DE REFORMATIE DER GEESTELIJKE
EN KERKELIJKE GOEDEREN
IN GELDERLAND,
in het bijzonder in het kwartier van nijmegen.
A. J. MA RIS.
-ocr page 2-A. qu.
192
■
r -
If
•-lî
-ocr page 5-DE REFORMATIE DER
GEESTELIJKE EN KERKELIJKE GOEDEREN
IN GELDERLAND,
in het bijzonder in het kwartier van nijmegen.
„Wy spreecken alleen van die geestlicke gueder, die
eygentlick bona ecdesiastica, dat is kerckengueder, ge-
noemt werden, daeronder gehoeren alle die gueder, die
tot cloesteren, capelten, altaren, missen und in summa
alles, wat tot vermeerderung des gadesdienst ende on-
derholt der personen, die tot denselven gedient hebben,
gegeven zijn. Die reformation des er ker-
ckengueder bestaet nyet daerin, dat eene Overicheit,
hooge ofte lege, die gueder als verbuert goet tot sich
neme und (wie men nu spreekt) confisquiere und oir
eygen profijt daermet doe, maer sie bestaet alleenlick in
dem, dat sie van den misbruycke tot oeren rechten ge-
bruyck, nemlick tot onderholt des rechten ende van Godt
ingestelden gadesdienst bekeert werden. Also hebben die
frommen godtsalige koningen Juda, Ezechias, josias dat
geit, twelck tot den godsdienst gegeven was, nyet tot
sich genamen, maer hebbent tot opbouwinge des huys
Gades aenleggen (laten), want diewiel die koningen ende
Overicheit van Godt voesterheeren der kercken genoemt
werden ende zijn sullen, so were het voorwaer geen goet
voesterheer, die dem kindt, dat hem to voeden bevolen is,
sijn voetset wilde ontrecken. Alsutcke reformation m den
kerckenguederen is doer Sonderlingen Christlichen ijjfet-
ende neersticheit heren fohans graven zu Nassow-Catzel-
lenbogen, etc., onses genedigen heeren, der tijt Stadttioi-
ders met toedoen van ettlicke geleerde ende godtsalige
mannen in anno '79 ende '80 beraemt ende aengevangen,
waerop die resolutie ende reeess des Landtdags, m anno
'81 binnen Arnhem gehalten, gevolcht isquot;.
Uit een verzoekschrift van de Geldersche synode
landdag te JV[fimeffe«]. vgt;aarschtjnlt,k van
als biilaae F van Dr. J S. van Veen, „Utt den Tvd van
OverS' in .°NederUndsch Archief voor Kerkgesehledenuquot;.
Nieuwe serie, X (101S).
lu-
3f «1:
DE REFORMATIE DER GEESTELIJKE
EN KERKELIJKE GOEDEREN
IN GELDERLAND,
IN HET BIJZONDER IN HET KWARTIER VAN NIJMEGEN.
academisch proefschrift ter verkrijging
van den graad van doctor in de letteren
en wijsbegeerte aan de rijksuniversiteit
te utrecht, op gezag van den rector mag-
nificus Dr.th.m.van leeuwen, hoogleeraar
in de faculteit der geneeskunde, volgens
besluit van den senaat der universiteit in
het openbaar te verdedigen op vrudag
30 juni 1939, des namiddags te 4 ure,
DOOR
ADRIANA JOHANNA MARIS,
GEBOREN TE ARNHEM.
's-GRAVENHAGE
N.V. DRUKKERIJ „DE RESIDENTIEquot;
1939
bibliotheek der
rijksuniversiteit
utrecht.
ÖMAJiïflBI
m
4
4
-m
M
M
1
-ocr page 9-Eerbiedig opgedragen
aan de nagedachtenis
mijner Ouders.
t
Het is mij een diepgevoelde behoefte op deze plaats dank te
zeggen aan allen, die leiding Hebben gegeven bij mijn academische
en archivistische studiën, in het bijzonder aan de Hoogleeraren in
de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte en in de faculteit der
Rechten, wier colleges ik het voorrecht had te mogen volgen, en
aan den Rijksarchivaris in Gelderland, die mij in staat stelde ge-
durende vele jaren op het Rijksarchief te Arnhem archiefwerk-
zaamheden te verrichten en het voor mijn studie benoodigde mate-
riaal te verzamelen.
U, Hooggeleerde Kernkamp, ben ik grooten dank verschuldigd,
dat Gij mij tot deze studie aangemoedigd hebt en aanvankelijk be-
reid waart als promotor op te willen treden, en U, Hooggeleerde
Rengers Hora Siccama, dat Gij mij, schoon een leek op juridisch-
historisch gebied, als leerlinge hebt willen aanvaarden en tijd noch
moeite gespaard hebt om mij bij dit werk te leiden en voor te
lichten.
Dankbaar gevoel ik mij jegens U, Zeergeleerde Martens van
Sevenhoven, die mijn manuscript in zijn eerste redactie hebt door-
gelezen en van critische opmerkingen hebt voorzien en steeds
onverzwakte belangstelling voor mijn werk hebt getoond.
U, Zeergeleerde de Jonge van Ellemeet, ben ik ten zeerste erken-
telijk voor de faciliteiten, die Gij mij in Uwe kwaliteit van Rijks-
archivaris in de Provincie Utrecht hebt verleend, waardoor de vol-
tooiing van dit werk werd bevorderd.
Tot slot meen ik niet te mogen nalaten mijn dank te betuigen
aan den Hoog Edelgestr. Heer L. F. van Gent, die den index maak-
te, alsmede aan de beheerders en ambtenaren van archieven en
bibliotheken te Arnhem, Nijmegen, Tiel, Zaltbommel, Zutphen,
Deventer en Utrecht en aan de Ned. Hervormde Kerkelijke Bestu-
ren te Nijmegen, Tiel en Zaltbommel voor de bijzondere welwillend-
heid en hulpvaardigheid, waarmede zij mij bij mijn nasporingen en
onderzoekingen ter zijde hebben gestaan.
HOOFDSTUK I.
DE INVOERING DER REFORMATIE EN DE OVER-
HEIDSMAATREGELEN VAN ALGEMEENE STREKKING
TEN OPZICHTE VAN DE GEESTELIJKE
EN KERKELIJKE GOEDEREN.
§ 1. Inleiding.
Voordat in ons Vaderland bij decreet van de Nationale Ver-
gadering van 5 Augustus 1796 het beginsel van scheiding van kerk
en staat geproclameerd werd, stelde de Regeering of Hooge Over-
heid zich niet op het standpunt van Christendom boven geloofsver-
deeldheid, zooals sedertdien, maar was zij de opvatting toegedaan,
dat de Overheid als Christelijke Overheid verplicht was, om de
ware Christelijke religie te handhaven. Welke religie de ware Chris-
telijke was, maakte de Overheid uit. De godsdienst, die door de
Overheid als de ware Christelijke erkend was, gold als de officieele,
de publieke, en werd met uitsluiting van iedere afwijkende gezind-
heid in het openbaar uitgeoefend
In de Republiek der Vereenigde Nederlanden was de Gerefor-
meerde godsdienst de publieke. De Gereformeerde opvatting
omtrent „het Ampt der Overheytquot; wordt in de Nederlandsche ge-
loofsbelijdenis van 1618/19 aldus geformuleerd: „Ende haer ampt is,
niet alleen acht te nemen ende te waken over de politie, maer cock
de hant te houden aen den heyligen Kerckendienst: om te weeren
ende uyt te roeyen alle afgoderye ende valschen Godsdienst, om
het Rijcke des Antichrist te gronde te werpen, ende het Koninok-
rijcke Jesu Christi te voorderen, 't woort des Evangeliums overal te
Vergel. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, „De Geestelijke en Ker-
kelijke Goederen onder het canonieke, het gereformeerde en het neutrale
Rechtquot;, I, tweede afd., hoofdst. I, 5 1; Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet,
„Geschiedkundig Onderzoek naar den Rechtstoestand der Zeeuwsche Gees-
telijke goederen van 1572 tot in het begin der 17e eeuwquot;, blz. 239; Mr. J. F.
van Beeck Calkoen, „Onderzoek naar den Rechtstoestand der Geestelijke
en Kerkelijke Goederen in Holland na de Reformatiequot;, hoofdst. I, $ 1; Mr. L.
J. van Apeldoorn, „De Kerkelijke Goederen in Frieslandquot;, I, blz. 270-275, en
dez., „Kerk en Staatquot; in „Tijdschrift voor Geschiedenisquot;, 34sten jrg., blz.
225 e.v.
doen prediken, op dat Godt van yegelick ge-eert ende gedient
werde, gelijck hy in sijn Woort gebiedtquot; Vóór de invoering van
den Gereformeerden godsdienst was de opvatting aangaande de
taak van de Overheid op het stuk van de religie volkomen dezelfde,
slechts met dit onderscheid, dat de Overheid R.K. was en de R.K.
godsdienst de publieke godsdienst was. In het plakaat, dat Karei
V 2 April 1550 in Gelderland uitvaardigde tegen de kettersche
dwalingen, heet het: ,,Zoo ist, dat wy, aenmerckende die oevericheyt
in desen vurseide landen (d.i. Gelderland) ende anderen durch
Götz voirsichticheyt ons gegeven, omme onse ondersaten te houden
ende regieren in rust, vrede, guede policie, eendrachticheyt, justicie
ende boven al in eenicheyt des geloofs, ende willende ons hier inne
quyten, als een Christelyck ffurst ende prince gebuert ende toestaet
te doen... enz.quot;^), en in het eveneens voor Gelderland 3 Juli 1566
uitgegeven plakaat tegen het bijwonen van verboden conventikelen:
„So eest, dat wy, 't selfde aengemerckt, ende begerende daerinne te
versien ter eeren Godts tot bewaernisse ende conservatie van onsen
ouden geloove ende Cat'holyoksche religie ende tot gemeyne wel-
varen, ruste en vrede, hebben...... enz.quot;
Er is nochtans een belangrijk punt van verschil tusschen de R.K.
Overheid en de Gereformeerde Overheid. De R.K. landsheer aan-
vaardt het leergezag van de kerk, d.w.z. van den Paus en de concilies.
Naar R.K. kerkelijke opvatting heeft de Paus, die als opvolger van
Petrus stedehouder van Christus op aarde is, de opperheerschappij
over alle menschelijke creaturen; het wereldlijke zwaard, dat den
vorsten in handen gegeven is, is ondergeschikt aan het geestelijke
zwaard, dat in handen der geestelijkheid is; de wereldlijke Overheid
moet haar macht ter beschikking stellen, om in opdracht der kerk
het ware Christelijke geloof te handhaven en in nieuw ontdekte
streken de inboorlingen daarin te onderrichten^).
De Gereformeerde Overheid erkent het pauselijke gezag niet;
het hangt van de besluiten der Overheid af, of en in hoeverre
synodale beslissingen (men denke aan de besluiten van de
Nationale Synode te Dordrecht van 1618/19) van kracht zullen
1) Artikel XXXVI van de geloofsbelijdenis der Geref. kerken in Neder-
land, 1618/19.
C. Hille Ris Lambers, „De Kerkhervorming op de Veluwequot;, bijlage I
no. 3.
3) Van Loon, „Groot Gelders Placaet boeckquot;, I, kol. .33o.
*) Vergel. de bul „Unam sanctam ecclesiamquot;, 18 November 1302 uitge-
vaardigd door paus Bonifacius VIII tijdens zijn strijd tegen Philips IV van
Frankrijk, bij Carl Mirbt, „Quellen zur Geschichte des Papsttums und des
römischen Katholizismusquot;, 3te Aufl., 1911, No. 309, en het edict „Inter caetera
divinaequot; van paus Alexander VI d.d. 4 Mei 1493 voor Ferdinand van Arragon
zijn; de wereldlijke Overheid bepaalt er zich niet toe, om de
synodale besluiten uit te helpen voeren, maar oefent leergezag door
die besluiten aan haar goedkeuring te binden^).
Met het binnendringen van de leerstellingen van Luther en
andere Hervormers, die in toenemende mate aanhang vonden, zag
de Overheid zich voor de vraag gesteld, welke religie, de R.K.
of de Evangelische, de ware Christelijke was. Die vraag
werd op verschillende wijze opgelost: de Overheid verbood de
Luthersche en andere ketterijen, zooals ten onzent keizer Karei V
«n koning Philips II; de Overheid omhelsde de denkbeelden der
Hervormers en voerde de z.g. Kerkhervorming of Reformatie in
haar territoir in; dan wel de Overheid stelde haar beslissing uit,
totdat de eenheid op godsdienstig gebied hersteld zou zijn door
een nog bijeen te roepen concilie, en bepaalde, dat er middelerwijl
een toestand van religievrede zou heerschen, waarbij zoowel aan
de R.K. als aan de aanhangers van de leerstellingen der Hervor-
mers gelegenheid tot het houden van openbare godsdienstoefenin-
gen (exercitium publicum religionis) werd gegeven. Het „ius
reformandi exercitium religionisquot;, ook wel aangeduid met den
regel ,,cuius regio eius religoquot;, werd voor de Duitsche Rijksstan-
den rijksrechtelijk erkend bij den godsdienstvrede van Augsburg
van 25 September 1555^).
en Isabella van Castilië, waarbij de Paus als stedehouder van Christus op
aarde het door Columbus ontdekte gebied en alle nog verder te ontdekken
gebieden in leen geeft aan Ferdinand en Isabella en aan een anderen Chris-
telijken vorst (den koning van Portugal), bij Mirbt, als boven, No. 333. De
bul „Unam sanctam ecclesiamquot; werd in 1516 door den Paus vernieuwd en
bevestigd bij de bul „Pastor aeternusquot; (Mirbt, No. 336).
Dr. E. Staedler, „Die Urkunde Alexanders VI. Zur Westindischen Investitur
der Krone Spanien von 1493quot; in „Archiv für Urkundenforschung und Quel-
lenkunde des Mittelaltersquot;, Neue Folge, Band I, erstes Heft, biz. 145, toont
aan, dat „die kirchliche Einmischung in die spanische Westindienangelegen-
heit keine Schenkung bezweckt hat, sondern, wesentlich abweichend, die
Errichtung eines weltlichen Klrchenlehns an dem damals neuen spanischen
Uebersee- und Kolonialgebietquot;. Het „Lehnsgutquot; waren de door Columbus ont-
dekte en voor de Spaansche kroon in bezit genomen streken, die de Spaaii-
sche kroon aan de R.K. kerk opdroeg („Auftragslehnquot;); de „Lehnspfhchtquot;
van de Spaansche kroon was de uitbreiding van het Christendom in de
nieuw ontdekte gebieden, de „Lehnsschutzquot; de bedreiging met kerkelijke
straffen.
De Dordtsche kerkenordening werd 21 Juli 1620 door de Staten van
Gelre en Zutphen geapprobeerd en geratificeerd, „uytgenomen de kleyne
veranderinge ende duydelijcke interpretatie, .Soo wy nae de constitutien van
particuliere kercken, Classen, Synoden, mede ooge genomen hebbende op de
consititutie ende regeringe van desen Furstendomb ende Graeffschap, be-
vonden hebben het sticht- ende oirbaerlykst te synquot;, totdat door de Geünieer-
de Gewesten of door de Landschap Gelre en Zutphen dienaangaande anders
zou worden beschikt (Van Loon, II, kol. 188)-
Dr. Burkhard von Bonin, „Die praktische Bedeutung des ius refor-
-ocr page 16-Volgens dezen religievrede, die naar den vorm een landvrede
tusschen de leden van het H. Roomsche Rijk was, zouden voortaan
binnen het Rijk twee confessies toegelaten zijn: de R.K. en de
Augsburgsche confessie. Andere godsdienstige richtingen waren en
bleven verboden (artikel 5). Tot de „Augsburgischen-confessions-
verwandtenquot; behoorden zoowel de Evangelisoh-Lutherschen als de
Gereformeerden, althans volgens de bepalingen van den vrede van
Westfalen van 24 October 1648, waarbij de artikelen van den
Augsburgschen religievrede bevestigd en nader verduidelijkt wer-
den i).
Het derde artikel van den Augsburgschen religievrede schreef
voor, dat de Keizer en de Rijksstanden geen der Rijksstanden
zouden mogen hinderen of lastig vallen wegens het aanhangen
van de Augsburgsche confessie ,,oder in andere wege wider sein
conscienz, gewissen und willen von dieser Augspurgischen confes-
sion, religion, glauben, kirchengebreuchen, Ordnungen und cere-
monien, so sie aufgerioht oder nodhmals aufrichten möchten in
iren fürstentumben, landen und herschaften, tringen......quot;. Hierbij
aansluitend gaf artikel 4 een soortgelijken waarborg aan de R.K.
Rijksstanden. Volgens artikel 8 zou de geestelijke jurisdictie in de
territoria der Evangelische Rijksstanden worden geschorst „bis
zur entlicher vergleichung der religionquot;. Blijkens het negende
artikel zouden de geestelijke Rijksstanden, colleges, kloosters, enz.,
hun tienden en goederen behouden, ook indien deze bezittingen
gelegen waren onder het gebied van een Evangelischen Rijksstand,
onder voorbehoud evenwel, om, evenals vroeger, uit die goederen
,,die nottürftigen ministeria der kirchenpfarren und schulen, auch
die almusen und hospitahaquot; te bekostigen, „ungeadht was religion
sie seienquot;. In de vrije Rijkssteden, waar de R.K. en ,,Augsbur-
gischen-confessionsverwandtenquot; reeds gewoon waren, om naast
elkaar openbare godsdienstoefeningen te houden, zou volgens
artikel 14 deze toestand bestendigd blijven. De bepalingen van den
godsdienstvrede zouden nagekomen moeten worden door de Rijks-
mandiquot;, verschenen als Heft I in „Kirchenrechtliche Abhandlungen, heraus-
geg. von dr. Ulrich Stutzquot;, 1902, Teil I, § 1, leidt ten onrechte het „ius
reformandiquot; af uit de advocatie van den Duitschen keizer over de kerk.
Zie Carl Mirbt, als voren, No. 430-437, artt. 5 en 7 van den vrede van
Westfalen. Dr. A. A. van .Schelven, „De Nederduitsche Vluchtelingenkerken
der XVIe eeuw in Engeland en Duitschlandquot;, 1909, blz. 218, schrijft: „Steeds
cn overal in dien tijd hebben de Calvinisten het standpunt ingenomen, dat
ze — hoewel met alle uitdrukkingen der Augsburgsche confessie niet onver-
deeld ingenomen — zich toch door deze gravamina niet lieten weerhouden
van de onderteekening van dat symbool als geheelquot;.
standen „bis zu Christlicher, freundlicher und entlicher verglei-
chung der religion und glaubenssachenquot; (art. 12)
Gedurende de onderhandelingen over den Augsiburgschen reli-
gievrede verklaarden de keurvorstenraad en de vorstenraad zieh
bereid, cm den Bourgondischen kreits, d.w.z. de onder het Bour-
gondisch-Häbsburgsche huis vereenigde Nederlandsche gewesten,
in den godsdienstvrede op te nemen, mits de kreits zich in zaken
van landvredebreuk, waartoe inbreuk op den religievrede moest
worden gerekend, wilde onderwerpen aan de rechtsmacht van het
Rijkskamergerecht (19 September 1555). Dit laatste zou een af-
wijking beteekend hebben van het z.g. Bourgondische tractaat
van 26 Juni 1548, waarbij bepaald was, dat de in dien kreits ver-
eenigde gewesten Karei V en zijn erfgenamen tot „rechter Erb-
und Oberherrquot; zouden hebben met behoud van hun vrijheden en
gerechtigheden, met dien verstande, dat de kreits niet aan de
jurisdictie van het Rijkskamergerecht onderworpen zou wezen en
niet verplicht zou zijn tot naleving van de Rijksdagsbesluiten, of-
schoon de kreits wel tot alle Rijksdagen beschreven kon worden.
Ook het vorstendom Gelre en het graafschap Zutphen, welke
gebieden deel uitmaakten van den Westfaalschen kreits en eerst
in 1543 onder het gezag van Karei V waren gekomen, zouden
voortaan tot den Bourgondischen kreits behooren. Alhoewel de
verklaring van 19 September 1555 nooit is ingetrokken, heeft zij
voor de Nederlanden geen gevolg gehad, omdat Karei V en zijn
opvolger Philips II zich steeds op den grondslag van het Bourgon-
dische verdrag bleven stellen'-^).
Het vorstendom Gelre en het graafschap Zutphen verkeerden in
een andere positie dan de gewesten, die Karei V door erfenis ver-
kregen had. Eenige dagen na den vrede van Venlo, waarbij
Willem, hertog van Gulik en Kleef, ten behoeve van Karei V
en zijn nakomelingen afstand deed van Gelre en Zutphen, kwam
als resultaat van onderhandelingen tusschen den nieuwen Lands-
heer en de afgevaardigden van bannerheeren en ridderschappen en
steden van de vier Geldersche Kwartieren Nijmegen, Roermond,
Zutphen en Veluwe het tractaat van Venlo tot stand, waarbij
Karei V een aantal toezeggingen deed omtrent de voorwaarden.
Von Druffel-Brandi, „Briefe und Akten zur Geschichte des sechs-
zehnten Jahrhunderts, Bd. IV. Beiträge zur Reichsgeschichte 1553-1555quot;,
1896, No. 671, text van den Augsburgschen godsdienstvrede.
Prof. dr. Gustav Turba, „Ueber das rechtliche Verhältnis der Nieder-
lande zum deutschen Reichequot; in „Drittes Jahresbericht des k.k. Staats-
Gymnasiums im XIII. Bezirke in Wienquot;, 1903, blz. 15 e.v.
waaronder hij over zijn nieuwe onderdanen zou regeeren (12
September 1543). Van dit tractaat was vooral het vierde artikel
van belang. Het voorzag in de aanstelling van een stadhouder,
die de landstaal zou kennen, n.1. René van Chalon, prins van
Oranje, en van eenige raden, die op de hoogte zouden zijn van
de „costumen, usantiën ende landtregten van den lande van Gelre
ende Zutphenquot;; terwijl verder bepaald werd: ,,Oick sali Sijn
Maje(stei)t institueren een canselrye binnen denselven lande,
dair die ondersaten alle gewoentlick bescheit verfolgen ende ver-
kryegen sullen, sonder dieselve mit eenyghe uytlansche recht-
vorderonghe te beswaren, maer sali dieselve onderhouden als
lytmathen ende ondersaeten des Roemschen Rijckx naervolgende
die beleninghe, die Sijn Maje(stei)t dair aff hefft. Ende sali als
Keyser bevestigen ende confirmieren 't previligie de non evocando,
van wylen keyser Henrick den vurs(chreven) Lantschappen
verleentquot;^). Toen de Staten van Gelderland hun goedkeuring
hechtten aan het z.g. Bourgondische verdrag van 1548, deden zij
dit onder beding, dat de Keizer zou verklaren, dat er in de ver-
houding van Gelderland en Zutphen tot het H. Roomsche Rijk
geen verandering zou komen. Inderdaad heeft Karei V verklaard,
dat op het Venlosche tractaat geen inbreuk zou worden ge-
maakt
Wanneer de heer van Keppel, Johan van Pallandt, in 1560 in
conflict komt met den Stadhouder Charles de Brimeu, omdat hij
in zijn heerlijkheid in plaats van een pastoor een predikant be-
noemd en een Gereformeerden schoolmeester aangesteld heeft en
Stadhouder en Hof dezen schoolmeester gevankelijk naar Arnhem
hebben doen vervoeren, qualificeert hij dit als „onverklaecht, on-
verburcht und sonder innyghen vuergaende rechten und stracx
Widder allen rechten, freyheitten, tractaten des furstendoms
Gellrer und graefschaps Zutphen, und den frydtstandt des H.R.
Ryx in religioens zaecken, in tween verscheyden Ryxdagen K.
und K.M. Chur- und Fürsten bewillicht, ingegaen und bestedichtquot;,
terwijl hij er de aandacht op vestigt, dat hij een binnen het
Geciteerd naar de gelijktijdige authentieke copie van de hand van
Henricus Poeyn, secretaris der stad Nijmegen (oud-archief Gemeente Arn-
hem, inv. no. 5477, reg. no. 1422). De text van het tractaat van Venlo bij
Van Loon, „Groot Gelders Placaet-boeckquot;, I, Praeliminaire Puncten, kol. 27,
is niet geheel betrouwbaar. Het privilegie de non evocando was verleend door
Hendrik VH in 1310.
Dr. A. Zijp, „Dt Strijd tusschen de Staten van Gelderland en het Hof,
1543-1566quot;, uitg. „Gelrequot;, 1913, blz. 6 en 59. Oud-archief Gemeente Arnhem,
inv. no. 5485.
Duitsche Rijk toegelaten belijdenis aanhangt en geen ketter of
wederdooper is^). De heer van Keppel geeft hier den gedachte-
gang weer, die ook de tegen het centrale gezag te Brussel, waar-
van Stadhouder, Kanselier en Raden (het Hof van Gelderland)
de vertegenwoordigers waren, oppositie voerende Staten van
Gelre en Zutphen huldigden.
Op grond van artikel 4 van het tractaat van Venlo meenden
de Geldersche Staten, dat op hen, op gelijke wijze als op de ande-
re lidmaten des H. Roomschen Rijks, de Duitsche Rijkswetten
van toepassing waren, dus ook de religievrede van Augsburg.
Eveneens op grond van artikel 4 van het genoemde tractaat was
het, dat de Geldersche Staten zich verzetten tegen de jurisdictie
van het door Karei V opgerichte Hof te Arnhem, omdat de leden
ten deele uit niet-landzaten genomen plachten te worden; de recht-
spraak van het Hof werd daarom als een vorm van uitlandsche
rechtspraak beschouwd. Ook zag men in de rechtspraak, die het
Hof uitoefende, een inbreuk op de stad- en landrechten. Om de-
zelfde redenen werd door de Staten geopponeerd tegen het voor-
nemen, om de inquisitie in te voeren In 1566 bereikte de verzet-
beweging haar hoogtepunt, om zeer spoedig daarop te verloopen.
De gebeurtenissen van het woelige jaar 1566 kan men elders
beschreven vinden®). Hier worde slechts iets gezegd over de onder
leiding van de stad Nijmegen gevoerde actie, om een religievrede
in te voeren. Den 23sten Augustus 1566 schreef de stad Nijmegen
aan de stad Arnhem o.m., dat sinds St. Laurens'dag (10 Augustus)
een predikant buiten de stad geleerd heeft onder grooten toeloop
van volk, zoowel uit Nijmegen als uit den omtrek, dat zij — de
stad Nijmegen — onlangs den Stadhouder geschreven had, „ons
tho willen benerstigen des heiligen Ricx ordonnantie ende afschei-
den gemeess tho halden ende dair by thoe verblyvenquot;, en nu
hierover het oordeel wil vernemen van de afgevaardigden der vier
Kwartieren (nl. het Nijmeegsche Kwartier, het Overkwartier van
Roermond, het Zutphensche Kwartier en het Arnhemsche Kwar-
Mr. G. van Hasselt, „Stukken voor de Vaderlandsche Historiequot;, I,
1792, Nos. 17-19. Vergel. Hille Ris Lambers, als boven, blz. 56 noot 1.
C. Hille Ris Lambers, als boven, bijlage H D. De strijd van de Gelder-
sche Staten tegen het centraal gezag is behandeld in de diss. van Dr. A.
Zijp. Over de taak van .Stadhouder en Hof, zie P. Nijhoff, „Bijdragen tot
de Geschiedenis van het voormalige Hof van Gelderlandquot; in „Nijhoff Bijdra-
genquot;, X (1856), blz. 85, en Dr. Zijp, boek I, hoofdst. H.
C. Hille Ris Lambers, hoofdstuk IV, Dr. A. Zijp, blz. 75-81 en 195-201,
en F. van Hoeck S. J., „Nijmegenquot; („Corpus Iconoclasticum, documenten over
den beeldenstorm van 1566 in de Boergondische Monarchiequot;, uitg. onder toe-
zicht van J. Kleyntjens S. J. en dr. H. F. M. Huybers).
tier), tot wie zij het verzoek richt, 1 September binnen Nijmegen te
komen, om na gezamenhjke beraadslaging een eensgezind advies
aan den Stadhouder te kunnen geven. Den Isten September liet de
Nijmeegsche magistraat een religievrede afkondigen, waarvan de
strekking was, dat de beide partijen elkander ongemolesteerd
zouden laten, de geestelijken in de kerken en kloosters rustig hun
diensten zouden voortzetten en in het genot van hun bezittingen
blijven, terwijl het een ieder vrij zou staan, om den nieuw aange-
komen predikant te hooren. Wie met woorden of werken iets tegen
andersdenkenden zou ondernemen zonder toestemming van den
magistraat, zou aan den lijve gestraft worden. De publicatie besluit
met deze zinsneden: „Irstlick, dat die gelove is een gave Götz, ende
behoirt nyemandt totten' geloeven gedrongen toe werden, dan
kompt uyt den gehoir des Gotlicken wordtz. Thenn anderen, dat
die wertlicke Overicheidtt van Gott ingestalt, umb oveldait te
straiffen ende die vromen to schutten ende beschermen, ende den
gemeynnen vrede tho vorderen ende guede politie ende ordenongh
to onderhaldenn. Ende dytt allet sali geduyren ende onderhalden
werden ter tijtt toe dat die alynghe Lantschappen, Bannerheeren,
Rittersahappen, hoeft- und deine Steden, by eynanderen geweest
ende communiciert hebben, om eyn guede bestendighe ordenongh,
dem Gottlichenn woirde und der heiliger Schriffturen gemeess, myt
voirweten ende gelieven der hoegher Overicheidtt als Co. Majesteit
tott Hispanyen etc., onsers alregenedichsten Heren ende Landt-
fursten, bevordert ende erlangt sijn sali. Dese articulen synt den
Meisteren van Sunter Claes, die tweeëndartigen ende vier Ampten
voirgelesen, om achtervolght tho werden......quot; enz.
De op 1 September te Nijmegen bijeengekomen afgevaardigden
uit de Kwartieren van Nijmegen, Roermond en Arnhem — Zutphen
wordt niet genoemd — besloten de stad Nijmegen in haar actie
te steunen en verzochten den Stadhouder het bijeenroepen van
een Statenvergadering te willen bevorderen, opdat een generale
ordonnantie zou gemaakt kunnen worden, en intusschen den
1) Van Hoeck, als voren, bijlage VIII. De meesters van St. Claes stemden
er niet mede in. Hel principe, dat niemand tot het geloof gedrongen mag
worden, het beginsel van gewetensvrijheid, werd in 1579 vastgelegd in art. 13
van de Unie van Utrecht. De plicht tot uitroeiing van den valschen godsdienst,
die volgens de Nederlandsche geloofsbelijdenis tot de taak van de Overheid
behoort, beteekent dan ook niet kettervervolging in den trant der beruchte
plakaten van Karei V, maar het onmogelijk maken van de uitoefening van
elke andere dan de publieke religie. De gewetensvrijheid werd met bepleit
op zuiver humanitaire gronden, maar op grond van de opvatting, dat het
geloof op goddelijke genade berust.
religievrede in wezen te willen laten. Noch de Stadhouder noch
de Landvoogdes te Brussel stonden het houden van een Landdag,
om het punt van de religie te regelen, toe. Aan de stad Nijmegen
schreef de Stadhouder een brief, waarin te kennen gegeven werd,
dat de door den magistraat gepubliceerde religievrede eigenlijk geen
religievrede was, omdat de predikant, die in Nijmegen preekt, een
„wairafftich Calvinist is, wellicke Calvinisten die Religionsfreede
gentzlick afsniden, verworpen ende niet lieden, und is oik id ghoene
wes U. Er. doen publicieren, denselven Ricx Religionsfreede (d.i.
den godsdienstvrede van Augsburg) in andere verscheiden punc-
ten niet gelick, woewael wy hier mit niet en verstaen, dat Coningl.
Mat. to denselven oeck gehalden off verplicht sie...... enz.quot; De
Stadhouder zegt dus, dat de Nijmeegsohe religievrede eigenlijk geen
religievrede is, omdat de Calvinisten den religievrede in het geheel
niet wenschen, maar zelfs verwerpen, en omdat het gepubliceerde
stuk afwijkingen vertoont van den Duitschen godsdienstvrede;
maar dat, ook indien de Nijmeegsche religievrede wèl met den
Duitschen godsdienstvrede in overeenstemming ware geweest, de
Koning nog geenszins hieraan gebonden zou zijn. De Stadhouder
stelt zich op den grondslag van het Bourgondische verdrag, dat de
Rijksdagsbesluiten voor den Bourgondischen kreits niet verbindend
zijn').
Reeds drie en een halve week na de afkondiging van den religie-
vrede te Nijmegen keerde het getij: de predikanten en hun felste
aanhangers moesten 25 September uit de stad vertrekken^). In
andere deelen van Gelderland was de beweging nog niet ten einde:
het langste duurde zij te Harderwijk, Elburg, Zaltbommel. VenIo
en Roermond. Merkwaardig mag het heeten, dat in deze steden,
waar een sterke strooming onder de magistraatsleden vóór de
nieuwe religie was, men niet tot een verbod van de R.K. religie
is overgegaan, ofschoon de stedelijke regeering zelve er toe mede-
werkte om predikanten in te halen. Te Harderwijk maakte de raad
in samenwerking met de gemeenslieden 24 December een religie-
vredeverdrag, waarbij aan de R.K. de Minderbroederskerk en de
overige kloosterkerken werden overgelaten en aan de Gereformeer-
Mr. G. van Hasselt, „Stukkenquot;, I, nos. 37-41. C. Hille Ris Lambers,
blz. 132, meent ten onrechte, dat de Stadhouder bedoelt, dat de Nijmeegsche
religievrede strijdt met den Augsburgschen godsdienstvrede, omdat de Calvi-
nisten van dezen godsdienstvrede uitgesloten waren.
) (Mr.) I. A. N(ijhoff), „Onuitgegeven stukken betrekkelijk de Geschie-
denis der Spaansche Heerschappij en die van den Opstand tegen Spanje, bij-
zonder in Gelderlandquot;, no. XLH in: „Nijhoff Bijdragenquot; V, 1847, blz. 226.
vergel. Hille Ris Lambers, bijlage XXV.
den de parochiekerk. Dit verdrag is nimmer door den Stadhouder
goedgekeurd en werd naderhand dan ook verloochend i). Ook te
Zaltbommel werd 23 October 1566 door schepenen, burgemeesters
en kwartiersluiden een religievrede-verdrag gemaakt met de afge-
vaardigden der schutterijen en gilden „ende dat deurende der tyt
toe by die alinge Lantschap, Bannerheeren, Ritterschappen ende
hoeft ende cleyne Steden deses furstendoms Gelre ende graefschaps
Zutphen mitten anderen gecommuniceert sullen hebben, om een
guede ende bestendige ordinge, der Godtlycken Woorde ende der
Heyliger Schrift conform ende gemes, met voerweeten ende gelief-
ven Co: Mat: als die hooge Oevericheyt bevurdert, vercregen ende
erlanght sal wesen......quot; 2). In de maanden Februari tot April 1567
slaagde de Stadhouder erin, het verzet geheel te breken. De religie-
vrede, waarnaar de Geldersche Staten nog zoo kort geleden ge-
streefd hadden, was van de baan. Eerst het optreden van graaf
Johan van Nassau als stadhouder van Gelderland in 1578 zou een
blijvenden ommekeer op politiek en godsdienstig gebied brengen.
Alvorens over te gaan tot de beschrijving van de maatregelen,
die tijdens het stadhouderlijke bewind van graaf Johan van Nassau
in Gelderland genomen werden ten aanzien van de rehgie, en de
gevolgen van die maatregelen voor de kerkelijke en geestelijke goe-
deren in Gelderland, moeten wij de vraag stellen: wat is de betee-
kenis van de Reformatie en in het bijzonder van de Geldersche Re-
formatie?
Re-formeeren, her-vormen, beteekent niet breken met het verle-
den en het maken van een nieuw begin, maar voortzetten van het
verleden in gewijzigde vormen®).
Hervormen van de religie wil op zich zelf dan ook niet zeggen:
invoeren van den Hervormden godsdienst. Hervormingen kunnen
binnen het kader van de R.K. kerk worden aangebracht, zooals bijv.
de hervormingen, die op grond van de besluiten van het concilie
van Trente werden ingevoerd . Volgens het heerschende spraak-
gebruik duidt men met de Hervorming of Reformatie een geheel
van door de Overheid aangebrachte veranderingen aan, die ten doel
hadden den openbaren eeredienst te wijzigen in Evangelischen
zin. De aanhangers van de Reformatie wilden zooveel mogelijk
terugkeeren tot de oorspronkelijke Christelijke kerk en alle inge-
Hille Ris Lambers, bijlage XXVI, nos. 10 en 22.
Mr. G. van Hasselt, „Stukkenquot;, I, no. 54.
Cf. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, I, blz. 198.
Van Loon, „Groot Gelders Placaet-boeckquot;, I, kol. 314 en 321, ordon-
nantiën tot invoering van de besluiten van het concilie van Trente, 1565.
slopen misbruiken atschaffen. Hun bedoeling was niet het vestigen
van een nieuwen godsdienst^).
Het reformeeren van den openbaren eeredienst in Evangelischen
zin ging gepaard met het schorsen van de geestelijke jurisdictie;
alles wat tot nog toe onder het geestelijke of canonieke recht had
geressorteerd, kwam onder het wereldlijke recht te staan. Geeste-
lijke personen en geestelijke stichtingen werden wereldlijke personen
en wereldlijke stichtingenquot;). De rechtstoestand van de talrijke
geestelijke fundatiën moest opnieuw geregeld worden door de we-
reldlijke Overheid, die in de plaats van den bisschop trad.
Het wezen en doel van de Geldersche Reformatie leeren wij ken-
nen uit een merkwaardig geschrift, dat getiteld is: „Discours von
der administration der Geistlicher guederen, waertho deselvige van
unsere vorolderen gegeven, wie sie sint erstlich gebruickt, unnd
daerna misbruickt worden, unnd nu ter eren Godtz unnd dem ge-
meinen nutz tho gude sollen unnd behoren angelacht unnd ge-
bruickt tho werden, allenn frommen unnd gotsaligen patrioten
deses Furstendums Gelder und Graffschafft Zutphen tho beden-
eken voergestelttquot; Dit „Discoursquot; werd door graaf Johan van
Nassau, stadhouder, en het Hof van Gelderland aan den Landdag
aangeboden in het voorjaar van 1580, bij wijze van memorie van
toelichting tot de maatregelen die Stadhouder en Hof op verzoek
van den Landdag zouden ontwerpen met betrekking tot de bestem-
ming en de administratie der geestelijke goederen, zooals wij in
onze derde paragraaf nader zullen uiteen zetten.
Het stuk vangt aan met te betoogen, dat onze voorouders ver-
schillende goederen geschonken hebben met de bedoeling, „den
waren Gadesdienst by haren nakomelingen tho erhalden unnd
propagierenquot;. Zij hebben zich hierbij weliswaar vaak laten over-
reden door op eigenbaat bedachte monniken en priesters, die hun
voorhielden, dat zij „die pyne des erdichten fegefuirsquot; konden
afkoopen om den hemel te verdienen. Zij hebben bovendien ge-
dwaald t.o.v. den vorm van den waren godsdienst door missen,
vigiliën, maanstonden en jaargetijden te stichten. Maar hun inten-
tie is toch altijd geweest, dat God gediend en de Christelijke religie
De benaming „nieuwe Religiequot; voor de Gereformeerde Religie is
slechts betrekkelijk juist.
Vergelijk de boven aangehaalde artt. 3 en 8 van den Augsburgschen
religievrede.
Het „Discoursquot; heeft als voorbeeld gediend voor de door Mr. J. I. van
Doorninek uitgegeven memorie van de ouderlingen en diakenen te Deventer
over de bestemming der geestelijke en kerkelijke goederen aldaar van 1581,
zie „Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijsselquot;, IH (1876), blz. 169 en 265.
bevorderd zou worden. De geschonken goederen behooren derhalve
niet „in privatos ususquot; bestemd of door de erfgenamen van de
stichters terug genomen te worden, doch „nae der stiffter intention
unnd eigentliche meiminge tott den rechten unnd waren Gades-
dienst, wie derselven in Gades Woort unns voergeschreven werdt,
unnd tho beforderung aller minschen heil unnd selicheit gebruickt
unnd angelacht werdenquot;.
Na deze korte inleiding volgen zeven paragrafen:
I.nbsp;van de eerste stichting en het gebruik der „kerckenguederenquot;:
God heeft van Abrahams en Jacobs tijden tot Mozes de tienden in-
gesteld; daarnaast had men in Mozes' tijd ook vrijwillige gaven voor
den godsdienst en voor den bouw van hutten (loofhutten). Evenzoo
had de Apostolische gemeente in het Nieuwe Testament vrijwillig ge-
schonken „kerckenguederquot;. Toen het Christendom zich uitbreidde, ver-
meerderden de „kerckenguederquot; door de giften van vorsten, enz. Het
is duidelijk, dat deze goederen niet aan de geestelijken zijn gegeven,
„dat sie haer eigen sijn soldenquot;, of dat zij er naar welgevallen over
zouden beschikken, maar om ze ten nutte der kerk aan te wenden.
„Darom sie oeck kerkengueder genaenit werden, sie nemlich nicht
einen oder etlicken, sonderen der gantzen karaken thogehorenquot; i). De
goederen zijn niet gegeven voor nietsnutten en doenieten, maar voor
hen, die een ambt in het belang van de gemeente bedienen, vandaar
de canonieke regel: „Propter officium dalur beneficiumquot;. Volgens canon
4 van het Romeinsche concilie van 337 werden de „kerckenguederenquot;
in vier deelen verdeeld; a) voor den bisschop, b) voor de priesters,
diaconi en den geheelen clerus, c) voor de instandhouding der kerk-
gebouwen, d) voor de armen, de zieken en de pelgrims. Onder bisschop-
pen dient men te verstaan predikanten en kerkendienaren; onder
clerici hen, die in scholen voor den dienst der gemeente opgeleid worden.
Uit de vier deelen behooren ook bibliotheken te worden bekostigd; in
vroeger tijden waren de Benedictijnen, de Reguliere Kanunniken van de
orde van St. Augustinus e.a. van de Augustijner orde belast met het
afschrijven van boeken. Behalve de kerk- en schooldienaren heeft men
ook veel andere godzalige mannen uit de „kerckenguederquot; onderhouden,
om hen in geval van nood te kunnen gebruiken voor den kerk- en
schooldienst, voor de medicijnen of andere burgeriijke functiën.
De kerkengoederen zijn derhalve oorspronkelijk gegeven en gebruikt
voor de instandhouding van den waren godsdienst en de rechte Chris-
telijke religie.
II.nbsp;van het misbruik der „kerckenguederquot;:
De „kerckenguederquot; vermeerderden bovenmate door tallooze schen-
kingen. Daardoor probeerden allerlei onbekwame lieden in het bezit
van beneficiën te komen, zonder in staat te zijn hun ambt waar te
nemen; „kinderen, wilden unnd woesten gesellenquot; werden met kerke-
lijke beneficiën begiftigd, zoogenaamd om daarop te studeeren en de
kerk te dienen. De bisschoppen, predikanten en leeraren hebben hun
voornaamste ambtsbezigheden overgelaten aan suffraganen, wijbis-
schoppen, kapelaans enz., waardoor de zuivere leer van het H. Evangelie
verduisterd en de sacramenten verontreinigd zijn. De „vermeindequot; bis-
schoppen voeren een vorstelijken staat van het vierde deel der „kercken-
guederquot;, dat zij behouden hebben. De overige drie vierdedeelen der
„kerkengoederenquot; hebben de kapittels, abdijen en kloosters aan zich
getrokken. Die kapittels en kloosters zijn oorspronkelijk scholen ge-
weest, evenzoo de nonnenkloosters. De kloosters waren bedoeld als
opvoedingsgestichten, niet om steeds daarin te blijven en kloostergeloften
te doen. Thans zijn zij scholen van allerlei afgoderij en ontucht. De
geestelijken hebben de huidige troebelen veroorzaakt.
III.nbsp;van de hieruit voortvloeiende schade:
Er is geen geestelijke, of hij is een afgodendienaar; hierdoor wordt de
afgoderij voortgeplant. De scholen geraken in verval, zoodat er onder
de jeugd een „scythica barbariesquot; gaat heerschen. De gemeene zaak
lijdt er onder, wanneer er geen voldoend aantal bekwame mannen meer
in de regeering komt.
IV.nbsp;van het rechte gebruik der „kerkengoederenquot;:
Heer Jezus Christus en de Apostel Paulus leeren door hun voorbeeld,
dat men iets, wat misbruikt wordt, slechts verbeteren kan door zich
te richten naar de eerste inzetting. „Also kan men den mysbruick, weicke
in der administration und Verwaltung der geistlichen guederen is durch
papen unnd monnicken ingereten, niet beter wedder tho den rechten
gebruick brengen unnd reformieren, dan dat men desetvige na der
ijrster Institution richte unnd thott haren anfang weder brengequot;^). De
kerk- en schooldienaren moeten een behoorlijk loon ontvangen. In elk
Kwartier behoort een collegium opgericht te worden voor de opleiding
van adellijke en niet adellijke jongelui voor den dienst van de kerk of
het Vaderland. Ook voor jonge dochters moeten colleges worden op-
gericht. Dit is op zichzelf niets nieuws, want veel stiften en colleges
zijn vroeger opgericht voor adellijke en onadellijke personen, die geen
bindende geloften deden en het klooster weder mochten verlaten om
in het huwelijk te treden, zooals de adellijke en vrije stiften, en voorts
de Johanniters, Hiëronymiani, Cellebroeders en Fratermonniken, die nog
„reliquaequot; zijn van de eerste monnikenorden. Verder moet er voor het
geheele gewest een universiteit zijn. Uit de „kerckenguederenquot; moeten
de kerkgebouwen, de scholen en de auditoria van de universiteiten met
alles wat daartoe behoort, alsmede de woningen voor de predikanten,
rectoren, professoren en schoolmeesters onderhouden worden.
Zijn kerken en scholen voldoende verzorgd, dan moeten de armen
worden geholpen, d.w.z. dat hospitalen, gasthuizen, wees- en melaten-
huizen en alle mogelijke verdere stichtingen aan een ernstige reformatie
dienen te worden onderworpen en onder toezicht te worden gesteld.
Tenslotte moet er in de plaats, waar de universiteit gevestigd zal
worden, een bibliotheek opgericht worden, alsmede een drukkerij. In
de vier Qeldersche hoofdsteden, (Roermond, Nijmegen, Zutphen en
Arnhem) zal een hospitium voor het huisvesten van vreemde predi-
kanten, professoren e.a. geleerde mannen moeten zijn, inzonderheid in
die stad, waar de universiteit zal komen. Ook zullen er in de hoofd-
steden doctoren, medici en chirurgijns zijn, die verplicht zullen wezen,
om zoowel tot de rijken als tot de armen te gaan. Synodale onkosten
zullen uit den „publico ecclesiae aerarioquot; genomen worden.
V.nbsp;op welke wijze het onder IV bedoelde ten uitvoer zal worden gelegd:
Alle geestelijke goederen zullen geïnventariseerd en geregistreerd wor-
den in een boek, dat ter Kanselarij te Arnhem zal worden bewaard of
door de opper-administratoren, die ook te Arnhem zullen zetelen. In
de hoofdstad van elk Kwartier zal iemand worden aangesteld, tot wien
men zich ter zake van de geestelijke goederen kan wenden en die in
overleg met de Kanselarij (d.i. het Hof van Gelderland) of met de
opper-administratoren op alles orde zal stellen. De kloosters moeten
opengesteld worden, om de kloostergoederen zoo min mogelijk met
alimentatiën te bezwaren, onder beding, dat de in de wereld terug-
keerende geestelijke personen hun nabestaanden niet in rechte zullen
aanspreken over erfenissen, totdat hierover een generale ordonnantie
zal zijn gemaakt overeenkomstig de Unie van Utrecht (ampliatie op
art. 15 der Unie). Kanunniken en wereldlijke priesters kunnen het
„corpus harer prebendenquot; levenslang behouden, mits zij ten behoeve
van den predikstoel der Gereformeerden afzien van hetgeen zij aan
andere kapelaans en mispriesters voor de missen en andere affgoedische
diensten, die doch nu affgeschafftquot; worden, plachten te geven en van
hetgeen zij zelf als presentie plachten te ontvangen. Door sterfte ver-
trek of overloopen naar den vijand openvallende beneficiën moeten
worden aangehouden en opnieuw begeven. Het zou raadzaam zijn
de ter begeving van den Landsvorst staande beneficiën tijdelijk
aan noodlijdende predikanten toe te kennen. De fundatiebrieven en het
patronaatsrecht zullen niet vervallen verklaard worden Op groote
dorpen waren er vroeger wel zes tot zeven vicarissen naast den pastoor;
er zullen nu een of twee predikanten wezen, wier pastorie-inkomen
aanpvu d zal worden uit de vicarieën ter plaatse, aangezien de inkomsten
sterk zullen verminderen door het wegvallen van de dagelijksche offer-
gelden unnd andere kremerye, weicke sie accidentalia noemenquot;. De
groote dorpen zullen nog een schoolmeester hebben voor het catechis-
mus-onderwijs; op de kleine dorpen zal de koster met dit onderricht
belast worden. Van alle inkomsten en uitgaven zal behoorlijk rekenschap
gworderd worden. Wat er in de toekomst zal overschieten, zal men tot
nieuwe zalige fundatiën aanwenden of daarvan de bestaande east- en
ziekenhuizen verbeteren.nbsp;^
VI. welke personen dit in het werk zullen stellen en administreeren:
Het is tegen de Apostolische orde, wanneer de bisschoppen en zij aan
wie de dienst des Woords is opgedragen, de administratie der kerken-
goederen (der kerckengueder) aan zich trekken. Want dit was in de
Apostolische kerk aan de diaconi opgedragen, die aan het presbyterium
rekening moesten doen, van welk lichaam de bisschop het voornaamste
lid was. Uit deze laatste omstandigheid is zooeven bedoeld misbruik
ontstaan En in zulk een geval is een Christelijke magistraat ambtshalve
verplicht, om het misbruik te corrigeeren. Volgens het ius gentium
staat aan den magistraat de „cura religionisquot; en voorts leeren de
rechtsgeleerden (ff. de usufructu legatorum 1. legatum), dat legaten,
welke aan den staat gemaakt worden voor een onzedelijk doel, niet
moeten worden afgestaan ten behoeve van de erfgenamen, maar aan
den staat zullen blijven, terwijl de regeering van den staat in overleg
met de erfgenamen zal bepalen, op welke andere wijze de nagedach-
tenis van den erflater het best geëerd kan worden. Zoo moeten ook de
aan de kerken van Christus (Christi ecclesiis) geschonken goederen
daaraan verbinven, doch zij moeten „in pios ususquot; aangewend (con-
verti) worden, ook indien zij voor goddelooze missen en andere valsche
diensten gegeven zijn. De Christelijke Overheid zal derhalve voor de
administratie der geestelijke goederen lieden aanstellen naar het voor-
beeld der diaconi in de oorspronkelijke Christelijke kerk. Het toezicht en
de administratie zullen als volgt worden geregeld: naast Kanselier en
Kaden van het Hof te Arnhem zullen er twee generale administratoren
zijn, om leiding te geven in geheel Gelderland, terwijl er voor de admi-
nistratie nog een bijzondere rekenkamer zijn zal. De generale admini-
stratoren zullen in ieder Kwartier een directeur, curator of oeconomus
onder zich hebben en er zullen nog rentmeesters met beperkt ambts-
gebied zijn in de steden of dorpen.
V\\. beantwoording van de tegenwerpingen, die tegen het bovenstaande
kunnen worden ingebracht:
Ie tegenwerping: men kan met een goed geweten aan de geestelijken
met hun goederen ontnemen.
antwoord: die goederen zijn geen eigendom van de geestelijken, maar
het zijn gemeene goederen van de kerk en bestemd voor haar die-
naren en de armen; de goederen worden dus niet aan de kerk
ontnomen, maar alleen het misbruik wordt gecorrigeerd, om God
des te beter te kunnen dienen.
2e tegenwerping: de geestelijke goederen zijn oorspronkelijk op
rechtmatige wijze gesticht ter eere van God en voor den kerk-
dienst; daarom moet men ze onveranderd laten.
antwoord: zij zijn inderdaad eerst voor den rechten godsdienst en steun
aan de armen gegeven, maar naderhand kwamen misbruiken en
allerlei afgoderij; die misbruiken moeten geremedieerd worden.
3e tegenwerping: de geestelijke fundatiën zijn in overeenstemming met
de geestelijke en keizerlijke rechten; daarom blijven zij onaantast-
baar („onstrafflichquot;).
antwoord: de geestelijke rechten (het canonieke recht) zijn zelden in
overeenstemming met Gods Woord; indien de fundatiën daarmede
in overeenstemming zijn, dan zijn zij daarom nog niet te billijken.
De keizerlijke rechten (Romeinsch recht) zijn meerendeels van
heidenen afkomstig, al zijn enkele constitutiones van Christelijke
keizers. In allen geval staat het vast, dat Gods wetten vóór alle
menschelijke inzettingen en rechten moeten gaan.
4e tegenwerping: anderen beroepen zich op langdurige possessie en
praescriptie.
antwoord: langdurige possessie kan ook volgens canoniek recht niet
plaats hebben „propter falsum pietatis titulumquot;. Bovendien zijn de
geestelijken niet meer dan „temporarii possessoresquot; en „usufruc-
tuariiquot;, die hun recht door hun schandelijk misbruik verbeurd
hebben.
5e tegenwerping: men beroept zich op strijd met de Pacificatie van
Gent.
antwoord: de Gelderschen hebben de Pacificatie nooit aanvaard onder
de verplichting, om ,,die affgodissche Romsche relligie mit den
misbruick der geestlicken guederennquot; onveranderlijk te onder-
houden; zij hebben veeleer het woordje „Roemschequot; geheel ge-
schrapt.
6e tegenwerping: men beroept er zich op, dat de Stadhouder, de Ra-
den en de ambtlieden een eed gedaan hebben, om de geestelijken
in hun rechten te handhaven.
antwoord: een eed mag geen „vinculum impietatisquot; zijn, ook volgens
canoniek recht. „Soe kennen oeck, noch moegen, seiner G. Rede
unnd amptzluide, amptes halven niet langer thosien, dat de religion
unnd geestlicke gueder (quae sunt iuris publici) dermaten van
etiicke misbruickt wordenn, eo quod iusiurandum congruit cum iure
divino ac naturaliquot;^).
Te tegenwerping: de collatores of patroni beneficiorum worden door
de voorgestelde maatregelen van collatiën en ius patronatus be-
roofd.
antwoord: „Daerin kan dese versehung geschien, dat haer deselvige
altijdt voorbeholden blyve um up behagenn dero, die aver die
geestlicke gueder tho ordineeren hebbenn (gelijck in pausdom mit
bewilligung dess bisschops geschien), die candidatos offt nominatos
idt sy tho kerckendienaren, scholen, hospitalen etc. tho presen-
tierenn, daermit wall guede ordeninge kan geholden werdennquot;^).
8e tegenwerping: de canonisten werpen ons tegen den bijbeltext I Kor.
9, v. 13, luidende: „An nescitis, quod qui sacris operantur, ex
sacrificio vivunt?quot;.
„quae sunt iuris publiciquot;: de godsdienst droeg een publiek karakter,
van m^^^ episcopalequot; gaat over op de wereldlijke Overheid. Cursiveering
antwoord: het is heiligschennend, wanneer de papistische priesters op
grond van dezen text inkomsten verlangen, terwijl zij zelf aller-
minst hun ambt waarnemen; „Dignus est operarius mercede suaquot;,
zegt de Heer (Lucas X, v. 7).
9e tegenwerping: Alleen de bisschoppen hebben het recht, om de be-
stemmmg der geestelijke goederen te wijzigen (distrahere bona
ecclesiastica) in het belang van den godsdienst of in geval van
nood; dit recht heeft de burgerlijke magistraat niet (Concil. Tole-
tsnuni, o}.
antwoord: de bisschoppen mogen dit recht alleen uitoefenen zoolang
ZIJ ptrouw zijn. De huidige bisschoppen zijn echter „impiiquot; Over-
eenkomstig het goddelijke en het volkerenrecht is aan den magis-
traat de „cura religionisquot; opgedragen; daarom kan er niets tegen
zijn, wanneer de functie (officium) van de bisschoppen op den
Christehjken magistraat overgaat, indien zij hun taak verwaar-
loozen
10e tegenwerping: zullen de geestelijke goederen onder wereldlijke
curatoren met nog veel meer misbruikt worden?
antwoord: men moet als Christen er op vertrouwen, dat God het werk
dat onder aanroeping van Zijn Naam aangevangen is, zegenen zal.
11e tegenwerping: zou het niet beter zijn een retigievrede op te richten?
antwoord: „Hett is vast unnd gewiss, dat een religionsfrede, die der-
maten tusschen godtfruchtigen undd affgadischenn wart upgericht,
dat darduch affgoderie bestediget werde, mit Gades Woort niet
bestaen rnach Wen oeck reede een religionsfrede in de beste form
voer die handt genomen unnd gemaeckt wurde, soe soldenn doch
die gotfruchtigenn unnd affgodischenn mit uprichtigen herten niett
kon^nen offt moegen accordieren unnd sonder diffidens sich verdragen
Nademaell oeck die Reformierten nyemaels voerhen van den Ca-
thohcken hebbenn moegen tott enigen religionsfrede angenomen
werden unnd datselvige oeck noch itziger tijdt by haer bedenckelick
unnd besweerhch sijn soldequot; 2).
12e tegenwerping: dit werk behoort eigenlijk ondernomen te worden
door de Hooge Overheid (d.w.z. den Koning van Spanje).
ö«/woo7-cf; Voer yrst is hier die macht, autoriteit undd dat ernstlich
bevel des Alderhoechstenn im hemmell, die nicht duldett noch ge-
stadett einige misbruicken, sonnderenn will deselvige corrigiert
hebbenn, entweder durch die Hoge Avericheit, offte daer die ver-
suymhch weeren, durch anderen, die hy daer tho verordennt er-
wecket unnd beropett; daer oeck een yeder Christ in synen beroep
schuldich IS tho dienenn unnd helpenn. Daerna is oeck dese
Ketormation rede vann etlicke Provinciën (d.w.z. Holland en Zee-
land) mit haeren voergaende exemplen approbiert unnd nu oeck
insonderheit in unsen Furstendom unnd Graeffschafft van die ge-
meine Lantschafft, rydderschafft, steden unnd officiers ingewilligett.
Wi] sijn oeck gueder hopnunge unnd twiffelen nicht, het werde oeck
van der Hoeger Overicheit meer unnd meer bestedigett werdennquot;.
Uit het hierboven weergegeven „Discoursquot; blijkt, dat de Stad-
houder, Johan van Nassau, en Kanselier en Raden van Gelder-
land, die ten deze handelden in opdracht van de Landschap Gelre
en Zutphen, de Reformatie wilden invoeren op analoge wijze, als
Zie vorige blz., noot 2.
-) Vergelijk boven, blz. 15.
door de Duitsche Landsheeren op grond van de bepalingen van
den Augsburgschen godsdienstvrede gedaan was. In Gelderland
zou volkomen hetzelfde gebeuren als in de territoria der Evange-
lische Rijksstanden. Nu dient hier te worden opgemerkt, dat die
Duitsche Landsheeren op wettige wijze in het bezit van de souve-
reiniteit waren gekomen, terwijl de Geldersche stadhouder en zijn
Raden revolutionaire functionarissen waren, die buiten den wil
van de Hooge Overheid, koning Philips II, optraden. Johan van
Nassau c.s. huldigden evenwel de fictie, dat de door hen te tref-
fen maatregelen achteraf de goedkeuring des Konings zouden ver-
werven. Dat dit niet geschied is, is bekend genoeg; in 1581 werd
de Koning door de Staten-Generaal „verlatenquot; en trokken de
Staten der opstandige Nederlandsche Provinciën de souvereini-
teit aan zich
§ 2. Het Optreden van Graaf Johan van Nassau als Stadhouder
van Gelderland en de Religievrede van 1578.
Het stadhouderschap van Gelderland werd sinds het vertrek
van Gilles de Berlayemont, heer van Hierges, die in 1577 tot bevel-
hebber van de lijfwacht van den nieuwen Landvoogd des Konings
over de Nederlandsche gewesten, don Juan van Oostenrijk, be-
noemd werd, als opengevallen beschouwd. Wij weten, hoe het
na de verrassing van het kasteel van Namen door don Juan in den
loop van het genoemde jaar tot openlijke vijandschap kwam tus-
schen den Landvoogd en de Staten-Generaal, hoe don Juan tot
vijand 's Lands verklaard en de goederen van eenige zijner aan-
hangers, onder wie Gilles de Berlayemont, in beslag genomen wer-
den. Eenige aanzienlijke Zuid-Nederlandsche beeren haalden
aartsfiertog Mathias van Oostenrijk als Landvoogd in. Een nieuwe
generale regeering werd ingesteld, welke met Januari 1578 in wer-
king trad. In dezelfde maand besloten de Geldersche Staten, om
aan den Aartshertog de aangelegenheid van het benoemen van
een nieuwen Stadhouder over te laten. Mathias stelde daarop voor,
om een Landdag te beschrijven, „om daselbst den welgeboren
onsen lieven besonderen Johan graven zu Nassouw oder iemant
anders, der Lantschap (Gelre en Zutphen) gevellich, zu nomi-
nerenquot;. De nominatie geschiedde door den Landdag te Arnhem
10 Maart 1578. Graaf Johan van Nassau legde 27 Mei den eed
Voor de vraag omtrent het bindend karakter van de door de revolu-
tionaire autoriteiten genomen besluiten, vergel. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora
Siccama, I, blz. 201.
als Stadhouder af te Antwerpen in handen van den Aartshertog
en 2 Juni d.a.v. te Nijmegen op het Valkhof voor de Landschap
Gelre en Zutphen en op het Kruys voor het huis van den schepen
Jorden van Triest (Groote Markt) voor de burgerij
De nieuwe Stadhouder werd aangenomen op de volgende arti-
kelen:
1°. de Stadhouder zal zich houden aan het tractaat van Venlo
van 12 September 1543, de pacificatie van Gent van 8 No-
vember 1576 en de artikelen, waarop aartshertog Mathias
tot Landvoogd en Kapitein-Generaal over de Nederlanden
aangenomen was;
2°. de Raden, die den Stadhouder ter zijde gesteld zullen wor-
den (het Hof of de Kanselarij) moeten geboren landzaten
zijn, evenzoo de drosten, ambtlieden en verdere hooge
ambtenaren, die aan de Landschap den eed moeten doen;
3°. behalve de Kanselier zullen er twaalf Raden zijn;
4°. de buiten voorkennis van de Landschap vastgestelde Kanse-
larij-ordonnantie van 10 October 1547 moet, als zijnde in
strijd met het tractaat van Venlo, nietig verklaard wor-
den evenals alles, wat op grond van deze ordonnantie is
geschied;
5°. Zaltbommel en het kwartier van Bommel, die zich in 1572
onder het gezag van den Prins van Oranje gesteld had-
den moeten aanstonds met Gelderland hereenigd worden.
6°. Dit artikel handelt over de kasteden en vestingen.
De Stadhouder zou evenals zijn voorgangers het genot hebben
van 3000 carolusguldens 's jaars, de gerechtigheid van de leenen
(jaarlijksche opbrengst: omstr. 900 carolusguldens) en het jager-
van Jan graaf van Nassau-Katzenellen-
M-l 'ff t inbsp;vorstendoms Gelre en graafschaps Zutphenquot; in-
„N.jhoft Bijdragenquot;, II (1838), blz. 49. J. H. Hofman, „Eed door S Jan
rnbsp;Gelderland afgelegd op Maandag 2 jïnTl578quot;
n. „Nijhoff Bijdragenquot;, Ille reeks, IV (1888), blz. 227. Ed Lenting De
Stadhouder van GeldelZdquot; in
82 Är fquot; i Historisch Genootschap XX, (1864), 4e serie, 5e dl., blz.
he^pfdp. •^«quot;'.quot;derheden bij J. A. G. C. Trosée, „Dr. Gerard Voeth, Voor-
bereider verdediger en propagandist der Unie van Utrechtquot; in „Bijdragen en
Mededee ingenquot; van „Gelrequot; XXXVII, blz. 71. De te Antwerpen gegeven
S'r ''nbsp;Nassau als sLdhouder Ifrop
Snnn?. !,nbsp;lönbsp;1581, toen de Koning van
^rZnnbsp;afgezworen („verlatenquot;) werd, vast aan de fictil dat
ae Koning de revolutionaire besluiten achteraf zou goedkeuren. De com-
OrtnhTrnbsp;Mnbsp;Geldersche Hof d.d. 26 Februari, 20
Uctober en 28 November 1579 werden dan ook op 's Konings naam gesteld.
uitquot; Gel quot;''ms'nbsp;Reductie van Bommel (1572-1602)quot;,
-ocr page 31-meestersambt van de Veluwe (jaarlijksche opbrengst: omstr. 1500
carolusguldens) en gerechtigd zijn tot „de collatiën van alle pasto-
rien ende vicarien Co. Mat. competerende iure patronatus Prin-
cipisquot;
De Nassausche raad Everhardt van Reyd, die met Johan van
Nassau als secretaris medekwam, schetste den toestand in 1578
aldus: „Den Provincialen Raet was beter ghesint totten Coninck
als totte vryheydt van 't Vaderlant; Als oock de meeste Magistra-
ten, Sonderling in die Hooft-Steden. Ende over al was noch de
Misse ende Pausdom in swanck. Graef Johan en konde sulcx niet
beteren, om dat hy gesworen hadde, nae luyt vande pacificatie
van Gendt die Religie in den tegenwoordighen staet te latenquot;.
Volgens Van Reyd schikte zich alles echter vanzelf, doordat de
leden van het Geldersche Hof, die geen landzaten waren, krach-
tens resolutie van de Staten werden afgezet en de verdachte magi-
straten allengs „tegens betere verwisseltquot; werden, terwijl tot be-
vordering van 's graven oogmerken het religievrede-ontwerp van
aartshertog Mathias diende^).
Het ontwerp van een religievrede d.d. 12 Juli 1578 (ouden
stijl) werd door den Aartshertog met een begeleidend schrijven van
H Juli aan de hoofdstad Nijmegen toegezonden en vanwege deze
stad een maand later doorgezonden naar Arnhem''). De Land-
schapsvergadering, die door den nieuwen Stadhouder persoonlijk
met voorbijgaan van het koningsgezinde Hof van Gelderland tegen
3 September te Arnhem beschreven was, wilde van een religie-
vrede niet weten. Eerst in het volgende voorjaar, 23 Maart 1579,
besloot de Landdag, die toen wederom te Arnhem bijeen was: „die
religions-vrede van den ertzhertoch Mathiae ende Generale Staten
ingestalt, die men metten irsten versueckt publiciert toe werden,
tot rust ende vreede t' onderhalden ende die overtrederen toe straf-
fen na landt- en stadtrecht, waerby tusschen den burgeren ende
sunst opten platten landen enicheyt gehalden, alle mistrouwen af-
Mr. I. A. Nijhoff als voren. Jac. Vrancken, „lus Patronatusquot; in „Lim-
burg's Jaarboekquot; XII, 1906, blz. 13-21 en 131-149, publiceert de lijst van
collatiën, competeerende aan den Landsvorst (van ± 1561). Een betere text
van deze lijst is te vinden in het archief der Geldersche Rekenkamer, Rijks-
archief Arnhem, inv. no. 102, fol. L XXXVI vso. Vergel. dr. A. Zijp, „De
Strijd tusschen de Staten van Gelderland en het Hofquot;, blz. 14, noot 4.
) „Voornaemste Gheschiedenissen inde Nederlanden ende elders, beschre-
ven by wylen Everhart van Reyd ....quot;, Arnhem 1628, Boek H, blz. 27.
) Oud-Archief Gemeente Ai-nhem, inv. no. 287, oorspr. brief der stad
Nijmegen d.d. 14 Augustus 1578. Het uit het Fransch vertaalde ex. van den
Religie-vrede is ingenaaid in den band „Boek van Landzaaken B 1quot;, oud-
archief Gemeente Arnhem, inv. no. 4732, fol. 183 e.v.
gewent ende den viant eendrechtlich wederstandt geschien
moegequot;
Het is ons niet gebleken, of het Hof van Gelderland inderdaad
tot afkondiging van den religievrede van Mathias over is gegaan.
Wèl droeg de Stadhouder aan het Gereformeerde consistorie te
Arnhem op een religievrede te concipieeren. De Gereformeerde
synode, die van 11 tot 14 November binnen Arnhem vergaderde,
oordeelde, dat de drie eerste punten van dit, ons helaas niet meer
bekende, ontwerp wat verzacht moesten worden, „damit sy dem
gewissen und fortplantzongh des H. Evangelii hiernhaemaels nicht
verhinderlich seynquot;; ieder consistorie zou zich hierover beraden
in afwachting van de volgende synodale vergadering . Van het
Arnhemsche ontwerp vernemen wij verder niets meer.
Omtrent de geestelijke goederen regelde Mathias' religievrede-
ontwerp niets. Deze goederen bleven dus in handen der geeste-
lijkheid. Het ontwerp betreft voornamelijk het „exercitium publi-
cumquot; van de R.K. en van de Gereformeerde religie. Waar hon-
derd Gereformeerde huisgezinnen er om vroegen, zou in de R.K.
gewesten de Overheid een kerk of kapel moeten openstellen voor
het houden van Gereformeerde godsdienstoefeningen. De aanhan-
gers van beiderlei religie zouden elkander met rust moeten laten,
totdat een nationaal concilie zou hebben beslist®). Dit „vriende-
lijck accordt ende religien-vriedt, exemple nemende aen Duytsch-
lant ende Vranckrijck' , is in Gelderland nimmer ingevoerd. Daar-
entegen heeft men in dit gewest wel in verschillende steden een
plaatselijken religievrede gekend.
Door middel van het leggen van garnizoenen trachtte de Stad-
el Oud-archief Arnhem, inv. uo. 4691, Landdagsrecessenboek no 10 fol
346. Het Zutphensche Kwartier beweerde in iMei 1579 nog geen Relicievrede
gezien te hebben (zie „Resolutie des Nymeschen Quartiers op des Eertzher-
togen Mathie elf articulen geresolveerl opten Lantdach t'Arnhemquot; in Boek
van Landzaaken B 2quot;, oud-archief Arnhem, inv. no. 4733 fol 24)- dequot; reso-
lutie der stad Zutphen op de 11 artt. van Mathias (gedrukt bij Van Hasselt,
...Stukken voor de Vaderlandsche Historiequot;. H. no. .34) behelst dan ook niets
omtrent den Rehgievrede. Voor Mathias' elf artikelen zie: L F van de
.Spiegel, „Bundel van Onuitgegevene Stukkenquot; II, no. IV, blz. 21 en M Ga-
chard „Actes des Etats-Généraux des Pays Basquot; II. no. 1789. De Kwartieren
vaii Roermond, Nijmegen, en Arnhem waren voor den religievrede, mits
de Gereformeerde consistoriën zich niet met politiek bemoeiden en de pre-
dikanten zich rustig hielden.
-) Dr. J. Reitsma en dr. S. D. van Veen, „Acta der Provinciale en Parti-
culiere Synodenquot; IV, blz. 3.
Mathias' ontwerp-religievrede herinnert aan den Religievrede, die in
Holland krachtens besluit van de Hollandsche Statenvergadering van 19 Juli
lö/i gegolden heeft gedurende ruim een half jaar; vergel. J. F. van Beeck
Calkoen, „Onderzoek naar den Rechtstoestand der Geestelijke en Kerkeliike
Goederen in Holland na de Reformatiequot;, blz. 78.
houder in verschillende plaatsen de Gereformeerde religie te be-
vorderen. Predikanten kwamen met de troepen mede, die in het
openbaar optraden. Na korter of langer tijd liep dit uit op het in
gebruik nemen van kerkgebouwen door de Gereformeerden, vaak
tegen den zin der magistraten, die nog overwegend R.K. waren.
Vervolgens werd dan een accoord van religievrede tot stand ge-
bracht, veelal gepaard gaande met het verzetten van de plaatse-
lijke regeeringen. Zoo ging het bijv. in het Geldersche Over-
kwartier, naar blijkt uit een doleantie over het optreden van den
Stadhouder, omstreeks het einde van 1578 ingediend bij de Staten-
Generaal door de gedeputeerden van de ridderschappen en de
steden van de Kwartieren van Roermond (met uitzondering van de
stad Roermond) en van Zutphen^).
In welke steden is een religievrede tot stand gebracht?^)
In het Kwartier van Nijmegen alleen in de hoofdstad Nijmegen.
Na langdurige oneenigheid bracht de Stadhouder hier met toedoen
van den magistraat, die sinds de omzetting op 2 Januari 1579 uit
Gereformeerde raden bestond, een verdrag tot stand tusschen de
aanhangers van beide religiën (27 Februari 1579). Dit accoord is
voor ons van belang, omdat het het eenige religievrede-verdrag uit
den tijd van Johan van Nassau's stadhouderlijk bewind is, waar-
van wij den volledigen text bezitten ®).
Hierbij werd het volgende bepaald:
1°. alles, wat gebeurd is, zal vergeten en vergeven zijn;
2°. het „exercitiumquot; van beide religiën zal vrij en openlijk toegelaten
worden; de R.K. zullen de St. Stevenskerk (de parochiekerk van
Nijmegen) gebruiken;
3°. de geestelijken zullen de opkomsten hunner prebenden vrij en on-
gehinderd genieten;
4°. de Gereformeerden zullen in de kerk van het Predikheerenklooster
godsdienstoefeningen houden en dit bovendien blijven doen in de
St. Antoniuskerk en de St. Janskerk, welke twee kerken voor het
houden van Gereformeerde godsdienstoefeningen reeds eerder bij
besluiten van burgemeesters, schepenen en raad, meesters van
Sinter Claes en gedeputeerden van de gemeente der stad Nijmegen
d.d. 9 en 17 September 1578, ingeruimd waren; het klooster der
Predikheeren zal door de Gereformeerden geheel gebruikt mogen
worden voor hun predikanten;
P. Bor Christiaensz., „Nederlantsche Oorloghen, beroerten ende bor-
gerlycke oneenicheydenquot;, .Amsterdam 1621, II, Boek XII, fol. 57 vso.-58.
Het Overkwartier, dat reeds vrij spoedig onder Spaansch gezag kwam,
laten wij verder buiten beschouwing.
Dr. J. .S. van Veen, „De Overgang op Kerkelijk Gebied te Nijmegen in
1578 en 1579quot; in: „Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenisquot;, Nieuwe
Serie XVI (1920/21), blz. 172.
dL?h'i[1n''nfbegraven op het St. Stevenskerkhof en
daarbij in de St. Stevenskerk een predicatie laten houden maar
alleen 's avonds na 9 uren, wanneer de R.K. diensten afgeYoopénln
h.lit?;,'^;)nbsp;afgeworpen beelden opnieuw oprichten of
Eömen denbsp;P.™«®®'^ ^oud^en, om tX te voor-
komen, de R.K. mogen overdag klokken luiden, maar niet bii nacht
en ontij, en alleen met de twee kleine klokken de overige Lkken
bhjven onder het gezag van den magistraat;nbsp;^
'quot;«gen elkander niet hinderen
bespotten of anderszins smadelijk bejegenen-nbsp;quot;quot;lueren,
slirhoüïtr'®nbsp;tenzij hij zich
onderholdung van allen und jeglichen puncten
bdde relSL ïn^rpl'.hnbsp;«n raad de lanhangLs van
stoorder, vfn Z '^^s'^herming nemen. Overtreders zullen als ver-
hit,^® ^nbsp;Semeenen vrede worden gestraft Tot meerdere
SS en S het kapittel van S . StTven de
?n ; ambachtsmeesters, alsmede het Gereformeerde cStorie
en de predikanten onder eede beloven de bepalingen na te leven
In de stad Tiel werd in het najaar van 1578 de Reformatie inge-
voerd en IS geen religievrede opgericht. Wèl bleef de R K eere-
dienst nog voortgang hebben in de kloosterkerken
Zaltbommel is reeds in 1572 tot de Reformatie overgegaan, toen
de stad zich onder het gezag van den Prins van Oranje begaf.
Wat het Zutphensche Kwartier betreft: alleen de hoofdstad
Zutphen en de stad Doesburg hebben een religievrede gekend. Den
4den Juni 1579 schreef de stad Arnhem aan den Zutphenschen
magistraat, dat hij gehoor moest geven aan het verlangen van het
Gereformeerde deel der burgerij en den religievrede in moest voe-
ren, want het was van het hoogste belang voor de naburige steden
en provinciën, dat de stad en het graafschap Zutphen zich niet van
hen gingen afzonderen Nadat Zutphen Staatsch garnizoen inge-
nomen had, verlieten 23 Juli vrijwel alle raadsleden, die voor de
wraak der Spanjaarden bevreesd of anti-Gereformeerd waren de
stad, en werd op het huis den Dam bij Zutphen, de havezathe der
Van der Capellens, onder leiding van den burgemeester Henrick
van der Capellen en zijn zoon, den hopman Gerlich, een accoord
betre fende de beide religiën gesloten. Hierbij werd bepaald, dat de
Gereformeerden de Groote of St. Walburgskerk en de R.K de
Nieuwe-Stadskerk en de kloosterkerken in gebruik zouden hebben.
Het verdrag was op aandrang van den Stadhouder tot stand ge-
Oud-archief Gemeente Arnhem, inv. no. 288, minuut van 4 .Juni 1579.
9°.
10°
bracht en o.a. bij de plaatselijke autoriteiten aanbevolen door den
graaf van Rennenberg. Met de uitvoering ging het weinig vlot;
eerst toen het garnizoen met voorkennis en in tegenwoordigheid
van de burgemeesters, kerkmeesters e.a. vooraanstaande burgers in
September de Groote Kerk van „afgodenquot; gezuiverd had, kregen
de Gereformeerden het gebruik van dit kerkgebouw^).
Te Doesiburg werd reeds in October 1578 de Gereformeerde
religie in het openbaar, waarschijnlijk in de Gasthuiskerk, uitge-
oefend. De magistraat bleef evenwel nog op de hand der R.K. Hij
richtte 9 Juli 1579 tot het Provinciale Hof een brief, waarin wordt
beweerd, dat de Gereformeerden zich niet hadden behoeven
te beklagen (nl. over het houden van een processie), „wan-
neer sy den Religionsfrede tho achterfolgen bedacht ind gemeint
weerenquot;
In het Kwartier van Veluwe heeft de hoofdstad Arnhem, waar
geen religievrede-accoord werd opgericht, nochtans wel een toe-
stand van religievrede gekend. Den 7den September 1578 zuiverden
de Gereformeerden de Broêrenkerk (de kerk van het Minderbroe-
dersklooster) en namen haar eigenmachtig in gebruik. De magi-
straat moest hierin berusten, omdat de Gereformeerden den moree-
len steun van den Stadhouder genoten. De R.K. bleven hun dien-
sten houden in de Groote of St. Eusebiuskerk (d.i. de parochiekerk).
Gedurende ongeveer een jaar werden beide religiën te Arnhem in
het openbaar uitgeoefend. Op 4 December 1578 lieten burgemees-
ters, schepenen en raden en gildemeesters en gemeenslieden „by
der stratenquot; publiceeren, dat het verboden was zich te ver-
grijpen aan kerken en kloosters en geestelijken in hun dienst te
storen, en dat de aanhangers van beide religiën de burgerlijke een-
dracht moesten bewaren. Den 25sten Januari (Pauli conversio) 1579
werd de koningsgezinde magistraat door den Stadhouder omgezet.
Stadhouder en Hof lieten in samenwerking met den nieuwen magi-
straat 11 Mei 1579 een publicatie afkondigen van nagenoeg den-
zelfden inhoud als de zooeven genoemde onder toevoeging van een
verbod van heimelijke bijeenkomsten en het zich op ongewone tijden
gewapend op straat bevinden. Den 20sten Juni d.a.v. werd de
Bor, 11, Boek XIV, uitg. van 1621, fol. 163 vso. en 164. Mr. R. W.
Tadama, „Geschiedenis der Stad Zutphenquot;, 1856, blz. 216-218. J. A. G. C.
Trosée, „Het Verraad van George van Lalaing, Graaf van Rennenburg. enz.quot;,
bijlage no. X. Dr. J. S. van Veen, „De Graafschap in den Tijd van Over-
gangquot; (vervolg) in „Gelrequot; XXIX, blz. 17 e.v.
2) Archief Hof van Gelderland, brieven met de Hooge Overheden, no.
3491, 9 Juli 1579. Dr. J. S. van Veen, „De Graafschap in den Tijd van Over-
gangquot; in „Gelrequot; XXVIII, blz. 97 e.v.
Groote kerk voor den R.K. eeredienst gesloten, om eerst een jaar
later m geregeld gebruik te worden genomen door de Gereformeer-
den^ Nadat in de Groote kerk en in de kerk van het kapittel van
St. Walburg 19 September 1579 de beelden waren gebroken, werd
de R.K. eeredienst eveneens gestaakt in de kapittelkerk en in de
kerk van de Commenderie van St. Jan. R.K. diensten konden alleen
nog plaats hebben in enkele kapellen, zooals die van het St Catha-
rmae gasthuis en die van het St. Agnietenklooster, alwaar de
nonnen nog bijeen bleven. De Arnhemsche magistraat verbood ten-
slotte bij publicatie van 23 April 1581 de „afgodischequot; mis en
andere papistische inzettingen geheeP).
Te Wageningen werd de magistraat door het ingrijpen van het
Provinciale Hof en van Johan Philips baron van Hohensax 1
Augustus 1579 omgezet, bij welke gelegenheid, evenals kort te
voren te Zutphen, een verdrag aangaande de beide religiën tot
stand gebracht werd^).
De magistraat te Elburg werd zeer kort na de aanvaarding van
het stadhouderschap door Johan van Nassau omgezet^); die te
Harderwijk eveneens^). De R.K. eeredienst had in beide steden
alleen nog plaats in kloosterkerken; een verdrag van religievrede
kwam niet tot stand. De Elburgsche magistraat ging zelfs verder
en sloot 28 Juli 1578 met de conventualinnen van het St. Agnieten-
klooster aldaar een overeenkomst, waarbij de zusters, onder voor-
behoud van een lijfpensie van ƒ 50 's jaars voor elk harer, de con-
ventsgoederen aan de stad overdroegen „tot Godes ehre ende stiff-
tung guider politiequot;, welke transactie door den Stadhouder goedge-
keurd werd met bepaling, dat de stad hetgeen jaarlijks boven de
tanLnbsp;' fr'o^quot;'nbsp;Evers, „Johannes Fon-
tanus , 1882, blz. 9 en 23. Dr. J. .S. van Veen, „Arnhem in den Tijd van
?a3n£ dquot;nbsp;Bijzonderheden
t Walburgskerk te Arnhemquot; in „Gelrequot; XL, blz. 19. Oud-
23 In^Tquot;,I, 4 December 1578, 11 Mei
uitleoefen J /I fnbsp;elkander publiek werden
cS of 1 rt^ OMnbsp;quot;^ynbsp;..in beide ker-
% m rnbsp;® Gereformierde kerckenquot;.
ninipn innbsp;.'Verandering van den Magislraat van Wage-
Geslwedenif wnbsp;^^nbsp;quot;Uit de kerkelijke
Geschiedenis van Wageningenquot; in „Gelrequot; XL, blz. 45, bijlagen III en V
Stadsrekening over 1578 Juli-De-
o^PtHnquot; '^'^'^erin minuten van schepenacten. De rekening begint na de
omstr begiirjuh'quot;nbsp;fquot;» geschied moet zijii vóór of
archief Harderwijk, recognitieboek over 1572-'82, fol. 263.
-ocr page 37-alimentatiën over zou schieten, mocht gebruiken voor de forti-
ficatiën'). Ook wist de magistraat den parochiepastoor en twee
van de vijf vicarissen ertoe te bewegen de pastoriegoederen der
St. Nicolaaskerk, de helft der memoriegoederen en de goederen
van Vailholdts mis aan de stad over te dragen; waarna de magi-
straat 10 Juli 1579 deze goederen overgaf aan het Gereformeerde
consistorie te Elburg ,,tho behoeff des consistorii und kerken-
dienersquot;
In de stad Hattem heeft men geen rehgievrede gekend®).
Aangaande pogingen om ten platten lande den religievrede in te
voeren, zijn ons geen nadere bijzonderheden bekend^).
De religievrede was een overgangstoestand, die geen van beide
partijen kon bevredigen, omdat hierbij de uitoefening van een
godsdienst, die naar de overtuiging van de wederpartij een valsche
godsdienst was, toegelaten werd ®). In dit opzicht dachten de Gere-
formeerden niet anders dan de R.K. Voor den Stadhouder Johan
van Nassau was de invoering van den rehgievrede hoofdzakelijk
een middel, om de Gereformeerde religie ingang te doen vinden,
terwijl de invoering der Reformatie zelf weer, politiek gesproken,
een der middelen was tot bevestiging van de Nadere Unie met het
Gereformeerde Holland en Zeeland van 23 Januari 1579.
§ 3. De Reformatie van 1580. De Kerken-rekenkamer.
De accoorden betreffende het naast elkander houden van open-
bare godsdienstoefeningen door de R.K. en door de Gereformeer-
den lieten, zooals het Nijmeegsche religievrede-verdrag van 27
Februari 1579 ons laat zien, den rechtstoestand van de geestelijke
goederen onaangetast. Zij regelden slechts het gebruik van de
kerkgebouwen.
Na het aanvaarden van het stadhouderschap had graaf Johan
van Nassau verscheiden predikanten over laten komen, voorna-
melijk uit Duitschland — de Palts bijv. —, die leiding moesten
Oud-archief Elburg, inv. no. 1438. P. Daim. van Heel, „Het St. Agnieten-
klooster der Tertiarissen te Elburgquot; in „Archief Aartsbisdom Utrechtquot; LXII,
blz. 73.nbsp;^
j ^'■chief Hof van Gelderland, brieven met de Hooge Overheden no.
d4oJ a, 17 Maart 1579. Oud-archief Elburs, inv. nos. 1017 (minuut-schepen-
acten) en 1470.
) F- A. Hoefer, „Aanteekeningen betreffende de Kerk van Hattemquot;, uitg.
„Oelrequot;, 1900, blz. 166-171.
gt; Ten platten lande heeft naar alle waarschijnlijkheid te Eist een religie-
vrede geheerschl.
) Vergel. het „Discours von der administration der geistlicher guederenquot;.
-ocr page 38-geven b, het organiseeren van de aanhangers der Gereformeerde
reiigie ) In belangrijke plaatsen, zooals Nijmegen, Zutphen, Arn-
ooaénÏ r'nbsp;Gereformeerde consistoriën
opgericht. De eerste provinciale Geldersche synode vergaderde te
Arnhem m den zomer van 1579^). De Stadhouder deed een merk-
waardigen stap in October van het genoemde jaar door magister
Jacobus Eldenius of Van Elden te benoemen tot superintendent
over de kerken en scholen der Gereformeerden in de hoofdstad en
de kleme steden van het graafschap Zutphen. Het was Van Eldens
taak er voor te zorgen, dat de Gereformeerde kerken van qe-
Jeerde, godzalige xnannen voorzien zouden worden overeenkomstig
de kerkenorde, die in 1574 op de synode te Dordrecht vastgesteld
was. Verder moest hij toezicht houden op de ambtsvervulling van
ouderlingen, diakenen, rectoren en ondermeesters en de admini-
gratie voeren over de goederen en inkomsten, die reeds voor den
Gereformeerden kerk- en schooldienst binnen de stad Zutphen be-
000 rrnbsp;P-clikbroedersklooster en een Lm van
1000 daalders s jaars uit de goederen van de uitgeweken kanunni-
ken van de St. Walburgskerk) of in de toekomst bestemd zouden
raad O?' quot; fnbsp;rekenschap afleggen aan den kerke-
r^d of iemand dien de Stadhouder zou aanwijzen. Tenslotte moest
J ens de kerkmeesters zorg dragen voor het onderhoud en
herstel van kerk- klooster- en schoolgebouwen. In het Zutphen-
sche Kwartier had de Stadhouder daarenboven nog twee onlan-
gers aangesteld. Roeloff Schaep en Cornelis Noeden of Neuden
over de goederen en inkomsten van het Doesburgsche Fraterhuis.'
welke onder bedmg van alimentatie voor de geestelijken, voor het
onderhoud van de Gereformeerde predikanten bestemd waren
Het superintendentschap in de Graafschap heeft bestaan tot om-
— — -n de .Lwe
'nbsp;gedeelte d.r
geestd,ke goederen een gewijzigde bestemming gegeven ten be-
hoe^^ den Gereformeerden kerk- en schooldienst met goed-
vaü ds^'joïanTsnbsp;Maandwerkquot;, I, blz. 20, omzendbrief
Mrnbsp;herdrukt bij
ticnbsp;^ -
volg)nbsp;r®' Graafschap in den Tijd van Overgangquot; {ver-
remrnêesi'er ^ Jf'nbsp;Co™elis Noeden of Neuden is tot ± 1581
tTer^weestnbsp;quot;quot; Bethlehem in het Zutphensche Kwar-
-ocr page 39-vinden van den Stadhouder. Een algemeene maatregel voor de
bestemming en het beheer der geestelijke goederen in de geheele
provincie ontbrak vooralsnog.
De Staten-Generaal, te Antwerpen bijeen, gaven 11 Januari
5580 aan de afgevaardigden, die niet voldoende gelast waren door
de Staten van hun gewest, een „Instructie by maniere van memo-
riael mede, waarin met betrekking tot de geestelijke goederen
wordt gezegd: ,.Stellende mede in consideratie, wat best gedaen
2al behoiren te wordden ten opsiene van de geestelycke ende dyer-
gelycke goeden, dewelcke alomme by particulieren onordentlyck
ende oick met moetwille worden aengetast, behouden ende bekeert
tot particulieren gebruycke ende bate, oft het nyet raedtsamer en
ware dezelve by zekere handen te doen administreren tot behoeff
van denghenen, daertoe gerechticht zijnde, off der gemeyne zake,
dan die te sien ende laten verloren gaen ende dissipierenquot;^). In
Februari-Maart 1580 stelden de gedeputeerden ter vergadering
van de Nader Geünieerde Provinciën, d.w.z. de gewesten, die de
Unie van Utrecht gesloten hadden, te Biburg een advies op naar
aanleiding van de voorstellen, die door de Staten-Generaal te Ant-
werpen beraamd waren. Dit advies luidt aangaande het punt van
de geestelijke goederen: „Ende voor sooveel aentrefft de geest-
lycke goederen, sal yedev Provinciën diens aenghaende ordre stel-
len ende disponeren, zulcx naervolghende de Naerder Unie ten
dienste van den Lande bevonden sali worden te behoorenquot;^).
De leden van de Nadere Unie van Utrecht beschouwden de
aangelegenheid der geestelijke goederen dus als een Provinciale
en niet als een Generaliteits-zaak. In Friesland werd dan ook door
de Staten 31 Maart 1580 een resolutie genomen, waarbij alle pau-
selijke ceremoniën en diensten, zoowel heimelijk als openbaar, ver-
boden werden en bepalingen werden gemaakt over het aanbrengen
en administreeren van geestelijke goederen en openvallende bene-
) M. Gachard, „Actes des Etats-Généraux des Pays Basquot; II, no. 2183,
^achard maakt geen melding van de zinsnede betr. de geestelijke goederen,
vergel. „Seconde Registre des Depesches Ordinairesquot;, fol. 155, Algemeen
«ijksarchief Den Haag. Zie ook (Mr. J. W. Mulder), „De Predikants-trakte-
menten te Zwolle. Rapport van den Gemeente-archivaris omtrent de gehou-
denheid der gemeente Zwolle tot betaling der Traktementen aan de Predi-
10«. quot; Nederd. Hervormde- en aan dien der Waalsche gemeente aldaarquot;,
1894, blz. 84.
f ^quot;•^quot;^'quot;chief Arnhem, inv. no. 4692, Landdagsrecessenboek no. 11,
'ol. 23. Vergel. P. L. Muller, „Geschiedenis der Regeering in de Nader
ueunieerde Provinciën tot aan de komst van Leicester (1579-1585)quot;, blz. 111,
aavies d.d. 23 Februari 1580. Cursiveering van mij.
ficien ). In Utrecht namen de Staten achtereenvolgens twee
ordonnantiëti aan d.d. 4 Mei en 14 Juni 1580, waarbij aan de gees-
telijken het dragen van geestelijk habijt werd verboden en bestem-
ming en beheer van de geestelijke goederen geregeld werden^).
In de provincie Gelderland werden in Mei 1580 maatregelen geno-
men betreffende de opheffing van de geestelijke jurisdictie en de
bestemming en administratie van de geestelijke goederen; maar de
uitoefening van de R.K. religie werd nog niet verboden. De pro-
vincie Overijssel volgde eerst, tengevolge van de onderhnge ver-
deeldheid in dit gewest. 13 April 1581 met een Statenresolutie
waarbij bepaald werd. dat in ieder ambt de geestelijke goederen
door den drost zouden worden geïnventariseerd en voor den God-
Semd^t'quot;''nbsp;eeredienst) worden
Het recht van iedere Provincie, ook van die welke niet in de
JNadere Unie opgenomen waren, om te disponeeren over de geeste-
hjke goederen in haar „quartierquot;, werd door de Staten-Generaal
erkend blijkens resolutie van 1 Juli 1581
Nadat in Mei 1580 Stadhouder en Hof van Gelderland door den
e Arnhem vergaderden Landdag gemachtigd waren, om een rege-
ling te maken betreffende de geestelijke goederen, dienden zij bij
de Landschapsvergadering een uitvoerig geschrift in, dat den titel
draagt: „Discours von der administration der geistlicher guederen
waertho deselvige van unsere vorolderen gegeven, wie sie sint
erstlich gebruickt unnd daerna misbruickt. unnd nu ter eeren Godtz
unnd dem gemeinen nutz tho gude sollen unnd behoren angelacht
unnd gebruickt tho werden, allenn frommen unnd gotsaligen
patrioten deses Furstendums Gelder und Graffschafft Zutphen tho
bedencken voergestelltquot;
blz'nbsp;••'^«Kerkelijke Goederen in Frieslandquot;, I,
llz. 289. Volgens Gosses-Japikse, „Handboek tot de Staatkundige Geschie-
laTd%rutS r'quot;nbsp;maatregel s in S-
3} M'quot;J^r D. G^Rengers Hora Siccama, I, blz. 287 en 280.
VicarifaoPd.V • M quot;Onderzoek naar den Aard en de Geschiedenis der
Vicaue-goederen m Nederlandquot;, 1857, blz. 77. Dez. sehr., „Rapport over de
r ToTuHe'quot;:.,quot;'quot; \ Overijsselquot;, blz. 8, alwaar de OvWlfssXhe Staten
5 W M„Mnbsp;1584 i.pLv. 1581. Zie ook: (Mr.
J.W. Mulder) De Predikants-Traktementen te Zwollequot;, blz. 84.
5nbsp;Geestelijk Kantoor van Delftquot;, 1870, blz. 14.
van ca i^sn f Gemeente Deventer, gedrukte inventaris no. 708 (afschrift
Dortefeni IP r; ftfnbsp;Gelderland, Rijksarchief Arnhem,
C hef Difnbsp;1581). Voor den inhoud
Ga 1, nf'n H quot;nbsp;Hoofdstuk I, § 1. P. C. Molhuysen, „Carolus
Gallus of De Haanquot; m „Nijhoff Bijdragenquot; VI (1848), blz. 125, onderste l
-ocr page 41-In dit stuk werd voorgesteld, om de geestelijke goederen aan het
beheer der geestelijken te onttrekken en onder het toezicht te
plaatsen van een nieuw op te richten bijzondere Rekenkamer.
