het „Schema der kindhchen Sprachentwicklungquot;, blz. 144-146,
maken deze stadiën de
„Vorstadienquot; en „Erste Epochequot; daarvan uit, die samen on-
geveer de eerste achttien maanden van het kinderleven omvatten. Dit schema ook bij
Clara und William Stern. blz. 149, 150.
36)
Clara und William Stern. blz. 18.
ST)
Stern. blz. 65, 66.

38)nbsp;ibid. blz. 87.

39)nbsp;ibid. blz. 124, 125. We komen op dit punt nog terug.

-ocr page 129-

zijn verbonden met enkel waargenomen en zelf voortgebrachte geluiden,
en dit alles, en veel meer, is verenigd in onderling weer verbonden
gehelen. Doch, door dit alles heen en in elke structuur telkens weer
opnieuw, wordt nu juist de taalklank ingebouwd als een soort
index voor het handelingsdoel, dat de volwassen
mens op deze wijze het kind aankondigt, een index
ook van het handelingsdoel, door het kind tegenover
zijn medemens gebruikt. Het verschijnsel der taalklank is een
constante die in talloze verbanden optreedt, de constante die dan ook
de eigenschappen deelt van al de situaties die als geheel werden ervaren;
de taalklank is belast met alle ervaringen die de mens maakt. Het contact
dat zich in de klanken constitueert, vertoont al van den aanvang af even-
veel aspecten als er kenmerkende ervaringsverschillen zijn in het leven
van het individu. Hoe men deze ook noemen wil, „Entladung, Ausdruck,
Kundgabe. Selbstdarstellungquot;, verder differentiërend: verlangen, afkeer
en al de verschillende vormen van streving, affect, gevoelen en primitief
kinderhk „begrijpenquot; meer, zij zijn aan te wijzen in het klank-gedrag
van het kind, zij staan te lezen in de taai-tabellen der kinderlike „Sprach-
geschichtenquot;. waarvan wij in
van Ginnekens nederlandse Keesje een
oorspronkelik voorbeeld bezitten. De studie der taal als communicatie-
middel voert op al deze wegen, en, de hnguistiek heeft ze betreden. En
het resultaat ? .,A definition of language that is so extended as to cover
every type of inference becomes utterly meaninglessquot;, zegt
Sapir.
(blz. 3-4.)

»Symbolbewussisein« ? Het taalklank-gebruik vertoont stilaan
aspecten die steeds meer gelijken op het gebruik der volwassenen. En.
de volwassene gebruikt zijn taal. wetend daarmee een bepaalde bedoeling
te kunnen reahseren. Dit weten noemen de
Sterns „Symbolbewusst-
seinquot;. Is het. op welke wijze dan ook, in het kind ontstaan, dan verandert
heel het kinderlik gedrag, en het feit dier verandering is zo opvallend,
dat ook
Markey b.v. er geen ogenblik aan twijfelt. De Sterns zien dat
„wetenquot; als de specifieke taai-karakteristiek. Het ligt geen
ogenblik in
onze bedoeling het „Symbolbewusstseinquot; te ontkennen, doch wel vragen
We ons af: wat is het specifiek nieuwe verschijnsel dat ons het bestaan
van een Symbolbewusstsein garandeert? En we antwoorden: het
Haam-vragen.

Of het nu Hilde Stern is of Günter of Eva, Inge Bühler, of van
Ginnekens Keesje
en al de vele andere kleinen meer. wier taalgedrag
Werd bestudeerd, altijd is er in die levens een moment aan te wijzen
Waarop het wezentje in zijn handelingen toont dat het innig contact, dat
hem met allen die tot hem spraken, lachten en zongen verbond, is ver-

-ocr page 130-

anderd, een ogenblik waarop geheel zijn gedrag en zijn voorlopige
„sprekenquot; een verandering ondergaat die wezenlik is: „Dieser Augen-
blick ist als der entscheidende in der Menschwerdung öfters bezeichnet
wordenquot;. 40) Men zegt helaas: „het kind ontdekt dat een ding een naam
heeft.quot;

Clara en William Stern onderscheiden aan de spreekontwikkeling drie
tendensen. De eerste is de zuiver
„expressievequot;, die zich uit in allerlei
„Triebhandlungenquot;, bewegingen en klank-uitingen: „Ihrem Begriffe
nach ist eine solche Triebhandlung... nicht bestimmt durch, und nicht
gerichtet auf Personen oder Gegenständen ausserhalb des sich Äus-
sernden, sondern sie besteht im blossen Hinausprojizieren des Dranges
in den körperlichen Akt.quot; (blz.
125)41) De tweede tendens noemen zij
de
„socialequot;. De „Kontaktdrangquot; richt zich op „mensenquot; in het zo straks
genoemde ,,Hin und her von lautlichen Äusserungenquot;, (zie boven blz. 28)

De twee zo juist genoemde tendensen zijn niet specifiek menselik.
Bij hoger georganiseerde dieren veroorzaken zij niet alleen „rudimentäre
Lautsprachleistungen,quot; doch zelfs zijn zij hier in veel zuiverder vorm te
observeren dan bij het kind meest het geval is. De derde tendens is de
„intentionalequot;: „Diese fehlt den untermenschlichen Lautäusserungen
völlig.quot; 42) Door deze tendens b e g r ij p t het kind dat met taalklanken iets
bedoeld wordt, dat dingen namen hebben. „Nun erfährt aber das kindliche
Sprechen noch innerhalb der Zeit, in welcher der Einwortsatz allein
herrscht, eine eingreifende Umgestaltung, durch welche der Sprechling
aus der unbewussten Gelegenheitssprache zu eigentlich menschlichen,
systematischen und bewussten Sprachleistungen übergeht.quot; 43)

40) Charlotte Bühler. blz. 74 vgl. de hele paragraaf „Sprache und soziales Kontakt
blz. 73 vlg.

Delacroix formuleert, samenvattend, als volgt : „II y a une heure et un moment où
une acquisition devient possible.
Le langage est un test de niveau. L'établissement de
la fonction verbale suppose un certain degré d'intelligence.
On s'en aperçoit à la
transformation qui s'opère dans toute la conduite de l'enfant alors qu'il
commence à
parler.
Les observations de Boutan et d'autres psychologues qui ont comparé les enfants
à l'âge de la parole avec d'autres avant l'âge de la parole, et les uns et les autres
avec des anthropoïdes, ont bien montré que la technique de l'enfant se
simplifie, se
systématise, s'intellectualise au moment de l'apparition du langage.
Le langage est ici
effet et cause. Inversement, nous verrons en étudiant l'aphasie quel déficit conditionne
sa disparition et quel déficit sa disparition entraîne.quot; (blz. 282)

«) Het hier ontwikkelde begrip „Triebhandlungquot; lijkt onhoudbaar. Wc komen er
in de paragraaf ..Het woord als handelingsmiddelquot; uitvoerig op terug.

42)nbsp;Clara und William Stern. blz. 126.nbsp;c ir j

43)nbsp;Clara und William Steen: „Wir stehen hier also an derjenigen Stelle der
Entwicklung, an der das dritte Grundmotiv alles Sprechens, das intentionale.
sich durchsetzt und damit die Sprache ins spezifisch
Menschliche erhebt; denn

-ocr page 131-

„SYMBOLBEWÜSSTSEINquot; ?_113

Een oncritiese beschouwing is geneigd deze verandering al bij het
begin van alle spreken aan te nemen. Dat hoeft zo niet te zijn.
Het ontstaan „des Symbolbewusstseins und des Symbolver-
langensquot; valt niet noodzakelik samen met het eerste waarneembare
doelmatige gebruik van taai-klanken. „Das Kind braucht nicht nur die
Worte als Symbole, sondern merkt, dass die Worte Symbole sind,
und ist unausgesetzt auf der Suche nach ihnen.quot; In de keuze der uit-
drukking „als Symbolequot; is de formulering niet erg gelukkig, doch de
bedoeling der
Sterns is duidelik: het frappante is niet, dat het kind
woorden „als Symbolequot; d.w.z. als op een of andere wijze met de dingen
verbonden, gebruikt, doch dat het merkt, dat de woorden met de
dingen verbonden zijn. Het eerste kan een papegaai ook leren, en tot
voor kort achtte men het zelfs uitgesloten, uit een studie der kinder-
woorden van de eerste spreek-maanden, onder het opzicht van gebruik
essentiële verschillen in het totaal-gedrag van kind en papegaai aan te
wijzen. 44) Ook de papegaai kan „koekkiequot; leren zeggen en in verband
met z'n verlangens juist gebruiken, doch het werd nog niet geconstateerd
dat Lorre ooit vroeg naar het naam-verschil tussen sprits en krake-
lingen. En dit vragen is het kenmerkende en irreductibele phenomeen
dat het taalgedrag van het kind, lang voor het kan zeggen wat er in
hem omgaat, vertoont. Het is de uiting van de eenvoudigste vorm van
het verschijnsel dat elk volwassen mens in zichzelf kent: met een
klankencomplex wordt vaak „ietsquot;
aangeduid. 45) Het is de „Nenn-

die beiden anderen Motive, die in der vorangehenden Phase das kindliche Sprechen
veranlassten, das expressive und das soziale, sind auch bei tierischen Lautäusserungen
•wirksam. Benennen, Bezeichnen, Darstellen aber ist dem Tiere absolut versagt.quot; (blz.
190, 191)

44)nbsp;Vgl. hier boven de paragraaf „Symbolquot; als engram. blz. 65-66.

Delacroix (Journal) leert dat het kind de taal-klanken niet waarneemt zoals het

andere geluiden waarneemt, 'n dier-geluid b.v. of 'n fluit; de intentionaliteit bepaalt
de aard der waarnemingen, (blz. 11)

45)nbsp;De ontdekking zelf onttrekt zich aan alle waarneming. Stemel schrijft
terecht: „Freilich sehen wir Sprache im Kinde „entstehenquot; ; es spricht „bereits einigesquot;,
es lernt hinzu. Aber zunächst besteht der grundsätzliche Unterschied, dass das Kind
in eine bestehende Sprachgemeinschaft hineinwächst und zuerst durch Nachahmung
eines Stückes der fertigen Sprache anderer sich bemächtigen kann. Aber der Unter-
schied zwischen dem „Nachplappernquot;, d.h. der Fähigkeit zur physischen. Artikulation
und dem eigentlichen Sprechen aus eigenen Ausdrucks- und Bedeutungsintentionen ist
einerseits wesensmässig unüberbrückbar, andererseits ist der Zeitpunkt des tlberganges
nicht
beobachtbar; (curs. v. d. sehr.) auch das Kind hat sprechen gelernt, sobald
es spricht; so gewiss es ist, dass wir bis an vmser Lebensende nicht aufhören Neues
im Sprechen zu lernen, so gewiss ist mit dem Artikulieren aus eigenem Meinen heraus
die wesentlichste Phase der geistigen Entwicklung des Kindes schon vollzogen.quot;

-ocr page 132-

funktionquot; van Karl BühlerA^) Noch expressieve, noch sociale tendens
verklaren dit verschijnsel ; het berust op een irreductibele bewustzijns-
functie die
Bühler „Darsteüungquot; noemt. 4t) En, „Darstellungsmittelquot;

heten „tekensquot;, „symbolenquot;.
Taai-gedrag of verstand? Omtrent het feit dat we in taal met

een teken-verschijnsel te doen hebben, bestaat momenteel geen twijfel.
Toch wordt het „Symbolbewusstseinquot; en de betekenis van het naam-
vragen als bewijs daarvoor, ontkend.
Delacroix b.v. negeert volstrekt
niet het wezenlike verschil tussen de eigenlike taai-periode en wat daar-
aan voorafgaat, en niet minder dan de
Bühlers of Sterns is hij er van
overtuigd, dat in de taal integendeel een verschijnsel optreedt, dat op
geen mechanisme, welk dan ook, is terug te voeren : „II est possible que
l'enfant réagisse d'abord mécaniquement, animalement aux signes
sonores. Il est impossible de maintenir l'hypothèse, quand on le voit
comprendre vraiment le langage;quot; (blz. 299) maar.
Wallon citerend,
weigert hij het verschijnsel dat de
Sterns „Symbolbewusstseinquot; noemen,

te aanvaarden (blz. 302).

Voor hem worden het „bestaanquot; en „le caractère propre du langage
door twee feiten bewezen: „1'immense élargissement du symbolisme,
capable de figurer tout l'univers mental et non plus seulement quelques
objets privilégiés et qui déclenchent des réactions d'intérêt ; la structure
morphologique des éléments verbaux, l'intervention des morphèmes,
capables de figurer les relations logiques qui sont les lois et le plan
de cet univers mental, sans qui il est amorphe et inexistant.quot; (blz. 299,
300) Is deze totale veralgemening van het teken-gebruik en de
morphologiese structurering aan de kindertaal te constateren geweest,
dan is de overgang van het „signaal-stadiumquot; naar het taai-stadium

voltrokken. 48)

De ontkenning van het „Symbolbewusstsein doet wel een weinig
vreemd aan, als we op blz. 301 lezen: „Les mots dépassent donc le

(blz. 21) De ontdekking onttrekt zich niet per se aan de ervaring überhaupt.
Vgl hiervoor de onderzoekingen van
Ach, die in de paragraaf „Woord-gebruik,
woord-beschouwing en woord-makingquot; ter sprake komen (blz. 142-143).

46) Bühler. Geistige Entwicklung, blz. 223.

«) Karl Bühler. Satz. blz. 3, 4.

48) Delacroix: „Ici apparaît donc le caractère propre du langage. Le mot nest pa^
seulement signal sonore, capable de dédencher des réactions affectives ou motrices;
il est instrument de pensée, capable de déclencher des réactions
intellectuelles, per-
mettant de grouper une famille de choses sous une unité de caractères, sous un pom
de vue unique, sous une même vue de l'esprit; il est une méthode pour former es
idées; il engage des concepts, schèmes opératoires de découpure et de combinaison
du monde des perceptions.quot;
(blz. 300)

-ocr page 133-

stade des signaux sonores et par le concept qu'ils engagent (curs. v. d.
schrijver), et par le caractère indéfini du système de signes qu'ils con-
stituent, et par les lois mêmes du système de ces signes.quot; De nieuwe,
hier terecht op de eerste plaats genoemde, eigenschap, waardoor klanken
van „signal sonorequot; ..taalquot; worden, de intentionaliteit, is niets anders
dan wat de
Sterns met de term „Symbolbewusstseinquot; bedoelen. Alleen
vatten zij. volkomen aansluitend bij de feiten, in deze benaming ook
reeds de aanschouwehkheid, die in de term ..symboolquot; ligt, aanstonds
in hun eerste verantwoording van „taalquot;.

Het verschil tussen de duitse en de franse opvatting is terug te voeren
op een onderscheid in wetenschappelike methode: waaraan zal men de
aanwezigheid van een nieuw ervarings-moment in de psyche van het
jonge kind meten : aan een criterium ontleend aan andere ervarings-
momenten waaronder het nieuwe verschijnsel gezegd wordt te ressor-
teren, of aan de aspecten van dit, al of niet nieuwe, ervaringsmoment
zelf ? Voor
Delacroix staat het. zoals voor de duitse psychologen even
goed. van den aanvang vast, dat de taal ook functioneert als denk-
middel. Wanneer
Delacroix nu verschijnselen constateert die ook het
denken der volwassenen karakteriseren, dan is voor hem de taal
aanwezig. Wel waarschuwt hij er voor, in de oudere stadia geen jongere
functies te interpreteren, en hij doet dit ook niet, doch hij systemati-
seert en argumenteert prakties vanuit een begrip van „notionquot;, van
„une forme élémentaire de jugementquot;, ook al verklaart hij uitdrukkelik
dat we deze begrippen voor 't kind wel als zeer vaag hebben te inter-
preteren. Voor hem is de vraag: „où commence l'intelhgence?quot; (blz.
299). Doch dit is niet de juiste vraag voor een taalkundige. Het is vol-
komen juist, van de taal te zeggen : „Elle n'est rien sans la penséequot;
(blz. 301), maar het is methodies minder juist de constatering van het
feit of we met „taalquot; te maken hebben, afhankelik te stellen van de
Vraag : is hier verstand, want deze laatste „est très difficile à trancher
chez l'enfantquot; (blz. 299). Zij verondersteh dat we ons eerst een idee
over kinderlike intelligentie hebben gevormd. Dit idee moet dan worden
toegepast op bepaalde klank-gedragingen van het kind. Maar van deze
geldt weer, dat zij in de vroegere stadia van kinderlike ontwikkeling
zich niet onderscheiden van andere doelmatige handelingen, en dat zij
in de latere stadia een systematiek vertonen, waarvan door het extreem
behaviourisme wordt verklaard, dat deze enkel iets eigens 1 ij k t, omdat
de structuur er van zo ingewikkeld is. Wanneer wij de factoren dier
structurering maar konden vervolgen tot op de factoren die in de aan-
vangsperiode werkzaam zijn, zou zich hun volkomen soortgelijkheid
duidelik genoeg openbaren. Wij zagen dat de behaviouristiese methode

-ocr page 134-

naam-vragen en eerste taal-act

van taai-onderzoek halt hield, wanneer de verschijnselen te „ingewikkeldquot;
werden.
Delacroix daarentegen wil bij een zekere graad van ingewikkeld-
heid het taai-karakter juist aantonen. Dit is methodies een cirkel-
gang, want het is een feit dat ook
Delacroix de intelligentie van de
periode waarin het kinderlik „sprekenquot; verstandswerking vertoont,
allereerst en voornamelik weer aan de „taalquot; demonstreert. 49 )

Naam-vragen en eerste taai-act. Het lijkt methodies juister
de feiten te nemen zoals ze zijn, en niet de vraag te stellen: is hier
verstand, doch wel: is dit feit op dezelfde wijze te verklaren als de
voorafgaande feiten. Is dat niet het geval, dan kan daar ongetwijfeld
uit volgen dat er „verstandquot; moet geweest zijn, doch deze conclusie is
taalkundig niet primair. 50)
Bühler en Stern trachten dit te doen en „ver-
onderstellenquot; hieromtrent niets,
Delacroix „verondersteltquot; alles. Het is
daarom ook dat hij
Wallons kritiek als afdoende beschouwt om Stern te
weerleggen (blz. 302 ).
Wallon argumenteert: dat het kind de namen vraagt
van alle voorwerpen waarmee het in contact komt, bewijst met dat het
feit der herkenning van „namenquot; buiten de telkens wisselende
situaties al verkregen heeft „sa pleine indépendance et son individualité
totalequot;. „Lorsque l'enfant d'un an et six mois se fait dire le nom de
chaque objet, il met à l'épreuve une connexion nouvellement découverte,
mais rien n'indique qu'il ne fasse encore de l'un le simple attribut de
l'autre. Seule la généralisation systématique de la question témoigne alors
qu'il s'agit non d'une notion accidentelle et passive, mais d'une tendance
préludant à la fonction qui assignera à toute réalité un substitut sym-
Îîolique.quot;

49)nbsp;Charlotte Bühler deed niets anders dan de algemeen gangbare methode van
onderzoek beschrijven, toen zij formuleerde : „Demnach ist das gesprochene Wort von
der zweiten Phase an dasjenige Produkt, an dem wir fortan in erster Linie abzunehmen
haben welche Stufe die Bewusstseinswelt des Kindes in der Erfassung seelischer Vor-
aänae' stofflicher und geistiger Bezüge erreicht hat.quot; (blz. 124)

50)nbsp;' Cassirers gehele belangstelling is op deze laatste vraag gericht. Het zou onder
dit opzicht een dooriopend critiese beschouwing moeten worden als wij zijn sententies
uitvowiq
behandelden. Het artikel „Die Sprache und der Aufbau der Gegenstandsweltquot;
(Bericht XII blz 134 vlg.) en de uitwerking daarvan in
„Le langage et la con-
struction du monde des objetsquot; in het reeds meermaals geciteerde nummer
van de
„Journal de psychologiequot; (blz. 18 vlg.) hebben geen ander doel dan de verhoudmg
taal en denken te
verhelderen. Wat zij aan bevestigingen opleveren is merendeels
winst voor de wetenschap, wat zij ontkennen is volstrekt niet allemaal verwerpelik.
De beschouwingen van
K. Goldstein: L'analyse de l'aphasie et l'étude de lessenœ
du langage (blz. 432 vlg. in hetzelfde nummer van de Journal) zijn, wat betreft hun
theorieën, een echo van
Cassfrer. Het artikel zelf is een zeer uitgebreide lezmg van
een artikel in het genoemde
„Berichtquot; : Die Pathologischen Tatsachen m ihrer Be-
deutung für das Problem der
Sprache, (blz. 145 vlg.)

-ocr page 135-

Door de uitdrukking dat het kind ontdekt „dass jedes Ding einen
Namen hatquot;, gaf de duitse psychologie tot deze kritiek aanleiding. Inder-
daad, dat volgt uit het namen vragen niet. Van het begrip „jedes Dingquot;
vertoont het kind in die periode nog geen spoor. Het feit laat, zo lang
wij de traditionele beschrijving der eerste
taai-verschijnselen niet —
zoals in de volgende paragrafen zal gebeuren — completeren, de volgende
conclusies toe: Het kind heeft de betrekking ontdekt tussen een
bepaald
„klankenquot;-complex ) en een bepaald ding, en deze ontdekking
vastgelegd in een bepaalde eenheid. Deze betrekking was in de ervaring
reeds talloze malen gegeven, doch haar bestaan wordt nu ontdekt. De
aard van die betrekking kan hem volkomen ontgaan. Het deel
„Symbol-quot; mag in de term „Symbolbewasstseinquot; dan ook niet redupli-
catief worden opgevat. Alles wijst er op, dat het kind de naam als be-
horend bij het ding, als 'n eigenschap daarvan, beschouwt. Dit feit is
zovele malen bij kinderen en primitieven aangewezen, dat het geen
nadere bevestiging behoeft. Doch, het feit dat deze betrekking, niet als
symbool, doch wel als feit ener betrekking van bepaalde „klankenquot;
tot een bepaald ding moet zijn gesteld, is een noodzakelik postulaat
om het vragen te verklaren.

Het kind immers vraagt telkens naar de naam van dezelfde dingen
even goed als naar de naam van verschillende
dingen. 52) Daarvoor is
het nodig dat het, op welke simpele wijze dan ook, heeft begrepen dat
bepaalde „klankenquot; bij een bepaald ding horen: „II les comprend en
comprenant leur liaison avec un objet ou une situation qui s'insère dans
sa vie.quot; 53) Het is mogelik — en de beschikbare gegevens laten dit zelfs
vermoeden — dat het kind uiterst verwonderd is dat bij elk ding, waar
het mee te maken krijgt, „klankenquot; horen, maar het moet op een of
andere wijze, de eenheid der betrekking tussen „klankenquot; en 'n ding
in een bepaald geval hebben ervaren, om naar de
saamhorig-
heid der leden: deze „klankenquot;, dit ding, te kunnen vragen. Want:
om deze vraag te kunnen stellen, is het nodig dat het kind de eenheid
der leden heeft vergeleken met de onderscheiden leden zelf, en deze
eenheid twijfelend als „mogehkquot; heeft ervaren. Het constitueren, het

®i) We zetten „klankenquot; tussen haakjes, omdat we verderop zullen aantonen dat
het gebruik van deze term in dit verband berust op onvolledigheden in de analyse
der verschijnselen van de kindertaal. Ondertussen
vergemakkelikt deze vereenvoudiging
het begrip van het feit der symbolisering, waarvan een volledige analyse onder het
hoofd „Taal als handelingquot; zal volgen.

van Ginneken. Ontdekkingen blz. 28 vlg. Id. Kleuterroman blz. 35.
Clara und William Stern. blz. 89.
Delacroix. blz. 301.