Hierin werd voorzien door het plakaat, dat Stadhouder en Hof
uitgaven 31 Mei 1580. Overeenkomstig de in het „Discoursquot; ont-
wikkelde denkbeelden wordt in het plakaat verklaard, dat de
Landdag, teneinde te voorkomen, dat ,,die kercken gantz und gaer
ontbloettet, und spolijert, und der eersten Fundatoren lofflick und
Christlich intent eludiert wordenquot;, in zijn laatste, te Arnhem ge-
houden vergadering besloten had, ,,dat men henvorders beter tover-
sicht op die mehr angetoghene goeder draghen, und niet die Geeste-
lickheydt hoeres gefallens dieselvige verbrengen und verrücken
laten, sondern daer ansien solde, dat sy wederom ad pios usus undt
Godts eher angelegt, insonderheyt averst tot onderholt Godtseliger
ervarener und gelehrter Kercken-Diener, wtspandung der almis-
sen, stifftung, operbouwing und verbeterung der Schoeien, und
tho conservation der verarmten eerlichen und adelichen geslach-
ten, anghewendet und employeert werden mochtenquot;. Stadhouder,
Kanselier en Raden hebben, zoo gaat het plakaat voort, om dit
heilzame besluit ten uitvoer te kunnen leggen, een bijzondere Re-
kenkamer ingesteld, wier taak het zal zijn alle klooster- en
kerkengoederen te inventariseeren. Alle administratoren van der-
gelijke goederen moeten een gespecificeerden staat indienen bij
den tresorier en de gecomitteerden der (Kerken-)rekenkamer bin-
nen veertien dagen na afkondiging van dit plakaat. Verder wordt
aan de pachters e.a., die renten, tynsen, tienden of pachten te be-
talen hebben, bevolen zulke betalingen voortaan alleen te doen
in handen van de rentmeesters, die in ieder Kwartier aangesteld
zullen worden
dat deze gewezen R.K priester de opsteller van het „Discoursquot; is; dit
staat echter m.i. in het geheel niet vast. Gallus behoorde in 1580 tot
net Arnhemsche consistorie. Overigens is het geenszins onwaarschijnlijk, dat
mannen als dr. Gerhard Voet en Gerlich van der Capellen, die door Johan
van Nassau ondersch. 26 Februari 1579 en 13 Juni 1580 tot Raden in het Hof
van Gelderland benoemd worden, hierbij in belangrijke mate betrokken ge-
weest zijn. Zie over Voet: J. A. G. C. Trosée, „Dr. Gerard Voeth, voorbe-
reider en propagandist der Unie van Utrechtquot; in „Gelrequot; XXXVll, blz. 71;
over Gerlich van der Capellen: „Geslacht-Register van den Huize Van der
Capellenquot;, MDCCLXXXHI, blz. 63-70.
. I Oorspr. gedrukt ex. van het plakaat d.d. 1580 Mei 31, Deventer archief
inv. no. 708, uitgegeven door Mr. J. W. Mulder in: „De Predikants-trakte-
Hnbsp;Zwolle. Rapport van den Gemeente-archivaris omtrent de gehou
aenheid der gemeente Zwolle tot betaling der Traktementen aan de Predi-
anteii der Nederd. Hervormde- en aan dien der Waalsche gemeente aldaarquot;,
bo 1 quot; Tnbsp;minder goede text bij: Van Loon, „Groot Gelders Placaet-
oeck , I, kol. 7.54. De Overijsselsche synode drong er in 1581 bij de Staten
-ocr page 42-Dezelfde Landdag, die Stadhouder en Hof tot het uitvaardigen
van dit plakaat machtigde, hief eveneens de geestelijke jurisdictie
op bij een resolutie van 6 Mei, genomen op aandrang van het
Arnhemsche consistorie, waarbij bepaald werd, dat aangelegen-
heden betreffende geestelijke beneficiën ('t beneficiael) en echt-
zaken ('t matrimoniael) onder de jurisdictie van Stadhouder en
Hof zouden ressorteeren, dat testamentaire zaken aan den ordi-
naris rechter voorbehouden zouden blijven en daar, waar het van
ouds gewoonte was, terwijl de synodale aangelegenheden (syno-
dael) behandeld zouden worden op dezelfde wijze als in andere
Provinciën met aanbeveling aan het Hof, om hiervoor een regeling
te maken. Tegelijkertijd besloot de Landdag, dat geestelijke per-
sonen en goederen onderworpen zouden zijn aan stad- en land-
recht i). Waarschijnlijk is de strekking van dit laatste besluit, dat
van dit gewest op aan, om de Reformatie in te voeren en de geestelijke
goederen door een relenl:amer te lalen administreeren, om daaruit de kerk-
en schooldienaren te bezoldigen; blijkens de Overijsselsche Statenresolutie
van 13 April 1581 werd afwijzend beschikt. Cursiveering van mij.
) Oud-archief Gemeente Arnhem, inv. no. 4692, Landdagsrecessenboek
no. 11, fol. 67, 67 vso., 68, 99 en 100. Het uitvoerigst is de text van de
eerstgenoemde Landschapsresolutie (verkort gedrukt bij Van Loon L kol.
754) op fol. 68: „Op die memoriael der kerckendieneren. Is verordent, dat 't
beneficiael ende matrimoniael sal staen ter kennis van onsen gen. heren
•Sfadtholder ende heren Raeden, ende sullen oeck die vuersorch doen, damit
sy goet onderholt hebben moegeu. 't Testamentael sal blyven vuer den ordi-
naris richter ende daert van ollz gebruycklick is geweest. Synodael sal ge-
halden werden als in andere Provintiën; edoch midier tijt wordt id sine Gen.
ende die heeren Raeden heymgestalt omb daer inne toe ordonnerenquot; (6 Mei
1580). Aangaande het „beneficiaelquot; en de geestelijke goederen geeft het
Landdagsreces van 29 November 1581 duidelijker bepalingen: het Hof ver-
krijgt het toezicht op de begeving van geestelijke beneficiën en de verleening
van brieven van institutie tot pastorieën en vicarieën, terwijl verder wordt
bepaald: „Edoch, und so veele belanget die quesiien super possessoriis (van)
die geestlicke guederen, sullen deselve staen ter judicatuer des Hoeves in
Gelrelandt, die petitoria averst belangende, sullen geventileert werden onder
den gerichte, daer onder die gueder gelegenquot; (vergel. hierna § 4). Onder
„synodaelquot; wordt alles verstaan, wat de kerkenordening aangaat. Deze
eerstgenoemde resolutie van 6 Mei 1580 was een wijziging van de volgende
bepalingen van de Kanselarij-ordonnantie d.d. 10 October 1547:
„Item sullen kennisse nemen van alle questien, die rijsen sullen van
eenighe beneficien, staande tot onser (d.w.z. van den Landsvorst) presentatie
oft collatie, ende oick van alle materien possessoire, beneficien ende gees-
(elijcke goeden aengaende.
Item, alle zaecken aengaende huwelijcxsche voirwaerden ende lochte sullen
ten landrechte beslicht worden, zonder dat de geestelijcke richter hem des
sal onderwmden, ten ware daer questie viele, oft daer huwelyck geweest
ware offt neen.
Iten^, alle questien spruytende vuyt testamenen, zullen ten landrechte
beslicht worden, ten zy dat zulcke testamenten waren gemaeckt ad pias
causas, van den welcken de geestelijcke richter ende oick de weerlijcke richter
zullen mogen kennisse nemen. Ende sal de kennisse blijven bij denghenen
voir denwelcken men eerst begonst sal hebben te procederenquot; (P. Nijhoff
geestelijke personen en goederen voortaan aan het gewone wereld-
lijke gerecht (stad- en landrecht) onderworpen zouden zijn, behou-
dens hetgeen bij de eerstgenoemde resolutie bepaald was. Heel
duidelijk is de formuleering der beide resolutiën niet. Het canonieke
recht en de R.K. kerkelijke hiërarchie waren hiermede terzijde ge-
steld; de wereldlijke Overheid oefende voortaan de bisschoppelijke
bevoegdheden (het z.g. ius episcopale) uit.
Daags na de uitvaardiging van het plakaat van 31 Mei 1580
onderteekenden graaf Johan van Nassau als Stadhouder en
W. Sluysken als griffier van de Kanselarij de ,,Ordinantie und
instructie nae diewelcke die luyden van der Kercken-recken-
'^amer......quot; zich zouden hebben te gedragen De Kerken-reken-
kamer zou zijn samengesteld uit een tresorier-generaal, een reken-
meester, twee auditeurs en een secretaris. De tresorier is nooit
aangesteld; rekenmeester werd Thomas Gramaye de jonge, eerste
auditeur CaerI die Haen (alias Carolus Gallus), tweede auditeur
Jacob van Elden (alias Jacobus Eldenius) en secretaris Johan
Bastyns, een gewezen monnik uit het klooster te Monnikhuizen bij
Arnhem. Deurwaarder was Gerrit Henricksz. Gedurende het eene
jaar, dat de Kerken-rekenkamer in werking geweest is, liet zij zich
bij het onderhandelen met de kloosterlingen en bij het inventarisee-
ren der geestelijke goederen bijstaan door Alphard Brinck, lid van
een Harderwijksch regentengeslacht, die hetzelfde salaris genoot
als de auditeurs. Volgens de ,,Ordonnantie und instructiequot; zou er
een receveur- of rentmeester-generaal wezen, die maandelijks een
staat zou indienen bij den tresorier-generaal der kamer en aan het
einde van ieder jaar rekening zou afleggen van de administratiën
der „particulierequot; rentmeesters. Onder ,,particulierequot; rentmeesters
verstond men rentmeesters of administrateurs met een beperkt
ambtsgebied of rentambt, dat de goederen van een of meer geeste-
lijke stichtingen kon omvatten^). De receveur-generaal is nooit
benoemd, wèl verscheidene ,,particulierequot; rentmeesters.
^Registers op het Archief, afkomstig van het voormalig Hof des Vorstendoms
^elre en Graafschaps Zutphenquot;, 1856, „Voorberigtquot;).
Ue Landschapsresolutie: „Die geestlycke personen ende guederen sullen
quot;g^^^orpen syn Stadt- ende Landtrechtquot; is gedrukt bij Van Loon l, kol.
' I 1580). Voor possessoire en petitoire acties vergel. J. Ph. de Monté
ver Loren, „De historische Ontwikkeling van de Begrippen Bezit en Eigen-
, , ™nbsp;Landsheerlijke Rechtspraak over onroerend Goed in Hollandquot;,
quot; f- e v. Mr. J. W. Staats Evers, „Johannes Fontanusquot;, blz. 20, verzoek-
!.cnntt van het Arnhemsche consistorie aan den Stadhouder d.d. 4 Mei 1580.
^'J,\ 'i'!'lquot;3rchief Gemeente Deventer, gedrukte inv. no. 708 (afschrift van
lo81). Zie bijlage I.
Dr Tnbsp;voor de „particulierequot; rentmeesters is uitgegeven door
• J- van Veen, „De Geldersche Kerkelijke Rekenkamerquot; in „Ned.
-ocr page 44-De verrichtingen van de Kerken-rekenkamer gedurende de eerste
maand van haar bestaan, leeren wij kennen uit een bewaard ge-
bleven minuut-verslag aan den Stadhouder^). De rekenmeester en
de beide auditeurs kregen elk een lid van het Hof van Gelderland
toegevoegd, om de geestelijke goederen te inventariseeren. Thomas
Gramaye de jonge en de raad Jan van Gendt zouden dit doen in
het Nijmeegsche Kwartier, Caerl de Haen en de raad Frederick
van Marlhuls in het Zutphensche Kwartier en Jacob van Elden en
de raad Caerl van Gelder in het Veluwsche Kwartier. Toen Gra-
maye, vergezeld van Reyner Beyer, die in Juni 1580 door het
Hof gecommitteerd was tot rentmeester van de geestelijke goederen
m btad en Kwartier van Nijmegen, binnen Nijmegen kwam
moest hij onverrichter zake vertrekken, aangezien de stedelijke
magistraat zelf voor de inventarisatie en administratie der geeste-
lijke goederen wilde zorgen^). In het Nijmeegsche Kwartier heb-
ben Gramaye en Beyer ook overigens niets kunnen uitrichten. In
het Zutphensche Kwartier hebben De Haen en Marlhuls een be-
zoek gebracht aan Groenlo en Doesburg. Na Van Eldens aanstel-
ling tot tweeden auditeur der Kerken-rekenkamer, werd Bernt
Mockinck tot rentmeester over de geestelijke goederen in Stad en
Kwartier van Zutphen benoemd. Hij administreerde de goederen
van het Zutphensche kapittel en eenige kloostergoederen zelf»)
Verder waren er in de Graafschap eenige „particulierequot; rent-
meesters, die onder Mockinks toezicht werden gesteld. In het Ve-
luwsche Kwartier bezochten Van Elden en Brinck Harderwijk
Elburg, Hattem, het klooster te Oene en Wageningen. Dit Kwar-
tier kreeg geen algemeene rentmeester, maar wel een aantal par-
ticuliere ' rentmeesters. Naarmate de Kerken-rekenkamer ër in
s^^ing met het Hof in slaagde, om met sommige conven-
w^rd wor/pn rf'nbsp;• 1581 en 4 Januari 1582). Hij Let niet ver-
TrlanZwas e^innbsp;oom, die eerste rekenmeester van Gel-
(P NHhoff RP^ anbsp;Spaanschgezindheid het land moest verlaten
Ar/hipf Znbsp;op het Archief.... van het voormalig Hofquot;, blz. 17).
«et teld Onn,, 'nbsp;^aken, no. 30.3, ongedateerd (1580),
get teld „Quousque negotium deductumquot;.nbsp;^ ''
3nbsp;I-® Nijmegen zie Hoofdstuk Hl.
Bernt MocklLk'tnquot;*''quot;''^'quot; Zutphensehen Kwartiers, rekeningen van
van eeniae kW.tpnbsp;goederen van het kapittel van Zutphen en
van dT r ^flf'quot;''quot;' 1581 en 1582, overgeleverd aan Gerlich
nuan 1583^nbsp;des Vorstendoms G. en Graafschaps Z., 12 7a
ten, zooals bijv. Monnikhuizen en Mariëndaal bij Arnhem, Huls-
bergen bij Hattem en Bethlehem bij Doetinchem, af te handelen,
quot;Werden er wereldlijke rentmeesters over de goederen van de be-
trokken kloosters gecommitteerd door het Hof, terwijl de klooster-
lingen gealimenteerd werden.
Populair is de Kerken-rekenkamer gedurende haar kortstondig
bestaan nooit geweest. De tegenwerking kwam van de meest ver-
schillende kanten. Leden van den adel wilden geestelijke goederen
terugnemen op grond van het feit, dat deze door hun voorouders
gegeven en gefundeerd waren; de steden eigenden zich houtgewas
en materialen van de kloostergebouwen toe, hetzij om de stad er-
mede te versterken, hetzij om ze te verkoopen; ten platten lande
weigerden de pachters en tiend- en tynsplichtigen van geestelijke
instellingen aan de nieuwe rentmeesters betalingen te doen.
De opbrengsten bleken al spoedig te gering, om de heele organi-
satie van auditeurs, rentmeesters, enz., te salariëeren ^).
Den 26sten Juni 1581 besloot de Landdag te Zutphen tot ophef-
fing van de Kerken-rekenkamer wegens de groote kosten.
§ 4. Het Landdagsreces belangende de Ordonnantie en Admini-
stratie der Geestelijke Goederen van 29 November 1581.
De Staten van het Veluwsche Kwartier droegen in Januari 1581
aan een commissie, bestaande uit Wilhem van Bocholtz, drost van
quot;VVageningen, Jdhan Haakfort, Ghijsbert van Mekeren en Evert van
Delen van Laer uit de Veluwsche ridderschap, Jacob van Ommeren,
rekenmeester van Gelderland, Engelbertus van der Burcht, burge-
meester van Arnhem, en Rutger van Haersolte uit Harderwijk,
uit de steden, op een memorie te ontwerpen, waarin het Hof
gewezen zou worden op de „grote abuysenquot; in de administratie der
geestelijke goederen en middelen tot verbetering zouden worden
aangegeven. Het ontwerp kwam reeds spoedig gereed en behelsde
de volgende voorstellen: de Kerken-rekenkamer zou geen rekenin-
Voor de Kerken-rekenkamer zie men nog: Arcliief Hof, portef. Gees-
telijke zaken, nos. 4 (29 Juni 1580), 99 (22 September 1581), 100 (22 Septem-
ber 1581), en 305 (waarsch. begin 1581) en een ongenummerd stuk, dat aldus
begint: „So vil den eirsten articul anlangt, entschlahen die Cantzler und
Rathen den supplianten oires her angelogenen dienstes und eidts, damit
sie der Rechencammer verbundenquot; (zomer 1581). Zie voorts: Archief Hof,
brieven met de Hooge Overheid, no. 3678 („Gquot;) „Declaratie van vacatiën,
convoyen und fuhrloon by Alphardt Brynck und Jacob van Eiden gedaen
m verrichtong deses Hoves commission belangende die inventarisatie der
kercken und cloesterguederen int Quartier van Veluwenquot; (1580), en archief
Geldersche Rekenkamer, inv. nos. 7279 en 7293.
gen meer s uiten voordat eenige gecommitteerden uit het Arnhem-
che Kwartier daar inzage van genomen hadden; terwiil er ^a,
lyks aan het Kwartier een staat van rekening (begrio ina) mei
authentieke afschriften van alle commissiën en Lluct
te worden aangeboden benevens een inventaris van alle gLsX
goederen (geestliche guederen). Het geheele beheer zou In
-miger kunnen inrichten. De functiën van den nog niet benoemln
tresoner-generaal en van den eveneens nog niet benoemden Tet-
veur-generaal zouden in één persoon, n.1. den ontvanger-generaal
vere d icunnen worden. De geestelijke goederen in Lt Arnhem-
sche Kwartier zouden door twee „particulierequot; rentmeesters bediend
kunnen worden, die onder den ontvanger-generaal zouden staan
De ontvanger-generaal zou een secretaris en een bode (inplaats van
den deurwaarder der Kerken-rekenkamer) naast zich hebLn, „omb
ktner n'nbsp;^^ -^'^en, dwiel die Kercken-reken-
kamer in dese landen ongehoert ende oick seer odieusz isquot;. Alle
ziTn enirnbsp;berken-rekenkamer behoorden landzaten te
z LZ ,Tn T'Tnbsp;-nt-eesters moesten
zekerheid stel en en door de Kwartieren, waaronder de door hen te
beheeren goederen gelegen zijn, beëedigd worden. Vervreemding
en verpanding van geestelijke goederen (kerckenguederen) moch
ten alleen geschieden met voorkennis van het Hof en van het Kwar-
tier. waaronder de desbetreffende goederen behoorden. Wat het
onderhoud van de kerkgebouwen in de steden en ten platten lande
aanging, zou het wenschelijk zijn. dat de steden en dorpen hun
kerkmeesters behielden als „van oltz gewoentlichquot; en de kerken
zouden laten herstellen uit de kerkelijke goederen (van der ker-
cken guederen) „nae older gewoentequot;. mits behoorlijk rekening zou
ZZdZnbsp;inventaris dier goederen overgelegd zou
Na goedkeuring werd de ontworpen memorie aan het Hof van
*jelderiand overgegeven^).
Den 26sten Juni 1581 besloot de Landdag, die te Zutphen bijeen
was. met algemeene stemmen tot opheffing van de Kerken-reken-
20-72,rnbsp;Landdagsrecessenboek no. 12 fol.
committSn vin h fnbsp;Januari 1581, van ge-
te A^hem 14 Maar^'^ nr*?.'quot;'quot;^nbsp;^en Kwar.iersdag
de Kerken-reLnkamer n a! Harderwijk en Elburg wilden
schap wilde XeS ollmn^ Mnbsp;voortbestaan, de' ridder-
„der kerken goederenquot; Zw f ^^nbsp;„kerkengoederenquot; of
telijke jurisdicUe staandenbsp;°quot;der de gees-
goederel^ (bona labrTcae :ivf:ceTesL^^nbsp;kerkfabrfeks-
-ocr page 47-kamer; terwijl aan het Provinciale Hof opgedragen werd een
nieuwe ordonnantie te beramen. Middelerwijl zouden de rentmees-
ters de verpachtingen der geestelijke goederen e.d. doen met advies
van het Hof. De rentmeesters zouden een specificatie van de
kloostergoederen moeten overgeven aan elk Kwartier^).
In een voor-ontwerp voor de nieuwe ordonnantie van het
Provinciale Hof werd voorgesteld om de Kerken-rekenkamer op
te heffen en daarvoor in de plaats een generalen administrator of
,.verwalterquot; aan te stellen, aan wien de werkzaamheden opgedra-
gen zouden worden, die volgens de „ordinantie und instructiequot; der
Kerken-rekenkamer moesten worden verricht door den tresorier en
den receveur-generaal, d.w.z. het oppertoezicht en de algemeene
leiding van het beheer der geestelijke goederen. Men zou de vier
hoofdsteden uitnoodigen, om iemand uit hun Kwartier voor de
functie van generalen „verwalterquot; te nomineeren, die zijn stand-
plaats te Arnhem zou hebben. De rekeningen en registers betreffen-
de de geestelijke goederen zouden op de Rekenkamer der domeinen
van Gelderland kunnen worden bewaard, maar op een afzonder-
lijke kamer, waar één der leden van de Geldersche Rekenkamer op
bepaalde dagen zitting zou kunnen houden^).
Op den Landdag, die in September te Arnhem gehouden werd,
boden Kanselier en Raden het ontwerp aan van „seecker forme
opte regieringe ende administratie van de gheestelicke guederenquot;
en bevalen de vergadering aan, om toe te zien, dat de geestelijke
goederen niet verduisterd werden, aangezien zij „van grooter weer-
den zijn ende kunnen strekken voer een groot tresor der Lantschap-
pen, om guede edeiluyden-ende burger-kynderen op te brengen
ende daerneffens in tyde van noode tot wederstant van den
vyant ende anderssints groot behulp daeraff te hebbenquot;^).
Het op den 29sten September aangeboden concept werd door
gecommitteerden uit de Landschap onderzocht en na eenige
wijzigingen te hebben ondergaan een maand later door den Land-
dag aanvaard
Landdagsrecessenboek Arnhem, no. 12, fol. 179 en 203, 26-28 Juni 1581.
-) Archief Hof van Gelderland, portef. Geestelijke zaken no. 96; aan
den kant staat: „ t Hoff commilti(e)rt den rekenmeister Ommeren und
iol(le)ken umb deses to ersehen und met ersten to advisiren wat derselven
by und äff tho doen, darmit darvan in den anstaende Landtag endlich re-
solyirt muege werden. Actum den 19 Septemb. a°. 81, (w.g.) W. Sluyskenquot;.
' ^Proposition gedaen bi den beeren Cantzler den 29en September
(1^)81quot;, Landdagsrecessenboek Arnhem, no. 12, fol. 307.
) Landdagsrecessenboek Arnhem, no. 12, fol. 32.5-376 vso., reces van
den Landdag te Arnhem 7 October 1581, reces van Landschapsgedeputeerden
ad causas 23 October — 8 November 1581 en reces van den Landdag te
Arnhem 29 November 1581. Zie bijlage H.
st^atie ^ quot;T-T...... ^'quot;^''dende die ordonnantie und admini-
strate der geestheken guederenquot; van 29 November 1581 ve^a'e
Arnhemsche Kwartier en op het voorontwerp van het Hof.
De inhoud komt op het volgende neer:
'W^Mmmss
den Prins vanVanjê 21 Somber IS??.?quot;quot; ™nbsp;quot;
d/ksSrltrTe'^itee'^tquot;:'nbsp;ï-nbsp;Rekenkamer
Mr. D.nbsp;-sLamgeestelijk beneficie, Jhr.
.oon uit DoelLuï hef Arnhems^hrKtLr^'Vquot;'^
tneester, subsidiair Alphard BHnr^ l^Tnbsp;Ommeren, reken-
dat slechts verteeLw^r%„ƒnbsp;® bannerheeren en het Overkwartier,
van Geld r, verkfaarde'S Tdenbsp;quot;quot;-gemeeste;
schikken. Tenslotte werd Alnh'rH Rr f!
P Zie hierna Hoofdsl u f l en lV S 2nbsp;benoemd.
rekLinrvan'^RoMfvTn Cnbsp;Nyemegenquot;, van de eerste
Regulierenklooster fl T ï'teenw.jck, rentmeester van de goederen van het
bevindt zich op'het Rijksarchï
I Uwinsten 19d5). De rekening was onderzocht door de Gelder-
worden aangewend al naar de omstandigheden het vereischen, d.w.z
ten dienste van de Landschap. Aanstelling van meer rentmeesters wordt
vooreerst onnoodig geoordeeld.
artikel 11: „alle commendeurs vry ridderheeren wesendequot; i) zullen voort-
aan gehouden zijn, om uit de commenderie-inkomsten een predikant te
onderhouden, zooals de commendeur van de huizen van de Orde van
St. Jan te Arnhem en Nijmegen.
artikelen 12-13: deze commendeurs moeten aan hun medeleden het van
ouds gebruikelijke onderhoud geven, om daarvan te studeeren buitens-
lands of elders, teneinde des te beter overeenkomstig het doel van hun
Orde het Vaderland te kunnen dienen. Onder de medeleden worden ook
degenen begrepen, die tijdens de troebelen de Orde hebben moeten
verlaten.
artikel 14: „die andere (sc. commendeurs) ghene ridder wesendequot; zullen
gehouden zijn, om de commenderiegoederen te verlaten, onder voorbe-
houd van alimentatie, teneinde ze van wege de Landschap te laten be-
lieeren. Hetgeen er boven de alimentatiën van de commenderie-intom-
sten overschiet, moet gebruikt worden voor den „rechten kerckendien-
ste und ad vere pios usus, daer tho die gueder gefundiert und gegheven
sijn, offte sonst tho der gemeine saeckequot;.
artikel 15: de commendeurs en de leden der geestelijke ridderorden en
verder alle kloosterlingen zullen van nu af aan niet meer gebonden zijn,
maar in het huwelijk mogen treden en daarbij hun alimentatie be-
houden, indien althans het huwelijk met goedvinden van ouders of ver-
wanten of anderen, die hierin te zeggen hebben, gesloten wordt.
artikel 16: de rekeningen der geestelijke goederen en verdere op de admi-
nistratie betrekking hebbende stukken zullen op de Geldersche Reken-
kamer bewaard worden in een afzonderlijk vertrek, waartoe de rent-
meester-generaal altijd toegang zal hebben.
artikelen 18-27: aan ieder zal zijn recht van patronaatschap van geestelijke
beneficiën voorbehouden wezen met inachtneming van de volgende be-
palingen: de collatoren zullen hun zoons, naaste bloedverwanten ot
andere bekwame landzaten nomineeren en aan het Hof van Gelderland
ter confirmatie presenteeren, die kosteloos moet worden verleend be-
houdens het aan den griffier verschuldigde wegens de registratie en de
oorkonde. Stadhouder, Kanselier en Raden zullen den gepresenteerde
niet mogen weigeren, tenzij er ernstige redenen voor zijn, die zi] ver-
plicht zijn aan den patroon schriftelijk mede te deelen. De gepresen-
teerde zal niet jonger mogen zijn dan 6 jaren en van de inkomsten
mogen studeeren aan Gereformeerde scholen en universiteiten Ue ge-
beneficieerden zullen hun beneficiën „ad vitamquot; mogen behouden, mits
zij een behoorlijk leven leiden overeenkomstig hun roeping; anders zijn
de patronen gerechtigd, om hun de beneficiën te ontnemen en ze op-
nieuw te begeven.nbsp;, ,nbsp;,
De pastoors, die geen „rechten kerckendienstquot; doen, moeten door
de collatoren der pastoorsbeneficiën worden vervangen door Gerefor-
meerden, die aan het Hof ter confirmatie gepresenteerd moeten worden
en die persoonlijk den kerkdienst zullen moeten waarnemen. Abten,
abdissen, kapittels en prelaten of anderen, zoowel binnen- als buitens-
-__i52ds_gevestigd, die pastorieën te begeven hebben, zullen deze alleen
^he Rekenkamer en gerevideerd door Peter van Stepraedt en Gerardt van
Oey, heer tot Oey, burggraaf, als gecommitteerden uit de ridderschap van
net Nijmeegsche Kwartier, en burgemeester Peter van Dylsen als gedepu-
teerde der stad Nijmegen, en gesloten 19 Maart 1582.
) In het ontwerp, dat 29 September 1581 aan den Landdag werd aan-
geboden, staat bij dit artikel aan den kant geschreven: „Commendeurs sullen
eenen predicant holden, die vryheeren sijnquot;. Vryheeren, cf. Duitsch: Frei-
lierren, dus: riddermatigen (zie art. 14).
mogen confereeren op predikanten, wezende van de Gereformeerde religie
en dezen Landen aangenaam. De collatoren zijn gehouden, om aan Stad-
houder, Kanseher en Raden bewijzen van hun recht over te leggen
üe rentmeesters in ieder Kwartier zullen inventarissen maken van
^goederen van beneficiën, die aan „ius patronatusquot; onderworpen
Alle goederen van pastorieën, „sy waeren dan iuris patronatus off
met , zullen van nu af aan bestemd wordea tot noodzakelijk levens-
onderhoud van de kerk- en schooldienaren.
artikelen 28-29: indien er vervreemding van geestelijk goed heeft plaats ge-
had m strijd met de ordonnantiën van de hertogen van Gelre of niet
naar land- en stadrecht, zal die handeling gecasseerd worden 2) Het
Overkwartier en de Kwartieren van Nijmegen en Zutphen verklaren
dat dergelijke zaken ter kennisneming zullen staan „tho landt- und
stadtrechtequot;, d.w.z. van den gewonen rechter. De bannerheeren en het
Arnhemsche Kwartier verklaren daarentegen, dat het Provinciale Hof
hiervan kennis moet nemen.
artikel 30: wat aan geestelijke goederen tengevolge van het overlijden van
de bezitters of op andere wijze in de toekomst vrij zal komen, zal door
de rentmeesters worden gereduceerd en gereünieerd met het corpus,
waartoe die goederen ibehoorenS).
artikel 31: possessoire rechtsvorderingen betreffende geestelijke goederen
zullen ter kennisneming van het Provinciale Hof staan; petitoire rechts-
vorderingen ter kennisneming van het gerecht, waaronder de goederen
gelegen zijn.nbsp;^
artikel 32: de rechten van abdijen, stiften en kloosters t.a.v. hofhoorige
lieden en -goederen zullen in wezen gelaten worden. Geen vrijdom mag
verleend of eenige verandering gemaakt worden zonder uitdrukkeliike
ordonnantie van het Hof
Aan het slot van het reces belangende de administratie der
geestelijke goederen volgen eenige artikelen onder het hoofd: „Van
eraepening der doesterquot; van den volgenden inhoud:
Met aan „ius patronatusquot; onderworpen beneficiën werden bedoeld
beneficiën, die ter begeving van particuliere patronen staan, d.w.z. van par-
ticuliere personen en instellingen. Vergelijk het bepaalde in art. 10. Zie ook
hierna, blz. 52, noot 1.
Het reces van Landschapsgedeputeerden van 6-8 October 1593 (land-
dagsrecessenboek over 1592-'93 in het archief van Gedeputeerden des Nij-
meegschen Kwartiers) geeft hieromtrent een nadere verklaring: „Die woor-
den „tegens den hartoch van Gelre ofte nyet na landt- ende stadtrechenquot;
moeten verstaen worden, dat die alienatiën van geestlicke guideren behooren
te geschieden met octroy verlof van de Landschap) ende na landt- ofte
stadtrecht, in vuegen, dat woordeken „oftequot; hier soo veel sal beduyden als:
] Het woord „corpusquot; kan beleekenen Ie de stichting als geheel (het
vermogen), 2e de zetel van de stichting („principale fundatie ende residentie
der rehgieusen ende andere geestelijke personenquot;, vergel. blz. 220). Deze word!
bepaald door de kerkrechtelijke bestemming der stichting; van een klooster of
een commenderie dus de conventsgebouwen met de kerk, van een vicarie de
kerk of kapel, waar het altaar is, waarOp de vicaris den dienst verricht.
) Deze regeling vloeit voort uit de oppervoogdij van den Gelderschen
Landsvorst over alle binnen zijn territoir gelegen goederen van geestelijke
msteihngen, ook van buitenslands gevestigde geestelijke stichtingen (de abdij
van Elten bijv.), vergel. Mr. E. Heringa, „Tynsen op de Veluwequot;, 1931 blz 76
aan de conventualen wordt de vrijheid van geweten verleend
mits zij zich onthouden van het instellen van een act.e over het
recht op de nalatenschap van ouders of nabestaanden. Het recht
van successie van kloosterlingen zal nader geregeld worden i):
een conventuaal mag niet trouwen anders dan met goedvinden van
Tder^ nabestaanden of de Overheid ter plaatse, waar de kloos-
terling resideert;
Hp conventualen mogen, desverkiezende, in hun kloosters blijven
en hun habijt blijven dragen, en aldaar alimentatie genieten, of, m
het bLit van alimentatie gesteld zijnde, naar vrienden of ver-
wanten gaan;
4° voorloopig wordt voor goed aangezien, dat de conventualen nog
■ Sn blfven, totdat de alimentatiën in overeenstemming met de
opbrengst van de goederen hunner onderscheiden conventen zuUen
zHn valtgesteld: men zal bij provisie opzieners aanstellen uit den
magistraat en de burgerij, teneinde hen te beschermen;
5°. de opzieners zullen den conventualen verbieden om zonder hun
toestemming uit de stad te gaan.
De opzieners zouden klaarblijkelijk alleen over de kloosterlingen
in de steden, voor zoover zij bij elkander bleven, aangesteld worden.
Het bijeenblijven van conventualen ten platten lande was door de
troebele tijden wel haast onmogelijk geworden.
Een verbod van openbare uitoefening van de R.K. religie bevat
het Landdagsreces van 29 November 1581 nog niet. In de artikelen
voor den nieuwen stadhouder graaf Willem van den Bergh (25
November 1581) staat evenwel, dat Zijn Genade de Gereformeerde
religie, welke de steden in het vorstendom en graafschap door Gods
genade hebben, zal handhaven en ten platten lande en in de heer-
lijkheden zoodanig zal bevorderen, dat er geen andere dan de
Gereformeerde religie meer worde uitgeoefend, óók in de heerlijk-
heden van den graaf van den Bergh zelf. De graaf zal de geeste-
lijke goederen laten bedienen en tot zulke doeleinden bestemmen,
als door de Landschapsgedeputeerden geconcipieerd is (artikelen
nos. 1 en 2 van de instructie voor den Stadhouder). Bij het vast-
stellen van de artikelen, waarop Gelderland bereid was, om den
hertog van Anjou als Hertog van Gelre en Graaf van Zutphen aan
te nemen, werd bepaald, dat Zijne Hoogheid gehouden zal
wezen, de Gereformeerde religie te onderhouden en te handhaven in
de steden en ten platten lande zonder daarin iets te mogen ver-
anderen (4 November 1581) Het verbod uit naam van de
Cf. ampliatie van het 15de artikel van de Unie van Utrecht.
2) Reces van den Landdag te Arnhem, 1581 November 4 en 25, Landdags-
recessenboek Arnhem no. 12, fol. .393 vso. en 412. In de instructie voor den
graaf van Nieuwenaar en Meurs als Stadhouder van Gelderland, van 26 Juni
1584, nam men de artt. 1 en 2 ongewijzigd over uit de instructie van 25
November 1581.
3°.
^^nbsp;ae
Malta) en van de Du.sche Orde. Men
ussche, commendeurs „vry .idderheeren wesende '
4 Vnbsp;quot;'ld- -quot;-dequot; art'
person'e? rfnbsp;riddermatige
Zr , . quot; ' moeilijkheden deze bepalingen nader-
hand aank,dmg gegeven hebben, zal worden uiteengezet bii
st Ïatl^tl^ern Ï quot; ^^ ^^nbsp;-
Sinlenquot;nbsp;- kloos-
terlingen, om in het huwelijk te treden; alsmede een regelina
van het openstellen van de kloosters.nbsp;® ^
c) een regeling inzake de geestelijke beneficiën. Hierbij is van
belang de handhaving van het ius patronatus.
Omtrent de goederen der kerkfabrieken, d.w.z. de stichtingen
en'^trLrretnbsp;^^ instandhouding der paLchieTet
n n^^wfrlT ^nbsp;^^ geestelijke'junsdtie Ïn
een nieuwe regeling te onderwerpen.nbsp;De bestemming en de wijze
• ör rnbsp;bleven'dezelfde ^
r 6 Mei li,/nbsp;2 ^604, 5 April 1611
lande rtlnbsp;kerkmeesters ten platten
^e^ening nioesten doen voornbsp;de plaatselijke autorfteiten
S H'rdLtüu'm IT'' P'-aet-boeckquot;, II, kol. 12.
-ocr page 53-zooals van ouds gebruikelijk was, en dat de pastoriehuizen of
„wehmenquot; uit de inkomsten der pastoriegoederen en bij gebrek aan
middelen op kosten der kerspelen moesten worden getimmerd en
onderhouden .
De directie, administratie en dispositie over de geestelijke goe-
deren berustten sinds de maatregelen van 1580 en 1581 niet meer
bij de geestelijkheid, maar bij de Landschap Gelre en Zutphen^).
Beteekent dit, dat de geestelijke goederen in beslag genomen en
geconfisqueerd werden ten bate van den staat of de gemeenschap?
Volgens de bewoording van het plakaat van 1580 en de in het
meergemelde „Discoursquot; vervatte denkbeelden werden de geeste-
lijke goederen wederom ad pios usus bestemd overeenkomstig de
oorspronkelijke fundatie. In een door het Provinciale Hof aan de
Landschap overgegeven memorie van 1582 worden de geestelijke
goederen, die, zooals hierin gezegd wordt, voortaan, na aftrek van
de alimentatie voor de conventualen, het onderhoud van de predi-
kanten en sdhooldienaren en uitdeelingen aan de armen, ,,totte ge-
meyne zaecken geëmployeertquot; zouden worden, en de geconfisqueer-
de goederen van de uitgewekenen, die naar den vijand overgeloopen
of zich op andere wijze voor den vijand verklaard hebben, naast
elkander als afzonderlijke soorten van goederen vermeld®). Blijkens
een apostille, in September 1584 door den Landdag gesteld op een
memorie betreffende de administratie der domeinen, geestelijke,
kerke- en geconfisqueerde goederen, mocht de Geldersche Reken-
kamer in overleg met het Hof accordeeren met de pachters, rente-
en tynsplichtingen van geestelijke goederen, domeinen en gecon-
fisqueerde goederen, die tengevolge van de occupatie van een
groot gedeelte van Gelderland door den vijand van inbeslagnemin-
gen door vriend zoowel als vijand te lijden hadden, „doch wall toe-
Reces van den Landdag te Nijmegen 2 April 1604; reces van den Land-
dag ie Arnhem 5 April 1611 en reces van den Landdag te Zutphen 16 Mei
1616. Vergel. de bovengenoemde memorie inzake de Kerken-rekenkamer van
het Veluwsche Kwartier van Januari-Februari 1581. In de provincie Utrecht
behoorden de pastoriehuizen in den regel niet tot de pastorie, maar tot de
kerkfabriek; in Gelderland in den regel omgekeerd. Vergel. Jhr. Mr. Rengers
Hora Siccama, I, blz. 375 e.v. „Wehmequot;, ,,wedemquot; of „weem (-hof)''' =
domus dotalis, pastoriehuis, vergel. Mr. L. ,1. van Apeldoorn, „De Kerkelijke
Goederen in Frieslandquot;, I, blz. 9 noot.
2) Vergel. Mr. Johan Schrassert, „Codex Gelro-Zutphanicusquot;, Harderwijk
1740, blz. 195, VI: „De directie, administratie en dispositie van alle Geeste-
lycke goederen competeert den Staaten van yder Provincie daer onder
deselve goederen gelegen sijnquot;.
®) Archief Hof, portef. Geestelijke zaken no. 133, 12 April 1582. Voor de
geconfisqueerde goederen zie Van Loon, „Groot Gelders Placaet boeckquot; II
kol. 14, 10 September 1582.
siehnde dat die geestelicke und annotierde^) goederen mit des
Landtz domeynen nyet vermenget en werdenquot;'')
De geesteli^e goederen werden dus noch tot de geconfisqueerde
noch tot de domeingoederen gerekend. Dat het overschot van de
opbrengst der geestelijke goederen tot de gemeene zaak, d.w.z. in
s Lands belang zou worden besteed, bewijst geenszins, dat men de
goederen zelf als Landseigendom ging opvatten. Naar luid van de
besluiten van 1580 en 1581 ging slechts de administratie over op
vanwege de wereldlijke Overheid aangestelde administratoren en
^ng de geestelijke jurisdictie voor een belangrijk deel over op het
Hof het lichaam, dat s Lands hoogheid en gerechtigheid represen-
teerde. Van eigendomsovergang is nergens sprake. De maatregelen
waren gericht op de instandhouding en het juiste gebruik van de
verschillende vermogenscomplexen met pieuze doelstelling, d.w z
van de voormalige, tot haar oorspronkelijke bestemming (ad pios
usus) teruggebrachte geestelijke fundatiën.
Men eerbiedigde bij de Reformatie zooveel mogelijk de tradi-
tioneele vormen. Dit zal nader blijken bij de behandeling van de
verschillende bepalingen, die gemaakt werden met betrekking tot
de vicarieën.
§ 4, vervolg. De Landschapsbesluiten ten opzichte der Vicarieën.
De invoering der Reformatie bracht met zich mede, dat de tal-
rijke vicarieën. die gefundeerd waren, om voor het zieleheil van
den stichter en zijn nabestaanden missen te laten doen op een be-
paald altaar, en waaraan geen zielzorg (cura animarum) verbon-
den was, door het afschaffen van de mis deze bestemming ver-
loren. Toch het men deze fundatiën evenzeer in wezen als de bene-
ficien, waaraan zielzorg verbonden was, nl. de pastorieën, om de
patronen in het bezit te kunnen laten van hun collatierechten. In
de zesde paragraaf van het „Discours von der administration der
geistlicher guederenquot; wordt betoogd, dat de goederen, die aan de
Kerken van Christus geschonken zijn, niet aan de erfgenamen van
de stichters behoeven te worden teruggegeven, ook al zijn zij be-
stei^or het doen van afgodische missen of andere valsche
GelteSe^'Jnbsp;quot;.Onderzoek „aar den Rechtstoestand der
ueestelijke en Kerkehjke Goederen in Holland na de Reformatiequot; blz A
annoteeren niet ook confisqueeren behoeft te be
ArohiVfnbsp;T quot;P^'^hrijven, d.w.z. inventariseeren.
sen Me? Geldersche Rekenkamer, Tweede Register van Landdagsreces-
'''''nbsp;geapostille^rd door den Lanldr/ïl
diensten, maar dat die goederen een veranderde bestemming voor
pieuze doeleinden moeten ontvangen (in pios usus converti). Aan-
gaande het recht van collatie van de patronen der beneficiën wordt in
de laatste paragraaf van het „Discoursquot; voorgesteld, dat dit altijd
aan de patronen voorbehouden zal blijven, „um up behagenn dero,die
aver die geestlicke gueder tho ordineeren hebbenn (gelijck in paus-
dom mit bewilligung des bisschops geschien), die candidatos offt
nominatos idt sy tho kerckendienaren, scholen, hospitalen etc. tho
presentierennquot;.
De regeling t.a.v. de vicarieën en de pastorieën, zooals zij is
neergelegd in artikelen 18—27 van het hiervoor besproken Land-
dagsreces van 29 November 1581, beantwoordt aan de denkbeel-
den van het „Discoursquot;. De collatoren konden een candidaat tot
het beneficie presenteeren aan het Provinciale Hof, dat sedert de
opheffing van de geestelijke jurisdictie (6 Mei 1580) het ius epis-
copale uitoefende; waarna het Hof brieven van confirmatie of institu-
tie moest verleenen, hetgeen het alleen kon weigeren, indien er ernsti-
ge redenen voor waren. De gepresenteerde tot een vicarie moest
minstens zes jaar oud zijn, daarvan studeeren aan Gereformeerde
scholen en universiteiten en mocht het beneficie levenslang behou-
den. De gepresenteerde tot een pastorie moest predikant zijn,
„wesende van der Gereformierde religie und desen Landen aenge-
naemquot;. Men hield zich, ondanks de opheffing van de geestelijke
jurisdictie, aan de oude vormen, nl. collatie en presentatie door den
patroon en admissie en institutie door het Hof in plaats van den
bisschop of den aartsdiaken ').
Het Hof van Gelderland oefende voortaan toezicht uit op de
gestie van de collatoren en de gebeneficieerden. Den 3den Augus-
tus 1592 droeg dit college aan Jacob van Elden, die toentertijd
de functie van procurator der kerkenzaken vervulde, op een
register aan te leggen van „wat vur probationes, presentationes,
specificationes van den patronis beneficiorum den Have exhibiert
wordenquot; 2). Dit register is helaas niet meer in het archief van het
Hof aanwezig; wèl zijn de z.g. institutieboeken, te beginnen met
het jaar 1609, bewaard gebleven. Hierin werden niet alleen de con-
firmatiebrieven of brieven van institutie voor tot vicarieën gepre-
senteerde personen, maar aanvankelijk ook voor tot pastorieën ge-
1)nbsp;Voor de wijze van benoeming van een possessor van een seesteliik
benefice vóór de Reformatie, zie Jhr. Mr. Rengers Hora Siccama, I blz 91
2)nbsp;Archief Hof van Gelderland, Commissieboek over 1586-1601 3 Au-
Justus 1592.nbsp;'
^esenteerden geregistreerd. In den loop der zeventiende eeuw
werd het meer en meer gebruikelijk, dat de patroon dengene. dien
H als predikant wenschte. niet meer begiftigde met het beneficie
rinHn'nbsp;^^^^^ het door de
tactem/^ nnbsp;vastgestelde predikants-
KwartTeT'^ Deze ontwikkeling deed zich veelvuldig voor in de
en van iNijmegen en Zutphen, waar het beheer der nasto
riegoederen. akhans in beginsel, niet aan de predikanten, maar aan
de van Overheidswege aangestelde rentmeesters der geestelijke
goederen opgedragen werd. Het verkenen van confirmatiebrieven
voor met pastorieën begiftigde personen door het Provinciale Hof
geraakte hiermede in onbruik .
Ten aanzien van de vicarieën zijn er nä 1581 vanwege de Land-
schap^nog eenige nadere regelingen gemaakt, die wij hier laten
Bij een Plakaat d^. 3 Mei 1582. waarin vastgesteld wordt, dat
lycken alt'nbsp;^^^^^^^^^^ -^^ker gestalt die geeste-
lycken guder den patronen jure patronatus verhaft (= verbon-
tquot; ei : r'quot;quot;nbsp;conserviert
Z rZnbsp;P-tronen
hun rechten zouden komen bewijzen aan het Hof. worden de patro-
nen opgeroepen om dit binnen veertien dagen na aanzegging te
doen. terwijl bij nalatigheid het Hof bevoegd zal zijn. om de goe-
deren van de betrokken beneficiën aan te wenden voor het onder-
houd van kerken en scholen en uitdeelingen aan de armen en
eeuwigdurend onder zich te houden met uitschakeling van den
patroon. Van de patronen, die de geestelijke beneficiën voor hun
eigen „tafel gebruiken, in plaats van ze te confereeren op duch-
üge personen, die daer van, naer voergaender confirmation dieses
Haeffs stuäus sullen onderholden worden, op dat sie hier
namaels dem Vaderlant in Kerken- und politischen Officiën des
tobberderen und dienen muchtenquot;. zal restitutie der vruchten
te\ib''erge„'f^'Den''tie«nbsp;naar aanleiding van de collatie
oZll oTAifrnbsp;preZ er/n Ïn
van ^stitiSeLiS^^^^Lt^^Lfnbsp;-^-re. Vooi^eH
ëf aX^^S^bt^Mr T ^hnbsp;vicarie^Te'^lJ Jagl^iv:
Codex Gelro-Z„TpïL1cu^quot;, n40 bff ï^rtènbsp;''^»-orende to^t den
-ocr page 57-en renten, die van de goederen gebeurd zijn, geëischt worden onder
bestraffing naar gelang van de overtreding^). In dit plakaat vindt
men duidelijk uitgesproken, dat het laten studeeren van jongelui,
teneinde kerk of staat te kunnen dienen, als de tvare Christelijke
bestemming van de vicarieën beschouwd werd. Dit was geheel in
de lijn van het „Discoursquot; van 1580, waarin men de opvatting
neergelegd vindt, dat de geestelijke goederen niet alleen voor het
onderhoud van kerk- en schooldienaren moeten strekken, maar ook
om jongelieden aan scholen en universiteiten op te leiden. Oorspron-
kelijk zou een vierde deel der kerkengoederen bestemd geweest zijn
„thot onderholdinge der scholen und clerckenquot;^). Een novum was
het studeeren van een vicaris trouwens niet; in verscheiden stich-
tingsbrieven van vicarieën komt een bepaling voor, dat de gebene-
ficieerde eerst gedurende een bepaalden tijd van de vruchten van
zijn vicarie moest gaan studeeren, en zich na afloop daarvan tot
priester laten wijden, om in persoon het altaar te bedienen®).
Den 29sten Maart 1593 besloot de Landdag, die te Zutphen
vergaderde, dat een commissie van Landschapsgedeputeerden in
den zomer te Arnhem bijeen zou komen, om het reces op de geeste-
lijke goederen van 1581 en eenige andere belangrijke zaken in
behandeling te nemen. De gedeputeerden compareerden pas in het
najaar. In overleg met het Hof werden ten aanzien van de vicarieën.
Van Loon, „Groot Gelders Placaet boeckquot;,. II, kol. 13.
„Discours von der administration der geistlicher guederenquot;, §§ 1 en 2.
Over de verdeeling der kerkengoederen in vieren, nl. één deel voor den
bisschop, één deel voor de overige geestelijkheid (clerici), één voor de kerk
en één voor de armen, zie Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, I, blz. 549,
noot 1. Deze verdeeling had plaats in een periode, voorafgaande aan die,
waarin de geestelijke beneficiën ontstonden.
) Een voorbeeld van een vicarie-stichtingsbrief, waarin sprake is van het
studeeren van den gebenetïcieerde, is de brief van 21 Mei 1557, waarbij mr.
Jacobus Reyter, kanunnik der St. Walburgskerk te Arnhem, een vicarie
fundeerde op het altaar van St. Anna aan de zuidzijde der kerk, met be-
paling, dat de stichter het „ius patronatus seu praesentandiquot; zou hebben, na
zijn dood zijn broeder mr. Cornelius Reyter, pastoor van Reden, en na het
overlijden van deze de nakomelingen van wijlen hun zuster Gertrudis Sche-
vichaven m dier voege, dat de man vóór de vrouw zou gaan, op voorwaarde
dat de collator gehouden zou wezen „aliquem de praedicti fundatoris con-
sanguineis seu amicis.... praesentare, qui sic praesentatus, si nondum
aetatem et scientiam ad promotionem sacerdotii sufficientem habuerit
simditer astnctus erit quatuor annos post adeptam huiusmodi vicariam in
ahqua celebri schola seu universitate alicui honestae facultati diligenter
operam inpendere; quo studii tempore completo absque ulla dilatione tene-
bitur (modo aetatem legitimam habuerit) ordinem presbyterii acceptare et
eidem vicariae personaliter deservire; quodque tempore huiusmodi studii
durante dictus rector seu possessor et singulis fructibus eiusdem vicariae
absque ullo onere.... gaudere poterit, quae quidem gratia percipiendi fructus
huiusmodi vicariae tempore studii tribus saltem successive possessionibus
et non ultenus per antedictos dominos decanum et capitulum (sc ecclesiae
welke „iuris patronatus privatiquot;waren, een aantal nieuwe be-
palingen gemaakt en met eenige andere wijzigingen achter het reces
op de geestelijke goederen van 1581 gevoegd:
r. particulieren, die in het bezit zijn van het recht van presentatie
van vicarieën of beneficiën, zullen dit recht behouden Kanselier
en Raden zullen den gepresenteerde gratis confirmeeren, behoudens
een door het Hof vast te stellen gratificatie voor den griffier voor
de registratie en voor de oorkonde (= den brief van institutie);
2°. de te presenteeren personen moeten hun tiende jaar voltooid heb-
ben, aangezien men van een jonger kind nog niet weten kan of
het lust of bekwaamheid tot de studie bezit;
3°. de gebeneficieerden zullen het beneficie zeven jaren achtereen
mogen genieten, om daarvan bewijsbaar te studeeren;
4°. bij gebleken bekwaamheid mogen zij nogmaals voor zeven jaren
door de collatoren worden gepresenteerd;
5°. een student, die daartoe waardig bevonden wordt, mag het bene-
ficium genieten tot zijn 24ste jaar en in geen geval langer;
6°. ter vermijding van bedrog zal de gepresenteerde jaarlijks aan
de Kanselarij een getuigschrift moeten overleggen met opgave van
de plaats en de universiteit, waar hij studeert, en wat verder op
zijn studie betrekking heeft, op straffe van verbeurte van de vruch-
ten van de jaren, waarin hij verzuimd heeft zulks te doen, welke
vruchten Kanselier en Raden tot andere pios usus zullen aan-
wenden ;
7°. indien een collator binnen zes maanden na het vacant worden van
het benificie niemand gepresenteerd heeft, zullen, op gelijke wijze
als voren, de vruchten over dit tijdvak verbeurd zijn; indien binnen
een jaar niemand gepresenteerd is, de vruchten over dit jaar. Na
afloop van dit jaar zullen Kanselier en Raden het vacante beneficie
aan een bekwaam persoon geven, om daarvan te studeeren 2);
8°. één derdedeel van de zuivere inkomsten») van iedere vicarie waar-
van gestudeerd wordt, zal tot den kerk- en schooldienst bestemd
mogen worden.
.S. Walburgis) absque onere concessa eritquot; (gedrukt als bijlage IX tot miin
„Eenige Bijzonderheden aangaande de St. Walburgskerk te Arnhemquot; in
„Gelrequot;, XL, blz. 19). Vaak werd den gebeneficieerde één jaar tiid selaten
om het priesterschap te kunnen erlangen, bijv. in den fundatiebrief der
Luttikevicarie te Elburg van 22 Maart 1484 (gedrukt als bijlage I tot M
Schoengen, „De vicarie van den H. Apostel Jacobus of Lutteke-vicarie te
Elburg in Archief Aartsbisdom Utrechtquot;, LIV, blz. 50). Den één-jarigen
terniijn vindt men eveneens in eenige fundatiebrieven van vicarieën te
Lochern; in andere Lochemsche stichtingsbrieven wordt in het geheel geen
termijn genoemd, zie mijn „De geestelijke en kerkelijke Stichtingen in
Lochernquot; m „Gelrequot; XXXVIII, blz. 81, bijlagen III-VI.
■ ^ „Vo'gens Schrassert, „Stucken behoorende tot den Codex Gelro-Zutpha-
nicus , blz. 171, artt. XIX en XX, onderscheidde men: beneficiën (pastorieën
vicaneen) „luns patronatus publiciquot;, d.i. staande ter collatie van het Land
de steden of gemeenten (van publiekrechtelijke lichamen dus), en beneficiën
„mr%s patronatus privaiiquot;. d.i. staande ter collatie van particuliere personen
en instellingen. Vergel. hiervóór blz. 44, noot 1. „Gemeentenquot; = buurschan-
pen, marken en kerspelen.
) begiftiging met een beneficie ex iure devoluto. Dit recht werd vóór
Reformatie door den bisschop uitgeoefend-
) gewoonlijk „tertiumquot; of „derde voetquot; genoemd.
Na herhaalde besprekingen met het Hof arresteerden de Land-
schapsgedeputeerden deze bepalingen 8 October 1593. waarna ze
bevestigd werden door den Landdag te Arnhem 26 December
d.a.v.^).
In bovengenoemde bepalingen zijn twee punten nieuw, ten
eerste: de possessor zal het beneficie niet meer ad vitam mogen
behouden, maar slechts van zijn tiende tot zijn vierentwintigste
jaar, en ten tweede: één derdedeel van het zuiver inkomen van
iedere vicarie kan bestemd worden voor den kerk- en schooldienst.
Het laatste punt was nog facultatief gelaten, alhoewel de wensche-
lijkheid van het uitkeeren der tertiën reeds op de Zutphensche
Landschapsvergadering van Maart aanvaard was. Het Nijmeegsche
Kwartier vereenigde zich op een Kwartiersvergadering, welke
tijdens den Landdag te Zutphen gehouden werd, met het denkbeeld
de tertiënbetaling verplicht te stellen. Het Veluwsche Kwartier
besloot hiertoe 12 Juni 1594 en wel zoo, dat de tertiën in de eerste
plaats zouden moeten strekken voor den kerk- en schooldienst ter
plaatse, waar de vicarie gevestigd was, en dat het den patronen vrij
zou staan, om de geheele inkomsten van de te hunner collatie
staande beneficiën ten goede te laten komen aan de kerk- en school-
dienaren. Tevens besloot het Kwartier, om in de 6de en 7de bepa-
ling achter de woorden „Cantzler ende Raedenquot; te lezen: „mit
advis der Gedeputierden deses Quartiersquot;. Dat het Zutphensche
Kwartier zich met de tertiënbetaling kon vereenigen, bleek gedu-
rende den Landdag, die in Februari 1595 te Nijmegen bijeen-
kwam^). Het resultaat was het plakaat van 22 October 1595,
waarbij het uitkeeren van de tertiën ten behoeve van den kerk- en
Mr. F. C. W. Koker, „Onderzoek naar den Aard en de Geschiedenis
der Vicariegoederen in Nederlandquot;, 1857, blz. 25-27. De besluiten inzake de
vicarieën zijn door mij ontleend aan de uitvoerige weergave in den klapper
op de Landdagsrecesseii over 1576-1636 in het archief van het Hof, aan-
gezien het deel, waarin de besluiten opgeteekend stonden, niet meer aan-
wezig is. De klapper geeft het jaar foutief op, nl. 1583 i.p.v. 1593. De text van de
besluiten van 8 October 1593 is met geringe toevoegingen overgenomen in
het Veluwsche Kwartiersreces d.d. 12 Juni 1594 (gedrukt als bijlage VHI
tot Dr. A. J. van de Ven, „De St- Jacobs- of Luttike-vicarie te Elburgquot; in
„Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenisquot;, nieuwe serie, XXIII, blz. 1).
Reces van den Landdag te Zutphen, 29 Maart 1593.
Reces van Landschapsgedeputeerden voor de geestelijke goederen, 's Lands
domeinen, enz. van 6-16 October 1593; door mij slechts aangetroffen in het
Landdagsrecessenboek over 1592-quot;93 in het archief van Gedeputeerde Staten
des Nijmeegschen Kwartiers, Rijksarchief Arnhem, en in de Landdagsreces-
s.en-serie ten Gemeente-archieve van Nijmegen.
Reces van den Landdag te Arnhem, 26 December 1593.
Kwartiersresolutie Nijmegen, 20 Maart 1593.
Kwartiersresolutie Veluwe, 12 Juni 1594.
Reces van den Landdag te Nijmegen, 20 Februari 1595.
-ocr page 60-schooldienst voor de patronen en de vicarissen in de geheele Provin
oe verphcht gesteld werd. Het werd herhaald 28 April 1604 ^
RefZ' fnbsp;resideerende vicarissen vóór de
Reformatie plachten te betalen aan de priesters, die in hun plaati
Reeds in de 5de paragraaf van het meergenoemde „Discoursquot; va^a
anqnbsp;de kanunniken en wereldlüke priesters levens-
iang hun beneficaen zouden mogen behouden, „doch dat sie denn
pred^stoell der Reformierten sollen byleggen laeten alles, LtZ
voerhen anderen cappellanen unnd mispresters voer missen unnd
andere affgoedische dienstenn, die doch nu affgeschafft, plegen tho
fangen . Door de tertiën te vorderen van met vicarieën begiftigde
studenten, die, evenals de niet hun residentieplicht vervulleLe
vicarissen van voor de Reformatie, zelf geen kerkdienst konden
doen, knoopten de Geldersche Staten aan bi; een oude gewoonte quot;
gaande plakaten en ordonnantiën hernieuwd. De patronen moesten
onder overleggmg van bewijzen van hun recht en van een specifi-
de bezittingen der tot hun collatie staande vicarieën
..jonghe duchtige gesellenquot; aan het Provinciale Hof ter institutie
voordragen. De gepresenteerden waren gehouden om op de inkom-
sten te studeeren aan Gereformeerde scholen en daarvan, desver-
langd, een getuigschrift over te leggen. Verder moest het derdedeel
worde^gedragen voor den kerk- en schooldienst en wel eerst en
3 rfquot;!?^quot;quot;«nbsp;Placaet-boeck, II, kol. 48 en 97
geven- daerom daervoer T ^nbsp;® bed.enmge jaerlicx hebben moeten
taxâtquot;; vann Lïr Hove behn ^T gelegenheyt der incomp.sten tot
kerckendienst der „iSL^^^nbsp;tselve lot den
voor alles van de plaatsen, waar de vicarieën gevestigd zijn, of,
wanneer die plaatsen het niet noodig mochten hebben, ter naaster
plaatse, zooals de Heeren Gedeputeerden in de drie Kwartieren
van Gelderland zouden beschikken. Indien de bepalingen inzake de
collatie, presentatie en institutie niet behoorlijk nageleefd werden,
zou het beneficie, nadat het gedurende vier maanden had gevaceerd
of in het bezit van een ongequalificeerd persoon was geweest, door
het Hof toegekend mogen worden (krachtens het vroeger aan den
bisschop toekomende devolutierecht) aan degenen, die daarom
zouden verzoeken en bekwaam bevonden zouden worden, om ten
dienste van het Land daarop te studeeren. Werden de tertiën niet
uitgekeerd, dan zou op de overige twee derdedeelen beslag gelegd
worden, totdat de bedoelde uitkeering geschied was'). In 1635
werd het plakaat herhaaldquot;).
De tertiënbetaling heeft men in Gelderland, over het geheel ge-
nomen, weten door te voeren. Alleen binnen de stad Zaltbommel
heeft men er zich nooit aan gestoord.
Wat de studie van den possessor van een vicarie aangaat: de
student was verplicht Gereformeerde onderwijsinstellingen te
bezoeken en naderhand de kerk of het Vaderland te dienen. De
beperking tot Gereformeerde scholen en universiteiten herinnert
aan het vanwege den Koning gepubliceerde plakaat van 4 Maart
1569, waarbij verboden werd buiten de landen van 's Konings
gebied ergens anders te studeeren of zich voor koopmanschap te
bekwamen dan te Rome, uit vrees voor besmetting met ketterij®).
Ook hierin knoopte men aan bij het verleden. Volgens een Land-
dagsbesluit van 15 September 1653, dat op verzoek van de Gel-
dersche synode genomen werd, zouden de predikanten of inspec-
tores van de onderscheiden classes erop moeten letten, dat geen
vicarieën werden geconfereerd dan op jongelieden van de Gerefor-
meerde religie wezende en in de theologie op Gereformeerde scho-
len of academiën studeerende quot;). Dit besluit is evenwel nooit ten
uitvoer gelegd, noch in den vorm van een plakaat uitgegeven. Toen
de Geldersche synode in 1682 aan den Landdag o.m. verzocht
het bezit van vicarieën alleen te willen toestaan aan degenen, die
in de theologie studeerden, ging de Landschapsvergadering dit punt
ï) Van Loon, II, kol. 142. Vergel. Rengers Hora Siccama, I, blz. 595, en
Koker, „Onderzoek naar den Aard en de Geschiedenis der Vicarie-goederen
in Nederlandquot;, blz. 35.
Van Loon, H, kol. 273, 26 October 1635.
Van Loon, I, kol. 406.
Reces van den Landdag te Zutphen, 15 September 1653.
-ocr page 62-van het verzoekschrift stilzwijgend voorbij, met uitzondering van
het Nijmeegsche Kwartier, dat bij zijn vroegere resolutie, deswege
genomen wilde verblijven^). Van invoering van een algemeen
voorschrift om in de theologie te studeeren, is in geen der drie
Geldersche Kwartieren iets gekomen-).
De administratie der vicariegoederen was in de onderscheiden
deelen van Gelderland op uiteenloopende wijze geregeld. In het
Zutphensche Kwartier en in de Tieler- en Bommelerwaarden is
men er kort na 1600 in geslaagd om deze goederen geheel onder
van overheidswege aangestelde rentmeesters te brengen, die aan de
vicarissen twee derdedeelen van de zuivere inkomsten moesten
mtkeeren. Krachtens een besluit van den Landdag te Nijmegen d.d.
21 December 1609 waren de patronen als zoodanig niet gerechtigd,
om het beheer te voeren over de te hunner collatie staande benefi-
cien. Op vele plaatsen evenwel heeft men dit beheer aan de colla-
toren gelaten onder voorbehoud van één derdedeel voor den kerk-
en schooldienst®).
Ten slotte moge hier worden opgemerkt, dat het Hof 23 Sep-
tember 1600, volgens besluit van het Zutphensche Kwartier d.d.
31 Januari van dat jaar, een reglement liet publiceer en voor de
vicarieën in de Graafschap, waarbij de leeftijdsgrenzen voor den
vicaris op tenminste twaalf en ten hoogste 24 jaren werden vast-
gesteld en waarbij bepaald werd, dat de begeving der vicarieën niet
mocht geschieden buiten voorkennis van Gedeputeerden des Kwar-
tiers, terwijl aan het Kwartier de tertiën ten behoeve van de kerk-
en schooldienaren moesten worden afgedragen. Den 29sten Mei
1685 stelden de Staten van het Zutphensche Kwartier een nieuw
reglement op de vicarieën vast, dat geen principieele veranderingen
bracht^).
§ 5. De Pogingen tot Instelling van een College van Gedeputeerde
Staten van Gelderland en het in Gemeenschap
brengen der Geestelijke Goederen.
Na de opheffing der Kerken-rekenkamer heeft men er jaren lang
naar gestreefd, om opnieuw een blijvende Landelijke (d.i. provin-
«A» ^fquot;nbsp;quot;Resolutie van niet meer vicaryen als 300 gulden
op een te confererenquot;, 10 April 1682. De resolutie van het Nijmeegsche Kwar-
verwezen wordt, werd niet gevonden.
st.,HiP V« r tl'nbsp;«i® Graafschap de theologische
studie verplicht was, hetgeen wij nergens bevestigd vonden.
J Keces van den Landdag te Nijmegen, 21 December 1609.
RaoDorTovpr;,nbsp;Dezelfde,
„Rapport over de Vicariegoederen in Gelderlandquot;, blz. 29.
-ocr page 63-ciale) organisatie te scheppen voor de directie en administratie der
geestelijke goederen. Hof en Rekenkamer van Gelderland, die niet
waren ingesteld op de nieuwe tijdroovende werkzaamheden, hebben
bij herhaling op de Landdagen verzocht van deze taak, die
sinds 1581 op hen rustte, ontheven te mogen worden. Eerst om-
streeks 1600 zijn de directie en administratie der geestelijke
goederen overgegaan op de Staten der Kwartieren van Nijmegen,
Zutphen en Arnhem (of Veluwe), die de colleges van Gedeputeer-
den in hun Kwartieren met de dagelijksche leiding belastten. Dit
geschiedde bij provisie, totdat het gemeenschappelijk bestuur van
de geestelijke goederen in de Provincie zijn beslag zou hebben ge-
kregen. Het in gemeenschap brengen (de z.g. „communiequot;) der
geestelijke goederen bleek op den duur onuitvoerbaar; zoodat de
provisioneele regeling gedurende de 17de en 18de eeuw in hoofd-
zaak is blijven bestaan. De aangelegenheid van de „communiequot; der
geestelijke goederen staat in nauwe betrekking tot de bij herhaling
aangewende en ten slotte mislukte pogingen, om een college van
Gedeputeerde Staten van de Landschap Gelre en Zutphen op te
richten ter behartiging van de gemeene Landszaken, d.w.z. de
zaken, die de Geldersche Kwartieren gemeenschappelijk aangingen
(de z.g. „gemeene Landsregeeringquot;). De provincie Gelderland be-
stond uit vier Kwartieren, nl. het Kwartier van Nijmegen, het
Overkwartier (Kwartier van Roermond), het Kwartier van Zutphen
en het Kwartier van Arnhem (of Veluwe), die een groote mate van
zelfstandigheid genoten en wier eenheid voornamelijk berustte op
het gezamenlijk onderhoorig zijn aan een en denzelfden vorst^). De
Landdagen waren vereenigde vergaderingen van den stand der
bannerheeren en van de Statenvergaderingen (standenvertegen-
woordigingen van ridderschap en steden) der vier Kwartierenquot;).
Voor de Geldersclie staatsinricliting vergel. H. D. J. van Schevichaven,
„Memoriën omtrent de Heedendaegsche Regeringsform van Gelderland, in
quot;tGenerael en speciael van 't Quartier van Nijmegen. 17 11/22 24quot; in „Gelrequot;
X, blz. 275, en den „Tegenwoordige Staat van Gelderlandquot;, Amsterdam 1740
De zelfstandigheid der onderscheiden Kwartieren wordt op merkwaardige
wijze geïllustreerd door het feit, dat Karet de Stoute in Gelderland in de
hoofdsteden van de Kwartieren van Arnhem, Nijmegen en Zutphen elk een
afzonderlijk Hof van de Gouvernangie of Kamer van Justicie (ook wel
„schijvequot; genoemd) oprichtte en niet één centraal lichaam voor de geheele
Provincie (Dr. J. S. van Veen en Mr. A. P. van Schilfgaarde, „De Raden of
Hoven van Karei den Stoute in Gelderlandquot; in „Gelrequot;, XXXVI, blz 23)
2) De afzonderlijke vertegenwoordiging van den stand der bannerheeren
geraakte in onbruik na het verraad van den Stadhouder graaf Willem van
den Bergh in 1583. Bij Landschapsresolutiën van 5 Mei 1627 en 16 Februari
1629 werd den bannerheeren het recht om als bannerheeren op de Land-
dagen te compareeren ontzegd. Het Kwartier van Roermond raakte los van
Gelderland in den loop van den 80-jarigen oorlog.
Karei v'r^fr. T landsheerlijkheid in Gelderland richtte
Karei V gehjk bekend, overeenkomstig artikel 4 van het tractaat
van Venlo van 1543, de Kanselarij of het Hof van Geldeend
Stadhoud.T' TCnbsp;^^ -peering zou bijstaan.
rïfn X V quot; quot; quot; vertegenwoordigden het Lve-
Na het vertrek van den Gelderschen Stadhouder Berlayemont
waardoor een toestand van regeeringloosheid ontstond, verleed
de ^andschap, aangezien zij geen Stadhouder meer had, 24 Sep-
tember 1577 tot wederopzegging commissie aan een college van G^
deputeerde Raden der Landschap. Het college zou de Hoog-
dmtsche soldaten, die vooral in het Overkwartier veel schade be-
rokkenden moeten verdrijven en in alle voorvallende zaken commu-
béirnaquot;'nbsp;ordineeren,zooals het in sLands
belang nuttig zou oordeelen en zooals bannerheeren. ridder-
schappen en steden, „semptlick by den anderen zynde, solden kun-
v'nlonbsp;'Vu^' Gedeputeerden zouden vooreerst te
V enlo zetelen en naderhand daar, waar zij het noodig zouden
veTeend r quot;quot; Z 'nbsp;^e Landschap
verleende de commissie buiten voorkennis van de Hooge Overheid
(de vertegenwoordiger van de Hooge Overheid, de Stadhouder
was immers vertrokken) onder beroep op de Pacificatie van Geni
8 November 1576) en de daarna gevolgde Union (= de eerste
Unie van Brussel d.d^9 Januari 1577). Door deze handelwijze werd
het koningsgezinde Hof van Gelderland, voor zoover zijn politieke
werkzaamheden betreft, tijdelijk uitgeschakeld. Met het optreden
van Johan van Nassau als Stadhouder hield het Gedeputeerden-
college op te ftmgeeren, ofschoon het aanvankelijk in de bedoeling
heeft gelegen, dat de nieuwe Stadhouder tezamen met de Gedepu-
teerde Raden der Landschap zoowel in krijgshandel als in andere
Tanlt H TV' quot;quot;nbsp;^^ • koningsgezinde leden
van het Hof te Arnhem werden door graaf Johan van Nassau
vervangen door staatsgezinden; zoodat er geen onmiddellijke be-
hoefte meer gevoeld werd aan een college van Gedeputeerde
diJ'heSenbsp;'s Lands Hoog- ende Gerechtigheid, zooals
-ocr page 65-Op den Landdag van Juni/Juli 1582 te Nijmegen droegen eenige
afgevaardigden vanwege den Landraad aan deze zijde van de Maas
(beoosten Maze) eenige „Poincten ende articulenquot; voor, waarbij
o.m. op de wenschelijkheid gewezen werd, dat de vergadering niet
zou scheiden, „sonder eerst Gedeputierden in conformiteit van de
andere Provinciën (nl. Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland,
Friesland, Utrecht en de Ommelanden) gecommitteert te hebbenquot;.
Den 5den Juli werd door den Landdag besloten tot het instellen
van een Gedeputeerdencollege bestaande uit negen personen, die
de Landschap Gelre en Zutphen in alle voorvallende zaken zouden
representeeren, die één jaar zouden fungeeren en uit de domeinen
hun vacatiën e.a. onkosten vergoed zouden krijgen. Het college zou
een secretaris, een deurwaarder en een bode hebben. Een afschrift
van de concept-instructie, die waarschijnlijk door het Hof ontwor-
pen is, werd 13 Juli d.a.v. aan het Arnhemsche Kwartier toegezon-
den en bevat o.a. eenige artikelen met betrekking tot de geestelijke
goederen en de religie, welke aldus luiden: „Sullen oick goedt
opsicht hebben, dat die geestelicke goederen wael geadministreert
ende aengelacht worden tot dienst van den Landequot; (artikel 7), en:
„Ende insonderheit voirtaen toe procedieren tot grondelycke refor-
matie soewael in saecken van die ware Religie als vervallene poli-
t'en......quot; (artikel 11)^). In de definitieve instructie, zooals zij
werd vastgesteld op den Landdag te Arnhem, 28 Maart van het
volgende jaar, ontbreken evenwel de hier aangehaalde artikelen.
Gerekend van Paschen 1583 heeft het nieuwe college gedurende
Spaansch gezag bevindende Roermond mei verbod aan de onderdanen, om
ergens anders recht te zoeken. Dit Spaansche Hof beschouwde zich als
de wettige voortzetting van het door Karei V te Arnhem ingestelde Hof.
Zie Mr. J. L. Geradts, „Bijdrage tot de Geschiedenis van den Souvereinen
Raad m het Overkwartier van Gelderland te Ruremonde (1580 1794)quot;, diss.
Leiden 1860, blz. 41.
Landdagsrecessenboek Arnhem, no. 13, inv. no. 4694, fol. 100-110 vso.;
de concept-mstructie is ingenaaid in denzelfden band onder fol. 36-37.
1«-; Shchtenhorst, „XIV Boeken van de Gelderse Geschiedenissenquot;,
lbo4, blz. 5o0, vermeldt onder het jaar 1580: „Omtrent desen tijd is er in
Gelderland op-gericht een nieuwe en vastbivvende Raed, bestaende vvt
neghen mannen gekoosen vvt de drie leeden der Staeten, welke den naem
zoude voeren van af-geschickte Staeten des Vorstendoms en Graeffschans
ende volle maght hebben, om, na 't scheyden der landdaghen, den handel
der Banner-heeren, Ridderen en Steeden vvt te voeren, den Stad-houder in
't oeffenen van syne bedieningh de hand te leenen, ende byzondere acht te
slaen dat doch alle overdraghten, rechten, gebruyken ende vrydommen van
t Vaderland te deegh wierden onderhoudenquot;. Slichtenhorst geeft als bron-
„e chartis Doesburgquot;. Wegens den ongeordenden toestand, Varin dit se-
meentehjk archief vooralsnog verkeert, was het onmogelijk de plaats te con-
troleeren. Het wil mij voorkomen, dat het door Slichtenhorst vermelde col-
ege dat van 1582/83 moet wezen, aangezien uit de Landdagsrecessen van
lo80 mets omtrent de oprichting van een Gedeputeerden-college blijkt.
een jaar gefungeerd. Gedeputeerden moesten blijkens de instructie
correspondentie onderhouden met de Generaliteit en de naburige
gewesten, toezicht oefenen op de krijgszaken en op de richtige
heffing der generale middelen; kortom, zij moesten vrijwel de ge-
heele politieke taak, die het Provinciale Hof tot 1583 uitgeoefend
had, overnemen Met de religie en met de geestelijke goederen
had het college, in tegenstelling tot het aanvankelijke ontwerp, niets
te maken.
De nieuwe Stadhouder, de graaf van Nieuwenaar en Meurs die
in den zomer van 1584 optrad, deed aan de Landschap eenige arti-
kelen toekomen met verzoek daarop resolutie te nemen, welke
artikelen liepen over de generale middelen en de administratie der
geconfisqueerde goederen en der geestelijke goederen en waarvan
artikel 13 het voorstel inhield om, vooral met het oog op de behar-
tiging van deze zaken, instructie te verleenen aan eenige „Depu-
tierden offte auctorisierde van der Landtschapquot;. De Landdag die
m September te Arnhem vergaderde, liet op de voorgestelde punten
aanteekenen, dat de Stadhouder zich eenige personen uit de Land-
schap of uit het Provinciale Hof kon assumeeren, die uit de geeste-
lijke en geannoteerde goederen of op andere wijze gesalariëerd
konden worden, maar dat het onnoodig was hun een instructie
te geven, behalve dan, dat zij zich zouden hebben te gedragen
overeenkomstig de privilegiën. Verder besloot de Landdag, dat
de geestelijke goederen voortaan bediend zouden worden door
„particulierequot; rentmeesters, die door de onderscheiden Kwartieren
genomineerd zouden worden, van het Hof hun commissie zouden
ontvangen en aangeschreven zouden worden, om rekening te komen
doen, zooals bij verschillende Landdagsrecessen bepaald was^).
De Landschap wenschte dus geen formeel, op een instructie fun-
geerend. Gedeputeerdencollege van Gelre-Zutphen, dat tevens met
het toezicht op de administratie op de geestelijke goederen belast
zou kunnen worden, en handhaafde voor deze goederen den
bestaanden toestand. De instructie, die desalniettemin tenslotte 10
Landdagsrecessenboek Arnhem, no. 13, fol. 28-35, „Instructie voor de
Gedeputeerden der Staten des Furstendombs Gelre und Graefscap Zutphenquot;,
Ontnh^r As,nbsp;fen van het college uitgegaan oorspr. stuk d.d. 30
Oetobns 1583 {ingenaaid m het Landdagsrecessenboek no. 13 onder fol.
hnnfinbsp;college een eigen zegel, waarop de wapens van de vier
.i^.r,nbsp;het Geldersche wapen als bartscbild en het randschrift:
„s^gilllum] Ordin[um] Ducatus Gelriae Comitatus Zutphaniaequot;.
1Q« ^ua-archief Arnhem, Boek van Landzaaken, E, inv. no 4736 fol 196-
der heer Stadholder der Landtschap bericht und
December 1585 voor een nieuw college van Gedeputeerde Staten
vastgesteld werd en die veel overeenkomst vertoont met de instruc-
tie van 1583, bevat geen bepalingen betreffende de geestelijke
goederen
Het nieuw ingestelde college van Gedeputeerde Staten is nimmer
in werking getreden; ons zijn althans daar geen bewijzen van
bekend. De „gemeene Landsregeeringquot;, die telkens weer tot mis-
lukking gedoemd werd, geraakte nu voor een aantal jaren op den
achtergrond.
Voor een blijvende regeling van het Landelijke toezicht en be-
stuur over de geestelijke goederen was het in de eerste plaats nood-
zakelijk, om een behoorlijken staat dezer goederen te verkrijgen.
Het bekende plakaat van 31 Mei 1580 verlangt, dat de geestelijke
goederen geïnventariseerd zullen worden, hetgeen door de Kerken-
rekenkamer met zeer gering resultaat beproefd is. Na de opheffing
van dit college werden de pogingen voortgezet, waarbij de ontvan-
ger-generaal der geestelijke goederen, Brinck, en de procurator der
kerkenzaken zich, eveneens met weinig succes, beijverden. Op 27
December 1593 besloot de Landdag te Arnhem, dat het Provinciale
Hof allen ambtheden, magistraten e.a. hoogen functionarissen aan
zou schrijven, om op een nader vast te stellen dag een duidelijken
staat aan de Geldersche Rekenkamer over te leveren van de in hun
ambtsgebieden gelegen geestelijke goederen, waarna de Reken-
kamer een staat van deze goederen voor de geheele provincie zou
vervaardigen. Eerst dan zou beslist worden over de wijze van
administratie. De Kwartieren van Nijmegen en van Zutphen
wenschten, dat men alvast zou resolveeren tot het in gemeenschap
brengen van de geestelijke goederen. Het Arnhemsche Kwartier
verklaarde, dat men eerst een staat moest hebben, voordat men kon
weten, op welken grondslag men de „communiequot; tot stand zou
kunnen brengen. De vergadering vond goed een belooning in
uitzicht te stellen voor degenen, die verduisterde geestelijke goede-
ren aan het hcht zouden brengen'').
Het Veluwsche Kwartier nam het maken van een staat der
1) H. L. Driessen, „De Opricliting van een college van Gedeputeerde
Staten in Gelderland in 1585quot; in „Gelrequot; XXXVI, 1933, blz. 119. De schr.
deelt mede, dat de Stadhouder in December 1585 weinig voor het instellen
van Gedeputeerden voelde; hij is dus evenals de Landschap zelf in een
jaar tijds van opinie veranderd.
Reces van den Landdag te Arnhem, 27 December 1593. Een plakaat
van 6 Juli 1593 (Van Loon, II, kol. 40), volgens hetwelk alle rentmeesters
van pastorie- en vicariegoederen binnen 2 maanden een register aan het
Hof met de fundatiebrieven moeten overleveren, heeft klaarblijkelijk weinig
opgeleverd.
geestelijke goederen ter hand door met 1 Januari 1594 eenige ge-
committeerden hiervoor te benoemen. De commissie werd bij ver-
schillende Kwartiersbesluiten gecontinueerd of aangevuld. Blijkens
de resolutie van 21 Maart 1597 kregen vanwege de steden dezelf-
de personen zitting in de commissie, die de steden vertegenwoor-
digden in het college van Gedeputeerden des Kwartiers^).
In het Kwartier van Nijmegen werd bij resolutie d.d. 17 Maart
1597 aan het Gedeputeerden-college van dit Kwartier de inven-
tarisatie der geestelijke goederen opgedragen^). Voor de Graaf-
schap kunnen wij verwijzen naar een in de volgende paragraaf
te behandelen Kwartiersresolutie van 11 November 1592.
Alhoewel de inventarisatie in de drie Kwartieren nog niet vol-
tooid was, besloot de Landdag te Nijmegen naar aanleiding van
een door het Hof ingediende memorie den 15den Maart 1598 tot
het deputeeren van eenige personen uit de Landschap voor het
maken van den staat der geestelijke goederen, waartoe het Nij-
meegsche Kwartier aanwees Reiner van Dorth, heer tot Varik, en
Jacob Both (van der Eem), raad der stad Tiel, en het Kwartier van
Arnhem Johan van Goltstein, rentmeester van Veluwe, en Arndt
Tulleken, burgemeester van Arnhem. Het Zutphensche Kwartier
zou de namen van zijn gecommitteerden later aan het Hof toezen-
den. De heeren zouden fungeeren op commissie en instructie van
het Hof en op kosten van hun eigen Kwartier. Ondertusschen zou
de bestaande wijze van administratie der geestelijke goederen
voorloopig gehandhaafd blijven«). Het Provinciale Hof stelde 11
Augustus 1598 de commissie en instructie vast, doch er kon niets
worden verricht, omdat de stad Zutphen het een bezwaar achtte
haar afgevaardigde Adam Caldenbach in Arnhem verblijf te laten
houden met het oog op den inval van den vijand en den gevaarlijken
toestand
Een klein jaar later verschenen eenige afgevaardigden uit de
Staten-Generaal op de vergadering van den Landdag te Arnhem
en brachten opnieuw de wenschelijkheid ter sprake van de instel-
ling van een bekwame „gemeene Landsregeeringquot; door uitbreiding
van de bevoegdheden en het aantal leden van het Provinciale Hof
of op andere wijze en van de gemeenschap der landspenningen, der
1595 enll^MaarriM?nbsp;^^nbsp;^^nbsp;* December
Kwartiersreces Nijmegen, 17 Maart 1597.
} Reces van den Landdag te Nijmegen, 15 Maart 1598.
en 11 Setll^^TrSSquot;quot;quot;nbsp;18 Juli, 11 Augustus
-ocr page 69-domeinen, der geestelijke goederen en der contributiën '). Weder-
om een jaar later, in Mei 1600, drong de Stadhouder er in een pro-
positie op aan, dat de Landschap de „communiequot; der geestelijke
goederen zou aanvaarden en tot de instelling van een „gemeene
Landsregeeringquot; zou overgaan. De Landdag besloot 28 Mei tot de
„communiequot; der geestelijke goederen en machtigde Stadhouder,
Hof en Rekenkamer tot het beramen van zekere „order, waerna die
voern. (geestelijke) guideren ut den naem und tot vordel van de
Landtschap...... sullen worden geadministriert und geëmployertquot;.
De Kwartieren van Nijmegen en Zutphen waren vóór de ,,gemeene
Landsregeeringquot;, het Kwartier van Veluwe achtte den toestand
nog te slecht en herinnerde o.m. eraan, dat men Kwartiersgewijs
tot de Unie van Utrecht toegetreden was -).
Ook op den Landdag, die nog in hetzelfde jaar, in November/
December, te Nijmegen bijeen was, werden de punten van de ge-
meenschap der geestelijke goederen en de ,.gemeene Landsregee-
ringquot; ter sprake gebracht. Bij deze gelegenheid verklaarde het
Nijmeegsche Kwartier, het voor noodzakelijk te houden, dat Stad-
houder, Hof en Rekenkamer tegelijk met het bijeenbrengen van
de gegevens voor den staat der geestelijke goederen een zekere
orde zouden beramen op de administratie en het gebruik daarvan,
om te verhoeden, dat de gemeenschap dier goederen op de lange
baan geschoven zou worden. Geschiedde dit niet, dan wilde het
Kwartier zèlf voorzieningen treffen t.a.v. de administratie der gees-
telijke goederen in zijn gebied. Omtrent de regeering werd door
dezen Landdag geresolveerd: „uutstaende voer alsnoch die ge-
meinschap van contributie und oversulx oick (die) gemeine regie-
rungh, bliefft 't Hof Promnciael tot administratie van Lantssaecken
geauthoriziertquot; ®).
In Maart 1602 kwam de Landschapsvergadering te Zutphen ten-
slotte zoover, dat aan het Hof opgedragen werd een concept-
instructie te maken voor een op te richten college van Landschaps-
gedeputeerden . Teneinde voorbeelden te hebben liet het Hof af-
schriften vragen van de instructiën voor de colleges van Gecommit-
teerde Raden en Gedeputeerde Staten van Holland, Utrecht en
Friesland. Omtrent de geestelijke goederen, die in gemeenschap ge-
bracht en onder het bestuur van de Landschapsgedeputeerden gesteld
zouden worden, pleegde het Hof overleg met de Geldersche Reken-
Reces van den Landdag te Arnhem, 6 April 1599.
Reces van den Landdag te Zutphen, 28 Mei 1600.
Reces van den Landdag te Nijmegen, 28 November 1600. Curs. van mij.
Reces van den Landdag te Zutphen, 24 Maart 1602.
-ocr page 70-kamer Reeds spoedig kwam het concept gereed. Het werd tege-
lijk met de nieuwe, door het Hof ontworpen, ordonnantiën voor de
Kanselarij (= het Hof) en voor de Rekenkamer door gedeputeerden
of gecommitteerden uit de Landschap ^), die krachtens Landdagsbe-
sluit 8 Februari 1603 te Arnhem compareerden, in behandeling ge-
nomen. Nadat 2ij de instructie voor het op te richten college van
Landschapsgedeputeerden gearresteerd hadden, werd het stuk aan
de hoofdsteden der drie Geldersche Kwartieren toegezonden. De
Nijmeegsche afgevaardigde, burgemeester Frans Buis, zeide gelast
te zijn tot de verklaring, dat de stad Nijmegen ,,als wesende een lit-
maet des Rijxquot; door het instellen der ,,voorsz. jurisdictiequot; (nl. van
het nieuwe Gedeputeerdencollege) niet verkort zou mogen worden
in hare rechten en privilegiën, waarbij zij wenschte te verblijven.
Ook de andere afgevaardigden, alhoewel zij niet gelast waren, ver-
klaarden zich tegen iedere inbreuk op de privilegiën®).
1)nbsp;Archief Hof, Memorie- en Resolutieboek 1600-'04, 1 Juni 1602. De
toentertijd ontworpen „Instructie voor der Lantschapsgedeputierdenquot; is te
vinden in den band „Statuuten van Aarnhem en Misselanea Equot;, blz. 149, oud-
archief Gemeente Arnhem, inv. no. 588 (ongedateerd).
2)nbsp;Op iederen Landdag werden gecommitteerden ad causas, d.i. tot het
afdoen van de besoignes der Landschap, aangewezen, en wel door ieder
Kwartier zes, half uit de ridderschap en half uit de steden (vergel. Van
Schevichaven, „Regeringsform van Gelderlandquot;, blz. 296). Dergelijke gecom-
mitteerden of gedeputeerden uit de Landschap werden ook wel aangewezen
tot het bestudeeren en behandelen van bijzondere aangelegenheden.
®) Verbaal van Landschapsgedeputeerden ad causas, 8 en 11 Februari
1603. De stad Nijmegen beroept zich op de omstandigheid, dat zij deel uit-
maakt van het Rijk, een argument, dat vóór 1578 door de Geldersche stan-
den aangevoerd werd tegen de stadhouderlijke regeering en het door Karei V
ingestelde Hof op grond van art. 4 van het tractaat van Venlo. Nijmegen
bleef zich ook, nadat de souvereiniteit in 1581 op de Staten was overgegaan
en er dus geen sprake meer was van oppositie tegen den Landsvorst, steeds
verzetten tegen de jurisdictie van het Hof op grond van haar lidmaatschap
van het Rijk. Dit particularisme tegenover de andere deelen van Gelderland
vindt zijn verklaring in de wijze, waarop Nijmegen en omgeving aan den
Gelderschen Landsheer gekomen is, nl. doordat Willem van Holland als
Roomsch Koning den burcht van Nijmegen e.a. verpandde aan Otto II graaf
van Gelre, om door hem en zijn opvolgers in leen gehouden te worden, tot-
dat de pandsom zou zijn gelost (oorkonde d.d. 8 October 1247: ,,Wilhelmus,
Dei gratia Romanorum rex.... Hinc est quod nos, .... de consilio prin-
cipum, castrum de Novimagio cum omnibus suis attinenciis ...., pro decern
mihbus marcharum argenti et pro omnibus expensis, si ue contingat fieri
in castro vel villa qualitercunque muniendis vel edificiis ibidem construendis,
.... titulo feodi infeodavimusquot;; het volgende jaar werd de pandsom ver-
hoogd bij de oorkonde van (Mei?) 1248: „Wilhelmus, Dei gratia Romanorum
rex.... Hinc est quod nos, ... de consilium principum .... castrum apud
Noviomagium cum omnibus attinentiis suis . . . ., pro sexdecim millibus
marcharum puri et legalis argenti eidem comiti et suis heredibus obliga-
vimus, et dictam pecuniam (i. pl. v. „dictam castrumquot;?) concessimus in feo-
dum a nobis et a posteris nostris habendam, donec eidem comiti vel suis
heredibus dicta pecunia integraliter fuerit persoluta .... Addicimus etiam,
quod, si antedictus comes viam universe carnis filio herede ingreditur, filie
sue seniori non solum castrum antedictum,.... in forma prenotata concedi-
De Landdag, die in Mei 1603 te Arnhem bijeen was. voelde zich
niet gedisponeerd, om de instructie te visiteeren en verschoof deze
aangelegenheid tot den volgenden Landdag i). Op de vergadering
in Maart 1604, werd door het Nijmeegsche Kwartier voorgesteld,
om, alvorens verder te handelen over de „gemeene Landsregeeringquot;,
eerst te besluiten de middelen op de consumptie mitsgaders op
de hoornbeesten en de bezaaide landen op denzelfden voet te hef-
fen. als in het Kwartier van Nijmegen geschiedde, en te verklaren,
of men bereid was tot het in communie brengen van de geestelijke
goederen. Aangaande het eerste punt kon de Landdag het niet e^s
worden. Met betrekking tot de geestelijke goederen deed het Nij-
meegsche Kwartier nog het voorstel, om uit ieder Kwartier één per-
soon te committeeren. aan wien het bewind over de genoemde goe-
deren in handen gegeven zou kunnen worden en die dan tevens
lijsten van de gemeene middelen op zou kunnen maken, teneinde tot
een eenparigen voet van heffing te geraken. Een besHssing viel hier-
over niet; slechts verklaarde het Arnhemsche Kwartier, dat het den
staat der geestelijke goederen in zijn gebied gereed had en vernomen
had, dat dit eveneens het geval was met de beide overige Kwartie-
ren. Het slot was, dat er van de instelling van het college van Land-
schapsgedeputeerden wederom niets kwam^).
Het volgende jaar drongen Kanselier en Raden er tevergeefs op
aan, dat de Landdag zou beslissen over de instructie van 1602 ).
In 1606 legde het Zutphensche Kwartier een staat der geestelijke
goederen in de Graafschap in duplo over met aanteekenmg ook
van de goederen, die verduisterd waren. De overige Kwartieren,
die eveneens een dergelijken staat opgemaakt hadden, zijn in gebreke
gebleven daarvan een exemplaar aan de Landschap of aan het Hot
over te geven
mus obtinendam, imo alia bona omnia, que antecessores sui vel P^^r enw
hactenus ab imperio quiete possiderunt, concedimus eidem quot;VCdsorquot;
possidenda titulo feodali a nobis et a nostns successoribus ^ ^^
een paar malen verhoogd en nooit gelost (Slof gt;yporkondenboek van Grfre
en Zutphenquot;, nos. 679, 680, 688, 693, 790, 792 1054). Ooknbsp;f
gen ander stadrecht dan de overige Geldersche steden; 31 fnbsp;^^SO ha^
de Duitsche Koning Hendrik VH haar toegekend het recht van de rijksstaa
Aken („Aquisgranuin ac aliae nostrae civitates et imperii ).
Reces van den Landdag te Arnhem, 23 Mei 1603.
2) Reces van den Landdag te Nijmegen, 29 Maart lbU4
Reces van den Landdag te Arnhem, 12 Februari 1605.
Reces van den Landdag te Arnhem, 19 December 160b.nbsp;. ^
Archief Gedeputeerden des Zutphenschen Kwartiers, Staat van Geestelijke
Goederen in 2 dln. 1605. Het dubbel-exemplaar is met meer aanwezig.
Archief Gedeputeerden des Veluwschen Kwartiers, Gecolhgeerde Staten van
geestelijke goederen, 2 banden (ca. 1602).
Opnieuw kwam de instructie voor de „gemeene Landsregeeringquot;
aan de orde 24 April 1609 op den Landdag te Zutphen. Het nieuwe
regeeringslichaam zou het bestuur hebben over de „financie off
bewillichde lantspenningen mit die geestelicke goederen ende wat-
ter van dependiertquot;, en met 1 Januari 1610 in werking treden, terwijl
intusschen de Kwartierlijke regeering (d.w.z. de colleges van Ge-
deputeerde Staten, die men in elk Kwartier reeds bezat) „in staetquot;
zou blijven^). Gedurende den volgenden Landdag, die in De-
cember van hetzelfde jaar bijeenkwam, bleek het evenwel, dat men
het over de eenparigheid van de heffing der gemeene middelen nog
niet eens kon worden, zoodat de nieuwe regeering niet in werking
kon treden. Wèl werden gedeputeerden (ad causas) aangewezen,
die in October 1611 de meergenoemde instructie voor een college
van Landschapsgedeputeerden onderzochten^).