-ocr page 136-

„Setzenquot; van deze eenheid, de act der „Zuordnungquot;, volgens Bühler,
wordt door Delacroix terecht „le phénomène fondamental du langagequot;
genoemd. Deze „Zuordnungquot; derhalve is, hoe dan ook, een synthese;
zij veronderstelt een eenheid-gevende act 54) en zij is analyties terzelfder
tijd: zij poneert twee leden van een eenheid. De eenheid-gevende act
is de act der woord-making, 'n symbolisatie-act, en de eenheid zelf die
in deze act wordt gesticht, zij is het woord. 55) Dit woord kan in
de ervaring niet geponeerd worden zonder dat daar reeds onder-
scheidingen bestonden: er moeten „klankquot;- en ding-waarnemingen ge-
weest zijn, minstens als lid van grotere waarnemings-komplexen; er
waren zonder twijfel associaties ontstaan tussen de ervaringsmomenten
die nu in één nieuw geheel worden samengevat, en daardoor tevens op
een nieuwe wijze onderscheiden, doch op de wijze van een „bouwenquot;
dat tevens „brekenquot; is, wordt niet enkel een „bandquot; gelegd, doch een
eenheid geschapen, die van een andere orde is dan de oorspronkelike
omvattender ervarings-eenheid waaruit het woord „gebrokenquot;

wordt. 56)

Goldstein onderscheidt niet de relatief vrije gebruiks-synthese

„Schon der Sprachbegriff, schon die primäre Funktion der „Benennungquot; ist
nicht möglich, ohne dass ein „Eines im Vielen erfasstquot; tmd mit dem geistigen Blick
fixiert -wird. Eine Mannigfaltigkeit wahrgenommener oder angeschauter Inhalte wird
unter einem bestimmten „Gesichtspunktquot; gerückt und Kraft desselben zu einer Einheit
zusammen gesehen.quot;
{Cassirer III blz. 390)

®®) Von Humboldt, geciteerd bij Stenzei (blz. 15), schrijft: „So natürlich die An-
nahme allmählicher Ausbildung der Sprachen ist, so
konnte die Erfindung nur in einem
Schlage geschehen
(curs. v. d. sehr.). Der Mensch ist nur Mensch durch Sprache;
um aber die Sprache zu erfinden, musste er schon Mensch sein. So wie man wähnt,
dass dies allmählich imd stufenweise, gleichsam umzechig, geschehen, durch einen Theil
mehr erfundener Sprache der Mensch mehr Mensch werden, und durch diese Steigerung
wieder mehr Sprache erfinden könne, verkennt man die Untrennbarkeit des mensch-
lichen BewusstSeins, und der menschlichen Sprache, und die Natur der Verstandes-
handlung, welche zum Begreifen eines einzigen Wortes erfordert wird, aber hernach
hinreicht, die ganze Sprache zu fassen.quot; (Werke, Acad. Ausgabe, S. 14)
Stenzel,
die dit „Urphänomenquot; (blz. 37), dat v. Humboldt onder „Erfindungquot; bedoelt en dat
wij als
woord-making verklaren, wel anders wil uitleggen dan wij, meent niettemin,
ondanks de „geheime Schwierigkeiten des Zusammenhangensquot; die hem de „betekenisquot;
biedt: „Aber als der einfachste, von dieser Schwierigkeit relativ freie Grundvorgang
darf in der Tat, wie Herder in seiner Abhandlung „Vom Ursprung der Sprachequot; es
so schön beschreibt, die Zuordnung eines bestimmten Lautbildes zu einem bestimmten
Gegenstand aufgefasst werden.quot; (blz. 33)

®®) Tot mijn grote spijt was het mij niet meer mogelik de publicatie van Mevrouw
Dr. A. Nanninga-Boon. Het Denken van het doofstomme kind. Groningen 1934, te
bestuderen. Voor zover ik uit een recensie vluchtig kan oordelen, schijnt de schrijfster,
in de notie van het belevingscomplex waaruit en waarin het woord gebroken wordt,
het boven geschrevene op haar wijze te hebben bevestigd.

-ocr page 137-

der woorden in een meerwoorden-geheel van de woord-synthese,
maar toch is ook zijn mening niet waardeloos, als hij constateert : „Ce
qui est sûr, c'est que le concept du mot, comme le concept en général,
se fonde sur des représentations, mais n'est pas un lien entre des repré-
sentations ; il représente une donnée spécifiquement différente, un point
de vue déterminé en face du vécu quel qu'il soit, une certaine attitude
de langage que nous adoptons en présence d'un mot, d'une phrase, etc„
attitude qui est toujours la même qu'il s'agisse de mots entendus, dits
ou évoqués de façon sensorielle ou motrice. Cette expérience interne
centrale, spécifiquement verbale, grâce à laquelle le son entendu, pro-
noncé. lu ou écrit devient un fait de langage, l'attitude verbale commune
que nous adoptons à cette occasion, voilà ce qu'il nous faut serrer de
près.quot; (blz. 459)

Naam-vragen en generaliseren. Het naam-vragen bewijst
dat de symbolisatie-act een denk-act is. Het bewijst dit. omdat het een
stellen van toepasselikheid is, een generalisatie.
Cassirer is niet zonder
reden zo krachtig in zijn appreciaties van het
vraag-verschijnsel. ) Het
poneren van deze woord-eenheid is hetzelfde als „generaliserenquot;. Want
in deze eenheid is op hetzelfde ogenblik niet alleen — wat een eerste
wijze van generaliseren is — de mogelikheid van herhaald
gebruik van deze eenheid mede
„gesetztquot;,58) — immers naar de
werkelikheid van deze mogelikheid vraagt het kind, dat op 'n stoel
wijst en
„ditte toel ?quot; zegt — doch ook de mogelikheid van gebruik i n
verschillende situaties ligt er in opgesloten : als de stoel met
„toelquot; een eenheid vormt, dan kan elke stoel voor Keesje een „toelquot;
zijn, zo lang in een hernieuwde ervaring het moment stoel voor hem
maar overeenkomst blijft vertonen met „stoelquot;- uit de „stoel-
t o e 1 quot;-ervaring. Dit was a priori te verwachten, doch de feiten zijn
deze conclusie al lang vóór geweest: het kind gebruikt nu inderdaad^
z'n
„toelquot; voor alles wat stoel is of er ook maar op lijkt. 59)

8T) ..Dans ia construction de la conscience humaine, ü n'y a peut-être pas de pas
plus grand et plus important que celui qui mène de l'expression vocale sous forme de
cri ou de toute autre interjection émotionnelle, à l'expression sous forme de
question.
Car c'est là que la contrainte de la pure nécessité physique est d'abord brisée et que
le fondement de la liberté spirituelle est posé. Dans la question s'exprime pour la
première fois ime curiosité dirigée non vers la possession d'un objet, mais vers l'acqui-
siüon d'une connaissance. Elle est le début de toute vraie et pure ..curiosité intellec-
tuelle.quot; (Journal blz. 35)

Van deze ..Uraktquot; zegt Stemel, dat hij op „dauernde Wiederholung angelegt
ist.quot; (blz. 46)

8®) Ook hierin ligt weer een vorm van generalisatie. Vgl. Rombouts blz. 47 vlg.

-ocr page 138-

Het is volstrekt niet nodig, dat Keesje de naam toel als symbool
kent in de betekenis die de volwassene aan dat begrip weet te moeten
hechten, doch het is meer dan voldoende dat hij weet, dat
toel en stoel
zo bij elkaar horen, dat je
toel zegt als je de stoel ziet of aan de stoel
denkt of de stoel wil hebben. En dat hij dat „weetquot;, en nog veel
meer, nl. dat „klankenquot; ook nog wel eens bij andere dingen zouden
kunnen horen dan bij zijn „stoelquot;, blijkt tenslotte duidelik uit Keesjes
vragen naar nieuwe dingen.

In het „Setzenquot; der eenheid die de betrekking: deze „klankenquot; horen
bij dat ding omvat, blijkt niet enkel de mogelikheid van gebruik in ver-
schillende situaties te liggen, doch het kind poneert hierin ook de
mogelikheid van het bestaan van andere „namenquot;. Zonder
dit zou het tot geen enkele vraag kunnen zijn gekomen over dingen
waarvan het de naam nooit te voren hoorde. En, deze vragen worden
gesteld. 60) Vragen naar nieuwe namen is vragen naar 'n eigenschap
van dingen, waarvan het de naam te voren nog niet met het ding
in één ervarings-eenheid had samengevat. Immers die vragen luiden,
terugvertaald in onze woorden: horen bij dit ding „klankenquot; ? en niet:
„horen deze klanken bij dit dingquot;; immers: het kind kent de betreffende
klanken juist niét. Doch hieruit volgt, dat het kind, om deze vraag te
kunnen stellen, ook het moment „klankenquot; moet hebben gegeneraliseerd,
dat het m.a.w. de gedachte „klankenquot; heeft, d.w.z. „klankenquot;
gelezen tussen aanhalingstekens: wij hebben daarover nog
zo een en ander te zeggen! Ook al was de formule: het kind ontdekt
dat elk ding een naam heeft, niet erg gelukkig, zij heeft toch wel, ook
voor de kindermentaliteit, een zeer duidelike betekenis: zij geeft aan
dat zich bij het kind, op welk een primitieve en ongedifferentiëerde wijze
dan ook, het verschijnsel ..naamquot; = „klankenquot; die bij een bepaald ding
horen, heeft gegenerahseerd.
Van Ginneken heeft in de Kleuterroman
(blz. 41) en in zijn weinig genoemd, doch belangrijk samenvattende
boekje: De ontdekkingen van den kleuter (blz. 31), dit probleem reeds
gesteld, doch het onder de begrippen „algemeen denkbeeldquot; en ..ge-
dachtequot; enigszins anders verantwoord.

Het is mogelik dat deze laatste generahsering van het naam-ver-
schijnsel een verdere trap van ontwikkeling is dan het eerste naam-
herkennen. en niet reeds onmiddellik hierin ligt opgesloten, doch het
onderzoek over deze verschijnselen is nog te weinig gevorderd om over
het ..wanneerquot; dezer verschijnselen met zekerheid iets te zeggen. Pas
op 't moment, dat het kind een nieuwe naam vraagt, is het bestaan

60) C/ara und William Stern. blz. 192.

-ocr page 139-

dezer generalisering, waarin zich de gedachte „klankenquot; openbaart, aan
geen twijfel onderhevig. )

Naam-vragen als criterium. Tot het taalkundige oer-pheno-
meen der „Setzungquot; ener eenheid tussen „klankquot; en ding, die „Zu-
ordnungquot; is, wordt in de eerste jaren van het kinderleven met zekerheid
uit het naam-vragen besloten. De observaties der behaviouristiese psy-
chologie, zoals die van
Markey, maken deze restrictie noodzakelik. In
het verschijnsel der „metalaliequot; hadden trouwens ook de
Sterns
(blz. 135) al op een bron van overhaaste conclusies over het bestaan
van taai-verschijnselen gewezen. Zoals wij zagen, wordt de taal-klank
ingebouwd in nagenoeg alle handelingsgehelen van het jonge kind, en
laat dus ook de reproductie, bij vernieuwing der oorspronkelike
situatie, een „mechaniesequot; verklaring toe. Echter, de verandering van het
kinderlik taai-gedrag die in de, eenmaal zuiver geconstateerde, vraag-
handehng zich uit, is op die mechaniek niet terug te voeren.

Er wordt soms getwijfeld aan de algemeenheid van het verschijnsel
der vraag-periode.61) De
Sterns menen, dat hier sprake moet zijn van
onvolledigheid in 't onderzoek (blz. 192). Dit laatste is zeer waarschijnhk,
maar het is van geen belang. De „vraagquot; is alleen een afdoend
criterium, niet een noodzakelike voorwaarde voor het bestaan
van taai-inzicht of taai-uiting.
Delacroix heeft — dit is uit het vooraf-
gaande duidelik — volkomen gelijk, wanneer hij meent dat „begrijpenquot;
noodzakelik aan het spreken voorafgaat. Als het kind gaat vragen, heeft
het taal
„begrepenquot;. 62) „La compréhension est le phénomène fonda-
mental du langage.quot; (blz. 289) 't Is maar de vraag wat er „begrepenquot;
is, en daarover zijn we voorlopig nog niet veel wijzer geworden. De
namen-vraag is overigens niet het enige criterium. Zij is alleen in het
totaal-gedrag van het jonge kind zeker een criterium dat in bepaalde
omstandigheden volkomen duidelik, vrijwel zeker altijd is te constateren,
en waarschijnhk, in de eerste 24 maanden, het enig geheel betrouwbare
criterium uitmaakt. 63)

Wat weet nu tenslotte, volgens het voorafgaande, het vragend kind

60*) Vgl. voor het generalisatie-verschijnsel nog Claca und William Stern
blz.
236 vlg.

61)nbsp;Delacroix blz. 302.

62)nbsp;Interessant is het Hildes meerledige naam-vragen te vergelijken met de een-
ledige van
Günther. De Sterns noteerden in de periode 1:6, 1 : 8 bij het meisje alleen
meerledige, bij de jongen alleen eenledige (blz. 30 en blz. 89).

63)nbsp;Na verschillende twijfels over het taai-karakter van zinnen en woorden in het
eerste kinderlike taalklanken-gebruik, besluit ook
Markey i „Also the child's behaviour
in asking names shows that symbolic Integration is quite well started in its beginning.quot;
(blz. 68)

-ocr page 140-

van een „symboolquot; ? Dat het bepaalde „klankenquot; gebruikt cn gebruiken
kan om er een bepaald ding, dat het herkent, mee aan te duiden, hetzij
omdat het dat ding hebben wil of kwijt wil zijn, het graag heeft of
met afkeer ervaart, hetzij dat het iemand iets over het ding zelf wil
vertellen; cn: dat „klankenquot; bij meerdere dingen kunnen horen. Dit
,,symboolquot;, deze gekende eenheid van „klankquot; en ding, dat „tekenquot;,
dit „woordquot; is inderdaad het grondphenomeen waarin zich de taal
constitueert. Het communicatie-middel „taalquot;, in het woord geschapen,
,,fungeertquot; nog op vele wijzen, en deze „functiesquot;, waarvan wij de ver-
schijnselen tot in het vroegste contact tussen kind en sprekende mens
kunnen vervolgen, blijven haar eigen tot in haar meest volmaakte
vormen. Ja, de taal is zó volmaakt, omdat zij méér is dan „Darstellungs-
mittelquot;, maar toch: „was zur Sprache notwendig gehort und was nicht,quot;
openbaart zich enkel in, en in tegenstelhng met haar „Darstellungs-
funktionquot;. Of we nu
toel uitquot;n meerledige vraag „ditte toel?quot; nemen,
of
ditte, milch of pappa {Clara und William Stern, blz. 30) uit de
meerledige mededeling, of
apfe appel (vgl. id. blz. TI en blz. 44) uit
„ap/e
wolquot; of WO, of Günthers eenledige das (id. blz. 89), zij eisen
een gelijkluidende verklaring. En, al wat hier gezegd is, geldt
van onverschillig welk woord, dat we ooit in een zin, met andere
woorden samen of op z'n eentje, „gebruikenquot;. Wij bewezen dat
wij dit „woordquot; tot stand brengen, „makenquot;, door aan bepaalde ervarings-
momenten een bepaalde eenheidgevende act te voltrekken, een bpaalde
,,Setzungquot;, die we ,,symbolisatiequot;, of „woord-makingquot; noemen. Dit taal-
teken, dit woord komt ongetwijfeld in een ken-act, in een denk-act
zelfs, tot stand. Het vertegenwoordigt, ook voor de kinderlike gebruiker
een, op de wijze der taal gevormd, ken-geheel dat hem iets anders doet
kennen, het ding nl. of de zaak die hij met
toel of das te lijf wil. Het
heet terecht een „tekenquot;, doch het „op de wijze der taal gevormd zijnquot;
hgt in het voorafgaande nog maar zeer vaag uitgedrukt. Beschouwen
we daarom de synthese nog wat nader.

Het woord als handelingsmiddel. Wat wij tot hiertoe uiteen-
gezet hebben, waren de conclusies die we uit de g a n g b a r e beschrijving
van het kinderlik taai-gedrag konden trekken. Doch er is meer. Zoals
we zagen: het kind „setztquot; ten eerste een betrekking tussen deze be-
paalde „klankquot; en dit bepaalde ding, ook, en misschien daarna, „setztquot;
het een betrekking tussen ,,klankenquot; en bepaalde dingen, later
„setztquot; het een betrekking tussen „klankenquot; en elk ding. Edoch,
hiermee is het vormelike taal-moment aan al deze „Setzungenquot; nog niet
anders gegeven dan als „klankquot;. Het kind doet echter meer, reeds in
de eerste „Setzungquot; van een taai-symbool.

-ocr page 141-

Het is een gevaarlike abstractie, alleen van „klankquot; te spreken als lid
van de betrekking waarin het kind een symbool poneert. 63*). Herinneren
we ons de bladzijden hiervoor, dan weten we dat het niet alleen de
„klankquot; is die het kind eenmaal als met een bepaald ding verbonden
herkent en „setztquot;, doch wel een handelingsgeheel dat ge-
richt is op een bepaald doel en waarvan de klank
slechts een moment uitmaakt, zij het ook dat dit moment in
het handelingsgeheel als wat wij
index, of exponent, noemden
fungeert. 64) Het kind geeft in de spreekbewegingen, gevolgd door de,
ook door hemzelf gehoorde, klank, uiting aan een streving naar een
bepaald doel, een doel dat bestaan kan in een ..dingquot; of ,,handelingquot;
of beter misschien in een „te be-handelen dingquot;. Het streven dat zich
in deze voel-bare. zichtbare en hoorbare handelingen uit, is gericht op
een afsluitende handeling, waarin het bestreefde in bezit wordt genomen
of afgeweerd, en deze uitwendige handeling wordt tenslotte, ook
in het psychiese verloop der reacties, afgesloten in een „Erledigungs-
reaktionquot;, waarmee „der Antrieb erlöscht, weil seine Befriedigung ein-
getreten ist.quot;
{Grünbaum blz. 165)

Het handelings-begrip waarvan hier wordt uitgegaan verschilt, wezenlik
van de. alleen subjectief bepaald geachte, „Triebhandlungenquot; waarvan
de
Sterns (blz. 112) spreken.

De nieuwere psychologie, doordat zij zich er toe zette telkens aller-
eerst de ..gehelenquot; van mensehk handelen te bestuderen en niet te be-
ginnen bij de daaruit, hetzij alleen door de onderzoeker geanalyseerde,
of door het handelend individu gedifferentiëerde momenten, heeft het
begrip der zelfstandige, aanvankelik niet uitwendig gerichte, handelingen
laten vallen. Immers het kind is geen moment zijns levens zonder contact-
stimuli, het is natuurnoodzakelik altijd in een „Umweltquot; geplaatst, en
daardoor leeft het in de even noodzakelike ban van
doel-gericht en
transitief handelen, van re-actie die van elk handelingscomplex deel uit-
maakt. Als het in zichzelf nu nog de mogelikheid heeft van herkenning
van dit feit. is ook de grondslag voor de
symbool-vorming gegeven:
..Isoliert man das reine Bewegungsmoment, so entsteht eine unüberseh-
bare Reihe von Problemen, welche alle in der Frage gipfeln: Wie kann
der Bewegungsmechanismus nicht nur biologisch zweckmässig werden.

63*) Vgl. Cassirer I. blz. 130.

64) In zijn belangrijke opstel: Sprache als Handlung (Bericht XII blz.
164 vlg.) schrijft
A. A. Grünbaum over dit onderwerp. In een overzicht wijst hij er op
boe
W. von Humboldt ook dit reeds zag. en hij merkt dan omtrent de functie der
Wank bij 't spreken op: ..Der hörbare Ton dabei ist gewissermassen nur sinnliche
Stütze für die äussere Wahrnehmung.quot; (blz. 173)

-ocr page 142-

sondern wie kann er auch in seiner höchsten Differenzierung in der
Sprache zum Träger der symbohschen Darstellungsfunktion werden.
Diese Problematik ist aber unlösbar, nur weil zu ihrem Ausgangspunkt
etwas gemacht wird, was in der Wirklichkeit des Lebens gar nicht
besteht, nämlich der intentionsfreie und sinnledige eigengesetzliche Be-
wegungsvorgang. Alle vitalen Bewegungen, auch die elementarsten und
genetisch ursprünglichsten, sind im Ganzen des Systems „Organismus
Umweltquot; mehr oder weniger gerichtet und gesteuert. Das will besagen,
dass eine vitale Bewegung die Tendenz hat zu einem prägnanten ein-
deutigen Funktionieren innerhalb dieses gestalteten Systems, in welchem
von
Seiten des Subjekts sich allmählich Bedürfnis, Antrieb, Intention
und motorisches Moment herausdifferenzieren.quot;
{Gcünbaum blz. 166,
167) En dan volgt de zeer belangrijke conclusie: „Dieses primäre
Gerichtetsein der vitalen Bewegungen, durch welches aus der Totalität
der Umwelt jedesmal ein anderer Sektor herausgehoben wird, ist das
Prototyp aller Intentionalität.quot; (blz. 167)

Grünbaum valt in het vervolg van zijn uiteenzetting niet in de fout,
te menen, de herkenning van dit gericht-zijn uit „mechaniesequot; oor-
zaken te kunnen verklaren, doch constateert alleen : „Dass ich überhaupt
mit der Aussprache meiner Worte durch diese hindurch auf einen Sinn
zielen kann, ist sachlich realisierbar und einsichtig verständlich, nur weil
schon in natürlichen Reaktionen diese Art der Beziehung erfüllt ist.quot;
(blz. 170)

De taal wordt alleen communicatie-middel, omdat zij wordt geponeerd
in 'n ervaring, die lid is van een samen-handelen van de woord-
gebruiker en de woord-maker omtrent de te behandelen zaak. In zover
het handelend individu zich een woord denkend schept, is dit denken
met even absolute noodzakelikheid een zich samen denken. Men
hypostasiëre dit s.v.pl. niet en men neme de termen niet reduplicatief 1
Het individu denkt zich samen, niet de individuen, die bij een act
van
taal-making of taai-gebruiken betrokken zijn, denken samen alsof
hun acten identiek waren, en evenmin onderscheidt de woord-
maker zich bewust van de ander, z'n ik van 'n ander-ik; alleen in de
orde der feiten is deze samenhandeling aanwezig; het is niet nodig dat
zij als zodanig „gedachtquot; wordt.

Welke taak vervult nu in het ervarings-geheel, waarvan 'n gebruikt
woord deel uitmaakt, het handelings-complex dat wij
spreken noemen;
hoe is dit
handelings-complex samengesteld, en van welke aard is het
spreekmiddel, het woord, dat wij maakten ?

In dit ervarings-geheel vervult het complex van ervaren spreek-
bewegingen en horend klanken-voortbrengen de functie van hulp-

-ocr page 143-

middel, hulp-handeling hier, 65) tot het bereiken van het einddoel der
bevrediging, en wel een hulphandeling, die uitwendige handelingen, ge-
richt op 'n bepaald ding, ver van g t. 65*) Het kind, even goed als de
volwassene, doet met z'n taal iets. De spreekhandeling 66) vervangt
reeds in contact-ervaringen van vóór de periode waarin het deze bewust
aanwendt, de handelingen waarmee het kind het verband tussen zichzelf
en de personen of dingen tot stand brengt. Als
Hilde „puppelquot; gaat
zeggen, krijgt ze de pop of de teddy-beer; ze hoeft er niet naar te
grijpen, niet om te schreien. Al de eerste kinderwoorden, in zover ze
niet zuiver als dressuur-reactie te verklaren zijn, zijn uitermate prakties,
prakties voor het bevredigen van allerlei behoeften, van honger even-
goed als van speeldrang. Het kind bezit in de spreekhandeling het middel
om op hem gerichte handelingen van zijn omgeving te wekken en eigen
handelingen mogelik te maken.

Deze natuurnoodzakehk op coöperatie berekende spreekhande-
ling als ondergeschikte eenheid, als lid van het woord-geheel,
onderscheidt de woord-maker in zijn symbolisatie-act van de te
behandelen zaak. Immers om nog eens in meer gangbare termen
te spreken: hij verenigt de ..klankenquot; met 'n ding, en onderscheidt ze
beiden in deze vereniging. Hij poneert deze twee leden als onder-
scheidingen in de woord-eenheid, en alleen daarom is het zonder
redenering mogelik de spreekhandeling als 'n geheel — zij
het ook 'n ondergeschikt moment dat zich toch van het andere mede-
ondergeschikte moment der te behandelen zaak onderscheidt — te
poneren en de momenten bewegen en horen te verenigen, omdat
deze bewegingen zichzelf hoorbaar maken: er is m.a.w. een nood-
zakelike associatie tussen beide momenten die de woord-maker in zijn
..Setzungquot; tot de eenheid der spreek-handeling samenvat, en van de te

®®) We noemen hier spreekhandeling het zo juist beschreven complex van „spreek-
bewegingenquot; en ..horend klanken-voortbrengenquot; ;
spraakhandeling reserveren we voor
taal-gebruik.

85*) De Laguna ziet dit m i d d e 1-karakter van de taal uitstekend, zoals zij ook
de coöperatieve aard van het taai-teken volkomen recht deed: ..A system of instinctive
animal cries is adaequate for the coordination of only an instinctively determined
cooperative behavior. To coördinate the intelligent behavior involved in the use of
tools, language is necessary.
Language is correlative to the fool. (blz. 49) Het
vervangend aspect treedt echter in haar analyse terug.

6®) Prof. Dr. H. J. Pos onderzoekt de aard van de taal als middel in zijn voor-
dracht: De Taal als symbolische Functie, in De Uitdrukkingswijze der
Wetenschap. Kennistheoretiese openbare voordrachten gehouden aan de Universi-
teit van Amsterdam gedurende de Kursus 1932-1933 door verschillende Hoogleraren.
Groningen-Batavia.

-ocr page 144-

behandelen-zaak onderscheidt. )

Dit alles was voor het kind werkelikheid van elk uur, lang voordat
het met vragen begon. De spreekhandeling als coöperatieve hulphande-
ling en als handelings-v e r v a n g e r en de klank hierin als index, als
aanduider, van zijn handelingsdoel en van het handelingsdoel zijner
medemensen beleefde het talloze malen als feit, zonder dat het zich daar-
van uitdrukkelik rekenschap behoefde te geven. Waarnaar vraagt
nu het kind? Vraagt het naar „klankenquot; ?

Klanken of handelingsmiddel? es) ,,Die Wissbegier des Kin-
des ist nicht auf die Namen als solche, sondern sie ist auf das gerichtet,

wozu es jetzt den Namen braucht----quot; 69) Cassirer vervolgt: „Einzelne

Psychologen haben darauf hingewiesen, dass das Sprachstadium, in dem
wir uns hier befinden, in geistiger Hinsicht einen ähnlichen ge-
waltigen Fortschritt bedeutet, wie ihn das Gehenlernen auf dem
Gebiete der körperlichen Entwicklung bezeichnet: denn wie das laufende
Kind nicht mehr zu warten braucht, bis die Dinge der Aussenwelt zu
ihm kommen, so besitze das fragende ein ganz neues Mittel, selbständig
in die Welt einzugreifen und sie sich selbständig aufzubauen.quot; (blz. 140,
141)

Het kind vraagt naar iets wat het kan gebruiken om er iets anders
mee te bereiken. Er hoeft, om het vragen bij het kind te verklaren, nog
geen zuiver theoreties interesse te worden aangenomen. De eenheid die
het kind moet hebben geponeerd om naar namen te kunnen vragen,
moeten we — laat het zijn dat de formulering, om een term van
Walton
te gebruiken, „miserablequot; is — beschrijven als: ik moet deze bepaalde
spreekhandeling stellen om dat bepaalde ding te be-handelen. 70) De
formule: deze klanken horen bij dit ding, steunde op een tot dan toe
onvolledige analyse van het kinderlike totaal-gedrag. Ze abstraheerde
uit het handelings-complex alleen het klank-moment, en zag daardoor
het geheel en daarmee de intentie, de bedoeling, en het zeer bepaalde

6') Cassirer (Journal blz. 29) waardeert dit feit ook denk-psychologies.