De instructie, zooals zij in 1611 vastgesteld werd, is, behoudens
een aantal wijzigingen, dezelfde als die van 1602. Zij telde 50 arti-
kelen en hield het volgende in: Er zouden twaalf gequalificeerde
landzaten lid van het college van Gedeputeerden zijn, te weten uit
elk Kwartier vier, half uit de ridderschappen en half uit de steden.
Zij zouden dagelijks vergaderen, terwijl het voorzitterschap weke-
lijks zou omgaan. Na drie jaren zou de helft van het aantal leden
vernieuwd worden en verder jaarlijks. Zij zouden hun zetel te Arn-
hem hebben en bij meerderheid van stemmen beslissen, behalve in
zaken van consenten en privilegiën. Het college zou een secretaris,
een deurwaarder en eenige boden hebben. De Gedeputeerden zou-
den overal de ware Christelijke Gereformeerde religie moeten be-
vorderen en het toezicht houden op den kerk- en schooldienst.
Voorts zouden zij de brieven van institutie in geestelijke beneficiën
moeten verleenen en t.o.v. de geestelijke goederen de directie en
administratie voeren, een taak, die sinds 1581 door het Hof en de
Rekenkamer van Gelderland en laatstelijk door de colleges van Ge-
deputeerden in de drie Kwartieren werd uitgeoefend. De regeling
t.a.v. de vicarieën „iuris patronatus privatiquot;, in de instructie onder
artikelen XX-XXV opgenomen, is gelijk aan de regeling van 8 Octo-
ber 1593 met dien verstande, dat de Landschapsgedeputeerden in
de uitoefening der voormalige bisschoppelijke bevoegdheden in de
Oud-archief Gemeente Nijmegen, inv. P. Nijhoff, blz. 138, no. 23, .Staat der
Geestelijke Goederen des Nijmeegschen Kwartiers, 1ste deel (het 2de deel is
niet meer aanwezig), 1602 (vergel. hierna Hoofdst. 1, § 7).
Reces van den Landdag te Zutphen, 24 April 1609.
Reces van den Landdag te Nijmegen, 20-22 December 1609; en verbaal
van Landschapsgedeputeerden (ad causas), 7 October 1611.
plaats gesteld zijn van Kanselier en Raden. De Gedeputeerden zou-
den eens per jaar het Hof moeten verzoeken een Landdag uit
te schrijven. Zij zouden de Landdagsbesluiten inzake de geestelijke
goederen de gemeene Landspenningen, consenten en contributien
en alle verdere besluiten moeten uitvoeren. Kortom zij zouden
de geheele regeering of uitvoerende macht in de Provincie hebben,
waardoor het Hof zich voortaan tot zijn justitieele taak zou kunnen
beperken. Hun depêches zouden gesteld worden op naam en titel
van de Gedeputeerde Staten des Vorstendoms Gelre en Graaf-
schaps Zutphen, behalve de bevelen aan 't krijgsvolk, die op naam
zouden gaan van den Stadhouder ter relatie van de Gedeputeer-
quot;^^De instructie werd in 1612 in behandeling genomen op den Land-
dag te Zutphen, maar. alhoewel de drie Kwartieren zich tot de op-
richting van een Gedeputeerdencollege bereid verklaarden, gebeurde
er niets. Op de Landdagen in de beide volgende jaren werd de aan-
gelegenheid „alnoch in advisquot; gehouden ^).
De steden van het Nijmeegsche Kwartier drongen in Maart 1623
aan op het „datehek in trainquot; (metterdaad in werking) brengen van
de gemeene Landsregeeringquot;, de gemeenschap van de geestelijke
lillti'is^tl^
i£rnbsp;™ i«
Gedeputeerden aan het Hof zouden verzoeke om de L^^d^g^^yg.in^
schrijven. In 1611 stelde Arnhem voor, om '-Pj-J.nbsp;voege
overal te lezen: .administratief en ach ernbsp;^^-Sn\°de'LSng
CÏrgS ^
amendementen zijn niet overgenomen, zooals u.t de door Schra.ssert mt
gegeven instructie blijkt.nbsp;„ . . „o „..f ifti9 Rppps vcin den
Reces van den Landdag te Zutphen, 28 Maainbsp;® Xm %
Landdag te Nijmegen, 31 Mei 1613. Reces van den Landdag te Arnhem,
Mei 1614.
-ocr page 74-goederen en van de middelen. „Dese Regieringhequot;, zoo schrijft
Alexander van der Capellen in zijn „Gedenkschriftenquot;, „strekt tot
praejuditie van de Hooftsteden, dewyl sy souden geësgaleert worden
by de deine steden. Wort daeromme by geene Hooftsteden gemeint,
al is het, dat sy sich daertoe genegen toonenquot;. Op denzelfden Land-
dag te Arnhem werd het denkbeeld geopperd, om een Gedeputeer-
dencollege in te stellen van twaalf personen met veel geringere be-
voegdheden dan aan het ontworpen Gedeputeerde Staten-college
waren toegedacht, maar zonder resultaat^).
Drie jaren later, in 1626, op een te Arnhem gehouden Landdag,
werd een nieuw beraamde instructie voor een college, dat zich alleen
met de subdivisie der generale middelen zou hebben te bemoeien,
in overweging genomen, maar niet aanvaard. Het Nijmeegsche
Kwartier hield — tevergeefs — nog een pleidooi voor het in ge-
meenschap brengen der geestelijke goederen, terwijl het Veluwsche
Kwartier voorsloeg niet tot het oprichten van een nieuw college
over te gaan, maar in plaats daarvan het Provinciale Hof met
zes leden uit te breiden, „alhoewelquot;, schrijft Van der Capellen, ,,sulx
haar meninghe niet isquot;
Het zou tot 16 April 1644 duren, alvorens de Landdag er op ster-
ken aandrang van den Prins van Oranje toe overging de in
1626 ontworpen instructie eindelijk aan te nemen. Deze „Instructie
tot d'administratie van gemeine Lantspenningen des Furstendombs
Gelre ende Graeffschaps Zutphenquot; voorzag in het houden van ge-
combineerde vergaderingen van de colleges van Gedeputeerde Sta-
ten van de drie Kwartieren voor de subdivisie der generale midde-
len. Het z.g. „Gecombineerd Collegiumquot; hield zijn eerste bijeen-
komst te Arnhem 20 Juli 1644 en wekte aanvankelijk eenig misnoe-
gen, door aan zichzelf den titel van „Gedeputeerde Staten van Gel-
derlandquot; toe te kennen, welken titel het dan ook weder moest laten
vallen®). Het vergaderde bij voorkeur te Arnhem, maar ook wel
1) Reces van den Landdag te Arnhem, Maart/April 1623. Alexander van
der Capellen, „Gedenkschriftenquot;, 1777, I, blz. 164 en 174.
Reces van den Landdag te Arnhem, 26 Maart 1626. Van der Capellen,
als voren, I, blz. 395.
Reces van den Landdag te Zutphen, 16 April 1644, waarin de instructie
van het Gecombineerd Collegium geïnsereerd is. Van der Capellen, als voren,
11, blz. 74, 84 en 85. Zie de stadhouderlijke uitspraken inzake de oprichting
van dit college bij Schrassert, „Stucken.... tot den Codex Gelro-Zutphani-
cusquot;, blz. 180, Vv. 1. 2. 3. Ordonnantiën van betaling op de inkomsten en
middelen van de geheele Provincie mochten slechts door het Gecombineerd
Collegium afgegeven worden en moesten onderteekend zijn door zes leden
uit de vergadering (d.w.z. twee leden uit elk Kwartier en wel één uit de
ridderschap en één uit de steden) en door den secretaris ter plaatse van de
vergadering. In Fruin-Colenbrander, „Geschiedenis der Staatsinstellingen in
tijdens de Landdagen in de andere hoofdsteden, en is tot aan den
val der Republiek in wezen gebleven. Tot een waarlijk representatief
Provinciaal regeeringscollege heeft het zich nooit kunnen ontwikke-
len. De zelfstandigheid der drie Kwartieren bleek te sterk. Uit deze
omstandigheid moet mede verklaard worden, dat er van het in com-
munie brengen der geestelijke goederen nimmer iets gekomen is.
§ 6. De GeesteUjke Goederen onder het Bestuur van het Hof en
de Rekenkamer van Gelderland, 1581 - omstr. 1600.
Sinds het reces belangende de administratie der geestelijke goe-
deren d.d. 29 November 1581 werkten Hof en Rekenkamer van
Gelderland nauw samen. Tot o-^vanger-generaal van de geeste_
lijke goederen committeerde het Hof vóór 13 April 1582 Alphard
Brinck. nadat Jacob van Ommeren, rekenmeester van Gelderland
die aanvankelijk tot dit ambt genomineerd was, zich, naar moet
worden verondersteld, teruggetrokken had. Brincks instructie, die
hij van de Rekenkamer ontving, is niet bewaard gebleven, zoodat
wij ons geen juiste voorstelling kunnen maken van de taak vari
dezen functionaris^). Hij overleed vier jaren later en werd met
meer vervangen, omdat de geestelijke goederen niet genoeg ople-
verden voor de salariëering.
Een ander belangrijk ambtenaar was de „procurator causarum
ecclesiasticarumquot;, als hoedanig op herhaald
Geldersche synode de vroegere super-intendent in Graafschap
en tweede auditeur van de opgeheven Kerken-rekenkamer Jacob
van Elden aangesteld werd, waarschijnlijk in den loop van 1583.
Tot den procurator of sollicitator moest men zich wenden voor ver-
betering van predikantstractementen, alimentatiën uit de gee te
lijke goederen e.d. aangelegenheden. Hij nam de verzoekschriften
den val der RepubUeU- (2den
onrechte beweerd, dat Frederik Hendrik 11 J^®' ™°®quot;„elten, hetgeen
om de drie Kwartierlijke Gedepnteerdenco ^
zou zijn -islukt tengev^ge van den onde»
het stuk van de financien. Een algeneei opga^nbsp;heooad De geringe he-
in het nieuwe gecombineerd ^„fnbsp;„ a uU h dat het
teekenis van het CoUegium^nbsp;^^^ ^^^^^
LtXl^beSzl^rn^^rrifiervfn G^puteerde Staten des Nijmeeg-
puncten in aller eil te verfertigenquot; (begin 1582.').
-ocr page 76-in ontvangst en concipieerde voor het Hof de beschikkingen daar-
op. Hij hield registers bij van de pastorieën en vicarieën, die be-
geven werden, van de betalingsordonnantiën, die op de rent-
meesters der geestelijke goederen afgegeven werden, en van de
door hem geminuteerde brieven. In Van Eldens plaats committeer-
de het Hof 9 Juli 1596 Johannes Flockenius i).
De samenwerking van Hof en Rekenkamer komt tot uiting in
gemeenschappelijk genomen resolutiën met betrekking tot de gees-
telijke goederen, welke in 's Hofs Memorie- en resolutieboeken op-
geteekend staan. Den 6den October 1595 werd besloten, om
voortaan alle Maandagen 's middags om twee uren bijeen te
komen, van welke vergaderingen het deeltje „Resolutiën van
Geestliche saeckenquot; getuigenis aflegt^). In dit deeltje staan even-
eens verscheiden resolutiën, die genomen werden door de „drie
collegiënquot;, d.w.z. het Hof, de Geldersche Rekenkamer en de Ge-
deputeerde Staten van het Veluwsche Kwartier. De Staten van dit
Kwartier hebben zich van den aanvang af met de administratie der
geestelijke goederen ingelaten. Zoo benoemde het Kwartier reeds
22 Juli 1580 op verzoek van de nonnen van het St. Agnieten-
klooster te Arnhem een wereldlijken rentmeester, Johan Potouw,
die jaarlijks rekening zou moeten doen voor eenige leden van de
Veluwsche ridderschap, van het Provinciale Hof en van den Arn-
hemschen magistraat ®). Het komt ons niet onwaarschijnlijk voor,
dat de instelling van een vast college van Gedeputeerde Staten
des Veluwschen Kwartiers bij Kwartiersbesluit van 5 October
1580, veel vroeger dan in de Kwartieren van Nijmegen en van
Zutphen, in samenhang staat met deze uitbreiding van de bemoei-
ingen van de Staten van het Kwartier De bepaling in het Land-
dagsreces van 29 November 1581, dat de rekeningen van de rent-
meesters der geestelijke goederen gesloten moesten worden op de
Geldersche Rekenkamer in tegenwoordigheid van eenigen uit het
Dr. J. Reitsma en dr. S. D. van Veen, „Acta der Provinciale en Par-
ticuliere Synoden, 1572-1620, IV, Gelderlandquot;, blz. 20 en 26. Vergel. portef.
Geestelijke zaken, no. 254 („exhiljita 19 Martii '94quot;), en de fragment registers
van Van Elden in portef. Geestelijke zaken, nos. 211, 214 en 248a, 1592-'94.
De commissie voor Flockenius is gedrukt in „Gelrequot;, XXV, blz. 128.
Archief Hof, Memorie- en Resolutieboeken, beginnende 1587, en het
deeltje „Resolutiën van Geestliche saeckenquot;, 6 October 1595-20 Juli 1599.
®) Archief Gedeputeerden des Zutphenschen Kwartiers, Landdagsreces-
senboek over 1577-1589, fol. 243. Dit deel is een copie, grootendeels van de
hand van P. Sluysken van 1641, naar de niet meer op het Rijksarchief aan-
wezige Landdagsrecessenboeken van het Hof A en B.
*) (Mr. J. F. Bijleveld), „Overzicht van de verschillende Besturen in Gel-
derland tusschen 1795 en 1813quot; in „Gelrequot;, IH, blz. 215. De Kwartiers-
resolutie d.d. 5 Oct. 1580 maakt geen melding van de geestelijke goederen.
Kwartier, waaronder de goederen ressorteerden, was voor de Ve-
luwe de voortzetting van een reeds gevolgde practijk. De gesloten
rekeningen plachten te worden bewaard door Gedeputeerden .
Wat de rekeningen betreft: hiervan bezitten wij enkele gegevens
uit 1582. In Juli van dit jaar werden de rentmeesters Jacob van El-
den (dezelfde als de gewezen auditeur der Kerken-rekenkamer)
van de goederen van het klooster Monnikhuizen bij Arnhem, Wes-
sel Heymeridks., van de goederen van Mariëndaal bij Arnhem,
Johan Potou(w), bovengenoemd, Henrick van Essen, rentmeester
der Harderwijksche geestelijke goederen, te weten 's Heerenloo,
St. Agnieten, het Fraterhuis en St. Catharinen, Derick van Apel-
toern van de goederen van Hulsbergen, Herman van Keppel van
de goederen van Clarewater en Henrick van Schevichaven van de
goederen van het St. Walburgskapittel te Arnhem opgeroepen, om
rekening te doen voor de „Gedeputierden op die visitatie der
geestlicher rentmeesteren rekenyngen verordentquot; Johan Bentinck,
Johan Hackfort, Evert van Delen van Laer en Cornelis van Zal-
lant. In Augustus en September werden de volgende rekeningen
gesloten:
(1)nbsp;Mariëndaal bij Arnhem over 1580:
ontvangstennbsp;3385 £ 9 st. —
uitgavennbsp;2593 £ 7 st. 9 d.
batig saldonbsp;792 £ 1 st. 3 d.
(2)nbsp;S/. i4gn(Wen te Arnhem over 1580/81:
ontvangstennbsp;2785 £ 5 st. 3 d.
uitgavennbsp;2750 £ 2 st. Tj d.
saldonbsp;20(?) £ 2 st. 7è d.
(3)nbsp;de Commenderie van St. jansdal of 's Heerenloo bij Harderwijk
over 1581/82:
ontvangsten 3426 £ 13 st. — d.
uitgavennbsp;1170 £ 4 st. 6 d.
saldonbsp;2256 £ 8 st. 6 d.
(4)nbsp;St. Asnieten te Harderwijk over 1581/82:
ontvangstennbsp;2447 £ 16 st. -
uitgavennbsp;1233 £ 1 st. lOj d.
saldonbsp;1214 £ 14 st. U d.
(5)nbsp;Fraterhuis te Harderwijk over 1581/82:
ontvangstennbsp;895 £ 11 st. —
uitgavennbsp;580 £ 4 st. 7 d.
saldonbsp;315 £ 6 st. 5 d.
n Zie bijv. de nog in het archief van Gedeputeerden des Arnhemschen
(Veluwscher Kwartiers berustende Ie rekening van Henrick Huibertsz
ienlm'rsrer der goederen van het klooster Mariëndaal b.j Arnhem, over
1584/85.
(6) St. Catharinen te Harderwijk over 1581/82-
ontvangstennbsp;1082 £ 1 st. —
uitgavennbsp;215 £ 13 st. 9 d.
saldonbsp;866 £ 7 st. 3 d.
lt;7) Hulsbergen onder Keerde over 1581/82:
ontvangstennbsp;2330 £ 7 st. —
uitgavennbsp;2895 £ 15 st. 6 d.
nadeelig slot 565 £ 8 st. 6 d.
(8)nbsp;Clarewater bij Hattem over 1581/82-
ontvangstennbsp;1154 £ 10 st. —
uitgavennbsp;827 £ 15 st. 6 d.
saldonbsp;326 £ 16 st. 9 d.
(9)nbsp;kapittel van St. Walburg te Arnhem, over 1581/82-
ontvangstennbsp;710 £ 15 st. —
quot;'tgavennbsp;........................... (niet ingevuld)
de rentmeester
blijft schuldig 634 £ 15 st. — daertegens hem verschey-
den partiën geroye(e)rtquot;'i).
De administratie der geestelijke goederen in het Veluwsche
Kwartier heeft uitsluitend kapittel-, klooster- en Commenderie-
goederen omvat. De goederen van het kapittel van St. Walburg
en van het klooster Mariëndaal behoorden naderhand, in de 18de
eeuw, onder éénzelfde rentambt. Evenzoo de goederen van de
twee Arnhemsche vrouwenkloosters St. Agnieten en Bethanië,
terwijl de goederen van het klooster te Monnikhuizen bij Arnhem
en van het klooster te Renkum van 1690 af een gemeenschappe-
lijken rentmeester hebben gehad. De Harderwijker kloostergoede-
ren, de goederen van Hulsbergen en de goederen van Clarewater
hebben steeds afzonderlijke rentmeesters behouden 2). De steden
van het Kwartier van Veluwe hebben zich met het beheer der
kloostergoederen niet bemoeid met uitzondering van de stad
Elburg, waar de magistraat het St. Agnietenconvent aldaar onder
zijn administratie had gebracht. De Elburgsche rentmeester van
de kloostergoederen heeft nimmer aan de Geldersche Rekenkamer
of aan het Kwartier rekening willen doen®).
1) „Minutebouck vuer 't Quartier van Veluwenquot;, Maart-December 1582,
ingebonden in het boek van Landzaaken C, oud-archief Gemeente Arnhem
inv. no. 4734, fol. 107-268, en de portef. Geestelijke zaken in het archief van
het Hof, no. 154a (aanteekening van de sloten van de hier vermelde reke-
nmgen).
De rekeningen van de rentambten der Veluwsche kloostergoederen be-
rusten m het archief van Gedeputeerden des Veluwschen Kwartiers.
) Oud-archief Gemeente Elburg, inv. nos- 1438-1458. Vergel. archief Hof
portef. Geestelijke zaken, no. 198d, „Memory voir de heer Cantzler und
Raeden angaende die rentmeisteren van die giestelicke end kerckenguederen,
welcker gestalt men die rekeningen van dselve rentmeisteren op den meesten
profijt end ten minsten costen sal moegen hoeren ende sluytenquot; (1584).
De pastorie- en vicariegoederen werden ten platten lande be-
heerd door de predikanten, de collatoren of de vicarissen of —
wat veel voorkwam — op dezelfde wijze als de kerkfabrieken door
schout, jonkers en kerkmeesters en geërfden in het kerspeP).
In de steden werden de pastoriegoederen, de memoriegoederen,
een deel der vicariegoederen en de ontvangst van de tertiën van
de vicarieën vanwege den magistraat geadministreerd. Een unicum
vormt hierbij Elburg, waar, zooals wij eerder mededeelden, de
raad reeds in 1579 aan het Gereformeerde consistorie de pastorie-
goederen der St. Nicolaaskerk, de helft der memoriegoederen en
de goederen van Vailholdts mis had overgedragen „tho behoeff
des consistorii und kerkendienersquot;. De Elburgsche magistraat gaf
hier de fondsen weliswaar uit handen, maar bleef toch toezicht
erop houden, omdat hij q.q. de cura religionis binnen het stadsge-
bied hadquot;).
Een verdere bespreking van de lotgevallen der Veluwsche geeste-
lijke goederen ligt buiten ons bestek.
Op 23 April 1597 stemde het Hof in met het verzoek van het
Gedeputeerdencollege, dat Hof en Rekenkamer de administratie der
Verseliike Dr J. S. van Veen, „Het Ambt Brammen onder het Bestuur
der Jonkersquot; in Gelrequot; XH, blz. 61. Volgens de noot, t.a.p blz. 113, hebben
drionkers waarrcWjnlijk eerst in de 17de eeuw invloed als „ambtsjonkers
veri^^Ïen ersteeds'uitgebreid. In de kerspelen »F'^d- zy op a s voor^^^^^^
ste geërfden. Schoutambten en kerspelen vielen in het Velu^^sche K^vart.e^
laL nYet al iid samen. In het kerspel Hall, waar kerspel en mark samen-
ieL waf het rheer der kerkeli ke en der geestelijke goederen marke-
zLaknlt Hof van Gelderland vond 21 Maart 1609 goed, dat jonkers, schou
en kerTmeesters te Twello de pastoriegoederen en eenige vicanegoedere
ouLn ï^heten, mits zij aan den pastor ƒ 350nbsp;j^eSquot;
(P. Nijhoff, „Registers op het Archief van het voormahg Hof van Gelderland ,
quot;^'r'^Df n^intfacte van transport luidt: „Burg. und raidt geven ovev
mlLf
mit den anderen van den pastor h Wilhem Nagge .^/endum recht uiTd
Arnhemquot; in: „Inventarissen van Rijks- en andere
483; Alb. Oltmans, .Het Archief van
Gemeente te Wageningen , 1928; H L Ur essen, -»J« «enbsp;j
denis van Wageningenquot; in „Gelrequot; XL blz. 4o; Dr. quot; quot;nbsp;q;,,'
oude Archieven van de Gemeente Elburg en van den Zeepoldei üostei
roïde-ritsrinv. nos. 1438-1465; F. A. Hoefer, -A'^'^teekenmgen be reffende
de Kerk van Hattemquot;, uitg. „Gelrequot;, 1900; P-..f'lij;,
J. W. van den Bosch, „Kroniek van Harderwijk 1231-1931 , passim.
-ocr page 80-geestelijke goederen zouden voortzetten, „mitz dat alle drie die
collegiën ordinarie op alle Manendach te vergadren, om gelicke-
licken de vorfallende saken aff te helpenquot;. Aldus geschiedde, tot-
dat het Kwartier 30 April 1599 het besluit nam, om het aan-
tal Gedeputeerden, dat in 1594 van drie op vier gebracht was,
met twee leden te vermeerderen, aangezien die van het Kwartier zich
genoopt zagen „op die geestlick(e) guederen by provisie sul-
cke ordre tho stellen, als se bevynden die gelegentheyt van tijt und
saecken te vereyschen, und hebben nae rype deliberatie geresolviert,
dat nu voortaen die bedienongh van die geestlicke guederen sal
staen by die Ordinaris Gedeputierden etcquot;. Hiermede eindigde de
bemoeiing van Hof en Rekenkamer met het beheer der Veluwsche
kloostergoederen. De rentmeesters dier goederen werden gecommit-
teerd door het Hof en ontvingen instructie van de Geldersche
Rekenkamer tot aan het tijdstip, waarop de geheele administratie
aan de Gedeputeerden overging^).
Een samenwerking der drie collegiën, zooals in het Arnhemsche
Kwartier, heeft men in de Kwartieren van Nijmegen en Zutphen
niet gekend. Het ontstaan der Kwartierlijke Gedeputeerdencolleges
valt hier veel later en wel waarschijnlijk door de omstandigheid, dat
de hoofdsteden Nijmegen en Zutphen geruimen tijd in Spaansche
handen geweest zijn, nl. Nijmegen van 1585—1592 en Zutphen van
1583—1591. Na de herovering moest in een belangrijk gedeelte der
beide Kwartieren de administratie der geestelijke goederen opnieuw
op gang gebracht worden. Aangezien wij van de drie Kwartieren,
die ten tijde onzer Republiek de Provincie Gelderland vormden,
het Nijmeegsche als eerste in rang meer in bijzonderheden zullen
behandelen, vermelden wij hier alleen nog een en ander omtrent het
Zutphensche Kwartier ^).
De benoeming van rentmeester Potouw 22 Juli 1580 door het Arnhem-
sche Kwartier is voor de periode 1580-'99 een unicum. Waarschijnlijk hebben
Hof en Rekenkamer de aanstelling later vernieuwd of bevestigd.
Met het Overicwartier, dat langzamerhand minder van belang werd en
in de 17de eeuw niet meer tot Gelderland gerekend kan worden, hebben
Hof en Rekenkamer zich nog geregeld bemoeid. In 1581 en volgende jaren
was Diederich Haen of Derick d'Haen rentmeester der geestelijke goederen
in de Voogdij en het Nederampt van Gelder. Op 23 Juli 1590 committeerde
het Hof Derck Anthonissen (Anthonii) tot de ontvangst en het maken van
een staat der geestelijke goederen. Uit Anthonii's commissie blijkt, dat de
pachters half aan deze zijde en half aan 's vijands zijde betaalden. Op 4 Juni
1597 werd een plakaat uitgegeven, dat de pachten van de geestelijke goederen
en domeinen aan deze zijde betaald moesten worden (Van Loon, II, kol. 59).
In 1632 na den succesrijken veldtocht van Frederik Hendrik naar het Zuiden,
waarbij bet Overkwartier vrijwel geheel heroverd werd, stond de Landdag^
(7 Dec. 1632) aan ds. Dammannus, ds. Leo en ds. Hamerus belooningen toe
wegens het opnieuw verkondigen van Gods Woord in de gereduceerde steden,
De rentmeester der geestelijke goederen in stad en Kwartier van
Zutphen, Bernt Mockinck, behoorde tot de lieden, die na den val
van Zutphen van den zoen met den Koning van Spanje uitgesloten
waren'). Korten tijd hierna is hij overleden. Den lOden November
1592 verschenen namens het Provinciale Hof de raden Gerlich van
der Capellen en dr. Gerhard Voet in de vergadering van het
Zutphensche Kwartier, om eenige moeilijkheden te bespreken, die
over de administratie der geestelijke goederen gerezen waren. Het
Hof was van oordeel, dat de administratie in overeenstemming met
het reces van November 1581 gevoerd moest worden in het belang
van het land. Het Kwartier verklaarde hierop, dat de opbrengsten
der geestelijke goederen niet toereikend waren, om de geestelijke
personen te alimenteeren en de z.g. serviesgelden ten behoeve der
garnizoenen op te brengen, en dat het daarom besloten had de
conventen of collegiën, die nog als samenlevingen van geestelijken
intact gebleven waren, in het bewind over de goederen hunner
kloosters of collegiën te laten, in dier voege, dat zij niet bevoegd
zouden zijn om goederen te vervreemden en geen verpachtingen
zouden mogen doen anders dan ten overstaan van „des Quartiers
gedeputierden ofte enighe gedeputierden van die magistraeten der
respective steden, daeronder die collegiën sullen resortieren , en dat
Roermond, Venlo en Straelen en de daarbijnbsp;^JZ
later werd blijkens een Landdagsresolutie van 16 November het volgenae
magistraat van Venlo zal de St. Joriskapel vergrooten en tot
rirefnloll'^vTni,'»nbsp;moeten geschikte huizen voor
■ scholen worden aangewezen ten behoeve van de Gereformeerden;
3' ifgemefde steden moet voor behoorlijke reparatie van de kerken
in de kerken en consistorie-kamers;
k de ^rldLnten, schoolmeesters en
kosters zullen uit de generale middelen m het Kwartier betaald wor
den, totdat de geestelijke goederen iets opleveren;nbsp;,
6». Venlo en Roermond zullen elk twee predikanten hebben op ƒ 700
tractement en vrije woning, verder een rector op ƒ 5 a 600 en een
ziekentrooster, voorzanger en koster d.e een tractement naar adve
nant zullen ontvangen. Straelen zal één predikant hebben op ƒ 500
vrquot;ie woTng en een ziekentrooster, schoolmeester, voorzanger
T kX op gewoon tractement. Ten platten lande zullen pred.-
7» L^r nTtrX'^ptraVentTen Wat^ lande zal overal één predi-
quot; kant gfsLld worden. Waar twee kerken zijn, zal een kerk voor de
Gereformeerden worden ingericht; waar maar één kerk is deze
door de Gereformeerden en R.K. '^oniuncUrn^hmr^t^^^^^
den. Dit is de laatste poging tot een gedeeltelijke Reformatie van
,,GLTacht-RTgiftrran den Huize van der Capellenquot;, MDCCLXXXIH,
blz. 66.
-ocr page 82-zij een duidelijken staat hunner goederen en inkomsten zouden over-
geven alsmede copieën van hun zegels en brieven. Waar de geeste-
lijken hun kloosters verlaten hadden, zouden zij gealimenteerd
moeten worden naar gelegenheid der conventsinkomsten, terwijl de
goederen dezer conventen geadministreerd zouden moeten worden
door een rentmeester, die door het Kwartier genomineerd zou wor-
den. Tot deze functie stelde het Zutphensche Kwartier aan het Hof
Wilhem Dunsberch Reynersz., burgemeester van Doesburg, voor.
Dunsberch zou binnen Zutphen zijn standplaats hebben en jaarlijks
in vier termijnen moeten betalen aan de predikanten van Zutphen
ƒ 800 en aan de overige kerk- en schooldienaren aldaar ƒ 600, aan
den predikant en den schooldienaar te Doesburg ƒ 500, aan de
kerkendienaren van Doetinchem en Lochern elk ƒ 400. Ieder jaar zou
de rentmeester rekening moeten doen op de Rekenkamer te Arn-
hem, welke rekening gesloten zou moeten worden in tegenwoordig-
heid en met ,.believen der gedeputierden des Quartiersquot;; de Reken-
kamer-leden zouden ter vermijding van kosten speciaal hiertoe wor-
den gemachtigd „mitt expresse conditiën, dat men verstaett, datt
die geestelicke goederen niett en sullen wesen gecomprehendiertt
ofte enighe gemeinschap hebben mitt die domeinenquot;. Het overschot,
dat in de toekomst van de geestelijke goederen verkregen zou
worden, zou ter dispositie van de geheele Landschap of van het
Kwartier moeten blijven. Deze Kwartiersresolutie zou geldig blijven,
totdat nader zou worden besloten door de Landschap of de Kwar-
tieren ^).
Volgens deze Kwartiersresolutie van 11 November 1592 zou dus
Dunsberch een opperrentmeester zijn in den trant van Mockinck.
Het Zutphensche Kwartier heeft tot 1608 een rentmeester-generaal
gehad Een commissie van het Hof voor Dunsberch in deze func-
tie is ons niet bekend. Wèl committeerde het Hof hem 10 April 1593
tot het ambt van rentmeester van de goederen en inkomsten van de
kloosters Bethlehem en Syon bij Doetinchem, Schaer bij Bredevoort
en van het Fraterhuis in Doesburg. Blijkens een bewaard gebleven
rekening over 1593/94 beheerde hij toentertijd ook de goederen van
1) Arcliief Hof van Gelderland, portef. Geestelijke zaken no. 223, 10 eu
11 November 1592.
ƒ) Het opperrentmeesterschap is opgeheven in den loop van 1608, kort
vóór of tegelijk met de instelling van het z.g. Zutphensche rentambt (1609);
Johan ten Poll komt als rentmeester-generaal voor sinds 16 Juli 1607, was
nog m functie 14 Januari 1608 en wordt daarna niet meer als zoodanig ge-
Ï^^^^tt!quot;^^ Geestelijke en Kerkelijke Stichtingen in Lochemquot; in „Gelrequot;
XXXVHI, blz. 101 e.v.).
de Commenderie van Doesburg^). Goederen van binnen de stad
Zutphen gevestigde geestehjke stichtingen heeft hij, in tegenstelhng
tot Mockinck, niet zelf geadministreerd. De goederen en inkomsten
van het kapittel van St. Walburg te Zutphen werden vrij spoedig
na de herovering der stad door het Provinciale Hof ter admimstratie
opgedragen aan den gewezen kanunnik heer Albert van Thill ).
terwijl het vicarissencollege in de St. Walburgskerk aanvankel.k
noq in het beheer der memoriegoederen gelaten werd ). Ue
Zutphensche proosdijgoederen werden bestuurd door Seyno van
Dorth, heer tot Dorth, vanwege zijn zoon Diederik als proost, zoo-
als o.a. uit een bericht van 1581 blijkt^). De overige geestelijke
stichtingen in de stad Zutphen stonden onder een aan den magi-
straat rekenplichtigen rentmeester en voor een deel nog onder het
beheer van de kloosterlingen zelf®).
HO,.nbsp;s'ri.e'f..quot; wquot;°D.S;ch
Zulpherach. Kwarlier., rek.n„,g ..n W. quot;X'/d dom ^ Geld.r.chc
Gedepoleerden d.; Zolph.n.ehen Kwarll.r,, rekoomg.o v.„ t.n«n„,k Albe.l
K^aZs in 1608. pSef Seis heeft als stedelijk
quot;carfe op de Nieuwstad, het Rondeel en enkele goederen (Papenweerd en
-ocr page 84-Het rentmeesterschap over het klooster Bethlehem bij Doetinchem
werd bij commissie van het Hof 4 October 1595 opgedragen aan
den gewezen conventuaal heer Bernardt van Dulcken, die tot kort
voor 1604 in functie is gebleven. Dat over de goederen van het
klooster Schaer werd door het Hof 26 Juni 1598 aan den gewezen
prior heer Johan van Vueren op verzoek van Gedeputeerden van het
Zutphensche Kwartier opgedragen. In hetzelfde jaar werd Herman
van Munster, raad van Doesburg, met advies der Gedeputeerden
door het Hof gecommitteerd tot rentmeester over de Commenderie
en het Fraterhuis aldaar i). De Lochemsche geestelijke goederen
stonden vóór 1609 onder plaatselijke rentmeesters, over wie Hof en
Rekenkamer feitelijk niets te zeggen hebben gehad
Bij een schrijven van 4 Mei 1598 verzocht het Provinciale Hof
aan Gedeputeerden des Zutphenschen Kwartiers, om de administra-
tie over de geestelijke goederen van Hof en Geldersche Rekenkamer
over te nemen en deze op zoodanige wijze te laten beheeren, als hun
zou goeddunken®). Eerst bij Kwartiersresolutie van 31 Januari 1600
werd aan Gedeputeerden het bewind over de geestelijke goederen
opgedragen, waartoe het college één dag later met twee leden ver-
sterkt werd«). Het tijdstip, waarop het Gedeputeerdencollege was
ingesteld, is niet bekend; misschien mogen wij uit de straks vermel-
de Kwartiersresolutie d.d. 11 November 1592 afleiden, dat er toen
reeds vaste Gedeputeerden des Kwartiers bestonden.
Een enkele maal trad het Hof nog op: bijv. in 1604 bij de appro-
batie van de benoeming door het Gedeputeerdencollege van Johan
Schutte tot rentmeester van „alle geestliche guederen in de graeff-
schappe van den Berge gelegenquot;, waarmede deze Zutphensche re-
gent de eerste rentmeester van het zoogenaamde „Berghsche rent-
ambtquot; werdquot;). Dit was een der vier regionale rentambten — nl. het
Zutphensche, het Doetinchemsche, het Berghsche en het Borculo-
sche rentambt —, die door de Staten van het Zutphensche Kwartier
gaandeweg in de plaats gesteld werden van de verschillende locale
rentmeesterschappen, die men tot kort na 1600 in de Graafschap
Valkenweerd) van de proosdij; voorts ontving Seis bijdragen voor den kerk-
en schooldienst van de kloosters Adamanshuis, H. Hendrikshuis, Isendoorn
en Spittael, welker goederen nog door of vanwege de conventualen zelf ge-
administreerd werden.
Archief Hof, Commissieboek, I, fol. 151, fol. 189 en 191 vso.
) A. J. Maris, „De Gee.stelijke en Kerkelijke Stichtingen in Lochemquot; in
„Gelrequot; XXXVIH, blz. 81.
Archief Hof, portef. Geestelijke zaken, no. 289, minuut.
) (Mr. J. F. Bijleveld), „Overzicht van de verschillende Besturen in
beJderland tusschen 1795 en 1813quot; in „Gelrequot; III, blz. 215.
quot;] Archief Hof, Commissieboek, II, 1602-1617, fol. 41, 16 October 1601.
Zutphen heeft gehad. In de 17de eeuw werden alle geestelijke goe-
deren in het Kwartier (voor zoover men ze wist te achterhalen)
onder deze vier regionale rentambten gebracht, waaronder ook de
pastorie- en vicariegoederen, zulks in tegenstelling tot de Veluwe,
waar het Kwartier alleen Kapittel- en kloostergoederen onder zijn
administratie heeft gehad. De steden Zutphen, Doesburg en Lochem
zijn evenwel een gedeelte van de goederen der binnen haar territoir
gevestigde kloosters gedurende de 17de en 18de eeuw door stede-
lijke rentmeesters blijven beheeren').
In het Nijmeegsche Kwartier nam het college van Gedeputeerde
Staten het bestuur der geestelijke goederen van Hof en Reken-
kamer over ingevolge een Kwartiersresolutie van 6 Mei 1601. Hoe-
ver de invloed van Hof en Rekenkamer zich over het beheer van
de geestelijke goederen in de steden en de ambten van dit Kwar-
tier heeft uitgestrekt, zal in de volgende hoofdstukken worden
medegedeeld.
De drie Kwartieren verkregen niet de algeheele dispositie over
de geestelijke goederen. Het Hof, „locum episcopi tenensquot;, bleef
uitsluitend bevoegd tot het verleenen van brieven van institutie of
confirmatie van door de collatoren tot pastorieën of tot vicaneen
gepresenteerde personen. Een twist over de vraag, wie bevoegd
was tot het verleenen van brieven van institutie, het Hof of het
Het z.2. Berghsche rentambt der geestelijke goederen, dat quot;iets niet
hPt huis Bereh en ziin R.K bezitters te maken had, maar zoo geheeten werd,
Ä Jre'hi sAomen Ln hel „chlef v.„ 1,., hul. B.rghJz,. fc A. R v.„
Schilfuaarde, t.Het Archief van het huis Bergh , inv. nos. 1779 i/HM.
Jequot;.nbsp;=
vicarie od de Worf, het Sacramentsgilde m de St. Walburgskerk, net t'ieaiK
beeren of Broêrenklooster met het kerkgebouw, het Adamanshms het Ron-
S en het klooster op den Olden Wand; terwijl onder stedelijk beheer stan-
den- het klooster Isendoorn, het Spittaal en heer Hendnkshu.s of Woltshuis
dfstad Zutphen moest hieruit bijdragen geven aan den -quot;tmeester van het
Kwartierlijke z-g. Zutphensche rentambt. Hier dient ^ ^Z® «Ts ten
dat de predikanten in de Graafschap Zutphen, zoowel ^^^
platten lande, betaald werden uit de kassen van de vier Kwaitierhjke j,ecs
telijke rentambten.
-ocr page 86-Zutphensche Kwartier, werd door de Landschap 27 Maart 1622
ten gunste van het Hof beslecht Ook moest steeds aan de Land-
schap of aan het Hof octrooi oftewel machtiging verzocht worden
tot het mogen vervreemden of bezwaren van geestelijke goederen.
Met het verleenen van deze octrooien traden Landschap en Hof
niet in de plaats van den bisschop; want reeds den 24sten Juli 1563
had de Koning in zijnen Rade (d.w.z. het Hof of de Kanselarij te
Arnhem) het vervreemden, bezwaren en afbreken van geestelijke
goederen en gebouwen buiten consent van de Landsregeering ver-
boden'-'). Dit verbod was een uitvloeisel van de oppervoogdij, die
in Gelderland door den Hertog uitgeoefend werd over alle binnen
zijn gebied gelegen goederen van geestelijke instellingen, ook van
buitenslands gevestigde stichtingen.
Van octrooien tot het verkoopen van geestelijke goederen of,
in plaats hiervan, approbatiën van reeds geschiede verkoopingen,
bezitten wij onderscheiden voorbeelden:
De Landdag te Arnhem approbeerde 7 Augustus 1640 den ver-
koop van eenige geestelijke goederen door het Veluwsche Kwar-
tier, die enkele jaren te voren had plaats gehad, omdat de gewone
middelen van het Kwartier tekort schoten voor het opbrengen van
de ordinaris lasten. Den 3den November 1686 verwierf het Kwar-
tier goedkeuring voor verkoopingen van onderscheiden geestelijke
goederen sedert 1675. Een soortgelijke goedkeuring verleende de
Landschap 2 December 1696 aan de Kwartieren van Veluwe en
van Zutphen.
Ook de steden en ambten (= plattelands-districten) verzochten
en verkregen octrooi tot het verkoopen van de onder hun admini-
stratie staande geestelijke goederen, bijv. de stad Zutphen 7 Maart
1676, de stad Elburg 19 Augustus 1640 tot herstel van haar
vestingwerken, die door zware zeestormen ernstig geleden hadden,
en het ambt van Overbetuwe 27 April 1700
1) Van Loon, II, kol. 199, extract uit het reces van den Landdag te
Zutphen, 27 Maart 1622.
Van Loon, I, kol. ,302. Zie ook het Landdagsreces op de geestelijke
goederen d.d. 29 November 1581 (art. 28) en het reces van Landschapsge-
committeerden van 6-8 October 1593. Vergel. Mr. J. Schrassert, „Codex Gelro-
Zutphanicusquot;, blz. 195, VI. Dat de verplichte octrooi-aanvrage tot het ver-
vreemden of bezwaren van geestelijke goederen niet het gevolg was van
het feit, dat de directie over de geestelijke goederen na de Reformatie aan
de gewestelijke Staten was gekomen, blijkt mede uit de omstandigheid, dat
de octrooi-aanvrage ook vereischt werd voor vervreemding of bezwaar van
goederen van buitenslands gevestigde geestelijke instellingen.
Reces van den Landdag te Arnhem, 7 en 19 Augustus 1640. Reces van
den Landdag te Zutphen, 7 Maart 1676. Reces van den Landdag te Arnhem,
3 November 1686. Reces van den Landdag te Zutphen, 2 December 1696.
Reces van den Landdag te Zutphen, 27 April 1700.
Voor het vervreemden van goederen van buitenslands gevestig-
de geestelijke instellingen was eveneens consent van de Landschap
noodig. Een voorbeeld hiervan is het door den Landdag te Zut-
phen op 27 April 1609 verleende verlof tot den verkoop aan Ernst
Casimir, graaf van Nassau, van alle goederen en gerechtigheden,
die de abdij te Prüm in den Eifel in Gelderland bezat, tot welke
bezittingen de leenen en de keurmedige en tynsgoederen van de
hoven te Arnhem en te Voorst, het patronaatsrecht van de kerspel-
kerken van Arnhem en Voorst, alsmede tienden en landerijen al-
daar behoorden^).
§ 7. De Colleges van Gedeputeerde Staten in de drie Kwartieren
van Gelderland als Bestuurders der Geestelijke Goederen,
in het bijzonder in het Nijmeegsche Kwartier.
De drie colleges van Gedeputeerde Staten van de Kwartieren
van Nijmegen, Zutphen en Arnhem verkregen in 1599—1601 het
bestuur, of, zooals men het gewoonlijk noemde, de „directie en
administratiequot;, over de geestelijke goederen bij provisie^). Tenge-
volge van de mislukking van de plannen, om deze goederen in ge-
meenschap te doen beheeren onder toezicht van een college van
Gedeputeerde Staten van Gelderland of een ander op te richten
Provinciaal lichaam, werd de provisioneele regeling eene van blij-
venden aard. Men kan de geschiedenis van de Geldersche geeste-
lijke goederen dus alleen Kwartiersgewijs bestudeeren. Wegens
den zeer grooten omvang der stof is beperking tot één Kwartier
geboden; wij bepalen ons tot het Nijmeegsche Kwartier, als het
eerste in rang. Alvorens tot de beschrijving van de lotgevallen der
wederom „ad pios ususquot; bestemde voormalige geestelijke goede-
ren in het Kwartier van Nijmegen over te gaan, is het noodzake-
lijk te weten, welke taak aan de drie Gedeputeerdencolleges was
opgedragen, in het bijzonder aan het Nijmeegsche. De instruc-
tiën voor Gedeputeerden voor de administratie der geestelijke goe-
deren werden vastgesteld: voor het Kwartier van Zutphen 2 Fe-
it Van Loon 11, kol- 76 en 80, 28 Mei en 29 November 1600. Verkoop
der Prümensche' goederen zie „De Leen-, Keurmedige en Tynsgoederen der
St. Salvator-abdij te Prüm in Gelderland (Leenkamer van Klarenbeek) , uitg.
„Gelrequot;, 1934, blz. XII.nbsp;..... . j- u
2) Men onderscbeide tusschen directie en admmistratie: de directie be-
rustte vóór de Reformatie bij den bisschop; de administratie bij de bezitters
van geestelijke beneficiën en de kloosterlingen. De directie omvatte mede de
dispositie, die uiteraard in hoogste instantie aan de Landschap, en bij het
Hof uit naam van de Landschap, verbleef.
bruari 1600, voor het Kwartier van Nijmegen 7 Mei 1601 en voor
het Kwartier van Veluwe 30 Maart 1602. In de desbetreffende
Kwartierverbalen vindt men de Veluwsche en de Zutphensche
instructiën in den text ingelascht. Den inhoud van de Nijmeegsche
instructie kennen wij niet
Volgens de „Instructie voer die Gedeputierden, waernaer die-
selve sich sullen regulieren in die bedieninge und administratie der
giestelicker guederen deses Quartiers (n.l. van Zutphen), allet by
provisie und ter tidt toe by die Landtschap offte het Quartier an-
ders sal wesen geresolviertquot;, moesten de Zutphensche Gedepu-
teerden in de eerste plaats zorgen voor een behoorlijken inventaris
van alle geestelijke goederen, van pastorieën, vicarieën, kloosters
e.a., zoowel binnen als buiten de steden gelegen. Vervolgens zou-
den zij daar een verkorten staat van moeten samenstellen met op-
gave, hoeveel er aan jaarlijksche opbrengsten te verwachten zou
zijn, teneinde deze opbrengsten te gebruiken voor het onderhoud
van de kerk- en schooldienaren in het Kwartier, waarbij in de
eerste plaats gedacht werd aan de inkomsten uit pastorieën, vica-
rieën en andere ,,profittenquot;, staande ter collatie van steden, dorpen
en colleges (d.w.z. kloosters en kapittels, b.v. het klooster Beth-
lehem, dat zeer veel collatiën bezat, en het Zutphensche kapittel).
Verder zouden Gedeputeerden bij het Hof de uitgifte van een
plakaat trachten te bevorderen, waarbij aan allen, die eenig recht
van patronaatschap pretendeeren, bevolen wordt hiervan de be-
wijzen ter Gedeputeerdenkamer over te komen leggen met opgave
van de tot deze beneficiën behoorende goederen en renten^). Gede-
puteerden moesten ook in bannerheerlijkheden (Bergh, Wisch.
Baer, Bronkhorst) met steun van den Stadhouder en het Hof de
Kwartiersresolutie ter zake van de geestelijke goederen ingevoerd
zien te krijgen. De conventen en colleges, waarvan nog verschillen-
de leden aanwezig waren en die nog zelf de administratie voerden
van de goederen hunner stichtingen, zou men voorloopig nog in het
beheer laten, mits zij een inventaris overleverden, de landerijen
verpachtten ten overstaan van Gedeputeerden, jaarlijks iets bij-
droegen tot het onderhoud van de predikanten en schooldienaren
en geen goederen verkochten of vervreemdden. De Gedeputeerden
zouden er tenslotte voor moeten zorgen, dat de geestelijke goederen
niet vermengd zouden worden met „des Quartiers sakenquot;.
Kwartiersreces Nijmegen, 7 Mei 1601; Kwartiersreces Zutphen, 2 Fe-
bruari 1600 en Kwartiersreces Veluwe, 30 Maart 1602.
Het plakaat op de vicarieën in de Graafschap werd uitgevaardigd 23
September 1600 (Van Loon, 11, kol. 79).
Ook de instructie voor de Gedeputeerden van het Veluwsche
Kwartier behelst in de eerste plaats de opdracht tot het voltooien
van den staat van de geestelijke goederen, waarop niet alleen de
goederen van vicarieën, van welker inkomsten het derdepart bestemd
was voor den kerk- en schooldienst, maar ook alle andere geestelijke
goederen van binnen het Kwartier gevestigde stichtingen zouden
worden vermeld. Alle verpachtingen en alle verkoopingen van het
korengewas zouden moeten geschieden in tegenwoordighied van een
commissaris uit de Gedeputeerden. De Gedeputeerden zouden de
rentmeestersrekeningen hooren en de daarin gevonden gebreken me-
dedeelen aan het Kwartier. Van de gealimenteerde personen en van
de studenten of alumni van het Kwartier zouden zij een lijst op-
maken en zij zouden geen nieuwe mogen aannemen zonder speciale
resolutie van het Kwartier. Zij zouden de studenten op gezette tijden
moeten laten examineeren, om te weten, hoever zij met hun studiën
gevorderd waren. Studenten, die zich niet goed gedroegen, zouden
Gedeputeerden schrappen. De alumni zouden verplicht zijn het
Kwartier te dienen en daarvoor voldoende zekerheid moeten stellen.
Wilden zij niet tot den dienst aan het Kwartier verplicht zijn, dan
zouden zij zekerheid moeten stellen voor de latere teruggave van
den genoten onderstand. Ingeval van moeilijkheden over de geeste-
lijke goederen zouden de Gedeputeerden een bekwamen advocaat
of procureur mogen nemen en verder executie doen volgens Stad-
en landrecht.
Wij mogen aannemen, dat de instructie voor het bestuur der gees-
telijke goederen in het Nijmeegsche Kwartier weinig verschild zal
hebben van de beide voorgaande.
De politieke indeeling van het Kwartier van Nijmegen was ten
tijde van de Republiek der Vereenigde Nederlanden als volgt: drie
steden, nl. de hoofdstad Nijmegen en de kleine steden Tiel en Zalt-
bommel, en zes groote plattelandsdistricten of ambten, met namen:
het Rijk van Nijmegen, het ambt tusschen Maas en Waal, Over-
betuwe, Nederbetuwe, de Tieler- en Bommelerwaarden en het ambt
van Beesd en Renoy. Voorts waren er drie miniatuur-ambten. Hier-
van vormde het kerspel Heerewaarden of Herwerden een afzonder-
lijk ambt en had derhalve een eigen schepenbank en eigen heemra-
den, maar in den regel denzelfden ambtman als de Tieler- en Bom-
melérwaarden. Het kerspel Zandwijk maakte eveneens een afzon-
derlijk richterambt uit en had steeds denzelfden persoon tot richter
als de stad Tiel. Het richterambt de Marsch stond onder de souve-
reiniteit van Gelderland en Utrecht gezamenlijk. Op de Kwartiers-
dagen waren vertegenwoordigd de ridderschap en de steden Nijme-
gen. Tiel en Zaltbommel. De steden Gent in Overbetuwe en Baten-
burg en Maasbommel in het land van Maas en Waal hadden in den
tijd van de Repubhek geen stem op de Kwartiersdagen. Gent en
Batenburg waren hooge heerlijkheden. Ook Maasbommel was een
heerlijkheid, maar ressorteerde t.a.v. de hooge justitie onder het
ambt van Maas en Waal.
De ambten stonden onder het bestuur van den ambtman en de
jonkers van het districtDe niet-riddermatige geërfden hadden in
de 17de en 18de eeuw in het algemeen gesproken geen aandeel in
het bestuur en in Over^betuwe, Nederbetuwe en tusschen Maas en
Waal evenmin in de rechtspleging van het ambt. De ambtman in
het Rijk van Nijmegen droeg den titel van burggraaf van Nijmegen.
Zijn functie werd als de aanzienlijkste in het Kwartier beschouwd.
Het richter- en dijkgraaf ambt (ambtmannie) c.a. in het ambt tus-
schen Maas en Waal werd 15 April 1614 door het Hof van Gelder-
land uit naam van de Landschap in pand gegeven aan den magi-
straat van Nijmegen. De ambtmannieën plachten veelal in pand-
schap te worden uitgegeven en werden zoodoende doorgaans erfe-
lijk. De ambtman was de vertegenwoordiger van den Landsvorst,
nader^hand van de Staten van Gelderland, en fungeerde op een van-
wege den Hertog, naderhand vanwege de Landschap op propositie
van het Kwartier, aan hem verleende commissie en instructie. Hij
stond als richter aan het hoofd van de crimineele en civiele rechts-
pleging in zijn ambt. Voorts stond hij aan het hoofd van het bur-
gerlijk bestuur, toentertijd „policiequot; geheeten, en had hij het beheer
van de geldmiddelen. Eindelijk stond hij, behalve in de Tieler- en
Bommelerwaarden, waar men twee dijkgraven had, aan het hoofd
van het dijkbestuur, in de meeste ambten met den titel van dijk-
graaf
Het college van Gedeputeerden Staten des Nijmeegschen Kwar-
Om beschreven te worden in de ridderschap van het Kwartier, moest
men van erin beschrevenen afstammen ten tijde van de Republiek van de
Gereformeerde religie wezen, niet in militairen dienst of dienst van buiten-
landsche potentaten zijn, vast goed ter waarde van ƒ 10.000 in het Kwartier
hebben en tenminste 22 jaren oud zijn. In het Rijk van Nijmegen, het ambt
tusschen Maas en Waal en het ambt van Nederbetuwe konden ook R.K. en
militaire jonkers toegelaten worden in de ridderschap van het ambt.
„Tegenwoordige Staat van Gelderlandquot;. (Mr.) I. A. N(ijhoff), „De Ambt-
man, Rigter en Dijkgraaf van Overbetuwequot; in „Nijhoff Bijdragenquot; V, 1847,
blz. 165. J. A. Heuff Azn., „De Neder-Betuwe en haar Ridderschap. Schetsen
uit het ambts-archiefquot;, uitg. Ver. „Gelrequot; 1902. H. D. J. van Schevichaven.
„Memoriën omtrent de Heedendaegsche Regeringsform van Gelderland, in
'tGenerael en speciael van 't Quartier van Nijmegen. 17 quot;/22 24quot; in „Gelrequot;
tiers is voor de eerste maal opgericht ingevolge twee Kwartiersbe-
sluiten d.d. 18 Maart en 7 Augustus 1593, waarbij bepaald werd,
dat het beheer over de contributiën of generale middelen in het
Kwartier voortaan niet bij den Raad van State, doch bij het Kwar-
tier zelf berusten zou. Hiertoe zouden één Gedeputeerde uit de
ridderschap en één Gedeputeerde uit de steden van het Kwartier
verkozen worden, die binnen Nijmegen hun vergaderingen zouden
houden. Den 8sten Augustus werd de instructie vastgesteld^). Van
het college zijn vóór 12 April 1597 geen resolutiën bewaard geble-
ven. In Maart 1596 stelde de stad Tiel voor, om een derden Gede-
puteerde te laten benoemen uit Tiel of Nederbetuwe, welk denk-
beeld afgewezen werd, omdat de kosten te groot zouden worden,
wanneer alle ambten van het Kwartier een lid gingen toevoegen.
Op den Kwartiersdag werden daarop uit de drie steden gezamenlijk
twee leden benoemd; er waren dus nu drie Gedeputeerden: één uit
de ridderschap en twee uit de stedenquot;).
In het volgende jaar, 17 Maart 1597, besloot het Kwartier
een instructie te beramen voor de Gedeputeerden, om een staat der
geestelijke goederen in het Kwartier te maken. Ruim een week later
wees de ridderschap een tweeden vertegenwoordiger m het Gede-
puteerdencollege aan, dat dus thans uit vier leden bestond, half uit
de steden en half uit de ridderschap van het Kwartier. Men zou de
vier heeren voorloopig voor één jaar laten fungeeren en daarna uit-
maken, of men hen wilde continueeren of nieuwe Gedeputeerden
aanwijzen. De instructie werd vastgesteld 25 Maart®). Uit de reso-
lutiën blijkt, dat het voorzitterschap maandelijks omging en de hee-
ren in Nijmegen bijeenkwamen.
Gedeputeerde Staten namen de inventarisatie der geestelijke goe-
deren onmiddellijk ter hand. Zoo ontvingen zij in den loop van de
maanden Mei en Juni staten van geestelijke goederen, in hoofdzaak
van de pastorie- en vicariegoederen, in Herwen en Aerdt, Gen .
Bemmel. Angeren. Doornenburg. Haalderen. Doornik. Ressen.Lent.
Valburg, Oosterhout, Slijk-Ewijk, Herveld, Andelst, Zetten, Hete-
ren, Driel en Randwijk, en in Augustus een staat van de geestelijke
Y KI, 97ri HPt riiikbestuur bestond in de ondersclieiden ambten uit dijkgraaf
K^lKrSÏ Nrim^g», quot;nbsp;K»'quot;quot;quot;quot;««' ^^
Maart 1597.
3) Kwartiersreces Nijmegen, 17 en 2o Maart 1597.
-ocr page 92-goederen in Brakel. Voorts richtten Gedeputeerden een verzoek tot
de ambtlieden van Nederbetuwe, tusschen Maas en Waal en de
Tieler- en Bommelerwaarden, om insgelijks lijsten van de geestelijke
goederen in hun ressorten over te zenden ^).
In een vorige paragraaf zagen wij reeds, dat het Nijmeegsche
Kwartier op den Landdag, die in November/December 1600 binnen
Nijmegen bijeenkwam, verklaarde, dat het zelf voorzieningen zou
treffen t.o.v. de administratie der geestelijke goederen voor het
geval, dat het in communie brengen der geestelijke goederen in de
geheele provincie zou mislukken of op de lange baan geschoven
zou worden. De Kwartiersdag nam daarop 4 Mei 1601 de volgende
besluiten:
1°. gezien het verloop, waarin de geestelijke goederen geraakt
zijn en hoe langer hoe meer geraken zullen, wanneer daar
niet behoorlijk orde op gesteld wordt, zooals in de naburige
Kwartieren, waardoor deze „in goeden voorraet van pennin-
gen gecomenquot; zijn, wil men aan het Gedeputeerdencollege
één lid toevoegen uit de ridderschap en één uit de steden. De
Gedeputeerden moeten alom opwekken tot het toezenden van
een goeden staat der geestelijke goederen;
2°. zoodra de staat der geestelijke goederen gemaakt zal zijn,
moeten Gedeputeerden aan de conventualen, overal waar de
opibrengst der kloostergoederen het toelaat en het tot voor-
deel van het Kwartier geschieden kan, alimentatie toekennen
in tegenwoordigheid van de ambtlieden of van gecommitteer-
den uit de magistraten van de ambten of van de steden,
waar de conventen gevestigd zijn. Hiervan moet door de
Gedeputeerden, evenals omtrent den staat der geestelijke
goederen, ten spoedigste mededeeling worden gedaan aan
het Kwartier;
3°. indien de staat der geestelijke goederen géén alimentatie toe-
laat, moeten Gedeputeerden voor een behoorlijk beheer zorg
dragen en er op toezien, dat er geen goederen verduisterd of
vervreemd worden;
4°. er zal vanwege het Kwartier een instructie ontworpen worden
voor de administratie der geestelijke goederen door Gedepu-
teerde Staten;
Resolutiën Gedeputeerde Staten des Nijmeegschen Kwartiers, April-
Augustus 1597.nbsp;^
5° er zal een ontvanger-generaal der geestelijke goederen be-
noemd worden
Op 6 Mei d.a.v. werden de twee nieuwe Gedeputeerden aange-
wezen nl. Johan Millingh of Millinck uit de ridderschap en Frans
Buis uit de steden. Tevens werd een commissie benoemd voor het
ontwerpen van de instructie. De aanstelling van een ontvanger-
generaal hield men nog aan; men zou de plaatselijke („particuliere )
Ltvangers intusschen in functie laten. Zooals reeds eerder mede-
gedeeld is, kennen wij den inhoud van de instructie, welke 7 Mei
door de Kwartiersvergadering gearresteerd werd, met ).
De zes Gedeputeerden werden reeds na één jaar, 1 Mei Ibuz,
van hun bediening ontheven. Tegen het opheffen van het Gedepu-
teerdencollege teekenden de ambtman van Overbetuwe en de stad
Nijmegen verzet aan. Voor de voltooiing van den staat der gees-
telijke goederen en voor het behartigen van het bestuur over deze
poederen in het algemeen werd de zoo juist genoemde Johan Mil-
linck aangewezen op een salaris van ƒ 300. Hij kreeg naast zich
den Nijmeegschen secretaris dr. Johan Biel, die tevens secretaris
van het Kwartier was en ƒ 200 genoot®). Het resultaat van Mil-
lincks werkzaamheid is de „Staet der geestlicke goederen des
Nymechschen Quartiers. gedeyk ende gestelt in twee boecken
offte deelenquot; (Eerste deel: „Stadt ende schependom Nymegen, t
Rijck van Nijmegen ende daerinne gelegen heerlickheyden Maess
ende Wael met die heerlickheyden, Overbetuwe met die heerlick-
heyden. Nederbetuwe met die heerhckheydenquot;, en tweede dee :
Thiel ende Santwijck, Thielreweert, Beest ende Renoy, Bommel
Bomelreweertquot;). Alleen het eerste deel isnbsp;^
In de Kwartiersvergadering van Maart/April 1604 kwam de
1) Kwartiersreces Nijmegen, 4 Mei 16mnbsp;Aangaande de instructie
helermquot;. De ontv.ngersejer.al 1%?™'' 'quot;JSquot;quot;;.,,«! ,„ 20 Februari 1605,
.)nbsp;Vergel re.olulie van Oedepn-
Raadsreioliiliên .lad Nijmegen, 12 Me lOOi verje
r«;tquot;B?erarstborirrb'er;n.'i„'t 'gss.•■
-e, de beer,l,|U„ed.n,
-ocr page 94-wederoprichting van het college van Gedeputeerden ter sprake:
het zou nu vier leden tellen en tevens met het bewind over de
geestelijke goederen belast zijn. De steden Tiel en Zaltbommel ver-
klaarden niet gelast te zijn; er werd evenwel besloten een
commissie in te stellen, die een nieuwe instructie zou opstellen. Het
ontwerp kwam 3 en 4 April in behandeling, maar werd nog niet
gearresteerd. Op de volgende vergadering, die in Mei/Juni van
hetzelfde jaar gehouden werd, stelden de ridderschap en de stad
Nijmegen voor, om het aantal Gedeputeerden op zes te brengen
terwijl Tiel en Zaltbommel het getal van vier leden wilden behou-
den. Daar men ondertusschen tot de overtuiging kwam, dat nog
met tot de aanstelling van nieuwe Gedeputeerden kon worden
overgegaan, besloot men eenige personen te autoriseeren tot
het opzicht en de „bewaringquot; der geestelijke goederen, die o.a.
belast konden worden met het hooren van de rekeningen van den
administrator van de abdij St. Mariënweerd. De namen van
deze heeren worden hierbij niet vermeld; het zijn echter dezelfde
personen geweest als degenen, die in 1602 tot het voltooien van
den staat der geestelijke goederen benoemd waren»)
Door het Kwartier werd 11 Februari 1605 geresolveerd drie
leden uit de ridderschap en drie uit de steden te benoemen. In de
ten vorigen jare ontworpen instructie werden eenige wijzigingen
aangebracht o.a. in artikel 1, thans inhoudende, dat de zes Gede-
puteerden, drie jaren in functie zouden blijven en wel zoodanig
dat jaarlijks één uit de ridderschap en één uit de steden af zou-
den treden en door nieuwe leden vervangen worden, en in arti-
kel 5. thans inhoudende, dat de Gedeputeerden dagelijks zouden
bijeenkomen, behalve op Zon- en bededagen van 9 tot 12 uren
s morgens en van 3 tot 5 uren 's middags. Voorts werd met be.-
trekking tot de nominatie der leden op verzoek van Maas en Waal
en Nederbetuwe bepaald, dat deze zóó zou geschieden, dat de ver-
tegenwoordigers uit de ridderschap ieder uit twee met elkander
gecombineerde ambten genomineerd zouden worden, en om de drie
anitevSenfnbsp;gecommitteerden Millinck
Shen acM LeSfnbsp;bevonden aldaer
IfinTv!?. ^ merghen lants....quot;. Blijkens een besluit van 9 September
van het Kwlrtiernbsp;»Pdracht
-ocr page 95-jaren opnieuw gekozen of gecontinueerd zouden worden. Het Ge-
deputeerdencollege, zooals het 7 Mei voor de eerste maal verga-
derde, bestond uit de jonkers Arndt van Bronckhorst voor het Rijk
en Overbetuwe, Arnt van Weideren voor Nederbetuwe en Maas
en Waal, en Gijsbert van Beest voor de Tieler- en Bommeler-
waarden en het ambt van Beesd en Renoy, voorts uit Rijck Heuck,
burgemeester van Nijmegen, Marten van Büchel, idem van Tiel,
en Arndt de Raet, secretaris, voor de stad Zaltbommel. In den be-
ginne vergaderden de Gedeputeerden slechts driemaal per week,
omdat de meeste leden van buiten naar de Gedeputeerdenkamer te
Nijmegen moesten komen. De op 19 Februari 1605 in de Kwar-
tiersvergadering geresumeerde instructie voor Gedeputeerden is
evenmin bewaard gebleven als de instructie van 1601
De geschiedenis van de definitieve totstandkoming van het Ge-
deputeerdencollege in het Nijmeegsche Kwartier is vrij wat inge-
wikkelder dan die van de Gedeputeerdencolleges in de overige
Kwartieren. De oorzaak hiervan moet gezocht worden in de groote
zelfstandigheid van de onderscheiden steden en ambten. Dezelfde
oorzaak maakte ook, dat de organisatie van het bestuur over de
geestelijke goederen in het Kwartier, toen zij eindelijk ter hand ge-
nomen werd, volgens de ambten werd opgezet. Op den duur leidde
dit ertoe, dat de administratie grootendeels overging van de Gede-
puteerden des Kwartiers op den magistraat van Nijmegen en op de
ambtsbesturen.
De steden Tiel en Zaltbommel hebben nimmer de goederen der
binnen het stadsgebied gevestigde geestelijke stichtingen onder de
administratie van aan de Gedeputeerden rekenplichtige rentmees-
ters willen stellen, noch toegestaan, dat de rekeningen van het be-
heer over de geestelijke goederen ter Gedeputeerdenkamer te Nij-
megen werden gehoord. Gedeputeerde Staten hebben tenslotte al-
leen de administratie behouden over de goederen van de abdij St.
Mariënweerd en van het klooster de Holtmeer, totdat deze goederen
werden verkocht.
Bij de behandeling van de geestelijke goederen op het platteland
van het Nijmeegsche Kwartier zal het ambt van de Tieler- en Bom-
melerwaarden in stede van op de vijfde plaats voorop gesteld wor-
den, aangezien de toestanden in dit ambt aanleiding hebben gegeven
tot 'de belangrijkste maatregelen van het Kwartier, zooals die be-
treffende het instellen van rentmeesterschappen over de geestelijke
1) Kwartiersreces Nijmesen, 11-19 Februari 1605. Resolutiën van Gede-
puteerde Staten des Nijm. Kwartiers, Mei 1605.
goederen in de verschillende ambten en het bezoldigen van de predi-
kanten en schoolmeesters. Bovendien heeft de bemoeiing van Gede-
puteerden des Nijmeegschen Kwartiers met de geestelijke goederen
in dit ambt veel langer geduurd dan in de overige ambten, gelijk wij
zullen zien^).
Buiten beschouwing zullen blijven alle vóór 1795 niet tot het vor-
stendom Gelre en het graafschap Zutphen gerekende gebieden, zoo-
als het graafschap Culemborg, dat weliswaar in 1720 door het
Kwartier van Nijmegen gekocht werd van den toenmaligen graaf
Ernst Frederik van Saksen-Hildburghausen, maar een volkomen
zelfstandig gebied vormde en niet onder de Geldersche souvereini-
teit behoorde evenals het graafschap Buren, dat ook buiten bespre-
king zal blijven. Voorts vallen buiten onze taak de z.g. Kleefsche
enclaves, de Lymers en de steden Huissen en Zevenaar, die eerst
in 1816 bij Nederland gevoegd zijn.
Aan de goederen van de kloosters zal afzonderlijk aandacht ge-
wijd worden, deels omdat eenige hiervan een bijzondere bestemming
verkregen en de inkomsten niet uitsluitend gebruikt werden voor de
instandhouding van den kerk- en schooldienst (de adellijke vrouwen-
stiften bijv.), deels omdat zij, op enkele uitzonderingen na, onder
eigen rentmeesters stonden en niet gebracht werden onder de kan-
toren of rentambten der geestelijke goederen in de onderscheiden
ambten.
De volgorde der ambten is: 1. Rijk van Nijmegen, 2. Maas en Waal,
Overbeluwe, 4. Nederbetuwe, 5. Tieler- en Bommelerwaarden, 6. Beesd en
Renoy. De miniatuur-ambten Heerewaarden, de Marsch en Zandwijk telden
in het Kwartier niet mede.
DE GEESTELIJKE EN KERKELIJKE GOEDEREN TEN
PLATTEN LANDE VAN HET KWARTIER VAN
NIJMEGEN.
A. Dc Tieler- en Bommelerwaarden.
§ 1. Van de Reformatie tot het Tractaat van Reductie, 1572-1602.
Den 31 sten Juli 1572 werd de stad Zaltbommel bij verrassing
genomen door een troep van in ballingschap levende Zaltbom-
melsche burgers onder aanvoering van Dirck van Haeften, heer
van Gameren^). De stad en het geheele „kwartierquot; van Bommel,
waartoe het ambt van de Tieler- en Bommelerwaarden, het ambt
van Beesd en Renoy met inbegrip van Mariënweerd, en de baronie
van Hedel werden gerekend®), begaven zich onder het gouverne-
ment van den Prins van Oranje en werden zoodoende voorloopig
1) Dr. J. S. van Veen, „Zalt-Bommel in den zomer van het jaar 1572quot;
'^F^S-archief^GeLente Doesburg, L-d-hapsstukken Landda^^^
hem 5 October 1579, antwoord en resolutie op de door de commissarissen
d^ReizerTov^rgezonden vredesartikelen van 18 Juli 1579 (-gek voor d e
artt- P Bor „Nederlantsche Oorloghen , 11, lb21, Ude Bk., loi. iquot;»
C^rso) (post alla) „Ende soe die stadtt Zaltbommellnbsp;dorperen ^ ar
Bommel! Thielrewerdt, Biest, Rennoy, Marrienwerdt, sampt datt hues
SX onder ennig middell anstont wederkieren und bommen sullen a„
den Vorstendom Gelre unde Quartier van Nymmegen m «n^^r gestalt try
uni loes, als dieselve waren voer den ersten troublen unde van ƒ ts ge
horende totten Vorstendom und Quartier vorschreven . In het P^oefschid
van dr. D. Brouwer, „De Reductie van Bommel , uitg. ,,Gelre I9i», woia
Tergens een duidelijke omschrijving van het „kwartgt;^erquot; vannbsp;«egeven^
Den isten December 1579 bevestigde de Prins van «ranje een landrecht vo^^^^^
de Tieler- en Bommelerwaarden èn Beesd amp; Renoy (gepubl ceerd 19 Januari
1580 Van Loon, 1ste Appendix, kol. 107). De verbondenli^B.d .tusschen de
bel ambten kwam ook hierin tot uiting dat de quot;«er^chap ,n het ambt
van de Tieler- en Bommelerwaarden met die in het ambt van »eesa en
Relv als één corps beschouwd werd in dier voege, dat de nddermatigen
dfe in de TÏeler- en Bommelerwaarden geadmitteerd waren dit ook waren
Tn Beesd en Renoy, en omgekeerd (vergel H. D. J. vannbsp;,
gerinosform van Gelderland, speciael van 't Quartier van Nijmegen 17 /22
24quot; in „Gelrequot; X, blz. 346).
-ocr page 98-van Gelderland gescheiden. Een der voornaamste veranderingen
was de invoering van de Reformatie.
De Prins van Oranje, die als Gouverneur de Hooge Overheid
vertegenwoordigde, stelde een rentmeester aan over de Gelder-
sche domeinen en over de geestelijke goederen in het kwartier van
Bommel. Den 4den Februari 1577 committeerde de Prins Gerardt
van der Gaten genaamd Covelentz of Coblentz tot dit ambt. Hij
werd zoowel met de administratie der domeinen als met die der
geestelijke goederen belast. De beide administratiën werden echter
gescheiden gehouden. Of Dirck van Meurs, die vóór Covelentz
eenigen tijd rentmeester der geestelijke goederen geweest is, reeds
beide administratiën tegelijk voerde, is ons niet bekend, maar niet
onwaarschijnlijk .
In 1579 zond de Prins van Oranje jr. Philips van der Aa, dros-
saard en gouverneur van Gorinchem, Woudrichem en het land van
Arkel, en mr. Jacob Pauli, pensionaris van Dordrecht, naar Zalt-
bommel tot bijlegging van de ernstige geschillen, welke gerezen
waren tusschen den ambtman van de Tieler- en Bommelerwaarden
met een gedeelte der burgerij eenerzijds en ,,enige van de oude
(R.K. en Koningsgezinde) regeerders derselver stadtquot; ter andere
zijde. De heeren waren bij commissiebrief van 10 Februari geauto-
riseerd, ,,omme hemluyden volcomelick te informeren, de reecke-
ningen van de geestelicke geannoteerde goederen ende domeynen
te verhoeren, de fauten ende abusen, dachten ende defensiën te
ontfangen, deselve to aenhoren ende examineren, daerop te ordon-
neren ende disponeren, sooals zyluyden tot reconciliatie van de
partiën, endracht, ruste en vrede van de bovengenoemde staet
ende van allen den inwoenderen van dien...... souden bevinden te
behoeren met ratificatie ende approbatie van zijn Princelycke
Ex .cie van tgeene...... daerinne geadviseert, gehandelt, getrac-
Archief Geldersche Rekenkamer, inv. no. 3223, rekening der vorstelijke
domeinen in Zaltbommel, de Tieler- en Bommelervvaarden, Beesd en Renoy,
Ackoy en Dalem, over 1577/79 van Gerardt van der Gaten gen. Covelentz,
geapostilleerd maar niet gesloten. Op fol. 41 vso. wordt vermeld, dat 's Prin-
sen vertegenwoordiger dr. Johan Basius aan Dirck van Meurs 8 April 1578
IJ st. voor het schrijven, minuteeren en doubleeren van zijn rekening had
toegekend. Dirck van Meurs is waarschijnlijk de „geusquot; van dien naam, die
een belangrijk aandeel had in de godsdienstige beroering te Zaltbommel in
1566/67 (zie Dr. J. G. R. Acquoy, „Jan van Venrayquot;, blz. 51, 99, 226, 229 en
237). De Prins had in Holland aanvankelijk eveneens bepaald, dat de rent-
meesters der domeinen de vruchten der geestelijke goederen zouden ont-
vangen (23 en 25 Augustus 1572, vergel. Mr. J. F. van Beeck Calkoen, „On-
derzoek naar den Rechtstoestand der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in
Holland na de Reformatiequot;, blz. 42, noot 1).
teert, gesloten ende geordonneert soude wordenquot;'). Het verdrag,
waarmede 5 September d.a.v. de oneenigheden beëindigd werden,
en dat vervolgens door den Prins goedgekeurd werd, bevat,
vreemd genoeg, niets omtrent de moeilijkheden, welke zich t.a.v.
de geestelijke goederen hadden voorgedaan 2). De rentmeester
Covelentz verliet de stad met medeneming van vrijwel alle beschei-
den, zoodat men zijn rekening niet kon sluiten. Na eenige maanden
committeerde de Prins Gerrit Gerritsz., geboren burger van Zalt-
bommel, tot het rentmeesterschap op de baten en profijten, zooals
die door zijn voorgangers genoten waren. Hij zou jaarlijks rekening
moeten doen, den eed afleggen en borg stellen aan den ambtman
en de „wethouderenquot; der stad, die door den Prins geautoriseerd
waren®'). De jaarlijksche afhooring heeft bij het leven van Gerrit
Gerritsz. echter nooit plaats gehad.
De Prins van Oranje oefende oppertoezicht op de administratie
van Gerrit Gerritsz. uit door zijn commissarissen. Die commissa-
rissen moesten ook de verpanding van geestelijke goederen, welke
door de stad ter bestrijding van de schulden van de geestelijke
stichtingen en ten behoeve van de overheidskas geschied was, en
de alimentatiën voor geestelijke personen e.d. goedkeuren. Onder
hun berusting was een verpachtboek van de geestelijke goederen
waarin van dergelijke zaken aanteekening gehouden werd, doch
dat thans niet meer aanwezig is. Bij commissie van 8 Juni 1581
stelde de Prins jr. Philips van der Aa, mr. Jacob Pauli en Michyel
van Beveren tot (vaste) superintendenten van de domeinen en de
geestelijke goederen in het kwartier van Bommel aan. Na 's Prin-
8ste rekenin« van de geestelijke goederen in Zaltbommel en in de
Tie er en Bommelerwaarde'n over 1586/87 van Gerrit Gerritsz toL
LXXXVI. De oneenigheden zijn dus al zeer vroeg m het jaar 1579 ontstaan
en niet eerst omstreeks Juli, zooals Acquoy. „Jan van Venray , blz. 136,
Zie ook Dr D Brouwer „De Beductie van Bommel', blz. 27.
quot;T'dquot; F S Knipscheer, „Henricus Leo, een Remonstrantsch-Gereformeerd
Predikantquot;, 1929, blz. 143, bijlage I, verdrag van ^ September 15/9
3) Een afschrift van de commissie, gedateerd 4 December 1579, is ge
hecht voorin de eerste rekening van Gernt Gerritsz^ quot;^^idSd Gerardt
archief Arnhem. Op 1 Juli 1580 beëedigde bet Hof van ^de^nd Gerarm
van der Gaten genaamd Covelentz als ^entnieester der domeinen (en der
oppstpliike goederen) in het kwartier van Bommel. De ambtman en ae
mag stSt vaf Bommel lieten reeds den lOden Juli d.a.v. pubhceeren dat
ni~r ets zou pachten of eenige betaling zou doen van of wegens de
Snen en de geestelijke goederen%an en aan Covelentz, tenzij deze l^ats^e
een commissie van den Prins van Oranje zou kunnen vertoonen, welke
ioLer was dan die van Gerrit Gerritsz. Deze poging van Gelderland, oni de
ZnmehcL domeinen en geestelijke goederen onder het gezag van Hof en
Geldersche Rekenkamer te brengen, een pogmg, waarvan volgens dr Brouwer
de Prins op de hoogte zou zijn geweest, mislukte volkomen (vergel. Dr. U.
Brouwer, „De Reductie van Bommelquot;, blz. 36).
sen dood werden Gerrit Gerritsz. den 12den April 1586 (N. St.)
en de drie superintendenten den 5den Augustus d.a.v. door den
graaf van Leicester, als Stadhouder van Bommel e.a., in hun func-
tiën gehandhaafd 1). Den 17den September 1587 stierf Gerrit Ger-
ritsz.^). Zijn weduwe leverde in het volgende jaar alle acht reke-
ningen over aan de superintendenten. De afhooring geschiedde in
Den Haag 26 December 1592 en 1 Januari 1593 (N. St.) door
jr. Van der Aa en mr. Pauli wegens den Raad van State.
Op 15 November 1587 verscheen Herman van Crommeny in de
vergadering van ambtman, schepenen en burgemeesters van Zalt-
bommel met een bezegfelde commissie van den graaf van Leicester
,,van het rentampt in den Quartier van Bommell by hem te bedie-
nen, soe den domeynen als der gheestelicke goederen aengaende,
uuytgesondert de gheestelicke goederen aldaer mit oeck totten
cloosteren binnen Boemelt gehoonch, die den van Bommell gelae-
ten werden t' haer der dispositie, om daer uyth den predicanten t'
onderhalden ende den gheestelicken luyden ahmentatie te versienquot;.
De magistraat beschikte hierop den volgenden dag, dat de nieuwe
rentmeester óf de geestelijke goederen in de stad en op het platte-
land in hun geheel, ongescheiden, zooals zijn voorgangers Cove-
lentz en wijlen Gerrit Gerritsz. zou „onderwyndenquot;, óf zijn handen
daarvan af moest trekken Het gevolg hiervan was, dat het rent-
ambt van het kwartier van Bommel in tweeën gesplitst werd op een
andere wijze dan aanvankelijk door Leicester voorgesteld was, nl.
zoodanig, dat het rentmeesterschap der Geldersche domeinen en
het rentmeesterschap der geestelijke goederen voortaan door ver-
schillende personen zouden worden bediend.
In het volgende jaar komt Gherardt Grom, een Bommelsch
burger, als rentmeester der geestelijke goederen voorquot;). Vermoe-
delijk heeft deze, evenals Herman van Crommeny, die rentmeester
1) Zie de afscliriften van de hier genoemde commissiën, gehecht voorin
de rekening van Gerrit Gerritsz. over 1579/80.
Retroacta van den Burgerlijken Stand in Gelderland, Rijksarchief,
Arnhem, inv. no. 1815, fol. 19 vso. Rechterlijk archief Zaltbommel, Rijks-
archief Arnhem, dingsignaat over 1584-'90, fol. 214 vso: Billeken, wed. van
Gerrit Gerritsz., en haar 3 zoons machtigen Jan Willemsen van Tooren, om
op te treden in alle zaken de nalatenschap van Gerrit Gerritsz. aangaande,
ook m diens kwaliteit van rentmeester, 30 Sepember 1587.
Leicester en de Raad van State bezigden den nieuwen stijl; Zaltbommel
blijkens het dingsignaat den ouden stijl.
Dingsignaat over 1584-'90, fol. 220 vso. Zie den commissiebrief voor
Herman van Crommeny d.d. 23 October 1587 voorin zijn rekening van
de domeinen over 1587/88, archief Geldersche Rekenkamer, inv. no. 3230
) Dingsignaat over 1584-'90, fol. 246, 3 Juni 1588 (voor de eerste maal
vermeld).
der domeinen bleef, zijn aanstelling nog van den graaf van Leicgs-
ter ontvangen. Croms commissie, instructie en rekeningen zijn zon-
der uitzondering verloren gegaan.
Nadat Leicester voor goed naar Engeland vertrokken was, stel-
de de Raad van State in den zomer van 1588 Prins Maurits tot
Stadhouder aan over Bommel e.a. Op deze benoeming volgden
langdurige onderhandelingen over de wijze, waarop de regeering
in overleg met de stad Zaltbommel gevoerd zou worden. Mr. Jacob
Pauli en eenige anderen werden door den Raad van State in Mei
van het volgende jaar als onderhandelaren afgevaardigd en kon-
den 1 Juni (N.St.) d.a.v. rapport uitbrengen^).
Het antwoord, dat Zaltbommel aan de heeren gegeven had, luidde:
„Aengaende den toll etc. is men van wegen der stadt Saltboemell
tevreden, die heenvoorts gants te stellen in handen der Hooger
Overicheit, behaltelijck, dat goed verseeckerheit geschien sali, dat
de predicanten ende schoolmeesters deser stadt daervan betaelt
worden ende de stadt desfals van oere geloofte ontslagen ende
verlaten worde by den predicanten ende schoolmeesters voersz.
ende de besienre Wolter van Oever dan oeck in sijn officie ver-
mogens sijn commissie continueert worde. Roerende d' andere do-
meynen, gheestelycke ende geannoteerde goederen heeft doch die
Hooge Overicheit oer rentmeesters daer over gestelt, des hem die
stadt niet bemoeyt en heeft, oft noch en bemoeyt. Belangende de
licent etc. is resolveert, dat men voeralsnoch tot laste van de stadt
te verplegen, ende, om prompte betalonge en gereede penningen
ieder tijt te hebben, die niet ontberen en kan... Item van de school-
meesters is naederhant oft int leste veriaeten ende wordt besproo-
cken van enige provisie van voerraet. Item van stuir tot fortificatie,
vide in memo(riam)quot; .
Blijkens deze resolutie stelde de stad Zaltbommel zich op het
standpunt, dat de administratie der geestelijke goederen een zaak
was van de Hooge en niet van de stedelijke Overheid, evenals dit
1) Dr. D. Brouwer „De Reductie van Bommelquot;, uitg. Vereeniging „Gelrequot;
mnaÏMat Zaltbommel 1584-'90, fol. 304 vso, „Resolutiën by de niagi-
straet quLtiersluyden ende aenwesende deeckens der schutteryen van Salt-
hoemèll op voorgeven der heren commissarissen genomen den 14 Mey 89 .
Deze resolutie was aan dr. D. Brouwer onbekend {zie „De Reductie van
Bommelquot; blz. 59). De tolbeziener Wolter van Oever was nog m functie in
160^/3 (9de rekening van Goessen Wemmersz., tollenaar-pachter van der
Landschaps tol te Bommel over 1602/3, archief Geldersche Rekenkamer,
inv. no 2561). Hetgeen dr. Brouwer, t.a.p. blz. 54, noot 1 en blz. 73 noot 4.
aangaande den Bommelschen tol mededeelt, is onduidelijk en gedeeltelijk
onjuist. Cursiveering van mij.
met het beheer der domeinen het geval was. Merkwaardig is het.
dat de stad haar predikanten en schoolmeesters bezoldigde uit de
inkomsten van den hertogelijken Bommelschen tol, die weliswaar
na de verrassing van Zaltbommel tegelijk met den hertogelijken
tol te Tiel naar Nijmegen was overgebracht, maar desondanks door
de nieuwe machthebbers in het kwartier van Bommel geheven
werd^). De rentmeester der domeinen en der geestelijke goederen,
Gerrit Gerritsz., was in Juni 1587 naar Den Haag gereisd, om bij
den Raad van State onder meer te bepleiten, dat de alimentatiën en
salarissen voor de religieuzen en voor de predikanten uit de kapit-
tel-- en kloostergoederen en niet uit de domeinen zouden worden
betaald®). Waarschijnlijk is het destijds niet tot uitvoering ge-
komen voorstel van Leicester, om de geestelijke goederen, waarvan
de corpora binnen Zaltbommel gevestigd waren, aan de stad over
te laten, hiervan een uitvloeisel geweest. In Gerrit Gerritsz.' reke-
ningen der geestelijke goederen treft men geen salarisposten ten
behoeve van den Zaltbommelschen predikant aan.
De Raad van State stemde er in den loop van 1591 in toe, om de
geestelijke goederen en de domeinen, met inbegrip van den Bom-
melschen tol, aan de Landschap Gelre en Zutphen over te geven ®)
De desbetreffende rekeningen werden eerst vijf jaren later door
den Raad van State overgedragen aan Hof en Rekenkamer van
Dr. J G. R. Acquoy, „Jan van Venrayquot;, blz. 103. Dr. D. Brouwer
als voren, blz. 18 e v. Blijkens de rekening van de domeinen in het kwartiei'
Tnvnbsp;Covelentz over 1577/79 (archief Geldersche Rekenkamer,
mv. no. 3223) werd de watertol te Zaltbommel 1 Juni 1577 op last van den
Prins van Oranje in het bijzijn van burgemeesters en schepenen van Zalt-
bommel verpacht aan Goossen Wemmerssen voor 4 jaren voor ƒ 3200 's laars
Op ordonnantie van den stedelijken magistraat deed Covelentz uit de on-
brengst der domeinen betalingen, welke blijkens de kantteekeningen on ziin
rekening eigenlijk ten laste behoorden te komen van de geestelijke goederen
zooals een alimentatie van £ 100 voor den gewezen prior der Regulieren Jan
Maes. van Hemert, van £ XII voor de gewezen conventualinnen van het
Nonnenklooster Lisken van Cuyck en Jenneken Scoenen, £ II aan Mari
Glummers gewezen zuster van het klooster te Rossem, en £ XXX aan ds
Johannes Leo (of de Leeuw), £ LXXXII aan ds. Gaspar Swerinchuysen (of
Grevmchoven) onderscheidenlijk predikant en gewezen predikant te Zalt-
bommel. Covelentz' opvolger als rentmr. der domeinen, Gerrit Gerritsz., ont-
ving wegens den tol niets, omdat de Prins goed vond, dat de opbrengst werd
gebruikt tot delging van de stadsschulden (archief Geldersche Rekenkamer,
mv. iio 3224). In Mei 1579 had de Prins aan de stad een subsidie toegestaan
van J 450 s jaars voor het onderhoud van een predikant „uuyt der Lant-
schap Gelre tollen tot Bommel en andere domeynen in den ampte van
Kornmel, lieler- en Bommelerwehrdequot;, maar tot 1589 heeft de stad de volle
tol-mkomsten getrokken.
2) Archief Geldersche Rekenkamer, inv. no. 3229. 8ste rekening van
f fnbsp;' quot;quot;entrnr- der domeinen in het kwartier van Bommel, 1.5'86/87,
lOl. AAXVIII VSO.
ƒ) Reces van den Landdag te Arnhem, 13 en 15 Augustus 1591. Resolu-
tiën xan den Raad van State, 18 en 21 September 1596, Algemeen Rijksarchief
den Haag. Zie Dr. D. Brouwer, als boven, blz. 64 en 75
Gelderland^). De rentmeesters Crommeny, van de domeinen in
het kwartier van Bommel, en Grom, van de geestelijke goederen
aldaar, werden hierdoor rekenplichtig aan de Geldersche Reken-
kamer. Van de overgifte bleven de goederen van geestelijke stich-
tingen, gevestigd binnen de stad Zaltbommel, uitgezonderd. Te
beginnen met het jaar 1597 tot aan de inlijving bij het Fransche
keizerrijk toe heeft de Zaltbommelsche magistraat deze goederen
laten beheeren door stedelijke rentmeesters, zooals wij in een vol-
gend hoofdstuk zullen zien -). De rentmeester der geestelijke goede-
ren ten platten lande van het kwartier van Bommel, Gherardt Grom
Petersz., bleef in functie tot 1601 Waarschijnlijk staat zijn aftre-
den in verband met de reductie van de stad Zaltbommel en den
Bommelerwaard bij Gelderland, welke in 1602 haar beslag kreeg.
De toestand der geestelijke goederen werd vóór de overgifte aan
Gelderland door den Raad van State beheerscht door het verdrag
van 21 September 1577. Dit was een overeenkomst, welke onder be-
middeling van jr. Philips van der Aa en Gerrit van Nispen, als ge-
committeerden van den Prins van Oranje, gesloten was tusschen
Glaes Vijgh, ambtman van Nederbetuwe, en Henrick Masschereel,
heer tot Balgoy en Opijnen, als afgevaardigden van de Staten van
Gelre en Zutphen, eenerzijds en de regeering der stad Zaltbommel
anderzijds. Ze werd door de Landschap Gelre en Zutphen gerati-
ficeerd 17 November 1577^). De Geldersche Staten bevestigden
dit accoord nader door bij artikel 3, laatste lid, van het reces be-
langende de ordonnantie en administratie der geestelijke goederen
van 29 November 1581 te bepalen: „Die van Bommell mit oeren
geassocieerden belangende diesz gantsche administratie blyven by
den verdrach mit Se. Exc. daerop geholdenquot;.
Het verdrag van 1577 stelde ten opzichte van de religie het vol-
gende vast: overeenkomstig de Pacificatie van Gent zal ten
platten lande van de Tieler- en Bommelerwaarden niemand aan
De domeinrekeningen van Covelentz, Gerrit Gerritsz. en Crommeny
over 1577/79 e.v. berusten in het archief der Geldersche Rekenkamer my.
nos 3223-3262. Voor de rekeningen der geestelijke goederen van Gernt
Gerritsz over 1579/80-1586/87 zie inventaris van het archief der Geldersche
Rekenkamer, blz. 567, G, en verslag van het Rijksarchief in Gelderland over
1935, blz. 43, VII 2.
2)nbsp;Hoofdstuk IV, B § 2.nbsp;. . , ■ »
3)nbsp;Rechterlijk archief van Zaltbommel, civiel en crimineel signaat over
1600-'5, fol. 62, alwaar Grom voor het eerst als gewezen rentmeester der
geestelijke goederen voorkomt in April 1601.
' Archief Hof van Gelderland, „Boeck van Landzaeken, ordonnantiën en
placaaten, Equot;, fol. 582, en oud-archief Zaltbommel, inv. no. 241. In extract
gedrukt bij Dr. J. G. R. Acquoy, „Jan van Venray en de wording en vestiging
der Hervormde Gemeente te Zalt-Bommelquot;, 1873, bijlage XXIV.
gevangenneming of andere gevaren mogen worden blootgesteld
„uut oirsaecke van die religiequot; indien er „uut oirsaecke van die
religiequot; geschillen rijzen, zullen deze uitsluitend berecht worden
door Zijne Excellentie (den Prins van Oranje).
Met betrekking tot de exercitie van de religie in den Tieler-
waard werd nog in het bijzonder bepaald: „dat diezelffde soewell
van d'eene als d'andere zyde gesuspendiert ende gesurciert sal
blyven, totdat volgende die Pacificatie by den Generaele Staten
daer anders op verordonniert sal wesenquot;. Dit was natuurlijk een
concessie aan de Roomschgezinde jonkers in den Tielerwaard.
Aangaande de geestelijke goederen behelsde het verdrag van
1577 de volgende bepalingen: „Noepende die questie van die
geestelicke guederen is verdraegen, dat, hoewell (deze goederen)
zonder distinctie, wien die collatie toestaet van die stifften binnen
die provintiën blyven moeten aen die gemeyne saecke, mits uut-
reyckende behoerlicke alimentatie, soe is nochtans veraccordiert,
dat zoe veel aengaet die beneficiën ende proeven in die Bommelre
ende Tielreweerden, waervan ex iure patronatus het recht van col-
latie die van adell ofte andere competiert, dat diezelffde by dieselff-
de sullenn worden geconferiert, daer het haer goetduncken zal,
ende gebruyckt muegen worden, geheelicken zonder verhinderinge
van ymant, mits die predicanten van die Gereformierde Rehgien,
in den Bommelre weert aireede gesteh, daeruuyt sullen onderhal-
den werden. Ende noepende d'andere geestelicke guederen, geen
ius patronatus zijnde, sullen d'selffde blyven tot behoeff van die
gemeyne saecken, mits uutreickende die oude besitters van dien
behoerlicke alimentatie in conformiteyt van die Pacificatie, behal-
ven, dat die twe doesters, gelegen in Tielreweert, als Marien weert
ende Sunderwaerden^), alle haere guederen, gelegen in Tielre-
weert, Bommelreweerden, vry sullen muegen gebrucken ende aen-
veerden nu Martini (11 November 1577) toecomende sonder belet
ofte tegensprecken van yemant, waervueren zy gehouden worden
te betaelen alle jaers in handen van den rentmeester van die geest-
licke guederen in der tijd zijnde, te wetene den abt ende conven-
1) Cf. artikel 5 van de Pacificatie van Gent, waarbij alle plakaten tegen
de heresie mitsgaders de crimineele ordonnantie van den hertoe van Alva
gesuspendeerd werden.
„Die provintiënquot; = volgens de terminologie van de Pacificatie van
(jent: Holland, Zeeland, Bommel en geassocieerde plaatsen. „Stifftenquot; =
tundatien, d.w.z. geestelijke stichtingen in het algemeen, niet alleen kloosters.
'nbsp;Mariënweerd lag eigenlijk in het aangrenzende, eveneens
tot de associatie van Bommel behoorende, ambt van Beesd en Renoy. Sunder-
waerden of Sundwaerdam = Zennewijnen. Over deze Praemonstratenser-
kloosters zie: Hoofdst. H, F, § la en § 2a. Cursiveering van mij.
tuaelen van Marriënweert die somme van vijffhondert rijnschgul-
den tot twinttich stuvers t'stuck ende convent van Sundwaerdam
die somme van hondert vijff ende twinttich rinsgulden, ende dat uut
heure beste en gereetste guederen, ende zoe (= zol of zal) dat
ierste jaer der betaelonge ingaen Martini ierstcommende ende ver-
schynen Martini anno 1578, Kersmisse welbetaelt, ende zoe voerts
vann jaere tot jaere, ter tijt ende wylen toe anders by de Generaele
Staeten daerop geordonniert zal zijnquot;.
Door deze bepalingen met betrekking tot de geestelijke goederen
werd artikel 21 van de Gentsche Pacificatie nader uitgewerkt en
aangevuld 1). Dat wel de conventualen van St. Mariënweerd en
van Zennewijnen, maar daarentegen niet die van St. Mariënacker
te Rossem, hersteld werden in het vrije gebruik hunner goederen,
kan verklaard worden uit de omstandigheid, dat in de beide eerst-
genoemde kloosters leden van aanzienlijke geslachten plachten te
worden opgenomen, terwijl het Rossemsche klooster een zusterhuis
des Gemeenen Levens is geweest. Tot de beneficiën en proven,
staande ter collatie van die van adel of van anderen, werden niet
alleen vicarieën, maar ook alle andere geestelijke beneficiën en
prebenden, met en zonder zielzorg, gerekend, zooals pastorieën en
canonisieën.
Hoe de overeenkomst van 1577 in de practijk werkte, kan men
nagaan aan de hand van de rekeningen der geestelijke goederen
in de Tieler- en Bommelerwaarden van den rentmeester Gerrit
Gerritsz. over 1579/87.
De tweede rekening van Gerrit Gerritsz. „van den geestelicken
geannoteerden goederen tot Boemel a°. LXXXtichquot; loopt over 1
September 1580 tot 31 Augustus 1581. De ontvangsten bestaan uit:
r. Kapittel van Zaltbommel, totaal ƒ 889 - 8 stuivers en 14 pen jen.
Hieronder zijn tevens begrepen eenige vicarieen in de St. Maartenskerk.
2°. goederen en inkomsten van het Regulierenklooster in Zaltbommel^
totaal ƒ 471 - 18 stuivers. Hiervan zijn uitgezonderd de gf dwen m
het land van Ravestein, die toentertijd nog verduisterd waren de goe-
deren in het graafschap Buren, welke op last van den Pnns van Oranje
onder de administratie van den rentmeester van Buren gesteld waren,
1) Artlï van de Pacificatie van Gent luidt: „Maer wat belanget de Re-
ligieust ende andere Geestelijcke, die binnen de voorsz. twee P«quot;quot;quot;^
(= Holland en Zeeland) ende heure Geassocieerde, gheprofessyt «fte gepre-
bendeert ende daer uyt gebleven ende vertrocken sijn, (gemerckt dat die
mesterdeer van heur goeden gealieneert zijn) den selven salmen van nu
Torts aen verstrecken redelijcke alimentatie, neffens die gheblevene, o
anders sal hun mede toeghelaten worden 't ghebruyck van haere goeden, tot
vërkiLsinghe nochtans van den Staten, alles by provisie ende tot anders op
hun voorder pretensiën, by de Generale Staten verordent sal wesen (P-
Bor Christiaensz., „Nederlantsche Oorloghenquot;, 1621, I, 9de boek, fol. 191).
Vergel. over dit artikel J. F. van Beeck Calkoen, blz. 51.
en de goederen en tynsen in Gorinchem, het land van Arkel en den
Alblasserwaard, welke onder het beheer van zekeren Handrick van
Gendt stonden.
3°. goederen en inkomsten van het Nonnenklooster in Zaltbommel,
totaal ƒ 296 - 19 stuivers en 4 penningen. Ongeveer 24 morgens land in'
den IJselmondschen waard beneden Dordrecht zijn nooit onder Gerrit
Gerritsz'. beheer geweest en blijkens de apostille in de eerste rekening
van Gernt Gerritsz. zijn „deese landen by dye van Dordrecht onder
d andere geestelycke landen daer by geleegen in pandtschappe aenge-
noemen .... geweest in de ontsettinge van Leyden ende daernae by dye
van Boemel vercocht tot betalinge van heure schulden ende alymentatiënquot;.
4°. goederen en inkomsten van het St. Agnietenconvent in Zaltbommel
totaal ƒ 226 - 8 penningen.nbsp;'
5°. geestelijke goederen in de Tieler- en Bommelerwaarden, totaal
ƒ 1067 - 18 stuivers en 8 penningen. Onder dit hoofd vindt men-
a)nbsp;Kapittel van Rossem^). De goederen en inkomsten waren 30
April 1577 door den magistraat van Zaltbommel aan de kanunniken
tot ahmentatie toegestaan met voorwaarde, om „alle lasten ende
commer staende opten selven te verplegen ende den rentmeester
sijnder Exeie. m der tijt jaerlix vier gulden daer uyt te betalen etcquot;-
Rossem, joffr. Joanna van Malsen, bevond
zich bij het optreden van Gerrit Gerritsz. als rentmeester in 1579
in „possessiequot; op grond van haar recht van patronaatschap in over-
leg met de commissarissen van den Prins van Oranje. Gerrit
Gerntsz. ontving alzoo niets, ook niet de bedongen ƒ 4 's jaars.
b)nbsp;Het convent van Rossem (genaamd St. Mariënacker) De ont-
vangst bedraagt niets, aangezien de goederen 10 April 1579 aan de
conventuahnnen tot alimentatie toegestaan zijn en de Groote Koeë-
werdt onder Heerewaarden door den magistraat van Bommel en de
prinselijke commissarissen aan drie Nijmeegsche burgers vernand
18 voor ƒ 5200 2).nbsp;amp;nbsp;h
c)nbsp;Het convent (St. Anna-troon) te Driel. De „cloosterhoffquot; en nog
eenige landerijen zijn verpacht.
N.B. Dit convent ontbreekt in de bewaard gebleven 17de eeuwsche
rekeningen van de geestelijke goederen in de Tieler- en Bommeler-
waarden, waarschijnlijk, omdat de conventualinnen reeds den 27sten
februari 1572, dus vóór de invoering der Reformatie in Bommel,
met bisschoppelijke toestemming waren verhuisd naar het klooster
van dezelfde orde (die der Reguliere kanonikessen) St. Annenborch
te Rosmalen (kort voor 1574 verplaatst naar de Cluyt in Den
Bosch), terwijl de bisschop aan de Drielsche goederen 5 Mei 1572
een gewijzigde bestemming had gegeven 3).
d)nbsp;De vicarieën op het H. Kruisaltaar, het St. Petersaltaar en het
bt. 1 homsaltaar in Dnel. De inkomsten van de laatste stichting be-
houdt Jan Corstensz. als patroon.
e)nbsp;De vicarieën op het St. Petersaltaar en op het St. Thonisaltaar
in Heerewaarden. De inkomsten van het eerstgenoemde altaar zijn
1)nbsp;De St. Martinuskerk te Rossem was een in 1499 tot collegiale kerk
verheven parochiekerk, vergel. L. H. C. Schutjes, „Geschiedenis van het
Bisdom 's Hertogenboschquot;, V, blz. 608.
2)nbsp;Over het zusterhuis te Rossem zie: Hoofdst. H, F, § 3a.
Fr. G. van den Eisen, Ord. Praem., en fr. W. Hoevenaars, Ord. Praem.,
„Analecta Gijsberti Coeverincxquot;, H, blz. 264 en L. H. C. Schutjes, V, blz. 605
De dubbelkloostertheorie bij mr. S. Muller Hzn., „Het Bisdom Utrechtquot; (Ge-
schiedk. Atlas van Nederland), blz. 436, vindt o.i. haar oorzaak in het verkeerd
begrijpen van de verhuizing der nonnen van St. Annatroon naar St. Annen-
borch. St. Annenborch is bovendien verhaspeld tot St. Annabooch. Overigens
verwart Mr. Muller hel Bommelsche Driel met het Overbetuwsche dorp van
dien naam (vergel. Mr. A. P. van Schilfgaarde, „Het Archief van het Huis
Bergh , Inleiding, blz. 144).
in 1579 tot alimentatie gegeven aan Aert Jansz., predikant aldaar,
en de inkomsten van het laatstgenoemde altaar aan Peter Petersz
f)nbsp;Land op Bruchem van de vicarie in St Jobskoorken in de St.
Maartenskerk te Zaltbommel. Het land is verkocht.
g)nbsp;Vicariëen-landpachten op Gameren. Het land is meerendeels ver-
ftf.^Van alle kercken-, pastoryen-, kusteryen- en etc., -landen ende
-aoëden gelegen sijnde in geheel Bommelerwerdt, desen rentmees-
ter eenichsins vernemen kan, dat voorgaende rentmeesters in adm^
nistratie gehadt mochten hebben, etc., worden by die van adel
S te andefe titulo iuris patronatus beseten offte geconfereert, sulx
uuvt crachtevan seeckere accoorden ende verdrach m date den XXje
S6D eÄis) anno XVcLXXVII by Syne Excie, die van Gelre ende
die ^n Boemel gemackt, opgericht, daervan die principalen acten
Ssdeels onder lien commissariën Sijnder Ex-e sijn berustende,
daervan copia autentycque te verthoonen, soo sulx noodich.......
Gerrit Gerritsz. heeft alzoo hiervan mets ontvangen.
EenTrS^van' een vicarie op het St. Catharinenaltaar op Tu// is
door de commissarissen van den Prins van Oranje tot alimentatie
gegeven aan heer Huymen van Rossum, den vroegeren rector van
het altaar. Gerrit Gerritsz. heeft niets ontvangen.
/) De Pauwencamp, behoorende tot een vicarte op Haaften voorts
alle goederen, welke eertijds geëmploieerd waren tot de kerk-
fabriek van Haaften. Deze goederen zijn verachtnbsp;.
k) Pastoriegoederen en goederen van de O.L. Vrouwevicane te
Heilouw. De goederen van deze sdchtingen brengen maar weinig
op, omdat ze eerst onlangs ontdekt zijn.
l) Pastoriegoederen te Waardenburg.
m) Pastoriegoederen te Heesselt.
n) de tyns van f 125, welke volgens het hiervoor vermelde verdrag
van 21 September 1577 uitgekeerd moet worden door „die jot-
frauwen ende conventualen oder regenten van den convente tot
frOe tyn^van ƒ 500, welke volgens het verdrag van 21 September
1577 uitgekeerd moet worden door den abt en coadjutor der „ge-
wesene abdye van Marywerdtquot;.
6° Goederen van stichtingen, welke buiten het kwartier van Bommel
gevestigd zijn, totaal ƒ 313 - 9 stuivers.nbsp;d npü
^nbsp;Landpachten van de Kruisbroeders te Asperen op Rumpt, I)e
Vuren en Hellouw. Uit de pachten op Deil ontvangt de Zaltbommel-
sche schoolmeester Erasmus inkomsten boven ^'1quot;,
b) Kaentkenshuys binnen Zaltbommel in de Nieuwstraat, behooren-
de tot het O.L. Vrouweconvent in Schoonhoven.
„Van alle ander kercken-, pastoryen-, custeryen-landen ende g^den (in
den Tielerwaard), daervan eenige rentmeesters admmistratie van hebben
gehadt, die tot kennisse van desen rentmeester gecomen sijn, worden
by die van adel ofte andere aengeslagen ofte ibeseten ofte geconfereert
krachtens het verdrag van 21 September 1577.
M De goederen van het kapittel van Haaften waren door joff. Anna van
Spaenghen, vrouwe en douairière tot Haaften titulo iuns patronatus aen-
sLTaegenquot; en werden door haar onder zich gehouden of geconfereerd; Gernt
GerritL heeft uit deze goederen nimmer iets ontvangen (1ste rekening van
^ ofvSieffini'der parochiekerk van Haaften tot collegiale kerk wordt door-
gaans ge ld in 1399 (vergel. Mr. S. Muller Hzn., „Het Bisdom Utrecht
blz 419); het „Chronicon Tielensequot;, ed. Van Leeuwen, blz. 435 beucht.
Anno DÓmini millesimo quadringentesimo primo fundatum est collegium m
villa de Haeften apud Zautboemel per dominum Ottonem de Haetten, mihtem,
et eodem anno confirmata estquot;.
De totale ontvangsten van deze rekening bedragen ƒ 3266 - 2 stuivers
I duit (penning) en 5 blanken; waartegenover uitgaven staan tot een
bedrag van ƒ 3208 - 12 stuivers en 9 penningen. Het batig slot is
ƒ 57 - 9 stuivers - 4 penningen en 5 blanken.
De uitgaven betreffen onkosten, welke zijn gemaakt door den
rentmeester, alimentatiën, onderhoud van huizen e.a., dijken en
weteringen en buitengewone uitgaven. Uitgaven ten behoeve van
predikanten vindt men in de rekeningen niet^). De alimentatiën,
tot een totaal bedrag van ƒ 36. golden slechts een viertal klooster-
lingen, n.1. drie nonnen uit het St. Maria Magdalenaconvent in
Zaltbommel en Claes Aertsz., gewezen conventuaal uit het Kruis-
broedersklooster te Asperen. Het geringe bedrag vindt zijn oorzaak
daarin, dat de alimentatiën gewoonlijk verleend werden in den
vorm van landerijen of huizen, welke aan de kloosterlingen ten
gebruike werden gelaten®). Zoo ging het bijv. met de goederen
van het klooster te Rossem.
Toevalligerwijs is de oorspronkelijke acte van alimentatie d.d.
10 April 1579 voor St. Mariënacker bewaard gebleven®). Hierbij
vergunnen jr. Philips van der Aa, gouverneur der stad Gorinchem,
en mr. Jacob Pauli, pensionaris van Dordrecht, als commissarissen
van den Prins van Oranje aan „de gemeene conventualen van den
clooster genaemt Mariënacker, gelegen op Rossum, alle alsulcke
landen, thynsen, renthen ende anderen goeden en incomen, als
tot d voüsz. clooster toebehoirt hebben ende noch tegenwoordelick
in wesen sijn, so waer die gelegen mogen wesen, uuytbesondert den
grooten Koewaert met het oirtge daeraen gelegen op Herwaerden,
die blyven sal tot verpleginge ende vervallinghe der grooter schul-
den ende lasten der voirsz. stede van Bommel, omme van den in-
comen, vruchten ende pachten van de voirsz. goeden gealimenteert
ende onderhouden te worden naer den staet ende gesteltenisse der
incomen der voirsz. goeden, allen den conventualen van den
voirsz. clooster noch in levende lyve wesende, tzy waer d'selve
wonachtich sijn, sowel degene, die gehylict sijn, als die noch sul-
len mogen huwelicken. ende dit geduyrende voor eenen tyt van
vier jaren eerstcomende......quot;, waar tegen de zusters alle lasten
Blijkens de 2de rekening van Gerrit Gerritsz. was er te Rossem een
predikant, nl. Nicolaes Jourmans. Ook te Heerewaarden stond een predikant,
Aert Jansz., die een tijdlang in Zaltbommel den dienst waargenomen heeft
(dmgsignaat Zaltbommel over 1584-1590, fol. 275, 12 November 1588).
) De mogelijkheid, om in dezen vorm alimentatie toe te kennen, was
voorzien in art. 21 van de Pacificatie van Gent.
) De acte d.d. 10 April 1579 is de eenige bewaard gebleven bijlage tot
van de geestelijke goederen van Gerrit Gerritsz. over
1079/80, Rijksarchief Arnhem. Cursiveering van mij.
voor haar rekening zullen nemen en een behoorlijken staat van al
haar goederen zullen overleveren. Ingeval van nood zullen zij
„eenyghe percheelen van de voirsz. goeden in pantschappe, coope
ofte lange huyere (mogen) uuytgeven, versetten, vercoopen oft
anders alieneren, soe den noot ende gesteltenisse der saecken ver-
eysschen sullen, ende dit by voorgaende advertentie ende advys
van den voirsz. commissarissen ofte Goert Rochusz. ende Barent
Jansz., die by den voorsz. commissarissen, magistraten ende gede-
puteerden daertoe gecommitteert sijn, ende by voorgaende weeten
ende consent van den borgen ofte cautionarissen, die hem voor
d'voirsz. conventualen verobligeert ende verbonden hebben .
Volgens deze acte van alimentatie behielden de zusters ook na
haar huwelijk haar uitkeering. De alimentatie was dus niet een
tijdelijke tegemoetkoming voor conventualinnen, die na de ontbin-
ding der kloostergemeenschap zonder middelen van bestaan wa-
ren, maar een gevolg van een recht op onderhoud, waarop zij aan-
spraak hadden op grond van haar opname in het klooster i). Om
deze reden kon de alimentatie dan ook verhoogd of verlaagd wor-
den al naar gelang van de opbrengst der kloostergoederen. Uit de
acte van 10 April 1579 blijkt, dat het vermogen van St. Mariën-
acker nog in wezen was, ook al was de kloosterlijke samenleving
opgeheven.
Nadat in 1591 de landsheerlijke domeinen en de geestelijlce goe-
deren in het kwartier van Bommel weder onder het Geldersche ge-
zag teruggebracht waren, volgde in 1593 de reductie in politiek
opzicht van den Tielerwaard en in 1602 van de stad Zaltbommel
en den Bommelerwaard.
Het verdrag van „Reductie der Ridderschap und Underdanen
van Tieler-weert aen 't Furstendom Gelre ende Graefschap Zut-
phen d'Anno 1593quot; (29 Maart) veranderde t.o.v. de religie en de
geestelijke goederen aldaar niets. De bepalingen van het verdrag
van 21 September 1-577 werden vrijwel ongewijzigd overgenomen.
Op het platteland van de Tieler- en Bommelerwaarden zou nie-
mand uit oorzake van de religie aan eenig gevaar of onderzoek
mogen worden blootgesteld; wanneer eenige twist of klacht over
den godsdienst zou rijzen, zou deze door het Hof van Gelderland
berecht worden; de geestelijke beneficiën, welke iuris patronatus
waren, zouden door die van adel of diegenen, aan wien het collatie-
recht toekwam, mogen geconfereerd worden „so wel aen haer kyn-
1) Vergel. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, I, blz. 45, noot 1.
-ocr page 110-deren und vrunden als aen anderen, so hun dat goetduncken salquot;
Aangaande het staken van de openbare godsdienstoefeningen, zoo-
veel van R.K. als van Gereformeerde zijde, wordt in het reductie-
verdrag niets gezegd. Dat deze bepaling evenwel van kracht
bleef, leert artikel 13 van de acta der Geldersche synode, die in
Mei 1601 te Zutphen vergaderde, volgens hetwelk de synode
het raadzaam oordeelde aan het Provinciale Hof te verzoeken
maatregelen te nemen, „dewyle in Tielerwaerdt een heel barba-
risch wesen is, geen exercitie van religie wesendequot;®). Het kleine
aan den Tielerwaard grenzende ambt van Beesd en Renoy is
waarschijnlijk tegelijk met den Tielerwaard onder het Geldersche
gezag teruggekeerd, al wordt van dit ambt in het reductieverdrag
geen melding gemaakt.
Bij het accoord van reductie van 1602, waarbij de stad Zalt-
bommel met den Bommelerwaard tot Gelderland terugkeerde,
heeft men het voornemen gehad de geestelijke goederen, waar-
van de corpora binnen Zaltbommel gevestigd waren en die sinds
meer dan vier jaren vanwege de stedelijke Overheid geadmini-
streerd werden, weder met de overige geestelijke goederen in de
Tieler- en Bommelerwaarden tot één rentambt te vereenigen. Dat
men hierin nimmer is geslaagd, moet geweten worden aan het door
de Bommelaars inzake de overgifte van de geestelijke goederen
binnen het stadsgebied gemaakte voorbehoud, „dat ridderschap-
pen en steden allenthalven elck in oer ressort van gelycken doen
zullenquot; (artikel 5).
Een andere bepaling, welke hier van belang is, nl. artikel 6.
luidt: „Aengaende ius patronatus laicale sal 't selve verblyven als
by den verdrage de anno 77, mits dat die collateurs die onder-
hoerige guederen datelick (= metterdaad) confereren ende die
specificatie van dien, des gesonnen zünde, zullen overgeven ' In
het toevoegsel op het reductieverdrag van 1602 wordt medege-
deeld, dat ten aanzien van de questie van het uitkeeren van het
derdedeel van de vicarieën ten behoeve van de kerkendienaren
Van Loon, „Groot Gelders Placaet-boeckquot;, I, Prael., kol. 113 Dit ver-
1572 IfiwTvnbsp;quot;Acta der provinciale en particuliere Synoden,
1572^1620, IV, Gelderlandquot;, blz. 97, synode te Zutphen, Mei 1601, art. 13.
ZiR'nbsp;quot;De.Reductie van Bommelquot;, blz. 77, meent ten onrechte,
toeUkLdquot;' i?quot; Tielerwaard in 1593 „volkomen godsdienstvrijheidquot; werd
loegeKend. Hij bedoelde hoogstwaarschijnlijk de conscientievrijheid welke
lastt''nbsp;niemand om der wille van zijn geloof mocht worden
hd L^h fr' quot;Pg'^^'^tequot; iigt- .Volkomen godsdienstvrijheidquot; was voor dien
1 handhaaft^'nbsp;^e Overheid toentertijd niet neutraal was, mTar
ais handhaafster van de ware religie optrad.
-ocr page 111-goedgevonden was, deze zaak aan te houden tot den naasten Nij-
meegschen Kwartiersdag, waar met de belanghebbende jonkers
hierover gecommuniceerd zou worden^).
Op het tijdstip der reductie van Zaltbommel en den Bommeler-
waard was er geen rentmeester van de geestelijke goederen in de
Tieler- en Bommelerwaarden in functie. Het lag nl. in de bedoe-
ling den rentmeester der geestelijke goederen in de stad Zalt-
bommel, Andries Willemsz., tot rentmeester te benoemen, wan-
neer de geestelijke goederen in de stad en ten platten lande weder
tot één rentambt zouden zijn samengevoegd. De gewezen rent-
meester Gherardt Crom Petersz. heeft van 1598-1607 nog het rent-
meesterschap bekleed van de pastorie-, kosterie- en vicariegoede-
ren van de heerlijkheid Brakel, die een tijdlang tot een afzonder-
lijk rentambt hebben behoordquot;).
§ 2. De Geestelijke Goederen onder Kwarticrlijk Bestuur,
1607-1619. De Haaftensche Geestelijke Goederen.
Naar aanleiding van een verzoekschrift „der dienaren Godtlicken
Woorts t' Zutphenquot; (de classis Zutphen) besloot de Gelder-
sche Landdag, die te Arnhem bijeen was, den 16den Mei 1603, dat
het Hof van Gelderland tot den ambtman van Bommel en den
magistraat der stad Zaltbommel een aanschrijving zou richten, er
zorg voor te dragen, dat de „gesubtraheerde und misbruickte
goederenquot;, welke „in voertyden tot den kerckendienst aldaer utge-
geven und gedediceert, van nu voorts aen mogen worden bekeert
tot onderhalt van een nodich getal van predicanten, die d'arme
onwetende, rouwe, verwoeste onderdanen het Woort Gods und
den wech harer salicheit getrouwelick moegen leren und aenwysen,
und dit niettegenstaende enige contracten off actenquot;) ter contra-
riën, dewelcke men niet en verstaet, dat hiertegens behoren voerge-
1)nbsp;Dr. D. Brouwer, „De Reductie van Bommelquot;, blz. 90-92. De hierbe-
doelde artt. zijn in de onderscheiden Landdagsrecessenboeken ten Rijks-
archieve te Arnhem genummerd 5 en 6, en bij Brouwer 4 en 5 (vergel. Land-
dagsrecessenboek no. 17, oud-archief Arnhem, fol. 287 e.v.). Voor de bepa-
lingen inzake de geestelijke goederen in de stad Zaltbommel, zie hierna:
Hoofdstuk IV, B.nbsp;, . .
2)nbsp;De Brakelsche geestelijke goederen komen niet voor m de rekenmgen
van Gerrit Gerritsz. over 1579/87. Croms rekeningen van de Brakelsche
goederen werden gehoord ter Gedeputeerdenkamer te Nijmegen, zie: Reso-
lutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 9 Mei 1603.
3)nbsp;Reces van den Landdag te Arnhem, 16 Mei 1603. Ook de classes van
Nijmegen en Bommel hadden dergelijke verzoekschriften ingediend.
Bedoeld worden de verdragen van reductie van den Tielerwaard van
1593 en van Zaltbommel en den Bommelerwaard van 1602 en het oudere
verdrag van 21 September 1577.
bracht, veelmin tot affbreuck van Codes eer und der vi^are Religie
misbruickt te worden; und sullen tot desen ende die patronen ge-
halden sijn tho conferieren die geestelicke beneficiën aen sulcke
personen, daervan die kercke und gemeynte Gods gedient sye,
verstaende die van den Landschap mede, dat die dienars behoeren
beroepen und bestelt tho worden na der kercken-ordnungh, niet
alleen voer die thokumpstigen, maer oick respect van dieghene, die
albereyts tegen de voors. ordnungh geadmitteert und in dienst
moegen sijnquot;
In het volgende jaar dienden de jonkers, die als collatoren van
talrijke beneficiën ten nauwste bij dit Landdagsbesluit betrokken
waren, protesten in bij den Landdag te Nijmegen en bij de vergade-
ring van het Nijmeegsche Kwartier, aangezien zij het besluit van
16 Mei 1603 als gewetensdwang beschouwden en in strijd achtten
met het reductieverdrag van den Tielerwaard van 1593 en „tegen
haer preëminentiën ende privilegiën ende der Landschap voorige
resolutiequot;, terwijl zij zelfs dreigden niet meer op Land- en Kwar-
tiersdagen te verschijnen en de gevraagde consenten toe te staan^).
Het platteland bleef voorloopig nagenoeg van predikanten ontbloot.
Het behoeft geen verwondering te baren, dat de Geldersche
synode, toen zij in Juli 1607 binnen Zaltbommel vergaderde, zich
bij den ambtman van Tieler- en Bommelerwaarden en den magi-
straat der stad, aan wie het toezicht op het juiste gebruik van de
geestelijke goederen in de waarden bij het bovengemelde Landdags-
besluit van 1603 opgedragen was, meende te moeten beklagen over
„de groote verwoestinge der Christelicker kercke ende de ignoran-
tie en de ontkentenisse der warer Religie van den ingesetenen ten
platten landequot; en om aanstelling van predikanten verzocht. Het ant-
woord luidde, dat het aanstellen van kerkendienaren niet mogelijk
was, zoolang er nog geen behoorlijke staat van de geestelijke goede-
ren gemaakt was. M'en achtte het 't beste, dat het Provinciale Hof
op naam van de Landschap een plakaat zou uitvaardigen, waarbij
aan alle pachters zou worden bevolen binnen 14 dagen betaling
te komen doen van hetgeen zij wegens de geestelijke goederen ver-
schuldigd zouden zijn aan den rentmeester der geestelijke goederen
Andries Willemsz. s). Deze laatste had ondertusschen geen com-
Cursiveering van mij.
2) Reces van den Landdag te Nijmegen, 23 Maart 1604, Kwartiersreces
Nijmegen, 8 Juni 1604. Men bedenke, dat de jonkers voor een deel R.K.
gezind waren.
Reitsma en Van Veen, „Acta der provinciale en particuliere synoden
1572-1620, IV, Gelderlandquot;, blz. 161, synode te Bommel, beginnende 7 Juli
1607, art. no. 28.
missie als rentmeester van de goederen van de buiten de stad Zalt-
bommel gevestigde fundatiën, maar werd nu als zoodanig door den
ambtman en de stedelijke regeering voorgedragen.
Het Hof besloot tot het uitgeven van het bedoelde plakaat, het-
welk in overleg met Gedeputeerden van het Nijmeegsche Kwartier
ook in de overige ambten zou worden gepubhceerd, om geen jalouzie
te verwekken ^).
Nadat Gedeputeerden van het Kwartier van Nijmegen zich had-
den vereenigd met het denkbeeld, om Andries Willemsz. tot rent-
meester te benoemen, committeerde het Hof hem 19 Augustus 1607
„by advisequot; van de Gedeputeerden „tot het officie ende ampt van
rentmeester van de goederen ende incomsten, gehorende tot die
canonisiën, proostiën, personaetschappen, prebenden, pastoriën,
vicariën, custeriën, beneficiën ende officiën of andere geestlicke
goederen, voorts van thynsen, pachten, erf- ende loesrenten, gele-
gen in de voorsz. Boemelre- ende Tielreweerdenquot;. Hij zou zijn in-
structie ontvangen van het Gedeputeerdencollege en aan dit colle-
ge rekenphchtig zijn^). Gedeputeerden van het Kwartier arres-
teerden den 5den October d.a.v. zijn instructie®).
In het gebrek aan kerkendienaren ten platten lande voorzag het
Hof voorloopig door aan ds. Johannes Fontanus, den bekenden
Arnhemschen predikant, en eenige anderen op te dragen in de
vaceerende plaatsen in de Tieler- en Bommelerwaarden te gaan
preeken *).
Met betrekking tot de vicarieën gelastten Gedeputeerden van het
Kwartier 14 December 1607, dat Andries Willemsz. ook hiervan
de inkomsten zou ontvangen, totdat degenen, die hun recht van
patronaatschap wilden aanvoeren, ter Gedeputeerdenkamer bewij-
zen hiervan overgelegd zouden hebben, „sonder dat dan oock die-
genen, so daertho befuicht, die guideren voer haer eigen sullen
moegen gebruicken, maer die conferieren aen sekere jonge gesellen
umb daerop tho studieren volgende den recesz van a° '81 voersz.
(29 November 1581), nadat se sulcke jonge gesellen eerst ter
1)nbsp;Archief Hof van Gelderland, Resolutie- en memorieboek, 1605/18, 15
Juli 1607. Resolutiën van Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers (archief
Gedeput. .Staten van Nijmegen), 25 .Juli 1607. Van Loon, „Groot Gelders Pla-
caet-hoeckquot;, H, kol. 110, plakaat van 15 Juli 1607, vergel. ibidem H, kol.
103, 3 April 1605.
2)nbsp;Archief Hof van Gelderland, Commissieboek, II, 1602-1617, fol. 75vso.
») Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 5 October 1607.
De instructie is niet bewaard gebleven.
■»j Archief Hof van Gelderland, Commissieboek II, fol. 76 vso., 1 Sep-
tember 1607.
Gameren sullen gepresentiert hebben i), aen diewelcke die voorsz.
rentmeester, behaldende nietthomin d'administratie van soedanige
guideren, twe dordendeelen sal utkeren. emploierende het een dor-
dendeel tot onderhalt van kercken- und schooldienaren. Und wort
in dusdaniger voegen een ieder sijn ius patronatus na den placate
voorbehaldenquot;2). Gedeputeerden streefden er dus naar alle
beneficiën, die iuris patronatus laïcalis waren, onder het beheer van
het Kwartier te brengen, zulks in afwijking van het zesde artikel
van het tractaat van reductie, waarbij bepaald was, dat t.a. van
deze beneficiën de sinds het verdrag van 1577 bestaande toestand
gehandhaafd zou blijven.
Van Andries Willemsz.' administratie is niets meer in het ar-
chief van Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers aanwezig.
Vóór 8 Augustus 1611 zijn ter Gedeputeerdenkamer te Nijmegen
zijn eerste drie rekeningen gehoord en gesloten^). Aan den ambt-
man van de Tieler- en Bommelerwaarden en den magistraat van
Zaltbommel had de Landschap in Mei 1603 „medequot; de „directiequot;
over de geestelijke goederen in de beide waarden opgedragenquot;).
Hieronder werd verstaan het toezicht op het juiste gebruik, nl.
het gebruik ad pios usus, en op het beheer van de geestelijke goede-
ren. Ambtman en magistraat van Bommel waren vertegenwoordigd
bij het hooren en sluiten van de rentmeestersrekeningen en bij het
houden van openbare verpachtingen.
Andries Willemsz. moest volgens zijn commissiebrief en overeen-
komstig de resolutie van 23 Januari 1608 van Gedeputeerden van
het Kwartier alle geestelijke goederen in de Tieler- en Bommeler-
waarden onder zijn administratie brengen met uitzondering van de
goederen van het stift Zennewijnen in den Tielerwaard. Predikan-
) De vicarissen moesten door den patroon aan het Hof worden voor-
gedragen, door welk lichaam dan de brieven van institutie verleend werden
.\anvankelijk hebben de Nijmeegsche Gedeputeerden dit een tijdlang gedaan.
De mstitutie-boeken van het Hof vangen aan met het jaar 1609.
) Van Loon, „Groot Gelders Placaet-boeckquot;, II, kol. 48 en 97, 22 October
159o en 28 April 1604 {plakaten met betrekking tot het begeven van vicarieën
en het betalen der tertiën). Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen
Kwartiers, 14 December 1607. Opgemerkt kan worden, dat binnen Zaltbommel
nimmer tertien aan den rentmeester der geestelijke goederen zijn betaald-
zie hierna Hoofdstuk IV, B § 2. Cursiveering van mij.
) Resolutiën Gedeputeerden, 8 Augustus 1611.
) Resolutiën Gedeputeerden, 16 December 1609: „Und oversulx noch die
gedeputierden, noch die van de magistraat van Bommel, die specialick mede
tot die directie van de geestlicke guideren in Tielre- und Bommelreweert by
die Lantschap neffens den amptman van Bommel in Maio etc. 1603 gelast
sijn, beschuldicht kunnen worden anders dan die voersz. resolutiën na be-
boer gepariert .... tho hebben ....quot;.
ten en „niet wettelick tot den dienst beroepenquot; personen, zooals
vermaners, e.d., zouden geen goederen onder zich mogen houden,
de dorpssecretarissen en schoolmeesters evenmin. De schoolmees-
ters behoorden uit de geestelijke goederen ter plaatse een „redelick
tractementquot; te ontvangen, voor zoover zij met kennis van zaken
waren aangesteld. De dagelijksche heeren zouden géén bevoegd-
heid hebben om den schoolmeesters de volle inkomsten van de
geestelijke goederen ter plaatse toe te kennen^).
Enkele predikanten hebben aanvankelijk zelf de pastoralia in
handen gehad, zooals bijv. in Waardenburg en Neerijnen, en wel,
naar wij veronderstellen, dank zij den invloed van de dagelijksche
heeren in hun standplaatsen^). Aan de dagelijksche heerlijkheden
plachten, behalve de aanstelling van den schout, de heemraden, de
buurmeesters en den schutter, gewoonlijk verbonden te zijn de colla-
tie van de pastorie, van eenige vicarieën en kapelanieën, de benoe-
ming der kerk-. Heilige Geest- of Gasthuismeesters, en van den
koster. De dagelijksche heerlijkheden omvatten in den regel één
kerspel, dat meestal door één enkele buurschap gevormd werd'®).
1)nbsp;Resolutiën Gedeputeerden, 23 Januari 1608. Met de geestelijke goederen
in het ambt van Beesd en Renoy had de rentmeester niet te maken. De
kosters waren gewoonlijk tevens schoolmeesters op hun dorp.
2)nbsp;Resolutiën Gedeputeerden, 28 November 1607 en 16 Maart 1608.
In den Tielerwaard waren alle plaatsen dagelijksche heerlijkheden, met
uitzondering van Drumpt, waar de schout of scholtis en de buurmeesters
door den ambtman van de Tieler- en Bommelerwaarden benoemd werden,
en van de hooge heerlijkheid Dalem. Al deze plaatsen waren buurschappen
met een eigen buurschapsbestuur, bestaande uit den schout en 2 buurmees-
ters. Elke buurschap vormde een afzonderlijk kerspel. De hooge heerlijkheid
Dalem behoorde kerkelijk tot het Hollandsche, in het land van Gorcum
gelegen kerspel Spijk. In den Bommelerwaard was de toestand evenzoo. Alleen
waren Poederoyen, Nederhemert, Well amp; Ammerzoden en Hedel hooge heer-
lijkheden. De dagelijksche heerlijkheid Well amp; Ammerzoden bestond uit 2
kerspelen, waarvan het kerspel Well de buurschappen Well en Wordragen
omvatte. Monnikenland was wèl een dagelijksche heerlijkheid, maar geen
kerspel; terwijl het eerst in de 17de eeuw een buurschap werd. In de dage-
lijksche heerlijkheid Ophemert waren twee kerspelkerken; na de Reformatie
werd slechts één er van gebruikt. Het aantal buurmeesters bedroeg in den
Bommelerwaard 1 tot 3. De z.g. dagelijksche gerichten werden gehouden
door den schout met twee door den dagelijkschen heer aangewezen naburen.
Deze gerichten hadden slechts geringe bevoegdheid. Zie Jhr. Mr. A. H.
Marlens van Sevenhoven, „Marken in Gelderlandquot; (Geschiedkundige Atlas
van Nederland), 1925, blz. 171-176. In den leenbrief van Walraven van Arkel,
broeder tot Hoeckelum, heer van Waardenburg, voor Johan Schenck van
Nydeggen, als echtgenoot van joffr. Johanna van Weerdenborch Sweders-
dochter, d.d. 6 October 1534 worden de dagelijTcsche heerlißheden Ophemert
en Zennewijnen omschreven als volgt: „dat huys ende daegelicxe heerlicheyt
t' Ophemert ende Senwynen met syn collatiën in beyde kercken tot Ophemert,
met vicariën, kerckenmeysteren, Heylich-Geesthuysmeysteren, kosters t' moe-
gen geven etc. constitueeren, setten ende onsetten, voort in beyde dorperen
(Ophemert en Zennewijnen) schout, heymraedern, buyrmeystern, schut-
teren t' setten nae synen wille, voort metten rosmoelen, gemael, houre, fins.
Met enkele patronen had men moeilijkheden naar aanleiding van
de overgifte van geestelijke goederen. De Gedeputeerden van het
Kwartier besloten daarom 5 Maart 1608 aan alle collatoren en
anderen, die onwillig waren, te kennen te geven, dat zij binnen den
tijd van acht dagen hun rechten t.o.v. de pastorieën, vicarieën,
kosterieën e.d. zouden komen bewijzen op straffe daarvan ver-
stoken te zullen zijn, terwijl bij verdere weigerachtigheid tegen de
nalatigen voor het Provinciale Hof geprocedeerd zou worden
Tot de goederen, welke zich omstreeks 1609 onder het beheer
van Andries Willemsz. bevonden, behoorden ook de geestelijke
goederen in de dagelijksche heerlijkheden Haaften, Hellouw en
Herwijnen, en Rossem In het genoemde jaar richtten de heer van
Brederode, heer van Vianen, als voogd over de onmondige kinde-
ren van wijlen zijn broeder Floris, heer tot Kloetingen, en de vrouwe
van Haaften, en Wolfert Evertsz. van Wittenhorst als heer van
Rossem verzoekschriften tot den Gelderschen Landdag, om op
grond van de aan hun heerlijkheden verbonden rechten van patro-
naatschap de administratie te mogen voeren over de geestelijke
goederen en de Gasthuis- of H. Geestgoederen aldaar.
Naar aanleiding hiervan besliste de Landdag te Nijmegen 19
December 1609: „dattet geheél incommen van de voorsz. canonisiën
ende pastoriën, hebbende curam annexam, behoort aengeleydt ende
bekeert te worden tot onderhalt van den kerckendienst ende watter
van dependiert, voor eerst ter plaetse van de fundatie ende watter
mucht overschieten, dat men tselve behoore t' emploieren ter naes-
ter plaetse, daer gebreck is; overmits de voorsz. goederen niet ten
deel, maer int geheel gemortificeert zijn ende daerom tot den dienst
Godes behooren geapproprieert te blyven, voorbehoudens noch-
daegelicxe broecken finnen ende t' winnen, elcke broecke voorsz. van negen
butgens, ende voort met allent geene dat de daechelicxe heerlicheyt aencle-
ven machquot; (archief Hof van Gelderland, Institutieboek I, fol. 67 vso.). Hier
moge worden opgemerkt, dat het hms Ophemert een Geldersch en de
Jieerlijkheid Ophemert een Waardenburgsch leen was (Waardenburg was weer
een Geldersch leen). In de Tieler- en Bommelerwaarden werd in civiele zaken
rechtgesproken door de schepengerichtsbanken te Deil en Tuil, onder voor-
zitterschap van den richter in den Tielerwaard en door de schepengerichts-
banken te Driel en Zuilichem, onder voorzitterschap van den richter in den
Bommelerwaard. In crimineele zaken daarentegen werd niet door de vier
gerichtsbanken ten platten lande, maar door de schepenen der stad Zalt-
bommel onder leiding van den ambtman van de Tieler- en Bommelerwaarden
rechtgesproken. De beide richters in de waarden fungeerden hierbij als
substituten van den ambtman, deden „de crimineele apprehensie en aan-
klagtequot;. Zij werden uit een door de 4 banken opgemaakte nominatie van twee
door het Kwartier verkozen. (H. D. ,1. van Schevichaven, „Regeringsform
van Gelderlandquot; in „Gelrequot; X, blz. .344 e.v.).
) Resolutiën Gedeputeerden, 5 Maart 1608.
-I De heerlijkheden Haaften, Hellouw en Herwijiien waren in één hand.
-ocr page 117-tans, dat die collatoren, als die plaetse sullen commen te vaceren,
vry sal staen gequalificeerde persoonen, den classi ende gemeynte
aengenaem, tijdtlick te presenteren, om volgende d' ordre vant lant
in haeren dienst bestedicht te worden. Raeckende die vicaryen. dat
derselver guederen int openbaer ten meesten pryse ten overstaen
van de patronen oft beneficiariën by den rentmeester (die mets
desen in zyne bedieninge gecontinueert blijft) tot laste van diesel-
ve guederen sullen worden verpacht, daervan die twee deelen sullen
commen tot behoeff van den beneficiariën ende idt derdendeel tot
behoeff van den kerckendienst, gelijck dienvolgents den voorn, heer
van Brederode in der voorseyder qualiteyt toegestaen wordt in
d'aengetagen vicaryen idt recht van presentatie van eenege jon-
gen gesellen, om nae voorgaende brieven van institutie van den
Have (het Hof van Gelderland) die twee deelen van de suivere
incomsten tot subsidie van zijn studiën te genieten ende zulcx uyt
handen van den voorn, rentmeester. Aengaende die Gasthuys- off
Heylige Geestguederen tot Herwynen ende Haeften wordt ver-
staen den heer remonstrant geoorloft te zijn, dieselve door be-
quame luyden te doen administreren, om in de voorsz. dorpen aen-
geleydt te worden aen degeene, daert behooren zalquot;. Deze Land-
schapsresolutie is van groot belang, aangezien zij den 21sten De-
cember d.a.v. door den Landdag „generaelquot; gemaakt werd voor
het geheele Vorstendom en Graafschap^).
Het was nu dus uitgemaakt, dat, evenals vóór de Reformatie, de
patronen als zoodanig niet gerechtigd waren tot de administratie
der beneficiën en evenmin vrij waren t.a.v. de bestemming der in-
Jt) Reces van den Landdag te Nijmegen, 19 en 21 December 1609. Zie Mr.
A Philips „De Kapittelgoederen van Haaften, IL Nadere justificatoire be-
scheidenquot;, 1850, blz. 22 e.v. Onder gemortificeerde goederen worden ver-
staan: in de doode hand gebrachte goederen. Vóór de Reformatie werden
de ten behoeve van een nieuwe religieuze fundatie geschonken goederen ge^
mortificeerd en tot „bona ecclesiasticaquot; gemaakt, d.w.z. in de doode hand
gebracht en vergeestelijkt oftewel uit de wereldlijke rechtssfeer overge-
bracht naar de geestelijke. Beide handelingen geschiedden oorspronkelijk
door de geestelijke Overheid (den bisschop). In de latere M. E. was voor de
mortificatie toestemming van de wereldlijke Overheid noodzakelijk. Bij de Re-
formatie werd de geestelijke jurisdictie opgeheven en bleef de mortificatie
uitsluitend bestemmingsbepaling, nl. „ad pios ususquot; (in den text: „tot den
dienst Godesquot;). Zie Jhr. Mr. D. C. Rengers Hora Siccama, I, Eerste afd.,
hoofdst. II. — De pastorieën waren in tegenstelling tot de vicaneen, waar
quot;een zielzorg aan verbonden was, „niet ten deel maer int geheel gemortifi-
ceertquot; d.w.z dat zij geheel voor den kerkdienst bestemd waren, terwijl de
vicarieën slechts voor één derdedeel hiertoe moesten strekken. Dat „morti-
ficeerenquot; hier niet beteekent: opheffen (zie voor deze beteekenis Jhr. Mr.
Rengers Hora Siccama, I, blz. 684) van de fundatie of van het recht om een
benamp;icie te begeven, blijkt uit de omstandigheid, dat de pastoneen nog
geregeld door de collatoren werden begeven. Cursiveering van mij.
komsten. In de vergadering van het Nijmeegsche Kwartier had het
meerendeel van de ridderschap verklaard, dat een dergelijk besluit
niet bij overstemming door den Landdag mocht genomen worden,
zoolang de geestelijke goederen nog niet voor de geheele provincie
Gelderland in communie gebracht zouden zijn, dat voorts in over-
eenstemming met het verdrag van reductie van den Tielerwaard
van 1593 alle geestelijke beneficiën, de pastorieën en canonisieën
incluis, welke „iuris patronatusquot; waren, ter collatie zouden blijven
staan van die van adel of anderen, daartoe gerechtigd wezende,
om daarmede hun kinderen en nabestaanden of anderen naar goed-
dunken te begiftigen, „ende sijn die voorsz. ridderschap des te
meer verwondert, waerom dit Quartier meer sal herschen over die
geestelicke guderen, wesende iuris patronatus, ten platten lande
(aengesien die steden yeder int heur sijn verblyvende) als andere
benaberte geünierde provinciënquot; i).
De jonkers wilden eigenlijk de beneficiën van hun pieuze be-
stemming ontdoen en de goederen dezer stichtingen ont-mortifi-
ceeren. De Landdag en het Nijmeegsche Kwartier daarentegen
wilden het karakter der goederen als gemortificeerde goederen
handhaven, nl. in dien zin, dat de bestemming ad pios usus be-
stendigd bleef.
Anderhalf jaar later kwam de ridderschap op den Kwartiersdag
te Nijmegen met een voorstel, inhoudende, dat de gebeneficieerde
persoon de goederen van het op hem geconfereerde beneficie in
het openbaar zou mogen verpachten in tegenwoordigheid van den
rentmeester der geestelijke goederen, die. door Gedeputeerde Sta-
ten na overleg met ambtman en jonkers gesteld zou zijn. De rent-
meester zou deze goederen niet onder zijn beheer mogen nemen,
maar er alleen het derdedeel of tertium van ontvangen, om ad pios
usus aangewend te worden en wel in de eerste plaats voor den
predikant en den schoolmeester der plaats, waar de goederen gele-
gen waren. Voorts zou het den patronen vrij mogen staan, om wat
er van de collegiale goederen (kapittelprebenden of canonisieën),
waar zielzorg aan verbonden was, over zou schieten, nadat
de predikant en de schoolmeester ter plaatse verzorgd waren,
toe te kennen aan studenten^). De ridderschap wilde dus geen af-
stand doen van het beheer over de geestelijke goederen, die ter be-
geving van leeke-patronen stonden, maar gaf toe op het stuk van
de uitkeering der tertiën en de bestemming voor den kerk- en
Kwartiersreces Nijmegen, 20-23 December 1609.
Kwartiersreces Nijmegen, 18 en 19 Juni 1611.
schooldienst van de met zielzorg belaste canonisieën. Eenig besluit
werd op dit voorstel niet genomen.
De heer van Brederode, die zich bij den voorslag van de Nijmeeg-
sche ridderschap aansloot, diende in 1612 bij den Landdag, die
toen te Zutphen vergaderde, opnieuw een verzoekschrift in, waar-
bij hij als voogd over de onmondige kinderen van de vrouwe van
Haaften de a'dministratie over de Haaftensche geestelijke goederen
verzocht, evenwel onder aftrek van de tertiën. De steden in het
Nijmeegsche Kwartier wilden de aangelegenheid nogmaals aan het
oordeel van Stadhouder en Hof onderwerpen. Het Zutphensche
Kwartier wilde bij het reces van 1609 verblijven. Daarentegen
vond de Veluwsche ridderschap, dat het aan den heer van Brede-
rode vrij zou mogen staan, om zelf een rentmeester aan te stellen,
mits hij de tertiën uitkeerde. De steden in het Arnhemsche Kwar-
tier stelden zich op het Zutphensche standpunt met uitzondering
van Elburg, dat verklaarde ,,niet tho kunnen opiniren tegens
d'usantie van ius patronatus van vicaryen in hare stattquot;, en van
Harderwijk, dat zich bij het gevoelen van de Veluwsche ridder-
schap aansloot. Tot een besluit kwam het zoodoende op dezen
Landdag niet
De heer van Brederode vond steun bij de Staten-Generaal. Op
grond van een schrijven van de Staten-Generaal en een daarover
door den Stadhouder uitgebracht advies, vond de Landdag, in ver-
gadering bijeen te Nijmegen, den 29sten Mei 1613 goed, „dat men
welgedachten heere van Bredenrade ten aensien und respecte van
syne persoon und als mombarheer van de nagelatene kinderen
des heeren van Cloutingen....... als oeck omme die goede diensten
by denselven den Landen van jonghs aff mitte wapenen gedaen,
sal toestaen die regieringe und administratie van de canonisyen
van Haeften und pastoryen van Herwynen, mits dat welgedachte
heer van Bredenrade in qualiteyt als voren sal doen betaelen in
handen van den rentmeester aver die geestlicke goederen Andries
Willemssen, residirende tot Bommel, die somma van achthondert
gulden jaerlix tot onderholt van de predicanten tot Haeften und
Herwynen. Und by soe veerne het gebeurde, dat hiernaemaels die
gagiën und tractamenten van de predicanten ten platten lande by
gemeine resolutie van de Lantschap ofte 't Quartier van Nymegen
1) Reces voor den Landdag te Zutphen, 3 April 1612. Voor de vicarieën
te Elburg vergel. Dr. A. J. van de Ven, „De St. Jacobs- of Lutteke-vicarie te
Elburgquot; in „Nederlandsch archief voor Kerkgeschiedenisquot;, nieuwe serie,
xxin, blz. 1.
vermeerdert worden, dat die voorsz. tractamenten nae advenant
verhoeget end die verhoeginge van gelycken in handen van den
voorn, renthmeester gestelt sal worden...... Insgelycken, dat het
averschot van de canonisyen und pastoryen voorsz. bekeert worde
tot onderholt van studenten in de theologie; und dit alles sonder
getrocken toe worden in consequentie und blyvende hiermede der
Lantschaps gemeine resolutie (van 1609), voor desen genomen,
ongederogirtquot;
Brederode verkreeg de administratie over de Haaftensche gees-
telijke goederen, zonder dat het beginsel, dat de collator aan zijn
„ius patronatusquot; geen recht kon ontleenen om de te zijner collatie
staande beneficiale goederen te beheeren, verloochend werd, op
grond van achting voor zijn persoon®). De pieuze bestemming
werd nadrukkelijk verzekerd. T.a.v. de beneficia, waaraan geen
zielzorg verbonden was, wordt in dit Landdagsbesluit niets ge-
zegd. Blijkens een Nijmeegsche Kwartiersresolutie d.d. 30 Augustus
1615 kwamen ook deze onder de administratie van den heer van
Brederode®). De pastorie van Hellouw bleef buiten de overgifte
aan den heer, omdat zij den abt van Paderborn tot collator had,
de vicariegoederen aldaar eveneens^).
Van de geestelijke stichtingen te Haaften en te Herwijnen,
die bleven bestaan, werd door de Landschap het beheer toegestaan
Reces van den Landdag te Nijmegen, 29 Mei 1613, gedrukt: mr. A.
Philips, „De Overeenkomst betreffende de Kapittelgoederen te Haaften na-
mens den Staat gesloten en onderzochtquot;, 1850, l, blz. 9. W. van Benningen,
„Brieven over Geestelijke Goederenquot;, 1863, blz. 18. Cursiveering van mij.
In de 9de rekening van den rentmeester M. Holl van de geestelijke
goederen in de Tieler- en Bommelerwaarden over 1648/9, fol. LXVI vso.,
wordt gezegd, dat de pastorie van Herwijnen namens Brederode „als colla-
torquot; werd geadministreerd. Men begon toen blijkbaar de rechte bedoeling
van het reces van 1613 uit het oog te verliezen.
Kwartiersreces Nijmegen, 30 Augustus 1615: „Verstaende voorts, dat
d'administratie van der vicarien guderen op Haeften ende Serwynen, die syn
Ex.eie by schrievens van den XII Februarii 1615 verclaert met die canonisiën
ende pastorie-guderen daerselffs te houden van een natuir, annex ende
daeronder begrepen, ende om andere redenen by den voorgemelten beere van
Cloutingen schriftelick overgeleydt, sal verblyven aen dengeenen, den de
heer van Cloutingen daer toe gestelt heeft, ende het overschott van die (die
lasten daertoe staende affgetrocken) ad pios usus bekeertquot;. Met het van
„een natuirquot; zijn werd bedoeld, dat die vicarieën evenals de canonisieën
„iuris patronatus publici of laïcalisquot; waren, d.w.z. bewijsbaar ter collatie
stonden van den heer (zie Kwartiersreces, 14 Mei 1614). De term „iuris
patronatus publiciquot; wordt in het Kwartiersreces van 14 Mei 1614 gesteld
tegenover „iuris patronatus privati of geïncorporeert____ sonder titul ende
daerop gevolchde confirmatiequot;, d.w.z. verduisterde vicarieën. Vicarieën van
deze laatste soort zou de heer van Cloutingen niet mogen administreeren.
) Resolutiën Gedeputeerden, 4 Maart 1616: „Item to schriven aen die
heer van Cloutingen, dat men tho Vreden is, dat de resumptie van Andries
Willemsens rekening over die Haefftensche gulderen geschieden zal tot Bom-
aan den heer van Haaften onder verplichting, dat de laatstge-
noemde uit de canonisiegoederen van Haaften en uit de pastorie-
goederen van Herwijnen ƒ 800 's jaars zou betalen ten behoeve van
de predikanten aldaar in dier voege, dat dit bedrag verhoogd zou
worden al naar gelang bij resolutie van de Landschap of van het
Kwartier de predikantstractementen ten platten lande in het alge-
meen verhoogd zouden worden. Voor de vicarieën in Haaften en
Herwijnen gold hetzelfde, met de verplichting, dat de heer van
Haaften de tertiën zou betalen.
De administratie is steeds aan het bezit der heerlijkheid Haaf-
ten verbonden gebleven en ging zoodoende tegelijk met de heer-
lijkheid in 1712 door verkoop over aan het geslacht Dutry, met be-
paling, dat de kooper van de heerlijkheid c.a. gehouden zou wezen,
„den Predicant en Schoolmeester, staande tot Haaften, jaarlijx te
betalen uuyt de goederen, die van outs daertoe specteerende zijnquot;.
Deze verplichtingen zijn in 1849 door den toenmaligen heer bij
overeenkomst met den Staat der Nederlanden afgekocht^).
§ 3. De Geestelijke Goederen onder het Bestuur van Ambtman
en Jonkers, 1619-1677. De „Gemeene Beursequot;.
Bij den Landdag, die in Mei en Juni 1619 te Zutphen bijeen was.
kwam een verzoek in van de ridderschap van de Tieler- en Bom-
melerwaarden om wijziging van de Landschapsresolutie d.d. 19
December 1609 in dezer voege, dat de patronen het beheer zouden
mei, present den amptman und syne jonckeren, so die generale rekening
van den voorsz. rentmeester hebben helpen hoeren und sluyten hetgeen
OD 14 Maart kon plaats hebben. Deze afrekening betrof achterstallige
fielden (zie Kwartiersreces, 30 Augustus 1615). De eerste rentmeester over de
Haaftensche geestelijke goederen was Balduin van de Velde (Kwartiers-
reces, 14 Mei 1614).nbsp;_ . . ^
1) W van Beuningen, „Rapport over de Vicariegoederen m verband met
andere geestelijke goederen in Hollandquot;, blz. 93 e.v. en blz. 98 e.v. Hiermt
blijkt dat de overeenkomst in 1849 om louter practische redenen werd ge-
sloten en niet, omdat de Staat het beweerde eigendomsrecht, dat «e heer
uit de koopacte van 1712 meende te mogen afleiden, als gefundeerd be-
schouwde. Cursiveering van mij.
Nadere bijzonderheden zie men bij Mr. A. Philips, „De Overeenkomst be-
treffende de Kapittelgoederen te Haaften namens den Staat gesloten en
onderzochtquot;, I en II. Mr. A. Philips komt tot de slotsom, dat niet de heer
van Haaften, maar de Hervormde gemeente ter plaatse het eigendomsrecht
van de Haaftensche geestelijke goederen zou hebben, omdat deze gemeente
als deel van de kerk, die in den tijd van onze Republiek de officiëele was,
uit die goederen betaling voor haar predikanten ontving. Dit is onjuist: van
eigendomsoverdracht was geen sprake, evenmin van eenig recht der Her-
vormde gemeente of van de heele Hervormde kerk.
mogen voeren over de goederen der te hunner collatie staande
beneficiën onder uitkeering van de tertiën. De Landschap nam
hieromtrent geen besluit, maar liet het aan het Nijmeegsche Kwar-
tier over nader orde te stellen op de administratie der geeste-
lijke goederen zonder afbreuk te doen aan de resolutie van 1609
De vergadering van het Nijmeegsche Kwartier besliste daarop
als volgt: „Bewogen (= overwogen) d'apostille by de Landtschap
gegeven op die remonstrantie van de ridderschap van Tielre- ende
Bommelrewerden, diewiell deselve ridderschappen verclaerden, dat
sy amplecteerden ende verblijven wilden by d'ordre opt becleeden
van de kerken ende scholen in de selve werden (— waarden)
tegenwoirdich sijnde, mits dat die dispositie van deselve guderen
aen haerluyden in conformité als in andere ampten deeses Quar-
tiers verblyve, laetent die vant Quartier daerby berusten, doch der
Landtschap resolutie deesen aengaende in cas van contreventie
ongeprejudiciert ende ongekrencktquot; (5 Juni 1619) Het Kwartier
liet niet alleen de administratie van de geestelijke goederen over
aan de jonkers in het ambt van de Tieler- en Bommelerwaarden,
maar ook de directie, d.w.z. het toezicht op de wijze, waarop de
geestelijke goederen beheerd en de inkomsten daaruit overeen-
komstig de Landdagsbesluiten besteed werden.
Blijkens een Kwartiersreces van 20 Mei van het volgende jaar,
hadden de jonkers in de Tieler- en Bommelerwaarden de admini-
stratie reeds aanvaard ='). Ambtman en jonkers, die nu directeuren
van de geestelijke goederen waren geworden, vormden, naar in een
door de Ordinaris Gedeputeerden aan de Kwartiersvergadering in
1685 overgelegd rapport medegedeeld wordt, ,,een gemeene beurse,
daeronder getrocken sijn alle de pastorye- en custerye-goederen
van alle de dorperen van den Tielre- en Bommelreweerden neffens
de capittel- en cloostergoederen tot Rossum en de tertiën van de
vicaryen, uutgenomen in den Tielreweert die van Haeften, Her-
wijnen en Dalem, mitsgaders Beest en Rhenoy, en in den Bommel-
reweert Hedel, Nederhemert, Aelst en Zuylichem. En wierden de-
selve goederen onder de directie van den tijdtlicken amptman en
vier gecommitteerden uut de ridderschap, als twee uyt den Tielre-
1) Reces van den Landdag te Zutptien, 3 Juni 1619.
-) Kwartiersreces Nijmegen, 5 Juni 1619; „in conformité als in andere
amptenquot;; dit is niet juist, aangezien op het tijdstip alleen in het ambt van
Nederbetuwe ambtman en ridderschap de directie en administratie der gees-
telijke goederen voerden. Het woord „dispositiequot; wordt hier in engere be-
teekenis, nl. in den zin van directie en administratie, gebruikt; van volledig
beschikkingsrecht was geen sprake. Cursiveering van mij.
n Kwartiersreces Nijmegen, 20 Mei 1620
-ocr page 123-en twee uyt den Bommelreweert, door eenen rentmeester be-
dient...quot;^). De Nederhemertsche canonisiegoederen zijn eerst na
1649 „in a[d]modiatiequot; (= in pacht) uitgegeven aan den rent-
meester van den heer van Nederhemert, die daaruit den predikant
moest bezoldigen. De geestelijke goederen in Hedel zijn vóór 1648,
vermoedelijk niet lang na 1619, aan de „regeerdersquot; van het
dorp overgelaten. In Aelst voerde de predikant het beheer, terwijl
de Zuilichemsche geestelijke goederen kort na Augustus 1634 aan
Constantijn Huygens, heer van Zuilichem, ter administratie werden
overgelaten, nadat aan zijn voorganger (Joost Pieck), „ten insich-
te, soo het schijnt, van syne woestachtige maniere van levenquot;,
het beheer onttrokken was geweest®).
Uit de opbrengst van de z.g. „gemeene beursequot; werden 16 pre-
dikanten ten platten lande bezoldigd alsmede de schoolmeesters.
Die predikanten werden daarom in de wandeling als de „bursale
predikanten aangeduid. Hoe de administratie van de onder de
beurs behoorende geestelijke goederen gevoerd werd, kunnen wij
zien aan de hand van enkele bewaard gebleven rekeningen^). Ter
toelichting moge hier een uittreksel volgen uit de 9de rekening van
Marten Holl over 1 September 1648—31 Augustus 1649:
(A.) „Ontfanck van de geestelycke goederen in Tielreweerdtquot;.
Gellicum: pastorie, kosterie.
De kosterie is aan den schoolmeester gelaten.
Rumpt: pastorie, kosterie, vicarie op het L. Vrouwenaltaar.
De predikant gebruikt den pastoriehof met een stuk grond;
de kosterie is aan den schoolmeester gelaten.
Enspijk: pastorie, kosterie. De kosterie is aan den schoolmeester
gelaten.
1) Kwartiersreces Nijmegen, 7 Mei 168o.
2 Voor Zuilichem zie Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen K«ar
tiers 3 Augustus 1634. Hedel was een baronie of hooge heerlijkheid. De „re-
oeerdersquot; van het dorp Hedel waren drossaard, buurmeesters,'en schepwien.
quot; Blijkens extracten uit het Dorps Resolutie Boek der Baronye en Hoge
Heerlijkheid Hedel werden 13 Maart 1699 „alle de Capittels goederen desei
Baronve toebehoorendequot;, w.o. de smaltienden, de spring-korentiend en 3 mor-
gens quot;pastoorsgeerdenquot;, publiek verkocht voor ƒ 8504. De verkoop geschied-
de mèf consent van den collator Godefroy Frederik van de P«quot;. r der
baronie, door ds. Nicolaes Bakkerus Bopp namens den kerke-ad va^ Hed^^^
en vier personen „in name van de gemeyntequot; ingevolge resolutie % an sehe
penen, hLmraden, stadhouder, buurmeesters, H. Geestmeesters, kerkmeesters
Lmmeesters en geërfden, genomen in bijwezen vaif den kerkeraad 3 Maart
lew TaXef Geldersche Rekenkamer, inv. no. 1066). Dorp, kerspel en hooge
heerlijkheid Hedel dekten elkander territoriaal.nbsp;/«o
3) 9de rekening over 1648/49 van Marten Holl; rekenmgen over 1661/62
1667/8, 1670/71, 1671/72, 1673/74-1676/77 van Willem Clodts, Rijksarchief
.\rnhem.
Deil: pastorie, Icosterie, St. Catharinenvicarie, St. Antoniusvicarie,
L. Vrouwenvicarie, St. Jansvicarie. De predikant gebruikt het
pastonehuis met den boomgaard; de kosterie en de St Anto-
niusvicarie zijn aan den schoolmeester gelaten.
Malsm: pastorie, kosterie, O.L. Vrouwenvicarie, St. Nicolaasvicarie
St. Antoniusvicarie. De predikant gebruikt een hof buiten aan
den dijk gelegen; de schoolmeester heeft de kosterie.
Waldenoyen: pastorie, kosterie, L. Vrouwenvicarie De predikant
gebruikt het pastoriehuis met een klein „hoofkenquot;; de kosterie-
goederen zijn aan den heer verpacht.
Drumpt: pastorie, kosterie. Kerkelijk gecombineerd met Wadenoven-
de kosterie is aan den koster gelaten.nbsp;'
Afeteren; pastorie, St. Catharinenvicarie. Het pastoriehuis met een
„hoofken' wordt door den predikant gebruikt.
Ophemert: de pastorie der St. Lambertuskerk, de pastorie der St
Maartenskerk, kosteriegoederen van de beide kerken, OL
Vrouwenvicarie in de St. Lambertuskerk, St. Barbaravicarie
(waarschijnlijk in dezelfde kerk), H. Kruisvicarie (waarschijn-
ijk in dezelfde kerk), O.L. Vrouwenvicarie in de St. JVlaarteiis-
kerk en St. Catharinenvicarie in deze laatste kerk. De pastorie
der St Lambertuskerk staat onder het beheer van de Staten
cfquot;r, ,directie hebbende over de goederen der
bt. Paulusabdi] te Utrecht. De predikant gebruikt den pastorie-
boomgaard van de St. iVlaartenskerk bij het kerkhof, de school-
meester de kosteriegoederen van beide kerken. De twee derde-
deelen van de O.L. Vrouwenvicarie in de St. JVlaartenskerk
worden geëmploieerd tot „onderhout der kercke voors.quot; terwijl
een derdedeel verpacht is aan den predikant i).
Varitlt;: pastorie, kosterie, vicarie van O.L. Vrouw en St. Brigitta,
St. Petersvicarie en H. Kruisvicarie.
Heesselt: pastorie, kosterie, St. Joostvicarie.
fs/; pastorie, kosterie, vicarie van St. Nicolaas en Bartholomeus
Ue kosterie is in gebruik bij den schoolmeester.
Opijnen: pastorie, kosterie, vicarie van St. Jan en Catharina St
Jansvicarie (goederen onder Driel).
K, ^nbsp;Lambertuskerk vergel. .Ihr. Mr. Rengers Hora Siccama, I,
blz. 482, noot 1. Blijkens een oorkonde d.d. 3 Februari 1028 (Sloet, „Oorkon-
denboek van Gelre en Zutphenquot;, no. 155) had de bisschop van Utrecht Ans-
fried aan het klooster Hohorst (later naar Utrecht verplaatst en bekend onder
de benaming St. Paulusabdij) o.a. geschonken de „ecclesiaquot; van Hemerthe
(= Ophemert). De pastorie der St. Lambertuskerk was derhalve geïncorpo-
reerd bij de St. Paulusabdij. Het in de rekening als pastorie aangeduide goe-
derencomplex was waarschijnlijk het restant der oorspronkelijke pastoralia,
dat als competentie of congrue portie bestemd was voor den vicarius per-
petuus curatus, die i.pl. van den vroegeren pastoor de zielzorg behartigde.
De competente portie werd soms op denzelfden voet behandeld als de oor-
spronkelijke geïncorporeerde pastorie, d.w.z. onder dezelfde administratie ge-
bracht als de abdijgoederen. De St. Lambertuskerk was de oorspronkelijlce
parochiekerk van Ophemert. De St. Maartenskerk was tot omstreeks 1328 de
Kerk van de Commenderie der Duitsche Orde, die naar Tiel overgebracht
werd, nadat in 1315 het kapittel van St. Walburg van Tiel naar Arnhem ver-
plaatst was. Tot de Reformatie werden beide kerken als kerspelkerken ge-
nruikt; na de Reformatie was alleen de St. Maartenskerk voor den Gerefor-
meerden eeredienst in gebruik. Mr. S. Muller Hzn., „Het Bisdom Utrechtquot; (Ge-
schiedkundige Atlas van Nederland), 1921, blz. 420, verwisselt de twee ker-
Hier of Waardenburg: pastorie, kosterie, St. Jansvicarie, St. Peters-
vicarie Het pastoriehuis is in gebruik bij den predikant; een
klein „hoofkenquot; aan den Pol is aan een arme vrouw gelaten;
de schoolmeester heeft de kosterie.
Neeriinen: pastorie, kosterie, St. Jansvicarie, St. Petersvicarie St.
Barbarenvicarie, O.L. Vrouwenvicarie i). De kosterie wordt ge-
bruikt door den schoolmeester.
Tuil- pastorie O L. Vrouwenvicarie, St. Catharinenvicarie, St.
Antonius-' en Catharinenvicarie, St. Jansvicarie, St. JVlariae
Magdalenaevicarie op het Allerheiligenaltaar. De predikant ge-
.bruikt het pastoriehuis met een „hoofkenquot; 2).
Haatten: kapittel- en vicarie-goederen. Zij worden uit naam van
Zijn Exc. van Brederode geadministreerd, memorie.
Hellouw: „opcoomen van goederen specterende tot de pastorye
als oock sekere vicarye in Hellouquot;, kosterie, vicarie van de
H. Maagd.
Herwijnen: pastorie, vicarieën; als Haaften, memorie. De inkom^sten
van de pastoriegoederen in Herwijnen strekken tot onderhoud
van den predikant. De rentmeester Holl ontvangt niets, ook met
van de vicarieën.
Vuren: pastorie en vicarie van de H. Maagd. Het meerendeel dezer
goederen is „staende des krijghs troblen voor die onraetspen-
ningen ...overgelevert ende veralieneertquot;. Van een gedeelte
wordt beweerd, dat het aan het huis te Vuren behoort.
(B) „Ontfanck van de geestelycke goederen in Boemelreweerdtquot;.
Hurwenen: pastorie'^). Een klein „hoofkenquot; is aan den schoolmees-
ter toegestaan.
Rossem: canonisieën in de St. Martinuskerk, kosterie, O.L. Vrouwen-
vicarie in Hurwenen (hier, evenals in Clodts' rekenmg over
1676/77 geplaatst, omdat de goederen onder Rossem lagen),
„susteren-cloosterquot; te Rossem (St. Mariënacker) De predikant
gebruikt een „hoofkenquot; van de canonisieën bij het kerkhof.
Heerewaarden^): pastorie, St. Antoniusvicarie, St. Petersvicarie,
St. Kruisvicarie, O.L. Vrouwenvicarie 2). De predikant gebruikt
het pastorie-„hoofkenquot;.
Driel*)- pastorie, St. Catharinenvicarie, St. Jansvicarie, St. Anto-
niusvicarie, St. Nicolaasvicarie, O.L. Vrouwenvicarie, vicane
van het H. Kruis, vicarie van den H. Geest, (Sti. Spiritus), bt.
lorisvicarie, St. Barbarenvicarie, St. Catharinenvicarie m de ka-
pel te Veld-Driel, „vicarye eertijts gefundeert door eenen Peter
de Ghier op synen hoff tot Drielquot;. De vicarie m de kapel te
1) Onder de pastoriegoederen van Neerijnen o.a. deze post van ontvangst,
van Peter Jansz. IJsendoorn voor een derde part in een hoofken, waervan
de resterende twee derde parten die vicarye Sti. Huberti eertijds toestendich
2 gl. 18 st. 5 penn.quot; Deze St. Hubertusvicarie wordt verder met vermeia.
^ Kosteriegoederen worden niet opgegeven.
3 Heerewaarden was een afzonderlijk ambt, dat denzelfden persoon tot
amlDtman had als het ambt van de Tieler- en Bommelerwaarden. Wegens de
quot;erinsheid van het ambt, dat slechts één kerspel omvatte, werd het met
Soodig geoordeeld, om er een afzonderlijk rentambt voor de geestelijke goe-
dL? bestaat in aardrijkskundig opzicht uit Kerk-Driel en Veld-Driel,
doch vormde slechts één buurschap (althans ten tijde der Republiek) en een
kerspel.
schoolmeester. De goederen
van^de door de Ghier gestichte vicarie zijn geheel Sufs-
^^'^ïoederin'tt hquot; ^''^^quot;•^S^^deren. „De tinsen, landeryen ende
goederen tot de voors. corpora gehoorich, sijnde in de fthans
met meer aanwezige) rekeninghe de a°. 1619 gesoecif cewt
werden uyt den naem van de regeerders des dor% Sr^fnl
streer ende het opcoomen tot onderhout van den kerck en
schooldienaer geëmployeert, dient ter memorie-' i^
'^'quot;Tplf'iquot;-'nbsp;..quot;Pcoomen van goederen toesten-
^ n^« '^l.^'^arye ,n honorem Omnipotentis Dd, Gloriosae Vir-
ginis, Sti. Georgu et ahorum plurimorum sanctorum opt huys
Ammerzoeden gefundeert, gevoeght tot die van Sti Quirini
m de kerke aldaerquot;, St. Nicolaasvicarie.
^'quot;'JnfJZ''^' quot;^'quot;fquot; toestendich de pastorye in Wel, onder weicke
de.custorye voor een derde part competerenquot;. De pas
toriehof is m gebruik bij den predikant.
Nederhemert: canonisieën (St. Servatiuskapittel) i).
Aelst: pastorie, kosterie. De pastoriegoederen en de kosteriegoede-
IZ nf °quot;derscheidenlijk tot onderhoud van den pred kant en
^''quot;'t'nZtn'quot;Weicke goederen op-
kerckendienaer afdaer worden
geemployeert, dient ter memoriequot; i).
in if r c^*- Antomusvicarie, vicarie van O.L. Vrouwe
„in de sonnequot;, St. jonsvicarie.
^quot;'^pITp'nbsp;de rekeninghe de anno 1646 (niet bewaard
gebleven) sijnde gespecificeert, sijn onder restrictiën ende
^prlflquot;quot; aldaer gemelt aen de regeerders des dorps voorsz.
gelaeten, dient ter memoriequot; 2).nbsp;^
Nieuwaal: pastorie, kosterie.
Gameren; pastorie, kosterie, O.L. Vrouwenvicarie, St. Jacobsvicarie,
on Hpramp;hquot;^quot;quot;'^- schoolmeester gebruikt i schaarweide
op den Fosthouwersweerd van de pastorie en l schaarweide
eveneens aldaar, van de kosterie, memorie. quot;
U schoolmeester gebruikt zonder
va?de kostïienbsp;^^^ daarop staande huis
Kerkwijk: pastorie, kosterie, O.L. Vrouwenvicarie.
Delwynen: „Vicarye in de eere der St. Drievuldicheyt opt huys te
Delwijnen gefundeertquot;, „vicarye van Ons L. Vrouwe opt choor
NicolaasvSrie.'quot;* Delwijnen gefundeertquot;, H. Kruisvicarie, St.
Andere gemortificeerde (d.w.z. geestelijke) goederen: goederen,
waarvan de perceelen gelegen zijn op Kerkwijk en Gameren s).
„Anderen oritfanck van penninghen, weick uut den naem van sekere
coliegien betaelt werden tot supplement van de congrue portie
dervende volgende kerckendienaerenquot;.
21 K°steriegoederen worden niet opgegeven
Rnnnl^.'quot;' ?quot;'l'Fhemsche geestelijke goederen zie Mr. F. C. W Koker
„Rapport over de Vicariegoederen in Gelderlandquot;, blz. 33 e.v.nbsp;'
stichtingquot; e beho'o'rdenquot;quot;'^nbsp;tot welke
-ocr page 127-(a)nbsp;van Goosen van Royen, rentmeester van de goederen der
St. Paulusabdij binnen Utrecht, aan welk college de collatie
van de pastorie te Ophemert (St. Lambertuskerk) competeert,
„ende sulcx tot supplement van de oongrue portie des predi-
cants aldaer over den tijt van één jaer ......quot; ƒ 125;
(b)nbsp;van den rentmeester der goederen van de abdij St. Mariën-
weerd „over t' ghene deficieert aen de congrue portie van den
predicants tractement tot Gelcum, Rumpt ende Enspick ende
dat voor één jaer ......quot; ƒ 200;
(c)nbsp;„van den heer abt van Paderborn, als wien de collatie
competeert m Hellou, is voor 'tjaer deser rekeninghe niet ont-
fanghen alsoe 't proces tegen denselven voor 't Hoff Provin-
ciael van Gelderland! aengevanghen noch niet en is gedeter-
mineert, dient ter memoriequot; i).
De geheele ontvangst van deze rekening is ƒ 16545 4 stuivers en
1 penning, waarvan in den Tielerwaard f 7041 - 11 stuivers en 15
penningen en in den Bommelerwaard (met inbegrip van de sup-
plementen van de St. Paulusabdij en de abdij St. Mariënweerd)
f 9503 - 12 stuivers en 2 penningen.
De uitgaven betreffen in de eerste plaats onkosten wegens het onder-
houd van de dijken ten laste der onderscheiden geestelijke stichtingen
en renten e.d. lasten. In de tweede plaats komen de uitgaven, gedaan
aan de predikanten en schooldienaren in de waarden;
Gellicum en Rumpt: één predikant en één schoolmeester;
Enspijk en Deil: één predikant en één schoolmeester (te Deil);
Malsen: één predikant, die ook huishuur van ƒ 36 ontvangt;
Wadenoyen en Drumpt: één predikant en één schoolmeester (te
Wadenoyen); de predikant krijgt een toeslag van ƒ 25
boven de woning;
Meteren en Est: één predikant;
Ophemert en Varik: één predikant, die tevens augmentatie van 2 x
ƒ 25 ontvangt, terwijl de rentmeester Holl aan de kerk-
meesters te Ophemert ƒ 36 moet betalen voor huishuur
voor den predikant;
Varik: schooldienaar;
Heesselt: schooldienaar;
Est: schooldienaar;
Opijnen en Heesselt: één predikant en één schooldienaar (te
Opijnen), de predikant krijgt boven zijn tractement nog
ƒ 20 wegens melioratie aan de pastoriegoederen te Opijnen,
terwijl de rentmeester ƒ 36 aan de kerkmeesters te Opijnen
betaalt wegens huishuur voor den predikant;
Hier (Waardenburg) en Neerijnen: één predikant;
Hier: één schoolmeester;
Neerijnen: één schoolmeester;
Tuil: één predikant en één schooldienaar;
Hellouw: „kerckendienaer tof Hellou by combinatiequot; (nl. met Her-
wijnen), „vacatquot;;
Hellouw: één schooldienaar;
Vuren: één schooldienaar;
Tezamen aan tractementen in Tielerwaard f 5087 - 17 st. - 8 penningen.
1) Meinwerk, bisschop van Paderborn, had in 1031 aan het door hem ge-
stichte klooster Abdinghof aldaar o.m. geschonken de „ecclesiaquot; in Tuil, met
de daaronder behoorende kapellen in Haaften, Gameren, Hellouw en Nieu-
waal (Sloet, „Oorkondenboek van Gelre en Zutphenquot;, no. 157, vergel. nos. 288
en 362). Van dit bezit heeft de abt van Paderborn naderhand alleen behouden
de pastorie der tot kerspelkerk verheven kerk in Hellouw. Haaften, Gameren
en Nieuwaal zijn naderhand eveneens zelfstandige kerspelen geworden.
Hurwenen: één schooldienaar;
Rossem: één predikant en één schoolmeester;
Heerewaarden: één predikant; deze ontvangt nog ƒ 36 wegens
huishuur;
Driel: één predikant en één schoolmeester;
Ammerzoden en Well: één predikant;
Ammerzoden: één schoolmeester;
Well: één schoolmeester;
Nederhemert: „den kerckendienaer aldaer het volle opcoomen van
capittelsgoederen tot Neerhemert voor sooveel deselve tot
directie van de Weieed. heeren directeurs sijn staende, be-
draegende over 'tjaer deser rekeningequot;: ƒ 446 - 6 st. -.
Brakel: één predikant; wegens de combinatie van Vuren wordt
nog ƒ 22 - 11 st. - betaald, blijkbaar slechts over één
kwartaal; ook wordt aan de kerkmeesters van Brakel ƒ 36
betaald wegens huishuur voor den predikant;
Brakel: één schooldienaar;
Nieuwaal: één schooldienaar 2);
Gameren: één predikant en een schoolmeester; aan de kerkmees-
ters wordt ƒ 36 betaald wegens huishuur voor den predi-
kant;
Bruchem, Kerkwijk, Delwijnen: één predikant; voorts wordt ƒ 36
betaald wegens huishuur voor den predikant;
Bruchem: één schooldienaar;
Kerkwijk: één schooldienaar;
Delwijnen: één schooldienaar;
Tezamen aan tractementèn in Bommelerwaard: f 4133 - 3 st. -»).
Daarna volgen de uitgaven „gedaen aen degenighe, soo met eenighe
vicaryen sijn gebeneficeertquot;:
Rumpt: Willem van Raetsvelt voor ^/s van de vicarie van de H.
Maagd ƒ 105 - 1 st. - 10 penningen;
Deil: Hermannus Essenius voor ^/s van de vicarie van de H.
Maagd, ƒ 80 - 10 st. - 4 penningen; Nicolaes van Beusi-
chem voor ^/s van de vicarie vau St. Jan en St Catharinen,
ƒ 153 - 2 st. -.;
Malsen: Wynant ten Daer voor ^/s van de O.L. Vrouwenvicarie,
ƒ 28 - 12 st. -.;
Joannes a Bulderen voor 2/3 van de St. Nicolaasvicarie,
ƒ 44 - 12 st. -.;
Wadenoyen: Arien Gerrits. van Diemen voor Vs van de L.
Vrouwenvicarie, ƒ 34 - 9 st. - 4 penningen;
Meteren: Johan van Cuyck van Meteren voor 2/3 van de St. Ca-
tharinenvicarie, (oningevuld);
Ophemert: Theodorus Petri wegens zijn zoon Egbertus voor ^/s
„van verscheyde vicaryen in de kercke van Ophemert ge-
fundeertquot;, ƒ 208 - 10 st. - 8 penningen;
Varik: Walraven van Dort voor 2/3 van de vicarie Beatae Mariae
en Stae. Brigittae, ƒ 33 - 9 st - 10 penningen;
Aert Schoock voor 2/3 van de H. Kruisvicarie, ƒ 63 - 18
st. - 10 penningen;
Est: Wynant Notelman voor 2/3 van de St Nicolaasvicarie, ƒ 95 -
6 st. - 10 penningen;
Opijnen: Aernt Mesteker wegens zijn zoon Leonart voor ^/s van
de vicarie van St. Jan en Catharina, ƒ 251 - 10 st. -.;
Waardenburg: jr. Hans Henrich van Bronckhorst voor ^/s van de
vicarieën van St. Jan en St. Peter, ƒ 187 - 6 st. -.;
Vuren werd met Dalem gecombineerd in 1652.
Nieuwaal werd gecombineerd met Zuilichem in 1693.
) In de uitgaven aan tractementen zijn mede begrepen de waarnemingen
bij vacaturen e.d. onkosten.
Neerijnen: jr. Caerl van Bronckhorst voor 2/3 van de vicarieën van
St. Jan en St. Peter, ƒ 205 - 8 stuivers; dezelfde voor 2/3
van de vicarieën van L. Vrouwen, St. Barbara en St. Hu-
bertus, ƒ 42 - 14 penningen;
Tuil: Johan van Cuyck van JVleteren voor V» van de vicarieën van
L. Vrouwen en St. Catharina, van St. Antonius en St. Maria
Magdelena, (oningevuld en doorgeslagen);
Steven Marchant voor 2/3 van de St. Jansvicarie, ƒ 35;
Tezamen aan de vicarissen in Tielerwaard ƒ 1569 - 15 st. - 4 penningen.
Heerewaarden: Jodocus Georgii voor Vs van de vicarie van de
H. Maagd, ƒ 104 - 2 st. - 10 penningen;
Driel: Joannes Walfardus a Bulderen voor V» van de St. Catharinen-
vicarie, ƒ 122 - 9 st. - 4 penningen;
Henrick Foyert voor Vs van de St. Jansvicarie ƒ 46 - 4 st. -;
Ammerzoden: Antonio Holl voor 2/3 van de vicarie Omnipotentis
Dei, Gloriosae Virginis, Sti. Georgii et aliorum plurimorum
sanctorum op het huis te Ammerzoden; en van de St.
Quirinusvicarie in de kerk aldaar, ƒ 183 - 19 st. - 2 pen-
ningen; dezelfde voor 2/3 van de vicarie van St. Nicolaas,
ƒ 46 - 11 st. - 4 penningen;
Brakel: Jacob van Oostrum voor 2/3 van alle vicarieën in Brakel
(oningevuld);
Gameren: David Versteegen namens Jacob Vennecool voor 2/3 van
de vicarie van de H. Maagd, (oningevuld);
Theodorus Petri namens zijn zoon voor 2/3 van de vica-
rie van St. Jacobus, ƒ 33 - 5 st. - 4 penningen;
Geerart zoon van Abraham Moringh, landbode, voor 2/3
van de St. Nicolaasvicarie, ƒ 88;
Kerkwijk en Delwijnen: Antonio Holl voor 2/3 van de L.
Vrouwenvicarie in de kerk van Kerkwijk gefundeerd „als
andere opt choor in de capel en opt huys te Delwynenquot;,
(oningevuld);
Willen Jansz. voor 2/3 van de St. Nicolaasvicarie in de
capel (Delwijnen), ƒ 132 - 13 st. - 4 penningen;
Tezamen aan de vicarissen in Bommelerwaard: f 1591 - 4 st. - 10 pen-
ningen.
Daarna volgen nog uitgaven wegens classicale en synodale verga-
deringen voor de leden der Bommelsche classis, die uit de „gemeene
beursequot; bezoldigd worden, ƒ 320. Tot slot komen uitgaafposten wegens
de onkosten, gevallen bij de verpachtingen, e.d., het hooren en sluiten
van deze rekeningen, enz. De uitgaven beloopen totaal ƒ 14907 - 10 st. -
14 penningen, „sulcx dat den rentmeester met 'tgenige die beurse
wegens het sloth van voorgaende jaers reeckeninge aencompt schuldich
blijft: sestienhondert vijf en tachentich gl. twelf st. acht penquot;.i).
Deze rekening geeft ons aanleiding tot het maken van de vol-
gende opmerkingen:
Niet slechts in Aelst, zooals in het rapport van 1685 gezegd
wordtmaar ook in Poederoyen beheerde de predikant in Holls
tijd de pastoriegoederen. De schoolmeester-koster beheerde de
kosterie in Gellicum, Rumpt, Enspijk, Deil, Geldermalsen (Mal-
De rekening werd gesloten 25 Februari 1653 en ondert. door G. v.
Bronckhorst en Wilhelm van Tuyll tol Bulckensteyn.
2) Zie biervóór, blz. 116.
sen), Drumpt, Est, Waardenburg (Hier), Neerijnen, Aelst, Game-
ren en Ophemert. De pastoriehof of eenig stuk grond van de
pastorie was bij den predikant in gebruik te Rumpt, Geldermalsen,
Deil, Wadenoyen, Meteren, Ophemert (St. Maartenskerk),
Waardenburg, Tuil en Well. In Deil en Driel beheerde en genoot
de schoolmeester een vicarie zonder het derde deel aan den rent-
meester uit te keeren, waarschijnlijk omdat dit tertium al reeds aan
den schooldienst ten goede kwam. Het meerendeel der vicarie-
goederen werd door den rentmeester Holl beheerd, die aan de
vicarissen de twee derdedeelen betaalde. Éénmaal, nl. bij de O.L.
Vrouwevicarie in de St. Maartenskerk te Ophemert, doet zich het
geval voor, dat inkomsten van een vicarie worden aangewend ten
bate van het onderhoud van de kerk (kerkfabriek).
Met het beheer der kerkfabrieksgoederen had de rentmeester der
geestelijke goederen niets te maken. Dit geschiedde door de kerk-
meesters ter plaatse onder het toezicht van den heer als opperkerk-
meester^). De „gemeene beursequot; was niets anders dan het admi-
nistratiekantoor, waaronder de goederen van de geestelijke funda-
tiën gebracht' waren en waaruit de betalingen aan de „bursalequot;
predikanten en schoolmeesters geschieddenquot;). Dat de fundatiën
intact gelaten werden, blijkt uit eenige voorbeelden, die wij ont-
kenen aan de 9de rekening van Marten Holl. Onder de ontvang-
sten van de pastorie te Hier of Waardenburg vermeldt Holl: „Van
de kerckmeesters in der tijt tot Waardenburg over eenen tins, soo
die kerck aen die pastorye jaerlicx verschuit Martini 1648.........
XXIIII g.quot;; onder de ontvangsten van de pastorie te Driel: „Van
Johan van Litth voor die smaeltiende, soo die van auts die pastorye
toestendich over 't IlIIe. Vle jaer vry geit in Oct(ober) 1648......
XXII gl.quot;; onder de ontvangsten van de vicarie „Omnipotentis
Dei, Gloriosae Virginis, Sti. Georgii et aliorum plurimorum sancto-
rum opt huys t' Ammerzoeden gefundeert, gevoeght tot die van
Sti. Quirini in de kercke aldaerquot;; „Van David van Dinter voor elff
hont lants in de meer gelegen genaempt St. Quiryns meer, vóór
desen verantwoordt onder de pastorye-goederen in Wel ende be-
Zie hierna: Hoofdstuk II, G. De heer van de dagelijksche heerlijkheid
Zuilichem bijv. was opperkerkineester, opper-Heilige Geestmeester en buiten-
dien administrateur der pastorie- en andere geestelijke goederen, zie J. H.
Fockema Andreae „Het Archief van de Heerlijkheid Zuilichemquot;, inv. nos.
73-99 („Inventarissen van Rijks- en andere archievenquot;, III, blz. 530).
) De „beursequot; is een soortgelijke instelling als het kantoor der Gebene-
ficieerde goederen in de provincie Utrecht, zie ,Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora
Siccama, I, 2de afdeeling. Hoofdstuk V, § 2, en Hoofdstuk VI, §§ 2 en 7.
vonden tot dese vicarye te behooren vermogens de fundatie-brie-
ven, over 't IIHe Vle jaer den hoop vry geit in Octob(er) 1648...
XIII gl. IUI St.quot;; onder de ontvangsten wegens de pastorie te
Gameren: „Van twalff guld. tien st. jaerlicx tot last van de goede-
ren, de kerck ende H. Geesthuys in Gameren toestendich, niet ge-
proufiteert, vermits die voorsz. corpora daertegens eenen tins op
die pastorye-goederen te eyschen hebben, 't welck by gelegentheyt
can werden vereffent, oversulcx hier alleen ter memoriequot;. Ten slotte
nog een enkele greep uit de uitgaven over 1648/9: „De H. Geest-
huysmeesters in der tijt tot Rossum over verscheyde renthen als
't H. Geesthuys sprekende heeft tot laste van de goederen 't gewe-
sene susteren clooster eertijts toestendich, vermoegens quitantie...
XIII g.quot;; en „Ses roeden ende elff voeten dijcx in den schoordijck
tot Nerijnen gelegen gehoorich tot St. Jans vicarye aldaer van Petri
1648 tot Petri 1649 over 't IlIIe Vle jaer, vermogens quitantie......
XXII g.quot;
Welke beteekenis heeft nu de zinsnede: „tot laste van de goede-
ren 't gewesene susteren clooster (nl. te Rossem) eertijds toesten-
dichquot;? Onder de ontvangsten van Marten Holls 9de rekening vindt
men eveneens: „opcoomen van goederen soo eertijts het gewesene
susteren clooster tot Rossum toestendichquot;. De beteekenis is wel
geen andere dan deze, dat de kloosterlijke samenleving opgeheven
was, maar het vermogen, dat bestemd geweest was om die kloos-
tersamenleving in stand te houden, nog in wezen gelaten was.
Aan het vermogen was een gewijzigde pieuze bestemming ge-
geven overeenkomstig het plakaat van het Hof van Gelderland
d.d. 31 Mei 1580 en het Landdagsreces van 29 November 1581.
Ook van vicarieën, waaronder vicarieën, die geregeld op studenten
geconfereerd werden, wordt wel gesproken als van gewezen vica-
rieën; hetgeen niets anders kan beduiden, dan dat de vicarieën
weliswaar stichtingen gebleven waren, maar met gewijzigde be-
stemming, te weten die van studiebeurzen onder voorbehoud van
één derdedeel der inkomsten voor den kerk- en schooldienst.
De administratie der „gemeene beursequot;, zooals zij onder toezicht
van den ambtman en eenige vertegenwoordigers uit de ridderschap
van de Tieler- en Bommelerwaarden als directeuren der geestelijke
goederen gevoerd werd, eindigde met het jaar 1677, toen zij bij
Kwartiersresolutie d.d. 10 Februari 1677 opgeheven werd. Aan-
leiding tot dit opheffingsbesluit zijn de tallooze moeilijkheden ge-
weest, welke zich voordeden met betrekking tot de salariëering
van de predikanten ten platten lande.
§ 4. De Prcdikantstractcmenten.
De collatoren van pastorieën waren volgens het Landdagsreces
d.d. 29 November 1581 gehouden de pastorieën te confereeren
op Gereformeerde predikanten, die den Lande aangenaam waren.
Zooals reeds vroeger is opgemerkt, kregen de predikanten daar-
door nog geen recht op het bezit van het pastoorsbeneficie zelf.
maar op een behoorlijk levensonderhoud^). In de Tieler- en Bom-
melerwaarden waren de meeste pastoriegoederen onder „de ge-
meene beursequot; gebracht en had slechts in enkele kerspelen, zooals
Aelst en Poederoyen, de predikant de pastoralia zelf in beheer. De
tractementen werden vastgesteld bij reces van den Landdag of van
het Kwartier^). De predikanten ontleenden hun aanspraken op een
redelijk onderhoud aan een besluit van de Overheid. Aangezien de
Gereformeerde Religie de publieke religie was, waren het de Gere-
formeerde kerkendienaren, aan wie de Overheid dit recht toekende.
Den 5den Februari 1625 werd er tusschen de classis van Bommel
en de directeuren der geestelijke goederen in de Tieler- en Bomme-
lerwaarden een overeenkomst gesloten, welke door de classicale
vergadering in September d.a.v. bevestigd werd»). De inhoud is
ons niet overgeleverd, maar uit de klachten, welke de classis over
de niet-naleving van het accoord bij den Nijmeegschen Kwartiers-
dag indiende, kan men opmaken, dat het een regeling van de pre-
dikantstractementen betrof. In het jaar 1631 verzocht de classis
Bommel aan het Kwartier, dat aan haar de „pastory- ende geeste-
licke goederen als tot haeren onderhoudt gedestineert in plaetse
van ordinaris gagie ingeruymt ende ten handen gestelt mochten
worden, (om) collegialiter ende in eene massa te laten administre-
ren onder d' inspectie van den Hove Provinciael off der heeren
Gedeputeerden deeses Quartiersquot;. Het Kwartier besloot daarop
tot vernietiging van het nog niet eens geheel ten uitvoer gelegde
accoord van 1625, maar vond het bedenkelijk, om de pastorie- en
andere geestelijke goederen in handen van de classis over te geven.
Zie Hoofdstuk I, § 4 vervolg, Cf. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama
I, blz. 482.
Reces van den Landdag te Nijmegen, 29 Mei 1613: .... „dat hiernae-
maels die gagiën und tractamenten van de predicanten ten platten lande by
gememe resolutie van de Lantschap ofte 't Quartier van Nijmegen vermeer-
dert vsforden. .. .quot;
») Oud-archief classis Nijmegen, Rijksarchief Arnhem, bij de classis inge-
komen Acta der classis Bommel, vergadering binnen Bommel 20—22 Sep-
tember 1625, art. 5. — Over de predikantstractementen zie: W. van Beunin-
gen, „Brieven over geestelijke goederenquot;, VII.
Men zou de predikanten der Bommelsche classis voortaan op ge-
lijken voet behandelen als die in het ambt van tusschen Maas en
Waal, d.w.z. dat de geestelijke goederen onder de administratie
van ambtman en jonkers als directeuren zouden blijven, die aan de
predikanten ƒ 400 's jaars zouden moeten uitbetalen, en daar, waar
een combinatie was, ƒ 50 meer, en dat precies op tijd in vier termij-
nen. Verder zouden de predikanten voor classicale onkosten ge-
nieten, wat zij tot dusverre ontvingen. De predikanten, die overeen-
komstig het accoord van 1625 14 morgens land uitgekozen en voor
het leven of voor den duur van hun ambtelijke bediening ter plaatse
„in pacht aengenomenquot; hadden, zouden in de pacht gecontinueerd
mogen worden, „mits dat dieselve daernae weder vry ende onbe-
swaert tottet corpus ende beurse van de gedachte goederen commen
ende verblyven sullenquot;^). Zoodra de geestelijke goederen meer
zouden opleveren, zou men een nieuwe regeling treffen, vooral met
het oog op degenen, die een combinatie bedienden ®).