68) De spraakhandeling als handelings-vervangende coöperatieve hulp-handeling
zullen we verder
handelings-middel noemen. Deze titel en de paragraaf lagen reeds
bijna een jaar geschreven toen de schrijver bemerkte dat
Othmar Spann in zijn „Ge-
sellschaftslehrequot;, Leipzig 1930«, blz. 410-417 de taal behandelt als een „System des
Hilfhandelnsquot; !

®8) Ernst Cassirer. Bericht XII blz. 140.

De formulering zou misleidend kunnen zijn omdat er noch van een begrip
„spreekhandelingquot;, noch van een begrip „dingquot;, noch van een begrip „handelenquot; iets
bij het kind te bespeuren valt, doch de lezer begrijpt dat we termen moeten ge-
bruiken, en wie heeft er betere? De bedoeling is, naar we hopen, niet onduidelik.

-ocr page 145-

nuttigheidskarakter der vraag over 't hoofd. Er zijn geen gegevens in
het gedrag van het jonge kind die de veronderstelhng ener dergehke
ver gaande abstractie wettigen. Het kind bezat tot dan toe in zijn spreek-
handehngen een handehngs-middel ; het ogenbhk komt waarop het 't
bestaan van dit handehngsmiddel ontdekt. Nog eens : „Die Wissbegier
des Kindes ist nicht auf die Namen als solche, sondern sie ist auf das
gerichtet, wozu es jetzt den Namen braucht.quot; ^i)

Alleen, en dit is het karakteristieke aan dît handelingsmiddel, wat het
onderscheidt van de vele manipulaties en materiele middelen waarover
het kind reeds beschikt, ) dit middel is van den aanvang af én in de
klank gekenmerkt én plaatsvervangend voor doel-gerichte handelingen :
het grijpen van de pop, het spelen met de pop, het luisteren naar het
horloge, het eten van pap. het drinken van melk, het zitten op de stoel
en vele handelingen meer. De eenmaal gevormde eenheid tussen spreek-
handeling en te behandelen zaak is derhalve een teken van geheel
biezondere aard, een altijd beschikbaar middel om doelgerichte hande-
hngen te kunnen wekken bij zijn medemensen en zijn eigen handelingen
mogelik te maken, een middel verder dat al van den aanvang van het
kinderleven af, ook in de schrei- en lal-periode, als zodanig heeft ge-
fungeerd. 72*)

Wat wij in de vorige paragrafen over de verschillende phasen van
generalisatie constateerden, blijft door het nieuwe dat de situatie ons
deed kennen, volkomen onaangetast. Uit het vragen naar nieuwe dingen
Volgt noodzakelik dat de generalisatie is voortgeschreden tot het stadium
quot;Waarin het lid : „deze bepaalde spreekhandelingquot; wordt vervangen door
..spreekhandelingenquot;. Omtrent het ogenblik waarop deze ontwikkeling,
de spreekhandehng al verder differentiërend, het stadium klanken
bereikt, verschaffen de studies over kinderlike taai-ontwikkeling de ge-
gevens : wanneer het kind zijn voortgebrachte klanken opzettelik
tracht aan te passen aan de klanken die het waarneemt. Omtrent het
ogenblik waarop het kind deze ontwikkeling zelf ook kent. is naar
mijn weten niets met zekerheid te zeggen. Wordt dit inzicht, in oppositie
tot „lettersquot;, als regel pas op de lagere school geleerd ?

Ook aan Piaget is in zijn bekende onderzoekingen het handelings-

''i) Cassirer laat op deze uitspraak volgen: „und es braucht ihn zu nichts anderem
(curs. v. d. sehr.), als zur Gewinnung und Fixierung bestimmter gegenständlicher
Vorstellungen.quot; (blz. 140) Zijn ken-critiese belangstelling moet voor deze uitspraak
verantwoordelik worden gemaakt.

Te onderzoeken in hoever het ook deze „kentquot; is hier natuurlik niet aan de orde.

''2*) Zeer aardig formuleert de Laguna dit in haar zinnetje : „In order to understand
what the baby is saying you must see what the baby is doing.quot; (blz. 91)

-ocr page 146-

karakter van de taal niet ontgaan, 73) doch voor hem is communi-
catie „communiquer la penséequot; (blz, 9), reduplicatief beschouwd, en
„handelingquot; is voor hem — zoals voor vele anderen — alleen waar-
neembare menselike handeling, gedraging. Vandaar dat de eigenlike
gebruiksaard van het woord hem moest ontgaan en dat hij het hande-
lingsgebruik van het communicatief gebruik scheidt, waarbij hij de
gebruiks-aard van het woord scheidt van zijn denk-aspect, dat in de
„formes sociahsées du langagequot; (blz. 27) tot uiting zou komen. Deze
scheiding is één fout in de beschouwing van het taai-gebeuren als
handelings-vorm, de absolute vereenzelving van taal en gedragingen
door het behaviourisme is een andere, en tenslotte : het eenzijdig accen-
tueren van de waarde van het taai-gebeuren als denk-vorm is een derde ;
het is de fout van
Cassirer. Zij komt in de volgende paragrafen ter
sprake. Herhalen we nu de vraag : wat weet het vragende kind omtrent
zijn woord, dan luidt het antwoord: het kent de gebruiks-eenheid van
door klank gekenmerkte spreekhandehngen en het te behandelen ding.
In de formulering lijkt deze kennis veel ingewikkelder dan die werd
verondersteld in de formule: een taai-symbool is de gekende eenheid
van klank en ding, doch dat is een bedriegelike schijn. De grotere een-
voud der laatste formulering verondersteh een abstractieve uit-wikkeling,
een analyse, waarvan het taalgedrag van het kind geen spoor vertoont.
Zelfs de termen
kent en kennen zijn niet te verstaan op dezelfde wijze
waarop wij ze als ervarings-moment bij volwassenen moeten inter-
preteren. Niets geeft ons 't recht te veronderstellen dat het kind al de
momenten, die in de symbool-ervaring hggen opgesloten, reeds zou
kunnen analyseren of isoleren. Dat de gestelde betrekking oor-
spronkelik verder zou zijn onderscheiden dan in twee doel-gerichtc
handelingsgehelen, is weinig waarschijnhk. We vinden een bepaald,
door klank gesigneerd, „doenquot; enerzijds, een geheel van handelingen
die we
„spreekhandehngenquot; hebben genoemd, en die het kind voort-
durend als geheel reeds gesteld heeft, om anderzijds met een ding (of
handeling) iets anders te kunnen doen, insgelijks een geheel van doel-
gerichte handelingen dat het kind reeds voortdurend stelde aan dingen ;
opnieuw: het greep naar de pop, het speelde er mee, het gooide met

''3) Jean Piaget. Le langage et la pensée chez l'enfant. Neuchatel-Paris 1923:
„Nous avons vu combien, pour Janet et pour les psychanalystes, le mot était primitive-
ment lié à l'action et par conséquent gonflé de sens concret au point que, même
détaché d'elle, le fait de le prononcer fut considéré comme la mise en tram de cette
action
elle-même. Or indépendamment même de cette question d'origine, il est un fai
d'observation courante, c'est que le mot reste en effet, pour l'enfant, beaucoup plus
proche de l'action et du mouvement que pour nous tous.quot; (blz. 23)

-ocr page 147-

de fles, het trok aan z'n kleertjes, het speelde met moeder. 74)

Het kind beleefde tot op het ogenblik der „Setzungquot; van de betrekking,
de beide handelingsgroepen als een geheel, in het „Setzenquot; dezer een-
heid „steltquot; het ook de leden uitdrukkelik; zijn vraag-gedrag bewijst
dit. In de denk-act waarin het de gekende spreekhandelingen verbindt
met en scheidt van het gekende handelings-doel: de zaak, maakt het
zijn taalteken, zijn woord, en onderscheidt het daarin „vormquot; en „be-
tekenisquot;. Gebruikt het dit woord, dan stelt het zijn eerste spraak-
handeling.

Om werkelik taal te kunnen maken en gebruiken hoeft, zoals we
zagen, het kind 't verschil tussen ding en handeling nog niet als
zodanig te
kennen. 75) Hoe de gedachte welke het kind in z'n eigen
woord vastlegt er precies uitziet, zal ons altijd ontgaan. Wij kunnen
uit zijn gedrag alleen tot enkele algemene kenmerken daarvan besluiten.
We vinden dan samenvattend een: te behandelen zaak.

Woord en gedachte. En hiermee zijn we gekomen aan de be-
schouwing van een andere wetenschappelike abstractie, die, in de kinder-
taal „hineininterpretiertquot;, de ware aard der taai-ervaring moeilik kenbaar
maakte. Reeds in noot 71 blz. 127 hierboven werd daarop gewezen :
men veronderstelt dat het kind de namen nodig heeft en consequenter
gebruikt
„zu nichts anderem, als zur Gewinnung und Fixierung gegen-
ständlicher Vorstellungenquot;, m.a.w. het kinder-woord wordt gezien als
denk-middel alleen en niet als coöperatief handelings-middel
waarin dit denken vervat is. Het is een feit — en de lezer heeft
dit uit hetgeen voorafging reeds kunnen opmaken — dat het woord on-
verklaarbaar is zonder de „Einheitsbildungquot; die we
denken noemen, en
het is ook een feit dat in dat woord het kind zich een denk-middel

Uit het feit dat de handeling allereerst op een concreet ding der buitenwereld
gericht is, concluderen de
Sterns : „Die erste bewusste Sprachphase, die aus dem vor-
grammatischen Urzustand hervorgeht, ist somit überwiegend gegenständlicher Natur
und daher a priori als „ S u b s t a n z s t a d i u m quot; zu bezeichnen. Tätigkeiten, Merk-
male und Relationen der Objekte werden noch kaum in die Bezeichnungssphäre ein-
bezogen.quot; (blz. 194) Doch bij hun eigen voorbeelden geven zij telkens de beschrijving
van een doel-gerichte handeling als „inhalüichequot; karakteristiek. Hun streven om al
reeds in dit stadium der kindertaal rudimentaire grammatiese kategorieën te vinden
geeft voor deze onvolledigheid in hun verantwoording der beschrijving een verklaring.

7®) De oude kwestie omtrent de verhouding tussen nomen en verbum blijkt ook
hier weer verkeerd te zijn gesteld als men per se de ene categorie een prae wil geven
boven de andere. Het onderzoek dient uit te gaan van de vraag : hoe differentiëert
zich de nog ongedifferentiëerde ervaring ener gerichte beweging. In het moment „be-
wegingquot; is dan het handelingskarakter al terstond gegeven, in het doel der „richtingquot;
het statiese moment.

-ocr page 148-

geschapen heeft van niet hoog genoeg te schatten betekenis, maar het
is evenzeer een feit, dat wat er aan bedoehng bij het vragende kind —
zoals uit zijn gedrag blijkt — kan voorzitten, niet het verwerven van een
denk-middel, doch van een samen-handelings-middel is: „Es scheint mir
charakteristisch, dass die Form der Namensfrage beim Kinde, soviel ich
sehe, nirgends darin besteht, dass gefragt wird, wie ein Ding „ h e i s s e quot;,
sondern vielmehr, was ein Ding „seiquot;.
Das Interesse des Kindes haftet
nicht am Akt des Bezeichnens (
curs. v. d. sehr.), den es als isolierten
Akt überhaupt noch nicht kennt.quot; 76)

Het is mogelik dat, wanneer op een gegeven moment de vraag-storm
bij kinderen opsteekt, en het manipuleren der taal een spel zelfs wordt,
een zeker „theoreties interessequot; overheerst, in zover het kind niet per se
vraagt naar een actueel handelingsmiddel, waarmee het nu wat doen
wil, doch dat het zich „mogelikheden van doenquot; schept, daarin behagen
vindt, maar de beschikbare gegevens, de waarneembare differentiaties
in het kindergedrag, laten niet toe te concluderen tot een ervarings-
differentiatie waarin deze „mogelikhedenquot; als gekende „mogelikhedenquot;
zouden worden ervaren. )

Heeft het kind eenmaal een „Setzungquot; voltrokken, dan is daarmee
een bepaalde reactie-tendentie in het kind opgetreden. Welke is die
tendentie ? Om bij het opmerkzaam waarnemen van een ander ding een
bepaald woord te zeggen. Het reeds bestaande geassociëerde „woordquot;,
d.w.z. het reeds bestaande spreekhandelings-complex dat met bepaalde
waarnemingsmomenten van dit ogenblik is verbonden, wordt nu als het
ware voor „Setzungquot; aangeboden. Komt het kind voor een nog „naam-
loos ' ding, dan stokt het en roept de hulp van de volwassene in. Dat
wijst er op, dat de gegeven situatie zich als een opgave doet
gelden. Vaak treedt dan ook een van de, associatief verbonden, niet-
toepasselike spreekhandelings-complexen als „Ersatzquot; op.

Dat het woordje is reeds in de kindervragen als sei, in Cassirers zin
geïnterpreteerd zou mogen worden, lijkt, op z'n
zachtst gezegd, uiterst
twijfelachtig. Want het gehele kindergedrag wijst er op, dat het kind
nog geen scheiding tussen ik en niet-ik voltrok op de wijze waarop
de volwassene dit doet. En, deze scheiding pas maakt 't mogelik
een
niet-ik, een ding, een zaak, op de een of andere manier zó op zichzelf
te stellen, dat zij gezegd kan worden een of andere zelfstandige

^6) Cassirer, Bericht XII blz. 141.

quot;) Welk een rijke bronnen van Ginneken in zijn Kleuterroman aanboorde, blijkt ook
bij zijn behandeling van dit onderwerp weer. De paragrafen die hij over de denk-
ontwikkeling geeft (blz. 120 vlg.), behoren ongetwijfeld tot de beste van zijn boek.
Voor ons doel van biezonder belang is nog zijn paragraaf: „Uitvoelingquot; (blz. 126).

-ocr page 149-

eigen vorm van 2 ij n, van „seiquot;, van „isquot;, te vertonen. Zolang dat niet
gebeurd is, blijft een zaak. elke zaak. iets „voor Keesje om te ge-
bruikenquot;. en een van die gebruiks-uitingen is, dat hij het „bespraak-
handeltquot; met
toel of truitje. De prachtige paragrafen die van Ginneken
hierover schreef in het derde hoofdstuk van zijn Ontdekkingen leren
dit overtuigend. Natuurlik, en nog eens: „al doendequot;, legt het kind zijn
gedachten op bepaalde wijze vast, bouwt het aan zijn „Dingwehquot;, zoals
Cassirer zegt, maar de enige houding die we het kind tegenover het
woord zien aannemen, is die van er iets mee te willen doen. En deze
houding tegenover het woord als middel om er iets mee te „doenquot;,
blijft de mens ook in zijn volwassen leeftijd bij. Pas een gevorderde
wijsgerige scholing maakt het mogelik, bewust een naam te maken
of te gebruiken om daarin een gedachte vast te leggen; elk ander mens
leert of maakt namen om ze voor andere doeleinden te gebruiken, die
hij met spreken of schrijven nastreeft. De rest, dat hij er mee
denkt ook en er altijd mee heeft gedacht, valt hem in de schoot.

We ontkennen allerminst dat deze gave er ene is van de allerhoogste
waarde; we ontkennen allerminst dat de mens zich uit en in het woord
boven de gegevens der waarneming verheft; dat hij in het woord zijn
begripswereld fundeert, ..centreertquot; liever, maar wij ontkennen wel, dat
het woord daardoor zijn gebruikskarakter zou verliezen.

Hei woord als gebruiksteken. Prof. Pos schrijft: „Het middel,
eerst geklemd tusschen uitgangspunt en doel, wordt
vrijgemaakt in dien
zin, dat het zelf doel kan worden en dat de intelligentie er bij kan stil-
staan. De taaisymbolen mogen ontstaan zijn als middelen, die de intelli-
gentie den wil aan de hand doet. zij ontplooien zich als méér dan dit,
als schakels in een keten, waarvan het eind niet meer te zien is. In
wetenschap en kunst, in het begrip van het symbool en de rijke ont-
plooiing van het symbolisch vermogen is het middel losgemaakt van den
primairen wil die het voortbracht. De dienstbare intelligentie is geworden
tot het alles beschouwend begrip, dat mede zijn eigen oorsprong begrijpt
en zijn vrijheid ontvouwt in schoonheid en waarheid.quot; (Symbolische
Functie blz. 14)

Inderdaad ontplooien de taai-symbolen zich als méér dan middel
doch zij verliezen daardoor hun m i d d e 1 e n d karakter niet. Alleen in dé
taai-beschouwing (in tegenstelling met taal-gebruik),
waarin wij
net woord als zaak tegenover ons stellen, wordt dat woord, dat middel-
einde, wordt het betreffende woord als gebruikt
moment opoe
heven, laat het denken de taal a 1 s m i d d e 1 vallen. Het begrip m i d d e I
js geïnviciëerd met onjuiste kenmerken, omdat het begrip handeling het
t^egrip menselike actie, niet zuiver wordt gesteld. Zeker, als men zich

-ocr page 150-

de menselike handeling, al of niet onder behaviouristiese invloed, als
'n enkel waarneembaar of altans enkel aanschouwelik gebeuren denkt,
dan moet men met
Goldstein menen, dat het gebruikte menselike
woord niet langer middel is : „Dès que l'homme se sert du langage
pour établir une relation vivante avec lui-même ou avec ses semblables,
le langage n'est plus instrument, n'est plus un moyen, il est une mani-
festation, une révélation de l'être intime et du lien psychique qui nous
unit au monde et à nos semblables.quot; (blz. 496) Het menselike middel
echter en elke menselike handeling, de hulphandeling evengoed als
welk uiteindelik begrijpen ook, maakt altijd een ongebroken eenheid uit
van het aanschouwelikc en het onaanschouwelike. Wanneer
Goldstein
dan ook schrijft : „cette fonction d'instrument suppose que le langage
signifie au fond autre chose ou, comme chez le malade, qu'il a autrefois,
avant la maladie, signifié tout autre chose.
La fonction instrumentale du
langage suppose la fonction représentative, c'est-à-dire une attitude géné-
rale très déterminée, l'attitude symbolique et catégorielle justement. Sans
cette attitude, le langage dc l'homme ne serait point un langagequot; (blz.
495, 496), dan is hieraan alleen onjuist dat hij hier aanschouwelikhcid en
onaanschouwelikheid in het menselik handelen gescheiden denkt,
terwijl zij in werkelikheid alleen onderscheiden zijn en onbestaanbaar
de een zonder de andere : waar, in pathologiese gevallen, een zekere
scheiding van eenmaal bijeen-h o r e n d e momenten optreedt, daar
treedt de chaos op, daar eindigt het menselik handelen onder het
bepaald opzicht waaronder de scheiding een feit werd. Geheel zijn artikel
is één doorlopend bewijs van deze stelling. Zijn „fonctions purement
verbalesquot; (blz. 458) constitueren, als ik goed zie, wél wat wij
spreek-
handeling
noemden, doch, schrijven, dat zij „peuvent se détacher de tout
sensquot;, is hetzelfde als te zeggen, dat zij niet langer taai-moment zijn,
omdat alleen de
sens, d.w.z. de met de spreekhandehngen in éénheid
samengevatte onaanschouwelikheid, aan die spreekhandehngen hun
taai-karakter geeft, iets dat ook
Goldstein, zoals uit het citaat van
blz. 495. 496 blijkt, volkomen onderschrijft. Als dat zo is, dan levert hij
ook zelf het bewijs, dat een beschouwing van deze momenten alleen
als „instrumentquot; en „moyenquot;, een abstractie is. Het gehele woord is
middel voor en middel in taai-gebruik en de woord-momenten
delen in de eigenschappen van het gehele woord als
gebruiksteken.

Gelb, Goldstein n.b. citerend, zegt met uitdrukkelike woorden, dat de
studie der pathologiese gevallen ons op een of andere wijze buiten
de taal brengt : „Non, l'aphasique véritable, comme l'a dit très nettement
M. Goldstein,
{K. Goldstein. Ueber Aphasie. Neurologische und psy-
chiatrische Abhandlungen. éd. par C. von Monakow, fasc. 6, 1927) n'est

-ocr page 151-

pas simplement „un homme dont le langage est modifiéquot;, mais „un
homme modifiéquot; de façon caractéristique, dans des activités et des phéno-
mènes très variés, entre autres dans son langage, et ceci d'une manière
plus ou moins apparente. On peut dire en ce sens que la tâche véritable
de la pathologie du langage commence au point précis où cesse l'étude
exclusive du langage.quot; (blz. 404, 405) En, hij zegt nog meer. Hij be-
vestigt wat wij zo even neerschreven en in het vijfde hoofdstuk nog uit-
voerig zullen toelichten : wel is het mogelik, dat bijeen-h o r e n d e
momenten worden gescheiden, het is echter niet mogelik de aanschouwe-
like ervaringsmomenten zonder meer vrij te maken van onaanschouwelike:
„En ce qui concerne d'abord l'idée que l'aphasique pourrait avoir été
rejeté à un niveau inférieur de l'évolution intellectuelle, il faut avant tout
observer ceci: tout ce dont les malades arrivent encore à se servir correcte-
ment dans l'ensemble objets, langage, formes de la pensée — porte
l'empreinte de ce principe spirituel qui était propre aux malades eux-
mêmes avant leur maladie, comme à tout homme civilisé.quot; (blz. 425)
Wij herhalen wat we in de paragraaf „Terminologiequot; uiteenzetten : er
bestaan geen zuiver aanschouwehke ervarings-gehelen in de mens, even-
min als er zuiver onaanschouwelike bestaan ; elk ervaringsgeheel is altijd
aanschouwelik-onaanschouwelik.

Alle taal-philosophie die, het taai-gebeuren als 'n denk-wijze be-
schouwend, meent dat dit taalgebeuren meer is dan middel, heeft
ongetwijfeld gelijk ; het is ook een eigen zijns-vorm van het taal-
gebruikend individu. Doch, het denken als woord-moment is, in tegen-
stelling met het denken dat niet, of nog niet, in een woord is vastgelegd,
een secundair denken, ) een denken waarover we, door zijn eigen-
soortige verbondenheid met 'n bepaalde „vormquot;, op de bepaalde wijzen
beschikken, die we uit het taal-gebruik kennen. En, deze be-
schikkings-mogehkheid die we over het onaanschouwelike, vastgelegd in
het woord, hebben, berust mede op de vormelike systematiek der taal.
Die vormelike systematiek der taal, de ordening der aanschouwelike mo-
menten in de verschillende vorm-systemen der taal, is een der oorzaken
van haar voortreffelikheid als denkmiddel. Het is ook deze systematiek
die haar de onmiskenbare voorrang geeft op de niet gesystematiseerde
aanschouwelike momenten, die ons kennen mede constitueren. We
kunnen ,.vrijheidquot; ook symboliseren aan de voorstelling van een gummi-
slang b.v., 79) we symboliseren het begrip zeer veel voortreffeliker aan

Vgl. de paragraaf: „Het taai-tekenquot; blz. 48.

Vgl. Dr. Alexander Willwoll. Begriffsbildung. Leipzig 1926. Biezonder het hoofd-
stuk: „Die anschaulichen Faktoren der Begriffsbildung, ihr Charakter und ihre Funktionquot;

-ocr page 152-

de taaiterm vrijheid, omdat we het daarmee ook brengen in het natuurlik
systeem der, acousties en motories van nature organies verenigde en
gerichte, spreekhandelingen.

Differentiatie der spraakhandeling. Dit handelingsmiddel deze
s p r a a k-handeling, is uitermate complex. We zagen reeds, dat we geen
gegevens hebben om te besluiten, dat zich bij het kind dit complex reeds
zo gedifferentiëerd zou hebben, dat het kind kennis zou kunnen bezitten
van de verschillende momenten, of dat het één moment reeds als
kenmerkend zou onderscheiden. Wij bewezen dat de spraakhande-
ling bestaat in de twee-eenheid van spreek-handeling en gekende doel-
index, te behandelen zaak, ineen. Doch zelfs dat het kind deze differen-
tiatie als zodanig zou kennen, is niet waarschijnlik. Want, het is iets
anders in de constituerende denk-act deze differentiatie te voltrekken,
en de differentiatie te kennen, die in deze denk-act wordt voltrokken.

Doch, de differentiatie wórdt voltrokken, en bepaalde momenten uit
het handelingscomplex der spraakhandeling maken tenslotte het teken
uit: de gekende indicerende klank, en: het denkmoment waarin het han-
delingsdoel is uitgedrukt, „vormquot; en
„betekenisquot;, ^o) De differentiëring
geschiedt dus volgens de ervaringsmomenten die van den aanvang af het
spraakhandelingscomplex kenmerken. Wanneer is deze differentiatie
geschied, wanneer is in de spreek-handeling de gekende klank afge-
sphtst (dus niet: wanneer kent het kind zelf deze differentiatie)? Zoals
we hiervoor zeiden: Wanneer het kind zijn voortgebrachte klanken op-
zettehk tracht aan te passen aan de klanken, so*) die het bij anderen
waarneemt. Ons interesseert dit hier niet verder. Voldoende is het, te

(blz. 60-80). Vgl. nog /. Meyerson. Les images. Nouveau traité de psychologie par
Georges Dumas. Tome deuxième. Paris 1932. blz. 572, 573 ; 582, 583.