De salarissen voor de predikanten waren nu iets verhoogd; het
gevolg was, dat de achterstand van den rentmeester der geestelijke
goederen, welke veroorzaakt was door de herstelling van ingezon-
ken schoordijken en het plaatsen van watermolens, in het volgende
jaar aangroeide tot ƒ 8000. Weliswaar hadden de directeuren op
grond van een Landschapsresolutie van 1630 tien morgens en vijf
honden lands van het convent te Rossem verkocht, maar de op-
brengst had slechts ƒ 5321 bedragen. Het Kwartier moest nu het
tekort aanvullen, maar bepaalde, dat voortaan verhooging van pre-
dikantstractementen slechts zou worden toegestaan, wanneer de
staat der geestelijke goederen zulks zou gedoogen®).
Bij resolutie van 13 December 1634 gaf het Nijmeegsche Kwar-
tier naar aanleiding van de herhaalde klachten van de ,,bursalequot;
1)nbsp;„tottet corpus ende beurse van de (geestelycke) goederen commen ende
verblyvenquot;: bet woord „corpusquot; beteekent hier niet, dat de vermogens der
geestelijke fundatiën tot één lichaam waren samengesmolten, maar duidt op
het administratieve geheel, d.w.z. het rentambt. De geschiedenis van de „ge-
meene beursequot; leert ons nl., dat, al naar gelang het Kwartier het nuttig
achtte, pastorieën, e.a. uit de beurse afgescheiden en aan predikanten of de
heeren ter administratie overgelaten konden worden, iets wat bij een ineen-
smelting der fundatiën niet mogelijk zou geweest zijn. Ook had men er be-
lang bij, om de fundatiën intact te laten, omdat de vicarieën gewoonlijk be-
geven werden. In de stad Zaltbommel, waar men ook van een corpus en
beurse der geestelijke goederen (in de stad) sprak, zijn de geestelijke goederen
tot éen geheel samengegroeid; maar daar waren geen vicarieën bij, die ge-
regeld begeven werden en kwam het afscheiden van bepaalde categorieën
van geestelijke goederen uit de beurs niet voor.
2)nbsp;Kwartiersreces Nijmegen, 24 Juni 1631.
3)nbsp;Kwartiersreces Nijmegen, 28 November 1632.
-ocr page 134-predikanten der Bommelsche classis een nadere aanvulling op het
reces van 24 Juni 1631. Zij komt neer op het volgende: (1°.) de
classis van Bommel mag twee predikanten uit haar midden aan-
wijzen, om de verpachtingen bij te wonen; de directie der geeste-
lijke goederen zal uitsluitend blijven bij de directeuren; (2°.) de
rentmeester der geestelijke goederen is verplicht het tractement
stipt ieder kwartaal uit te betalen in één som; (3°.) de pacht van
de 14 morgens, die de predikanten in pacht hebben, zal worden
gekort aan het salaris, ieder kwartaal voor (4°.) het totaal van
het bedrag van ƒ 300 voor vergoeding van synodale en classicale
kosten wordt verhoogd met ƒ 20, omdat het aantal predikanten
met één is toegenomen; (5°.) de predikanten zullen zonder ver-
goeding in de possessie mogen blijven van de ,,hooffkens ende
boomgartgens, die sy tot noch toe gebruyckt hebbenquot;; terwijl aan
de predikanten, die niet over een huis (pastoriehuis) beschikken,
f 36 voor huishuur 's jaars zal worden toegekend; (6°.) ds. Johan-
nes de Roy, die bij combinatie Tuil en Gameren bedient, zal ƒ 450
genieten, vermeerderd met ƒ 12 voor veergeld; (7°.) de rentmees-
ter zal een som van ƒ 200 ineens uit de ,.gemeene beursequot; betalen
ter bestrijding van de onkosten, welke gemaakt zijn voor het bij-
leggen van de geschillen tusschen de classis Bommel en ambtman
en jonkers als directeuren der geestelijke goederen^).
Op den duur werd het jaarlijksche tractement van ƒ 400 onvol-
doende geacht en bij een Kwartiersbesluit d.d. 17 September 1652
tot ƒ 600 verhoogd ,,ende sulx tot laste van degeene, die de geeste-
licke goederen ende thienden aldaer possideren ende collatie der
pastoryen hebben, houdende hare residentie buyten de provincie,
daertoe de possesseurs van die in conformité van verscheyde
sententiën by den Hove Provinciael, in gelycke saken gewesen,
gehouden ende verplicht synquot;. Dit besluit werd in 't volgende jaar
aangevuld en nauwkeuriger geformuleerd, nl. dat de tractementen
op ƒ 600 zouden worden gebracht, en wel ,,uut de incompsten van
de thienden ende geestlicke goederen in de ampten van Tielre-
ende Bommeler weert gelegen, die annexam curam animarum sijn
hebbende, soowel van de inheimse als uutheimse sonder onder-
scheyt, dewelcke tesamen sooveel contribueren ende in voorsz.
beurse brengen sullen, dat daer mede yder der gemelte predican-
ten des jaers 600 gl. uuttgericht ende betaelt connen worden. Und
heeft dienvolgens hetselve Quartier die directeurs metsgaders den
rentmeester van de geseyde beurse geauthoriseert ende gelast, om
Kwartiersreces Nijmegen, 3 en 13 December 1634.
-ocr page 135-metten alder eersten op het derdendeel van de voorsz. thienden
ende geestelicke goederen by forma van arrest off na den stijl en-
de usantie van de respective gerichten, daeronder deselve thienden
ende geestelicke goederen gehooren, totten einde ende executie toe
incluys te prosequierenquot;
Met het derdedeel wordt hier niet het tertium bedoeld, dat van
de opbrengsten van vicarieën iuris patronatus laïcalis betaald
moest worden, maar de z.g. ..portio congruaquot;, welke moest wor-
den uitgekeerd door de geestelijke gemeenschap (een kapittel of
een klooster), waarbij een pastoorsbeneficie geïncorporeerd was
„quoad temporalia et spiritualiaquot; of alleen „quoad temporaliaquot;, aan
den vicarius curatus (,,pastor actualisquot;), die de zielzorg behartigde
namens de geestelijke gemeenschap, waaraan het pastoraat ver-
bonden was (ook wel aangeduid als ,.pastor primitivusquot; of „habi-
tualisquot;). Die congrue portie was gewoonlijk één derde van de
tienden-). Wanneer de parochiegeestelijke te weinig inkomen had
of de bediening door meer personen moest geschieden, moest de
congrue portie worden vergroot.
Uit de aangehaalde Kwartiersrecessen blijkt, dat de plicht van
de kapittels, abdijen, enz., waarbij vóór de Reformatie pastorieën
geïncorporeerd waren, om bij te dragen tot het behoorlijke onder-
houd van den parochiegeestelijke, na de invoering der Hervor-
ming voortduurde t.o.v. de predikanten. Blijkens de in onze voor-
gaande paragraaf behandelde 9de rekening van Marten Holl had-
den die plicht: de St. Paulusabdij te Utrecht wegens de pastorie der
St. Lambertuskerk in Ophemert, de abdij St. Mariënweerd t.o.v.
de pastorieën van Gellicum, Rumpt en Enspijk, de abt van Pader-
born wegens de pastorie van Hellouw. Verder waren ook de
Utrechtsche kapittelen van den Dom, St. Jan en St. Marie en de
proosdij van Oud-Munster als tiendheffers in verscheiden kerspe-
len tot het uitkeeren van ten hoogste één derde van de tienden
verplicht.
Omstreeks 1623 diende Andries Willemsz. als gemachtigde van
de directeuren der geestelijke goederen in de Tieler- en Bommeler-
1)nbsp;Kwartiersreces Nijmegen, 17 .September 1652, 10 September 1653. In
het besluit van 17 September 1652 zijn de inheemsche possesseurs van geeste-
lijke goederen bij vergissing weggelaten.
2)nbsp;L. H. C. Schutjes, .,Geschiedenis van het Bisdom 's Hertogenboschquot;, I,
blz. 184: „De eigenlijke pastoor (pastor habitualis) bezat gewoonlijk de tien-
de____ De vicarius (pastor actualis) bedienende een parochie voor een of
ander klooster, waaraan het personaat was verbonden, ontving de portio
congrua, die gewoonlijk een derde gedeelte der tiende bedroegquot;. ,Ihr. Mr. D.
G. Rengers Hora Siccama, I, 1ste afdeeling, Hoofdst. IV en V.
waarden bij het gericht van Tuil een vordering tegen Mariënweerd
in om behoorlijk onderhoud voor de predikanten van Rumpt, Gel-
licum en Enspijk „eensdeels, omdat d'abdye heeft het ius patrona-
tus van de voorsz. pastorie in de voorsz. cerspelen ende oock al-
daer in besit is van meer andere goederen, eertijts d'abdye gege-
ven, om daervoor die voorsz. kercken te versorgen, anderdeels,
omdattet Quartier in a°. 1615 die Gedeputeerden (des Nijmeeg-
schen Kwartiers als administrateurs van St. Mariënweerd) gelast
heeft uuyt d'abdye den pastoriën der voorsz. cerspelen iets toe te
leggenquot;. Het Kwartier meende echter, dat de directeuren zich niet
op het bevel van 1615 konden beroepen, aangezien de directie en
administratie der geestelijke goederen in de Tieler- en Bommeler-
waarden toentertijd nog aan Gedeputeerden en niet aan ambtman
en jonkers stonden, en dat de abdijgoederen niet boven andere goe-
deren tot meerder onderhoud mochten worden verplicht, en droeg
aan de Gedeputeerden als administratoren van St. Mariënweerd
op, zich desnoods in rechte te verzetten tegen de directeuren. De
zaak eindigde met een veroordeeling tot betaling, waarop Gede-
puteerden aan Andries Willemsz. een ordonnantie toekenden van
200 £ 's jaars ,,over 't supplement van 't geene aen de pastoryen
van Rumpt, Gellicum ende Enspijk is deficierende, daertoe d'ab-
dye by sententie is gecondemneert , te voldoen elk kwartjaar^).
Men vindt deze betalingen vermeld in de rekeningen van de gees-
telijke goederen van Marten Holl over 1648/9 en later.
De bijdragen, waartoe de St. Paulusabdij en de Utrechtsche
kapittelen verplicht waren, werden geregeld bij een accoord d.d.
10 Januari 1656, gesloten te Renen, en, omdat het steeds wisselen-
de bedrag van het derde van de tienden moeilijkheden opleverde,
den 23sten Juli 1662 vastgesteld op ƒ 1500. Het aandeel voor den
Dom was ƒ 280, voor de proosdij van Oud-Munster ƒ 304, voor
St. Jan ƒ 331, voor St. Marie ƒ 390 en voor de St. Paulusabdij
ƒ 195 2).
De in 1652 vastgestelde predikantssalarissen van ƒ 600 bleken op
den duur te hoog in verhouding tot de opbrengsten der geestelijke
goederen, niet alleen in de Tieler- en Bommelerwaarden, maar in
het geheele Nijmeegsche Kwartier. In overleg met de classes van
Nijmegen, Tiel en Bommel besloot het Kwartier daarom den Isten
) Kwartiersreces Nijmegen, 18 December 162,3. Resolutiën Gedeputeerden
des Nijmeegschen Kwartiers, 19 Maart 1629.
) Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, I, blz. 489-493. Het accoord van
10 .Januari 1656 is geïnsereerd in het reces van den Landdag te Zutphen van
April-Juni 1657.
Augustus 1675, dat alle predikanten in het Kwartier, daar, waar
geen combinatie bediend werd, ƒ 500 's jaars zouden genieten, uit-
gezonderd zij, die pastoriegoederen hadden, en zij die, op een
overeengekomen tractement beroepen, daarmede tevreden waren;
terwijl degenen, die een combinatie bedienden, ƒ 600 zouden krij-
gen. Mocht op de een of andere plaats een tekort zijn, dan zouden
de betrokken predikanten zich moeten wenden tot ambtman en jon-
kers in hun ambt, die gemachtigd werden, om hetgeen aan de
congrue portie, d.i. het door het Kwartier vastgestelde tractement
van ƒ 500^), mocht ontbreken aan te vullen: 1°. uit de pastorieën,
die meer opleverden dan het bedrag der congrue portie, 2°. uit de
goederen, waaraan ,,cura animarumquot; verbonden was en die ,,by
geestelycke corpora beseten wordenquot;, d.w.z. geïncorporeerd zijn,
3°. uit de vicariegoederen en voorts uit de kerkegoederen, ,,die
oock over hebbenquot;, ,,ongeprejudicieert de heeren van Weerden-
burgh en Gellicom haer gepraetendeert recht totte kerckegoederen
van hare heerlijckhedenquot; . Ieder ambt zal voor congrue portie
van de predikanten binnen het eigen gebied moeten zorgen. Tegen
deze laatste clausule werd bezwaar gemaakt door de stad Zalt-
bommel®).
De zestien ,,bursalequot; predikanten van de classis Bommel waren
nog geenszins tevreden gesteld, zoodat het Kwartier in Januari
van het volgende jaar uit zijn midden Johan van Gendt tot Wins-
sen, eersten rekenmeester van Gelderland, uit de ridderschap, en
Coenraedt Singendonck, raad van Nijmegen, uit de steden, aan-
wees, om een onderzoek in te stellen naar de gesteldheid van de
geestelijke goederen, welke onder de „gemeene beursequot; behoorden,
en na te gaan, wat er verder nog aan geestelijke goederen, kerke-
en gilde-goederen opgespoord zou kunnen worden tot aanvulling
van het tekort op de predikantssalarissen. De heeren kwamen tot
de slotsom, dat er op deze wijze niet genoeg gevonden zou kunnen
1)nbsp;Na de Reformatie werd het van Overheidswege vastgestelde predikants-
salaris als congrue portie of competentie (d.w.z. behoorlijk levensonderhoud
voor den met de zielzorg belasten kerkendienaar) aangeduid. Het verschil
tusschen de canoniek-rechtelijke congrue portie en de congrue portie na de
Reformatie is, dat de canonieke congrue portie bepaald werd op ± ^/s van de
inkomsten van het pastoorsbeneficie (zie blz. 129), terwijl de congrue portie
na de Reformatie een vast bedrag was, onafhankelijk van de plaatselijke
pastorie-inkomsten.
2)nbsp;Wij zagen boven, dat, omgekeerd, de inkomsten van een vicarie te
Ophemert werden gebruikt voor het onderhoud der parochiekerk. De in-
standhouding van den publiek en eeredienst was parochiebelang; ook na de
Reformatie bleef dit zoo. Vandaar, dat het Kwartier het overschot van de
parochiale stichting, de kerkfabriek, tot aanvulling van het predikantstrac-
tement kon be.stemmen.nbsp;•
®) Kwartiersreces Nijmegen, 1 Augustus 1675.
-ocr page 138-worden 1). Op 29 Januari 1677 vulde het Kwartier het aantal ge-
committeerden aan met Caspar Anthonis van Lynden, ambtman en
richter van Overbetuwe, Johan van Balveren en Reynier van
Haefften, heer tot Ophemert, uit de ridderschap, en Arnoldt Coer-
man, schepen van Nijmegen, dr. Jacob Cock, burgemeester van
Tiel, en Jurriaen van Bijstervelt, burgemeester van Zaltbommel,
uit de steden. De commissie verklaarde, dat er „geen ander middel
by provisie heeft connen uytgevonden worden, als de vycaryegoe-
deren..... tot onderhoudt van de selve (predikanten), voor den tijt
van twaelff jaeren te employeren, sonder dat naer expiratie van
dien tijt alsdan de patronen haer recht van collatie sali sijn beno-
menquot;
Het Kwartier nam den voorslag van de commissie over en be-
sloot verder, dat de onder de administratie van den rentmeester
der geestelijke goederen in de Tieler- en Bommelerwaarden, Wil-
lem Clodts, staande vicariegoederen voor den gemelden tijd van
twaalf jaren voor de ,.bursalequot; predikanten bestemd zouden wor-
den volgens een door de gecommitteerden Johan van Gendt tot
Winssen en Singendonck opgemaakt plan van verdeeling. De door
Clodts beheerde pastoriegoederen zouden eveneens aan de predi-
kanten overgelaten worden, ,,sullende een yder predicant syne toe-
geleyde pastorye- en vicarye-goederen selfs administreren ende
verpachten ende van hetgeene de canonicken tot Utrecht ter som-
ma van 1500 gl., die van St. Paul ter somma van 195 gl. ende d'ab-
dye van Mariënweert ter somma van 200 gl. tot de beurs gecontri-
bueert, soo veel trecken, als by yders pastorye geleyt isquot;. De rent-
meester Clodts zou aan de predikanten één jaar salaris moeten uit-
keeren in baar geld, terwijl aan de Gedeputeerden van het Nij-
meegsche Kwartier werd opgedragen een voorziening te treffen,
dat de reeds voor lang toegestane ƒ 3200 zonder uitstel aan de
predikanten zouden betaald worden. De Rossemsche geestelijke
goederen zouden gesteld worden onder de directie van de Gedepu-
teerden, „uytte welcken den predicant aldaer boven het gebruyck
van 's Heerenweertgen, tegen desselfs pastoryehuys over gelegen,
sal genieten voor desselfs jaerlijcksch tractement eene somma
van 450 gl. ende de custer aldaer 80 gl. boven de custerye-
goederen, soo hem mede in handen sullen werden gegeven, ende
hetgeene alsdan nogh verder compt over te schieten aengeleyt, soo-
als sulcx by Haer Ed. Mog. sal worden goetgevondenquot; . De ge-
Kwartiersreces Nijmegen, 2 Augustus 1675, 15 Januari 1676.
-) Kwartiersreces Nijmegen, 10 Februari 1677.
committeerden Van Gendt en Singendonck zouden een orde bera-
men op de administratie van de Rossemsche goederen. De kosterie-
goederen zouden wederom in handen gestelt worden van de onder-
scheiden dorpen en heerlijkheden, teneinde daaruit de kosters en
schoolmeesters te bezoldigen, „waermede dan d' administratie van
den rentmeester Clots sal sijn opgeheven, mits doende daervan be-
hoorlijck reeckeningh en reliquaquot;
Den 24sten Januari 1679 werd de resolutie inzake het aanwenden
van de vicarieën iuris patronatus laïcalis ten behoeve van de nood-
lijdende predikanten voor een tijd van twaalf jaren op voorstel van
het Kwartier van Nijmegen op een Landdag te Arnhem tot een
Landelijke resolutie gemaakt; de beide overige Kwartieren vonden
den maatregel goed, „sonder haer daerdoor te willen praejudi-
cerenquot; Het middel kon nu niet alleen in de Tieler- en Bommeler-
waarden toegepast worden, maar in het geheele Nijmeegsche
Kwartier.
Het regende onmiddellijk protesten van de zijde der zich in hun
rechten gekrenkt achtende collatoren, o.a. van den graaf van den
Bergh en van den Arnhemschen burgemeester Arnoldt van Eek,
onderscheidenlijk als patronen van de St. Catharinenvicarie in de
kerk te Millingen, welke geconfereerd was op den zoon van Derck
Tilmans, en van de St. Jansvicarie in de kerk te Eek, welke gecon-
fereerd was op Johannes Jodoci, waarvan de inkomsten door het
Kwartier ingetrokken waren. Zij verzochten bij den Landdag om
nadere interpretatie van de resolutie d.d. 24 Januari 1679. De
Kwartieren van Zutphen en Arnhem verstonden daarop, „dat in
de voorsz. resolutie niet anders by Haer Ed. Mog. is bewillicht.
als dat dieselve geen praejuditie aen de ingesetenen van de respec-
tive Quartieren soude geven, soo eenige vicarye te vergeven
hebben, waervan die goederen in 't Quartier van Nijmegen sijn ge-
legenquot; (2 April 1683). Het Nijmeegsche Kwartier verklaarde even-
wel terecht —, „dat de voorsz. interpretatie strydigh is met het
recht ende gewoonte in dese landen geobserveert omtrent geeste-
lycke goederen, welck recht ende gewoonte soodanigh is, dat alleen
geleth wort op die plaetse van de [ondatie derselver ende niet op de
woninge van die, dewelcke daerover recht van patronaet off collatie
hebben, sulcx dat uut die hooffde alle die vicaryen, dewelcke sijn
gefondeert in eenige kercken off plaetsen gelegen in den Quartiere
1)nbsp;Kwartiersreces Nijmegen, 10 Februari 1677.
2)nbsp;Reces van den Landdag te Arnhem, 24 Januari 1679. Vergel. Mr. F. C.
W. Koker, „Rapport over de vicariegoederen in Gelderlandquot;, blz. 27 (niet
geheel juist).
van Nymegen, 't selve Quartier moet worden gevolcht off staen
moet ter dispositie van 't selve Quartier, sedert dat yder Quartier
die geestelycke goederen in den hare gelegen tot sigh genomen ende
daervan naer welgevallen ende naer yders gelegentheyt gedispo-
neert heeftquot;
Van de vele verzoekschriften, die den Landdag naar aanleiding
hiervan bereikten, noemen wij slechts het request, waarbij Agnes
van Lochteren, weduwe van Henricus de Roy, in leven predikant
van Zijne Hoogheid den Prins van Oranje, om continuatie ver-
zocht van het bezit eener vicarie te Driel (in Overbetuwe),
waarmede haar zoon door de gravin van den Bergh begiftigd was.
De inkomsten van deze vicarie waren aan ds. Henckelius van Elden
toegekend. Het Kwartier van Nijmegen handhaafde zijn stand-
punt, terwijl de beide overige Kwartieren de zaak aan het oordeel
van het Provinciale Hof wilden onderwerpen. Het Nijmeegsche
Kwartier was van meening, dat het „een saecke (was) van haer
Quartier en van politie (d.w.z. van politiek beleid), waerover het
Hoff Provintiael noyt jurisdictie gegeven isquot;; mocht het Hof zich
echter bevoegd verklaren, dan zou het Nijmeegsche Kwartier zich
niet aan de uitspraak storen'-'). En hierbij bleef het.
De maatregel betreffende het tijdelijk aanwenden van de vica-
rieën ten behoeve van de noodlijdende predikanten werd niet alleen
in de Tieler- en Bommelerwaarden — waarvoor hij oorspronkelijk
bedoeld was —, maar in het geheele Kwartier toegepast. Bij besluit
van 24 September 1687 het het Kwartier de beschikking over deze
inkomsten voor de nog resteerende jaren over aan de onderscheiden
ambtsbesturen ®).
§ 5. De Geestelijke Goederen opnieuw onder Bestuur van het
Kwartier, 1678—±1731. De Rossemsche Geestelijke Goederen.
Naar aanleiding van klachten van de zestien predikanten in de
Tieler- en Bommelerwaarden, besloot het Nijmeegsche Kwartier 14
Mei 1678, dat de vicariegoederen, waarvan de inkomsten vóór deze
1)nbsp;Reces van den Landdag te Arnhem, 2 April 1683.
2)nbsp;Reces van den Landdag te Nijmegen, 30 April 1684. Andries de Roy
had brieven van institutie tot deze vicarie van het Hof verkregen 29 October
1669 (archief Hof van Gelderland, Institutieboek III, fol. 55 vso.). De O L
Vrouwevicarie was in 1460 gesticht door heer Willem van Egmond; het
collatierecht was verbonden aan het huis Vrienenstein bij Driel en kwam
met dit huis aan den graaf van den Bergh. De vicarie stond naderhand be-
kend als de „Berghsche vicariequot; (archief van het Huis Bergh, inv. no 5615)
Kwartiersreces Nijmegen, 24 September 1687.
-ocr page 141-resolutie aan de predikanten waren toegekend als supplement, ten-
einde de congrue portie te kunnen halen, door het Kwartier zouden
worden „naegenomen ende in handen van eenen rentmeester gege-
ven, gelijck sulcx in opsichte van de Rossemsche goederen geschiet
is, omme jaerlijcx daervan uytgekeert te werden 'n yeders {te)cort,
sooals hetselve by een yders quota gestelt isquot;. Voorts werd besloten,
om het advies van twee rechtsgeleerden in te winnen over de vraag,
,,off het Quartier niet bevoecht is de vicarye-goederen te vindiceren
en nae sigh te nemen, om tot betalinge en soulagement der voorsz.
nootlydende praedicanten geëmplojeert te werdenquot;^). Het advies
zal waarschijnlijk wel in gunstigen zin zijn uitgevallen, gezien de
houding, welke het Kwartier in deze aangelegenheid in de volgende
jaren op de vergaderingen van den Gelderschen Landdag aannam.
Het was de afgetreden rentmeester van de vroegere ,,gemeene
beursequot;, Willem Clodts, aan wien de administratie opgedragen
werd^). De rentmeester bleef onder de directie van Gedeputeerde
1)nbsp;Kwartiersreces Nijmegen, 14 Mei 1678.
2)nbsp;Kwartiersreces Nijmegen, 17 November 1680. Het nieuwe rentambt
werd eveneens „beursquot; genoemd. Van deze administratie zijn rekeningen
bewaard over 1681/82 en 1683/84, Rijksarchief Arnhem, archief Gedepu-
teerden des Nijmeegschen Kwartiers.
De rekening over 1 September 1681—31 Augustus 1682 omvat:
Inkomsten:
Bumpt, . . . L. Vrouwenvicarie;
Deil, . ... St. Catharinavicarie, L. Vrouwenvicarie, St. Jansvicarie;
Malsen, . . . L. Vrouwenvicarie, St. Anthoniusvicarie;
Wadenoyen, . L. Vrouwenvicarie;
Meteren, . . St. Catharinavicarie;
Ophemert, . . L. Vrouwenvicarie in St. Martenskerk, St. Catharinavicarie,
St. Pietersvicarie;
Yarih, . . . L. Vrouwen- en Brigittavicarie, H. Kruisvicarie, „Van den
predikant off kercknieesters lot Varick van een gedeelte
van eenen hooff, daer het pastorye-huys op gesett is, jaer-
lijcks primo Octobr. XII gl.quot;
Est, .... Vicarie van St. Nicolaas en Bartholomeus;
Opijnen, . . . St. Jans- en Catharinavicarie, St. Jansvicarie;
Neerijnen, . . St. Jansvicarie, St. Pietersvicarie;
Waardeniurg, St. Jansvicarie, St. Pietersvicarie, L. Vrouwenvicarie in Tuil
op Waardenburg;
Tml, . . . . St. Anthoniusvicarie, St. Jansvicarie, St. Maria Magdalena-
vicarie, vicarie op het Aller Heiligenaltaar;
Hellouw, . . pastorie en vicarie, kosterie, L. Vrouwenvicarie;
Vwren, . . ■ pastorie, „Doch de landeryen tot dese voorsz. corpora ge-
hoorigh staende de trobbelen voor d'onraetspennongh sijn
opgewonnen off overgeleevert ende veralieneert, dient ter
memoriequot;. Een tiend uit 50 morgens land behoort, naar
het zeggen van den heer, aan het huis Vuren.
Bwrwenen, . . pastorie;
Bossem, . . . kapittelgoederen, kosterie. L. Vrouwenvicarie in Hurwenen;
Bossem, . . . sustern-clooster;
Eeerewaarden, St. Anthoniusvicarie, St. Pietersvicarie, H. Kruisvicarie, L.
Vrouwenvicarie;
Staten de administratie voeren van alle pastorieën en andere geeste-
lijke goederen, voor zoover zij niet aan de predikanten of de dorps-
heeren in beheer gelaten werden. Het beheer over de Rossemsche
goederen was eveneens aan Clodts opgedragen. Bij een resolutie,
welke door het Kwartier 14 April van het volgende jaar genomen
werd op grond van een door de gecommitteerden (Van Gendt tot
Winssen en Singendonck) uitgebracht rapport werd besloten bij
provisie voor één jaar aan de predikanten ongeveer ƒ 3000 toe
te leggen uit de beurs van het Kwartier; ondertusschen zou men op
middelen zinnen, om ook de noodlijdende predikanten in de andere
ambten te helpen, terwijl de Gedeputeerden van het Kwartier ge-
machtigd werden voortgang te maken met de „vercopingequot; van
de pastoriegoederen volgens „vorigequot; Kwartiersresolutie. Aange-
zien de gecommitteerden ondanks alle door hen aangewende moei-
ten geen staat hadden kunnen verkrijgen van de kosterie- en kerke-
goederen en daardoor buiten de mogelijkheid verkeerden, om aan
te geven, hoe men den kosters ten platten lande behoorlijke betahng
Dnel, . . . St. Catharinavicarie, St. Jansvicarie, St. Nicolaasvicarte,
5gt;t. Anttioniusvicarie, L. Vrouwenvicarie, H. Kruisvicarie
vicane St. Spiritus, St. Jorisvicarie, St. Barbaravicarie, St'
Catharinavicarie „eertijds gefundeert in de capelle tot Velt-
Urijll doch alsoo de goederen tot onderhoudt van den
schoeldienaer aldaer geëmployeert weerden, memoriequot;-
vicane eertijts gefondeert door eenen Pieter de Ghier on
Awmerzodennbsp;Veldtdrijllquot;, de goederen zijn verduisterd;
B^Jnbsp;■ Qmrinusvicarie, St. Nicolaasvicarie;
a/cet, . . . L. Vrouwenvicarie „in den hoeckquot;, St. Jacobsvicarie, St An-
thoniusvicane, L. Vrouwenvicarie „in de sonquot;, St. Joris-
vicarie;
meuwaal, . . pastorie, L. Vrouwenvicarie;
Gameren . . st. Jacobsvicarie, St. Nicolaasvicarie;
KerTcwyh, . . l. Vrouwenvicarie;
Delwynen, . . L. Vrouwenvicarie „opt chor in de capelle tot Delwynenquot;
H. Kruisvicarie, St. Nicolaasvicarie-
ërSerlTquot;'quot;quot;^'quot;quot;''^'' goederenquot;, waarvan perceelen gelegen op Kerkwijk
Slot van de vorige rekening: £ 94-19-8.
Uitgaven:
verschenen mierest voor Icapitalen „staende tot lasten van de geestliicke
pedernquot;, w.o. ƒ 40 interest voor geleend geld ,.tot opbouwingh , an 't nas
quot;^»-quot;'^e t-flasTva^de
Predikantstractementen e.d.
1°. Tielerwaard:
Varik, predikantstractement;
Hellouw, id.
Vuren, id.
Malsen, id.
Wadenoyen huishuur voor predikant betaald aan kerkmeesters-
Hemert (Ophemert), id.;
Opijnen,nbsp;id.;
kon verschaffen, werd nog goed gevonden den onderscheiden kerk-
meesters te bevelen volgens het Landdagsbesluit d.d. 13 Decem-
ber 1609 rekening af te komen leggen aan de Ordinaris Gedepu-
teerden of aan eenigen uit dit college in het bijzijn van de jonkers,
aan wie de inspectie over de kerkelijke goederen toevertrouwd was,
teneinde na te kunnen gaan, of er van het overschot iets ten be-
hoeve van de kosters aangewend zou kunnen worden^).
Er kwamen klachten van de predikanten, dat zij de aan hen op
1 Augustus 1675 toegekende congrue portie van ƒ 500 niet haalden.
Dit gold niet slechts voor de Tieler- en Bommelerwaarden, maar
ook voor de overige ambten. De Staten van het Nijmeegsche Kwar-
tier bepaalden daarom den 19den Juni 1680, om „de verhoginge van
eenen stuyver op yder pachtgulden, aenvanck nemende met de ver-
pachtinge (van de generale middelen nl.) deses jaers ende eenen
halven stuyver op yder gulden van de verpondinge mede over desen
lopenden jare 1680 in de Boven- en 1679 in de Beneden-ampten te
beginnen, om in yder district van stadt en ampt te verblyven ende de
voorsz. nootlydende praedicanten daeruut gesubsidieert te werden,
by ordonnantie van de Gedeputeerden te demanueren (uit te
geven) volgens project by de voorsz. gecommitteerden (Van Gendt
tot Winssen en Singendonck) te beramen ende ten naesten Quar-
tiersvergaderinge voor te brengenquot;. Op het ingekomen rapport
werd door het Kwartier den Hden November d.a.v. beschikt, dat
er door den Burggraaf van Nijmegen in het Rijk en door de ambt-
Rossem, predikantstractement en, uit de kosterie, salaris voor
schooldienaar;
Hurwenen, salaris voor de broeders, die aldaar den dienst hebben
waargenomen;
Nieuwaal, salaris voor den predikant van Gameren wegens het
waarnemen van den dienst;
2°. Bommelerwaard:
Ammerzoden,nbsp;huishuur voor predikant;
Brakel,nbsp;id.;
Gameren,nbsp;id. betaald aan kerkmeesters;
Bruchem,nbsp;id. id.
Voorts: classicale en synodale onkosten, maken van vicariedijken, ambts-
lasten enz.
Totale mtgaven 5600 £-18 st.-12 penn., waarvan afgetrokken de inlcomsten
en het slot van de vorige rekening ad 5609 £-10 st.-4 penn., blijft een nadeelig
saldo van 51 £-8 st. -6 penn.
De rekening is gehoord en gesloten op de Gedeputeerdenkamer 19 Mei
1683.
iKwartiersreces Nijmegen, 14 April 1679.
De z.g. boven-ambten waren: het Rijk van Nijmegen, het ambt tusschen
Maas en Waal, Overbetuwe en Nederbetuwe. De beneden-ambten waren de
Tieler- en Bommelerwaarden en Beesd amp; Renoy.
lieden in de ambten tusschen Maas en Waal, Over- en Neder-
betuwe staten zouden worden aangelegd van alle geestelijke goede-
ren, die tot de bezoldiging van predikanten in ieder district
,,geaffecteertquot; waren, zoowel de goederen, welke bekend waren, als
die nog ontdekt en tot het onderhoud van de predikanten bestemd
zouden kunnen worden. Na gedaan onderzoek zou aan iederen
predikant het hem toekomende worden toegewezen, om naar keuze
zelf te beheeren of in handen van een bekwamen persoon te stel-
len, „in dier voegen, dat, daer den predicant sijn goederen comt
nae te nemen ofte daerby gelaten worden ter administratie, in alle
manieren sal werden besorcht, dat de congrue portiën mogen wer-
den bereickt, daer nu in eenige ampten d' incompsten van de goe-
deren ende den opstuyver van de pachtgulden ende den halven
stuyver van de verpondinge sigh meerder dan de tractementen
comen te bedragen, sal den overschot van dien aengeleyt worden
tot suyveringh van verpondingh en andere lasten op de pastorye-,
vicarye-, canonisye- en andere goederen verlopen, die dan gesuy-
vert sijnde sal aen een yder ampt verder het superplus uutgekeert
en gelaten werden om tot pastorye-, schoolhuysen, tractementen
van schoolmeesters geëmploieert te worden, werdende de directie
in desen den Gedeputeerdens met communicatie naer goetvinden
aenbevolen. Ende sullen by Haer Ed. de nootsaeckelicke ordonnan-
tiën ten behoeff van de steden ende de praedicanten in het particu-
hier ten platten lande werden geslagen en uutgegevenquot;
Enkele leden uit de ridderschap kwamen in verzet tegen deze re-
solutie, aangezien zij wenschten, dat de distributie van den heelen
en halven stuiver niet door de Gedeputeerden des Kwartiers, maar
door de ambtlieden en jonkers in de ambten zou geschieden naar
analogie van de drie steden. Dat de stedelijke regeeringen zelf de
beschikking over den heelen en den halven stuiver in hun ge-
bied verkregen, vonden zij onbillijk, omdat de steden reeds over
meer geestelijke goederen konden disponeeren dan tot onderhoud
hunner predikanten noodzakelijk was. Bij Kwartiersbesluit d.d. 24
September 1687 werd aan de onderscheiden ambtsbesturen toege-
staan, om de opbrengst van den heelen en halven stuiver onder de
noodlijdende predikanten in hun ambt te verdeelen^). Bij resolutie
d.d. 31 October 1691 bepaalde het Kwartier, dat de Kwartiersont-
vangers aan de predikanten prompt betaling zouden doen en het
1) Kwartiersreces Nijmegen, 14 November 1680. Dit besluit gold voor hel
geheele Kwartier. Voor de uitvoering van het besluit in de steden zie
Hoofdst. m, § 6, en Hoofdst. IV, A § 4 en B § 3. Cursiveering van mij.
-) Kwartiersreces Nijmegen, 24 September 1687.
-ocr page 145-fonds van den heelen en halven opstuiver „in een separate cassequot;
moesten houden ^). Naderhand kende men in het Nijmeegsche
Kwartier ook nog den 34 stuiver op de ordinaire verponding ten
behoeve van de vroedvrouwen. In de rekening van den oud-ont-
vanger A. H. van Eek van het voormalige Tielsche kantoor der
verponding over 1805-'07 vindt men een bedrag van ƒ 2808 - 10
dat wegens de supplementen aan de predikanten en aan de vroed-
vrouwen voldaan werd (betaald in Januari 1808)
Ofschoon de ontvangst van den rentmeester Clodts van de vica-
rieën in de Tieler- en Bommelerwaarden over 1683 „eenighsints
considerabelquot; genoemd kon worden, bleek het, dat de congrue por-
tiën nog steeds niet ten volle door de predikanten genoten werden.
Het Kwartier had in 1683 besloten over te gaan tot het doen
verkoopen van de pastorie- en kosteriegoederen, maar de Ordinaris
Gedeputeerden van het Nijmeegsche Kwartier waren met den ver-
koop niet geslaagd. Zij verklaarden in een rapport, dat zij in Mei
1685 aan de Kwartiersvergadering aanboden, dat zij niets naders
wisten voor te stellen, „ten waere de respective heeren van de plaet-
sen of schout en buermeesters in de dorpen tegens overneminge
van de pastorye-goederen in derselver districten die beter wisten
t' administreeren, gelijck men vastelick vertrouwde te connen ge-
schieden, en voor een seecker tantum voor 't jaer of altijt mochten
goetvinden aen te nemenquot;. Een ander middel was het tijdelijk ver-
lagen van de predikantstractementen, totdat zij uit de Rossemsche
of uit de Vurensche goederen weder konden worden gebracht op
de congrue portiën.
Het Kwartier sloot zich bij deze voorstellen aan®).
Kwartiersreces Nijmegen, 31 October 1691.
2) Van de Kwartiersontvangers zijn, afgezien van de rekening van A. H.
van Eek, in het archief van Gedeputeerde Staten van Nijmegen zoo goed
als geen stukken meer aanwezig. In het huis-archief van Nederhemert (Rijks-
archief in Gelderland) berust een deel, getiteld: „Ambt van Over Betuwe
over de supplementen voor de Predëkanten sinds 1724. Het Rijck van Nij-
megen sedert den lquot;. Januari 1726quot;.
Kwartiersreces Nijmegen, 7 Mei 1685. De jaarlijksche vaste som, waar-
voor de heeren of de dorpsbesturen de administratie der pastoriegoederen
aannamen, moest dienen, om de plaatselijke predikanten te salarieeren. Het-
geen de goederen meer of minder zouden opbrengen, zou ten voordeele of
ten laste van de heeren of dorpsbesturen komen. De dagelijksche heerlijkheid
Vuren behoorde toentertijd aan het Nijmeegsche Kwartier en werd in 1734
tegelijk met Mariënweerd en Dalem verkocht aan Otto Frederik Roeleman
graaf van Bylandt. Ten Rijksarchieve te Arnhem berust de 6de rekening
van den rentmeester der heerlijkheid Willem Clodts over 5 Augustus 1687—■
29 Februari 1688, afgelegd aan Gedeputeerde Staten van het Kwartier. Tot
de inkomsten behooren o.a. tienden op Vuren, tot de uitgaven huishuur voor
het schoolhuis en huishuur voor de predikantswoning. Vergel. de post Vuren
in de 9de rekening van Holl hiervoor blz. 119.
Den 19den September 1687 werden Diederik van Els tot Boelen-
ham, ambtman van de Tieler- en Bommelerwaarden, en Johan Holl,
burgemeester van Zaltbommel, van wege het Kwartier gecommit-
teerd, om in onderhandeling te treden met de vijftien bursale pre-
dikanten — de zestiende, de predikant van Rossem, was hier, sinds
de Rossemsche geestelijke goederen afzonderlijk geadministreerd
werden, niet meer bij — over het aannemen van de pastoriegoede-
ren tegen een vast jaarlijksch bedrag. Het Kwartier was er blijk-
baar niet in geslaagd, om alle pastoriegoederen in beheer te doen
aannemen door de heeren of de dorpsbesturen. Twee jaren later
brachten de gecommitteerden een rapport uit, naar aanleiding waar-
van het Kwartier besloot, dat de pastoriegoederen overeenkomstig
een daarvan opgemaakte lijst voor vaste bedragen zouden worden
gelaten aan de onderscheiden predikanten of heeren, schouten en
buurmeesters van de dorpen, dat de goederen van de St. Cathari-
nenvicarie te Driel gevoegd zouden worden bij de pastorie aldaar
en dat de pastoriegoederen van Rumpt en Gellicum niet „in erf-
pacht uytgedaenquot;, maar ten meesten voordeele van den predikant
verpacht of voor een redelijke som aan dezen laatste gelaten zou-
den worden. Uit de Rossemsche geestelijke goederen zou ƒ 36 voor
huishuur gegeven worden ten behoeve van de predikanten, die geen
pastoriehuis bewoonden, alsmede de classicale onkosten. Tenslotte
vond het Kwartier goed, om gedurende twaalf jaren een bedrag
van ƒ 1100 uit ,,'s Quartiers cassequot; (niet uit de geestelijke goederen,
maar uit de middelen van het Kwartier) toe te staan, om door den
ambtman in de Tieler- en Bommelerwaarden en den burgemeester
Johan Holl onder de predikanten te worden verdeeld. Na zes jaren
zouden de gecommitteerden een staat van de pastoriegoederen
moeten indienen en moeten onderzoeken of de pastoriegoederen
zoodanig konden worden geadministreerd, dat het jaarlijksche sub-
sidie van ƒ 1100 kon vervallen^).
in het Kwartiersreces van 30 Juli 1691 is ingelascht een ,,Memo-
rie der sommen, waervoor eenige praedicanten in Tielre- en Bom-
melreweerden haere pastorye-goederen voor den tijt van twaelff
aen den anderen volgende jaeren voor vrygelt aengenomen hebben
of behoorde aengeschreven te werdenquot;, welke memorie overgegeven
was door Diederik van Els en Johan Holl. Hier wordt in medege-
deeld, dat in den Tielerwaard de pastoriegoederen te Wadenoyen
en Dmmpt (1) aan den gewezen predikant overgelaten zijn voor
ƒ 150 's jaars; de pastoriegoederen te Geldermalsen (2) aan den
Kwartiersreces Nijmegen, 19 Juni 1689.
-ocr page 147-predikant voor ƒ 100 's jaars; de pastoriegoederen te Enspijk en
Deil (3) aan den heer dezer dorpen voor ƒ 120 's jaars; de pasto-
riegoederen van Rumpt en Gellicum (4) hebben geen pachter kun-
nen trekken en worden voorloopig geschat op ƒ 100 's jaars; de
pastoriegoederen van Est en Meteren (5) worden gesteld op ƒ 130
's jaars; die te Ophemert (6) zijn aangenomen door den heer,
schout en buurmeesters voor ƒ 100 's jaars; die te Opijnen voor
f 87 's jaars (aan wien, wordt niet gezegd); „tot Weerdenburgh
en Neder-Rijnen (8) behoorden die goederen het dorp aengeschre-
ven te worden voor hondert en twintigh guldensquot;; de pastoriegoe-
deren in Tuil (9) zijn aangenomen door den predikant voor ƒ 120
's jaars. In den Bommelerwaard zijn de pastoriegoederen te Heere-
waarden (10) door den predikant aangenomen voor ƒ 250 's jaars;
te Driel (11) door den schout en buurmeesters voor ƒ 200 's jaars;
te Ammerzoden en Well (12) behooren de pastoriegoederen te
worden geschat op ƒ 150 's jaars; te Brakel (13) worden de pasto-
riegoederen voorloopig getaxeerd op ƒ 100, daar men met den heer
of met den predikant nog niet tot een overeenkomst heeft kunnen
komen; de pastoriegoederen te Zuilichem (14) zijn in de dijkgave
gebracht; men zal Zuilichem moeten combineeren met Nieuwaal,
alwaar de pastorie provenu's tot ƒ 60 's jaars oplevert, de Heer van
Zuilichem heeft ƒ 50 's jaars toegezegd en de Zuilichemsche ,,ge-
nieyntequot;^) eveneens; de pastoriegoederen te Gameren (15) zijn
aan den gewezen predikant ,,uytgedaenquot; voor ƒ 135 's jaars; die te
Bruchem en Kerkwijk (16) aan den predikant voor ƒ 140 's jaars.
Hurwenen en Aelst zullen moeten worden bediend door de predi-
kanten van Brakel en van Poederoyen, die daarvoor ieder ƒ 50 zul-
len genieten. Waar geen pastoriehuizen zijn, zal ƒ 36 's jaars uit
de Rossemsche geestelijke goederen voor huishuur worden gegeven.
Ook de classicale penningen zullen uit de Rossemsche goederen
betaald moeten worden. De Kwartiersvergadering sloot zich bij de
voorstellen van Diederik van Els en Johan Holl aan en machtigde
hen o.m., om te trachten tot verpachting van pastoriegoederen van
Hurwenen, Aelst en Niewaal te geraken; mochten zij daarmede niet
slagen, dan zouden de goederen onder het beheer van Peter van
Kessel, Clodts opvolger, gesteld worden®).
■) De „gemeyntequot; = de gemeene naburen van het kerspel.
2) Kwartiersreces Nijmegen, 30 .Juli 1691. De pastoriegoederen te Wade-
noyen en Drumpt werden voor 12 jaren „uytgedaenquot; aan den toenmaligen
predikant voor ƒ 150 's jaars. Zij werden na omgang van de 12 jaren aan
.lohan de Cock van Delwijnen als heer van Wadenoyen overgelaten met in-
gang van 1714, onder voorwaarde, dat jaarlijks aan den predikant ƒ 150
zou worden uitgekeerd (Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwar-
De beide gecommitteerden hadden voorgesteld, dat de predikan-
ten daar, waar geen combinatie was, ƒ 540 zouden ontvangen, en
daar, waar een combinatie was, en wel zoo, dat er inderdaad in
twee kerken gepreekt werd, door den predikant ƒ 590 genoten zou
worden. Het Kwartier handhaafde echter de regeling van 1 Augus-
tus 1675.
In hetzelfde jaar i) stelde het Kwartier vast, dat het supplement
uit den heelen en halven stuiver aan de vijftien „bursalequot; predi-
kanten in halfjaarlijksche termijnen betaald moest worden en even-
zoo de ƒ 200, welke jaarlijks uit de goederen van de abdij St.
Mariënweerd verschuldigd waren ten behoeve van den predikant
van Rumpt en Gellicum .
Het rentambt van de geestelijke en de vicariegoederen in de Tie-
ler- en Bommelerwaarden begon dusdoende hoe langer hoe minder
te omvatten. Hiertoe werkten ook de verkoopingen mede. In 1700
werd besloten tot het verkoopen van eenige geestelijke goederen of
wel alle, om schulden af te doen«). Den 28sten Januari 1707 vond
het Kwartier op verzoek der „bursalequot; predikanten goed, dat de
tiers 14 September 1713). De pastoriegoederen van Hurwenen Icwamen onder
het beheer van P. van Kessel. Het aannemen van pastoriegoederen door den
predikant was mets nieuws; 22 November 1595 accordeerde het Provinciale
Hot met den predikant van Doetinchem als volgt: „Op huyden date onder-
schreven is mitten kerckendiender der stat Deuttinckem Matheo van Recht
geaccordiert, dat hy alle die guederen und inkompsten der pastoriën thot
Deuttinckhem vurschr. sal annemen vur hondert und vijff dalder jaerlicx
gedurende die tijt van drie jaren, daervan het ierste jaer sal wesen het jaer
van ses und tnegentich und dan voirtz volgende, walverstaende dat daer-
onder begrepen sullen sijn alsulcke vijff und twintich dalder als' 't Quartier
van Zutphen synen sohen Jonathan van Recht thot vollest synes studii
jaedix hefft toegelacht, und dat 't Hoff hem bavendien een ordinantz van
twehondert carolusgulen opten tegenwoirdigen rendtmeester der Belhemer
pederen (van het klooster Bethlehem bij Doetinchem, waarbij de parochie-
kerk van D. geïncorporeerd was) gedurende die drie jaren vurschr sal ver-
lehenen.... De predikant moest ervoor zorgen, dat de pastoriegoederen
„wal geregiert werden en moest jaarlijks „goede anteikeninghquot; van de iii-
fïquot; overleveren aan den rentmeester der Bethlehemsche goederen (ar-
chief Hot, „Resolutiën van geestlicke saeckenquot;).
Kwartiersreces Nijmegen, 17 Augustus 1691.
-) Opgemerkt moge worden, dat het Nijmeegsche Kwartier bij resolutie
d.d. 2o April 1668 het collatierecht van de pastorie van Rumpt aan Diederik
van Els en dat van de pastorieën van Gellicum en Renoy aan Alexander
lengnagel, heer tot Gellicum, verkocht had.
Archief Hof van Gelderland, Commissieboek V, 1652-'80, fol. 230 vso
acten van goedkeuring voor den verkoop van het patronaatsrecht van de
pastorie van Rumpt en voor den verkoop van dat der pastorieën van Gellicum
en Renoy, beide d.d. 30 Maart 1669.
) Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 5 Juni 1700.
Met Kwartier verleende machtiging tot het houden van de openbare ver-
kooping 16 April 1706; de verkoopsvoorwaarden d.d. 13 Juli 1706 zijn nog
aanwezig (Rijksarchief Arnhem). Verkocht werden vicariegoederen in Gelli
cum, Rumpt, Heerewaarden.
vicariegoederen verkocht zouden worden en de daarvoor te verkrij-
gen koopsom belegd zou worden „op 't Quartierquot;, om uit de rente
de classicale penningen en de huishuren te vinden. De ambtman
van de Tieler- en Bommelerwaarden werd gemachtigd, om de
noodige maatregelen te nemen. In 1707 en 1710 hadden daarop
eenige verkoopingen plaats^).
Behalve door eenige verkoopingen van vicariegoederen en door
het aan laten nemen tegen een vast jaarlijksch bedrag van de
pastoriegoederen door de predikanten of door de heeren of de
dorpsbesturen, werd het rentambt gaandeweg geliquideerd door de
nog overgebleven vicariegoederen aan de patronen ter administra-
tie over te geven. Hier dient echter opgemerkt te worden, dat deze
goederen niet aan de collatoren overgegeven werden in hun hoe-
danigheid van patronen, hetgeen een afwijking beteekend zou heb-
ben van het Landdagsbesluit van 19 en 21 December 1609,
maar op grond van bijzondere beschikkingen van het Kwar-
tier, waarbij — telkens in een speciaal geval — aan den dagelijk-
schen heer, tevens collator, de administratie over de goederen van
vicarieën in zijn heerlijkheid toegestaan werd. D.w.z. het Kwartier
droeg de administratie over aan den heer, wanneer het dit wensche-
lijk achtte, onder bepaalde waarborgen met het oog op de tertiën.
Zoo beschikten Gedeputeerde Staten van het Kwartier 12 Juni
1714 goedgunstig op een verzoek van Jacob van Beynhem tot den
Appelenburg, om zelf de administratie te mogen hebben van zekere
„ficarye onder Tuyl, waarvan hem 2/3 en den praedicant aldaar
1/3 part is competerende, alsoo met den rentmeester Van den Bergh
(die toentertijd als rentmeester van de geestelijke en vicariegoede-
ren in de Tieler- en Bommelerwaarden fungeerde) niet kan tereght
geraeckenquot;®). De heer van Tuil ma'chtigde kort daarop zijn schoon-
zoon Arnt Johan Vijgh, om ,,alle de respective ficaryen, tot de
heerlijckheyt Tuyll specterende, over te nemen, te verpagten, admi-
nistreren......quot;. Gedeputeerden van het Kwartier gaven hiertoe
verlof 18 October 1714, „mits den heere suppliant q.q. sal gehouden
blyven tot het derdepart op één (het tertium) volgens ordre van
Kwartiersreces Nijmegen, 28 Januari 1707. De verkoopsvoorwaarden
zijn van 5 Juli/23 Augustus 1707 en van 12 Maart 1710. Verkocht werden
vicariegoederen in Rumpt, Deil en Geldermalsen. In Deil en Geldermalsen ge-
schiedde de verkoop mede door den heer van Geldermalsen „voor 2/3 parten
van de vicaryen, waervan sijn welgeb. collator isquot;.
2) De collator vond het doodgewoon, dat 2/3 van de vicarie van hem was.
Dat de vicarie in de eerste plaats een fundatie met pieuze bestemming was,
werd gaandeweg uit het oog verloren. De vicarieën werden in de 18de eeuw
hoe langer hoe minder geregeld aan studeerenden begeven.
den heere amptman van Bommel, Tiel- en Bommelerweerden uyt
te reycken en van de te doene verpagtingen aan den rentmeester
Van den Bergh vooraf kennisse geve, om dieselve wegens de voors.
tertia te konnen assisterenquot;^). Gedurende de eerste 25 jaren was
de practijk t.a.v. het beheer zóó, dat de rentmeester der vicarieën
in Tuil rekening deed van de totale vicarieinkomsten, en dat aan het
slot de twee derdedeelen voor den heer worden afgetrokken. De
rekening werd door den ambtman en door den heer en zijn medege-
rechtigden als erfgenamen van Jacob van Beynhem tot den Appe-
lenburg onderteekend. De aanstelling van den rentmeester ge-
schiedde door den ambtman, voor zoover ons eenige op de adminis-
tratie betrekking hebbende stukken ten Rijksarchieve te Arnhem
doen zien. De tertiën werden niet uitsluitend voor den predikant
ter plaatse aangewend, maar dienden ook. om aan verschillende
andere predikanten van de classis Bommel de classicale penningen
te vergoeden. De beschikking hierover en het toezicht berustten bij
den ambtman van de Tieler- en Bommelerwaarden®).
Bij besluit van 7 Juni 1719 vond het Nijmeegsche Kwartier goed,
dat de vrouwe van Ammerzoden, Well en Wordragen op haar
verzoek gemachtigd werd, „om haere vicarie-goederen van St.
Quirijn en St. Nicolaes, behoorende tot de heerlickheyt van Am-
mersoden, selfs te mogen administreren, soo nogtans, dat suppliante
gehouden sal sijn daervan ad pium usum het geregte dardepart uyt
te keerenquot; »). Het beheer is aan de heerlijkheid verbonden gebleven.
De „ficaryen ofte bursale goederenquot;, met de dijken, in Hellouw
werden bij resolutie van Gedeputeerde Staten van het Kwartier
van 19 Juli 1710 overgelaten aan den heer en de geërfden aldaarquot;*).
Met de vicariegoederen in Waardenburg is het minder regel-
matig gegaan; althans klaagde ds. Craay, predikant aldaar, in een
verzoekschrift aan het Kwartier in 1718, dat hij sinds 1703 de
Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 12 Juli en
18 October 1^4. Mr. F. C. W. Koker, „Rapport over de Vicariegoederen in
Gelderland , blz. 115, alwaar men de verdere geschiedenis van de Tuilsche
vicaneen aantreft.
-f) .Stukken betreffende dit beheer over 1715 — ± 1740 berusten op het
Rijksarchief te Arnhem en hebben vermoedelijk oorspronkelijk deel uitge-
maakt van het ambtsarchief.
tJ^ Kwartiersreces Nijmegen, 7 Juni 1719. Zie de verdere geschiedenis bij
VV. van Beuningen, „Rapport over de Vicariegoederen in verband met andere
geestelijke goederen in Holland, met eenige bijzonderheden hetzelfde onder-
werp betreffende in Gelderland en Overijsselquot;, blz. 109 e.v. en Mr. F. C.
VV. Koker, „Rapport over de Vicariegoederen in Gelderlandquot;, blz. 52 e.v Zie
ook de geestelijke en kerkelijke stukken in het archief van de heerlijkheid
Arnmerzoden, Rijksarchief Arnhem.
Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 19 Juli 1710.
-ocr page 151-classicale penningen ten bedrage van ƒ 20 niet ontvangen had, om-
dat de vrouwe van Waardenburg de vicariegoederen had „aenge-
vangenquot;^). De vicarie- en andere geestelijke goederen in Brakel
stonden in 1720 nog onder het beheer van den meergenoemden
rentmeester Gijsbert van den Bergh
Tenslotte zijn er nog maar heel weinig goederen overgebleven.
Van de pastori^goederen zijn die van Hurwenen in of kort na 1707
overgelaten in beheer aan „den kerckenraet en gemeynte tot
Hurwenenquot;. Uit het desbetreffende verzoek van kerkeraad en ge-
meente blijkt, dat de rentmeester Van den Bergh in gebreke bleef,
om de ƒ 50 's jaars uit de pastoriegoederen te betalen aan de
predikanten, die den dienst ter plaatse kwamen waarnemen. De
requestranten beloofden, dat zij de verschuldigde ƒ 50 jaarlijks
zouden voldoen, ook al zouden de goederen niet zooveel opbrengen.
De regeling van deze aangelegenheid werd aan den ambtman in de
Tieler- en Bommelerwaarden opgedragen op dezelfde wijze, als
dit bij den voorgenomen verkoop van de vicariegoederen door het
Kwartier bepaald was®). Aan ds. Adrianus van Rijswijck van
Gameren werd in 1711 toegestaan, om, evenals eenige zijner col-
lega's, 8 hond bouwland van de vicariegoederen op de Leut
voor 6 jaren ten gebruike te hebben, met recht om prolongatie te
verzoeken, in plaats van de ƒ 20 wegens classicale kosten, die de
rentmeester (uit de tertiën) behoorde te betalenquot;). Een voorbeeld,
hoe onverkocht gebleven vicariegoederen met de pastoriegoederen
vermengd en ten slotte samengesmolten zijn.
Nog een enkel woord over de administratie van den laatsten
rentmeester der geestelijke en vicariegoederen of beursale goede-
ren in de Tieler- en Bommelerwaarden Van den Bergh. Veel kan
1)nbsp;Resolutiën Gedeputeerden, 8 April 1718. Blijkens een resolutie d.d. 15
Februari 1700 besloegen de Waardenburgsche geestelijke goederen ruim 40
morgens.
2)nbsp;Resolutiën Gedeputeerden, 29 Juli 1720.
Resolutiën Gedeputeerden, 16 Maart 1707. Over de vicarieën in Hur-
wenen zie W. van Beuningen, „Rapportquot; als voren, blz. 103 en 105 e.v. Dat
de pastoriegoederen van Hurwenen aan kerkeraad en gemeente, d.w.z. kerke-
raad en kerspellieden, in administratie gegeven werden, kan verklaard wor-
den uit de omstandigheid, dat er in deze parochie geen predikant was.
quot;) Resolutiën Gedeputeerden, 19 .Januari 1711. In het huis archief Hoe-
kelom, Rijksarchief Arnhem, berust een aanteekening, luidende: „Met den
jaere 1703 heeft den Hooghb. Hr. van Ophemert geaccordeert met den Heer
van Wadenoyen, die door ordre van de Gedeputeerden (des Nijmeegschen
Kwartiers) daertoe versocht en gelast, om met de collatoren wegen het darde
part der vicarye-goederen te accorderen, en sal den Heer van Ophemert
deswegen jaerlix uyttekeren twintigh gulden aen den predicant tot Op-
hemert wegens classicale penningen en ses en dartigh guldens aen de
schoolmeester aldaer voor de huyshuur van sijn tractementquot;.
hieromtrent niet medegedeeld worden, aangezien zijn rekeningen
geen van alle meer aanwezig zijn. Hij was 28 Augustus 1701, na
het aftreden van den rentmeester Hermannus van Dockum, aan-
gesteld. De uitgaven, welke door den rentmeester over 1702 ge-
daan mochten worden van de opbrengsten van de beursale goede-
ren, alsmede van de Rossemsche geestelijke goederen, bestonden
in de verponding over 1700, ambts- en dorpslasten zooals het op-
maken van de dijken, één jaar interest van alle kapitalen ten laste
van de geestelijke goederen, één jaar tractement aan den predikant
en den schoolmeester van Rossem, voorts één jaar andere lasten
„soo van praedicanten, classicale penningen als huyshuirenquot;. Van
den Bergh moest voor zijn bediening een waarborgsom stellen van
ƒ 3000 1). Hij deed op zeer ongeregelde tijden rekening. Aanvan-
kelijk waren de baten nog aanzienlijk: over het jaar 1706 was het
batig slot ƒ 2945 - 15 st. - 10 penningen 2). Gedeputeerde Staten
moesten den rentmeester in 1719 aanmanen om zijn rekening we-
gens de vicariegoederen „tot 1717 incluysquot; gereed te maken en
vóór November aan de Gedeputeerdenkamer over te zenden, om
afgehoord en gesloten te worden®). Daarna zijn er blijkbaar geen
rekeningen meer gehoord. Toen Gedeputeerde Staten in 1731 be-
richt ontvingen, dat Van den Bergh overleden was, besloten zij den
burgemeester van Zaltbommel Hendrik de Ruuck te machtigen, om
de papieren van den overledene over te nemen, aangezien ,,gemel-
de rentmeester in lengte van jaaren geene rekeningen aan de
Camer heeft opgegeven en dat oversulx Haar Ed. Mog. niet wel
bewust sijn, hoedanig het gelegen is met de staat der geestelyke en
ficarye-goederen voorn.quot; Wij vernemen verder slechts, dat de
rentmeester, behalve groote schulden, waaronder wegens zijn
administratie, twee oude vervallen huisjes binnen Zaltbommel na-
liet. Gedeputeerde Staten besloten om aan Aletta Judith, dochter
van Gijsbert van den Bergh, op haar verzoek, het recht, dat het
Kwartier op de nagelaten huisjes uit hoofde van de administratie
der geestelijke goederen had, voor ƒ 225 te cedeeren ®). Aldus ein-
digde de eens zoo belangrijke administratie.
Kwartiersreces Nijmegen, 5 October 1702, „concept-resolutie tot redres
van den vervallen staet der bursale goederen in de ampten van Tiel- en
Bommelreweerdenquot;.
2) Resolutiën Gedeputeerden, 24 November 1712.
Kwartiersreces Nijmegen, 7 Juni 1719. Resolutiën Gedeputeerden, 11
Juli en 21 October 1719.
Resolutiën Gedeputeerden, 15 Maart 1731. Rechterlijk archief Zalt-
bommel, dingsignaat, 1728-1731, fol. 170 vso., 29 Maart 1731.
Resolutiën Gedeputeerden, 12 Juni en 3 Augustus 1733.
-ocr page 153-De rentmeesters der geestelijke en vicariegoederen in de Tieler-
en Bommelerwaarden waren, zooals wij reeds eerder zagen, tegelijk
rentmeesters der Rossemsche geestelijke goederen. Deze goederen
waren afkomstig van het vroegere kapittel in de St. Martinuskerk
en van het voormalige zusterklooster St. Mariënacker te Rossem.
Op 10 Februari 1677 had de Kwartiersvergadering besloten om
deze goederen afzonderlijk te laten beheeren, doch eerst in 1706
is hier uitvoering aan gegeven. Het was nl. gebleken, dat de pre-
dikant, en de schoolmeester vermoedelijk ook, klachten had over
achterstallig salaris ondanks het feit, dat de geestelijke goederen in
Rossem aanzienlijke bedragen opleverden. Zij werden gébruikt om
aan te vullen, wat men elders tekort kwam voor de betaling van
tractementen van predikanten, voor classicale en synodale onkos-
ten e.d.. in den trant, waarop ook de opbrengsten van de Mariën-
weerdsche goederen plachten te worden besteed. Op een desbetref-
fend verzoekschrift van den burggraaf van Nijmegen, Jacob van
Randwijck, die tevens heer van Rossem was, besliste het Nijmeeg-
sche Kwartier 30 November 1706 als volgt: „dat aenbelangende
het eerste point by opgemelte requeste vervat, sijnde het groot ag-
terwesen van den praedicant tot Rossum. weicke volgens 's Quar-
tiers resolutie praeferabel uyt de Rossumsche goederen had moe-
ten betaelt worden door den rentmeester van de geestelycke beurs,
die tegelijck rentmeester van de Rossumsche goederen is en desel-
ve geconverteert heeft tot betaelinge van de lasten der andere
geestelycke en vicarye-goederen, het Quartier concernerende, ten-
eynde daervan behoorlycke vergoedinge mogte worden gedaen.
gemelten rentmeester...... geordonneert syne reekeninge te doen
van de nogh onverreekende jaeren tot den jaere 1705 incluys, om
hetgeene daerby overig bevonden wort te doen betaelen in minde-
ringe van 't geene den praedicant ten agteren is. ende dat 't ver-
dere rest sal worden betaelt uyt de cassa van het Quartier. Aen-
gaende de tweede periode van geseyde requeste verstaen Haer Ed.
Mog., dat de Rossumsche goederen met desen loopende jare van de
andere geestelijcke goederen sullen gesepareert worden ende inter-
dictie gedaen, dat wegens dit jaer gene penningen aen den rent-
meester werden betaelt, wordende wyders den heere borggraeff
en den heere amptman van Thiel- en Bommelreweert geauthoriseert,
om een tantamen te doen, off niet ymant deselve goederen voor een
tijt van jaeren sal willen aennemen, om daeruyt op het minste te
betaelen de jaerlyxe tractementen van den praedicant en school-
meester en soo doenlijck voor meerdere som; en by aldien op die
manier niet konnen uytgedaen worden, dat alsdan deselve sullen
gegeven worden aen handen van welgemelten heere borggraeff,
om die te doen administreeren ten meesten dienste van 't Quar-
tier'i).
De bedoeling was dus, dat de burggraaf en de ambtman zouden
beproeven de Rossemsche goederen op soortgelijke wijze, als
in 1689-1691 t.a.v. de pastoriegoederen was geschied, door iemand
aan te laten nemen voor een vast jaarlijksch bedrag. Dit is óf
nooit geprobeerd óf nooit gelukt. De administratie werd ter hand
genomen door den burggraaf zelf en is tot omstreeks het midden
van de vorige eeuw aan de heeren van Rossem verbleven. De
geestelijke goederen werden steeds afgezonderd van het heerlijk-
heidsdomein geadministreerd; ook werd de pieuze bestemming
gehandhaafd®). Evenals in al de boven behandelde gevallen van
Haaften, Zuilichem, Ammerzoden, Tuil e.d., betrof het een rege-
ling van de administratie over geestelijke goederen, niet een eigen-
domsovergang. Waar de administratie door het Kwartier aan den
heer ter plaatse werd overgelaten, werd zij, tenzij, zooals t.a.v.
Joost Pieck, heer van Zuilichem, gebeurd is, het Kwartier de
administratie weder terugvorderde, als aan de heerlijkheid verbon-
den beschouwd en verlangden de Staten of de Gedeputeerden van
het Nijmeegsche Kwartier geen verantwoording. De door de hee-
ren aangestelde rentmeesters deden dan ook aan hen rekenschap. De
heeren waren geen rentmeesters in dienst van het Kwartier, maar
voerden de administratie over de geestelijke goederen door middel
hunner rentmeesters op analoge wijze als de stedelijke magistraten
en de ambtsbesturen, die in de onderscheiden steden en ambten
over de geestelijke goederen binnen hun gebieden het bewind had-
Kwartiersreces Nijmegen, 30 November 1706. De rekeningen van Gijsb.
van den Bergh van de Rossemsche geestehjke goederen zijn niet meer in het
archief van Gedeputeerden van het Kwartier aanwezig.
Zie voor de geschiedenis der Rossemsche geestelijke goederen W. van
Beuningen, „Brieven over geestelijke goederenquot;, 1863, en dezelfde, „Rapport
over de geestelijke goederen---- in Hollandquot;, blz. 102 e.v. De schr. meent
ten onrechte, dat het Kwartier na het overlijden van den burggraaf een
nieuwen beheerder had moeten aanstellen, omdat het mandaat slechts voor
dezen persoonlijk en niet voor zijn erfgenamen bestemd zou zijn geweest,
en dat die beheerders rekening hadden behooren te doen (blz. 24, „Brievenquot;).
Er is toch ook nooit rekenschap verlangd van de heeren van Haaften en van
Zuilichem? De rekeningen van de z.g. geestelijke beurs van Rossem, aan-
vangende met de 1ste rekening over 1707 van Davit van Bijstervelt, over 1707-
1845, met acquitten e.d., berusten ten Rijksarchieve te Arnhem. De eerste
afhooringen van deze rekeningen geschiedden in 1732 e.v. voor Frans Steven
Carel van Bandwijck, die zijn vader Jacob als heer van Beek, Rossem en
Heesselt opgevolgd was. De goederen werden niet meer naar de stichtingen,
waarvan zij afkomstig waren, onderscheiden, maar zijn samengesmolten tot
één fonds met pieuze bestemming.
den, voor zoover de Hooge Overheid dit aan die besturen overliet.
Het eenige, waardoor zich de beeren onderscheidden van de stede-
lijke en ambtsregeeringen, is de omstandigheid, dat zij gewoonlijk
tevens collatoren van het meerendeel der geestelijke beneficiën in
hun heerlijkheid waren. Het beweerde recht der patronen, om q.q.
uit eigen recht als beheerders op te treden, is evenwel nooit
erkend.
B. Het Ambt tusschen Maas en Waal.
§ 1. De Reformatie. De Geestelijke Goederen onder
Kwartierlijk Bestuur (tot 1632).
Evenals in de Tieler- en Bommelerwaarden vielen in het ambt
tusschen Maas en Waal de kerspelen samen met de buur- of maal-
schappen ^).
Den 18den November 1591 stelde het Hof van Gelderland
Derck van Leuwen, een Nijmeegsch burger, aan tot rentmeester
over de geestelijke goederen, waarvan de „corporaquot; gevestigd
waren binnen de stad Nijmegen, het Rijk, de Overbetuwe en
tusschen Maas en Waal. Veel uitwerking heeft deze benoeming
voor het ambt van Maas en Waal niet gehad®). Omstreeks 1606
en 1607 ondervond men grooten overlast tengevolge van het op-
treden van Lambert Smoers, die op last van de Aartshertogen, naar
hij zeide, het bewind trachtte te verkrijgen over „de geestelicke
verlaten und gemortificierde guideren aldaer (nl. tusschen Maas
en Waal) glegenquot; en die, desnoods op gewelddadige wijze, pachten
e.d. invorderde om ze ter hand te stellen aan den bisschop en de
geestelijkheid in Den Bosch.
) Balgoy en Keent waren 2 buurschappen, die bij uitzondering samen
een kerspel vormden; in de 18de eeuw smolten zij tot één buurschap ineen
De buurschap — tevens parochie - Winssen was half in het ambt tusschen
Maas en Waal, ^alf 'n hf R,jk van Nijmegen gelegen (Winssen-Ambts en
Winssen-Rijks). De heerlijkheid Doddendaal behoorde tot de buurschap en
het kerspel Ewijk. De civiele en crimineele rechtspraak berustte bii de
gerichtsbank van het Boven-ambt tusschen Maas en Waal te Bergharen of
Haren, w.o. 8 kerspelen en Winssen-Ambts ressorteerden, en bij de ge-
richtsbank te Wamel van het Beneden-ambt, w.o. 4 kerspelen be-
hoorden. De ambtman was richter. De heerlijkheden Balgoy en Keent
Kernen, Batenburg, Horssen, Leur, en de thans tot Noord-Brabant behooren-
de heerlijkheid Dieden en Oyen hadden hun eigen gerichten met hooge en
lage jurisdictie (voor Batenburg, Horssen en Leur, zie hierna F § la) Baten-
burg had stadsrechten, evenzoo Maasbommel. Maasbommel was een heerlijk-
heid, die t.o V. de crimineele jurisdictie tot het ambt tusschen Maas en Waal
nehoorde. Verscheidene dorpen zijn oorspronkelijk dagelijksche heerlijkheden
pweest, Dreumel het langst, nl. tot 1743. Zie voor de wereldlijke en ker-
kelijke mdeehng: „Tegenwoordige staat van Gelderlandquot; 1740, H. D. J. van
Schevichaven, „Regeringsform van Gelderlandquot; in „Gelrequot; X, blz. 275, en
Jttr. Mr. A H. Martens van Sevenhoven, „Marken in Gelderlandquot; (Geschiedk.
Atlas van Nederland) 1925, blz. 177-181. In dit ambt hadden ook R.K. ridder-
matigen aandeel in bet ambtsbestuur.
) Archief Hof van Gelderland, Commissieboek, 1586-1601, fol. 86 vso 18
November 1591.nbsp;--gt;quot;,10
Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, die de directie en
administratie over de geestelijke goederen voerden, achtten dit
voortdurende optreden in strijd met een in April 1607 gesloten ver-
drag tusschen de Landschap Gelre en Zutphen en het Kwartier
van Roermond, dat 29 Mfei d.a.v. geratificeerd was door de Aarts-
hertogen en waarbij bepaald was, dat alle geestelijke goederen hun
,,corporaquot; zouden volgen, waar deze ook gelegen waren, en onder de
directie en het gezag zouden staan van de Overheid, waar de
„corporaquot; onder ressorteerden^). Gedeputeerde Staten lieten daar-
om in het ambt tusschen Maas en Waal bekend maken, dat niemand
betalingen wegens de geestelijke goederen mocht doen of
staten van die goederen mocht overgeven aan Smoers, maar
dat binnen een maand een staat moest worden ingediend ter
Gedeputeerdenkamer te Nijmegen van alle pastorieën, vicarieën,
canonisieën e.a. beneficiën en officiën, en dat er slechts betaling
mocht worden gedaan aan den door Gedeputeerden aan te
stellen rentmeester. De jonkers in het ambt beweerden, ..dat
niemants eenige (geestelijke) guideren voer sijn eigen was ge-
bruickendequot; en ,,dat het aenstellen van den rentmeester geacht
worde voer een nieuwicheit und niet dan by 't Quartier (dus niet
door Gedeputeerde Staten) daerin behoerde gedisponiert te wor-
denquot;; doch den 4 den Augustus 1608 kwam bij Gedeputeerden een
schrijven in, waarbij de ambtman in Maas en Waal Wilhem Aertss.
van Bronckhorst nomineerde tot „directeur over die geestlicke gui-
deren van die dorpen de? ampts voers.quot;. Het Gedeputeerdencollege
gaf te kennen, dat het Bronckhorst niet tot directeur, maar tot rent-
meester wilde aanstellen en van commissie en instructie zou voor-
zien. Op 29 September 1608 werd Bronckhorst als zoodanig be-
eedigd, „sullende in 't stuck van sijn officie tegens alle quaetwilli-
gen gemainteniert wordenquot; ').
Van Bronckhorst's beheer is ons niets overgeleverd. Zijn taak
omvatte in beginsel alle geestelijke stichtingen in het ambt zonder
onderscheid. Evenwel was het klooster de Holtmeer®) uitgezon-
derd. De goederen van bet kapittel in Batenburg, welke hooge heer-
Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegsclien Kwartiers, 16 Juni 1606,
16 Juli, 5 en 6 Augustus 1607. Voor het verdrag met het Kwartier van Roer-
mond vergel. reces van den Landdag te Arnhem 21 April 1607, en hierna
blz. 313 (de Hannemansche goederen).
2)nbsp;Resolutiën Gedeputeerden, 19 Augustus en 26 October 1607, 4 Augustus
en 29 September 1608. Bronckhorst werd geen directeur, maar rentmeester
of beheerder; de directie of opperleiding, d.w.z. bepaling van de bestemming,
beschikking en toezicht op het beheer van de geestelijke goederen, bleef aan
het Kwartier.
3)nbsp;Zie hierna blz. 230 en 232.
-ocr page 158-lijkheid geen deel uitmaakte van het ambt, vielen er eveneens
buiten.
In de streek tusschen Maas en Waal waren omstreeks 1608 nog
weinig predikanten. Op de vergaderingen van de classis Nijmegen
ontmoet men eerst in het genoemde jaar een predikant en wel dien
van Batenburg: in 1609 verschenen ter classicale bijeenkomst de
predikanten van Winssen, Batenburg, Wamel en Overasselt ^). In
Alphen en Overasselt waren predikant Thomas Zutphaniensis
en Petrus Calcarius, die oorspronkelijk R.K. pastoor waren ge-
weest, doch zich aan de classis onderworpen hadden. Op verschei-
dene dorpen waren de vroegere pastoors nog in het genot van
pastone-mkomsten. Teneinde hier verandering in te brengen liet
de nieuwe rentmeester Bronckhorst op last van het Provinciale
Hof en van den ambtman in Maas en Waal een verbod uitgaan
dat de gebruikers van geestelijke goederen op dorpen, waar geen
predikant was, aan iemand anders betalingen zouden doen dan aan
de kerkmeesters bij provisie Het gevolg was evenwel, dat niet
alleen de oude pastoors toch nog hier en daar de inkomsten bleven
beuren, maar dat de buurmeesters en kerkmeesters de geestelijke
goederen gingen aanwenden „tot bethalungh van hare kloeken off
tot reparatie van hare kerckenquot;, zooals het in een door den rent-
meester Bronckhorst ter Gedeputeerdenkamer ingediende memorie
heet. Naar aanleiding hiervan beslisten Gedeputeerde Staten 29
Januari 1610: „Also dese (geestelijke) guideren geen gemeinschap
hebben mtt die fabricque und niet dan tot den puren dienst Godes
altijt geëmploieert sijn und noch zullen und beboeren gebruickt te
worden, sijnde die kloeken und reparatie van die kercken altijt ver-
pleegt und gemackt ut d'incumpsten van die fabricquen und voorts
doer gebreck van dien by die naburen und gemeinten selffs, wie
noch op voele plaetssen geschiet, sonder dat die pastoren off die
(geestelijke) guideren iewerlt daermit beswaert sijn geweestquot;, zou
Bronckhorst alle pachten en tienden enz. over de jaren 1608 en '09
moeten invorderen, desnoods met gerechtelijken dwang»).
De werkkring van Bronckhorst omvatte, zooals gezegd, alle
geestelijke goederen, d.w.z. de goederen van de kloosters cïaren-
camp en St. Mariënhof in Wamel (sinds 1608 en 1609) en de
Acta classis Neomagensis 1608 September en 1609 Mei.
3 gesolutiën Gedeputeerden, 17 Mei en 24 October 1608.
hPtnbsp;Gedeputeerden, 29 Januari 1610. Deze resolutie treft door
fabriTlt;=»n.Hnbsp;van de principieele tegenstelling tusschen kerk-
tabrieksgoederen en geesteli ke goederen. Vergel. hierna: G. De Kerk-
fabrieken. Cursiveering van mij.nbsp;quot;e iverK
pastorie- vicariegoederen in het ambt^). Hoe het standpunt
van Gedeputeerde Staten t.a.v. de vicarieën was, blijkt uit hun reso-
lutie d.d. 5 Mei 1610 betreffende een memorie van Steven Loeffs.
over onbetaald gebleven kooppenningen, verschuldigd door den rit-
meester Stakenbroick wegens eenige stukken land in Overasselt,
w.o. vier morgens „gehoerich... tot Ons L. Vrouwen altaer t' Oever-
asseltquot;. De resolutie luidt: „Die Gedeputierden noch in memorie
hebbende, dat den voern. ritmeester gewaerschout sye, umb daerop
tho willen laeten, dat dese vier mergen by vercoeperen niet in
eigendumb, maer alleen haer recht van dien kunde vercofft worden
(nl. het ius patronatus of collationis), verclaren tselve sulx te sijn,
dat conform die resolutie meermaels by ridderschap und steden
deses Furstendumbs Gelder und Graeffschap Zutphen daerop ge-
nomen, dusdanige vicariën off guideren daertho gehoerende by
d'aengestelde rentmeesters in d'ampten, daer die glegen sijn, ten
overstaen van diegene, so die directie daervan bevolen is, daer die
patroni, indien se willen, oock by moegen commen, int apenbair
sullen verpacht und die pachten daervan by hem ontfangen worden,
so nochtans, dat die twe delen daervan utgericht und bekeert sullen
worden aen ennich jongh gesel, tsye adel of onadel, die tot onder-
hout syner studiën by den patronus derselver vicarie, mits eerst
sijn recht behoerlick hebbende doen blieken und den jonghman
deser Gameren off the Hove gepresentiert wesende, daermede ge-
beneficieert und begiffticht sal sijn, und het ander dordendeel ver-
blieven tot onderhout van de kercken- und schooldienst. Weicke
resolutie men oock in dese gemeint is t' achtervolgen und die pach-
ten der vier mergen lants in maten als voersz. te doen ontfangenquot;®).
De rentmeester moest uit de inkomsten der door hem beheerde
goederen de predikantssalarissen betalen. In 1617 beraamden
Gedeputeerden in overleg met Gijsbrecht van den Boetseler, ambt-
man, en jr. Henrick Vermoeien, wegens de ridderschap van het
ambt, „sekere ordre opte combinatie van de predicanten in Maes
Zie voor de Wamelsche kloostergoederen hierna F § 3. Voor de proos-
dij Munnikenwoerd, aanvankelijk een nonnenklooster, maar in de latere
M. E. een „curtis sive grangiaquot; (uithof) van de abdij van Berne, onder Alt-
vorst, zie Fr. W. Hoevenaars, Ord. Praem., „Eenige aanmerkingen op het-
geen de zeereerw. hooggel. heer Jos. Habets in het Ile en Ille deel van zijne
„Geschiedenis van het Bisdom Roermondquot; heeft medegedeeld omtrent de
Abdij van Mariënweerdquot; in: „Archief van het Aartsbisdom Utrechtquot;, XXI,
1894, blz. 234. Munnikenwoerd bleef als uitlandsch kloostergoed buiten het
rentambt.
Resolutiën Gedeputeerden, 5 Mei 1610. Over het presenteeren van een
vicaris aan de Kamer van Gedeputeerden te Nijmegen of aan het Hof, zie
hiervóór blz. 108 noot 1. Cursiveering van mij.
en Waelquot;, nl.: Afferden en Druten op een predikantssalaris van
ƒ 400 's jaars, Leeuwen en Puflik idem, Wamel en Dreumel op een
predikantssalaris van ƒ 400 's jaars verhoogd met ƒ 100 wegens de
groote moeite, die deze combinatie met zich bracht. Alphen en
Maasbommel ƒ 400 's jaars verhoogd met ƒ 50, Altvorst en Appel-
tern ƒ 400 's jaars, Bergharen en Hemen idem. Over- en Neerasselt
idem; Balgoy zou bij provisie nog gecombineerd blijven met Niftrik
voor het genot van „d' incumsten, die de pastorie tot Balgoy tho-
stendich sijnquot;. De schoolmeesters op ieder dorp zouden ƒ 100 's jaars
krijgen. Deze regeling zou gelden voor zooveel de staat der geeste-
lijke goederen zulks zou toelaten^).
Op voordracht van ambtman en ridderschap werd den 17den
Januari 1622 in de plaats van den overleden rentmeester Bronck-
horst door Gedeputeerde Staten Johan Blanck of Blancken aange-
steld tot „rentmeester van alle die geestlicke guideren in den
ampte van Maes ende Wael gelijck Bronckhorst zl. d'administra-
tie daervan gehat heefftquot;'-^).
Door de classis Nijmegen werd in September 1623 besloten er
bij het Hof van Gelderland op aan te dringen, dat de rentmeester
Blanck den kerkendienaren geregeld hun tractementen betalen zou.
Het daarop volgende jaar bepaalde de classicale vergadering, dat
in de eerstvolgende extra-ordinaire „conventusquot; iedere Maas en
Waalsche predikant verslag zou moeten uitbrengen omtrent de
..gelegentheit van sijn pastory, vicary etc.quot; Drie jaren later klaag-
den de predikanten wederom in de classicale vergadering over
slechte betaling, hetgeen ertoe leidde, dat bij het Nijmeegsche
Kwartier een verzoekschrift ingediend werd, waarbij de pre-
dikanten vroegen om de pastorieën aan hen over te geven
in plaats van het vaste tractement, onder aanbieding ervoor
te zullen zorgen, dat de op dien tijd nog gecombineerde plaatsen
Wamel-Dreumel, Alphen-Maasbommel, Leeuwen-Puflik elk een
bijzonderen kerkendienaar zouden kunnen beroepen, terwijl de
combinatiën Over- en Neerasselt, Niftrik-Balgoy, Haren-Hernen,
Altvorst-Appeltern, Afferden-Druten in wezen zouden blijven. Het
Nijmeegsche Kwartier stemde 11 Mei 1628 met het voorgestelde
bij provisie in, onder voorwaarde, dat de predikanten geen pasto-
P Resolutiën Gedeputeerden, 25 October 1617.
) Resolutiën Gedeputeerden, 17 Januari 1622; Blanck werd 6 Februari
162.3 tevens aangesteld tot rentmeester over de goederen van het klooster de
Holtmeer na den dood van den rentmeester Gijsbert Coets. De Holtmeersche
goederen bleven een afzonderlijke administratie vormen; er werd apart
rekening van gedaan.
riegoederen zouden mogen vervreemden of bezwaren en dat zij alle
dijklasten e.d. zouden dragen en de schoolmeesters uit de tertiën
zouden onderhouden ^).
Reeds enkele maanden later verzochten de predikanten om na-
dere preciseering van de resolutie d.d. 11 Mei 1628; zij wenschten
verschoond te blijven van de verplichting om uit de tertiën van
vicarieën de schoolmeesters te onderhouden en wilden hun salaris
blijven genieten tot aan het tijdstip, waarop de pastoriegoederen
aan hen overgegeven zouden zijn. Het Kwartier achtte het niet dien-
stig noch „stichtelickquot; voor hun persoon en beroep, wanneer de
predikanten zelf de pastoriegoederen in gebruik kregen in plaats
van het gewone tractement. De resolutie van 11 Mei werd door
het Kwartier feitelijk ter zijde geschoven, terwijl aan de Ordinaris-
Gedeputeerden opgedragen werd in overleg met ambtman en
ridderschap van het ambt tusschen Maas en Waal een nieuwe
regeling met betrekking tot de salariëering der kerkendienaren te
maken (1 Augustus 1628)®).
De regeling, die nu werd vastgesteld, was als volgt: iedere predi-
kant zou £ 400 's jaars verkrijgen en nog £ 50 daarboven, wan-
neer hij een combinatie bediende, mits er geen grooter aantal pre-
dikanten in het ambt zou beroepen worden. Daar, waar geen pasto-
riehuizen waren, zou de predikant £ 5 of £ 6 's jaars voor huishuur
ontvangen, terwijl de schoolmeesters hetzelfde zouden krijgen als
tot dusverre. Verder was bepaald, ,,dat de predicanten niet meer
sullen mogen pachten als haer tractement bedraecht off sulcx
doende daervoor borghe stellenquot;. Om te waarborgen, dat de pre-
dikanten op tijd hun bezoldiging zouden ontvangen, werd de rent-
meester gemachtigd uit zijn eigen middelen £ 1500- voor te
schieten tegen behoorlijke rentevergoeding®).
De klachten over slechte betaling der predikantstractementen
en over de zware combinatiën hielden echter aan, en^de Nijmeeg-
sche classis besloot in April 1629 hierover nader overleg te
plegen met de betrokken predikanten ^).
Ondertusschen hadden op een Kwartiersdag te Nijmegen, 9 Juli
1625, de ambtlieden en ridderschappen van de ambten van Over-
betuwe en tusschen Maas en Waal verklaard ,,sich langer niet te
Acta classis Neomagensis, 1623 September 1-3, art. 18; 1624 September
6 en 7, art. 8; 1627, 3-5 September, art. 18. Kwartiersreces genomen tijdens
een Landdag te Nijmegen, 11 Mei 1628.
2) Kwartiersreces Nijmegen, 1 Augustus 1628.
Resolutiën Gedeputeerden, 8 December 1628.
*) Acta classis Neomagensis, 1629 April 13-15, art. 23.
willen verbonden houden van weghen de geestelycke goederen aen
de (Gedeputeerden-) Cammer te doen verandttwoorden off deselve
bij de Cammer bedienen laeten als 't haer soude goetdunckenquot;.
Den 6den December 1632 liet het Kwartier de directie en de admi-
nistratie der geestelijke goederen in het ambt tusschen Maas en
Waal, met uitzondering van de goederen van de Holtmeer, aan
ambtman en ridderschap over, „mets dat deselve gehouden blyven
haere geestelicke goederen neerstelick ende met alle getrouwicheyt
t' administreren ende soo veel mogelick te beneficeren, voorts die
tractementen van de predicanten ende schoolmeesteren metten aen-
cleven van dien wel ende op haeren tijt precise te betaelen ende
allesints goede sorge ende toeversicht draegen, dat geene van die-
selve goederen achtergehouden, verdonckert off tot een ander ge-
bruyck gediverteert en werden, sulcks, dattet Quartier voer allet
geene voorschreven is geene dachten en mogen voorcomenquot; i).
Den 16den Januari 1633 werd de rekening van Jan Blanck voor
het laatst ter Gedeputeerdenkamer te Nijmegen gehoord en ge-
sloten
De goederen van het klooster de Holtmeer bij Horssen bleven
onder de directie en administratie van Gedeputeerden des Nij-
meegschen Kwartiers.
§ 2. Het Accoord van 1 Juni/3 JuÜ 1635.
Maatregelen ten behoeve van de noodlijdende Predikanten.
Ambtman en ridderschap in het ambt tusschen Maas en Waal
hebben de administratie van de pastorie- en vicariegoederen niet
lang zelf in handen gehouden. Reeds in 1635 sloten zij een accoord
met de gezamenlijke dienaren des Goddelijken Woords in het
ambt, waarvan de inhoud is als volgt:
r. „Eerstelick sullen de kerckendienaeren gevolgt werden de pastorie-
ende vicarie-goederen der kercken, daervan sy de bedieninge heb-
ben, laetende de collatie van de twee (derde-)deelen in sijn geheel.
ende daer geen collatores sijn, sullen de kerckendienaeren deselve
vicariën heel genieten ende profiteren, uuyt weicke pastoriën ende
vicanën sullen de kerckendienaeren betaelen boven de custeryen,
die de schoolmeisters gevolgt sullen werden, eicks tsestich gulden
'sjaers, uytgesondert Johannes Schouwhamer, predicant tot Over-
en Neerasselt, sal deselve schoolmeesters elcx vijftig gulden be-
taelen ende Lodovicus Toebaes, predicant tot Haeren ende Hemen,
sal de schoolmeester te Haeren 'sjaers betaelen vijftig guldens ende
tot Hemen dartich guldens, insisterende de heer van Hemen, dat
Kwartiersreces Nijmegen, 9 .luli 1625; 6 December 1632.
2) Resolutiën Gedeputeerden, 16 Januari 1633.
synen schoolmeister mede vijftig guldens behoorden te hebben,
't welck te decidieren sal staen tussen de heer ende de welgemelte
predicantquot;.
2°. De thans bestaande combinatiën zullen in wezen blijven, totdat er
uit de pastorie- en vicariegoederen genoeg middelen gevonden kun-
nen worden om elk dorp van een eigen predikant te voorzien.
3°. De pastorie- en vicariegoederen zullen den kerkendienaeren in
handen gesteld worden „liber ende vry, uytgenoemen de oude ge-
hypoteequeerde rentenquot;.
4°. Na afloop van de vier eerstvolgende pachtjaren zullen de predikanten
alle dijklasten e.d. op zich nemen onder verband van hun eigen
goederen.
5°. De kerkendienaren zullen de synodale en classicale kosten voor hun
rekening nemen, totdat de geestelijke goederen (d.w.z. de goede-
ren van de beide kloosters in Wamel), welke thans met groote
schulden bezwaard zijn, in beteren staat gebracht zijn. De predi-
kanten zeggen toe, dat zij, hetgeen zij „overquot; ontvangen over het
jaar 1635, zullen afstaan, de schoolmeesters evenzoo.
6°. Inzake de nog overblijvende schulden zullen de klagende predi-
kanten zich richten naar de verkregen ordonnantie.
7°. De reparatie van de pastoriehuizen komt ten laste van de predi-
kanten, die deze huizen bewonen. Opgaand hout zal niet mogen
worden gekapt zonder voorafgaande toestemming van ambtman
en jonkers.
8°. Van de aangekochte en nog niet betaalde „weemquot; (pastoriehof)
te Puflik, groot twee morgens, zal IJ morgen verkocht worden ter
betaling van het verschuldigde bedrag, terwijl i morgen zal blijven
„tot laste van de weemquot;.
9°. Wat te Hemen als „armgoetquot; bewezen kan worden, zal men den
armen laten volgen. Deze regel zal door het geheele ambt tusschen
Maas en Waal gevolgd worden.
10°. „Ende ingeval in de pastorye, kusterye ende vicarie als anders
eenige questie soude moegen commen te ontstaen, reserveren
amptman ende ridderschap de decisie aen heurluydenquot; i).
Dit accoord, dat den Isten Juni 1635 gesloten werd, werd door
het Hof van Gelderland bevestigd 3 Juli d.a.v., ,, weiversta ende,
dat ten opsichte van den lae(t)sten articul des voersz. verdrachs,
spreeckende van de decisie van saecken, sodaenige ter kennisse en-
de judicatuire van den Hove sullen verblyven, die tot noch toe
daer gehoort hebbenquot;
Tegelijk met deze overeenkomst is er nog een onderling accoord
1) De pastorieën, kosterieën, kerkfabrieksgoederen en armgoederen vindt
men voor ieder kerspel opgesomd in een opgave van de geestelijke en kerke-
lijke goederen en van het zielental van 1797, verlangd door de Gedecerneerde
Commissie uit de Nationale Vergadering tot afscheiding van kerk en staat,
in het oud-archief Polderdistrict Maas en Waal (Ambtsarchief). Hieruit
blijkt, dat het accoord van 1635 inderdaad ten uitvoer is gelegd.
Het verdrag is geregistreerd in het commissieboek van het Hof van
Gelderland, IV, over 1635/52, fol. 3. Het signaal des ambls Maas en Waal,
waarin het opgenomen was, is thans niet meer in het ambtsarchief (oud-
archief Polderdistrict Maas en Waal) te vinden.
tusschen de predikanten gemaakt, waarvan de inhoud echter niet
bekend is
De predikanten zijn onder het toezicht van de classis in het ge-
bruik en beheer van hun pastoriegoederen gebleven. De rentmees-
ter der geestelijke goederen in het ambt tusschen Maas en Waal
behield alleen de bezittingen der twee Wamelsche kloosters onder
zijn administratie, waarvoor hij rekenschap verschuldigd was aan
ambtman en jonkers.
Evenals in de andere ambten van het Nijmeegsche Kwartier
hadden ambtman en jonkers sinds het Kwartiersreces d.d. 24 Sep-
tember 1687 de bevoegdheid jaarlijks te mogen beschikken
over den heelen stuiver op iederen pachtgulden van de gepachte
middelen en den halven stuiver op de verponding, in hun onder-
scheiden ambten vallende, teneinde daaruit de noodlijdende predi-
kanten tevreden te stellen. Omtrent de jaarlijksche verdeelingen
onder de predikanten heeft het ambtsarchief ons vrijwel niets
overgeleverd. Uit een rekening van de pastorie te Bergharen
(Burgharen) over 1696 blijkt, dat het supplement voor den predi-
kant aldaar ƒ 150 was®). Dit bedrag was omstreeks 1730 ƒ 200
's jaars. In het midden der 18de eeuw was het supplement voor
Maasbommel en Alphen ƒ 200 (waarvan de schoolmeester ƒ 60
kreeg), voor Hemen ƒ 50 a ƒ 60, voor Oyen in de tegenwoordige
provincie Noordbrabant ƒ 40-17-, terwijl de hoogte van de supple-
menten voor de overige pastorieën in het „Leggerboek 11quot; der clas-
sis Nijmegen«), waaraan wij de hier genoemde getallen ontlee-
nen, niet precies vermeld wordt.