®0) De Saussure heeft hiervoor de termen signifiant en signifié gebruikt (blz. 101).
Wij achten de terminologie niet gelukkig ; waarom, zal in het zevende hoofdstuk blijken.

80*) In sonmiige gevallen, als bij doofstommen, zullen wij, in plaats daarvan, over
zo iets als: gekende articulatie-bewegingen, moeten spreken. In hoeverre wij, ook in
de normale ontwikkeling, onder de termen
gekende klank, als eindpunt van de differen-
tiatie van het spreekhandelings-complex, ook misschien nog momenten uit de gekende
articulatie-bewegingen moeten subsumeren, is niet uitgemaakt. Het onderscheid is voor
ons doel irrelevant; wij zullen het verder verwaarlozen. Een onderzoek hieromtrent
hoort thuis bij phonologie en phonetica. Wij dienen alleen met zorg ons er voor te
wachten, het verschijnsel der gekende articulatie-bewegingen te verwarren met de
„motoriese woord-voorstellingenquot;, die eenmaal werden aangenomen als noodzakelike
tussenschakel tussen het acoustiese woord-beeld en de articulatie. Over deze laatste
in het volgende hoofdstuk meer.

Bühler behandelt de kwestie : klank of articulatie-beweging, in zijn „Sprachtheoriequot;
(blz. 265 vlg.). Hij bewijst, dat het behaviourisme van
Sfetson, dat alleen articulatie-
beweging als aanschouwelik woord-moment wil aanvaarden, zelfs reeds „rein logisch
beurteilt, eine Entgleisung (ist.)quot; (blz. 270) Het is bovendien in strijd met de ervaring.

-ocr page 153-

constateren: de differentiatie bestaat bij de volwassenen, en zij voltrekt
zich in de loop der jaren. Men heeft reeds vele malen gewezen op de
steeds grotere differentiëring van het betekenis-moment der aanvankelik
gebruikte taaltekens, van ..woordquot; of „zinquot;, al naar men dat opvatte.
Uit wat men de „inhoudquot; van 't „zinswoordquot; noemt, differentiëert zich
het „te behandelen-dingquot; tot „betekenisquot;. Men had niet altijd evenveel
aandacht voor 't feit. dat hand in hand hiermee, zich een bepaalde diffe-
rentiëring in het vorm-moment voltrok, en dat het moment „klankquot; zich
ook pas later uit de ..spreekhandelingquot; differentiëert.

Men begrijpe dit gehele proces goed: deze differentiaties betekenen
niet. dat het taai-teken zou verschrompelen, dat er ervaringsmogelikheden
aan zouden teloor gaan. dat het „functiesquot; zou verliezen, doch wel: deze
functies splitsen zich, ze treden niet meer steeds op dezelfde wijze
verenigd op. En een gevolg hiervan is, dat de taalgebruikende mens het
teken nu ook onder verschillend opzicht kan gaan beschouwen, gaat
„kennenquot;. Differentiëring van een woord van gebruikseenheid van door
klank gekenmerkte spreekhandelingen en te behandelen zaak tot: ge-
bruikseenheid van klank en betekenis, wil alleen zeggen, dat in de taal-
ervaring van een volwassene het taalteken, wat betreft zijn aanschouwe-
like zijde, zozeer automaties wordt dat, normaal, van het teken alleen
als aanschouwelik ken-moment een bepaald klank-verschijnsel gekend
wordt, en dat. wat betreft zijn onaanschouwelik ken-moment en kennis
van het gebruiksdoel. de ..betekenisquot; resteert.

Ondertussen blijven we met dat ..woordquot; wat „doenquot;, en in het geheel
der ervaringen functioneert het niet anders dan bij een kind. De samen-
stellende momenten der eenheid „ervarenquot; wij echter in het normale
geval volgens de twee kenmerkende momenten : klank en betekenis. En de
eenheid zelf, het woord, het teken zelf, houdt dat, als moment ener taal-
ervaring, zijn „handelings-karakterquot; ? We zagen al van ja. Maar
wel differentiëert zich ook dit handelingskarakter, en voor de volwassene
wordt het woord tenslotte een gebruiksteken. Hoe hebben we dat
te verstaan?

In de voorbeelden die we tot nog toe gaven, maakten steeds waar-
neembare menselike ..dadenquot;, d.w.z. waarneembare menselike hande-
lingen
„gedragingenquot;, die op een concreet punt buiten de taalgebruiker
gelegen, waren gericht, van de taai-ervaring deel uit. ^o**) In onze voor-
beelden derhalve bleef de gekende doel-index. het betekenis-moment —

en het was voor Bühlers scherpzinnigheid een klein kunstje, met de eigen argumenten
van
Stetson, ad absurdum te concluderen.

80**) Vgl. Bühler: ..In gegebener Situation sehen wir, dass ein Mensch das eine
Mal mit den Händen zugreift und das Greifbare, die körperlichen Dinge, behandelt.

-ocr page 154-

zo de volwassene daarin al niet langer de „te behandelen zaakquot; kent
en die tot „betekenisquot; differentiëert — in het geheel der ervaring,
toch ondubbelzinnig op een „te-behandelen-zaakquot; betrokken. Bij het kind
waren die doelen, de reeds meermalen opgesomde handelingen tot het be-
reiken van het met de taal beoogde doel, bij de volwassene waren het de
jagers-handelingen b.v., of de „Water!quot;-handelingen. (Vgl. blz. 48, 12)

Nu is het een feit dat reeds bij het kind ook onder dit opzicht differen-
tiatie valt te constateren. Er komen momenten waarop
Markey in de
taai-uitingen van het kind reeds „refined action-contentquot; zou moeten
aannemen. Het zegt b.v. met z'n pop spelend,
„pop groot!quot;. Natuurhk,
het zal niet moeilik vallen ook hier handelings-kenmerken aan te
wijzen, maar het valt evenmin moeilik hier het begin te zien der diffe-
rentiatie van „handelingquot; tot „gedragingquot; enerzijds en „actquot;
anderzijds, tot waarneembare en niet-waarneembare handeling. En, hier-
door gaan geen ervaringsmogelikheden van het teken ten opzichte van
de ervarings-gehelen te niet, doch wel splitsen zij zich en treden niet
meer voortdurend verenigd op. Waarop berust deze differentiatie?

Het ervaringsgeheel kan ook gestructureerd door het taai-moment
— resulteren in een denk-act of andere niet-waarneembare handelingen,
zonder dat deze acten zich in, door het taai-teken gewekte en aan het
actueel gebruikte teken specifiek beantwoordende „gedragingenquot; uiten,
zonder dat m.a.w. gedragingen van het ervarings-geheel deel uit-
maken. Het teken is in dit geval niet langer ongedifferentiëerd
handeling s-middel, doch a c t-middel; het wordt niet langer „gebruiktquot;
voor „praktiesequot; doeleinden, doch voor „theoretiesequot; tenslotte ook. si)
In wetenschappelike communicatie b.v. en bij de mens die ,,inner speechquot;
gebruikt, d.w.z. bij de mens die, zij het ook zeer fragmentaries, inwendig
„formuleertquot;, reahseert zich dit gebruik als ac t-middel soms zuiver. Het
woord wordt dan gebruikt om een denk-resultaat te formuleren, of om
ervaringen met communicatieve of andere bedoelingen vast te leggen.
De „handelingsvervangende coöperatieve hulphandelingquot; is na deze
differentiatie, waardoor zich in de ervaring handeling in „gedragingquot;
en „actquot; sphtst, het best met de naam
gebruiks-teken te benoemen.

sich an ihnen betätigt. Ein andermal sehen wir, dass er den Mund auftut und spricht.
In beiden Fällen erweist sich das Geschehen, das wir beobachtea können, gesteuert
auf ein Ziel hin, auf etwas, was erreicht werden soll. Und genau das ist es, was
der Psychologe eine Handlung nennt. Die deutsche Umgangssprache hat den wissen-
schaftlichen Terminus „Handlungquot; vorbereitet und nahegelegt. Wir verallgemeinern
schon im täglichen Leben, wir nennen nicht nur die Manipulationen, worin die Hände
tatsächlich im Spiele und tätig sind, Handlungen, sondern auch andere, wir nennen
alle zielgesteuerten Tätigkeiten des
ganzen Menschen Handlungen.quot; (blz. 52)
Sl) Vgl. hiervóór blz. 120, wat wij over de kinder-vragen zeiden.

-ocr page 155-

Gebruiks-karakier en funciionaliteii. Ook Narziss Ach^^)

meent dat de taal dit gebruiks-karakter kan verliezen, dat zij één aspect
vertoont waarin elke bepaalde finaliteit wordt opgeheven, waarin de
taal taal is en niets anders, en als zodanig „Objektivierung
geistiger Inhalte überhauptquot;. Zij is dit laatste ongetwijfeld,
doch haar objectivering is er ene die wezensgebonden blijft aan haar
gebruiks-aard.
Ach onderscheidt hier taal-g e b r u i k niet van taal-
beschouwing en niet van wat ik zou willen noemen
vrij denken. De
in taal „geobjectiveerdequot; onaanschouwelikheid behoudt — zo men wil
„helaasquot; — het gebruiks-karakter, dat zij heeft uit de aard van haar
gebonden-zijn in een teken waarvan zij moment uitmaakt; zij raakt daar-
van eerst vrij, op het moment dat wij haar daarvan vrij maken juist
door van haar taai-zijn te abstraheren. En dät is het, wat
wij in de wetenschap voortdurend doen. Beschouwen wij de on-
aanschouwelikheid vastgelegd in het woord, d.w.z. reflecteren wij
daarop, abstraherend van alle gebruik, dan fixeren wij eo
ipso die onaanschouwelikheid op een wijze waarop zij in het taai-teken
zelf niet gefixeerd is, dan behandelen wij de gedachte, in
het woord gesymboliseerd, als begrip zonder meer. Doch, deze
beschouwing is geen beschouwing over woord-g e b r u i k, geen woord-
beschouwing zelfs, zij is beschouwing over denken tout court;
zij is begrips-analyse of synthese. Deze beschouwing, dit denken, is
misschien alleen onbeperkt mogelik omdat de taal bestaat, omdat de
onaanschouwelikheid op deze wijze de facto werd vastgelegd; zij

Zur psychologischen Grundlegung der sprachlichen
Verständigung. Bericht über den XII. Kongress der Deutschen Gesellschaft für
Psychologie. Jena 1932. „Bei dieser mannigfachen finalen Bestimmung der Sprache....
tritt nun noch ein weiterer, bisher nicht erwähnter psychologischer Vorgang in Tätig-
keit, und zwar ohne unser Wissen, ein Vorgang, den wir als gegenständliche, und zwar
als qualitative gegenständliche Abstraktion bezeichnen. Gegenüber
den wechselnden mannigfachen Zweckbestimmungen der Anwendung der Sprache hebt
sich infolge dieses ständig wirkenden abstrahierenden Prozesses ein Tatbestand als
Weibend und dauernd heraus, nämlich die Sprache selbst, d.h. die Sprache un-
abhängig von einer besonderen Zweckbestimmung. Das, was das Regelmässige,
das Bleibende, in der vielfachen Anwendung der Rede ist, die reine Sprache
selbst, trennt sich so von ihrer Zweckbestimmung. Sie löst sich von jeder beson-
deren Finalität und tritt uns als ein Objekt für sich, unabhängig von den einzelnen
menschlichen Bedürfnissen und Betätigungen entgegen. Dieser abstrakte Gegenstand der
quot;■einen Sprache ist nicht das Produkt irgendeiner menschlichen Vereinbarung, sondern
begründet in den psychologischen Voraussetzungen ihres praktischen Gebrauches. Un-
abhängig von besonderen Zweckbestimmungen hat sie die Aufgabe einer Objekti-
vierung geistiger Inhalte überhaupt, und das Mittel hierzu ist ihr Be-
deutungsgehalt.quot; (blz. 131)

-ocr page 156-

abstraheert echter juist van datgene wat er aan deze wijze van vast-
legging speciaal taai-matig is; zij laat, zoals wij het uitdrukken, de
taal achter
zich. 83) Wat Ach „Sprache selbstquot; noemt, wordt in de
wetenschap juist weer opgeheven, ook al gebruikt die zelfde wetenschap
bij haar beschouwing noodzakelik weer taai-momenten, al „denkt zij met
taalquot;. De „Sprache selbstquot; ontstaat niet, zoals
Ach meent, tengevolge
van een steeds herhaald abstractie-proces; de „Sprache selbstquot; wordt
geconstitueerd in elke act van taal-making, ook in de meest oorspronke-
like ; zij wordt „verwendetquot; in elk gebruik. Al is zij inderdaad „begründet
in den psychologischen Voraussetzungen ihres praktischen Gebrauchesquot;,
dan houdt zij daarmee toch niet op „Produkt irgendeiner menschhchen
Vereinbarungquot; te zijn. Wat de mens aan haar doen kan is: van de
karakteristiek die zij uit die „Vereinbarungquot; meedraagt abstraheren, en
zich zo aan de taal vrij denken.

Het is dit proces dat Stenzel's biezondere aandacht had. Nergens
duideliker vertoont zich het „middelendquot; karakter van de taal dan hier:
„jenes Mittel- und Mittlerwesenquot; (blz. 37). „Im Umwege über das
Wortquot;, zegt hij, „(wird) Reflexion möglich.quot; De natuur zelf van het
taai-teken — zijn „leichte Veränderlichkeit,quot; zegt
Stenzel — maakt deze
„functiequot; mogelik. Die veranderlikheid zal ons vijf hoofdstukken lang
bezig houden, omdat zij alleen begrijpelik is als veranderlikheid van een
ervarings-moment, dat anderzijds „zijn identiteit door zijn toepassing in
alle mogelike gevallen heen redt.quot;
(Langeveld blz. 48) „Als sprachliches
Zeichen hält das Wort den Gedanken aber nicht fest, sondern gibt ihn
sofort wieder verklingend frei zu neuer Verknüpfung; denn das ist ja
das Wesen des sprachlichen Zeichens: es gestahet die Bestimmtheit so,
dass durch seine leichte Veränderlichkeit sich immer Neues bilden kann.quot;
(blz. 36) Zo is voor de wetenschap en het denken het woord meteen
vooruitbrengend en beperkend, horizon en grens, 84) gjj pgg Qp 'j ogen-
blik dat het denken zich van het woord vrijmaakt, niet langer taal
„gebruiktquot; of beschouwt, maar op de onaanschouwelikheid, vastgelegd
in het woord, terug-denkt, openbaart zich wat achter die horizon ligt en
wordt zij verschoven naar een verder verschiet: „Verstehenquot; heisst

In het zesde en zevende hoofdstuk zal deze kwestie nog ter sprake komen.

Vgl. Langeveld: „Ook al ontplooien taal en denken zich in een dialektiese ver-
houding, toch staat het denken stil zodra het de gegeven taal als zijn uiterste mogelik-
heid aanvaardt. Dit betekent echter dat de ontwikkeling der taal afhankelik is van wat
het denken — in den ruimsten zin des woords — in haar tot uitdrukking brengt. Zich
uitdrukkende ervaart het denken de taal als basis, vervolgens als grens, daarna als
begrenzing, beperking, welke tenslotte overschreden wordt.... om weer grens te
worden.quot; (blz. 41)

-ocr page 157-

immer, über das im Ausdruck Objektivierte und Objektivierbare hinaus
das nie enthüUte geistige Ganze, das sich ausdrückt, im Auge haben.
Wo dieses objektivierbare Gegenständhche möghchst rein von diesem
Hintergrunde losgelöst werden soll, strebt der menschliche Geist zu
anderen Ausdrucksmitteln (abstrakten Formeln u.s.w.) und sucht jene
mit der Sprache gegebenen Hintergründe auszuschliessen.quot; (blz. 40)
Een taal zuiver „an sichquot;, d.w.z. een taal vrij van haar gebruikskarakter,
vrij van deze beperktheid, waardoor zij echter juist aan de
volkomen zakelike bepaaldheid van het begrip ont-
snapt, was geen taal meer. »5)

Wanneer wij nog 'n ogenblik nadenken over de oorzaak van dit hard-
nekkig voortleven van het begrip ener taal „an sichquot;, dan vinden wij
'n verklaring voor dit feit, in de noodzakelike reactie van een meer diep-
gaande beschouwing op het gangbare oplossen van de taal in functies.
T e k e n - z ij n, op de wijze der taal. is geen woord-f u n c t i e, teken-zijn
i s woord-zijn: het woord functioneert niet „darstellendquot;, het
woord is simphciter een der vormen van „Darstellungquot;. „Vormquot; en
„betekenisquot; functioneren wederzijds, het „woordquot; is. 85*) Wanneer
men het functie-begrip in de linguistiek niet zin-ledig wil maken, dan
dient men dit eens en voor al te bedenken. Te zeggen dat het woord
„darstellendquot; functioneert, is een a-linguistiese uitspraak. Om dit
met recht te kunnen beweren, beschouwt men het woord buiten linguisties
verband, in het licht van een denk-psychologie of van een metaphysiek
misschien. Men subsumeert het dan onder de begrippen ener andere
wetenschap, en sticht, deze terminologie overbrengend in de linguistiek.
verwarring. Linguisties beschouwd bestaat de functie van een woord
in zijn werking als
ervarings-moment. Alleen onder dit opzicht kan
men, linguisties zuiver, zeggen dat het woord functies heeft. Als
ervarings-moment nl. kan het bepaalde andere
ervarings-momenten

85) Stenzei heeft in zijn eigen studie de consequenties uit dit inzicht niet ten volle
getrokken, maar hij acht toch het gezichtspunt belangrijk genoeg, om het in de laatste
paragraaf nog eenmaal samenvattend te formuleren: „Sprache ist immer um eines
andern willen da. sie setzt ihre Macht immer für etwas anderes ein, für den Gedanken
in der Mitteilung, von der Wissenschaft bis herab zur
konventionellen Meldung, für
das Gefühl in der Kundgabe der Innerlichkeit, für das Wollen im Befehl, der ratenden,
bestimmenden Rede. Keiner von diesen Gehalten ist ohne Sprache fassbar und über-
mittelbar. jeder wird durch sie erst wirklich ; Sprache ist Mittel. Mitte zwischen dem,
Was noch nicht sie ist, aber sie werden kann, und was dann sofort sie nicht mehr sein
■wUl.quot; (blz. 109, 110)

Ook de Saussure zag ditzelfde. In zijn verantwoording van de functionaliteit
der momenten i n het teken kunnen wij hem niet bijvallen. Vgl. de paragraaf: „Gestalt
en phoneem als positieve grootheden. ' (5e hoofdstuk)

-ocr page 158-

„wekkenquot;, en bepaalt het mede de onderlinge verhouding der ervarings-
momenten in het grote geheel waarvan het deel uitmaakt. Zijn karakter
als denk-vorm echter is geen functie van het woord, die denk-
vorm is het woord zelf. Het is linguisties juist, te zeggen dat het woord
,,appelHerendquot; of „ausdrückendquot; f unctioneert, zoals men er nog
andere, grammatiese, functies aan kan onderscheiden; men kan echter
niet zeggen dat „Darstellenquot; f u n c t i o n e r e n is. 86) Wel kan het „Dar-
stellungsquot;-moment ook nog functioneren; wel bestaan er „Da'rstel-

lungsquot;-functies. 86*)

Het gebruiks-karakter van het woord is niet hetzelfde als zijn functio-
naliteit.
Ach's opvatting zou juist zijn, als hij niet die ene, te ver gaande,
conclusie getrokken had, die hij formuleerde in de woorden: „die reine
Sprache selbst, trennt sich so von ihrer Zweckbestimmungquot;. „Das,
was das Regelmässige, das Bleibende in der vielfachen Anwendung der
Rede ist,quot; kan zich zelfs niet disjunctief beschouwd vrij maken van
„jeder besonderen Finalitätquot;: altijd werkt het gebruikte woord
ook als ervarings-moment. Alleen geabstraheerd van „jederquot; en
van „ihrerquot; „Zweckbestimmungquot;, d.w.z. beschouwd als zaak, kan het
onaanschouwelike woord-moment van haar gebruiks-karakter en functio-
naliteit worden vrij-gedacht.

Woord-gebruik, woord-beschouwing, woord-making. Een

groot bezwaar om een zekere autonomie van het woord te erkennen,
lag voor velen hierin : een kind, zo meende men, moest toch eerst moeders
taal hebben begrepen, d.w.z. moest als hoorder moeders taal hebben
gebruikt, voor er van onverschilhg welk taai-onderscheid sprake zou
kunnen zijn, voor zich onverschillig welke differentiatie ook zou kunnen
hebben voltrokken. Als er derhalve ook al iets „gemaaktquot; zou worden,
'n „woordquot; of wat dan ook, dan moest dat in het gebruik ge-
maaktquot; worden! En dat betekende volgens velen: in de „zinquot; ontstaat
het „woordquot;, niet daarbuiten.

Wij zagen dat het woord zich moet ontwikkelen uit ervaringen waar-
van taai-momenten geen deel uitmaken, en dat deze opvatting dus niet
juist kän zijn. De opvatting steunde mede op een tekort in de analyse
van taai-gebeuren. Immers dit taai-gebeuren is niet uitgeput in woord-
gebruik alleen, het taai-gebeuren omvat evenzeer de woord-making
en — als theoretiese ervaring omtrent die taal — de woord-be-
schou^ng. Deze onderscheiding hebben wij reeds verschillende

86) Vgl. ƒ. Jessumn de Mesquita. Over Bühler's Theorie der Taal. Tijdschrift voor
Wijsbegeerte. XXVIe Jaarg. 1932. blz. 83 vlg., die, evenals
Dempe. „Darstellungquot; als
centrerend ziet.

80*

) Vgl. het zevende hoofdstuk blz. 289 vlg.

-ocr page 159-

malen aangebracht. Volge een laatste verduideliking.

Het woord wordt niet „gebruiktquot; om het begrijpen van dat woord
zelf, maar om de resultaten die dat begrijpen in de ervaring hebben kan.
De jager gebruikt niet het woord
herten in de zin „Herten!quot; om
z'n collega te doen begrijpen dat dit teken „hertenquot; betekent. Hij heeft
niet de bedoeling z'n collega 'n „woordquot; te leren, maar wel wil hij dat
„Herten!quot; wordt geïntegreerd in de momentele ervaring van de jager
die „op de loer hgtquot;, een sterk affectief waarnemingscomplex met
sprekend motoriese tendensen. Deze ervaring wordt door
„Herten!quot;
gestructureerd in dié zin, dat de momenten der ervaring waarvan
„Herten!quot; deel uitmaakt, gericht worden volgens de mogelikheden die
in het begrijpen van
„Herten!quot; door de jager, liggen. De structuur van
dit ervaringsgeheel wordt met behulp van
„Herten.'quot; tot stand ge-
bracht. 86**) Deze synthese resulteert in een afsluitend begrijpend
handelen: houding en blik-richting van de luisteraar veranderen, en er
volgt nog veel meer.

Iets geheel anders is „taai-beschouwingquot;. We zeiden: de jager „ge-
bruiktquot; niet het woord
herten om z'n collega te doen begrijpen dat dit
teken ,.hertenquot; betekent, dus niet om hem de „betekenisquot; „hertenquot; te
doen beleven die in dit teken gesymboliseerd is. of om hem het klank-
complex h-e-r-t-e-n bij te brengen, doch wel om hem in een bepaalde
zakelike verhouding met een zeker soort beesten te brengen. In dat
taal-gebruik richten wij ons door het woord op de „zaakquot;.

Richten we ons wél op het woord zelf, en niet op de zaak die wij met
het gebruikte woord noemen, dan hebben wij te maken met een geheel
andersoortige ervaring. Dan verdient het aanbeveling niet langer van
'Woord-gebruik te spreken, doch van wooid-beschouwing. In dit geval
maken we dan het teken, eventueel de „vormquot; of de ,.betekenisquot;, tot
..zaakquot;. Onze beschouwing kan dan een phonetiese. een phonologiese,
een semantiese. een grammatiese. een linguistiese. een psychologiese of
eventueel een logiese zijn. maar ze is geen taal-gebruik in de boven
omschreven zin. en deze ervaring noemen we beter geen t a a 1 -
ervaring. 87)

En nu woord-making. De moeder of de onderwijzer en leraar, die op
een of andere manier het kind of de volwassenen taai-tekens ..lerenquot;.

86**) Herten! betekent in dit gebruik niet alleen wat, maar Herten! noemt
bovendien wat:
Herten wordt gepraediceerd.

8'') Men verwarre taai-beschouwing niet met wat wij vrij denken noemden. In dit
laatste richten wij ons, abstraherend juist van het gebruikskarakter, d.w.z. ab-
straherend van het feit dat wij een „betekenisquot; beschouwen, op het onaanschouwelike
moment van het taai-teken.