T.a.v. de pastorie-inkomsten met inbegrip van het supplement
van Bergharen wordt opgegeven, dat daaruit betaald werden „de
huyshuur, het onderhout van de derdepart aen S. Peters coor en
50 gulden aen den custos tot Haren boven de ordinaire en extra-
ordinaire 's landts, ampts- en dorpslastenquot;. Dat de pastorie verplicht
was bij te dragen tot het onderhoud van het kerkkoor, was tusschen
Miaas en Waal een algemeen voorkomend verschijnsel. De predi-
kant genoot het tertium van de St. Peterscampen, die onder Wins-
1) Acta classis Neomagensis, 1636 April 25-27, art. 21: „Het accoort so
tusschen den H. amptman en ridderschap van Maess en Wael en die
predicanten aldaer wegen het transport der pastorie- en vicariegoederen op-
gericht is, sal in prox. conventu extr. per D. Hagen (van Leeuwen en Puflik)
mgelevert, en het onderlinge accoort tusschen die E. broederen gemaeckt
den E. classe ingelevert zijnde, wel bewaert wordenquot;.
} Oud-archief van het Polderdistrict Maas en Waal (Ambtsarchief).
Oud-archief Ned. Herv. classis Nijmegen, Rijksarchief Arnhem, Leg-
-ocr page 165-sen gelegen waren en kennelijk vicariegoed uitmaakten ^). De pre-
dikanten in Maas en Waal ontvingen de tertiën geheel en niet, zoo-
als hier en daar in Overbetuwe, half om half met den koster. In Bal-
goy en Keent waren kapelgoederen, waarschijnlijk alle afkomstig van
deKeentsche kapel, waaronder eenige morgens uiterdijk, genaamd de
Kapelle-kamer. Hieromtrent teekende de predikant in 1754 aan:
,,Hierover heeft mijn voorzaat dom. Casp. Backer een proces ge-
had, welke ten laatsten bygelegt is, zoodat de geheele Kapelle-ka-
mer voor vicary-goed aangemerkt, waarvan de(n) predicant het
derdedeel toekomt, wordende anders door D. Backer staande ge-
houden, dat het pastory-goed was, by welk accoord het tot hiertoe
gebleven isquot;. Men krijgt uit de opgaven in het classicale „Legger-
boek 11quot; den indruk, dat men over het algemeen er naar streefde
geen vermenging van de onderscheiden fundatiën toe te laten.
Te Afferden, Alphen, Altvorst, Puflik, Leeuwen, Dreumel en
Wamel waren de pastorieën (ecclesiae) van oudsher geïncorpo-
reerd bij het kapittel van St. Victor te Xanten De kapittelheeren
bleven ook na de Reformatie in het ambt tusschen Maas en Waal
de uitkeeringen (zt een derdedeel) uit hun tienden doen ten be-
hoeve van de kerkendienaren ter plaatse. Van tijd tot tijd werd
hierover een contract gesloten met het ambt, o.a. 14 Augustus 1741
en 2 Augustus 1787 ®). In het laatstgenoemde jaar kwamen par-
tijen overeen, dat het ambt in het toekomende zou genie-
ten den heelen stuiver van de middelen van consumptie en
den halven stuiver van de verponding en daartegenover het kapit-
tel ontlasten van het onderhoud van kosters en schoolmeesters;
het kapittel zou evenwel voor de kosters en schoolmeesters ƒ 150
's jaars bijdragen en bovendien aan het ambt volgens een conven-
tie van 5 Juni j.1. een som van ƒ 700 's jaars betalen, terwijl voor
het overige het ambt en het kapittel „omtrent de betaaling der
praedikanten met den aankleeven van dien zullen draegen die las-
ten, die zy tot nog toe respective gedraagen hebbenquot;. Van de ove-
rige bepalingen is van belang, dat het kapittel vrij zou blijven van
De kerspelkerk was gewijd aan B. Maria virgo; mogelijk ontleende het
koor zijn naam aan een vicarie.
2) Sloet, „Oorkondenboek van ...... Gelre en Zutphenquot;, no. 526, 4 Decem-
ber 1229, Alphen en Altvorst ontbreken in deze oorkonde. Dr. J. S. van
Veen, „De Bisdommen Munster, Keulen en Luikquot; in: „Geschiedk. Atlas van
Nederland, De Kerkelijke Indeeling omstreeks 1550 tevens kloosterkaartquot;,
in, (1923), blz. 14 e.v.
®) Oud-archief Polderdistrict Maas en Waal, Instructieboek, fol. 11, 14
Augustus 1741, en het in originali aanwezige contract d.d. 2 Augustus 1787.
De pastorie van Niftrik in bet Rijk van Nijmegen was eveneens geïncorpo-
reerd bij het kapittel van Xanten.
de tiendmaaltijden en de tienden niet zwaarder belast zouden wor-
den met verponding e.d. lasten. Het contract werd voor vijf jaren
gesloten.
De door het kapittel van Xanten uitgekeerde tractementen voor de
predikanten te Alphen en Afferden bedroegen omstreeks 1755 on-
derscheidenlijk ƒ 300 en ƒ 600 's jaars
Als collatrix van Overasselt betaalde de vrouwe van Schoonen-
burg in het midden der 18de eeuw ƒ 300 voor het predikantstracte-
ment. Deze verplichting vond haar oorsprong in de omstandigheid,
dat de pastorie geïncorporeerd was bij het in Overasselt gevestig-
de prioraat van de Benedictijnerabdij van St. Valery-sur-la-Mer
of St. Valery-sur-Somme in Picardië®). De prior van Overasselt
was als „verus pastorquot; verplicht zelf de zielzorg uit te oefenen
of daarmede een vicaris te belasten. Blijkens eenige kondschappen,
die in 1608 aan Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers over-
gelegd werden, was het Overasseltsche prioraat gehouden tot het
„onderhalt van 't koor der kercke (van de kerspelkerk nl.), item van
de weem, und tot distributie van verscheide aelmissen, mede van
't onderhalt des predicantsquot;. De bijdrage ten behoeve van den
predikant werd door het Provinciale Hof overeenkomstig de ter
plaatse heerschende gewoonte bepaald op één derde der prioraats-
inkomsten (1615)»). Den 8sten April 1618 werd door Jorden
Corstens., als gevolgmachtigde van de abdij van St. Valery in
Picardië, t.o.v. den ambtman van Maas en Waal en „erffpachte-
renquot; aan jr. Hans Willem van Randwijck, Joest Vleming en hun
erven „in enen vasten stedigen ende onverbrekelicke erffpacht ten
ewigen daegen toe opgedragen, gecedirt ende getransportirt... allen
den gudren gelegen in den kerspel van Overasselt ende die voorsz.
abdie van S. Walerye tobehorende, namtelicken tienden, baühaven,
Oud-arcliief classis Nijmegen, Leggerboek 11.
) Voor het prioraat van Overasselt zie Schutjes V, blz. 468-470 en Dr
Eugerie Lomier, Les Biens Hollandais de PAbbaye de Saint-Valery-sur-la-
Mer, Ie prieure d'Overasseltquot;, 1935.
Rfolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 29 Augustus,
17 October en 1 December 1608, 5 Februari en 7 Maart 1616. Archief Hof
van Gelderland, Civile Sententiën, V, 15 Maart 1611, en 20 December 1615
Ue bijdrage voor den predikant was gelijk aan de congrue portie, die vóór de
Ketormatie genoten werd door den met de zielzorg belasten priester
) „erffpachterenquot; = geërfden. Vóór de instelling van schepenen ten
platten lande, werd door den ambtman of richter de bank gespannen met
geertden, die men in Maas en Waal, Rijk van Nijmegen, Overbetuwe, Herwen
daaromtrent ook vindt aangeduid als „erfpachtersquot;. De term is
wellicht afkomstig van vroeger bestaan hebbende tyns- of laathofgerechten
(meded. van Jhr. Mr. Martens van Sevenhoven, die aanneemt, dat in het
Nijmeegsche Kwartier de buur- of maatschappen veelal „villaequot; zijn geweest
waarvan een curtis, d.i. een tyns- of laathof, het middelpunt vormde„
vergel. Martens' „Marken in Gelderlandquot;, Inleiding, blz. 7 en 8)
campen, erf f pachten, hemden, tynssen, houtgewasquot;. Op de recht-
verkrijgenden en hun nazaten rustte in den vervolge de last, om tot
het onderhoud van den predikant bij te dragen ^).
Tot besluit van onze beschouwing over het land tusschen Maas
en Waal dient nog te worden vermeld, dat het Nijmeegsche Kwar-
tier 10 Maart 1683 een voorslag aanvaardde, waarbij de heer van
Batenburg aannam den predikant en den schoolmeester te sala-
rieeren, de kerk, de school en het pastoriehuis te onderhouden en
alles te doen, „daertoe het capittell van Batenborgh binnen de stadt
en schependomb van Batenborgh geobligeert is, mits daer tegens
blyvende behouden ende genieten voor hem ende syne nacome-
lingen alle de goederen van thienden en renten, onder Batenburgh
en Horssen gelegen en het voorsz. capittell toebehorende, gelijck
daervan tot nogh toe in possessie is, ende sulcx privatelijck voor de
kerck, predicant en schoolmeester van Batenburgh in 't geheell en
1) .\uthentieke copie van de acte d.d. 8 April 1618 in het familie-archief
Van Brakell tot Brakell, Rijksarchief Arnhem. In de sententie van het
Provinciale Hof van 13 October 1643 (Civile Sententiën VHI, blz. 133) wordt
de acte kennelijk bij vergissing in 1617 gesteld. De acte van 8 April 1618
luidt: „Wy Gisbert heere tot den Boetzeler, Amptman, doen condt ende be-
kennen, dat voor my ende den erffpechteren hier onder benoemt, gecom-
parirt ende ersehenen is .lorden Corstens- ende hefft wt crachte van sekere
procuratie in dato den [hier is iets uitgevallen!] des jaers sestienhondert
seventyn van den Ewerdighen Abt, prior, midtsgaders gemeyne conventuelen
vande Ahdie van S. Walery in Picardien gelegen, mij Amptman ende die
voersz. erffpechteren gebleken ende geëxebiert, in enen vasten stedigen ende
onverhreJceliclce erffpacht ten ewigen daegen toe opgedragen, gecedirt ende
getransportirt d'Edele Erentfeste Jor. Hans Willim van Randwick, Joest
Vleming ende huer beyder erven allen den guderen gelegen in den kerspel
van Oeyerasseltt ende die voersz. Abdie van S. Walerye tobehorende, namte-
licken tienden, baühaven, campen, erffpachten. hemden, tynssen, houtgewas,
geene geres[er]virl noch ulgescheyden, gelick die selve tot huyden desen
daege by de voerss. Abdie ende haere predecessuren sijn gepossedirt ende
beseften gewest ende hefft dienvolgens den voersz. .lorden Corstiens. in der
voersz. qualiteit bekent gelick hy bekent by desen in den namme van den
voersz. heere .-Vbt, prior ende conventualen mitsgaders haere nacomelingen,
van die voersz. tijnden, bouhaven, campen, erffpachten, bemden, houtgewas,
tynssen ende alle apendencien ende dependencien, geene utgesondert, gehe-
licken ontgoet ende onterfft te sijn vast, stede ende erffelicken, ende ghen
recht noch tosegghen daer meer aen en hebben noch behalden, daer op
vertyende met handt, halm ende mont in ende tot behoeff van den voersz.
Jo^. Hans Willim van Randwick, Joest Fleming ende hueren erven in
voegen, dat sy als erffpechters voorgenoemt aende voersz. goederen van nu
voortsaen geêrfft ende geguet sullen stj» ende bliven vast, stede ende erffelijck.
Vorts hefft den voersz. Jorden Corstiens. geloeft in der voor [genoemde?]
fjualiteit ende in naeme van de voersz. heere Abt, prior ende tsamtelicke con-
ventuwalen ende haer nacomelingen, allen ende igelicken, den voersz. goederen
mitsgaders allen apendencien ende dependencien als voor een vry eygen
goet ende erff te vrijen ende to weren jaer ende dach tegens alle dengenen,
die des ten rechten staen off commen willen, ende alle voorcommer daerop
Stande gehelick aff to doen na den lantrecht van Maes ende Waell, wtge-
nomen de lasten, daer met de voersz. goederen van outs sijn beswart, mits-
alleen, sonder aen het ministerie off onderhout van den predicant
te Horssen gehouden te wesenquot;. De heele en halve opstuiver, welke
over het gebied der heerlijkheid Batenburg geheven werd, zou ten
goede komen aan de andere predikanten in de streek tusschen Maas
en Waal, voor zoover noodlijdend ^).
gaders dijck ende wetering, met reclit, die tot die voersz. goederen van outs
sijn gehoerich gewest, sonder argelist. In orconde der waerheit iieb ick
Heere tot den Boetzelaer mitsgaders ick Jorden Coerstiens. in de voersz.
qualiteit onse gewontelicke segelen an desen openen brieff doen hangen,
gelijck mede gedaen hebben Herman Evers, ende Anthoni Glaudii, erffpech-
teren inden voersz. Ampte, die oever het voersz. transport ende tghene
voersz. is gestaen hebben. Datum den Villen Apprilis XVIc ende achtijn.
Gecollationirt tegens die minute deses ende be-
vonden dese van worde tot woorde daer mede to
accordiren, bij mij als lantschriver des Ampts Maes
en Waell.
n „nbsp;(w.g.) Bielquot;.
) Kwartiersreces Nijmegen, 10 Maart 1683. De pastorieën van Batenburg,
(Maas ) Bommel en Horssen waren geïncorporeerd bij het kapittel van Ba-
tenburg (Binterim und Mooren, „Die Erzdiöcese Köln bis zur Französischen
Staatsumwälzungquot;, I, 1892, blz. 178 en 630). De rekeningen van het geeste-
lijke rentambt van Batenburg over 1733-1814 berusten ten Rijksarchieve
Arnhem. Voorin de rekening over 1733 staat: „Reekeninge van ontfanck en
uytgave van het geestlyke rentampt, bestaende in de capittelsgoederen, die
eertijdts gehoort hebben aen het capittel van Batenburgh, maar nu in eygen-
dom toebehorende Haer Hoog-Graaf. Excellentie Mevrouw de Gravinne
douairière van Bentheim, Tecklenburgh, Steinfurt en Limburgh, geboorne
gravinne van en tot Hornes, baronesse tot Batenburgh, erf-burggravinne tot
Geulen, etc. etc.quot;
C. De Overbetuwe.
§ 1. De Reformatie. Het Rentambt der Geestelijke Goederen
des Ambts Overbetuwe.
De Betuwe is in 1327 door graaf Reinald II, den lateren eersten
hertog van Gelderland, in twee ambten gesplitst, te weten het
ambt van Overbetuwe en het ambt van Nederbetuwe^). Anders
dan in de Tieler- en Bommelerwaarden het geval was, waar de
buurschappen, dagelijksche heerlijkheden en kerspelen elkander in
den regel territoriaal dekten, viel in Overbetuwe de parochiale in-
deeling geenszins samen met de rechterlijke indeeling van het ambt.
Er waren vijf schout- of panderambten, nl. Eist, Valburg, Heteren,
Bemmel en Herwen amp; Aerdt, die alle meer dan één kerspel omvat-
ten®). Het panderschap Eist omvatte bijv. de kerspelen Eist en
Elden. De omvang der parochiën liep zeer uiteen. Het grootste was
het kerspel Eist, dat behalve de Elster dorpsbuurschap, waar de paro-
chiekerk staat, niet minder dan negen buur- of maalschappen om-
vatte, nl. Aam of Ambe, Merm of Meerhem, Reet, Bredelaar, Eime-
ren, Rijkerswoerd, de Laar, Lienen of Lienden, en Hollanderbroek
amp; Veluwe®). Daarentegen waren vijf van de zes tot het pander-
ambt Valburg behoorende buurschappen, nl. Valburg, Oosterhout,
Herveld, Andelst en Zetten, afzonderlijke parochiën. Dit was
eveneens het geval met de volgende buurschappen, Angeren.
Doornenburg, Doornik, Ressen en Lent, die onder het panderambt
1)nbsp;Van Loon, „Groot Gelders Placaet-boeckquot;, eerste Appendix, koL 27,
landbrief voor Over- en Nederbetuwe 1327.
2)nbsp;De schouten of panders werden door den ambtman van Overbetuwe
aangesteld en hadden slechts een ondergeschikte functie. De crimineele en
civiele rechtspraak berustte bij de vijf gerichtsbanken van Eist, Ressen amp;
Doornik (later Bemmel), Andelst (later Valburg), Lent en Herwen amp; Aerdt,
die, afgezien van die van Lent, in de 17de en 18de eeuw te Eist haar zittmgen
hielden en door den ambtman als richter voorgezeten werden.
3)nbsp;Misschien mag men in Merm of Meerhem den ouden naam Manthaime
herkennen uit de oorkonde d.d. 9 .luni 726 (Sloet, „Oorkondenboek van
Gelre en Zutphenquot;, no. 7), waarbij de majordomus Karei Martel de vdla Eist
ca. ,.in loco Marithaimequot;, die koning Childebert aan Kareis vader Pepijn
geschonken had, nadat zij tengevolge van de ontrouw van Everardus aan den
koninklijken fiscus vervallen waren, schenkt aan de basiliek van St. Salvator
(te Utrecht) „ea ratione ut domnus Willibrordus episcopus prefatas res in
ius et in dominium suum recipiat suorumque successorum in Deo nomine
ad possidendumquot;. Sloet geeft den onjuisten datum 9 Juli 726 en een onjuist
regest, vergel. Mr. S. Muller Fz., „Het Oudste Cartularium van het Sticht
Utrechtquot;, blz. 5, no. 2, en dr. N. B. Tenhaeff, „Diplomatische Studiën over
Utrechtsche Oorkondenquot;, 1913, blz. 35.
Bemmel behoorden, en met de beide buurschappen Herwen en
Aerdt. De hooge heerlijkheden, die buiten de panderschappen ston-
den en haar eigen gerichten en schouten of richters hadden, waren
maar voor een deel tevens zelfstandige parochiën i).
In een brief d.d. 1 November 1578 schreef de Stadhouder Johan
van Nassau aan de geestelijken, den schout en de gemeene ker-
spellieden te Eist, dat hij vernomen had, „hoe dat in unserem aff-
wesen die predig dess Hilligenn Evangelii glücklich tot Eilst ange-
fangenquot; Dit feit heeft voorloopig geen ander effect gesorteerd
dan dat te Eist een toestand van religievrede werd geschapen,
waaromtrent ons geen bijzonderheden bekend zijn. Na de re-
ductie van de stad Nijmegen bij Gelderland (21 October 1591)
werd het door Stadhouder en Hof „eene hoghe onverande(r)licke
noe(t)durfftquot; geacht, om een rentmeester aan te stellen over de
geestelijke goederen, waarvan de corpora gelegen waren binnen
Nijmegen, het Rijk van Nijmegen, in Overbetuwe en in het land
van Maas en Waal. Tot dit ambt committeerde het Hof 18 Novem-
ber 1591 Derck van Leuwen, die evenwel in Overbetuwe in het ge-
heel geen goederen van geestelijke stichtingen onder zijn admini-
stratie heeft kunnen brengen»). Eerst in 1595 kon er een rentambt
ingesteld worden, dat voorshands een gedeelte der canonisie- en
vicariegoederen van Eist omvattequot;).
Aan de bespreking van de ontwikkeHng van het rentambt der
I nl •nbsp;Hemmen, Pannerden, Indoornik, Homoet
Loenen en Wolferen. Meinerswijk, de stad Gent en de twee links van de
Waal gelegen heer ijkheden Millingen en Zeeland. Indoornik ^hoorde tot
het kerspel Randwijk, Loenen en Wolferen tot het kerspel Slijk-EwMk in he
panderambt Valburg en Meinerswijk tot het kerspel Elder Z^I voor de
wereldlijke en kerkel^e indeeling: „Tegenwoordige'Staat van GelderlLdquot;
X ^nbsp;Schevichaven „Regeringsform van Gelderlandquot; in „Gelrequot;
rnbsp;Leenaktenboeken. Het Kwartier van Nijmegenquot;
ri.!inbsp;^«n Sevenhoven, „mS in
Gelderlandquot; (Geschiedk. Atlas van Nederland) 1925, blz. 157-166 N^dfRe
ormatie zijn de buurschappen en kerspelen Doornik en Hessen ineLge-
'nbsp;--eeds vóór de Reformatie, de buurschappen Haal-
h..nquot; rnbsp;Het kerspel Bemmel omvatte tevens twee voormalige
^'Theren en Baal. Hetgeen Mr. S. Muller Hz., „Het Bisdom
klooster d^fi Hnbsp;Nederland), 1921, blz. 432, medededt over een
h r.« h» H L Haalderen zou gestaan hebben en het behooren van de
d^r^M i?, f'Een ander klooster
dan het klooster te Eimeren, waarover hierna Hoofdstuk 11 F S 2c is er
in^ Overbetuwe niet geweest.nbsp;' gt; 3
Arlhemquot;quot;quot;'^^quot;quot;®''quot;nbsp;Nassauquot; IV, tol. 73 vso., Rijksarchief
Nolen^be'^i'ögf''^ Gelderland, Gommissieboek, 1586-1601, fol. 86 vso, 18
rr^ti-nbsp;Hof' Gommissieboek, 1586-1601, fol. 146 vso, 20 Mei 1595, Com-
Maart °5t6nbsp;^^e afdeeling fol. 73, 28 Juni 1595, en fol. 155, 31
-ocr page 171-geestelijke goederen van het ambt Overbetuwe mogen eenige
opmerkingen met betrekking tot de kerk van Eist vooraf-
gaan. Aan de St. Werenfriduskerk te Eist waren een proosdij, vier
prebenden, die met zielzorg belast waren, en vier kanonikaten, als-
mede eenige vicarieën of kapelanieën verbonden. Het collatierecht
van de proosdij stond eertijds aan den bisschop van Utrecht en
werd, wanneer de bisschopszetel vacant was, uitgeoefend door het
Domkapittel. De proost moest volgens Hugo Wstinc, wiens Rechts-
boek van den Dom van 1342 dateert, steeds een lid van het kapit-
tel ten Dom zijn en had de collatie der prebenden, voorzoover zij
in Wstincs tijd reeds bestonden^). Tot het jaar 1462 waren er
maar vier prebenden, waarvan de bezitters werden aangeduid als
„canonici sive portionarii, rectores (of ,,curatoresquot;, „curatiquot;) eccle-
sie de Eist atque capitulum sive ecclesiam representantesquot;. Deze vier
prebenden waren een in vier deelen gesplitste pastorie en werden
veelal de vier pastorieën genoemd. Er behoorde het meerendeel der
Elster parochietienden toe. De vier pastoors waren niet verplicht,
om persoonlijk dienst te doen®). Zoolang het aantal prebenden tot
de vier genoemde beperkt bleef, kon men moeilijk van een „kapittelquot;
van Eist spreken: de gewone kapittel-functionarissen, deken, the-
saurier, scholaster, cantor, enz., ontbraken®). Naast de vier be-
staande prebenden stichtte Johannes ingen Nulant, knape, in 1462
als oomzegger en erfgenaam van wijlen Egidius ingen Nulant vier
canonisieën, waartoe de erflater en zijn vrouw Elisabeth twee jaar-
„Het Rechtsboek van den Dom van Utrecht door Mr. Hugo Wstincquot;,
uitg. Mr. S. Muller Fz., Werken der Ver. tot uitg. der bronnen van het
Oude Vaderlandsche Recht, 1ste reeks, no. 18, blz. 15 (V) 18, blz. 96 {XXI) 1,
blz. 266 (Cl) 3. Te Harderwijk was de pastorie der St. Nicolaaskerk eveneens
in vier portiën verdeeld. Door de collatoren, nl. deken en kapittel van St.
Marie te Utrecht, werd 3 Mei 1316 aan den bisschop van Utrecht verzocht,
om de St. Nicolaaskerk tot kapittelkerk te verheffen, doch zonder resultaat.
Voor de benoeming van den proost van Eist vergel. Mr. S. Muller Fz. e.a.,
„Regesten van het archief der bisschoppen van Utrechtquot;, no. 1997, 7 Januari
1417.
2)nbsp;Dr. J. S. van Veen, „Iets over de persoonlijke residentie der pastoors
van Eistquot; in „Archief Aartsbisdom Utrechtquot; XLVI, blz. 172. Volgens een
extract uit een rekening van Derick van Eymeren, 1602, waren de tienden
van de pastorie van Eist: het Boenackersche blok, de Muysebraek en het
Nyeslach, de Meerhemsche (= Mermsche) tiend, het Oosterveltsche blok en
het Ewijcksche veld, het Wesselinghsche blok, het Mollersche blok en de
smalle tiend te Bessen (oud-archief Gemeente Nijmegen „Staet der geestlicke
goederen des Nymechsen Quartiersquot;, 1602, katern D).
3)nbsp;Merkwaardig kan het genoemd worden, dat Wstinc, blz. 15 (V), van
de kerken van Eist en St. Odiliënberg zegt: „que prepositure appellantur
abusivequot;, waarmede hij kennelijk bedoelt, dal de proosdijen van Eist en van
St. Odiliënberg niet op één lijn gesteld konden worden met de proosdijen
van de Utrechtsche stadskapittelen en van de kapittels van Emmerik, Tiel-
Arnhem, Deventer en Oldenzaal. De kerk van St. Odiliënberg was geen
collegiale, maar een abdijkerk.
renten, elk groot ƒ 100, bestemd hadden, gaande uit het huis en
erf het Nulant (of Noulant) e.a. in de maalschap Lienen en het huis
en erf den Breler (of den Grooten Bredelaar) e.a. in de maalschap
Burchaem onder het kerspel Eist, „sub intima et desiderata spe
erigende collegiate ecclesie de iamdicta ecclesia in Elstquot;^). De
nieuwe kanunniken zouden in alles gehoorzaam en behulpzaam
moeten zijn aan de vier bovengenoemde „canonici, portionarii vel
rectores ecclesiaequot; en ter plaatse moeten resideeren. Met de ziel-
zorg hadden zij niets te maken. Zoo komt het, dat men Ingen
Nulants fundatie in de 17de eeuw wel als een vicarie opvatte, ter-
wijl de stichting zelf naderhand bekend stond onder de benaming
Putterscanonisie of -vicarie.
Dezelfde Egidius ingen Nulant had tijdens zijn leven, in 1444,
ter eere van God, de H. Maagd Maria, St. Andreas, apostel, en
St. Bernard, belijder, twee vicarieën gesticht op de altaren van
St. Tecla (St. Tekelen) vóór het koor en van St. Catharina en St.
Gertrudis aan de noordzijde der kerk®). Voorts waren er een
kapelanie op het altaar van St. Petrus, gesticht omstreeks 1400 door
Arnoldus van Lawyc«), en een vicarie of kapelanie ter eere van
St. Catharina*).
Den 20sten Mei 1595 stelde het Hof Johan Holt, koster in Eist,
aan om het derdedeel der op Martini (11 November) 1594 ver-
schenen inkomsten van de canonisieën, de helft van de inkomsten
van de pastorieën en alle inkomsten van de drie vicarieën en de helft
van de vierde vicarie, die in het bezit van heer Reyner Jordens.
was, te ontvangen. Verder moest hij overeenkomstig den wil van
den onlangs overleden proost de helft invorderen en ontvangen
van de inkomsten, die in het afgeloopen jaar van de proosdijgoede-
ren gekomen waren®). Op 28 Juni d.a.v. beval het Hof aan den
koster om 15 Juni vanwege het Hof alle vruchten en korengewas
Archief Hof van Gelderland, Register van institutiebrieven van vica-
neen, 1609-1621, fol. 16, 19 Februari 1462, stichtingsbrief der 4 canonisieën.
Hetgeen wordt medegedeeld door Van Heussen en Van Riin Kerkeliike
Historiequot;, II, Leiden 1726, blz. 438, is onjuist.
2) Archief Hof, Register van institutiebrieven, 1609-1621, fol. 70 vso, 23
Maart 1444, stichtingsbrief der 2 vicarieën. „Ende dese voorsz. vicarii sullen
verbonden wesen te choor te gaen na der gewoonten en statuyten der ker-
cken van Ste. Wervert (St. Werenfridus) ende die eerbaren canonicken ende
capittell derselver kerck van Eist eenen gewoontlycken eedt der trouwicheyt
ende gehoorsaemheyt doenquot;.
u^,quot;quot;'nbsp;Fz- e.a., „Regesten van het archief der bisschoppen van
Utrecht no. 1521 (zonder jaar, 1393 1423); de vicaris van dit altaar moest
alle Zaterdagen een mis celebreeren in het Gasthuis te Eist
J Archief Kapittel ten Dom te Utrecht, inv. no. 4228.
) Theodoricus van Wyttenhorst, proost van Eist, f 19 Februari 1595
van de vier pastorieën van Eist in het openbaar te laten verkoopen.
teneinde de opbrengst te bestemmen tot betaling van den aange-
nomen kerkendienaar, „tenwaere, dat die vier pastorieën voirn.
midlertijt by den voirn. kerckendiender qwaemen ende hem alsoe
van sijn jaerlix onderholt versekert, dat hy daermede tevrede
waerequot; De pastorieën zijn niet in handen van den predikant
van Eist gesteld. Het Hof gaf 31 Maart 1596 een vaste rentmees-
tersaanstelling aan Johan Holt, „om alle die guederen, tot die vier
pastoriën ende alle vicariën in der kercken thot Eist gehoerende, in
syne administratie te nemen und dieselve in presentie der pastoren
daerselfs apentlicken nae voorgaende publicatie then duersten te
verpachten und alle derselver inkompsten trouwelicken te innen
und t' ontfangen, als oick noch dat gerechte dardendeel van alle
die inkompsten der canonisiën trouwelicken in te boeren und daer-
van rekeningh, bewijs und reliqua nae behoeren te doen. oick geene
penning daervan sonder voergaende ordonnantie van ons op poene
van royeronghe uut te gevenquot;®). De predikanten van Eist hebben
in de 17de en 18de eeuw altijd hun tractement ontvangen uit het
rentambt der geestelijke goederen van Overbetuwe. Van de vier
door Egidius ingen Nulant gestichte canonisieën zou de rentmees-
ter volgens de commissie van 1596 alleen het derdedeel beuren.
Aangaande de proosdijgoederen zegt de commissiebrief van 1596
niets; het Utrechtsche Domkapittel had reeds 7 Maart 1595 zijn
medelid Walraven van Gendt, zoon van Johan van Gendt, heer
van Oyen, met de proosdij begiftigd op aanbeveling van prins
Maurits en van de Geldersche Staten®). Johan van Gendt voerde
het beheer namens zijn zoon.
De pastoriegoederen van Eist, die blijkens de opdracht van 28
Juni 1595 aan den koster Johan Holt bestemd waren tot onderhoud
van den predikant, zijn gedurende den eersten tijd slechts ten
deele tot dit doel aangewend. Ds. Johannes Mulhovius of Mulhoff
1)nbsp;De mogelijkheid werd opengelaten, dat de predikant met de vier pasto-
rale prebenden begiftigd zou worden en zoodoende opvolger zou worden van
de oude pastoors.nbsp;„ ■ .rr.r r ,
2)nbsp;Archief Hof, Commissieboek, 1586-1601, fol. 146 vso, 20 Mei 1595; fol.
73 Un idem 2de afd., 28 Juni 1595; fol. 155 van ld. 2de afd., 31 Maart 1596.
Of Johan Holt aan de Geldersche Rekenkamer rekenplichtig zou zijn, blijkt
uit de commissiebrieven niet. Het Hof beschikte 3 Mei 1598 naar aanleiding
van een verzoekschrift der „vier pastoren thot Eistquot;, dat de rekening van
den koster mede naar Nijmegen genomen zou worden, om aldaar gevisiteerd
te worden (Resolutiën van Geestelijke Zaken van het Hof, lo92-lo99, fol. 30).
3)nbsp;Archief Hof van Gelderland, civiele processtukken, 11 Juh 1704, bijlage
A, lijst van proosten van Eist sinds 1139, behoorende bij het door Jean van
Weede, domdeken en proost van Eist, aan het Geldersche Hof overgegeven
„intenditquot;. Zie hierna § 3.
had omstreeks 1602 het genot van drie morgens land, die door een
zekeren Dierick Fonck ten halve bebouwd werden Herstellingen
aan de predikantswoning werden betaald door den rentmeester
der geestelijke goederen in 1605. Bij resolutie van 27 Juli 1607
stonden Gedeputeerde Staten aan den predikant opnieuw het
pachtvrije gebruik toe van de stukken land; de rentmeester der gees-
telijke goederen zou de niet ontvangen pachtsommen als uitgaven
moeten boeken. Voorts werd op advies van den ambtman van
Overbetuwe het tractement van ƒ 300 op ƒ 350 gebracht boven de
twee koeweiden in de presentieweide en de drie morgens land in
Hollanderbroek, „hem by 't accort tsyner aennemungh thogelachtquot;
alles met ingang van Paschen 1608 Aan den schoolmeester Peter
Nyenhuis werd in 1605 één koeweide in de presentieweide toege-
staan, verder nog woninghuur «).
Merkwaardig is een beschikking van het Nijmeegsche Kwartier
genomen 12 Februari 1605 op een verzoekschrift van de voogden
en bloedverwanten van de kinderen van wijlen Reyner Jordens
waarin het jaar van gratie van ƒ 80 gevraagd werd uit de pastorie
te Eist. „by sijnnen vader zal. getogenquot;. Het Kwartier besloot
aan den heer van Oyen, wegens zijn zoon als proost van Eist en
als zoodanig de collatie hebbende van de opgemelde pastorie, te
schrijven, „teneyde een van de soonen, die gude hoope sijnnes op-
commens gegeven, mitte voorn, pastorye versien werde, sulcx noch-
tans, dat hy hermit in dienste des Quartiers sal verbonden sijn,
ende dat hy van deese gunste sal vervallen sijn, mgevalle hy hem
anders quaeme te dragen als nae geboer; allet mit sulcke verstande
sovern de praest het recht van de collatie deeser pastorye is compe-
terendequot;. Hier stelde dus het Kwartier aan den proost van Eist, den
collator, voor, om een beneficie, waaraan cura animarum verbon-
den was, aan een student toe te kennen. Van de begeving van een
der canonisieën of pastorieën aan den student in questie is niets
gekomen, want drie jaren later beslisten Gedeputeerden van het
Nijmeegsche Kwartier op een request van de voogden van Johan
Jordens, nagelaten zoon van mr. Reyner Jordens., verzoekende de
inkomsten van zekere canonisie. die voor wijlen zijn vader als
21 'if'quot;cke goederen des Nijmechschen Quartiersquot;, D.
Sente-^hrnbsp;^«deputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 15 Juli en 16
3 koe^n 1nbsp;^^ ^^ P^sentieweide was oorspr. het recht om
Ls^ernbsp;presentiën, die de vier pastoors en de
hoordennbsp;dagelijkschen koordienst. Tot de pastorie be-
ResoTufiëkoeweide in de presentieweide.
1605nbsp;Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 4 November
-ocr page 175-kanunnik te Eist genoten en hem door het Kwartier ten behoeve
van zijn studie toegelegd was, dat hierop het advies van den ambt-
man van Overbetuwe gevraagd zou worden en er op gelet moest
worden, of het goederen van een der pastorieën dan wel van een
der (in 1462 gestichte) canonisieën betrof, aangezien de pastorieën
gehéél voor den kerkdienst bestemd waren. In het volgende jaar
kenden Gedeputeerden aan de zoons van wijlen ds. Mulhovius en
Reyner Jordens. een subsidie toe van 50 rijksdaalders ,,tot onderhalt
harer studiënquot; uit de tertiën der (vier in 1462 gestichte) cano-
nisieën
Tegelijkertijd met den zoon van mr. Reyner Jordens. doken er
twee andere liefhebbers voor de prebenden op: de Zutphensche
burgemeester Caldenbach, wiens verzoek, om ten behoeve van de
studie van zijn zoon hersteld te worden in zeker beneficie of kano-
nikaat te Eist, door het Kwartier aan Gedeputeerde Staten ter hand
gesteld werd onder voorbehoud, „dat in alle geval, eer ende bevo-
rens op die collatie gedisponiert wordt, op idt onderhalt van den
dienaer Godlyckes Wordts tot Eist versien werde in billijckheytquot;,
en de auditeur van de Geldersche Rekenkamer, Carl van den Sande,
die aan den ambtman van Overbetuwe verzocht had om ,,restitutie
syner pastorye tot Eistquot;. Wat Gedeputeerde Staten, die beide ver-
zoeken moesten afdoen, ter zake beslist hebben, is niet bekend; de
heeren hebben waarschijnlijk niets gekregen, althans niet uit de
pastorieën
De vier door Egidius ingen Nulant gestichte kanunniksproven,
de z.g. Putterscanonisie, stonden onder het beheer van een afzon-
derlijken rentmeester, Jacob ter Maet te Arnhem, die zijn aanstel-
ling ontvangen had van Hendrick de Groeff van Ercklents op 27
Kwartiersreces Nijmegen, 12 Februari 1605; resolutiën Gedeputeerden
des Nijmeegschen Kwartiers, 25 Juli 1608, 12 Maart en 12 Augustus 1609.
2) Kwartiersreces Nijmegen, 18 Februari 1605; resolutiën Gedeputeerden
des Nijmeegschen Kwartiers, 15 Juli 1605. Aangaande het archief der pasto-
rieën besloten Gedeputeerden 10 Juni 1606: „Om te visitieren und t' inven-
tariziren die pampieren mitzgaders die segel und brieven, berustende opte
Parck und thocommende die pastorie tot Eist, sijn gecommittiert neffens den
amptman van Overbetuwen Bronckhorst und Weideren met den secretariusquot;.
De stukken zijn in het Gedeputeerden-archief niet meer te vinden. Ook de
kerkschatten trachtte men terug te krijgen; bij resolutie van Gedeputeerden
d.d. 14 Januari 1609 werden twee personen gecommitteerd, om ,,tot Huissen
tho lichten onder inventaris sekere brieven, sprekende van die geestlicke
guideren tot Eist (waarsch. vooral van het klooster Eimeren), alsoock d' or-
namenten van kelcken, miskleder und anders, so aldaer gevlucht und in be-
waer gebracht sijnquot;. Van het „misgerackquot; der kerk van Eist had de gewezen
kerkmeester Roeloff Henrickss. een copie memorie getoond aan den ambt-
man van Overbetuwe (resol. Gedeput. 9 Febr. 1609). „Gerackquot; = middel-
nederl. „gerecquot; = benoodigdheden, gereedschap (vergel. Verwijs en Verdam).
Februari 1594^). Met het betalen der tertiën aan Simon van de
Water, rentmeester der Overbetuwsche geestelijke goederen van-
wege het Kwartier, ging het uitermate traag, zoodat Gedeputeerden
er in 1607 toe over moesten gaan den pachters der canonisie-
goederen te gebieden geen betaling te doen aan Ter Maet of zijn
principalen, maar alleen aan dengene, dien Gedeputeerden daartoe
zouden machtigen. Een tijd later verneemt men, dat Ter Maet ter
Gedeputeerdenkamer rekening moet doen op dezelfde wijze, als hij
dit aan zijn principalen gedaan had. Het schijnt evenwel, dat hij
het beheer is blijven voeren tot zijn overlijden, kort vóór 1613®).
Op 26 Mei 1609 kwam ten overstaan van den ambtman van Over-
betuwe tusschen Gedeputeerde Staten en den rentmeester Ter Maet
een accoord tot stand over de betaling der achterstallige tertiën aan
den rentmeester Van de Water®).
Met de Putterscanonisie heeft zich een eigenaardige questie
voorgedaan. Den 13den April 1609 kwam ter Gedeputeerdenkamer
een verzoekschrift in behandeling van jr. Herman Pieck tot Isen-
doorn uit naam van zijn vrouw joff. Maria Clouck en eenige leden
van het geslacht Hartevelt, zich noemende erfgenamen van jr.
Johan ingen Nulant, oomzegger en erfgenaam van den stichter,
waarin te kennen gegeven werd, dat de fundator ,,die kercke tot
Eist in Overbetuwe gedotiert und begiffticht heefft mit sekere pra-
ven off canonicaten und tot onderhout derselver geconstituiert heefft
twe jaerlixe renten ieder van hondert rijnsgl., daervoor jaerlix
oppignorerende und verschrievende sekere erven und landerien in
Overbetuwen glegen und in die fundatiebrieven gespecificiert, und
also namaels mits die troublen de canonicaten umb sekere redenen
pro tempore off by provisie het vruchtgebruick sive utile dominium
in plaets van die rent (nl. ƒ 100 uit het Noulant en id. uit den Bre-
ler) sol ingeruimbt und by annotatie der geesthcke guideren niet
die jaerlixe rente, op die guideren geconstituiert, maer die guideren
selffs opgenomen, umb als andere iuris patronatus guideren tot den
derden voet in behuiff van de predicanten te gebruicken in maten,
off die guideren selffs et plenum dominium van dien (als neen) tot
die voersz. canonicaten gehoerich weren, deden sy remonstranten
den Quartier aanbieden und presentiren naer advenant het geanno-
tierde derdepart derselver landeriën het gerechte derde part van
Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 25 Juli 1607.
In de resolutie van Gedeputeerden d.d. 26 Mei 1609 heet Jacob ter Maet
„rentmeester van den collator der canonisieguideren t' Eistquot;.
Resolutiën Gedepueerden, 8 October 1607, 17 September 1608.
®) Resolutiën Gedeputeerden, 26 Mei 1609.
die twehondert rijnsgl. jaerlix off so voel min off meer als by die
Lantschap sal werden geordonniert, daervoer die voern. guideren
sollen blieven geoppignoriertquot;. Den 30sten Mei 1614 werd ten
overstaan van gecommitteerden uit de ambtsjonkers van Overbe-
tuwe en den magistraat van Nijmegen over „die losse van de cano-
nisie-guderen tot Eistquot; een schikking getroffen tusschen Gedepu-
teerden van het Nijmeegsche Kwartier als directeuren van de geeste-
lijke goederen in Overbetuwe eenerzijds, en den collator Henrick
ingen Nulant van Brugge en Gijsbert van Hartevelt namens de
verschillende leden van het geslacht Hartevelt anderzijds. De
overeenkomst werd in het daarop volgende jaar door het Kwartier
goedgekeurd en eerst jaren daarna, 24 Juli 1651, door den Land-
dag te Nijmegen De inhoud van de overeenkomst is ons bekend
uit het Kwartiersreces van 30 Augustus 1615 en uit een Gedepu-
teerdenresolutie van 21 Maart 1631 Aan de erfgenamen van
den stichter werd toegestaan de na de Reformatie geannoteerde
goederen (het Noulant en den Breler) te redimeeren, terwijl be-
paald werd, dat de beide renten, die overeenkomstig de stichtings-
bepalingen op die goederen gevestigd waren ten behoeve van de
vier canonisieën, — tezamen ƒ 200 's jaars — „beyde int geheel
ende t' eenemael voortaen ende altijdt blyven ende geappliceert
worden sullen tot onderhout van den dienst der kercke tot Eistquot;,
onder voorbehoud, dat de zoons van Thonis Huyghen en Steven
Muys, die door den collator met de canonisieën begiftigd waren,
nog gedurende vijf jaren twee vierden van 2/3 van de bovenge-
noemde ƒ 200 's jaars (d.w.z. de inkomsten van twee van de vier
canonisieën verminderd met het tertium) zouden genieten zonder
iets meer te mogen pretendeeren. De collatoren hebben zich hier-
1)nbsp;Resolutiën Gedeputeerden, 13 April 1609. Bij de inventarisatie van de
geestelijke goederen na de Reformatie had men in plaats van de jaarrenten,
die door den stichter bestemd waren voor de vier canonisieën te Eist, de
goederen, waarop die renten gevestigd waren, geannoteerd en als canonisie-
goederen te boek gesteld. De erfgenamen probeerden deze goederen weder
in handen te krijgen onder aanbieding aan het Kwartier, om het tertium
voor den kerk- en schooldienst uit te keeren van de rente van 200 rijnsgul-
dens in plaats van uit de opbrengst (de pacht) van het geannoteerde land.
Kwartiersreces Nijmegen, 30 Augustus 1615. Reces van den Landdag te Nijme-
gen, 24 Juli 1651. Bij een resolutie van Gedeputeerden des Nijmeegschen
Kwartiers d.d. 23 .September 1616 werd alsnog Willem ingen Nulant tot
Valburg, die buiten het accoord gebleven was, daarin opgenomen.
2)nbsp;Resolutiën Gedeputeerden, 21 Maart 1631.
Bij de resolutie d.d. 21 Maart 1631 beslisten Gedeputeerden van het
Nijmeegsche Kwartier naar aanleiding van een request van Jan Aries, school-
meester en voorzanger te Arnhem, verzoekende voor zijn zoon Henrick tot
voortzetting zijner studiën de opkomsten van een der canonisieën of preben-
den te Eist, waarmede hij begiftigd was blijkens brieven van institutie van
aan weinig gestoord. De canonisieën werden nog begeven aan stu-
denten in 1648 en 1661
De twee door Egidius ingen Nulant gestichte vicarieën op de
altaren van de H. Tecla en van de Moeder Gods en de H.H. Catha-
rina, Gertrudis en alle heilige jonkvrouwen zijn na de Reformatie
geregeld op studenten geconfereerd Van de overige vicarieën en
kapelanieën te Eist is dienaangaande niets bekend.
Omtrent het rentambt der geestelijke goederen kan nog mede-
gedeeld worden, dat dit omstreeks 1600 bediend werd door Derick
van Eymeren Reeds spoedig werd hij opgevolgd door Simon van
de Water, die tevens met het beheer over de goederen van het
klooster te Eimeren belast werd^). Van de Water overleed vóór
December 1617 en werd opgevolgd door een naamgenoot Simon
van de Water, waarschijnlijk zijn zoon®).
De directie en administratie van de Overbetuwsche geestelijke
goederen gingen van bet Nijmeegsche Kwartier over op ambtman en
ridderschap van het ambt Overbetuwe kort nadat door de ambts-
besturen van Overbetuwe en van het ambt tusschen Maas en Waal,
alsmede door den magistraat van Nijmegen op een Kwartiersdag te
Nijmegen, 9 Juli 1625, de verklaring afgelegd was, dat zij zich niet
langer verplicht achtten van de geestelijke goederen ter Ge-
deputeerdenkamer verantwoording te doen of die goederen door
de Gedeputeerdenkamer te laten administreeren, dan het hun zelf
zou goeddunkenquot;).
Ambtman en jonkers maakten omstreeks 1627 een aanvang met
het Hof, als volgt: „soo can niet anders verstaen worden (nl. on erond van
het accoord van 30 Mei 1614), als dat de voorsz. vier canLisien ^emortifquot;
ceert sijn, ende den voorsz. Aries uut crachte van 's Hoves investiturquot; d'on-
~ 21 f^''quot;'^tenquot;. Gemortificefrd wil hl'r
n^er LgevrweXquot; quot;
blï 42^''nbsp;quot;^^PP®quot;^' «ie Vicariegoederen in Gelderlandquot;,
2) Mr. F. C. W. Koker, als voren,
uit' Nnor^nbsp;^rnbsp;aangaande reliquien van Heyligen of H. Zaken
Ütrechr vil hlf QO quot;quot;'ThT''nbsp;1582-1630quot; in „Archief Aartsbisdom
Utrecht , VII, blz 90 vermeldt een heer Theodorus Eimeren (bloedverwant
nSdnbsp;^^t getuigenis van een fami-
Iiel d, den pater Jezuïet Fndencus Eimeren, tot de R.K. behoord had, die de
zameld^h^dl^nbsp;verbrande relieken van St. Werenfridus ver-
hM^if^quot;!-'' Eymeren en Simon van de Water waren rekenphchtig aan
Gedennwnbsp;^e Water was reeds in functie in 1605 (resolutiën
Te F^^inbsp;Nijmeegschen Kwartiers, 15 Juli 1605). Voor het klooster
b7 nnbsp;van Gedeputeerden, 31 Mei en 8 November 1608
I «esolutien Gedeputeerden, 3 December 1607 en 16 Januari 1626
) Kwartiersreces Nijmegen, 9 Juli 1625.
de nieuwe administratie. Voor de pastorie-, canonisie- en vicarie-
goederen van Eist, die onder de pander- of schoutambten van Eist
en Valburg gelegen waren, en voor de goederen van het klooster
Eimeren had men steeds denzelfden persoon als rentmeester. Dit
klooster werd kort \Dor 1631 omgezet in een provenstichting ten
behoeve van adellijke dames. De Eimerensche goederen plachten af-
zonderlijk verantwoord te worden, totdat zij in den loop van de
18de eeuw met de geestelijke tienden en pastorie-, canonisie- en
vicariegoederen van Eist in éénzelfde rekening ondergebracht wer-
den, waardoor de onderscheiden stichtingen, die onder het beheer
van den rentmeester der geestelijke goederen des ambts Overbetuwe
stonden, haar onderlinge zelfstandigheid verloren^).
Ter verduidelijking geven wij hier een overzicht van een der drie
bewaard gebleven rekeningen van den schout van het schout- of
panderambt Valburg, E. H. Coeleman, ,,als provisioneel Waarnee-
mende het Rent Ambt der Geestelijke Goederen onder de Schout
Ampten van Eist en Valburg gelegenquot;, nl. die over 1768, afge-
hoord door den heer ambtman en verdere heeren directeuren (drie
leden uit de ridderschap) der geestelijke goederen in het „Ampts-
huysquot; te Eist 28 JuH 1769®).
De ontvangsten zijn verdeeld in:
1°. de geestelijke tienden, nl. het Oosterveltse block, het Wesselingse
block, het Hoendersblock, het Eymerse block, het Beenackerse
block en Nyslaegse block, die samen ƒ 1803-4-0 opbrachten, waar-
boven nog ƒ 180-6-62/5 aan opstuivers ontvangen zijn;
2°. a. „de pastorye, vicarye en canonisye landeryenquot;, d.w.z. voorna-
melijk vroegere pastoriegoederen;
b. „Sint Toeclae en Sint Catharinae vicarye landeryenquot;, d.w.z. lan-
derijen van de twee door Egidius ingen Nulant gestichte vicarieën;
er bevinden zich evenwel ook landerijen onder, die waarschijnlijk
1)nbsp;Blijkens een verbaal van 7, 8 en 12 September 1712 van het afhooren en
sluiten van de rekeningen der „tienden, pastorie, vicarie- en canonisiegoe-
deren, mitsgaders erfpachtenquot; over 1709, 1710 en 1711 en van de rekeningen
van de „pachten der clooster bouwingequot; over 1706, 1707, 1708, 1709 en 171«
van den rentmeester Henrick van Hulst werden de kloosterlanderijen toenter-
tijd nog afzonderlijk verantwoord; alleen de saldi van de beide administra-
tiën werden met elkander verrekend (oud-archief Polderdistrict Overbetuwe
[Ambtsarchief]). Blijkens twee lijstjes van circa 1675 (Ambtsarchief, als voren)
behoorde tot de pastorie-, vicarie- en canonisiegoederen van Eist een rente
van 4 st. 13 penn. ,,uyt die conventualinnen goederen tot Eymerenquot;. In de
rekeningen van Coeleman over 1768, 1769 en 1770 treft men deze rente niet
meer aan.
2)nbsp;Archief Huis Nederhemert, Rijksarchief Arnhem, afdeeling stukken be-
treffende het ambt Overbetuwe, band No. 24 getiteld „Geestelijke Goederenquot;.
Deze band heeft zonder twijfel tot het Overbetuwsche Ambtsarchief behoord.
De drie in de band opgenomen rekeningen (copieën) van Coeleman loopen
over 1768, 1769 en 1770. Voorts zijn hierin opgenomen de 5de rekening van
Mr. S. A. Haverkamp over 1775, en de rekeningen van Mr. Jan Floris van
Omphal over 1778—1781 (copieën).
vroeger tot een andere stichting hebben behoord, zooals 3 morgens
bouwland de Custerye aan de Sevenbruggen onder Eist;
c. „Landeryen, soo de Freylijns tot haare praebendes hebben ge-
had over den jaare 1768quot;, d.w.z. landerijen, afkomstig van het
klooster te Eimeren; de opbrengst van deze groep perceelen, w.o.
de Bagyneweyde te Slijk-Ewijk en de Bagynehoffstede te Homoet,
is ƒ 439-13-0. De totale opbrengst der onder a, b en c vermelde
landerijen bedraagt ƒ 850-13-0.
de „erffpagten anni 1768quot;; opbrengst ƒ 188-4-14. Hieronder vindt
men o.m.: „Eenen erfpaght uyt Nulants twee bouwhoven, onder
Lijnden gelegen, ad hondert twintig guldens 's jaarsquot;. (Het blijkt
niet, in hoeverre deze erfpacht behoorde tot de canonisieën van
Egidius ingen Nulant of Putterscanonisie).
Tegenover deze ontvangsten, in totaal ƒ 3022-8-42/5, staat aan
uitgaven ƒ 3641-17-12. Doordat het voordeelig slot van de vorige
rekening ƒ 1414-12-1 beliep, is er een voordeelig saldo van ƒ 795-
2-9^/5.
De uitgaven zijn gedaan ten behoeve van vacatiën, een vetten os
voorden heer ambtman over 1768 volgens resolutie van 11 September
1748, tractementen voor den landschrijver C. C. van Oven en den
rendant, tractement voor den predikant van Eist ds. F. A. Scheidius^)
prebenden voor de freules Johanna Maria van Voorst, Johanna Louisa
van Randwijck, Anna Theodora van Lynden van Blitterswijck Maria
Louisa van Blommendaal, Anna Theodora van Randwijck, Maria Justina
Speyart de Woerde, Seyna van Nijvenheim, Anna Carolina van Lynden
en Louisa Maria van Byland, voorts ambtslasten, verponding buur-
schapslasten, dijklasten, kosten wegens een proces, doubleeren en resu-
meeren van de rekening. Tenslotte heeft de rentmeester / 1500 aan het
ambtsbestuur ter hand gesteld, om ten laste van het ambt tegen 3%
te negotieeren 2).
Hoezeer de geestelijke stichtingen, die onder het beheer van den
rentmeester stonden, tot één fonds vergroeid zijn, kan men opmaken
uit de instructie, welke in de ambtsvergadering werd goedgekeurd
28 Juni 1771 «). „In den eerstenquot;, luidt dit stuk „sal den voorn,
rentmeester hebben den ontfang van alle het inkoomen en rende-
ment des voors. ampts geestelyke goederen, 'tsy thienden,erfpagten,
pastory-, vicary- oft canonisy-landen en andere, wie die ook souden
mogen wesen ofte eenigsints genooten worden......quot; (artikel 1).
„Uyt welken ontfang denselven behoorlijk en op sijn tijd sal hebben
Het salaris van den predikant van Eist werd, voorzoover dit door den
rentmeester der geestelijke goederen werd betaald, bij ambtsresolutie van 2.3
Juh 17o6 van ƒ 510 verlaagd tot ƒ 350; ds. .Scheidius zou nog f 510 blii-
ven ontvangen.nbsp;®
In Coelemans rekening over 1770 vindt men onder de ontvangsten de
van het ambt ontvangen rente van ƒ 55-10-0. Hieruit blijkt, dat de door den
rentmeester beheerde geestelijke goederen niet als ambtseigendommen werden
aangemerkt.
r t' ^'■'^hie'f Huis Nederhemert, afd. Overbetuwe band No. 24, get. „Geeste-
lijke Goederenquot;, waarin de „Concept-Instructie voor den rentmeester der Gees-
telijke Goederen des Ampts Overbetuwequot;, gearresteerd door ambtman en direc-
teuren der geestelijke goederen 7 Juni 1771 en geapprobeerd en gearresteerd
, .quot;Jl^,nbsp;ambtsvergadering. De ambtsvergadering benoemde 28
Juni 1771 Mr. Siegbert Abraham Haverkamp tot rentmeester op een tracte-
ment van ƒ 135 's jaars.
3°.
te betalen alle soodane praebenden, als uit voors. geestelgke goede-
ren sijn geconstitueert en jaarlijx aan de gebeneficeerdens betaalt
moeten wordenquot; (artikel 2). Men achtte het onnoodig te vermel-
den, dat de prebenden aan de freules moesten worden uitgekeerd
uit de opbrengst der Eimerensche kloostergoederen. Er werd dan
ook een grooter bedrag aan preuves uit het rentambt betaald dan de
ontvangst aan pachten van de kloosterlanderijen beliep, zooals ons
uit de rekening van Coeleman over 1768 blijkt. De rentmeester
moest jaarlijks rekening doen van zijn geheele ontvangst, mocht
slechts betalingen doen na voorafgaande ordonnantie of resolutie
van ambtman en directeuren, of ten minste één directeur, der geeste-
lijke goederen en moest een borgtocht stellen van ƒ 2000.
Er zijn eenige malen door het ambt geestelijke goederen verkocht,
o.a. in 1725 en 1758 „met consent van die Heeren Staaten deser
Provintiequot;. Hier waren verscheiden perceelen onder van het kloos-
ter te Eimeren^).
Het rentambt der geestelijke goederen van Overbetuwe is nooit
uitgegroeid tot een algemeen rentambt^). De pastorie- en vicarie-
goederen buiten Eist heeft het nimmer omvat. Ook zijn er nooit
kosteriegoederen onder gebracht»). De pastorieën kwamen in den
regel aan de predikanten zelf, de kosterieën aan de kosters-school-
meesters.
§ 2. De Pastorieën,
Maatregelen ten behoeve der noodlijdende Predikanten. De Tertiën.
Omstreeks 1602 waren er in Overbetuwe nog nergens predikan-
ten in het bezit van pastoriegoederen. Wel vindt men, dat de predi-
kant in Andelst het gebruik had van vijf morgens land in Willem
van Doornicx bouwing, doch de weem (pastoriehuis) werd niet
door den predikant, maar door Roelof Otten bewoond, terwijl de
koster één morgen pastorieland in gebruik had. In Zetten was er
één morgen pastorieland, „daervan bouwman is Cornelys van Wely
1)nbsp;Oud-arcliief Polderdistrict Overbetuwe (Ambtsarchief), losse stukken,
1725 en 1758.
2)nbsp;Bhjkens een resolutie van Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers
van 15 December 1621 werd de landschrijver Johan van Hoeckelum geautori-
seerd en gecommitteerd als rentmeester van de pastorie-, vicarie- en andere
geestelijke goederen te Haalderen. Van deze administratie is ons overigens
niets bekend.nbsp;.nbsp;, . ..
») Het zelfstandig voortbestaan der pastorieën, vicaneen en kosteneen
na de Reformatie blijkt o.m. uit de verpondingskohieren van het Nijmeeg-
sche Kwartier van 1649—1650 in het Gedeputeerdenarchief.
ten halven ende heeft voor de helft beloeft te betalen achtien gul-
den aan den predicantquot;. Van de pastoriegoederen in Aerdt wordt
medegedeeld, dat ze een tijdlang door de kerkmeesters waren ge-
bruikt tot reparatie van het kerkgebouw; de schoolmeester had de
weem met den boomgaard. De naburen van Lent hadden twee mor-
gens land van de pastorie aldaar, genaamd des Maenendaechs
kempken, van de pastorie „affgetrockenquot; en te hunnen behoeve voor
ƒ 6 verpacht aan Jan die Haes
Gedeputeerde Staten des Nijmeegschen Kwartiers streefden er-
naar de pastoriegoederen in Overbetuwe zooveel mogelijk in
handen van de predikanten te brengen. Middelerwijl besloten zij 14
December 1607, na gehoord advies van den ambtman, „dat men
d'administrateurs, tsye kerkmeesteren,buirmeesteren off anderen van
alle die kercken in Overbetuwen, daer alsnoch genen dienst gedaen
wort, sal vorderen tot rekenung, bewijs und reliqua, so van de pas-
torye- vicarye- als kerckenguideren, die by die Gedeputierden ten
overstaen van den ambtman voersz. gehoert und gesloten zullen
wordenquot;
Van het inruimen van pastorieën aan de predikanten mogen hier
enkele voorbeelden volgen:
Valburg en Homoet. Deze kerspelen hebben na de Reformatie
een combinatie gevormd. De Valburgschc pastorie stond ter collatie
van den proost van Eist De pastorie van Homoet stond ter colla-
tie van den graaf van den Bergh als heer van Homoet . Deze had
de pastoriegoederen voor een twee- of drietal jaren aan de kerk-
meesters overgelaten „tot reparatie und opbouwingh van die kerckquot;,
waarvoor over het jaar 1607 nog een ƒ 200 betaald moest worden!
Gedeputeerden vernamen in 1607, dat de moeder van graaf Herman
van den Bergh de pastorie had geconfereerd op den zoon van
Pouwel Sluysken, rentmeester in dienst van de grafelijke familie,
om daarop te studeeren. Het Gedeputeerdencollege besloot nu
1)nbsp;Oud-archief Gemeente Nijmegen, „Staet der geestlicke goederen des
Nymechsen Quartiersquot;, opgemaakt 1602, katern D. Do naburen van Lent, die
hier in hun qualiteit van kerspellieden van het kerspel Lent handelden, had-
den de twee morgens pastorieland gevoegd bij de kerkfabrieksgoederen; vol-
pns een verklaring van Gaert Vermeer, „een alt huisman tol Lentquot; (reso-
lulien Gedeputeerden des Nijm. Kwartiers, 5 December 1609), had de „kerck'
(= kerkfabriek) 2 morgens weiland, gen. die Manendaechsche kemp, die ver-
pacht waren aan .Jan Jansenszoon.
2)nbsp;Resolutiën Gedeputeerden, 14 December 1607.
L. J. van der Heyden, „Parochie van den H. Jacobus de Meerdere te
Valburgquot; (1932), blz. 1. De Stadhouder had in plaats van den Landsheer
de begeving der pastorie in de pauselijke (oneven) maanden.
*) Archief van het Huis Bergh, inv. No. .5666.
-ocr page 183-„die pastorie-guideren van Homoet aen tho veerden und die tho
laten commen tot onderhalt van enen kerckendienarquot;; de kerk-
meesters zouden over het loopende jaar de vruchten nog mogen ge-
nieten, mits zij van dit jaar, evenals van de voorafgaande jaren,
rekening deden, terwijl Pouwel Sluysken zou aangezegd worden
tegen 1608 zijn handen van de pastorie af te trekken. Men zou on-
dertusschen uitzien naar „een goet eeriick manquot;, die den dienst te
Homoet en te Valburg bij combinatie zou kunnen aannemen. Eén
jaar later hernieuwden Gedeputeerden de resolutie en droegen aan
Simon van de Water op de administratie van de goederen der
pastorie van Homoet „aen tho vangenquot; en de opbrengsten der pasto-
rie „in bewaer te houdenquot;, totdat de graaf van den Bergh Pepinck-
hus'ius of een ander met de pastorie begiftigd zou hebben. „Die van
de Homoetquot; verklaarden kort daarop „neffens die van Valborchquot; te-
vreden te zijn met den persoon, die hun door de classis als „pastorquot;
voorgesteld was. Het Gedeputeerdencollege besloot aan den graaf
van den Bergh te verzoeken, dat door hem als collator „die
pastor mit die pastorie mocht begiffticht worden gelijck anderenquot;
De nieuwe predikant, ds. Wilhelmus Franck, had de pastoriegoede-
ren van Valburg nog niet dadelijk in handen, zooals blijkt uit een
beschikking van Gedeputeerde Staten van 15 Februari 1619, waarbij
dit college goed vond, „dat hem (ds. Franck) d'opcumpsten van de
pastorie-guideren tot Valburch voer 't geheel als andere predicanten
in Overbetuwen gevolgt moegen wordenquot;quot;).
Zetten en Andelst. Te Zetten werd Rutgerus a Reinen predikant
in 1607. De plaats zou gecombineerd worden met Andelst. Zoolang
a Reinen nog niet door den collator, den graaf van den Bergh,
met de pastorie van Andelst begiftigd was, werd ze be-
heerd door jr. Bernhardt van Mekeren, richter van de stad
Gent, als kerkmeester. De collatie door den graaf van den
Bergh had plaats; maar de inruiming der pastoriegoederen
stuitte op moeilijkheden. Er werd over onderhandeld in tegenwoor-
digheid van den ambtman van Overbetuwe. Gedeputeerden besloten
daarop 9 Januari 1608 „den voern. predicant neffens die pasto-
rie-guideren tot Setten tho doen inruimen und gebruicken die van
Rpsolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 16 Juli en 3
c lnbsp;Vfin? 17 Mei 25 Juni en 22 October 1608. „Diequot; van Homoet en
'dLquot; van Va?burg =nbsp;van H. en van V. in hun kwaliteit van ker-
ySieden. Vergel^cta classis Neomagensis d.d. 9/10 Mei 1609, art. 24: „De
nabuyren van Wborch versoucken, dat uyt haere vicane een schoolmeester
■quot;^fSE^edtuteerden, 15 Februari 1619
-ocr page 184-de pastorie tot Aelst, hem by Syne G. graeff Herman van den
Berch als collator geconferiert sijnde, umb die tsynen schoonsten
und welgevallen tho verpachten und d'alinge incumpsten daervan
tho trecken und te genieten, mits dat hy daertegens beide die
voersz. kercken bedienen salquot;, waarmede jr. van Mekeren instemde,
Overigens blijkt uit klachten van de Nijmeegsche classis, dat Bern-
hardt van Mekeren als kerkmeester nog in 1614 eenige pastorie-
goederen van Andelst in beheer had^).
Hemmen. In 1631 klaagde de predikant ds. Muserus van Zetten
en Hemmen, dat de ambtman van Overbetuwe als collator der pas-
torie van Hemmen de goederen van deze stichting maar ten deele
aan hem ingeruimd had. De vergadering van de classis Nijmegen
oordeelde, dat het raadzaam zou zijn, indien de predikant zich per-
soonlijk tot het Hof van Gelderland wendde, teneinde brieven van
institutie te verzoeken
Bij de behandeling van de geestelijke goederen in de Tieler- en
Bommelerwaarden maakten wij melding van het Kwartiersreces in
zake de congrue portiën der predikanten d.d. 1 Augustus 1675. In
het ambt van Overbetuwe werd de aangelegenheid der congrue
portiën ter hand genomen door Frans van Lynden, heer van Hemmen
en Blitterswijk, en Adolf van Balveren als gecommitteerden des
ambts in overleg met de classis Nijmegen. Er werden staten van de
pastoriegoederen ingezameld en informaties ingewonnen naar goede-
ren, waaraan „cura animarumquot; verbonden was en die zich in het
bezit van geestelijke corpora bevonden, terwijl besloten werd
bij provisie een derdedeel hiervan te gebruiken tot aanvulling op de
predikantsinkomsten en wel te beginnen met het jaar 1677»). De
heeren gecommitteerden kwamen in een bijeenkomst te Bemmel in
Januari 1678 tot de volgende slotsom:
Na onderzoek van de staten der pastoriegoederen bleek, dat in
Overbetuwe alleen de pastorie van Heteren en Randwijk een over-
schot vertoonde boven de z.g. congrue portie.
De pastorie van Herwen en Aerdt kwam slechts zeer weinig te-
kort op de congrue portie van ƒ 600 (de pastorie was een combina-
1)nbsp;Resolutiën Gedeputeerden, 16 Juni 1606, 9 Januari en 18 Maart 1608
Acta classis Neomagensis, 6-7 September 1614, art. 13.
2)nbsp;Acta classis Neomagensis, 18-20 April 1631, art. 27. De institutiebrief
IS niet geregistreerd in het Institutieboek van het Hof.
») Oud-archief Polderdistrict Overbetuwe (Ambtsarchief), dossier betref-
fende de uitvoering van de Kwartiersresolutie d.d. 1 Augustus 1675, waarin
o.m. het „verbaelquot; van de vergaderingen van de gecommitteerden des ambts
voor de besognes der congrue portiën voor de dienaren des H. Evangelii des-
zelven ambts, gehouden 12 April 1676, 16 en 17 Januari 1677, 16-19 Januari
1678 te Bemmel.
tie)- in goede jaren zou de pastorie eer meer dan min kunnen ople-
veren Aan de buurmeesters zou geschreven worden, dat de kerspe-
len binnen een maand of vier weken den predikant „clageloos
moesten stellen. Eenzelfde aanschrijving zou gericht worden tot den
ambtman van de heerlijkheid Pannerden, de buurmeesters van
Doornenburg en richter, burgemeesters, schepenen en raad der heer-
lijkheid Gent.
De predikant te Millingen had zich niet aangemeld bij de heeren
gecommitteerden; hij had met „die van Miüingen voor een tantum
qeaccordeert' .nbsp;,nbsp;. i- r
De buurmeesters van Angeren zou men aanschrijven in gelijken
zin als die van Herwen en Aerdt, waarbij in aanmerking genomen
moesten worden de twee aan den predikant toegelegde vicarieën
van St. Laurens en van St. Thoenis.
De predikant van Bemmel en Ressen (de predikantsplaats was
een combinatie) was op een vast tractement aangenomen en kon al-
zoo niet onder de noodlijdende predikanten gerekend worden.
Aan de kerkmeesters van Lent zou geschreven worden, dat de
predikant aldaar boven de ƒ 59, die hij jaarlijks had uit den
kerckenkoerweertquot;, tot nader orde nog ƒ 100 zou ontvangen.
De predikant van Eist was op een vast tractement aangenomen
en kon derhalve niet als noodlijdend aangemerkt worden.
Aan die van Elden en Driel zou worden geschreven in gelijken
zin als aan die van Herwen en Aerdt.
De tegenwoordige predikant vanValburg enHomoet had, doordat
de pastorie van Valburg en Homoet tengevolge van het vertrek van
zijn voorganger en de kwade jaren sterk achteruitgegaan was, in de
jaren 1675-77 niets of weinig ontvangen, terwijl de ambts- en
dorpslasten onbetaald bleven. Men besloot daarom, dat de predikant
over de gemelde drie jaren ƒ 50 s jaars, dus ƒ 150 tezamen, uit de
canonisiegoederen van Eist zou genieten, te voldoen door den rent-
meester Gerrit van der Horst, echter bij provisie en zonder in conse-
quentie getrokken te worden. Verder zouden die van Valburg en
Homoet eenzelfde aanschrijving toegezonden krijgen als die van
Herwen en Aerdt.
Aan de buurmeesters van Oosterhout en Ewijk zou een aanschrij-
ving gezonden worden, om den predikant een tractement van ƒ 500
te verschaffen (de predikant deed nl. maar op één plaats dienst).
Voor Herveld gold hetzelfde als voor Oosterhout en Ewijk.
Voor Zetten en Andelst hetzelfde; de congrue portie moest hier
wegens combinatie ƒ 600 zijn.
In de heerlijkheid Hemmen schoot de pastorie in belangrijke mate
tekort; de heer van Hemmen beloofde met de „inwoondersquot; te
spreken over de tiendmaaltijden ^) en over eventueele andere ge-
schikte middelen. Ook zou in het oog gehouden worden, dat volgens
een classicale resolutie combinatie met Zetten toegelaten was.
Tenslotte vonden de heeren gecommitteerden goed de cano-
nisiegoederen van Eist te gebruiken ter tegemoetkoming aan de
noodlijdende predikanten, verder (overeenkomstig het Kwartiers-
besluit d.d. 10 Februari 1677) de inkomsten van de vicariegoede-
ren in het ambt voor den tijd van zes jaren, waarvan het eerste
jaar verschenen was Kerstmis 1677, en eindelijk het derdepart van
de goederen, waaraan zielzorg verbonden was en welke door
geestelijke corpora bezeten werden®), en het overschot van kerk-
fabrieksinkomsten.
Evenals in de steden en in de overige ambten van het Nijmeeg-
sche Kwartier werden in Overbetuwe de supplementen op de te-
kort schietende predikantssalarissen en pastorie-inkomsten sinds
het Kwartiersbesluit d.d. 14 November 1680 gevonden uit den stui-
ver op iederen pachtgulden der verpachte middelen van consump-
tie en den halven stuiver op iederen gulden van de verponding.
De beschikbare som werd, evenals in de andere ambten, jaar-
lijks verdeeld volgens een door ambtman en jonkers opge-
maakte lijst. Voor het jaar 1726 bedroeg de som ƒ 1757-16-; hier-
van kreeg de predikant van Schenkenschans ƒ 218, van Herwen
en Aerdt ƒ 82-16-, van Pannerden en Doornenburg ƒ 47-3-, van
Angeren ƒ 71, van Bemmel ook ƒ 71, van Ressen ƒ 192-12, van
1) Zie blz. 197 noot 1.
In het dossier betreffende de uitvoering van de Kwartiersresolutie d.d.
1 Augustus 1675 ligt een lijst van „geestelicke corpora, die curam annexam
animarum hebbenquot;, waarop voorkomen: 1°. Herwen, tienden van de proosdij
van Eist, waarvan de opbrengst in 1677 was ƒ 464-10; 2°. Gent, 35 morgens
land van de Kruisbroeders in Keulen, 107 morgens en 2 bouwingen van de
abdis van Nieuwklooster of 's Gravendaal, llt;/2 morgen van het Domkapittel
te Utrecht, de abdis van Nieuwklooster geeft ƒ 350 's jaars voor den predi-
kant; 3°. Erlecom, 95 morgens van de Karthuizers te Koblenz; 4°. Doornen-
burg, 30 morgens en een tiend van de abdis van Nieuwklooster; 5°. Angeren,
40% morgens van het Domkapittel te Utrecht, 42 morgens en een tiend van
de abdis van Nieuwklooster, 431/2 morgen en een weide van 8 morgens van
het convent te Huissen; 6°. Bemmel, 60 morgens en 63 morgens van het stift
ter Hunnepe; 7°. Ressen, Elster proosdij-tiend; 8°. Lent, bouwhoven van St.
Jan te Nijmegen; 9°. Eist nihil; 10°. Elden, Heeren Gedeputeerden van het
Arnhemsche Kwartier (als beheerders van geestelijke goederen); 11°. Herveld
en Andelst, tienden van den Dom te Utrecht, de Domheeren geven ƒ 100
's jaars aan den predikant te H. en ƒ 50 's jaars aan den predikant te A.;
12 . de Regulieren te Neusz behoeven niets bij te dragen, omdat aan hun
goederen in Zetten geen zielzorg verbonden is; 13°. te Heteren, Randwijk en
Ewijk nihil; men zal onderzoeken, of er te Ewijk een tiend van de proosdij
van Eist is.
Lent f 93-12-, van Valburg ƒ 188-, van Ewijk en Oosterhout
ƒ 118-4-, van Zetten ƒ 82-, van Herveld ƒ 77-15- van Hemmen
f 187-12- van Elden en Driel ƒ 128-2-, van Randwijk ƒ 82-16-,
en van Heteren ƒ 94-, en de koster van Ewijk ƒ 23-4-, ).
Toen in 1727 het middel van den heelen en halven stuiver met
voldoende opbracht tengevolge van buitengewone uitgaven tot
Lrstel van de spijkwerken aan dé dijken welke tot de pastoneen
van Doornenburg en Andelst behoorden, besloot de ambtsvergade-
ring allen heeren en vrouwen, die collatiën in het ambt bezaten,
aan te schrijven binnen veertien dagen opgave te doen van
sodane vicarie-landen, als tot de respective pastorieën si,n ge-
hoorende, om na examinatie van dien de twe derdeparten te em-
Tweren tot vergrooting van de beursen, waaruit de respective
praedicanten jaarlijks haar supplement genieten tenwaare konde
Lrden aangetoond, dat die twee derdedeelen door de collatoren
of collatorsen geëmployeerd werden tot bevorderinge der studiën
van seeker persoon by hun daartoe genomineerd
Volgens het „Leggerboek 11quot; in het oud-archief der classis Ni,-
meqen®) had de pastorie van Heteren tegen het midden der lïSde
eeuw f 12 's jaars „vicary geldquot;, gaande uit het land van den wijn-
kooper Nuys. De pastorie van Lent moest jaarlijks een rente van
f 1-10- betalen aan de erfgenamen Moring uit St. Annae boom-
gaard, nu genaamd den grooten pastorye-hoff. Tot de pastorie van
Lmmel behoorde een derdepart in 12 morgens vicane (land) tot
de pastorie van Angeren verscheiden morgens land binnendijks^
welke als vicarieland aangeduid werden. Onder de landerijen van
de pastorie van Doornenburg vindt men „de weem en vicary .
Overbetuwe, uytgenomen van denbsp;(1726). Meer hierover is
-wlterihapsrecht in Neder-
landquot; II, in vo«: Spijk).nbsp;„Leggerboek 11quot;, waarin acten van be-
3) Oud-archie classi N„,ne e^^nbsp;^^^^^^ ^^^ ^^ inkomsten der
roepingen ^an predikanten ennbsp;^^^^^ ^^^^^^ ^^^ ^^ pastor e-inkomsten
pastoneen; voor de O^erbemnbsp;^^nbsp;(1754), Pannerden
van Heterennbsp;^ Ressen (1731), Gent en Erlecom 1746 , Her-
(1751) en Dennenburg (1751 ,nbsp;^^ ^^^^^^^nbsp;Slijk-Ewijk
vaiurg en Homoe, (1746), Elden en Dnel
(1754), Herveld (1754).
-ocr page 188-groot 100 roeden. Tot het predikantstractement van Gent en Erle-
com behoorden de pastoriegoederen van dit kerspel en een vicarie
in Erlecom, bestaande in bouwland en boomgaard van omstreeks
twee morgens. Tot de pastorie-inkomsten van Herwen en Aerdt
werden gerekend gt; in Rossumsvicarie (Herwen) en een derdepart
in 3 morgens land genaamd de Slag (Aerdt). Tot de pastorie-inkom-
sten van Zetten werden o.m. gerekend gt; van het Schouteland, Vs
van de Rietham en V^ van de Schouteham (in Hien), alles zijnde
vicarie(land); tot die van Andelst (combinatie met Zetten) V« van
de St. Antonievicarie en ^/s van een hofstedeken op de Leigraaf te
Andelst zijnde vicarieland. Aangaande de combinatie Elden-Driel
vindt men, voor wat Elden betreft, aangeteekend: „N.B. van de
vicarye-goederen, die voor deesen ook hier zijn geweest, word thans
(nl. 1754) niets getrokkenquot;, en voor wat Driel aangaat o.m.: „4
guld. uyt 'tland of de hofstede, daar thans Jan Seegers woont,
zijnde vicaryen goed, waaruyt de /cosfer ook zooveel trekt, 't welk
(het is de predikant, die schrijft) anders de predikant als een
tweede sesdepart volgens Landsresolutie mynes oordeels trekken
moestquot;, „een sesdepart uyt een vicaryen weide te Heeteren, de
Poelinxcamp geheetenquot;, „een sesdepart uyt 's Graauwen-land, ook
vicary, onder Doornik of Randwijk gelegen, van welke beide laatste
stukken de koster ook al, dog te onrechte 't andere sesdepart is
trekkendequot;; aangaande de pastorie-inkomsten van Herveld wordt
vermeld, dat wegens de vicarie, „aan 't hoog adelijk huys Loenen
ter collatie toestendigquot;, de pastorie ,,op aloude verdeelingquot; het ge-
not heeft van eenige stukken boomgaard en weiland „voor de
tertiequot;.
Het hier gegeven overzicht doet uitkomen, dat de tot de verschil-
lende pastorieën gerekende vicariegoederen voor het meerendeel
eigenlijk niets anders waren dan de tertiën van de vicarieën, die
voor kerk- en schooldienaren bestemd waren. In de Nijmeegsche
classis gold de opvatting, dat de koster (die gewoonlijk ook
schoolmeester was) gerechtigd was tot de helft van het tertium
„ex aequo et bono uit kracht van 't placaet, door den Edelen Hove
van Gelderlant gepubliceertquot; In werkelijkheid werd dit maar op
enkele plaatsen in Overbetuwe toegepast.
Voor de inning der tertiën heeft men in Overbetuwe nooit rent-
meeste^anwege het ambt gehad zooals in Nederbetuwe. Wat
Acta classis Neomagensis, 4-6 September 1660, § 16. Dat de verdeeling
-^ifto fnbsp;I®quot; behoeve van den kerk- en schooldienst tusschen den pre-
aiKant en den koster op gelijhen voet moest geschieden, wordt in geen pla-
kaat voorgeschreven (vergel. Hoofdstuk I, § 4 vervolg)
de vicariegoederen buiten Eist betreft, deze stonden m den regel
onder het beheer der collatoren, die ten behoeve van de predikan-
Tn een derdedeel, een enkele maal zelfs de helft, uitkeerden heU,
in geld. hetzij door toewijzing van een gedeelte der vicanelande-
rijen . Uit het geringe aantal vicarieën. dat men bi. Koker voor de
Overbetuwe opgegeven vindt, moet men afleiden, dat er op groote
schaal verduisteringen gepleegd zijn.
§ 3. De Proosdij van Eist.
Od aanbeveling van Prins Maurits en de Geldersche Staten werd
WaLaven van Gendt. zoon van den heer van Oyen, door
L Utrechtsche Domkapittel begiftigd met de proosdij van E^t
Na Walraven van Gendt volgden nog een tweetal leden van het
geslacht der heeren van Gendt, waarvan de admiraa Wilhelmus
?osephus de laatste was. Na diens dood (1672) confereerde het
Domkapittel de proosdij op een zijner leden, f quot;^us Lodevtcus
van Harteveld, die in 1703 overleed. Het Domkapitte besloot nu
de proosdij-inkomsten aan zich te trekken en het slot van de
x-ekening over te brengen naar de rekening van de z.g geacqui-
reerde vicarieën van het Domkapittel en begiftigde vervolgens den
D mtken Jean van Weede den 27sten October 1703 met de pre-
latuur®). Vrijwel tezelfder tijd. nl. 22 October. verklaarde de
IS^erschap van Overbetuwe. ..dat de dispositie van voors.
proobstdye tot Eist privative aan den ampte is competeerende.
Tn volgens den heer amptman Diederick van Lynden tot Resse.
hiertoe sijn persoon hebbende voorgesteld, is goedgevonden J
Hoogb. daarmeede te beneficeeren en sulx op sodane inkomsten
en emolumenten, als daartoe sijn specteerende en die syne pred -
cesseurs bevorens genooten hebbenquot; »)^ Aan ^^ P^^ ^
iets wegens de proosdij te betalen hadden, werd gelast he ver
chuWigde aan niemand anders dan aan den ambtman te voldoen.
Naar aanleiding van de door het ambt gedane collatie op Die-
derick van Lynden tot Ressen schortte het Domkapittel de uitvo -
ÏnTvan zijn'besluit. om de Elster P-^^ij-inkomsten aan z H
treLen. op en begon tegen ambtman en ridderschap van Over-
KoUer, „Rapport over ^e vic-iegocde^en
54 55, 59? 68, 79 en 120, vicaneen m Andelst, Bemmei,
quot;I)' ofr-Heeringa, „Inventaris van het archief van ,et Kapittel ten
Do!nquot;, 1929 blz. 320,lant. betreffende ^e P-osd. van^ ,esolutie-boe-
tigquot;, „Geestelijke goederenquot;, 22 October 1703.
-ocr page 190-betuwe een proces voor het Hof van Gelderland. Het diende een
klacht in wegens spolie en inbreuk op zijn recht van begeving van
de proosdij van Eist. Het belangrijkste punt, waarover het in deze
questie ging, was de vraag, of de principale fundatie van de
proosdij van Eist in de kerk van Eist en binnen Gelderland ge-
vestigd was, dan wel in den Dom te Utrecht, in welk geval zij als
een uitheemsche stichting beschouwd moest worden.
Het standpunt van het Domkapittel vindt men uiteengezet in het
„intenditquot;, dat door dit college 10 Juli 1704 bij het Hof ingediend
werd. Hierin wordt getracht te bewijzen: 1° de proosdij van
Eist is gefundeerd in den Dom te Utrecht; 2° de possessie van het
recht van collatie van de proosdij is onafgebroken in handen ge-
weest van het Domkapittel, terwijl tot de prelatuur alleen toege-
laten kunnen worden diegenen, die een prebende in het Domkapit-
tel bezitten i). Als bewijs, dat de proosdij binnen Utrecht gevestigd
IS, wordt aangevoerd, dat in den tijd, dat de Roomsche godsdienst
publiek werd uitgeoefend, de proosten van Eist steeds in deze stad
resideerden, dat de leenkamer van de proosdij van Eist altijd
binnen Utrecht gehouden werd en een der kanunniken ten Dom
als stadhouder van de leenen optrad, terwijl de secretaris van den
Dom leengriffier was. De proosdij van Eist moet bijdragen in de
gewone en buitengewone onkosten van den kerk- en schooldienst
in Utrecht; de Staten van het Nijmeegsche Kwartier hebben de
proosdij ook steeds als uitheemsch opgevat, getuige de aanslag in
den 20sten penning tot redemptie van het recht van collaterale
successie en in het familiegeld-). De achtereenvolgende proosten
en meer in het bijzonder degenen, die sedert 1595 opgetreden zijn,
hebben hun waardigheid allen verkregen na gedane collatie door
het Domkapittel en legden den eed van trouw aan dit lichaam af;
ook de resignatiën werden altijd gedaan in handen van het Dom-
kapittel. Het kapittel gaf aan de proosten instructiën, bijv. aan heer
Archief Hof van Gelderland, civiele processtukken 11 Juli 1704 Verge-
Ss^'e^ärquot;nbsp;Utrecht (Rijksarchief Utrecht), inv. nos.
17n!l fZnnbsp;der Elster proosdijgoederen was 12 Januari
1704 / 900 betaald aan den ontvanger van het Nijmeegsche Kwartier Ver-
spyck ter zake van den 20sten penning tot redemptie der collaterale successie
van de proosdijtienden in Elsterbuurt, Herwen en Resseh; ook werd van de
proosdijgoederen jaarlijks betaald het uitheemsch familiegeld ad 15 stuivers
per morgen. Over de betaling van den 20sten penning tol redemptie van de
collaterale successie van alle stabiele goederen is tusschen het Nijmeegsche
Rv^artier en de Staten van Utrecht in 1702 een conventie aangegaan voor
.'^f- gof.deren van binnen de prov. Utrecht gevestigde corpora
MiJ 1709nbsp;N'Jmegen, 20 Nov. 1702; resolutie Staten van Utrecht, 16
Aug. 1702; vergelijk archief Stad Utrecht, afd. II, no. 1938)
-ocr page 191-Willem van Gendt na resignatie door zijn voorganger Walraven.
Toen Willem Joseph van Gendt (die in 1642 proost geworden was)
verzocht de proosdij te mogen resigneeren ten behoeve van een
van zijn zoons, verzocht hij tegelijkertijd dispensatie van de gere-
cipieerde wet. om die resignatie te mogen doen op een van zijn
zoons, geen kannunik ten Dom zijnde. Dezelfde Willem Joseph
van Gendt verzocht, toen hij ten laste van de proosdij goederen een
leening wilde sluiten, hiervoor vergunning aan het kapittel. De
admiraal, die een edelman van het Nijmeegsche Kwartier was, zou,
gelijk de stellers van het „intenditquot; beweren, zeker niet aan het
Domkapittel om de collatie hebben gevraagd, noch zich voorwaar-
den door dit college hebben laten voorschrijven, indien hij niet
overtuigd geweest was van het „privative reght van hetselve
capittel tottet confereeren van dese proobsdyquot;. Na den dood van
den admiraal is de kanunnik van den Dom, heer Elbert Lodewijck
van Hertevelt (of Harteveld), door het Domkapittel met de proosdij
begiftigd op voorwaarden, door hemzelf onderteekend, en door
het kapittel beëedigd en in het feitelijk bezit gesteld van de pre-
latuur 25 November 1672. Tegen deze laatste collatie is geenerlei
verzet gerezen. „Sijnde notoir en reghtens, dat ymant in beneficia-
libus wordt geseyt te sijn in possessione iuris patronatus, die t'
reght van collatie eens en van de laatste reyse bonafide heeft ge-
excerceert, als te sien by Carpzov(ius) in Jurisp. Consist. lib. 1.
tit. 2. de fin. 20. n. 8 et 9.quot;
Het verdere beloop van de questie alsmede het standpunt t.o.v.
proosdij van Eist, gelijk dit door het ambt van Overbetuwe inge-
nomen werd, vindt men geschetst in de „Korte memorie , welke
vanwege het ambt in 1707 in druk gegeven werd^). Ambtman en
ridderschap beweren hierin, dat uit den stichtingsbrief der vier
canonisieën van 1462 blijkt, dat de proosdij en het kapittel in de
kerk van Eist gevestigd zijn en het „corpusquot; der proosdij mitsdien
in het ambt van Overbetuwe gelegen is (de proost en de proosdi)
worden in de fundatie-oorkonde niet eens genoemd!). Verder
wordt betoogd, dat na de Reformatie de administratie, directie en
dispositie over de geestelijke goederen gekomen zijn aan de politie-
ke Overheid van de plaatsen, waaronder de onderscheiden geeste-
lijke „corporaquot; behoorden, overeenkomstig den regel, dat alle
geestelijke goederen hun „corporaquot; zouden volgen (Landdags-
1) Pamflet Knuttel no. 15590, „Korte memorie, dienende tot Elucidatie
van de Quaestie, in den jare 170.S door den Heere Decan en t Capittel ten
Dom t' Utregt aen den Heere Amptman en Ridderschap van Over-Betuwe ge-
moveert over 't vergeven van de Proostdye van Eistquot;, 1707.
recessen d.d. 11 Maart 1591 en 26 Maart 1593). De aanleggers.
nl. deken en kapittel van den Dom te Utrecht, die wel inzagen, dat
dit „al te notoirquot; is, hebben gepoogd te bewijzen, dat de proosdij
van Eist van ouds tot het Domkapittel gehoord en doorgaans
door een zijner leden bezeten geweest is en dat het meergenoem-
de kapittel in een ,,im(me)moriale possessiequot; was van het recht
van collatie. Ambtman en ridderschap van Overbetuwe zeggen,
dat het onbewijsbaar is, dat de proosdij en de kerk van Eist een
dependentie van den Dom zouden zijn; de kerk van Eist was im-
mers een kerk op zichzelf met eigen proost en kapittel en de eene
proost en het eene kapittel kunnen toch moeilijk afhankelijk zijn
van den anderen proost en het andere kapittel, ,,cum par in parem
non soleat vel possit habere imperiumquot;. In geestelijk opzicht kan
de proost wel onder den bisschop van Utrecht hebben gestaan, die
misschien ook nog eenig recht van institutie of confirmatie t.o.v. de
proosdij en het kapittel van Eist kan gehad hebben. Het recht van
collatie kan door het Domkapittel niet bewezen worden uit de
naamlijst van proosten, berustende ter secretarie van den Dom,
omdat daarin slechts de namen en niets aangaande de aanstelling
wordt medegedeeld. Ambtman en ridderschap onderstellen veeleer,
dat de proost (vóór de Reformatie) door het kapittel van Eist
werd benoemd onder confirmatie of anders van den bisschop van
Utrecht. De aanstellingen van de heeren van Gendt als proost van
Eist in de jaren 1595-1642 kunnen niet als bewijs voor de possessie
van het collatierecht worden aangevoerd, omdat ze plaats gehad
hebben ten tijde van den Spaanschen oorlog, toen alles op losse
schroeven stond. Blijkens art. 43 van het tractaat van den vrede
van Munster is eerst toen definitief en universeel tusschen de strij-
dende potentaten vastgesteld, dat de onderscheiden geestelijke
goederen en beneficiën hun ,,corporaquot; zouden volgen. Na dien tijd
is het ambt van Overbetuwe dan ook werkelijk in de possessie ge-
treden van het recht, om over de proosdij evenals over alle andere
goederen van de kerk en de canonisieën van Eist te disponeeren,
zooals te zien is uit het feit, dat in 1668 ambtman en ridderschap
op verzoek van Willem Joseph van Gendt de proosdij hebben ge-
confereerd op een zijner zoons Hier doet niet aan af. dat een-
De betrokken resolutie van amblman en ridderschap d.d. 31 Augustus
1668 is te vinden in bijlage L tot pamflet Knuttel, no. 15590. Ambtman en rid-
derschap overwogen in dit besluit, „dat 't corpus van dese proobstdye is ge-
fundeert in de kerck tot Eist, en dat de goederen daer toe specterende in
desen ampte gelegen sijn, oock dat amptman en ridderschap deses ampts
mitsdien achtervolgens deses Landtschaps resolutie de dispositie daer over
privativelijck competeertquot;.
zelfde verzoek door Van Gendt aan het Domkapittel werd gedaan
omdat ambtman en ridderschap hiervan niet in kennis gesteld zijn.
Waar nog bij komt, dat het Domkapittel verklaard heeft, dat het
op dat verzoek niet kon resolveeren voor en aleer de admiraal de
voorwaarden, waarop hij als proost aangenomen was, zou vervuld
hebben en dus geen acte possessoir verricht had. Ook de collatie,
welke het Domkapittel in 1672 op Harteveld heeft gedaan, is geen
bewijs, aangezien zij geschiedde ten tijde van den Franschen inval,
terwijl het vaststaat, dat Harteveld niets van de proosdi, genoten
heeft voordat hij in 1674 of '75 opnieuw door den Erfstadhouder
met deze prelatuur begiftigd werd^). Dan is er nog een Geldersch
Landdagsbesluit van 1595. waarbij alle uitheemschen. die eenig
recht van collatie te pretendeeren hebben, dit binnen een jaar aan
het Hof moeten komen bewijzen, hetgeen t.a.v. de proosdij van
Eist nooit is gebeurd.
Ambtman en ridderschap van Overbetuwe verschenen niet voor
het Hof. Zij meenden niet voor het Hof getrokken te kunnen wor-
den, aangezien het geen questie tusschen particuliere personen,
noch over een particuliere zaak was, maar tusschen een lid van de
Landschap en een uitheemsch college en over een zaak, die meer
voor een „sake van Staet als voor een onderwerp van ordmaire
Justitie te houden wasquot;. Op 11 Juh 1704 volgde een sententie van
het Hof. waarbij de gedaagden ..contumacesquot; verklaard werden en
veroordeeld werden tot schadeloosstelling aan de aanleggers we-
gens spolie en inbreuk op het recht van collatie van de proosdi, van
Eist en in de kosten van het proces; den 4den Decemb^er
1704 volgde een sententie, waarbij het Hof de gedaagden, die
wederom niet verschenen waren, „contumacesquot; verklaarde en ver-
oordeelde. om alle schade te vergoeden, voortvloeiende uit het
weghalen van koren van de proosdij en het gevangen nemen en
houden van den pachter van de proosdij op het Ambtshuis in Eist,
en in de kosten van het proces. Ambtman en ridderschap wendden
zich tot de Landschap om revisie te verkrijgen, hetgeen in 1706 ertoe
leidde, dat de Landschap goed vond commissie te verleenen op
^P^TiTfstadhouder kreeg bij het Utrechtsche regeermgsreglement^ v^^^^
16 \pril 1674 (Utrechtsch Placaatboek, I, blz. 169) het quot;ch , om de Prepo
ituren ofte Proosdyenquot; te confereeren. De „Korte Memoriequot; deelt met mede
ot de Pr ns deze collatie deed als Utrechtsch of als Geldersch Stadhoude,.
vernweden in eerstgenoemde kwaliteit, aangezien het Geldersche regee-
ri JreTmenquot; geen dergelijke bepaling, noch eenigerlei andere bepahng be-
Xnde^eTstelijke goederen bevat („Ordre ende Reglement, waer nae de
RegSe des F^stendoms Gelre, ende Graefschaps Zu phen, het toeko-
mende Ll werden beleydtquot;, 1675, pamflet Knuttel nos. 11344 en 11535 [her-
druk van 1677]).
Jan de Cock van Delwijnen, heer tot Wadenoyen, en Adriaan
van Heerdt tot Craeyevelt, burgemeester van Nijmegen, teneinde
een schikking tusschen de partijen te treffen, terwijl inmiddels
alles in staat zou blijven.
Het ambt heeft zich tenslotte bij den toestand neergelegd; de
proosdij van Eist bleef als een uitheemsche stichting gelden, wier
„corpusquot; zich in Utrecht bevond.
D. Dc Nederbetuwe.
§ 1. De Reformatie.
Regelingen ten aanzien der GeesteUjke Goederen.
In het ambt van Nederbetuwe waren de meeste buur- of maal-
schappen tevens kerspelen. Hierop vormden uitzonderingen het
kerspel Lienden. dat behalve de hooge heerlijkheid Lienden nog de
buurschappen Aalst en Meerten en, sinds de Reformatie, tevens het
niet tot de Nederbetuwe behoorende richterambt de Marsch omvat-
te en het kerspel Avezaath, waartoe de twee buurschappen Kerk-
Avezaath en Kapel- of Olden-Avezaath gerekend werden. Verder
behoorde de hooge heerlijkheid Leede en Oudewaard, die voor de
Hervorming tot de Utrechtsche parochie Rhenen behoorde, sedert-
dien tot het Geldersche kerspel Kesteren^).
wS l 'fnnbsp;OvSSlÜÏ.nbsp;N.d..b..uwe geen v...e l„dee-
S onder de bank van Zoelen de kerspelen Zoelen en Avfaath Er waren
^ het ambt vier dagelijksche heerlijkheden, nl. Zoelen, Ommeren, Eek amp;
Wiel en MaurrwaafvaJi de drie laalstgenoemde eerst
.^ItTr hPt Hof erkend ziin De dr e hooge heerlijkheden Lienden, IJzenaoorn
erLeede amp; Oudewaardnbsp;Leede in den Oudewaard) stonden op
fchzeTf en hadden haar ei|en gerichten en -bouten. Het richterambt de
Marsch, dat in kerkelijk opzicht vóór de Reformatie onder Rhenen behoorde
Tn daarna onder het kerspel Lienden, was een op zichzelf st^nd ambt, da
half onder Utrechtsche, half onder Geldersche souveremitelt ^tond^ Als
Ut echtsch richter of schout fungeerde de schout
andere stukken van het voormalige ambtsarchief .(R'j'^^archiet Arnn^
als hooge heerlijkheidnbsp;nd~ ,Tege— e
hpprliikheid. Zie voor de wereldlijke en kerkelijke inaeeimg. quot;^.snbsp;»
Stan Gelderlandquot; 1740, H. D. J. van Schevichaven . Regeri^^^^^^^^^^^^ van
Gelderlandquot; in Gelrequot; X, blz.nbsp;v^n
Wz ?66 170 voor Lienden en de Marsch: Mr. J. J. S. baron «oet Toestand
der Domeinen, Landsheerlijke Inkomsten en Gerechtigheden m he L^nd van
Gelre in 1543quot; in „Gelrequot; XI, blz. 395, nos. 18 en 25, en de aant. bi] Mr^ mr
t^ns' inventaris van het archief der Geldersche Rekenkamer nos. 602-604).
De Reformatie in het amt van Nederbetuwe is voornamelijk het
werk geweest van Diederick Vijgh, die in 1578 zijn vader Claes als
ambtman en dijkgraaf in Nederbetuwe opgevolgd was. De ambt-
man trof eigenmachtig maatregelen. Zoo stelde hij op eigen gezag
in 1585 Dirck van Brakel, den „veendrichquot;, aan tot ontvanger van
de in het ambt gelegen geestelijke goederen. Het Hof van Gelder-
land moest hem bij schrijven van 16 October 1591 terecht wijzen
over het feit, dat hij „zichquot; de geestelijke goederen in het ambt of
derzelver inkomsten „onderneemtquot; Veel uitwerking had de brief
niet, zoodat het Hof in het volgende jaar de tusschenkomst van
den Stadhouder inriep. Prins Maurits, die zich in het leger voor
Steenwijk bevond, gaf 1 Juli 1592 ten antwoord: „zoo ist....... dat
wy, considererende, hoe weynich onse brieven ende authoriteyt by
dengenen soude plaetse grypen, die heur meerdere als d'onse in
diergelycke saecken toeschryven, te vergeeffs geacht hebben den-
selven de voorsz. usurpatie te interdiceren, maer tacite in surcean-
tie te houden tot op eenen gemeenen Lantdach ende totdat de
voorsz. saecke by den litmaeten des Forstendoms Gelderen ende
Graeffschaps Zutphen sal voor de handt genomen worden...quot;®).
Desalniettemin kwam het tot een overeenkomst, welke door den
Stadhouder en eenige gecommitteerden van het Hof was gesloten
,,up der Lantschap behagenquot; met den ambtman en den magistraat
van Tiel, waarbij laatstgenoemden de geestelijke goederen ,,ter
dispositiequot; van de Landschap en Zijn Excellentie stelden. De Land-
dag, die in Maart 1593 te Zutphen vergaderde, keurde het accoord
goed (26 Maart) Roeloff van Oemeren (Ommeren), „raedtz-
bewant der stat Tielquot;, werd door het Hof gecommitteerd tot het
ambt van rentmeester „over die goederen und inkompsten, daervan
die corpora so binnen die stat Tiel, alls in den ampte van Neder-
betuwen geleghen sijnquot; quot;), doch heeft in Nederbetuwe geen geeste-
lijke goederen onder zijn beheer kunnen verkrijgen en is binnen de
stad Tiel slechts ten deele daarin geslaagd. Zoo werd het belang-
rijke bezit van het klooster St. Mariëngaerde te Opheusden nog
) Vergel. J. Anspach, „Iets betrekkelijk de Reformatie van Overbetuwe en
de legende van jhr. Dirk Vijgh amptman van Nederbetuwequot; in „De Navor-
scherquot;, 1877, blz. 265. Archief St. Paulusabdij (kleine kapittels en kloosters).
Rijksarchief Utrecht, inv. no. 455. Archief Hof van Gelderland, brieven met
het Kwartier van Nijmegen, no. 10004, 16 October 1591, minuut.
-) Archief Hof, portefeuille Geestelijke zaken, no. 210, 1 Juli 1592.
) Reces van den Landdag te Zutphen, 22 en 26 Maart 1593.
) Archief Hof, Commissieboek, I, 1586-1601, fol. 112 vso., 5 April 1593.
„Raedtzbewantquot;, raadsverwant of raadsvriend — raadsgenoot, medelid van
den raad.
door de conventualinnen zelf bestuurd in het jaar 1595, naar uit
het octrooi blijkt, dat het Hof aan haar verleende na gehoord ad-
vies van den ambtman om 2^2 morgen land. door het klooster
aangekocht in 1566, te verkoopen voor het afdoen van schulden ).
Tegelijk met de aanstelling van den rentmeester der geestelijke
goederen werd de examinatie van de pastoors en kerkendienaren
in Nederbetuwe door bet Hof ter hand genomen. Ds. Jacobus
Lomannus te Nijmegen en ds. Johannes Vredaeus te Tiel zouden
het examen afnemen binnen Tiel op een door den ambtman Vi,gh
nader vast te stellen datum®). Het aantal kerkendienaren kan
slechts gering geweest zijn, aangezien de geestelijke goederen op
groote schaal voor alles, behalve voor kerk en school, gebruikt
werden. Zoo verklaarde ds. Adamus Billichius, predikant te Ingen,
ter vergadering van de classis Nijmegen - het geheele Nijmeeg-
sche Kwartier, afgezien van Bommel c.a., vormde toentertijd nog
één classis - den 30sten Mei 1598, dat te (Op)heusden twee
„huysmannenquot;, waarvan een te Lakemond woonachtig was, de St.
Antoniusvicarie, die jaarlijks ± ƒ 250 opleverde, „van de kercke
ontwendetquot; hadden „ende dit absque ullo specioso tituloquot;, dat de
St. Mariënvicarie te Echteld, jaarlijks doende ƒ 200, onder de
naburen was verdeeld, dat Johan van Rynen, scholtis van Ingen,
een vicarie te Echteld en een te Dodewaard in gebruik had, dat de
H. Kruisvicarie te Rijswijk door eenen Gerrit van Haeg „met sijn
complicenquot; onder voorwenden van „ius patronatusquot; genoten werd,
terwijl zekere vicarie in Ravenswaay onder de „huysliedenquot; ver-
deeld was „all over 10 ofte 11 jaer, op weicke deelinge by de voorn,
huyslieden vertroncken sijn 90 gl., die noch staen te betalenquot;. De
classis besloot in dezelfde vergadering er bij de Landschap op aan
te dringen in het gebrek aan schoolmeesters in de Betuwe te
voorzien Omtrent de opgemelde St. Antoniusvicarie in Heusden
wordt in 1602 medegedeeld, dat de erfhofmeester Wylick colla-
tor was en dat Jan van Hoemen de inkomsten ervan gebruikte
„gelijc als in eygendomquot; De pastorie te Ooi onder Echteld be-
zat een koren- en smaltiend, geheeten „op stapelquot; en gelegen te
Meel, die door Jasper Pas gebruikt werd „onder tytel van donatie
van den proost van Aude-Munsterquot;
^TT^;« Hof, Commissieboek als voren, fol. 147 vso 12 November 1595,
4 A^ch ef Hof portef. Geestelijke zaken, no. 229, 23 Me, 1593 nimuut^
3 Oud-archief classis Nijmegen, acta classis Neomagensis 30 Mei 159^
art 11-15 art. 18, Rijksarchief Arnhem. De „nabuyren te Echteld en de
, huysliedenquot; te Ravenswaay traden op als kerspelheden, kerspelbestuur.
T „Staet der geestlicke goederen des Nymechschen Quartiers , E, Ge-
meente-archief Nijmegen.
Zonderlinge berichten zijn er over de kerkelijke en geestelijke
goederen in Zoelen, waaraan de heer van Zoelen en de zijnen zich
vergrepen. Zoo had Heyne van Rossum 33 morgens land in ge-
bruik, toebehoorende aan de pastorie, een vicarie en de kosterie
van Zoelen. Adolff Vijgh, Steven Geritsz., provoost en Herman
Brauwyker, stalmeester van den heer van Zoelen i), hadden ieder
voor een deel het kerkeland in gebruik, „onder wat tytelquot; was on-
bekend. Voorts had Diederick Vijgh Ariënsz. een vicarie tot zijn
gebruik, „maer niet verclaert den naem van de vicarie, noch de
qualiteyt ende quantiteyt van t goet, oick niet onder wat titel,
dattet selve gebruyckt wortquot; (1602).
Omstreeks 1602 heet het van de goederen van de pastorie en
van de vicarieën in de heerlijkheid IJzendoorn, dat zij, „welcker
tytelen onbekent, gebruyckt worden by den heer van Isendoorn tot
onderhoudt van pastoeren, soe wanneer dieselve daer sijnquot;®). In
1606 verzochten Gedeputeerde Staten van het Nijmeegsche Kwar-
tier aan den heer van IJzendoorn (jr. Herman Pieck tot Isendoorn)
rekening van zijn administratie over de geestelijke goederen in zijn
heerlijkheid. Verder vroegen zij aan de naburen aldaar een
tweetal „voer tho slaenquot;, aan wie het beheer zou kunnen worden
toevertrouwd. Met den heer kwamen Gedeputeerden overeen,
dat de pastoriegoederen zouden worden bestemd voor den (te
beroepen) predikant en dat in de plaats van de tertiën van de
drie vicarieën ter plaatse aan den predikant de inkomsten van twee
vicarieën geheel zouden worden toegekend. Met de derde vicarie
was de zoon van Johan Blanck begiftigd. Op 27 October 1606 be-
sloten Gedeputeerden aan den heer een jongen man voor te dragen,
teneinde met de pastorie te worden gebenificieerd »).
De gegeven voorbeelden stellen duidelijk in het licht, dat om-
1) H. Brauwyker, lees; Herman van Brauwiler (vergel. raadsresolutiën
Tiel, 21 Februari 1607).
®) „Staet der geestlicke goederen des Nymechschen Quartiersquot;, E.
») Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 14 en 29 Juli,
3 Augustus en 27 October 1606. In den „Staet der geestlicke goederen des
Nymechschen Quartiersquot; vonden wij losliggend een „Memoriael, aenteycke-
ning van die incompste der guederen van die pastorie tot Isendoren onder
protestation, dattet sal sijn onvercort van mijn (nl. van den heer) gerech-
tichheytquot;, zonder jaar, waarsch. van 1606. Behalve de pastoriegoederen,
welke verpacht waren, komen hierin voor de goederen van het St. Johans-
altaar, het St. Ewoltsaltaar, het St. Matheusaltaar en de kosterie. De laatste
predikant Gellius had „met mynen consentquot; een „bongertkenquot; van het St.
Ewoltsaltaar verpacht. Tot de lasten van de pastorie werden gerekend zes
lood zilver, è 15 stuivers, aan de kerk van Echteld wegens de afscheiding
van het kerspel IJzendoorn uit het kerspel Echteld. Zulk een verplichting
van vóór de Reformatie werd dus nog erkend.
streeks 1600 de pastorie- en vicariegoederen niet altijd aan hun be-
stemming beantwoordden. Alleen wordt ons aangaande de pasto-
riegoederen van Echteld omstreeks 1602 medegedeeld, dat zij ge-
bruikt werden door mr. Jan Saes, „pastoerquot;, en aangaande die van
Ommeren, dat de baliër van St. Catharina te Utrecht collator hier-
van was „ende dat deselve by den pastoer oft prediker gebruyckt
werdenquot;^).
Een rentmeester der geestelijke goederen voor het geheele
ambt werd door Gedeputeerden van het Kwartier, op wie in
1601 het bestuur over de geestelijke goederen overgegaan was,
niet aangesteld, misschien om den invloedrijken ambtman te ont-
zien. Zoo kwam het, dat ambtman en jonkers feitelijk de directie
der geestelijke goederen voerden en ook als directeuren erkend
werden, al is daar omtrent geen nader Kwartiersbesluit genomen.
„Opdat geen oorsaecke gegeven, dat die directie van de geeste-
lycke goederen getogen werden uut handen van amptman ende
ridderschappen des amptz Nederbetuwe, soo sal van noode wesen,
dat men uut het derdendeel van de vicarie (ën) (wesende iuris cle-
ricalis ende laïcalis), gedestineert tot kercken- ende schooldienst,
gagere den predicanten in den ampte, die geene competentie en
hebben, vermogens d'ordonnantie by de Landtschap deses Fur-
stendombs daerop gemaecktquot;, heet het in een ambtsresolutie d.d. 14
Juni 1616®). Om met de minste kosten tot nauwkeurige kennis van
de vicarieën te geraken, zou een bekwame rentmeester worden
aangesteld, die binnen den tijd van een maand alle dorpen en
buurschappen moest bezoeken, om zich op de hoogte te stellen
en een register op te maken in duplo, één voor het ambt en één
voor zichzelf. De goederen, die uit de pacht waren, zouden door
den rentmeester ten overstaan van twee jonkers en met advies van
den collator of van den possessor worden verpacht voor den tijd
van zes jaar. De verpachtingen zouden zooveel mogelijk op den-
zelfden dag geschieden. „Ende sal den gebeneficeerde ontfangen
die twee deelen van syne vicarie ofte uut handen van den rent-
meester ofte uut handen van de pachteren derselver goederen tot
sijn keurequot;. De rentmeester zou „oversulcxquot; geen gage trekken dan
alleen den 20sten penning van zijn ontvangst. Ten allen tijde zou
hij desgevraagd, een staat van zijn ontvangsten en uitgaven moe-
ten overleggen en geen rekening doen dan met behoorlijke assig-
natie en quitantie. Teneinde klachten van de predikanten te voor-
1)nbsp;„Staet der geestlicke goederen des Nymechschen Quartiersquot;, E.
2)nbsp;Competentie = congrue portie, vergel. blz. 131 noot 1.
-ocr page 200-komen, zou de rentmeester zich overal, waar het noodig mocht
wezen, op de hoogte stellen van de opbrengsten van de pastorieën
en, indien hem zou blijken, dat ergens niet ten hoogste was ver-
pacht of „gemenageertquot; werd, zou hij na het verstrijken van den
pachttermijn mogen verpachten; „ende sal in sulcken voegen den
predicant uut handen des rentmeesters ontfangen syne competentie
in vier termynen, te weten alle drie maenden één vierdedeel. Ende
alsoo den rentmeester vóór Martini ende Petri in geenen ontfanck
en can commen, soo sal hy debourseren aen den predicant van
Mauryck, om denselven te geven contentement, de somme van
hondert car. guldens, die den voorsz. rentmeester met één jaer in-
teresse tegens den penning sestien sal innen aen zynen eersten
ontfanck Martini ofte Petri toecommendequot; . Jr. Johan van Eek
Cornelisz. nam het rentmeesterschap aan. Volgens zijn commissie-
brief werd hij alleen nog maar gecommitteerd ,,tot rentmeester van
het dardendeel van alle vicariegoederen (wesende iuris clericalis
ende laïcahs) gelegen in den ampte voorsz. (Neder-betuwe)quot;.
Den 4den Mei 1618 besloten ambtman en jonkers op een ge-
richtsdag te Kesteren alle pastoriegoederen ten hoogste te doen
verpachten en een rentmeester aan te stellen, ,,om de predicanten
daeruut te gageren ende t' doen hebben behoorlycke competentie,
in conformité van des Quartiers resolutie etc.quot; Dit rentmeesterschap
werd eveneens aan jr. Johan van Eek opgedragen®). Reeds in het
volgende jaar was men doende, om „alle pastoriën-goederen te
transporteeren in handen van den classi (van Tiel)quot;^). Het des-
betreffende accoord tusschen ambtman en jonkers eenerzijds en
de Tielsche classis anderzijds kwam in 1620 tot stand. De text
van de overeenkomst is ons niet overgeleverd^). De classis hield
aanvankelijk de pastorieën nog zelf in handen, doch besloot in haar
vergadering van 15 en 16 Juli 1623, ,,dat van nu voortaan een iege-
licke broeder des classis zyne eygene pastorie sal in handen hou-
den ende mogen gebruicken ende die incomsten daervan genieten,
mits condicie, dat alle 't gene, dat tot desen tijt toe is verschenen,
alsmede die twee quartalen van 't jaer 1623 sal van de broederen,
die aen den dassen schuldich zijn, werden betaelt tot ontlastinge
van de classicale oncostenquot;. Ook zou iedere predikant het pastorie-
Ambtsresolutiën, oud-arcliief Polderdictrict Nederbetuwe, Rijksarchief
Arnhem, 14 Juni 1616.
Ambtsresolutiën Nederbetuwe, 4 Mei 1618, 27 April 1619.
Ambtsresolutiën Nederbetuwe, 14 Juni 1619.
■') Oud-archief Ned. Herv. classis Tiel, Rijksarchief .\rnhem. „synopsisquot;
over 1621-'44 (voorin inv. no. 2), fol. 9 vso, capt. VIII, art. I.
huis moeten onderhouden, zonder de classis daarmede te bezwaren.
Toen de predikanten der classis bij het Nijmeegsche Kwartier in
1623 subsidie vroegen ter bestrijding van classicale onkosten,
luidde de besHssing: „Alsoo 't Quartier bericht wordt, datt hier-
over, alsmeede van haer salaris, ordre gesteh is, sulcx datt daervoo-
ren supplianten genieten d'opcomste van de pastoriën, respective
elck int sijnne, mit een portie {= de tertiën) van de vicariën, soll
't selve daerinne niett naerders connen doenquot;^). De pastoriegoe-
deren bleven evenwel krachtens het accoord van 1620 staan „ter
directie des classisquot;. Dit lichaam verlangde, dat iedere predikant,
die onder het accoord viel, een „pertinente annotitiequot;, ondertee-
kend door de kerkmeesters en de buurmeesters der plaats, zou in-
leveren. Het vorderde hiermede langzaam; in 1633 was er nog één
predikant, ds. Molitor van IJzendoorn, die geen staat overgegeven
had. Ook van de kosterieën moesten staten worden ingediend. Van
al deze lijsten is niets meer bewaard gebleven^).
Volgens een in 1632 genomen classicaal besluit moest aan de in
te dienen opgaven van de pastoriegoederen de volgende clausule
worden toegevoegd: „Ende is dese consignatie ende aenteykenon-
ghe alsoo gesteh, om tot allen tyden te dienen tot een bewijs ende
naerichtonghe, wat voor goederen ende incomen tot deser pastorie
gehooren, voor sooveel men daervan heefft connen weten, besitten,
gebruycken ende genieten by myner ende desen jegenwoordigen tijt.
maer niet om daermede in toecomende te doceeren offte te bewee-
ren, dat in voortyden ende oock tegenwoordich daertoe mochte ge-
hoort hebben ende noch behooren, welck door 't een oft 't ander
middel mochte vervreemt off verdonckert zijn. Zullen derhalven
successores, naesaten, kerck-, buyrmeesters, t' samentlycke nabuy-
ren ende alle degene, die dit aengaet, gebeden zijn, haer uuterste
beste te doen, om 't geene 't welck van dese pastorie mochte ge-
abaliëneert offte verdonckert zijn, helpen op toe souken ende uut
te boesemen, gelijck ick in desen beloove te doen, teneynde soo-
danighe goederen wederom tot de pastorie als den rechten boesem
mogen comeu ende dieselve niet vercortet, maer gebeneficieert
werdenquot; «). Uit deze clausule blijkt, dat de pastorieën nog als stich-
tingen in wezen gebleven waren. De predikanten hadden slechts
1)nbsp;Kwartiersreces Nijmegen, 28 Juli 1623. Acta classis Tilanae, en 16
Juli 1623, artt. 19 en 20.nbsp;rnbsp;m»;
2)nbsp;Acta classis Tilanae, 15-17 Februari 1630, artt.nbsp;12 en 13; 6 en 7 Mei
1633, art. 7; 9 en 10 September 1633, artt. 8 en 9.
3)nbsp;Acta classis Tilanae, 16-18 April 1632, art. 8.
-ocr page 202-het beheer en het genot, de classis sinds het accoord met ambtman
en jonkers de directie.
De predikanten behielden de pastoralia niet overal onder eigen
beheer; 200 werden de pastoriegoederen van Eek, Maurik en Lien-
den 9 October 1630 en 20 Augustus 1637 door de classis ter admi-
nistratie overgegeven aan den graaf van Culemborg, die collator
dier pastorieën was^). Omtrent de Mauriksche pastorie kan nog
vermeld worden, dat de Landdag den 19den Augustus 1640 aan
den graaf van Culemborg als patroon toestond eenige lande-
rijen, behoorende tot de pastorie, te verkoopen en de kooppennin-
gen te beleggen „opt comptoir vant Quartier van Nymegen......
ende den jaerlicxen interesse tot onderholt des predicants van Mau-
rik geëmployeert t' wordenquot;®).
§ 2. Maatregelen ten behoeve van de noodlijdende Predikanten.
De Vicarieën.
Ten behoeve van de noodlijdende predikanten, d.w.z. de predi-
kanten, wier inkomsten beneden het van Overheidswege vastge-
stelde salaris (de z.g. congrue portie) bleven, dienden in de eerste
plaats de tertiën. Van de administratie der achtereenvolgende
rentmeesters van het derdedeel der vicarieën is een onvolledige
rekeningen-reeks bewaard gebleven over 1704-1808 ''). In die reke-
ningen staat alleen het tertium van elke vicarie als ontvangen ge-
boekt. De vicarieën zijn plaatsgewijs vermeld met opgave van de
collatoren in margine. De rekeningen werden op onregelmatige
tijden gehoord; men kan evenwel niet zeggen, zooals Koker deed,
dat er op dit beheer geenerlei toezicht is gèweest^). Op den duur
waren er wederom bijzondere maatregelen noodzakelijk, om den
predikanten hun salarissen te kunnen geven®). Op den Kesteren-
schen gerichtsdag van 18 November 1675 werd door ambtman en
jonkers een „voorraem wegen d'augmentatiën der tractementen
voor de predicanten ende eenige mesnages uyt te vinden tot voor-
deel van 't ampt quot; goedgekeurd, waarvan Caerll Vijgh, heer tot
Soelen en Swanenborgh, ambtman. Wilt van Broeckhuysen, heer
tot Eek, Diederick van Els en Bernard van Weideren, raden in
Acta classis Tilanae, 9 Mei 1655, art. 4; en de „synopsisquot; (voorin inv.
no. 2), fol. 15 letter A, fol. 16 letter P.
Reces van den Landdag te Arnhem, 19 Augustus 1640.
Oud-archief Polderdistrict Nederbetuwe (Ambtsarchief).
Mr. F. C. W. Koker, „Rapport over de Vicariegoederen in Gelderlandquot;
blz. 90 e.v., geschiedenis der Nederbetuwsche vicariegoederen.
Vergelijk Kwartiersreces d.d. 1 Augustus 1675 betr. de congrue portiën
der predikanten; zie hiervóór, blz. 131.
het Provinciale Hof. en Otto van Wyhe. heer tot Echteld. de op-
stellers waren. De voorstellen waren:
r de noodlijdende predikanten zullen worden vrijgesteld van de
■nbsp;ambts- en dorpslasten mitsgaders hoofden- en kribbenpennmgen;
9° de vruchten van de gemeentenquot;, d.w.z. de gemeene of buurschaps-
■nbsp;ëronden r nu verpicht zijn of verpacht zijn geweest, zullen aan
de gemelde predikanten gelaten worden;
daar waar vicarieën zijn, welke ter collatie staan van den pastor
quot; S de kLkmeesters gezamenlijk of alleen, zul en de vicaneen
worden geconfereerd op den predikant ter plaatse en zullen er
Ken van investituur voor den predikant aan het Hof verzocht
worden;
4\ aan ieder der noodlijdende predikanten zullen de tiendmaaHijden ter
plaatse gelaten worden i);
5°. de derde voet of het tertium der vicarieën zal verdeeld equot; genoten
worden over de twee eerstvolgende jaren, aan het eind waarvan ae
pacht afloopt en er veranderingen kunnen geschieden en wel zoo
dat van de eene helft de schoolmeesters ieder ƒ 22 s jaars
krijgen en van de andere helft de classis ƒ 's jaars en de nood-
lijdende predikanten het overige „toe erkentenisse der heeren ge-
committeerdenquot;; de dorpen zullen er voor zorgen, dat de school-
meesters het aequivalent ontvangen van hetgeen zij bij deze ver-
deeling zullen komen te missen; tenslotte zal ieder dorp, waar een
noodlijdende predikant is, een tantum geld opbrengen, naar gelang
van den nood van den predikant en het vermogen van het dorp^
„Weicke penningen d'inwoonderen der soodaene dorpen over de
huysgesinnen, 'tzy deselve Gereformeert aft anders ^UnjesmJ'
niemant uytgesondert ende nae ygehcx vermogen datehek ende
voorts van jaer tot jaer zullen omslaen ende verdeylen, ende de
buirmeesteren versorgen, dat deselve penningen promptehjck, ten
allen halve jaere de helft, aen deselve predickanten uytgereyckt
mogen werden......
Ten aanzien van iederen predikant in het bijzonder overwogen
de rapporteurs als volgt:
Te Ravenswaay zal de predikant boven zijn pastoriegoederen
genieten: 1°. vrijdom van ambts- en dorpslasten mitsgaders hoof-
den- en kribbenpenningen, die van nu af aan zullen worden ..aen-
^fl^echt en Gelderland richtten de tiendheffers hij he*joldoen d
tienden tiendmaaltijden aan ten behoeve der Hendplichtigen n Gelderland
Tonden de tiendheffers i.pl.v. de tiendmaaltijden een bedrag «itkeeren aan
drtlendplichtigen, gelijkstaande met 6% van de J^arhjksche opbrengst der
üenden. Dit bedrag'zou in Nederbetuwenbsp;de fedikau ^
voor zoover noodlijdend, gelaten worden (vergel. Mr. J. Kosters, „net uuuc
^•irTr'L'e^^mslaTgeTain worden door denbsp;van het do^
er van'^den Gereformeerden eeredienst. Denbsp;^è^d'e zTeT
quot;beginsel als bedienaar van den publieken godsdienst bel^^
zorg over alle parochianen evenals de pastoor voor de Reformatie (vergel.
Jhr Mr D. G. Rengers Hora Siccama, I, blz. 375 noot 1 en blz. 377).
geschreven ende uytgesetquot;, 2°. de inkomsten van de gemeenten,
die de buurmeesters te zijnen behoeve of de predikant zelf zullen
verpachten, 3°. de tiendmaaltijden van alle tienden ter plaatse, 4°.
ƒ 30 uit de tertiën, 5°. de twee derdedeelen van de vicarie van St.
Maria, welke ter collatie staat van den pastor loei en de kerkmees-
ters, en ten slotte een som van ƒ 55, jaarlijks om te slaan over de
„inwoonderenquot;.
Wat den predikant van Rijswijk aangaat, die zich beklaagt, dat
hij de congrue portie niet kan halen, vindt men, dat deze zich met
de pastorie-inkomsten zal moeten behelpen, omdat hij vrijwillig de
combinatie met Ravenswaay beeindigd heeft; wanneer één der pre-
dikanten, hetzij die van Ravenswaay, hetzij die van Rijswijk, komt
te vertrekken of te overlijden, zullen de beide dorpen weder ge-
combineerd worden.
De predikant van Maurik is op een vast tractement aangenomen
en geniet bovendien een bepaald bedrag krachtens een met het
kapittel van Oud-Munster gesloten accoord; hij kan niet tot de
noodlijdende predikanten worden gerekend.
Inzake den predikant te Eek kan geen beslissing worden geno-
men, aangezien er een proces hangende is tusschen den tegenwoor-
digen heer van Eek en den graaf van Waldeck (den vroegeren heer)
over het predikantssalaris, tot betaling waarvan de tegenwoordige
heer als collator beweert niet gehouden te zijn.
De predikant van Ingen. die op een bepaald tractement aange-
nomen is en door den Commendeur van Ingen betaald wordt, kan
niet tot de noodlijdende predikanten gerekend worden.
De predikant te Ommeren zal boven de pastoriegoederen genieten
vrijdom van ambts- en dorpslasten mitsgaders van hoofden- en krib-
benpennimgen, die van nu af aan uitgezet zullen worden; verder de
vruchten van de gemeente, de tiendmaaltijden, een door de inwoners
op te brengen som van ƒ 46 's jaars, „ende dit onvermindert zijn W.
sustenue op de Weselsche goederen, soo deselve hebben curam ani-
marum annexamquot;.
Te tienden is de predikant eveneens op een vast tractement aan-
genomen en niet noodlijdend.
De predikant van Kesteren zal boven zijn pastoriegoederen ge-
nieten: vrijdom van ambts- en.dorpslasten mitsgaders van hoofden-
en kribbenpenningen, de tiendmaaltijden, ƒ 10 uit de verpachte ge-
meente en de wilgen op de gemeente, jaarlijks ƒ 60 uit de tertiën, en
eindelijk ƒ 80, jaarlijks om te slaan over de inwoners.
De predikant te (Op) heusden zal boven zijn pastoriegoederen ge-
-ocr page 205-nieten vrijdom van ambts- en dorpslasten mitsgaders van hoofden-
en kribbenpenningen, de tiendmaaltijden, de pachten van de ge-
meenten, „soo daer eenigen als voorsz. zijnquot;, en een jaarlijks over
de inwoners om te slaan bedrag van ƒ113.
De predikant van Hien en Dodewaard zal boven zijn pastorie-
goederen genieten: vrijdom van ambts- en dorpslasten mitsgaders
van hoofden- en kribbenpenningen, de tiendmaaltijden, de pachten
van de gemeenten „soo daer (als voorsz.) eenigen zijnquot;, ƒ 64 uit de
tertiën en tenslotte een bedrag van ƒ 176 's jaars, om te slaan over
de inwoners.
Te Ochten is de predikant aangenomen door de inwoners op
zekere voorwaarden, die zij beloof d hebben te zullen nakomen, waar-
onder behoort de begiftiging van den predikant met de inkomsten
van twee vicarieën, staande ter collatie van den pastor loei en de
kerkmeesters; de predikant is dus niet noodlijdend.
De predikant te Echteld, die in dit slechte jaar de congrue portie
niet kan bereiken, bezit pastoriegoed, waarmede het zoodanig ge-
steld is, dat hij zich in het toekomende moet kunnen behelpen even-
als in de voorgaande jaren.
De pastoralia van Avezaath zijn niet minder dan die van Ech-
teld; de predikant is dus niet noodlijdend.
De predikant van Zoelen wordt tot zijn tevredenheid door den
heer bezoldigd en behoort niet tot de klagers.
Het bovenstaande rapport werd met eenparige stemmen in de
ambtsvergadering aangenomen ^).
Bij de behandeling van de Tieler- en Bommelerwaarden kwam
reeds het besluit van den Landdag van 24 Januari 1679 ter sprake,
waarbij een Nijmeegsche Kwartiersresolutie d.d. 10 Februari 1677
tot een Landelijke resolutie gemaakt werd, welke tot strekking had
de vicarieën tijdelijk te bestemmen ten behoeve van de nood-
lijdende predikanten. Verder maakten wij melding van een Kwar-
tiersbesluit d.d. 14 November 1680, waarbij de stuiver op iederen
pachtgulden van de verpachte middelen van consumptie en de halve
stuiver op iederen gulden van de verponding bestemd werden ten
behoeve van de noodlijdende predikanten. Het waren deze besluiten,
die aanleiding gaven tot het samenstellen van een nieuw „voorraem
met betrekking tot de congrue portiën der kerkendienaren. Het werd
^TA^resolutiën Nederbetuwe, .18 November 1675.nbsp;J- A. Heuff
Azn ,De Neder Betuwe en haar Ridderschapquot;, uitg. „Gelre 1902, hoofd-
stuk VI, blz. 56 e.v. De schr. geeft de beteekenis van den term congrue
portiequot; onjuist weer. Dat IJzendoorn niet vermeld wordt in het rapport
kan te ^t'en zijn aan de omstandigheid, dat het kerspel samenviel met de
hooge heerlijkheid en de predikant mogelijk met noodlijdend was.
opgesteld door den ambtman Vijgh, Diderick van Broeckhuysen,
heer tot Eek, en Arndt Vijgh en door de ridderschap van Neder-
betuwe goedgekeurd 12 Maart 1681 i). Blijkens dit stuk brachten
de pastoriegoederen van Ravenswaay f 75 op, waar de pacht-
penningen van de gemeente ad ƒ 75 bijgevoegd waren: het tekort
op de congrue portie (ƒ 500) bedroeg derhalve ƒ 350.
De pastoriegoederen van Rijswijk leverden ƒ 436-12-14 op; het
tekort op de congrue portie was dus ƒ 64.
De opbrengst der pastoriegoederen te Eek bedroeg slechts ƒ 270-
7-, „daerby de vicariën, die tot pastoriëngoederen zijn gemaeckt en-
de gestelt op... (ƒ) 100-0quot;, tezamen ƒ 370-0-; het tekort beliep dus
ƒ 130.
De Kesterensche pastoriegoederen hadden de laatste zes jaren
naar de opgave van den predikant gemiddeld ƒ 100 opgeleverd,
„mar gemerckt den predickant die vruchten selfs heeft aengevoert,
oock 't landt doer quade bouwluyden heeft laeten bouwen...... kan
geen pertinente staet darop gemackt wordenquot;; het tekort was ge-
middeld ƒ 400.
Te Opheusden bedroegen de inkomsten der pastorie f 390-12-;
dus was het tekort ƒ 109-8-.
De pastoriegoederen te Ommeren leverden in de laatste vijf jaren
gemiddeld ƒ 185-16- op; het tekort beliep derhalve ƒ 314-4-. „Dan
alsoo verscheyde parcelen blyven leggen, souden deselve met po-
tingen konnen verbetert worden, hebbende oock de predickant nu en
dan iets selfs gebruyckt, soodat de staet niet well geheel kan worden
geweetenquot;.
Te Hien en Dodewaard had de predikant in de laatste zeven jaren
gemiddeld getrokken ƒ 180-0; het pastorieland zou verbeterd kunnen
worden met pooten en beter bebouwen. Aangezien hier een com-
binatie was, behoorde — tenzij de twee kerken dicht bij elkander
waren - de congrue portie ƒ 600 te zijn; het tekort was dus ƒ 420.
De pastoriegoederen van Ochten leverden ƒ 232 op; het tekort
was dus ƒ 268; „Nota, dat denselven predickant geniet'twee darde-
parten van twee vicariën, staende tot zyne ende der kerckmeesteren
collatie, bedragende volgens de laetste verpachtinge jaerlijcx, afge-
togen 't ontfanckloon, ƒ 50-11-, doch meenen die van Ochten, dat
die weder behooren te komen aen de kerckquot;.
Te Echteld had de predikant, na aftrek van verponding en ordina-
ris lasten, inde laatste zeven jaren gemiddeld getrokken ƒ 341-14-;
Oud-archief Polderdistrict Nederbetuwe (Ambtsarchief), stuk dd 12
Maart 1681.
het tekort beliep derhalve ƒ 158-6-. Het pastoriegoed had in vroe-
ger tijd jaarlijks wel ƒ 1000 of meer opgebracht.
Te Avezaath ontving de predikant in de laatste zes jaren gemid-
deld ƒ 470-10-; de congrue portie behoorde wegens de combinatie
(Kerk-Avezaath en Kapel-Avezaath) ƒ 600 te zijn; het tekort be-
droeg dus ƒ 129-10-. Ook van deze pastorie had het inkomen meer-
malen ƒ 1000 's jaars bedragen.
In totaal waren de tekorten op de congrue portiën voor de nood-
lijdende predikanten ƒ 2343-4-. Volgens de opgave van den ont-
vanger Hendrik van Lidth de Jeude beliepen de stuiver op iederen
pachtgulden van de middelen van consumptie en de halve stuiver op
iederen gulden van de verponding, met uitzondering van IJzendoom,
ƒ 2088-5-. Er restte dan nog een tekort van ƒ 254-19-. Dit tekort
kon naar het oordeel der opstellers van het „voorraemquot; worden
gevonden uit den derden voet van de vicarieën. De kosters, die
daardoor benadeeld werden, zouden door de dorpen schadeloos
worden gesteld. De classis zou echter de ƒ 150, die zij jaar-
lijks uit de tertiën verkreeg, behouden. De twee derdedeelen van
de vicarieën zouden dan verblijven aan de studenten, die daarmede
begiftigd zijn of nog begiftigd konden worden; evenwel met dien
verstande, dat, wanneer de opbrengst der landerijen geringer mocht
worden en de predikanten mitsdien uit den heelen en halven op-
stuiver en uit de tertiën niet afdoende geholpen zouden kunnen
worden, iedere vicaris naar proportie, hetgeen er tekort zou schieten,
zou moeten missen, „alles tot erkentenisse der ridderschap ofte
derselver gecommitteerdenquot;.
Wat de vicarieën aangaat, die het Kwartier tijdelijk wilde be-
stemmen tot hulp van de noodlijdende predikanten, stelden de
ontwerpers van het „voorraemquot; voor, dat de heeren van het ambt
Nederbetuwe, die naar den Landdag zouden gaan, aan de Gede-
puteerden van het Kwartier te kennen zouden geven, dat de stu-
denten, „die albereets ius acquisitum hebbenquot;, in hun rechten ge-
handhaafd moesten worden, en dat met het oog op de binnen
weinig jaren te verwachten vermindering van het aantal propo-
nenten „van nu voert geene vicariën behooren geconfereert te wor-
den op eenige jongelingen, als diegeene, die tot den godsdienst
zullen worden bevordert ende het ius devolutum oft iets anders
open- ende vastgestelt, waerdoor het misbruyck derselver vicariën
magh worden voorgekomenquot;
1) Vergel. Van Loon, „Groot Gelders Placaet-Boeckquot;, II, kol. 532, 10 April
1682.
Volgens Kwartiersreces d.d. 24 September 1687 geschiedde de
verdeeling van den stuiver op den pachtgulden van de middelen
van consumptie en den halven stuiver op de verponding niet lan-
ger door de Gedeputeerden van het Kwartier, maar door de ambts-
besturen. Eenige staten en rekeningen (deze laatste sinds 1784) zijn
bewaard gebleven. In 1694 luidde de staat als volgt: de predikant
van Hien en Dodewaard zou ontvangen ƒ 420, die van Ochten
ƒ 275, die van Ravenswaay ƒ 445, die van Rijswijk ƒ 125, die van
Ommeren ƒ 350, die van Kesteren ook ƒ 350, die van Heusden
ƒ 250, terwijl de predikant van IJzendoorn ƒ 150 zou krijgen. De
voet van verdeeling bleef niet steeds gelijk. IJzendoorn kreeg in
1695 ƒ 75 toebedeeld. Ommeren ƒ 380, terwijl Avezaath erbij kwam
met ƒ 387. Ook de twaalf kosters werden bij deze verdeelingen be-
dacht. De tractementen, die zij — afgezien van de kosterieën —
genoten, nl. ƒ 50 ieder, plachten voor de helft uit de tertiën
van de vicarieën en voor de andere helft uit den heelen en halven
stuiver gevonden te worden. Schoten deze middelen tekort, dan
moesten de dorpen de kosters betalen. Sinds 1784 ziet men, dat ook
de vroedvrouwen bezoldiging ontvangen door middel van ordon-
nantiën op den Kwartiersontvanger uit een bijzonder daartoe door
het Kwartier ingesteld fonds (den 34 stuiver op de ordinaire ver-
ponding)
Al deze maatregelen misten op den duur afdoend effect. Op 31
Mei 1755 werd in de Nijmeegsche Kwartiersvergadering een ver-
zoekschrift van de classis Tiel behandeld, waarin verzocht werd,
om aan de predikanten, die hun pastoriegoederen zelf beheerden,
met name die van Kesteren, Ommeren, Rijswijk en Opheusden, toe
te staan, om in plaats van de pastoriegoederen een vast tracte-
ment te ontvangen, aangezien zij door „het geduurigh verergeren
der pastorye-goederenquot; de congrue portie niet konden bereiken, of
op andere wijze in het gebrek te laten voorzien®).
Het waren niet alleen de predikanten, die zelf de pastoralia be-
Oud-archief Polderdistrict Nederbetuwe (Ambtsarchief), staten en re-
keningen (sinds 1784) van de verdeeling van den heelen en halven stuiver
onder de noodlijdende predikanten, 1690-1789. Zie ook de ambtsresolutiën,
passim.
2) Kwartiersreces Nijmegen, 31 Mei 1755. Bij de verdeeling van den IJ
stuiver voor de noodlijdende predikanten, die 1 Juli 1755 werd vastgesteld,
kregen de predikanten van: Hien amp; Dodewaard ƒ 420, Opheusden ƒ 250,
Kesteren ƒ 350, Ochten ƒ 275 en Ravenswaay ƒ 171-1,3-0, waartoe ordonnan-
tiën afgegeven werden op den kwartiersontvanger Dijekmeester; en de pre-
dikanten van: Ravenswaay ƒ 273-7-0, Rijswijk ƒ 125 en Ommeren ƒ 250 en
de twaalf kosters ƒ 300, waartoe ordonnantiën afgegeven werden op den
ontvanger Van Lidth de Jeude. Een vast tractement kregen de predikanten
van Kesteren, Ommeren, Rijswijk en Opheusden niet.
heerden, die klaagden, maar ook anderen, zooals uit een verzoek-
schrift bleek, dat door het Nijmeegsche Kwartier in 1755 behandeld
werd en afkomstig was van Jan Gijsbert Ludolph Adriaan van
Nieukerken. genaamd Nyvenheim, nomine uxoris^) collator van
de pastorie van Eek en Wiel. Hij verzocht aan het Kwartier
de opbrengst te mogen hebben van den heelen en halven stuiver
over zijn territoir Eek en Wiel, aangezien de pastoriegoederen ter
plaatse te weinig opleverden voor het predikantstractement. Het
Kwartier vroeg hierover het oordeel van ambtman en jonkers, die
verklaarden, dat de predikanten, die hun standplaats binnen een
heerlijkheid hadden, geenszins tot de noodlijdende gerekend kon-
den worden, omdat de heeren gehouden waren tot betaling van het
tractement, waarop zij beroepen waren. Ten opzichte van den heer
van Eek en Wiel had het landgericht 21 September 1726 een von-
nis gewezen, „waar by den doenmaligen Heer als iure successionis
cooper en eygenaar zijnde van die dagelijkse heerlijkheid en inge-
volge coopsconditie van den 26 Maart 1668 aangenomen hebbende
de pastoryen-goederen aldaar, verklaard was geworden daartegens
schuldig te wesen aan desselfs praedicant die voorgen. jaerlijxe vier-
hondert en vijftig guldens vry ende onbeswaert te doen genietenquot;,
welke sententie 25 Juli 1727 door hetProvincialeHof bevestigd was.
Ambtman en jonkers adviseerden derhalve tot niet ontvankelijk
verklaring van den verzoeker, waarbij het Kwartier zich vervol-
gens aansloot®). De heer van Eek en Wiel, die vooralsnog in
gebreke bleef te betalen, werd door het Hof tot uitbetaling van het
predikantstractement veroordeeld 10 Octcber 1764quot;). De zaak is
naderhand in der minne geschikt.
§ 3. De Commenderie van Ingen.
De Commenderie van St. Jan te Ingen was een „membrumquot; van
de balye der Orde van St. Jan te Utrecht. Na de invoering der Re-
formatie in de provincie Utrecht werd de balye tengevolge van de
besluiten van de Staten van Utrecht gereformeerd en losgemaakt
uit haar verband met den hoofdzetel der Orde te Malta en haar
onderhoorigheid aan den prior-generaal of meester van Duitsch-
land. De benoeming van de Commendeurs en de conventualen
1) Seyna Margaretha van Wyhe.
Kwartiersreces Nijmegen, 31 Mei 1755.
3 Archief Hof van Gelderland, Boek van aanspraken en antwoorden
XIX, blz. 213, en XX, blz. 209. Pleidooiboek van re- en dupliek XVIII, blz. 1
en 275.
werd opnieuw geregeld door de Overheid. Bij een Utrechtsche
Staten-resolutie van 8/10 Mei 1633 werden de collatiën der onder
de balye ressorteerende Commenderieën en prebenden verdeeld
onder de drie leden van de Staten van Utrecht. De vroedschap der
stad Utrecht kreeg voor haar aandeel de Geldersche Commende-
rieën 's Heerenloo bij Harderwijk en Ingen. Tot in de 18de eeuw
toe bleef de stad de beide Commenderieën begeven, maar belastte
de Commenderie van 's Heerenloo met een uitkeering van ƒ 1500
's jaars en de Ingensche Commenderie met eene van ƒ 250 's jaars
ten bate van verschillende pieuze doeleinden in de stad Utrecht.
Aanvankelijk bleven de Commendeurs, evenals vóór de Refor-
matie, zelf het beheer'over de Commenderiegoederen voeren door
middel van eigen rentmeesters; doch sedert 1667 werden deze goe-
deren geadministreerd onder toezicht van een commissie uit de
Utrechtsche vroedschap door vanwege de stad, met goedkeuring
van de Staten van Utrecht, aangestelde rentmeesters. Het
Utrechtsche Regeeringsreglement van 1674 gaf aan den Stadhou-
der het recht van collatie der Commenderieën. Dit Reglement
werd, na gedurende den tijd van stadhouderloosheid buiten wer-
king geweest te zijn, in 1747 wederom van kracht. Na het over-
lijden van de laatste Commendeurs van 's Heerenloo en Ingen —
onderscheidenlijk in 1782 en 1784 — liet de stad Utrecht het be-
heer van de goederen der beide Commenderieën over aan het
Kantoor der annaten van den Prins van Oranje^).
Alhoewel de Staten van Utrecht zich — analoog aan de behan-
deling van de proosdij van Eist —, naar uit de door hen aan de
Staten van Gelderland, het Geldersche Hof en het ambtsbestuur
van Nederbetuwe in 1643 gezonden verzoekschriften blijkt, op het
standpunt gesteld hebben, dat het corpus van de Commenderie van
Ingen binnen Utrecht, als zetel der balye en niet in de provincie
Gelderland gevestigd was, heeft dit nooit tot ernstige moeilijkhe-
den geleid®). Door de Landschap Gelre werd de Commenderie
behandeld overeenkomstig artikel 11 van het Landdagsreces be-
langende de administratie der geestelijke goederen van 29 Novem-
1) Mr. S. Muller Fz., „Catalogus van het Archief (der stad Utrecht)quot;,
II, blz. 188, aant. bij de afd. „Gecommitteerden tot de Kommanderijen van
Ingen en 's Heerenlooquot;. Jhr. Mr. D. G. Rengers Hora Siccama, „De Gees-
telijke en Kerkelijke Goederen enz.quot;, I, blz. 683-69.3. De stad Utrecht beheerde
de binnen de provincie Utrecht gelegen goederen van 's Heerenloo, Gedepu-
teerde Staten van Veluwe de goederen in Gelderland. T.a.v. 's Heerenloo werd
dus afgeweken van den algemeenen regel, dat geestelijke goederen hun
corpus volgen.
®) Oud-archief stad Utrecht, Ilde afd., no. 1937.
-ocr page 211-ber 1581, waarbij bepaald was, dat „van nu voertaen alle Commen-
deurs, vry ridderheeren wesende, uth hoeren incompsten gehalden
sijn the onderholden und verplegen eenen predicanten......quot;. Aan-
gezien de Commenderie van Ingen in Gereformeerde handen kwam
en men dus geen vrees ervoor behoefde te koesteren, dat zij het
middelpunt zou vormen voor geheime Roomschgezinde actie en
voor staatsvijandige politieke bedrijvigheid, kon zij in wezen blij-
ven, mits er voor den kerkdienst ter plaatse op behoorlijke wijze
zorg gedragen werd. Zoo vond de Geldersche Landdag te Zut-
phen 3 April 1612 goed, dat zekere kleine perceelen, behoorende
tot de Commenderie, die ongeveer ƒ 170 per jaar plachten te doen,
voor delging van schulden zouden worden verkocht, „mits datt
den kerckendienst aldaer (nl. te Ingen) nae beboeren versien ende
die Commenderie mit die almosen ende andere lasten daerop staen-
de geaffectiert blyvequot;^).
Den 22sten October 1599 bepaalde het Hof van Gelderland, dat
de Commendeur aan den predikant Billichius, die reeds twee jaren
te Ingen stond, ƒ 500 tractement benevens vrije woning moest ge-
ven in plaats van de ƒ 400, die hij tot dusverre moest uitkeeren,
aangezien de huislieden niet bij machte waren de door hen toe-
gezegde ƒ 100 voor den predikant op te brengen®). Het Nijmeeg-
sche Kwartier stelde 27 Mei 1600 het door den Commendeur jaar-
lijks te betalen predikantstractement op ƒ 350 onder beding, dat de
laatste zich binnen het ambt van Nederbetuwe zou vestigen. Vijf
jaren later bepaalde het Kwartier het bedrag op ƒ 450 's jaars met
vrije woning, terwijl de „gemeentequot; (d.w.z. de gemeene naburen
of kerspellieden) van Ingen voor een predikantswoning moest zor-
gen daar de Commendeur zich in de Commenderie wilde
vestigen. Een paar jaar daarna bleek het, dat de Commendeur
slechts ƒ 350 betaalde®). In 1644 werd het predikantstractement
vastgesteld op ƒ 550 's jaars; verder zou de predikant het gebruik
van twee schaarweiden hebben en gedurende zijn dienst niets meer
mogen pretendeeren 1).
Ten behoeve van de kerk (d.i. kerkfabriek) werd in 1730, na-
dat „scholtus, kerkmeesters, armmeesters en inwoonders des ker-
spels Ingenquot; de vereischte goedkeuring van den ambtman van Ne-
derbetuwe, als opperarm- en -kerkmeester in het ambt, verworven
hadden, een predikantshuis aangekocht, waartoe de kerk een lee-
ning sloot bij de „armen van Ingenquot;. Het bedrag, dat de stad
Utrecht wegens de Commenderie tot dusverre voor woninghuur
voor den predikant placht te geven, zou in den vervolge door de
kerk ontvangen worden ter betaling van de rente. Gedurende de
18de eeuw bedroeg het predikantssalaris, dat ten laste der Com-
menderie kwam, ƒ 600 's jaars
E. Het Rijk van Nijmegen en het Ambt van Beesd en Renoy.
a. Het Rijk van Nijmegen.
In het Rijk van Nijmegen vielen kerspelen en buurschappen in
den regel samen. Een uitzondering hierop vormden stad en schepen-
dom van Nijmegen. De buurschappen in het schependom Hees,
Neerbosch en Hatert hadden buurschapskapellen, waarvan de
fabrieken beheerd werden door kapelmeesters. De heerlijkheid en
buurschap Ubbergen had in de M.E. een kapel, die onder de
parochie Nijmegen behoorde^).
Volgens den commissiebrief van het Hof van Gelderland voor
Derck van Leuwen d.d. 18 November 1591 zou deze laatste onder
meer als rentmeester der geestelijke goederen in het Rijk van
Nijmegen optreden. Het is hem niet gelukt deze goederen in
handen te krijgen, uitgezonderd de Hannemansche goederen in
Winssen, die aan de Carthuizers te Roermond behoorden®).
Evenmin mochten Gedeputeerde Staten van het Kwartier, nadat
zij de directie over de geestelijke goederen van Hof en Reken-
kamer hadden overgenomen, er spoedig in slagen, om het beheer
over de in het Rijk van Nijmegen gelegen geestelijke goederen on-
der hun toezicht te brengen. In een resolutie van Gedeputeerde
Staten van het Nijmeegsche Kwartier van 15 Augustus 1607 wordt
gezegd, dat men vooralsnog geen middel weet om de reis- en
teerkosten van eenige predikanten in het Rijk en in het ambt tus-
schen Maas en Waal te vergoeden, „dewiel men noch geen be-
wynt van die geestlycke guideren in d' ampten voersz. is hebben-
dequot;^), Naar aanleiding van een missive van Gedeputeerden vond
het Hof in 1615 goed Jelis Claessen, rentmeester van Heumen,
aan te schrijven, dat hij een staat van pastorie- en andere geeste-
lijke goederen zou overleveren, teneinde den predikant ter plaatse
daaruit te kunnen onderhouden, onder bedreiging, dat bij in ge-
breke blijven tot andere maatregelen zou worden overgegaan.
Dit is dan ook gebeurd; in de resolutiën van Gedeputeerde Sta-
ten van het Nijmeegsche Kwartier over 1622 tot 1627 treft men
Willem van Drueten aan als rentmeester van de pastorie- en
geestelijke goederen van Heumen, Malden en Beek, die reken-
plichtig was aan de Gedeputeerden®). Van zijn administratie is
niets bewaard gebleven, zoodat wij den aard en omvang ervan
niet kennen. Ook weten wij niets naders aangaande zijn commis-
sie en instructie.
Deze wijze van beheer onder toezicht van Gedeputeerde Staten
is kort na of in het jaar 1627 beëindigd; het beheer werd aan den
heer van Heumen overgelaten. Op verzoek van Henricus Pisto-
rius, predikant te Beek, „dat hem vergunt werde alsulcke 700 gl.,
als van de pastoriegoederen van Hoemen en Malden ende Beeck
voort gecomen sijn ende by de Gedeputeerden aen jor. Johan van
Bronckhorst etc. ten behoeve van de voorsz. pastorye den 16 Janu-
arii 1628 op renthe gedaen sijn, te mogen gebruicken tot timme-
ringe van een pastoryen-huys voor hem ende syne nacomelingenquot;,
beschikten Gedeputeerden 17 December 1632, dat de verzoeker
zich tot den heer moest wenden. In Augustus van het volgende
jaar stonden Gedeputeerden het verzoek toe, nadat de predikant
het consent van den heer van Heumen vertoond had»).
In het Rijk van Nijmegen ontvingen eenige predikanten, evenals
in de overige ambten van het Kwartier, een supplement uit den
stuiver op iederen pachtgulden der generale middelen en den hal-
ven stuiver op iederen gulden van de verponding. Zoo kreeg om-
streeks 1754 de predikant van de combinatie Beek en Ubbergen
een supplement van ƒ 238 wegens Beek en van ƒ 150 wegens
Ubbergen; de predikant van Wychen en Leur ƒ 100; de predikant
van Heumen en Malden een ordonnantie van den stuiver op de
middelen, een ordonnantie van den halven stuiver op de verpon-
ding, ƒ 100 van „Mijn Heer den Burggraefquot; en classicaal- en visi-
tatiegeld ad ƒ 18; en de predikant van Ewijk en Beuningen ƒ 100.
Te Winssen, dat half in het Rijk en half in Maas en Waal gelegen
was, werden de verponding, ambts- en dorpslasten van de pasto-
rie betaald door „den tydelyken Heer Borggraefquot;
Volgens het „Rapportquot; van Koker®) werd de vicarie St. Mariae
te Groesbeek in 1679 op den predikant geconfereerd. Het „Leg-
gerboek 11quot; van de classis Nijmegen vermeldt (omstreeks 1750)
onder de pastorie van Groesbeek een stuk vicarieland, waarvan
de predikant nimmer iets genoten had en dat zes molders rogge en
twee molders boekweit 's jaars aan pacht opleverde. Ook noemt
het „Leggerboekquot; een rogrente uit het goed van de weduwe Singen-
donck, vrouwe van Dieden, waarvan de koster de „fertiequot;
had»). Er heeft te Groesbeek blijkbaar vermenging van pastorie-
en vicariegoederen plaats gehad.
Ook in Ooy en Persingen werd in 1679 de niet met name
aangeduide vicarie aan den predikant toegekend en zijn de goe-
deren der vicarie naderhand waarschijnlijk met de pastorie- of
met de kerkegoederen vermengdquot;). De predikant werd door den
patroon aangenomen „op die congru(e) portie van seshondert
guldenquot;, zooals het in de acte van collatie van Otto graaf van By-
landt, als collator, voor ds. Christophorus Joachimus Pels d.d. 28
Februari 1745 heet^'). De patroon had de goederen en inkomsten
in handen, waar de predikant zijn bezoldiging uit ontving. De
pastorie-, kosterie- en kerkegoederen zijn dooreengeraakt; volgens
een opgave uit het jaar 1808 werden zij tezamen beheerd namens
den collator en strekten zij tot onderhoud van den predikant, den
koster en schoolmeester en tot instandhouding van de twee ker-
ken, het pastoriehuis en het schoolmeestershuis .
Te Ewijk en Beuningen genoot de predikant de „tertiequot; van de
,,vicary onder Ewijk gelegenquot; (waarschijnlijk wordt bedoeld het
tertium van de St. Stevensvicarie genaamd Doddendaal) en het
derde deel van het vicarieland het Gorten daal . Ook in Wins-
sen had de predikant het derdedeel van de vicarie aldaar. Het ge-
not hiervan had omstreeks het midden van de 18de eeuw de kerk.
,,alsoo die eenige tijdt in een slegten staet is geweest, doch nu
(ca. 1754) wat bygekomenquot;. De pastoriegoederen waren in Wins-
sen-Rijks gelegen.
Van vóór de Reformatie stamde de gehoudenheid van de kapit-
telheeren van Cranenburg, om aan de predikanten van Wychen
en van Beek uitkeeringen te doen uit de door hen geheven kerspel-
tienden. Het kapittel van Xanten moest omstreeks 1754 ƒ 300 aan
den predikant van Niftrik per jaar betalen. Deze verplichtingen
sproten voort uit de omstandigheid, dat de „ecclesiaequot;, d.w.z. de
pastorieën, van Wychen, Beek en Niftrik van oudsher bij de
kapittelen van Cranenburg en van Xanten geïncorporeerd waren.
De geldsom vertegenwoordigde de z.g. „portio canonicaquot; of
„congruaquot; voor den geestelijke, die vanwege het kapittel de kerk
bediende ®).
b. Het Ambt van Beesd en Renoy.
In het ambt van Beesd en Renoy waren Beesd, Renoy en de polder
van Mariënweerd drie afzonderlijke buur- of maalschappen. Beesd
en Renoy waren tevens afzonderlijke kerspelen. De polder van
Mariënweerd behoorde aan de aldaar gevestigde abdij van dien
naam. De abdij was uit de parochie Beesd geëximeerd, welke exemp-
tie eindigde met de opheffing van de kloosterlijke samenleving^).
Op 13 Augustus 1608 kwam in de vergadering van Gedeputeer-
de Staten van het Nijmeegsche Kwartier de aanstelling van een
rentmeester voor de geestelijke goederen te Beesd ter sprake.
„Aldewiel d'incumpsten van de geestelicke guideren daer geringh
sijn und niet dan het derdendeel van ennige vicarie-guideren kan
gevordert worden, die de gagie van den rentmeester niet kunnen
afwerpenquot;, wilde men aan den ambtman voorstellen, om iemand
voor te dragen, die reeds een andere functie uitoefende. Rentmees-
ter werd mr. Cornelis Gijsbertsz., die o.m. substituut van den admi-
strateur van St. Mariënweerd, heer Frederik van Winssen, was.
Hij kreeg zijn commissie en instructie van Gedeputeerden van het
Nijmeegsche Kwartier; de text hiervan is ons niet overgeleverd.
Gedeputeerden schreven den ambtman aan den rentmeester in
zijn officie te „maintenirenquot; .
Buiten het beheer van Cornelis Gijsbertsz. bleven de pastorie-
goederen van Beesd en van Renoy en de goederen van de abdij
St. Mariënweerd. De predikanten hadden zelf de pastoralia in
handen®). Dit veranderde voor wat Renoy betreft, nadat Gede-
puteerden van het Nijmeegsche Kwartier het recht van patronaat-
schap van de kerken van Gellicum en Renoy bij resolutie van 25
April 1668 verkocht hadden aan den heer van Gellicum^), die
vervolgens, ,,by voorwenden van het collatorschap aldaerquot;, de
administratie der kerke- en pastoriegoederen van Renoy aan zich
trok^).
In een verbaal van verpachting door afgevaardigden van het
Kwartier van de geestelijke goederen, „daervan die corpora bin-
nen Beesdt gehoorichquot;, ten overstaan van schepenen van Beesd
geschied 30 Maart 1609, worden vijf vicarieën vermeld. De vica-
riegoederen werden alle vanwege het Kwartier verpacht, niet
slechts het derdedeel®). Op den duur trok het Kwartier zich uit
de administratie terug en liet het deze aan den ambtman over. Bij
besluit van 3 Juli 1651 vond het Kwartier goed, dat ds. Justus
Wilhelmus Mollerus te Beesd „boven d'incompsten van de pasto-
riegoederen noch hebben ende genieten sail die tertiën van de
voorn, vicariën als by de geseyde pastorie gehoorendequot;, te begin-
nen met het jaar 1651, mits de schoolmeester zou behouden het-
geen hem tot dusverre uit de tertiën was toegelegd. Dit besluit
werd op advies van den ambtman genomen, die ook de tertiën
aan den predikant moest uitbetalen»).
Een overzicht van de verschillende geestelijke stichtingen in
Beesd heeft C. van de Leemkolk gegeven aan de hand van twee
„verschotboekenquot; uit de eerste helft van de 17de eeuwquot;). Hieruit
blijkt, dat er vicariegoederen met de goederen van de kerk (-fa-
briek) van Beesd zijn vereenigd, nl. ongeveer een derde van de
bezittingen van de St. Adrianus-(Arien) vicarie. Van de Sacra-
ments- of St. Annavicarie kende het Hof van Gelderland 3 Febru-
ari 1630 aan de kerkmeesters, op hun verzoek, onder voorbehoud
van het tertium de twee derdedeelen toe voor den tijd van drie
jaren. De kerkmeesters werden telkens weder opnieuw in het bezit
van de Sacramentsvicarie door het Hof geïnstitueerd, het laatst,
voor zoover bekend, 13 October 1660®).
Evenals de overige ambten van het Nijmeegsche Kwartier had
-ocr page 219-Ket ambt van Beesd en Renoy de beschikking over den stuiver op
iederen pachtgulden der generale middelen en den halven stuiver
op iederen gulden van de verponding, waaruit de predikanten
gesuppleerd werden ^).
F. Dc Kloosters.
§ 1. De Mannenkloosters St. Mariënweerd en de Holtmeer.
a. St. Mariënweerd.
De Praemonstratenser abdij van St. Mariënweerd werd in 1129
gesticht door graaf Herman van Cuyk in het kerspel Beesd, waar-
uit de abdij naderhand geëximeerd is^).
Volgens een gerechtelijke verklaring van het jaar 1576 werd
de abt Johan van den Hove ,,in 't beginsel der troublenquot; (d.w.z.
omstreeks 1566/67) door de te Vianen verzamelde rebellen in het
klooster overvallen, gevankelijk naar Vianen gevoerd en vervol-
gens tegen een hoog losgeld vrijgelaten. De prelaat zag zich ge-
noodzaakt, om met zijn conventualen het habijt af te leggen en
binnen Utrecht de wijk te nemen. Toen de toestand verbeterde,
vestigde de abt zich met de andere kloosterlingen in het Kruis-
broedersklooster Jerusalem in Culemborg, „om de Godtsdiensten
so veel mogelick te resumerenquot; Heer Johan van den Hove sloot
hiertoe een contract met prior en convent van Jerusalem op 16
Januari 1573®). De samenwoning duurde slechts enkele jaren. In
1575 zou, volgens Hoevenaars, de abt voor korten tijd naar St.
Mariënweerd teruggekeerd zijn, maar blijkens de bovengenoemde
gerechtelijke verklaring werd het klooster in brand gestoken en
geplunderd, terwijl de materialen door de rebellen weggevoerd
werden, „alsoe dat die plaetse nu t' enemael desolaet is liggendequot;.
Niet lang na Mei van het jaar 1576 deed heer Johan van den Hove
afstand van de „regieringequot; over de abdij en haar goederen voor
de kapittelsgewijs vergaderde conventualen. Deze laatsten verkozen
nu heer Frederick van Winssen, proost, tot coadjutor. Van Wins-
sen kreeg een commissie van bijstand uit de kloosterlingen naast
zich. De afgetreden prelaat zou voortaan alimentatie of pensioen
genieten
Nadat overeenkomstig het verdrag tusschen de Geldersche Sta-
ten en de regeering van Bommel d.d. 21 September 1577 de abdij
St. Mariënweerd hersteld was in haar bezittingen in den Tieler-
waard®), zien wij prelaat, coadjutor en conventualen in verbin-
ding treden met het Hof van Gelderland teneinde tot den verkoop
van eenige bij Nijmegen gelegen goederen te kunnen geraken, om
den financieelen nood te verlichten. Op verzoek der kloosterlingen
gaf de Stadhouder van Gelderland, Johan van Nassau, den 13den
November 1578 een commissiebrief aan Peter van Winssen, dien
zij tot wereldlijken rentmeester over de goederen der abdij aange-
steld hadden®). Hiermede stelden de Mariënweerdsche heeren, die
in Culemborg verblijf hielden, zich onder de souvereiniteit van
Gelderland. Men mag er niet uit afleiden, dat de abdij tot de Re-
formatie overging; de commissie dateert immers nog van lang vóór
het plakaat op de geestelijke goederen van 31 Mei 1580, het Land-
dagsbesluit op de administratie der geestelijke goederen van 29
November 1581 en het verbod van uitoefening van een andere dan
de ware Gereformeerde Rehgie van 29 Januari 1582.
Het convent ging niet uiteen, de coadjutor bleef het bestuur
waarnemen, een alimentatieverdrag met het Hof werd niet geslo-
ten.
Doordat de abdij zich in 1578 onder het gezag der Geldersche
Staten gesteld had, werd voor haar het plakaat op de geestelijke
goederen van 31 Mei 1580 van kracht. De Kerken-rekenkamer, die
op 1 Juni d.a.v. in functie trad, strekte haar bemoeiingen dan ook
over de Mariënweerdsche goederen uit. De coadjutor zond „uuyt
den naem undt van weeghen der gemeyne conventualen van Ma-
riënweertquot; een staat, waaruit de treurige gesteldheid der abdij-
inkomsten blijkt Ook wenschte de Kerken-rekenkamer, dat
Peter van Winssen, die gedurende de jaar van zijn bediening
nog aan niemand rekening gedaan had, zijn rekening zou overleg-
gen, opdat men te weten kon komen, waaraan de sterke achteruit-
gang te wijten was. De rentmeester verontschuldigde zich, dat hij
aan dit verlangen niet kon voldoen, „mits to kennen gevende, dat
so(m)mige conventualen, by de raeden des huyses Eueren alimen-
tatie versoeckende, presentierden aen denselven huyse to transpor-
teren alle der abdyen goederen, onder die jurisdictie van Eueren
gelegen, und dat die voors. raeden die goederen aireede aenge-
veerdt und eenen rentmeester daerover gesteh hadden.quot; Zij hadden
voor alimentatie ƒ 300 jaarlijks van den Prins van Oranje, vanwege
zijn zoon den Graaf van Buren, weten te bedingen
De hierbedoelde transactie tusschen de abdij St. Mariënweerd
en het huis Buren is niet tot stand gekomen. Wèl liet de Prins 22
November 1581 op verzoek der conventualen een publicatie
uitgaan, ,,alsoe van ouden tyden onder onsen voersaten, heeren
ende graven van Eueren gestaen hebben als heuren beschermhee-
ren die van den convente van Mariënweert, ende dat oock wy
dzelve continuerende geduerende de oirloge onder de administratie
van den huyse van Bueren ende daernae onder onse regieronge
ende gouvernemente behouden hebben in de Pacificatie van Gentquot;,
waarbij hij aan alle onder zijn gezag staande personen en wel in
de eerste plaats aan drost, schout en ,,die van den gerichtequot; van
Buren, den ambtman van Zaltbommel en de Tieler- en Bommeler-
waarden, de dagelijksche heeren en de gerichtsbanken aldaar, den
ambtman van Beesd en Renoy en de gerichtsbank aldaar, gebood,
geen goederen van St. Mariënweerd ,,te copen, te beswaren, uuyt
te winnen off aen heur te houdenquot;, tenzij met zijn consent, en waar-
bij Peter van Winssen gecommitteerd werd tot de ontvangst van
de schulden, tienden, pachten e,a„ den convente aangaande. Van
Winssen zou rekening moeten doen ten overstaan van 's Prinsen
gecommitteerden .
De Prins van Oranje handelde inzake St. Mariënweerd op grond
van het door keizer Maximiliaan aan het huis van Buren toege-
kende beschermheerschap over de abdij. Dit kon er licht toe leiden,
dat de abdij zich onder de souvereiniteit van Buren ging stellen,
waardoor het gebied van Mariënweerd voor Gelderland verloren
zou gaan. De instructie, die 3 Februari 1582 opgesteld werd voor
den kanselier van Gelderland Leoninus, Reyner van Stepraedt
heer van den Doddendaal en Indoornik, Diederik van Westrum,
Joachim van Lier, Alexander Bentinck, raad en een raadsvriend
der stad Nijmegen, om namens Gelderland naar de Staten-Gene-
raal te Antwerpen te reizen, behelst als eerste punt de klacht, dat
de abdij St. Mariënweerd van het vorstendom Gelre en het Kwar-
tier van Nijmegen dreigde af te worden getrokken, alhoewel de
abt en de conventualen nog twee jaren tevoren met de Landschap
onderhandeld hadden over het aanstellen van een wereldlijken
rentmeester, de alimentatie en het afdoen van de schulden
In Augustus van het daarop volgende jaar verkochten prelaat,
coadjutor en conventualen van St. Mariënweerd aan Willem Maes
als gemachtigde van Gillis Hooftman c.s. een huis en hof in Cu-
lem'borg, 55 morgens en 2 hond land buiten deze stad geheeten den
Hont, 22 morgens in het land van Buren en in het gericht van
Beusinchem, 285 morgens in het graafschap Buren (w.o. de bou-
wingen den Haeghe, den Trest in Buurmalsen en den Asch in Asch)
48 morgens en 2 hond in Geldermalsen, twee boerderijen, samen
groot 150 morgens onder Deil en Enspijk, 34 morgens en 5 hond te
Deil, 245 morgens te Enspijk en nog 205 morgens en 5 hond in
Rumpt met een boerderij. De koopers zouden octrooi verzoeken
voor deze transactie van geestelijk goed bij de Generale Staten en
bij de Landschap van Gelre en particulier consent van de graven
van Buren en van Culemborg. De abt en de coadjutor van St.
Mariënweerd hebben getracht consent voor deze verkooping te
verwerven van den Paus®). Naar aanleiding van dezen verkoop
werden „commissarissen totte directie der Mariënweertsche guede-
renquot; gecommitteerd door de Landschap Gelre en Zutphen, om naar
Culemborg te reizen en met de kloosterlingen in onderhandeling
te treden (instructie d.d. 17 December 1583). Nadat de heeren,
onder wie zich de Geldersche kanselier Leoninus bevond, van 20
December 1583 tot 20 Januari van het volgende jaar den toestand
ter plaatse onderzocht hadden, rapporteerden zij op de Raadkamer
te Nijmegen, dat „die munimenten ende praeëminentiën derselver
fundatiënquot; (abdij) zich niet meer binnenslands bevonden, maar
dat zij wel inzage van de schuld-, rente- en pachtbrieven hadden ge-
kregen en bevonden hadden, dat de schulden in de ƒ 100.000 liepen
en de koopsom niet meer was dan ƒ 60.000, en dat zij tenslotte het
tractement van den aigt;t, den coadjutor en de overige conventualen
vastgesteld hadden
De verkoop van Augustus 1583 werd teniet gedaan en opnieuw
had de verkooping plaats, maar nu in het openbaar. De gegadig-
den waren dezelfden. Het Hof van Gelderland verleende octrooi
30 Juni 1584®).
De abt en de kloosterlingen van St. Mariënweerd bleven in ge-
breke, om de administratie over de kloostergoederen af te staan
en een duidelijken staat over te leveren, zoodat namens de Land-
schapsvergadering binnen Arnhem opnieuw een schrijven aan de
kloosterlingen gericht moest worden (2 December 1585) Nadat
eindelijk de graaf van Leicester bij een missive van 24 November
1586^) erop gewezen had, dat de „gewesen abt mit etlicke reli-
gieusenn van den closter Mariënweertquot; zich door hun crediteuren
in rechte hadden laten betrekken en condemneeren, „alsof zy noch
heeren ende meesters waeren gewestquot;, en de abdijgoederen hadden
laten „opwinnenquot; zonder de Staten van Gelderland, onder wie de
abdij „gehoerichquot; is, er in te kennen, tot „mercklickenn schade van
de gemeine sake ende in prejuditie van d'Overicheytquot;, niettegen-
staande dat langen tijd geleden „die dispositie ende administratie
der geistlicke guederen die gewezene abten, abdissen ende andere
geistlicke personen is verbaden ende afgenamen gewest ende die
tosicht, bewarnisse ende administratie van dien gestelt in han-
den van de Staten van den lande, daerinne die principale fundatie ®)
ende residentie van de religieusen ende andere geistlicke personen
gelegen zijnquot; (nl. bij resolutie der Staten-Generaal van 1 Juli 1581),
en Leicester erop aangedrongen had, dat het Hof van Gelderland
iemand uit zijn midden zou opdragen, om de „opgewonnenquot; goede-
ren van St. Mariënweerd te aanvaarden en door een rentmeester te
laten administreeren, zochten Kanseher en Raden 22 Juh 1587 Ger-
rit Gerritsz., rentmeester der domeinen en geestelijke goederen in het
Kwartier van Bommel, aan, om de bedoelde administratie op zich
te nemen Dit mislukte, doordat Gerrit Gerritsz. kwam te over-
lijden.
Een drietal jaren later committeerde het Hof van Gelderland
Gerrit Berntsz., dien het Hof tezelfder tijd tot provisioneel ambt-
man en richter in het ambt van Beesd en Renoy benoemde, als
rentmeester der Mariënweerdsche goederen. In de instructie voor
Gerrit Berntsz. van 29 Mei 1590 staat, dat de rentmeester een
onderzoek naar den toestand der abdijgoederen en -gerechtigheden
zou moeten instellen en de crediteuren, die op onrechtmatige wijze
goederen in handen gekregen hadden, daaruit zou ontzetten, „then-
einde die guederen in behoeff der conventualen und then rechten
gebruck ende ther dispositie der Landschafft angewendt werden
muegenquot;. Verder moest hij zorg dragen, dat de abt, coadjutor
en de andere conventualen uit de administratie gezet en gehouden
werden en alimentatie naar gelang van de opbrengst der abdij-
goederen zouden verzoeken. Hij zou ervoor moeten zorgen, dat er
geen steenen van het klooster meer verkocht of weggenomen zou-
den worden; hij zou de tienden en andere goederen ten duurste in
het openbaar moeten verpachten, met het Hof geregeld overleg
plegen en den coadjutor ertoe bewegen, om aan het Hof rekenschap
af te leggen®). Gerrit Berntsz. was rekenplichtig aan het Hof of
Geldersche Rekenkamer. Reeds de volgende maand verzocht de
coadjutor Frederick van Winssen om Gerrit Berntsz. als rent-
meester te ontslaan, terwijl één jaar later door het Hof een nieuwe
rentmeester aangesteld werd in den persoon van Gernt Crom, die
ook rentmeester der geestelijke goederen in het Bommelsche kwar-
tier was (31 Mei 1591)
Spoedig kwamen er klachten, en werden Goessen van Varick,
rekenmeester, en Wilhem Pieck, ambtman van Beesd en Renoy,
door de Landschap afgevaardigd om orde op de Mariënweerdsche
zaken te stellen, met de pachters en de crediteuren te onderhande-
len, met de conventualen over ihun alimentatie te handelen en den
rentmeester Crom ter verantwoording te roepen De laatste bood
vrijwillig zijn ontslag aan en 14 April 1592 werd door het Hof van
Gelderland commissie verleeöd op Frederick van Winssen, coad-
jutor van St. Mariënweerd, als administrator van alle Mariën-
weerdsche goederen en inkomsten met machtiging om een substi-
tuut of agent aan te nemen. Van Winssen zou rekenschap doen
aan de Geldersche Rekenkamer»).
Kort daarop overleed de prelaat Johan van den Hove. Frederick
van Winssen liet zich „abtquot; noemen, als hoedanig hij zelfs in offi-
cieele, van het Hof uitgaande, stukken voor komt. In 1596 besloten
Hof en Rekenkamer hem voortaan niet als „abtquot;, maar als „admini-
stratorquot; te adresseeren. Uit een gemeenschappelijke resolutie van
Hof en Rekenkamer van 12 Mei van dat jaar blijkt, dat de Land-
schap geenerlei profijt van de opbrengst der Mariënweerdsche
goederen trok en de conventualen een „seer sobere alimentatiequot;
ontvingen quot;).
Frederick van Winssen had het genot van de pastorie van Lanx-
meer, die bij de abdij St. Mariënweerd geïncorporeerd was, waar-
boven hij ƒ 350 ontving als salaris voor de door hem gevoerde
administratie en ƒ 100 als alimentatie; zijn substituut mr. Cornelis
Gijsbertsz. kreeg ƒ 100 salaris. Uit de pastoriegoederen van Lanx-
meer moest de administrator ƒ 100 uitkeeren voor een predikant te
Culemborg. In 1608 deden Gedeputeerde Staten van het Nijmeeg-
sche Kwartier, op wie inmiddels de directie en administratie der
geestelijke goederen in het Kwartier over was gegaan, aan Van
Winssen een „behuisunghquot; van de abdij in Culemborg voor onbe-
paalden tijd „in pantschapquot; uit voor 1400 keizersguldens (zij
wenschten niet, dat de administrator vrij van huur zou wonen in dit
huis) in de plaats van de Lanxmeersche pastoriewoning, die op ver-
langen van den Graaf van Culemborg aan den predikant ingeruimd
was. Bij wijze van tegemoetkoming zou de administrator ƒ 100 extra
als alimentatie ontvangen, welk bedrag overeenstemde met de ver-
plichte uitkeering uit de Lanxmeersche pastorie^).
Frederick van Winssen heeft aan de Geldersche Rekenkamer
nimmer, zooals in zijn commissie stond, rekening gedaan. Wèl
deed hij dit naderhand ter Gedeputeerdenkamer te Nijmegen. De
eenige rekening, welke bewaard gebleven is, is die over 1614®).
De ontvangsten beliepen totaal £ 10.022-, de uitgaven totaal
£ 9565-15-6; zoodat er een batig slot was van £ 453-4-10. De in-
komsten werden alleen gebeurd uit de bouwhoven in den Mariën-
weerdschen polder, de tienden over dien polder en de landpachten
en tienden te Beesd. Pro memorie worden in de ontvangsten ver-
meld de verkochte, verpande en „opgewonnenquot; goederen in de
graafschappen Culemborg en Buren, op Ravenswaay in den Tieler-
waard, in het Rijk van Nijmegen en in het land van Cuyk. De uit-
gaven bestonden in renten, reparatiën, nieuwe werken (watermo-
len, dijken, e.d.), schatting op Mariënweerd en Beesd, e.d., verder
alimentatiën voor heer Quirijn Ottens. van Ophemert, den admini-
strator, heer Baldewijn van Oudheusden, heer Laurens van der
Aertsberch en heer Aerndt van Heeckhuysen, mede-conventuaal
van St. Mariënweerd en thans predikant te Almkerk; onder de z.g.
loopende schulden vindt men ƒ 60 voor Aeltgen Petersdochter.
dochter van wijlen Peter van Suèren, abt van St. Mariënweerd.
een subsidie voor ds. Adamus Billichius te Culemborg van ƒ 125 op
ordonnantie van Gedeputeerde Staten, een studietoelage voor den
oudsten zoon van den Nijmeegschen secretaris Ameldonck Coets
van £ 50, voorts gerichts- en schrijfkosten, reiskosten, enz.
Deze rekening werd in 1617 aan de Gedeputeerdenkamer over-
gegeven door Johan van Winssen, die zijn vader Frederick inmid-
dels opgevolgd was. Johan van Winssen overleed in 1626 en werd
als rentmeester opgevolgd door dr. Everhardt Poitou.
Omtrent de verdere lotgevallen van St. Mariënweerd moet wor-
den medegedeeld, dat het Nijmeegsche Kwartier aan prins Maurits
4 Juni 1613, in zijn kwaliteit van Stadhouder en wegens zijn ver-
diensten als zoodanig, schonk „alle recht, gesach ende dispositie
soo de abdie van Mariënwerdt (waervan hett corpus in deesen
Quartier gelegen is) eenichsins heeft aen de guederen in den lande
van Cuyck onder Mill, Esscharen, op Hal ende in den lande van
Ravenstein gelegen, egene uutgesondertquot;, waarvoor de Prins alle
lasten op zich zou nemen met inbegrip van het onderhoud van
pastorieën, kerkdiensten e.d.) Den 30sten September 1617
werd op het kasteel te Buren een accoord gesloten tusschen Gede-
puteerden des Nijmeegschen Kwartiers en den Graaf van Buren
(Philips Willem van Nassau), waarbij overeengekomen werd, „dat
alle de vs. M(ariënweerd)sche g(oederen) ende die gerechticheyt
daeraff dependirende, gelegen in die vs. gr(aafschap) Bu(ren).
sullen staen, sijn ende blijven ter vrijer dispositie van hoochgemel-
ter syne F. G., sonder dat bij die van den vs. Quartiere van Nij-
megen off bij yemanden anders van hunnetwegen eenige oppositie,
beletsel off stoornisse ter contrariën sal werden gedaen of voor-
gewent...... Waertegens S.F.G. gelooft heeft ende gelooft mits
desen voor hem, synen erven ende nacomelingen, boven alsulcke
13000 gl., als haer F. Gen.princesse van Orangien, hoochloffelycker
memorien hoochgemelt, tot inlossing van 71 mergen vier hont
lants, van wegen t' Quartier van d' erffgenamen van Peter Adri-
aensen Wijckersloot doen tellen heeft, alle jaer tot een erkentenisse
ende als een erffelycke rente die somme van 250 gl. jaerlicx......
tho betalen...... uyt die vs. M(ariënweerd)sche g(oederen) aen
handen van den administrateur off rentmeester van d'abdye van
M(ariënweerd) in der tijtquot;®).
Bij besluit van 26 Juli 1623 keurde de Kwartiersvergadering van
-ocr page 231-Nijmegen een door de ordinaris Gedeputeerden van het Kwartier
ontworpen ordonnantie goed, strekkende „tott onderhaldtt van een
getal van omtrent vier ende tivintich jonge studenten uuyttet jaer-
lijcx overschott der abdie-goederen van Mariënweerdttquot;. De rege-
ling zou met Januari 1624 ingaan en wel zóó, „dat by de Ridder-
schap derselve twelff sonder onderscheidtt van conditie (daerinne
deselve haer reserveren die vryicheydtt) genomineertt sullen wer-
den, naemelijck by de Ridderschap van 't Rijck twe, van Maes ende
Wael twee, van Overbetouwe twe, van de Ridderschap van Ne-
derbetouwe gelijck getal ende van Tielre- ende Bommelreweerden,
Beest ende Renoy vier, niett onder de thien jaeren oudtt sijnde, die
ter Camere van de Ordinaris Gedeputeerden gepresenteert ende
aengegeven sullen werden, waervan pertinente notitie van den tijtt,
datt sy aengenomen, van haeren ouderdom, waer ende watt
sy studeren ende hoe langh, ende vorts allet geene daertoe ge-
requireertt is, in conformité van de ordonnantie gemaeckt ende ge-
houden sall werden; ende sall elck amptt vrystaen in plaets van de
geene, die idtt beneficie den tijtt, in gementioneerde ordonnantie
uuytgedruckt, genoten hebben off affgestorven sijn, andere te
nomineren ende te presenteren. De steden lieten sich die goede
meinongh van die Ridderschap gevallen ende sullen van gelycken
(twaalf studenten) nominerenquot;^). De resolutie is ten uitvoer ge-
legd®).
Behalve voor het toekennen van studietoelagen aan studenten
werden de Mariënweerdsche inkomsten aangewend tot ondersteu-
ning van de predikantsweduwen van de classis Nijmegen; het
onder de predikantsweduwen jaarlijks te verdeelen bedrag werd
door het Kwartier in 1622 en 1623 bepaald op ƒ 600 en in 1640
verhoogd tot ƒ 700 ®). Men kan dus zeggen, dat aan den eisch, dat
de geestelijke goederen tot pieuze doeleinden moesten strekken,
voldaan werd.
De abdijgoederen zijn steeds als een afzonderlijk vermogenscom-
plex beheerd door een eigen rentmeester, die door het Kwartier
werd benoemd. Dat de abdij vermogensrechtelijk was blijven be-
staan na de reeks van maatregelen, welke sinds 1578 te haren aan-
zien genomen waren, kan blijken uit de eerder aangehaalde reso-
lutie van 4 Juni 1613, waarin sprake is van recht, gezag en dispo-
sitie, „soo de abdie van Mariënwerdt eenichsins heeftquot;, een termi-
nologie, die moeilijk gebezigd kon zijn, wanneer het Kwartier een
eigendomsrecht aan de goederen der abdij verkregen had. In de
missive van Leicester d.d. 24 November 1586 wordt een beroep
gedaan op een resolutie der Staten-Generaal, volgens welke aan
de geestelijke personen de dispositie en administratie over de gees-
telijke goederen ontnomen was en in handen gesteld van de Sta-
ten van de gewesten, waar de principale fundatie en residentie der
religieuzen gevestigd was. Er wordt niet gerept van eigendomsover-
gang, maar van wijziging in de administratie en het beschikkings-
recht over de geestelijke goederen. In overeenstemming hiermede
is de zinsnede in de instructie voor Gerrit Berntsz. van 1590:
„theneinde die guederen in behoeff der conventualen und then
rechten gebruck (nl. ad vere pios usus) ende ther dispositie der
Landschaft angewendt werden muegenquot;.
Toen in 1613 het Kwartier eenige accoorden goedkeurde betref-
fende verpande goederen van St. Mariënweerd in den lande van
Buren, geschiedde deze goedkeuring „opt vertrouwen.......... datt
dien van 't Quartier dieselve accorden niet nadeelich und die van
de Abdie hier doer van alle vordere quellingen und processen we-
gen deese guederen gelibereert sijnquot;^). Het Kwartier wordt hier
naast de abdij gesteld. De abdijgoederen waren geen Kwartierlijke
goederen.
Teekenend voor de continuïteit in vermogensrechtelijk opzicht is
de omstandigheid, dat de lasten en rechten van de abdij voort-
duurden. Zoo oefenden de Gedeputeerden des Nijmeegschen
Kwartiers ,,als d'administratie [hebbende] van derselve abdye
goederenquot; het begevingsrecht uit van de Gasthuisvicarie in Beesd,
,,staende tot collatie van de abdye van Marriënweertquot; Reeds
eerder werd medegedeeld, dat uit de abdijgoederen de congrue
portiën voldaan moesten worden voor de predikanten te Beesd,
Rumpt, Gellicum en Enspijk»). In 1629 besloten Gedeputeerden
van het Kwartier „aen den pastor tot Beest te verlenen ordon-
nantie op den rentmeester van Mariënweert, om te continueeren in
de betalinge des voors. thyns aen voorn, pastorquot;, nl. een tyns van
£ 2 's jaars, die door de abdij placht te worden betaaldquot;).
Op 15 September 1652 verleende de Landdag te Arnhem octrooi
-ocr page 233-aan het Nijmeegsche Kwartier, om eenige Mariënweerdsche goe-
deren te verkoopen; die goederen werden dus gerekend tot de „ad
vere pios ususquot; bestemde voormalige geestelijke goederen^).
De Staten-vergadering van het Nijmeegsche Kwartier besloot in
1703 de heerlijkheid Vuren, de abdij St. Mariënweerd en alle
verdere geestelijke goederen in het openbaar te laten verkoopen.
Om den aankoop voor de gegadigden aanlokkelijk te maken, ver-
zocht het Kwartier aan de Landschap Marienweerd te ver-
heffen tot een heerlijkheid met hooge. middelbare en lage justitie.
De te Arnhem vergaderde Landdag deed dit bij haar resolutie van
29 Maart 1709. In deze Landdagsresolutie wordt voor de eerste
maal gesproken van de ,,abdye van Mariënweert, hetselve (Quar-
tier) eigendommelijck toestendichquot;®). De verkoop zou geschieden,
om den deplorabelen toestand van de Kwartierlijke finantiën te
herstellen. Op 23 October 1734 werd de hooge heerlijkheid Ma-
riënweerd, tegelijk met de heerlijkheden Vuren en Dalem, verkocht
aan Otto Frederik Roeleman graaf van Bylandt, ambtman, richter
en dijkgraaf tusschen Maas en Waal, en zijn vrouw Constantia
van Sevenaer en hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden. De drie
heerlijkheden brachten tezamen ƒ 167.500 op. De heerlijkheid
Mariënweerd omvatte blijkens de conditiën den Mariënweerd-
schen polder, groot omtrent 1000 morgens, met hooge, middel-
bare en lage jurisdictie, recht van eigen schouw over dijken,
weteringen en uitwateringen, voorts vrije en privatieve jacht, de
begeving van de bedieningen, vereischt tot de uitoefening van de
justitie en het voeren van de schouw, de tienden op Mariënweerd
en te Beesd en een rente van ƒ 250 's jaars uit de domeinen van het
graafschap Buren®).
Het voorafgaande samenvattende, kunnen wij vaststellen, dat
de abdij van St. Mariënweerd na de maatregelen, die ten opzichte
van de administratie harer goederen werden genomen in de jaren
1578-1592, welke culmineerden in de aanstelling van Frederick
van Winssen tot administrateur door het Hof van Gelderland, in
wezen gebleven was als pieuze stichting, staande onder de directie
en administratie van Hof en Rekenkamer, daarna van Gedepu-
teerde Staten van het Nijmeegsche Kwartier. In de 18de eeuw werd
het terrein van de voormalige abdij, d.w.z. de polder van Mariën-
weerd, tot hooge heerlijkheid verheven, waarmede de bestemming
„ad pios ususquot; verdween. Haar geestelijk karakter in canoniek-
rechtelijken zin had St. Mariënweerd reeds verloren tengevolge
van de opheffing van de geestelijke jurisdictie tijdens de Refor-
matie. Met de verheffing tot hooge heerlijkheid verloor zij ook
haar geestelijk karakter in post-reformatorischen zin, d.w.z. haar
karakter van pieuze fundatie^).
b. De Holtmeer.
Het klooster van Onze-Lieve-Vrouwe op de Holtmeer of O.L.
Vrouwenberg was gesticht door Dirck van Bronckhorst, heer van
Batenburg, te Horssen als een vrouwenconvent van poenitenten
van de derde orde van St. Franciscus, maar werd door Gijsbrecht
van Bronckhorst Dirckszoon in 1444 veranderd in een mannen-
klooster van Franciscaner broeders, behoorende onder het orde-
kapittel van Utrecht®).
In den loop der 16de eeuw had het klooster herhaaldelijk te
lijden van krijgsgeweld, zoodat de broeders in 1573 er gereedelijk
in toestemden, dat de Holtmeersche goederen zouden worden ge-
ïncorporeerd bij het kapittel van St. Steven te Nijmegen^). De in-
corporatie is niet tot stand gekomen, hetgeen men af kan leiden
uit de omstandigheid, dat nog jaren later sprake is van door de
broeders uitgeoefende beheersrechten. De gewezen rentmeester
Johan Henricksen verklaarde nl. in 1619 aan Gedeputeerde Staten
van het Nijmeegsche Kwartier, bij huurcedel van 11 November
1590 eenige stukken land van de Holtmeer in pacht te hebben ver-
kregen van heer Johan Claeszen, pater van het St. Paulusconvent
te Amsterdam en visitator-generaal, tot tijd en wijle het convent
van de Holtmeer of het gemeene kapittel van de derde orde van
St. Franciscus aan hem de som van ƒ 1800 zou hebben voldaan
wegens het slot van zijn laatste rekening. Gedeputeerden achtten
de huurcedel weliswaar nietig, maar lieten den gewezen rent-
meester om zijn hoogen leeftijd in het gebruik der verduisterde
stukken land®). De kloostergoederen kwamen na de reductie der
stad Nijmegen onder de administratie van Derck van Leuwen,
althans nominaal, want het is hem nimmer gelukt het beheer
feitelijk in handen te krijgen. De heer van Batenburg handelde er-
mede naar eigen goeddunken, zonder zich aan het Hof van Gel-
derland of aan Gedeputeerde Staten van het Kwartier Nijmegen
te storen«). Derck van Leuwen was dezelfde persoon als de rent-
meester. die na de reductie van Nijmegen over de geestelijke goe-
deren in de stad en het Rijk van Nijmegen, Maas en Waal en
Overbetuwe door het Hof was aangesteld (18 November 1591).
Den 8sten April 1606 besloot het Nijmeegsche Kwartier, dat in-
middels Hof en Rekenkamer in de directie en administratie der
geestelijke goederen opgevolgd was, dat de Holtmeersche goederen
„wederomme mit den andere geestelycke guderen deeses Quartiers
verheeh werden ende dat te dien fine ordre gegeven ende aen den
voorn, heeren van Batenburch (Herman Diederik van Bronck-
horst) ende den pechteren geschreven sal werden, aen niemants
handen te betaelen dan die by de Gedeputierden tot den ontfanck
van die sal sijn geauthorisiertquot; i). In de commissie, welke Gedepu-
teerde Staten 29 September 1606 aan Derck van Leuwens opvolger
Wolter van Duiren gaven, lezen wij, dat de Gedeputeerden den
laatste op advies van de stad Nijmegen aanstelden tot rentmeester
van de goederen der kloosters e.a. geestelijke stichtingen binnen
de stad „alsock van 't clooster Holtmeer tot Horssen gelegen, ge-
vende hem hiermede volcomen macht, authoriteyt ende bevel dat
voorsz. ampt tho holden und te exerceren, des voorsz. cloosters
goederen und gerechticheyt te bewaren, die renten ende andere
incumsten t'innen, op te bueren und t'ontfangen......
De houding van den heer van Batenburg wordt begrijpelijk,
wanneer men bedenkt, dat zijn heerlijkheid, waartoe de drie ker-
spelen Batenburg, Horssen en Leur behoorden, Rijksleen was. De
heer van Batenburg beschouwde zijn gebied als Rijksonmiddelbaar
en wilde zich niet aan de Geldersche souvereiniteit onderwerpen.
Tengevolge van een sententie van 11 Juli 1614 van het Hof van
Gelderland, waarbij de gerichten van Horssen en Leur en de
overige goederen uit de nalatenschap van den in 1612 overleden
Herman Diederik van Bronckhorst, waarvan kon worden aange-
toond, dat zij geen Rijksleen waren, toegewezen werden aan Elisa-
beth van Bronckhorst, weduwe van Willem van Luxemburg, heer
van Hollogne, viel het Batenburgsche gebied uiteen in drieën.
Horssen werd in 1649 een Geldersch leen, nadat de heer van Hors-
sen, Johan van Wijnbergen, het aan de Landschap Gelre cn Zut-
phen opgedragen had, om het wederom in leen terug te ontvangen.