-ocr page 160-

trachten, bewust of onbewust, hun „leerhngquot; het woord „bij te brengenquot;.
De taaionderwijzenden als taal-verwekkenden, brengen de hoorder tot
een act die taal-making is, doch geen taai-gebruik of taalbe-
schouwing. Taal-, en in casu woord-making, verschilt van taai-gebruik
als bakken van brood eten. Het kind moet er toe gebracht worden in
zijn ervaring de eenheid te stichten, te poneren, die wij als het taai-teken,
als woord, herkenden. In het „makenquot; van dit teken, schept zich het
kind de mogelikheid van gebruik. Weer moeten we ons wachten, in de
kinderlike ervaringen geen differentiaties, en dus geen kennis ook, aan
te nemen, die er niet zijn. Dat het kind zich van een verschil tussen 'n
ervaring waarin het 'n act van woord-making stelt, en 'n ervaring
waarin het woorden „gebruiktquot;, rekenschap zou hebben gegeven, daar-
voor hebben we geen zweem van bewijs. Maar we hebben wel alle recht,
deze gedragingen vergelijkend met andere, te menen dat
Keesje, naar
de gangdeur lopend en
„datte?quot; vragend, bezig is met woord-making.
B e g r ij p t
Keesje, als moeder zou zeggen : „Keesje, deur!quot;, dat hij,
met z'n handjes vol speelgoed en omkijkend naar de deur lopend, op
moet passen en voor zich moet kijken naar de deur, dan „gebruiktquot; de
jeugdige hoorder het woord
deur, dan integreert hij dit taal-moment
in zijn ervaring en richt zich diensvolgend. Zégt
Keesje: „deur!quot; tegen
vader, om uit de kamer te komen als vader de deur open maakt, dan
hebben we een act van
vjooTd-gebruik van dezelfde jeugdige „spreke rquot;.
Dan hebben we, evenals in 't luister-geval van zo juist, te maken met
taa\-gebruik, met 'n „gebruiktquot; woord, met 'n „zinquot;. Narziss Ach heeft
de act der woord-making tot onderwerp van zijn biezondere studie ge-
maakt. En, bij psychologies onderzoek, komt hij tot geen andere
bevindingen dan die wij, als linguisten, aan het taai-gebeuren con-
stateerden. Alleen: hij onderzoekt, in het experiment, de woord-making
bij volwassenen, terwijl wij de normale verschijnselen in de groei der
taal bij het kind tot uitgangspunt namen. Ook voor hem zijn kenmerkend
het stichten van een éénheid (Fusionseinheit) die niet op associatie
terugvoerbaar is, een eenheid verder die na het beleven der eenheid-
gevende act gebruikt („verwendetquot;) wordt. »8) Opererend bij vol-

„Zeichen und zu bezeichnender Gegenstand wurden ein und dasselbe, ver-
schmolzen zu einer Einheit, und in und mit dieser Fusionseinheit erhielt das Zeichen
die Wortbedeutung. Auf Grund dieses besonderen Aktes, des Identifikationsvorganges
zwischen Zeichen und ideellem Objekt, ist der Versuchsperson mit diesem, vorher
bedeutungslosen Zeichen plötzlich die Wortbedeutung in eindeutiger Weise gegen-
wärtig, so dass dieses Wort von diesem Zeitpunkt des Erlebens der autochthonen
Bedeutungsverleihung ab dauernd in Sinnvoller Weise zum Zwecke der sprachlichen
Verständigung verwendet wird. Das Erlebnis selbst ist von besonderer Eindringlichkeit
und tritt bei der einen Versuchsperson früher, bei der anderen später auf. Stets aber

-ocr page 161-

wassenen, ontging hem de eigenhke aard van de drang die tot deze
eenheids-geving voert. Hij schrijft: „So hat die Wortbedeutung...
zunäch/s^.. einen finalen Charakter. Das funktionelle Moment der
Verständigung zwischen Menschen ist es ja, das zur Bedeutungsver-
leihung führt.quot; (blz. 128) 89). Dat is voor de door hem onderzochte
gevallen ook waar, doch het bood hem ^ ondanks het feit dat hij toch
de „Erreichung eines bestimmten Zielesquot; noemt — geen duidelik inzicht
in het feit dat dit moment der „Verständigungquot; slechts één aspect is van
de grondfunctie van het woord als sociaal „Gebildequot;, als coöperatief
handelings-middel, als gebruiksteken.

Bij het kind hgt het aspect der „Verständigungquot; opgesloten in zijn
streven naar een begeerd voorwerp; bij de volwassen mens in het
laboratorium kon de onderzoeker gebruik maken van de eenmaal vol-
trokken differentiaties in de ervaringen van de volwassene, en als doel
aan de proefpersoon stellen „sich mit dem Versuchsleiter in einfacher
und der Situation entsprechender Weise zu
verständigen.quot; (curs. v. d.
schr. blz. 125) Uiteraard bleek deze doelstelling „unumgänghch not-
wendigquot; om de act der woord-making te verwekken, omdat aan de proef-
persoon reeds de woordenschat van zijn taal ter beschikking stond en als
omschrijving zou kunnen zijn aangewend, als hem niet de situatie
tot het gebruik van de. door de onderzoeker gewenste, woord-vorm
had gedwongen. De ,,Verständigungsquot;-situatie in
Ach's laboratorium
Was een toevalhge. al was zij in deze situatie „unumgänglich
notwendigquot;. Ondanks dit verschil in opvatting blijft het belangrijke voor
ons uit
Ach's onderzoekingen, die vele zijn, dat het woord-gebruik de
act der woord-making veronderstelt.

Woord-making, woord-gebruik en streving. Het zou kun-
nen lijken, dat wij ons in deze analyse ondertussen zelf schuldig maken
aan een abstractie die wij in anderen afkeuren. Waar immers blijft bij dit

Unter dem Zwange der Situation, sich in einfacher und zweckentsprechender Weise
Zur Erreichung eines bestimmten Zieles auszudrücken.quot; (blz. 125)

89) Hetzelfde feit acht ook Stemel van cardinaal belang en hij ziet er het finaal
Wakter van: ..Alle die reflexiven Stufen, die wir in der sprachlichen Sinngebung
beschlossen sahen, werden ausgelöst, gefördert und gesteigert dadurch, dass der im
einzelnen anhebende Prozess dieser Reflexion den Geist nicht nur sich selbst entgegen-
stellt. sondern dass dieses Selbst nxm im anderen als eine gleichermassen wirksame
'^aft in der Verständigung gespürt wird. Noch einmal wird gerade die sinnliche Realität
des Wortes, das zugleich gesprochen und gehört wird, von unabsehbarer Wichtigkeit
für das Bewusstwerden des geistigen Inneren. In meinem vom anderen verstandenen
Worte erlebe ich die Wirklichkeit des eigenen Meinens
als Wirkung (curs. v. d. schr.)
auf die des anderen, und dieses Meinen des anderen durch das mir entgegentönende
Wort mache ich im Verstehen wieder zu meinem geistigen Besitz.quot; (blz. 39)

-ocr page 162-

alles het streef-moment, dat wij reeds in de eerste pagina's van dit
werk essentiëel moment van elke ervaring noemden? Zolang wij 't
hadden over „te behandelen dingquot; en „spreekhandelingquot; kon de lezer
er vrede mee nemen dat er van geen richting, van geen streven uit-
drukkelik sprake was, omdat hij zelf dit streven onder die termen mede
subsumeerde. Maar nu: klank en betekenis! Ja, maar ook „gebruiks-
eenheid van ......quot;

Het teken dat wij in de denk-act der woordmaking constitueren, is
een ken-eenheid; dat bewezen we in de paragraaf „Naamvragen en
eerste taai-act.quot; Welnu de vorming van deze ken-eenheid veronderstelt
in het kind een zich op bepaalde wijze richten op bepaalde ervarings-
momenten waarin het teken wordt geconstitueerd. Deze biezondere
„richtingquot; wordt op geen enkele wijze door de stimuli verantwoord; ze
vormt een eigensoortige zelfwerkzaamheid die we „strevenquot; noemen.
Dit streven conditioneert ) in de ervaring de differentiatie die we
aanwezen : eerst een bepaalde ervaring zonder taal-symboliese momenten,
dan de vorming van een symboliese eenheid, een teken als moment der
ervaring. De werking van ken- en streef-acten der ervaring resulteert
in het ken-geheel „woordquot;. Het streven alleen kan evenmin een ken-
eenheid stichten (dit tegen
Wundts „apperceptiequot;) als het kennen
alleen een bepaalde „differentiëringquot; kan verantwoorden.

Van de zo gevormde secundaire ervarings-eenheid woord maakt
het streven geen moment uit. ) Maar wel wordt het woord gemaakt
onder de beslissende invloed van een streefmoment, gericht op de be-
paalde handelingen en te-behandelen-zaak, die in het woord als „figuurquot;
en „betekenisquot; zullen worden geponeerd. Doch juist als ken
-eenheid
is het van dit streven onderscheiden. Spreekhandeling en te-behandelen-
zaak worden in het teken geponeerd in zover zij worden ge-
kend, en het
is de noodzakelike verbondenheid van het gemaakte woord
in
de eenheid van de ervarende mens, die het woord zijn dynamics
karakter doet behouden, die het woord uitspreekbaar maakt en de zaak
in acten of gedragingen bestreefbaar. 92)

®o) In het reeds genoemde referaat heeft Ach ook hierop zeer nadrukkelik gewezen.

»1) Gustaf Stern behandelt de hier vluchtig aangeroerde verschijnselen uitvoerig,
blz. 19-23, blz. 54-60 ; ook hij legt de strevingen buiten het woord, doch in „Speechquot;,
en drijft omtrent dit laatste de volgende ,enigszins wonderbare, „psychologiequot; :
„It
seems not improbable that we should consider the purposive function as a phenomenon
of the kind called by psychologists configurational qualities
(Gestaltqualiiaten), which
are peculiar to complex formations, but disappear when these are
analysed into their
constituent elements.quot; (blz. 22)

92) Het vijfde hoofdstuk geeft van die uitspreekbaarheid 'n uitvoerige verant-
woording.

-ocr page 163-

Het woord, zoals de linguist en elk mens dit uit het taal-gebruik kent,
wordt gemaakt om iets te bereiken en het is hierop, dat zijn gebruiks-
karakter teruggaat. Uit een ervaring waarin het kind iets „bestreeftquot;,
ontstaat het. Gericht door dit streven, als oorzaak der doelmatige hande-
lingen, voltrekt het kind de symbolisatie-act waarin die ervaring op zeer
bepaalde wijze gedifferentiëerd wordt, en de eigensoortige geleding
wordt aangebracht, die we
woord noemen en gebruiksteken.

De lezer begrijpt: alles wat wij hier zeggen ligt opgesloten in de
beschouwingen der vorige paragrafen; we doen hiér niets anders dan
dat alles nog eenmaal expliciet uitzeggen.

Niet alleen woord-making, doch ook woord-beschouwing en woord-
gebruik zijn zonder streving als constitutief moment dier ervaringen on-
begrijpelik. Woord-beschouwing interesseert ons hier niet, doch woord-
gebruik wel. Woord-gebruik is altijd ervarings-moment, en wel een
structurerend ervaringsmoment, d.w.z. het ervarings-moment dat, in
het ervarings-geheel, de onderhnge verhouding van al de andere
ervaringsmomenten ten opzichte van dat ervarings-geheel bepaalt. We
herinneren aan ons „Werten/quot;-voorbeeld, aan
„Water!quot; of aan
„Regen!quot;. De gebruikte eenheid bestaat gewoonlik uit meerdere
woorden, en het verdient daarom misschien aanbeveling voor
gebruik
de neutrale term taal-gebruik aan te wenden. Taal-gebruik dan is een
denk-moment, en de taai-ervaring, d.w.z. het ervarings-geheel waarvan
het gebruikte taai-moment deel uitmaakt, is een denk-ervaring die haar
structuur ontleent aan dat gebruikte taai-moment, aan het gebruikte
woord, resp. de gebruikte woorden, ut patet. En taal-gebruik is 'n d e n k -
moment omdat wij daarin gericht zijn niet op 'n verschijnsel woord als
zich voordoende als buiten ons zijnde (dat ware phonetiese waarneming
b.v.), niet op het woord als zich in ons aanschouwelik tegenover ons
stellend (dat ware phonologiese beschouwing b.v.), doch omdat wij
daarin gericht zijn op de te behandelen zaak, die wij in het woord,
d.w.z. in de aanschouwelik-onaanschouwelike ken-eenheid : woord, tegen-
over ons stellen.

Welnu, in 'n taai-ervaring van spreker of hoorder is altijd een zich
richten op en volgens het gebruikte taai-moment verdisconteerd. Actief
integreren beide het taai-moment in hun ervaring; zij richten zich
volgens de mogelikheden die het taai-moment hun in de ervaring biedt.
Minimaal bestaat voor de hoorder, om een taai-ervaring te kunnen
hebben, deze richting in het richten der opmerkzaamheid op de hem
toegesproken taai-termen
{Gardiner, blz. 97). Zonder dit zich richten
bestaat er geen taai-ervaring, zonder dit is overigens elke ervaring
chaoties. Bij de spreker bepaalt de richting, welke taai-momenten zullen

-ocr page 164-

worden gebruikt in functie van de situatie waarin die spreker verkeert;
bij de hoorder bepaaU de richting óf en hoé zij zullen worden begrepen
en volgens de gegevens der situatie geïntegreerd in zijn ervaring.
Wie de hem
toegesproken woorden niet begrijpen wil, kan door de
stimulering die uitgaat van de uitwendige taai-vorm niet tot méér ge-
dwongen worden, dan tot een passief kennisnemen van de inhoud der
woorden hoogstens, dus tot een, overigens weinig frequente vorm van
taai-beschouwing 1 Het is bovendien mogelik eenvoudigweg niet te
„luisterenquot;. Hoe de hoorder de tot hem gesproken taal begrijpt, hangt
dus mede af van de richtingsbepaalde opname der verschillende

momenten.nbsp;i -w

Taalgebruik zonder strevingen, gericht op en volgens de gebruilcte

momenten, bestaat niet. Echter, de „pmposivenessquot; van een taal-moment
om een term van
Gardiner te gebruiken, ligt niet in het taai-teken zelf,
doch in de
streef-momenten van de taai-ervaring die noodzakehk alle
taai-gebruik mede bewerken en de taai-ervaring mede constitueren in
zover deze strevingen door het taai-teken op de zaak gericht zijn. Het
is de onschatbare verdienste van
Gardiner hierop te beginnen met zijn
eerste publicatie over deze stof, met grote nadruk de aandacht te hebben
gevestigd. Dat en in hoeverre wij van hem afwijken doet hier weinig
ter zake. Taal is zonder een in woord-making en taai-gebruik verdiscon-
teerd streven niet te begrijpen. Het streven zelf echter maakt van het
woord geen moment uit; teken, „vormquot; en „betekenis zijn ken-
verschijnselen.

En het gevoel tenslotte? Gevoel evenmin als streving is constitutief
moment van het woord, wel constitutief ervarings-moment van woord-
making en taai-gebruik, gevoelen derhalve openbaart zich als taal-
functie. Voor een nadere verklaring hiervan moet ik verwijzen naar
hetgeen in het eerste hoofdstuk over de ervarings-aspecten werd ge-
schreven. en ik herhaal: dit aspect is van grote betekenis voor taal-
ervaring.' doch het is geen woord-, wel ervarings-moment.

Conclusies. We stelden vast, dat het woord wordt gevormd door
aan bepaalde ervaringsmomenten een bepaalde eenheidgevende act te
voltrekken, die we
woord-making noemden. In deze eenheid- en toe-
passehkhei'd-gevende act, die dus een denk-act is, constitueren we een
bepaalde ken-eenheid, het taai-teken, het „woordquot;. Het
woord_ dat wij
zo constitueren is een „gebruiks-tekenquot;, d.w.z. wij
„beschikken erov«
om het te gebruiken als handelings-vervanger (
respectieveUK act-

93) In het negende hoofdstuk wordt de verhouding van het agerend individu tot de
situatie beschreven.

-ocr page 165-

vervanger) in de coöperatie die ons leven als lid ener gemeenschap uit-
maakt; eveneens beschikken wij er over om ons met die gemeenschap
samen te denken, om de onaanschouwelikheid op een wijze vast te leggen
die haar wezenlik communicabel doet zijh. De biezondere eigenschappen
die deze onaanschouwelikheid uit dien hoofde vertoont, bestuderen wij
in de hoofdstukken over de betekenis. De eigenschappen van het aan-
schouwelike woord-moment zullen in behandeling daaraan voorafgaan.
Het gebruiks-karakter der aanschouwelikhcid zal ons minder occu-
peren dan dat der onaanschouwelikheid, omdat het tot minder moeilik-
heden aanleiding geeft.

Wij onderscheidden scherp het gebruikskarakter van het woord van
zijn functionaliteit, d.w.z. van zijn invloed op de andere ervarings-
momenten waarmee het een groter ervarings-geheel uitmaakt.

We constateerden verder, dat het woord niet ontstaat i n het gebruik
van het taai-makend individu, doch wel uit het gebruik der gemeenschap,
en we stelden vast, dat noch de making noch dat gebruik beg-ijpelik zijn
zonder beide te zien in functie van de volitionele momenten die van
elke ervaring deel uitmaken.

We gebruiken deze laatste paragraaf van dit hoofdstuk om uit-
drukkelik vast te stellen dat het betekenis-moment van het woord geen
aanschouwelikc „zaak-voorstellingenquot; omvat, om de zeer simpele reden
dat het woord als betekenis-dragend ervarings-moment „toepasselikheidquot;
bezit. Het lijkt weinig vruchtbaar de discussie over dit punt ook hier
Weer opnieuw te openen,
Langeveld heeft hierover nog geen jaar ge-
leden — door zijn onderwerp gedwongen — gezegd wat er over te
zeggen vak (vgl. blz. 87 vlg.). Zelfs
Ogden amp; Richards (blz. 55, 59
en 60) zijn het in dezen met ons eens.
Van Ginneken, in zijn „Prin-
cipesquot;, moest hierover uitvoerig refereren, omdat de psychologie van die
dagen deze zaak nog als een probleem zag.
Gustaf Stern (blz. 47 vlg.,
blz. 139 vlg.) gaf zich de moeite de lezer daarover nog omstandig in
te lichten, doch ook zijn conclusie luidt: aanschouwelikc zaakvoor-
stellingen, als zij optreden, horen tot de contextuele momenten, met tot
het woord zelf (blz. 53).

Moeten wij tenslotte na deze eerste phase van onderzoek, het woord
als ervarings-moment opnieuw definiëren, dan kunnen wij, samenvattend,
Zeggen : Het woord is het, op de wijze der taal gevormde, aanschouwelik-
onaanschouwelikc gebruiksteken. De aanschouwelikc figuur bestaat in
een, op de wijze der taal gekende, klank-vorm, de onaanschouwelike
betekenis in, op de wijze der taal gebonden, denk-momenten.

En, in deze formulering geven we ons dan meteen rekenschap van
betgeen wij aan het woord nog verder te verantwoorden hebben: niet

-ocr page 166-

zijn teken-natuur, niet zijn gebruikskarakter, doch wel de biezondere
aard van zijn „vormquot; en „betekenisquot; en zijn aard als ervarings-m o m e n t,
als syntagma, zijn eigen structuur derhalve en de plaats die het in de
structuur ener taai-ervaring inneemt. Het gebruik zelf en de wetten
daarvan vallen buiten het bestek van deze studie. Ze horen in een
„Wortgruppenlehrequot; of n zins-leer, waarmee Ries een aanvang heeft
gemaakt.

Het princiep „totum est prius partibusquot; leed onder de voorafgaande
beschouwingen geen geweld; het kreeg alleen een nadere precisering in
de toepassing op de taai-verschijnselen: het „woordquot; is n ä het gebruik
der gemeenschap die de taai-maker voortbrengt en na het ervarings-
geheel waarin het wordt gemaakt, doch het woord is vóór zijn gebruik
en, eo ipso, vóór een meerwoorden-geheel van dezelfde gebruiker. Het
ervaringsgeheel waarin het woord als syntheties-analytiese onderschei-
ding door het kind wordt geponeerd, kan oorspronkelik nooit een taal-
geheel zijn; pas wanneer het taalgebruik meerwoorden-gehelen vertoont is
het mogelik, interpreterend, in een dergelik geheel een nieuw ..woordquot; te
maken. Ook in het laatste geval gaat de making noodzakelik aan het
gebruik van dit nieuwe woord vooraf. Het geheel waaruit, in functie van
de situatie, het nieuwe woord ..interpreterendquot; gemaakt wordt, kan pas
volledig in al zijn onderscheidingen worden ervaren, als eerst het be-
treffende woord gemaakt is.

Wat tenslotte de juiste interpretatie moet zijn van Stenzeis mening
„einer präsentiellen Gleichwertigkeitquot; van woord en zin. en van
Bühlers
opvatting ener correlatie van beide taai-verschijnselen „an ein und
demselben Zustand der menschlichen Sprachequot;, daarover zullen wij
verderop nog uitvoeriger handelen. Het zal de lezer niet ontgaan zijn,
dat wij met die andere formulering van het geheel-princiep: „pars est
propter totumquot;, volkomen accoord gaan. De grote linguistiese betekenis
hiervan blijkt in de studie van het taal-s y s t e e m. Dit onderwerp echter
zullen wij in dit werk maar zeer vluchtig aanraken.

Alleen de hernieuwde totaliteits- en eenheids-opvattingen maakten het
mogelik. de aard van het woord als ervarings-moment van het sociaal
gebonden individu recht te doen. Bestudering van gedrag en
ervaring
leidde tot de inzichten, in dit hoofdstuk ontwikkeld. We zullen op deze
wijze voortwerken, al moet in de nu volgende analyse noodzakeliker-
wijze het aspect, waaronder wij het taai-gebeuren beschouwen, worden
beperkt: immers het is als 'n éénheid dat zich het woord in het taal-
gedrag openbaart en wij gaan over tot een beschouwing van de
moménten dier eenheid. In het negende hoofdstuk pas zal de lijn conse-
quent kunnen worden doorgetrokken.

-ocr page 167-

VIERDE HOOFDSTUK
Woord-vorm en woord-Gestalt

Samenstelling van het hoofdstuk. Bij de volgende behande-
ling van de aanschouwelike woord-momenten in het taalgebruik, is
de eerste antinomie die ons schijnt te treffen : het veranderlike der waar-
neembare aanschouwelikheid. We gingen in ons derde hoofdstuk uit van
het zonder meer duidelik geachte verschijnsel, dat er „vormenquot; worden
gebruikt die regelmatig, gelijkvormig in ander gebruik terug komen.
Welnu, dit is in strijd met de feiten: de waarneembare aanschouwelik-
heid, datgene wat we in de laatste paragraaf van ons eerste hoofdstuk
(blz. 49) de
woordvorm noemden, is geen waarneembare constante. Als
dan ook de linguistiek van 'n
mot phonétique spreekt, dan schijnt zij
van de veranderingen op een ongeoorloofde wijze te abstraheren. Het
enige wat een zekere aannemelikheid schijnt te vertonen is, dat er in
de klankenstroom, in de bij communicatie gebruikte geluiden, onder-
scheidingen aanwezig zijn, die echter — hetgeen voor ons juist van het
meeste belang zou zijn — nog volstrekt geen woord-vormen schijnen
te hoeven onderscheiden. Toch aarzelt het grote merendeel der linguisten
en grammatici niet, een dergelike onderscheiding aan de spraak-klanken-
stroom te veronderstellen. Met welk recht? De eerste paragraaf „Mot
Phonétiquequot; geeft hierop geen antwoord.
Graff, Ogden amp; Richards
linguistics commentariërend, ontkent vlakaf het bestaan van 'n phoneties
..Woordquot;, onder welke vorm dan ook. Wat er in de stimuli-complexen,
de
waarneembare aanschouwelikheid zeggen wij. te vinden is, fungeert
volgens
Graff e n k e 1 als verwijzing naar, als sign vóór, 'n „system-wordquot;:
in het gebruik worden de stimuli-complexen „whimsicallyquot; gebruikt,
zodat er van een zich onderscheidende, en laat staan 'n constante, een-
heid
word, daar geen sprake is. Helaas blijken de kruimpjes die ons,
linguistiese kinderschaar, met Klein-duimpje
Graff voorop, uit dit woud
moeten brengen, door de vogeltjes opgepikt: de weg van
Graffs stimuli
Voert naar geen sy stem-word; en omgekeerd, in het system-word zitten
We opgesloten als de kinderen in de hut van de reus. Dc paragraaf
..System-wordquot; heeft ons alleen op 'n nieuw spoor gebracht. Dat volgen
We in „Vorm en functionaliteitquot;. De analyse van het vorm-begrip