Leur daarentegen bleef in statu quo: het was geen Rijksleen en het
werd evenmin een Geldersch leen, zoodat het een allodiale heer-
lijkheid was»). Het Hof van Gelderland kon onderdeelen van het
Rijksleen, de hooge heerlijkheid Batenburg, als allodiaal beschou-
wen, omdat de gerichten van Horssen en Leur in de onderscheiden
Batenburgsche leenbrieven van de Duitsche koningen niet afzon-
derlijk vermeld werdenquot;).
De vraag of Batenburg, Horssen en Leur al dan niet Rijksleen
■waren, is voor het Hof of voor de Staten van het Nijmeegsche
Kwartier nimmer van invloed geweest op hun opvatting, dat de
Geldersche Hooge Overheid bevoegd was, om als zoodanig zich
met de geestelijke goederen in de drie genoemde plaatsen en met de
salariëering der kerk- en schooldienaren aldaar te bemoeien, zoo-
als o.a. uit de rentmeestersaansteUingen voor Derck van Leuwen
en Wolter van Duiren blijkt. Op advies van Gedeputeerden wei-
gerden de Staten van het Kwartier aan Maximiliaen van Bronck-
horst, heer van Batenburg, in 1619 de „dispositie ende directiequot;
over de Holtmeersche kloostergoederen^). Negen jaren later be-
sliste de Landdag, gehouden te Nijmegen, „dat niet alleen d'admi-
nistratie van de goederen des cloosters Holtmeer neffens den (in
het verzoekschrift van den heer van Batenburg) gementioneerden
halven (Maasbommelschen) tiendt by den Gedeputeerden des
voorsz. Quartiers behoort te verblyven, maer dat oock die voors.
Gedeputeerden sullen hebben te letten, dat d'andere goederen
tottet capittel van Batenburch gehorende ende daervan ge-
dachte heer het bewynt alnoch is hebbende, mede onder der-
selver administratie gebrocht wordenquot;®). De Staten van Gel-
derland waren dus van oordeel, dat het gezag van den heer van
Batenburg, dat hij onmiddellijk van het Rijk hield, geringer was dan
de souvereiniteit van den Lande, die in de 17de eeuw door de Sta-
ten werd uitgeoefend, en dat het gebied van Batenburg Gel-
dersch territoir was. In overeenstemming met het Landdagsbesluit
van 1628 wees het Nijmeegsche Kwartier in 1633 een herhaald
verzoek af van Maximiliaen van Bronckhorst om „wederom aen
sich te mogen hebben d'administratie van de cloostergoederen ge-
hoorich tot die Holtmeer, in Horssen geleghen onder ende in die
heerlickheyt Batenborch, ende mede den halven tiendt van Maes-
bommel, om dieselve tot onderhoudt van de predicanten ende
schoolmeesteren van Batenborch, Horssen ende Leur ende voorts
ad pios usus t'employerenquot;
Elders deelden wij mede, dat het Nijmeegsche Kwartier bij reso-
-ocr page 238-lutie van 6 December 1632 de directie en administratie over de
geestelijke goederen in het ambt tusschen Maas en Waal overliet
aan ambtman en jonkers. Het ambtsbestuur wenschte eveneens de
administratie der Holtmeersche kloostergoederen, omdat de inkom-
sten uit de geestelijke goederen anders niet toereikend waren voor
het onderhoud van de predikanten en schoolmeesters in het ambt
Het Kwartier sloeg dit af, daarbij overwegende, „dat die clooster-
goederen van de Holtmeer geen gemeenschap en hebben met dan-
dere geestdicke goederen van Maes ende Wael ende dat dienvol-
gens d administratie van de voors. goederen behoort te blyven by
de heeren Gedeputeerden des Quartiers, om eenige lasten daeruyt
te vervallen, die andersints by 't Quartier souden moeten gedrae-
gen wordenquot;^). Het standpunt, dat het Kwartier hierbij innam,
was juist: de heerlijkheid Horssen behoorde niet tot het ambt. Aan-
gezien de rekeningen van de achtereenvolgende rentmeesters van
de Holtmeer niet meer aanwezig zijn, verkeeren wij in de onmoge-
lijkheid na te gaan, waartoe Gedeputeerde Staten de opbrengsten
uit de kloostergoederen aanwendden. Eenmaal vonden wij, dat er
classicale onkosten uit betaald moesten worden®). De Holtmeer-
sche rekeningen werden op min of meer gezette tijden ter Gede-
puteerdenkamer gesloten®).
De Holtmeer bezat bouwhoven en landerijen in Horssen, Dreu-
mel, Bergharen en Puflik en een wind- en een oliemolen te Hors-
sen*). Bij resolutie d.d. 15 Juh 1616 van Gedeputeerden van het
Kwartier werd goedgevonden, „dat hy (de rentmeester Wolter van
Duiren) tot den bou van 't huis off schuir aen die Holtmeer die
steen, die umb und in die kerck und umb 't clooster in deerde,
eerst doen opruimen und daer tho gebruicken sal, und, so hy daer-
aen te cort compt, die reste voorts doen affbreken boven van die
muir van de kerck und dat op ener hoochte rontzom gelijckquot;. De
opbrengsten verminderden gaandeweg door overstroomingen en
dijkbreuken, zoodat Gedeputeerden in 1651 een verzoek van de
gemeente der heerlijkheid Horssen om subsidie voor den school-
meester ter plaatse niet konden inwilligen®). Nog in hetzelfde jaar
werden „de bouwinge ende landeryen van den clooster de Holt-
meerquot; in het openbaar verkocht^). De Landschap verleende hier-
op haar goedkeuring in het daarop volgende jaar: „sijnde van we-
gen den Quartiere van Nymegen voorgedragen, als dat ten dienste
van 't selve Quartiere eenige geestelicke goederen van d' abdye
van Mariënweert ende het clooster de Holtmeer nootwendich heb-
ben moeten worden vercocht, is op derselver versoeck sulx by de
Landtschap geapprobeertquot; ®). De „bouwinghe genaemt het clooster
de Holtmeerquot; (de Kloosterhof) ging over in handen van jr. Die-
derik van Lynden, heer van Hemmen en Blitterswijk, ambtman in
Overbetuwe, terwijl de boerderij genaamd Melevelt onder Horssen
aan Pelgrom Helman kwam®).
Uit het medegedeelde blijkt, dat Gedeputeerde Staten van het
Kwartier het goederencomplex van de Holtmeer steeds afgezonderd
van andere geestelijke goederen hebben laten administreeren, dat
zij er naar streefden om door den rentmeester „des voorsz. cloosters
goederen und gerechticheyt te (doen) bewarenquot;, en aan de op-
brengsten een bepaalde bestemming gaven. Uit het door de Land-
schap verleende octrooi tot verkooping ziet men voorts, dat de
Holtmeersche goederen als „geestelijkequot; goederen beschouwd wer-
den, d.w.z. als voormalige geestelijke goederen, die ,,ad pios ususquot;
bestemd waren. Men kan dus zeggen, dat de Holtmeer na.de in-
voering der Reformatie is blijven voortbestaan als zelfstandig ver-
mogenscomplex met pieuze bestemming tot het tijdstip van de open-
bare verkooping der goederen toequot;).
§ 2. De Jufferenstiften te Zennewijnen, Opheusden
cn Eimerem.
a. St. Mariënschoot te Zennewijnen.
In 1216 droeg het St. Walburgskapittel te Tiel aan de abdij
van St. Mariënweerd de kapel St. Mariënschoot te Zennewijnen
(„capellam de Sinewende cum omnibus dblationibus ac eius attinen-
tiisquot;) in den Tielerwaard over. De abdij was aanvankelijk een z.g.
dubbelklooster; maar reeds in 1228 woonden de Mariënweerdsche
nonnen niet meer te St. Mariënweerd, maar bij de kapel te
Zennewijnen. Een jaar later kwamen eenige Praemonstratenser
nonnen uit het klooster Vüssenich bij Zülpich en werd de eerste
proost benoemd. De nieuwe proosdij stond onder het toezicht van
den abt van St. Mariënweerd, die ook het recht bezat, om den
proost te benoemen of den door priorin en zusters gekozen proost
te bevestigen. De vicarie van het H. Kruis in de kerk van Zenne-
wijnen werd door den bisschop van Utrecht in 1552 vereenigd
met de tafel (= het beneficie) der proosdij, om uit de inkomsten
daarvan een kapelaan te onderhouden. De proost of zijn kapelaan
waren gewoonlijk tevens pastoor van de parochie Zennewijnen.
Het aantal nonnen was blijkens een oorkonde van 1231 op ten
hoogste 24 vastgesteld^).
De goederen van het klooster St. Mariënschoot te Zennewijnen
zijn na de verrassing van de stad Zaltbommel (31 Juli 1572) in
handen van de Prinsgezinden gekomen. De naar Tiel verhuisde
nonnen verzochten in Februari 1575 aan den abt van St. Mariën-
weerd, Johan van den Hove, als proost van Zennewijnen te
willen optreden, aangezien haar proost, heer Wolter Pelgromssen,
overleden was®). Krachtens het verdrag d.d. 21 September 1577,
gesloten tusschen de Staten van Gelderland en de regeering van
Zaltbommel, werden o.m. de eigendommen van het klooster
Zennewijnen in de Tieler- en Bommelerwaarden weder vrij ge-
geven met bepaling, dat aan den rentmeester der geestelijke goede-
ren te Zaltbommel uit de Zennewijnensche goederen een som van
ƒ 125 's jaars betaald zou worden. Heer Johan van den Hove
stelde 1 September 1579 op aandrang der „semptlicke joffrauwen
des convents tot Zenwenden onder onse (van den abt) gehoor-
saemheyt staendequot; een „goede ordre in de regieringe van haere
goederenquot;. Hij bepaalde, „dat wy mit de voorsz. joffrauwen in
presentie van eenige goede vrunden den staet haerer incommen
ende lantpachten ende die uytgaende lasten doorsien ende over-
slagen hebbende, bevonden hebben, dat yegelick van voorsz. jof-
frauwen voor dese tijt jaerlicx bequamehck toegelacht mach wer-
den d' somme van hondert carolusgulden van XX brabantsche
stuv. het stuck, waeromme wy uuyt cracht van onze authoriteyt,
weicke wy over de voorsz. joffrauwen ende des voorsz. convents
goederen als huere gebuerlicke overheyt hebben, den naebenoem-
de pachters geordonnert hebben ende mits desen ordonneren, dat
zy van nu voort aen jaerlicx ende alle jaer aen joffrau Anna van
Donghen betaelen sullen (volgen de namen der pachters) tsamen
totter somme van hondert gulden bedragende....... boven weicke
voorsz. penningen de voorsz. joffr. Anna van Dongen noch heb-
ben, genieten ende profiteeren sal huere aenpart ende quote van
de thiende ende alsulcke toebaeten, als in de verpachtinge van
huere goederen bescheyden zijn, mit oock huere aenpaert van de
penn., die naedat elck van de voorsz. conventuaell joffrauwen mit
oock den pastoor tot Zenwennen hondert gulden ontfangen sullen
hebben ende alle uuytgaende renthen ende lasten afgedaen sullen
wesen, bevonden worden overentsich (= over ) te blyven, d' wei-
cke by den voorn, pastoor ontfangen ende uuytgedeylt sullen
werden vermoegens instructie, hem by ons ende den gemeenen
joffr. voorsz. daervan gegeven ende gelevert sal werden, ende
tselve allet ter tijt ende wylen toe, by ons ofte onsen successeuren
in desen nae gelegentheyt ende uuyt eysschen des tijts sal zijn
geordonneert ende wy sulcx kennelick wederroepen ende vernieu-
wen sullen, twelck wy aen ons gereserveert hebben ende reserve-
ren mits desen t' allen tyde te moegen doen, als ons sulcx goet-
duncken ende gelieven sail, sonder archquot;^).
Uit deze nieuwe regeling van den abt Johan van den Hove
blijkt, dat het convent van Zennewijnen onder den druk der tijden
het karakter van een wereldlijk canonessenstift had aangenomen:
iedere juffrouw genoot voortaan een vaste prebende 's jaars in
geld voor haar „aenpartquot; van de kloosterinkomsten. Het is niet
bekend, of deze verandering met goedkeuring van de R.K. kerke-
lijke autoriteiten is geschied. Tot de kenmerken van een saeculier
canonessenstift behooren behalve het recht op een gefixeerde jaar-
lijksche prove — een stap op den weg naar separatie — een zekere
mate van vrijheid om het convent te mogen verlaten, dus be-
perking van den plicht om ter plaatse te resideeren en de kerkelijke
diensten bij te wonen De omstandigheden leidden er uiteraard
toe, dat de nonnen, die te Tiel, waar in 1578 de Reformatie inge-
voerd werd, woonden, niet meer zoo geregeld als voorheen haar
kerkdiensten konden houden en evenmin haar residentieplicht kon-
den naleven. Spoedig na 1579 zijn verscheiden juffrouwen naar
elders vertrokken of overleden. Van twee kloosterjuffers Gisberta
van Vlieth en Anthonia Mom is ons bekend, dat zij nog jarenlang,
ieder voor de helft, een huis aan het Hoogeinde binnen Tiel be-
woond hebben -).
Bij het verdrag van reductie van den Tielerwaard d.d. 29 Maart
1593 werd o.m. bepaald: „Belangende die regerungh und nomina-
tie tot directie der cloosterguideren van Senwynen, sal desen aen-
gaende seker voet up behagen der Lantschap genomen worden by
den gedeputeerden der Lantschap up den staet der geestlicke
guideren (die volgens het Landdagsreces van 22-29 Maart 1593
in den loop van dat jaar te Arnhem bijeen zouden komen, om de
geheele aangelegenheid der geestelijke goederen aan een onder-
zoek te onderwerpen). Edoch dat midlertijt in effect blieven sal,
dat by die van Tielreweert daertho genomineerde ridderschap so
die regerung als anderssins aengaende albereidts gedaen isquot;«).
Waarin de door de ridderschap van Tielerwaard reeds genomen
maatregelen bestaan hebben, is niet bekend. Vermoedelijk hebben
de jonkers zich bepaald tot het houden van toezicht op de admini-
stratie, die omstreeks 1593 in handen van eenige klooster juffrou-
wen was. Blijkens een schepenacte van de gerichtsbank van Tuil
d.d. 13 Mei 1593 namelijk, hadden juffr. Ghijsberta (van) Vlieth,
„representerende vrauwe tot Senwendenquot;, en juffr. Everarda
Mom, „beide conventuaeljofferen tot Senwendenquot;, „uuyten naem
ende van wegen des convents voers.quot; 2 morgens land op Zenne-
wijnen, genaemd het Kempken, verkocht aan Hanrick de Jongh
Het Nijmeegsche Kwartier liet bij resolutie van 29 December
van het genoemde jaar de goederen aan de jonkers van Tieler-
waard ter administratie over, mits zij daarvan rekening zouden
doen. Indien de geestelijke goederen in de provincie Gelderland in
gemeenschap gebracht zouden worden, zouden zij de administratie
over moeten geven aan dengene, die door de Geldersche Reken-
kamer daartoe zou 'worden aangewezen. Deze regeling voldeed
blijkbaar niet, want bij Kwartiersbesluit van 25 April 1602 wer-
den de Zennewijnensche goederen op verzoek der stad ZaU-
bommel toevertrouwd aan het toezicht van jr. Johan Millinck, die
in dezelfde Kwartiersvergadering belast was met de zorg voor de
geestelijke goederen in het Nijmeegsche Kwartier in plaats van
het college van Gedeputeerden des Kwartiers, dat opgeheven
werd®). Nadat in 1605 opnieuw een Gedeputeerden-college was
opgetreden, werd de rentmeester der goederen van Zennewijnen
rekenplichtig aan de Kamer van Gedeputeerden te Nijmegen. Het
rentmeesterschap werd waargenomen door mr. Johan Dericksz.,
secretaris te Deil, aan wien Gedeputeerde Staten toestonden, om
het beheer over de Zennewijnensche goederen te blijven voeren,
ofschoon Andries Willemsz. door het Hof tot rentmeester
over alle geestelijke goederen in de Tieler- en Bommelerwaarden
was gecommitteerd»). De rekening van mr. Johan Dericksz. werd
door hen gehoord in tegenwoordigheid van gecommitteerden uit
de ambtsjonkersquot;). Een der laatst overgebleven kloosterjuffrou-
wen was Everarda Mom. Omtrent haar besloten Gedeputeerde
Staten 14 Maart 1612, „dat se volgende 's Quartiers resolutie aff-
stant wil doen van 't onderwynt der guideren, tot tselve stifft ge-
hoerende, tegens 't genot van het tractement, dat haar thogelecht
is off worden salquot;. Dit tractement of wel de ahmentatie werd op
ƒ 400 vastgesteld, „weicke penningen die voersz. joffrou op soda-
nige pachters, tsy van den tient off landeriën, by den voorn, rent-
meester geassigniert sullen worden, als sy selffs begeren und ver-
kiesen sa . De juffrouw was blijkbaar „iet tevreden, zoodat haar
m het volgende jaar moest worden aangezegd, „dat sy sich die los
van sekere sess of sestenhalven mergen lants, als die heer van Op-
'
Nadat in 1619 het Nijmeegsche Kwartier de directie en admini-
waardnbsp;' 'nbsp;quot; ^^nbsp;Bommeler-
waarden aan ambtman en jonkers overgelaten had. kwam het
klooster Zennewijnen onder het toezicht en het beheer van den
ambtman en van de ridderschap van den Tielerwaard Er waren
twee directeuren, die een honorarium van ƒ 100 s jaars benevens
vacatiën ontvingen, een waarnemende of honoraire directeur, die
geen bezoldiging genoot, en een rentmeester, die 5% van de ont-
nzot:nbsp;b-cl^ten in het jaar 1692 slechts
ƒ 1708 op, in 1809 met minder dan ƒ 10.000. De ridderschap in
den Tielerwaard bestemde de stichting, om aan adellijke daLs
proven uit te keeren. In 1692 bedroegen de preuves ƒ 50. die doquot;
ZIT Tnbsp;-erden, terwijl daarenboven Geertruyt
^^nnbsp;gezamenlijk een preuve
nZ!nbsp;rnbsp;f 50 de eene helft ge-
ItlfTdo T [ rrnbsp;Scherpenzeel en de we-
Ïoot nnbsp;lnbsp;Men be-
sloot m 1725 het aantal dames te laten uitsterven tot tien. tenein-
geschieden. De hoogte der preuves is op dit bedrag gebleven De
uitkeer^gen werden in 1795 ten gevolge van de omwente ing stop
gezet, doch in 1803 weder hervat onder bijbetaling van het inge-
8^; 1nbsp;van GeldenU n
l»uy, om geen preuves meer uit te keeren
slofenÏse rnbsp;quot;dderschap van den Tielerwaard
dat de tnbsp;' -ereenkomst, waarbij bepaald werd.
dat de toekenning der preuves bij tourbeurt zou plaats hebben en
-ocr page 245-wel als volgt: „de eerste vacant komende plaets sal staen ter dis-
positie van den heere amptman en soo vervolgens na rangh, na-
mentlijck de twede aen den heere van Wadenoyen, de derde aen den
heere van Geldermalsen, de vierde aen den heere van Gellicum, de
vijffde aen den heere van Tengnagel en de sesde aen den heere de
Cock van Haefften, en dat vervolgens yder een tourbeurt gehadt
hebbende wederom van boven aff met den heere amptman sal wor-
den begonnenquot;. Nieuw geadmitteerde leden van de ridderschap in
Tielerwaard zouden ook een tourbeurt krijgen. De preuves werden
vacant door huwelijk of overlijden van de bezitsters.
Als provenstichting ten behoeve van ongehuwde dames uit
riddermatige geslachten bleef het stift Zennewijnen in wezen, tot-
dat het stichtingsvermogen krachtens het decreet van keizer Napo-
leon I d.d. 27 Februari 1811 met het Staatsdomein vereenigd werd,
evenals de goederen van andere corporatiën ,,d' origine ecclésias-
tiquequot;, welke niet gerangschikt konden worden onder de ,,biens
d'origine ecclésiastique... affectés au salaire des ministres des cultes,
è leurs dépenses ou ä 1'Instruction publiquequot;^). Het alimenteeren
van ongehuwde dames, uitsluitend uit riddermatige famihes, moge
naar de opvatting van 1811 als zuivere standsbevoorredhting gel-
den, zoodat de pieuze bestemming van het stift was komen te ver-
vallen; naar de opvatting van het Geldersche plakaat op de geeste-
lijke goederen van 1580 evenwel behoorden de geestelijke goederen
, „wederom ad pios usus undt Godts eher angelegt, insonderheyt
averst tot onderholt Godtseliger ervarener und gelehrter Kercken-
Diener. wtspandung der almissen, stifftung, operbouwing, und
verbeterung der schoeien, und tho conservation der verarmten eerli-
chen, und adelichen geslachten, anghewendet und employeertquot; te
worden. Het toekennen van preuves aan ongehuwde adellijke dames
was alzoo in overeenstemming met de bedoeling van den wetgever
van 1580. Dat dit ook de opvatting van het Hof van Gelderland
was, blijkt o.a. uit het feit, dat dit lichaam 22 November 1631 aan
de directeuren van het stift Zennewijnen octrooi verleende tot het
laten afbreken en in het openbaar verkoopen van de kapel bij het
klooster en het te gelde maken van den duifsteen, „nochtans, dat
die penningen, daervan procedierende, wederom sullen worden an-
geleyt tot meesten proffijt, nut ende oirbaer van 't bovengemelte
stift van Senwynen-i). Immers zou noch octrooi gevraagd noch
verleend zijn, indien niet het Hof en de heeren directeuren ervan
overtuigd waren, dat Zennewijnen een voormalige geestelijke
stichting met pieuze bestemming was. Het Hof stelde als eisch, dat
het stichtingsvermogen intact zou blijven en de opbrengst niet voor
aan de fundatie vreemde doeleinden zou worden besteed, m.a w het
ahmenteeren van freules had aan het stift het pieuze karakter niet
ontnomen.
b. St. Mariëngaarde te Opheusden.
Het klooster St. Mariëngaarde te Opheusden in Nederbetuwe
werd in het jaar 1482 gesticht door Gijsbert van Randwijck en zijn
vrouw Johanna Voncken in een door hen bewoond boerenhuis
(met het stamhuis van het geslacht). Volgens het reversaal d.d 5
Juni (St. Bonifacius' dag) 1482, hetwelk omstreeks 1811 nog onder
berusting was van de familie Van Randwijck, maar zich thans be-
vindt in het huisarchief van Waardenburg®), was het een convent
van reguliere kanonikessen. die den regel van St. Augustinus volg-
den en onder de visitatie van de Fraterhuizen van Deventer Zwolle
Hulsbergen en Doesburg stonden. Er behoorden steeds twee paters
aan verbonden te zijn en er moesten bijzondere gebeden e.d. wor-
den verricht voor het zieleheil van den stichter en zijn nabestaan-
den. Ingeval de stichtingsbepalingen niet nageleefd werden zouden
de goederen in vier gelijke deelen aan vier familieleden van den
fundator worden teruggegeven»).
De nonnen hadden de administratie harer goederen nog in han-
den in 1595quot;). Ruim tien jaren later kwamen de goederen onder
het toezicht van ambtman en jonkers van Nederbetuwe, waarschijn-
lijk tusschen 1616 en •19. toen zij ook orde stelden op de admini-
stratie der overige geestelijke goederen in het ambt. Uit de con-
ventsgoederen gingen zij aan dames uit adellijke families proven
toekennen. Men mag aannemen, dat toentertijd van de oorspron-
kelijke kloosterbevolking niemand of slechts een enkele nog in le-
ven was. Het Nijmeegsche Kwartier sloeg, om wille der consequen-
tie, 8 Juni 1619 een verzoek af van Wilhem van Ermelen, inhou-
dende, dat hem zou mogen worden vergund „die collatie over
XXIIII morgen landts by sijnnen voorvader Albert van Ermelen
aent convent van Mariënga(e)rde tot Hoesden op den Rijn gege-
ven onder seeckere conditie vermoge reversalquot;^). Het Kwartier
wenschte, dat het stichtingsvermogen intact zou blijven en dat de
stichting niet uiteen zou vallen in een aantal kleinere fondsen,
waarvan het beheer en het gebruik aan het toezicht van de Over-
heid onttrokken zouden zijn.
De „ordrequot;, welke door ambtman en jonkers werd vastgesteld
voor het toekennen van preuves uit de inkomsten van het klooster
te Opheusden en omstreeks 1625 van kracht was, is ons niet be-
kend®). Volgens latere ambtsresolutiën kende men een stelsel van
opkhmming: in 1641 genoten de vier eersten in rang en ouderdom
ieder ƒ 125 's jaars, de drie op haar volgenden elk ƒ 75 en de
beide jongsten elk ƒ 50. Op 9 November van laatstgenoemd jaar
werd als vereischte minstens achtjarige leeftijd gesteld. De uit-
keeringen vervielen bij huwelijk of overlijden®). In 1713 werd
door de ambtsvergadering besloten, dat de erfgenamen van een
overleden prebendaire en zij, die door huwelijk haar preuve moesten
verhezen, nog gedurende Yi jaar het genot ervan zouden behou-
den^). De opbrengsten van de kloostergoederen waren omstreeks
1792, zóó toegenomen, dat alle prebenden op dezelfde hoogte, te
weten ƒ 150 's jaars, gebracht konden worden. Drie jaren later
werden de uitkeeringen stop gezet als gevolg van de omwenteling,
doch in 1798 weder ter beschikking gelaten van het ambtsbestuur,
dat toen niet meer uitsluitend uit riddermatigen samengesteld was.
Het vermogen der stichting werd in 1811 bij decreet van keizer
Napoleon met het Staatsdomein vereenigd. De uitkeeringen van
preuves is in 1820 voor een geruimen tijd door het Rijk hervat, maar
de stichting zelve heeft men niet meer tot nieuw leven gewekt®).
Evenals bij het stift van Zennewijnen het geval was, geschiedde
-ocr page 248-het toekennen der prebenden door de leden van de ridderschap van
Nederbetuwe bii toui^beurt. De ambtsvergadering besloot dienaan-
gaande 10 November 1749. „dat de toecomende vacerende prae-
bendes naer rangh sullen begeve worde als de eerste door de heer
Vijgh, de tweede door de heer Cocq van Delwijnen, de derde door
de heer van Braekel, de vierde door de graefe J. W. van Weideren
en ve^o gens de tour by de heer amptman weederom sal beginne
en afdaelle tot het laadste lidt toe. dewelke sigh alsdan in Lese
ridderschap sullen bevindequot;^).
De directie en administratie over de Opheusdensche klooster-
goederen berustten bij dezelfde daartoe aangewezen leden uit de
ridderschap nevens den ambtman, die ook de directie voerden over
quot; Mnbsp;-as eveneens de-
'ratïnnbsp;quot;quot;nbsp;vicariegoederen. doch de twee adminis-
klnnbsp;gescheiden gehouden. Vermenging van
kamergoederen met andere geestelijke goederen heeft niet plaats
Tenslotte moet nog vermeld worden, dat omstreeks 1809 toen
evende nazaten van Rutger van Randwijck. een der vier verwan-
ten van den stichter, op wien bij het niet nakomen der stichtings-
bepahngen de tot de fundatie bestemde goederen voor een kwart
zouden overgaan getracht hebben die goederen te bekomen, om-
dat de stichtingsbepalingen, naar zij beweerden, niet behoorlijk
nageleefd werden, wanneer men. zooals na 1798 weieens het geval
was. preuves toekende aan niet-adellijke dames®). Hun poging
c. Eimeren.
stond eeiiT 'uquot;quot;nbsp;^^^^^^^ ^Ist in Overbetuwe
stond eertijds een klooster van tertiarissen onder het patronaat van
de H. Maagd Maria. De stichtingsdatum is niet bekend. Het con-
vent komt reeds voor op de lijst van tertiarissenconventen onder
het orde-kapittel van Utrecht van 1470, terwijl ons een in originali
bewaard gebleven schuldbekentenis uit het jaar 1481 bericht, dat de
Commendeur van St. Jan te Nijmegen 125 overlandsche rijnsgul-
-ocr page 249-dens had geleend van „heren Nicolaus van Delff, pater der zuste-
ren van Eymeren in Elsterkerspelquot;
Een adellijk convent was het klooster te Eimeren naar zijn aard
niet; de zusters werden veelal als „begijnenquot; aangeduid en niet als
„juffrouwenquot; .
Na de Reformatie hebben de conventualinnen nog een tijdlang
zelf het beheer over de kloostergoederen gevoerd, naar blijkt uit
een octrooi, dat door het Hof van Gelderland 3 November 1592
verleend werd tot het verpanden van 10 morgens weiland onder
Eist®). Op 21 November 1608 lieten Gedeputeerden des Nijmeeg-
schen Kwartiers verscheiden stukken land en weiland van het
klooster verpachten, w.o. „'t clooster van Eimeren mit 't huis und
daertho gehoerende landeriën, so groot und dein tselve in die Be-
tuwe glegen is und Johan Costen in pacht gehat heefftquot;, voor
ƒ 325
Rentmeester vanwege Gedeputeerden was Simon van de Water,
dezelfde, die ook de pastorie-, canonisie- en vicariegoederen van
Eist beheerde. De administratie der kloostergoederen werd even-
wel afzonderlijk gehouden®).
Het Kwartier bestemde de fundatie overeenkomstig het plakaat
van 31 Mei 1580 ad pios usus; van toekenning van preuves aan
ongehuwde dames, bij voorkeur uit middermatige geslachten was
evenwel geen sprake. Blijkens een resolutie van ^deputeerden quot;n
het N,meegsche Kwartier d.d. 5 October 1619 werden de classicale
onkosten der predikanten van de classis Nijmegen omgeslagen als
ten laste van den rentmeester Bronckhorst, die de geestelijke
goederen in het land van Maas en Waal, w.o. de beide kloosters
te Wamel, onder zijn beheer had, ƒ 28
Tn iTsSfTnbsp;^^^^^^^^^^^
ten laste van de kloostergoederen van Eimeren f 28-13 st
ro°edertri2,'quot;nbsp;Holtmee;sche
ten laste van denzelfde wegens de door hem beheerde Nijmeeg-
sche geestelijke goederen ƒ 24,nbsp;. J a
ten laste van den rentmeester'Isaac van den Bergh. die de goe-
deren^ van de drie Nijmeegsche vrouwenkloosters beheerde.
De Eimerensche goederen droegen geheel op dezelfde wijze bij
m de classicale onkosten als de Holtmeer, de kloosters te Wamei
Zotnbsp;'nbsp;Eimeren is tamelijk
strtlquot; f^-de, toen de directie en admini-
stratie der Overbetuwsche geestelijke goederen door het Kwartier
overgelaten werden (1625). In de jaren
1631-1636 ging er geen vergadering van de Nijmeegsche classis
voorbi, zonder dat er bij het Kwartier een klachl werd ingedtnd
datte opcomsten van de goederen des cloosters van Eymeren in
der Overbetuwe on ancx in seeckere portiën gedeylt ende gegeven
yn aen jonge, oock eenige van de Gereformeerde religie vreemde,
joffrouwen, tegens die natuir van sulcke gemortificeerde goederen
van een gemeyn cloosterquot;®). Geholpen heeft de telkens hLhaalde
De directie en administratie over de Eimerensche goederen waren
in handen van dezelfde leden van de Overbetuwsche ridderschap
als de pastorie-, canonisie- en vicariegoederen van Eist, nl. den
ambtman als opperdirecteur en drie mede-directeuren, die bezol-
digd werden. De directeuren bemoeiden zich niet met de toeken-
ning der prebenden; deze geschiedde in de ambtsvergadering, ge-
woonlijk in overeenstemming met de voorstellen van de directeu-
ren In de ambtsvergadering van 1 Juni 1781 stelde J. C. G. van
Lynden tot de Parck voor om, evenals in den Tielerwaard en in
Nederbetuwe, de proven bij tourbeurt te laten begeven door de
leden van de ridderschap, welke voorslag niet werd overgenomen.
Op 25 October 1641 werd het getal der preuves gesteld op acht,
elk van ƒ 200, en 30 September 1669 op twaalf. Naderhand had
men opklimmende prebenden. Men besloot 30 November 1679, dat
de portiën kwamen te vervallen, wanneer de prebendaires stierven,
trouwden of in een klooster gingen en geestelijk werden; viel een
juffrouw (..chanonessequot;) uit. dan schoof in haar plaats degene op.
die onmiddellijk in rangorde en preuve op haar volgde, enzoo-
voorts. Om voor een preuve in aanmerking te komen, behoefden
geen bewijzen van adellijke afstamming te worden overgelegd. De
twee z.g. ambtmanspreuves mocht de ambtman voor zijn eigen
dochters bestemmen. Vaak kregen deze i.pl.v. een prebende een
stuk land in eigen beheer. Wat dit te weinig opbracht, werd aan-
gevuld uit het rentambt der geestelijke goederen van Overbetuwe.
In de ambtsvergadering van 28 Juni 1771 werd bepaald, „dat er
twee prebendes sullen verblyven ter privative dispositie van de
tydehjke heeren amptluyden. sonderdat nodig sullen hebben daer-
van kennis aan de ridderschap te geven en dat die amptmansprae-
bendes in 't vervolg van tijd sullen bestaen yder in 't genot van
70 gis. jaarlijks sonder meer en sonder dat de freulens. die daarmede
gebeneficieerd worden, sullen opklimmenquot;. Tegelijkertijd werden
de overige prebenden opnieuw vastgesteld als volgt: de 1ste en
2de op ƒ 100 's jaars. de 3de-7de op ƒ 80. de 8ste op ƒ 70 en de 9de.
die toentertijd vacant was. op ƒ 50, Met het oog op den fmanciee-
len toestand der Eimerensche goederen werd 19 Juni 1772 besloten
geen nieuwe preuves meer te maken, maar de vaste prebenden te
verhoogen, naarmate de goederen meer opbrachten, tot J J«« ^oe:
men begaf evenwel nog twee vacante proven van ƒ 50 elk, ..Ver-
mits den tegenswoordig aanhoudende florisante staat van deses
ampts geestelyke goederenquot; werden 20 Juni 1788 alle prebenden
op ƒ 100 gebracht. De opbrengsten bleven zich in stijgende lijn
bewegen, zoodat er in 1790 twaalf prebendaires waren, waarvan
de vijf eersten onderscheidenlijk ƒ 150, ƒ 140, ƒ 130, ƒ 120 en ƒ 110
's jaars genoten en de zeven laatsten elk ƒ 100 s'jaars, afgezien
van de ambtmanspreuves. Vier jaren later waren er zelfs eenen-
twintig freules, van wie één land in plaats van een prove in geld
ten gebruike had, terwijl de anderen tezamen ƒ 2050 per jaar ge-
noten.
Het Eimerensche stift hield op te bestaan tengevolge van het
decreet van keizer Napoleon van 27 Februari 1811
§ 3. De (gewone) Vrouwenkloosters te Rossem, Driel
en Wamel.
a. Rossem.
Over het zusterhuis des Gemeenen Levens St. Mariënacker te
Rossem hebben wij reeds een en ander medegedeeld bij de behan-
deling van de Tieler- en Bommelerwaarden®). Het alimentatie-
verdrag, dat de commissarissen van den Prins van Oranje met de
conventualinnen 10 April 1579 voor den tijd van vier jaren geslo-
Oud-archief Polderdistrict Overbetuwe (Ambtsarchief), „Extracten uit
de Resolutie boeken des ampts Over-Betuwe, beginnende me den jaare 1600
3ef°hnf® n'^I^'hnbsp;zelf zijn niet meer te vinden. Voorts
archief huis Nederhemert, afd. stukken betr. Overbetuwe, band No 24 get
fd'lo Nove^^he'^'T«-«nbsp;betreffende het opklimmen der prèules
d^d. 30 November 6/9 wordt genoemd in een verzoekschrift van Heilwigh
van Bronckhorst, die ƒ 100 genoot en wenschte op te klimmen in de Ss
van haar overleden zuster, die ƒ 150 trok (oud-archief Polderd str^t Ovfr
betuwe, request in een verzameling „besoignUquot;, vergaderingsverTalën minu-
ten en ingekomen stukken van de directeuren der geestelijke goedS Xör
het overige: Mr. W. J. baron d'Ablaing van Giefsenbui^ ^.^T^s^ van
s Lands Adel gedurende het bestaan van het Koningrijk Hollandquot; hi De
Neder andsche Herautquot;, 1884, bijlage no. 2. De sehr, vermefdt een memorie
betreffende het stift te Eimeren van 1809, waarin de stichtTnTL oors^rke-
worden,^doch onXÄ
Tehan van O^^''quot;«ke dames door de ridder-
Tan LstthiZ'quot; overeenstemming werd geacht met de bedoeling
van de stichters, aangezien het stift oorspronkelijk een adellijk iufferenstift
zou zijn geweest. Dat de memorie van 1809 het hier nLt b^het^iechL eM
cofvent^l'oe7quot; reeds. Het bij d'Ablaing vermelde „Resolulieboek overTes
d^klnli!quot; tnbsp;Eymereii, beginnende met 5 October 1641quot;, is evenals
arrhlf nt,nbsp;Reformatie dateerende klooster-
stuk II C § T'''quot;'nbsp;«naneieele beheer hiervóór Hoofd-
ackernbsp;! Aquot;nbsp;^^ C- Kist, „Het Klooster St. Mariën-
XVI hl^ osfi^-/quot; amp; Royaards, „Archief voor kerkelijke Geschiedenisquot;,
AVI blz. 285. Blijkens Dr. M. Schoengen, „.lacobus Traiecti alias de Voecht quot;
nén I even'« r «nbsp;'llquot; /^' ^^Pquot;nbsp;^^ren de zusterhuizen des Gemee-
kZen ni? h ?nbsp;i^altbommel), Rossem, Wamel en Den Briel voortge-
in Zn BLrhnbsp;' Fraterhuis in Zwolle begonnen zusterhuis ten Orthen
-ocr page 253-ten hadden, en waarbij de laatstgenoemden vrijwel alle klooster-
inkomsten en -landerijen in gebruik kregen, is waarschijnlijk her-
haaldelijk hernieuwd. Op een verzoekschrift van de zusters aan de
Landschap om 7^ morgen uiterwaardsland „den doester aldaer
(te Rossem) thokommendequot; te mogen verkoopen „tot bethalungh
van des cloosters schulden und lastenquot; werd 25 Februari 1597 be-
schikt, dat de verzoeksters eerst een duidelijken staat van de kloos-
tergoederen met specificatie van de schulden moesten overleggen^).
In 1608 waren er nog drie zusters, die om ahmentatie verzochten.
Eén harer. Lijsken, voerde toentertijd het beheer over de in plaats
van alimentatie in gebruik gelaten kloosterbezittingen. Gedeputeer-
de Staten van het Nijmeegsche Kwartier gaven aan Andnes Wil-
lemsz., den rentmeester der geestelijke goederen in de Tieler- en
Bommelerwaarden, onder wiens administratie ook de Mariënacker-
sche goederen gesteld werden, last voor het loopende jaar aan elk
harer ƒ 25 uit te betalen®).
Het vermogenscomplex van het Rossemsche klooster had voor
het overige dezelfde lotgevallen als de andere geestelijke goederen
te Rossem, zoodat wij hier met een verwijzing kunnen volstaan®).
b. Driel.
De nonnen van het klooster van Reguliere kanonikessen St. An-
natroon in de Hoorsik onder Driel zijn met bisschoppelijke toestem-
ming in Februari 1572 verhuisd naar St. Annaborch te Rosmalen,
terwijl door den bisschop bepaald werd, dat de te Driel gelegen
goederen voor een zekeren tijd gebruikt zouden worden „totter
timmeragiën van der kercken op nochtans conditie, dat daeraff alle
jaer vry ende loss zullen betaelt worden die gereserveerde pen-
sioenen ende daerenboven voir die gemeyn kuecken, soe in gelde
als anders, hondert guldenquot;. Korten tijd daarna verplaatsten zich
de bewoonsters van St. Annaborch naar de Cluyt in den Bosch.
Wij verwijzen verder naar hetgeen bij de behandeling van de
geestelijke goederen in de Tieler- en Bommelerwaarden door ons
is opgemerktquot;).
Verbaal van Landschapsgedeputeerden tot de requesten, ingediend bij
den Landdag te Nijmegen, 25 Februari 1597.
Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 7 Juh en 13
December 1608.
Zie Hoofdst. II, A § 5.nbsp;,
Fr. G. van den Eisen, Ord. Praem., en fr. W. Hoevenaars OicL Pi aem.,
„Analecta Gijsberti Coeverincx,quot; II, blz. 264 e.v. Zie Hooldst. 11, A S l
c. Wamel.
Te Wamel bestond behalve het Clarissenconvent Clarencamp
o{ Clarevelt, gewoonlijk aangeduid als het „nonnenclooster te Wa-
melquot;, een zusterhuis van de zusters des Gemeenen Levens volgens
den regel van Geert Groot van Deventer, genaamd St. Mariënhof.
De nonnen van Wamel verhuisden op grond van een overeen-
komst van 1 October 1586, welke door den overste der Minder-
broeders van de Keulsche provincie bekrachtigd was, in 1587 naar
het gebouw de Eenicheyt in Nijmegen. Na de reductie dezer stad
bij Gelderland in 1591 vertrokken een aantal nonnen naar Kleeft).
Op 25 Juli 1608 leverde de licentiaat Rensen het archief van
Clarevelt, dat bij een Tielsch burger gelicht was, ter Gedeputeer-
denkamer te Nijmegen over. In een resolutie van Gedeputeerden
van het Nijmeegsche Kwartier van 9 Januari 1609 is sprake van
„landerien van 't Nonnenclooster tot Wamel, die by suster Geer-
truidt van Rantwijck, eenige conventualin, voer een seer geringen
prijs verpacht wordenquot;. Enkele weken later besloten Gedeputeer-
de Staten, door twee gecommitteerden eenige geestelijke goe-
deren in het ambt tusschen Maas en Waal in het openbaar te laten
verpachten, waaronder mede de landerijen van het Nonnenclooster
„und sulx tot profijt und onderhout van die conventualinnen (er
was er slechts één) desselven cloostersquot;. Negen jaren daarna werd
den rentmeester Bronckhorst door Gedeputeerden gelast, om aan
juffer Geertruidt van Randwijck, conventualin van het Clarissen-
klooster, prompte betaling te doen van haar alimentatie®). Hoe
lang de non nog geleefd heeft, is niet bekend.
Met het zusterhuis St. Mariënhof begonnen Gedeputeerde Sta-
ten van het Kwartier zich te bemoeien omstreeks den tijd, dat Wil-
hem Aertss. van Bronckhorst door hen tot rentmeester over de
geestelijke goederen in het ambt tuschen Maas en Waal werd aan-
gesteld. De goederen bleken voor een belangrijk gedeelte te zijn
„opgewonnenquot; en hij „anderenquot; in gebruik te zijn. Bij resolutie d.d.
21 November 1608 besloten Gedeputeerden om den betrokkenen
aan te ^schrijven, dat zij binnen 14 dagen hun recht moesten be-
wijzen^). De bezittingen van het zusterhuis kwamen, evenals die
van het Nonnenclooster, onder het beheer van den rentmeester
HoLfdstu\quot;m'§^L''''' (quot;Nijmegenquot;) en blz. 889 („Wamelquot;). Zie hierna
16M 20'l.nflfi,«'''nbsp;^nbsp;equot; 1 Februari
gaan.nbsp;overgeleverde archief van Clarevelt is verloren ge-
®) Resolutiën Gedeputeerden, 21 November 1608.
-ocr page 255-Bronckhorst. Over het alimenteeren van zusters zijn geen gegevens
bekend. Op 4 Juni 1613 beschikten Gedeputeerden op een verzoek-
schrift van Johan Robbertsz. als man en voogd van Jenneken
Otten, „gewesende professide bagyne int clooster van Mariënhoff ,
als vólgt: „In regard van de hogen ouderdumb der beide suppli-
anten und hare sobere und geringe middelen, als oock, dat Jenne-
ken Otten, so gesecht wordt, harer ouderen nalatenschap int cloo-
ster gebracht heefft, werden haer tot derselver ouderhout haar
leven lanck geaccordiert 't gebruick van sess mergen lants, gênant
•t Lijsbroick, und drie mergen, gnant den Bervoetscamp, mit noch
•t hoffsteetien, daer sy wonende sijnquot;^). Het was niet enkel uit
liefdadigheid, dat Gedeputeerde Staten aan de gehuwde zuster
levensonderhoud toekenden, maar veeleer op grond van het recht
op levensonderhoud, dat de zusters hadden, omdat zij eenig vermo-
gen in de kloostergemeenschap hadden ingebracht.
Het Nijmeegsche Kwartier liet ingevolge zijn besluit d.d. 6 De-
cember 1632 de directie en administratie over de geestelijke goede-
ren in het ambt tusschen Maas en Waal over aan ambtman en jon-
kers. De fungeerende rentmeester werd daardoor rekenphchtig aan
het ambtsbestuur. Tengevolge van het accoord van 1635 met de
predikanten moesten ambtman en ridderschap de pastorie- en
vicariegoederen uit handen geven; slechts de goederen van de twee
Wamelsche kloosters bleven onder de administratie van den rent-
meester Johan Blanck. Over de jaren 1635-'58 zijn de kloosterreke-
ningen van dezen rentmeester en zijn erfgenamen bewaard ge-
bleven ®).
In de rekeningen zijn de ontvangsten van elk klooster gescheiden
gehouden; de uitgaven werden voor de beide kloosters gezamenlijk
opgeteekend. Over 1635 beliep de ontvangst van St. Mariënhof
£ 726 en van het Nonnenclooster £ 3459-13-12. Het batig slot be-
droeg £ 368-8-8. Men vindt geen betalingen ten behoeve van kerk-
en schooldienaren. Daarentegen blijkt uit twee posten in de reke-
ning over 1641, dat de rendant 20 Juni 1629 order had gekregen
ƒ 2625 kapitaal op te nemen ten laste van de kloostergoederen
„tot betalinge van der predicanten ende der schoolmeesteren trac-
tamentenquot;, en in het begin van 1623 een kapitaal van ƒ 1200 voor
hetzelfde doel. De rekening over 1637 heeft een uitgaafpost van
£ 192 wegens classicale verteringen bij den waard van „De ver-
Resolutiën Gedeputeerden, 4 Juni 1613.nbsp;. .nbsp;,
2) Oud-archief Polderdistrict Maas en Waal (Ambtsarchief). De rekeningen
zijn gelijktijdige afschriften.
gulde Roosequot; te Nijmegen. De ontvangsten der twee kloosters be-
droegen over het jaar 1650 gezamenlijk nog £ 4342-12-7; in de
laatste rekeningen over het jaar 1658 wordt aan totale ontvangsten
opgegeven ƒ 611-10-0 en aan uitgaven ƒ 618-16-8. Een schrikba-
rende achteruitgang! Al voegde men in de rekeningen de uitgaven
der beide kloosters bijeen, in andere opzichten werden beide
kloosters echter nog wel onderscheiden; wanneer men bijv. vindt,
dat de opbrengst van het land van het Nonnenclooster in Zoelen,
dat in 1649 verkocht werd aan den zoon van den rentmeester Johan
Blancken, in de rekening over 1650 vermeld wordt onder de ont-
vangst van het Clarissenklooster. In de volgende rekeningen blijft
men het verkochte land steeds onder de ontvangsten van dit
klooster opnemen als memoriepost evenals de in „admodiatiequot; uit-
gegeven en onverpacht gebleven perceelen.
In 1644 verkregen ambtman en ridderschap van het Hof van
Gelderland toestemming, om vier perceelen van de kloostergoede-
ren te verkoopen, mits de Landschap approbatie zou verleenen. De
verkoop werd echter op het laatste oogenblik afgelast, omdat een
gedeelte van de jonkers ertegen en de ambtman afwezig was»).
Tenslotte werd het meerendeel der geestelijke goederen kort vóór
7 April 1660 verkocht aan Sweder van den Boetzelaer tot Leeu-
wen, ambtman en richter tusschen Maas en WaaP). Buiten den
verkoop bleef de ruïne van het klooster St. Mariënhof (het begij-
nenklooster), waarvan de steenen in 1704 door D. W. van Lyn-
den, toentertijd ambtman tusschen Maas en Waal, aan kerk-
meesters van het dorp Wamel gelaten werden, om er een muur
rondom het kerkhof van te maken»). De ambtman Boetzelaer had
Oud-archief Polderdistrict Maas en Waal (Ambtsarchief), „Declaratie
van oncosten ende vacatiën by dr. Blancken aengewent volgens commissie
van amptman ende ridderschap tusschen Maes en Wael ovei^t soIliS^èTen
kloostergoederen te verkoopen in den jaere 1644.quot;
Vergel. de rekenmgen van de kloostergoederen over 1644 fol 32
) Oud-archief Polderdistrict Maas en Waal; bij de kloosterrekeninoen is
gevoegd een „Extract uyt het Resolutieboeck des Ampts Maes e„ WaTraken-
de t ghene aen mijn heer (den ambtman Boetzelaer) geordonneert is te be-
fifioquot;nbsp;coopspennmgen der geestehcke goederen tot Wamelquot;, 7 April
het Pvtrt /ki-w !, '' T'nbsp;ambtsarchief te vinden. Uit
het extract bhjkt dat de ambtman zelf de geestelijke goederen gekocht had.
levoren zijn echter kleinere stukken verkocht aan andere personen.
De tyns van ƒ 3-10-0 welke uit den Begynenweerd te Wamel, toebehoorende
aan het klooster St. Mariënhof, placht te worden betaald aan den rentmeester
van het St. Agnietenconvent binnen Tiel, werd in 1678/79 voldaan door de
ZT^'' «nquot;nbsp;Van Balveren (oud archief der gemeente Tiel,
I'nbsp;rekening van de geestelijke goederen over 1678 van Louis Piper)
hJnbsp;betreffende het ambt tusschen Maas en Waal, aangetroffen in
het archief van het huis Hoekelom, Rijksarchief Arnhem; beschikking van D
W. van Lynden, ambtman tusschen Maas en Waal, inzake de steenen van een
persoonlijk „meenichvuldige dienstenquot; aan het ambt bewezen in-
zake het verzoeken van octrooi tot verkooping van de geestelijke
goederen.
Men heeft de beide Wamelsche kloosters geheel op dezelfde
wijze behandeld en zoowel het Nonnenclooster als het zusterhuis
St. Mariënhof beschouwd als geestelijke stichtingen, die overeen-
komstig het plakaat van 31 Mei 1580 „wederom ad pios ususquot; be-
stemd en vervolgens onder toezicht van de Overheid geadmini-
streerd werden. Vermoedelijk had het zusterhuis zijn oorspronkelijk
karakter van een gemeenschap van vrijwillig samenlevende vrou-
wen, die geen kloostergeloften deden en als leeken aan het wereld-
lijke gerecht onderworpen waren, niet zuiver bewaard en is de
samenleving in den overgangstijd strenger geregeld.
klooster te Wamel d.d. 20 December 1704, en de aanbesteding van het albre-
ken van de steenen van het begijnenklooster „staende aan de gemey(n)te tot
Wamelquot;, aan Elias van der Biest d.d. 11 Juni 1705. Volgens Schut es, V, blz
888, hebben de R.K. naderhand een schuurkerk gebouwd ter plaatse van St.
Mariënhof.
G. De Kerkfabrieken.
Het bekende plakaat op de geestelijke goederen d.d. 31 Mei 1580
quot;laTtt Idquot;''quot;^nbsp;kerckengoederquot;
uL alLn J ' Jquot;nbsp;kerckemeistern. provisoren
dole vTlf™ fProcuratorn der kercken und
cioster . Volgens de „Ordinantie und Instructie nae diewelcke die
Luyden van der Kercken-Reckenkamerquot; van 1 Juni d.a.v. lesten
alle rentmeesters, „als cloistermeisters, huismeisters, kerckmeisters
soe -n d, noemnbsp;^^^^nbsp;^^^^^^ ^^^ -ter.
aan de Kerken-rekenkamer te Arnhem. Of de kerkmeesters reke-
nmg moesten doen van de kerkfabrieksgoederen, blijkt uit de Ordi-
nantie met In de Ordinantie gebruikt men het woord „kercken-
lÏk dooÏ dnbsp;d-t -en meerde goederen van tijde-
o biednbsp;beheerde vacante beneficiën, vicar eën
of broederschappen e.d., op het oog heeft gehad. Ook bij het
NovelZTsir ƒnbsp;9-«telijke goederen vin 29
Zl Z Jnbsp;aangaande de kerkfabrieksgoederen
bepaald. Men achtte geen nieuwe regeling van bestemming en
a s ZZnbsp;' kerkfabrieken bleven in denzelfden toeslnd
als voor de Reformatie. Kerkleer en eeredienst werden gerefor-
meerd; de parochie bleef onveranderd
eeJ^elTfnbsp;Nijmeegsche Kwartier op het einde der 16de
eeuw en later is de gennge omvang der kerspelen, die in den reqel
s'uurTb tquot;nbsp;kerspelbe-
stuur en buurschapsbestuur samenvielen. De ,meerdere buur- of
maalschappen m zich begrijpende parochiën Eist in Overbetuwe en
Lienden m Nederbetuwe behooren tot de uitzonderingen. De ker-
haddTn? --P-nkelijk grooter geweest. Zeer vele buurschappen
hadden nl. een buurschapskapel, die vanwege de buurschap onder-
houden werd en naderhand tot zelfstandige parochiekerk verheven
werd. Voorbeelden van deze ontwikkeling zijn de kapellen van
Doornenburg en van Angeren binnen de parochie Gent in Over-
betuwe, die later kerspelkerken zijn geworden®). Hier dient te
^^^ord^gemerkt, dat de buur- of maalschappen, in de oorkonden
Zie Hoofdstuk I, § 4
en 226. Dit voorbeeld kan met vele andere worden vermeerderd.
als „villaequot; of „villagiaquot; aangeduid, geërfdengemeenschappen of
markgenootschappen waren, evenals die in de Kwartieren van
Zutphen en Veluwe^).
De zorg voor de instandhouding van het kerkgebouw of van de
kapel berustte bij de naburen of kerspellieden. Het oudste ons be-
kende voorbeeld is Angeren. Omstreeks 1160 was er een geschil
tusschen het klooster te Lorsch, dat in het bezit was van de ker-
speltienden en van de „ecclesiaquot; te Gent, met inbegrip der filialen
te Angeren en te Doornenburg en van verscheiden andere goe-
deren in de Betuwe, eenerzijds en de „civesquot; (naburen) in Ange-
ren anderzijds over de vraag, wie verplicht was tot het onderhoud
van het kerkgebouw in deze plaats. De generale synode onder lei-
ding van den bisschop van Utrecht besliste, „quod parrochmm tn
Angeren ecclesiam preter sanctuarium in tecto et in caeteris aedi-
ficiis restaurare eique luminaria iure providere debeantquot;^). Na de
Reformatie was de toestand nog gelijk; immers heet het in een Nij-
meegsche Kwartiersresolutie van 29 Januari 1610: „sijnde die kloe-
ken und reparatie van die kercken altijt verpleegt und gemaakt ut
d- incumpsten van die fabricquen und voorts doer gebreck van dien
by die naburen und gemeinten (d.w.z. door de buurschappen)
selffs, wie noch op voele plaetssen geschietquot;^).
Hoe werd een kerspel in het Nijmeegsche Kwartier bestuurd en
op welke wijze waren de parochianen gewoon bij te dragen in de
kosten?
Jhr Mr A H. Marlens van Sevenhoven. „Marken in Gelderlandquot; (Ge-
schiedk AUas van Nederland), 1925, Inleiding. Gent en Valburg in Over-
touwe heeten in een oork. van 793 of 794 (Sloet no 13) ondersch „Gann^e
marcaquot; en „villa Falburc-marcaquot;. Door het gehele Nijmeegsche Kwart^^
treft men „gemeentenquot;, „koeweidenquot;, „schaarweiden e.d. nog in den tijd
der Republiek, op sommige plaatsen tot in den jongsten t.jd aan
Sloet, „Oorkondenboek van Gelre en Zutphen' no. 309. Vergel. Dr^S.
I Korkema Andreae Uit de Overbetuwequot; m „Gelre XXXIX, blz. 1,^ Onaer
sa'n^tu^duni'' ve?:rä men in dit verband quot;-nctuanum altaris'^ (zie Duc^^^^^^^^^
in voce) Omstr. 1160 werd het „sanctuariumquot; in de Angerensche buur
schloskaoel klaarbliikelijk onderhouden door het klooster, waarbij de pas^
toä'der'^trsp^S^^^ Gent en haar filiaal te Angeren grfncorpor^
waren. In den tijd der Republiek was het tusschen Maas en Waal gebiuik,
dat uit de pastoriegoederen een vaste bijdrage 's jaars gegeven werd tot on-
derhoud van het Lr der parochiekerk. Op request van predikant en kei k-
meesters te Afferden beschikten Gedeputeerden van het Kwartier 20 Ji n
S , èie reparatie van dit (van Afferden nl.) en alle ande[re] coore„ tot
laste vkn de geestelicke goederen van Maes ende Wael staende, sal den rent-
mr. voor eenige jaeren bestaeden voor eene somme jaerl. ....
3) Zie hiervóór, blz. 152. Buurmeesters en kerspe heden en geerfden
van Overasselt verkochten 17 Maart 1411 den „Egelmorter (gemeenen
grondl aan het klooster Grafenthal te Asperden, om voor de opbrengst een
nieuwe klok voor de kerspelkerk te bekostigen (Dr. R. Scholten, „Das Cis-
tercienserinnen-Kloster Grafenthalquot;, blz. 234).
Middeleeuwsche gegevens hiervoor zijn schaarsch.
A s kerspelbestuur zien wij in Angeren 30 April 1501 optreden de
pastoor Henncus Leuwe en Derick Verborcht als kerWsLs
Herman Gariss en Wilhelm van Betuw als buurmeesters dronde;
goedkeunng van de hofheden en naburen van het kerspel erbe
hoeve hunner kerk een jaarrente verkoopen aan twee nonnL L
Den n f'nbsp;Nieuwklooster te Asperden bij Kleeft
Den 11 den September 1544 dragen „Johannes de We y rastor
vanT rT ^'quot;'nbsp;Grego^Wol e u
der St. Laurentiuskapel binnen de parochie, van welke kapelanie
het kerspel Angeren collator isnbsp;J^apeJanie
stulr'1^1722 quot; 'r/nbsp;l^-spelbe.
ITI H r?™nbsp;Kattenborch ende Her-
quot;l ifde^tmnbsp;des kerspels van Wa-
lUer d s L fSmyt, als kirck-
meyster desselven kerspels voersz. in der tijtquot;
cenhl r '^^««^t-visitatieberichten van het'bisdom 's Herto-
ITdJrnbsp;de kerkfabrieken op dezelfde wijze als
wer? T quot;nbsp;Geesttafels bijv.) bestuurd
werden. Er waren in den regel twee kerkmeesters, die soms
H. Geestmeesters waren. De parochiepastoor kon tevens kerS eÏ
?er H Ge T rr^'quot;nbsp;kerkfabriekT en
kuideïno.^to. SlTdo^fd^tnSnbsp;Grafenthalquot;, Ur-
door Reiner van Elden, provisor !n Sdek^'en'r^''nbsp;quot;^^'^^eld
van Huessen en Ott van der Horst on.1 i ' T'quot;quot; Huessen, Johan
Archief kapittel L Dom te iC'h?nbsp;heerschappenquot;,
tijdige copie. DeLflied:quot; enTabten van heTLrTpel ur'hquot;quot;«'^?'^^
loOl correspondeeren met de armiseW .il! • ^nbsp;oorkonde van
,,Haefluydenquot; of hoflieden in d'; bSenis va^® P'^^^eli'aniquot; van 1544.
jonkers, komt men ook in de Lymers ^ennbsp;• quot;ddermatigen,
arcLie^Sem'quot;^'^'quot; ' 'nbsp;'''' - huisarchief Hoekelom, Rijks-
'-Her-
tafel = .nndatie ten blh^v: van d^ri^t.rmÄrJn.
-ocr page 261-Buurschapskapcllen werden op analoge wijze als de kerkfabrieken
beheerd door twee kapelmeesters wegens de naburen
Uitvoerig ingelicht zijn wij over het kerspel Groessen in de Ly-
mers die thans tot Gelderland behoort, maar tot 1816 Kleefsch ge-
weest is®). Deze parochie, die evenals de naburige Geldersche
dorpen tot het bisdom Utrecht heeft behoord, had blijkens het
midden 16de eeuwsche „Kerckenboeckquot; drie kerkmeesters, te weten
één uit de „haefluydenquot;, „die sal die authoriteit hebbenquot;, één „van
der gemeyntenquot; en één van de priesters of anders den koster, aange-
zien er „driederley volck is in den kerspel, te weten geestelick.
edelluy ende leken ofte huysluydenquot;. De pastoor, die „altoost een
overste in den kerspel isquot;, zou „principalick elector wesen met
toeradinge sijnder medebruderen, die vicaryen. ende die aldtste
ende verstendighste huysluydenquot;. De kerkmeesters moesten ieder
jaar. of tenminste alle twee jaren, rekening van hun beheer afleg-
gen voor ..den pastor ende die gemeynden naebuyrenquot; of ..kerspels-
luydenquot;. hetgeen vooraf van den kansel bekend gemaakt zou wor-
den. ..opdat daer die gemeynde nabuyren. huysluyden. koteren,
daeghhuirders. rijck ende arme. geestelycke ende wereltlycke, haeff-
luyden etc.quot;. zouden kunnen samenkomen. De kosterie. waarmede
het schoolmeestersambt verbonden was. werd te Groessen begeven
door den pastoor met de gemeene naburen. Het kosters- en school-
huis was op kosten van het kerspel gebouwd. De koster kreeg be-
halve de inkomsten uit de kosteriegoederen en -renten schoolgeld
van de schoolkinderen. Verder moest ieder ..huysmanquot; in den bouw
of oogsttijd hem ^ vim goed zaad geven en wel in dier voege, dat
„twee hallef bouwluidquot; evenveel zouden bijdragen als „één heel
bouwmanquot;. Ook moest de koster van eiken huisman, die een volle
bouwman was. jaarlijks twee brooden, een metworst en met
Paschen een vierdel eieren ontvangen, van de halve bouwlieden
ieder half zooveel, en van de ..kaetersquot; elk één brood en een half
vierdel eieren ®).
De Groessensche parochianen droegen bij in het kosterstracte-
Vergel. het beheer van de kapel te Veld-Driel in ^e ^ßde e^^ by Mn J
J. L baron Sloet, „Kerkelijke en Burgerlijke Regelmgen m Dnel (Bommeler
waard) in drie verschillende eeuwenquot; in „Gelrenbsp;. , ,
®) De Lymers was oorspr. een deel van het graatschap Hamaland nadei
haiid KLefsS. werd in 1341 door den Graaf van Klee als bruidscliat aan
zijn dochter beloofd, die den Hertog van Gelre huwde, en door Reinald
Hl van Gelre in 1361 aan Kleef verpand, daarna ge ost en opnieuw^ verpand,
en vervolgens tot 1816 Kleefsch bezit (vergel. Van Schevichaven '.Regerings-
form van Gelderlandquot; in „Gelrequot; X, blz. 333 noot 1). Tevergeefs hebben de
Gelderschen getracht de pandschap te lossen.nbsp;,, , . i.-
3) L. J. van der Heyden, „Het Kerspel Groessen en zijn „Kerckenboeck
in „Archief Aartsbisdom Utrechtquot; XLVI, blz. 1.
-ocr page 262-ment volgens den aard van het door hen gebruikte land. Men
onderscheidde tusschen de bouwlieden, nl. volle en halve bou^
ders De daghuurders gaven den koster niets. In het midden der
16de eeuw was het z.g. hoevenstelsel in de Lymers nog niet uitge
noemt tnbsp;- -el .ploegenquot;
noemt, deel aan de in gemeenschap bezeten gronden wegen
TlLTb ^nbsp;klaarblijkelijk volle, door een
vollen bouwman bezeten, „hoevenquot; en halve, door een halven
bouwman bezeten, hoevenquot; gekend. In het Nijmeegsche Kwartier
s het hoevenstelsel op den achtergrond geraakt. Blijkens de ver-
schalende door de Geldersche Landsvorsten gegeven land- en dijk-
andere pubheke lasten buurschapsgewijs geheven over de morgen-
talen „morgen morgen gelijkquot;. Voor benoembaarheid tot open-
het betrokken gebied vereischt. De ambtman in ieder ambt moest
bovendien schildboortig zijn^). Wanneer hertog Karei echter in
1538 bepalmgen maakt voor een paardenmarkt in Zaltbommel
spreekt hij nog van „bouluyden in Bommelre und Tielre-weerden '
die met een geheele ploegh bouwen... ende die met een half ploegh
tieÏbif vl^Loot SorLTldrVlTc^^^^^^^^^^^^
rnm^mm
hoba intégra) W van Iters^ nt' h • t ^ Ùnbsp;légitima, hoba plena,
«en op de^Grond in de PrTvfncie UtSchr'tq^^
de ald. genoemde literatuur Vereel Mr T 'l 3 l
Goederen in Frieslandquot; T hl, gt;gt;1 t c;nbsp;Apeldoorn, „De Kerkelijke
.Héén d. pSli' V*: het boïeShïirh'fquot;quot;quot;quot;««»8 ™n Lor.el,
Ei ^siz^rSeS
en 282, d.d. 9 Januari 1329, 13 December 1331 en 21 Januarf 1433; betr'. S
-ocr page 263-De onderhoudsplicht van het kerkgebouw en verdere bezittin-
gen van de kerkfabriek berustte bij de naburen, de parochianen, in
de tweede plaats bij de elders wonende geërfden^). In belangrijke
aangelegenheden, in het bijzonder wanneer het financiëele zaken
betrof, moesten de ..meest geërfdenquot;, d.w.z. de jonkers, medewer-
king verleenen. In een besluit van den Landdag, die 13 Decem-
ber 1609 te Nijmegen gehouden werd, wordt gezegd, dat de kerk-
meesters van hun administratie rekenschap moesten afleggen „ende
sulcx voor die Ordinaris Gedeputeerden off eenige derselver, ten
overstaen van jonckheren, die d'inspectie van de kerckelicke goe-
der bevaelen isquot;^). Gedeputeerde Staten van het Nijmeegsche
Kwartier hebben het hooren van de kerkmeestersrekeningen gaan-
deweg overgelaten aan den burggraaf van Nijmegen, de ambtlie-
„mansusquot; of „hovequot; in den Ketelvoirt onder Groesbeek). De „hoevequot; kon
ook 20 morgens zijn (zie hierna, blz 266 noot 4).
Een overblijfsel van het vroegere hoeven-systeem treft men aan m de
acte dd. 30 November 1638, waarbij de Geldersche Rekenkamer namens de
sLten van Gelderland voor 32 jaren afstand doet ten behoeve der stad
ZahbLmel van het veer over de Waal voor de stad met
haver, welke jaarlijks omtrent Driekonmgen door den Landsheer placht
ontvangen te worden van „die dorpen Gellecom, Ri.mpt Ensp.ck Hier, Nery
nen, Heeften, Deyl, Malsen, Meteren, Est, Opynen, Hellou en de buyrschap
Buytenborch tot Herwynen, weicke recognitie is van dengeenen, d%e wohnen
op groote hnysen mit opgetrocken bruggen, twee molder haver, Ae op mmcler
hmjsen oock mit opgetrock-en bruggen woonen één molder, van een huysman,
die met een heel ploeoh bouten, één molder, die mit een Mlve ploech
bouwen i molder, die 11 peerden houden één schepel, van een arb ei/der 1 bras-
penningquot; (oud-archief Zaltbommel, inv. no. 563, vergel. h'erna blz^ 448)
De bev?oners van de huizen met opgetrokken hruggen (versterkte huizen)
correspondeeren met de „haefluydenquot; of edelheden in Groessen de ^is-
lieden, die onderscheidenlijk met een heelen en een halven ploeg bou^^en,
met de volle en halve bouwlieden in Groessen; de huisheden, die II paarden
houden en kennelijk niet met een ploeg bouwen, dus geen z.g^ „hoeve ge-
bruiken, met de katers; en de arbeiders met de daghuurders. Mogelijk vindt
de recognitie zijn oorsprong in den tyns, die wegens het gebruik van ge-
meenten of gemeene gronden in de Tieler- en Bommelerwaarden door de
dorpen en buurschappen aan den Landsheer placht te worden betaald (Mr.
Martens' ,.Marken in Gelderlandquot;, blz. 173; volgens E. Heringa, Tynsen op
de Veluwequot;, 1931, blz. 147 e.v., werden dergelijke tynsen, de
op de Veluwe betaald; ook de katers betaalden mede). Zie blz 262 addendum.
Archief Hof, Memorie- en resolutieboek 1596-'99 fol. 34, resolutie d^
11 Juli 1597, waarbij het Hof aan den richter van Veluwezoom beje», om
met de naburen van Brummen te spreken over de door nem nooazaKeiij».
geachte reparatie van de Bruramensche parochiekerk „und daerinne te volgen
den voet, die andere herspelen in glicken saken gevolcht hebben, nembhck,
dat by omslach daerin gehandelt werde, walverstaende, dat die parochmnen
hogher nae advenant angeslagen werden dan die geërffdenquot;. De omslag was in
Gelderland in dergelijke gevallen derhalve zoowel personeel als reeel, nl.
personeel over de kerspellieden en reëel over de grondeigenaren De omslag
geschiedde over Gereformeerden en niet-Gereformeerden; vergel. den kerspels-
gewijs geheven omslag over de huisgezinnen in de Nederbetuwsche dorpen
ter aanvulling van het predikantstractement, bedoeld in de ambtsresolutie
van 18 November 1675 (zie boven, blz. 197).
Reces van den Landdag te Nijmegen, 13 December 1609.
-ocr page 264-We'„° Dez?'':quot; T quot;quot;' 'Tquot;nbsp;- daseliiksche he.rhjk-
1677-1801) van Ew,k-Beuningen en Weurd-Winssen (1701-
801), en ,n het voormalige ambtsarchief van Overbetuwe kerk -
Sr? nquot;quot;nbsp;(1765) en van Angeren
werkrrek^rcquot;nbsp;^^^^-^-Ewiik en Valburg!
welke rekenmgen m tegenwoordigheid van den ambtman of diens
^^ -derscheiden heerl^hede.
ZTZr f'quot; quot;quot;nbsp;plaatselijke autoritei-
rn i nat^STpa^^^^^^nbsp;- --^ore
B, Kwartiersreces d.d. H Februari 1605 werd met betrekking tot
^^oni^nde dtew.l die bedienongh van pastoryën ende vicarL
va? de'L^^Ut^r:^re^elre'^^rnbsp;^^ ^
in de voormalige ambtsarchTeven ^nbsp;genoemde kerkerekeningen
man van NederbetZe S r« .nfnbsp;den ambt-
1768; in de resolutie van S Juni beeren aZtquot;*''quot; quot;quot;quot; ''nbsp;^^ Juli
ambtsbestuur dus, opperLrLieesters vl?^ quot; en jonkers, het geheele
kerkmeesterschap van den amb^nbsp;Waal blijkt het opper-
1749 in het „Secreet resolX Tt^oTs^'tquot;nbsp;f t ''
Maas en Waal). Voor Beesd en Renov „jfquot;^®^^ oud-archief Polderdistrict
m het „Resolutie-boeck to IZst
Beesd. d.w.z. het voormalig ambtsfr'chiSf Voornbsp;buitenpolder
waarden, vergel. Van Loon'cannegTetei GrLtnbsp;oT Bommeler-
kol. 218, Landdagsbesluit van 17 Maart 171 qnbsp;• quot; Placaet-boeckquot; III,
den ambtman, sprake is Voor hS khedennbsp;„officierquot;, d.i.
Andreae's inventaris van het archief der h 'nbsp;'''J^- J- Fockema
rekeningboek van den kerklesteï van TTzendnbsp;Zuilichem. Uit het
archief Arnhem) blijkt, datT aanste^L v. quot; hnbsp;? 1716-1788 (Rijks-
van denzelfden sehr.- Een naarnbsp;^ • •• ^ie eveneens
doornquot; in „Gelrequot; Vli; biquot; Tö Znbsp;aangaande de Kerk te IJzen-
doorn en te Echteldquot; n GeIr^ mquot;h.tnbsp;fil*® der Torenklokken te IJzen-
Elst over 1658 (oud-arS Po dVrnt» / ^
bewijs ende reliqua «vfrien „rpl p hnbsp;Overbetuwe): „Reeckeninghe,
Weerdt, rentmr. ^n der tiU der kp, tnbsp;7quot; «»«'«quot;dt van
Heeren Cornelis van BronckLorttnbsp;^en HoochEd.geb.
officier ende overkerckmr quot;nbsp;quot;quot; Overbetuwen, als
ren des kerspels Eist kquot;rirrs®tn Hpnbsp;^eërffde amptsjonke-
Janssen ende andere praeseX „w ^nbsp;Willem van der Horst ende Jan
naebuyren gepraese:te';^,quot;rrge%^et
ende kerckenguderen den Gedeputeerden (van het Nijmeegsche
Kwartier als bestuurders der geestelijke goederen) te moyelyck val-
len sol, wordt voor expedient voorgeslagen, teneynde oock deselve
ten vruchtbaerlijcksten geadministriert ende niet vertogen, onder-
geslagen ende t' onnutte gaen, dat in den ampten (daer sulcx son-
der iemants praejudicie sal geschieden konnen) by den officier ter
nominatie van de buyrmeesters ende gebuyren eenige gequalifi-
cierde huysluyden tot kerckmeesteren gecoren werden, die tot die-
selve bedienongh gestelt sollen werden, den officier eedt doen ende
eens in 't jaer gehouden wesen ten overstaen van den officier ende
eenige van de meest geërffden in elck kerspel oft dorp rekenongh
ende reliqua te doenquot;^). De kerkmeesters moesten dus gekozen
worden uit de naburen of huislieden, uit de parochianen, en niet
uit de elders gevestigde geërfden. Zij beheerden ook wel de vacan-
te beneficiën ter plaatse, wanneer er geen predikant in functie was.
Zoo werd door Gedeputeerden van het Kwartier t.a.v. Overbetuwe
H December 1607 incidenteel bepaald, „dat men d' administrateurs,
tsye kerkmeesteren, buirmeesteren off anderen, van alle die kercken
in Overbetuwen, daer alsnoch genen dienst gedaen wort, sal vorde-
ren tot rekenung, bewijs und reliqua, so van de pastorye-, vicarye-
als kerckenguideren, die by die Gedeputierden ten overstaen van
den amptman voersz. (van Overbetuwe) gehoert und gesloten sullen
Wordenquot;
Een nieuw reglement inzake het beheer der armen- en der ker-
kegoederen in het Kwartier kwam tot stand onder het bewind van
den Koning-Stadhouder Willem III. Volgens de „Consideratiën
ende advis van Syne Majesteyt over het concept-reglement der
Amptsettingen door het Quartier van Nymegen gedaenquot; d.d. 26
October 1691, (art. 19) werd door den Stadhouder voorgesteld,
dat „Dese volgende essentiele poincten hoorden middeler tijt (tot-
dat een door de Geldersche synode gedaan voorstel zou zijn aan-
vaard en uitgevoerd door de Landschap), om...... seer apparente
onheylen voor te comen, voor een provisioneel reglement gehouden
werden voor gearresteert, als namentlijck, datter ten eersten in alle
ampten werde geformeert een pertinente specificatie ende registra-
tie van de voorsz. arme- ende kerckegoederen ende dat deselve ter
eerster vergaderinge wort overgesonden aen het voorsz. Quartier,
omme na serieuse examinatie vervolgens tot een ieders naricht be-
Kwartiersreces Nijmegen, 14 Februari 1605.
Resolutiën Gedeputeerden des Nijmeegschen Kwartiers, 14 December
1607. Zie blz. 176.
ZZ T quot; ,nbsp;Gedepu-
teerden.- (2° dat oock geen andere arme- ende kerckmeesters wer-
den aengeste^t, als die zijn van de Gereformeerde religie, ofte dat
het gebreck derselver in eenige dorpen worde gesuppLrt uyt de
geerfdens; mitsgaders (3°) dat praecys alle jaer of tenminsten alle
twee jaeren puplycque reeckeningen van de administratie der meer
voorsz. goederen met opene deuren in de kercken (om aen een
groote
armen Mor ^S 'nbsp;^^nbsp;^^nbsp;-n de
armen. (4 ) ende opdat het doen van de voorsz. reeckeningen met
Tetnbsp;werden'geprac
vaTt vootn rT
van te vooren ende alsoo drie Sondaegen aeneen bekent worde ge-
maeckt, dat de arme- ende kerckmeesters op seeckeren te noemen
m rnbsp;voorstellen is de bepaling, dat de arm-
en de kerkmeesters Gereformeerd moesten zijn. Het Jas dufna 1
Reformatie nog mogelijk, dat er niet-Gereformeerden als kerk
meester optraden Dit komt doordat de parochiën onveranderd ge
bleven waren. Nieuw is eveneens het voorschrift, dat men wan-
del r: rquot;nbsp;kon, kerkmeesters uit de'gül
acht'ia en a quot;nbsp;^^^oeden, die elders lon-
achtig en geen parochianen waren, kon verkiezen
Artikel 19 werd niet opgenomen in het reglement der Ambtszet-
ae otticieren in de ambten van het Kwartier te laten publiceeren ®)
dere: rr^.nbsp;- die d'er aLengoi-quot;
deren in het Nijmeegsche Kwartier werden voortaan beheerscht
door de provisioneele ordonnantie van 1692nbsp;beheerscht
veJrll 'Jfnbsp;-lve betrof, deze konden slechts
ZZTZn inbsp;octrooi van de
Land^ d.w.z. van den Landdag of van het Hof van Gelder!
Kwartiersreces Nijmegen, 31 October 1691
® Kw.Jrquot;quot;quot;'nbsp;S®'''quot;quot; Placaet-boeckquot;, II, kol. 583.
) Kwartiersrecessen Nijmegen, 15 Juli 1692 en 12 Mei 1693
-ocr page 267-land. en verder met goedvinden van den ambtman als opperkerk-
meester en van den dorpsheer als opperkerkmeester in zijn heerlijk-
heid^).nbsp;^ . ,
Ook de scholen waren parochiezaak. Zoo vindt men bi,v. in de
dorpsrekening van Hedel over 1710/14 tractement voor den schoo -
meester Gijsbert Hendriksz. Hartevelt onder de uitgaven vermeld ).
Gewoonlijk waren de kosters ten platten lande, evenals vóór de Re-
formatie®), tevens schoolmeesters en genoten inkomsten uit de
macht, om aen den koper off koperen cessie en opdracht te doen, gehjck
quot;''öTeruldTä'tSp'requeste van dns. Cornelius Cray, predikand tot
quot;TnlV^LT^^rgSneert dese requeste ende daer op gehad het
berist van N colaes de Bruyn, als rentmeester en gemagtigde van Tjard
Ayw'i Ter toTNederynen, Inde van den scholt herrit van ^^
meester van Hier, en Jan Gijsbartsen, kerkmeester vannbsp;Jnen, ende getet
op het versoek daarbv gedaen, permitteerd en consenteert, dat op de kercken
gLEen vaquot; Hien en fjerijnèn'tot betaelinge der schulden -«ge penningen
mogen worden genegotieerd ende opgenomen alsmede, „f» de goederen
tot beyde de golderL (tot beide de berken behoorende? van Hien ende
Nederijnen sullen worden gesepareerd, teneynde een yder het syne te beter
regeeren ende in agt neemen mogequot;.nbsp;^nbsp;tTI kol
Zie ook: Van Loon-Cannegicter, „Groot Gelders Placaet-boeck . 111, Kol.
1699 verkocht waren, aangezien zij te weinig quot;Pb^chten, om daaruit het
predikantssalaris te voldoen (vergel. blz. 117 noot 2) In de acta
magensis d.d. 20-22 April 1612, art. 19, lezen wij: Item dat die «ntmi. der
geestlicker goederen van Maes ende Wael mochte belas ^'»^den an den
schoelmr. tot Maes-Bommel te doen hebben goede betaelmghe van M gl
hem by haer Ed. (Gedeputeerden van het Kwartier) toegheleyt_ Item m
zijn faveur te schrijven aen de »oebuj/re» aldaer, dat dieselve hem mede
willen clachtlos houden aengaende het tractement mitsgaeders de woonmghe
ende huyshuer, gelick sy hem te betaelen ende vry te leeveren belooft heb-
''s) ' Dr. Th. Goossens, „Kerk- en Kloostervisitaties in het bisdom 's-Her-
-ocr page 268-inqestddp ^n Anbsp;^ ^'vierpolderreglement van 1837
»eene gronden bemoeien').nbsp;quot;
gemeenten ter plaatse.nbsp;^ ^ Parochiekerken aan de kerkelijke
meesters werden poldermeesters.nbsp;Martens van Sevenhoven. De buur-
Addendum (sie hlz. 257 tinnf)nbsp;t
recht van hertog KarefLriSs voor^dquot; ï'nbsp;land-
Beesd en Renoy,quot; art. III, luquot;dendtnbsp;Bommelerwaarden en
geiyck Lr;rgrtLquot;en'Temquot;eSnbsp;^^^^ «quot;^-hem
waer dorgh die merckte toT B^emeT verhindZnbsp;Va^t'^n.
voertaen die peerde-merckt bynnTn omer St 1 |quot;5i™dorven wort, Sal nu
op-ten yrsten Vrydagh in der^Vastermet allenbsp;S-^halden worden
vermoegen der alder peerde-merckt V^nlH l kk Privilegien als sy nae
m Bommelre und Tielre-weerrn twee ^^^^^
de ter merckt komen sullen, tho weteirAV quot; .nbsp;dueren-
met twee peerden, ende die met een ZlT J\ f
merckt in eeren tho hr^Llquot;nbsp;^ ^nbsp;P^^rt, om die
Cursiveering van mij.
-ocr page 269-DE GEESTELIJKE EN KERKELIJKE GOEDEREN
IN DE HOOFDSTAD NIJMEGEN.
§ 1. Inleiding.
De Nijmeegsche parochiekerk stond aanvankelijk niet ver van het
Valkhof ter hoogte van het Kelfkensbosch buiten de stad en was
gewijd aan St. Gertrudis. Hoogstwaarschijnlijk is zij een Karolin-
gische stichting geweest^). Den 11 den Juni 1246 verbonden proost
en kapittel van de kerk der H. Twaalf Apostelen te Keulen de
pastorie in Nijmegen, die reeds bij het kapittel geïncorporeerd was.
aan de decanie der Apostelkerk „salvo iure archiepiscopi, archi-
diaconi et decani loei et salvo iure capituli nostri in XV marcis,
quas percipere consuevimus ad prebendas nostras de ecclesia memo-
rataquot;^). Hoe proost en kapittel der Keulsche Apostelkerk het
patronaatsrecht hebben verworven, is niet bekend.
Koenraad. aartsbisschop van Keulen en pauselijk legaat, vergun-
de in 1249 aan Otto III. graaf van Gelre, om de parochiekerk, die
te dicht bij den burcht stond en voor de verdediging ervan gevaar
kon opleveren, naar een andere geschikte plaats over te brengen
Vijf jaren later droegen de Geldersche Graaf, de richter der stad
Nijmegen, de schepenen en de overige burgers („ceterique civesquot;)
aldaar, met verlof van den Roomsch-koning Willem II van Holland
en „de expresso totius nostre communitatis assensuquot;, een binnen
de stad gelegen stuk grond, genaamd Hundisburg, over aan deken
en kapittel der Apostelkerk ten behoeve van een nieuwe kerk met
kerkhof onder beding, dat de Apostelheeren en niemand anders er
het patronaatsrecht zouden uitoefenen. Tevens beloofden de Graaf
en de Nijmeegsche regeering voor een nieuwe plebaanswoning te
quot;Tffi^r pleiten de plaats der kerk dicht bij den burcht en de naam
quot;quot;sfoernffl- duximus ordinandum, quod ecclesia in Nunmagen que
ad'nos rfm et capiiuU nostri collationem P-tinet decanatui annectatur
salvo....quot;. Blijkens Sloet no. 530 hadden de Apostelheeren het Nijmeegsche
patronaatsrecht reeds vóór Januari 1230.
Sloet, no. 707, 14 November 1249. Graaf Otto III van Gelre was sinds
1247 (Sloet no. 679) pandheer-leenman van den burcht van Nijmegen e.a.
dfLAhS'quot;nbsp;- quot; derhalve „ie. toe
s ? F -- -- quot;
éeissEtïs
vesere (sc ecdes7e s .
ecclesia!, parToch ,etnbsp;gt; quot;quot;
Hosp,,a,i;r T„„~ Tr/e Tr^^Tquot;
copallb„s.archidiaco„alib„seeaL stoeJ
NiimeeaschTn.? van de kanunniken der Apostelkerk, die uit de
deca.ie der A^i^eT^i^et 3 r'^rr''quot;
ere™ oTr d
Sloet, no. 762 ,Iuni 1254 In
edificandam et consecrandam «c S'ët'nbsp;Hundisburg.... ad
P'tulo contradidimusquot;. De zh sS Te,,nbsp;et ea-
nos obligamus, quod in recon'p3cLnem i ii.f®' Pastoriehuis luidt: „Item
n qua solebat habitare plebanus ar m^.nbsp;^os ecclesie,
turn aliam aream dabimus era^^gnabiZsnbsp;n Pquot;'
contiguam ecclesiae de novo edit3e „^ë'competentem et satis
Sloet, no. 1089, 8 Juni IM^; w » u ' ^^
schappen Hees, Neerbosch en Hatequot; I J^^^rnbsp;quot;uur-
strook langs de Waal aan de Lentsehe ziï «quot;y-S'^hependoms en een
-ocr page 271-Het kerspel Nijmegen heeft zich oorspronkelijk uitgestrekt over
het geheele gebied in het Rijk van Nijmegen, waarover de Apos-
telheeren blijkens een laat-13de eeuwsohe opgave tiendgerechtigd
waren. Dit gebied omvatte, behalve stad en schependom van Nij-
megen, Ooy-Rijks en de drie heerlijkheden Ooy, Persingen (met
Wercheren) en Ubbergen. De strook gronds langs de Waal aan
de Lentsche zijde, die tot het schependom van Nijmegen heeft be-
hoord, heeft steeds onder het kerspel Lent geressorteerd Kerspel
en schependom van Nijmegen dekten elkaar dus niet. Naderhand,
toen het kerspel door de afscheiding van Ooy en Persingen kleiner
en het schependom door toevoeging van Hatert en het Hoogeveld
(na 1468) grooter geworden was, vielen zij — afgezien van de
strook aan de overzijde van de Waal — nagenoeg samen.
Reeds in de tweede helft der 13de eeuw wordt er melding ge-
maakt van kapellen te Ooy, Persingen en {Weurd. De St. Diony-
siuskapel in Persingen zou tusschen 1322 en '33 tot een zelfstandi-
ge parochiekerk verheven zijn, de St. Hubertuskapel in de heerlijk-
heid Ooy in den loop der 15de eeuw. De heeren der beide heerlijk-
heden waren collatoren®). De filiaalverhouding tusschen de Nij-
meegsche en Ooysche kerken, waarvan bij Van Berchen sprake is.
Sloet no 1089 Wilh. de Berchen, die zijn bovenaangehaalde kroniek
ten tijde van hertog Adolf ± 1465 schreef, omschrijft bij het vermelden van
alles, wat behalve de stad Nijmegen tot het Rijk gerekend werd, de parochie
Nijmegen aldus: „soaUn-aAiis Noviinagensis oum tota eius paroohm, videhcet
Ubberghen, Persynghen, Werchen, Oy, pro parte quondam filia ecclesie
Novimagensis, Wurde, Heze, Nederbosche, ac certa alia villagia et burscapia
(uitg. Sloet blz. 16). Van Schevichaven, „Het Rijk van Nijmegen, zijn dorpen
en heerlijkhedenquot; in „Gelrequot; 111, blz. 51 en 54, en „Vraagstukken in de
geschiedenis van Nijmegen's voortijdquot; in „Gelrequot; IX, blz. 86, komt tot een
onjuiste interpretatie van deze zinsnede, aangezien hij uitgaat van de onder-
stelling, dat kerspelgrenzen en schependomsgrenzen samenvielen. Wat Uoy
betreft: de door Sloet achter „partequot; geplaatste komma behoort achter
„Oyquot;; de bijzin beteekent, dat een gedeelte van Ooy (de heerlijkheid Ooyl
uit de parochie Nijmegen gelicht en zelfstandig geworden is. Wat W eurd
aangaat, hier stond al in de tweede helft der 13de eeuw een kapel, welke
onder het kerspel Beuningen behoorde. Weurd was een afzonderlijke maat-
schap. De kapel was evenwel gesticht van Nijmegen uit; de bediening ervan
was door de Apostelheeren te Keulen opgedragen aan den rector der Nij-
meegsche parochiekerk, zooals blijkt uit het hierna te noemen verdrag van
19 October 1480. Dat Weurd binnen de parochie van Beuningen lag, valt
op te maken uit een oorkonde d.d. 26 Juni 1382 (Nijhoff, „Gedenkwaardig-
hedenquot; III, no. 90), waarbij Willem van Gulik, in erfpacht uitgeeft aan heer
Roebrecht van Apelteern, ridder, en zijn erven „dat alinghe ghemale van den
kerspel van Boninghen ende van Woerdequot;. De Apostelheeren waren in
Weurd niet tiendgerechtigd.nbsp;. ,„„„ . ..
-) Sloet, no. 726. De heerlijkheden Ooy en Persingen zijn in 1628 in een
hand gekomen.
L. H. C. Schutjes, „Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenboschquot;, V,
blz. 410 e.v. De verheffing tot zelfstandige parochiekerk van de Persingsche
kapel reeds ± 1330 lijkt te strijden met de door Van Berchen (blz. 16) ge-
kwam voor zoover ons bekend is. in de wijze van uitoefening van
het patronaatsrecht niet tot uiting
i H VT;quot; u'quot;'nbsp;^^^nbsp;bisdom Roer-
einbsp;' ^^nbsp;^^^^^ -- waarschijn-
hjkheid aan de Nijmeegsche pastoors en naderhand aan het Nii-
meegsche kapittel gestaan®).nbsp;^
Over de kapel in Weurd straks nader.
Omstreeks het midden der 15de eeuw waren er in de Nijmeegsche
parochiekerk negen en twintig vicarieën. waarvan negent en te' be!
college van presentieheeren met den pastoor aan het hoofd Zii
hadden in 1429 statuten ontvangen van den pastl Hetifu
vannbsp;- de collegiale kerken
van stad en diocees van Keulen. In 1461 verzochten de pastoor en de
vicanssen aan den Paus hun kerk te verheffen tot een cXgiaL ke^
erdetse Ke knbsp;^^
ïn be t Tnbsp;kerken in deeze lan-
den bestiert wierdt-). Teneinde de verheffing tot kapittelkerk
Znbsp;Catharina van Bourbon, herquot;
^elre, aan de Nijmeegsche geestelijkheid onder meer de novale
Waardin quot; ^ ^^ Nijmegen en in het land tusschen Maas en
Waal. den sma len tiend in dit gebied, ongeveer tien hoeven van het
^N^I^sche) Wald voor brandhout^) en het collatierecht der
rechtens, als parochiekerk werd beschonwd' Ooy bestonTuit
b:nbsp;-/ependZ'van-Nijmegen,
d^ZerlijktifO-vatte Ooy-Rijks en
Wilh. de Berchen, blz. 16
keS gewort'f'nbsp;»quot; quot;quot;nbsp;«H,l.„dig.%ar„cl,le-
-ocr page 273-kerspelkerken van Kuik, Beuningen en Ewijk Volgens Van
Schevichaven heeft de verheffing tot collegiale kerk plaats gehad
tusschen 1 Februari 1475 en 3 Februari 1476^). De pauselijke bul
is niet bewaard. De eerste deken van het nieuwe kapittel was de
toenmalige rector Johannes Vighe.
De nieuwe kapittelheeren geraakten onmiddellijk in moeilijk-
heden met proost, deken en kapittel der Apostelkerk in Keulen als
patronen en tiendheffers in de parochie der St. Stephenskerk. Den
19den October 1480 sloten beide partijen een verdrag, waarvan de
inhoud neerkomt op het volgende:
1° het Nijmeegsche kapittel erkent het sinds onheugelijke tijden be-
staande „ius patronatusquot; van de Apostelheeren en de ,,.umo of
incorporatioquot; der pastorie („ecclesiaquot;) van St. Steven bi] het ka-
pittel of bij de decanie van de kerk der H. Apostelen, en erkent
mitsdien, dat de Keulsche heeren gerechtigd zijn tot de grove,
smalle en novale tienden binnen de parochie der St. Stevenskerk
en de grenzen van het Rijk of van het schependom van Nijmegen,
nl alle tienden in Walside (Waalzijde), Polrefeldt (in de heerlijk-
heid Persingen), Hoichvelt (in Hatert), Altrait-Landt®), Gemalen
(in Hees), Bisenside (in Hees), Wertside (Weurd), Homcholt (m
Neerbosch), Lyndenholt (in Neerbosch), Pulsenbergh (Heessche-
veld), Hulse, Haltert (Hatert) en de smalle tienden in Heyse
(Hees), Oy, Persingen en Ubbergen;
2quot; proost, deken en kapittel der Apostelkerk te Keulen hechten hun
goedkeuring aan de verheffing der Nijmeegsche parochiekerk tot
collegiale kerk en wel zoodanig, dat, zoo dikwijls als het Nijmeeg-
sche kapittel een nieuwen deken zal verkiezen, het hiervan binnen
een maand aan de Apostelheeren te Keulen „pro recognitione per-
petui iuris patronatus, unionis et incorporationisquot; bericht moet
zenden en den verkozene ter bevestiging moet presenteeren. Is geen
verkiezing overeenkomstig de geldende voorschriften geschied, dan
zullen de Keulsche heeren een deken mogen aanstellen uit de Nij-
meegsche kanunniken;
3°. de Apostelheeren zullen in de Nijmeegsche kerk het „ius primae
sedis seu primi loei in choroquot; hebben, en omgekeerd de Nijmeeg-
sche kanunniken hetzelfde recht in de kerk der H. Apostelen in
Keulen, tot onderhouding van de onderlinge broederschap;
4°. de Apostelheeren doen voor altijd afstand van de gemelde tienden
in Pulsenbergh, Hulse en Hatert en de smalle tienden in Hees,
welke vroeger aan den rector of plebanus der Nijmeegsche pa-
rochiekerk waren toegelegd „pro competentia sua ad gubernandam
Nijhoff, „Gedenkwaardighedenquot;, IV, no. 477, 14 Mei 1469 Blijkens
Nijhoff, I, no. 101, 13 September 1308), waren de goederen en tienden in
Beuningen en Ewijk, „a quibus quidem bonis ius patronatus ecclesiarum in
Boningin et Ewich dinoscitur dependerequot;, een leen van den aartsbisschop
van Keulen. Van deze goederen verkreeg het Nijmeegsche kapittel het ius
patronatus in Beuningen en Ewijk en een gedeelte van den tiend; het
bezat althans nä de Hervorming 1/3 van den tiend en den vicarietiend in
Beuningen.
H. D. J. van Schevichaven, „De St. Stephenskerk te Nijmegenquot;, blz. 139.
Volgens Sloet, no. 1089, hadden omstreeks het einde der 13de eeuw
Tilmannus Werembertus' zoon de Novimagio en Rimboldus Sebars den no-
valen tiend „dictam Aide Radelant in campo Novimagensi sitamquot; in erfpacht.
dXnTn T • B-- ^^gestane tienden zullen voortaan door
Setntie'genrrwrrSeï'^quot;^^^quot;nbsp;-- --
Het kapittel van Nijmegen trad geheel in de rechten en verplich-
tingen van den vroegeren rector der parochie met inbegrip van de
bediening der St. Andreaskapel in de maalschap Weurd. Het
kapittel heeft de zielzorg in de parochie Nijmegen steeds aan een
geestelijke zijner kerk opgedragen. Tot een zelfstandig beneficie is
deze functie nooit uitgegroeid.
Afgezien van de competentie en de door wijlen Catharina van
Bourbon vermaakte tienden en inkomsten, zijn met de tafel (ver-
mogen) van het nieuwe kapittel de vermogens van een