-ocr page 168-

waarmee vaak werd geopereerd, was onvoldoende. Iets anders is 'n vorm
zonder meer, iets anders 'n linguisties functionele vorm. De
woord-vorm wijst uit naar de ervaring. Die vorm is wél bepaalbaar, doch
alleen vanuit de ervaring. Elke phonetiese onderzoeking is wezensnood-
zakehk altijd van dit standpunt uitgegaan. En uit het begrip „functionele
vorm , kunnen een reeks conclusies gededuceerd worden, die kunnen
worden samen-gevat in deze éne uitspraak: de woord-vorm moet als
type fungeren. De paragraaf „Vorm en functionaliteitquot; behandeh dit. In
„De organisatie van de woordvormquot; geven we een résumé van de onder-
zoekingen van de italiaanse psycholoog
Gemelli, die deze type-notie uit
de systematiese waarneming van het oscillographies vastgelegde klank-
gebeuren - we gebruiken
klank en geluid voor de waarneembare aan-
schouwelikheid - afleidde. Het experiment bevestigt onze deducties uit
het begrip „functionele vormquot;. Het blijkt dan, dat zich wel degelik
woord-t y p e n aan het materiaal laten onderscheiden, d.w.z. functionele
vormen, die beantwoorden aan een bepaalde ervarings-notie. Onder-
tussen, de functionele vormen onderscheiden zich wel, doch zijn
als vorm in verschillend gebruik niet constant. De constantheid wordt
er in de ervaring aan toe gedaan. Het type derhalve is
ervaarbaar
als constant; het is zelf, binnen bepaalde grenzen veranderlik, maar het
blijft 'n vorm. Dit laatste behandelen we in „De woord-vorm als
functionele vormquot;. De onderzoekingen van
Gemelli bewezen, dat ook de
melodiese momenten aan de vorm typies zijn. In „Klank en melodiequot;
tonen we aan, dat het melodiese moment de typiek der geluids-
momenteii veronderstek om als woordvorm-moment typies te kunnen
zijn; verder, dat het melodiese type op het gebruik moet worden
teruggevoerd, en wel - want ook de typiese geluids-momenten (dit
behoort overigens nog niet tot de stof van deze studie, die het woord
als systeem-moment niet uitdrukkehk behandelt) vertonen een aan-
leg op gebruik en systeem - op de hem eigen wijze, nl. als kenmerkend
voor het meerledig gebruiks-g e h e e 1. Deze laatste conclusie volgt niet
alleen uit een studie van het phoneties materiaal, zij volgt ook uit de
onderzoekingen van phonologen; dit beschouwen we in „Melodie en
syntagmaquot;. Het accent, melodies of (en) dynamies, is 'n
structuur-
princiep dat het woord in de samenhang markeert. Met het invoeren
der linguistiese functionaliteit van de woord-vorm, voltrokken wij in de
beschouwing een wezenlike verandering, omdat wij die vorm daarna
expliciet vanuit de ervaring beschouwden. Het is in de
paragraaf „de
Gestakquot; dat wij de aanschouwelike ken-momenten der ervaring
waarin wij het type kennen, tot voorwerp van
onderzoek nemen. We
verduideliken eerst het Gestalt-begrip aan visuele
verschijnselen, om het

-ocr page 169-

dan - en na al het voorafgaande kan dat kort geschieden -- in zijn
realisering in het taai-gebruik te beschrijven in „De woord-vorm en de
woord-Gestaltquot;. Dan blijkt, dat de constantheid dier „Gestalt ook weer
alleen te begrijpen is als 'n functionele, en wel in functie van de on-
aanschouwelikheid in de woord-eenheid vastgelegd. Het blijkt nu waarom
wij reeds in ons eerste hoofdstuk de term
vorm voor de aanschouwelikc
ervarings-momenten lieten vallen en daarvoor de term figuur ge-
bruikten: de figuur nl. is wél aanschouwelik, doch zij heeft geheel
andere eigenschappen dan de vorm, die waarneembare aanschouwelik-
hcid is ; de figuur is een G e s t a 11.nbsp;, t

Wat hebben we met het invoeren van het Gestalt-begrip bereikt / len
opzichte van de traditionele linguistiese beschouwingen allereerst een
negatief resultaat: de moeilikheden tegen het woord, op grond van de
aanschouwelikc verschijnselen, gemaakt, blijken op onvoldoende analyse
dier verschijnselen te berusten; deze verschijnselen doen evenmin het
woord-begrip of het
woord-aanschouwelikhcids-begrip als constant
ervarings-moment te niet, als zij omtrent 'n kubus-aanschouwchkhcid
twijfel kunnen wekken. Doch, dit is 'n eerste stap s echts naar de op-
lossing van ons probleem. Want, op welke wijze wij die woord-Gestalts-
functie te denken hebben, bleef nog een open vraag. En, de titel van
de slot-paragraaf wijst daar reeds op, „Woord-voorste ling en Gestalt :
de woord-Gestalt moet als aanschouwelikhcid verklaard worden, hetgeen
neerkomt op de taak, ons licht te verschaffen over de aard van wat men
noemde Woord-voorstelling. Want, de moeilikheden die aan dat voor-
stellinqs-begrip inhaerent bleken, treffen ook de Gestalt. Dat is de
opdracht die ons het vijfde hoofdstuk te vervullen geeft. We schrijven
geen extra paragraaf „Conclusiequot; ; we volstaan met 'n laatste alinea m

de slot-paragraaf.nbsp;tj gt; u

»Moi phonétique«? In den aanvang van ons derde hootdstuK
poneerden we als feitelik gegeven: de constantheid van 't woord,
minstens de constantheid van zijn „vormelikequot; zijde. En ziehier dc eerste
antinomie: de vorm verandert voortdurend. Altans wat er aan het
Woord in communicatief gebruik waarneembaar is, is geen constante. Van
het tiende hoofdstuk „Synthese of samenvoeging der spraakklanken at
tot en met het vijftiende, dat wil zeggen bijna honderd b «dzijden lang, is
ons nederlandse phonetiese standaardwerk, het „Leerboek der Phonetiek
van
Zwaardemaker enEykman (Haarlem 1928), daarvoor een doorlopend
bewijs. Ongetwijfeld, die veranderingen zijn gewoonlik beperkt binnen
zekere grenzen, maar ook afgezien van dc grensgevallen, zijn ze niettemin
zo groot, dat er van een vorm-bcgrip, zoals we dit aan veel andere
Waarneembaarheden kunnen ontwikkelen, weinig overblijft.
Vendryes

-ocr page 170-

spreekt dan ook van een „forme-limitequot;. (Le langage. Paris 1922,
blz. 70)

Bestaat er dan een „woordquot; als waarneembare onderscheiding,
bestaat er 'n „mot phonétiquequot; ? Men doordringe zich er van : deze vraag
is niet dezelfde als „Bestaat er een woord als waarneembare con-
stante?quot; Als „constantquot;, in de gewone zin van het woord, bestaat er
in het taalgebruik zeker geen waarneembare aanschouwelikheid; daaraan
valt niet te twijfelen.

Uitvoerig worden de verschijnselen die ons hier bezig houden, door
Gra[[ behandeld in zijn derde hoofdstuk „Units of significationquot;.
Vendryes sprak er reeds vóór hem over in zijn hoofdstuk „Le mot
phonétique et l'image verbalequot;. Beiden komen niet tot dezelfde conclusie.
Vendryes accepteert het bestaan van een „mot phonétiquequot; (blz. 68) —
over de vraag naar het onderscheid tussen constantheid en onder-
scheiding laat hij zich niet expliciet uit —
Graff verwerpt een „mot
phonétiquequot;, onverschillig welke zin men aan deze term wil hechten
(blz. 95 vlg.).

Herinneren we ons een ogenblik duidelik de aard der feiten. De zin
„Daar héb je hem!quot;, emotioneel en in vlug tempo gesproken, kunnen
we veilig weergeven als:
„Drrèjenum!quot; Gaan we van dit geheel de
woorden onderscheiden dan zeggen we, dat we gebruiken de woorden
daar, heb, je en hem. Als er nu één ding duidelik is, dan is het wel,
dat er van een constante klank-vorm d-aa-r etc., die we voor deze
woorden „aannemenquot;, weinig te vinden is.
Graff geeft nog wat cruër
voorbeelden.
„I have not seen herquot; wordt „aiv 9nt si-n 9quot;! „Of
the words [haev] and [ha-] all that is left is [v] and [9]. The word
[not] has been changed into [9nt].quot; (blz. 120) Erger nog wordt 't.
wanneer van „I don't want toquot; 't woord n-o-t helemaal verdwijnt en
er alleen een nasalering van de voorafgaande klinker o overblijft (blz.
122 en blz. 34). En een beroep hier, of in 't nederlands of welke taal
ook, op 't als „Einwortsatzquot; gebruikte woord baat niet: ook daar treedt
ditzelfde verschijnsel op.
Vendryes b.v. wijst op de begroetingsformules
(blz. 70).

Het is jammer dat Zwaardemaker en Eykman hun voorbeelden vrij-
wel steeds geïsoleerd geven en niet als lid yan een aanmerkelik groter
geheel; de vormveranderingen door
Graff bedoeld, zouden er nog
sprekender door wórden. Woord-constantheid in de zin van volkomen
gelijk-vormigheid der waarneembare aanschouwelikheid in verschillend
gebruik, bestaat niet. We gingen er echter in ons vorige hoofdstuk juist
van uit dat een constante „vormquot; werd waargenomen. Wat de
waarneembare aanschouwelikheid, stimulus in het bedoelde waar-

-ocr page 171-

nemingsproces, aangaat, komt het er echter prakties op neer, dat er „wel
eensquot; overeenkomende vormen zouden kunnen worden waargenomen.

Zijn er dan tenslotte aan de waarneembare aanschouwehkheid zeit
momenten, die we als woord-onderscheidend kunnen _aanwijzen?
Vendryes denkt van wel en ziet in „la débilité des finales (blz. 68),
een notie die hij aan
Gatithiot ontleent, een kenmerk voor t phonetiese
woord Accepteren we een moment dit kenmerk der „débilité . Zijn we
dan al waar we zijn moeten ? Het wil me voorkomen van niet. Wanneer
we uit de zin: „Zo
iets kan je aan de strop brengenquot;, strop brengen
uitspreken als strobbrengen of ströbrengen of uit „Een stuk J^P^^ jquot;«
naar beneden (dit voorbeeld uit Zwaardemaker en Eykman blz. 231),
stuk koper als stükoper, en in onze uitspraak dus de „op elkaar
stootendequot; medekhnkers p en b of k en k één klank „worden dan
lijkt 't toch wel wat veel geëist, van de schrijver te vragen dat hij ons
zal aanwijzen waar nu
strop of stuk ..ophoudenquot; en brengen en koper
„beginnenquot;, waar derhalve de ..débilitéquot; ophoudt, de „finale eindigt

en het volgende woord begint.nbsp;, i c ■ ^

Als het „phonetiese woordquot; ons wat zal leren omtrent z n al of met
onderscheiden zijn. dan zal dit in 'n vergelijking met iets waarop het
„phonetiese woordquot; kan worden teruggevoerd, moeten geschieden^Het is
dit, dat
Wilhelm Schmidt klaarblijkelik bedoelt als hij schrijft: Fur die
psychologische Einheit des Wortes sprechen aber auch die An- und
Auslautgesetze, die jeder Sprache in charakteristischer Weise eigen
sind. Durch diese grenzt sie jedes einzelne Wort von dem vorher
gehenden wie dem nachfolgenden Wort in unzweideutiger Weise ab. bs
können deshalb auch diese An- und Auslautgesetze benützt werden um
von ihnen rückschliessend die Eigenheit einer Sprache und ihrer Wort-
bildung zu erkennen und sie mit denen anderer Sprachen in Vergleich
2u setzen.quot;!)
Graff heeft gelijk, als hij tenslotte van het „phonetiese
woordquot; als waarneembaar deel van een groter geheel zegt: „some
sound, sound combination, or sound element (nasalization, accent,-
timbre, etc.) is required;quot; hij gaat echter te ver als hij toevoegt: „the
character or number of these features is immaterial; (blz. l^y,
van een constante, zichzelf aan het materiaal onderscheidende
waarneembare vormehke eenheid is bij het woord geen sprake.

»Sysiem word« ? Graff volgt Ogden amp; Richards, l^ten we een
ogenblik zien hoe hij zich uit de impasse tracht te redden, waarin
hij door zijn semiologiese voor-oordelen is geraakt. Hij negeert het be-

1) P. W. Schmidt S.V.D. Die Sprachfamilien und Sprachenkreise der Erde. Heidel-
berg 1926, blz. 288, 289.

-ocr page 172-

staan van een waarneembaar woord als constante, zich onderscheidende
eenheid en toch aanvaardt hij het woord als contextueel engraphies
verschijnsel: in die vorm ontzegt hij aan het woord noch constantheid
noch onderscheiden-zijn. Zonder „woordquot; acht ook hij een meerledig
complex van taalgebruik onmogelik, maar het „woordquot; is volgens hem
van dat complex geen moment, doch het is de systematiese groot-
heid waarop bepaalde „vormelikequot; en „referentiëlequot; momenten van de
„zinquot; kunnen worden teruggevoerd (blz. 128-130). In het taai-gebruik
bestaat als psychologies contextueel complex, geëxciteerd door het
momentele stimuh-complex der hoorbare geluiden, de zin. In die zin
is, nog steeds volgens
Graf[, de eenheid tussen de aanschouwelike
momenten, het „symbolquot;, en hun „referencesquot; verbroken, d.w.z. dat het
„woordquot;, het „symbolquot;, heeft opgehouden te bestaan. De banden die in
verschillende psychologiese contexten tussen de „vormenquot; als
..symbolquot;
en de ,.referencesquot; (en hun „referentquot;) als „meaningquot; zijn gelegd „have
been torn apart, so that there is no trace left of a word-„unitquot; within the
sentence.quot; ..Not only has the sentence whimsically utilized and absorbed
the referential and phonetic parts of the single words, but the unity of
the latter has been litterally destroyed.quot; (blz. 121) Het woord bestaat
nog wel. maar als 'n engraphiese eenheid van een andere orde. van
'n orde die niet langer behoort tot die der ..stimuliquot; mede, maar enkel
tot die der engraphiese complexen. Die „woordenquot;, als engraphies com-
plex bestaan dus buiten het taalgebruik.

Maar, welke dienst doen zij dan in het gebruik, of zijn zij enkel
steunpunt voor taai-beschouwing? De systematiese woorden doen
een belangrijke dienst: de gebruiksmogelikheden worden er door
bepaald. Alleen dié „referencesquot;, die aan een „symbolquot; gesymboliseerd
zijn, kunnen worden gebruikt voor betekenis-dragende zelf-expressie,
d.w.z. voor gebruik waarbij „in a suitable interpreterquot; „a similar attitudequot;,
en een zelfde „referencequot;, wordt voortgebracht.

Doch welk proces wordt hier onder de termen „kunnen worden ge-
bruiktquot;
verborgen ? Er bestaan symbols, „woordenquot;, die in hun „referen-
cesquot;, in de met hen verbonden engrammen, de mogelikheid bezitten de
referents-ervaring bij een gebruiker te wekken. Die „woordenquot; zijn met
verschillende engrammen verbonden, bezitten de mogelikheid voor ver-
schillende „referencesquot;. Welnu, in het gebruik wordt nu uit de ver-
schillende „referencesquot;, die 'n zelfde systematiese taai-eenheid woord
kan wekken, er één vrijgemaakt en met andere, eveneens vrijgemaakte,
tot 'n nieuwe „eenheidquot;, van
„speechquot; nu. verenigd Deze nieuwe
eenheid is de zin, die ,.primarily freequot; (blz. 112) is, doch die in zijn
bestaan afhankelik is van de in 'n
symbol referentiëel vastgelegde

-ocr page 173-

mogelikheden. De vroegere eenheid ..woord' bestaat m het gebruik
niet meer; een nieuw, andersoortig geheel
wordt opgebouwd. Het is
in deze opvatting dus zelfs a priori onmogelik de resterende vorm-
momenten van 'n ..symbolquot; nog langer als 'n eenheid te zien; ze zi,n

letterlik uit elkaar gescheurd.nbsp;-7 u „(f

De verklaring zelf die Graff geeft kan veilig rusten. Ze heeft wei

de verdienste ingenieus te zijn. doch ze heeft enkele gebreken ook
erfehke gebreken. Ten eerste berust zij geheel en al op het contextueel
complex-begrip van
Ogden amp; Richards, dat. helaas ook geen ..systema-
tiesequot; eenheid ..woordquot; verantwoordt, en ten tweede komt ook zij in
flagrante strijd met de ervaring. Wanneer we voor de klas zeggen:
..Dan schrijft Jansen vanavond die oefening nog ns netjes over. dan
is het zonder twijfel juist dat Jansen de woorden van deze zin vol-
strekt niet als ..woordquot; onderscheidt, maar dat hi, ze wd de
O n d e r s c h e i d t. Het ..phonetic partquot; en zijn betekenis z,n volstrekt niet
„torn apartquot; en helemaal niet ..whimsically utilised Ze bestaan er zo
precies.'dat Jansen 't volstrekt niet in z'n hoofd zal halen om te menen
dat Pi et er sen bedoeld is. of dat hij de oefening overmorgen zal
kunnen maken, of dat hij 'n rijtje woordjes van buiten mag leren. De
..woordenquot; zijn in die zin tot een nieuwe eenheid verenigd dat is zeker
waar - maar ze hebben er hün eenheid van ..vorm en betekenis vol-
strekt niet om verloren. Graffs sterke uitdrukkingen herinneren aan iets
dat
Weisgerber eens ..völlig sinnloses Modegeplapper noemde.

Het woord bestaat volgens Graff niet in een bepaald stimuli-complex;
de zin wel. Hoe hij dat
verschil verantwoordt staat nergens. De diepste
oorzaak waarom de ongelukkige avonturen van zo iets al^3 n „mot
Phonétiquequot; hem tot zo eigenaardige opvattingen konden brengen, is
gelegen
in het ontbreken ener analyse van het vorm-begnp m zijn taal-
beschouwingen. Dit gemis deed zich ook al bij
Ogden amp; Richards ge-
Voelen. doch het had daar niet zulke tastbare
tegenstrijdigheden to
resultaat, omdat de schrijvers de verschijnselen van het taal-g^ruik ze t
niet in het middelpunt hunner beschouwingen plaatsten. Oraff. ais
linguist, doet dat wel. en dan blijkt dat de engram-theorie. ook voor de
eigenaardige
vorm-verschijnselen van het taal-gebruik, geen verklaring
biedt. De theorie eist. consequent toegepast, het negeren van ervarings-
feiten. en de schrijver negeert ze consequent. Elke taal-gebruiker ervaart
dat hij in de momenten zijner grotere taalgehelen aan onder-
scheiden ..zakenquot; refereert, aan
verschillende referenten, al ervaart
hij meteen dat hij dit alles in één greep heeft samengevat en gebruikt.
Welnu,
Graff negeert van deze twee ervaringsfeiten het eerste en be-
houdt alleen het tweede: ..The sentence symbol has only one specified

-ocr page 174-

and well-located reference and, of course only one referent.quot; (blz. 115)
Deze formulering is dubbelzinnig, omdat zij de biezondere aard van de
„referencequot; en „referentquot; van het „woordquot; als ervarings-moment geweld
heeft aangedaan: het is niet hetzelfde bij een „woordquot; of bij een „zinquot;
van „referencequot; en „referentquot; te spreken. De „referencequot; als moment
van een „woordquot; is op een geheel eigenaardige wijze, door de act der
woordmaking met de „phonetiesequot; momenten verenigd, waardoor een
blijvende eenheid ontstaan is, en ook
Graff neemt aan dat de een-
heid „zinquot;, in tegenstelling met het woord, is: ,,primarily free and
eminently the unit of speechquot; (blz. 112).

Doordat hem in de engram-theorie de eigenlike aard der woord-een-
heid ontging, kon hij deze in de zins-eenheid niet terugvinden en moest
hij 'n uitleg van woord-gebruik geven, waarbij 't woord én naar „vormquot;
én naar „betekenisquot; werd vernietigd. Hij deed dit ondanks het feit dat
hij — in contradictie met z'n eigen conclusies — de zin neerschreef:
„That we use words in speech is beyond doubtquot;, een zin die hij niet
had kunnen neerschrijven, als hij niet van het ervarings-gegeven was
uitgegaan, dat de woorden zich in de zin onderscheiden. Immers hoe
is 't mogelik dat hij momenten van de zin op „systematiese woordenquot;
zou kunnen terugvoeren, als hij die momenten niet in de zin — als,
laten we dan zeggen „zins-woordenquot; (dat is bovendien volgens z'n eigen
wens; blz. 119) — had ervaren? Want hoe weet
Graff anders dat
hij
not op [ant] moet toepassen ?

Vorm en functionaliieii. Toen we in de paragraaf „Terminolo-
giequot; van het eerste hoofdstuk, vorm definiëerden als „geordende aan-
schouwelikhcidquot;, werkten we dit begrip verder niet uit. Het bhjkt echter
dat vorm-verschijnselcn moeilikheden bergen die in deze definitie geen
uitdrukking vinden. Spreken we over de taai-klanken, over de waarneem-
bare aanschouwelikhcid die eventueel 'n woord- of zins-vorm zou
kunnen uitmaken, dan blijkt dit vorm-verschijnsel, als waarneembaar
moment van een communicatie-proces in taal, af te wijken van de vorm-
verschijnselen der waarneembare aanschouwelikhcid die niet in een
dergelik proces functioneert. Een waarneembare vorm heeft de eigen-
schap, dat hij als deze vorm te loor gaat, zodra één van de momenten
verandert. Slaan we van een ruiterstandbeeld 'n paardepoot af, dan is
de vorm niet meer dezelfde. En, deze eigenschap is 'n wezenskenmerk
van elke waarneembare vorm, van standbeelden niet meer dan van
kristallen, tafelpoten en appels, van geometriese figuren dan van melo-
dieën.
Stenzei noemt het 'n „unbestreitbare Feststellungquot; (blz. 24) dat
deze constantheid irrelevant zou zijn voor 'n melodie b.v. Maar behalve
dat hij voor „erlebte, konkrete Melodienquot; zelf al tot dc conclusie gc-

-ocr page 175-

dwongen wordt dat deze „unbestreitbare Feststellung m bepaalde om-
standigheden niet „befriedigtquot;, is het niet moeilik in te zien dat deze be-
wering helemaal geen consistentie heeft, dat zij integendeel de formu-
lering is van een onjuiste abstractie: elke waarneembare vorm verandert
met onverschillig welke veranderingen harer momenten.
Al een als
waargenomen aanschouwehkheid blijft, onder bepaald op-
zicht beschouwd. 'n melodie ..dieselbequot;, gleichviel von welchen
instrumenten sie gespieh wird.quot; Orde in het algemeen is een veelheid
van momenten, verenigd volgens één princiep. Een waarneembare vorm
bestaande uit vier stippen b.v. op de hoekpunten van een vierkant, ver-
andert als één der momenten, hetzij een der stippen, hetzij de verhouding
der stippen onderling, verandert. Een waarneembare vorm is dus zuiver
correlatief afhankelik én van de momenten én van het eenheidgevende

Toen we in het begin van ons derde hoofdstuk spraken over n
..vormehkquot; taai-moment dat zich als constant in
^et taal-gebruik open-
baart. kon de term .orm dus niet zonder meer de
van „waarneembare aanschouwehkheidquot;. Immers de vorm kan, vergeleken
in verschillend gebruik, kop én staart verliezen of alleen kop en staart,
zonder romp, overhouden. Ja. vergeleken met t amenkaanse woordje
not: heel het beeld kan schijnbaar verstuiven en alleen als stof op de
omqevinq waaien: het schijnt dus wel wetenschappelik onhoudbaar,
nog langer zonder verdere distinctie van een constante waarneem-
bare vormehke eenheid te spreken.

En nu de andere vraag: onderscheidt zich de woordvorm niet
van eventueel vergezellende klank-momenten in een bepaald gebruiks-
geval ? De vorm onderscheidt zich wel: doch hoe? Die onderscheidt zich
wanneer hij onder een bepaald functioneel opzicht gezien wordt: dat het
zich onderscheidende vorm-moment een woord-vorm is. is per se alleen
vanuit de ervaring bepaalbaar. De bedoelde vorm onderscheidt zich-
zelf derhalve niet als woord-vorm. Gegeven dat we n paard zien,
dan onderscheidt zich daaraan 'n staart-vorm. Wij doen het staart-
vorm-begrip op. uit de waarneming van een paard: wij doen het woorü-
vorm-begrip niet op uit de waarneming van spreekgeluiden. Hierover
een en ander meer. ^ Het is ook voor een
verificatie van het taal-
vorm-begrip niet noodzakelik dat de. aan een geheel te onder-
scheiden vorm-momenten. die eventueel zelf ook weer n vorm
uitmaken, met andere vorm-momenten een waarneembare g r e n s ver-
tonen ; de ruiter op het ruiterstandbeeld heeft 'n neus en t paard heeft
'n staart; en wanneer we nu nog
veronderstellen dat 't geheel uit één
Wok gehouwen is. dan zal 't 'n hele toer zijn aan te wijzen waar de

-ocr page 176-

neus ophoudt en het voorhoofd begint en waar de staart eindigt en de
rug aanvangt, zonder dat er enige twijfel bestaat over de waarneembaar-
heid van 'n neus of 'n staart. Dat „le mot phonétiquequot; dan ook tegenover
de omringende woord-vormen geen „grensquot; zou vertonen, geen waar-
neembaar gemarkeerd moment, dat er b.v. geen onderbreking zou zijn
van de
geluids-voortbrenging en de articulatie-bewegingen van de p zelfs
van s-t-r-o-p in de b van b-r-e-n-g-e-n, zou geen bezwaar zijn voor het
bestaan van twee o n d e rscheiden vormen, die zich in hun eigen klank-
karakter zouden kunnen openbaren. En dat ook de amerikaanse nasa-
lering van de o een onderscheidend kenmerk kan zijn in het geheel, is
na het voorafgaande duidelik.

Het woord-vorm-begrip kan dus niet, zoals het neus- of poot-begrip,
aan de waarneming van het materiaal worden ontleend; het kan alleen
worden gevormd, als dit materiaal uitdrukkelik wordt beschouwd in zijn
verhouding tot de ervaring der taai-gebruikende individuen. De onder-
scheidingen zelf, die zich in het materiaal openbaren, leveren dus met
per se een vorm van het woord-type, zij leveren materiaal voor de
vorming van velerlei typen. Nemen we 'n oscillogram vóór ons, dan
kunnen wij daarin een ordening aanbrengen volgens 'n bepaalde vorm
die zich herhaalt, zonder van te voren uit te maken met welk ervarmgs-
gegeven die vorm correspondeert. We zouden zo b.v. „t—tquot;-groepen
kunnen verkrijgen of willekeurige andere combinaties. De typiek, die we
op deze wijze zouden ontwikkelen, behoeft zich volstrekt niet te dekken
met de gezichtspunten die de ervaring ons levert.
Bühler wees hierop
in zijn artikel „Phonologie und Phonetikquot; (Travaux IV blz. 32 vlg.).
Wanneer wij dus zeggen, dat de
woord-vorm zich in het materiaal onder-
scheidt. dan betekent dit alleen, dat het materiaal zelf een ordening blijkt
toe te laten, die correlatief is aan de ordening die wij bij de beschouwing
van de taai-momenten der ervaring aantreffen. Er is dus 'n v o r m, maar
die vorm is alleen ten opzichte van de ervaring bepaalbaar: om het
oscillogram te kunnen interpreteren behoeven wij een leiding-gevend
princiep, dat wij niet aan de waarneming kunnen ontlenen. Zó bestaan

er woord-vormen.

Samenvattend kunnen we zeggen: ook in het grotere geheel waarvan
een woordvorm deel is, zijn, om in de waarneming een diakrise te kunnen
voltrekken, slechts enkele aanschouwelike momenten van node, momenten
die misschien niet eens een eigen klinker of medeklinker hoeven uit te
maken, doch die, altans b.v. in het in Amerika gesproken engels (neder-
landse gegevens zijn mij hiervan niet bekend) zelfs in nasalering van
een voorafgaande klank zouden kunnen bestaan. Passen wij op de uit-
wendige woord-vorm de term
vorm wetenschappelik toe, en t spraak-

-ocr page 177-

gebruik dwingt ons die term niet te laten vallen, dan is het noodzakelik
te bedenken, dat deze „vormquot; niet het kenmerk der constantheid vertoont
die we in datzelfde spraakgebruik, in de woord-aanschouwelikheid als
ervarings-moment menen te beleven. We noemden de woord-aan-
schouwelikheid als
ervarings-moment dan ook hever niet vorm, maar
we spraken van
figuur. De woordvorm van 't woord daar is in
„Drrèjenum!quot; en „Daarèjenum!quot; niet dezelfde. „Le mot phonétique
vertoont wel een zekere waarneembare aanschouwelikheid, kan zelfs ge-
ordende waarneembare aanschouwelikheid, 'n „vormquot; dus, vertonen,
maar wordt niet door een
woord-„vormquot;-begrip gedekt, dat wij er,
steunend op de ervaring, spontaan op zouden willen toepassen. Heel
onze analyse wijst van de waarneembare aanschouwelikheid af naar de
waargenomen aanschouwelikheid, d.w.z. onze analyse schijnt te zijn
gestoten op „vormenquot; die in het waarnemings-proces een biezondere
„functionaliteitquot; vertonen.
Ik zeg: een biezondere functiona iteit.
Want elke vorm functioneert in 'n waarnemingsproces, veronderstelt en
psychologies én metaphysics een verhouding tegenover het kennen ,
doch deze zijde van dat vraagstuk gaat ons als linguïsten met direct aan.

Woordvorm en ervaring. De phonetici zijn al lang tot de over-
tuiging gekomen dat zij de richdijnen voor de bepaling
van hun materiaal
aan gegevens der ervaring ontlenen, en niet primair aan onderscheidingen
in dat materiaal zelf. Naar aanleiding van het probleem „Sprachlaut-
Phonemquot; zoals dit op het eerste Internationale Congres voor Phonetiese
Wetenschappen te Amsterdam in 1932 werd behandeld, sprak Dr. A.
Schmitt,
als vertegenwoordiger van het Phoneties Instituut van Pancon-
celli-Calzia
aan de Hamburgse universiteit, de volgende gedenkwaardige
Woorden: „Man kann nicht von Sprachlaut reden, ohne dabei schon
eine im Grunde phonologische Einstellung zu haben. Denn wenn wir
etwa in dem deutschen Worte
man aus der langen Kette unendlicher
Komplexe gerade drei beschränkte Gebiete als Sprachlaute ins Auge
fassen, nämlich
m, a, n, während wir andere Strecken dazwischen un-
beachtet lassen, so geschieht das deshalb, weil wir nur die Teile der
Sprachkurven berücksichtigen, die Funktionswert haben, also nach
Phonologischen Gesichtspunkten ausgewähh sind.quot;
(Proceedmgs blz. 37)
Zwaardemaker en Eykman doen niet anders, als zij de behandelmg der
spraakklanken beginnen met de volgende
definitie: „Onder spraak-
klanken verstaat men physische klanken en geruischen, aan een groe-
Peering waarvan men bij de menschelijke spraak een beteekenis verbindt.quot;
(blz. 85) Er bestaan geen phonetiese onderzoekingen die van een
ander standpunt uitgaan, om de
eenvoudige reden, dat: „En réalité il
n'y a ni syllabes, ni phrase; il y a une suite de mouvements variés, aux-

-ocr page 178-

quels correspondent des sons qui ont une signification ;quot; 2 ) Elke phone-
tica moest hiervan uitgaan.
Zwaardemaker en Eykman gaven zich
daarvan terdege rekenschap : „De phonetici zijn het er nu over eens, dat
een gesproken zinnetje voor de hoorder eigenlik ondeelbaar is, omdat
de grenzen, die voor een verdeeling vereischt worden, zich slechts on-
volkomen laten vaststellen. De spraakklanken gaan geleidelijk in elkander
over, en het is alleen het psychologisch begrijpen van het gehoorde dat
tot indeeling voert.quot; (blz. 241, 242) Het herkennen der „telkens terug-
keerende geluidenquot; levert de mogelikheid voor woordherkenning. Zij
vervolgen : „Daar van phonetisch standpunt de volzin een opeenvolging
is van geluiden van afwisselende, soms bijna geheel ontbrekende, sonori-
teit, voelt men,
geleid door de logische indeeling van den volzin, (curs.
V. d. sehr.) soms behoefte den stroom der spraakklanken in groepen
te verdeelen, en voor de practijk is dit ook wenschelijk.quot; (blz. 242) Dit
feit, dat het phoneties materiaal zich alleen laat bepalen ten opzichte
van momenten die in de ervaring gegeven zijn, maakte het
niet alleen mogelik omtrent die
ervarings-momenten uitspraken te doen
zonder daarbij van het phoneties materiaal uit te gaan, maar maakt het
zelfs wetenschappelik onmogelik, dat studies, verricht aan het materiaal,
tot conclusies omtrent de ervarings-momenten zouden kunnen leiden, die
in strijd zouden kunnen zijn met de inzichten, ontleend aan de aard dier
ervaringsmomenten zelf. 3) M.a.w. als wij b.v. het „woordquot; ervaren als
'n zich onderscheidend en constant moment van taalgebruik, dan zou het
ontbreken eventueel van de constantheid, of zelfs van waarneembaar
onderscheid in het phoneties materiaal, geen argument tegen die woord-
eenheid zijn. Een dergelike uitkomst zou ook volstrekt niet
noodzakelik
bewijzen, dat de phonetiese onderzoekingen onjuist zouden zijn ; de enige
conclusie echter die we zeker niet ontgaan kunnen, is : de wetten die
beide systemen van verschijnselen beheersen moeten verschillen. Het
sensisme van
Ogden amp; Richards zette Graff in dezen op een totaal ver-
keerd spoor. Zijn conclusie was: ik ontdek in het complex der stimuli
geen eenheid, dus bestaat de eenheid in de ervaring ook niet.
Helaas,
niet alleen dat deze redeneering methodies niet klopt, zij steunde boven-
dien op onvoldoende onderzoek omtrent het phoneties materiaal. De
woord-vorm is nl. in zoverre wel een constante, als daarin typen
worden gerealiseerd, die — en dat is uit het voorafgaande duidelik —'

2)nbsp;Agostino Gemelli. Recherches sur la structuration des paroles et des phrases.
Rapport lu au congrès de psychologie (Copenhagen — 22-27 Août 1932). Müan. (Pro
Manuscripto) blz. 31.

3)nbsp;Karl Bühler spreekt over dit probleem in : Phonetik und Phonologie. Travaux du
cercle linguistique de Prague 1931, blz. 28 vlg.

-ocr page 179-

eo ipso dat zij bestaan, onderscheidende vorm-kenmerken zijn ook. De
woord-vorm derhalve is een functioneel constante: de momenten van
het materiaal zelf vertonen een organisatie,^) die relatief -- dat wil
hier zeggen :
in v e r h o u d i n g e n die binnen die momenten zelf bestaan
of die bestaan tussen de verschillende gebruikte momenten onderhng --
constant is. Om de formulering te concretiseren : elknbsp;ge-

luid dat we in taai-gebruik b.v. als a ervaren heeft een ^^Ifde type als
andere ervaren a's; geluid a is een
verhoudingsgehjke met ek ander
geluid a; elk woord
boek vertoont als waarneembaar geluid het b-oe^-
type d.w.z. is op enigerlei wijze een
verhoudingsgelijke met elk ander

geluid b-oe-k gerealiseerd, hetzij compleet hetzij incompleet. En bij dit
incompleet, denken we weer aan ons amerikaanse no^: in dit geval bh,f
én in verhouding tot de vergezellende momenten én in verhouding tot
het complete type minstens
één typies moment bewaard, dat waarge-
nomen a's relevant moment functioneert. Wat n relevant momen
is. kan pas in het volgend hoofdstuk worden uiteengezet,nbsp;^t 1«

voldoende hier dit laatste te verduideliken met de opmerking : dat van
not minstens in het gebruiksgeheel het nasaal-karakter resteert. Het zi,n
de rr/s geciteerde LderzoLngen van
Gemelli die. als
Gestalt-onderzoekingen bedoeld, voor de linguïstiek en de phonetica van
het hoogste belang zijn geworden, doordat zij. in met uiterste precisie
volbrachte observaties, de organisatie van het waarneem-
baar materiaal zelf op een wijze deden kennen als tot hiertoe

®iet was qelukt.nbsp;,nbsp;r^ 1 1.

De organisatie van de woordvorm. De onderzoekingen van

Gemelli waren er op gericht, het verlies in nauwkeurigheid der observaties,
tengevolge van de inertie der materiële hulpmiddelen, tot een minimum
te beperken, en tevens, door het opvoeren van de snelheid van registratie
der geluidsgolven, een zo zuiver mogelik beeld te verkrijgen van hetgeen
hij de
organisatie van zijn geluids-materiaal noemt. Hij combineert een
opname van de golf-karakteristieken. de klank-vorm. met een opname
der melodie, bepaald in aantal trillingen per seconde, duur e«
der voortgebrachte geluiden ; het geheel bovendiennbsp;?

gelijktijdige phonographiese opname, zodat geheel het gebeuren anaiy-
ties en syntheties is vastgelegd. Het biezondere in zijn registratie-
methode zelf bestaat in de combinatie van n „oscillographe (qui consiste
essentiellement dans un tube de Braun) dans lequel 1 instrument en-
registreur est un rayon lumineux, qui pratiquement n a point d inertie

^^n^suite de mouvements n'est pas quelque chose comme une série égale mais
Plutôt ces mouvements se présentent unis de façon à constituer des_ unités de differents
ordres et diversement liées entre elles et différemment structurées.
(GemelU blz. 31)

-ocr page 180-

(blz. 6), met een photographies procédé dat au fond is ,.un film de
cinéma sonore où cependant, grâce à une vitesse extrême de développe-
ment. („notre papier roule devant le rayon lumineux transcrivant avec
une vitesse de cinq à huit mètres-secondesquot;, hier geïnsereerd door de
schr.) on a le moyen d'isoler les différents éléments des sons.quot; (blz. 7)
De onderzoekingen hebben ongeveer drie jaar geduurd. Zelfs de taaie
angelsaksiese vasthoudendheid schrok terug voor dit monnikenwerk, en
Fletcher stelde zich begrijpelikerwijze tevreden met minder omvattende
resultaten, toen hij berekende dat hij met zijn methode 210 duizend werk-
uren, d.w.z. bijna honderd jaar zou te experimenteren krijgen om honderd
zinnen bij vijf mannen en vijf vrouwen te analyseren.
Gemelli vermeldt
dit niet zonder eén zekere humor (blz. 19). Zijn onderzoekingen om-
vatten slechts enkele korte italiaanse zinnen en woorden en de organi-
satie der vijf typiese italiaanse klinkers en medeklinkers. 4*)

Geven wij, zoals ook Gemelli zelf doet, zijn conclusie in zover zij hier
van onmiddellik belang is, voorop : de geluiden die als uitwendige taal-
vorm functioneren, of men nu het oscillogram van een geïsoleerd woord
beschouwt of het oscillogram van een zin, vertonen zich als beheerst
door een algemene wet van inwendige structurering, tengevolge waarvan
elk woord en elke zin, en elk woord i n elke zin, zich vertonen „comme
un tout renfermé en lui mêmequot; (blz. 8). Het is deze inwendige organi-
satie die de grondslag levert voor de waarneming, waarin de waar-
genomen klanken de functies vervullen die wij nog nader zullen be-
studeren : „l'électro-acoustique, en nous offrant le moyen de traduire la
parole humaine dans une série de courbes oscillographiques, nous permet
de considérer le langage comme une série d'organisations de sons qui
ont une signification, et de les percevoir, soit comme une unité d'un
degré inférieur : les paroles, soit comme une forme d'un degré de com-
plexité supérieur: la phrase, ou bien tout un discours.quot; (blz.
12)5)
Gemelli wijst in het materiaal de typen aan, d.w.z. hij wijst
op waarneembare momenten wier verhoudingen, volgens zijn
methode bepaald, constant zijn. niet zó dat een type onder alle op-
zichten alle verhoudingen in elk gebruik altijd opnieuw vertoont, doch

4*) De „Laufgeschwinxiigkeitquot; van het photographiese papier dat Dr. Karl Brenner
verwerkte in de studio van de Ravag te Weenen, bedroeg 1930 mm. per seconde.
(Bühler. Sprachtheorie blz. 264)

®) Deze methode voldoet aan de eisen die Stenzei (Sprachmelodie) van zijn theo-
reties standpunt stelde, toen hij meende alleen phonetiese en experimenteel psychologiese
gegevens te kunnen aanvaarden in zover het onderzoek dier wetenschappen: „nicht
grimdsätzlich durch Isolierung des Wortes und Einzelsatzes gerade diejenigen Faktoren
ausschalten will auf die hier alles ankommt.quot; (blz. 160)

-ocr page 181-

Wel 2Ó, dat in elk gebruik het type toch altijd verhoudingen vertoont die
overeenkomen met de realisaties in ander gebruik, en die steeds in be-
paalbare opposities blijven tot andere typen in hetzelfde gebruiksgeval :
een a vertoont dus altijd a-verhoudingen waardoor hij in overeen-
stemming is met andere a's, die gerealiseerd worden, en m oppo-
sitie tot alle klanken die geen a zijn. De typen werden vastgelegd
door ze én geïsoleerd als klank, én als deel van een
woord-klankvorm, en
als deel van 'n zins-klankvorm, bij verschillende personen op te nemen.

We zeiden: „Gemelh wijst in het materiaal de typen aanquot;. Deze
formulering werd met opzet gekozen: want: niet heel het materiaal is
..typiesquot;. De waarneembare klank-stroom is alleen beperkt typies ; hij
vertoont typiese en a-typiese momenten ; het oscillogram van de a ver-
toont maar over 'n beperkte tijd van de a-duur het a-type, d.w.z het
stimulerende waarneembare geluid a vertoont maar over 'n klem gedeelte
van zijn duur het a-type. dat wij als a waarnemen. 6) Het typiese staat
Uiteraard onder invloed van de andere typiese momenten, die van het
betreffende geheel deel uitmaken: „dans l'oscillogramme de la parole
..labaroquot;, dans le passage de la première syllabe à la seconde
la.... ba
et de la seconde à la troisième. ba....ro on voit comment la consonne
sonore agit d'une façon profondément différente de la consonne occlusive
sur la voyelle suivante: il en résulte une modification dans 1 oscillo-
gramme de la voyelle, c'est-à-dire l'apparition d'une phase caractéristique
de transition, suivie d'une phase avec la période caractéristique de la
Voyelle oquot; (blz. 18) Doch het typiese staat ook onder invloed van het
geheel en, deze invloed is er ene die blijkt uit te gaan van het accent
en de melodie.
Gemelli verstaat onder accent: de eenheid van kracht,
boogte en duur der onderscheiden spraak-geluiden ten opzichte van het
geheel waarvan zij een deel uitmaken. De eenheid der verschillende
accent-momenten is de spraak-melodie (blz. 2). Woord en zin hebben
bun melodie, bestaande uit verschillende accent-momenten. De accent-
momenten, en daarmee de melodie van het geïsoleerde woord, zijn zelt
typies, en beïnvloeden het type van de geaccentueerde of niet-geaccen-
tueerde klank. Doch, in het grotere geheel komt hun type weer onder
invloed van de bedoeling van het geheel en derhalve ook onder invloed

«) „Le temps suffisant pour qu'une voyelle soit reconnue est bien moins considérable
^«e la durée que la voyelle semble avoir dans la parole: en réalité, il s agit dune
combinaison de véritables voyelles et de sons semblables seulement aux voyelles ; mais
tandis que cette phase typique donne le moyen de reconnaître ce phoneme, les phases
passage ou de transformation, révèlent l'adaptation des voyelles aux conditions
pratiques où la voyelle est prononcée; par exemple: le voisinage des consonnes,
i accentuation, l'énergie.quot; (blz. 27)

-ocr page 182-

van de zins-melodie, alles tenslotte in functie ook van de eigen-toon

van de klinkers : „la mélodie de la phrase____résulte de la variation

successive des tons fondamentaux des voyelles de chaque mot.quot; (blz. 26)

Het type derhalve van elke klank en elk woord staat onder een dubbele
determinerende invloed : primo onder de invloed van het type der om-
ringende klanken, en secundo onder invloed van het dit type modifi-
cerende accent en melodie, op hun beurt gemodificeerd door de melodie
van het grotere geheel, die echter weer in functie staat van de eigen-
toon zelf van de klinkers. Eén ding is uit dit alles duidelik : „II s'ensuit
que l'oscillogramme d'une phrase prononcée avec un sens et avec une
accentuation typique, révèle une structure évidente intérieure de chaque
mot et de la phrase considérée dans son ensemble.quot; (blz. 18) Het is het
feit der afleesbaar vastgelegde typiek, d.w.z. der verhoudings-constant-
heid, die al deze conclusies heeft mogelik gemaakt. Verschillende oor-
zaken kunnen dit typiese beïnvloeden : de snelheid van spreken, het
zingen, een meer of minder energieke uitspraak en de condities van het
omringende materiaal zelf, maar de organisaties die het materiaal ver-
toont, en die, ervaren, een bepaalde betekenis „dragenquot;: „chacune a
une unité fixe et une constance qui permet de résister
à des conditions différentes de dissolution ou de
transformation.quot; Het totaal gemutileerde waarneembare woord
van
Graff blijkt, bij nauwlettender wetenschappelik onderzoek, er ver-
bazend goed te zijn afgekomen ; het is geen absolute vormelike constante,
maar het verliest daardoor noch zijn onderscheidende kenmerken, noch
zijn typiese constantheid ; het wordt met recht een
functionele vorm
genoemd.

Gemelli, als niet-linguist, was zich van de betekenis van zijn eigen
werk niet volledig bewust, toen hij schreef: „Une phrase n'est donc
pas une suite de phonèmes caractéristiques et typiques de façon con-
stante, mais une suite de phonèmes profondément modifiés qui
constituent un tout qui a sa propre physionomie.quot; (blz. 27) Spreken van
een inconstant type is 'n contradictio in terminis. Hij verwart hier 'n
ogenblik vorm cn type. Type, zoals hij dat ontwikkelt, veronder-
stelt juist
vormelike inconstantheit, ingrijpende verandering zelfs in
de vorm, maar behoud van verhoudingen; behoud van alle ver-
houdingen ware behoud van geheel de vorm! Natuurlik heeft de
zin als
ervarings-moment van n andere orde zijn eigen physionomie ;
had hij dat niet, dan viel hij samen met het woord, waarvan
Gemelli
juist het eigen-typiese bestaan heeft bewezen.

De woord-vonn cds functionele vorm. Ondertussen zijn Gc-
melli's onderzoekingen, onderzoekingen naar de aard der „Gestaltquot;. We

-ocr page 183-

hebben met opzet zijn pubhcatie zo geëxcerpeerd, dat wij dit aspect een

oqenbhk ter zijde heten. Nu hierover.nbsp;....

Beschouwen wij het materiaal in zijn verhouding ten opzichte van de
waarneming, in welke verhouding alleen de typiese momenten bepaal-
baar zijn, 7) dan doet zich dit eigenaardige voor, dat de veranderingen
in het materiaal, zolang zij ten minste binnen zekere grenzen beperkt
blijven, de functie
van de wa ar g en om en geluiden niet beïnvloeden :
we blijven de ons toegesproken klanken verstaan, ook a is hun actuele
oscillogram
aanmerkelik verscheiden van andere oscillogrammen yan
gelijk type; we blijven de woorden en zinnen begrijpen, ook al is hun
klank-vorm zeer gemutileerd. B) Is in 'n communicatie-proces de instelling
van de taalgebruiker op dat gebruik aanwezig, dan is het zelfs mogelik
verschillende momenten uit de klankstroom
te supprime^n. zonder dat
de herkenning van zinnen of woorden daaronder hjdt. Dit is hetzelfde
als te zeggen, dat de typen, wa a r g en o m en tot een constante groot-
heid worden, die niet zuiver correlatief afhankelik is yan het complex
der prikkels. Immers elk type is een concrete vorm, en de
concrete vorr^
die in het ene geval het oscillogram ai vertoont, vertoon m het andere
geval a2 of a30, waarin a het typiese moment der geluidstroom betekent.
Wij gebruikten om de notie type te ontwikkelen het begrip ver-
houding. doch men vergete niet dat de, aan het typies materiaal ge-
constateerde.
verhoudingen alleen konden worden vastgesteld, doordat
Wij als tertium comparationis namen .... een constant ervanngs-

^ZdS het a-type. gerealiseerd in het éne geval, vertoont meetbare
verhoudingen, die als verhouding overeenkomen met meetbare ver-
houdingen in een andere realisatie, doch die overeenkomst, waarop
de constantheid der ervaring berusten moet. kon geen functionele
waarde hebben, tenzij ten opzichte van die ervaring waarin nu juist die
overeenkomst op een of andere wijze gekend wordt. En
wat kennen

We in de t a a 1 - e r V a r i n g : de V O r m of het t y p e ? Evident alleen het

type. Kennis van de vorm als zodanig verkrijgen we m klanK-De-
s c h o u w i n g. in phoneties onderzoek b.v. In de ervaring produceren
we derhalve iets in aansluiting op de geluiden, die de prikkels der waar-
neembare aanschouwehkheid zijn. Immers, de waargenomen aanschouwe-
hkheid. of liever de waarnemende
aanschouwehkheid kan mdien zij
zuiver overeenkwam met de prikkelende aanschouwehkheid. ons geen

Het volgende hoofdstuk geeft hieromtrent zeer veel meer.

«) ..LoreÜle humaine agit comme un phÜtre vis-à-vis de ces ..individualismesquot; et,
quot;»algré eux, elle reconnaît dans les sons émis une parole ou une phrase déterminée, et
cela encore malgré les déformations que les différents phonèmes ont subi.quot; (blz. 10)

-ocr page 184-

type doen kennen, doch alleen vorm; het materiaal alleen, hoe dan
ook georganiseerd, kan nooit een verklaring bieden voor de constant-
heid onzer ervaring omtrent de spraakklanken. In het kennen derhalve
constitueren we de „typiesequot; waarneembare aanschouwelikheid als
type. 8*) Te zeggen dus dat bepaalde organisaties van het materiaal
typen zijn, is zeggen dat onderscheidende vormen van een bepaalde struc-
tuur, die in bepaalde verhoudingen met andere vormen overeenkomen,
kenbaar zijn als constant. De waarneming van een dergelik
stimulus-complex „corrigeertquot; als het ware de afwijkingen in de
vorm. 9) We stoten op een wetmatigheid in de waarneming, die
Getnelli
ongelukkig definiëert als: „la loi de la rectification des données sen^
sodelles et de la constance des organisations intuitivesquot;
(blz. 16).
Deze rectificatie is niet onafhankelik van het waarneembare materiaal ;
zij valt met het verdwijnen van het typiese.

Het is nu van geen belang meer, nog op te merken dat de woord-
vormen, de taai-vormen alle, transponeerbaar zijn, dat zij de eigen-
schappen hebben van 'n „melodiequot;. Het is duidelik dat we met een
functionele vorm te doen hebben; niet met een vorm zonder meer. De
lezer merkt misschien op; dat elke vorm „functioneelquot; is ten opzichte
van de waarneming, en dat is zo; maar we moeten er aan herinneren
dat we geen psychologie noch metaphysiek bedoelen te geven, doch
linguistiek, en dat wij derhalve met
functioneel in onze beschouwingen
een bepaalde wijze van functioneren bedoelen: met de gekende taal-
typen is nl. de „betekenisquot; verenigd, en op ,,betekenisquot; zoals we die bij
het woord aantreffen — dat is evenzeer duidelik — zijn niet alle vormen
betrokken: niet alle vormen worden
de facto gebruikt in een communi-
catie-proces in gebruiks-tekens. De functionaliteit die wij bedoelen, is
een verhouding tot hetgeen wij „betekenisquot; noemen.

Klank en melodie. Ofschoon we in de paragraaf ,,De organi-
satie der uitwendige woordvormquot; wel degelik het melodies karakter van
deze vorm mede bespraken, lieten wij in de vorige paragraaf dat met
opzet ter zijde. Er is nl. dit: de woord-vorm schijnt volledig getypeerd
te zijn allereerst in de niet-melodiese karakteristieken, en niet in hoogte
en sterkte (of duur). Ik zeg
schijnt, want er zijn onder dit opzicht
belangrijke verschillen tussen de woorden. Van de woorden die
Pos

In Pillsbury amp; Meaders analyse van „Reading and listeningquot; vinden wij deze
uitspraak: „In listening in particular, what is heard is not the jumble of sounds that
are emitted by the speaker but it is rather an ordered interpretation that
is put upon these sounds.quot; (blz. 128; spatiëring v. d. schr.)

®) Vgl. E. Lindemann. Experimentelle Untersuchungen über das Entstehen imd
Vergehen von Gestalten. Psychol. Forschung. 2, 1922 blz. 5 vlg.

-ocr page 185-

noemt „het ondoorzichtige, primitieve woordquot;, dat 'n ..willekeurige
klankverbindingquot; lo) is. b.v.
slee of boom of echo, geldt dit -^e- Accent

en melodie zijn allereerst s t r u c t u u r-p r i n c i e p e n en zo m ' d d e 11 k

en niet on-middellik typies ; het accent bepaalt, als
princiep, de veranderingen aan de vorm der klanken
-der a zonderl
in het grotere geheel: het bepaalt de verhouding dernbsp;onder-

ling en hun verLuding tot het geheel: de melodie ^^r uctur eert w^
en zin d.w.z. doet hetzelfde voor woord en zin. Het is dit verschijnsel
dat de oscillogrammen ons omtrent de melodie leren:
..Si 1 on considéré
que l'accentuation est le centre autour duquel gravitent les elements du
phonème, et qui donne une caractéristique déterminée aux sons qui le con-
stituent. il s'ensuit que la mélodie est le facteur Principal et distinc^^^
la structuration de la parole et de la phrase.
(Gemelh blz. 29) De
melodie echter bewerkt wel de verhoudingen binnen de woord-vorm. doch
typeert die vorm niet op dezelfde wijze als de klanken het doen.
W overigens gelijkvormige
klank-gehelen bunnen wel door n ver-
schillende melodie getypeerd worden -- we denken aa^^
verschijnselen in
het Maastrichts, om niet naar

stappen 11) ^ maar eenzelfde melodie maakt volstrekt nog met twee
in
klanken verschillende woord-vormen, tot gehelen van hetzelfde typj

tot de^lfde woord-typen. De melodie werktnbsp;^/tla^keT^^^^^

doch zij werkt niet typerend op dezelfde wijze als de klanken. 12 ) De
Phonologiese studiën zijn nog niet zo
ver gevorderd dat wi, ons omtrent
de verhLding klank: melodie een volledig beeld kunnen vormen, doch
Wij hebben wel één zeer sprekend gegeven, één stevig houvast: de
melodie staat in haar verschijning in directe verhouding tot het ge-
bruik.
Stenzei en Karcevskij (Sur la Phonologie de la Phrase. Travaux
IV. blz. 188 vlg.) hebben met klem betoogd, dat de melodie van het

gebruikte meerwoord-geheel zijn type behoudt, onafhankelik van d

gebruikte woorden. In de resultaten van Gemelli snbsp;un

theorie haar bevestiging. In het gebruik schijnt de zins-mdodie ^
ware een type van andere orde. dan de woorden die m ^aar st uctuur
borden gevat. We abstraheren nu 'n ogenblik van het feit dat naast
déze vorm van synthese in het
gebruiks-geheel zin. nog de sY^e
tot woordgroep staat, doch we geloven wel dat
Stenzei met ver-

^H. J. Pos. Het affect en zijn uitdrukking in de taal. Nederlandsch Tijdschrift

Voor Psychologie. Jrg. '34. Amsterdam-Weenen blz. 229.nbsp;-nt j 1 j . j.

Jac. van Ginneken. De Consonant-mouilleering in een groep Nederlandsche dia-
lecten. Onze Taaltuin III. Rotterdam 1934. blz. 188.

Ongetwijfeld hoort zij tot de komplex-kwaliteiten. waarover in het volgende

hoofdstuk.

-ocr page 186-

kcerd ziet, als hij in de melodie, als in een specifiek uitdrukkings-moment.
de „Sinnbewegungquot;, waaruit het taalgeheel resulteert, ziet veraan-
schouwelikt
{Stenzei blz. 60). M.a.w. Stenzei beschouwt de melodie
als typies voor het gebruiks-g e h e e 1, en het is op z'n minst zeer
waarschijnhk dat hij juist ziet.
Karcevskij heeft dit inzicht nog verdiept.
Wij herinneren aan ons derde hoofdstuk, paragraaf „Het Zinsprimaatquot;
blz. 103-104.

Betekent het feit dat de melodie typies geacht kan worden voor het
gebruiks-geheel, nu ook dat al de momenten van dit geheel
daaraan hun type ontlenen ? We moeten met een pertinente ontkenning
antwoorden. Immers, wat leert elk oscillogram van
Gemelli 1: het type
van de klanken staat weliswaar in functie van de melodiese bouw, doch
het type der klanken is volkomen bepaalbaar, ook zonder dat wij die
melodiese bouw als vergelijkings-moment gebruiken. Wat volgt daaruit ?
Dat de melodiese bouw van een andere orde is dan die der typiese ge-
luids-momenten; en daaruit volgt dat het zins-type een ander is dan
het woord-type, want het woord blijkt weliswaar — dat herinneren we
ons uit de voorlaatste paragraaf — zijn eigen melodie als type mee te
dragen, doch het woord-geheel op zijn beurt is bepaalbaar — met voorbij
zien zelfs van elke melodie — aan de typiese momenten der consti-
tuerende geluiden, aan de klanken. 12*)

Trekken we ons een ogenblik terug op de bekende bodem der alge-
meen gangbare taalkundige begrippen: de woord-vorm is bepaalbaar
aan de spraakklanken, de melodie is van een andere orde. Het is een
feit, dat het melodiese moment in een bepaalde taal, als typies moment
ook voor de w o o r d-onderscheiding noodzakelik is, doch dan wijst dat
melodiese moment essentiëel naar de mogelikheid van gebruik i n
samenhang, naar syntagmatiese verschijnselen aan het woord: het
gebruik van dat melodies typerende is alleen zin-vol, alleen per se
typerend, als er in de taal, in klanken overeenkomende, en alleen in
melodie verschillende, momenten van verschillende betekenis voorkomen:
als m.a.w. twee verder gelijk klinkende woorden door de melodie zich
aanschouwelik onderscheiden. Wanneer w ij 't woord
molen als
m-o-l-é-n spreken, lopen we wel gevaar niet, maar geen ernstig gevaar
verkeerd begrepen te worden. De herkenning van het geheel

Vgl. Sapir: „Such features as accent, cadence and the treatment of consonants
and vowels within the body of a word are often useful as aids in the external demarca-
tion of the word, but they must by no means be interpreted, as it is sometimes done,
as themselves responsible for its psychological existence. They at best but strengthen
a feeling of unity that is already present on other groimds.quot; (blz. 36)

-ocr page 187-

wel onder deze v—.^ocj. d^^^^^nbsp;^^^

tagmatiese verschijnselen, ^^^s h^d fnde^s w ^^^^^ ^^^ ^^
m-o-l-e-n. m-a-l-e-n zeggen; ^an tasten we eenbsp;^^

vorm aan dat simphciter wezenhknbsp;^^^^ talen voor het

of medeklinker-vorm. is. op een of andere

woord in alle omstandigheden typ.es;-) ^e meto is^
het als syntagma te gebrmken woord. ^^ onderzoeK gnbsp;^^ ^^^

in zover zij een italiaansnbsp;J ^omenr^^ toegepast

derhalve daarin geen lexicahesnbsp;^^l^^.ent kent, zouden

diakrities gebruikt om ^^^^ ^oord te constxtu

diakritikon fungeren, en doet d t innbsp;secundair moment,

waar en hoe zij ook fungeert z,nbsp;^f^hllve in deze studie

dat de klanken veronderstelt. Beperken w^o^^^^^^^^^ abstraheren wij

tot de niet-melodiesenbsp;het woord mede kan

weliswaar van één moment, datnbsp;voor die talen ook.

signeren, doch dan geldt de karakteristiek niettemnbsp;^^^^^^

al'is zij daar niet volledig. -vervolledigd,
parallelle beschouwingnbsp;quot;p g^ond van phonetiese re-

Melodie en sYntagma. Wat op gnbsp;„phonologiesequot;

gistraties in de vorige parag-afnbsp;^^^ ^^^^^ gVnonceerd

im Zusammenfluss (resp. Abfal ) der ^^on.^^ od^r .n
entlehnung.quot; (blz. 153) quot;), dan sluit hi, volkomen aan bi, A

---,nbsp;_ systeem van taalklankenquot;.

M) Elke taal vertoont als grondslag voor rijn bouw ee „ y ^^^^^ ^^^ mensche-
Vgl. Jac.
van Ginneken. De ontwikkelingsgeschiedenis van Y

lijke taalklanken. Amsterdam 1932.nbsp;„honologischen Vokalsysteme.

quot;) N. Trubetzkoy. Zur allgemeinen Theorie der phonol g

Travaux I. blz. 41-44.nbsp;, ^ c u l m Chinese. London 1923, blz. 25 vlg.

«) Bernhard Karlgren. Sound amp; Symbol uinbsp;^^ ^^^ ^^^ ^^^

1«) Bemerkungen zurnbsp;Proceedings, blz. 94, houdt

quot;) S,r Richard Paget: The evolution of sp^ch innbsp;^^^^^ onbewezen en

over het ontstaan der homophonen ^^ ^erkelike taal-gebeuren.
irreële hypothese uitmaakt, zonder emg contact met ne

-ocr page 188-

merkingen, doch dan neemt hij, evenals deze, meteen impliciet stelling
tegen een opmerking van
Roman Jacobson, ^s) Jacobson zegt „Wort-
und Syntagmaphonologie sind streng von einander zu unter-
scheiden. Um Wortphonologie handelt es sich, wenn das lautliche Merk-
mal ein Wort von einem anderen nach der Bedeutung unterscheidet und

somit Wörter als einzelne Spracheinheiten differenziert werden____Um

Syntagmaphonologie handek es sich, wenn gewisse lautliche
Merkmale das Wort als Bruchteil einer umfassenderen sprachlichen Ein-
heit, nämlich des Satzes, markieren.quot; (blz. 165) Hij noemt zowel sterkte-
vermeerdering als hoogte-toename „Betonungquot;, en als omschrijving van
hetgeen hij met 'n woord-phonologies verschijnsel bedoelt, geeft hij
„Zwei sonst gleichlautende Wörter können sich dadurch unterscheiden,
dass die Betonung auf verschiedene Silben fällt.quot; (blz. 164) Hij geeft
russiese voorbeelden en oud-grieks xónoq-Topóq. Hij noemt dit „gelexi-
cahseerdquot; accent, in tegenstelling met het „gemorphologiseerdequot; accent,
ons type:
doórstromen-doorstrómen, en tâfel, mólen en fatsoen, dat
„im Rahmen der einzelnen Morphemen stabilisiert ist.quot; Het Chinese type
en ons Maastrichts
speule vallen buiten zijn formulering, want : „Sofern
in einer Sprache die Betonungsstelle nicht äusserlich bedingt ist und
verschiedene Wortsilben als Träger der Betonung fungieren können,
bildet die Betonung einen Bestandteil der
Wortphonologie der gegebenen
Sprache.quot; (blz. 164) Welnu: al zijn voorbeelden en ook ons
speule —
dus niet „die Betonung (die) im Rahmen der einzelnen Morphemen
stabilisiert ist.quot; ~ vinden hun laatste ontstaans-grond alleen met het oog
op het mogelik gebruik van de betreffende woorden in grotere gehelen.
Immers : hoogte of sterkte moeten hoogte of sterkte van iets zijn, en
dat wezensnoodzakelik veronderstelde iets, zijn natuurlik de klanken i»);
en alleen daar waar de klanken — om welke reden dan ook, al zou
't maar zijn omdat ze door de spraak-makende gemeente in onderling
overleg, voorzover als 't ging, waren afgeschaft!! — niet werden

quot;) Die Betonung und ihre Rolle in der Wort- und Syn-
tagmaphonologie. Travaux IV blz. 164 vlg.

quot;) Karcevskij wijst er terecht op, dat dit feit der afhankelikheid der melodiese
momenten van wat hij ^ niet scherp onderscheidend tussen vorm en „Gestaltquot; —
unifé de timbre of phonème noemt, als „lettergreepquot; deze functie tegenover de melodiese
momenten kan vervullen : „La notion de
phonème repose sur la division de la chaîne
phonique en unités
qualitativement différentes, qui sont les oppositions de timbre. A
chacune de ces unités-là sont „superposéesquot; les
différences quantitatives de ton, de
durée, d'intensité. Virtuellement, le phonème possède par conséquent tous les caractères
phoniques; cependant la
durée, le ton et l'intensité ne peuvent se réaliser, linguisti-
quement parlant, que dans la
syllabe considérée en tant que partie d'une unité de sens.quot;
(blz. 194) Ondertussen is het begrip lettergreep voor ons irrelevant.

-ocr page 189-

gebruikt zou het acceut. muzikaal of dynamies of beide ineen, zelf-
stand^'onderscheidend tussen de verschi lende

AllÏÏn in de mate van ontbreken of, onder bepaald opzicht, met
fut ion ren der onderscheidende kbnken is het

voor het woord begrijpelik. Doch. dit f-fnbsp;™ dt

en het naar voren komen van de melodie, heeft alleen zin ab onder

scheidend kenmerk voor het woord in grotere S^^e en. want dat ^^
Situatie, zelfs van 'n chinees homophoon als i quot;quot;iPZeM^n''
betekenissen, variërend van „zorgquot; over ..barbaar . ..zeep .
tot bescTouwenquot;
{Karlgren blz. 31). een adaequaat gevaar zou kunnen
opleveren voor misVerstLd als het woord steeds

wortsatzquot; zou worden gebruikt, is weinig waarschijnhk. Doch het is
juLtet gebruik van het woord

niet taalkundige „situatie -momenten een zo veel mmoe
ÏSr N?nbsp;dee,'va„ he.

der taal over en «o,dt mede-constitutief moment van het woovd. (vg..
Bühler. Axiomatik blz 82)nbsp;einzelnen Morphemen

cie wddiunbsp;'n structuur-princiep is van t

er zeker van weten is, dat het n strucruui ynbsp;f

Woord dat het woord juist in de samenhang markeert.

De 'Geltä . In onze' beschouwingen hebben we nog steeds de woord-
vorm als
vergelijkings-moment in het oog ^oudend^ ten^ott^een m^^^^^^
basis voltrokken: we zijn gaan spreken van n „Gestalt • ^^ ^^
een nieuw begrip ingevoerd, dat we vooralsnog metnbsp;^

duidehkten. De typiese momenten der -----^are aanschou^
betrokken bij n taai-ervaring, waren alleen correlatief
die ervaring zelf. Zij verwijzen wezensnoodzakehknbsp;^^^J^ZIL

gegeven, dat de ervaring der constantheid van de

hefd moet verantwoorden. De waarneembare momenten van de klank

stroom moeten, om in hun ^-tie te word^^^^^^^^^^^^
op n ervarinqs-moment dat we
Gestalt noemden, imquot;'
d'atdewoorLrmtransponeerU^

gaat, die én de delen en het geheel betreuen, ^nbsp;....

vorm delen verliezen kan, gemutileerd kan worden op ingrijpende wyze.
ondanks dit alles doet, als de verandering beperkt b ijft binnen zekere
grenzen deze vorm zich
in de waarneming, als moment van n

-ocr page 190-

taal-ervaring, toch als constant voor.is*) Welnu, aanschouwelike er-
varings-momenten die tegenover de correlatieve waarneembare aan-
schouwelikheid zich op deze wijze verhouden, zijn 'n
Gestalt. De
woord-vorm wijst noodzakelik uit naar de ervaring, en alleen vanuit deze
ervaring is het woord-begrip te verantwoorden. De woord-aanschouwelik-
heid als ervarings-moment, noemden we voorlopig woord-/i£^uur, deze
„figuurquot; is een Gestalt. 20)

We staan voor de taak, de natuur der Gestalt in 'n taai-ervaring nader
te verduidehken. We zullen dit, ondanks 't feit dat de woord-Gestalt
geen visueel moment is, eerst aan 'n visuele Gestalt doen, omdat dit
voor de lezer grote voordelen heeft boven een poging tot verduideliking
aan auditieve gegevens. 21)

Eenieder kent het verschijnsel, dat twaalf
strepen van bepaalde onderlinge verhoudingen,
kunnen worden waargenomen als 'n
kubus, 22)
of beter: successief als twee kubussen, waar-
van respectievelik de vlakken A B F E of
DCGH het naar ons gewende voorvlak uit-
maken (fig. 1). Aan bepaalde waarneembare
aanschouwelikheid. geordende inktstrepen op
Fig. 1nbsp;een wit vlak, wordt door ons dus in de waar-

Bühler schrijft in zijn ..Sprachtheoriequot; : ..Was den Sprachtheoretiker allgemein
^schat igen muss ist die merkwürdige
Konstanz des phonematischen Signalements der
Wortbdder ,m Wechsel ihres Klanggesichies.quot;
(blz. 259) Bij de behandeling van dit
onderwerp, in zijn paragrafen: „Die stoffbedingte Gestaltung des Lautstroms der Redequot;
KI 971 ? ^ • quot;Df® Klanggesicht und das phonematische Signalement der Wörterquot;
V .V' ^JS'.u ^ ™ psycholoog wel vóór alles aan het woord. Hij veronder-
stelt het Gestalt-begrip en werkt eigenlik ook niet uit, hoe de woordvorm- en figuur-
verschijnse en daaronder te subsumeren zijn. Ook een enigszins algemener toepassing van
zijn inzicht op feiten, die de linguist elk ogenblik ter verklaring worden voorgLgd,
zal men tevergeefs zoeken. Dit neemt niet weg, dat hem de eer toekomt deze weg
naar een oplossmg van taal-verschijnselen het eerst te hebben gewezen en hem. op
zijn originele wi,ze te hebben verkend. In het volgende hoofdstuk zal dat nog blijken.

20)nbsp;We zullen de term hgu^, die voor ons linguisten verder van weinig belang

vervolg nog slechts zelden gebruiken, en liever van G e s t a 11 spreken.

21)nbsp;Prof. Dr. Theo Rutten heelt in zijn werk: Psychologie der Waarneming. Een
studie over gezichtsbedrog. Nijmegei^Utrecht 1929, een nederiandse bijdrage tot de
oplossmg van het vraagstuk der waarneming en dat der „Gestaltungquot; binnen die waar-
nemmg geleverd, waarvan de ideeën bij het ontstaan dezer, beschouwingen mede
richtinggevend zijn geweest. We verwijzen uit het vele nog naar het samenvattend
quot;Tal'Matthaei. Das Gestaltproblem. München 1929.

) We gaan hiervan uit als van een duidelik voorbeeld, volstrekt niet als van 'n
eenvoudigst voorbeeld, en nog minder als van een alleenstaand voorbeeld. Er is geen
enkele waarneming waarin geen Gestalt-verschijnselen zijn aan te wijzen.

-ocr page 191-

neming een nieuwe ordening gegeven. De stimuli, de prikkels, worden
verwerkt tot nieuwe vormelike gehelen, die in de waarneembare aan-
schouwelikheid als complex van prikkels, niet bestaan. We hebben hier
inderdaad met aanschouwelike kennis te maken en met met denken
alleen want de waargenomen vorm vertoont geen toepasselikheid; t
blijft altijd deze kubus die we niet alleen waarnemen, maar «ok
waar-
neembaar kunnen maken, door 'm te tekenen of m m hout of hoe dan

ook uit te voeren. 23)

De kubus heeft typiese en a-typiese momenten :
de ribben van de kubus kunnen gebroken lijnen
zijn. en toch blijven we de kubus-figuur waar-
nemen (fig. 2). De waarneembare vorm die
bestond uit twaalf lijnen, is nu zeer veranderd,
de actuele aanschouwelike ken-momenten zijn
evenzeer veranderd: we nemen gebroken
lijnen waar, maar: de
kubus-waarneming blijft.
Gaan we nu verder, en geven we alleen de hoeken

aan (fiq.3),of veranderen we de lijnen willekeurig

(fig.4)', toch blijft de kubus-waarneming. Wenbsp;f ^ ^^^^^

worden tot op de helft van hun lengte teruggebracht, de

vallen (fig. nog is het mogehk n kubus waar te nemen, doch mdivi-

J-

L

Fig. 5

Fig. 4

Fig. 3

duele verschillen kunnen zich alreeds laten gelden: de een
moeite mee hebben dan de ander. - Wat
constateerden we
We namen een bepaalde stimulerende vorm waar, twaalf, of meer. lijnen.

Het is goed van den aanvang af ons duidelik te maken dat we hier inderdaad
met
n waarneming s-verschijnsel te maken hebben en met met e^ bepaalde
voorsten in gs-ervaring. We ervaren de kubus ni^et als ..m ons zi)nde. maar ^s
buiten ons, al weten we in dit geval zeer goed dat de twaalf hjnen maar n „beeld
een „voorstellingquot; uitmaken en geen kubus „zijnquot;.
De term voorstelling wordt
hier dus in n geheel andere zin gebruikt, dan wij het in onze terminologiese notities
deden.

-ocr page 192-

die zich voordeden als 'n kubus, en die wel degelik als aanschouwelike
momenten deel uitmaakten van de ken-eenheid waarin we de kubus
waarnamen. Ondanks 't feit dat de kubus-waarneming bleef, konden we,
binnen zekere grenzen, de vorm-momenten veranderen. Tegenover 'n
aanschouwehke ervarings-constante vonden we 'n waarneembare ver-
anderlike.

De kubus doet zich voor als buiten ons zijnde. Is het nu zo, dat de
ontbrekende stukken op een of andere wijze worden aangevuld, dat zij
dus in de waarneming als aanschouwelike ken-momenten aanwezig zijn ?
• Dat is evident onwaar; we vervolledigen in de waarneming niets;
we stellen de ontbrekende momenten niet „er bijquot; voor, zo met het ene
oog „naar binnenquot; en het andere „naar buitenquot;. We nemen waar,
d.w.z. we ervaren de kubus als buiten ons, en als zijn geledingen
nemen we waar, wat er in de stimulerende vorm waarneemb aar is. We
sluiten in de waarneming de gebroken lijnen niet, dat ware hallucinatie,
of gezichtsbedrog, of onvolkomen waarneming door te grote afstand of
te korte waarnemings-tijd b.v.. We nemen derhalve 'n constant aan-
schouwelik geheel waar: de kubus, waarvan weliswaar de leden, in zover
ze als moment worden waargenomen, tegelijkertijd gegeven zijn, doch
dat als geheel ten opzichte van de momenten een zeer grote autonomie
vertoont, een autonomie die ook in de aanschouwelike ken-
momenten geen adaequate verklaring vindt: immers ook deze com-
pleteren niet! Toch kennen we de kubus ook aanschouwtiik: 't
is 'n kunstje van niets deze vorm na te tekenen. De aanschouwelike
ken-eenheid waarin we de kubus kennen, is binnen zekere grenzen on-
afhankehk van zijn momenten: we „tekenenquot; hem naar believen met
deze of 'n andere, eventueel 'n nog nooit waargenomen, lijnen-vorm
En in dit laatste ligt de onmogelikheid, de waarneembaar-making van de
kubus te verklaren uit re-productie van aanschouwelike ken-
momenten alleen: er is méér dan re-productie, er is structurering volgens
'n niet-aanschouwelik princiep; de Gestalt. als mensehk ken-moment.
functioneert natuur-noodzakelik in een groter aanschouwelik-onaan-
schouwehk ken-geheel. We hebben dus het recht, voorlopig de „Ge-
staltquot; te benoemen als: een constante aanschouwelike ken-eenheid, die
uit het complex der prikkels die bij het ontstaan der eenheid stimuleren,
niet kan worden verklaard. Ook de momenten van een dergehke
eenheid, de geledingen, vertonen hün autonomie in zoverre het geheel
tenslotte van hun gegeven-zijn afhangt.

We bleven tot nog toe in de suppositie dat we 'n bepaalde kubus,
deze kubus, beschouwden. We stelden daarmee de eis. dat hij in z'n
verhoudingen dezelfde bleef. Vragen we enkel dat we de figuur als 'n

-ocr page 193-

kubus blijven herkennen, dan - en dat weten we allen - kunnen we de
vorm, zolang 't oog nog in staat is aan de strepen het typiese te onder-
scheiden, kleiner of groter maken, zonder dat we ophouden de figuur

als ' n kubus te ervaren.

De aanschouwelike ken-momenten dan, volgens hun aan-
schouwelikheid, in de verschillende ervaringen nog simphciter een
constante te noemen, gaat niet aan. En toch is de aanschouwelikheid m
de ervaring in-zoverre 'n constante, als zij constant functioneert m de
ken-eenheid „kubusquot;, waarvan de gedachte kubus het onaanschouwe-
hke moment uitmaakt. In deze functie, in de functie van vormelike
determinant van de ken-eenheid „kubusquot;, is deze aanschouwelikheid dus
„constantquot; ; voor de rest is zij binnen bepaalde grenzen veranderlik, en
Wat betreft de aanschouwelikheid van het geheel, én wat betreft de aan-
schouwelikheid van de geledingen, én wat betreft de verhoud^ingen van
de geledingen ond